Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

  blz.
   
A.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL3
   
B.ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING4
   
1.Inleiding4
1.1.Algemeen4
1.2.Leeswijzer4
   
2.De begroting op hoofdlijnen5
2.1.Samenstelling en ontwikelling IXB-begroting5
2.2.Wijzingen ten opzichte van de begroting 19998
   
3.Beleidsterrein algemeen10
3.1.Inleiding10
3.2.Staatsloterij10
3.3.Domeinen10
3.4.Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog11
3.5.Tegoeden Tweede Wereldoorlog12
   
4.Financiën binnenland13
4.1.Inleiding13
4.2.Bijzondere financiering13
4.3.Publiek-private samenwerking13
4.4.Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland14
4.5.Binnenlands geldwezen15
   
5.Financiën buitenland20
5.1.Inleiding20
5.2.Exportkredietverzekering en investeringsgaranties20
5.2.1.Exportkredietverzekering21
5.2.2.Herverzekering investeringen26
5.3.Het Internationale Monetaire Fonds27
5.4.Multilaterale ontwikkelingsbanken28
5.5.De Europese Inversteringsbank33
6.Fiscale Zaken en Belastingdienst34
6.1.Inleiding34
6.2.Fiscale zaken34
6.3.Belastingdienst37
6.4.Resultaten primaire processen (kengetallen)39
   
7.Bedrijfsvoering47
7.1.Personeel47
7.1.1.Algemeen47
7.1.2.Personele doelstellingen49
7.2.Organisatie51
7.3.Automatisering52
7.4.Planning en control55
   
C.TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL56
   
Uitgaven en verplichtingen56
   
01.01Personeel en materieel kernministerie56
01.02Vervallen 
01.03Loonbijstelling60
01.04Prijsbijstelling60
01.05Onvoorzien62
01.06Vervallen 
01.07Vervallen 
01.08Vervallen 
01.09Vervallen 
01.10Opsporing en ruiming van explosieven63
01.11Uitvoering van werken door Domeinen64
01.12Lasten en overige uitgaven van Domeinen66
01.13Uitgaven omslagstelsel Rijkswagenpark67
01.14Diverse uitgaven69
01.15Vervallen 
01.16Vervallen 
   
02.01Muntwezen70
02.02Vervallen 
02.03Garanties en waarborgen binnenland74
02.04Deelneming in het kapitaal van banken76
02.05(Her)verzekering schaden aan derden77
02.06Vervallen 
02.07Regeling Bijzondere Financiering79
02.08Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen83
02.09Kosten betalingsverkeer rijksoverheid84
02.10Verwerving vermogenstitels85
02.11Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland86
   
03.01Vervallen 
03.02Garanties aan de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden88
03.03Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden89
03.04Deelnemingen in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken90
03.05Garanties inzake deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken en garanties aan de EIB95
03.06Vervallen 
03.07Garanties aan De Nederlandsche Bank100
03.08Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten106
03.09Vervallen 
03.10Exportkredietverzekering107
03.11Herverzekering investeringen111
03.12Vervallen 
03.13Deelneming in het kapitaal van Europese banken112
03.14Garantie inzake deelneming in het kapitaal van Europese banken113
03.15Vervallen 
03.16Deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika116
03.17Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika117
   
04.01Personeel en materieel Belastingdienst118
04.02Vervallen 
04.03Bijdragen en staatsprijs betreffende fiscale zaken126
04.04Vergoeding bij onterecht verzoek om bijstand bij invordering EU-heffingen127
04.05Uitgaven heffings- en invorderingsrente127
04.06Garantie procesrisico's128
04.07Vervallen 
04.08Vergoeding proceskosten129
04.09Wet waardering onroerende zaken130
04.10Kosten uitvoering belastingmaatregelen derden131
   
Ontvangsten134
   
01.01Vervallen 
01.02Vervallen 
01.03Vervallen 
01.04Afdracht Staatsloterij134
01.05Ontvangsten uit exploitatie Domeinen135
01.06Ontvangsten uit verkoop Domeinen138
01.07Diverse ontvangsten Domeinen141
01.08Ontvangsten omslagstelsel Rijkswagenpark142
01.09Vervallen 
01.10Diverse ontvangsten, kernministerie143
   
02.01Winstuitkering De Nederlandsche Bank145
02.02Rente De Nederlandsche Bank -FMS-account147
02.03Ontvangsten Muntwezen147
02.04Toename munten in circulatie149
02.05Vervallen 
02.06Vervallen 
02.07Diverse ontvangsten financiën binnenland149
02.08Dividend uit staatsdeelnemingen152
02.09Vervallen 
02.10Regeling Bijzondere Financiering en Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen153
02.11Opbrengst verkoop vermogenstitels154
02.12Rente en aflossing diverse leningen155
   
03.01Vervallen 
03.02Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden156
03.03Ontvangsten Europese Investeringsbank157
03.04Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten158
03.05Diverse ontvangsten financiën buitenland158
03.06Exportkredietverzekering160
03.07Regeling Herverzekering Investeringen162
   
04.01Ontvangsten heffings- en invorderingsrente163
04.02Kosten vervolging163
04.03Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden, Belastingdienst165
04.04Bijdrage van EU in de inningskosten EU-douanerechten166
04.27Diverse ontvangsten, Belastingdienst167
04.28Opbrengsten van schikkingen en administratieve boeten168
04.05Inkomstenbelasting173
04.06Vermogensbelasting174
04.07Vennootschapsbelasting176
04.08Loon- en inkomstenbelasting180
04.09Dividendbelasting187
04.10Kansspelbelasting187
04.11Motorrijtuigenbelasting188
04.12Accijns van lichte olie189
04.13Accijns van minerale oliën191
04.14Wijnaccijns en accijns van mousserende dranken192
04.15Alcoholaccijns193
04.16Bieraccijns194
04.17Vervallen 
04.18Tabaksaccijns195
04.19Vervallen 
04.20Belasting van personenauto's en motorrijwielen196
04.21Omzetbelasting197
04.22Belastingen van rechtsverkeer199
04.23Rechten van successie, van overgang en van schenking202
04.24Overige belastingontvangsten203
04.25Belasting op een milieugrondslag204
04.26Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten205
04.29Belasting op zware motorrijtuigen206
04.30Ontvangsten ten behoeve van het Gemeente- en Provinciefonds207
   
D.BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING1

MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Financiën voor het jaar 2000 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2000. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2000.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 4

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Financiële-verhoudingswet (Fvw), is de wijze waarop de voeding (de ontvangsten) van het gemeente- en provinciefonds is geregeld, formeel gewijzigd. Met ingang van 1-1-1997 wordt een absoluut bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van het gemeentefonds afgezonderd. In voorgaande jaren werd een bepaald percentage van elke belastingsoort afgezonderd. Per 1-1-1998 geldt een soortgelijke wijziging voor het provinciefonds. De betreffende middelen worden een administratief ontvangstenartikel (04.30) in mindering gebracht op de belastingontvangsten. Uiteraard zal dit artikel niet op 0 uitkomen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING

1. INLEIDING

1.1 Algemeen

Het Ministerie van Financiën draagt de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding en uitvoering van onder meer:

• het algemeen financieel-economische en monetaire beleid;

• buitenlands financieel beleid;

• het begrotingsbeleid en doelmatig beheer van 's Rijks financiën;

• de verkoop en beheer van overtollige zaken van het Rijk;

• het heffen, controleren en innen van de belastingen;

• het vormgeven van het fiscale beleid;

• het financieringsbeleid.

Het is gebruikelijk dat in de memorie van toelichting wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het beleid waarvoor het ministerie verantwoordelijk is. Voor de toelichting op het deelgebied financieringsbeleid wordt verwezen naar de begroting IXA. Het algemeen financieel-economisch beleid en begrotingsbeleid wordt toegelicht in de Miljoenennota. De financiën van de lagere overheden, waarvoor de Minister van Financiën medeverantwoordelijk is, komen eveneens aan de orde in de Miljoenennota alsmede in de begrotingen van het Gemeente- en Provinciefonds. De memorie van toelichting IXB is derhalve beperkt tot het specifieke Financiën-beleid op meso- en microniveau.

Het bij Financiën gehanteerde beleidsinstrumentarium brengt met zich mee dat een groot deel van de beleidsinspanningen niet direct te herleiden is tot uitgavenposten op de begroting anders dan de apparaatsuitgaven. Deze worden apart geraamd voor het kernministerie (inclusief Domeinen) en de Belastingdienst. De uitgavenkant wordt gedomineerd door de apparaatsuitgaven en niet zozeer door de beleidsuitgaven.

De beleidsuitgaven worden gekenmerkt door een geringe mate van beheersbaarheid zeker op korte termijn (bijvoorbeeld de Exportkredietverzekering en de regeling Bijzondere Financiering). Periodes van aanzienlijke meevallers, zoals in de afgelopen jaren, kunnen worden afgewisseld door periodes met tegenvallers.

Het beleidsinstrumentarium van Financiën wordt daarentegen wel zichtbaar in een groot aantal omvangrijke ontvangstenposten voortvloeiend uit de rentmeestersfunctie (ontvangsten uit exploitatie en verkoop Domeinen, dividenden en winstuitkeringen) maar vooral ook uit de inningsfunctie (belastingontvangsten) van het ministerie.

1.2 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in paragraaf 2 de belangrijkste ontwikkelingen van de begroting in vogelvlucht weergegeven. In de paragrafen 3 tot en met 6 wordt een beleidsmatige toelichting gegeven op de hoofdbeleidsterreinen «Algemeen», «Financiën Binnenland», «Financiën Buitenland» en «Fiscale Zaken en Belastingen». In paragraaf 7 «Bedrijfsvoering» wordt ingegaan op het beleid op het gebied van personeel, organisatie, automatisering en planning en control.

2. DE BEGROTING OP HOOFDLIJNEN

2.1 Samenstelling en ontwikkeling IXB-begroting

Onderstaande grafieken geven op hoofdlijnen inzicht in de samenstelling en ontwikkeling van de uitgaven, niet-belastingontvangsten en belastingontvangsten op de IXB-begroting.

Uit grafiek 2.1 blijkt dat, zoals in de inleiding reeds is aangegeven, het grootste deel van de IXB-begroting bestaat uit apparaatsuitgaven (71% in 2000). De apparaatsuitgaven betreffen vooral de Belastingdienst (90,7%) en in mindere mate het kernministerie (9,3%).

Grafiek 2.1 Ontwikkeling uitgaven 1994–2004

kst-26800-IXB-2-1.gif

De apparaatsuitgaven zijn gestegen van f 3,2 mld. naar ruim f 4,9 mld. in de periode 1994–2000. De stijging vanaf 1998 ten opzichte van eerdere jaren heeft enerzijds te maken met ontwikkelingen in de nominale sfeer en anderzijds met extra middelen ten behoeve van de Belastingdienst voor de uitvoering van nieuwe fiscale wetgeving en het bij Regeerakkoord afgesproken fraudeplan. Verder hangt de stijging samen met kosten van de millenniumproblematiek (hoofdzakelijk in 1998), zorgt invoering van de euro voor hogere (tijdelijke) uitgaven en zijn er ten gevolge van de invoering van het nieuwe huisvestingsstelsel RGD vanaf 1999 huisvestingsbudgetten overgeheveld naar de IXB-begroting. Uiteraard heeft de ombuigingstaakstelling bij het Regeerakkoord met betrekking tot de doelmatigheid van het apparaat vanaf 1999 een neerwaarts effect op de uitgaven.

Onder de categorie beleidsuitgaven (f 976 mln. in 2000) zijn ondermeer de Exportkredietverzekering, de regeling Bijzondere Financiering, de tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland en de deelnemingen in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken (onderdeel van de Homogene Groep Internationale Samenwerking – HGIS -) opgenomen. De stijging van de beleidsuitgaven vanaf 1998 komt in dat jaar vooral door een hogere deelname in het kapitaal van multilaterale banken en vanaf 2000 door hogere geraamde uitgaven bij de exportkredietverzekering dan de realisatie in voorgaande jaren. Van de totale beleidsuitgaven valt in 2000 56% onder de HGIS.

De uitgaven voor de heffings- en invorderingsrente zijn in 2000 geraamd op f 653 mln. en de ontvangsten op f 1135 mln. De groei in de meerjarige uitgaven en ontvangsten betreft de verwachte doorwerking van het vervallen van het drempeltijdvak van 15 maanden per 1 juli 1997.

De overige uitgaven laten in 2000 een forse stijging zien. Dit wordt veroorzaakt door de restitutie van reeds betaalde omroepbijdragen voor 2000 (f 500 mln.). Conform afspraak in het Regeerakkoord zal per 1 januari 2000 de omroepbijdrage worden afgeschaft. Het wetsvoorstel hiertoe wordt in het najaar van 1999 aan de Staten-Generaal aangeboden.

Grafiek 2.2 Ontwikkeling niet-belastingontvangsten 1994–2004*

kst-26800-IXB-2-2.gif

* exclusief afdracht reserve DNB in 1998 (f 5 mld.)

exclusief opbrengst verkoop gewone aandelen A NIB in 1999 (f 2 mld.)

exclusief de ontvangst leenfaciliteit RGD op IXB (f 7 mld.)

Onder de apparaatsontvangsten(niet-belastingontvangsten die worden gegenereerd door het apparaat) zijn onder meer begrepen de doorberekening van kosten aan derden binnen en buiten de rijksoverheid (f 449 mln in 2000). De relatief hoge opbrengsten in 1999 wordt veroorzaakt door incidentele meeropbrengsten uit verkoop van gronden en gebouwen door Domeinen (zie toelichting bij art 01.06). De stijging van de apparaatsontvangsten vanaf het jaar 2001 wordt veroorzaakt door een hogere bijdrage van de EU inzake de inningskosten douane. In EU-verband is afgesproken dat de vergoeding met ingang van 2001 wordt verhoogd van 10% naar 25% van de vastgestelde invoerrechten. (f 326 mln. in 2000).

De raming van de winstuitkering van De Nederlandsche Bankbedraagt f 1,2 mld. in 2000, oplopend naar f 1,5 mld. in 2004. De winstafdracht in 2000 daalt als gevolg van lagere rentestanden dan geraamd, waardoor de beleggingsopbrengsten in 1999 afnemen. Als gevolg van een nieuwe ramingssystematiek, welke niet langer is gebaseerd op macrovariabelen, fluctueert de raming minder tussen de verschillende meerjarencijfers.

De overige ontvangsten omvatten met name de premie-ontvangsten en schaderestituties bij de Exportkredietverzekering en de regeling Bijzondere Financiering. De hogere ontvangsten in periode 1996–1999 hebben met name te maken met meer schaderestituties bij de Exportkredietverzekering. Vanwege de gestaag afnemende vorderingen bij de exportkredietverzekeringen liggen de ramingen vanaf 2000 echter op een lager niveau, hetgeen een verklaring biedt voor de geringere omvang van de overige ontvangsten vanaf 2000.

Grafiek 2.3 Ontwikkeling belastingontvangsten 1994–2000*

kst-26800-IXB-2-3.gif

* Het betreft belastingontvangsten excl. invoerrechten.

In grafiek 2.3 is de ontwikkeling van de belastingontvangsten van 1994 tot en met 2000 weergegeven. Als gevolg van de gunstige winstontwikkeling in de afgelopen jaren is de vennootschapsbelasting relatief sterk toegenomen (van f 20,3 mld. in 1994 naar f 33,2 mld. in 1998). Tevens blijkt dat de lasten op arbeid in de afgelopen jaren zijn gedaald door lastenverlichting in de loon- en inkomstenbelasting. De omzetbelasting en de overige belastingen (waaronder de accijnzen en milieubelastingen) zijn voornamelijk door een sterke stijging van de particuliere consumptie toegenomen. Een raming van de belastingontvangsten voor de jaren 2001 t/m 2004 is opgenomen in bijlage 3 van de Miljoenennota.

2.2 Belangrijke wijzigingen ten opzichte van de begroting 1999

Invoering euro

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor een soepele invoering van de euro in Nederland. Daartoe wordt vanuit Financiën onder meer de eurovoorlichting in het kader van het Nationaal Forum voor de introductie van de Euro (NFE) gecoördineerd en gefinancierd. De voornaamste kostencomponenten hiervan betreffen de uitgaven voor massamediale publiekscampagnes, campagnes gericht op specifieke doelgroepen en de ontwikkeling en distributie van voorlichtingsmateriaal. In de jaren 2001 en 2002 wordt, in verband met respectievelijk het naderende tijdstip van invoering en nazorg bij de invoering, rekening gehouden met een verhoging van de voorlichtingsinspanningen ten opzichte van de jaren 1999 en 2000 (zie verder ook bijlage 9: voorlichting).

Voor de financiering van de voorlichtingsactiviteiten, de kosten van de europrojectorganisatie bij Financiën, aanpassing van geautomatiseerde systemen en de kosten van de Belastingdienst in verband met automatisering en versterking van de basisadministratie is voor de jaren 1999–2002 een beroep gedaan op de aanvullende post invoering euro. Vanuit deze aanvullende post is, op basis van het algemene uitgangspunt van co-financiering, de helft van de benodigde middelen aan Financiën toegekend.

Uitvoeringskosten energiebedrijven wetsvoorstel regulerende energiebelasting/energiepremies huishoudens

Het wetsvoorstel wijziging regulerende energiebelasting/energiepremies (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 532) bevat maatregelen met het oog op de bevordering van energiezuinig gedrag bij huishoudens. De regeling energiepremies huishoudens wordt in samenwerking met de energiebedrijven uitgevoerd. De uitvoeringskosten voor deze regeling bestaan uit uitvoeringskosten voor energiebedrijven en de Belastingdienst. In het gekozen model zullen de energiepremies de burger via de energiebedrijven – de belastingplichtigen voor de regulerende energiebelasting bereiken. De Belastingdienst is de aangewezen instantie voor bezwaar en beroep en deze zal tevens zorg dragen voor de administratieve afwikkeling van de vergoedingen voor de uitvoeringskosten van de energiebedrijven. Voor de uitvoering door de energiebedrijven zal een convenant worden afgesloten. Dit convenant treedt in werking, zodra de wet in werking treedt.

Verkoop NIB

In mei 1999 heeft de Staat zijn gewone aandelen A NIB verkocht. De aandelen zijn vervreemd aan een daartoe door de pensioenfondsen ABP en PGGM opgerichte houdstermaatschappij (ABP-PGGM Capital Holdings N.V.). Door het afstoten van deze aandelen NIB kan een eenmalige verkoopopbrengst worden ingeboekt van f 2 mld.. Door middel van een aantal brieven is de Staten-Generaal hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 365, nrs. 1 e.v.).

Tabel 2.1: Belangrijkste budgettaire mutaties ontwerpbegroting 2000 ten opzichte van ontwerpbegroting 1999

Uitgaven (x f 1000)19992000200120022003
01.01 Personeel en materieel kernministerie     
Euro Kerndepartement35 00035 00035 00035 000 
Kosten Euro (aanvullende post)7 8128 23659 69658 220 
   
01.10 Opsporing en ruiming van explosieven  
Overdracht naar BZK – 10 009– 10 009– 10 009– 10 009
   
01.14 Diverse uitgaven  
Restitutie omroepbijdragen 500 000  
   
03.10 Exportkredietverzekering  
Schade-uitgaven– 120 000  
Ramingsbijstelling – 40 000– 40 000– 40 000– 40 000
   
04.01 Personeel en materieel Belastingdienst  
Dienst Omroepbijdrage 30 00015 000  
Kosten euro (aanvullende post)14 33514 1537 0885 578 
   
04.10 Kosten uitvoering bel. maatr. derden  
Energiepremie huishoudens4 41633 42739 31140 97540 975
Ontvangsten (x f 1000)19992000200120022003
01.05 Ontvangsten uit exploitatie Domeinen     
Vergoedingen benzinestations 25 00050 00075 00075 000
   
02.01 Winstuitkering DNB  
Winstuitkering175 000– 275 000– 225 000– 350 000– 425 000
   
02.08 Dividend uit staatsdeelnemingen  
Dividendderving NIB– 13 900– 13 900– 13 900– 13 900– 13 900
   
02.11 Opbrengsten uit verkoop vermogenstit.  
Verkoop NIB2 007 559  
   
03.06 Exportkredietverzekering  
Ramingsbijstelling provenu's330 00060 000 – 40 000– 40 000
   
04.04 Bijdrage van EU inzake inningskosten  
Hogere perceptiekostenvergoeding EU– 9 000– 18 500498 000524 250554 250

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de diverse toelichtingen bij de algemene toelichting en de begrotingsartikelen van deze ontwerpbegroting 2000.

3. BELEIDSTERREIN ALGEMEEN

3.1 Inleiding

Grafiek 3.1 Aandeel in uitgaven IXB Bedrag (x f 1000)

kst-26800-IXB-2-4.gif

Grafiek 3.2 Aandeel in het niet-belastingontvangsten IXB Bedrag (x f 1000)

kst-26800-IXB-2-5.gif

3.2 Staatsloterij

De voorbereidingen om te komen tot de fusie tussen de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (SENS), de Stichting Nationale Sporttotalisator (SNS) en de ALN/SUFA1 zijn afgerond. Begin 1999 is het fusievoornemen aangemeld bij de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa). Indien de uitspraak van de NMa positief is en zodra de fusie-overeenkomst tussen de betrokken partijen is gesloten, zal – in overleg met het ministerie van Justitie – een wetsvoorstel voor de dan noodzakelijke wijziging van de Wet op de kansspelen worden ingediend.

Ten aanzien van de door de Postcodeloterij aangespannen procedure tegen de vergunning voor de SENS voor het organiseren van een Verjaardagsloterij wordt opgemerkt dat het ingestelde beroep aanhangig is bij de Rechtbank Amsterdam.

3.3 Domeinen

Inleiding

De dienst Domeinen vertegenwoordigt de Staat als eigenaar van gebouwen, gronden, objecten en onroerende zaken. Domeinen heeft als kerntaak de ingebruikgeving van onroerende zaken en verkoop van overtollige roerende en onroerende zaken van het Rijk. De hoofddoelstelling bij de uitvoering van taken is het optimaliseren van de opbrengsten.

Verkooptaakstelling agrarische domeinen en liberalisering pachtbeleid

In het Regeerakkoord is voor de gehele regeerperiode een taakstelling van f 500 mln. opgenomen voor extra verkoop van agrarische domeinen. Bij begroting 1999 is deze taakstelling verwerkt in de meerjarenramingen. De liberalisering van het pachtbeleid is bij de realisatie van de taakstelling een belangrijke voorwaarde. Begin 1999 heeft de Staatssecretaris van LNV de commissie pachtbeleid geïnstalleerd met als opdracht het evalueren van de pachtwetwijzigingen 1995 en de ontwikkeling van een toekomstvisie voor de pacht. Het eindrapport wordt nog dit jaar voorzien. Het ambtelijk secretariaat van de commissie wordt mede verzorgd door Financiën.

Benzinestations

De werkgroep Marktwerking, deregulering en wetgeving (MDW) heeft de marktwerking van commerciële activiteiten langs het hoofdwegennet in het algemeen en de concurrentie in de benzinemarkt in het bijzonder onderzocht. Ter uitvoering van de door de regering overgenomen aanbevelingen zijn de volgende voorstellen voor locaties langs het hoofdwegennet geformuleerd: een nieuwe wijze van uitgifte, de wijze waarop de bestaande overeenkomsten eindig gemaakt kunnen worden en een nieuwe vergoedingssystematiek voor het gebruik van de locaties. De betrokken participanten zijn hierover geconsulteerd. Mede aan de hand van deze consultaties wordt een regeringsstandpunt bepaald. Als uitvloeisel van de invoering van een nieuwe vergoedingssystematiek per 1-1-2000 wordt op ontvangstenartikel 01.05 aan extra ontvangsten een bedrag van f 25 mln., oplopend tot f 75 mln. in 2002, geraamd.

Strategische ontwikkelingen dienst Domeinen

Voor de strategische ontwikkelingen van Domeinen wordt verwezen naar paragraaf 7.2 (organisatie).

Aanbesteding vernietiging overheidsarchieven

Het contract voor het uitbesteden van de vernietiging van overheidsarchieven loopt per 1-1-2000 af. Ingevolge een uitgevoerde evaluatie is besloten dit contract niet te verlengen. Het oude, niet verlengde contract werd uitgevoerd met gesloten beurzen (kosten van vernietiging en prijs van oud papier wogen tegen elkaar op). Deze constructie gaat als gevolg van kosten- en prijsontwikkelingen niet langer op, waardoor het noodzakelijk is geworden te betalen voor deze dienst. Concurrentie bij de aanbesteding is dan gewenst, terwijl ook het met het contract gemoeide bedrag noodzaakt tot openbare aanbesteding conform de Europese regelgeving, hetgeen ook gebeurt. De kosten van vernietiging van overheidsarchieven worden voortaan doorberekend aan de aanleverende departementen/diensten.

3.4 Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog

Het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog, kortweg de bommenregeling, beoogt gemeenten die worden geconfronteerd met kosten die samenhangen met het ruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog, tegemoet te komen. Het uitgangspunt van de regeling is dat het ruimen van deze explosieven in beginsel een gemeentelijke aangelegenheid is, waarvoor in bepaalde gevallen van rijkswege een bijdrage kan worden toegekend.

De Bommenregeling 1994 is per ultimo 1998 beëindigd. Voor 1999 is een eenjarige regeling van kracht op grond waarvan Financiën alleen nog een bijdrage verleent voor projecten die in 1999 of eerder zijn gestart. De reden voor een eenjarige regeling is dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de uitvoering van de regeling met ingang van 1 januari 2000 overneemt. Aan deze overdracht is een beleidsevaluatie vooraf gegaan. Hierin werd geconcludeerd dat het beëindigen van de regeling, gezien het aspect van veiligheid, niet wenselijk is. Bij iedere aanvraag dient een afweging te worden gemaakt ten aanzien van de veiligheidsrisico's voor de bevolking. Deze taak ligt in het verlengde van het werkterrein van BZK. Met ingang van 2000 zal BZK derhalve een nieuwe regeling opstellen. De afwikkeling van de aanvragen wordt van 1 januari 2000 eveneens door BZK verzorgd. De overheveling van de regeling naar BZK is in de ontwerpbegroting 2000 (van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) verwerkt.

3.5 Tegoeden Tweede Wereldoorlog

In Nederland is er in navolging van het buitenland een hernieuwde aandacht gekomen voor het naoorlogse rechtsherstel van in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter geroofde tegoeden en goederen. Dit heeft zich in 1997 vertaald in de oprichting van vijf onderzoekscommissies. Drie daarvan – Kordes, Scholten en Van Kemenade – liggen primair op het terrein van Financiën. Eind 1999 zullen naar verwachting de eindrapporten van deze onafhankelijke commissies beschikbaar komen waarna een regeringsstandpunt zal volgen. Bij de werkzaamheden van de commissies wordt het Ministerie van Financiën veelvuldig om informatie gevraagd, ten behoeve waarvan de projectgroep Tegoeden WO II is ingesteld. Bij Financiën komen voorts vele brieven van burgers binnen waarin om informatie van velerlei aard gevraagd wordt. Ten slotte worden er vele contacten onderhouden met instanties die bij dit onderwerp betrokken zijn.

4. FINANCIËN BINNENLAND

4.1 Inleiding

Grafiek 4.1 Aandeel in uitgaven IXB Bedrag (x f 1000)

kst-26800-IXB-2-6.gif

Grafiek 4.2 Aandeel in niet-belastingontvangsten IXB Bedrag (x f 1000)

kst-26800-IXB-2-7.gif

4.2 Bijzondere Financiering

In het Regeerakkoord 1998 is opgenomen dat een verbeterde situatie in het bedrijfsleven vermindering van subsidies en kredieten aan het bedrijfsleven mogelijk maakt. Tegen deze achtergrond is een bedrag gekort van f 20 mln. in 1999 en vanaf 2000 f 40 mln. structureel op de uitgaven van de regeling Bijzondere Financiering (BF). In de ontwerpbegroting 1999 is deze uitgavenverlaging verwerkt en is verder, mede met het oog op de Regeerakkoordtaakstelling, het garantieplafond vastgesteld op f 175 mln. In verband met het realiseren van deze taakstelling wordt daarnaast een verhoging van de garantieprovisie met 0,5% doorgevoerd. Voorts zal in 1999 gezamenlijk met het ministerie van Economische Zaken een evaluatie worden uitgevoerd naar nut en noodzaak van de BF-regeling.

4.3 Publiek-private samenwerking

Per 1 januari 1999 is het Kenniscentrum PPS opgericht. Het Rijk wil met pps meerwaarde en efficiëntiewinst behalen bij de realisatie van overheidsinvesteringen. Door binnen enkele jaren een aantal successen neer te zetten, wordt een gecontroleerde verbreding van de pps-praktijk in Nederland nagestreefd. Het Kenniscentrum ontwikkelt hiertoe beleidskaders, standaarden en instrumenten die leidraad en hulpmiddel zijn bij de inrichting van pps-processen en pps-arrangementen. Door de verantwoordelijke vakdepartementen te ondersteunen bij de toepassing van deze standaarden en instrumenten in concrete projecten, draagt het Kenniscentrum PPS bij aan kwalitatief hoogwaardige pps-arrangementen.

De ontwikkeling van beleidskaders, standaarden en gereedschappen zal in 2000 hoog in het vaandel staan. De ontwikkeling wordt onderscheiden naar de volgende onderwerpen:

• concessiemodellen;

• procesarchitectuur en aanbesteding;

• contractmanagement;

• financieel instrumentarium.

Bij de ontwikkeling hiervan maakt het Kenniscentrum gebruik van de kennis en ervaring van de detacheringen vanuit de vakdepartementen, van de leden van de interdepartementale Stuurgroep, en van de leden van de Raad van Advies. De detacheringen vervullen een linking-pin functie, en staan daarmee borg voor een intensieve kennisuitwisseling tussen het Kenniscentrum en de vakdepartementen; de leden van de Stuurgroep geven richting aan de beleidsvorming door het Kenniscentrum PPS, en de inbreng van kennis vanuit de markt wordt bewerkstelligd door de Raad van Advies, waarin vooraanstaande mensen uit het bedrijfsleven zitting hebben.

In het jaar 2000 moet de opbouw van het Kenniscentrum zich stabiliseren, en zal het Kenniscentrum zowel qua menskracht als qua kennis op volle sterkte moeten draaien. Is de adviserende rol in eerste instantie alleen gericht op de rijksoverheid, met het «Kenniscentrum-op-volle-sterkte» kan in 2000 worden gewerkt aan een uitbreiding van de advisering naar de mede-overheden. Voorts zal bij de geselecteerde projecten met pps-potentieel concrete voortgang bereikt moeten zijn bij het toewerken naar een transactie.

4.4 Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland

De Europese Commissie heeft onlangs een onderzoek afgerond naar de verenigbaarheid van de subsidie met de bepalingen inzake staatssteun in het EG-verdrag. De Commissie heeft de Nederlandse regering de beschikking doen toekomen waarin zij vaststelt dat ter zake van 183 tankstations terecht met toepassing van de zogenoemde de minimus regeling subsidie is verleend en dat die subsidie dan ook niet wordt aangemerkt als staatssteun. Ter zake van 200 andere tankstations heeft de Commissie beschikt dat de teveel uitgekeerde subsidie moet worden terugbetaald, voor zover deze ertoe bijdraagt of heeft bijgedragen dat per subsidieontvanger meer dan EUR 100 000 over een periode van drie jaar wordt ontvangen. Daarnaast heeft de Commissie ten aanzien van 250 tankstations bepaald dat onwettig betaalde steun moet worden teruggevorderd vanwege het feit dat de Commissie onvoldoende informatie heeft ontvangen. Bij de eerstgenoemde categorie van 200 tankstations gaat het om tankstations die worden geëxploiteerd («feitelijk» dan wel «echt») door een oliemaatschappij en tankstations waarvoor een zogenoemd systeem van prijsbeheer van toepassing is. Een systeem van prijsbeheer is een systeem waarbij de leverancier een (gedeeltelijke) compensatie aan de pomphouder verschaft voor verliezen die deze leidt of heeft geleden als gevolg van buitengewone marktvoorwaarden. Indien, zoals in het onderhavige geval, een subsidie van de overheid wordt verkregen, heeft de overheid feitelijk de compensatieverplichting van de leverancier overgenomen. Indirect komt dan de subsidie, althans naar de mening van de Commissie, ten goede aan de leverancier.

De Nederlandse regering heeft twee maanden om aan de Commissie mede te delen welke maatregelen zij heeft getroffen om aan de beschikking van de Commissie – in het bijzonder waar het betreft de terugvordering – te voldoen.

4.5 Binnenlands Geldwezen

Inleiding

De dynamiek in de financiële sector is groot en vergt een alerte houding van de overheid. Primaire drijfveer van het overheidsbeleid is het waarborgen van goed functionerende financiële markten en van het vertrouwen in het financiële stelsel. Nieuwe beleidsinitiatieven staan vooral in het teken van inspelen op sector- en grensoverschrijdende aspecten en het bevorderen van marktwerking en -transparantie. De internationale context noodzaakt tot een actieve inbreng in internationale fora. Gevolg van deze dynamiek en nieuwe accenten in het overheidsbeleid is dat ook de financiële (toezicht)wetgeving zich in een continu proces van actualisering bevindt; in verschillende stadia van voorbereiding c.q. behandeling lopen er thans ruim 20 wetgevingstrajecten.

De introductie van de chartale euro op 1 januari 2002 vormt een unieke en grootschalige operatie. Hierbij is met name van belang dat de overgang van de gulden naar de euro soepel verloopt. De voorbereidingen vragen in het jaar 2000 en daarop volgende jaren bijzondere aandacht.

Invulling geven aan sectoroverstijgend toezicht

Op 2 april 1999 is de Nota institutionele vormgeving van het toezicht op de financiële marktsector aan de Tweede Kamer gezonden en op 9 juni met de vaste commissie van Financiën besproken. Kern is dat de vervlechting van financiële producten en de ontwikkeling van financiële conglomeraten op onderdelen een sectoroverstijgende benadering van het financiële toezicht nodig maken. De nota voorziet in de oprichting van een Raad van Financiële Toezichthouders waarin De Nederlandsche Bank (DNB), de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en de Verzekeringskamer (VK) deelnemen.

De toezichthouders hebben de Raad van Financiële Toezichthouders in juli 1999 daadwerkelijk opgericht. In de Raad zijn de toezichthouders gezamenlijk verantwoordelijk voor sectoroverstijgende toezichtsvraagstukken, zoals de integriteit van de financiële sector, de informatievoorziening aan de consument en het toezicht op financiële conglomeraten. Op korte termijn mogen de eerste resultaten van deze sectoroverstijgende aanpak tegemoet worden gezien. De Tweede Kamer zal door middel van jaarlijkse rapportages over het functioneren van de Raad worden geïnformeerd.

Er is thans een wetsvoorstel ter onderbouwing van deze nieuwe aanpak in voorbereiding. Uiterlijk eind 1999 zal dit bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Financiële toezichtwetgeving in beweging

Op de agenda van financiële (toezicht)wetten die geactualiseerd worden, staan het komend jaar in ieder geval:

• Wet toezicht beleggingsinstellingenvernieuwing met het oog op de ervaringen bij de uitoefening van het toezicht in de afgelopen jaren;
• Wet toezicht kredietwezen 1992implementatie van een Europese richtlijn over elektronisch geld (mogelijk wordt in specifieke wetgeving op dit terrein voorzien);
• Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993intensivering van het toezicht op verzekeraars ingevolge de Wet toezicht verzekeringsbedrijf naar aanleiding van de gebeurtenissen rond Vie d'Or (Kamerstukken II, 1997–98, 26 075);
 implementatie van de Europese richtlijn over toezicht op verzekeraars in een verzekeringsgroep (uiterlijk juni 2000); een wetsvoorstel daartoe is op 31 mei 1999 voor advies aan de Raad van State gezonden.

Voorts wordt in de loop van 1999 naar verwachting de actualisering van het sinds 1988 geldende Bazelse Akkoord afgerond. Dit zal nopen tot aanpassingen van de Europese richtlijnen kapitaaltoereikendheid, eigen vermogen en solvabiliteitsratio. Ook de nationale (lagere) regelgeving op dit terrein zal moeten worden geactualiseerd.

Bevorderen marktwerking en -transparantie

Twee wetsvoorstellen beogen bij te dragen aan marktwerking en concurrentie op de markt voor assurantiebemiddeling. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (Wabb) teneinde het begunstigingsverbod te doen vervallen (Kamerstukken II, 1996–97, 25 507) zal naar verwachting op 1 januari 2000 in werking treden. Een tweede wetsvoorstel, met daarin het vervallen van de overige beloningsregels in de Wabb en de aanpassingen op basis van een evaluatie van die wet, is in mei 1999 aan de TK aangeboden (Kamerstukken II, 1998–99, 26 531). De bevordering van marktwerking en concurrentie op de markt voor assurantiebemiddeling en de effecten van het eerste wetsvoorstel op de verzekeringsmarkt zullen in 2001 worden geëvalueerd. Van de uitkomsten van die evaluatie is het vervallen van de overige beloningsregels in de Wabb afhankelijk.

Nieuw accent in het beleid is de aandacht voor informatieverstrekking aan de consument. Aanleiding daarvoor is de snelle productontwikkeling en de toenemende vervaging van grenzen tussen deelmarkten in de financiële sector. De eigen verantwoordelijkheid van de consument in een steeds dynamischer financieel speelveld vindt zijn basis in adequate informatieverstrekking. Vanuit een sectoroverstijgend perspectief kan voorts de eis worden geformuleerd dat de regelgeving in de verschillende deelsectoren onderling consistent moeten zijn. In de zomer van 1999 is hierover een nota aan de Tweede Kamer gezonden die wijzigingen in de financiële wet- en regelgeving en vervolgonderzoeken aankondigt, die in de loop van de tweede helft van 1999 en 2000 hun beslag zullen krijgen.

Strijd tegen het witwassen van geld

In de strijd tegen het witwassen van geld ligt de nadruk met name op het opzetten van een internationaal netwerk om de boodschap van de Financial Action Task Force on money laundering (FATF) over de gehele wereld te verspreiden. Hierbij zal enerzijds gebruik worden gemaakt van internationale organisaties, zoals IMF en Wereldbank, en anderzijds van bestaande en nog nieuw op te zetten regionale organisaties, zoals de Caribbean FATF. In 2000 wordt naar verwachting een wijziging van de Europese richtlijn inzake witwassen afgerond. In dit kader wordt bezien op welke wijze de internationale samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de partijen, die zijn betrokken bij de strijd tegen het witwassen van geld, kan worden verbeterd. Daarnaast zal aan de orde komen of de meldplicht naar andere beroepen dient te worden uitgebreid.

Versterken corporate governance

De reactie van de regering op het rapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance (Peters II) van mei 1999 kondigt nader beleid aan teneinde de corporate governance in Nederland te verbeteren. De daaruit voortvloeiende wetswijzigingen hebben tot doel om, met het oog op het goed functioneren van de steeds internationaler wordende vermogensmarkt, randvoorwaarden te stellen voor de omgang tussen raad van bestuur, raad van commissarissen, en aandeelhouders. Kernbegrippen hierbij zijn transparantie en verantwoording. Het goed functioneren van de effectenmarkt en van de ondernemingen die op de effectenmarkt staan genoteerd is van cruciaal belang voor de internationale concurrentiepositie en de groei van de Nederlandse economie. Concrete wetswijzigingen betreffen onder andere de transparantie van bezoldiging en het effectenbezit van individuele bestuurders en commissarissen, proxy solicitation (stemmen per volmacht), rapportage van de Raad van Commissarissen in het jaarverslag en beschermingsconstructies in vredestijd.

Regulering overnames

Eveneens met het oog op het goed functioneren van de vermogensmarkt is het, wat overnames betreft, van belang nauwe aansluiting te bewerkstelligen bij de internationale praktijk. Op dit terrein zijn drie trajecten actueel:

• Het wetsvoorstel beschermingsconstructies: Dit wetsvoorstel (Kamerstukken II, 1997–98, 25 732) beoogt een voorziening te treffen voor die gevallen waar, door het gebruik van beschermingsconstructies, de aandeelhouder met een overwegend belang in de uitoefening van zijn zeggenschap wordt beperkt.

• Implementatie van de Europese 13e richtlijn overnamebiedingen: Deze richtlijn ziet op meer harmonisatie binnen Europa door middel van het wegnemen van bestaande belemmeringen bij (internationale) overnames. Ook het streven naar gelijke behandeling van aandeelhouders en de bescherming van minderheids-aandeelhouders zal door de richtlijn worden bevorderd.

• Evaluatie van de SER-Fusiecode: De evaluatie heeft als doel de ervaring met zelfregulering van de SER-fusiecode in kaart te brengen en richt zich met name op eventuele knelpunten en de vraag of een wettelijke regeling ter oplossing daarvan noodzakelijk is. Op basis van de uitkomsten van een onderzoek wordt bezien of een wettelijke inkadering in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 wenselijk is.

Inspelen op nieuwe ontwikkelingen

Internet biedt in potentie een significante impuls aan de wijze waarop financiële dienstverlening gestalte krijgt. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe producten, nieuwe markten, nieuwe distributiekanalen, nieuwe aanbieders en nieuwe geldvormen. Over deze ontwikkelingen zal de Tweede Kamer nog in 1999 met een nota worden geïnformeerd. Daarnaast komt in deze nota aan de orde op welke wijze in het financiële beleid en het toezicht met het gebruik van internet zal worden omgegaan. Streven is om in 2000 te beginnen met het implementeren van beleidsvoornemens.

Voorbereidingen introductie chartale euro

Op 8 december 1998 heeft Koningin Beatrix, met het slaan van de eerste euro, het startsein gegeven voor de massale productie van Nederlandse euromunten. Tot en met 2001 zullen in totaal 2,8 miljard Nederlandse euromunten worden geslagen. Mede afhankelijk van de behoefte van het betalingsverkeer zullen in 2002 nog eens 500 miljoen euromunten worden vervaardigd. In de komende jaren wordt de productievoortgang gemonitord en de te verwachten euro-munt-behoefte geactualiseerd om adequaat op de omwisseling naar de chartale euro voorbereid te zijn.

In Europees verband is afgesproken dat vanaf 1 januari 2002 euro-bankbiljetten en -munten in omloop worden gebracht ter vervanging van de nationale bankbiljetten en munten. Uiterlijk 1 juli 2002 verliezen de nationale munteenheden hun functie als wettig betaalmiddel. Deze periode kan op initiatief van de lidstaten worden verkort.

De regering heeft het advies van het Nationaal Forum voor de introductie van de Euro (NFE) overgenomen om bij de introductie van de chartale euro uit te gaan van een overgangsperiode van maximaal vier weken. Dit betekent dat het accent in dit dossier nu verschuift naar de praktische uitwerking en uitvoering. De uitwerking en uitvoering van het scenario voor de distributie van euromunten en biljetten is door de Minister van Financiën grotendeels opgedragen aan De Nederlandsche Bank (DNB). Naast de algehele regievoering zal de overheid bij de uitwerking van het scenario op verschillende onderdelen een specifieke inbreng leveren (veiligheid, verkeersmaatregelen, inzet van mensen en middelen). Financiën is belast met de coördinatie van deze aspecten met de betrokken departementen, DNB en maatschappelijke organisaties.

In het NFE ligt de komende tijd de nadruk op het monitoren van ontwikkelingen ten aanzien van de euroconversie in de Nederlandse samenleving en het signaleren van knelpunten die hierbij kunnen optreden.

Het bevorderen (faciliteren, katalyseren en monitoren) van de omschakeling van de overheid naar de euro blijft eveneens een belangrijke taak. Volgens het tijdpad dat hiervoor is opgesteld ten behoeve van de Rijksoverheid dienen departementen vóór 1 januari 2001 de realisatiefase te hebben afgerond. Feitelijke aanpassingen moeten dan zijn uitgevoerd, opdat in het resterende jaar getest en geïmplementeerd kan worden. Bij de voortgangsbewaking zal de mijlpaal van 1 januari 2001 derhalve een belangrijke rol spelen. Daarnaast zullen in 2000 de voorbereidingen van mede-overheden de volle aandacht hebben.

Vernieuwingen in kasbeleid en kasbeheer

In 1999 lopen de huidige contracten betalingsverkeer af. Door middel van een aanbestedingsprocedure zijn nieuwe contracten voor de komende 4 jaar gesloten. Drie criteria hebben daarbij een rol gespeeld: liquiditeit (de schatkist mag niet «rood» staan; dit vergt een goede kwaliteit van de informatievoorziening), minimalisatie van de kosten betalingsverkeer (inclusief de kosten verbonden aan werkkapitaal) en risicobeheersing (waarborgen voor continuïteit en betrouwbaarheid).

5. FINANCIËN BUITENLAND

5.1 Inleiding

Grafiek 5.1 Aandeel in uitgaven IXB Bedrag (x f 1000)

kst-26800-IXB-2-8.gif

Grafiek 5.2 Aandeel in het niet belastingontvangsten IXB Bedrag (x f 1000)

kst-26800-IXB-2-9.gif

5.2 Exportkredietverzekering en investeringsgaranties

Algemeen

Exporttransacties en investeringen in het buitenland zijn belangrijk voor de groei van de Nederlandse economie. Exporttransacties komen vaak alleen tot stand als de leverancier of de bank bereid is aan de koper krediet te verlenen. Als voorwaarde om gelden uit te lenen verlangen kredietgevers veelal verzekering van het betalingsrisico. Waar de markt vanwege het risico niet bereid is als zodanig gezonde exportkrediettransacties van Nederlandse bedrijven en buitenlandse investeringen door Nederlandse bedrijven te verzekeren, is de Staat onder voorwaarden bereid herverzekering van deze transacties te overwegen. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de volgende.

I. Kostendekkendheid van de faciliteit. Naast een efficiënt en effectief opererend systeem, zijn het premiebeleid, het polisbeleid, het landenbeleid, het acceptatiebeleid en de actieve recuperatie van schades hierbij met name van belang.

II. Het bevorderen van (minimum)afspraken tussen landen om concurrentieverstoring te voorkomen. Om concurrentieverstoring bij de financiering en de (her-)verzekering tegen te gaan vindt internationaal overleg plaats. Hiernaast voorkomt samenwerking tussen crediteurenlanden ongelijke behandeling van crediteuren bij schuldherstructureringen.

III. Het in principe bij de markt laten van risico's, die de markt zelf kan dragen. Dit brengt met zich mee dat het bij herverzekering door de Staat voornamelijk om transacties met Azië, Latijns-Amerika, Afrika en Oost-Europa gaat.

Om herverzekering van de hiervoor weergegeven transacties mogelijk te maken worden de instrumenten Exportkredietverzekering (EKV) en de Regeling Herverzekering Investeringen (RHI) ingezet.

5.2.1 Exportkredietverzekering

Met betrekking tot de EKV hebben in de komende periode de volgende punten de aandacht:

Kostendekkendheid van de faciliteit / bedrijfseconomisch resultaat

In onderstaande grafiek is het saldo van de exportkredietverzekering op kasbasis over de jaren 1986–2004 opgenomen. In aansluiting op de verantwoording 1998 is nu ook met de betaalde rente uit hoofde van de financiering van het cumulatieve kastekort rekening gehouden.

Grafiek 5.3 resultaat exportkredietverzekering op kasbasis Bedragen x f 1 mln.

kst-26800-IXB-2-10.gif

Om een goed beeld van het resultaat van de herverzekering van exportkredieten in Nederland te krijgen, dient het resultaat niet alleen op kasbasis maar ook op bedrijfseconomische wijze te worden bepaald. Op deze wijze is toetsing van kostendekkendheid van de premies beter mogelijk.

Het resultaat op kasbasis is namelijk een jaarlijks sterk fluctuerend getal, dat geen juiste afspiegeling is van het bedrijfseconomisch resultaat in een jaar. In een jaar met veel schades zal het kasresultaat zeer negatief zijn. In een jaar met veel provenu's wordt een zeer positief kasresultaat genoteerd. Dit beeld is onzuiver, daar in het schadevolle jaar geen rekening wordt gehouden met de verwachting dat een gedeelte van de uitgekeerde bruto-schade zal terugkomen als provenu's. In het jaar van veel provenu's flatteert een zeer positief kasresultaat het beeld, omdat de ontvangen provenu's immers de terugbetaling van eerder gedane schadevergoedingen zijn. Het bedrijfseconomisch resultaat fluctueert veel minder sterk per jaar, omdat in het jaar waarin het obligo is ontstaan in het resultaat rekening wordt gehouden met de verwachte netto-schade in de toekomst. De gehanteerde methode voor bepaling van het bedrijfseconomisch jaarresultaat sluit aan bij een in OESO-verband overeengekomen systematiek. Hierbij wordt per jaar het premie-inkomen na aftrek van de gemaakte kosten als baat geboekt en daartegenover worden voorzieningen ten behoeve van de aangegane risico's gevormd. Voorts bevat het jaarresultaat een renteresultaat, bestaande uit het verschil tussen de betaalde rente ter financiering van het cumulatief kastekort en de hiertoe terugontvangen rentecomponent in de provenu's.

In tegenstelling tot de jaren voor 1978 hebben zich sinds 1978, mede als gevolg van diverse crises zeer aanzienlijke schades voorgedaan. Wanneer de in de periode 1978–1998 verzekerde transacties in ogenschouw worden genomen, ontstaat het volgende beeld. Voor deze verzekerde transacties is aan premie ontvangen f 1,8 mrd., waarvan na aftrek van uitvoeringskosten ad f 0,6 mrd. een bedrag van f 1,2 mrd. resteert voor dekking van de risico's. In deze jaren is f 9,8 mrd. aan schade uitgekeerd. Inmiddels is hiervan f 3,4 mrd. terugontvangen als provenu. Daarnaast is f 0,7 mrd. van de ontstane vorderingen kwijtgescholden resp. buiten invordering gesteld. Aldus resteert ultimo 1998 een bedrag van f 5,7 mrd. aan vorderingen op buitenlandse overheden, banken en ondernemingen. Een voorzichtige inschatting is dat daarvan in de komende twintig jaar f 4,6 mrd. zal worden afgelost en een bedrag van f 1,1 mrd. zal worden kwijtgescholden respectievelijk buiten invordering zal worden gesteld. Voorts is de rente van invloed op het resultaat; enerzijds dient het cumulatief kastekort jaarlijks gefinancierd te worden hetgeen rentekosten met zich meebrengt, anderzijds betalen debiteurlanden rente die verschuldigd is over hun schulden terug in de vorm van provenu's. Vanaf 1978 tot en met 1998 bedroegen de rentelasten f 5,3 mrd. Hiertegenover betaalden de debiteurlanden in deze periode f 3,3 mrd. aan rente, aldus is het renteresultaat f 2,0 mrd. negatief. Voor de jaren 1999 en volgende wordt het renteresultaat op 0 geraamd. Globaal ziet het bedrijfseconomische resultaat over de periode 1978–1998 er als volgt uit (de ramingen zijn met onzekerheden omgeven):

Tabel 5.1: Bedrijfseconomisch resultaat herverzekering van exportkredieten in Nederland

Bedrijfseconomisch resultaat 
Premief 1,8 mld.
 
Uitvoeringskosten– f 0,6 mld.
 
Kwijtscheldingen/ buiten invordering 1978–1998– f 0,7 mld.
 
Kwijtscheldingen/ buiten invordering 1999 en verder (raming)– f 1,1 mld.
 
Bedrijfseconomisch resultaat exclusief rente-/- f 0,6 mld.
 
Renteresultaat t/m 1998– f 2,0 mld.
 
Renteresultaat 1999 en verder (raming)f 0,0 mld.
 
Bedrijfseconomisch resultaat inclusief rente-/- f 2,6 mld

Het bovenvermelde bedrijfseconomische resultaat laat zien dat het bereiken van kostendekkendheid een belangrijk aandachtspunt dient te blijven. Mede tegen deze achtergrond wordt de implementatie van het OESO-premieakkoord in 1999 toegejuicht.

Net als in OESO-verband is vanaf 1 januari 1999 met een «schone lei» begonnen. Dat wil zeggen dat bij de vaststelling van het bedrijfseconomische resultaat in 1999 en latere jaren lasten en baten in aanmerking worden genomen die betrekking hebben op verzekerde transacties vanaf 1 januari 1999.

Nieuw premiestelsel

In de Memorie van Toelichting bij de begroting voor 1999 (Kamerstukken II, 26 200 IXB, nr. 2, blz. 20) werd de vernieuwing van het premiestelsel voor de exportkredietverzekering aangekondigd. Aan dit beleidsvoornemen is per 1 april 1999 uitvoering gegeven. Er waren twee redenen het stelsel opnieuw in beschouwing te nemen.

• de opbouw van het stelsel was reeds lange tijd niet meer herzien;

• in juni 1997 is in het kader van de (OESO-)Consensus een akkoord1 bereikt over minimumpremies en over indeling van landen in zeven landenklassen in oplopende volgorde van risico voor door overheden gefacilieerde exportkredietverzekering. De minimumpremies (de zgn. benchmarks) zijn vastgesteld voor kredietrisico's op monetaire autoriteiten met een kredietduur van 2 jaar en meer.

Het nieuwe premiestelsel in Nederland bestaat uit zeven landenklassen. Daarenboven worden voor middellange kredieten zeven debiteurenklassen gehanteerd, te weten: monetaire autoriteiten (MA), centrale overheidsinstellingen (CO), lagere overheidsinstellingen (LO), goede banken (GB), standaardbanken (StB), goede particuliere debiteuren (GPD) en standaard particuliere debiteuren (StPD). Dit komt goeddeels overeen met de wijze waarop andere exportkredietverzekeraars hun nationale stelsels inrichten en vormt een verduidelijking ten opzichte van het oude stelsel. Voor de indeling van de landen in klassen is in het algemeen aansluiting gezocht bij de indeling van het Premieakkoord.

De totale verschuldigde premie is onder te verdelen in de landenrisicopremie en debiteurenrisicopremie. De basis van het stelsel wordt gevormd door de premie voor het landenrisico, die nauw aansluit bij die uit het Premieakkoord. Kostendekkendheid per landenklasse is het uitgangspunt. Ook bij de bepaling van de debiteurenpremies is, uitgaande van kostendekkendheid, rekening gehouden met zowel het niveau van de debiteurenpremies zoals die in andere lidstaten gehanteerd (zullen) worden, als met een voldoende mate van risicodifferentiatie en premiedifferentiatie. Voorbehouden is in bijzondere gevallen een hogere premie in rekening te brengen. Met betrekking tot projectfinanciering wordt de bestendige gedragslijn van een hogere premie voortgezet. De debiteurenpremies zijn procentuele opslagen op de landenpremies.1

Voor kortlopende kredieten kent het premiestelsel eveneens zeven landenklassen, maar slechts drie debiteurenklassen, te weten overheid, banken en particuliere debiteuren. Ook hiervoor zijn de premies opnieuw vastgesteld. Behalve voor landenklasse 1 is aangesloten bij de systematiek die wordt gehanteerd voor middellange kredieten.

In het algemeen geldt dat de nieuwe premie voor het landenrisico hoger is dan de oude landenpremie. De nieuwe debiteurenpremies zijn daarentegen lager zijn dan de oude premies. Voorts is de tijdsfunctie in het nieuwe stelsel steiler dan in het oude. Dit betekent dat de nieuwe premie hoger is dan in het oude stelsel naarmate de kredietperiode langer is. De budgettaire meeropbrengst wordt voorshands op nihil geraamd. Dit is de resultante van lagere premies bij minder risicovolle transacties en van hogere premies bij risicovolle transacties, waarbij ervan is uitgegaan dat het volume van deze laatste transacties enigszins terugloopt. Het debiteurenrisico op banken en particuliere debiteuren voornamelijk in de landen ingedeeld in klasse 1 wordt evenals tot dusver met enige beperkingen door de NCM gedragen.

Het nieuwe premiestelsel is per 1 april 1999 van start gegaan met een overgangstermijn tot 1 juli 1999. Voor polissen die betrekking hebben op kortlopende kredieten geldt, dat zij bij de jaarlijkse vernieuwing van het verzekeringscontract worden aangepast.

Tevens zal voor eind 1999 een onderzoek worden uitgevoerd naar de premies van een aantal andere relevante buitenlandse exportkredietverzekeraars. De uitkomsten van dit onderzoek zullen ter kennis van de Rijkscommissie voor export-, import- en investeringsgaranties worden gebracht. Eind 2000, wanneer de nodige ervaring met het per 1 april 1999 ingevoerde premiestelsel is opgedaan, zal in Rijkscommissie-verband een evaluatie plaatsvinden.

In het EU- en Consensus-overleg streeft Nederland er ten slotte naar dat (op langere termijn) een verdere harmonisatie plaatsvindt met betrekking tot de debiteurencategorieën en -premies.

De ontwikkeling, dat in de komende jaren in OESO-verband maatstaven voor de meting van kostendekkendheid voor landenpremies zullen worden gehanteerd, is positief.

Overigens dienen uit de premie-opbrengsten ook de uitvoeringskosten te worden gedekt. De uitvoeringskosten belopen circa f 30 mln. per jaar, waarvan circa f 27 mln. per jaar wegens vergoeding aan de NCM voor door haar ten behoeve van de Staat verrichte werkzaamheden.

Voorkomen concurrentievervalsing

De verwachting is dat de komende tijd de CIRR (Commercial Interest Reference Rate), die fungeert als minimumrente bij exportkredieten, meer in de belangstelling zal komen te staan. Nederland is er hierbij voorstander van de werking van de CIRR te verbeteren om concurrentie-distortie uit hoofde van rentesteun zo veel mogelijk te beperken. In de OESO wordt hiernaast in toenemende mate aandacht geschonken aan milieu- en integriteitsaspecten van exportkredieten.

Gelijke behandeling crediteuren in het kader van multilaterale schuldenregelingen

Zowel in het kader van schuldenonderhandelingen met Rusland als met landen als bijvoorbeeld Pakistan blijft de Club van Parijs aandringen op een gelijke behandeling van crediteuren. Dit betreft niet alleen overheidscrediteuren die geen lid zijn van de Club van Parijs, maar met name ook particuliere crediteuren die vorderingen hebben in de vorm van leningen en/of internationale obligaties. Dit houdt in dat er met het oog op een evenwichtigere lastenverdeling, waar relevant, ook bij houders van internationale obligaties op aangedrongen wordt in te stemmen met onder andere uitstel van betaling, indien dit ook van overheden verwacht wordt in het kader van aanpassingsprogramma's die betrokken schuldenlanden overeengekomen zijn met het IMF.

Vraag naar exportkredietverzekering

Sinds 1993/1994 loopt het uitstaande herverzekerde risicobedrag (dit zijn polissen en dekkingstoezeggingen) enigszins terug. Dit blijkt ook uit onderstaande grafiek.

Grafiek 5.4 Ontwikkeling obligo: voorlopige en definitieve garanties

kst-26800-IXB-2-11.gif

De verwachting is dat de behoefte aan exportkredietverzekering rond 2000 zal aantrekken. De ervaring leert dat crises, zoals in Azië, Brazilië en Rusland, na eerst een dip vervolgens tot een toenemende behoefte aan exportkredietverzekering leiden. Hiernaast is de verwachting dat rond 2000 een gunstiger economische ontwikkeling met betrekking tot de «emerging markets» en herstel van vertrouwen niet alleen zullen leiden tot een grotere import-vraag uit deze markten, maar het ook mogelijk zullen maken om het landenbeleid op onderdelen te versoepelen.

Productbeleid

Om exportkrediettransacties te accommoderen wordt regelmatig gezocht naar mogelijkheden om producten beter op de vraag af te stemmen. In dat kader vindt in overleg met betrokkenen ook evaluatie plaats van de opgedane ervaringen met bestaande producten. Een en ander heeft onder andere geleid tot de introductie van asset based financiering, van projectfinanciering, van vreemde-valuta-dekking, van dekking van rentedragende vooruitbetalingsgaranties, van zelfstandige dekking van garanties en van transferdekking in enge zin.

Schuldenregelingen

Ondanks de financiële crises die zich in de verschillende regio's voordoen blijft een aantal landen met omvangrijke schuldenregelingen zoals Argentinië, Egypte, Peru en Polen hun verplichtingen goed nakomen. Rusland echter komt sinds eind 1998 zijn schuldenregeling niet meer na. Gezien de financieel-economische problemen van dit land was het onvermijdelijk dat voor de ontstane achterstalligheden en de bedragen die in 1999 en 2000 onder de vigerende schuldenregeling vervallen, nieuw betalingsuitstel werd verleend. Verder blijft de situatie voor een groot aantal met name Afrikaanse landen zeer moeilijk. In 1996 is voor deze landen het zogenaamde HIPC-initiatief (Heavily Indebted Poor Countries) gelanceerd. De bijdrage van de Club van Parijs aan dit initiatief is een verhoging van het maximale kwijtscheldingspercentage van 67% tot 80%. In het kader van de discussie die op dit moment gehouden wordt over een verdere versoepeling van de kwijtscheldingscriteria onder dit initiatief zal, na afronding van de besluitvorming hierover door IMF en Wereldbank, het kwijtscheldingspercentage voor commerciële schulden in de Club van Parijs tot 90%, en in uitzonderlijke gevallen zelfs meer, verhoogd worden. Naar verwachting zullen de hogere kwijtscheldingspercentages verspreid over de komende jaren toegepast worden. Door de hogere kwijtscheldingspercentages worden de provenu's uit hoofde van de exportkredietverzekering op middellange termijn negatief beïnvloed. Schuldkwijtscheldingen in de Club van Parijs worden sinds 1997 budgettair gecompenseerd binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (ODA-deel).

5.2.2 Herverzekering Investeringen

Om directe investeringen in ontwikkelingslanden en opkomende markten mogelijk te maken en zo de economische banden tussen Nederland en deze landen aan te halen en te versterken, biedt de Staat Nederlandse investeerders de mogelijkheid zich tegen politieke investeringsrisico's te verzekeren. Dit gebeurt door middel van herverzekering bij de Staat. Jaarlijks wordt de Landenlijst Rhi in de Staatscourant gepubliceerd. Investeringen in landen die op deze lijst voorkomen, kunnen voor herverzekering in aanmerking komen.

De Rhi is in het najaar van 1997 in werking getreden als opvolger van de Wet herverzekering investeringen (Whi) en de Tijdelijke regeling herverzekering investeringen Oost-Europa (TrhiO). Naar aanleiding van de ervaringen die ermee worden opgedaan, wordt de nog jonge regeling op doelmatigheid en kwaliteit beoordeeld. In het kader van de beoogde kostendekkendheid wordt bezien of de premiestelling passend is ten opzichte van de risico's waartegen wordt verzekerd. Voorts vormen de internationale concurrentiepositie van Nederlandse investeerders alsmede de ervaring met schade op grond van vergelijkbare risico's in het kader van de exportkredietverzekering belangrijke vertrekpunten.

5.3 Het Internationale Monetaire Fonds

In een wereldeconomie die steeds verder geïntegreerd raakt, met steeds omvangrijkere internationale kapitaalstromen, is verbetering van toezicht op economisch beleid en van de internationale beleidscoördinatie essentieel. Nederland ziet hierin een centrale rol weggelegd voor het IMF, dat bij uitstek geschikt is om solide nationaal beleid te bevorderen en de stabiliteit van het internationale monetaire stelsel te waarborgen.

De activiteiten van het IMF werden de afgelopen periode met name bepaald door de financiële crisis in een aantal opkomende markten, met name in Thailand, Indonesië, Korea, Rusland en Brazilië. De crisis heeft duidelijk gemaakt dat het toezicht van het IMF op de externe schuldpositie en de stabiliteit van de financiële sector van lidstaten moet worden verbeterd. Ook is duidelijk geworden dat de openheid van het toezicht op het economisch beleid van de lidstaten (de surveillance) door het IMF moet worden verbeterd. Nederland doet daarom mee aan een experiment waarbij het volledige stafrapport dat naar aanleiding van de IMF-surveillance wordt opgesteld, zal worden gepubliceerd.

De recente financiële crises hebben ook duidelijk gemaakt dat de kosten van de beheersing van financiële crises in de toekomst evenwichtiger moeten worden verdeeld tussen de officiële gemeenschap en commerciële crediteuren. Dit dient niet alleen de financiële integriteit van de internationale financiële instellingen, maar is tevens van belang om marktpartijen er toe aan te zetten roekeloos leengedrag te vermijden. Nederland is van mening dat verschillende voorstellen die zijn gedaan om te komen tot een betere betrokkenheid van de particuliere sector in het voorkomen en beheersen van financiële crises nu verder moeten worden uitgewerkt en moeten worden geïmplementeerd. Ook het IMF zelf ziet het vormgeven aan betrokkenheid van de particuliere sector in financiële crises als een hoofdtaak voor de komende jaren. Met name bij de toepassing van de nieuwe kredietfaciliteit van het IMF, de Contingent Credit Line, is een adequate betrokkenheid van de particuliere sector cruciaal. Deze nieuwe faciliteit is specifiek bedoeld om landen die te maken krijgen met «besmetting» door een financiële crisis elders in de wereld bij te staan.

Internationaal kapitaalverkeer is in de naoorlogse periode in steeds belangrijker mate een motor geworden van economische ontwikkeling, met name voor veel ontwikkelingslanden. Voortijdige liberalisatie van het kapitaalverkeer kan echter bijdragen aan financiële instabiliteit in landen die hun macro-economische beleid nog onvoldoende op orde hebben gebracht en kampen met een zwakke financiële sector. De gebeurtenissen in Azië en Rusland hebben andermaal gewezen op het belang van versterking van de rol van het IMF op dit terrein. De beoogde wijziging van de IMF-statuten heeft tot doel om de (de facto reeds bestaande) begeleidende en toezichthoudende rol van het Fonds bij de liberalisatie van het kapitaalverkeer formeel te verankeren. Nederland steunt de beoogde statutenwijziging.

De omvangrijke financiële hulpverlening aan door de financiële crisis getroffen landen betekende een aanzienlijke aanslag op de liquiditeitspositie van het Fonds. Inmiddels is de liquiditeitspositie van IMF sterk verbeterd, vooral door het effectief worden van de New Arrangements to Borrow (NAB) op 17 november 1998 en de inwerkingtreding van de quotaverhoging van het Fonds op 22 januari 1999. De in 1997 overeengekomen nieuwe toewijzing van Speciale Trekkings-Rechten (SDR's) is nog niet in werking getreden, omdat nog niet voldoende landen deze overeenkomst hebben geratificeerd.

5.4 Multilaterale Ontwikkelingsbanken

Inleiding

Multilaterale ontwikkelingsbanken en hun concessionele fondsen richten zich op armoedebestrijding en het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling van de minder ontwikkelde landen en dragen daarmee tegelijkertijd bij tot de stabiliteit van het internationaal financieel-economische systeem. Zij treden hiertoe op als financieel intermediair en trachten genoemde doelstellingen met behulp van gerichte leningen te bevorderen. Deze leningen gaan gepaard met technische analyses en advies ten behoeve van de lenende landen. Alle multilaterale ontwikkelingsbanken (behalve de EBRD) beheren ontwikkelingsfondsen die zeer concessionele leningen aan de armste ontwikkelingslanden verschaffen. Nederland onderschrijft de doelstellingen van deze instellingen en is derhalve bereid hiertoe financiële bijdragen te leveren.

Het operatiegebied van de multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen, hun doelstellingen, alsmede de omvang van Nederland's participatie daarin, kunnen als volgt worden weergegeven.

Tabel 5.2: Multilaterale ontwikkelingsbanken – en fondsen: operatiegebied, doelstellingen en omvang van de Nederlandse participatie

OperatiegebiedBankenConcessionele fondsenDoelstellingenNederland's aandeel1
MondiaalWereldbankgroep: – IBRD (Wereldbank) – IFC – MIGAIDA– armoedebestrijding – duurzame groeibevordering – ondersteunen van structurele aanpassingen IBRD2,30% IFC2,40% MIGA22,12% IDA2,60% AsDB1,06% AsDF2,43% AfDB30,76% AfDF3,00% IDB0,32% IIC1,52% FSO1,10% MENA*3,50% EBRD2,71% EIB4,92%
Regionaal: – Azië – Afrika – Latijns-Amerika – idem – Midden-Oosten* – Oost-EuropaRegionale ontwikkelingsbanken: – AsDB – AfDB – IDB – IIC – MENA-Bank* – EBRDAsDF AfDF FSO
Europa ACS-landenEIBEiB-Lomé– economische en regionale ontwikkeling binnen de EU – duurzame economische ontwikkeling in de ACS-landen

* Nederland beoogt te participeren in de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA-Bank) op het moment dat deze in werking treedt

1 Voor concessionele fondsen geldt het aandeel in de laatste middelenaanvulling

2 Na inschrijving op aandelen u.h.v. de kapitaalverhoging 1998

3 Na inwerkingtreding van de vijfde kapitaalverhoging (voorzien eind 1999)

Recente economische crises hebben geleerd hoe belangrijk het is dat voldoende rekening wordt gehouden met de terugbetalingscapaciteit van de ontvangende landen, ook waar het de (katalysatie van) private kapitaalstromen betreft. Nederland heeft hier reeds meermalen op gewezen binnen de multilaterale banken en zal dat in de toekomst blijven doen. Verder is uit economische crises gebleken dat een samenspel tussen macro-economische en structurele factoren tot een onhoudbare situatie en dientengevolge een crisis kan leiden. Dit samenspel onderstreept de noodzaak tot samenwerking tussen de multilaterale ontwikkelingsbanken en het IMF vanuit structurele respectievelijk macro-economische optiek bij zowel de preventie als de bestrijding van eventuele toekomstige crises. De taken van de multilaterale banken zijn met name gelegen bij armoedebestrijding door het ontwikkelen van de economische en sociale infrastructuur en bij het streven naar een gezonde financiële sector.

In 2000 wordt naar verwachting een nieuwe verplichting aangegaan in verband met een middelenaanvulling voor het Aziatische Ontwikkelingsfonds.

In 2000 worden de uitgaven in het kader van Nederlandse deelnemingen in de banken en bijdragen aan de door de banken beheerde concessionele fondsen geraamd op f 542 mln. waarvan de uitgaven in verband met IDA de grootste uitgavenpost vormen: f 409 mln. De overige uitgaven betreffen MIGA (f 3 mln.), de regionale banken en fondsen (f 103 mln.), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (f 12 mln.) en de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (f 15 mln.).

Onderstaande grafiek geeft enig inzicht in de verdeling van de geraamde uitgaven over de diverse instellingen.

Grafiek 5.5 Uitgaven multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (Bedrag x f 1000)

kst-26800-IXB-2-12.gif

Alle uitgaven vallen sinds 1997 onder het budgettaire regime van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

Wereldbankgroep (IBRD, IDA, IFC, MIGA)

De Wereldbank (IBRD) heeft zich ten tijde van de crises (Azië, Rusland en Latijns-Amerika) steeds meer op het werkterrein van het IMF begeven. Omdat Nederland van mening is dat omvangrijke betalingsbalanssteun (en daarvan afgeleide instrumenten) de ontwikkelingstaak van de Wereldbank in het gedrang brengt, is een zeer kritische opstelling in de Raad van Bewindvoerders ingenomen.

Door de omvangrijke betalingsbalansleningen en de toegenomen risicograad van de portefeuille lijken thans de grenzen van de risicodragende financiële capaciteit van de Bank bereikt. De komende tijd zal dan ook de vraag centraal staan of en hoe deze capaciteit moet worden versterkt. De mogelijkheid van een kapitaalverhoging valt hierbij niet uit te sluiten.

In dit verband is ook van belang dat de International Finance Corporation (IFC) heeft aangegeven dat een kapitaalverhoging nodig zal zijn om aan de toegenomen vraag naar haar middelen te voldoen. Een uitgewerkt voorstel betreffende de strategie van IFC en de daarvoor benodigde middelen is noodzakelijk om te bepalen of een kapitaalverhoging voor IFC werkelijk nodig is. Tot nu toe is dit voorstel nog niet ontvangen.

In 1999 is een aantal voorstellen gelanceerd voor aanpassingen van het gezamenlijke schuldeninitiatief van IMF en Wereldbank voor de Heavily Indebted Poor Countries (HIPC). De financiering van deze kostbare voorstellen vormt het grootste probleem. Thans zijn er namelijk nog onvoldoende toezeggingen binnengekomen om het oorspronkelijke HIPC-raamwerk te financieren. Met name de financiering van de bijdrage van de multilaterale ontwikkelingsbanken schiet nog zwaar tekort. Nederland heeft aangegeven zeker bereid te zijn aanpassingen op het HIPC-initiatief te overwegen, maar dat eerst duidelijk moet zijn dat ook andere landen, met name de G-7, hun rechtvaardige aandeel in de financiering zullen leveren.

Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbankgroep

Nederland zal in het kader van discussies over de strategie van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) uitdragen dat de IDB zich moet richten op haar kerntaken, namelijk armoedebestrijding en het bevorderen van een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling in de regio. Dit moet gebeuren op basis van landen-strategieën die rekening houden met de comparatieve voordelen van de IDB en de andere multilaterale en bilaterale donoren. Nederland zal hierbij blijven benadrukken dat het verstrekken van grootschalige liquiditeits-steun niet tot de kerntaken van de IDB behoort.

De discussies over een kapitaalverhoging voor de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC) zijn op dit moment nog niet afgerond. De kapitaalverhoging zal waarschijnlijk een omvang hebben van US$ 500 mln. De operationele prioriteiten voor de IIC zullen worden opgenomen in strategische plannen. In het kader hiervan zal Nederland er op aandringen dat de IIC bij haar activiteiten het accent legt op ondersteuning van de private sector in de armere landen. Verder zal Nederland aandringen op goede samenwerking met de IDB binnen genoemde landen-strategieën alsook samenwerking met andere multilaterale instellingen die in de regio actief zijn.

Afrikaanse Ontwikkelingsbankgroep

Nederland ziet voor de Afrikaanse Ontwikkelingsbankgroep (AfDB-groep) een belangrijke rol gelegen bij de bevordering van evenwichtige en duurzame economische en sociale ontwikkeling, door het ondernemen van activiteiten gericht op armoedebestrijding, vooral in de landbouw- en sociale sectoren. Dit moet gebeuren op basis van landenstrategieën die rekening houden met de comparatieve voordelen van de AfDB en de andere multilaterale en bilaterale donoren.

Medio 1999 zullen zowel de vijfde kapitaalverhoging van de Bank als de achtste middelenaanvulling van het Fonds in werking treden. Voor Nederland was het zaak om in het kader van de kapitaalverhoging de positie van de niet-regionale lidstaten te verbeteren, zowel door een groter aandeel in het kapitaal als door aanpassing van de besluitvormingsregels. Dit is gebeurd. Met de kapitaalverhoging wordt de solvabiliteit van de Bank verbeterd en worden de binnen de Bank doorgevoerde hervormingen verankerd. De middelenaanvulling voor het Fonds resulteert in een committeringscapaciteit van zo'n US$ 2,7 mrd voor een driejarige periode. Nederland heeft vastgehouden aan zijn bijdrage van 3,0%.

De Aziatische Ontwikkelingsbankgroep

De afgelopen twee jaar stonden de activiteiten veelal in het teken van de financiële crisis in Azië; de Bank heeft onder andere meegedaan aan een aantal door het IMF gecoördineerde leningpakketten door uitgebreide betalingsbalansleningen te verstrekken. Nederland is van mening dat de Bank zich dient te focussen op armoedebestrijding en economische groei op lange termijn; de verstrekking van betalingsbalansleningen behoort naar het oordeel van de Nederlandse regering niet tot de taken van de Aziatische Ontwikkelingsbank maar tot die van het IMF. Indien dergelijke leningen desondanks worden verstrekt zou hiervoor een aanzienlijk hogere renteopslag moeten worden gerekend, zoals bij andere banken reeds gebruikelijk is.

Door de omvangrijke betalingsbalansleningen is het uitleenvolume van de Bank sterk toegenomen; mede als gevolg hiervan was het noodzakelijk het gehele netto-inkomen van de Bank over 1998 toe te voegen aan de reserves. De Bank zal zich de komende tijd (1999 en 2000) bezinnen op manieren om haar financiële situatie te verbeteren, zoals verhoging van de rente-opslagen, verbetering van de beleggingsopbrengsten en een kapitaalverhoging.

In het najaar van 1999 zullen de onderhandelingen over een middelenaanvulling voor het Aziatisch Ontwikkelingsfonds van start gaan; de bedoeling is dat hierover in het jaar 2000 een akkoord zal worden bereikt. Bij deze middelenaanvulling zal ook aandacht worden besteed aan de herziening van de doelstellingen van het fonds en van het uitleenbeleid (meer op basis van prestaties).

De nieuwe bankpresident Chino heeft zich gecommitteerd aan een versterkte armoedefocus van de Bank en het fonds. Nederland zal zijn positie in de komende middelenaanvulling mede laten bepalen door de hardheid van deze committering.

De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling

De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) stelt zich ten doel de overgang te bevorderen van de voormalig communistische landen in Midden- en Oost-Europa naar democratische landen met een markteconomie. Zij financiert daartoe vooral projecten die deze transitie bevorderen. Voor de eerstkomende paar jaar beoogt de EBRD daarbij zwaartepunten te leggen bij de bevordering van het midden- en kleinbedrijf, de herstructurering van de financiële sector, de versterking van openbare nutsbedrijven en de verbetering van het milieu. Tevens wil zij bijdragen aan de in deze landen benodigde institutionele hervormingen door technische assistentie en participatie in de beleidsdialoog.

De EBRD wil in alle operatielanden actief blijven, ook in landen als Rusland die in financiële moeilijkheden terecht gekomen zijn. De EBRD werkt daarbij samen met de Wereldbank en de Europese Commissie, onder andere in die Centraal- en Oost-Europese landen die willen toetreden tot de EU. De EBRD streeft daarbij voor de komende jaren naar een beperkte stijging in haar middelenverstrekkingen. Nederland steunt de beleidsprioriteiten van de EBRD en hecht veel waarde aan blijvende ondersteuning van het transitieproces in Midden- en Oost-Europa door middel van projectfinanciering vanuit de EBRD's eigen mandaat. Met betrekking tot die landen in Zuid-Oost-Europa waar het Stabiliteitspact zich op richt zal een gerichte inspanning nodig zijn. Aangezien het daarbij vooral (Wereldbank/IMF)-kiesgroeplanden betreft, is de Nederlandse inzet daarop afgestemd.

Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika

In 1996 is tot oprichting besloten van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA-Bank), teneinde vrede, stabiliteit en ontwikkeling in de regio te bevorderen. De bank zal vooral private sector- en regionale projecten financieren. Nederland heeft de Akte van Aanvaarding bij de Verenigde Naties neergelegd en daarmee aangegeven deel te zullen nemen in het kapitaal van de bank.

Het oprichtingsproces van de bank heeft echter aanzienlijke vertraging opgelopen, vooral ten gevolge van de impasse in het Midden-Oosten Vredesproces. Recent is de periode voor ratificatie van het Basisverdrag verlopen, zonder dat voldoende partijen deze hadden ondertekend. De VN zal nu een Bijeenkomst van Partijen bijeen moeten roepen om te bespreken welke volgende stappen te ondernemen. De internationale situatie in ogenschouw genomen worden op korte termijn geen vorderingen verwacht.

5.5 De Europese Investeringsbank

Hoofddoelstelling van de Europese Investeringsbank (EIB) is het verstrekken van leningen voor de bevordering van de economische ontwikkeling in de Europese Unie (EU), met het accent op achtergebleven regio's. Daarbij worden leningen verstrekt aan projecten in diverse sectoren, zoals transport, telecom en energie, milieu, industrie, het midden- en kleinbedrijf (MKB) en sinds 1997 ook de gezondheidszorg, onderwijs en stedelijke ontwikkeling. Daarnaast verstrekt de EIB ook risicokapitaal aan het MKB tot een plafond van 1 mld. euro voor de periode 1997–2000.

Ongeveer 10% van het totaal aan leningen wordt verstrekt aan landen buiten de EU. Aangezien de huidige mandaten voor de verstrekkingen van deze leningen per begin 2000 aflopen zal in de loop van 1999 worden besloten over vernieuwing van de regio-mandaten voor Midden- en Oost-Europa, de Middellandse Zee-regio, Azië/Latijns-Amerika en de zogenoemde ACS-landen (in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan). Ook zal de pré-toetredingsfaciliteit voor potentiële toetreders tot de EU worden verlengd.

Bij de beoordeling van leningen aan projecten in derde landen zal Nederland ernaar streven dat de EIB haar beleid afstemt met dat van IMF en Wereldbank. Nederland hecht er veel belang aan dat de EIB duidelijke beleidsprioriteiten stelt en aangeeft op welke terreinen zij toegevoegde waarde heeft ten opzichte van andere financiële instellingen, waaronder private banken. Nederland is voorstander van een substantiële inzet richting Midden- en Oost-Europa.

6. FISCALE ZAKEN EN BELASTINGDIENST

6.1 Inleiding

Grafiek 6.1 Aandeel in uitgaven IXB Bedrag (x f 1000)

kst-26800-IXB-2-13.gif

Grafiek 6.2 Aandeel in het niet-belastingontvangsten IXB Bedrag (x f 1000)

kst-26800-IXB-2-14.gif

6.2 Fiscale Zaken

Algemeen

De hoofddoelstelling van belastingheffing is en blijft financieringsbron voor overheidsuitgaven. In de afgelopen jaren is de belastingheffing echter ook in toenemende mate instrumenteel ingezet voor het bevorderen van economische ontwikkeling, werkgelegenheid, een evenwichtig inkomensbeeld en milieukwaliteit. De maatschappelijke en economische ontwikkelingen staan geenszins stil. De fiscale wet- en regelgeving ontwikkelt zich daardoor veel sneller en dynamischer dan in het verleden. Steeds vaker wordt een beroep gedaan op de fiscaliteit voor het begeleiden en soms ook sturen van allerlei ontwikkelingen (sociale, economische, enz). Ook internationale ontwikkelingen zoals verdergaande Europese integratie, economische mondialisering, belastingconcurrentie en toenemende mobiliteit van arbeid en kapitaal stellen specifieke eisen aan het belastingstelsel.

De toenemende instrumentele inzet weerspiegelt zich ook in de beleidsprioriteiten. Daarbij is van belang dat voor veel beleidsprioriteiten op fiscaal gebied geldt, dat deze een afgeleide zijn van beleidsprioriteiten op andere gebieden van overheidsbeleid. Een duidelijk voorbeeld in dit verband is de kinderopvang. De beleidsverantwoordelijkheid voor toereikende kinderopvangvoorzieningen ligt bij de staatssecretarissen van VWS en SZW, maar het bedenken en uitwerken van een fiscale regeling voor het stimuleren van de vraag naar en het aanbod van kinderopvangvoorzieningen geschiedt primair onder de beleidsverantwoordelijkheid van Financiën.

Binnen de hiervoor aangegeven context is de doelstelling van het directoraat-generaal voor Fiscale Zaken van het ministerie van Financiën te zorgen voor doeltreffende en uitvoerbare fiscale wet- en regelgeving.

Fiscaal beleids- en wetgevend programma 2000

Ook het jaar 2000 zal op fiscaal gebied in overwegende mate in het teken staan van de belastingherziening 2001. De doelstellingen die met deze belastingherziening worden nagestreefd zijn:

• verbreding en versterking van de belastinggrondslag;

• bevordering van de werkgelegenheid en de economische structuur;

• versterking van de concurrentiekracht van Nederland;

• verlaging van de lastendruk op arbeid;

• bevordering van een duurzame economische ontwikkeling («vergroening»);

• een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van de belastingdruk;

• bevordering van emancipatie en economische zelfstandigheid;

• vereenvoudiging van het belastingstelsel.

De toename van de werkgelegenheid en daarmee van de arbeidsparticipatie die met de belastingherziening wordt beoogd, versterkt ook de maatschappelijke cohesie die door de regering wordt nagestreefd. In 2000 gaat het om de parlementaire behandeling in de Eerste Kamer van de wetsvoorstellen in het kader van deze belastingherziening (wetsvoorstel Wet IB 2001 en wetsvoorstel invoeringswet Wet IB 2001) en om de eventuele aanvullende wetgeving en de aanpassing van de uitvoeringsregelgeving. Ook de in samenhang met de belastingherziening in het regeerakkoord afgesproken maatregelen, waaronder de maatregelen die zijn uitgewerkt in het rapport «Belastingen bedrijfsleven 21e eeuw», zullen in 2000 verhoudingsgewijs veel aandacht vragen. Een deel van de wetgevende capaciteit zal, zoals de ervaring van de laatste jaren leert, nodig zijn voor incidentele reparatiewetgeving. Ook de inbreng van de fiscaliteit in wetgevende activiteiten op ander dan fiscaal terrein blijft een constante factor met een substantiële omvang.

Ten slotte zal, mede naar aanleiding van opmerkingen van de Algemene Rekenkamer, een aanpassing van de Nederlandse douanewetgeving onderzocht worden op het punt van de bevoegdheden bij de uitoefening van niet-fiscale taken. Dit in het kader van de verbetering van het douanetoezicht op goederen die op enigerlei wijze een gevaar voor de samenleving kunnen vormen. Hiermee moet bereikt worden dat de thans in vele verschillende wetten geregelde bevoegdheden die leiden tot onduidelijkheden bij de uitvoering van deze wetten en verdragen inzake internationale administratieve bijstand, onder één noemer worden gebracht, waardoor effectiever kan worden opgetreden.

Belasting in Europese context

In december 1997 heeft de Ecofin Raad een belastingpakket aangenomen ter bestrijding van schadelijke belastingconcurrentie. Via het gebruik van de pakket-gedachte lukte het de Europese Commissie de ontstane stilstand op het terrein van de directe belastingen vlot te trekken. In het pakket wordt op drie gebieden bijzondere nadruk gelegd: de belastingheffing van ondernemingen, de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden en de maatregelen om bronbelastingen op grensoverschrijdende betalingen van interest en royalty's tussen vennootschappen af te schaffen. De uitwerking van het pakket heeft de afgelopen twee jaar veel aandacht gevraagd. Zo wordt door de gedragscodegroep een onderzoek verricht naar potentieel schadelijke belastingregimes voor ondernemingen. Voorts heeft de Europese Commissie richtlijnvoorstellen naar buiten gebracht met betrekking tot de belastingheffing van inkomsten uit spaargelden en de belastingheffing van interest en royalty's in gelieerde verhoudingen. Het is de bedoeling dat voor de Europese raad van Helsinki in december 1999 met betrekking tot de uitwerking van dit pakket maatregelen overeenstemming wordt bereikt.

De besprekingen inzake de mogelijkheid om bij wijze van experiment met ingang 1 januari 2000 voor een periode van 3 jaar het verlaagde BTW-tarief toe te passen op bepaalde arbeidsintensieve diensten, zullen naar wordt gehoopt, binnenkort worden afgerond. Er wordt naar gestreefd om tijdens de zitting van de Ecofin Raad in oktober van dit jaar een besluit met betrekking tot dit onderwerp te nemen.

Een belangrijk onderwerp dat ook in 2000 de nodige aandacht zal vragen is de discussie over een belasting van energieproducten in een Europees kader. Uit de besprekingen in de Ecofin Raad is gebleken dat de meeste Lidstaten een communautair kader voor energiebelastingen noodzakelijk achten om de werking van de interne markt te verbeteren en om milieudoelstellingen te realiseren, terwijl een aantal Lidstaten daarentegen vindt dat het door de Commissie ingediende voorstel fundamentele problemen oplevert vanwege de economische gevolgen ervan. Nederland is voorstander van een dergelijke richtlijn. Bij het uitblijven van een communautair kader voor een belasting van energieproducten zal worden bezien in hoeverre met de welwillende lidstaten verdere voortgang kan worden geboekt.

In het kader van de communautaire actieprogramma's op douanegebied «Douane 2000/2002», zal de aandacht gericht zijn op een verdere harmonisatie en integratie van de douanewetgeving in Europa en het beleid van de nationale douanediensten bij de uitvoering. Mede met het oog op het op termijn veiligstellen van een aantal specifieke Nederlandse economische belangen, zal de bijzondere aandacht daarbij uitgaan naar de verhouding tussen de lidstaten en de Europese instellingen in het kader van het subsidiariteitsbeginsel.

Koninkrijksbetrekkingen

Versteviging van het belastingstelsel op de Nederlandse Antillen en Aruba is van groot belang voor gezonde openbare financiën en daarmee de economische ontwikkeling van deze koninkrijksdelen. In 2000 zal daarom verdere technische assistentie worden verleend bij de wijzigingen die deze landen in hun winstbelasting willen doorvoeren (Nieuw Fiscaal Raamwerk). Daarnaast zal in onderling overleg worden gewerkt aan een mogelijke complementaire aanpassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, waarbij deze Rijkswet dan tevens zal worden gemoderniseerd en meer in overeenstemming zal worden gebracht met het huidige fiscale verdragsbeleid. Voorts zal Nederland in 2000 ook technische assistentie verlenen bij de totstandkoming van een geheel nieuwe douanewetgeving voor de Nederlandse Antillen en Aruba om deze beter te doen aansluiten bij de ontwikkelingen op het gebied van de bestrijding van grensoverschrijdende goederenbewegingen en bevordering van het handelsverkeer. Ten slotte zal worden geprobeerd een verdrag tot stand te brengen tussen het Koninkrijk, ten behoeve van Nederland en de Nederlandse Antillen, en Frankrijk inzake wederzijdse administratieve bijstand op douanegebied op het eiland Sint Maarten.»

Overige internationale ontwikkelingen

Het in 1998 ingestelde OESO Forum, dat de opdracht heeft om schadelijke belastingconcurrentie in kaart te brengen, zal ook in het jaar 2000, conform de opdrachten en aanbevelingen van het rapport «Harmful Tax Competition: an Emerging Global Issue», de werkzaamheden voortzetten. Daarnaast zullen in OESO-verband (en ook in EU-verband) de gevolgen van de ontwikkeling van de elektronische snelweg verder worden gevolgd en bestudeerd.

Na de totstandkoming van het bilaterale belastingverdrag met Portugal, waarvan de inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2000, is het Nederlandse (belasting)verdragennet in relatie tot EU- en OESOlanden compleet. In 2000 zal verder worden gewerkt aan de uitbreiding en het onderhoud van de bilaterale belastingverdragen. De nadruk zal daarbij liggen op de herziening van de bilaterale belastingverdragen met de ons omringende landen Duitsland en België. In dat kader wordt gestreefd naar een voor alle partijen evenwichtige oplossing voor onder meer de gevoelige en ingewikkelde materie inzake de fiscale aspecten van grensoverschrijdende arbeid (grensarbeidersproblematiek). Ten slotte zal ook op douanegebied in 2000 verder worden gewerkt aan uitbreiding en onderhoud van het netwerk van bilaterale samenwerkingsovereenkomsten met onze handelspartners.

6.3 Belastingdienst

Dienstverlening

De dienstverlening van de Belastingdienst levert een belangrijke bijdrage aan de bereidheid van belastingplichtigen tot het nakomen van hun verplichtingen. Het dienstverleningspakket van de Belastingdienst heeft dan ook de laatste jaren een sterke groei doorgemaakt. Voor de komende periode zijn er op dit terrein drie prioriteiten. Uit de fiscale monitor blijkt dat de telefonische bereikbaarheid van de Belastingdienst moet worden verbeterd. Daarnaast is de verwachting dat het aantal telefonische contacten met de Belastingdienst zal toenemen. Voor de Belastingdienst zijn dit redenen om de telefonische bereikbaarheid als prioriteit aan te merken. De tweede prioriteit is het ontwikkelen van een systeem voor medewerkers in de klantbehandeling dat informatie op maat, dat wil zeggen direct gerelateerd aan de situatie van de belastingplichtige, levert. De derde prioriteit betreft de kwaliteitsverbetering van de schriftelijke communicatie van de dienst. Betere communicatie zal ook leiden tot minder vragen van belastingplichtigen.

De ontwikkeling van digitale dienstverlening wordt voortgezet. Zo zal de Belastingdienst de informatie op Internet beter afstemmen op de behoeften van de gebruikers. De dienst zal ook – naar analogie van het jongerenloket – een speciaal ouderenloket ontwikkelen. Ook wordt een proef gestart met externe e-mail. Doel is ervaring op te doen met het gebruik van e-mail als communicatiemiddel met belastingplichtigen en andere doelgroepen, zoals belastingadviseurs en douane-expediteurs.

In de komende periode wordt de mogelijkheid van verdere pro-actieve dienstverlening nader onderzocht. Pro-actieve dienstverlening wil zeggen dat de Belastingdienst op het moment waarop een fiscaal relevante gebeurtenis zich voordoet of gaat voordoen, het initiatief neemt om de belastingplichtige te informeren. In dit kader is bij wijze van proef het T-biljet automatisch toegezonden aan een beperkt deel van de belastingplichtigen die volgens de gegevens van de Belastingdienst voor teruggave van teveel betaalde belasting in aanmerking komen.

ECD

Per 1 september 1999 zal de Economische Controledienst in zijn geheel overgaan naar de Belastingdienst en samen met de FIOD als een afzonderlijke eenheid onder leiding van de directeur FIOD worden gebracht. Aan deze overgang ligt de overweging ten grondslag dat geïntegreerde opsporing van financieel-economische en fiscale fraude wenselijk is. Bovendien wordt door de overgang van de ECD kennis, kunde en ervaring op dit terrein gebundeld.

Afschaffing omroepbijdrage

Conform afspraak in het Regeerakkoord zal per 1 januari 2000 de omroepbijdrage worden afgeschaft. Het wetsvoorstel hiertoe zal in het najaar van 1999 bij de Staten-Generaal worden ingediend. De publieke omroep zal vanaf 2000 worden gefinancierd uit de algemene middelen. Met deze maatregel wordt met name een efficiencyverbetering nagestreefd. De Dienst Omroepbijdragen, die momenteel de bijdrage int, wordt opgeheven. De medewerkers van deze dienst zullen met ingang van 2000 binnen de Belastingdienst ingepast worden.

Euro

Fiscale verplichtingen kunnen vanaf 1 januari 1999 worden nagekomen in euro's. Over de belastingjaren 1999, 2000 en 2001 kan de belastingplichtige kiezen of hij in guldens of in euro's aangifte wil doen.

Om het doen van aangifte in zowel gulden als euro mogelijk te maken zijn «valuta-onafhankelijke documenten» ontwikkeld. Elk document, of het nu op papier of elektronisch is, kan worden ingevuld in guldens of euro's. De Belastingdienst volgt bij zijn communicatie met de belastingplichtige diens valutakeuze. Doet deze aangifte in euro's, dan worden op de aanslag alle bedragen in euro's vermeld. Bij communicatie in guldens wordt voor de belangrijkste bedragen ook de tegenwaarde in euro's vermeld. Deze informatie is bedoeld om de belastingplichtige vertrouwd te maken met de euro.

Vermindering administratieve lasten

De Belastingdienst blijft streven naar verdere vermindering van de administratieve lasten. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de inzet van informatie- en communicatietechnologie (ICT). Verschillende toepassingen van ICT in het berichtenverkeer tussen bedrijven en Belastingdienst zijn inmiddels gerealiseerd; op andere fronten (zoals aangifte LB/OB via het internet) lopen experimenten. Daarnaast vindt in de commissie-Van Lunteren periodiek afstemming plaats over actuele onderwerpen en knelpunten in de uitvoering van de (nieuwe) fiscale regelgeving.

6.4 Resultaten primaire processen (kengetallen)

Prestatiegegevens primair proces

In deze paragraaf wordt aan de hand van geaggregeerde kengetallen voor de jaren 1999 en 2000 een beeld gegeven van de verwachte effectiviteit en doelmatigheid van het primair proces. Daartoe is het noodzakelijk de output van het primair proces eenduidig en meetbaar te definiëren. Dit is niet altijd mogelijk, omdat de output van de Belastingdienst niet alleen bestaat uit concrete producten zoals bijvoorbeeld de voorlopige en definitieve aanslagen en dwangbevelen, maar ook uit dienstverlening aan belastingplichtigen en opsporing van fraude. Daarom hanteert de Belastingdienst niet één kengetal, maar een set van kengetallen om een beeld te krijgen van zijn functioneren. Als kengetallen worden gebruikt de product- en proceskwaliteit, de volume- en arbeidsproductiviteit, de dienstverlening en het tempo kasstroom. Door middel van een spindiagram (zie grafiek 6.3) ontstaat een totaalbeeld van de ontwikkelingen in deze kengetallen en daarmee van meerdere aspecten in het functioneren van de Belastingdienst.

De kengetallen proceskwaliteit en dienstverlening laten in de periode 1992–2000 een sterke stijging zien en het kengetal volumeproductiviteit een daling. Deze tendens wordt onder meer verklaard door de volgende ontwikkelingen:

• een verdere intensivering van de fraudebestrijding;

• een verdere verbetering van de dienstverlening aan belastingplichtigen;

• een vermindering van administratieve lasten van bedrijven met een tegelijk overnemen van een deel van deze lasten door de Belastingdienst;

• de invoering van de euro en de eeuwwisselingsproblematiek.

Deze ontwikkelingen, welke gepaard gaan met een toename van de apparaatsuitgaven, komen niet tot uitdrukking in een hogere productie naar de definitie van het kengetal volumeproductiviteit maar leiden wel tot een verbetering van rechtshandhaving en dienstverlening.

Bestandsontwikkeling, personeelsvolume en uitgaven

In de navolgende tabel is de meerjarige ontwikkeling van het bestand aan belastingplichtigen, personeelsformatie en de apparaatsuitgaven weergegeven. In verband met de invoering van de 36-urige werkweek in 1997 is het personeelsvolume in fte voor alle weergegeven jaren herleid tot 36 uur.

Tabel 6.1: Bestandsontwikkeling, productievolume, formatie en uitgaven (index 1992=100)

 19931994199519961997199819992000
Bestandsontwikkeling104110116123129131137141
w.v. Particulieren102109117125131131138142
w.v. Ondernemingen107111114121127131136140
Productievolume107109114115121123128132
Personeelsvolume10099989799999897
Apparaatsuitgaven (nominaal)103106114121132145157161
Apparaatsuitgaven (reëel)102103108113121129139142

De groei van het werkpakket1 hangt nauw samen met de toename van het aantal belastingplichtigen. Door demografische en economische ontwikkelingen en een toenemende arbeidsparticipatie is de verwachting dat de groei van het werkpakket in 1999 en 2000 jaarlijks circa 3,5% bedraagt.

De stijging van de apparaatsuitgaven in 1999 ten opzichte van 1998 wordt met name verklaard door toevoeging van het huurbudget als gevolg van de stelselwijziging rijkshuisvesting (219 mln) en de uitvoeringskosten van het Fraudeplan 1998 (204 mln).

De verschillende producten van de Belastingdienst worden door wegingsfactoren omgerekend tot een homogene productie en getotaliseerd tot een productievolume. Als producten van de Belastingdienst worden onder andere aangemerkt voorlopige en definitieve aanslagen, naheffingsaanslagen en dwangbevelen.

Samenhang van kengetallen

De set strategische kengetallen geeft op hoofdlijnen een beeld van de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingen aan.

Grafiek 6.3 Samenhang strategische kengetallen index 1992 = 100

Deze grafiek geeft een beeld van de ontwikkelingen in de periode 1992–2000. Bij alle kengetallen, met uitzondering van de volumeproductiviteit, is sprake van een stijging. De proceskwaliteit en de arbeidsproductiviteit vertonen de sterkste stijging.

De totale productie en het bestand aan belastingplichtigen is toegenomen. Daarbij is het mogelijk gebleken de kwaliteit van de rechtshandhaving te verbeteren: aangiften sneller afwikkelen, minder betwiste correcties, een betere dienstverlening en een groter deel van de over een belastingjaar verschuldigde belasting innen in hetzelfde kalenderjaar. Deels zijn hiervoor financiële middelen aan de belastingdienst toegekend.

Dit alles is mede mogelijk gemaakt door de inzet van informatietechnologie. De inzet van informatietechnologie vereist aanzienlijke investeringen en exploitatiekosten. Ook een ander kwaliteitsaspect van de rechtshandhaving – de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik vereist omvangrijke inzet van capaciteit en middelen.

Productiviteitsindicatoren

Productievolume, apparaatsuitgaven en bezetting zijn indicatoren voor de productiviteitskengetallen. Volumeproductiviteit wordt bepaald door het productievolume te delen door de reële apparaatsuitgaven. De arbeidsproductiviteit is het quotiënt van productievolume en het personeelsvolume.

Grafiek 6.4 Productiviteitsindicatoren index 1992 = 100

kst-26800-IXB-2-15.gif

Grafiek 6.5 Productiviteit index 1992 = 100

kst-26800-IXB-2-16.gif

Vanaf 1994 is de toename van de apparaatsuitgaven gepaard gegaan met de stijging van het productievolume.

De volumeproductiviteit1 wordt met name vanaf 1998 negatief beïnvloed door een stijging van de automatiseringsuitgaven als gevolg van de millenniumproblematiek en de invoering van de euro. De intensivering van de fraudebestrijding en de verdere verbetering van de dienstverlening (onder meer BelastingTelefoon en digitale informatieverstrekking) dragen bij aan het verbeteren van de rechtshandhaving, maar manifesteren zich niet in een hogere productie als gevolg van de gehanteerde definitie van het kengetal. De volumeproductiviteit stijgt weer vanaf 1999.

De arbeidsproductiviteit stijgt in 2000 ten opzichte van 1999, mede als gevolg van het beleid te investeren in procesinnovatie opdat de primaire processen van de Belastingdienst geleidelijk minder personeelsintensief kunnen worden uitgevoerd.

Kasontwikkeling

Grafiek 6.6 Tempo Kasstroom

kst-26800-IXB-2-17.gif

Grafiek 6.6 geeft inzicht in de resultaten van de inspanning van de Belastingdienst gericht op het in een zo vroeg mogelijk stadium innen van een zo groot mogelijk deel van de verschuldigde belasting («pay as you earn»). De kasstroomquote is het quotiënt (percentage) van de som van de kasopbrengsten in een kalenderjaar van de belastingmiddelen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, loonbelasting, omzetbelasting en de som van de transactieramingen voor dezelfde middelen in hetzelfde kalenderjaar. De inkomstenbelasting en loonbelasting zijn inclusief de premieheffing volksverzekeringen.

De voorlopige aanslagregeling is bij uitstek het instrument om de kasstroomquote positief te beïnvloeden. Veel aandacht blijft uitgaan naar verdergaande optimalisatie van dit instrument. De invoering van de «Voorlopige Teruggaaf» bij de inkomstenbelasting met ingang van 1999 en de versnelling bij een aantal productieprocessen hebben geleid tot zichtbare effecten. Gegeven het karakter van de (fiscaal-)wettelijke regelingen (inzend- en uitsteltermijnen aangiften en de mogelijkheid tot bezwaar en beroep en betalingstermijnen) zal verdere versnelling dan aangegeven in 2000 nog gering zijn. Een kasstroomopbrengst van 100% in het lopende jaar is overigens niet mogelijk.

Proceskwaliteit

Grafiek 6.7 Proceskwaliteit index 1992 = 100

kst-26800-IXB-2-18.gif

Snelheid van handelen is een belangrijk vereiste. Belastingplichtigen hebben er immers recht op snel zekerheid te krijgen over hun fiscale situatie en hun betalingsverplichtingen. Het kengetal proceskwaliteit geeft inzicht in de mate waarin de Belastingdienst erin slaagt de eigen doelstellingen met betrekking tot tijdige afdoening van aangiften en bezwaarschriften te realiseren. Het kengetal is integraal herzien op grond van de aanscherping van de AWB-conforme normen door de Belastingdienst. Met het oog op de mogelijkheid tot consistente vergelijking zijn de cijfers van de bezwaarschriften voor de periode 1992–1998 hiervoor herrekend. Met het oog op het verbeteren van de dienstverlening heeft de Belastingdienst zichzelf ten doel gesteld zoveel mogelijk AWB-conform te handelen. Vanaf 1997 worden de termijnen uit de AWB als normtijden gehanteerd. De behaalde prestaties in de grafiek geven aan dat in de afgelopen jaren jaarlijks meer aangiften en bezwaarschriften conform de doelstelling worden afgedaan, zelfs wanneer de tussentijdse aanscherping van de norm (in 1997 van drie maanden naar zes weken) in de doelstelling wordt meegenomen.

Productkwaliteit

Grafiek 6.8 Productkwaliteit index 1992 = 100

kst-26800-IXB-2-19.gif

Het kengetal productkwaliteit geeft inzicht in de ontwikkeling van een aantal kwaliteitsaspecten van het proces van heffing door de Belastingdienst. Het kengetal geeft de ontwikkeling weer van de verhouding tussen gecorrigeerde aangiften en afgedane bezwaarschriften die tegen aangebrachte correcties zijn ingediend. Tevens wordt het resultaat van de afdoening bezwaarschriften (aantallen toe- en afgewezen bezwaarschriften) volledig meegewogen. Daarmee wordt de houdbaarheid van aangebrachte correcties in beeld gebracht. In het kengetal zijn de middelen inkomsten-, vennootschaps-, loon- en omzetbelasting en Douane opgenomen.

Dienstverlening

Grafiek 6.9 Dienstverlening index 1992 = 100

kst-26800-IXB-2-20.gif

Het kengetal dienstverlening geeft een beeld van de meerjarige ontwikkeling van de dienstverlening. De basisgegevens hiervoor worden ontleend aan de resultaten van de Fiscale Monitor over de periode 1994–1998. Dienstverlening wordt onderscheiden naar drie aspecten: ervaren snelheid, bereikbaarheid en nakomen van afspraken. In 1998 was sprake van een relatief minder goede telefonische bereikbaarheid. De groei van het aantal telefonische vragen noodzaakte tot extra inzet van personeel op dit terrein. Bij de BelastingTelefoon Particulieren en bij het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting zijn inmiddels maatregelen getroffen om de dienstverlening verder te verbeteren.

7. BEDRIJFSVOERING

7.1 Personeel

7.1.1 Algemeen

Kernministerie

Het personeels- en organisatiebeleid zal in 2000 worden gekenmerkt door een toenemende individualisering en flexibilisering. Bij het kerndepartement wordt in 2000 een proef uitgevoerd op het gebied van flexibele arbeidsvoorwaarden, waarbij naast de bekende uitruil tussen tijd en geld ook uitruil tussen tijd en pensioenvoorziening of kinderopvangbijdrage mogelijk wordt. Ook zullen voor de ambtenaren van het kerndepartement in een zogenaamde Personal Benefits Statement de primaire en – vaak onzichtbare – secundaire arbeidsvoorwaarden inzichtelijk worden gemaakt door deze in geldwaarde uit te drukken. Omdat de arbeidsvoorwaarden van de overheid steeds meer worden aangepast aan die van het bedrijfsleven ligt het in de verwachting dat men zich steeds vaker zal gaan bijverzekeren waardoor het interessant kan zijn om als werkgever met verzekeringsmaatschappijen goede contracten te sluiten en werknemers collectief tegen aantrekkelijke premies te kunnen verzekeren (employee benefits).

Integriteit zal hoog op de agenda blijven staan. Als onderdeel van het integriteitsbeleid zullen in 2000 de voor fraude en corruptie kwetsbare handelingen en dilemma's dienaangaande worden geïnventariseerd. Ook zullen er op maat gemaakte dilemmatrainingen worden aangeboden.

In de afgelopen jaren heeft het loopbaanbeleid binnen Financiën gestalte gekregen. Het loopbaanbeleid is gericht op optimaal ontwikkelen van kwaliteiten van medewerkers, verbreden van de inzetbaarheid en versterken van de coachende rol van leidinggevenden. Er zijn verschillende instrumenten ontwikkeld, zoals opleidingen, competenties en een nieuwe structuur voor functionerings-, beoordelings- en loopbaangesprekken.

Zo zijn voor zowel beginnende als de meer ervaren beleidsmedewerker specifieke opleidingstrajecten gemaakt waarin zij de gelegenheid krijgen om hun professionele vaardigheden verder uit te bouwen. Om zowel de vakinhoudelijke kennis volledig te benutten, als om de ontwikkeling van medewerkers te stimuleren heeft de departementsleiding zich uitgesproken voor een coachende stijl van leidinggeven. Alle leidinggevende niveaus binnen Financiën krijgen de gelegenheid om zich deze stijl toe te eigenen en verder te ontwikkelen via een speciaal voor Financiën ontwikkeld opleidingstraject.

In de komende periode zal het loopbaanbeleid verder worden uitgebouwd. Belangrijke items zijn onder andere stimuleren van mobiliteit tussen directoraten-generaal, meer aandacht voor de vervulling van sleutelfuncties binnen de organisatie, meer aandacht voor vertegenwoordiging van Financiën in het Europese circuit en implementatie van de mobiliteitsbank.

Dankzij een gericht en actief arbeidsmarktbeleid heeft Financiën zich gepositioneerd als een aantrekkelijke werkgever op de arbeidsmarkt voor onder andere fiscalisten, juristen, economen en bestuurskundigen. Maar de toegenomen spanning op de arbeidsmarkt en het niet zo florissante imago van de (rijks)overheid dwingt Financiën alert te blijven op het gebied van arbeidsmarktcommunicatie. Er wordt daarom de komende periode onder meer extra energie gestoken in het benaderen van studenten op de diverse universiteiten.

Tot op heden waren functiewaardering en het beloningsbeleid bij de rijksoverheid redelijk autonome processen. Bij de functiewaardering geldt zelfs de regel dat vergelijkingen buiten de rijksoverheid niet zijn toegestaan. Het beloningsbeleid, dat mede vorm heeft gekregen vanwege het ontstaan van arbeidsmarktknelpunten, is allengs meer een prestatiebeleid geworden. Momenteel worden tegenbewegingen gesignaleerd waarbij gesteld wordt dat de overheid als werkgever meer moet concurreren met de markt. Voor Financiën betekent dit dat naast de toepassing van de vigerende criteria bij functiewaarderen en belonen ook meer gekeken moet worden naar de relevante omgeving buiten de rijksoverheid.

In 2000 wordt de personele bedrijfsvoering in het kader van planning en control van de personele bedrijfsvoering verder gemonitord en zullen kengetallen terzake worden ontwikkeld.

Belastingdienst

De doelstellingen van het personeelsbeleid van de Belastingdienst voor de jaren 2000–2004 zijn:

Het verwerven en behouden van een concurrerende positie op de arbeidsmarkt

De Belastingdienst wil een aantrekkelijke partner zijn op de arbeidsmarkt. Daarom wordt een gevarieerd pakket aan arbeidsvoorwaarden geboden. Ook richt het arbeidsmarktbeleid (en -communicatie) zich op nieuwe marktsegmenten. Gestreefd wordt naar een personeelsbestand dat een afspiegeling vormt van de diversiteit in de samenleving. Zie ook de evaluatie van het werving en selectiebeleid in bijlage 7.

Het beschikken over een flexibel personeelsbestand

Van medewerkers wordt gevraagd over de grenzen van hun functie heen te kijken en hun specifieke deskundigheden en talenten te ontwikkelen. Door gebruik te maken van bijvoorbeeld mobiliteitsprogramma's en interim functievervulling wordt de doorstroom in de personeelsbezetting bevorderd.

Het realiseren van een efficiënte inzet van personeel

Het personeel wordt efficiënt en flexibel ingezet door onder meer een actieve bestrijding van vermijdbaar arbeidsverzuim en een snelle opvulling van vacatures.

Het continu bevorderen van de kwaliteit van het personeel

De kwaliteit van de medewerkers wordt bevorderd door systematisch aandacht te besteden aan personeelsbeoordelingen. Door het bieden van studiefaciliteiten wordt permanente educatie/personeelsontwikkeling binnen de Belastingdienst aangemoedigd.

Het bevorderen van de personeelsmotivatie

Het handhaven van goede arbeidsomstandigheden en een op maat gesneden pakket van arbeidsvoorwaarden bevordert de personeelsmotivatie. Daarnaast is open communicatie tussen leidinggevenden en medewerkers belangrijk.

7.1.2. Personele Doelstellingen

In de onderstaande tabel zijn de (huidige) doelstellingen van het personeelsbeleid en de realisatiecijfers 1998 voor respectievelijk het kerndepartement en de Belastingdienst weergegeven.

Voor een toelichting op de realisaties wordt verwezen naar de financiële verantwoording IXB over 1998. Hieronder wordt ingegaan op het beleid voor ziekteverzuim, emancipatie, gehandicapten en allochtonen.

Tabel 7.1: Doelstellingen en realisaties van ziekteverzuim-, emancipatie- en gehandicaptenbeleid

 Kerndepartement Belastingdienst 
 DoelRealisatieDoelRealisatie
• Ziekteverzuim4,0%4,8%5,0%6,6%
• Emacipatie:    
– vrouwen in personeelsbestand33,0%33,0%28,0%28,0%
– schaal 10>20,0%22,0%13,0%13,9%
– schaal 12>geen16,0%  
• Gehandicapten (WAGW-ers)4,0%1,2%5,0%4,6%

Ziekteverzuim

Voor het eerst sinds een aantal jaren is het percentage ziekteverzuim gestegen bij zowel het kerministerie als de Belastingdienst. Hoewel sprake is van een maatschappelijke tendens is deze trend verontrustend. Het beleid ten aanzien van het ziekteverzuim is niet wezenlijk veranderd ten opzichte van voorgaande jaren. De komende periode zal worden gemonitord of de stijging van het ziekteverzuim zich doorzet en of een aanpassing in het beleid noodzakelijk is. Momenteel vindt binnen de Belastingdienst onderzoek plaats naar mogelijke maatregelen om het ziekteverzuim beter te beheersen. Aan het eind van het eerste kwartaal is bij de directie Particulieren van de Belastingdienst een onderzoek gestart «Operatie vinger aan de pols» waarin getracht wordt de oorzaken op te sporen en oplossingen aan te dragen voor het toegenomen ziekteverzuim. Aan het eind van dit jaar zullen de resultaten worden geëvalueerd. Een ander voorbeeld is een onderzoek naar de beheersing van de werkdruk en voorkomen van te hoge werkdruk in het bijzonder bij reorganisatieprocessen. Daarnaast houdt de Belastingdienst pilots waarbij specifieke maatregelen worden ingezet om het ziekteverzuim bij bepaalde doelgroepen of bedrijfsonderdelen terug te dringen.

Emancipatiebeleid

Geconstateerd kan worden dat Financiën voldoet aan de taakstellingen inzake de arbeidsdeelname van vrouwen. Een belangrijk aandachtspunt van het emancipatiebeleid bij zowel het kerndepartement als de Belastingdienst blijft de doorstroom van vrouwen naar hogere functies. Bij het kerndepartement worden instrumenten ingezet op het terrein van het houden van interviews en enquêtes om de belemmeringen in de doorstroom te bepalen; het stimuleren van het herintreden van ex-Financiën medewerksters die vanwege het vervullen van zorgtaken ontslag hebben genomen; het tegemoetkomen aan de behoefte om ook in hogere functies in deeltijd te kunnen werken, specifieke aandacht voor vrouwen in MD-trajecten; het verbeteren van de kwaliteit van het selectie-instrument en het structureel monitoren van de arbeidsdeelname van vrouwen.

Bij de Belastingdienst vindt in 1999 oriëntatie plaats om succesvolle activiteiten, die hebben geleid tot het behalen van de doelstellingen, te onderzoeken op implementatiemogelijkheden binnen de gehele Belastingdienst. Ook is het principebesluit genomen om voor alle functies de mogelijkheid te bieden deze in deeltijd te vervullen. Daarnaast zal het huidige aandeel vrouwen op gezichtsbepalende functies worden behouden en zo mogelijk zal de instroom van vrouwen naar dergelijke functies worden bevorderd. Bestaande instrumenten zoals kinderopvang zullen worden gecontinueerd.

Gehandicapten

Financiën kerndepartement heeft een contract afgesloten met Start om geschikte personen uit de doelgroep te kunnen benaderen voor vacatures. Ondanks deze inspanning blijft het moeilijk om geschikte kandidaten te vinden.

De Belastingdienst treft in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (REA) maatregelen om ongewenste uitstroom van arbeidsgehandicapten tegen te gaan en de instroom te bevorderen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van schoolen werkervaringsprojecten.

Etnische minderheden

Het beleid ter bevordering van een evenredige deelname van allochtonen aan het arbeidsproces zal in het jaar 2000 worden voortgezet. De Wet SAMEN (1998) legt organisaties de verplichting op om te streven naar een evenredige arbeidsdeelname van allochtonen. Van evenredige arbeidsdeelname is sprake als het aantal allochtonen binnen de organisatie een afspiegeling is van het aantal allochtonen in de beroepsbevolking. Over de behaalde resultaten wordt gerapporteerd aan Regionale Bureaus voor de Arbeidsvoorziening. Afhankelijk van deze resultaten zal bij het kerndepartement al dan niet aanvullend beleid op de instroom worden ontwikkeld.

Om de instroom van allochtonen te bevorderen zijn bij de Belastingdienst selecteurs getraind in het voeren van sollicitatiegesprekken met allochtone sollicitanten. Ook worden contacten met diverse belangengroeperingen (bijvoorbeeld FORUM) gelegd om zodoende de arbeidsmarktcommunicatie met allochtonengroepen te verbeteren.

Inhuurkrachten

Het streven is om meer automatiseringsmedewerkers in vaste dienst te nemen en zo het inhuren van personeel terug te dringen. In voorkomende gevallen wordt ingehuurd personeel door het Belastingdienst/Automatiseringscentrum (BAC) een ambtelijk dienstverband aangeboden. Naast een kostenbesparing blijft dan ook expertise voor de Belastingdienst behouden. In de afgelopen jaren is mede in dit kader de formatie van het BAC gegroeid van 1032 fte tot 2089 fte.

7.2 Organisatie

Domeinen

Zoals in de vorige begroting reeds gemeld, vindt een heroriëntatie plaats op de taakvervulling en de contouren waarlangs de organisatie zich gaat ontwikkelen. De organisatie-ontwikkeling vindt plaats langs drie sporen:

1) Domeinen Roerende Zaken wordt binnen 3 à 5 jaar getransformeerd in een op bedrijfseconomische leest geschoeide organisatie die opereert op basis van kostendekkendheid;

2) Domeinen Onroerende Zaken ondergaat een veranderingsproces gericht op verhoging van de professionaliteit en

3) de bijdrage van Financiën/Domeinen aan de integrale (beleids)afweging en (beleids)coördinatie van rijksbelangen waarbij vastgoed is betrokken wordt nader bepaald (activabeheer).

Inmiddels zijn de voorbereidende fase en oriëntatiefase afgerond en is de richting bepaald. In dit veranderingsproces is uiteraard rekening gehouden met de wensen van de klanten. Voor zowel Domeinen Roerende Zaken als Domeinen Onroerende Zaken zijn de klantwensen onderzocht. De uitkomsten hiervan worden onder andere meegenomen bij de nieuwe organisatiestructuur, de werkwijze (onder andere portefeuille-management) en de competentieprofielen voor alle medewerkers.

Voor Domeinen Roerende Zaken worden op korte termijn een commercieel onderzoek en een onderzoek naar het logistieke proces afgerond. Het commercieel onderzoek beoogt een antwoord te geven op de vraag hoe de omzet kan worden vergroot door het aantrekken van nieuwe leveranciers en bewerking van de kopersmarkt. Het onderzoek naar het logistieke proces moet antwoord geven op de vraag hoe een optimale beheersing van goederenstromen (opslag, bewaring en transport) kan plaatsvinden.

Domeinen Onroerende Zaken stevent af op de vervulling van drie rollen. Allereerst de rol van professionele facilitaire organisatie ten behoeve van andere departementen, ten tweede die van adviseur bij integrale (beleids)afwegingen rond vastgoedbelangen van de Staat en tot slot, hiermee nauw verweven, de rol van informatiecentrum. Dit centrum beoogt het Rijk als geheel te voorzien van informatie over vastgoed(ontwikkelingen) ten behoeve van beleidsbeslissingen.

Organisatie euro Financiën

De Departementale Werkgroep Euro (DWE) is verantwoordelijk voor de voorbereidingen op de invoering van de euro op 1-1-2002 op Financiën. Hierin hebben zowel vertegenwoordigers van alle directoraten-generaal zitting, als inhoudelijke deskundigen op het terrein van (geautomatiseerde) administraties, wetgeving en voorlichting. In de eerste helft van 1999 heeft een extern bureau een audit uitgevoerd op deze organisatie. Hierbij werd geconstateerd dat de huidige vormgeving voldoende waarborgen biedt voor een goede uitvoering van de benodigde werkzaamheden ten behoeve van een juiste, tijdige en volledige invoering van de euro op 1-1-2002. Dit blijkt ook uit het feit dat Financiën de vastgestelde mijlpalen heeft bereikt en daarmee de planning- en analysefase reeds heeft afgerond. Voor alle prioritaire systemen zijn plannen van aanpak beschikbaar en het wetgevingstraject verloopt eveneens volgens schema. De komende tijd zal de nadruk liggen op het opstellen van noodplannen op basis van de opgestelde risico-analyses en zullen enkele geconstateerde ketenafhankelijkheden nader bezien worden.

Belastingdienst

Het toenemend gebruik en de snelle ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie zijn van grote betekenis voor de wijze waarop de Belastingdienst zijn taken uitvoert. De dienst bezint zich voortdurend op kwaliteitsverbetering van de verschillende bedrijfsprocessen.

In dat verband wordt op twee lokaties geëxperimenteerd met nieuwe concepten voor de dienstverlening. Dit strekt zich uit van geïntegreerde klantenbalies tot moderne elektronische informatievoorziening. Daarnaast lopen er verschillende proeven gericht op intensivering van het toezicht door de Belastingdienst. Een daarvan betreft een geïntegreerde behandeling van fiscale en douanetechnische zaken bij een aantal grote ondernemingen. Een andere belangrijke vernieuwing die in voorbereiding is, speelt zich af in de verwerking van binnengekomen aangiften. Waar dit momenteel nog op alle eenheden van de dienst plaatsvindt, wordt dit in de toekomst geconcentreerd op een klein aantal kantoren. Er wordt daarbij ook veel aandacht besteed aan het verbreden van de mogelijkheden tot elektronische aanlevering van de benodigde gegevens.

In de komende jaren worden de werkzaamheden van de thans nog bestaande eenheden registratie en successie van de Belastingdienst geleidelijk ondergebracht bij de eenheden particulieren en de eenheden (grote) ondernemingen. Daardoor wordt het toezicht versterkt en de dienstverlening aan het publiek verbeterd.

Grote Financiënprijs

Tot en met 1998 werd door Financiën tweejaarlijks de zogenaamde Staatsprijs voor fiscaal-wetenschappelijke publicaties toegekend (zie ook de toelichting bij het uitgavenartikel 04.03). Begin 1999 is besloten de fiscale staatsprijs te verbreden naar het gehele werkterrein van Financiën en er mede een instrument van te maken om de positie van Financiën op de arbeidsmarkt te versterken.

De nieuw in te stellen Grote Financiënprijs wordt een jaarlijks toe te kennen prijs die in het derde kwartaal van 2000 voor de eerste keer zal worden uitgereikt. De prijs krijgt de vorm van een essaywedstrijd op basis van door Financiën geselecteerde thema's. Primaire doelgroep zijn studenten in het hoger onderwijs, maar ook aio's, jonge wetenschappelijke medewerkers en pas afgestudeerden kunnen participeren. De prijs zal bestaan uit een geldbedrag van EUR 5000 (f 11 015) en een penning. Toekenning van de prijs zal geschieden door een breed samengestelde, onafhankelijke jury.

7.3 Automatisering

Kernministerie

In het kader van de millenniumproblematiek zijn conform planning alle maatschappelijk vitale processen en systemen gereed gemaakt voor de eeuwwisseling en zijn ook vrijwel alle vitale en niet-vitale systemen gereed. Enkele in onderhoud genomen systemen moeten nog millenniumbestendig worden verklaard.

Teneinde tot en met het eerste kwartaal van het jaar 2000 te waarborgen dat alle functionele en of technische wijzigingen aan de informatiesystemen geen negatieve invloed hebben op de huidige millenniumbestendigheid daarvan, zijn de nodige organisatorische en technische maatregelen genomen ter borging van de informatievoorziening. Om dit te ondersteunen is in 1999 de beheerorganisatie aangepast, gebaseerd op de ITIL-methode (Information Technology Infrastructure Library).

Voor de processen binnen het ministerie die als maatschappelijk vitaal zijn aangemerkt, wordt er naar gestreefd om de continuïteit van de (maatschappelijk vitale) systemen die deze processen ondersteunen te waarborgen. Als gevolg hiervan zijn daar waar nodig noodplannen opgesteld waarin is uitgewerkt op welke wijze de continuïteit van de processen zo veel mogelijk kan worden verzekerd. Op korte termijn wordt de effectiviteit van de borgingsmaatregelen en de kwaliteit van de noodplannen getoetst.

De onder het ministerie ressorterende Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) hanteren een gelijksoortige aanpak. De ZBO's die een toezichthoudende taak hebben, hebben aan de onder hun toezicht staande instellingen dwingend geformuleerde aanbevelingen gedaan voor de aanpak van het millenniumprobleem.

Naast het oplossen van de millenniumproblematiek spelen op het terrein van automatisering de volgende punten:

• Ten aanzien van de invoering van de Euro heeft een inventarisatie plaats gevonden van de informatiesystemen die aangepast dienen te worden en zal in 1999 een impactanalyse en conversiestrategie worden opgezet. In het jaar 2000 zal met name aandacht worden besteed aan de realisatie van systeemaanpassingen. Voortgangscontrole vindt plaats door een projectorganisatie (Departementrale Werkgroep Euro).

• Op het terrein van Publiek-Private-Samenwerking wordt onderzocht in welke mate belangrijke wijzigingen in de informatievoorziening nodig zijn en of hierbij ondersteuning door informatietechnologie gewenst is.

• Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om met behulp van aanpassingen in de geautomatiseerde infrastructuur een verdergaande efficiency op de werkplek te kunnen bereiken. Tevens wordt onderzoek verricht naar invoering van een ander besturingssysteem dan Windows 95 op de decentrale apparatuur.

• De dienst Domeinen stuurt aan op vervanging van de huidige geautomatiseerde informatiesystemen in 2001, niet alleen uit een technische noodzaak maar ook met het oog op de strategische ontwikkelingen.

• Onderzoek naar een verdergaande koppeling tussen de systemen van de Belastingdienst (intranet en e-mail) en het kernministerie zal komend jaar uitmonden in een realisatietraject. De beveiligingsaspecten staan hierbij centraal.

Verder wordt aangesloten op de interdepartementale ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld de overheid op internet/ intranet. Er wordt gestreefd naar een vergroting van de geautomatiseerde informatie-uitwisseling met andere overheidsorganen en de invoering van een volwaardig intranet binnen Financiën.

Belastingdienst

Eeuwwisseling

De Belastingdienst heeft gekozen voor een integrale benadering van het millenniumprobleem. Dit houdt in dat alle bestaande processen en systemen apart en in hun onderlinge samenhang worden onderzocht en zo nodig aangepast. Deze integrale aanpak is noodzakelijk vanwege de sterke onderlinge afhankelijkheid van de bedrijfsprocessen, de software die daarbij wordt gebruikt en de technische infrastructuur.

Alle informatiesystemen zijn getest op millenniumbestendigheid. Ook is nagegaan of de koppelingen tussen de systemen millenniumbestendig zijn. Daardoor bestaat voldoende zekerheid dat de fiscale processen tijdens en na de eeuwwisseling ongestoord kunnen voortgaan. Aanvullend op de tests zijn voor de belangrijkste processen noodscenario's opgesteld.

Vernieuwing bedrijfsprocessen

De beleidsontwikkelingen op het gebied van de fiscale rechtshandhaving vragen om een verdergaande automatisering van de bedrijfsprocessen. Door de intensieve aandacht in de jaren 1998 en 1999 voor de consequenties van de eeuwwisseling en de introductie van de euro is een aantal geplande vernieuwingstrajecten op het gebied van de klantbehandeling evenwel getemporiseerd. Vanaf 2000 ligt de nadruk wederom op de vernieuwing van de klantbehandelingsprocessen. Vanuit de IT-ondersteuning wordt een onderscheid gemaakt tussen de centrale en intensieve klantbehandeling. De centrale klantbehandeling betreft het routinematige proces van aangifte tot aanslag. De intensieve klantbehandeling ziet toe op de afhandeling van aangiften die niet geautomatiseerd kunnen worden afgedaan. De IT-ondersteuning richt zich bij zowel de centrale als de intensieve klantbehandeling vooral op het verbeteren van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de processen.

Informatiebeveiliging

Het informatiebeveiligingsbeleid van de Belastingdienst is gericht op het voorkomen van uitval van computers en netwerken, van het in het ongerede raken van gegevensbestanden en van toegankelijkheid van gegevens voor onbevoegden. Hiervoor is een basisbeveiligingsniveau vastgesteld. Op basis van de Afhankelijkheids- en Kwetsbaarheidsanalyse, die is voorgeschreven in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst, worden aanvullende maatregelen getroffen, zoals encryptie en versterkte toegangsbeveiliging. Gezien de toenemende gegevensuitwisseling met derden besteedt de Belastingdienst de komende jaren veel aandacht aan een zodanige koppeling met andere netwerken dat de betrouwbaarheid van de informatieuitwisseling en van de eigen technische infrastructuur voldoende gewaarborgd blijft. Naast deze meer technische maatregelen blijft de «menselijke factor» essentieel. Activiteiten op het terrein van opleidingen, communicatie en ambtelijke integriteit hebben tot doel de bewustwording met betrekking tot de informatiebeveiliging te vergroten. Dit alles mede gelet op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer.

7.4 Planning en control

Algemeen

De sturing en beheersing bij Financiën is, conform de ontwikkelingen binnen de rijksoverheid, in het verleden in eerste instantie gericht geweest op een ordelijk financieel beheer. Planning en control heeft vanuit deze invalshoek betrekking op de opzet en werking van de interne begrotingscyclus met als elementen bijvoorbeeld een bestedingsplan, uitvoeringsrapportages, jaarverantwoordingen en onderbouwingen van voorstellen met financiële consequenties. Een ander primair onderdeel is de beschrijving van de (financiële) administratieve organisatie. Deze planning en control «in enge zin» verdient continue aandacht en moet op orde zijn. Echter, de decentralisatie van bevoegdheden en de invoering van het concept integraal management hebben geleid tot een toenemend gebruik van interne planning- en controlinstrumenten voor de totale bedrijfsvoering. Deze instrumenten hebben als doel de onderdelen van Financiën goed te sturen en te beheersen. In de jaarlijkse Planning- en Controlnota (voorheen: Zomernota) wordt inzicht gegeven in het feitelijke gebruik van de planning- en controlinstrumenten bij de verschillende directoraten. Er wordt gebruik gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: jaarplannen en -verslagen, evaluatieonderzoeken, organisatiedoorlichtingen, kengetallen en tijdwerkregistratie. Gestreefd wordt naar een optimale mix van planning- en controlinstrumenten per directie, passend bij de specifieke aard van de werkzaamheden. Ook in 2000 zal op het kerndepartement worden doorgegaan met het stimuleren en verbeteren van het gebruik van de instrumenten; er zal meer aandacht worden besteed aan het opstellen van jaarplannen en -verslagen, ofwel per directie ofwel gebundeld per directoraat en op grotere schaal zullen experimenten met tijdwerkregistratie worden gehouden. Teneinde het gebruik van evaluatieonderzoek te verbeteren, zal structureel de kwaliteit van onderzoeksopzetten en -rapporten getoetst worden aan de kwaliteitscriteria uit het «Referentiekader voor evaluatie-instrumenten».

Belastingdienst

In de Belastingdienst wordt stapsgewijs gewerkt aan een meer integrale meerjarenplanning. Daarbij wordt enerzijds een relatie gelegd tussen de benodigde middelen en de te realiseren doelstellingen en worden anderzijds de beleidsvoornemens zo veel mogelijk vertaald in een meerjarig stappenplan. In 1999 is voor de personele uitgaven het beginsel budgetsturing geïntroduceerd waarbij niet meer de formatie maar de decentraal gealloceerde personeelsbudgetten taakstellend zijn.

De controlfunctie binnen de Belastingdienst is steeds meer gericht op het inzicht krijgen in de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid en de bedrijfsvoering. In een nieuw rapportagemodel, dat op de verschillende niveaus in de organisatie wordt gebruikt, wordt een set van prestatie-indicatoren en kritische succesfactoren gehanteerd. Door middel van dit rapportagemodel wordt een beter inzicht gekregen in de mate van realisatie van vooraf vastgestelde doelen.

Uit een interdepartementaal beleidsonderzoek naar de bedrijfsvoering van de Belastingdienst is gebleken dat de besturingswijze van de Belastingdienst op een aantal punten meer resultaatgericht kan zijn. De resultaten van het onderzoek zijn aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 26 250, nr. 11). Op grond van de conclusies van dit onderzoek wordt momenteel de invoering van het baten-lastenstelsel voorbereid.

C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL

Uitgaven en verplichtingen

01.01 Personeel en materieel kernministerie

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel omvat zowel de personele als de materiële uitgaven van het ministerie exclusief de Belastingdienst. Met ingang van 1999 maken ook de aan de Rijksgebouwendienst te vergoeden huuruitgaven deel uit van dit artikel.

De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 293 311285 911284 432281 143282 460 
1e suppletore wet 1999 51 9021 2371 0801 0801 080 
Loonbijstelling 6 3498 7537 9187 7807 791 
Prijsbijstelling 2 3862 2472 2032 1432 166 
mutatie 1 (euro) 7 81243 23694 69693 220  
mutatie 2 (diversen) 2 9533 1902 8152 7632 548 
Stand ontwerp-begroting 2000301 090364 713344 574393 144388 129296 045298 721
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000136 629165 500156 361178 401176 125134 339135 554

De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie is het saldo van enkele deelmutaties, te weten: euro-voorlichting (+ 38 000), toedeling van een deel van de eindejaarsmarge (+ 13 692) en enkele overboekingen (+ 210).

Mutatie 1 (euro)

De mutatie betreft de meerjarige raming van de uitgaven die zijn gemoeid met de introductie van de euro. Het grootste deel betreft uitgaven voor euro-voorlichting in het kader van het Nationaal Forum voor de introductie van de Euro (NFE; zie voor verdere informatie bijlage 9: voorlichtingsbijlage). Daarnaast gaat het om apparaatsuitgaven voor de euro-projectorganisatie en uitgaven voor aanpassing van geautomatiseerde systemen en administraties.

De op het eerste oog geringe mutatie voor het jaar 1999 (+ 7812) moet in combinatie worden gezien met de mutatie die reeds bij 1e suppletore begroting 1999 is verwerkt (+ 38 000). De raming is voorts afgestemd op de verwachting dat het zwaartepunt van de euro-inspanningen zal liggen in 2001 met voldoende nazorg in het jaar 2002.

Mutatie 2 (diversen)

De mutatie betreft een ramingsbijstelling (+ 2500 structureel) voor uitgaven in het kader van onder meer het project Publiek-Private Samenwerking (PPS). Daarnaast betreft de mutatie een verrekening met het ministerie van Buitenlandse Zaken van kosten in verband met financiële attachés op buitenlandse posten (+ 288), een overheveling van 0,5 fte naar Binnenlandse Zaken in verband met overheveling van de Regeling Opruiming Explosieven (– 117: zie ook uitgavenartikel 01.10) en enkele kleine overboekingen (+ 684).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

Het artikelonderdeel ambtelijk personeel omvat de uitgaven voor actief personeel en de uitgaven van niet-actief personeel (langdurig zieken, personeel met ouderschapsverlof e.d.).

Het artikelonderdeel overige personele uitgaven bevat onder meer de uitgaven aan inhuur van personeel (met name uitzendkrachten).

Het artikelonderdeel postactief personeel omvat naast de wachtgelden en uitkeringen tevens de uitgaven van het personeel dat na ontslag een uitkering geniet ingevolge artikel 45 ARAR en artikel 33b van het AOB.

Het artikelonderdeel materiële uitgaven omvat alle uitgaven die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het apparaat van het kernministerie, voorzover die niet tot de personeelscomponent behoren.

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1. ambtelijk personeel 173 059184 213188 437 11  
2. overige personele uitgaven 5 8785 6005 600 11  
3. postactief personeel 7 3407 2517 094 11  
4. materieel 114 813167 649143 443 12  
Totaal 301 090364 713344 574   01.20

e. Overige gegevens

Personeel

Bijlage 1 geeft een overzicht van de begrotingssterkte per decentrale budgethouder. Ter nadere toelichting wordt hier de aansluiting met de formatiesterkte uit de vorige ontwerp-begroting weergegeven (exclusief een eventuele vermindering van de sterkte naar aanleiding van de ombuiging Regeerakkoord).

Opbouw begrotingssterkte vanaf de vorige ontwerp-begroting (in fte)
 199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 19991 7201 7201 7191 7191 719 
Publiek-Private Samenwerking (PPS)1010101010 
Ombuigingstaakstelling Regeerakkoord– 3– 21– 32– 51– 55 
Euro-medewerkers799– 4– 15 
Overig1111– 1 
Totaal1 7351 7191 7071 6751 6581 658

De directie Financieringen van de Generale Thesaurie krijgt binnen haar gelederen het kenniscentrum Publiek-Private Samenwerking dat haar aandacht richt op samenwerking van de overheid en de private sector op het terrein van financiering van voor beide partijen belangrijke projecten. Per saldo zal het volume met 10 fte toenemen.

In deze begroting is de ombuigingstaakstelling welke in de vorige begroting in haar geheel in het uitgavenkader was verwerkt, concreet door de decentrale budgethouders ingevuld. Het volumekader daalt daarnaast ook door uitstroom van tijdelijk aangenomen euro-medewerkers na afronding van het Euro-project in 2002.

De restcategorie «overig» omvat een aantal kleine wijzigingen in de begrotingssterkte. Bijlage 1 geeft een overzicht van de begrotingssterkte per budgethouder.

Materieel

Ten behoeve van het inzicht in de materiële uitgaven van het kernministerie is een clustering aangebracht naar kostensoorten. Onderscheiden wordt een 10-tal clusters van gelijksoortige uitgaven. De ontwikkeling van de meeste uitgavenclusters laat een betrekkelijk stabiel patroon zien.

Onderverdeling materiële uitgaven naar cluster (x f 1000)
 199819992000
Huisvesting RGD25 45525 474
Huisvesting overig8 56512 4189 375
Bureaukosten4 1274 2224 222
Communicatie (euro)34 52745 81243 236
Communicatie (overig)3 4905 6285 366
Reis- en verblijfkosten8 1527 7217 985
Personeelsontwikkeling10 3739 67510 088
Bedrijfsmiddelen2 1951 1511 251
Automatisering25 74828 43025 930
Overige17 63627 13710 516
Totaal114 813167 649143 443

Het cluster «huisvesting RGD» betreft de door Financiën conform het nieuwe Rijkshuisvestingsmodel aan de Rijksgebouwendienst te betalen huren voor huisvesting van de medewerkers van het kernministerie inclusief de dienst Domeinen en het Agentschap. Deze uitgaven worden hier onderscheiden van de overige huisvestingsuitgaven. De hogere overige huisvestingsuitgaven in 1999 worden veroorzaakt door de bouw van een nieuw toegangscontrolesysteem voor het pand aan het Korte Voorhout.

De clusters «bureaukosten», «reis- en verblijfkosten» en «personeelsontwikkeling» laten een redelijk constant uitgavenbeeld zien.

De uitgaven voor «bedrijfsmiddelen» laten een daling zien, met name als gevolg van een lagere aanschaf van apparatuur en werktuigen door de dienst Domeinen.

De communicatiekosten in verband met de introductie van de euro zijn onderscheiden van de overige communicatiekosten. De geraamde kosten voor de euro voor 1999 en 2000 laten ten opzichte van de realisatie 1998 een stijging zien. Zoals in de tabel met de opbouw van de uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting in het begin van artikel 01.01 kan worden afgelezen, zal het zwaartepunt van de euro-inspanningen liggen in de jaren 2001 en 2002.

De stijging van de uitgaven «communicatie overig» vanaf 1999 wordt veroorzaakt door het overbrengen van de overige voorlichtingskosten uit het cluster «overig». Dit in aanmerking genomen laat het cluster een constant beeld zien.

De uitgaven voor «automatisering» waren in 1999 (en in mindere mate in 1998) relatief hoog als gevolg van extra uitgaven voor het millenniumbestendig maken van de geautomatiseerde systemen.

De uitgaven op het cluster «overige» zijn in 1999 eenmalig hoog als gevolg van kosten samenhangende met de verkoop van aandelen NIB (zie ook ontvangstenartikel 02.11: verkoop vermogenstitles), het project Publiek-Private samenwerking en diverse andere onderzoeken.

Kengetallen

Tabel: Onderbouwing apparaatsuitgaven kernministerie
 199819992000200120022003
Uitgaven ambtelijk personeel (x f 1 mln.)173,1184,2188,4187,2183,6181,8
Uitgaven overig personeel (x f 1 mln.)5,95,65,65,65,65,6
Uitgaven postactieven (x f 1 mln.)7,37,37,16,96,46,2
Uitgaven materieel (x f 1 mln.)114,8167,6143,4199,4192,5102,4
Begrotingssterkte (fte)1 6551 7351 7191 7071 6751 658
Aantal postactieven (fte)139131125121112109
Personele uitgaven per fte (x f 1000)104,6106,2109,6109,6109,6109,6
Materiële uitgaven per fte (x f 1000)69,496,683,4116,8114,961,8
Uitg. Postactieven per fte (x f 1000)52,855,456,857,157,357,3

Huisvestingskengetallen kantoorpanden (bedragen x f 1000)

 
 19992000200120022003
Kernministerie:     
Huren kantoorpanden15 15915 03814 95014 67914 517
Huisvestingskosten kantoorpanden7 6257 6257 6257 6257 625
Fte's in kantoorpanden1 4111 3951 3841 3521 335>
Uitgaven huisvesting kantoorpanden per fte16,116,216,316,516,6

Toelichting

Deze kengetallen zijn tot stand gekomen door alle huisvestingsuitgaven voor de kantoorpanden in gebruik bij het kernministerie respectievelijk dienst Domeinen te delen door het aantal fte's dat is gehuisvest in deze panden.

01.03 Loonbijstelling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
1e suppletore wet 1999 95 703131 224118 203116 168116 337 
mutatie (toedeling) – 95 703– 131 224– 118 203– 116 168– 116 337 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

Bij de Voorjaarsnota is de loonbijstelling uitgedeeld welke mede betrekking heeft op de gevolgen van de CAO 1999–2000.

Mutatie (toedeling)

De op dit artikel ontvangen loonbijstelling is vervolgens toegedeeld aan de artikelen (01.01 en 04.01) waarop de uitgaven worden verantwoord waarvoor de loonbijstelling als dekking dient.

De bij dit artikel behorende economische en functionele coderingen luiden respectievelijk 01 en 01.29.

01.04 Prijsbijstelling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
1e suppletore wet 1999 6 2236 3496 5326 4376 288 
mutatie (prijsbijstelling) 29 86730 44931 29130 83630 131 
mutatie (verdeling) – 36 090– 36 798– 37 823– 37 273– 36 419 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie betreft de uitdeling van een deel (1/4) van de prijsbijstelling uit de aanvullende post aan begrotingshoofdstuk IXB.

Mutatie (prijsbijstelling)

Op grond van nadere besluitvorming is besloten bij begrotingsvoorbereiding ook de resterende 1/3-deel van de prijsbijstelling uit de aanvullende post toe te delen aan de begrotingshoofdstukken waaronder IXB.

Mutatie (verdeling)

De mutatie betreft de toedeling van de prijsbijstelling aan de daarvoor in aanmerking komende prijsgevoelige artikelen op IXB. De verdeling ziet er als volgt uit:

 
Artikel/Omschrijving19992000200120022003 e.v.
01.01 Uitgaven personeel en materieel kernministerie2 3862 2472 2032 1432 166
01.10 Opruiming explosieven180180181181181
01.11 Uitvoering werken Domeinen404393382371371
01.12 Lasten Domeinen1 6411 6441 6471 6681 666
02.01 Uitgaven Muntwezen1 3881 65719931 661664
04.01 Uitgaven personeel en materieel Belastingdienst28 76629 63330 37130 20330 326
04.08 Proceskosten123123123123123
04.09 Uitgaven WOZ1 202921923923922
Totaal36 09036 79837 82337 27336 419

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 01 respectievelijk 01.29.

01.05 Onvoorzien

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In de Comptabiliteitswet (artikel 5, lid 6) is de mogelijkheid voorzien een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 30 58041 12441 19438 54139 541 
1e suppletore wet 1999 – 3 580– 2 500  
mutatie (HGIS) 1035151  
Stand ontwerp-begroting 2000027 10338 67541 24538 54139 54139 541
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000012 29917 55018 71617 48917 94317 943

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie betreft enkele overboekingen in het kader van het project Tegoeden WOII naar de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (bijdrage aan Stichting Onderzoek, Terugkeer en Opvang; –2500) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Centraal Joods Meldpunt Oorlogsclaims en Joods Maatschappelijk Werk; –1080).

Mutatie (HGIS)

De mutatie betreft een overboeking van het ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de eindejaarsmarge HGIS.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 01 respectievelijk 01.29.

01.10 Opsporing en ruiming van explosieven

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Gemeenten kunnen indien er explosieven worden aangetroffen, of indien er een redelijk vermoeden bestaat dat zich in een bepaald gebied explosieven bevinden afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog, een beroep doen op de «Bijdrageregeling kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999».

Er worden slechts verplichtingen aangegaan indien en voorzover de verplichtingenruimte dit toelaat. Voor het al dan niet toekennen van een bijdrage is de mate waarin de aanwezigheid van explosieven gepaard gaat met grote veiligheidsrisico's voor de bevolking mede bepalend. Binnen het begrotingsartikel zijn deelbudgetten geopend voor zowel ruimingen als opsporingen. Binnen deze deelbudgetten worden de bijdragen bij ruimingen betaald in volgorde van binnenkomst van de declaraties en bij opsporingen in de volgorde van de datum waarop met de werkzaamheden is begonnen.

Indien en voorzover een bijdrage is toegezegd wordt aan de desbetreffende gemeente 90% van de subsidiabele kosten uitbetaald bij een ruiming en ten hoogste 90% bij een opsporing, na aftrek van een drempelbijdrage van f 5,- per inwoner/per project (of een op zich zelf staand onderdeel daarvan) tot een maximum van f 100 000,-. Voor gemeenten die in een situatie – dreigen te – verkeren zoals bedoeld in artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet, kan een nadere voorziening worden getroffen voor de hoogte van de gemeentelijke bijdrage.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 9 8299 8299 8289 8289 828 
1e suppletore wet 1999       
prijsbijstelling 180180181181181 
mutatie (overdrag BZK)  – 10 009– 10 009– 10 009– 10 009 
Stand ontwerp-begroting 20007 93910 00900000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003 6034 54200000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 9 8299 8299 8289 8289 828 
1e suppletore wet 1999       
prijsbijstelling 180180181181181 
mutatie (overdracht BZK)  – 10 009– 10 009– 10 009– 10 009 
Stand ontwerp-begroting 20005 81110 00900000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10002 6374 54200000

De economische en functionele coderingen luiden respectievelijk 43A en 06.35.

c. De toelichting bij de cijfers

De mutaties aan zowel de verplichtingen- als de uitgavenkant hangen samen met de overdracht van de Bommenregeling naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Aanleiding hiertoe is een in 1998 uitgevoerde beleidsevaluatie met betrekking tot deze regeling (zie bijlage 7). Voortzetting van de regeling bij Binnenlandse Zaken ligt meer in het verlengde van het werkterrein van dit departement, te weten de openbare orde en veiligheid. Deze is namelijk in het geding bij het ruimen van de explosieven. Vanaf 2000 zal door het Ministerie van Binnenlandse Zaken een nieuwe regeling worden opgesteld. Tot die tijd voert het Ministerie van Financiën de Bommenregeling nog uit.

01.11 Uitvoering van werken door Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op de instandhouding van (de exploitatie van) onroerende zaken in beheer bij de dienst Domeinen. In dit kader worden onderscheiden de uitgaven aan onderhoud (waaronder bodemonderzoeken en -saneringen) en kapitaalinvesteringen.

Tevens worden op dit artikel de uitgaven begroot in verband met beheerskosten. Dit zijn uitgaven die een relatie vertonen met het beheer en de verkoop van overtollige zaken door Domeinen, zoals bijvoorbeeld taxatie-, notaris-, advertentie-, kadaster, bewakings- en energiekosten alsmede de kosten van vernietiging van in beslag genomen vuurwerk.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 22 04821 39820 79820 19820 198 
Prijsbijstelling 404393382371371 
mutatie (onderhoud) – 2000– 2 500– 2 500– 2 500– 2 500 
Stand ontwerp-begroting 200017 90320 45219 29118 68018 06918 06918 069
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10008 1249 2818 7548 4778 1998 1998 199

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie (onderhoud)

De mutatie is in hoofdzaak het gevolg van het aanhoudend hoge tempo waarin de verkoop van het agrarisch gebouwenbezit van de Staat plaatsvindt. De met dit bezit verband houdende onderhoudslasten nemen daardoor af.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Onderhoud gronden en gebouwen 8 80410 1469 046 14  
2. Kapitaalinvesteringen gronden en gebouwen 2 4941 8231 762 51  
3. Beheerskosten 6 6058 4838 483 12  
Totaal 17 90320 45219 291   01.25

e. Kengetallen

Tabel 1 – Ontwikkeling Staatsbezit
Aantallen31-12-199631-12-199731-12-1998
– objecten6 9447 0836 577
    
Oppervlakte in ha.31-12-199631-12-199731-12-1998
Volledig beheer Domeinen*1 490 1001 536 6631 593 312
Materieel beheer departementen99 709137 15666 983
Totaal1 589 8091 673 8191 660 295

* Ca 85% van dit areaal betreft grote wateroppervlakten

01.12 Lasten en overige uitgaven van Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden waterschapslasten, gemeentelasten (voornamelijk onroerendezaakbelasting) en ruilverkavelingslasten begroot die betaald moeten worden over onroerende rijkseigendommen. Voor het deel van de panden in beheer bij de Rijksgebouwendienst staat hier een vergoeding van de RGD (begroot op ontvangstenartikel 01.07) tegenover.

Verder worden de uitgaven voor de eventuele overneming door de dienst Domeinen van onroerende zaken van andere diensten op dit artikel begroot. Tot slot worden op dit artikel begroot de eventueel verschuldigde vennootschapsbelasting, evenals de uitgaven voor de eventuele teruggaven van ontvangsten uit onbeheerde nalatenschappen indien die teruggaven de ontvangsten overtreffen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 89 62089 61889 61790 71790 717 
Prijsbijstelling 1 6411 6441 6471 6681 666 
mutatie (DLO)  – 216– 216– 216– 216 
Stand ontwerp-begroting 200074 83091 26191 04691 04892 16992 16792 167
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100033 95641 41241 31541 31641 82441 82441 824

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie (DLO)

De mutatie houdt verband met de verzelfstandiging en eigendomsoverdracht in 2000 van de proefstations voor landbouwkundig onderzoek. De genoemde stations gaan deel uitmaken van het Kenniscentrum Wageningen, waarin ook de Landbouwuniversiteit en de begin 1999 verzelfstandigde Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) participeren. De bij Domeinen voor de stations beschikbare budgetten voor zakelijke lasten komen aan de begroting van LNV ten goede ter subsidiëring van het Kenniscentrum.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Waterschapslasten 14 47722 47222 472 32  
2. Gemeentelasten 60 09968 47968 264 32  
3. Ruilverkavelingslasten 254310310 32  
4. Overneming onroerende zaken 00  63A  
5. Teruggave onbeheerde 00  53  
nalatenschappen       01.25
Totaal 74 83091 26191 046    

01.13 Uitgaven omslagstelsel Rijkswagenpark

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Staat draagt eigen risico voor WA-schade van het eigen wagenpark en is daarom in artikel 17 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) van de verzekeringsplicht vrijgesteld. Op grond van het per 1-1-1993 ingevoerde omslagstelsel voor het rijkswagenpark wordt de totale schadelast omgeslagen over de deelnemende departementen naar rato van het aantal voertuigen. De uitgaven voor WA-schade, casco-schade aan de eigen voertuigen en de met de schade-afhandeling samenhangende (expertise-) kosten worden geraamd op artikelonderdeel 1.

Per 1 december 1997 zijn de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van het omslagstelsel rijkswagenpark en het regresrecht inzake rechtspositionele uitkeringen, overgedragen door het Ministerie van Financiën aan BSA Schaderegeling BV dat onderdeel uitmaakt van de Stichting Pensioenfonds ABP. Namens de Staat heeft het Ministerie van Financiën met BSA Schaderegeling BV een contract voor de uitvoering van het omslagstelsel rijkswagenpark gesloten met een looptijd van vijf jaar. Uit hoofde hiervan brengt BSA Schaderegeling BV uitvoeringskosten in rekening bij Financiën (zie artikelonderdeel 2).

De totale schadelast en de uitvoeringskosten worden omgeslagen over de wagenparkbeheerders (zie ontvangstenartikel 01.08).

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 8 3948 3948 3968 3968 396 
mutatie 556706704704704 
Stand ontwerp-begroting 20008 4858 9509 1009 1009 1009 1009 100
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003 8504 0614 1294 1294 1294 1294 129

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 43D respectievelijk 01.34.

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De raming van de schade-uitgaven wordt verhoogd als gevolg van een, ten opzichte van 1997, gestegen schadefrequentie en een toename van het aantal voertuigen dat deelneemt aan het omslagstelsel.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Schade en overige kosten 7 4987 9758 125 43D 01.34
2. Uitvoeringskosten omslagstelsel 987975975 12 01.20
Totaal 8 4858 9509 100    

e. Kengetallen

Onderstaand wordt een overzicht gegeven van het aantal motorrijtuigen, aantallen schademeldingen en schadefrequentie.

Schademeldingen met betrekking tot rijksmotorrijtuigen
 1997199819992000
Motorrijtuigenpark7 5318 3358 1008 100
Schademeldingen:     
Schades dienstauto's3 2864 5784 4504 450
Schades aan derden493823800800
Totaal3 7795 4015 2505 250
Schadefrequentie (in %)50,264,864,864,8

01.14 Diverse uitgaven

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden uitgaven geraamd en verantwoord welke, gezien hun aard en omvang, niet passen binnen andere artikelen van deze begroting.

Onder het artikelonderdeel overige uitgaven worden de uitgaven verantwoord voor het Instituut voor Onderzoek Overheidsuitgaven, de bijdrage aan de Ocfeb en Bofeb. Zie voor een nadere toelichting de subsidiebijlage. Daarnaast worden hier incidentele uitgaven begroot die per jaar verschillend kunnen zijn.

Op het andere artikelonderdeel wordt door bijzondere omstandigheden verloren gegaan rijksgeld begroot en verantwoord.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 228208168168168 
1e suppletore wet 1999 20 000  
mutatie 1 (restitutie omroepbijdrage)  500 000  
mutatie 2 (MRB) 14 459  
Stand ontwerp-begroting 200066 69634 687500 208168168168168
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100030 26515 740226 98476767676

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie betreft de verhoging van het uitgavenbudget met f 20 mln. Ten behoeve van de Nederlandse bijdrage aan het Nazi Persecutee Relief Fund. De betalingsverplichting is reeds eind 1998 aangegaan en is inmiddels tot betaling gekomen.

Mutatie 1 (restitutie omroepbijdrage)

Conform afspraak in het Regeerakkoord zal per 1 januari 2000 de omroepbijdrage worden afgeschaft. Het wetsvoorstel hiertoe wordt in het najaar van 1999 aan de Staten-Generaal aangeboden. In 1999 worden echter reeds omroepbijdragen ontvangen die betrekking hebben op 2000. Deze zullen aan de betreffende huishoudens worden teruggestort. De Belastingdienst draagt zorg voor de uitvoering van deze restitutie (zie ook uitgavenartikel 04.01)

Mutatie 2 (MRB)

De provincies worden gecompenseerd voor de gevolgen van de invoering van de automatische incasso-regeling van de Belastingdienst ten behoeve van inning van de houderschapsbelasting. De automatisch incasso leidt tot een vertraging in de inning, hetgeen zonder compensatie relatief grote gevolgen zou hebben voor de provincies. Als gevolg van een hoge deelname aan de incasso-regeling volgt een nabetaling aan de provincies van f 14,5 mln.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Verloren gegaan rijksgeld 24100     
2. Overige uitgaven 66 45534 687500 208    
Totaal 66 69634 687500 208 01 01.20

02.01 Muntwezen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van de Muntwet 1987 is de Staat met uitsluiting van anderen bevoegd om munten uit te geven. Munten luidend in guldens worden, in opdracht van de Staat, door De Nederlandse Munt N.V. (DNM) vervaardigd op grond van een leveringscontract en gedistribueerd door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB).

Volgens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is per 1 januari 1999 de derde fase van de Economische en Monetaire Unie ingegaan. Vanaf dat moment dient de hoeveelheid door een deelnemende lidstaat uit te geven munten door de Europese Centrale Bank (ECB) te worden goedgekeurd. De overige bevoegdheden omtrent muntuitgifte blijven in Nederland bepaald worden door de Muntwet 1987. Tot het moment waarop vanaf 2002 euromunten en -bankbiljetten in omloop worden gebracht, zal de Nederlandse Staat munten luidend in guldens in circulatie blijven brengen en zo nodig laten produceren. De uitgaven voor guldenmunten worden geraamd op de artikelonderdelen 1 en 2.

Met ingang van 1 januari 2002 zullen munten luidend in euro's in omloop worden gebracht in de deelnemende lidstaten. Afgezien van de goedkeuring van de hoeveelheid uit te geven munten door de ECB en overige harmonisatieregels waartoe de Raad op grond van het Verdrag kan besluiten, zal in Nederland de Muntwet 1987 de overige bevoegdheden regelen omtrent de uitgifte van munten luidend in euro.

De uitgaven voor de productie van euromunten worden op de artikelonderdelen 3 en 4 geraamd.

Conform de afspraken die gemaakt zijn bij de privatisering van 's Rijks Munt, draagt de Staat 80% van de kosten van het Nederlands Muntmuseum (artikelonderdeel 5). Het resterende deel wordt door DNM bijgedragen. Het ligt in de bedoeling om het Nederlands Muntmuseum op te laten gaan in het nieuw te vormen Geld- en Bankmuseum, waarin ook de muntcollecties van Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet en van de Nederlandsche Bank worden ondergebracht.

Het in omloop brengen van (bijzondere) munten leidt, bij een per saldo groeiende muntcirculatie tot ontvangsten voor de Staat, die worden geraamd op de ontvangstenartikelen 02.04 (reguliere circulatiemunten) en 02.03 (bijzondere circulatiemunten). Indien per saldo terugvloei van munten uit circulatie plaatsvindt, is sprake van uitgaven die geraamd worden op de artikelonderdelen 6 en 7.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 75 80590 352108 42190 36936 160 
1e suppletore wet 1999 – 68 600– 72 400– 64 500  
Prijsbijstelling 1 3881 65719931 661664 
mutatie (distributie euro)   – 25 000– 25 000  
mutatie (Millennium-munt) 4 400  
Stand ontwerp-begroting 2000241 97212 99319 60920 91467 03036 82423 164
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000109 8025 8968 8989 49030 41716 71010 511
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 75 80590 352108 42190 36936 160 
1e suppletore wet 1999 8 000  
Prijsbijstelling 1 3881 65719931 661664 
mutatie (distributie euro)   – 25 000– 25 000  
mutatie (Millennium-munt) 4 400  
Stand ontwerp-begroting 200025 80489 59392 00985 41467 03036 82423 164
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100011 70940 65641 75238 75930 41716 71010 511

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

1e suppletore wet 1999

Voor de invoering van de euro als betaalmiddel zullen naar verwachting 3,3 mld. munten nodig zijn, waarvan 2,8 mld. op E-day (1 januari 2002). Hiertoe is in 1998 door het Ministerie van Financiën een leveringscontract overeengekomen met DNM voor de levering van 2,8 mld. munten in de jaren 1999–2001 en optioneel 0,5 mld. stuks in 2002. Met de levering van de 2,8 mld. euro's is een bedrag gemoeid van circa f 210 mln., waarvoor in 1998 een verplichting is aangegaan. Deze verplichting komt in de jaren 1999, 2000 en 2001 tot betaling.

Zie verder de toelichting bij de uitgaven.

Uitgaven

1e suppletore wet 1999

Doordat de levering van rondellen later op gang is gekomen dan geraamd zijn uitgaven voor grondstoffen doorgeschoven van 1998 naar 1999. Hiervoor wordt een deel van de eindejaarsmarge ingezet (f 8 mln.).

Mutatie (distributie euro)

In de raming was rekening gehouden met distributiekosten van de euro rond E-day. Aangezien de opslag en distributie uitgevoerd wordt door DNB, en de hieruit voortvloeiende kosten ten laste van de winst van DNB komen, wordt de raming verlaagd met f 25 mln. in de jaren 2001 en 2002.

Mutatie (Millennium-munt)

Ter gelegenheid van het nieuwe millennium zal eind 1999 een bijzondere f10-munt worden uitgegeven. Dit Millennium-tientje heeft een geraamde oplage van 750 000 stuks. De uitgaven in 1999 voor rondellen, aanmunting, distributie en promotie worden geraamd op f 4,4 mln. Hierbij is rekening gehouden met het hergebruik van zilver dat vrij komt bij retour gekomen bijzondere munten uit voorgaande jaren. Zie ook ontvangstenartikel 02.03.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. Funct.
Guldens        
1. Kosten grondstoffen 14 69612 9009 000 12 01.24
2. Muntslag en overige kosten 7 2433 6501 800 12 01.24
Euro's        
3. Kosten grondstoffen 2 23459 23662 000 12 01.24
4. Muntslag en overige kosten 1 00012 89218 294 12 01.24
Overige        
5. Muntmuseum 631915915 12 01.24
6. Afname munten in circulatie (niet-relevant) 000 96 01.24
7. Afname munten in circulatie (relevant) 000 96 14.3
Totaal 25 80489 59392 009    

In de raming voor 2000 wordt rekening gehouden met een productie van ruim 900 mln. euromunten. De prijzen, bestaande uit rondel- en aanmuntkosten, per 1000 euromunten variëren van f 34 voor de 1 eurocent tot f 290 voor de 2 euro. Opgemerkt wordt dat de prijsontwikkeling op de grondstofmarkt kan doorwerken in de werkelijke uitgaven.

e. Overige gegevens

Muntprogramma euromunten

Het muntprogramma voorziet in de productie van 2,8 mld euro munten, welke beschikbaar dienen te zijn op E-day. Totaal zijn naar verwachting 3,3 mld munten nodig, zodat er in 2002 nog 500 mln munten geproduceerd moeten worden.

 
 199920002001
2 euro50 00065 00045 000
1 euro70 00060 00040 000
50 eurocent105 00075 00070 000
20 eurocent75 00075 00070 000
10 eurocent150 000150 000200 000
5 eurocent200 000200 000200 000
2 eurocent100 000125 000175 000
1 eurocent183 000183 000134 000
Totaal933 000933 000934 000

Muntprogramma guldenmunten

Voor 2000 wordt uitgegaan van een productie van ruim 100 mln.

Productie guldenmunten 1997–2000 (aantallen x 1000; * = raming)
 199719981999*2000*
5 gulden170100250250
rijksdaalder180200250250
gulden7 87519 81320 00015 000
kwartje29 76069 56020 00025 000
dubbeltje19 40025 05151 00025 000
stuiver35 90065 00035 00035 000
Totaal93 285179 724126 500100 500
50 gulden048800
10 gulden1 05637500
setjes98108100100

De gemiddelde prijs, bestaande uit rondel- en aanmuntkosten, van de guldenmunten bedragen f 190 per 1000 munten, hetgeen f 20 lager is dan in 1998. Als gevolg van europroductie worden schaalvoordelen in de productie behaald door DNM, waardoor ook de guldenmunten tegen lagere kosten aangemunt kunnen worden.

Muntvoorraden

In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de voorraden van Nederlandse circulatiemunten. Deze voorraden bestaan uit de muntvoorraad bij DNB en bij DNM. Het beleid is er op gericht om zodanige voorraden te hebben dat altijd aan fluctuaties in de muntvraag kan worden voldaan.

Voorraden munten Muntdepot 1997–2000 (jaarultimo; aantallen x 1000; * = raming)
 199719981999*2000*
5 gulden20 24719 96417 40014 900
rijksdaalder8 2338 1227 5007 000
gulden29 52929 06635 00035 000
kwartje20 34825 83745 00045 000
dubbeltje23 35925 65231 00031 000
stuiver4 54416 37517 00017 000
Totaal106 261125 016152 900149 900

02.03 Garanties en waarborgen binnenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van onder meer de Wet Toezicht Kredietwezen heeft de Staat de volgende garanties afgegeven.

1. Garantie aan De Nederlandsche Bank N.V. in verband met haar rol bij de uitvoering van de richtlijn 94/19 inzake deposito garantiestelsels en richtlijn 97/9 inzake de beleggerscompensatiestelsels. Richtlijn 94/19 heeft betrekking op de Collectieve Garantieregeling en richtlijn 97/9 op de Collectieve Garantieregeling van kredietinstellingen voor Terugbetaalbare Gelden en Beleggingen alsmede de Beleggerscompensatieregeling van Effecteninstellingen voor Vorderingen van Beleggers.

2. Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de N.V. Bank Nederlandse Gemeenten (BNG).

3. Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de Nederlandse Waterschapsbank N.V.

4. Waarborg tot het nakomen van de betalingsverplichtingen van de Nederlandse Waterschapsbank N.V.

5. Garantie aan de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (SENS) inzake de verliezen van de Hippo Toto bv.

b. De cijfers

Er worden geen nieuwe garantieverplichtingen geraamd.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20006 349000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10002 881000000

c. De toelichting bij de cijfers

De uitgaven hebben volledig betrekking op de garantie aan de SENS inzake de verliesafdekking Hippo Toto bv. Het laatste jaar waarop deze garantie betrekking heeft is 1998.

De bij dit artikel behorende functionele codering luidt 11.7. De economische codering luidt 63C voor artikelonderdelen 1 en 4, 63D voor artikelonderdeel 5, 73C voor de artikelonderdelen 2 en 3.

d. Overige gegevens

De garanties

Voor onderstaande artikelonderdelen is geen overzicht risico-ontwikkelingen opgenomen.

Garantie aan De Nederlandsche Bank N.V. inzake de Collectieve Garantieregeling en de Beleggerscompensatieregeling

Het uitstaand risico is pro memorie geraamd; hierop doen zich geen mutaties voor.

Garanties inzake deelneming in kapitaal BNG en deelneming in kapitaal NWB

Het uitstaand risico bedraagt f 34 875 000 (deelneming BNG) en f 2 500 000 (deelneming NWB); hierop doen zich geen mutaties voor. Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten aandeel in de kapitaaldeelneming. Renterisico, rentebijstellingen en valuta-aanpassingen zijn niet van toepassing.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Waarborg tot nakomen betalingsverplichtingen NWB
 1998199920002001200220032004
garantieplafondn.v.t.  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari8 048 6695 290 4883 601 0963 162 2732 381 893859 009206 359
verleende garanties+n.v.t.  
(rente)bijtellingen+n.v.t.  
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen-2 758 1811 689 392438 823780 3801 522 884652 65043 761
vervallen garanties-n.v.t.  
valuta-aanpassing+/-n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december5 290 4883 601 0963 162 2732 381 893859 009206 359162 598
Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) SENS inzake exploitatieverlies
 1998199920002001200220032004
garantieplafondn.v.t.  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari9 920  
verleende garanties+  
(rente)bijtellingen+  
gerealiseerd risico-6 349  
aflossingen-  
vervallen garanties-3 571  
valuta-aanpassing+/-n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december01      

1 De garantie is per 31-12-1998 vervallen.

02.04 Deelneming in het kapitaal van banken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van de regelingen in verband met kapitaaldeelnemingen in de N.V. Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank N.V. neemt de Staat deel in het kapitaal van deze bankinstellingen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
1e suppletore wet 1999       
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

De bij dit artikel behorende economische en functionele coderingen luiden 63C en 11.7.

02.05 (Her)verzekering van schaden aan derden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De volgende artikelonderdelen worden onderscheiden.

1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Stb. 1991, 374) dient de Staat, voorzover de vergoedingen uit anderen hoofde niet toereikend zijn, openbare middelen tot een bedrag van maximaal f 5 miljard beschikbaar te stellen ten einde schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden.

2. Op grond van artikel 24a, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (1984, Stb. 698, zoals gewijzigd bij wet van 3 mei 1989, Stb. 152) worden de verplichtingen van de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer gegarandeerd door de motorrijtuigenverzekeraars, en voorts door de Staat, naar rato van het aantal (rijks)motorrijtuigen waarvan de Staat bezitter of houder is. De Staat garandeert ingevolge artikel 24a, tweede lid, eveneens de verplichtingen van het Waarborgfonds samenhangend met de uitvoering van de regeling voor gemoedsbezwaarden.

3. Ingevolge de Zee- en Luchtvaartverzekeringswet 1939 (Stb. 1939, 637) kan de Staat in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden optreden als verzekeraar van door Nederlandse exploitanten van schepen en luchtvaartuigen te lopen risico's. Tevens kan de Staat optreden als herverzekeraar voor deze risico's. Sinds 1985 is de wet niet meer toegepast.

4. Door de Staat zijn in het kader van de verzelfstandiging van de Verzekeringskamer en bij de oprichting van de Stichting Toezicht Effectenverkeer vrijwaringen verleend ter zake van schade als gevolg van uit de toezichtstaak voortvloeiende aansprakelijkheidclaims. De vrijwaring aan de Verzekeringskamer geldt uitsluitend voorzover de limiet voor het bestuurdersaansprakelijkheidsrisico ter grootte van f 10 mln. per aanspraak en per jaar of de limiet voor het beroepsaansprakelijkheidsrisico ter grootte van f 30 mln. per aanspraak en per jaar wordt overschreden. Het ligt in de bedoeling met de Stichting Toezicht Effectenverkeer een analoge regeling tot stand te brengen. De vigerende afspraak met betrekking tot de aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer verleende vrijwaring kent geen eigen risico voor de betrokken rechtspersoon ten aanzien van het beroeps- en bestuurdersaansprakelijkheidsrisico.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
mutatie       
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

De gerealiseerde verplichtingen over 1998 bedroegen f 20 000.

De economische en functionele codering luidt 63N resp. 09.0 (artikelonderdeel 1), 63F resp. 11.7 (artikelonderdeel 2), 63Z resp. 11.7 (artikelonderdeel 3), 63A resp. 11.7 (artikelonderdeel 4).

c. Overige gegevens

De garanties

Er zijn geen overzichten risico-ontwikkeling opgenomen; garantieplafond, uitstaand renterisico, rentebijtellingen en valuta-aanpassingen zijn niet van toepassing. Volstaan wordt met de volgende kwalitatieve beschrijvingen.

– Wet aansprakelijkheid kernongevallen

Ingevolge de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (WAKO) is de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie aansprakelijk voor maximaal f 750 mln. per ongeval. Voor het bedrag van zijn aansprakelijkheid dient de exploitant verzekeringsdekking te hebben. Indien nodig vult de Staat laatstgenoemd bedrag aan tot maximaal f 5 mld. Momenteel zijn 7 vergunningen voor het exploiteren van een kerninstallatie in Nederland afgegeven. De uitstaande garantie in verband met de WAKO bedraagt derhalve maximaal f 35 mld. De Staat brengt voor het beschikbaar stellen van de middelen een vergoeding in rekening die geraamd wordt op ontvangstenartikel 02.07.

– Gewaarborgde verplichtingen van het Waarborgfonds Motorverkeer

De Staat waarborgt de verplichtingen van de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer naar rato van het aantal voertuigen waarvan de Staat bezitter of houder is. De hieruit voortvloeiende garantieverplichting kan ultimo 1998 worden becijferd op f 0,26 mln., zijnde 0,4% van de nog te financieren verplichtingen van het Waarborgfonds (f 64 mln.). Het Waarborgfonds financiert deze verplichtingen door in de komende jaren te ontvangen bijdragen van verzekeringsmaatschappijen en de Staat.

Voorts waarborgt de Staat de verplichtingen van het Waarborgfonds samenhangend met de uitvoering van de regeling voor gemoedsbezwaarden, waarvoor het zogeheten Fonds Middelen Gemoedsbezwaarden (FMG) is gevormd. Er wordt gestreefd naar een fondsomvang van f 2 mln. in 2000, welke toereikend wordt geacht om ook grote schaden te kunnen opvangen. Ultimo 1998 bedroeg het saldo in het FMG 1,614 mln. Het saldo ultimo 1999 wordt geraamd op f 1,8 mln.

– Molestdekking schepen en vliegtuigen

In 1998 zijn geen garanties verleend en ook in de periode 1999 t/m 2004 zullen naar verwachting geen garanties worden verleend. Het uitstaand risico ultimo 1998 was nihil.

– Vrijwaringen bestuurdersaansprakelijkheid van de Stichting Toezicht Effectenverkeer en van de Verzekeringskamer

Het uitstaand risico ultimo 1998 was nihil. Voor de komende jaren geldt dat het risico een pm-karakter heeft.

02.07 Regeling Bijzondere Financiering

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Regeling Bijzondere Financiering 1971 (BF) heeft tot doel het verhelpen van knelpunten in de ondernemingsfinanciering van goed geleide, rendabele, Nederlandse ondernemingen met positieve rendementsvooruitzichten. De regeling is aanvullend van karakter. De vorm van de regeling is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de Staat en de Nationale Investeringsbank N.V. (NIB).

Op dit artikel worden de bedragen begroot die, op grond van de regeling BF, aan de NIB worden vergoed. Het zijn vergoedingen voor gederfde rente, gederfde aflossingen en gemaakte kosten. De raming heeft het karakter van een stelpost. De uitgaven zijn deels definitieve en deels voorlopige schadebetalingen aan de NIB. De betalingen zijn definitief, zodra duidelijk is komen vast te staan dat er geen bedragen zullen worden ontvangen op de betreffende uitstaande vordering.

De ontvangsten bestaan uit de aan de Staat verschuldigde garantieprovisies en schaderestituties en worden begroot op ontvangstenartikel 02.10.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 175 000175 000175 000175 000175 000 
Stand ontwerp-begroting 2000275 000175 000175 000175 000175 000175 000175 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000124 79079 41279 41279 41279 41279 41279 412
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 63 00041 00039 00039 00039 000 
1e suppletore wet 1999 – 20 000  
Mutatie (Nedcar) 17 80033 200  
Stand ontwerp-begroting 200030 23560 80074 20039 00039 00039 00039 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100013 72027 59033 67017 69717 69717 69717 697

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgaven

Voor een toelichting op de nadere invulling van de Regeerakkoordtaakstelling wordt verwezen naar de algemene toelichting bij de begroting.

Mutatie 1e suppletore wet

Op basis van de meevallende realisaties is het mogelijk gebleken om de raming neerwaarts bij te stellen.

Mutatie Nedcar

De staat heeft in 1991 via de NIB 10% van de aandelen NedCar, die in het bezit waren van DSM, overgenomen. Hierbij is afgesproken dat de Staat uiterlijk 31 december 2004 de van DSM overgenomen aandelen zal betalen. Vanaf 1-1-99 is rente verschuldigd. Dekking van de betaling van deze zogenaamde DSM-lening vindt plaats via de inkomsten van Nedcar, die op de begroting van het ministerie van Economische Zaken zijn opgenomen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

Onder de Regeling BF worden twee soorten garanties verstrekt, te weten op AA-kredieten en op B-kredieten. AA-kredieten zijn achtergestelde kredieten gericht op verbetering van het garantievermogen van in de kern gezonde ondernemingen. B-kredieten richten zich op bedrijven met voldoende zicht op positief rendement, wier financieringsbehoefte naar bancaire maatstaven niet volledig gedekt kan worden. B-kredieten zijn in principe niet achtergesteld en er kunnen zekerheidsrechten worden gevestigd op bij de desbetreffende bedrijven aanwezige activa. Onder overig worden met name de uitgaven uit hoofde van de gemiste variabele rente op kapitaalkredieten (zgn. E-kredieten) begroot. Deze kapitaalkredieten worden sinds 1983 niet meer verstrekt. In de jaren 1999 en 2000 is hier tevens opgenomen de mutatie NedCar in verband met de DSM-lening (zie toelichting onder punt c).

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1. AA-kredieten 227 100150 000150 000 29 70037 00036 000    
2. B-kredieten 47 90025 00025 000 5356 0005000    
3. Overig (Nedcar)      17 80033 200    
Totaal 275 000175 000175 000 30 23560 80074 200 63D 11.3

e. Overige gegevens

Kengetallen

Tabel 1 geeft een meerjarig overzicht van de aantallen en de omvang van de garanties die onder de regeling BF worden afgegeven. Het doel is inzicht te geven in het gebruik van de regeling.

Tabel 1. Aan bedrijven verleende kredieten naar omvang (bedragen x f 1 mln.)
 1995199619971998
 bedragaantalbedragaantalbedragaantalbedragaantal
f 1 t/m 5 mln. 53,21683,12150,61439,512
f 5 t/m 10 mln. 63,4777,0944,5628,05
> f 10 mln. 189,58149,89208,211242,815
Totaal306,131309,939303,331310,332
Risico NIB31,1 34,9 34,9 35,3 
Risico Staat275,0 275,0 268,4 275,0 

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het afgelopen jaar zowel qua omvang als qua aantal niet veel is veranderd ten opzichte van 1997.

De garanties geven geen 100% dekking voor het kredietrisico. Bij AA-kredieten draagt de NIB een eigen risico van 10%; bij B-kredieten varieert dit eigen risico tussen 10% en 50%.

De garanties

De onderstaande tabel geeft inzicht in de risico-ontwikkeling van de afgegeven garanties. Beheersing van het risico vindt plaats door het al dan niet accepteren van nieuwe garanties en kredietbeheer in de Werkcommissie Bijzondere Financieringen.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Kredietverlening NIB (Regeling BF)
 1998199920002001200220032004
garantieplafond275 000175 000175 000175 000175 000175 000175 000
uitstaand renterisico1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari1 402 1971 414 684p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
verleende garanties+275 000175 000175 000175 000175 000175 000175 000
(rente)bijtellingen1+p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico–30 23560 80074 20039 00039 00039 00039 000
aflossingen1232 278p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
vervallen garanties2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
valuta-aanpassing+/–n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december1 414 684p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico, rentebijtellingen en aflossingen (m.u.v. 1998) beschikbaar.

2 Dit betreft o.m. betaling achterstallige rente door bedrijven en intrekking garantie.

02.08 Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981 (PPM-regeling) heeft tot doel de verstrekking van risicodragend vermogen aan in Nederland gevestigde kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen.

De budgettaire verantwoordelijkheid voor garanties verstrekt na 1 januari 1992 ligt bij de minister van Economische Zaken. Conform het vereiste in de Kaderwet Financiële Verstrekkingen van Economische Zaken heeft de regeling met ingang van 1 april 1994 de vorm gekregen van een Algemene Maatregel van Bestuur.

Op dit artikel worden begroot de betalingen die het Ministerie van Financiën verricht wanneer een PPM conform de regeling een verzoek doet tot schadevergoeding (op een garantie verstrekt vóór 1 januari 1992), dat door de toezichthouder (De Nederlandsche Bank) wordt gehonoreerd. De uitgavenraming heeft het karakter van een stelpost. Op basis van een in 1994 gehouden evaluatieonderzoek is de regeling per 1 januari 1996 door het Ministerie van Economische Zaken buiten werking gesteld.

b. De cijfers

Met ingang van 1 januari 1992 worden ten laste van de IXB-begroting geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 1 0001 0001 0001 0001 000 
1e suppletore wet 1999 2 500  
Stand ontwerp-begroting 20009 6093 5001 0001 0001 0001 0001 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10004 3601 588454454454454454

c. Toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet

De raming is opgehoogd gelet op de hoge realisaties in de afgelopen periode. Het exacte niveau van de uitgaven is moeilijk te voorspellen. Verwachting is wel dat de schadebetalingen afnemen, aangezien het betalingen betreffen op garanties die vóór 1 januari 1992 door De Nederlandsche Bank zijn afgegeven.

d. Overige gegevens

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Kapitaaldeelneming ppm's in bedrijven
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1n.v.t.  
uitstaand renterisico2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari43 30022 20018 20014 20010 2006 2003 200
verleende garanties1+n.v.t.  
(rente)bijtellingen2+p.m.p.m.pm.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico–9 6093 5001 00010001 0001 0001 000-
aflossingen3n.v.t.  
vervallen garanties421 1005003 0003 0003 0002 0001 000
valuta-aanpassing+/–n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december22 20018 20014 20010 2006 2003 2001 200

1 Met ingang van 1992 worden ten laste van de begroting van Financiën geen Staatsgaranties meer verstrekt.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

3 Zie voetnoot 4.

4 Dit betreft aflossingen, afmeldingen aandelenparticipaties en daling garantiepercentage voor participaties ouder dan 10 jaar.

02.09 Kosten betalingsverkeer rijksoverheid

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Voor de afwikkeling van het betalingsverkeer van de rijksoverheid brengt het bankwezen kosten in rekening. De terzake gemaakte afspraken zijn vastgelegd in kaderovereenkomsten, waarvan die met Interpay/BankGiroCentrale en met de Postbank tot voor kort de belangrijkste waren. Als uitvloeisel van een Europese aanbesteding heeft de Staat nieuwe raamovereenkomsten met de ING Bank en de Rabobank gesloten. Als gevolg van wijziging van de modaliteiten zal het onderhavige artikel vervallen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 1 2801 2801 2801 2801 280 
1e suppletore wet 1999 – 100– 1 280– 1 280– 1 280– 1 280 
Stand ontwerp-begroting 20001 1381 18000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100051653500000

c. De toelichting bij de cijfers

1e suppletore wet 1999

In verband met een herziening van de contracten voor het betalingsverkeer van de rijksoverheid komen de kosten die voorheen centraal bij Financiën in rekening werden gebracht te vervallen. De banken brengen de stukstarievenkosten van het betalingsverkeer in rekening bij de ministeries.

De bij dit artikel behorende economische en functionele coderingen luiden respectievelijk 12 en 01.23.

02.10 Verwerving vermogenstitels

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden uitgaven ten behoeve van de verwerving van vermogenstitels door de Staat opgenomen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

De economische en functionele coderingen luiden respectievelijk 63D en 01.23.

02.11 Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland heeft tot doel ondernemers, waarvan het tankstation binnen een afstand van 20 kilometer van de Nederlands-Duitse grensovergang ligt, een tegemoetkoming per afgeleverde liter lichte olie te verstrekken, in verband met het toegenomen verschil in accijnsniveau tussen beide landen. De subsidie was in eerste instantie vastgesteld op 8 cent per liter in de zone tot 10 kilometer van de grens resp. 4 cent in de zone van 10 tot 20 kilometer. In de regeling is voorzien dat deze bedragen zullen worden verminderd wanneer de accijns in Duitsland wordt verhoogd.

In verband met de zogenoemde de minimus steunregeling (PbEG 96/C 68/06) bedraagt de subsidie maximaal 100 000 ECU per ondernemer voor een periode van drie jaar. De regeling is per 1 juli 1997 in werking getreden en geldt tot 1 juli 2000 en wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Senter van het Ministerie van Economische Zaken. De regeling is per 15 december 1997 – met terugwerkende kracht tot 1 juli 1997 – gewijzigd. Wijzigingen betreffen onder meer een verhoging van de subsidie-bedragen van 8 en 4 cent per liter naar respectievelijk 10 en 5 cent per liter en een bepaling die een versnelde uitbetaling van de subsidie tot gevolg heeft.

In verband met de verhoging van de Duitse benzine-accijns met ingang van 1 april 1999 is de subsidie met ingang van 1 mei 1999 verlaagd (ministeriële regeling van 20 april 1999, Stcrt. 78). Voor tankstations tot 10 kilometer vanaf de grensovergang betekent dit een verlaging van 10 cent tot 3,8 cent per liter en voor de tankstations tussen 10 en 20 kilometer van de grens van 5 cent tot 1,9 cent per liter.

Voor de uitkomsten van het onderzoek door de Europese Commissie naar de verenigbaarheid van de subsidie met de bepalingen inzake staatssteun in het EG-verdrag, wordt verwezen naar de algemene toelichting bij de begroting, par. 4.4.

Op dit artikel worden de subsidiebedragen begroot, alsmede een vergoeding aan Senter voor de uitvoeringskosten van de regeling.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00  
mutatie  
Stand ontwerp-begroting 20008 45700  
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003 83800  
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 15 00010 000  
Stand ontwerp-begroting 200085 02315 00010 000  
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100038 5826 8074538  

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
Subsidies 84 11514 5259 700 63D 9.1
Uitvoeringskosten 908475300 43A 01.20
Totaal 85 02315 00010 000    

e. Overige gegevens

Kengetallen

Onder de gewijzigde tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland is de maandelijkse subsidie per tankstation gebaseerd op de hoeveelheid lichte olie die gemiddeld per maand in het tijdvak van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 vanuit de tanks is afgeleverd in de brandstoftanks van motorvoertuigen. In de volgende tabel wordt uitgesplitst per zone aangegeven het aantal betrokken tankstations en het gemiddeld aantal liters lichte olie per maand op basis van de vastgestelde dossiers:

 
ZoneAantal tankstationsGemiddeld aantal liters lichte olie per tankstation per maand (periode 1/7/1996–30/6/1997)
< 10 km41283 316
10–20 km34289 801
 754* 

* Stand per 1 juni 1999.

03.02 Garanties aan de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Staat staat garant voor de risico's die de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) loopt. De risico's hebben betrekking op:

• het niet door de FMO kunnen voldoen aan de verplichtingen jegens crediteuren in verband met opgenomen leningen (crediteurenrisico) en de verplichtingen die voortvloeien uit het onderhouden van een adequaat apparaat. Vanaf 1-1-1993 worden geen nieuwe Staatsgaranties meer verstrekt;

• instandhoudingsverplichting («de vangnetconstructie»), waarbij de Staat, als de FMO de bestaande reserves heeft uitgeput, garant staat voor de niet-normale bedrijfsrisico's, zoals onvoorziene politieke problemen in bepaalde landen of ineenstorting van de wereldeconomie. De Staatsgarantie heeft het karakter van een pm-post.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Opgenomen leningen (crediteurenrisico)

Indien de FMO niet aan haar verplichtingen inzake opgenomen leningen kan voldoen, komen eventuele uitgaven voor rekening van de Staat. De uitgavenraming heeft het karakter van een pm-post.

Instandhoudingsverplichting

De FMO beschikt over een reservefonds dat als eerste opvang dient voor de risico's die de FMO loopt op reeds verstrekte en nog te verstrekken leningen. Na uitputting van dit fonds, staat de Staat garant voor de niet-normale bedrijfsrisico's. De uitgavenraming heeft het karakter van een pm-post.

Eventuele uitgaven inzake de FMO komen budgettair ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 63D respectievelijk 01.54.

De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling met betrekking tot garantie-overeenkomsten van het Rijk (x f 1000)

Opgenomen leningen (crediteurenrisico)

Zoals hierboven reeds is aangegeven worden met ingang van 1-1-1993 geen nieuwe garanties aan FMO verleend. De laatste leningen onder garantie van de Staat worden afgelost in 2011.

Instandhoudingsverplichting

Het is niet mogelijk het uitstaand risico te kwantificeren, omdat deze onder meer afhankelijk is van de verstrekte en te verstrekken kredieten.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
garantieplafondn.v.t.1  
uitstaand renterisico2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari231 933152 500149 467145 233116 33488 81862 900
verleende garanties+n.v.t.1  
(rente)bijtellingen2+p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen2-p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
vervallen garanties-3 0334 23428 89927 51625 91814 550
valuta-aanpassing+/-n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december 152 500149 467145 233116 33488 81862 90048 350

1 Met ingang van 1-1-1992 worden geen Staatsgaranties meer verleend.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico, rentebijtellingen en aflossingen beschikbaar.

03.03 Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel (met voorfinancieringskarakter) heeft betrekking op de rekening-courantverhouding tussen de Staat en de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO).

Onder de ontvangsten is een overeenkomstig artikel opgenomen (03.02).

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Tegenover de uitgaven ten bedrage van de mate van voltrekking van de rekening-courant door FMO (tot een maximum van f 40 mln.) staan in enig jaar evengrote inkomsten van de Staat als gevolg van de afstorting (tot het door FMO opgenomen bedrag) aan de Staat. De betrokken begrotingsposten zijn dan ook voor enig jaar in evenwicht (eindsaldo nihil). De uitgavenraming heeft het karakter van een pm-post.

De rekening-courantverhouding tussen Staat en FMO blijft van toepassing zolang de FMO nog kapitaalmarktmiddelen onder garantie van de Staat op haar balans heeft staan.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 72D respectievelijk 01.54.

03.04 Deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de Nederlandse deelneming in het kapitaal van:

1. de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC);

2. de Wereldbank;

3. het Multilaterale Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA);

4. de regionale ontwikkelingsbanken, alsmede Nederlandse bijdragen aan de concessionele fonsen van de regionale ontwikkelingsbanken;

5. de Internationale Ontwikkelingsassociatie, IDA, het concessionele fonds van de Wereldbank.

De ramingen hebben betrekking op betalingen door de Staat inzake de vol te storten aandelen (het zogenaamde «paid-in capital») in de multilaterale banken en op de door Nederland verstrekte bijdragen in de middelenaanvullingen van de concessionele fondsen van die banken. De openstaande betalingsverplichtingen komen, overeenkomstig met de banken en instellingen getroffen betalingsregelingen, gespreid over een aantal jaren tot betaling.

De Staat staat daarnaast garant voor de niet volgestorte aandelen (garantiekapitaal; zie uitgavenartikel 03.05). Beide artikelen vallen onder het budgettaire regime van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

De grondslag van het artikel wordt gevormd door de door Nederland geratificeerde deelnemingen in het kapitaal van de ontwikkelingsbanken. Onderstaand is een nadere toelichting per bank/instelling opgenomen.

Deelneming in het kapitaal van de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC)

De Wereldbankdochter IFC (International Finance Corporation) heeft als doelstelling het bevorderen van economische ontwikkeling via het stimuleren van productieve particuliere bedrijven in de lidstaten, met name in de minder ontwikkelde landen. De IFC-activiteiten vormen hiermee een essentiële aanvulling op die van de Wereldbank.

De cijfers betreffen de betalingen in verband met kapitaaldeelnemingen.

Deelneming in het kapitaal van de Wereldbank

De Wereldbank heeft tot doel de economische en sociale ontwikkeling van ontwikkelingslanden te bevorderen via leningen en adviezen aan overheden. Centrale doelstelling is duurzame armoedebestrijding. Sinds de val van de Berlijnse muur richt de Bank zich eveneens op het bevorderen van de overgang van centraalgeleide economieën naar vitale, pluralistische markteconomieën.

De cijfers betreffen enerzijds betalingen in verband met kapitaaldeelnemingen en anderzijds de eventuele uitgaven die kunnen voortvloeien uit de verplichting van de lidstaten om de waarde van het kapitaal van de Wereldbank in termen van de waardestandaard constant te houden (de zogenaamde waardehandhavingsregeling). Er zijn overigens geen betalingen uit hoofde van de waardehandhavingsregeling voorzien.

Deelneming in het kapitaal van het Multilaterale Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA)

De Wereldbankdochter MIGA (Multilateral Investment Guarantee Agency) heeft als doelstelling de bevordering van buitenlandse directe investeringen in ontwikkelingslanden. Hiertoe verleent het MIGA garanties aan buitenlandse investeerders tegen verliezen veroorzaakt door niet-commerciële risico's en geeft het advies en ondersteuning aan overheden bij het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat. Het MIGA is bedoeld als een aanvulling op bestaande nationale verzekeringsstelsels. Exportkredieten zijn uitgesloten van dekking door het MIGA.

De cijfers betreffen de betalingen in verband met de Nederlandse deelneming in het kapitaal van de MIGA, te weten de initiële kapitaalverhoging bij de oprichting van MIGA en de in 1998 door de aandeelhouders overeengekomen kapitaalverhoging. Bij de initiële kapitaalverhoging diende het vol te storten kapitaal voor de helft in contanten en voor de andere helft in de vorm van promessen te worden betaald. Het contante deel is in 1988 betaald. Het is de bedoeling dat geen verzilvering van de gedeponeerde promessen ($ 2,35 mln.) plaatsvindt.

Deelneming in het kapitaal van de regionale ontwikkelingsbanken

De regionale ontwikkelingsbanken richten zich op de bevordering van de economische groei en ontwikkeling van de ontwikkelingslanden in de respectieve regio's door de verstrekking van leningen en technische assistentie voor projecten en programma's. De regionale multilaterale banken hebben daarnaast aparte fondsen opgericht (evenals de Wereldbank: IDA).

De cijfers betreffen de deelneming in algemene en speciale kapitaalverhogingen van de hierna volgende regionale ontwikkelingsbanken: de Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB), de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB), de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) en de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC). Verder hebben de cijfers betrekking op de eventuele uitgaven uit hoofde van de hierboven (bij Wereldbank) genoemde waardehandhavingsregelingen. Overigens is de afhandeling van de waardehandhavingsregelingen opgeschort en worden geen betalingen verwacht.

Deelneming in de speciale fondsen van regionale ontwikkelingsbanken

Alle regionale multilaterale banken verstrekken naast leningen met een aan de markt gerelateerde rente ook concessionele leningen (met zeer lange looptijd en tegen geen of zeer lage rente). Hiertoe hebben de banken aparte fondsen opgericht: het Aziatische Ontwikkelingsfonds (AsDF), het Afrikaans Ontwikkelingsfonds (AfDF) en het Fonds voor Speciale Operaties (FSO) van de IDB. Deze fondsen worden hoofdzakelijk gefinancierd uit budgettaire bijdragen van ontwikkelde staten. Slechts de armste ontwikkelingslanden komen in aanmerking voor de zachte fondsleningen.

De cijfers hebben betrekking op de bijdragen aan de middelenaanvullingen van de speciale concessionele fondsen van de regionale ontwikkelingsbanken (AsDF, AfDF en FSO).

Bijdrage in de middelen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA)

De IDA is het zachte loket van de Wereldbank, bedoeld voor de concessionele leningen aan de armste ontwikkelingslanden. De cijfers hebben betrekking op de bijdragen aan de middelenaanvullingen van de IDA.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 1 012 293107 80020 933120 0000 
Mutatie 1 (Wereldbank)    – 120 000120 000 
Mutatie 2 (Reg.Ontw.Banken) 2 896 10 223  
Mutatie 3 (Speciale Fondsen) 79 789 – 20 933  
Mutatie 4 (IDA) – 279 158  
Stand ontwerp-begroting 20000815 820107 80010 2230120 0000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000370 20348 9184 639054 4540
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 573 659602 586480 892446 409404 163 
Mutatie 1 (Wereldbank)    – 35 000  
Mutatie 2 (MIGA) – 81– 128  
Mutatie 3 (Reg.Ontw.Banken) – 1 350– 1 482– 213– 3332 845 
Mutatie 4 (Speciale Fondsen) – 6 753– 16 9293201227 9687 887 
Mutatie 5 (IDA) – 54 808– 69 432– 75 798– 82 652– 46 443 
Stand ontwerp-begroting 2000567 286510 667514 615436 893356 392368 452321 109
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000257 423231 731233 522198 253161 724167 196145 713

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

Mutatie 1 (Wereldbank)

Momenteel wordt overwogen hoe de financiële positie van de Wereldbank versterkt zou moeten worden. Een kapitaalverhoging behoort hiertoe tot de mogelijkheden. Een eventuele kapitaalverhoging wordt echter niet vóór 2003 verwacht. De verplichtingenraming inzake de kapitaalverhoging voor de Wereldbank is derhalve verschoven van 2002 naar 2003.

Mutatie 2 (Regionale Ontwikkelingsbanken)

De mutatie voor 1999 is ontstaan door een verschil tussen de oorspronkelijke raming voor de kapitaalverhoging van IIC en de vermoedelijke uitkomst van de onderhandelingen, zoals die momenteel worden ingeschat. De onderhandelingen zullen naar verwachting in 1999 worden afgerond.

De mutatie voor 2001 betreft een stelpost voor een verwachte vijfde kapitaalverhoging van de AsDB. Daarbij is uitgegaan van een omvang en Nederlands aandeel gelijk aan de vierde kapitaalverhoging.

Mutatie 3 (Regionale Ontwikkelingsfondsen)

De mutatie voor 1999 is ontstaan door een verschil tussen de oorspronkelijke raming voor de achtste middelenaanvulling voor het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds en de uitkomst van de onderhandelingen. De raming was gebaseerd op de zevende middelenaanvulling, die van beperkte omvang was en waar donorbijdragen een relatief kleiner aandeel in de totale middelenaanvulling innamen. De onderhandelingen hebben echter geleid tot een achtste middelenaanvulling van grotere omvang, waar de donorbijdragen een relatief groter aandeel innemen. Nederland heeft zijn aandeel van 3% gehandhaafd. De totale Nederlandse bijdrage bedraagt zo'n f 175 mln.

De mutatie voor 2001 vloeit voort uit overeenstemming over de financiering van door FSO in de periode 200–2009 te verstrekken concessionele

kredietverlening. De lenende landen hebben toegezegd lokale valuta beschikbaar te stellen, terwijl dit formeel slechts voor leningen aan het betreffende land kan worden gebruikt. Van de niet-lenende landen wordt geen aanvullende bijdrage verwacht. Hiermee vervalt de voor FSO-9 begrote verplichting (f 20,9 mln. voor 2001).

Mutatie 4 (IDA)

De mutatie voor 1999 is ontstaan door een verschil tussen de oorspronkelijke raming van de twaalfde middelenaanvulling van de IDA en de uitkomst van de onderhandelingen. De raming was gebaseerd op een bijdrage gelijk aan de elfde middelenaanvulling, inclusief het Interim Trust Fund. Besloten is echter tot een lagere totale middelenaanvulling (die gecompenseerd wordt doordat betalingen versneld worden uitgevoerd, namelijk in zes in plaats van acht jaar), waarbij Nederland in guldens committeert en daarbij profiteert van een lagere SDR-gulden koers. Ten slotte heeft Nederland de extra bijdrage aan het Interim Trust Fund ten bedrage van SDR 60 mln. in mindering gebracht op haar bijdrage aan IDA-12, vanwege teleurstellend beleid binnen de Wereldbankgroep.

Uitgaven

Mutatie 1 (Wereldbank)

In de uitgavenraming is voor 2003 en 2004 een stelpost opgenomen, gelijk aan de laatste betaling aan de Wereldbank in 1993, voortvloeiend uit een mogelijke Nederlandse deelneming in een eventuele kapitaalverhoging, die overigens niet voor 2003 wordt verwacht. De raming voor 2002 vervalt.

Mutatie 2 (MIGA)

De lagere uitgaven voor 1999 en 2000 volgen uit een wisselkoersmutaties van de dollar.

Mutatie 3 (Regionale Ontwikkelingsbanken)

De mutatie voor 1999 volgt enerzijds uit een wisselkoersmutatie van de dollar. Anderzijds is er sprake van een per saldo hogere verplichting in 1999 inzake de IIC-kapitaalverhoging. De geraamde betalingen voor de jaren 1999 – 2002 zijn lager doordat de totale verzilveringsperiode is verlengd van 4 naar 8 jaar. De mutaties voor 2000 en verder houden enerzijds verband met een wisselkoersmutatie van de dollar, anderzijds is er vanaf 2001 sprake van betalingen volgend uit de kapitaalverhoging van de AsDB.

Mutatie 4 (Regionale Ontwikkelingsfondsen)

De mutaties zijn het gevolg van wijzigingen in de verzilveringsschema's van de fondsen. Deze zijn ten aanzien van het AsDF en het AfDF het gevolg van nieuwe inzichten omtrent de verwachte toekomstige uitbetalingen van de respectieve Fondsen. Ten aanzien van de zesde middelenaanvulling van het AsDF is geen vast verzilveringsschema overeengekomen. Derhalve kon het voorkomen dat Nederland de afgelopen jaren is geconfronteerd met naar voren gehaalde betalingsverzoeken. Recent is door middel van een herenakkoord overeenstemming bereikt over het fixeren van het verzilveringsschema van AsDF-6. In dit akkoord is geregeld dat Nederland een deel van het betalingsverzoek voor 1999 naar het jaar 2000 kan verschuiven. Voor 1999 en 2000 worden de verhoogde betalingsverzoeken van het AsDF getemperd door neerwaarts bijgestelde verzilveringsverzoeken voor het AfDF. Vanwege het wegvallen van FSO-9 (zie hierboven, mutatie 3 van de verplichting) vervallen ook de betalingen die vanaf 2002 uit deze middelenaanvulling zouden voortvloeien. Wel is er een inspanningsverplichting om de reeds toegezegde betalingen uit hoofde van FSO-8 versneld te betalen. In de begroting wordt hiermee rekening gehouden door de voor 2005 begrote betaling in gelijke delen op te tellen bij de voor de jaren 2002–2004 geraamde betalingen.

Mutatie 5 (IDA)

De mutatie is naast wisselkoersverschillen en een mutatie in het verzilveringsschema van IDA-11 voor 2003 het gevolg van de lagere verplichting voor IDA-12 (zie mutatie 4 van de verplichtingenmutatie).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

In de onderstaande tabellen zijn de meerjarencijfers op artikelonderdeelniveau gespecificeerd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
1. IFC0000000
2. Wereldbank00000120 0000
3. MIGA06 20700000
4. Reg.ontw.banken024 595010 223000
5. Spec.fondsen van reg.ontw.banken0175 721107 8000000
6. IDA0609 29700000
Totaal0815 820107 80010 2230120 0000
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
1. IFC0000000
2. Wereldbank0000035 00035 000
3. MIGA02 9992 9990000
4. Reg.ontw.banken3 6206 8456 9977 7757 1026 4295 757
5. Spec.fondsen van reg.ontw.banken115 719112 46095 838133 990125 496111 44313 1 112
6. IDA447 947388 363408 781295 128223 794215 58014 9 240
Totaal567 286510 667514 615436 893356 39236 8 452321 109

De economische codering is 73G en de functionele codering 01.53.

03.05 Garanties inzake deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken en garanties aan de EIB

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft garanties inzake:

1. deelneming in het kapitaal van de Wereldbank;

2. deelneming in het kapitaal van de MIGA;

3. deelnemingen in het kapitaal van de regionale ontwikkelingsbanken;

4. overeenkomsten van borgtocht met de EIB betreffende kredietverlening aan ontwikkelingslanden.

De deelnemingen in het kapitaal van ontwikkelingsbanken hebben betrekking op vol te storten en niet vol te storten aandelen. De vol te storten aandelen («paid-in capital») worden geraamd en verantwoord op uitgavenartikel 03.04 (betalingsverplichtingen en uitgaven). Op uitgavenartikel 03.05 wordt de garantie van de Staat inzake niet vol te storten aandelen geraamd en verantwoord (garantiekapitaal of «callable capital»). Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen zouden komen, kan om storting van het garantiekapitaal worden gevraagd. Om deze reden worden de uitgaven in verband met de garantstelling pro memorie geraamd. De eventuele uitgaven komen ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.

De deelneming in het kapitaal van de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC), de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC), de bijdragen aan de speciale fondsen van regionale ontwikkelingsbanken en de bijdrage aan de Internationale Ontwikkelingsassociatie worden volgestort en kennen derhalve geen garantiekapitaal.

De garantie inzake de overeenkomst van borgtocht met de Europese Investeringsbank betreft leningen die verstrekt worden aan de Afrikaanse, Caraïbische en Stille-Zuidzeelanden (ACS-landen) vallende onder de Overeenkomsten van Lomé. Voor de kredietverlening uit eigen middelen van de EIB aan de ACS-landen zijn garantieregelingen met de lidstaten van de EU afgesloten. De lidstaten staan garant voor de terugbetaling van de leningen naar rato van hun deelneming in het kapitaal van de EIB. Eventuele terugontvangsten worden verantwoord op ontvangstenartikel 03.05 (diverse ontvangsten Financiën Buitenland).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 199 180148 930198 5754 028 9330 
Mutatie 1 (Reg.Ontw.Banken)   439 783  
Mutatie 2 (Wereldbank)    – 3 880 0003 880 000 
Mutatie 3 (EIB-Lomé)  8 167  
Mutatie 4 (valuta-aanpassing)  – 148 930546 100– 148 933  
Stand ontwerp-begroting 20008 167199 1808 1671 184 45803 880 0000 c
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003 70690 3843 706537 48401 760 6670
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20002 338000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10001 061000000

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

Mutatie 1 (Regionale Ontwikkelingsbanken)

De uitbreiding op de garantieverplichting per 2001 houdt verband met de geraamde kapitaalverhoging voor de AsDB. Het betreft een stelpost van dezelfde omvang als Nederlands aandeel in de vorige kapitaalverhoging. De uit de kapitaalverhoging voortvloeiende betalingsverplichtingen en uitgaven worden toegelicht bij uitgavenartikel 03.04.

Mutatie 2 (Wereldbank)

De uitbreiding op de garantieverplichting houdt verband met een geraamde kapitaalverhoging voor de Wereldbank, die naar verwachting niet vóór 2003 zal plaatsvinden. De verplichtingenraming die voor 2002 was opgenomen, schuift één jaar op. Zie ook uitgavenartikel 03.04.

Mutatie 3 (EIB-Lomé)

Met ingang van 1998 is een raming voor de aan te gane verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten van Lomé in de begroting opgenomen. Vanwege onduidelijkheid over de omvang van eventuele aan te gane verplichtingen werd voorheen geen raming opgenomen. Doordat de laatste jaren wel degelijk garanties zijn verstrekt is besloten vanaf de ontwerp-begroting 1998 voor het komende begrotingsjaar (2000) een verplichtingenraming op te nemen, ten bedrage van de garanties die in het recent afgesloten jaar (1998) gerealiseerd zijn. Op basis van de realisatie 1998 is voor 2000 een raming opgenomen van f 8 167 000.

Mutatie 4 (Valuta-aanpassing)

Wisselkoersmutaties ten aanzien van de begrotingskoersen voor de dollar resulteren in een bijstelling van de waarde van het uitstaande risico voor 2000, 2001 en 2002.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdelen Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1. Wereldbank 000 000 63G 01.53
2. MIGA 028 7380 000 63G 01.53
3. Reg.ontw.banken 0140 2810 000 63G 01.53
4. Overeenkomsten v. Borgtocht EIB-Lomé 8 16730 1618 167 2 33800 63G 01.53
Totaal 8 167199 1808 167 2 33800    

e. Overige gegevens

De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal Wereldbank
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1n.v.t.  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari8 105 3477 556 8747 634 4237 634 4238 237 1408 237 14012 117 140
verleende garanties+000003 880 0000
(rente)bijtellingen+n.v.t.  
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen-n.v.t.  
vervallen garanties-n.v.t.  
valuta-aanpassing+/-– 548 47377 5490602 717000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december7 556 8747 634 4737 634 4238 237 1408 237 14012 117 14012 117 140

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal MIGA
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1n.v.t.  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari37 87335 31063 67463 67468 70068 70068 700
verleende garanties+028 00100000
(rente)bijtellingen+n.v.t.  
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen-n.v.t.  
vervallen garanties-n.v.t.  
valuta-aanpassing+/-– 2 56336305 026000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december35 31063 67463 67468 70068 70068 70068 700
Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal Regionale Ontwikkelingsbanken
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1n.v.t.  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari1 696 1141 581 3411 734 2531 734 2532 310 9702 310 9702 310 970
verleende garanties+0136 6840439 783000
(rente)bijtellingen+n.v.t.  
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen-n.v.t.  
vervallen garanties-n.v.t.  
valuta-aanpassing+/-– 114 77316 2290136 932000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december1 581 3411 734 2531 734 2532 310 9702 310 9702 310 9702 310 970

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Kredietverlening EIB inzake overeenkomsten van Lomé
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1n.v.t.  
uitstaand renterisico2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari134 986132 557146 292137 388120 075105 70892 749
verleende garanties+8 16730 1618 1670000
(rente)bijtellingen2+–p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico-2 338000000
aflossingen-n.v.t.  
vervallen garanties-7 43616 20317 07217 03514 44013 02310 958
valuta-aanpassing+/-– 822– 2231– 278736446
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december132 557146 292137 388120 075105 70892 74981 837

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de af te sluiten overeenkomsten.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

03.07 Garanties aan De Nederlandsche Bank

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op garantieovereenkomsten tussen de Staat en De Nederlandsche Bank NV (DNB).

1. Garantieovereenkomst tussen de Staat en DNB inzake de Nederlandse deelneming in het Internationale Monetaire Fonds (IMF).

In de in 1980 gesloten overeenkomst tussen de Staat en DNB met betrekking tot de Nederlandse deelneming in het IMF is een garantieregeling afgesproken. Deze houdt in dat de Staat eventuele verliezen van DNB, geleden uit hoofde van haar beheer van de deelneming, zal vergoeden. Het gaat hierbij om het IMF-quotum, de SDR-allocaties, de General Arrangements to Borrow en de New Arrangements to Borrow. In de tweede suppletore begroting 1999 zal voorts de garantie van de Staat worden verwerkt in verband met een krediet aan hetIMF ten behoeve van de Enhanced Structural Adjustment Facility (ESAF); het betreft een krediet van SDR 250 mln. die DNB heeft verleend aan het IMF. ESAF is bedoeld om relatief arme landen in staat te stellen een IMF-aanpassingsprogramma te laten volgen. De Staat zal de bedragen vergoeden aan DNB die onbetaald mochten blijken in verband met de leningovereenkomst (zie ook de brief van de Minister van Financiën d.d. 21-05-1999, nr. BFB/99–470m aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Financiën).

2. Garantieovereenkomst in verband met de bemoeienissen van de Bank in de geschillenbeslechting tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Islamitische Republiek Iran. Krachtens een in 1981 gesloten overeenkomst staat de Staat garant voor schades die DNB eventueel zal oplopen als gevolg van haar rol in de regeling voor de geschillenbeslechting tussen de Verenigde Staten en Iran.

3. Garantieovereenkomsten tussen de Staat en DNB voor het Nederlandse aandeel in de via de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) te verstrekken kredietfaciliteiten.

Hieraan ligt geen overeenkomst ten grondslag, maar dit onderdeel opent de mogelijkheid tot garantieverlening aan DNB met het oog op deelneming door DNB in via de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) te verstrekken kredietfaciliteiten. De BIB stelt incidenteel overbruggingskredieten ter beschikking aan centrale banken van landen met betalingsmoeilijkheden. De kredietfaciliteiten worden verleend voor risico van een aantal deelnemende centrale banken, waaronder DNB. Garantieverlening door de Staat aan DNB is noodzakelijk om te voldoen aan het bepaalde in artikel 8, lid 1 van de Bankwet 1998, namelijk dat de Bank bevoegd is tot het verrichten van krediettransacties voorzover deze gedekt zijn door toereikend onderpand. De garantieverlening betreft alle verliezen die DNB zou lijden uit hoofde van haar deelneming in de BIB-faciliteiten. Als verplichtingenraming in de begrotingswet voor 2000 wordt het bedrag van het garantieplafond (f 250 mln.) opgenomen.

BIB-krediet aan Brazilië

Eind 1998 is overeenstemming bereikt over een krediet van de BIB als onderdeel van een steunpakket voor Brazilië, ter ondersteuning van het economische hervormingsbeleid van de Braziliaanse regering en voor herstel van het vertrouwen in de Braziliaanse economie. DNB draagt voor US$ 300 mln. (f 606 mln.) bij aan het BIB-krediet. Deze bijdrage wordt door de Staat gegarandeerd. De garantieverstrekking is bij 2e suppletore begroting 1998 goedgekeurd.

4. Garantie van de Staat aan DNB in verband met krediet aan de Koreaanse Centrale Bank: de Staat heeft in 1998 een garantie-overeenkomst met DNB getekend inzake een kredietfaciliteit van maximaal $ 312,5 mln., die DNB overeen zal komen met de Koreaanse Centrale Bank. De Staat zal eventuele verliezen voor DNB in geval van het niet nakomen van de verplichtingen door de Koreaanse Centrale Bank vergoeden.

5. Garantie aan DNB in verband met een bruglening aan Georgië. Het gaat hierbij om een kortlopende bruglening met een omvang van ecu 50 mln. Met deze lening wordt Georgië in staat gesteld de nog verschuldigde bedragen aan de Europese Unie te voldoen teneinde in aanmerking te komen voor nieuwe kredieten van de Europese Unie, conform besluit van de Raad (ECOFIN). Deze kortlopende garantie is opgenomen in de eerste suppletore begroting 1998 en in de loop van 1998 vervallen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 250 000259 375262 500259 375250 000 
Mutatie 1 (ESAF) 413 750  
Mutatie 2 (BIB-Brazilie)   45 000  
Mutatie 3 (Korea)  – 9 37534 375– 9 375  
Stand ontwerp-begroting 20009 805 651663 750250 000341 875250 000250 000250  000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10004 449 610301 197113 445155 136113 445113 445113 445
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

Mutatie 1 (IMF-ESAF)

Bij 2e suppletore begroting 1999 zal een mutatie worden verwerkt in verband met een garantie-overeenkomst die met DNB is getekend inzake een krediet van SDR 250 mln. (= f 663 750 000) ten behoeve van een krediet aan het IMF inzake het ESAF. Bij ontwerp-begroting 1999 is voor dit begrotingsartikel een raming opgenomen van f 250 mln., zodat een extra bedrag van f 413 750 000 nodig is.

Mutatie 2 (BIB-Brazilië)

De mutatie in 2001 betreft een wisselkoersaanpassing, die betrekking heeft op de in 1998 verstrekte Staatsgarantie aan DNB in verband met een krediet van de BIB als onderdeel van een steunpakket voor Brazilië.

Mutatie 3 (Korea)

De mutaties 2000 tot en met 2002 hebben betrekking op wisselkoersaanpassingen op de garantie, die de Staat aan DNB verstrekt in verband met een kredietovereenkomst die DNB met de Koreaanse Centrale Bank overeen zal komen.

Uitgaven

De uitgaven van dit garantie-artikel hebben een p.m.-karakter.

d. De onderdelen in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen en de economische en functionele codering (x f 1000)
Artikelonderdelen Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1. IMF 8 463 651663 7500 000 63G 01.43
2. VS-Iran 000 000 63G 01.40
3. BIB garantieplafond 00250 000 000 63G 01.43
  BIB-Brazilië 606 00000 000 63G 01.40
4. Korea 625 00000 000 63G 01.40
5. Georgië 111 00000 000 63G 01.40
Totaal 9 805 651663 750250 000 000    

e. Overige gegevens

De garanties

Onderstaand is geen garantieoverzicht opgenomen inzake VS-Iran (artikelonderdeel 2) en inzake Georgië (artikelonderdeel 5). Het uitstaande risico is ultimo 1998 nihil en er worden geen nieuwe garanties voorzien.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming DNB in kapitaal IMF
  1998199920002001200220032004
garantieplafond1 n.v.t.  
uitstaand renterisico n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari 14 607 89522 561 41723 225 16723 225 16723 225 16723 225 16723 225 167
verleende garanties+8 463 651663 75000000
(rente)bijtellingen+n.v.t.  
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen-n.v.t.  
vervallen garanties-n.v.t.  
valuta-aanpassing+/-– 510 129000000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december 22 561 41723 225 16723 225 16723 225 16723 225 16723 225 16723 225 167

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de afgesloten en evt. nog af te sluiten overeenkomsten.

De openstaande garantieverplichting met betrekking tot de Staatsgarantie aan DNB inzake het IMF kan als volgt gespecificeerd worden (inclusief de garantie inzake ESAF, die in de 2e suppletore begroting 1999 wordt verwerkt; in het overzicht is de koers ultimo 1998 gehanteerd, SDR = f 2,655).

Overzicht Staatsgarantie DNB-IMF
 mln.SDRmln.gld.
Quotum (verhoogd per 1998)5 16313 706
SDR-allocatie (verhoogd per 1998)2 0195 361
Gen. Agreements to Borrow (GAB)8502 257
New Agreements to Borrow (NAB)4661 237
Stand ultimo 19988 49822 561
Enhanced Str. Adjustm. Facility (ESAF)250664
Totaal incl. ESAF (2e suppletore 1999)8 74823 225
Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Kredietverlening BIB (excl. Brazilië)
  1998199920002001200220032004
garantieplafond 250 000250 000250 000250 000250 000250 000250 000
uitstaand renterisico1 p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p,m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari 0000000
verleende garanties+0250 000250 000250 000250 000250 000250 000
(rente)bijtellingen1+p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen-0000000
vervallen garanties-0250 000250 000250 000250 000250 000250 000
valuta-aanpassing+/-n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december 0000000

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

Garantieplafond

Het garantieplafond van f 250 mln. biedt de mogelijkheid om tot dit maximum, veelal zeer kortlopende, garanties tegelijkertijd aan DNB te verstrekken; nadat de (oude) garanties zijn vervallen kunnen wederom, tot het bereiken van het plafond, (nieuwe) garanties worden verleend. Genoemd bedrag wordt als verpichtingenraming in de begrotingswet opgenomen. Overschrijding van het plafond zal door middel van een suppletore begrotingswet worden geautoriseerd. In de artikelsgewijze toelichting bij de rekening wordt nadere informatie verstrekt over de garantieverlening in het afgelopen begrotingsjaar.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) BIB-krediet aan Brazilië
  1998199920002001200220032004
garantieplafond1 n.v.t.  
uitstaand renterisico2 p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari0 564 210570 000570 000615 000615 000615 000
verleende garanties+606 000000000
(rente)bijtellingen+p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen-n.v.t.  
vervallen garanties-n.v.t.  
valuta-aanpassing+/-– 41 7905 790 45 000  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december 564 210570 000570 000615 000615 000615 000615 000

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de afgesloten overeenkomst.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Krediet aan Zuid-Korea
  1998199920002001200220032004
garantieplafond1 n.v.t.  
uitstaand renterisico2 p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari 0587 719593 750593 750640 625640 625640 625
verleende garanties+606 000000000
(rente)bijtellingen2+p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico-0000000
aflossingen-n.v.t.  
vervallen garanties-n.v.t.  
valuta-aanpassing+/-– 37 2816 031 46 875  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december 587 719593 750593 750640 625640 625640 625640 625

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de afgesloten overeenkomst.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

Voor de overige garantieposten is geen garantieplafond opgenomen. Hiervoor geldt, evenals bij uitgavenartikel 03.05, dat het plafond wordt bepaald door de individueel per instelling af te sluiten overeenkomst.

03.08 Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het EU-mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten is in het leven geroepen om bijstand te geven aan EU-partners met betalingsbalansmoeilijkheden. Op 24 juni 1988 is een geïntegreerd kredietmechanisme ingesteld waarin de Gemeenschapslening en het middellange termijnkredietmechanisme zijn samengevoegd. Leningen uit hoofde van het geïntegreerde mechanisme worden in principe conform de oude Gemeenschapslening op de kapitaalmarkt of bij financiële instellingen gefinancierd. De mogelijkheid van financiering uit de begroting van lidstaten functioneert als vangnet voor het geval marktfinanciering niet op bevredigende voorwaarden mogelijk is. De maximale Nederlandse bijdrage is 808 mln euro.

De faciliteit is in de derde fase van de EMU niet langer beschikbaar voor de lidstaten die deelnemen aan de Euro-zone. Naar verwachting zal de faciliteit worden voortgezet voor lidstaten die niet aan de Euro-zone deelnemen. Daarbij bestaat de mogelijkheid dat er geen beroep meer wordt gedaan op financiering door de lidstaten. De daarvoor noodzakelijke wijziging van de verordening 1969/88 heeft nog niet plaats gevonden.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 72 G respectievelijk 01.43.

c. De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) EU-betalingsbalanssteun
 1998199920002001200220032004
garantieplafondn.v.t.  
uitstaand renterisico1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari1 800 2251 780 598177 600177 600177 600177 600177 600
verleende garanties+  
(rente)bijtellingen1 +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico -0000000
aflossingen -n.v.t.  
vervallen garanties -0000000
valuta-aanpassing +/-– 19 627– 2 998  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december1 780 598177 600177 600177 600177 600177 600177 600

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

03.10 Exportkredietverzekering

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Grondslag van dit artikel vormt de ministeriële beschikking nr. 183/1988 d.d. 14 juni 1983 (Stcrt. 1983, 132), aangepast op 19 maart 1991 (Stcrt. 1991, 60). Op grond van deze beschikking kan de Minister van Financiën aan kredietverzekeringsmaatschappijen toestemming geven om verzekeringen en garanties tegen betaling van premies bij de Staat te herverzekeren. Een dergelijke toestemming is gegeven aan de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij N.V. (NCM).

Het doel van de faciliteit is het op kostendekkende wijze bevorderen van de Nederlandse export door middel van het op een prudente wijze herverzekeren van niet op de particuliere markt verzekerbare risico's. Slechts risico's die gelopen worden uit hoofde van exporten van hier te lande gevestigde ondernemingen komen in aanmerking voor deze verzekeringsfaciliteit.

De uitgaven van de exportkredietverzekering op kasbasis (art. 03.10) bestaan uit schade-uitkeringen en een jaarlijkse vergoeding aan de NCM.

De ontvangsten op kasbasis (art. 03.06) worden gevormd door verzekeringspremies en ontvangsten uit hoofde van provenu's (dit zijn ontvangsten uit met debiteurenlanden of individuele debiteuren overeengekomen schaderegelingen of te laat ontvangen verschuldigde bedragen – hoofdsommen en rente).

De schade-uitkeringen en de ontvangsten zijn afhankelijk van moeilijk voorspelbare ontwikkelingen, zoals de politieke en economische situatie in debiteurenlanden met veelal fragiele financiële sectoren. Hiernaast is ook het aantal debiteurenlanden en verzekerden klein, is sprake van concentratie van risico's en nemen interdependenties tussen landen en daarmee risico's van besmetting, zoals de crises in Azië, Rusland en Brazilië hebben laten zien, toe. Hierdoor zijn de begrotingsramingen, naarmate de tijdshorizon verder ligt, met grote onzekerheden omgeven. Derhalve wordt bij de meerjarige uitgaven- en ontvangstenraming uitgegaan van voorzichtige uitgangspunten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x 1 mrd)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 2525252525 
Stand ontwerp-begroting 20007,4252525252525
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000111111111111
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 346 739386 738386 738386 738386 738 
1e suppletore wet 1999  
mutatie (uitvoering) – 120 000  
mutatie (ramingsbijstelling)  – 40 000– 40 000– 40 000– 40 000 
Stand ontwerp-begroting 200097 111226 739346 738346 738346 738346 738346 738
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100044 067102 890157 343157 343157 343157 343157 343

c. De toelichting bij de cijfers

De verplichtingen

De verplichtingenraming heeft voornamelijk betrekking op de herverzekering door de Staat inzake de exportkredietverzekering. Hiernaast omvat dit artikel voor een relatief gering deel een betalingsverplichting inzake de beloning aan de NCM. Met de NCM is voor de periode 1999–2001 een nieuwe beloningsregeling overeengekomen. In deze regeling is met ingang van het jaar 2000 variabiliteit ingebracht doordat de beloning in enige mate afhankelijk is gemaakt van de kwantiteit van de geleverde prestatie. De beloning wordt voor deze periode geraamd op maximaal hetzelfde bedrag als in 1998 (f 26,4 mln.).

De uitgaven

Mutatie (uitgaven)

De raming van de schade-uitkeringen is ten opzichte van de begroting 1999 neerwaarts bijgesteld op basis van een nieuwe risico-analyse. Dit is verantwoord ondanks een verslechtering van de economische situatie, waaronder de gevolgen van de crises in Azië, Rusland en Brazilië.

Mutatie (Ontvangsten)

De afgelopen jaren heeft een aantal grote schuldenlanden (Argentinië, Egypte, Iran, Peru, Polen en Rusland) volledig aan hun verplichtingen voldaan waardoor de ontvangsten zijn meegevallen.

Afgezien van Rusland wordt verwacht dat dit goede betalingsgedrag zich in elk geval op korte termijn zal voortzetten, waardoor het mogelijk is de raming van de ontvangsten voor 1999 met f 330 mln. en voor 2000 met f 60 mln. te verhogen; voor 1999 is dit reeds voor f 300 mln. bij de eerste suppletore begroting 1999 verwerkt. Gelet op de gestaag afnemende vorderingen (met name veroorzaakt door de aflopende regelingen met Peru en Argentinië) zullen de ontvangsten uit provenu's in de tijd gezien geleidelijk afnemen. Op grond hiervan worden de ontvangsten vanaf 2002 neerwaarts bijgesteld.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en de functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
Beloning NCM 26 42426 42426 424 12  
Schade-uitkeringen 70 687200 315320 314 63D  
Totaal 97 111226 739346 738   11.1

e. Overige gegevens

De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Exportkredietverzekering
 1998199920002001200220032004
garantieplafond24 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 000
uitstaand renterisico1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari233 013 00026 509 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
verleende garanties +7 327 40224 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 000
(rente)bijtellingen1 +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico -70 687200 315320 314320 314320 314320 314320 314
aflossingen -13 760 715p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
vervallen garanties -n.v.t.  
valuta-aanpassing +/-n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december226 509 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

2 Uitstaand risico=hoofdstom+rente.

Kengetallen

Saldo ontvangsten en uitgaven op kasbasis

Onderstaande tabel geeft inzicht in de ontwikkeling van de uitgaven en ontvangsten als ook in het saldo van ontvangsten en uitgaven op kasbasis1 vanaf 1998. Na 1998 betreft het saldo een raming.

Ontvangsten en uitgaven Exportkredietverzekering op kasbasis (x f 1 mln.)
 1998199920002001200220032004
Uitgaven98227347347347347347
Ontvangsten948800480420380380380
 + 850+ 573+ 133+ 73+ 33+ 33+ 33

03.11 Regeling Herverzekering Investeringen

a. De grondslag van het te voeren beleid

De uitgaven van dit artikel vinden hun grondslag in de Regeling Herverzekering Investeringen 1997 (RHI). De RHI is vastgelegd in een ministeriële regeling op grond van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën.

De RHI is feitelijk een samenvoeging van de WHI (Wet Herverzekering Investeringen 1969), en de TRHIO (Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa). Deze regelingen waren opgenomen op de begrotingen van Financiën respectievelijk Economische Zaken. De RHI is in het najaar van 1997 ingevoerd.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 62D respectievelijk 11.1.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x 1 mln)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 1 0001 0001 0001 0001 000 
Stand ontwerp-begroting 20004161 00010001 0001 0001 0001 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000189454454454454454454
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

c. De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Regeling Herverzekering Investeringen
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 000
uitstaand renterisico1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari2979 000959 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
verleende garanties +416 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 000
(rente)bijtellingen1 +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico -0000000
aflossingen -436 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
vervallen garanties -n.v.t.  
valuta-aanpassing +/-n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december2959 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

2 Uitstaand risico=hoofdsom+rente.

03.13 Deelneming in het kapitaal van Europese banken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de Nederlandse deelneming in het kapitaal van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD).

De ramingen hebben betrekking op betalingen door de Staat inzake vol te storten aandelen (het zogenaamde «paid-in capital»). De openstaande betalingsverplichtingen komen, overeenkomstig de met de banken overeengekomen betalingsregeling, gespreid over een aantal jaren tot betaling. De Staat staat garant voor de niet volgestorte aandelen («callable capital» of garantiekapitaal). De garantieverplichtingen en eventuele betalingen, die gedaan zouden moeten worden omdat de banken in ernstige financiële moeilijkheden zouden zijn geraakt, komen tot uitdrukking op uitgavenartikel 03.14. Tevens kwamen ten laste van het artikel de eventuele uitgaven die voortvloeien uit de verplichting van de lidstaten om de waarde van het kapitaal van de EIB in termen van ecu's constant te houden (de zogenaamde waardehandhavingsregeling). Met de vaste Eurokoers per 1999 is deze waardehandhavingsregeling beëindigd. De uitgaven betreffende de EBRD vallen onder het budgettaire regime van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 9 82111 66213 50415 34515 345 
Stand ontwerp-begroting 20008 0949 82111 66213 50415 34515 34515 345
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003 6734 4575 2926 1286 9636 9636 963

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgaven

Momenteel zijn alleen betalingen aan de EBRD van toepassing. Deze betalingen worden gedaan volgens een vast verzilveringsschema op basis van de vaste Eurokoers.

d. De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdelen Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1. EIB 000 000 73G 01.43
2. EBRD 000 8 0949 82111 662 73G 01.43
Totaal 000 8 0949 82111 662    

03.14 Garantie inzake deelneming in het kapitaal van Europese banken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op de garantie inzake de deelneming van de Staat in het kapitaal van de EIB en de EBRD. De deelneming in het kapitaal heeft betrekking op vol te storten aandelen en niet vol te storten aandelen. De vol te storten aandelen worden geraamd op uitgavenartikel 03.13; de niet vol te storten aandelen op uitgavenartikel 03.14. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen zouden komen, kan om storting van het garantiekapitaal worden gevraagd. Om deze reden worden de uitgaven pro memorie geraamd. Eventuele EBRD-uitgaven vallen onder het budgettaire regime van HGIS.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 3 965 8040000 
Stand ontwerp-begroting 200003 965 80400000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100001 799 60300000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

De in 1999 aan te gane verplichting hangt samen met een kapitaalverhoging waarbij het door de lidstaten in te betalen gedeelte (6%) uit de reserves van de EIB wordt gefinancierd. Deze kapitaalverhoging impliceert voor de lidstaten derhalve slechts een toename van het garantiekapitaal.

Uitgaven

De uitgaven op dit garantieonderdeel hebben een p.m.-karakter.

d. De onderdelen in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdelen Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. Funct.
1. EIB 03 965 8040 000 63G 01.43
2. EBRD 000 000 63G 01.43
Totaal 03 965 8040 000    

e. Overige gegevens

De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal EBRD
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1n.v.t.  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari815 002806 117804 760804 760804 760804 760804 760
verleende garanties +0000000
(rente)bijtellingen +n.v.t.  
gerealiseerd risico -0000000
aflossingen -n.v.t.  
vervallen garanties -n.v.t.  
valuta-aanpassing +/-– 8 885– 1 35700000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december806 117804 760 804 760804 760 804 760 804 760 804 760

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal EIB
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1n.v.t.  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari6 295 7896 227 15110 182 47110 182 47110 182 47110 182 47110 182 471
verleende garanties +03 965 80400000
(rente)bijtellingen +n.v.t.  
gerealiseerd risico -0000000
aflossingen -n.v.t.  
vervallen garanties -n.v.t.  
valuta-aanpassing +/-– 68 638– 10 48400000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december6 227 15110 182 47110 182 471 10 182 471 10 182 47110 182 471 10 182 471

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

03.16 Deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de Nederlandse deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA-Bank).

De ramingen hebben betrekking op betalingen door de Staat inzake de vol te storten aandelen (het zogenaamde «paid-in capital»). De openstaande betalingsverplichtingen komen, overeenkomstig de met de bank getroffen betalingsregeling, gespreid over een aantal jaren tot betaling. De Staat staat garant voor de niet volgestorte aandelen («callable capital» of garantiekapitaal). De garantieverplichtingen en eventuele betalingen, die gedaan zouden moeten worden omdat de bank in ernstige financiële problemen is geraakt, komen tot uitdrukking op uitgavenartikel 03.17. De uitgaven van beide artikelen vallen onder het budgettaire regime van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 15 92715 92715 92715 92715 927 
mutatie – 15 927– 415– 415– 415– 415 
Stand ontwerp-begroting 20000015 51215 51215 51215 51215 512
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000007 0397 0397 0397 0397 039

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgaven

Mutatie

In de ontwerp-begroting 1999 is een eerste verzilvering voor 1999 opgenomen. Doordat er echter geen uitzicht is dat de Bank binnen afzienbare tijd operationeel zal worden, zal deze betaling niet plaatsvinden en wordt deze doorgeschoven naar 2000. Recent is de periode van ratificatie van het basisverdrag verlopen, zonder dat voldoende partijen hebben ondertekend. De VN zal nu een bijeenkomst van partijen moeten organiseren. Op zo'n bijeenkomst is momenteel nog geen uitzicht.

De mutaties 2000–2003 zijn wisselkoersmutaties.

De economische en functionele codering zijn 73 G en 01.43.

03.17 Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op de garantie inzake de deelneming van de Staat in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA-Bank).

De deelneming in het kapitaal heeft betrekking op vol te storten aandelen en niet vol te storten aandelen. De vol te storten aandelen worden geraamd en verantwoord op uitgavenartikel 03.16; de niet vol te storten aandelen op uitgavenartikel 03.17.

Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen zouden komen, kan om storting van het garantiekapitaal worden gevraagd. Om deze reden worden de uitgaven pro memorie geraamd.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

De uitgaven van dit garantieartikel hebben een p.m.-karakter.

Overige gegevens

De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal MENA-Bank
 1998199920002001200220032004
garantieplafond1n.v.t.  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari239 085232 687232 687232 687232 687232 687232 687
verleende garanties +0000000
(rente)bijtellingen +n.v.t.  
gerealiseerd risico -0000000
aflossingen -n.v.t.  
vervallen garanties -n.v.t.  
valuta-aanpassing +/-– 6 398  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december232 687232 687232 687232 687232 687232 687232 687

Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

04.01 Personeel en materieel Belastingdienst

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Aan de Belastingdienst zijn ingevolge verschillende heffingswetten taken opgedragen met betrekking tot de heffing, inning en controle van belastingen, premies en rechten. Voor het apparaat van de Belastingdienst is voor 2000 een bedrag van f 4,4 mld. geraamd.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 4 185 2194 228 1594 264 4064 252 3614 261 201 
1e suppletore wet 1999 44 30222 1011 748– 3 75212 778 
loonbijstelling 1999 89 354122 471110 285108 388108 546 
prijsbijstelling 1999 28 76629 63330 37130 20330 326 
correctie extrapolatie     – 840 
Mutatie 1 (ZFW zelfstandigen)  5 0008 0008 0008 000 
Mutatie 2 (HGIS) 450350350350350 
Mutatie 3 (Euro automatisering) 7 5007 500  
Mutatie 4 (Euro niet-automatisering) 6 8356 6537 0885 578  
Mutatie 5 (Fisc. behandeling pensioenen) 4 7006 2005 1005 1005 100 
Mutatie 6 (huisvestingsbudgetten RGD) 4 4356 1977 5347 0744 465 
Mutatie 7 (Dienst Omroepbijdrage)  30 00015 000  
Mutatie 8 (diversen) 5 189  
Stand ontwerp-begroting 20003 973 03914 376 7504 464 2644 449 8824 4 13 3024 429 9264 446 445
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10001 802 8861 986 0832 025 7952019 2682  002 6692010 2132017 709

1 Excl. WOZ (zie uitgaven artikel 04.09)

c. De toelichting op de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

Met ingang van 1999 wordt een aantal fiscale maatregelen door de Belastingdienst uitgevoerd die extra uitvoeringskosten met zich meebrengen: belastingplan 1999 (f 4,1 mln in 1999 en f 3,8 mln structureel), paarse diesel (f 1,8 mln in 1999 en f 1,8 mln structureel) en afdrachtsvermindering scholing (- f 2,5 mln in 1999 en f 1,0 mln structureel). Een intertemporele compensatie vindt plaats voor investeringen in containerscanners ad f 32,6 mln in 1999. In latere jaren wordt rekening gehouden met lagere uitgaven. Een desaldering heeft plaatsgevonden van diverse personele en materiële uitgaven en de uitgaven in het kader van internationale bijstand en samenwerking ad f 6,8 mln in 1999 en structureel f 4,5 mln. Een drietal overboekingen (f 1,4 mln) heeft plaatsgevonden van en naar ministeries. Het betreft een overboeking van Binnenlandse Zaken in verband met de invoering van het financieringsmodel Gemeentelijke Basisadministratie voor rijksambtenaren, een overboeking in verband met de overgang van de Centrale Dienst In- en Uitvoer (CDIU) naar de Belastingdienst en een overboeking naar Justitie in verband met een fraude-officier.

Mutatie 1 (Ziekenfondswet zelfstandigen)

Met ingang van 1999 is de Belastingdienst verantwoordelijk geworden voor de premieheffing ZFW Zelfstandigen. De uitvoeringskosten bedragen in 1999 incidenteel f 12 mln. De financiering van deze incidentele kosten wordt door de Belastingdienst zelf opgevangen. In 2000 bedragen de kosten f 5 mln en vanaf 2001 f 8 mln structureel. Deze kosten worden gedekt door een overboeking van VWS.

Mutatie 2 (HGIS)

Deze mutatie heeft betrekking op de personele en materiële uitgaven in verband met de aanstelling van een Douane-medewerker in Brussel. Daarnaast is er sprake van hogere algemene kosten (o.a. studiekosten) van de Douane-attaché te Parijs.

Mutatie 3 (Euro automatisering)

Deze mutatie heeft betrekking op de uitgaven voor automatische interne controlemaatregelen die moeten worden ingebouwd in alle automatiseringssystemen.

Mutatie 4 (Euro niet-automatisering)

De uitgaven in het kader van de Euro niet-automatisering hebben betrekking op de instelling van een interne helpdesk, de uitbreiding van de BelastingTelefoon, de versterking van de basisadministratie en de aanpassing van documenten.

Mutatie 5 (Wet Fiscale Behandeling van Pensioenen)

Op 1 juni 1999 is de Wet Fiscale Behandeling van Pensioenen in werking getreden. Met deze wet wordt een kader gegeven voor de flexibilisering en individualisering van pensioenregelingen. Aan de uitvoering van deze wet door de Belastingdienst zijn kosten verbonden, te weten een bedrag van in totaal f 4,7 mln in 1999, f 6,2 mln in 2000 en f 5,1 mln in de jaren 2001, 2002 en 2003.

Mutatie 6 (Huisvesting)

Het betreft hier een tweetal mutaties: een definitieve correctie op het huisvestingsbudget zoals toegevoegd aan de begroting bij Miljoenennota 1999 en een overboeking van het huisvestings-budget voor onderhanden werk projecten.

Mutatie 7 (Dienst Omroepbijdrage)

Conform afspraak in het Regeerakkoord zal per 1 januari 2000 de omroepbijdrage worden afgeschaft. Het wetsvoorstel hiertoe wordt in het najaar van 1999 aan de kamer aangeboden. De medewerkers van de Dienst Omroepbijdrage (DOB) zullen worden ingepast in de belastingdienst. De belastingdienst wordt voor de overgangsproblematiek gecompenseerd met een bedrag van f 30 mln. in 2000 en f 15 mln. in 2001.

Mutatie 8 (diversen)

Deze mutatie betreft een overboeking van ZVR-middelen ontvangen van Binnenlandse Zaken en Koningkrijksrelaties ter dekking van de CAO-afspraken.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

Het artikelonderdeel ambtelijk personeel omvat de loonkosten van actief personeel en van niet-actief personeel (langdurig zieken, personeel met ouderschapsverlof, etc.). Het artikelonderdeel overige personele uitgaven bevat met ingang van 1999 de post overige personele uitgaven niet ambtelijk personeel (voornamelijk uitzendkrachten) en onder andere uitgaven voor kinderopvang. Het artikelonderdeel materiële uitgaven omvat alle apparaatsuitgaven van de Belastingdienst voorzover deze niet tot de personeelscomponent horen.

 
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1. ambtelijk personeel 2 471 0932 640 7272 674 403 11  
2. overige personele uitgaven 60 76071 69571 695 11  
3. postactief personeel 12 56613 10013 100 11  
4. materieel 1 428 6201 651 2281 705 066 12  
Totaal 3 973 0394 376 7504 464 264   01.22

Verhouding personeel-materieel

kst-26800-IXB-2-21.gif

e. Overige gegevens

Personeel

De raming van de personele uitgaven is gebaseerd op de Systematiek Nieuwe Integrale Personeelsbegroting (SNIP). De begrotingssterkte van de Belastingdienst is in bijlage 1 opgenomen1 . Ter nadere toelichting wordt hierna de aansluiting met de begrotingssterkte in de vorige ontwerp-begroting weergegeven.

Opbouw begrotingssterkte vanaf de vorige ontwerp-begroting2
 199920002001200220032004
Stand ontwerpbegroting 199930 48230 39230 39230 39230 39230 392
interne mutaties– 308– 671– 1 272– 2 068– 2 776– 2 776
belastingplan 1999 4545454545
afdrachtsvermindering LB en scholingsaftrek 1212121212
paarse diesel212121212121
zfw zelfstandigen 3547474747
overboeking EZ (CDIU)111111
Euro3851504400
Fiscale behandeling pensioenen 261717170
Stand ontwerp-begroting 200030 23429 91229 31328 51127 75927 742

2 Zie noot 1.

Toelichting

Het beleid van de Belastingdienst is gericht op het versterken van de rechtshandhaving, het verhogen van de kwaliteit van de dienstverlening en het vergroten van de doelmatigheid. De intensiveringen op deze terreinen leiden tot aanvullende investeringen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie. De effecten die zich als gevolg van deze keuzen voordoen manifesteren zich in een geleidelijke afname van de personeelsbegroting (zie tabel: onderbouwing apparaatsuitgaven Belastingdienst) en een daarmee samenhangende personeelsformatie. In de reeks «interne mutaties» zijn de formatieve gevolgen van de daling van de personele uitgaven zichtbaar gemaakt.

Materieel

De materiële apparaatsuitgaven worden gegroepeerd in de volgende clusters:

Onderverdeling materiële uitgaven naar cluster (bedragen x f 1000)
 199819992000
Huisvesting109 240361 435370 197
Bureaubehoeften65 054185 000185 000
Communicatie187 12048 77548 000
Reis- en verblijfkosten84 41385 00085 000
Personeelsontwikkeling72 19780 00080 000
Bedrijfsmiddelen113 269153 000115 000
Automatisering703 090593 000652 500
Overige uitgaven94 237145 018139 369
Dienst Omroepbijdrage *  30 000
Totaal1 428 6201 651 2281 705 066
Waarvan voor invoering van de Euro:67 70045 63536 353

* De reorganisatie kosten van de integratie van het personeel van de Dienst Omroepbijdragen zijn vooralsnog volledig opgenomen onder het artikelonderdeel materiële uitgaven.

Huisvestingsuitgaven (f 370 mln)

Onderverdeling huisvestingsuitgaven (X f 1000)
 19992000
Huren RGD223 435230 197
Investeringen40 00040 000
Exploitatie98 000100 000
Totaal361 435370 197
Huisvestingskengetallen kantoorpanden (bedragen x f 1 000):
 19992000200120022003
Huren kantoorpanden210 029216 385219 522217 210214 757
Huisvestingskosten kantoorpanden130 000132000136 000136 000136 000
Fte's in kantoorpanden26 60626 32225 79525 08924 413
Uitgaven kantoorpanden per fte.12,813,213,814,114,4

Toelichting

Deze kengetallen komen tot stand door alle huisvestingsuitgaven voor de kantoorpanden in gebruik bij de Belastingdienst te delen door het aantal fte's dat is gehuisvest in deze panden. De stijging van de huisvestingsuitgaven per fte is het gevolg van een in meerjarig perspectief teruglopend aantal fte's bij een relatief constant niveau aan huisvestingsuitgaven.

Huren RGD

Het betreft hier de huurbudgetten welke bij de stelselwijziging Rijkshuisvesting voor de Belastingdienst zijn vastgesteld voor de in gebruik zijnde panden.

Investeringen

Het betreft hier de middelen die de Belastingdienst reserveert ten behoeve van huisvestingsinvesteringen. Het gaat om de te verwachten investeringen waarvoor de huurders/gebruikers van de rijksgebouwen zelf verantwoordelijk zijn, zoals bijvoorbeeld herinrichting, gebruikersinstallaties, uitbreiding, etc.

Exploitatie

Onder de exploitatie-uitgaven vallen de uitgaven voor onderhoud, schoonmaak, gebruikersrechten, servicekosten, etc.

Bureaubehoeften (f 185 mln)

Het gaat in dit cluster om uitgaven voor bureau- en tekenbehoeften, drukwerk, documentaire informatievoorziening e.d. Met ingang van 1999 vallen onder dit cluster tevens de uitgaven van porti.

Communicatie (f 48 mln)

Dit cluster bestaat voornamelijk uit uitgaven voor telefoon en (mobiele) communicatie. De verwachting is dat door toekomstige mogelijkheden in de elektronische datacommunicatie de portikosten (zie cluster bureaubehoeften) kunnen worden teruggedrongen. Hier tegenover staat dat de kosten van data- en telefoonverkeer door toenemend gebruik zullen stijgen. Verder zullen de uitgaven voor betalingsverkeer vanaf 1999 ten laste van het cluster «overige uitgaven» worden gebracht.

Reis- en verblijfkosten (f 85 mln)

Het betreft hier de kosten van woon-werkverkeer en de reis- en verblijfkosten (binnen- en buitenland).

Personeelsontwikkeling (f 80 mln)

Dit cluster bestaat onder andere uit uitgaven voor opleidingen, werving en selectie, arbeidsbemiddeling en flankerend beleid.

Bedrijfsmiddelen (f 115 mln)

Onder dit cluster vallen met name de investerings- en exploitatie uitgaven voor voer- en vaartuigen, de kosten van werkkleding en de investerings- en exploitatieuitgaven voor de containerscanners.

Automatisering (f 653 mln)

Onderverdeling automatiseringsuitgaven (x f 1 mln.)
 1998199920002001200220032004
investeringen124131179222228238238
exploitatie235196205216246265265
inhuur333255258255255255255
kantoormachines11111111111111
totaal703593653704740769769

De automatiseringsuitgaven bestaan uit investeringen en exploitatie-uitgaven. Onder de exploitatie-uitgaven is opgenomen: onderhoud, reparatie en huur van hard- en software, computerbenodigheden, datacommunicatie en diensten van derden. In 1998 was sprake van relatief hoge automatiseringsuitgaven als gevolg van de maatregelen in het kader van de eeuwwisseling en de euro. Over de jaren 1999 tot en met 2004 is sprake van een stijging van de automatiseringsuitgaven. Deze stijging hangt samen met de voorziene intensiveringen op het terrein van de rechtshandhaving, dienstverlening en van de voorgenomen continuering van de verbetering van de doelmatigheid. Deze voornemens kunnen alleen worden bereikt door aanzienlijke investeringen in informatie- en communicatietechnologie.

Overige uitgaven (f 139 mln)

Onder dit cluster vallen diverse uitgaven met een gevarieerd karakter zoals kosten van externe advisering, griffierechten, kosten van (rijks)advocaten, voorlichting, enz. Met ingang van 1999 vallen hier ook de kosten van het betalingsverkeer onder. Tevens is de prijsbijstelling 1999 onder dit cluster geboekt (30 mln.). In verband met het late tijdstip van vaststelling van de prijsbijstelling 1999 heeft nog geen toedeling plaatsgevonden van de prijsbijstelling over de andere clusters.

Kengetallen

Tabel: onderbouwing apparaatsuitgaven Belastingdienst
 1998199920002001200220032004
Uitgaven ambtelijk personeel (x f 1 mln)2 4712 6412 6742 6252 5692 5142 512
Uitgaven overig personeel (x f 1 mln)61727272727272
Uitgaven post-actief personeel (x f 1 mln)13131313131313
Uitgaven materieel (x f 1 mln)1 4291 6511 7051 7401 7591 8301 849
Begrotingssterkte29 43930 23429 91229 31328 51127 75927  742
Aantal post-actieven370370370370370370370
Personele uitgaven per fte (x f 1000)83,987,489,489,690,190,690,5
Materiële uitgaven per fte (x f 1000)48,554,657,059,461,765,966,6
Uitgaven Postactieven per fte (x f 1000)35,135,135,135,135,135,135,1

De gemiddelde personele uitgaven per fte zijn gestegen. Deze stijging wordt voor het grootste deel veroorzaakt door de jaarlijkse algemene salarisverhogingen en uitgaven in verband met periodieke verhogingen. De gemiddelde verwachte uitgaven aan postactief personeel zijn voor 1999 en latere jaren relatief constant. Het aantal wachtgelders is in 1998 gedaald. Het percentage wachtgelders is bij de Belastingdienst overigens relatief laag in verband met het interne herplaatsingsbeleid. De consequentie hiervan is wel dat de herplaatsingsmogelijkheden van de wachtgelders die het reïntegratietraject ingaan minder groot zijn.

De materiële uitgaven per fte laten een stijging zien, hetgeen voornamelijk een gevolg is van het beleid vooral te investeren in informatie- en communicatietechnologie opdat de primaire processen op termijn minder personeelsintensief kunnen worden uitgevoerd.

04.03 Bijdragen fiscale zaken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel werd tot en met 1998 de Staatsprijs voor fiscaal-wetenschappelijke publicaties verantwoord. Met ingang van het jaar 1999 wordt deze Staatsprijs vervangen door de Grote Financiënprijs welke een bredere opzet kent dan de staatsprijs en tevens een instrument wordt in het kader van het arbeidsmarktbeleid van het ministerie van Financiën. De Grote Financiënprijs wordt begroot en verantwoord op uitgavenartikel 01.01 (apparaatsuitgaven kernministerie).

Voorts wordt een jaarlijkse contributie betaald aan de Wereld Douane Organisatie (World Customs Organisation). De raad is een te Brussel gevestigde internationale organisatie, waarbinnen de douane-administraties van de ruim 140 leden met name streven naar harmonisatie en vereenvoudiging van douaneprocedures.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 478478478478478 
1e suppletore wet 1999 – 100  
mutatie (WDO)  – 100– 100– 100– 100 
mutatie (fiscale staatsprijs) – 8– 8– 8– 8– 8 
Stand ontwerp-begroting 2000378370370370370370370
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000172168168168168168168

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie betreft een bijstelling van de raming op basis van de realisatiecijfers van de afgelopen jaren. In de raming was tot nog toe een reservering van f 100 000 getroffen voor onvoorziene uitgaven in het kader van werkzaamheden voor de Wereld Douane Organisatie. De afgelopen jaren is er nauwelijks een beroep gedaan op die reservering hetgeen reden is de raming naar beneden aan te passen.

Mutatie (Wereld Douane Organisatie)

De mutatie betreft de meerjarige doorwerking van de mutatie bij 1e suppletore wet 1999.

Mutatie (fiscale staatsprijs)

De uitgaven voor de Grote Financiën prijs zullen ten laste komen van het apparaatsuitgavenartikel van het kernministerie (uitgavenartikel 01.01).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Staatsprijs voor fiscaal-wetenschappelijke publicaties 500 43A  
2. Wereld Douane Organisatie 373370370 43A  
Totaal 378370370   01.22

04.04 Vergoeding bij onterecht verzoek om bijstand bij invordering EU-heffingen

Vervallen

Met ingang van de begroting 2000 is dit artikel vervallen. Gebleken is dat sinds midden jaren 80 geen boekingen meer zijn gedaan op dit artikel. Mochten er in de toekomst toch uitgaven nodig blijken te zijn voor vergoedingen bij onterecht verzoek om bijstand bij invordering EU-heffingen, dan zullen deze verantwoord worden op uitgaven artikel 01.14.

04.05 Uitgaven heffings- en invorderingsrente

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel is gebaseerd op de Algemene Wet Rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990. De uitgaven betreffen de rentebetalingen aan belastingplichtigen wegens te late teruggave van belastingen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 653 300653 300703 300703 300703 300 
Stand ontwerp-begroting 2000457 839653 300653 300703 300703 300703 300703 300
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000207 758296 455296 455319 144319 144319 144319 144

c. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel   Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Uitgaven invorderingsrente 138 051102 100102 100    
2. Uitgaven heffingsrente 319 788551 200551 200    
Totaal 457 839653 300653 300 32 01.22

04.06 Garantie procesrisico's

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Voor faillissementscuratoren bestaat de mogelijkheid een beroep te doen op een door de Belastingdienst ingestelde regeling, bekend als de «proceskostengarantie». Deze garantie stelt de curator in staat zonder eigen risico gerechtelijke procedures te voeren. Deze procedures hebben vaak tot gevolg dat achterstallige belastingschulden alsnog kunnen worden geïnd. Indien de opbrengst van een procedure niet toereikend is om de proceskosten te dekken, kan de curator bij de Belastingdienst een beroep doen op de verstrekte garantie.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 250250250250250 
Stand ontwerp-begroting 2000344250250250250250250
 Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000156113113113113113113
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 100100100100100 
Stand ontwerp-begroting 200018100100100100100100
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10008454545454545

c. De toelichting bij de cijfers

Het feitelijk beroep op de regeling is moeilijk te voorspellen en de raming heeft daarom het karakter van een stelpost.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 43A respectievelijk 01.22.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Garantie procesrisico's
 1998199920002001200220032004
garantieplafondn.v.t  
uitstaand renterisicon.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari712799799799799799799
verleende garanties +311250250250250250250
(rente)bijtellingen +n.v.t  
gerealiseerd risico -18100100100100100100
aflossingen -n.v.t.  
vervallen garanties -206150150150150150150
valuta-aanpassing +/-n.v.t.  
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december799799799799799799799

04.08 Vergoeding proceskosten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De vergoeding van proceskosten, in zaken waarbij de Belastingdienst in het ongelijk wordt gesteld, is gebaseerd op het Besluit proceskosten fiscale procedures d.d. 22 december 1993 (Stb. 1993, nr. 762).

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 6 7066 7066 7066 7066 706 
prijsbijstelling 1999 123123123123123 
Stand ontwerp-begroting 20002 7046 8296 8296 8296 8296 8296 829
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10001 2273 0993 0993 0993 0993 0993 099

c. De toelichting bij de cijfers

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 32 respectievelijk 01.22.

04.09 Wet waardering onroerende zaken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wet waardering onroerende zaken (WOZ) geeft algemene regels voor de waardering van onroerende zaken ten behoeve van verschillende belastingen. De kosten van de waardering van het onroerend goed door de gemeenten worden deels gedragen door de gemeenten zelf, en deels door de waterschappen en de Belastingdienst. De waterschappen en de Belastingdienst betalen aan de gemeenten hun in de Wet WOZ vastgesteld aandeel in de kosten.

Tot 1999 zijn de uitgaven in het kader van de WOZ geraamd onder uitgavenartikel 04.01. Met ingang van 1999 worden de uitgaven op dit (nieuwe) begrotingsartikel geraamd.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 65 62450 22450 22450 22450 224 
prijsbijstelling 1999 1 202921923923922 
1e suppletore wet 1999 20 000     
Mutatie  28 80010 80010 80010 800 
Stand ontwerp-begroting 200065 42586 82679 94561 94761 94761 94656 946
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100029 68939 40036 27728 11028 11028 11025 841

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

Ervan uitgaande dat de formele wijziging in het financieringsstelsel in 1999 zijn beslag zal krijgen, zal de toekenning van WOZ-gelden aan de gemeenten met ingang van het jaar 1999, dus met terugwerkende kracht, op een andere systematiek worden gebaseerd. De uitgaven voor de Belastingdienst komen daarmee op een stabiel niveau. Dit niveau wordt geraamd op f 57 mln vanaf 2004. Daarnaast moet rekening worden gehouden dat de naijlende declaraties over vorige jaren hun doorwerking hebben, ook al is het nieuwe financieringsstelsel in werking getreden. Deze verstoren met name de begrotingen van 1999 en 2000.

Mutatie (WOZ)

De meerjarige doorwerking van de bovenvermelde mutatie is verwerkt bij vermoedelijke uitkomsten.

Het structurele niveau van f 57 mln komt als volgt tot stand:

De kosten voor waardering van ca. 7,6 mln objecten worden genormeerd op f 25,– per object, dus in totaal f 190 mln. De Belastingdienst financiert hiervan 30%. De kosten voor de belastingdienst bedragen dus f 57 mln. structureel.

De economische en functionele coderingen van dit artikel luiden respectievelijk 12 en 01.22.

04.10 Uitvoering belastingmaatregelen door derden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Met ingang van de begroting 2000 is dit artikel in het leven geroepen. Het betreft hier vergoedingen aan derden die voor het Ministerie van Financiën fiscale wetten uitvoeren. Vooralsnog gaat het hierbij om de uitvoering van één regeling, genaamd «energiepremie», uit het wetsvoorstel «Wijziging Regulerende Energiebelasting» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 532). Doel van deze wet is burgers te stimuleren energiezuinige apparaten en voorzieningen aan te schaffen. Voor energiezuinige apparaten en voorzieningen kunnen huishoudens een energiepremie aanvragen bij de energiebedrijven.

In de regeling «energiepremie» is voorzien dat de uitvoering met uitzondering van de behandeling van de bezwaar- en beroepschriften (deze worden behandeld door de Belastingdienst en zullen op het apparaatsartikel (04.01) van de Belastingdienst worden geboekt), zal geschieden onder verantwoordelijkheid van de energiebedrijven en EnergieNed. Overeenkomstig het gestelde in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel zal zo snel mogelijk een convenant gesloten worden tussen de Staat der Nederlanden en de energiebedrijven alsmede EnergieNed. Het convenant treedt in werking met ingang van de dag dat de wet in werking treedt en loopt in ieder geval tot 1 januari 2001, met de mogelijkheid tot verlenging met één jaar. Na deze periode zal opnieuw bezien worden hoe de uitvoering van het wetsvoorstel vorm gegeven wordt. In dit convenant is vastgelegd dat de door de energiebedrijven en EnergieNed gemaakte kosten bij de Belastingdienst gedeclareerd kunnen worden. In het convenant is voorzien in nacalculatie van de werkelijke uitvoeringskosten door een onafhankelijk bureau.

Het artikel omvat derhalve de kosten van de gezamenlijke energiebedrijven en het EnergieNed die betrekking hebben op de uitvoering van het wetsvoorstel «energiepremie».

b. De cijfers

Opbouw van de verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 2000046 423040 97540 97540 97540 975
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000021 066018 59418 59418 59418 594
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 200004 41633 42739 31140 97540 97540 975
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000200415 16917 83918 59418 59418 594

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 43A respectievelijk 01.22.

c. De toelichting bij de cijfers

De verplichtingen

De raming van de verplichtingen in 1999 is gebaseerd op de initiële looptijd van het convenant, 1999 en 2000. Bij de raming van de verplichtingen is er vanuit gegaan dat de regeling per 1 november 1999 van kracht zal worden. In 2000 wordt de regeling geëvalueerd en wordt bezien of het convenant wordt voortgezet.

De uitgaven

De raming van de uitvoeringskosten energiepremie is gebaseerd op een schatting van het aantal aanvragen voor een energiepremie (zie onderdeel e) plus een inschatting van de kosten voor landelijke en locale communicatie en verder landelijke ondersteuning. Bij de raming van de uitgaven is er vanuit gegaan dat de regeling per 1 november 1999 van kracht zal worden.

d. Overige gegevens

De uitgaven worden gegroepeerd in de volgende clusters:

 
 199819992000
Opstartkosten 3 4371 750
Landelijke communicatie 7842 996
Locale communicatie 03 750
Landelijke ondersteuning 195529
Aan de aanvraag gerelateerde kosten 024 402
Totaal04 41633 427

Opstartkosten

De energiebedrijven ontvangen een vergoeding ten behoeve van de invoering van de regeling en het opstarten van de regeling.

Landelijke communicatie

Om bekendheid te geven aan de energiepremie en de aanschaf van energiezuinige apparaten en het treffen van energiebesparende maatregelen aan de woning te bevorderen, zal de regeling energiepremie worden ondersteund door een intensieve voorlichtingscampagne. EnergieNed ontvangt een vergoeding ten behoeve van de landelijke communicatie.

Locale communicatie

De energiebedrijven ontvangen een vergoeding ten behoeve van de locale communicatie.

Landelijke ondersteuning

EnergieNed ontvangt een vergoeding ten behoeve van de landelijke ondersteuning.

Aanvraagafhankelijke kosten

De vergoeding ten behoeve van de afhandeling van een energiepremie aanvraag wordt op basis van een nader onderzoek vastgesteld. Vooralsnog worden de volgende tarieven gehanteerd:

– per energiepremie aanvraag apparaat f 20,–;

– per energiepremie aanvraag voorziening f 60,–.

e. Kengetallen

Verwacht wordt dat voor de volgende aantallen apparaten en voorzieningen een energiepremie aangevraagd zal worden. De lijst van apparaten en voorzieningen kan worden aangepast.

 
 19992000200120022003
Koel/vries120 000240 000300 000300 000300 000
Vaatwasser6 50013 00016 25016 25016 250
Wasmachine25 00050 00062 50062 50062 500
e-wasdroger2 5005 0006 2506 2506 250
g-wasdroger6 0001200015 00015 00015 000
Extra apparaat3 0006 0007 5007 5007 500
Doe-het-zelf75 000150 000187 500187 500187 500
HR ketel120 000240 000300 000300 000300 000
Isolatie 2001–200525 00050 00062 50062 50062 500
HR glas50 000100 000125 000125 000125 000
overig27 50055 00068 75068 75068 750
Totaal460 500921 0001 151 2501 151 2501 151 250

Ontvangsten

01.04 Afdracht Staatsloterij

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Afdracht SENS

Op grond van de Wet op de Kansspelen (artikel 9.1, Stb. 1992, 282) kan de Minister van Financiën vergunning verlenen tot het organiseren van de staatsloterij. Deze vergunning is bij beschikking van 15 juni 1992 (Stb. 16 juni 1992) verleend aan de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (SENS). De opbrengst wordt – na aftrek van prijzen en kosten, waaronder ook de vergoeding BTW-afdracht debitanten – aan de Staat afgedragen. De omvang van de afdracht SENS wordt bepaald door drie componenten:

• een periodieke (kwartaalsgewijze) afdracht, die een percentage bedraagt van de gerealiseerde c.q. voorziene omzet;

• afdracht met betrekking tot overige activiteiten;

• de definitieve eindafrekening over het voorgaande boekjaar (totale opbrengst minus kosten en prijzen en de kwartaalsgewijze afdrachten in dit voorgaande boekjaar).

Afdracht NIL

Op dit artikel werd vanaf 1994 ook de afdracht van de Stichting Nationale Instant Loterij (NIL) begroot. Met ingang van 1997 is deze afdracht komen te vervallen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 171 595171 595171 595171 595171 595 
1e suppletore wet 1999 25 00025 00025 00025 00025 000 
mutatie (realisatie) 20 000  
Stand ontwerp-begroting 2000212 268216 595196 595196 595196 595196 5 95196 595
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100096 32398 28789 21189 21189 21189 21189 211

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 2, respectievelijk 01.23.

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999 en begroting

De raming afdracht SENS kan meerjarig verhoogd worden, vanwege de gunstige resultaten van de SENS in de afgelopen jaren en de verwachte doorwerking hiervan in de komende jaren. De onderbouwing hiervoor is gelegen in de extra inspanningen op het terrein van de thema-acties. Deze lijn van thematische loterijen zal doorgezet worden. Vanwege het succes van onder meer de Zomerloterijen in 1999, is de raming voor het jaar 1999 nog extra bijgesteld.

d. Kengetallen

Hieronder volgt de meerjarige ontwikkeling van omzet en kasafdracht van de SENS en NIL.

Ontwikkeling omzet en afdracht SENS en NIL (x f 1 mln.)
 19931994199519961997199819992000
omzet SENS804,1778,2859,0923,01 041,01 133,01 225,01 225,0
kasafdracht SENS147,2161,2140,1163,7193,1212,3216,6196,6
kasafdracht NIL8,48,38,48,02,6– –  – 
Kasafdracht totaal155,6169,5148,5171,7195,7212,3216,6196,6

Het overzicht laat een stijging zien van de omzet van de staatsloterij-activiteiten. Uitzondering hierop vormt het jaar 1994 ten gevolge van de introductie van de krasloterij in het betreffende jaar. In 1995 is weer sprake van een toename van de omzet door de introductie van de jackpot op staatsloten eind 1994. Dit heeft in 1995 nog niet geleid tot een hogere kasafdracht SENS, omdat het verlies 1994 van de SENS eveneens verrekend werd. In de daaropvolgende jaren is er een hogere kasafdracht gerealiseerd, mede ten gevolge van het succes van de jackpot, oudejaarsloterij en overige thema-acties. Voor de jaren 1999 en verder wordt eveneens een hogere kasafdracht verwacht.

Wel moet nog rekening gehouden worden met onzekere factoren die van invloed kunnen zijn op de omzet van de SENS en derhalve ook op de afdracht. Deze betreffen de toenemende buitenlandse concurrentie, technologische ontwikkelingen (onder andere internet), de ontwikkelingen op het terrein van het kansspelbeleid en de eventuele fusie tussen de SENS, SNS en ALN/SUFA.

01.05 Ontvangsten uit exploitatie Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel omvat de ontvangsten uit het exploiteren van onroerende zaken welke in beheer zijn bij de Dienst Domeinen zelf en bij andere diensten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 214 058213 897207 826202 770197 450 
1e suppletore wet 1999 – 1 354– 1 354– 1 354– 1 354– 1 354 
mutatie 1 (pachtderving) – 2 100– 3 000– 3 000– 3 000– 3 000 
mutatie 2 (benzinestations)  25 00050 00075 00075 000 
mutatie 3 (huuropbrengsten RGD) – 8 646– 8 535– 4 964  
mutatie 4 (overige ontvangsten) 10 000  
Stand ontwerp-begroting 2000243 649211 958226 008248 508273 416268 096265 846
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000110 56396 182102 558112 768124 071121 657120 636

c. De toelichting bij de cijfers

mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie bij 1e suppletore wet weerspiegelt hoger geraamde huurontvangsten van enkele museale instellingen (+646) en een derving van pacht- en erfpachtopbrengsten als gevolg van hogere verkopen in 1998 (– 2000).

mutatie 1 (pachtderving)

De nu voorgestelde mutatie geeft het meerjarig effect weer van hogere geraamde agrarische verkopen in 1999 (zie artikel 01.06). Ten opzichte van de ontwerp-begroting 1999 belopen deze geraamde extra verkopen f 150 mln., hetgeen bij een gelijkmatig kaspatroon in 1999 een pachtderving van f 1,5 mln. en vanaf 2000 f 3 mln. structureel impliceert. In de 1e suppletore wet 1999 was het naijleffect van de hoge verkopen in 1998 reeds verwerkt.

mutatie 2 (benzinestations)

De mutatie betreft hoger dan geraamde ontvangsten uit ingebruikgeving van benzinestations.

mutatie 3 (huuropbrengsten RGD)

Als gevolg van het feit dat de RGD de status van agentschap heeft gekregen, zullen de huuropbrengsten die op basis van een middelenafspraak aan de RGD toekwamen voortaan buiten begrotingsverband aan de RGD worden doorgesluisd. De mutatie betreft het afboeken van de geraamde huurontvangsten.

mutatie 4 (overige ontvangsten)

Er wordt voor f 10 mln. meer aan ontvangsten verwacht voortvloeiende uit de winning van bodemmaterialen en overige gebruiksregelingen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. verpachting 64 58058 95057 600    
2. erfpacht en opstal 46 80746 90047 300    
3. verhuring 70 76144 77825 278    
4. verkoop zand 38 60438 00030 000    
5. vergunningen en overige rechten 22 89723 33065 830    
Totaal 243 649211 958226 008 29 01.25

e. Onderverdeling naar bestemming ingevolge middelenafspraken

Op bepaalde ontvangsten van dit artikel zijn middelenafspraken van toepassing. Dit betekent dat de desbetreffende ontvangsten geoormerkt zijn ter dekking van uitgaven door het ministerie waarmee een middelenafspraak is gesloten.

Onderverdeling naar bestemming ingevolge middelenafspraken (bedragen x f 1 mln.)
 199819992000
Totaal artikel, waarvan voor:243,6211,9226 
LNV8,014,116,6
Rgd16,1  
OCW26,525,325,3
Defensie10,310,05,0
EZ3,4
Totaal middelenafspraken64,349,451,9
Totaal middelenafspraken als % totaal artikel262323

De middelenafspraak met LNV betreft meerontvangsten uit agrarische gebruiksrechten als gevolg van pachtnormenbesluiten van LNV (1992, 1995, 1998).

Ontvangsten uit ingebruikgeving (meestal verhuring) van tijdelijk geheel of gedeeltelijk niet voor de rijkshuisvesting benodigde ruimten komen toe aan de Rijksgebouwendienst (Rgd), in sommige gevallen aan OCW (Rijksmusea, IBG-groep, Rijksarchiefschool, opslagruimten filmarchieven) of aan Defensie.

f. Kengetallen

In aansluiting op de verdeling in artikelonderdelen onder d. vermeldt bijgaand staatje het aantal overeenkomsten dat achter de bedragen schuilgaat.

 
Aantallen rechten199719981999
1. verpachting5 1384 8684 431
2. erfpacht en opstal3 2213 2793 197
3. verhuring3 8773 7313 689
4. verkoop zand120120111
vergunningen en overige rechten8 6438 0817 440
Totaal20 99920 07918 868

01.06 Ontvangsten uit verkoop Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de verkoop van door de departementen overgedragen roerende en onroerende zaken, de verkoop van inbeslaggenomen zaken welke verbeurd zijn verklaard alsmede de verkoop van agrarische domeinen. Aan de overdracht aan Domeinen ligt het Besluit beheer overtollige rijksgoederen (Stb. 1977, 473) ten grondslag.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 859 820347 333372 579346 190192 840 
1e suppletore wet 1999 168 000  – 25 000– 25 000 
mutatie 1 (middelenafspraken) 20 459 193 000196 000158 500 
mutatie 2 (agrarische verkopen) 160 000 – 25 000– 25 000  
mutatie 3 (verkoopopbrengsten IXB) 59 500  
mutatie 4 (DLO)  126 500  
mutatie 5 (verkoopopbrengsten RGD) – 55 820– 20 033– 24 899– 5 190– 1 840 
Stand ontwerp-begroting 20001 109 0391 211 959453 800515 680487 000324 500201 500
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000503 260549 963205 925234 005220 991147 25291 437

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie betreft hogere verkoopopbrengsten onroerende zaken (RGD objecten, landbouwgronden en gronden met een andere bestemming). De mutaties in 2002 en 2003 betreffen het intertemporeel aanpassen van de taakstelling verkopen landbouwgronden.

Mutatie 1 middelenafspraken

De mutatie voor 1999 betreft een bijstelling voor roerende zaken van Defensie voor f 20 mln. en opname van een bedrag vallende onder een middelenafspraak met OCW voor f 0,4 mln. De verhoging van de middelenafspraak Defensie vindt plaats aan de hand van de meest recente inzichten in omvang en samenstelling van de verkoopportefeuille, de verwachte tijdstippen van verkoop en de prijzen waarvoor verkoop naar verwachting zal plaatsvinden. Het bedrag vallende onder de middelenafspraak met OC&W betreft de opbrengst van verkoop van schoolgebouwen.

Mutatie 2 agrarische verkopen

De mutatie weerspiegelt het onverwacht aanhoudend hoge volume aan agrarische verkopen in 1999. Deze extra ontvangsten worden ten dele afgeboekt van de regeerakkoordtaakstelling verkopen in latere jaren.

Mutatie 3 verkoopopbrengsten IXB

De raming verkoopopbrengsten IXB wordt op basis van de realisaties tot en met juni opgehoogd met f 59,5 mln. Dit betreft onder andere voor f 27,5 mln. hogere ontvangsten voortvloeiende uit de verkoop van grond aan Almere. De oorzaak van deze meerontvangst is een hoger dan geraamde verkoopprijs.

Mutatie 4 DLO

Mutatie 4 betreft de overdracht van proefstations voor landbouwkundig onderzoek van LNV aan het Kenniscentrum Wageningen in het kader van de privatisering van het landbouwonderzoek. In 1999 is de overdracht van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek hieraan vooraf gegaan.

Mutatie 5 verkoopopbrengsten RGD

Aangezien de RGD omgevormd is tot een agentschap zullen de verkoopontvangsten bij Financiën buiten begrotingsverband worden geboekt. Deze ontvangsten zullen bij de RGD als baten begroot en verantwoord worden.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Roerende zaken         
– Defensie 262 290151 200115 000    
– Overige overtollige en verbeurd verklaarde zaken 28 39114 5003 500    
Subtotaal roerende zaken 290 681165 700118 500 16  
         
Onroerende zaken         
– Agrarische domeinen 474 622378 800163 300 66  
– Defensie-objecten 95 432109 00015 000 56  
– RGD-objecten 171 82400 56  
– Overige overtollige zaken 76 480558 459157 000 56  
Subtotaal onroerende zaken 818 3581 046 259335 300    
Totaal 1 109 0391 211 959453 800   01.25

e. Onderverdeling naar bestemming ingevolge middelenafspraken

Op bepaalde ontvangsten van dit artikel zijn middelenafspraken van toepassing. Dit betekent dat de desbetreffende ontvangsten geoormerkt zijn ter dekking van uitgaven door het ministerie waar een middelenafspraak mee gesloten is.

Onderverdeling naar bestemming ingevolge middelenafspraken (bedragen x f 1 mln.)
 199819992000
Totaal artikel, waarvan voor:1 109,01 212,0453,8
– Buiza (onroerend)2,5
– LNV (onroerend)35,0405,0161,5
– LNV (roerend)8,0
– Rgd (onroerend)171,80  0  
– OCW (onroerend)4,80,5
– Defensie (onroerend)95,4109,015,0
– Defensie (roerend)262,3151,2115,0
– EZ (onroerend)19,8
Totaal middelenafspraken591,6673,7291,5
Totaal middelenafspraken als % totaal artikel535664

f. Kengetallen

In tabel 1 wordt inzicht gegeven in de aan de verkoopontvangsten inzake agrarische domeinen ten grondslag liggende volume- en prijsgegevens.

Tabel 1: verkochte agrarische domeinen
 RealisatieRaming 
 19921993199419951996199719981999
Verpacht (in ha.)9789362 0002 3645 8702 80311 3469 000
Pachtvrij (in ha.)532678650696701932538500
Totaal (in ha.)1 5101 6232 6503 0606 5713 73511 8849 500
Opbrengst (x f 1 mln.)56,876,9109,0120,7264,6174,7474,6378,8
Gemiddeld per ha. (x f 1 000)3847413940474040

Tot de agrarische domeinen worden gerekend de voor de landbouw bestemde gronden, erven en gebouwen. De bij verkoop hiermee gemoeide volumina zijn herleid tot uitsluitend oppervlaktegegevens. Bij interpretatie van de ontwikkeling over de jaren van de gemiddelde prijs is voorzichtigheid geboden. Het betreft namelijk een ongewogen gemiddelde, dat wil zeggen dat er geen rekening mee is gehouden dat 1) de aandelen van verkochte pachtvrije dan wel verpachte objecten van jaar tot jaar verschillen en 2) de aandelen van verkochte gronden, erven en gebouwen van jaar tot jaar verschillen.

Wat de tabel laat zien is de gestage afname van het agrarisch domeinen-areaal door verkoop; inclusief de raming voor 1999 is in de periode 1991 t/m 1999 ongeveer 40 000 ha verkocht. Dit leidt ertoe dat, onder voor het overige gelijkblijvende omstandigheden, de inkomsten uit pacht en agrarische erfpacht dalen. Er is met andere woorden sprake van communicerende vaten met ontvangstenartikel 01.05, onderdelen pacht en (agrarische) erfpacht.

Tabel 2. Aantallen agrarische/ niet-agrarische verkopen (transacties) Domeinen
 19971998
agrarisch409654
niet-agrarisch507498
totaal9161 152

Met betrekking tot niet agrarische verkopen 1997 is een beleidsevaluatie uitgevoerd (zie bijlage 7).

01.07 Diverse ontvangsten Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden begroot:

1. de opbrengsten van aan andere diensten overgedragen onroerende zaken welke via verrekening op dit artikel komen;

2. de opbrengst van rente op koopsommen en op banktegoeden;

3. de ontvangsten van definitief afgewikkelde onbeheerde nalatenschappen. Wanneer teruggaven hierop in enig jaar de in dat jaar ontvangen bedragen overtreffen, wordt het desbetreffende onderdeel van uitgavenartikel 1.12 hiervoor belast;

4. overige domeinontvangsten welke niet elders kunnen worden begroot;

5. de van de RGD ontvangen vergoeding OZB uit hoofde van het rijkshuisvestingsstelsel.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 43 95043 95043 95043 95043 950 
mutatie 1 (uitvoering) 17 8085 2377 4408 1958 195 
mutatie 2 (RGD) 7 000 000  
Stand ontwerp-begroting 200031 3297 061 75849 18751 39052 14552 14552 145
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100014 2163 204 48622 32023 32023 66223 66223 662

c. Toelichting

mutatie 1 (uitvoering)

De mutatie is een saldo van de ophogingen van diverse ontvangstenramingen op dit artikel op basis van realisaties. Allereerst wordt de raming renteontvangsten opgehoogd met f 9 mln., onder andere als gevolg van goed betalingsgedrag van Peru. Daarnaast leidt de toepassing van verrekenbedingen bij agrarische verkopen tot een ophoging van de raming overige ontvangsten met f 5 mln. Het resterende saldo betreft verhogingen van de ramingen onbeheerde nalatenschappen en ontvangsten OZB.

mutatie 2 (RGD)

De mutatie is van boekhoudkundig-technische aard en is de consequentie van de agentschapstatus per 1-1-1999 van de Rijksgebouwendienst. Op de openingsbalans van de Rgd wordt tegenover de lening van Financiën aan de Rgd het gebouwenbezit van de Staat ten aanzien waarvan de Rgd de huisvestingstaak verzorgt, geactiveerd voor de boekwaarde. Met verwijzing naar de hierboven aangegeven grondslag van het artikel, onder 1, vindt nu als het ware de verrekening plaats voor de overdracht in materieel beheer (lees: verkoop binnen het Rijk) van het desbetreffende vastgoed van VROM via Financiën/Domeinen aan het agentschap Rijksgebouwendienst.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000)
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. overdracht onroerende zaken aan andere diensten 5 1157 000 100100 56  
2. rente 7 40211 5002 500 26  
3. onbeheerde nalatenschappen 1 1611 100100 69A  
4. overige ontvangsten 17 6517 5002 500 16  
5. ontvangen OZB  41 55843 987 36  
Totaal 31 3297 061 75849 187   01.25

01.08 Ontvangsten omslagstelsel Rijkswagenpark

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd uit hoofde van de uitvoering van het omslagstelsel rijkswagenpark. De schadelast (WA en casco eigen schade) en de uitvoeringskosten worden omgeslagen over de deelnemende wagenparkbeheerders. De omslagbijdrage wordt op artikelonderdeel 1 geraamd. In het kader van het omslagstelsel worden voorts schades, expertisekosten en uitvoeringskosten verhaald op aansprakelijke derden. Deze ontvangsten worden geraamd op artikelonderdeel 2.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 8 1508 1508 1508 1508 150 
1e suppletore wet 1999  
mutatie 8851 1501 5501 5501 550 
Stand ontwerp-begroting 20007 5139 0359 3009 7009 7009 7009 700
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003 4094 1004 2204 4024 4024 4024 402

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Als gevolg van de stijging van de omslagbijdrage per voertuig alsmede een toename van het wagenpark wordt de raming van de ontvangsten opwaarts bijgesteld.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. Funct.
1. omslagbijdragen wagenparkbeheerders 5 9647 3857 600 47A  
2. verhaalde schade en kosten 1 5491 6501 700 47D  
Totaal 7 5139 0359 300   01.34

e. Overige gegevens

Kengetallen

Voor de kengetallen wordt verwezen naar uitgavenartikel 01.13 Uitgaven omslagstelsel rijkswagenpark.

01.10 Diverse ontvangsten kernministerie

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden uiteenlopende ontvangsten begroot welke betrekking hebben op het beleidsterrein Algemeen, maar die niet op de andere ontvangstenartikelen op dit beleidsterrein worden begroot.

De ontvangsten betreffen:

1. van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO) terugontvangen uitkeringen op grond van de WAO;

2. ontvangsten uit hoofde van doorberekende kosten van werkzaamheden van het kernministerie: cursussen, dienstverlening door het Facilitair Salaris Bedrijf en EDP Audit Pool (EAP) en publicaties;

3. diverse ontvangsten waaronder terugontvangen voorschotten en vergoedingen en ontvangsten van incidentele aard.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 5 8365 7365 4365 4365 436 
1e suppletore wet 1999 3 700  
mutatie (euro-voorlichting e.d.) 2 755240240240240 
Stand ontwerp-begroting 20005 051 91912 2915 9765 6765 6765 6765 436
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10002 292 4615 5772 7122 5762 5762 5762 467

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet

De mutatie betreft ontvangen rente op buitenlands betalingsverkeer (f 2,5 mln.) en ramingsbijstellingen van de posten ontvangsten invaliditeitsuitkeringen (f 0,2 mln.) en ontvangsten uit verrichte werkzaamheden (f 1 mln.).

Mutatie (euro-voorlichting e.d.)

De mutatie betreft een bijdrage van de Europese Commissie in de door Nederland gemaakte kosten voor voorlichting samenhangende met de introductie van de euro. De bijdrage is verleend op basis van door Financiën ingediende plannen over 1998. De Commissie hanteert een principe van co-financiering.

De mutatie van f 240 000 vanaf 2000 betreft de meerjarige doorwerking van de bij 1e suppletore begroting gemelde ramingsbijstelling van ontvangsten voor invaliditeitsuitkeringen.

d. De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Invaliditeitsuitkeringen 356240280 47A 06.15
2. Verrichte werkzaamheden kernministerie 4 8824 8204 060 16 01.20
3. Overige ontvangsten 5 046 6817 2311 636 1 01.20
Totaal 5 051 91912 2915 976    

1 De economische codering van de reserve-overdracht van DNB (realisatie 1998) is 78D. De goudverkopen (realisatie 1998) hebben code 58. De rest van artikelonderdeel 3 heeft economische code 16.

e. Overige gegevens

Kostendoorberekening

Hieronder is voor een aantal activiteiten een toelichting gegeven op de gehanteerde doorberekeningsmethodiek.

1. Vakopleiding Openbare Financiën (VOF)

Voor de VOF wordt een kostendekkend tarief aan ministeries in rekening gebracht, gebaseerd op integrale kostprijsberekening (urenregistratie in combinatie met de normbedragen uit de DAR-Tarievenhandleiding).

2. ACRO-cursussen

Door de Directie Accountancy Rijksoverheid (DAR) worden kosten aan ministeries doorberekend in het kader van cursussen op het gebied van de accountancy. De tarieven van deze ACRO-cursussen zijn gebaseerd op een urenregistratie in combinatie met normbedragen uit de DAR-Tarievenhandleiding voor de personeelskosten en voor de overige kosten op basis van de eigen kostenadministratie. De tarieven zijn kostendekkend.

3. EDP Audit Pool (EAP)

De uitgaven van de EAP zijn door de deelnemende departementen op voorhand gedekt door structurele overdracht van de apparaatsuitgaven aan het Ministerie van Financiën (uitgavenartikel 01.01 Personeel en materieel kernministerie). De hoogte van de overgedragen gelden is gebaseerd op de voor EAP bepaalde integrale kostprijs. Deze kostprijs vormt tevens de basis voor de doorberekening van verrichte werkzaamheden door EAP aan niet-deelnemers. De ontvangsten ter zake worden begroot op het onderhavige ontvangstenartikel.

4. Facilitair Salaris Bedrijf (FSB)

Door het Facilitair Salaris Bedrijf (FSB) worden op beperkte schaal werkzaamheden voor derden verricht. De hiervoor in rekening gebrachte tarieven zijn gebaseerd op integrale kosten en zijn kostendekkend.

5. Publicaties

Publicaties op het terrein van de openbare financiën worden via de SDU geëxploiteerd; Financiën ontvangt royalty's over de verkoop aan derden.

De kostendekkendheid van voorlichtingspublicaties kan per publicatie verschillen. Per saldo is sprake van minder dan kostendekkendheid, omdat in bepaalde gevallen uit merit-overwegingen minder dan kostendekkende tarieven worden gehanteerd.

02.01 Winstuitkering De Nederlandsche Bank

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Staat der Nederlanden is enig aandeelhouder in De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). Met de overgang van de Bankwet 1948 naar de Bankwet 1998 (per 1 juni 1998) zijn de bepalingen omtrent de winstvaststelling niet meer in de Bankwet, maar in de vennootschappelijke statuten van DNB opgenomen. Ingevolge artikel 19 van deze statuten van DNB wordt de winst van DNB vastgesteld door de raad van commissarissen. Na inhoudingen ten behoeve van de reserves wordt de overige winst ter beschikking gesteld van de vergadering van aandeelhouders, in casu de Staat (artikelen 19 en 22, DNB-statuten). Artikel 16 van de Bankwet 1998 bepaalt dat DNB een storting in de reserves ter goedkeuring aan de Minister moet voorleggen. De overige winst wordt aan de Staat uitgekeerd.

De winstafdracht uitkering aan de Staat vindt plaats in het jaar volgend op het boekjaar waarin de winst van DNB is gerealiseerd (slotuitkering). De feitelijke overboeking van het winstbedrag vindt tegelijk plaats met de vaststelling van de Jaarrekening door de algemene vergadering van aandeelhouders. De interimuitkering ex artikel 22, derde lid, DNB-statuten, vindt plaats in september van het lopende boekjaar.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 1 525 0001 475 0001 700 0001 775 0001 825 000 
1e suppletore wet 1999 125 000– 325 000  
mutatie (ramingsmethodiek e.a.) 50 00050 000– 225 000– 350 000– 425 000 
Stand ontwerp-begroting 20001 758 7661 700 0001 200 0001 475 0001 425 0001 400 0001 500 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000798 093771 426544 536669 326646 637635 292680 670

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

Door een hoger dan geraamde slotuitkering over 1998 wordt de geraamde winstafdracht over 1999 opwaarts bijgesteld met f 125 mln. De winst over 1998 is hoger uitgevallen doordat de rentedaling in 1998 leidde tot verkoopwinsten op de beleggingsportefeuille. De winstafdrachtuitkering in 2000 daalt als gevolg van lagere rentestanden dan geraamd, waardoor de beleggingsopbrengsten in 1999 afnemen.

Mutatie (ramingsmethodiek e.a.)

Vanwege de start van de derde fase EMU is de voorspelling van de winst van DNB met meer onzekerheden omgeven, hetgeen heeft genoopt tot een nieuwe winstramingsmethodiek.

Deze nieuwe methodiek wordt met name ingegeven door de aangepaste boekhoudkundige principes (zoals deze binnen het ESCB worden gehanteerd). Deze principes leiden tot grotere fluctuaties in de winst (en daarmee een afname van de voorspelbaarheid van de winst) dan voorheen doordat balansposten voortaan worden gewaardeerd tegen de op dat moment geldende marktprijzen en waarderingsverliezen direct doorwerken in de winst- en verliesrekening (voor zover hier geen positief saldo op de Herwaarderingsrekening tegenover staat). De marktprijzen zijn dus meer dan voorheen van invloed op de bepaling van de winst (en daarmee ook op de winstuitkering). Het verloop van deze marktprijzen is echter moeilijk te voorspellen, hetgeen aanleiding is bij de ramingen van de winst voortaan uit te gaan van constante rentestanden en wisselkoersen.

Uit de nieuwe raming van de winstuitkering blijkt dat bij toepassing van de nieuwe methodiek de raming vlakker wordt: er is geen sprake van grote mutaties tussen de verschillende meerjarencijfers. De relevante input-variabelen zijn immers constant verondersteld. Wel kunnen vanwege veranderingen in marktprijzen aanzienlijke mutaties plaats vinden tussen de opeenvolgende ramingen van de winstuitkering. Het verschil tussen de gemaakte winstuitkeringsraming ten behoeve van de 1e suppletore wet en de nieuwe raming wordt echter niet door een dergelijke mutatie van de input-variabelen veroorzaakt; het verschil berust met name op de hantering van de nieuwe winstramingsmethodiek.

Voorts kan worden opgemerkt dat bij de winstraming rekening is gehouden met de distributie- en opslagkosten voor de omwisseling naar de chartale euro en de kosten voor de inname van de chartale gulden. Deze kosten zijn begroot op f 235 miljoen voor de periode 1998–2003.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 27 respectievelijk 11.7.

02.02 Rente De Nederlandsche Bank – FMS account

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De rente-ontvangsten vinden hun grondslag in de Foreign Military Sales-account welke De Nederlandsche Bank N.V. voor het Rijk aanhoudt bij de Federal Reserve Bank of New York ten behoeve van leveranciers van militair materieel.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 16 30016 30016 30013 60012 500 
Stand ontwerp-begroting 200016 87216 30016 30016 30013 60012 50012 500
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10007 6567 3977 3977 3976 1715 6725 672

c. De toelichting bij de cijfers

De ontvangstenraming daalt met ingang van 2002 omdat sprake is van een lager geraamd uitstaand saldo, zodat de rente-ontvangsten afnemen.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 26 respectievelijk 11.7.

02.03 Ontvangsten Muntwezen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De ontvangsten van het Rijk hebben betrekking op de betaling van De Nederlandse Munt N.V. (DNM) aan het Rijk wegens de verkoop van metaalschroot (muntmetaal van vernietigde munten), voorts op de afdracht van nominale waarde uit hoofde van de afgifte van bijzondere – niet voor het betalingsverkeer bestemde – munten en tenslotte op de afdracht van royalty's door DNM. Dit laatste betreft een vergoeding die de Staat ontvangt voor dukaten die DNM produceert en verkoopt.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 1 0661 0661 0661 0661 066 
1e suppletore wet 1999 3 000  
mutatie (bijzondere munten) 1 350  
Stand ontwerp-begroting 20006 7595 4161 0661 0661 0661 0661 066
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003 0672 458484484484484484

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet

De mutatie is het gevolg van de verkoop van zilverschroot dat ontstaan is bij de vernietiging van teruggevloeide bijzondere f 50- en f 10-munten.

Mutatie (bijzondere munten)

Ter gelegenheid van het nieuwe millennium zal eind 1999 een bijzondere f 10-munt worden uitgegeven. Dit Millenniumtientje heeft, op basis van een geraamde oplage van 750 000 stuks, een bruto opbrengst van f 7,5 mln. Bijzondere munt-uitgiftes uit voorgaande jaren leiden in 1999 tot terugvloei van f 50 (94 000 stuks) en f 10 (146 500 stuks) munten. Als gevolg hiervan wordt per saldo ruim f 1,3 mln. aan ontvangsten geraamd (f 7,5 mln. opbrengst Millenniumtientje minus f 6,2 mln. terugvloei). Voor een toelichting op de kosten van het Millenniumtientje wordt verwezen naar uitgavenartikel 02.01.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Opbrengsten verkoop metaal schroot 4334 3500 16 01.24
2. Afgeleverde munten (setjes bijzondere munten 5 973756756 16 14.3
3. Afdracht royalty's dukaten 353310310 16 01.24
Totaal 6 7595 4161 066    

Voor de kengetallen wordt verwezen naar de toelichting bij uitgavenartikel 02.01 Muntwezen.

02.04 Toename munten in circulatie

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel wordt de nominale waarde geraamd van de toename van de reguliere – voor het betalingsverkeer bestemde – munten die in omloop zijn. De opbrengst van bijzondere munten wordt geraamd op artikel 02.03 (Ontvangsten Muntwezen). Voor de grondslag wordt verder verwezen naar uitgavenartikel 02.01, artikelonderdelen 6 en 7.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 42 50042 50042 50042 50042 500 
mutatie 1 6001 6001 6001 6001 600 
Stand ontwerp-begroting 200047 76044 10044 10044 10044 10044 10044 100
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100021 67320 01220 01220 01220 01220 01220 012

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De verwachting is dat de nominale waarde van munten die in omloop worden gebracht de nominale waarde van munten die uit omloop worden gehaald zal overtreffen, zodat sprake is van een positieve muntvraag. De mutatie vloeit voort uit de gehanteerde ramingsmethodiek, waarbij wordt uitgegaan van de nominale waarde van gemiddelde muntvraag van de jaren 1996–1998, welke circa 136 mln. stuks bedroeg, hetgeen correspondeert met een nominale waarde van f 44,1 mln.

Voor kengetallen wordt verwezen naar het uitgavenartikel 02.01. De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 96 respectievelijk 14.3.

02.07 Diverse ontvangsten financiën binnenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

1. Op grond van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Stb. 1991, 374; WAKO) wordt aan exploitanten van kerninstallaties een vergoeding in rekening gebracht voor het door de Staat ter beschikking stellen van openbare middelen tot een bedrag van f 5 mld. per ongeval (zie uitgavenartikel 02.05). Daarnaast zijn de exploitanten op grond van de WAKO een premie verschuldigd voor de Aanvullende Staatspolis. De geraamde ontvangsten uit hoofde van de WAKO komen uit op f 0,7 mln. per jaar.

2. Het Agentschap van het ministerie van Financiën genereert ontvangsten uit hoofde van de volgende tariefregelingen:

Periodieke kosten schuldregisters

De tarieven vinden hun grondslag in artikel 7 van de wet van 30 november 1949 (Stb. 1949/J 529), jo. artikel 6 van de Beschikking Schuldregisters (Stcrt. 1963/81), laatstelijk gewijzigd bij beschikking van 18 december 1986 (Stcrt. 1987/1). Inschrijving van een vordering op een rekening op naam in het schuldregister van een lening is voor beleggers een alternatief voor het doen afgeven van schuldbewijzen aan toonder (obligaties) ter zake.

Beheer depot effecten van derden

Het tarief vormt een vergoeding voor de kosten van het bewaren en beheren van effecten die door derden bij het Agentschap worden gedeponeerd.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 18371837183718371837 
1e suppletore wet 1999 – 600     
mutatie (afname schuldregister)  – 650– 700– 725– 750 
mutatie (Wako) – 269– 275– 275– 275– 275 
Stand ontwerp-begroting 20001 455968912862837812762
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000660439414391380368346

c. Toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

In verband met de teruglopende belangstelling van beleggers om via inschrijvingen in het schuldregister deel te nemen aan leningen, is het sinds 1 januari 1999 niet meer mogelijk om op nieuw uit te geven staatsleningen in te schrijven in het schuldregister. De ontvangsten uit hoofde van aan beleggers doorberekende kosten zullen dan ook geleidelijk aflopen.

Mutatie (afname schuldregister)

Het betreft de meerjarige doorwerking van de mutatie zoals toegelicht bij de 1e suppletore wet 1999.

Mutatie (Wako)

Als gevolg van stillegging in 1997 van de kerncentrale in Dodewaard is de aansprakelijkheid met betrekking tot deze centrale verlaagd in 1999, hetgeen leidt tot een lagere vergoeding aan de Staat voor de in het kader van de WAKO verleende garantie.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. (Her)verzekeringen en garanties 987718712 69d 01.23
2. Ontvangsten Agentschap 468250200 16 01.23
Totaal 1 455968912    

e. Overige gegevens

Tarieven

Hieronder wordt ingegaan op de tarieven die ten grondslag liggen aan de ontvangsten van het Agentschap.

Periodieke kosten schuldregisters

Het tarief voor het aanhouden van een schuldregisterrekening is zowel marktconform als kostendekkend.

Beheer depot effecten van derden

Het in rekening gebrachte tarief is gerelateerd aan vergelijkbare tarieven bij banken. De tarieven, in de vorm van bewaarloon en handlingkosten, worden voornamelijk berekend voor bij het Agentschap gedeponeerde effecten in het kader van borgstelling aan de Staat.

02.08 Dividend uit staatsdeelnemingen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de winstuitkeringen op deelnemingen van de Staat in ondernemingen begroot, waarvan het aandeelhouderschap namens de Staat door de Minister van Financiën wordt uitgeoefend.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 72 50072 50072 50072 50072 500 
1e suppletore wet 1999 24 000  
mutatie 1 (verkoop NIB) – 13 900– 13 900– 13 900– 13 900– 13 900 
mutatie 2 (realisatie) 1 860  
Stand ontwerp-begroting 200095 42684 46058 60058 60058 60058 60058 600
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100043 30238 32626 59226 59226 59226 59226 592

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie betreft een hogere dividenduitkering door de Bank Nederlandse Gemeenten.

Mutatie (verkoop NIB)

De afstoot in mei 1999 van de door de Staat gehouden aandelen NIB (zie ook artikel 02.11 opbrengst verkoop vermogenstitels) leidt tot een derving van het dividend. In 1999 zijn alle door de Staat gehouden gewone aandelen A NIB aan ABP-PGGM Capital Holdings vervreemd. Verder is overeengekomen dat ABP PGGM Captital Holdings de door de Staat gehouden cumulatief preferente aandelen B NIB na een periode van vijf jaar zal overnemen. Afgesproken is dat de Staat de aandelen B vervreemdt voor een bedrag van f 32,5 mln. (kasontvangst in het jaar 2004) en dat de Staat de in de tussenliggende periode op deze aandelen te ontvangen dividenden aan ABP/ PGGM Capital Holdings zal uitbetalen. Dit is tot uitdrukking gebracht door vanaf 1 januari 1999 geen dividendraming NIB (f 13,9 mln. per jaar) meer op te nemen. Zie voor de kasontvangst van f 32,5 mln. in het jaar 2004 het ontvangstenartikel 02.11 (opbrengst verkoop vermogenstitels).

Mutatie (realisatie)

De contante winstuitkeringen 1999 vallen mee bij de Nederlandsche Waterschapsbank (+ f 1,3 mln.), bij het FMO (+ f 0,26 mln.) en het Nederlands Inkoop Centrum (+ f 0,3 mln.).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Nationale Investeringsbank 18 51900   11.3
2. Internationale Nederlandengroep 2 0092 0102 000   11.7
3. Bank voor Nederlandse Gemeenten 72 39880 00056 000   11.7
4. Hollandse Signaalapparaten 000   11.3
5. Haven van Vlissingen 000   11.3
6. Nederlandse Waterschapsbank 1 6691 700400   11.7
7. De Nederlandse Munt 276200200   11.3
8. Ned. Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden NV 2552500   11.7
9. Nederlands Inkoopcentrum NV 3003000   11.3
Totaal 95 42684 46058 600 27  

02.10 Regeling Bijzondere Financiering en Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden begroot de ontvangsten uit hoofde van de Regeling Bijzondere Financiering 1971 (BF) en de Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981 (PPM). De BF-ontvangsten betreffen de aan de Staat verschuldigde garantieprovisies, alsmede de na afdekking nog ontvangen terugbetalingen door bedrijven. De PPM-ontvangsten hebben betrekking op eventuele terugbetalingen door PPM's, nadat eerder door de Staat vergoedingen zijn betaald.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 244 00022 00021 00021 00021 000 
1e suppletore wet 1999 2 500  
Stand ontwerp-begroting 200032 374246 50022 00021 00021 00021 00021 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100014 691111 8579 9839 5299 5299 5299 529

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet

De afgelopen jaren is de garantieprovisie Bijzondere Financiering licht gestegen.

Oorzaak is de verhoging van de garantieprovisie in 1993, die elk jaar over een steeds groter deel van het obligo wordt geheven. De provisie-raming kan derhalve worden opgehoogd. In verband met het realiseren van de Regeerakkoord-taakstelling is, naast het vaststellen van het jaarlijkse garantieplafond op f 175 mln, een verhoging van de garantieprovisie met 0,5%-punt doorgevoerd. Dit leidt eveneens tot aanvullende provisie-inkomsten.

De provisie-raming kan dan ook meerjarig tot het niveau van f 11,5 mln. opwaarts worden bijgesteld.

Tegenover de hogere geraamde provisie-inkomsten staan echter lagere restituties BF. Op langere termijn wordt rekening gehouden met een daling van de restitutie-inkomsten, gelet op de lage schade-betalingen in de afgelopen jaren. Per saldo is er dan ook (met uitzondering van het jaar 1999) geen sprake van een meerjarige mutatie bij de ontvangsten BF.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
ArtikelonderdeelCodering
 1998199920002001200220032004econ.funct.
1. Garantieprovisie BF12 17711 50011 50011 50011 50011 50011 50016 
2. Restituties BF18 487235 00010 5009 5009 5009 5009 50063D 
3. Restituties PPM1 71000000063D 
Totaal32 374246 50022 00021 00021 00021  00021 000 11.3

De uitgaven met betrekking tot de BF en PPM zijn opgenomen op de uitgavenartikelen 02.07 en 02.08.

02.11 Opbrengst verkoop vermogenstitels

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de opbrengsten uit verkoop van vermogenstitels van de Staat geraamd.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
mutatie (Verkoop NIB) 2 007 559    32 500
Stand ontwerp-begroting 20007782 007 559000032 500
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000353910 991000014 748

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 78D respectievelijk 11.7.

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie (verkoop NIB)

In mei 1999 heeft de Staat zijn gewone aandelen A NIB afgestoten voor een bedrag van f 2,0 mld. (27,7 mln. aandelen a f 72,50). De aandelen zijn vervreemd aan een daartoe door de pensioenfondsen ABP en PGGM opgerichte houdstermaatschappij (ABP-PGGM Capital Holdings N.V.). Verder is overeengekomen dat de houdstermaatschappij de door de Staat gehouden cumulatief preferente aandelen B NIB na een periode van vijf jaar zal overnemen voor een bedrag van f 32,5 mln (kasontvangst in 2004) en dat de Staat de in de tussenliggende periode op deze aandelen ontvangen dividenden aan ABP/PGGM Capital Holdings zal uitbetalen. Zie hiervoor ook het ontvangstenartikel 02.08 (dividend uit staatsdeelnemingen). Door middel van een aantal brieven is de Staten-Generaal hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 365, nrs. 1 e.v.).

02.12 Rente en aflossing diverse leningen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het ontvangstenartikel bevat de opbrengst van de volgende leningen.

1. In het kader van de financiële herstructurering van de Nationale Investeringsbank N.V. (NIB) is in 1987 een overeenkomst gesloten tussen de Staat en de NIB inzake een converteerbare achtergestelde lening van de Staat aan de NIB (zie brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer d.d. 18 december 1986, nr. 386–15 013) en de Wet van 1 december 1988, Staatsblad 1988, 692). De oorspronkelijke hoofdsom van de lening beloopt f 120 mln.

2. Bij Wet van 11 september 1985 (Stb. 510) heeft de Staat de naamloze vennootschap Postbank N.V. opgericht, waarin de vermogensbestanddelen van de Staat, welke konden worden toegerekend aan de Postcheque- en Girodienst en de vermogensbestanddelen van de Rijkspostspaarbank, werden ingebracht. Bij de oprichting zijn door de Staat aan de Postbank twee leningen verstrekt (f 950 mln. à 6,625% en f 350 mln. à 7,25%). Met ingang van 1 januari 2002 worden beide leningen in tien achtereenvolgende jaren afgelost.

3. De lening SENS (Hippo Toto) van f 7,55 mln. vindt haar grondslag in de (privaatrechtelijke) overeenkomst van 27 oktober 1993 tussen de Staat en de SENS. De rente bedraagt 7,375% en is afhankelijk van de resultaten van de Hippo Toto. Per 31/12/1997 is Hippo Toto BV aan een Stichting overgedragen, die in opdracht van het ministerie van LNV de verkoop van de aandelen aan een derde partij moest trachten te realiseren. Hippo Toto is uiteindelijk in 1998 verkocht aan Autotote.

4. Bij de oprichting per 1 februari 1993 van de Stichting Rijks Opleidingsinstituut (ROI) is door de Staat een achtergestelde lening verstrekt van f 3,0 mln. Begin 1998 is er een aantal wijzigingen aangebracht. Zo is de looptijd verlengd met een periode van 2 jaar tot 1 februari 2000, is de rente aangepast aan de «huidige» marktrente ad 4,15% (was 6,85%) en is per 1 februari 1998 f 1 mln. van de lening omgezet in eigen vermogen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 99 24398 66298 081227 500209 481 
Mutatie (rente en aflossing ROI) 972 444  
Stand ontwerp-begroting 2000100 05299 340101 10698 081227 500209 481200 650
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100045 40245 07945 88044 507103 23595 05891 051

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie (rente en aflossing ROI)

De mutatie heeft betrekking op de rente-betalingen voor de jaren 1999 en 2000 (f 97 000) en de aflossing per 1 februari 2000 (f 2 347 000) van de achtergestelde lening, die de Staat per 1 februari 1993 bij oprichting aan de ROI heeft verstrekt. Zie hiervoor tevens de toelichting onder punt 4 bij de grondslag (a).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
ArtikelonderdeelOntvangsten Codering
 1998199920002001200220032004econ.funct.
1. Nationale Investeringsbank          
Rente2 9042 3241 7431 162581  2611.3
Aflossing8 6068 6068 6068 6068 606  77D 
2. Postbank N.V.          
Rente88 31388 31388 31388 31388 31379 48170 6502611.7
Aflossing    130 000130 000130 00077D 
3. SENS          
Rente0PM     2611.7
Aflossing0PM     77D 
4. Rijks Opleidingsinstituut          
Rente2299797    2611.7
Aflossing002 347    77D 
Totaal100 05299 340101 10698 081227 500209 481200 650  

03.02 Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel (met voorfinancieringskarakter) heeft betrekking op de rekening-courantverhouding tussen de Staat en de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO).

Onder de uitgaven is een overeenkomstig artikel opgenomen (03.02).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

Tegenover de uitgaven ten bedrage van de mate van voltrekking van de rekening-courant door FMO (tot een maximum van f 40 mln.) staan in enig jaar evengrote inkomsten van de Staat als gevolg van de afstorting (tot het door FMO opgenomen bedrag) aan de Staat van de opname van kapitaalmarktmiddelen. De betreffende begrotingsposten zijn dan ook voor enig jaar in evenwicht (eindsaldo nihil). De ontvangstenraming heeft het karakter van een pm-post.

De rekening-courantverhouding tussen Staat en FMO blijft van toepassing zolang de FMO nog kapitaalmarktmiddelen onder garantie van de Staat op haar balans heeft staan.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 77D respectievelijk 01.54.

03.03 Ontvangsten Europese Investeringsbank

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Via de Europese Investeringsbank hebben de (toenmalige) EG-lidstaten in 1971 een lening aan Turkije verstrekt. Jaarlijks wordt het Nederlandse aandeel in de terugbetalingen (rente en aflossing) door Turkije, conform de overeengekomen terugbetalingsregeling, ontvangen en op dit artikel geraamd.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 3 5863 2573 0723 0112 390 
mutatie  – 92– 83– 83– 62 
Stand ontwerp-begroting 20003 9923 58631652 9892 9282 3281 626
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10001 8111 62714361 3561 3291 056738

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De mutatie betreft een wisselkoersverschil (een gedeelte van de rente en aflossing luidt in USDollar).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Ontvangsten EIB-Turkije         
1. Rente 631486304 26 01.53
2. Aflossing 3 3613 1002 861 77G 01.53
Totaal 3 9923 5863165    

03.04 Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In geval van verstrekking van kredieten onder het geïntegreerd EG-mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn, dient de kredietnemende staat deze met rente terug te betalen. Dit artikel is met het oog op dergelijke ontvangsten geschapen. Overigens staan thans geen kredieten uit die ten laste van de begroting worden gefinancierd.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000000000

De bij dit artikel behorende economische en functionele coderingen luiden voor de rente 26 en 01.53 en voor de aflossing 77G en 01.43.

03.05 Diverse ontvangsten financiën buitenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de volgende onderdelen:

1. De ontvangsten uit handhaving van de waarde van het door Nederland gestorte aandeel in het kapitaal van de Europese Investeringsbank (EIB). Op deze manier wordt voorzien in de mogelijkheid om ontvangsten te boeken indien de gulden dusdanig apprecieert dat de feitelijke waarde van het Nederlandse aandeel in het kapitaal van de EIB hoger is dan de boekwaarde van het in ecu's uitgedrukte aandeel. In verband met de introductie van de euro is deze waardehandhavingsregeling met ingang van 1999 vervallen. Onder dit artikelonderdeel is ook een éénmalige dividenduitkering door de EIB aan haar aandeelhouders opgenomen. Dit heeft Nederland een ontvangst opgeleverd van f 109 mln. in 1998.

2. De uitkering krachtens de Nederlands-Indonesische overeenkomst van 7 september 1966 (Trb.199). Het betreft jaarlijks ontvangen bedragen van Indonesië via het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor particuliere schuldeisers op grond van de overeenkomst tussen Nederland en Indonesië uit 1966 voor de afwikkeling van uiteenlopende financiële kwesties, die hun oorsprong hebben in de tijd vóór 1963. De laatste ontvangst vindt plaats in 2004.

3. Incidenteel van de EIB terugontvangen garantiebetalingen inzake verstrekte leningen aan de Afrikaanse, Caraïbische en Stille-Zuidzeelanden (ACS-landen) vallende onder de Overeenkomsten van Lomé.

4. Ontvangsten betreffende de IDA Special Action Account; het betreft halfjaarlijkse terugbetalingen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie in verband met de Nederlandse bijdrage in 1978 aan de IDA Special Action Account. Dit is een faciliteit waaruit leningen zijn verstrekt; na de aflossingsvrije periode van deze leningen vloeien de middelen geleidelijk weer terug naar Nederland. De terugbetalingen zullen naar verwachting doorlopen tot het jaar 2030.

5. Ontvangsten betreffende het Nederlandse deel van de speciale EEG-rekening van de EU-lidstaten bij de EIB. Op deze rekening worden de ontvangen rente en aflossingen op het door de EIB verstrekte risicokapitaal aan ACS-landen en Landen en Gebieden Overzee (LGO) gestort. Een deel van deze rekening komt, naar rato van de Nederlandse bijdrage aan de verschillende Europese Ontwikkelingslanden aan Nederland toe.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 8 2288 8178 6348 4418 248 
1e suppletore wet 1999 1 621  
Stand ontwerp-begroting 2000116 8169 84988178 6348 4418 2488 048
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100053 0094 46940013 9183 8303 7433 652

c. De toelichting bij de cijfers

In 1999 is een bedrag van f 1,6 mln. ontvangen in verband met de afhandeling van de waardehandhavingsregeling bij de EIB als gevolg van de vaste eurokoers.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Handhaving waarde aandeel in EIB en uitkering dividend 108 9351 6210 78G 01.43
2. Nederlands-Indon.Overeenkomst 7 0437 0006 800 69G 01.40
3. Terugontvangen garantiebetalingen EIB 22000 69G 01.53
4. IDA Special Action Account 6181 2282 017 77G 01.53
5. Terugontvangsten EIB (EOF's)     69G 01.53
(Speciale EEG-Rekening) 000    
Totaal 116 8169 8498 817    

03.06 Exportkredietverzekering

a. Grondslag van het artikel

Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen is opgemerkt in het algemene deel van de memorie van toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 03.10 van de uitgaven.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 470 000420 000420 000420 000420 000 
1e suppletore wet 1999 300 000  
Mutatie (ramingsbijstelling) 30 00060 000 – 40 000– 40 000 
Stand ontwerp-begroting 2000948 831800 000480 000420 000380 000380 000380 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000430 561363 024217 815190 588172 436172 436172 436

c. De toelichting bij de cijfers

De gemelde ontvangstenramingen zijn gebaseerd op de huidige inzichten met betrekking tot de ontvangsten van provenu's uit hoofde van afgesloten en af te sluiten schuldenregelingen in het kader van de Club van Parijs.

Mutaties 1e suppletore wet 1999 en begroting (provenu's)

De provenu-raming is in voor de jaren 1999 en 2000 opgehoogd omdat is gebleken dat enkele belangrijke debiteurenlanden, waarmee consolidatieregelingen zijn afgesloten, een continu goed betalingsgedrag blijven vertonen. Daarnaast wordt op langere termijn een dalende trend in de ontvangstenraming verwacht. Zie voor een nadere toelichting het uitgavenartikel 03.10

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en de functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Premies 48 94760 00060 000 69D  
Schaderestituties 899 884740 000420 000 63D  
Totaal 948 831800 000480 000   11.1

Overige gegevens

In de algemene toelichting bij deze begroting is reeds op hoofdlijnen ingegaan op de consensus ten aanzien van het Premieakkoord. Hieronder wordt hierop nader ingegaan.

Consensus Premieakkoord

Naast de zogenaamde benchmarks zijn minimumpremies voor het landenrisico overeengekomen, die verschuldigd zijn als alleen het landenrisico gedekt wordt. Alle premies zijn vastgesteld per landenklasse. Bij bepaling van de hoogte van de premies is als uitgangspunt gehanteerd, dat de premies per landenklasse kostendekkend dienen te zijn. Er worden thans maatstaven ontwikkeld voor meting van de kostendekkendheid. Overigens is het een deelnemende staat toegestaan hogere premies dan de benchmarks te rekenen en een land in een landenklasse in te delen waarin landen met een hoger risico zijn ondergebracht.

De minimum-premiepercentages zijn voor alle zeven landenklassen een lineaire functie van de duur van de kredietperiode. De steilte van de tijdsfunctie loopt op met de landenklasse. Dit Premieakkoord is in 1998 technisch verder uitgewerkt en diende uiterlijk 1 april 1999 door de deelnemende staten te zijn geïmplementeerd in hun nationale premiestelsel.

De minimumpremies zijn in formules vastgelegd en reflecteren het risico in geval van 95% dekking met een standaardverzekering. Voor verzekeringen boven of beneden standaard gelden regels voor toe- en afslagen. Er is een aantal toegelaten uitzonderingen gedefinieerd; toepassing in een individueel geval kan alleen plaatsvinden na internationale consultatie.

Over enkele jaren zal aan de hand van de opgedane ervaringen een herziening van het Premieakkoord kunnen plaatsvinden.

Beginselen voor de opbouw van de debiteurenpremies

Bij de opbouw van het stelsel van debiteurenpremies is uitgegaan van de volgende beginselen:

• Het landenrisico bepaalt voor alle debiteurencategorieën mede het debiteurenrisico. Anders gezegd, de debiteurenpremie in een slechtere landenklasse is hoger dan die in een betere landenklasse.

• De debiteuren kunnen worden gesplitst in overheidskopers (MA, CO, LO1 ) en particuliere kopers (GB, StB, GPD, StPD). Het debiteurenrisico op overheidskopers varieert evenredig met het landenrisico, omdat dit risico bij overheidsdebiteuren zeer nauw samenhangt met het landenrisico.

• Het risico op een centrale overheidsinstelling wordt groter geacht dan op een monetaire autoriteit. Voorts wordt het risico op een lagere overheidsinstelling als groter gekwalificeerd dan dat op de centrale overheid.

• Het debiteurenrisico op banken en particulieren varieert niet evenredig met het landenrisico. Wel blijft gelden, dat het debiteurenrisico op een bank en op particulieren toeneemt naarmate de landenklasse risicovoller wordt. Het resultaat van een bank of onderneming wordt namelijk mede beïnvloed door de financieel-economische situatie in het vestigingsland. De debiteurenpremies voor banken en particulieren nemen daarom toe met de toename van de landenpremie, zij het minder dan evenredig.

• Het risico op een particuliere debiteur wordt groter geacht dan op een bank; het risico op een standaardbank respectievelijk standaardparticulier groter dan op een goede bank respectievelijk goede particulier.

• De verhouding tussen debiteurenpremie en landenpremie is dezelfde, ongeacht de risicoduur.

03.07 Regeling Herverzekering Investeringen

a. De grondslag van het artikel

Kortheidshalve wordt voor de toelichting bij dit artikel verwezen naar de toelichting bij het corresponderende uitgavenartikel 03.11.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 1 0001 0001 0001 0001 000 
Stand ontwerp-begroting 20001 3031 00010001 0001 0001 0001 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000591454454454454454454

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 68d respectievelijk 11.1.

04.01 Ontvangsten heffings- en invorderingsrente

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De regeling betreffende de invorderingsrente is gebaseerd op de Invorderingswet 1990 (artikelen 28, 29, 30 en 31) en de heffingsrente op de Algemene Wet Rijksbelastingen (artikelen 30a, 30b en 30c). De ontvangsten betreffen de aan de belastingplichtigen in rekening gebrachte rente bij betaling na afloop van de betalingstermijn en bij aanslagen die worden opgelegd na afloop van het jaar waarop de aanslag betrekking heeft.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 935 0001 135 0001 185 0001 185 0001 185 000 
Stand ontwerp-begroting 2000666 464935 0001 135 0001 185 0001 185 0001 185 0001 185 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000302 429424 286515 042537 731537 731537 731537 731

c. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Atikelonderdeel   Codering
  199819992000 econ. funct.
1. Ontvangsten invorderingsrente 90 29298 75098 750    
2. Ontvangsten heffingsrente 576 172836 2501 036 250    
Totaal 666 464935 0001 135 000 36 01.22

04.02 Kosten vervolging

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de ontvangsten van aan belastingplichtigen doorberekende kosten van werkzaamheden, die samenhangen met de dwanginvordering (aanmaningen, dwangbevelen, beslagleggingen en executoriale verkopingen). Het tarief berust op de Kostenwet Invordering Rijksbelastingen van 12 februari 1969, Stb. 83, laatstelijk gewijzigd bij wet van 2 november 1995, Stb. 554.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 91 50093 20094 80096 40098 000 
1e suppletore wet 1999 20 00020 00020 00020 00020 000 
Stand ontwerp-begroting 2000116 311111 500113 200114 800116 400118 000118 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100052 78050 59651 36852 09452 82053 54653 546

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 36 respectievelijk 01.22.

c. De toelichting op de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

Op grond van de realisatie is de raming structureel met f 20 mln. bijgesteld. Tevens wordt bij deze ramingsbijstelling uitgegaan van indexatie van de tarieven.

d. Overige gegevens

Tarieven

De tarieven van de meest voorkomende werkzaamheden luiden:

• Kosten aanmaningen f 10 (f 20 bij een schuld vanaf f 1000).

• Kosten dwangbevelen f 50 (plus f 5 voor elke f 100 schuld met een maximum van f 15 000).

• Kosten beslagleggingen en openbare verkopingen f 70 resp. f 90 (plus f 20 per uur boven de vier uur)

De tarieven inzake de kosten vervolging zijn gebaseerd op een berekening van de integrale kosten uit 1992. Momenteel is een onderzoek gaande naar de kostendekkenheid van deze tarieven. In dit onderzoek zijn ook lagere overheden betrokken. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen in welke mate een aanpassing van de huidige tarieven noodzakelijk is. Eveneens wordt de mogelijkheid bezien om een jaarlijkse indexatie toe te passen op de vastgestelde tarieven. De verwachting is dat in de tweede helft van 1999 de resultaten van het onderzoek bekend zijn.

Kengetallen

Onderstaande tabel geeft inzicht in de ontwikkeling van de aan de ontvangsten ten grondslag liggende vervolgingsacties. Niet alle vervolgingsacties worden doorberekend, omdat in een deel van de gevallen de vorderingen tussentijds reeds zijn betaald of een betalingsregeling is getroffen, danwel onvoldoende opbrengsten uit de boedel kunnen worden gegenereerd.

Ontwikkelingen aantallen vervolgingsacties (x 1000) en doorberekende kosten
 19941995199619971998
aanmaningen2 1932 2872 5382 2542 778
dwangbevelen7908681 3401 1241 379
beslagleggingen305343851457462
tenuitvoerlegging181171277307313
ontvangsten (x f 1 mln)108,7107,8111,7116116,3

Uit de tabel is af te leiden dat het aantal vervolgingsacties over de jaren schommelingen vertoont, maar dat de ontvangsten redelijk constant blijven. De hoogte van de ontvangsten wordt overigens niet alleen bepaald door het aantal vervolgingsacties, maar ook door de hoogte van de belastingschuld omdat de tarieven daaraan deels zijn gerelateerd. Zo heeft het hogere aantal vervolgingsacties in 1998 niet geleid tot een sterke stijging van de ontvangsten. De groei in 1998 werd namelijk met name veroorzaakt door een strikter invorderingsbeleid bij de motorrijtuigenbelasting; de in te vorderen bedragen zijn hier relatief laag.

04.03 Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden, Belastingdienst

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten geraamd uit hoofde van voor derden verrichte werkzaamheden. De artikelonderdelen kennen de navolgende grondslag:

a. De vergoeding voor de inning en invordering van de verontreinigingsheffing rijkswateren maakt onderdeel uit van een door de Belastingdienst op 27 maart 1995 gesloten convenant met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

b. Legesgelden: De tarieven voor het registreren van akten (of het verlenen van ontheffing daarop) alsmede voor inzage in of uittreksels uit de registers, berusten op de Registratiewet 1970. De tarieven voor ambtelijke werkzaamheden van de Douane berusten op art. 35 van de Douanewet;

c. De verkoop van voor het publiek verkrijgbaar gestelde stukken vindt plaats via SDU-Fulfilment. De opbrengsten hiervan worden afgedragen aan de Belastingdienst;

d. Bij teruggave van belasting op Euro-jaarvignetten worden administratiekosten berekend. Dit tarief berust op art.14, lid 4, van de Wet belasting zware motorrijtuigen.

e. Een vergoeding voor detachering van medewerkers van de FIOD bij de Bureaus Financiële ondersteuning (BFO's) is opgenomen in een door de Belastingdienst op 6 juli 1992 gesloten convenant met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 11 30011 30011 30011 30011 300 
Stand ontwerp-begroting 200012 22211 30011 30011 30011 30011 30011 300
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10005 5465 12851285 1285 1285 1285 128

c. De onderverdeling in artikelonderdelen

De verdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. func.
1. Verontreinigingsheffing 707575     
2. Legesgelden 11 09610 00010 000    
3. Formulieren en publicaties 442950950     
4. Administratiekosten eurovignet 333275275     
5. Bijdrage FIOD aan BFO's 207       
overig 7400    
Totaal 12 22211 30011 300 16 01.22

04.04 Bijdrage van EU in de inningskosten EU-douanerechten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Nederland ontvangt als tegemoetkoming in de kosten van de inning van de aan de Europese Unie af te dragen invoerrechten 10% van die invoerrechten en vanaf 2001 25%.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 344 500344 500344 500344 500344 500 
1e suppletore wet 1999 – 24 000– 34 000473 000508 000534 000 
Mutatie (ramingsbijstelling) 15 00015 50025 00016 25020 250 
Stand ontwerp-begroting 2000362 884335 500326 000842 500868 750898 750925 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000164 670152 243147 932382 310394 222407 835419 747

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 16 respectievelijk 01.22.

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutatie is het gevolg van de doorwerking van bijstellingen in de meerjarenraming van de ontvangen invoerrechten. Daarnaast is in EU-verband afgesproken dat de vergoeding met ingang van 2001 wordt verhoogd van 10% naar 25% van de vastgestelde invoerrechten.

Mutatie (ramingsbijstelling)

Op basis van de actuele invoerrechtenraming is de raming bijgesteld.

04.27 Diverse ontvangsten Belastingdienst

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De ontvangsten van dit artikel hebben betrekking op uitkeringen ingevolge de AAW (art. 8, derde lid), subsidies en ouderbijdragen kinderopvang en diverse andere, veelal aan de bedrijfsvoering gerelateerde, ontvangsten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 41 42524 37121 87119 37119 371 
1e suppletore wet 1999 11 14823 4106 5444 5444 574 
Stand ontwerp-begroting 200072 60552 57347 78128 41523 91523 94523 945
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100032 94723 85721 68212 89410 85210 86610 866

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 1999

De mutaties betreffen: een actualisatie van de ontvangstraming voor het PC-privé project (4,3 mln in 1999 en 2000, 2 mln in 2001), een desaldering in het kader van de internationale bijstand en samenwerking (0,3 mln in 1999 en 14,6 mln in 2000) en een desaldering van diverse personele en materiële ontvangsten (in totaal 6,5 mln in 1999 en 4,5 mln structureel). Zie ook uitgaven artikel 04.01.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De verdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. invaliditeitsuitkeringen 8 3467 5005 500 47A 06.15
2. ouderbijdragen kinderopvang 4 8786 6956 695 16 01.20
3. subsidies en overige personele ontvangsten 32 91915 19512 942 16 01.20
4. middelenafspraken roerende zaken 428335335 16 01.20
5. overige ontvangsten materieel 26 03422 84822 309 16 01.20
totaal 72 60552 57347 781    

04.28 Opbrengsten van schikkingen en administratieve boeten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel is gebaseerd op de Algemene Wet Rijksbelastingen en de Douanewet.

b. De cijfers

 
 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 216 000216 000216 000216 000216 000 
Stand ontwerp-begroting 2000245 568216 000216 000216 000216 000216 000216 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000111 43498 01798 01798 01798 01798 01798 017

c. De onderverdeling in artikelonderdelen

De verdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1. schikkingen 8 5004 0004 000 36 01.22
2. administratieve boeten 237 068212000212000 47A 01.22
Totaal 245 568216 000216 000    

BELASTINGONTVANGSTEN

1. Inleiding

Onderstaand wordt de raming van de belastingontvangsten voor 1999 en 2000 nader toegelicht. In het bijzonder wordt ingegaan op de belangrijkste autonome maatregelen en de onderbouwing van de endogene groei. Daarna volgt een meer gedetailleerde toelichting van de raming per begrotingsartikel. Een raming van de belastingontvangsten voor de jaren 2001 tot en met 2004 is opgenomen in bijlage 3 van de Miljoenennota 2000. Verder is in bijlage 4 van de Miljoenennota 2000 een overzicht van belastinguitgaven opgenomen.

2. De belastingraming voor 1999 en 2000: autonome effecten

Tabel 1 geeft de raming van de belastingontvangsten voor 1999 en 2000 weer. De totale mutatie ten opzichte van het voorafgaande jaar is uitgesplitst naar de autonome en endogene mutatie.

Tabel 1 Raming van de belastingopbrengsten voor 1999 en 2000 in miljarden1
 199819992000
Belastingopbrengsten175,9186,1193,5
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 10,27,5
w.v. autonome mutatie 0,40,6
w.v. endogene mutatie 9,76,9
Endogene mutatie in procenten 5,5%3,7%
Mutatie BBP in procenten 4,3%4,9%

1 Exclusief de niet voor begroting IX-B relevante invoerrechten. Inclusief de invoerrechten bedraagt de realisatie in 1998 179,5 miljard en de raming voor 1999 en 2000 189,4 respectievelijk 196,7 miljard.

Tabel 2 somt de belangrijkste autonome mutaties op. Er is onderscheid gemaakt naar fiscale autonome en overige autonome maatregelen. De fiscale autonome maatregelen zijn de mutaties in de belastingontvangsten als gevolg van fiscaal beleid. Tot de overige autonome maatregelen behoren de mutaties in de belastingontvangsten die samenhangen met maatregelen in de uitvoeringssfeer van de Belastingdienst. Nabetalingen van belastingen en premies tussen Rijk en sociale fondsen worden ook tot de overige maatregelen gerekend. De endogene mutatie van de belastingontvangsten is de mutatie als gevolg van de economische ontwikkeling zoals groei van de bestedingen, winstontwikkeling, lonen en dergelijke.

Tabel 2 Effecten van autonome maatregelen op de belastingontvangsten in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mld.)

 
 kas 1999kas 2000
Maatregelen in 1999598  
Vergroening  
Overbrengen water naar algemeen BTW-tarief200 
–BTW-heffing over energie- en milieubelastingen140 
–Indexatie milieubelastingen77 
–Verhoging energiebelastingen1 000 
–Terugsluis 21ste eeuw gezinnen– 913 
–Positieve prikkels huishoudens– 64 
–Compensatie bedrijfsleven– 155 
Verhoging tabaksaccijns125  
Mutatie belasting tarief schijf 1a als gevolg van nabetalingen880  
Afdrachtskorting voor scholing in de non-profit sector– 100  
Additionele verlaging tarief belastingschijf 1a– 460  
Brede herwaardering: egalisatiereserve– 85  
Overig– 47  
   
Totaal doorwerking fiscale maatregelen uit voorgaande jaren– 595 
   
Totaal fiscale maatregelen (exclusief maatregelen invoerrechten)3 
Totaal overige maatregelen (exclusief maatregelen invoerrechten)409 
   
Totaal maatregelen (exclusief maatregelen invoerrechten)412 
   
Werkgelegenheids- en inkomenspakket –1 343
Verhoging maximum arbeidskostenforfait met 390 gulden – 405
Verlaging tarief schijf 1a met 0,15%-punt (incl. premies – 0,65%-punt) – 160
Verhoging algemene ouderaftrek met 380 gulden – 40
Fiscale faciliteit jong gehandicapten (Wajongers) – 122
Lager BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten – 229
Aanpassing tarief schijf 1a en 1b i.v.m. nabetalingen met 0,35%-punt (incl. premies 0%-punt) – 870
Aanpassing tarief schijf 1b met 0,5%-punt (incl. premies 0%-punt) 650
Overig belastingen (exclusief maatregelen invoerrechten) – 167
   
Pakket vergroening en verschuiving 240
Vergroening 1 627
Regulerende energiebelastingen 1 045
–Verhoging tarief afvalstoffenbelasting op brandbaar afval 135
–Algemeen BTW-tarief bestrijdingsmiddelen en meststoffen 21
–Verhoging tarief grondwaterbelasting zelfonttrekkers 27
–Indexatie milieubelastingen 126
–BTW over verhoging energiebelastingen en milieubelastingen 170
–Invoering van algemene waterbelasting i.c.m. onder verlaagd BTW-tarief brengen van water e.d. 69
–Vergroening autobelastingen eerste tranche 34
   
Terugsluis gezinnen – 1 079
Verlaging tarief 1a (-0,9%) – 1 014
–Positieve prikkels tweede tranche – 65
   
Terugsluis bedrijven – 308
Verlaging vpb-tarief over de eerste 50 000 gld. met 3%-punt – 126
–Verhoging zelfstandigenaftrek met f 1 090 – 65
–Verbreding Milieu Investeringsaftrek – 15
–Specifieke terugsluismaatregelen bedrijfsleven – 37
–Positieve prikkels tweede tranche – 65
   
Ondernemerspakket 21e eeuw eerste tranche – 41
Verlaging van het Vpb-tarief over de eerste 50 000 gld. met 2%-punt – 84
Verlaging kapitaalbelasting met 0,1%-punt – 65
Ongedaan maken ombuiging Regeerakkoord WBSO en investeringsaftrek en handhaving WBSO percentage op 13% – 108
Afschaffing assurantiereserve eigen risico en exportrisicoreserve 161
Pakket reparatie ondernemerssfeer 55
   
Afschaffing omroepbijdrage – 643
Afschaffen omroepbijdrage (niet fiscaal) – 1 918
Verhoging tarief 1a met 1,10%-punt 1 275
   
Totaal doorwerking fiscale maatregelen uit voorgaande jaren – 48
   
Totaal fiscale maatregelen inclusief afschaffen omroepbijdrage (exclusief maatregelen invoerrechten) – 1 835
 
Totaal fiscale maatregelen exclusief afschaffen omroepbijdrage (exclusief invoerrechten) 83
Totaal overige maatregelen (exclusief maatregelen invoerrechten) 475
   
Totaal maatregelen (exclusief maatregelen) 558

Autonome maatregelen voor 1999

Als gevolg van maatregelen stijgen de belastingopbrengsten in 1999 per saldo met 0,4 miljard ten opzichte van 1998. De fiscale autonomen zijn per saldo 0. De 0,4 miljard bestaat in zijn geheel uit overige autonomen. In bovenstaande tabel zijn de belangrijkste fiscale maatregelen opgenomen. Een belangrijk deel van de fiscale maatregelen hangt samen met het vergroeningspakket. Verschillende milieubelastingen worden verhoogd. Ter compensatie vindt er een terugsluis plaats door met name een verlaging van de nieuwe eerste schijf, die in het regeerakkoord is overeengekomen met het oog op de lagere inkomens (zogenaamde «knip» in de eerste schijf). Naast de terugsluis van de vergroening vindt nog additionele verlaging van de tarieven plaats. De overige maatregelen bedragen per saldo 0,4 miljard en hebben met name betrekking op afrekeningen van belasting- en premieheffing tussen Rijk en sociale fondsen, de BTW aanleg van infrastructuur, verbeterde administratieve processen bij de belastingdienst en het tegengaan van fraude.

Autonome maatregelen voor 2000

Het totaal aan autonome maatregelen in 2000 leidt tot een toename van de belastingontvangst van 0,5 miljard (excl. afschaffen omroepbijdrage). Deze toename bestaat voor 0,1 miljard uit fiscale maatregelen en voor 0,4 miljard uit overige maatregelen. Ook in 2000 speelt vergroening een belangrijke rol. De milieubelastingen worden verder verhoogd en er vindt ook dat jaar een compenserende terugsluis plaats, door de belastingtarieven in met name de (nieuwe) eerste schijf te verlagen. Om de inkomenspositie van bepaalde groepen te versterken wordt een aantal maatregelen genomen. Een aantal arbeidsintensieve diensten zal vanaf 2000 in het lage BTW-tarief worden ondergebracht. Ook zal een extra fiscale aftrekpost worden ingevoerd om de inkomenspositie van jonggehandicapten te verbeteren (fiscale faciliteit Wajong). Daarnaast vindt een verschuiving plaats tussen tarief 1a en 1b.

3. De belastingraming voor 1999 en 2000: endogene effecten

In tabel 3 is de totale belastingraming voor 1999 en 2000 uitgesplitst naar kostprijsverhogende belastingen en belastingen op inkomen, winst en vermogen. In 1999 en 2000 is de opbrengst van de kostprijsverhogende belastingen 53% respectievelijk 54% van de totale geraamde belastingopbrengsten. Door de verhoging van enerzijds de tot de kostprijsverhogende belastingen behorende belastingen op een milieugrondslag en anderzijds de terug- sluis hiervan via de loon- en inkomstenbelasting, zijn de inkomsten uit hoofde van de kostprijsverhogende belastingen omvangrijker geworden ten opzichte van de belastingen op inkomen en vermogen.

Tabel 3 Uitsplitsing van de belastingopbrengsten voor 1998, 1999 en 2000 in miljarden1
 199819992000
Kostprijsverhogende belastingen89,998,1103,6
w.v. omzetbelasting53,758,060,8
w.v. accijnzen15,816,817,4
w.v. overig8,08,910,7
    
Belastingen op inkomen, winst en vermogen286,088,089,9
w.v. inkomstenbelasting2,8– 2,9– 3,0
w.v. loonbelasting41,047,150,1
w.v. dividendbelasting4,35,04,7
w.v. vennootschapsbelasting33,733,933,2
w.v. overig24,24,84,9

1Exclusief de niet voor begroting IX-B relevante invoerrechten.

2Inclusief de niet nader toe te rekenen belastingontvangsten.

Hieronder wordt voor de belangrijkste belastingsoorten de raming nader toegelicht.

Omzetbelasting

De omzetbelasting (31% van de totale belastingontvangsten exclusief invoerrechten in 1999) neemt in 1999 sterk toe door de krachtige groei van de consumptie. Het Centraal Planbureau (CPB) raamt in de Macro Economische Verkenning 2000 een volume groei van de particuliere consumptie met ruim 4% voor 1999. Ook voor de andere bestedingscategorieën die relevant zijn voor de omzetbelasting raamt het CPB voor 1999 een sterke stijging. Bovendien is er een sterkere groei van de duurzame consumptiegoederen (+9,4%, januari tot en met juni 1999) die belast worden met het algemene BTW-tarief in vergelijking met voedingsmiddelen (+ 0,7%, januari tot en met juni 1999) die belast worden met het verlaagde BTW-tarief. Hierdoor stijgt het gemiddelde gewogen BTW-tarief in 1999.

Voor 2000 voorziet het CPB een afname van de groeipercentages van de verschillende bestedingscategoriëen: de belangrijkste afname is gelegen bij de particuliere consumptie die in 2000 stijgt met ruim 3% (t.o.v. 4% in 1999). Een deel van de groei in 2000 wordt veroorzaakt door het meenemen van anticipatie-effecten, die een rol spelen als gevolg van de belastingherziening 2001 (aankopen die naar voren worden gehaald met het oog op verhoging BTW-tarief in 2001). De stijging van de consumptieprijs in 2000 blijft min of meer gelijk (1,8% versus 1,7%). Per saldo resteert er een lichte daling van de endogene groei in 2000 (4,4% t.o.v. 5,6% in 1999).

Loon- en inkomstenbelasting

De groei van de loon- en inkomstenbelasting (24% van de totale belastingontvangsten exclusief invoerrechten in 1999) wordt gedomineerd door de ontwikkeling bij de loonbelasting. Met name de toename van lonen en werkgelegenheid leidt tot hogere loonbelastingontvangsten. In 1999 is vooral de werkgelegenheidsgroei verantwoordelijk voor de toename, terwijl in 2000 vooral de stijging van de lonen tot extra inkomsten bij deze belastingsoort leidt. Voor de inkomstenbelasting moet een onderscheid worden gemaakt tussen particulieren en ondernemers. Bij de particulieren is de ontwikkeling van bijtel- en aftrekposten (bijv. rente- en dividendinkomsten, hypotheekrente) van belang, terwijl de ontwikkeling bij de ondernemers bepaald wordt door de winstontwikkeling. De omvang van de aftrekposten van alle Nederlandse belastingplichtigen is groter dan de afgedragen belasting van een relatief kleine groep ondernemers, waar- door de opbrengst van de totale inkomstenbelasting per saldo negatief is. Door een toename van de aftrekposten (waaronder de hypotheekrenteaftrek) neemt dit negatieve saldo toe. Wanneer naar loon- en inkomstenbelasting samen wordt gekeken, is echter een duidelijke stijging van de jaarlijkse belastingontvangsten zichtbaar. Sinds invoering van de voorlopige teruggaaf in de inkomstenbelasting (in plaats van de loonbeschikking) worden loon- en inkomstenbelasting in de toelichting van de belastingontvangstenartikelen niet langer apart opgenomen.

Vennootschapsbelasting

De opbrengst van de vennootschapsbelasting (18% van de totale belastingontvangsten exclusief invoerrechten in 1999) is de laatste drie jaar sterk gestegen. In 1996 bedroegen de kasontvangsten van de vennootschapsbelasting uit de niet-gassector 23,7 miljard terwijl voor 1999 een kasontvangst van 31,4 miljard wordt geraamd. De vennootschapsbelasting uit de gassector is in periode 1998–2000 gelijk gebleven (2,5 miljard). De sterke stijging van de vennootschapsbelasting uit de niet-gassector heeft zich vooral voorgedaan tussen 1996 en 1998. In 1999 en 2000 is sprake van een afzwakkende ontwikkeling, in lijn met de iets minder gunstige conjuncturele situatie. Daarbij speelt ook de inningssystematiek van de vennootschapsbelasting een rol. Hierdoor zijn in de kasjaren 1996 en 1997 incidenteel hoge ontvangsten gerealiseerd vanwege het feit dat niet alleen hogere ontvangsten uit voorgaande jaren binnenstroomden, maar deze hogere belastbare winsten direct zijn doorvertaald naar hogere voorlopige aanslagen over de lopende jaren. Dit incidentele effect treedt in veel mindere mate op in de jaren 1999 en 2000.

Verder is van belang dat doordat de voorlopige aanslag gebaseerd is op de aanslagopleggingen in de voorgaande twee jaren, bij een minder sterke stijging van de belastbare winst een groter deel van de transactie-opbrengst in het jaar zelf in de kas tot uiting komt. Er is daardoor een kleinere kasoverloop naar latere jaren. Voor 1999 speelt verder de uitkomst van de arbitragezaak inzake de Common Area baten een grote rol. Hiervoor is in 1999 een incidenteel effect ingeboekt van 500 miljoen. Voorts is in samenhang met de hogere olieprijzen de raming van de VpB-opbrengst uit de gassector opwaarts bijgesteld. Voor 2000 zorgt de tegenboeking van het effect van de Common Area baten en vertraagde doorwerking van de dalende economische groei ten opzichte van 1998 een rol bij de dalende endogene groei.

4. Toelichting per begrotingsartikel

04.05 Inkomstenbelasting

De grondslag van het artikel

De Wet op de Inkomstenbelasting.

De toelichting bij de cijfers

Met ingang van de ontwerp begroting 1999 zijn dit artikel en artikel 04.08 loonbelasting samengevoegd. De ontvangsten worden geraamd op artikel 04.08 met als nieuwe omschrijving loon- en inkomstenbelasting. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar dat artikel.

04.06 Vermogensbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de vermogensbelasting.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  1 525 000     
1e suppletore wet 1999  5 000     
Mutatie  150 000     
Stand ontwerp-begroting 2000 1 475 5711 680 0001 750 000 37 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 669 585762 351794 115    

c. De toelichting bij de cijfers

De vermogensbelasting is een aanslagbelasting. Bij de aangifte van de inkomstenbelasting wordt voor belastingplichtingen met een vermogen tevens de aanslag vermogensbelasting geregeld. De opbrengst van de vermogensbelasting op kasbasis volgt met een kleine vertraging de opbrengst op transactiebasis. De kasoverloop is bij de vermogensbelasting vrij gering (ongeveer 10%). Ongeveer een half jaar na afloop van het belastingjaar is vrijwel de gehele opbrengst op transactiebasis in de kas ontvangen. In de raming van de vermogensbelasting zijn de effecten van de volgende autonome maatregelen verwerkt.

Effecten van autonome maatregelen en de automatische inflatiecorrectie op de vermogensbelasting in 1999 en 2000 op transactie- en kasbasis (x f 1 mln.)
 Transactie-1999KasbasisTransactie-2000Kasbasis
Inflatiecorrectie 1998 – 5  
Inflatiecorrectie 1999– 10– 5 – 5
Inflatiecorrectie 2000  – 10– 10
Totaal inflatiecorrectie– 10– 10– 10– 15
     
Verhoging belastingvrije som (1-1-1998) – 25  
Invoering fictieve beloning (1-1-1998) 5   
Verlaging tarief met 0,1%-punt en verhoging belastingvrije sommen – 50  
Pakket stimulering natuurbeheer  – 5– 5
Totaal fiscale maatregelen0– 70– 5– 5
Totaal autonome maatregelen10– 70– 5– 5

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De geraamde endogene groei van de vermogensbelasting bedraagt 18,6% in 1999 en 4,5% in 2000. Hierin komt de waardevermeerdering van specifieke vermogensbestanddelen als huizen en effecten tot uitdrukking. Daarbij is voor 1999 rekening gehouden met de stand van de aanslagoplegging tot en met juli.

Opbrengsten vermogensbelasting op transactiebasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming      
 19931994199519961997199819992000
Opbrengst1 5031 4951 3551 4601 6851 4401 7001 750
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar – 8– 140105225– 24526050
w.v. autonome mutatie 1 – 100– 18500– 3360– 5
w.v. endogene mutatie 92451052259126055
Endogene mutatie in procenten 6,1%3,0%7,7%15,4%5,4%18,1%3,2%

1Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De raming van de vermogensbelasting op kasbasis wordt afgeleid van de raming op transactiebasis op basis van patronen uit het verleden.

Opbrengsten vermogensbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst1 4761 6801 750
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 20470
w.v. autonome mutatie1 – 70– 5
w.v. endogene mutatie 27475
Endogene mutatie in procenten 18,6%4,5%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

04.07 Vennootschapsbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de vennootschapsbelasting.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  34 180 000     
1e suppletore wet 1999  – 875 000  
Mutatie  598 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 33 717 30733 903 00033 221 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 15 300 24715 384 51115 075 033  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst aan vennootschapsbelasting bestaat uit twee delen. Voor het gedeelte afkomstig uit de gassector wordt een aparte raming opgesteld, gegeven de samenhang tussen de vennootschapsbelasting en de winstafdrachtregelingen in die sector. In Begroting XIII (Economische Zaken) wordt een toelichting gegeven op de totale aardgasbatenraming, inclusief het gedeelte vennootschapsbelasting uit de gassector. De raming voor de vennootschapsbelasting (uit de niet-gassector) op kasbasis wordt evenals bij de inkomsten- en vermogensbelasting afgeleid uit de raming van de vennootschapsbelasting op transactiebasis. Voor de transactieraming wordt gebruik gemaakt van de geraamde ontwikkeling van het overig inkomen door het Centraal Planbureau. Het overig inkomen wordt vervolgens onderverdeeld in een deel dat belast is met vennootschapsbelasting en een deel dat belast is met inkomstenbelasting. De raming van de winstontwikkeling van de Vpb-plichtige ondernemingen is samengesteld uit – net als bij de zelfstandigen – de bruto-winstontwikkeling, de belastbare renteopbrengsten, de aftrekbare rentelasten, de afschrijvingen en reserveringen. Daarnaast wordt rekening gehouden met de invloed van verliescompensaties op het fiscale bedrag.

Voor het lopende en voorgaande belastingjaren wordt tevens gekeken naar de ontwikkeling van de aanslagoplegging. Figuur 1 toont het totaal netto opgelegd bedrag voor verschillende belastingjaren tot en met juni 1999. Het totaal netto opgelegd bedrag is de som van alle positieve en negatieve aanslagen en verminderingen. In het lopende jaar T wordt de eerste voorlopige aanslag opgelegd op basis van de winstrealisatie over de afgelopen twee jaren (de zogenoemde AVAR-oplegging). In augustus volgt een nadere voorlopige aanslagoplegging op basis van de winstschatting voor het lopende jaar die door de onderneming bij de belastingdienst wordt aangegeven. In jaar T+1 heeft de onderneming een beter inzicht in de feitelijk gerealiseerde (fiscale) winst over het afgelopen jaar. Wederom legt de belastingdienst in augustus op basis van de (voorlopige) aangifte door de onderneming een nadere (voorlopige) aanslag op. Voor een groot deel van de ondernemingen wordt in jaar T+1 de aangifte definitief afgehandeld. Met name voor de grotere ondernemingen vindt de definitieve afhandeling van de aangifte later plaats (in jaar T+2 of nog later).

Figuur 1 Totaal netto opgelegd bedrag aan aanslagen vennootschapsbelasting tot en met juni (x mln.)

kst-26800-IXB-2-22.gif

Uit bovenstaande figuur blijkt dat de netto aanslagoplegging vanaf 1995 ieder jaar fors hoger is komen te liggen. Met name van belastingjaar 1994 op 1995 heeft zich een sprong omhoog voorgedaan ten aanzien van de belastbare winst. Ter illustratie van de in historisch perspectief sterke stijging van de vennootschapsbelasting uit de niet-gassector, staan in figuur 2 de ontvangsten op kasbasis afgebeeld voor de periode 1990–2000, uitgedrukt in percentage van het BBP.

Na een jarenlang vrij stabiel niveau rond de 3% van het BBP, stijgt de kasopbrengst in 1997 naar ruim 4% BBP. Voor 1999 en 2000 wordt een lichte terugloop verwacht tot 3,6% BBP.

Figuur 2 Vennootschapsbelasting niet-gassector op kasbasis 1990–2000 (in % BBP)

kst-26800-IXB-2-23.gif

Noot Voor 1999 en 2000 gaat het om ramingen.

De combinatie van de aanslaggegevens, de verwachte ontwikkeling van de fiscale winsten en de autonome maatregelen leidt tot de volgende transactieramingen voor de opbrengst van de vennootschapsbelasting:

Opbrengsten vennootschapsbelasting op transactiebasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming     
 1994199519961997199819992000
Opbrengst19 85926 30629 90231 60533 07832 86832 729
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 6 4473 5961 7031 473– 210139
w.v. autonome mutatie 344– 297– 481– 388– 92– 109
w.v. endogene mutatie 6 1033 8932 1841 861– 118– 30
Endogene mutatie in procenten 30,7%14,8%7,3%5,9%– 0,4%– 0,1%

Bij de bovenstaande ramingen is rekening gehouden met de volgende autonome maatregelen voor 1999 en 2000.

Effecten van autonome maatregelen op de vennootschapsbelasting in 1999 en 2000 op transactie- en kasbasis (x f 1 mln.)
  Transactie-1999KasbasisTransactie-2000Kasbasis
Brede herwaardering: egalisatiereserve (1-1-1991)– 11085 – 25
Brede herwaardering: artikel 10 WBH (1-1-1992)10101010
Verlaging tariefstapje a.g.v. invoering regulerende energiebelasting (1-1-1996) – 14   
Afschaffing lineaire methode pensioenopbouw (bevriezing) – 30 – 10
Verplaatsing innovatieve technologie (1-1-1998) 3   
Verplaatsing innovatieve technologie (1-1-1999)129 3
Verplaatsing innovatieve technologie (1-1-2000)  107
Zonering (1-1-1996)2525  
Scholingsfaciliteit – 55   
Verhoging plafond energie-investeringsaftrek – 15   
Uitbreiding regeling willekeurige afschrijving– 25– 25– 5– 5
Positieve prikkels: uitbreiding energie investeringsaftrek– 2518 – 7
Terugsluis bedrijfsleven: verlaging VPB tarief met 3%-punt  – 180– 126
Terugsluis bedrijfsleven: positieve milieuprikkels 2000  – 50– 35
Verhoging investeringsaftrek ivm kosten Euro– 20– 15 – 5
Continuering willekeurige afschrijving zwakke economische regio's– 25– 20– 20– 20
Afschaffen assurantiereserve e.r. en export risicoreserve  230161
Ondernemingspakket 21e eeuw: verlaging Vpb-tarief met 2%-punt  – 120– 84
Willekeurige afschrijving ARBO-investeringen  – 10– 7
Ondernemerspakket 21e eeuw: kleine reparaties  105
Totaal fiscale maatregelen– 158– 230– 125– 138
Meerjarenbeleid Belastingdienst3510   
Fraudeplan 1996 18  
Fraudeplan 199831311616
Wet aanpassing LB/IB c.a. – 225 – 75
Wet Van Slooten: administratieve boeten en fiscaal strafrecht (1-1-1998) 12 8
Totaal overige maatregelen66– 15416– 51
Totaal autonome maatregelen– 92– 384– 109– 189

Op basis van de relatie tussen de raming op transactiebasis en op kasbasis in de afgelopen jaren wordt een verdeling afgeleid van de geraamde transactieopbrengsten over de verschillende kasjaren. Naast de doorwerking van de winstontwikkeling in de afgelopen jaren, wordt de endogene groei in 1999 verder positief beïnvloed door de Common Area baten (incidenteel). In 2000 zorgt een vertraagde doorwerking van de dalende economische groei ten opzichte van 1998 en de tegenboeking van de Common Area baten voor een dalende endogene groei. Voorts hangt de raming voor de Vpb-gas samen met de (voorziene) hogere olieprijs.

Opbrengsten vennootschapsbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst33 71733 90333 221
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 187– 682
w.v. autonome mutatie – 384– 189
w.v. endogene mutatie 571– 493
Endogene mutatie in procenten 1,7%– 1,5%

04.08 Loon- en inkomstenbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de loonbelasting en de wet op de inkomstenbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  45 605 000  
1e suppletore wet 1999  – 1 700 000  
Mutatie  336 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 43 808 33144 241 00047 127 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 19 879 35420 075 69121 385 300  

c. De toelichting bij de cijfers

Met ingang van begrotingsjaar 1999 zijn de artikelen van de loonen inkomstenbelasting samen gevoegd tot één artikel (de artikelomschrijving is overeenkomstig aangepast), vanwege het feit dat vanaf 1999 de geraamde opbrengsten van de inkomstenbelasting negatief zijn geworden. De negatieve ontvangsten inkomstenbelasting zijn het gevolg van de maatregel om verminderingen van loonbelasting vanwege aftrekposten rechtstreeks uit te laten betalen door de belastingdienst via een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting. Door deze maatregel vindt een verschuiving plaats tussen loon- en inkomstenbelasting. Hieronder volgt een toelichting bij de ramingen van zowel de loon- als inkomstenbelasting.

Toelichting bij de raming van de loonbelasting

De loonbelasting wordt geraamd op transactiebasis. Uitgaande van de verdeling van de transactieraming over de verschillende kasjaren wordt de raming op kasbasis berekend. De ramingen op transactiebasis voor de jaren 1994 tot en met 2000 gaan uit van de realisatie in 1994. Deze realisatie wordt vermeerderd met de geraamde endogene groei en de effecten van autonome maatregelen. Voor 1999 en 2000 zijn de volgende autonome maatregelen in de raming verwerkt.

Effecten van autonome maatregelen en de automatische inflatiecorrectie op de loonbelasting in 1999 en 2000 op transactie- en kasbasis (x f 1 mln.)

 
 Transactie-1999KasbasisTransactie-2000Kasbasis
Inflatiecorrectie 1998 – 150   
Inflatiecorrectie 1999– 1 400– 1 260 – 140
Inflatiecorrectie 2000  – 1 450– 1 305
Totaal inflatiecorrectie– 1 400– 1 410– 1 450– 1 445
Doorwerking op overhevelingstoeslag van invoering regulerende energiebelasting (1-1-1996) – 4   
Verlenging tweede schijf (1-1-1998) – 5   
Loonkostenfaciliteit langdurig werklozen (1-1-1996) – 4   
Loonkostenfaciliteit langdurig werklozen (1-1-1999)– 27– 24 – 3
Loonkostenfaciliteit langdurig werklozen (1-1-2000)  87
Wet aanpassing LB/IB c.a.1301402045
Wijziging arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA)     
–vervallen (aftrekbare) werknemerspremies arbeidsongeschiktheidregelingen 448   
–verlaging overhevelingstoeslag – 690   
–invoering franchise voor werknemerspremie AWF – 35   
–verhoging belastingvrije sommen – 215   
–verhoging ouderenaftrekken – 10   
Ouderenaftrek (excl. PEMBA) (1-7-1997)– 5– 5   
Mutatie b-tes 3,80%-punt (van 5,05% in 1997 naar 8,85% in 1998) 1 090   
Verhoging vermindering lage lonen (1-1-1998) – 46   
Verhoging arbeidskostenforfait (1-1-1998) – 70   
Verlenging eerste schijf (1-1-1998) – 30   
Verhoging budget WVA/S&O – 25   
Stimulering duale leerwegen in het HBO– 3– 2 – 1
Geen inkomensgrens voor ouderenaftrek voor een gedeelte van f 500,– – 5  
Verhoging overdraagbare belastingvrije som met f 475,– (excl. PEMBA) – 110   
Verlaging niet-overdraagbare BVS met 640,– 109   
Verhoging overdraagbare BVS met 195,– – 30  
Inkomenspakket:Verhoging inactievenforfait met f 415,– i.v.m. Wet Inkomensmaatregelen 1998 – 30   
Inkomenspakket: Verhoging ouderenaftrek met f 270,– i.v.m. – 5  
Mutatie b-tes 0,40%-punt (van 7,10% in 1998 naar 7,50% in 1999)930820 110
Inkomenspakket: verlaging b-tes met 1,75% – 515  
Afdrachtsvermindering voor scholing in non-profitsector– 110100 – 10
Geleidelijk aflopen vakantiebonnen voor bouwvakkers10101010
Wet aandelenoptierechten88   
Terugsluis verhoging milieubelasting huishoudens: ouderenaftrekken– 30– 30   
Verlenging en uitbreiding 6 maanden VLW– 6– 6– 10– 10
Wettelijke verankering beleidspublicatie kinderopvang– 2– 2  
Voltijdscriterium WVA naar 36 uur1515   
Oude inservice-opleiding met terugwerkende kracht onder regime– 5– 15  
Correctie: Verlaging OT met 0,40% t.b.v. lastenneutraal beeld     
Correctie: Mutatie bTES van 1999 op 2000 ivm nabetalingen (– 0,35%)  – 970– 860
Verlaging tarief in nieuwe eerste schijf– 475– 440 – 35
Extra faciliteit kinderopvang– 25– 25  
Compensatie bedrijfsleven energiebelastingen:SPAK– 90– 85 – 5
Compensatie bedrijfsleven energiebelastingen: ZFW– 60– 55 – 5
Fiscale faciliteit WAJONG  – 23– 20
Financiering afschaffing (tarief 1a +1,1%)  1 4151 260
Terugsluis 21e eeuw huishoudens: IB 1999– 1 030– 913 – 117
Terugsluis 21e eeuw huishoudens: IB 2000  – 1 120– 1 000
Inkomenspakket 2000: verhoging tarief 1b met 0,55%  815725
Inkomenspakket 2000: verlaging 1a met 0,55%  – 710– 630
Inkomenspakket 2000: verhoging ouderenaftrek met 380 gulden  – 45– 40
Inkomenspakket 2000: grondslageffect autonome verhoging OT met 0,15%  8780
Inkomenspakket 2000: verhoging tarief 1a met 0,40%  515460
Inkomenspakket 2000: verhoging arbeidskostenforfait met f.390  – 425– 385
Vervallen anticumulatiebepaling VLW en VO  – 10– 9
Inkomenspakket 2000: grondslageffect autonome verhoging ZFW premie met 0,1%-punt  – 43– 40
Inkomenspakket 2000: grondslageffect autonome verhoging AWF premie met 1,3%-punt  – 367– 330
Handhaving WBSO percentage op 13%  – 20– 18
Additionele verlaging tarief 1a met 0,05%  – 65– 55
Totaal fiscale maatregelen– 775– 891– 948– 886
Meerjarenbeleid Belastingdienst2535   
Fraudeplan 1996 4   
Fraudeplan 19989944
Wetsvoorstel regels inzake heffing en inning van rijksbelastingen in euro's– 1– 1– 1– 1
Invoering voorlopige teruggaaf (1-7-1998) 105   
Verhoging voorlopige betalingen loonbelasting werkgevers 1998 – 80  
Invoering voorlopige teruggaaf (1-7-1999)3 0402 795 245
Verhoging voorlopige betalingen loonbelasting werkgevers 1999 160 – 160
Nabetaling LB/PH over 1996 in 1998 van het Rijk aan sociale fondsen 1 717  
Nabetaling LB/PH over 1997 in 1999 van het Rijk aan sociale fondsen – 155 – 155
Nabetaling LB/PH over 1998 in 2000 van het Rijk aan sociale fondsen1 000  – 1 000
Nabetaling LB/PH over 1999 in 2001 van het Rijk aan sociale fondsen640 – 640 
Structurele sleutelwijziging LB/PH in 1999– 1 200– 1 200  
Structurele sleutelwijziging LB/PH in 2000  840760
Totaal overige maatregelen3 5133 3892033
Totaal autonome maatregelen12 7382 498– 745– 883

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De endogene groei van de loonbelasting wordt geraamd aan de hand van de verwachte ontwikkeling van het belastbare looninkomen voor werknemers en voor uitkerings- en pensioengerechtigden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van ramingen van het Centraal Planbureau voor onder andere de contractlonen, de werkgelegenheid, de hoogte van verschillende premies en de ontwikkeling van de uitkeringen en de pensioenen. De mutaties in het belastbare looninkomen leiden via het gemiddelde tarief tot een mutatie van de loonbelasting. Daarnaast speelt de loonontwikkeling in relatie tot de tabelcorrectiefactor een rol. De tabelcorrectiefactor is het percentage waarmee de tariefgrenzen worden aangepast aan de jaarlijkse prijsontwikkeling. Een loonontwikkeling die hoger ligt dan de jaarlijkse prijsontwikkeling, leidt via de progressie tot extra opbrengsten loonbelasting. Dit wordt de progressiefactor genoemd. Bij de raming voor 1999 en 2000 is van de volgende ramingen door het CPB uitgegaan:

Ramingen voor lonen en werkgelegenheid (mutatie in procenten)
 19992000
contractloonstijging2½%3%
incidenteel loonstijging½%½%
werkgelegenheidsgroei (arbeidsjaren)2¼%1¼%
tabelcorrectiefactor2,1%1,7%

Bron: Macro-Economische Verkenning 2000, Centraal Planbureau

In 1999 wordt de toename van de loonbelasting met name veroorzaakt door de hoge werkgelegenheidsgroei. In 2000 wordt met een lagere werkgelegenheidsgroei gerekend. Daar staat echter een grotere loonstijging en progressiefactor tegenover. Daarnaast is in de raming voor 1999 en oudere jaren gekeken naar de ontwikkeling van de kasontvangsten tot en met juli over de verschillende transactiejaren.

Opbrengsten loonbelasting op transactiebasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming     
 1994199519961997199819992000
Opbrengst44 96542 96041 58340 03541 87848 29850 287
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar – 2005– 1 377– 1 5481 8436 4201 989
w.v. autonome mutatie1 – 2 332– 5 270– 3 028– 1 3882 738– 745
w.v. endogene mutatie 3273 8931 4803 2313 6822 734
Endogene mutatie in procenten 0,7%9,1%3,6%8,1%8,8%5,7%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Uitgaande van de verdeling van de transactieraming over de verschillende kasjaren is de raming op kasbasis berekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de gebruikelijke overloop in de betalingen van de loonbelasting.

Opbrengsten loonbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst40 99547 14250 131
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 6 1492 989
w.v. autonome mutatie1 2 498– 883
w.v. endogene mutatie 3 6513 872
Endogene mutatie in procenten 8,9%8,2%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Toelichting bij de raming van de inkomstenbelasting

De inkomstenbelasting is één van de belastingen die op aanslag worden betaald. De aanslagoplegging over een bepaald belastingjaar vindt voor een deel plaats in het jaar zelf en voor een deel in de daaropvolgende jaren. Dat betekent dat de kasontvangsten in enig jaar bestaan uit ontvangsten over verschillende transactiejaren.

Om te komen tot een raming van de kasontvangsten voor de inkomstenbelasting wordt eerst voor ieder belastingjaar een transactieraming opgesteld. Op basis van patronen uit het verleden wordt de verdeling van de geraamde opbrengst op transactiebasis verdeeld over de verschillende kasjaren. Daarbij worden ook de effecten van procesmatige veranderingen bij de belastingdienst op deze verdeling meegenomen. De ramingen op transactiebasis worden onder andere gebaseerd op de ontwikkeling van de winstinkomens van zelfstandigen, die wordt geraamd door het Centraal Planbureau, en de ontwikkeling van aftrek- en bijtelposten in de aangifte inkomstenbelasting door particulieren. De raming van de winstontwikkeling van de zelfstandigen is samengesteld uit – net als bij Vpb-plichtige ondernemingen – de bruto-winstontwikkeling, de belastbare rente opbrengsten, de aftrekbare rentelasten, de afschrijvingen en reserveringen. Daarnaast wordt rekening gehouden met de invloed van verliescompensaties op het fiscale bedrag. Voor het lopende en voorgaande belastingjaren wordt tevens gekeken naar de ontwikkeling van de aanslagoplegging.

De ontwikkeling van de positieve aanslagen, de verminderingen en de negatieve aanslagen geven een indicatie van de uiteindelijke hoogte van de opbrengst op transactiebasis. Figuur 3 toont het totaal netto opgelegd bedrag inkomensheffing (belasting en premies volksverzekeringen samen) voor verschillende transactiejaren tot en met juli 1999. De scherpe daling in het netto opgelegd bedrag in jaar T+1 wordt met name veroorzaakt door de teruggaven van inkomstenbelasting aan particulieren in verband met hun aangifte over het afgelopen belastingjaar.

Figuur 3 Cumulatieve (maandelijkse) kasontvangsten inkomensheffing per belastingjaar tot en met juli 1999 (x f 1 mln.)

kst-26800-IXB-2-24.gif

Uit bovenstaande figuur blijkt dat de uiteindelijke opbrengst op transactiebasis van jaar op jaar lager is komen te liggen. Dit wordt veroorzaakt door de combinatie van de ontwikkeling van de grondslag (bijtel- en aftrekposten en winstontwikkeling zelfstandigen) en van fiscaal beleid (verhoging van belastingvrije sommen en tariefmaatregelen). De kasontvangsten over belastingjaar 1999 liggen aanzienlijk lager dan in voorgaande belastingjaren. Dit wordt veroorzaakt door invoering van de voorlopige teruggaaf (in plaats van de loonbeschikking) die rechtstreeks die ten laste komt van de inkomstenbelasting. De kasontvangsten bij de loonbelasting zijn in dezelfde periode met een vergelijkbaar bedrag gestegen.

In de raming voor 1999 en 2000 is met de volgende autonome maatregelen rekening gehouden:

ffecten van autonome maatregelen en de automatische inflatiecorrectie op de inkomstenbelasting in 1999 en 2000 op transactie- en kasbasis (x f 1 mln.)

 
 Transactie-1999KasbasisTransactie-2000Kasbasis
Inflatiecorrectie 1998 – 5  
Inflatiecorrectie 19991515  
Inflatiecorrectie 2000  1515
Totaal inflatiecorrectie15101515
 
Brede herwaardering: lijfrenten (1-1-1992)15201520
Beperking renteaftrek consumptief krediet Tweede tranche 10  
Beperking renteaftrek consumptief krediet Derde tranche4535 10
Verdere verlenging tweede schijf (1-1-1998) – 5  
Zelfstandigenaftrek i.v.m. invoering regulerende energiebelasting (1-1-1996) – 3  
Aanpassing spaarloonregeling (1-1-1995) – 2   
Verruimde afschrijving starters1401510
Faciliteit kapitaalverstrekking starters en doorstarters (1-1-1996) – 10   
Uitbreiding Tante-Agaathregeling en kansenzones– 1– 1  
Wet aanpassing LB/IB c.a.– 110– 145 – 110
Wijziging arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA)     
–aftrekbaarheid premies zelfstandigen – 60   
–verlaging overhevelingstoeslag – 53   
–verhoging zelfstandigenaftrek – 6   
–verhoging belastingvrije sommen – 37   
Fiscale oudedagsreserve (FOR) en verhoging zelfstandigenaftrek 5   
Mutatie b-tes 3,80%-punt (van 5,05% in 1997 naar 8,85% in 1998) 80   
Buitengewone lastenregeling chronisch zieken – 5   
Uitbreiding faciliteit groen beleggen en VAMIL– 5– 5– 5– 5
Carpoolregeling – 5   
Scholingsfaciliteit – 5  
Ketenforfait – 5   
Verhoging overdraagbare belastingvrije som met f 475,– (excl. PEMBA) – 10  
Verlaging overdraagbare belastingvrije som met f 640,– (excl. PEMBA) 10   
Verlenging eerste schijf (1-1-1998) – 5  
Verhoging overdraagbare belastingvrije som met f 195,– (excl. PEMBA) – 5   
Inkomenspakket:Verhoging zelfstandigenaftrek met f 335,– – 5   
Inkomenspakket: verlaging b-tes met 1,75% – 40   
Mutatie b-tes 0,40%-punt (van 7,10% in 1998 naar 7,50% in 1999)7060 10
Aftrek buitengewone lasten chronische zieke kinderen– 2– 2  
Additionele verlaging tarief nieuwe eerste schijf– 25– 20 – 5
Voorkoming anticipatie forfaitair rendement20  20
Aanpassing arbeidskostenforfait aan arrest Hoge Raad  – 25– 20
Mutatie bTES van 1999 op 2000 i.v.m. nabetalingen (– 0,35%)  20– 10
Compensatie bedrijfsleven energiebelastingen: verhoging zelfstandigenaftrek met 160,–– 25– 15 – 10
Terugsluis verhoging milieubelastingen huishoudens– 55– 50 – 5
Verhoging zelfstandigenaftrek ivm kosten euro– 20– 15 – 5
Verhoging investeringsaftrek ivm kosten euro– 20– 15 – 5
Fiscale faciliteit WAJONG  – 2– 102
Financiering afschaffing omroepbijdragen (tarief 1a +1,1%)  – 3015
Positieve prikkels: milieu investeringsaftrek– 16– 14 – 2
Positieve prikkels: uitbreiding energie investeringsaftrek– 25– 22 – 3
Positieve prikkels: uitbreiding groen beleggen– 11– 10 – 1
Positieve prikkels: bedrijfsleven 2000  – 40– 30
Terugsluis bedrijfsleven: verhoging zelfstandigenaftrek  – 86– 65
Terugsluis bedrijfsleven: uitbreiding milieu investeringsaftrek  – 20– 15
Terugsluis bedrijfsleven: specifieke terugsluis  – 13– 10
Extra faciliteit kinderopvang  – 25– 19
Terugsluis 21e eeuw huishoudens: IB 2000  20– 10
Inkomenspakket 2000: verhoging tarief 1b met 0,55%  – 1510
Inkomenspakket 2000: verlaging tarief 1a met 0,55%  15– 10
Inkomenspakket 2000: verhoging tarief 1a met 0,40%  – 10– 5
Verhoging milieu investeringsaftrek t.b.v. LNV  – 14– 11
Totaal fiscale maatregelen– 151– 365– 200– 353
Meerjarenbeleid Belastingdienst1010   
Fraudeplan 1996 10   
Fraudeplan 199870706262
Wet aanpassing LB/IB c.a. – 75 – 25
Wet Van Slooten: administratieve boeten en fiscaal strafrecht (1-1-1998) 18 17
Stroomlijning aangifteverwerking – 167   
Invoering voorlopige teruggaaf (1-7-1998)– 3 040– 3 040  
Nabetaling IB/PH over 1994 in 1998 van sociale fondsen aan het Rijk – 850  
Wetsvoorstel regels invordering rijksbelastingen in euro's  – 4– 4
Totaal overige maatregelen– 2 960– 4 0245850
   
Totaal autonome maatregelen1– 3 111– 4 389– 142– 3031

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Met de autonome maatregelen en de geraamde endogene groei op basis van de ontwikkeling van de winstinkomens en de aanslagoplegging tot en met juli resulteren de volgende transactieramingen.

Opbrengsten inkomstenbelasting op transactiebasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming     
 1994199519961997199819992000
Opbrengst5 1574 5524 2562 3861 137– 3 315– 3 669
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar – 605– 296– 1 870– 1 249– 4 452– 354
w.v. autonome mutatie1 129– 157– 372– 1 620– 3 111– 142
w.v. endogene mutatie – 734– 139– 1 498371– 1 341– 212
Endogene mutatie in procenten – 14,2%– 3,1%– 35,2%15,5%– 117,9%6,4%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Voor de jaren 1994 tot en met 1997 wordt een negatieve endogene groei verwacht. Dit houdt verband met het versmallen van de grondslag door zowel bijtel- als aftrekposten. Voor 1998 wordt per saldo een positieve endogene groei geraamd mede op basis van de groei van het winstinkomen van zelfstandigen. Het jaar 1999 wordt gedomineerd door het negatieve effect van het overhevelen van de loonbeschikkingen naar de voorlopige teruggaaf in de inkomstenbelasting. Uitgaande van de verdeling van de transactieraming over de verschillende kasjaren is de raming op kasbasis berekend. Daarbij is er mee rekening gehouden dat door de stroomlijning van het aanslagproces de ontvangsten over de verschillende belastingjaren steeds sneller in de kas binnenkomen.

Opbrengsten inkomstenbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst2 813– 2 901– 3 004
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar – 5 714– 103
w.v. autonome mutatie1 – 4 389– 303
w.v. endogene mutatie – 1 325200
Endogene mutatie in procenten – 47,1%– 6,9%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000)
ArtikelonderdeelOntvangsten
 199819992000
1.Loonbelasting40 995 22547 142 00050 131 000
2.Inkomstenbelasting2 813 106– 2 901 000– 3 004 000
Totaal43 808 33144 241 00047 127 000

Voor cijfers 1998 en 1999 Inkomstenbelasting zie art. 04.05.

04.09 Dividendbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de dividendbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  3 725 000  
1e suppletore wet 1999  235 000  
Mutatie  1 070 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 4 266 3025 030 0004 655 000 37 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 1 935 9632 282 5142 112 347  

c. De toelichting bij de cijfers

De raming van dividendbelasting wordt gebaseerd op de ontwikkeling van de door het CPB verwachte groei van het winstinkomen van vennootschappen. Voor het lopende jaar wordt ook het tot en met juli bekende verloop van de kasontvangsten in de beschouwing betrokken. Er zijn geen autonome maatregelen in 1999 en 2000. Voor 1999 wordt een relatief hoge groei van de dividendbelasting geraamd. In de eerste plaats speelt in 1999 een eenmalige hoge afdracht van dividendbelasting van een grote beursgenoteerde onderneming (incidenteel). Verder speelt de gunstige kasontwikkeling tot en met juli een rol. Voor 2000 heeft de doorwerking van de meevaller in 1999 en het verwachte anticipatiegedrag uit hoofde van een voorziene verhoging van het aanmerkelijk belang tarief in 2001 een positief effect op de dividendopbrengst. Omdat de eenmalige hoge dividenduitkering in 1999 wordt tegengeboekt in 2000 resteert per saldo een negatieve endogene groei.

Opbrengsten dividendbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst4 2665 0304 655
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 764764
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 764– 375
Endogene mutatie in procenten 17,9%– 7,5%

04.10 Kansspelbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de kansspelbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  240 000  
1e suppletore wet 1999  5 000  
Mutatie  10 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 229 170255 000265 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 103 993115 714120 252  

c. De toelichting bij de cijfers

De raming van de opbrengst van de kansspelbelasting is gebaseerd op de trendmatige ontwikkeling in het verleden en op de kasontvangsten tot en met juli 1999. Er zijn geen autonome maatregelen in 1999 en 2000.

Opbrengsten kansspelbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst229255265
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 2610
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 2610
Endogene mutatie in procenten 11,4%3,9%

04.11 Motorrijtuigenbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de motorrijtuigenbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  3 860 000  
1e suppletore wet 1999  460 000  
Mutatie  150 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 3 995 6334 470 0004 575 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 1 813 1392 028 3982 076 044  

De toelichting bij de cijfers

De opbrengst van de motorrijtuigenbelasting wordt geraamd aan de hand van de groei van het motorrijtuigenpark en de autonome maatregelen. Voor de raming van de motorrijtuigenbelasting is een aantal autonome maatregelen relevant.

Effecten van autonome maatregelen op de motorrijtuigenbelasting in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Wijziging begrip personenauto (inclusief amendementen grijze kentekens; 1-1-1995)3  
Overgangsregeling grijze kentekens 199852
Ondernemerspakket 21e eeuw: katvangerconstructie 10
Vergroeining: optimale brandstofmix dieselauto's – 15
Totaal fiscale maatregelen8– 3
Automatische incasso (1-1-1998)200  
Teruggave motorrijtuigenbelasting naar aanleiding van arrest Hoge Raad50 
Wetsvoorstel regels inzake heffing en inning van rijksbelastingen in euro's– 2– 3
Totaal overige maatregelen248– 3
Totaal autonome maatregelen256– 6

Voor 1999 wordt een endogene groei geraamd van 5,5%. Deze is gebaseerd op de ontwikkeling van de kasontvangsten tot en met juli. Voor 2000 wordt de endogene groei mede bepaald in samenhang met de geraamde autoverkopen. Rekening houdend met de endogene groei, de autonome maatregelen en de ontwikkeling van de kasontvangsten tot en met juli 1999 resulteren de volgende kasramingen:

Opbrengsten motorrijtuigenbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst3 9964 4704 575
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 474105
w.v. autonome mutatie 256– 6
w.v. endogene mutatie 218111
Endogene mutatie in procenten 5,5%2,5%

04.12 Accijns van lichte olie

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van minerale oliën.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  7 015 000  
1e suppletore wet 1999  – 25 000  
Mutatie  15 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 6 625 3557 005 0007 295 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 3 006 4553 178 7303 310 327  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst van de accijns van lichte olie (of benzineaccijns) wordt geraamd op basis van de verwachte groei van het volume van de particuliere consumptie, waarbij rekening wordt gehouden met de trendmatige daling van het gemiddelde brandstofverbruik van de auto's.

Voor de raming van de accijns van lichte olie zijn de volgende autonome maatregelen relevant:

Effecten van autonome maatregelen en de indexatie op de accijns van lichte olie in 1998 en 1999 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Accijnsvrijstelling voor bio-ethanol– 5 
Totaal fiscale maatregelen– 50
Fraudeplan 19962 
Fraudeplan 1998103
Totaal overige maatregelen123
   
Totaal autonome maatregelen173

1 Exclusief de indexatie. Deze behoort tot de endogene mutatie

De endogene groei voor 1999 wordt geraamd op 5,6% en voor 2000 op 4,1%. De endogene groei voor 1999 is gebaseerd op de kasontwikkeling tot en met juli. Voor volgend jaar wordt uitgegaan van een gematigde endogene groei in lijn met de verwachte afzwakkende consumptiegroei.

Opbrengsten accijns van lichte olie op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst6 6257 0057 295
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 380290
w.v. autonome mutatie1 73
w.v. endogene mutatie 373287
Endogene mutatie in procenten 5,6%4,1%

1 Exclusief de indexatie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

04.13 Accijns van minerale oliën anders dan lichte olie

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van minerale oliën.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  4 625 000  
1e suppletore wet 1999  – 165 000  
Mutatie  45 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 4 266 0914 505 0004 700 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 1 935 8682 044 2802 132 767  

c. De toelichting bij de cijfers

Evenals bij de accijns van lichte olie wordt de opbrengst van de accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie (ook wel dieselaccijns genoemd) geraamd op basis van de groei van het volume van de particuliere consumptie, waarbij rekening wordt gehouden met de trendmatige daling van het gemiddelde brandstofverbruik van de auto's. De volgende autonome maatregelen zijn relevant:

Effecten van autonome maatregelen en de indexatie op de accijns van minerale oliën, andere dan lichte olie in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Teruggaaf accijns voor hulpmotoren– 42  
Verlaagd tarief LPG autobussen – 1
Totaal fiscale maatregelen– 42– 1
Fraudeplan 19961  
Fraudeplan 199863
Totaal overige maatregelen73
   
Totaal autonome maatregelen1– 352

1 Exclusief de indexatie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De endogene groei voor 1999 wordt geraamd op 6,4% en voor 2000 op 4,3%. De endogene groei voor 1999 is gebaseerd op de gunstige kasontwikkeling tot en met juli. Voor volgend jaar wordt wederom uitgegaan van een gematigde endogene groei in lijn met de verwachte afzwakkende consumptiegroei.

Opbrengsten accijns van minerale oliën, andere dan lichte olie, op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming  
 199819992000
Opbrengst4 2664 5054 700
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 239195
w.v. autonome mutatie1 – 352
w.v. endogene mutatie 274193
Endogene mutatie in procenten 6,4%4,3%

1 Exclusief de indexatie. Deze behoort tot de endogene mutatie

04.14 Wijnaccijns en accijns van mousserende dranken

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van alcoholhoudende stoffen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  375 000  
1e suppletore wet 1999  – 80 000  
Mutatie  100 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 350 241395 000400 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 158 932179 243181 512  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst van de wijnaccijns en accijns van mousserende dranken wordt geraamd op basis van de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen en autonome maatregelen.

Met betrekking tot de wijnaccijns zijn er geen autonome maatregelen voor 1999 en 2000 genomen.

Opbrengsten wijnaccijns en accijns van mousserende dranken op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming  
 199819992000
Opbrengst350395400
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 455
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 455
Endogene mutatie in procenten 12,9%1,3%

04.15 Alcoholaccijns

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van alcoholhoudende stoffen.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  965 000  
1e suppletore wet 1999  – 60 000  
Mutatie  – 15 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 877 556890 000910 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 398 218403 864412 940  

c. De toelichting bij de cijfers

De alcoholaccijns laat gedurende de laatste jaren een gematigde endogene groei zien. Deze houdt verband met een verschuiving van het verbruik van gedestilleerd naar minder alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Voor 1999 en 2000 zijn er geen nieuwe autonome maatregelen genomen. De autonome maatregelen in onderstaande tabel zijn reeds in 1998 genomen en hebben nog effect op de alcoholaccijns in 1999.

Effecten van autonome maatregelen op de alcoholaccijns in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Vervallen tax-freeverkoop op luchthavens en veerboten55
Afschaffen accijnsvrije bevoorrading binnenschepen60
Totaal fiscale maatregelen115
Totaal autonome maatregelen115

Op basis van deze inzichten wordt ook voor de jaren 1999 en 2000 rekening gehouden met een gematigde endogene groei van ongeveer 1%.

Opbrengsten alcoholaccijns op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst878890910
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 1220
w.v. autonome mutatie 115
w.v. endogene mutatie 115
Endogene mutatie in procenten 0,1%1,7%

04.16 Bieraccijns

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van bier.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  625 000  
1e suppletore wet 1999  – 15 000  
Mutatie  45 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 605 147655 000660 000 16 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 274 604297 226299 495  

c. De toelichting bij de cijfers

In tegenstelling tot de laatste jaren laat de bieraccijns in 1999 een sterke endogene groei zien als gevolg van de kasontwikkeling tot en met juli. Voor 2000 wordt echter weer rekening gehouden met een gematigde endogene groei van ongeveer 0,8%. Er zijn geen autonome maatregelen.

Opbrengsten bieraccijns op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst605655660
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 505
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 505
Endogene mutatie in procenten 8,3%0,8%

Vervallen

04.18 Tabaksaccijns

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van tabaksfabrikaten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  3 270 000  
1e suppletore wet 1999  15 000  
Mutatie  30 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 3 071 3053 315 0003 415 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 1 393 6971 504 2811 549 659  

c. De toelichting bij de cijfers

Op de tabaksaccijns zijn de onderstaande autonome maatregelen van toepassing.

Effecten van autonome maatregelen op de tabaksaccijns in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Verhoging tabaksaccijns met 15 cent (1-1-1998)400
Verhoging tabaksaccijns met 15 cent (1-1-1999)12525
Afschaffen accijnsvrije bevoorrading binnenschepen120
Totaal fiscale maatregelen17725
Fraudeplan 199610
Fraudeplan 199862
Totaal overige maatregelen72
   
Totaal autonome maatregelen18427

Voor 1999 en 2000 wordt uitgegaan van een gematigde endogene groei van ongeveer 2%, samenhangend met de ontwikkeling van de particuliere consumptie en de effecten van eerdere accijnsverhogingen.

Opbrengsten tabaksaccijns op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst3 0713 3153 415
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 244100
w.v. autonome mutatie 18427
w.v. endogene mutatie 6073
Endogene mutatie in procenten 2,0%2,2%

04.20 Belasting van personenauto's en motorrijwielen

a.. De grondslag van het artikel

De Wet op Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  5 100 000  
1e suppletore wet 1999  – 100 000  
Mutatie  805 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 5 278 4305 805 0005 744 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 2 395 2472 634 1942 606 514  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst van de belasting van personenauto's en motorrijwielen wordt bepaald door de waarde van de verkopen van nieuwe auto's en motorfietsen. Voor de raming wordt onder andere gebruik gemaakt van gegevens van de RAI. Er is rekening gehouden met de volgende autonome maatregel:

Effecten van autonome maatregelen op de belasting van personenauto's en motorrijwielen in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Aanpassing afschrijvingslijn BPM gebruikte auto's– 4– 2
Vergroening optimale brandstofmix dieselauto's 53
Vergroening: stimulering in-car instrument – 4
Totaal fiscale maatregelen– 447
   
Totaal autonome maatregelen– 447

Voor 1999 wordt een endogene groei geraamd van 10,1%. Hierbij is rekening gehouden met de prijs- en volumegroei van nieuw verkochte auto's en de kasontvangsten tot en met juli. Voor 2000 wordt rekening gehouden met een iets inzakkende verkoop ten opzichte van het recordjaar 1999.

Opbrengsten belasting van personenauto's en motorrijwielen op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming  
 199819992000
Opbrengst5 2785 8055 744
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 527– 61
w.v. autonome mutatie – 447
w.v. endogene mutatie 531– 108
Endogene mutatie in procenten 10,1%– 1,9%

04.21 Omzetbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de omzetbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  52 625 000  
1e suppletore wet 1999  938 000  
Mutatie  522000   
Stand ontwerp-begroting 2000 49 701 47254 085 00056 725 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 22 553 54524 542 70325 740 683  

c. De toelichting bij de cijfers

De raming van de opbrengst van de omzetbelasting hangt nauw samen met de ontwikkeling van de verschillende bestedingen (particuliere consumptie, overheidsconsumptie, overheidsinvesteringen en investeringen in woningen). Daarbij worden de verschillen in gewicht van elk van deze bestedingscategorieën meegenomen.

Geraamde procentuele mutatie van verschillende bestedingen in 1999 en 2000 (MEV 1999)
 19992000aandeel in totale relevante bestedingen
particuliere consumptie5,855,1380%
overheidsconsumptie6,953,337%
investeringen in woningen3,194,489%
overheidsinvesteringen14,526,644%
gewogen gemiddelde mutatie6,05,0100%

Voor 1999 en 2000 worden de volgende kasopbrengsten geraamd. Daarbij is rekening gehouden met de gebruikelijke overloop van kasontvangsten.

Opbrengsten omzetbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst53 70858 00060 817
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 4 2922 817
w.v. autonome mutatie 1 280282
w.v. endogene mutatie 3 0122 535
Endogene mutatie in procenten 5,6%4,4%

Voor 1999 wordt op basis van de geraamde groei van de bestedingen en het kasverloop tot en met juli een endogene groei geraamd van 5,6%. Voor 2000 wordt een endogene toename van de omzetbelasting geraamd van 4,4%. In deze raming zijn de effecten van de onderstaande autonome maatregelen op kasbasis verwerkt.

Effecten van autonome maatregelen op de omzetbelasting in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Hogere opbrengste agv invoering KVH4 
Podiumkunsten naar 6%-tarief (1-9-1998)– 25  
Vervallen tax-freeverkoop op luchthavens en veerboten2525
Overbrengen water naar algemeen BTW-tarief20015
Hogere BTW ivm aanpassing afschrijvingslijn BPM2515
Vergroening : BTW-heffing over milieubelastingen140170
Wijziging BTW-heffing beleggingsgoud – 2
Terugbrengen water naar laag BTW-tarief – 200
Vergroening: BTW op bestrijdingsmiddelen 21
Verlaagd BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten – 229
Verlaging landbouwforfait 147
Ondernemerspakket 21e eeuw 30
Totaal fiscale maatregelen369– 8
Meerjarenbeleid Belastingdienst20  
Fraudeplan 19965 
Lagere BTW agv herzieningsbaten KPN36946
Fraudeplan 19984125
Wetsvoorstel regels inzake invordering rijksbelastingen in euro's– 2– 2
BTW-heffing door privatisering DLO38  
BTW-heffing op aanleg infrastructuur voor het openbaar vervoer en de exploitatie hiervan440221
Totaal overige maatregelen911290
   
Totaal autonome maatregelen1 280282
De raming van de vermoedelijke uitkomst voor 1999 en de ontwerp-begroting voor 2000 voor de omzetbelasting (x f 1 mln.)
Vermoedelijke uitkomst 199958 000
Af wegens afdracht aan de Europese Unie 3 915
Ten bate van Begroting IX-B 199954 085
  
Ontwerp-begroting 200060 817
Af wegens afdracht aan de Europese Unie4 092
Ten bate van Begroting IX-B 200056 725

04.22 Belastingen van rechtsverkeer

a. De grondslag van het artikel

De Wet op belastingen van rechtsverkeer.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  6 640 000  
1e suppletore wet 1999  505 000  
Mutatie  360 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 6 768 4987 505 0007 658 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 3 071 4103 405 6213 475 049  

c. De toelichting bij de cijfers

De belastingen van rechtsverkeer bestaan uit de overdrachtsbelasting, de assurantiebelasting en de kapitaalsbelasting. Qua omvang is de overdrachtsbelasting hiervan de belangrijkste (circa 75% van de totale opbrengst van de belastingen van rechtsverkeer).

Opbrengsten belastingen van rechtsverkeer op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst6 7687 5057 658
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 736153
w.v. autonome mutatie 0– 37
w.v. endogene mutatie 736190
Endogene mutatie in procenten 10,9%2,5%
Uitsplitsing opbrengsten belastingen van rechtsverkeer op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst belastingen van rechtsverkeer6 7697 5057 658
w.v. overdrachtsbelasting4 9195 6455 813
w.v. assurantiebelasting1 1831 1951 240
w.v. kapitaalsbelasting667665605

Bij de raming van de overdrachtsbelasting is met de volgende autonome maatregelen rekening gehouden:

Effecten van autonome maatregelen op de belastingen van rechtsverkeer in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Bestrijden constructies overdrachtsbelasting 18
Pakket stimulering natuurbeheer – 8
Totaal fiscale maatregelen010
Verscherpte controle op de component roerend018
Totaal overige maatregelen018
Totaal autonome maatregelen028

De opbrengst van de overdrachtsbelasting is voor een groot deel afhankelijk van de prijs- en volume ontwikkeling op de woningmarkt. Voor 1999 wordt een endogene groei voorzien van bijna 11%. Deze groei hangt samen met de verwachte volume- en prijsstijging van de huizenmarkt in 1999. De ontwikkeling in de eerste helft van dit jaar spoort met deze verwachte stijging. Voor 2000 wordt uitgegaan van een minder sterke ontwikkeling van de woningmarkt. De geraamde endogene groei voor 2000 bedraagt bijna 3%. In figuur 4 is de ontwikkeling van de woningmarkt van 1993 tot en met 1999 in beeld gebracht. Zowel de gemiddelde prijs als het aantal verkochte woningen zijn in de figuur weergegeven. De mutatie voor 1999 is op basis van de ontwikkeling tot en met juli.

Figuur 4 Jaarlijkse prijs- en volumemutatie op de woningmarkt (in procenten)

kst-26800-IXB-2-25.gif

Bron: Kadaster

De ontwikkeling van de opbrengsten van de assurantiebelasting hangt af van de ontwikkeling bij de schadeverzekeringspremies. Voor 1999 wordt een trendmatige endogene groei verwacht van ongeveer 1% als gevolg van tegenvallende realisatiecijfers tot en met juli. Voor 2000 wordt een endogene groei verwacht van bijna 4%. De kapitaalbelasting wordt geheven bij de uitgifte van aandelen. De ontwikkeling van de kapitaalbelasting laat van jaar op jaar grote fluctuaties zien zonder een trendmatig verloop. Voor de raming wordt daarom uitgegaan van een nulgroei, waarbij voor 2000 wel rekening wordt gehouden met een tariefsdaling van 0,1%-punt.

04.23 Rechten van successie, van overgang en van schenking

a. De grondslag van het artikel

De Successiewet.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  2 315 000  
1e suppletore wet 1999  315 000  
Mutatie  135 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 2 468 2002 765 0002 833 000 56 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 1 120 0201 254 7021 285 559  

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgangspunt bij de raming van de successierechten vormt de vermogensontwikkeling in de afgelopen jaren. Voor de raming van de ontvangsten in 1999 wordt tevens gekeken naar de ontvangsten tot en met juli. De volgende autonome maatregelen zijn in de raming verwerkt.

Effecten van autonome maatregelen en de automatische inflatiecorrectie op de rechten van successie, van overgang en van schenking in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Inflatiecorrectie 1999– 5 
Inflatiecorrectie 2000 – 5
Totaal inflatiecorrectie– 5– 5
Uitbreiding faciliteit schenkings- en successierecht bij bedrijfsopvolging (1-1-1997)5 
Pakket stimulering natuurbeheer – 12
Totaal fiscale maatregelen5– 12
   
Totaal autonome maatregelen 15– 12

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Dit leidt tot de volgende ramingen voor de successierechten in 1999 en 2000. De geraamde endogene groei van de successierechten bedraagt 11,8% in 1999 en 2,9% in 2000. Hierin komt de groei van het vermogen tot uitdrukking. Daarbij is voor 1999 rekening gehouden met de stand van de kasontvangsten tot en met juli.

Opbrengsten rechten van successie, van overgang en van schenking op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming  
 199819992000
Opbrengst2 4682 7652 833
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 78297
w.v. autonome mutatie1 5– 12
w.v. endogene mutatie 29280
Endogene mutatie in procenten 11,8%2,9%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

04.24 Overige belastingontvangsten

a. De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden belastingontvangsten geboekt die niet aan afzonderlijke belastingsoorten kunnen worden toegerekend. Het gaat met name om belastingontvangsten op reeds als oninbaar afgeschreven vorderingen waarvan het niet mogelijk is deze naar de belastingsoorten uit te splitsen. Grote fluctuaties zijn bij deze ontvangsten niet ongebruikelijk.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  90 000  
1e suppletore wet 1999  – 5 000  
Mutatie  5 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 70 36990 00095 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 31 93240 84043 109  

c. De toelichting bij de cijfers

Bij de raming van de opbrengsten aan overige belastingontvangsten is met de volgende autonome maatregel rekening gehouden:

Effect van autonome maatregel op de overig belastingontvangsten in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Wet melding ongebruikelijke transacties (MOT) en bestrijding georganiseerde misdaad (1-2-1994)130
Totaal overige maatregelen130
   
Totaal autonome maatregelen130

Gelet op de trendmatige ontwikkeling in het verleden is een lichte endogene groei voor 2000 aannemelijk. Voor de raming 1999 is ook rekening gehouden met de kasontvangsten tot en met juli.

Opbrengsten overige belastingontvangsten op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst709095
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 205
w.v. autonome mutatie 130
w.v. endogene mutatie 75
Endogene mutatie in procenten 10,0%5,6%

04.25 Belastingen op milieugrondslag

a. De grondslag van het artikel

De Wet belastingen op milieugrondslag.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  5 230 000  
1e suppletore wet 1999  30 000  
Mutatie  – 347 000   
Stand ontwerp-begroting 2000 3 704 2734 913 0006 738 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 1 680 9262 229 4223 057 571  

c. De toelichting bij de cijfers

De ramingen voor 1999 en 2000 worden opgesteld op basis van de realisatie 1998 en de verwachte endogene groei. De verwachte endogene groei is gebaseerd op historische trends en bedraagt ongeveer 4% per jaar. Voor de raming van de opbrengsten in 1999 worden tevens de kasontvangsten tot en met juli in de raming betrokken. De effecten van autonome maatregelen op de opbrengst van de belastingen op milieugrondslag worden onderstaand gepresenteerd.

Effecten van autonome maatregelen op de belastingen op milieugrondslag in 1998 en 1999 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Vergroening: indexatie milieubelastingen77126
Vergroening: gelijktrekken tarief zelfontrekkers 27
Vergroening: specifieke terugsluis – 27
Verhoging afvalstoffenbelasting op brandbaar afval5  
Uitzondering hoog tarief zeeffracties 15
Vergroening: heffing op storten brandbaar afval 135
Invoering KVH37  
Regeling energiebelasting afvalverbrandingsinstallaties– 5  
Vrijstelling REB groene stroom– 5– 10
Heffing van regulerende energiebelasting voor hulpmotoren6  
Verhoging energiebelasting1 0001 155
Positieve prikkels voor huishoudens– 64– 65
Positieve prikkels voor bedrijven– 10– 2
Ondernemerspakket 21e eeuw: intermediair afvalstoffenbelasting 5
Vergroening: invoering waterbelasting 269
Totaal fiscale maatregelen1 0411 628
Totaal autonome maatregelen1 0411 628

Onderstaand wordt de raming van de kasopbrengsten gegeven. Tevens wordt de opbrengst van de verschillende belastingen op milieugrondslag afzonderlijk gegeven. De autonome mutaties bepalen het beeld. Met name de verhoging van de energiebelasting en de nieuwe in te voeren water- belasting zijn relevant. Deze waterbelasting vervangt het per 1 januari 1999 ingevoerde algemene BTW-tarief op de levering van water. De autonome mutaties in 1999 en 2000 zijn in overeenstemming met de afspraak uit het Regeerakkoord om de belastingen op milieu gefaseerd te verhogen.

Daarnaast wordt bij de endogene groei van de regulerende energiebelasting rekening gehouden met de tegenvallende kansontvangsten tot en met juli en de terugboeking in 2000 van het incidentele effect van de relatieve warme winter.

Opbrengsten belastingen op een milieugrondslag op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst3 7034 9136 738
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 1 2101 825
w.v. autonome mutatie 1 0411 628
w.v. endogene mutatie 169197
Endogene mutatie in procenten 4,6%4,0%

04.26 Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  450 000  
1e suppletore wet 1999  – 15 000  
Mutatie  0   
Stand ontwerp-begroting 2000 422 620435 000445 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 191 777197 394201 932  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten wordt geraamd op basis van de ontwikkeling van de particuliere consumptie. De raming voor 1999 is mede gebaseerd op de kasontvangsten tot en met juli. Er zijn geen autonome mutaties.

Opbrengsten verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming  
 199819992000
Opbrengst423435445
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 1210
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 1210
Endogene mutatie in procenten 2,8%2,3%

04.29 Belasting op zware motorrijtuigen

a. De grondslag van het artikel

Wet belasting zware motorrijtuigen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  210 000  
1e suppletore wet 1999  0  
Mutatie  0   
Stand ontwerp-begroting 2000 203 163210 000215 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 92 19195 29497 563  

c. De toelichting bij de cijfers

Op 1 januari 1996 is de Wet belasting zware motorrijtuigen in werking getreden. De belasting geldt voor zware vrachtwagens die in Nederland zijn geregistreerd en ook voor zware vrachtwagens die niet in Nederland zijn geregistreerd maar wel gebruik maken van de autosnelwegen in Nederland. De invoering van de belasting is het gevolg van de besluitvorming van de Europese Unie op het gebied van de eerste fase van de fiscale harmonisering van het wegvervoer. Voor 1999 en 2000 is er de volgende autonome maatregel.

Effecten van autonome maatregelen op de belasting van zware motorrijtuigen in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 19992000
Vrijstelling bij gecombineerd vervoer– 1– 1
Totaal fiscale maatregel– 1– 1
   
Totaal autonome maatregel– 1– 1

De endogene groei is met name afhankelijk van de ontwikkeling van de economische groei en de export. Voor 1999 en 2000 wordt een endogene groei verwacht van respectievelijk 4% en 3%.

Opbrengsten belasting op zware motorrijtuigen op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatieraming 
 199819992000
Opbrengst203210215
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 75
w.v. autonome mutatie – 1– 1
w.v. endogene mutatie 86
Endogene mutatie in procenten 3,9%2,9%

04.30 Ontvangsten die ten behoeve van het gemeentefonds en provinciefonds worden afgezonderd

a. De grondslag van het artikel

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Financiële-verhoudingswet (Fvw), is de wijze waarop de voeding (de ontvangsten) van het gemeente- en provinciefonds is geregeld, formeel gewijzigd. Met ingang van 1-1-1997 wordt een absoluut bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van het gemeentefonds afgezonderd. Per 1-1-1998 geldt een soortgelijke wijziging voor het provinciefonds.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  – 25 072 085  
1e suppletore wet 1999  – 754 182  47A 13.2
mutatie (wachtgelden)  500   
Stand ontwerp-begroting 2000 – 23 923 298– 25 825 767– 26 161 685   
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 – 10 855 919– 11 719 222– 11 871 655  

c. De toelichting bij de cijfers

De voeding van het gemeente- en provinciefonds wordt in mindering gebracht op de belastingontvangsten. De nieuwe Financiële-verhoudingswet geeft aan dat de uitgaven en ontvangsten van beide fondsen met elkaar in evenwicht behoren te zijn. De voeding van het gemeentefonds en provinciefonds wordt daarom aangepast aan veranderingen in de uitgaven van de beide fondsen.

Mutatie 1e suppletore wet 1999

Voor een toelichting op deze mutaties wordt verwezen naar de 1e suppletore begroting 1999 van het gemeentefonds en provinciefonds.

Mutatie (wachtgelden)

In 1999 vindt een eenmalige nabetaling plaats aan personen met recht op wachtgeld als gevolg van gemeentelijke herindelingen. Dit bedrag komt ten laste van het Gemeentefonds.

Volgens artikel 5 van de Comptabiliteitswet (CW) hoort een bedrag van een administratief begrotingsartikel in de rekening op nihil uit te komen. Bij dit artikel zal dat niet het geval zijn. Daarom is voorzien dat in artikel 3 van dit wetslichaam wordt afgeweken van de bedoelde bepaling in de CW. Het is de bedoeling dat bij de eerstvolgende wijziging een dergelijke bepaling in de CW op te nemen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel  Ontvangsten
 199819992000
1.Gemeentefonds– 22 377 160– 24 007 567– 24 230 285
2.Provinciefonds– 1 546 138– 1 818 200– 1 931 400
Totaal– 23 923 298– 25 825 767– 26 161 685
Licence