Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave:

A.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL3
   
B.ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING4
   
Hoofdstuk 1Het Nederlands buitenlands beleid voor 2000 een samenvatting4
1.1Investeren in de kwaliteit van de internationale samenleving4
1.2De begroting op hoofdlijnen9
   
Hoofdstuk 2Internationale Ordening14
2.1Inleiding14
2.2Verenigde Naties15
2.2.1Nederland in de Veiligheidsraad16
2.2.2Hulp via de VN17
2.3Internationale economie17
2.3.1WTO18
2.3.2Internationale Financiële Instellingen19
2.4Mensen en grenzen20
   
Hoofdstuk 3Europese Integratie22
3.1Inleiding22
3.2Het verder brengen van het Europese integratieproces22
3.3Uitbreiding van de Unie24
3.3.1IGC over institutionele hervormingen25
3.4Het Stabiliteitspact26
   
Hoofdstuk 4Veiligheid27
4.1Inleiding27
4.2NAVO, EVDI, OVSE27
4.2.1NAVO27
4.2.2Europese Veiligheids- en Defensie-Identiteit (EVDI)28
4.2.3Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)29
4.3Non-proliferatie en wapenexport29
4.3.1Non-proliferatie van nucleaire, chemische en biologische wapens29
4.3.2Wapenexport30
4.4Vredesopbouw, crisisbeheersing, humanitaire hulp en vluchtelingenprogramma's31
4.4.1Vredesopbouw en crisisbeheersing31
4.4.2Humanitaire hulp en vluchtelingenprogramma's31
4.4.3Vredesopbouw en goed bestuur: beleid en organisatie op elkaar afgestemd32
   
Hoofdstuk 5Mensenrechten, democratisering en goed bestuur34
5.1Inleiding34
5.2Mensenrechten34
5.3Democratisering en goed bestuur35
5.3.1Democratisering35
5.3.2Goed bestuur36
   
Hoofdstuk 6Armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling37
6.1Inleiding37
6.2Bilateraal hulpbeleid37
6.3Multilateraal hulpbeleid40
6.4Niet-gouvernementele organisaties40
6.5Kinderarbeid, gender en milieu41
   
Hoofdstuk 7Regio's en landen43
7.1Inleiding43
7.1.1Internationaal cultuurbeleid43
7.2Europa44
7.2.1West-Europa44
7.2.2Midden-Europa44
7.2.3Zuidoost-Europa (Stabiliteitspact)45
7.2.4Russische Federatie45
7.3Westelijk Halfrond46
7.3.1De Transatlantische Relatie46
7.3.2Nederlandse Antillen en Aruba47
7.3.3Suriname48
7.3.4Latijns-Amerika48
7.4Het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Golfregio49
7.4.1Het Midden-Oosten49
7.4.2Noord-Afrika en de Golfregio49
7.5Azië50
7.5.1Oost-Azië50
7.5.2Zuid-Azië51
7.5.3Zuidoost-Azië51
7.6Sub-Sahara Afrika52
   
Hoofdstuk 8Organisatie, personeel en financieel beheer53
8.1Inleiding53
8.2Personeel53
8.3Postennet53
8.4Integraal management en financieel beheer54
8.5Informatiesystemen55
8.6Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken55
8.7Subsidies56
8.8Huisvesting in het buitenland56
   
C.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING57
   
Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen57
Hoofdbeleidsterrein 6. Algemeen binnenland57
Hoofdbeleidsterrein 7. Algemeen buitenland65
Hoofdbeleidsterrein 8. Europese Unie78
Hoofdbeleidsterrein 9. Veiligheid, mensenrechten, conflictbeheersing en democratisering81
Hoofdbeleidsterrein 12. Milieu90
Hoofdbeleidsterrein 13. Maatschappelijke ontwikkeling96
Hoofdbeleidsterrein 14. Onderwijs, onderzoek en culturele samenwerking112
Hoofdbeleidsterrein 15. Macrosteun, schuldverlichting en speciale landenfondsen126
Hoofdbeleidsterrein 16. Overige ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's136
Hoofdbeleidsterrein 17. Overige uitgaven internationale samenwerking147
Hoofdbeleidsterrein 18. Economie, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling158
   
Wetsartikel 2 (ontvangsten)177
Hoofdbeleidsterrein 6. Algemeen binnenland177
Hoofdbeleidsterrein 7. Algemeen buitenland179
Hoofdbeleidsterrein 9. Veiligheid, mensenrechten, conflictbeheersing en democratisering184
Hoofdbeleidsterrein 12. Milieu185
Hoofdbeleidsterrein 16. Overige ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's186
Hoofdbeleidsterrein 17. Overige uitgaven internationale samenwerking188
Hoofdbeleidsterrein 18. Economie, werkgelegenheid en Regionale ontwikkeling190
   
D.TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTING191
   
Wetsartikel 4 (agentschapbegroting)191
Het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)191
   
BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING1
   
Bijlage 1Personeelsgegevens2
Bijlage 2Wetgeving4
Bijlage 3Moties en toezeggingen5
Bijlage 4Circulaires11
Bijlage 5Aanbevelingen Nationale Ombudsman12
Bijlage 6Subsidies13
Bijlage 7Evaluatieonderzoek22
Bijlage 8Economische en Functionele classificatie65
Bijlage 9Voorlichtingsuitgaven67
Bijlage 10Lijst van afkortingen72
   
Appendix 2Kengetallen79

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de rijksbegroting worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2000 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2000. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2000.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 4

Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)» voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

E. L. Herfkens1

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING

HOOFDSTUK 1. HET NEDERLANDS BUITENLANDS BELEID VOOR 2000 EEN SAMENVATTING

1.1 Investeren in de internationale samenleving

Investeren in de internationale samenleving loont. Het Nederlands buitenlands beleid is idealistisch zonder illusies. Beleid kan geen rigide blauwdruk zijn. Het is een samenspel van doelen, middelen en instrumenten om in te spelen op de mogelijkheden en kansen (inter)nationale processen positief te beïnvloeden. In dit hoofdstuk worden het Nederlands buitenlands beleid, de doelstellingen en de prioriteiten van Paars II in vogelvlucht gepresenteerd. In de volgende hoofdstukken worden de verschillende thema's uitgediept.

De onderlinge verbanden in de wereld worden steeds nauwer en ingewikkelder. Multilaterale instellingen winnen daardoor aan gewicht. Met het toenemend multilateralisme vergt het Nederlands buitenlands beleid juist ook een intensivering van de bilaterale betrekkingen. Immers, het smeden van «winnende» coalities vereist goede contacten met de verschillende hoofdsteden. De Nederlandse steun mag echter niet voetstoots worden aangenomen. Nederland laat zich niet dwangmatig opsluiten in één bepaalde coalitie. Per thema of kwestie zal deze Regering met gelijkgezinde landen samenwerken. Zo zal Nederland zijn nationale belangen optimaal behartigen èn zijn nationale inzichten overtuigend uitdragen. In de relatie met de landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied zullen wij op een volwassen en moderne wijze met de Antillen en Aruba optrekken.

Nederland heeft als middelgrote mogendheid een belangrijke invloed op het internationale toneel. Deze invloed wordt geschraagd door een sterke economie, een duidelijke boodschap en betrouwbaar partnerschap. Paars II stelde zich ten doel een nieuw Nederlands «elan» in het buitenlands beleid te brengen. Dit beleid begint zijn eerste vruchten af te werpen. Nederland heeft de niet-permanente zetel in de Veiligheidsraad bemachtigd en initieert daar discussies over actuele, maar ook andere en bredere onderwerpen (zie hoofdstuk 2). In de EU zijn de financiën nu eerlijker verdeeld: een rechtstreeks gevolg van de harde Nederlandse inzet. De effectiviteit van de Nederlandse ontwikkelingshulp zal sterk toenemen door de implementatie van nieuw bilateraal hulpbeleid. Deze Regering neemt het voortouw, onder andere in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk, om met behulp van deze nationale beleidsomslag ook de grondslagen van het Europees ontwikkelingsbeleid te verbeteren.

Door de toenemende mondialisering raken buitenlands en binnenlands beleid steeds meer met elkaar verweven. Het ministerie van Buitenlandse Zaken staat middenin de Nederlandse samenleving. Wij willen en moeten onderwerpen als armoedebestrijding, milieudegradatie, mensenrechten, handel en migratie in hun onderling verband zien. Ontwikkelingssamenwerking staat niet los van, maar maakt integraal deel uit van het buitenlands beleid. Een coherent en doeltreffend buitenlands beleid vergt een interdepartementale afweging van doelstellingen, middelen en instrumenten van het buitenlands beleid. Door onder andere de middelen voor internationaal beleid in één budget onder te brengen – de Homogene Groep voor Internationale Samenwerking (HGIS) –, is dit mogelijk geworden. En de praktijk leert dat het ook werkt. Versnippering wordt voorkomen. Nota's, beleidsdocumenten en begrotingen met betrekking tot internationaal beleid worden vooraf interdepartementaal ambtelijk en politiek besproken en vastgesteld. Bezoeken aan het buitenland van Nederlandse bewindspersonen worden goed op elkaar afgestemd. Dit alles vergt de coördinatie van de minister van Buitenlandse Zaken. Een geïntegreerd, coherent en doeltreffend buitenlands beleid komt echter niet tot stand door goede wensen alleen. Een goed buitenlands beleid vergt een voortdurende inspanning van alle betrokken departementen. Het gaat immers om één gezamenlijk buitenlands beleid (voor een nadere beschouwing van de HGIS zie paragraaf 1.2).

Doelstellingen en prioriteiten van het buitenlands beleid van Paars II

De doelstellingen van het buitenlands beleid van Paars II zijn: het bevorderen van de internationale rechtsorde en veiligheid, het nastreven van nationale belangen (waaronder de economische belangen) en het verminderen van internationale armoede door middel van duurzame ontwikkeling.

De prioriteiten bij het bereiken van deze doelstellingen in het buitenlands beleid van Paars II zijn: internationale ordening, Europese integratie, veiligheid, armoedebestrijding, mensenrechten, de transatlantische relatie, Zuidoost-Europa, Afrika, het Midden-Oosten en consulaire dienstverlening.

Internationale Ordening

De Nederlandse Regering is van mening dat een uitgebalanceerde internationale politieke en economische ordening een waarborg vormt voor internationale rechtvaardigheid en solidariteit. Nederland ziet voor de VN een belangrijke rol weggelegd om crises te helpen voorkomen en, waar het nodig is, te beheersen en op te lossen. Ook andere problemen die een wereldwijde aanpak behoeven zullen staan of vallen met een gerichte en geïntegreerde aanpak. De Verenigde Naties zijn dan het aangewezen forum. Het stelsel van de Verenigde Naties kampt echter met een gebrekkige samenhang. Daarom moeten er stappen worden gezet om tot een betere samenhang te komen. In hoofdstuk 2 zal de Nederlandse inzet in de Veiligheidsraad worden uiteengezet. Ongewenst gedrag van staten wordt getemperd door internationaal recht. Internationale problemen vergen vaak ook internationale oplossingen. In dit verband heeft de Regering hard gewerkt om de zetel van het Internationaal Strafhof naar Nederland te krijgen. Zo wordt de functie van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld versterkt.

De markt snelt de politiek steeds vaker voorbij. Een internationale vrije markt behoeft goede, effectieve regels. In 2000 begint een nieuwe handelsronde van de WTO. Deze ronde is voor Nederland van nationaal economisch belang. De Nederlandse inzet is om de toegankelijkheid en doorzichtigheid van het mondiaal vrijhandelsstelsel te bevorderen. Een belangrijk uitgangspunt voor de Regering is, dat de armste ontwikkelingslanden ook de vruchten van het wereldhandelssysteem moeten kunnen plukken.

Internationale ordening betreft ook het vrije verkeer van personen. «Mensen en grenzen» wordt een steeds belangrijker thema in het buitenlands beleid. Nederland wil asiel en migratie internationaal behandelen. Wanneer het lukt mensen in eigen land of regio op te vangen, kunnen de schaarse middelen worden aangewend om degenen die echt in nood zijn, te blijven opvangen in Nederland. Tevens zal de Regering investeren in een solidair Europees asielbeleid.

In hoofdstuk 2 zal de Nederlandse inzet wat betreft internationale ordening uit de doeken worden gedaan.

Europese Integratie

De Europese Unie is volop in beweging. Nederland draagt als «Founding Father» actief bij aan de ontwikkeling van de Unie. Tegelijkertijd vergroot de Unie de kracht en invloed van Nederland op het internationale toneel. Een sterke, vernieuwde Unie is een hard Nederlands belang. De Regering heeft daarom drie ambities voor de Unie in de 21ste eeuw. Ten eerste het stimuleren van het Europese integratieproces. Ten tweede een spoedige uitbreiding van de Unie met een aantal Midden- en Oosteuropese landen. En, ten derde, de ontwikkeling van een coherent en doeltreffend beleid ten aanzien van Zuidoost-Europa. In hoofdstuk 3 zal dieper worden ingegaan op de Europese integratie. Een uitgebreide standpuntenbepaling is opge- nomen in de Staat van de Europese Unie die tegelijk met deze begroting op Prinsjesdag aan het Parlement zal worden aangeboden.

Veiligheid

Veiligheid is geen vanzelfsprekendheid. Ook in Europa is en blijft een solide veiligheidsarchitectuur nodig. De Regering ziet de NAVO als de hoeksteen van de Europese – en dus ook Nederlandse – veiligheid. De Europese Unie heeft een geloofwaardig Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid nodig (GBVB). Een waarlijk Europees Buitenlands en Veiligheidsbeleid kan pas effectief zijn, wanneer in voorkomende crises militair kan worden opgetreden. Bovendien is de Amerikaanse bereidheid aan crisis-management operaties (militair) deel te nemen niet vanzelfsprekend meer. Het is daarom tijd dat de Europese Unie meer verantwoordelijkheden voor haar eigen veiligheid gaat dragen. Binnen het Atlantisch verband is er ruimte te komen tot een Europees Veiligheids- en Defensie Identiteit (EVDI). De tijd is rijp en de inzichten van de Europese partners schrijden voort. In hoofdstuk 4 zal het Nederlands veiligheidsbeleid aan bod komen.

Armoedebestrijding

In 1999 werd gevierd dat de ministerraad vijftig jaar geleden het besluit nam om met een bedrag van NLG 1,5 miljoen deel te nemen in het Programma voor Internationale Technische Hulp van de Verenigde Naties. Nu, vijftig jaar later, is de Nederlandse inzet voor ontwikkelingssamenwerking uitgegroeid tot internationaal toonaangevend beleid. Toonaangevend wat betreft de achterliggende filosofie en uitvoering, maar ook wat betreft de relatieve èn absolute omvang van de middelen die Nederland aan- wendt. De Nederlandse bijdrage voor ontwikkelingssamenwerking – gemeten naar de officiële criteria van de Development Assistance Committee (DAC) – behoort samen met die van de Scandinavische landen tot de hoogste ter wereld. De VN prijst Nederland als een van de weinige landen dat bereid is extra injecties te geven voor hulpprogramma's in Afrika. Het brede draagvlak in de Nederlandse samenleving voor internationale solidariteit is de drijfveer achter deze stevige Nederlandse inzet.

Het tweede Paarse kabinet ziet echter geen reden tot zelfgenoegzaamheid. De ontwikkelingsgeschiedenis is op een cruciaal punt aangekomen. Internationaal wint het geloof dat ontwikkelingssamenwerking, mits juist uitgevoerd, concrete resultaten kan boeken. Het draagvlak en het momentum zijn aanwezig. Ontwikkelingssamenwerking heeft zin. Het werkt, maar het moet wel worden aangepast aan de voortdurende veranderende werkelijkheid. De Regering ontwikkelt daarom een krachtig beleid om ontwikkelingssamenwerking nog doeltreffender en doelmatiger aan te wenden. In het jaar 2000 zal deze beleidsomslag voor een groot deel moeten worden uitgevoerd. Voor duurzame ontwikkeling en een effectieve armoedebestrijding zijn de kwaliteit van het sociaal-economisch beleid en de kwaliteit van het bestuur in het ontvangende land cruciaal. Op basis van deze twee criteria en de mate van armoede van een land zijn in 1999 – in overleg met de Kamer – een aantal landen geselecteerd waarmee Nederland een structurele bilaterale hulprelatie zal onderhouden.

Mensenrechten

Op het gebied van de mensenrechten moet nog veel werk worden verzet. Dit betekent niet zozeer het opstellen van nog meer verklaringen met meer rechten. Papier is immers geduldig. Deze Regering zal juist haar best blijven doen de basisrechten van de Mens in de praktijk te verdedigen en te bestendigen. Ook dit beleid moet gericht zijn op resultaten. Landen zullen door Nederland – in multilateraal en in bilateraal verband – worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden. Speciale aandacht zal uitgaan naar de bestrijding van vervolging op basis van geloofsovertuiging. In hoofdstuk 5 wordt op mensenrechten, democratisering en goed bestuur en dieper ingegaan.

De Transatlantische Relatie

De tegenstelling tussen «Atlantici» en «Europeanen» is achterhaald. Aan weerszijden van de Atlantische Oceaan hebben wij gezamenlijke wortels en overtuigingen: verwant aan elkaar door onze geschiedenis, verknocht aan elkaar door een bewuste keuze. Onze veiligheid blijft nog immer onlosmakelijk verbonden met de VS. Europa was vroeger slechts een «afnemer» van veiligheid. Meer en meer wordt Europa een «partner» in veiligheid. In het uiterst drukke handelsverkeer tussen de VS en de EU rijzen daarentegen soms tegengestelde inzichten. De transatlantische relatie is echter volwassen geworden en kan tegen een stootje (zie hoofdstuk 7).

Zuidoost-Europa

De gevolgen van het conflict in Kosovo reiken verder dan Servië alleen. De opbouw van de gehele Zuidoosteuropese regio zal jaren vergen. Er is dan ook een integrale benadering nodig om economische en politieke stabiliteit in deze regio te bewerkstelligen. Deze stabiliteit is broodnodig om toekomstige conflicten te helpen voorkomen. Het onlangs gesloten stabiliteitspact, dat ook door de Nederlandse Regering inhoudelijk en financieel wordt ondersteund, zal het proces van wederopbouw van de landen in Zuidoost-Europa stutten en stimuleren. Nederland spreekt liever van een «proces» dan van een «pact» en zet in op een stabiliteitsproces met een grote inbreng van de regio zelf. Daar waar de betrokken landen initiëren, zal de internationale gemeenschap ondersteunen en faciliteren. Nederland heeft tijdens de conferentie over het stabiliteitspact in Sarajevo voor de eerstkomende jaren ongeveer een half miljard gulden toegezegd voor de wederopbouw van de regio.

In het licht van het stabiliteitsproces en de relatie van de Zuidoosteuropese regio tot de Europese Unie pleit Nederland voor een snel begin van de onderhandelingen met Roemenië en Bulgarije over toetreding tot de EU. In de strategie van het stabiliteitspact kunnen deze twee landen als «ankers» van de regio fungeren. De toetredingsonderhandelingen (in een aangepast tempo) zouden begin 2000 moeten kunnen aanvangen: een belangrijk politiek signaal dat Europa ondeelbaar is.

Afrika

Het Afrikaanse continent blijft wat de Nederlandse Regering betreft prominent op de internationale agenda staan. Op dit continent worden nog dagelijks gewelddadige conflicten uitgevochten, armoede is wijdverbreid, oogsten worden vernietigd en mensenrechten worden met voeten getreden. Afrika mag echter geen verloren continent worden. Er zijn ook hoopvolle ontwikkelingen die van harte steun verdienen. Het tweede Paarse kabinet ziet kansen om de idealen van vrede, welvaart en democratie dichterbij te brengen voor Afrikaanse burgers. Het is duidelijk dat er meer nodig is dan een OS-inspanning alleen. Zoals ook elders, vereisen de problemen en uitdagingen in Afrika een geïntegreerd buitenlands beleid. Ontwikkelingsvraagstukken, humanitaire nood, het oplossen en voorkomen van conflicten, Nederlandse economische belangen en multilaterale samenwerking komen op dit continent bij elkaar. De Kamer heeft inmiddels een notitie over Afrika ontvangen (zie tevens hoofdstuk 7).

Het Midden-Oosten

Het Midden-Oosten is om meer dan één reden een cruciale regio in de ogen van de Nederlandse Regering. Zo zijn veiligheid en economische belangen immers gediend bij een duurzame oplossing voor de ernstige geschillen tussen de betrokken partijen. De VS spelen traditiegetrouw een voorname rol in het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP). De Regering erkent deze rol, maar is van mening dat Europa een complementaire rol kan spelen. Hieraan wil Nederland een eigen bijdrage leveren. De verkiezing van een nieuwe regering in Israël schept nieuwe perspectieven op het doorbreken van de impasse van het vredesproces. Het recente akkoord tussen de Palestijnen en Israël – dat voortbouwt op de akkoorden van Oslo en Wye – biedt een goed raamwerk en vergroot de kansen op een alomvattende vrede in het Midden-Oosten. (zie hoofdstuk 7).

Consulaire dienstverlening

De Nederlandse burger komt het meest in aanraking met Buitenlandse Zaken wanneer het gaat om consulaire dienstverlening. De vraag naar consulaire diensten neemt jaarlijks sterk toe. De Regering vindt het belangrijk dat de consulaire functie wordt versterkt: kwalitatief en kwantitatief. Zo kunnen Nederlandse burgers beter worden bediend. De Regering acht het eveneens haar plicht – in samenwerking met betrokken maatschappelijke organisaties – de Nederlandse gedetineerden in het buitenland bij te staan in hun vaak erbarmelijke omstandigheden. Nederland ondersteunt deze mensen, niet hun vergrijpen. Daarnaast neemt het aantal asielzoekers sterk toe. Dit betekent een verhoogde werklast voor de betrokken werknemers. Er is besloten de capaciteit op het departement te versterken. Een effectieve doorlichting van de consulaire functie hoort daarbij. In paragraaf 2.4 wordt hier verder aandacht aan besteed.

Naast bovengenoemde prioriteiten zal de Regering onverminderd doorwerken op de andere terreinen van internationaal beleid.

Wat betreft de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) zijn nog enkele adviezen in voorbereiding over de wisselwerking tussen de financiële en de handelsproblematiek, de institutionele hervorming als gevolg van de uitbreiding van de Europese Unie en over het buitenlands beleid ten aanzien van Afrika. In het jaarverslag van de AIV staan de reeds uitgebrachte adviezen vermeld. Tegelijk met deze memorie van toelichting ontvangt het parlement het werkprogramma van de AIV.

In het eerste deel van dit hoofdstuk zijn de doelstellingen en prioriteiten van het Nederlands buitenlands beleid op hoofdlijnen geschetst. In de volgende hoofdstukken zal nader op het Nederlands beleid worden ingegaan. In de Artikelsgewijze Toelichting worden de afzonderlijke instrumenten voor het voetlicht gebracht. In de volgende paragraaf zal eerst de begroting op hoofdlijnen worden uiteengezet.

1.2 De begroting op hoofdlijnen

In deze paragraaf worden de budgettaire wijzigingen per thema van het buitenlands beleid in 2000 uiteengezet. Deze begroting omvat in totaal NLG 12,1 miljard aan uitgaven en NLG 0,2 miljard aan ontvangsten. Het grootste deel van de uitgaven en alle ontvangsten behoren tot de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Alleen de Nederlandse bijdrage aan de Europese Unie op deze begroting valt niet onder het regime van de HGIS.

In het Regeerakkoord van Paars II is neergelegd dat de HGIS 1,1% (afgerond) van het Bruto Nationaal Produkt (BNP) bedraagt. De HGIS bestaat voor 0,8% van het BNP uit zuivere ontwikkelingshulp (Official Development Assistance: ODA) en voor 0,3% van het BNP uit andere uitgaven in het kader van de internationale samenwerking (non-ODA). Het Nederlands buitenlands beleid is een gezamenlijke inspanning van de verschillende ministeries en daarom wordt in een afzonderlijke HGIS-nota 2000 een nadere toelichting gegeven op het buitenlands beleid en de daarbij behorende middelen. Deze nota zal gezamenlijk met de andere begrotingshoofdstukken op Prinsjesdag aan het Parlement worden aangeboden.

De begrotingsconsequenties van het nieuwe landenbeleid zijn nog niet verwerkt in de begroting 2000. Conform de toezegging gedaan tijdens het Nota-overleg Landenbeleid (1998–1999, 26 433, nr. 14) zal de financiële onderbouwing van het nieuwe landenbeleid drie weken voor de begrotingsbehandeling aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De aanpassingen zullen met name betrekking hebben op de bilaterale programma's die nu nog langs thematische lijnen zijn ingericht. Vanaf 2000 zullen deze programma's voor een belangrijk deel opgaan in landenallocaties. Het gaat hierbij om de programma's voor Goed bestuur (art. 09.03), Milieu (art. 12.01), Maatschappelijke ontwikkeling (art. 13.08), Onderwijs (art. 14.08), Macro-steun en schuldverlichting (art. 15.01) en Economische ontwikkeling (art. 18.01).

1.2.1 De begroting per thema

De begroting van Buitenlandse Zaken kent een themagewijze indeling. Grafiek 1 geeft de begrote uitgaven voor 2000 per thema weer en vergelijkt deze met de verwachte uitgaven van 1999 en de gerealiseerde uitgaven in 1998. Zo zijn kortlopende trends te zien. Het overzicht bevat niet de Nederlandse bijdrage aan de EU (vierde eigen middel), omdat deze niet uit de HGIS wordt betaald. De algemene conclusie die uit grafiek 1 kan worden getrokken, is dat de meeste uitgaven ten opzichte van de voorgaande jaren stijgen. Zoals gezegd is de omvang van de HGIS gekoppeld aan de ontwikkelingen van het BNP. De stijgingen zijn daarom met name het gevolg van de economische groei van dit jaar (1999) en de verwachte economische groei van volgend jaar (2000). Binnen de HGIS stijgt vooral het thema schuldverlichting fors. De stijging heeft voor een belangrijk deel te maken met het feit dat de vrijgemaakte middelen voor de wederopbouw van Kosovo (het Stabiliteitspact) voorlopig op dit artikel zijn opgenomen.

Grafiek 1: Begrotingsontwikkeling per thema (x f 1000)

kst-26800-V-2-1.gif

1.2.2 Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de begroting 1999

Hieronder volgt in de tabellen 1, 2 en 3 een overzicht van de belangrijkste wijzigingen per thema ten opzichte van de begroting 1999. Dit overzicht houdt ook rekening met de mutaties die bij Voorjaarsnota zijn verwerkt. Alleen significante wijzigingen zijn opgenomen. De toelichting op de mutaties beperkt zich tot de hoofdlijnen.

Tabel 1: Belangrijkste wijzigingen bij de thema's: Algemeen binnenland; Algemeen buitenland; Europese Unie
in miljoenen gulden19992000200120022003
06.01 Personeel en materieel binnenland3171444
07.01 Personeel en materieel buitenland7895645858
07.02 Gebouwen buitenland– 6312266
07.04 Indexering lonen en prijzen HGIS en onvoorz.– 29– 37– 16247
08.01 Vierde eigen middel EU– 4215729092 3512 407
08.02 Europees Ontwikkelingsfonds– 19    

Algemeen binnenland en buitenland

Het overzicht met de belangrijkste wijzigingen laat een verhoging zien van de apparaatsuitgaven op het departement en de posten. Het betreft hier het per saldo resultaat van een tweetal mutaties. Enerzijds zijn er bij regeerakkoord bezuinigingen afgesproken, vertaald in een taakstelling op de apparaatsuitgaven. Anderzijds zijn er ophogingen ter vergoeding van loon- en prijsstijgingen, uitdeling eindejaarsmarge en extra gelden in het kader van het asiel- en migratiebeleid. Wat dit laatste betreft, heeft de Regering bij Voorjaarsnota additionele middelen ter beschikking gesteld: NLG 25 miljoen in 1999 en NLG 35 miljoen per jaar vanaf 2000. Deze extra gelden zijn bestemd voor het opvangen van de werklaststijgingen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken als gevolg van de toegenomen instroom van asielzoekers. Het gaat onder andere om het opstellen van extra individuele en algemene ambtsberichten ter ondersteuning van het onderzoek van asielaanvragen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De reservering voor loon- en prijsbijstellingen en onvoorziene ontwikkelingen is in de eerstkomende jaren per saldo verlaagd door uitdeling van gelden naar de verschillende HGIS-departementen.

Europese Unie

De meerjarige ophoging van het vierde eigen middel EU (dit is een afdracht op basis van het BNP) heeft verschillende oorzaken. De belangrijkste oorzaak is de verlaging van de afdracht van de EU-invoerrechten. Deze lagere afdracht wordt gecompenseerd door een hogere BNP-afdracht. Deze hogere BNP-afdracht – i.c. het vierde eigen middel van de EU – dient namelijk als sluitstuk van de EU-begroting. Daarnaast is vanaf 2002 het effect zichtbaar van de verschuiving van een lagere BTW-afdracht naar een stijgende BNP-afdracht.

Tabel 2: Belangrijkste wijzigingen bij de thema's: veiligheid, mensenrechten, conflictbeheersing en goed bestuur; milieu; maatschappelijke ontwikkeling; onderwijs, onderzoek en culturele samenwerking
in miljoenen gulden19992000200120022003
09.04 Noodhulp33– 40– 40– 40– 40
12.01 Milieubeleid in ontwikkelingslanden– 26– 41– 45– 60– 52
13.04 Ambassade Projecten Programma– 16– 22– 23– 23– 23
13.08 Landenprogramma's sociale ontwikkeling– 68– 86– 104– 104– 123
14.08 Programma's onderwijs en cultuur– 14– 14– 13– 12– 12
17.07 Programma Kleine Projecten1418181818
18.01 Landenprogramma Econ. Ontwikkeling– 35– 61– 86– 111– 138

Noodhulp

Met de weergegeven mutaties wordt de oorspronkelijk voorgenomen groei in de noodhulpuitgaven teruggedraaid.

Milieu, sociale ontwikkeling, onderwijs, onderzoek en culturele samenwerking, en economische ontwikkeling

De landenprogramma's met betrekking tot milieu, sociale ontwikkeling, onderwijs en cultuur en economische ontwikkeling zijn ten opzichte van de meerjarencijfers in de vorige begroting meerjarig verlaagd. De mutaties betreffen een correctie van de aanvankelijk opgenomen groei. Het betreffen hier delegeerbare programma's. Het totale bedrag dat beschikbaar is voor delegeerbare programma's – die betrekking hebben op bilaterale samenwerking – blijft in de komende jaren gelijk. Als uitgangspunt hierbij is gekozen voor de realisatie in 1998 en de hierop gebaseerde budgettoekenning aan ambassades in 1999.

De verlaging van het Ambassade Projecten Programma (art. 13.04) betreft een overboeking van gelden naar het Programma Kleine Projecten (art.17.07). Deze overboeking is een gevolg van het voornemen om het Ambassade Projecten Programma op te laten gaan in het nieuwe Programma Kleine Projecten (PKP). Het budget voor het PKP-programma vanaf 1999 is overigens gelijk aan de realisatie van de oude programma's voor kleine projecten in 1998.

Tabel 3: Belangrijkste wijzigingen bij de thema's: macrosteun, schuldverlichting en speciale landenfondsen; overige OS-programma's; economie, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling
in miljoenen gulden19992000200120022003
15.01 Macro-economische steun en schuldenbeleid488663601732741
15.05 Hulp aan Suriname– 60– 60  
16.05 Speciale multilaterale activiteiten2020202020
16.07 Wereldbank Partnership Programma413333
16.08 Kosten opvang asielzoekers 12011010090
18.01 Landenprogramma's economische ontwikkeling– 35– 61– 86– 111– 138
18.11 Financieringsmij voor ontwikk.landen (FMO)  171717

Macro-steun, schuldverlichting en speciale landenfondsen

In de begroting 1999 is de budgettaire compensatie voor enkele taakstellingen in het Regeerakkoord (ondermeer verhoogde toerekening van asielzoekers), tijdelijk gevonden door een korting van dit begrotingsartikel. Met de weergegeven mutaties wordt deze korting gecorrigeerd. Daarnaast wordt onder dit artikel een reservering gecreëerd voor de financiering van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa. In verband met de crisis in Kosovo is besloten extra macrosteun te verlenen aan Roemenië en Bulgarije.

De prognose van het Suriname-programma is voor de eerstkomende jaren naar beneden bijgesteld in verband met de nog steeds geldende committeringsstop. De reden hiervoor is gelegen in het opschorten van het beleidsoverleg door de Surinaamse regering.

Overige OS-programma's

De uitgaven voor de speciale multilaterale activiteiten zijn verhoogd ter ontwikkeling van de zogenaamde Partnership programma's. In deze programma's wordt op thematische basis samengewerkt met multilaterale organisaties. Het Partnership programma voor de Wereldbank is voor 1999 eenmalig verhoogd voor activiteiten op het gebied van milieu en millenniumproblemen in ontwikkelingslanden. Vanwege een hoger dan verwachte instroom van asielzoekers, is de toerekening aan ODA van de kosten «eerstejaars opvang asielzoekers» verhoogd. De toerekening is een forfaitair bedrag, waarbij rekening wordt gehouden met instroomcijfers. Met ingang van 2000 vallen ook de kosten voor de opvang van uitgenodigde vluchtelingen onder dit artikel. De verhoging van de uitgaven aan de Financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden (FMO) vloeit voort uit een verplichting die begin jaren negentig is aangegaan en recentelijk is bevestigd in de overeenkomst tussen de Staat en de FMO van 16 november 1998.

HOOFDSTUK 2 INTERNATIONALE ORDENING

2.1 Inleiding

Nederland heeft aan de wieg gestaan van internationale ordening. Er loopt een rechte lijn van Grotius naar de Eerste Haagse Vredesconferentie in 1898. De Benelux en het Verdrag van Rome in 1957 zijn eveneens exemplarisch voor het Nederlandse streven naar een betere internationale ordening.

Het garanderen van onze veiligheid, het behartigen van onze handelsbelangen, het tegengaan van armoede en het bevorderen van het naleven van mensenrechten zijn allemaal belangrijke zaken die geen enkel land op eigen houtje kan bewerkstelligen. Economische en politieke turbulentie wordt niet door grenzen tegengehouden. Voor een land als Nederland is een goede internationale ordening de beste manier om dergelijke kwesties gedegen te kunnen aanpakken. Tegelijkertijd is het voor Nederland van levensbelang invloed te verkrijgen, te behouden en te versterken in de fora waar de harde beslissingen worden genomen. Zo voorkomen we dat beslissingen die ons rechtstreeks treffen, buiten ons om kunnen worden genomen. Multilaterale diplomatie verdient dan ook met recht grote aandacht van de Regering (zie ook hoofdstuk 7).

Den Haag zal met de komst van het Internationaal Strafhof zijn positie als juridische hoofdstad van de wereld sterker kunnen uitdragen. De goedkeuringsprocedure vordert gestaag. Overeenkomstig de slotakte en de daaraan gerelateerde resolutie van de Algemene Vergadering wordt – onder Nederlandse coördinatie – onderhandeld over de elementen van misdrijven en het reglement betreffende bewijs- en procesvoering. Deze onderhandelingen behoren in de zomer van 2000 te worden afgerond. Aansluitend zal worden gestart met de nadere uitwerking van reglementen met betrekking tot financieel beheer, de vergadering van partijen en de voorrechten en immuniteiten van het Strafhof.

In 1999 is tijdens de «The Hague Appeal for Peace» conferentie de Eerste Haagse Vredesconferentie herdacht. Tijdens die conferentie heeft de minister van Buitenlandse Zaken te kennen gegeven, verder te willen nadenken over humanitaire interventie met militaire middelen in reactie op wreedheden en schaamteloze schendingen van mensenrechten. Sinds de opstelling van het Handvest in 1945 wordt het respect voor mensenrechten steeds prangender en het respect voor de nationale soevereiniteit minder absoluut. Het Handvest van de VN is specifieker met betrekking tot het recht van soevereiniteit dan wat betreft respect voor de mensenrechten. Maar het Handvest is niet de enige bron van internationaal recht. Vandaag de dag beschouwen we het als een algemeen aanvaarde regel van internationaal recht, dat geen enkele soevereine staat het recht heeft zijn eigen burgers te terroriseren. De NAVO-acties tegen Joegoslavië bevestigen deze stelling. De internationale gemeenschap zal zich serieus moeten buigen over de verschuiving van de balans tussen het respect voor de nationale soevereiniteit enerzijds en de mensenrechten en fundamentele vrijheden anderzijds. Dit zal geen pro-Westers of anti-Derde Wereld debat zijn. De verschuiving in deze balans brengt onzekerheden met zich mee. Niettemin kan de internationale gemeenschap het zich niet veroorloven deze ontwikkeling te negeren. Er is namelijk geen enkele reden om aan te nemen, dat de internationale gemeenschap in de toekomst niet vaker met dergelijke situaties geconfronteerd zal worden.

Wat betreft asiel en migratie is internationale ordening ook van belang. De Nederlandse maatschappij is opgebouwd door Nederlanders met veel verschillende achtergronden. Ook vandaag de dag dragen Nederlanders met een buitenlandse achtergrond bij aan de culturele dynamiek in Nederland. Toch zijn er ook zorgwekkende ontwikkelingen waar te nemen. De migratiedruk wordt steeds groter en het aantal asielzoekers neemt toe. Het is daarom nodig een goed beleid te formuleren dat zowel echte vluchtelingen kan accommoderen en tegelijkertijd de migratiedruk gelijk over Europese landen kan verdelen. Nederland streeft daarom een solidair Europees asielbeleid na. In paragraaf 2.4 wordt hier nader op ingegaan.

2.2 Verenigde Naties1

De VN is het internationale forum bij uitstek voor het aanhangig maken, afstemmen en aanpakken van wereldwijde vraagstukken. De VN beschikt in de gespecialiseerde organisaties over grote kennis en internationale ervaring. De Regering zal daarom, ook in 2000, actief gebruik maken van de mogelijkheden die de VN biedt om nationale standpunten in internationaal beleid in te bedden.

De VS hebben een aanzienlijke betalingsachterstand bij de VN. Het risico dat Washington hierdoor per 1 januari 2000 zijn stemrecht in de Algemene Vergadering verliest, is niet denkbeeldig. Het gevaar bestaat dat de verhouding tussen de VN en zijn gastland – tevens een belangrijke lidstaat – in een neerwaartse spiraal terechtkomt, hetgeen de slagvaardigheid van de VN ernstig zal schaden. Nederland zal samen met zijn EU-partners voortdurend benadrukken dat VS zijn betalingsverplichtingen aan de VN dient na te komen.

Het stelsel van de VN vertoont nog steeds een gebrekkige samenhang en dat baart de Regering zorgen. Nederland zal in alle VN-fora een meer integrale benadering stimuleren en ondersteunt daarbij de Secretaris-Generaal van de VN in zijn streven de samenhang binnen het VN-systeem te verbeteren. Wanneer verschillende geledingen van de VN-familie verder integreren, kunnen internationale problemen doelmatiger en doeltreffender worden aangepakt. De verschillende organisaties dienen hun sterke kanten te cultiveren en elkaar aan te vullen.

Bijzondere aandacht verdient volgens de Regering de samenhang tussen enerzijds de Bretton Woods-instellingen in Washington (met name de Wereldbank) en anderzijds de fondsen en programma's van de Verenigde Naties die in New York gevestigd zijn – vooral het Ontwikkelingsprogramma (UNDP), het Kinderfonds (UNICEF) en het Bevolkingsfonds (UNFPA) –, alsook de Geneefse en Romeinse instellingen, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO). Er is de Regering veel aan gelegen de afstand tussen de VN-steden te verkleinen. Dat zal de VN-familie beter in staat stellen een duidelijke visie op het gebied van duurzame ontwikkeling uit te dragen en effectiever samen te werken met de Bretton Woods-instellingen (zie hoofdstuk 6). De samenwerking tussen de Bretton Woods-instellingen en de VN is onderwerp van een speciaal onderzoek. De Regering zal de Kamer hierover spoedig informeren.

Het komend jaar zullen twee bijzondere zittingen van de Algemene Vergadering plaatshebben, over respectievelijk sociale ontwikkeling («Kopenhagen plus vijf») en over vrouwen («Peking plus vijf»). Nederland is nauw betrokken bij de voorbereiding van deze bijzondere conferenties, in het besef dat sociale ontwikkeling en de positie van vrouwen cruciaal zijn voor armoedebestrijding.

2.2.1 Nederland in de Veiligheidsraad

Nederland spant zich in de Veiligheidsraad actief in om bij te dragen aan de totstandkoming en handhaving van internationale vrede en veiligheid. Door het lidmaatschap van de VR levert Nederland op dit terrein een bovenproportionele inhoudelijke bijdrage aan de besluitvorming over actuele vraagstukken waaronder sanctie-regimes, het belang van regionale en subregionale organisaties en massavernietigingswapens.

Het sanctie-middel moet zorgvuldig worden gebruikt. In de praktijk blijken niet alle sanctie-regimes even effectief te zijn. Bovendien kunnen sanctie-regimes negatieve effecten op humanitair gebied hebben. Naar het oordeel van de Regering moeten sanctie-regimes daarom meer worden toegesneden op de specifieke situatie. Een regelmatige toetsing van de effectiviteit van sancties is dan geboden. Bij een briefing van het «Office for Coordination for Humanitarian Affairs» heeft Nederland onder andere gepleit voor zogenaamde «smart sanctions». Dit zijn meer verfijnde sancties die de burgerbevolking ontzien en zich richten tegen de politieke gezagsdragers en hun bezittingen. Een voorbeeld is het Nederlands/Grieks initiatief «Energie voor Democratie» dat steun beoogt te geven aan onschuldige burgers en democratische krachten in Servië, terwijl de algehele boycot tegen Servië onverminderd van kracht blijft. Op verzoek van de Kamer zal de Regering najaar 1999 de Kamer nader informeren over de effectiviteit van sancties.

Als voorzitter van het Irak-Sanctiecomité spant Nederland zich in de eenheid binnen de Raad ten aanzien van Irak te herstellen. Uitgangspunt blijft dat Irak dient te voldoen aan de relevante Veiligheidsraadresoluties. Daarnaast legt de Regering meer nadruk op de humanitaire situatie van de Irakese bevolking. Nederland streeft naar creatieve oplossingen om de humanitaire nood in Irak zoveel mogelijk te lenigen binnen het algemene kader van sancties waaraan Irak onderworpen is.

Nederland stimuleert de ontwikkeling van regionale en sub-regionale organisaties. Het VN Handvest legt bij deze organisaties een speciale, eigen verantwoordelijkheid voor conflictbeheersing in de eigen regio. Afrika verdient in dit verband speciale aandacht. In de Afrika-notitie die de Kamer reeds heeft ontvangen, wordt dit onderwerp verder uitgewerkt.

Dreiging van proliferatie van massavernietigingswapens blijft voor de Regering een belangrijk aandachtspunt. Als reactie op de nucleaire testen van Pakistan en India heeft Nederland voorop gelopen bij het Europese sanctiebeleid om de spoedige ondertekening van het Kernstopverdrag (CTBT) en de Non Proliferatie Verdrag (NPT) af te dwingen. In hoofdstuk 4 worden de Nederlandse standpunten ten aanzien van non-proliferatie verder toegelicht.

Naast eerder genoemde actuele kwesties zal de Regering het lidmaatschap van de Veiligheidsraad ook gebruiken om andere en bredere aspecten van veiligheid en conflictbeheersing aan de orde te stellen. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld tijdens zijn voorzitterschap een debat over kleine wapens geïnitieerd.

In een breder verband zal de Regering de fasen voorafgaand en na afloop van een gewapend conflict benadrukken. Door middel van preventieve diplomatie en «early warning» kan het uitbreken van een gewapend conflict wellicht worden voorkomen. De Secretaris-Generaal en zijn speciale vertegenwoordigers spelen reeds een belangrijke rol bij preventieve diplomatie. Echter, complementair daaraan kan een directe betrokkenheid van de Veiligheidsraad conflictpreventie bespoedigen. Nederland denkt bijvoorbeeld aan missies van het voorzitterschap van de VR.

Nederland wil bevorderen dat een coherent beleid wordt gevoerd in de overgang van een conflictsituatie naar het zogenaamde «post-conflict peace building». De Regering is van mening dat betere afstemming tussen de VN, de Bretton Woods-instellingen en de NGO's een grote stap voorwaarts zou betekenen voor de opbouw van vertrouwen en vrede tussen partijen in conflict. Nederland zal daarom voorstellen ontwikkelen om mechanismen voor «follow up» en stelselmatige evaluatie van het wederopbouw- en vredesproces na een conflictsituatie te bevorderen (zie ook paragraaf 4.4).

Vredesopbouw en humanitaire noden kregen de afgelopen jaren reeds meer aandacht dan voorheen van de Veiligheidsraad. Deze trend zal de Regering in 2000 trachten te versterken. Nederland zal in dit verband uitdrukkelijk aandacht vragen voor sociaal-economische en humanitaire aspecten van veiligheid. Bij vredesoperaties wordt bijvoorbeeld een grotere rol voor civiele politie bepleit. Zo kunnen risico's voor vluchtelingen, VN-personeel en humanitaire werkers worden verkleind.

2.2.2 Hulp via de VN

De VN speelt een belangrijke rol op het terrein van internationale veiligheid, hetgeen wederom blijkt in de algehele coördinatie die de organisatie bij de wederopbouw van Kosovo heeft. De Regering zal de verschillende kanalen van het VN-systeem gericht benutten voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling. Echter, de kwaliteit van de uitvoering van activiteiten en de kwaliteit van management en beheer is wisselend. Deze constatering heeft in 2000 consequenties voor de omvang van de Nederlandse vrijwillige bijdrage aan minder goed functionerende VN-organisaties. Nederland zal zich in de bestuursorganen van deze organisaties blijvend kritisch en opbouwend opstellen. Goed functionerende organisaties daarentegen kunnen blijven rekenen op Nederlandse steun in de vorm van algemene bijdragen of partnershipprogramma's. Zie ook hoofdstuk 6 waarin wordt ingegaan op armoedebestrijding onder multilateraal beleid. Voor nadere details wordt verwezen naar de uitgebreide notitie over de appreciatie van de kwaliteit van VN-kanalen die de Kamer zomer 1999 is toegegaan.

2.3 Internationale economie1

De open Nederlandse economie vaart wel bij de opbouw van een wereldhandelsstelsel met duidelijke spelregels voor iedereen. Ondanks de redelijke vooruitzichten voor mondiale economische groei in 2000, blijft gevaar bestaan voor destabiliserende kapitaalstromen, wisselkoersbewegingen en protectionistische tendensen. Nederland hecht daarom belang aan zijn hoofdpunt van internationaal economisch beleid: het handhaven van openheid op de internationale markten (transparantie en toegang) en een deugdelijke geschillenbeslechting. Een goed functionerend wereldhandelsstelsel is een voorwaarde voor een structureel sterke wereldeconomie. De Wereld Handelsorganisatie (WTO) is het aangewezen forum om deze uitgangspunten te verwezenlijken. De Regering ondersteunt de versterking van de WTO.

De financieel-economische crises in Azië, Rusland en Latijns-Amerika hebben protectionistische reacties teweeggebracht. Overigens komen geluiden over marktafscherming met name van landen die niet direct door de crises zijn getroffen: de VS en in mindere mate de EU-lidstaten. Voortzetting van handelsliberalisatie blijft daarom ook in de komende periode belangrijk. De Regering zal tijdens de onderhandelingsronde – die naar verwachting in 2000 van start gaat – krachtig weerstand bieden aan opkomend protectionisme en een nieuwe impuls geven aan handelsliberalisatie.

De mondialisering gaat voort en lijkt een eigen dynamiek te volgen, de internationale ordening loopt daarbij achter. Iedere internationale organisatie lijkt op haar eigen wijze met mondialisering om te gaan. De regie ontbreekt. Nederland ondersteunt in grote lijnen de conclusies neergelegd in het OESO-rapport over de relatie tussen handel, investeringen en ontwikkeling en de bevordering van beleidscoherentie. De Regering zal het debat over deze onderwerpen in alle relevante fora stimuleren. De uitkomsten van deze fundamentele discussies zouden moeten worden neergelegd in een geïntegreerde internationale beleidsaanpak die recht doet aan de bijzondere positie van de armere ontwikkelingslanden.

Nederland blijft zich inzetten voor een ruimhartige benadering van het schuldenvraagstuk van de armste en zwaarst verschuldigde landen. De Regering betreurt dat herhaalde beloften van de G-7 landen om de schuldenlast van deze «Heavily Indebted Poor Countries» (HIPC) te verlichten, nauwelijks worden nagekomen. In Keulen hebben de G-7 landen verregaande toezeggingen gedaan wat betreft een gelijkwaardiger lastenverdeling. De Regering ziet dit als een doorbraak met mogelijk verregaande consequenties als de toezeggingen van de G-7 serieus blijken en de financiering niet wederom wordt afgeschoven.

In paragraaf 2.3.1 zal nader op het Nederlands beleid ten aanzien van de WTO en de ontwikkelingslanden worden ingegaan. In paragraaf 2.3.2 volgt een uiteenzetting over het Nederlands beleid ten aanzien van de Internationale Financiële Instellingen.

2.3.1 WTO

Vier centrale doelstellingen zijn in een nieuwe handelsronde voor Nederland essentieel voor een verdere verbetering van het multilateraal handels- en investeringssysteem: versterking van de WTO, voortzetting van handelsliberalisatie, erkenning en uitwerking van raakvlakken met andere beleidsterreinen en verdere integratie van ontwikkelingslanden onder voorwaarde van het waarborgen van stabiliteit en duurzaamheid van de integratie. Wat betreft de eerste drie punten wordt verwezen naar de begroting van Economische Zaken. Hieronder zal de verhouding van de WTO met de ontwikkelingslanden aan de orde komen.

WTO en Ontwikkelingslanden

De nieuwe handelsronde moet ook een «ontwikkelingsronde» worden. De armere ontwikkelingslanden moeten beter in staat worden gesteld te profiteren van de mondialisering en de vruchten van het wereldhandelssysteem te plukken. Bepaalde categorieën ontwikkelingslanden hebben nog onvoldoende kunnen profiteren van handelsliberalisatie. Hun achterstand op welvarende landen is daardoor vergroot. Het openstellen van onze markten voor hun produkten is een belangrijke bijdrage die aan de ontwikkeling van deze landen kan worden gegeven. Nederland zet zich in voor verbeterde markttoegang en technische assistentie voor de armere ontwikkelingslanden. De Regering is van mening dat de EU en andere geïndustrialiseerde landen bij de verdere opening van hun markten voor goederen en diensten, bijzondere aandacht moeten geven aan die produkten die voor ontwikkelingslanden relevant zijn. Daarnaast is opbouw van kennis op handelspolitiek terrein bij ontwikkelingslanden onontbeerlijk. De Regering wil ook in dit verband grotere coherentie bevorderen tussen de inspanningen van de WTO, IMF, Wereldbank en UNCTAD.

Mede op Nederlands initiatief is het voorstel voor een WTO-rechtswinkel totstandgekomen. Deze rechtswinkel zal juridische bijstand verlenen aan ontwikkelingslanden in WTO-geschillen. Zo kunnen ook deze landen hun rechten daadwerkelijk afdwingen.

2.3.2 Internationale Financiële Instellingen (IFI's)

In een wereldeconomie die steeds verder geïntegreerd raakt, is verbetering van toezicht op economisch beleid en van de internationale beleidscoördinatie essentieel. Het multilaterale stelsel dient voldoende waarborgen te bieden voor een duurzame en gedegen integratie. Het IMF, de Wereldbank en de WTO zijn de aangewezen organen om deze waarborgen te verschaffen. Uiteraard dragen individuele landen zelf de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van beleid en bestuur.

De activiteiten van het IMF werden de afgelopen periode voornamelijk bepaald door de financiële crises. Duidelijk is geworden dat het toezicht van het IMF op de externe schuldpositie en de stabiliteit van de financiële sector van lidstaten moet worden verbeterd.

Multilaterale ontwikkelingsbanken en hun concessionele fondsen richten zich op armoedebestrijding en het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling van de minder ontwikkelde landen en dragen tegelijkertijd bij tot de stabiliteit van het internationaal financieel-economisch systeem. Zij treden hiertoe op als intermediair en trachten genoemde doelstellingen met behulp van gerichte leningen te bevorderen. Daarnaast beheren zij ook fondsen, waaruit op zeer concessionele wijze kan worden geleend aan de armste ontwikkelingslanden.

Nederland hecht groot belang aan het werk van de internationale financiële instellingen en – vanuit de ontwikkelingssamenwerkingsoptiek – in het bijzonder aan het werk van de concessionele fondsen van deze instellingen. Nederland zal bijzondere aandacht besteden aan de implementatie van de aanbevelingen van de evaluatie van de ESAF faciliteit; het zachte fonds van het IMF. De Kamer zal najaar 1999 een notitie toegaan over de kwaliteit van de internationale financiële instellingen als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking. De Regering zal de bevindingen in deze notitie meenemen in haar opstelling ten aanzien van de (komende) onderhandelingen over kapitaalverhogingen en middelenaanvullingen (zoals voor IFC en het Aziatische Ontwikkelingsfonds).

2.4 Mensen en grenzen

Bij een voortgaande internationale integratie past niet alleen de opening van markten voor goederen en kapitaal, maar ook een vrijer personenverkeer. De resulterende vergroting van de arbeidsmobiliteit kan aanzienlijke voordelen met zich meebrengen, met name op het economische terrein. In de praktijk is het echter heel moeilijk hier de juiste maat te vinden. Was het «Europa zonder grenzen» eind jaren tachtig nog een schone belofte, bij de eeuwwisseling blijkt de omzetting van deze belofte in realiteit niet zonder problemen te zijn. De grote instroom van mensen buiten Europa heeft het vrije verkeer van personen in een ander perspectief geplaatst.

Asiel en migratie

Het buitenlands beleid krijgt de komende tijd meer en meer te maken met de asiel- en migratieproblematiek. Het ministerie van Buitenlandse Zaken speelt als verantwoordelijke voor het visumbeleid een belangrijke rol in het nationale vreemdelingenbeleid en is medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van het asiel- en migratiebeleid in samenwerking met het ministerie van Justitie. In het jaar 2000 en daarna is de intensivering van de Nederlandse activiteiten op het terrein van asiel en migratie en het ontwikkelen van een beleid gericht op beheersing van de instroom van asielzoekers, bestrijding van illegale migratie en terugkeer van illegale migranten prioriteit.

Bij de Voorjaarsnota 1999 is mede daarom voor het asiel- en migratiebeleid NLG 35 miljoen structureel en NLG 25 miljoen voor 1999 aan Buitenlandse Zaken toegekend. Hiermee wordt beoogd de capaciteit van Buitenlandse Zaken op het gebied van asielgerelateerde activiteiten te versterken en de werklaststijging, die rechtstreeks verband houdt met de stijging van het aantal asielzoekers, op te vangen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de voornaamste knelpunten op de posten en op het departement geïnventariseerd en op basis daarvan een plan van versterking van de personele bezetting opgesteld. Met name het aantal medewerkers voor asiel- en migratie, visumverlening en fraudebestrijding zal worden uitgebreid. Tevens wordt voorzien in een versterking van de dienst Juridische Zaken. Deze is in de afgelopen jaren geconfronteerd met een toenemend aantal bezwaar- en beroepszaken tegen asiel en migratie gerelateerde beschikkingen van de minister van Buitenlandse Zaken. Voor de 55 als prioritair aangemerkte nieuwe functies is de werving en selectie inmiddels bijna afgerond.

Wereldwijd beschouwd worden de grootste aantallen vluchtelingen buiten Europa opgevangen. Zowel vanuit het oogpunt van de groeiende migratiedruk, alsook in het belang van de vluchtelingen zelf, houdt de Regering vast aan het principe van opvang van vluchtelingen in eigen regio. Veel vluchtelingen, in Europa maar ook daarbuiten, blijken de voorkeur te geven aan een verblijf in de buurt van het land van herkomst, zodat na een normalisatie van de situatie in het conflictgebied, een snelle terugkeer mogelijk is.

De Nederlandse inspanningen op het terrein van humanitaire hulp, onder andere via de UNHCR en nationale en internationale niet-gouvernementele organisaties, zullen hier dan ook op afgestemd blijven. Ook zal Nederland aandacht blijven schenken aan de economische en andere gevolgen van de opvang door buurlanden, omdat verstoring van fragiele evenwichten een bron van nieuwe conflicten kan zijn.

Binnen de Europese Unie moet rekening worden gehouden met een toenemende instroom van (illegale) migranten. Visumverlening heeft een belangrijke plaats in de migratieketen en is één van de instrumenten voor instroombeperking. Nederland zal zich in Europees verband blijven inzetten voor een uniform visumbeleid en verdergaande harmonisatie van de uitvoeringspraktijk. In eigen land zal verder worden gewerkt aan de totstandkoming van een nieuwe Visumwet die het Souverein Besluit uit 1813 als wettelijke basis voor de visumverlening moet gaan vervangen.

Consulaire hulpverlening

De vraag naar consulaire diensten heeft de afgelopen jaren een sterke groei doorgemaakt. Verwacht wordt dat deze groei – mede door de toenemende politieke en publieke aandacht – zich ook in de komende jaren zal voortzetten. Deze ontwikkeling heeft geleid tot een sterk toegenomen werkdruk voor de medewerkers op het ministerie van Buitenlandse Zaken en op de posten. Daarom is besloten de consulaire functie van het departement en de posten, met name op het gebied van efficiency en klantgerichtheid, door een extern adviesbureau te laten onderzoeken. Dit onderzoek zal zich eveneens richten op de wijze waarop de consulaire keten is georganiseerd in termen van de personele en materiële bezetting. De aanbevelingen zullen zich richten op de versterking van bepaalde diensten evenals de mogelijkheid van (verdere) doorberekening van de kosten van de diensten. Een groot deel van de consulaire diensten wordt immers verricht ten behoeve van grote afnemers (instanties als de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Sociale Verzekeringsbank). De kosten van de verleende diensten worden vaak door het ministerie van Buitenlandse Zaken gedragen, terwijl de (vaak aanzienlijke) besparingen elders liggen. Bij de besteding van de middelen zullen de uitkomsten en aanbevelingen van het adviesbureau over de consulaire functie, uiteraard worden meegenomen.

Gedetineerdenzorg

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ook een verantwoordelijkheid voor Nederlandse gedetineerden buiten onze landsgrenzen. Nederland steunt deze mensen, niet hun vergrijpen. Evenals in 1999 zal in 2000 de intensivering van de gedetineerdenzorg worden doorgezet. Dit zal onder andere tot uitdrukking komen in het vaker en regelmatiger bezoeken van gedetineerden, financiële ondersteuning (een gift van NLG 50,00 per maand en/of een lening van BZ) om in het levensonderhoud te kunnen voorzien en samen met Reclassering Nederland het opzetten en uitbreiden van het vrijwilligersnetwerk ten behoeve van de gedetineerdenzorg. Extra aandacht zal ook worden besteed aan de voorlichting voor gedetineerden. Zo zijn er in 1999 tien brochures geschreven in de serie «Gearresteerd in ....». Ook in het komende jaar zullen nieuwe brochures verschijnen.

HOOFDSTUK 3 EUROPESE INTEGRATIE

3.1 Inleiding1

De Europese Unie is volop in beweging. In de aanloop naar de 21ste eeuw heeft Nederland in EU-kader drie gelijkwaardige ambities. In de eerste plaats het verder brengen van het Europese integratieproces. Het gaat daarbij om ontwikkelingen die Nederland na aan het hart liggen en waaraan ons land een actieve bijdrage zal leveren: de versterking van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) en de Europese Veiligheids- en Defensie-identiteit (EVDI), een Handvest van grondrechten en de ontwikkeling van een gezamenlijk Europees Asiel- en migratiebeleid. Daarnaast hecht Nederland grote waarde aan de ontwikkeling van de sociaal-economische coördinatie, die met de start van de EMU en duidelijke impuls heeft gekregen. Door de Europese Top van Keulen is een breed samenhangend kader geschapen, waarin de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, het stabiliteits- en groeipact en de werkgelegenheidsrichtsnoeren een belangrijke rol spelen. Ook voedselveiligheid staat wat Nederland betreft hoog op de agenda. De nieuwe mogelijkheden die het Verdrag van Amsterdam biedt voor een economische aanpak van de bescherming van volksgezondheid en consumentenbelangen moeten optimaal worden benut.

De tweede grote Europese ambitie betreft de uitbreiding van de Unie met een aantal Midden- en Oost-Europese landen. Direct hieraan gerelateerd is de Intergouvernementele Conferentie (IGC) over institutionele hervormingen die de Unie moet klaarstomen voor de uitbreiding.

Tenslotte heeft de Kosovo-crisis de Unie geconfronteerd met de noodzaak van de ontwikkeling van een coherent en doeltreffend beleid ten aanzien van de Zuidoost Europese regio. Doel is de landen in deze regio definitief te integreren in het Europa van de toekomst. In de volgende paragrafen worden deze drie ambities uitgewerkt. Voor verdere details en analyses wordt verwezen naar de Staat van de Unie, die gezamenlijk met de andere begrotingshoofdstukken aan het Parlement zal worden aangeboden.

3.2 Het verder brengen van het Europese integratieproces

De verdieping en versterking van de Unie wint aan dynamiek op een aantal belangrijke beleidsterreinen. Verdieping van de Unie dient tevens gestalte te krijgen in versterkte aandacht voor de doorwerking van het Europese recht in de nationale rechtsorde. Zowel bij de totstandkoming van nationaal beleid en regelgeving als bij de uitvoering daarvan is inbedding van Europese aspecten van groot belang.

Europese Veiligheids- en Defensie-Identiteit (EVDI)

Een grotere verantwoordelijkheid van de Europese Unie voor de veiligheid in Europa is noodzakelijk. De NAVO blijft de centrale organisatie voor onze verdediging. Tegelijkertijd moet Europa zich erop voorbereiden dat de VS niet in alle gevallen deel wil nemen aan vredesoperaties in Europa. De Europese Raad (ER) van Keulen heeft besloten dat de EU zelf een aantal voorzieningen zal moeten creëren voor de voorbereiding en uitvoering van vredesoperaties. Nederland heeft duidelijke ideeën over de EVDI. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

Handvest grondrechten

De ER van Keulen heeft ook besloten tot de formulering van een Handvest van grondrechten. In dit Handvest moeten de waarden en uitgangspunten waarop de Unie is gebaseerd – vrijheid, democratie en de eerbiediging van de grondrechten – worden vastgelegd. De ER van Tampere, in oktober 1999, moet hiervoor de noodzakelijke procedurele maatregelen treffen.

De ER van Tampere

In het Verdrag van Amsterdam wordt het voornemen geuit te komen tot een Europese ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Vertaald in de praktijk gaat het hierbij om vraagstukken als asiel en migratie, internationale criminaliteit en de Europese rechtsorde. Deze onderwerpen zullen medio oktober van dit jaar op de agenda staan van de bijzondere Europese Raad in Tampere. Paars II heeft grote ambities om te komen tot een solidair, gemeenschappelijk Europees beleid op het terrein van asiel en migratie. Voor Nederland heeft dat punt dan ook prioriteit op de agenda van Tampere. Ook zal Tampere een bijdrage moeten leveren aan succesvolle bestrijding van de internationale georganiseerde misdaad. Waar het gaat om de versterking van de internationale rechtsorde zal Nederland zich in de eerste plaats richten op de handhaving en versterking van de integriteit van de overheid. Zie ook de notitie over de Nederlandse inbreng voor ER van Tampere, die in juli 1999 de Kamer is toegezonden (Kenmerk: 21 501-20, nr. 94).

Sociaal-economische samenwerking

De inwerkingtreding van de derde fase van de EMU heeft een impuls gegeven aan de Europese coördinatie van het economische beleid. De ER van Keulen heeft in dit kader besloten tot een werkgelegenheidspact. Een jaarlijkse macro-economische dialoog maakt daarvan onderdeel uit. De Regering hecht hieraan groot belang en vindt dat deze dialoog ruime aandacht moet krijgen. Daarnaast zal verdere invulling worden gegeven aan het stabiliteits- en groeipact, dat zich richt op de coördinatie van het begrotingsbeleid. Ook is er een samenwerkingsproces op gang gekomen ten aanzien van marktwerking (Cardiff-proces). Voor de consistentie en coherentie van de coördinatie van deze versterkte samenwerking in Europees verband staan de globale richtsnoeren voor het economische beleid garant. De richtsnoeren voor 1999 bevatten, onder andere op aandringen van Nederland, landenspecifieke aanbevelingen. De Regering meent dat deze bijdragen aan de inzichtelijkheid en het verplichtende karakter van de richtsnoeren de herkenbaarheid van het economische beleid van de Unie vergroten. Nederland streeft naar een adequate monitoring van de aanbevelingen.

Consumentenbelangen & volksgezondheid: voedselveiligheid

Vooral sinds de recente dioxine-affaire is er hernieuwde aandacht voor volksgezondheid en consumentenbelangen, in het bijzonder voedselveiligheid. Nederland steunt een meer actief beleid van de Unie op dit terrein. Dat geldt ook voor een actieve opstelling van de EU in internationale fora waar gesproken wordt over voedsel- en produktveiligheid.

Millenniumproblematiek

In de Unie is de bewustwording over het belang van de millenniumproblematiek sterk toegenomen. Dit is mede te danken aan de initiërende rol die Nederland op dit gebied heeft gespeeld. Niet alleen gaat het daarbij om het voorkomen van problemen in de Unie, maar ook heeft Nederland er bij de Europese Commissie op aangedrongen dat zij in alle contacten met de kandidaatlidstaten in Midden- en Oost-Europa het millenniumprobleem onder de aandacht brengt. In eerste instantie gaat de zorg van Nederland daarbij uit naar de kerncentrales in deze landen.

De nieuwe WTO-ronde

In hoofdstuk 2 is de WTO met betrekking tot de ontwikkelingslanden aan de orde geweest. De nieuwe WTO-ronde heeft uiteraard ook een belangrijk Europees aspect, gezien de exclusieve bevoegdheid van de EG op het gebied van de handelspolitiek. De Unie is voorstander van deze nieuwe handelspolitieke ronde. De interne voorbereidingen zijn echter nog niet helemaal afgerond. In juli 1999 heeft de Commissie een document gepresenteerd met de belangrijkste uitgangspunten en doelstellingen. De Regering ondersteunt dit document in grote lijnen. Dat geldt echter niet in dezelfde mate voor alle EU-partners. Goedkeuring van het onderhandelingsmandaat van de Unie in de WTO-ronde zal daarom niet zonder slag of stoot gaan. Naast de komende onderhandelingen in multilateraal WTO-kader zal de EU onderhandelingen voeren over een aantal bilaterale handelsakkoorden, onder andere met Chili, Mexico en de landen van Mercosur (Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruguay).

3.3 Uitbreiding van de Unie

Uitbreiding is een ander belangrijk punt op de agenda voor het komende jaar. Het uitbreidingsproces dient voorspoedig te verlopen. De inspanningen van de Unie moeten erop zijn gericht de eerste kandidaten zo snel als mogelijk te laten toetreden. De lopende onderhandelingen moeten dan ook met voortvarendheid worden voortgezet. Op dit moment wordt er onderhandeld met zes kandidaatlanden: Estland, Hongarije, Polen, Tsjechië, Slovenië en Cyprus.

Met Polen – als grootste toetreder – heeft Nederland door middel van de «Utrecht-conferentie» een speciaal bilateraal traject gestart. Dit traject moet Polen helpen ondersteunen bij zijn streven in 2002/2003 lid van de EU te worden.

In oktober 1999 zal de Commissie voortgangsrapportages publiceren over alle kandidaat-lidstaten. Op basis van deze rapporten zal de Europese Raad van Helsinki, in december dit jaar, de positie bepalen van de overige kandidaatlidstaten waarmee nog geen onderhandelingen zijn geopend (Bulgarije, Letland, Litouwen, Malta, Roemenië en Slowakije).

Onderhandelingen over toetreding met alle kandidaat-lidstaten is wenselijk. De Europese Unie geeft daarmee het duidelijke signaal af dat alle kandidaten integraal deel zijn van het uitbreidingsproces en dat de politieke wil aanwezig is hen zo spoedig als mogelijk te laten toetreden.

Nederland zal zijn definitieve standpunt uiteraard pas kunnen bepalen na bestudering van de rapporten van de Commissie. Uitgangspunt blijft dat de Kopenhagencriteria de basis vormen waarop de kandidaat-lidstaten moeten worden beoordeeld. En dit gebeurt bij elk land op basis van eigen merite.

In dit verband verdienen Bulgarije en Roemenië – deelnemers aan het stabiliteitspact – op grond van twee argumenten speciale aandacht. Ten eerste moet worden voorkomen dat in Europa een nieuwe scheidslijn ontstaat. Het is daarom een strategisch belang om deze twee landen zo snel mogelijk bij het integratieproces te betrekken. Ten tweede is voor Nederland van belang dat er een zo groot mogelijke Europese economische zone ontstaat. Nederland pleit daarom voor een snel begin van toetredingsonderhandelingen met deze twee landen. Gezien de potentiële rol van deze twee landen – als «ankers» van de regio – zouden de onderhandelingen begin 2000 in een aangepast tempo moeten kunnen aanvangen.

Het is eveneens belangrijk dat de Unie een gebaar maakt in de richting van Turkije: bevestiging van diens status als kandidaatlidstaat, deblokkering van de financiële middelen en een voortvarende aanpak van de voor dat land uitgestippelde Europese Strategie.

Er zal meer dan tot op heden aandacht moeten worden besteed aan de monitoring van de voortgang van de kandidaten op weg naar toetreding. Zij moeten straks immers niet alleen het acquis formeel hebben overgenomen, maar dit ook in de praktijk effectief kunnen uitvoeren. Nederland zal ook in 2000 een actieve bijdrage leveren aan de ondersteuning van de kandidaatlanden om aan de criteria voor toetreding te kunnen voldoen.

3.3.1 IGC over institutionele hervormingen

De uitbreiding stelt de Unie voor de noodzaak ook het eigen huis op orde te brengen. Op financieel-economisch gebied is dit in Berlijn gebeurd. De ER van Berlijn heeft met de goedkeuring van Agenda 2000 en de Financiële Perspectieven, budgettair de voorwaarden voor uitbreiding geschapen. Daarmee was de klus voor de Unie echter nog niet geklaard. In de komende periode zullen de lidstaten de werking van de instituties van de Unie kritisch onder de loep nemen. Een ledental van veel meer dan 20 lidstaten zal een zware wissel trekken op de instellingen die werken met besluitvormingsprocedures die nog stammen uit de beginperiode na de oprichting. De ER van Keulen heeft daarom besloten tot het bijeen roepen van een nieuwe IGC over institutionele hervormingen, begin 2000.

Nederland wil dat de IGC ambitieus wordt aangepakt. De Unie moet slagvaardiger worden en de werking van de instellingen transparanter. Dat zal ook in de ogen van de burgers de legitimiteit van de Unie ten goede komen. Paars II vindt het essentieel dat elke Nederlandse burger een basisvertrouwen koestert in de manier waarop besluitvorming in de Unie plaatsvindt. Daarom is het verstandig verder te kijken dan naar datgene wat niet in Amsterdam is geregeld: de zogenaamde «left-overs» van Amsterdam. Een te beperkte agenda van de komende IGC zal bovendien onherroepelijk leiden tot een tweede IGC om de openstaande kwesties alsnog op te lossen. Daarom zullen ook het co-decisierecht van het Europese Parlement, de individuele verantwoordelijkheid van de Commissarissen, de financiële controle van de Unie en de werklast van het Europese Hof van Justitie deel uit moeten maken van de agenda van de komende IGC. De Regering zal zich inspannen de kandidaatlidstaten zo nauw mogelijk bij de IGC te betrekken.

3.4 Het Stabiliteitspact

De wens te komen tot politieke stabiliteit in Europa vormde in het verleden de belangrijkste drijfveer voor Europese integratie. De Kosovo-crisis heeft aangetoond dat integratie ook nu en in de toekomst belangrijk is voor politieke stabiliteit. Een van de manieren waarop de Unie de stabiliteit in Zuid-Oost Europa hoopt te bevorderen, is het bieden van een perspectief op integratie in de Euro-Atlantische structuren, inclusief het lidmaatschap van de Unie als de voorwaarden daarvoor zijn vervuld. De Regering zal zich ervoor inzetten dat de Stabiliteits- en Associatie-akkoorden met een aantal Zuidoosteuropese landen zo snel mogelijk tot stand komen. Deze akkoorden vormen een eerste stap op weg naar versterking van de banden met deze landen. De totstandkoming van deze akkoorden en de invulling van het Stabiliteitspact mogen niet ten koste gaan van het huidige uitbreidingsproces. Beide zijn afzonderlijke processen en moeten als zodanig worden behandeld. Dat neemt niet weg dat de kandidaat-lidstaten een positieve invloed kunnen hebben op het Stabiliteitspact (zie ook paragraaf 7.2.3).

HOOFDSTUK 4 VEILIGHEID

4.1 Inleiding

Met het verstrijken van de 20ste eeuw zijn vrede en veiligheid nog steeds geen vanzelfsprekendheden. Het blijft nodig voortdurend te investeren in vrede en veiligheid in Europa, maar ook elders in de wereld. Nederland heeft deze eeuw een weg afgelegd van «neutraal land» via «trouwe bondgenoot» tot een uiterst actieve bondgenoot. Nederland belijdt niet alleen zijn idealen, maar mobiliseert steeds meer diplomatieke, financiële en ook militaire middelen in het kader van internationale vrede en veiligheid. Deze belangrijke bijdrage wordt gedragen in de samenleving. De Nederlandse inzet, ingebed in internationale structuren, heeft ons land in de internationale gemeenschap het profiel gegeven van een betrouwbare partner die zijn verantwoordelijkheden neemt. Het Nederlandse lidmaatschap van de Veiligheidsraad is niet alleen een erkenning van onze rol, maar ook een mogelijkheid om nog duidelijker een stem te hebben bij de bevordering van de mondiale veiligheid en conflictbeheersing in VN-verband (zie ook hoofdstuk 2).

4.2 NAVO, Europese Veiligheids- en Defensie-identiteit (EVDI) en de OVSE1

4.2.1 NAVO

De NAVO is en blijft de hoeksteen van onze veiligheid. De tijdens de Washington Top (april 1999) genomen besluiten moeten snel tot uitvoering worden gebracht. In het nieuwe Strategische Concept van de NAVO is het voortdurende belang van de collectieve verdediging bevestigd. Daarnaast is de groeiende rol van de NAVO, bij het bevorderen van internationale veiligheid, verder ingevuld. Zoals onder andere door Nederland is voorgesteld, worden ook vredesoperaties nu expliciet als kerntaak van de NAVO genoemd. De NAVO-luchtacties, die het Servische regime ertoe moesten bewegen de gruwelijkheden tegen de Kosovaarse bevolking te staken, laten zien dat de NAVO zich ook bekommert om conflicten buiten het verdragsgebied. In Bosnië bewaakt de NAVO een fragiele vrede (SFOR) en in Kosovo brengt de NAVO stabiliteit (KFOR).

Belangrijk is eveneens de samenwerking met de zogenaamde Partnerlanden. De Regering zal hierbij met name aandacht schenken aan de verdieping van de relatie met de Russische Federatie. In dit verband vormen de Euro-Atlantische Partnerschapsraad, de Permanente Gemeenschappelijke Raad en de NAVO-Oekraïne Commissie belangrijke fora voor dialoog en samenwerking tussen NAVO-landen en Partnerlanden. De Regering zet zich in om deze dialoog en samenwerking met Partners te versterken en uit te bouwen. Evenzeer blijft zij zich inzetten voor een inhoudsvol «open deur»-beleid.

Intensievere samenwerking met Partners, en ook het nieuwe «Membership Action Plan», verhogen de druk op de NAVO Civiele Begroting. De Regering streeft naar een reële nul-groei hiervan en extra uitgaven ten behoeve van de nieuwe programma's zullen gefinancierd moeten worden door het stellen van prioriteiten in andere NAVO-budgetten.

4.2.2 Europese Veiligheids- en Defensie-identiteit (EVDI)

De Europese Unie is een mondiale speler van formaat. Een sterke Unie verdient een sterk gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB). Dat is in het belang van de Unie èn in het belang van Nederland. In principe is de EU in staat een invloedrijk en coherent Europees buitenlands beleid te voeren. Het is immers een meerdimensionale organisatie met een veelheid van instrumenten. De beschikbare mogelijkheden zijn door de politieke beperkingen echter nog onvoldoende aangewend. De Regering zal zich inzetten om de mogelijkheden die het Verdrag van Amsterdam biedt (waaronder de aanstelling van een Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB en de formulering van Gemeenschappelijke Strategieën) sterker te benutten.

De EU heeft mechanismen nodig waarmee beperkte vredesoperaties kunnen worden uitgevoerd. Een waarlijk Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid kan immers pas geloofwaardig en effectief zijn wanneer in voorkomende crises door Europa ook militair, door middel van een vredesoperatie, kan worden opgetreden. De Europese Veiligheids- en Defensie-identiteit maakt naar de mening van de Regering daarom deel uit van het bredere streven het gemeenschappelijke buitenlandse beleid te versterken. Het is het sluitstuk van een effectief GBVB en staat daar niet los van.

De EU was lange tijd een «afnemer» van veiligheid. Nu is het tijd geworden dat de Unie een «partner» in veiligheid wordt en meer eigen verantwoordelijkheden voor de Europese veiligheid gaat dragen. Bovendien is de Amerikaanse bereidheid aan crisis-management operaties (militair) deel te nemen niet vanzelfsprekend meer. Optreden met de VS in NAVO-kader blijft de voorkeursoptie, maar tegelijkertijd dient Europa zich op te maken voor situaties waarin het nodig is zelf de leiding te nemen.

Tijdens de NAVO-Top in Washington is het principe van uitleen van NAVO-middelen bevestigd. De Europese Raad heeft in Keulen vervolgens besluiten genomen die hierop voortbouwen. Zo zal de EU de beschikking dienen te krijgen over een capaciteit voor inlichtingen, een militair comité en een militaire staf. Het gaat hierbij om reeds in de WEU bestaande organen die naar de EU zullen worden overgeheveld. Als gevolg van eerder genoemd NAVO-aanbod is verder bepaald, dat in het geval van een EU-geleide vredesoperatie NAVO-middelen kunnen worden gebruikt. Daarnaast bestaat tevens de mogelijkheid een geheel autonome EU-operatie uit te voeren. Naar de mening van de Regering zal van deze laatste optie alleen gebruik kunnen worden gemaakt in het geval van kleinschalige operaties. De Regering is tegen het opbouwen van een aparte, eigenstandige Europese defensiecapaciteit, bijvoorbeeld op het gebied van operationele planning. Uitgangspunt is immers dat de EU zoveel mogelijk gebruik moet maken van bestaande NAVO-structuren en middelen. Onnodige duplicatie met hetgeen in de NAVO is opgebouwd moet worden voorkomen.

In het huidige debat over de EVDI richt de Regering zich op twee hoofdonderwerpen. Ten eerste de besluitvormingsprocedure in EU-kader ten behoeve van vredesoperaties en ten tweede de versterking van het defensievermogen. Bij de besluitvormingsprocedure gaat het erom een effectieve structuur te creëren, die de EU in staat zal stellen ook effectief leiding te geven aan een vredesoperatie. Nederland acht het hierbij van belang, dat de Europese NAVO-landen die geen lid van de EU zijn, zoveel mogelijk bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van een vredesoperatie worden betrokken. Tevens legt de Regering nadruk op de noodzaak van transparantie tussen NAVO en EU.

Het Europese defensievermogen zal zeker niet alleen worden bereikt door verbeterde institutionele arrangementen. Het gaat evenzeer om de verbetering van de daadwerkelijke militaire capaciteit. Kosovo heeft de Europese tekortkomingen op een aantal terreinen nog eens ondubbelzinnig aangetoond. De discussie in de NAVO over de «defence capabilities» vormt naar het oordeel van de Regering het juiste kader om de problemen en mogelijke oplossingen binnen de gestelde budgettaire randvoorwaarden in kaart te brengen. Dit zal nader worden uitgewerkt in de nieuwe Defensienota.

4.2.3 Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)

In het Euro-Atlantische gebied vervult de OVSE een essentiële rol op het terrein van conflictpreventie, mensenrechten en democratisering. Nu de gedragsstandaarden de afgelopen jaren grotendeels zijn vastgelegd, zal de aandacht zich nog meer dienen te richten op de uitvoering. De Regering streeft naar een meer operationele OVSE en zal daarom ook een behoorlijke personele bijdrage leveren aan de OVSE-missies in het veld, waarvan er thans twaalf zijn. De belangrijkste daarvan is de OVSE-missie in Kosovo, geleid door de Nederlander D. Everts. Deze missie richt zich op democratisering, mensenrechten, verkiezingen en de opleiding van politiefunctionarissen. De OVSE zal zo een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het proces van vredesopbouw in Kosovo.

4.3 Non-proliferatie en wapenexport

4.3.1 Non-proliferatie van nucleaire, chemische en biologische wapens

De dreiging van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen blijft de Nederlandse Regering zorgen baren. De Indiase en Pakistaanse kernproeven van 1998 en de proeven met overbrengingsmiddelen die beide landen – evenals Noord-Korea – recent uitvoerden, hebben het proliferatierisico vergroot.

De Regering blijft zich onverminderd inzetten voor universaliteit van de normen die de bestaande verdragen inzake massavernietigingswapens stellen op het vlak van non-proliferatie, ontwapening, ontmanteling en verificatie. Actueel zijn in dit verband de onderhandelingen om te komen tot een verificatieprotocol bij het Biologische Wapensverdrag en de in 2000 te houden Toetsingsconferentie van het Non-Proliferatieverdrag. De onderhandelingen om te komen tot een «Fissile Materials Cut-Off»-overeenkomst bieden kansen het proliferatiegevaar van kernwapens te verminderen.

Naast de gevaren van nucleaire proliferatie, volgt Nederland nauwlettend de ontwikkelingen wat betreft de proliferatie van chemische en biologische wapens. De Nederlandse betrokkenheid bij deze kwesties wordt nog eens onderstreept door het feit dat Nederland gastland is van de Verdragsorganisatie van het Chemische Wapensverdrag (OPCW). De sterke kandidatuurstelling van Den Haag voor de zetel van de organisatie die het verificatieprotocol bij het Biologische Wapensverdrag ten uitvoer moet leggen, geeft verder profiel aan deze betrokkenheid. Met zijn voorzitterschap in 1999–2000 van het «Missile Technology Controle Regime» neemt Nederland ook verantwoordelijkheid voor dit aspect van het non-proliferatie streven. Nederland is eveneens aangesloten bij de andere internationale exportcontrole-regimes (Australië Groep en de «Nuclear Suppliers Group») met betrekking tot massavernietigingswapens en ziet daar nauwlettend toe op de handhaving, en waar nodig, aanscherping van de daarin overeengekomen regels. Daarnaast geeft de bilaterale samenwerking met de Russische Federatie invulling aan het verzoek van de Kamer om assistentie te verlenen bij de vernietiging van Russische chemische wapens en de ontmanteling van Russische nucleaire installaties. Tevens zullen, in samenwerking met het Ministerie van Defensie, de activiteiten op het gebied van chemische en nucleaire veiligheid in de Russische Federatie worden voortgezet.

4.3.2 Wapenexport

De Regering zal zich op nationaal, Europees en mondiaal niveau inzetten voor een verantwoord wapenexportbeleid. Het kabinet hanteert een strikte interpretatie van de wapenexportcriteria, inclusief de EU-gedragscode. Daarover zal halfjaarlijks worden gerapporteerd in een openbaar document over verleende wapenexportvergunningen. De EU-Gedragscode is een belangrijke stap naar harmonisatie van het wapenexportbeleid op Europees niveau. Nederland zet zich in voor een verdere ontwikkeling, effectieve toepassing en naleving van deze gedragscode. De gedragscode erkent de bevoegdheid van lidstaten om nationaal een restrictiever wapenexportbeleid te voeren dan deze code voorschrijft. Nederland maakt van die mogelijkheid gebruik en beoogt tegelijkertijd de mogelijkheden voor verdere aanscherping van de gedragscode te vergroten. Zoals in het Regeerakkoord gesteld, wil de Regering bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor de export van militair materieel, de deelname van eindbestemmingslanden aan het VN-Wapenregister betrekken. Indien steun voor deze gedachte op Europees niveau uitblijft, zal Nederland in september 1999 een besluit nemen over de invoering van deze afweging op nationaal niveau.

Op internationaal niveau neemt Nederland deel aan het Wassenaar Arrangement (WA): het exportcontrole-regime voor conventionele wapens, en goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik («dual use»). Zoals ook voor bovenstaande exportcontrole-regimes geldt, zet Nederland zich in voor versterking van de werking van dit regime door, onder andere, het vergroten van de onderlinge transparantie.

Kleine wapens

Speciale aandacht verdient een specifiek Nederlands initiatief betreffende de beheersing van de illegale handel in kleine wapens. In 1998 nam de EU hierover een Gemeenschappelijk Standpunt in. De Regering stelt zich ten doel de problematiek van de illegale handel in kleine wapens hoger op de internationale agenda te krijgen. Zo heeft Nederland tijdens zijn voorzitterschap een oriëntatiedebat over kleine wapens geïnitieerd.

4.4 Vredesopbouw, crisisbeheersing, humanitaire hulp en vluchtelingenprogramma's

4.4.1 Vredesopbouw en crisisbeheersing

Ook als gewelddadige conflicten zijn beëindigd en het media-circus verder is getrokken, blijft Nederland aandacht schenken aan vredesopbouw en crisisbeheersing. Nederland richt zich in eerste instantie op een beperkte groep landen die zich heeft ontworsteld aan gewelddadige conflicten en waar de voorwaarden voor wederopbouw en herstel van maatschappelijke structuren aanwezig zijn. Het gaat hierbij om Bangladesh, Bosnië, Cambodja, Colombia, Guatemala, Guinee-Bissau, Mozambique, Rwanda en Sri Lanka. Met de overheden van deze landen zal Nederland bilateraal samenwerken bij de opbouw van bestuurlijke capaciteit, de vestiging van democratische structuren en de naleving van de mensenrechten. Naast opbouw van bestuur via het bilaterale kanaal zal versterking van het maatschappelijk middenveld via niet-gouvernementele organisaties (NGO's) plaatsvinden.

Zonder vrede en verzoening zijn er geen kansen voor wederopbouw en duurzame ontwikkeling. Het Nederlandse beleid is daarom in eerste instantie gericht op ontmijning, demilitarisering en hervorming van de veiligheidssector (strijdkrachten en politie). De vaak labiele maatschappij moet worden gedepolariseerd. In dit verband zullen Nederlandse activiteiten in de betrokken landen gericht zijn op verzoening, verbetering van wederzijds begrip en verhoudingen tussen onderscheiden bevolkingsgroepen, alsook op vervolging en berechting van oorlogsmisdadigers. Deze vertrouwenwekkende maatregelen verhogen de kansen op een sterker maatschappelijk middenveld.

Crisisbeheersing en vredesopbouw zal echter ook gericht worden op landen die nog wel in conflict zijn. Soms blijft een situatie van halve oorlog en halve vrede zich langdurig voortslepen. Soms is een conflict tijdelijk bevroren zoals in Cyprus. Het is daarom belangrijk in een zo vroeg mogelijk stadium te beginnen met vertrouwenwekkende maatregelen, zelfs als het conflict nog niet is opgelost. In dergelijke crisissituaties blijft Nederland zich, in de eerste plaats in multilateraal verband, inzetten voor bemiddeling tussen de strijdende partijen onder auspiciën van de VN of een regionale organisatie (bijvoorbeeld de OVSE). Naast de klassieke – meestal in multilateraal verband ingezette instrumenten voor crisispreventie en – beheersing, is het belangrijk vertrouwenwekkende activiteiten te ondersteunen. Deze zogenaamde «confidence building measures» kunnen helpen bij het scheppen van een draagvlak voor vrede op lokaal niveau. Ook hier geldt dat een geïntegreerde aanpak door de internationale gemeenschap de meeste kans van slagen biedt.

4.4.2 Humanitaire hulp en vluchtenlingenprogramma's1

Humanitaire hulp

De Nederlandse humanitaire hulp richt zich op acute noodsituaties, gewelddadige conflicten en natuurrampen. Nederland zal humanitaire hulp overigens niet alleen aan ontwikkelingslanden verlenen. Op beperkte schaal zal dit instrument ook in niet-ontwikkelingslanden worden ingezet (met name de Russische Federatie, voormalige Sovjet-republieken en landen in Oost-Europa). Bij de verlening van humanitaire hulp in conflictgebieden zal aandacht worden besteed aan de wijze waarop het vredesproces kan worden versterkt. Daarbij is het Nederlandse uitgangspunt, dat humanitaire hulpverlening moet plaatsvinden in een breder kader en in samenspel met andere instrumenten van de internationale gemeenschap. Nederland staat daarin niet alleen. De Secretaris Generaal van de VN, Kofi Annan, wijst in zijn rapport «The causes of conflict and the promotion of durable peace and sustainable development in Africa» op de noodzaak van het opstellen van een «Strategisch Kader» als richtsnoer voor een gecoördineerd optreden van de internationale gemeenschap in crisissituaties. De Regering ondersteunt deze visie.

Er is wel eens opgemerkt dat een aardbeving met een bepaalde intensiteit in Californië één mensenleven opeist, terwijl eenzelfe aardbeving in een ontwikkelingsland tienduizenden levens kost. De Orkaan «Mitch» in Midden-Amerika en de zware aardbeving in Turkije bewijzen eens te meer de noodzaak van een actieve aanpak van natuurrampenvoorzorg. Een aantal doelen staan de Regering bij een actieve aanpak voor ogen: vermindering van de kwetsbaarheid en versterking van de weerbaarheid van bevolkingsgroepen, door het verstevigen van de capaciteit voor preventie en paraatheid. Daarnaast zal het creëren van een «culture of prevention» zorgdragen voor invlechting van voorzorg in programma's van wederopbouw, goed bestuur en milieu.

VN-vluchtelingenprogramma's

Het Nederlandse beleid ten aanzien van vluchtelingen blijft gericht op het bewerkstelligen van duurzame oplossingen. Vrijwillige repatriëring van vluchtelingen naar hun oorspronkelijke woonplaats verdient daarbij de eerste voorkeur. Voor het welslagen van vrijwillige terugkeer is vooruitgang op terreinen als wederopbouw, respect voor mensenrechten, democratisering, demobilisatie en mijnenruiming een essentiële voorwaarde.

In de VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen (UNWRA) vindt overleg plaats over verbetering van management en financieel beheer. Belangrijkste oorzaak van de financiële problemen bij UNWRA is dat donorbijdragen een dalende trend vertonen, terwijl het aantal vluchtelingen groeit. De Regering is van mening dat juist een geïntensiveerde betrokkenheid van donoren in de afzienbare toekomst onontbeerlijk is.

4.4.3 Vredesopbouw en goed bestuur: beleid en organisatie op elkaar afgestemd

De Nederlandse inzet is altijd geweest zo goed mogelijk gebruik te maken van de verschillende instrumenten die ons ter beschikking staan bij acute noodsituaties. Deze inzet moet ook op institutioneel vlak tot uiting komen. Om de beleidssamenhang tussen conflictpreventie, vredesopbouw, crisissituaties en goed bestuur en beleid verder te vergroten, zijn op het ministerie van Buitenlandse Zaken de twee verantwoordelijke thema-directies mensenrechten en democratisering en goed bestuur (DMD) en crisisbeheersing en humanitaire hulp (DCH) samengevoegd tot één directie Mensenrechten en Vredesopbouw (DMV). Naast de lijst van landen waarmee Nederland een structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt, is er een lijst van landen opgesteld waarmee Nederland activiteiten ontplooit op het gebied van mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur. Bij de opzet van de nieuwe directie wordt de functie van mensenrechtenambassadeur in het leven geroepen. Deze functionaris zal een duidelijk aanspreekpunt vormen voor het mensenrechtendossier op Buitenlandse Zaken. In het volgende hoofdstuk zal nader worden ingegaan op mensenrechten, democratisering en goed bestuur.

HOOFDSTUK 5 MENSENRECHTEN, DEMOCRATISERING EN GOED BESTUUR

5.1 Inleiding1

Mensenrechten, goed bestuur en democratisering zijn onderwerpen die de Nederlandse burger aan het hart gaan. Dergelijke fundamentele zaken vergen geduld èn doorzettingsvermogen. Het is wel degelijk mogelijk een effectief voorwaardenscheppend beleid te voeren, zodat de idealen op bijvoorbeeld het terrein van de mensenrechten optimaal worden bevorderd. De Regering zal op vele, verschillende manieren te werk gaan. Betrekkingen met landen kennen een groot aantal, deels samenvallende, dimensies. De Regering acht het in het algemeen onverstandig deze betrekkingen door één dimensie te laten gijzelen. Vooruitgang in één dimensie kan immers ook positieve neveneffecten sorteren voor een andere dimensie. Daarom vraagt effectief mensenrechtenbeleid nu eens om een luide stem, dan weer om een ingetogen boodschap. Beleid mag niet louter op «geluidsvolume» worden beoordeeld. Uiteindelijk gaat het om de resultaten voor de mensen «daar», niet om de politieke sier «hier». Het opzetten van een nieuwe directie Mensenrechten en Vredesopbouw en het benoemen van een mensenrechtenambassadeur, zullen bijdragen aan een effectief mensenrechtenbeleid.

De mensenrechten-activiteiten zijn vooral gericht op juridisch afdwingbare bescherming van de individuele menselijke waardigheid en de vrijheid. Dit zijn onontbeerlijke zaken voor de menselijke ontwikkeling. Activiteiten op het gebied van goed bestuur richten zich op de kwaliteit van de inzet van middelen en de gezagsaanwending door overheden in dialoog met de bevolking. Democratisering richt zich vooral op de legitimiteit van bestuurders en op deelname van de bevolking aan de besluitvorming op nationaal, regionaal en lokaal niveau.

5.2 Mensenrechten

Respect voor mensenrechten is niet alleen een morele plicht, maar tegelijkertijd een belangrijke voorwaarde voor duurzame vrede en veiligheid in de wereld. Nederland spreekt bilateraal landen aan, zoals China, op de naleving van mensenrechten. Nederland heeft bijvoorbeeld samen met het Verenigd Koninkrijk zijn Europese partners weten te overtuigen dat Birmese deelname aan de EU/ASEAN ministeriële bijeenkomst te Berlijn in maart 1999, niet in overeenstemming was met Gemeenschappelijk Standpunt van de EU. Ook de NAVO-luchtacties gericht tegen het Servische bewind laten zien dat Nederland en zijn NAVO-partners tegen mensenrechtenschendingen vastberaden optreden.

De Regering steunt in VN-verband de uitbreiding van het systeem van adviserende diensten. Deze «institutie-vorming» moet landen beter in staat stellen een mensenrechtenbeleid uit te voeren. De Regering vindt ook dat de gespecialiseerde organisaties en internationale financiële instellingen een grotere rol moeten gaan spelen bij het bevorderen van de effectieve naleving van sociaal-economische rechten. De hefboomwerking van deze instanties is immers groter dan die van menig land.

Nederland besteedt tevens bijzondere aandacht aan de bescherming van kwetsbare groepen, zoals vrouwen, kinderen en minderheden. Deze onderwerpen staan centraal in de onderhandelingen over nieuw beleid in de internationale fora. Het Facultatieve Protocol bij het Vrouwenverdrag – dat naar verwachting najaar 1999 door de Algemene Vergadering van de VN zal worden aanvaard – zal individuele vrouwen de mogelijkheid bieden, internationaal gehoord te worden over schendingen van hun rechten.

Nederland zet zich daarnaast in voor de spoedige totstandkoming en aanvaarding van het Facultatieve Protocol bij het VN-Verdrag tegen Folteringen. Via de instelling van een inspectie-regime moet dit Protocol bijdragen aan het voorkomen van martelingen.

Vrijheid van godsdienst is voor Nederlanders een gewoon en bijzonder recht tegelijk. Wereldwijd leidt het aanhangen van een bepaald geloof of overtuiging echter te vaak tot vervolging of erger. Nederland heeft de OVSE verzocht dit onderwerp hoog op de agenda te plaatsen. Nederland zal daarnaast ook, waar nodig en nuttig, in bilaterale contacten met landen vrijheid van godsdienst en verbetering van het lot van vervolgingsslachtoffers aan de orde stellen.

In Europees verband zullen mensenrechten in het teken staan van het 50-jarig bestaan van het Europees Verdrag ter Bescherming van de Rechten van de Mens. Tevens zal de Raad van Europa in 2000 een Europese conferentie organiseren tegen racisme en intolerantie als voorbereiding op de VN-Wereldconferentie tegen racisme in 2001.

5.3 Democratisering en goed bestuur

5.3.1 Democratisering

De bevordering van democratisering blijft een essentieel onderdeel van het Nederlandse buitenlands beleid. Net zoals in voorgaande jaren zal Nederland in 2000 in verschillende landen deelnemen aan verkiezingswaarnemingen. Zoals onlangs in een brief aan de Kamer is vervat, hangt Nederlandse deelname af van een aantal factoren: politieke ontwikkelingen in betreffende landen, het ontvangen van een uitnodiging van betreffende autoriteiten en EU-afstemming. Tevens kan de specifieke Nederlandse betrokkenheid in een land een rol spelen. Vrije en eerlijke verkiezingen zijn belangrijk, maar Nederland richt zich ook op andere vormen van participatie en inspraak van de bevolking. Beleid met betrekking tot de versterking van de representatieve overheid – parlementaire processen – maakt daarvan deel uit.

Er zijn echter ook andere manieren om democratisering te bevorderen. In de Balkan is een concreet voorbeeld het op Nederlands/Grieks-initiatief opgestelde programma «Energie voor Democratie». Dit programma komt bovenop de humanitaire hulp die wordt gegeven en heeft als doelstelling de democratische krachten in Servië te ondersteunen. Energie, elektriciteit en benzine zullen ter beschikking worden gesteld, om de pijn van de sancties te verzachten. De algehele boycot wordt echter gehandhaafd. Alleen die Serviërs die een democratische FRJ voorstaan zullen de voordelen van dit programma ondervinden. Zoals eerder is gesteld, is «Energie voor Democratie» een voorbeeld van zogenaamde «smart sanctions»: de burgerbevolking ontziend en gericht op de politieke gezagsdragers en hun bezittingen.

5.3.2 Goed Bestuur

In het buitenlands beleid – in het bijzonder op het terrein van ontwikkelingssamenwerking – wordt de plaats van «goed bestuur» steeds belangrijker. Dat blijkt alleen al uit het feit dat de kwaliteit van het bestuur een centraal element vormt in de keuze van landen waarmee Nederland een bilaterale structurele ontwikkelingsrelatie wil aangaan (zie hoofdstuk 6). Goed bestuur is geen zaak van de overheid alleen, maar betreft de wisselwerking tussen overheid, particuliere sector en maatschappelijk middenveld. Het Nederlandse beleid legt de nadruk op participatief, transparant, rechtmatig en effectief bestuur. Voorstellen voor Nederlandse steun aan goed bestuur worden onder meer aan deze vier criteria getoetst. Versterking van de rechtszekerheid voor de bevolking, versterking van de informatievoorziening van de overheid – CBS/CPB constructies – en corruptiebestrijding zijn belangrijke aandachtspunten van het Nederlandse beleid.

Nederland wil in 2000 een internationale conferentie organiseren over grensoverschrijdende corruptie en internationale samenwerking op het gebied van corruptie. De Regering wil bezien in hoeverre donoren actief de ruimte voor corruptie verkleinen bij de manier waarop ontwikkelingshulp wordt gegeven.

Naast de landen op de lijst van structurele bilaterale hulp zal Nederland nog in achttien andere landen van overheid tot overheid samenwerken op het terrein van mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur. Deze landen staan op de zogenaamde DMV-landenlijst die tezamen met de andere lijsten van landen in de verschillende brieven aan de Kamer zijn vervat. Aan de feitelijke invulling van deze programma's zal de komende jaren inhoud worden gegeven.

In andere ontwikkelingslanden – waar onvoldoende sprake is van behoorlijk bestuur – zal Nederland in sommige gevallen steun verlenen aan activiteiten gericht op naleving van de mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur. Deze steun zal in die gevallen echter niet op de overheid, maar op niet-gouvernementele organisaties zijn gericht. Voorwaarde is wel dat de Nederlandse presentie meerwaarde heeft en dat in deze landen het inkomen per hoofd van de bevolking niet hoger is dan USD 2000,00.

HOOFDSTUK 6 ARMOEDEBESTRIJDING EN DUURZAME ONTWIKKELING

6.1 Inleiding

Veel ontwikkelingslanden hebben de laatste decennia grote vooruitgang geboekt. De kindersterfte is sinds 1960 meer dan gehalveerd. Ondervoeding is met een derde verminderd. Het percentage kinderen dat geen basisonderwijs geniet, is gehalveerd. De toegang tot veilig drinkwater is sterk verbeterd. De trend is positief. Toch valt er nog veel werk te verzetten.

Meten hoezeer ontwikkelingshulp aan bovenstaande resultaten heeft bijgedragen is moeilijk, maar de Regering is ervan overtuigd dat hulp voor veel landen en bevolkingsgroepen een groot verschil kan maken. Vijftig jaar ervaring met ontwikkelingssamenwerking heeft ons geleerd met andere ogen naar ontwikkelingshulp te kijken. De VN wereldconferenties, zoals bijvoorbeeld over onderwijs (Jomtien 1990), milieu (Rio de Janeiro 1992), bevolking (Caïro 1994) en het sociale vraagstuk (Kopenhagen 1995), hebben geleid tot een groeiende internationale consensus over ontwikkelingssamenwerking. Hoewel de bereidheid van de rijke landen om ontwikkelingslanden ondersteuning te bieden de laatste jaren onder druk is komen te staan, is er reden voor optimisme. De internationale consensus over de aanpak van ontwikkelingsproblemen, uitgedrukt in wederzijdse toezeggingen van gevers en ontvangers, is namelijk groter dan ooit. Nederland wil dit momentum aangrijpen door samen met andere landen en organisaties de uitdagingen van de 21ste eeuw energiek aan te pakken.

Paars II heeft daarom een krachtig beleid ontwikkeld om ontwikkelingssamenwerking nog doeltreffender en doelmatiger dan voorheen aan te wenden. Het gaat hierbij om inhoudelijke continuïteit van beleid, met een accent op uitvoering. In het jaar 2000 zal het nieuwe ontwikkelingsbeleid zijn beslag krijgen.

In de volgende paragrafen wordt vanuit het hoofddoel armoedebestrijding nader ingegaan op de verschillende aspecten van bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking. Daarbij zullen bijvoorbeeld ook de niet-gouvernementele organisaties (NGO's) aan bod komen. Sectoroverstijgende thema's als milieu, gender en kinderarbeid zullen in 2000 eveneens een rol spelen.

6.2 Bilateraal hulpbeleid1

Het karakter van armoede in de ontwikkelingslanden is de afgelopen jaren veranderd. Veel kansrijkeren zijn aan de armoede ontsnapt. Niettemin heeft armoede nog steeds een substantile minderheid in haar greep. De harde kern van armen wordt nu gevormd door kinderen, ouderen, landlozen en bewoners van ecologisch kwetsbare gebieden. Armoedebestrijding is daardoor moeilijker geworden. De aanpak van armoede moet meer op de probleemgroepen worden gericht en systematisch in het ontwikkelingsbeleid van het land worden geïntegreerd. In deze aanpak zullen de volgende aspecten worden geïntegreerd: sociaal (toegang tot basisvoorzieningen voor iedereen), economisch (toegang tot markten en ontwikkeling van de particuliere sector) en politiek (zeggenschap).

Doeltreffendheid, doelmatigheid, concentratie, afstemming en het stellen van prioriteiten zijn de komende jaren de sleutelwoorden in het beleid en de praktijk van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Dat geldt voor alle vormen van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, niet alleen voor de bilaterale hulp. Meer nog dan voorheen zal ernaar worden gestreefd optimaal gebruik te maken van de relatieve sterktes van de verschillende hulpkanalen.

Om een geïntegreerde aanpak van armoedebestrijding succesvol te verwezenlijken, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Het Regeerakkoord stelt dat «de steunverlening in het kader van ontwikkelingssamenwerking via regeringen plaatsvindt onder de conditie van goed beleid, waaronder economisch beleid, en goed bestuur, aan de hand van internationale maatstaven». Degelijk sociaal-economisch beleid en goed bestuur zijn voor duurzame ontwikkeling en een effectieve armoedebestrijding daarom essentieel.

Bilateraal beleid staat overigens niet los van het gebruik van multilaterale wegen van ontwikkeling. Bilaterale hulp kan in bepaalde landen of sectoren doelmatiger via multilaterale kanalen worden geleid.

Ownership

Tientallen jaren ontwikkelingssamenwerking hebben geleerd, dat mensen die hun lot in eigen hand nemen er het snelst bovenop zijn. Aandacht van de ontvangende landen voor de programmering van de hulp, de «ownership»-gedachte, staat hierbij voorop. De Nederlandse hulp wordt ingevuld op basis van de vraag en de eigen verantwoordelijkheid van de ontwikkelingslanden zelf. Alleen wanneer de ontwikkelingspartner achter het beleid staat en volledig participeert krijgt ontwikkeling daadwerkelijk een duurzaam karakter.

De landenkeuze

Naast de criteria degelijk sociaal-economisch beleid en goed bestuur zijn – in overleg met de Kamer – ook op basis van de mate van armoede en behoefte aan hulp landen gekozen waarmee Nederland een structurele bilaterale hulprelatie zal onderhouden. Toespitsing van de hulp op een kleiner aantal landen is een eerste belangrijke stap op weg naar kwaliteitsverbetering. Concentratie van hulp, waarbij zowel over landen als binnen landen de middelen minder dun wordt uitgesmeerd, is daarbij het uitgangspunt.

Sectorale benadering

De sectorale benadering is, na de landenkeuze, de tweede stap naar een alomvattend ontwikkelingsbeleid. In deze context betekent het begrip «sector» een coherente set van activiteiten op macro-, meso- en micro-niveau in een afgebakend institutioneel en budgettair kader, waarvoor de overheid beleid heeft geformuleerd. Deze definitie laat ruimte voor landenspecifieke en sectorspecifieke invulling. Het uiteindelijke doel van de sectorale benadering is het geven van programmahulp, bijvoorbeeld in de vorm van sectorale begrotingssteun. Daarvoor zal gebruik worden gemaakt van verschillende hulpinstrumenten: projecten die het sectorbeleid ondersteunen, bijvoorbeeld: innovatieve projecten, projecten gericht op de opbouw van institutionele capaciteit, of combinaties van sectorsteun en vormen van macro-steun die bijdragen aan de gewenste samenhang in de samenwerking. Vanwege de beperkte institutionele capaciteit in met name de armste landen zal aanpassing van de landenprogramma's geleidelijk plaatsvinden. Versterking van deze capaciteit zal deel uitmaken van de Nederlandse bijdrage.

Met behulp van de sectorale benadering wordt «ownership» verder vormgegeven. In deze benadering stelt de overheid van het betrokken land een beleid op voor een specifieke sector, bijvoorbeeld gezondheidszorg of integraal waterbeheer. Alle deelnemende partijen dienen zich hieraan meerjarig te committeren. Bij de keuze van sectoren zijn de wensen van het ontvangende land in beginsel doorslaggevend. Voorwaarde is echter dat in het land voldoende dialoog plaatsheeft tussen de centrale overheid, lokale overheden en het maatschappelijk middenveld. Realistische inschattingen over het institutionele kader vormen daarbij het beginpunt. Het aantal sectoren zal per land verschillen. De hulp wordt tot een aantal sectoren per land beperkt, om versnippering en verwatering van de sectorale benadering tot een herschikking van bestaande portefeuilles te voorkomen.

De intensieve beleidsdialoog met de ontwikkelingslanden zal instrumenteel zijn voor deze benadering. Daarbij zullen de Nederlandse ambassades in de betreffende landen een belangrijke rol spelen. Flankerend beleid en sectoroverstijgende thema's blijven mogelijk. Zo zal bijvoorbeeld – met de kwaliteit van goed bestuur en goed beleid in het achterhoofd – bijzondere aandacht worden besteed aan een transparant en gedegen begrotingsbeleid in de betrokken landen.

Voor een succesvolle sectorale benadering is aandacht nodig voor de inbedding van deze benadering in het bredere ontwikkelingsbeleid van het betreffende land. Coördinatie van de hulp dient zoveel mogelijk door het ontwikkelingsland zelf plaats te vinden. Hoe meer donoren deze sectorale benadering steunen, hoe beter. Nederland zal zich daarom voor een zo breed mogelijk draagvlak inzetten. De eigen procedures en beheersregels zullen bijvoorbeeld ten behoeve van een betere donorcoördinatie worden doorgelicht en zonodig aangepast. Het totstandkomen van gezamenlijke regels is het doel. Inmiddels is gebleken dat andere donoren en multilaterale organisaties – weliswaar schoorvoetend – openstaan voor deze denkwijze. In samenwerking met ontwikkelingslanden en andere donoren zal een nieuw systeem voor monitoring en evaluatie worden uitgewerkt.

In veel landen waarmee wordt samengewerkt bestaan overigens al aanzetten tot een sectorale benadering. Van ervaringen opgedaan met sectorale steun en de inbedding daarvan in het bredere ontwikkelingsbeleid, wordt nuttig gebruik gemaakt. Eén les is bijvoorbeeld dat plattelandsontwikkeling pas goed op gang komt bij gelijktijdige ontwikkeling van financiële diensten en bedrijvigheid (inclusief management vaardigheden).

Naast de structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie heeft Nederland drie aanvullende ontwikkelingsinstrumenten tot zijn beschikking op het gebied van: (1) het bedrijfsleven; (2) het milieu; en (3) democratisering, mensenrechten en vredesopbouw. Deze zijn door het principe van maatwerk beter toegerust voor het bereiken van het specifieke doel van ontwikkeling.

In verschillende brieven aan de Kamer is de vormgeving van het nieuwe bilaterale ontwikkelingsbeleid reeds uitgebreid aan de orde geweest. Tijdens het overleg met de Kamer zijn de landenlijsten voor de verschillende instrumenten van ontwikkeling vastgesteld.

6.3 Multilateraal hulpbeleid1

Hulp via multilaterale weg kan meerwaarde hebben boven hulp via bilaterale weg. Voordelen van hulp via een multilateraal kanaal zijn vooral: de grotere kritische massa van multilaterale instellingen wat betreft kennis en ervaring, beperking van versnippering en overlap van hulp, en vergroting van doelmatigheid. Daarnaast vormen schaalvergroting door bundeling van activiteiten, mindere beslaglegging op institutionele capaciteit en (daarmee) middelen van ontwikkelingslanden, het makkelijker realiseren van ownership en de vermindering van overhead-kosten duidelijke redenen voor multilaterale inspanningen. De Regering huldigt dan ook het uitgangspunt dat waar multilaterale hulp mogelijk is en voordelen oplevert, het multilaterale kanaal voortvarend en pro-actief moet worden benut.

De «ownership»-doelstelling begint ook in multilateraal verband meer voet aan de grond te krijgen. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd in het door de President van de Wereldbank begin 1999 gepresenteerde «Comprehensive Development Framework» (CDF). Het CDF gaat uit van een holistische benadering gebaseerd op de eigen verantwoordelijkheid van het ontvangende land en «partnership» met en tussen de donoren. Hierbij worden de macro-economische en financiële randvoorwaarden bezien in samenhang met structurele, sociale en humanitaire behoeften. Deze integrale benadering van het ontwikkelingsproces vereist een gecoördineerde aanpak door het betreffende land en de internationale donorgemeenschap. In grote lijnen kan het CDF daarom op Nederlandse steun rekenen.

Over de toepassing van een alomvattend ontwikkelingskader, zoals voorgestaan door Nederland, dient nauw overleg plaats te vinden met de VN-instellingen. Zij zijn immers al enige tijd bezig met de uitwerking en het testen van het «UN Development Assistance Framework» (UNDAF). Dit is een mechanisme voor de interne coördinatie van VN-activiteiten. De ontwikkeling van het UNDAF wordt door Nederland aangemoedigd.

De samenhang van het nieuwe bilaterale landenbeleid – en de overgang naar de sectorale benadering – met het multilaterale hulpbeleid zal opnieuw worden bezien. Afgezien van de comparatieve voordelen van de multilaterale kanalen zal echter steeds de effectiviteit en de toegevoegde waarde van specifieke multilaterale kanalen moeten vaststaan.

De Regering heeft zich reeds uitgesproken over de kwaliteit van de multilaterale hulp via de EU in een notitie aan de Kamer (Kenmerk: 26 536, nr. 1).

6.4 Niet-gouvernementele organisaties2

Een omvangrijk deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking vindt zijn weg naar de ontwikkelingslanden via niet-gouvernementele organisaties (NGO's). Paars II onderstreept het belang van deze organisaties, met name bij de opbouw van het maatschappelijk middenveld van de ontwikkelingslanden. In landen met tekortschietend beleid en bestuur kunnen deze organisaties effectiever zijn dan overheidshulp. In die zin vervullen deze NGO's een belangrijke rol: het organiseren van maatschappelijke tegenkracht – door, met en voor armen – die goed bestuur en goed beleid kan afdwingen.

In de landen waarmee Nederland structureel op overheidsniveau samenwerkt, is een adequate afstemming nodig van de activiteiten die via de verschillende kanalen worden gefinancierd. Om duidelijkheid te creëren over wat de verschillende partners in een bepaald land of gebied willen bereiken, zijn, ook binnen het Nederlandse OS-beleid, overleg en afspraken over een geïntegreerd beleidskader onontbeerlijk. Vanuit deze visie is in het voorjaar van 1999 met de Medefinancieringsorganisaties (MFO's) overleg gestart om de verhouding tussen de overheid en het particulier initiatief in het ontwikkelingswerk te verkennen. De Regering zal ook in 2000 met de MFO's over deze verschillende rollen bij de steun aan ontwikkelingslanden op landenspecifiek niveau gesprekken voeren.

6.5 Kinderarbeid, gender en milieu1

In het Regeerakkoord zijn onder andere gender en milieu als belangrijke aandachtsgebieden genoemd. Daarnaast is kinderarbeid ook een belangrijk sectoroverstijgend thema. Vanwege het grote belang dat Nederland aan deze onderwerpen hecht worden de beleidsvoornemens in 2000 in deze sectoroverstijgende thema's in deze paragraaf kort uiteengezet.

Kinderarbeid

Bestrijding van de ergste vormen van kinderarbeid is voor Paars II een hoofdpunt van beleid. Daarom zal jaarlijks tenminste NLG 10 miljoen structureel extra worden uitgetrokken voor dit beleid. De vorderingen ten aanzien van de in 1990 op de Wereldkindertop gestelde doelen zullen tegen het licht worden gehouden. In 2000 wordt gestart met de uitvoering van het nieuwe beleid voor bestrijding van seksueel misbruik van kinderen zoals in juni 1999 geformuleerd op de Internationale Arbeidsconferentie.

In dit verband zal Nederland de deelname van jongeren aan een bijeenkomst in 2000 in Manilla financieren. Tijdens deze bijeenkomst zullen de voornemens van de Stockholm-conferentie in 1996 – over de bestrijding van commercieel seksueel misbruik – worden vergeleken met de tot nog toe geboekte resultaten. Besluitvorming over toekenning van projecten vindt plaats door de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken gezamenlijk.

Milieu

De Regering richt het milieuprogramma op ontwikkelingslanden waar de milieuproblematiek de meest verstrekkende gevolgen heeft en waar de ontvangende overheid op dit terrein actief beleid voert.

In het licht van de verplichtingen onder het Kyoto Protocol zal de Regering ontwikkelingslanden steunen bij het formuleren van een eigen klimaatbeleid. Deze steun bestaat uit assistentie op dit terrein bij institutionele versterking en capaciteitsvergroting en technologische innovatie. Nederland heeft eveneens versterking van het partnerschap als doel bij de uitwerking van het «Clean Development Mechanisme» (CDM), één van de instrumenten om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

Gender

Deelname van vrouwen aan sociaal-economische en politiek-culturele ontwikkeling is niet alleen het recht van vrouwen, maar ook van essentieel belang voor duurzame ontwikkeling en het verminderen van armoede.

De Regering spant zich in de autonomie van vrouwen in ontwikkelingslanden te bevorderen. Om het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen en daarmee de sociaal-culturele, politieke, economische en fysieke vooruitgang van vrouwen te bewerkstelligen, zal Nederland activiteiten ondersteunen die bijdragen aan: (1) de «empowerment» van vrouwen en (2) het integreren van gelijkwaardigheid en evenwicht tussen mannen en vrouwen in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Het eerste punt betreft directe steun aan vrouwenbewegingen, capaciteitsopbouw onder vrouwen en steun aan beleidsontwikkeling op vrouwen-specifieke onderwerpen. Punt twee behelst de integratie van belangen van vrouwen in het bilaterale hulpprogramma, evenals de participatie van vrouwen in projecten en programma's. De integratie van genderbeleid in de hoofdstroom van ontwikkelingssamenwerking zal met name plaatsvinden door macrosteun, de sectorale benadering en multilaterale samenwerking. Daarnaast zullen activiteiten worden ondersteund rondom geselecteerde thema's uit het Beijing «Platform for Action».

HOOFDSTUK 7 REGIO'S EN LANDEN

7.1 Inleiding

De groei van het aantal staten heeft deze eeuw een grote vlucht genomen. De bilaterale betrekkingen die Nederland met veel andere landen onderhoudt, zijn cruciaal om de relatieve voorsprong die Nederland op veel terreinen geniet, te behouden. In dit hoofdstuk wordt het «waarom» en «hoe» van de Nederlandse bilaterale inspanning uiteengezet.

Al eerder is in hoofdstuk 2 gerefereerd aan de ontwikkeling dat een toenemend multilateralisme tegelijkertijd een zwaardere wissel op de bilaterale betrekkingen trekt. Het multilateralisme onderstreept het feit, dat de wereld nog steeds wordt geregeerd door staten. Bovendien heeft de moderne communicatietechnologie een bijna onbeheersbare stroom van informatie teweeggebracht. De snelheid van berichten is echter dikwijls omgekeerd evenredig met de kwaliteit en diepgang ervan. Nu, meer dan ooit, is een uitgebreid postennet nodig, bemand met mensen die uit de lawine van feiten de kern van het probleem kunnen raken en het Nederlandse belang kunnen ontwaren. Internet en «teleconferencing» zullen optimaal worden gebruikt, maar kunnen nooit een substituut zijn voor persoonlijk contact. Het postennet zal daarom optimaal worden benut voor het wereldwijd effectief behartigen van de Nederlandse belangen en uitdragen van de Nederlandse inzichten.

Bilaterale betrekkingen omvatten een waaier van elementen op terreinen als politiek, economie, ontwikkelingssamenwerking, cultuur, landbouw, milieu, verkeer en vervoer. Ze slaan als het ware een brug tussen de Nederlandse maatschappij en die van andere staten. Voor het bereiken van de Nederlandse doelstellingen in het buitenlands beleid is het van belang dat bilaterale actie goed wordt afgestemd op die in multilateraal kader. Zeker wanneer Nederland met steeds meer spelers te maken krijgt in de multilaterale diplomatie. Vooral met het oog op een betere behartiging van onze politieke en economische belangen, ook in multilaterale fora zoals de EU, worden de betrekkingen met enkele landen in West-Europa geïntensiveerd. Het betreft hier in eerste instantie de oudste lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap, het VK en Spanje.

7.1.1 Internationaal cultuurbeleid

Nederland onderhoudt veel en diverse culturele betrekkingen met andere landen. Het internationaal cultuurbeleid zal zich meer dan in het verleden richten op projecten die bijdragen aan de culturele diversiteit van Nederland en aan projecten met een aantal landen waaruit veel immigranten afkomstig zijn (vooral Marokko, Turkije en, zodra de betrekkingen dat toelaten, ook Suriname). Ook zal meer worden gekeken naar projecten die een uitstraling hebben naar een groter en vooral jonger publiek. Dit sluit aan bij het nationale beleid om brede acceptatie van cultuur te bevorderen. Veel aandacht blijft uitgaan naar «Nederland Vrijhaven» (waarvoor de criteria worden aangescherpt) en het Nederlands cultureel erfgoed op vele plaatsen in de wereld, vooral de vroegere octrooigebieden van de VOC en de WIC. Regionaal gezien worden de HGIS-middelen vooral ingezet in de EU-landen (met name Duitsland, het VK, Frankrijk en het gewest Vlaanderen), de kandidaat-lidstaten van de EU, Zuid-Afrika, Indonesië, de VS, Canada, Japan alsook (zie boven) Marokko en Turkije.

In 1999 is een verdere versterking en professionalisering van het postennet op het terrein van de culturele samenwerking tot stand gekomen: dertien posten zijn inmiddels aangewezen als prioritair binnen het internationaal cultureel beleid. Deze posten hebben de beschikking gekregen over substantiële budgetten voor de ondersteuning van culturele projecten in het land van vestiging die eveneens bijdragen aan deïntensivering (de zogenaamde PCAP-middelen: Programma Culturele Ambassade Projecten). De culturele infrastructuur zal de komende periode verder worden versterkt. Voor nadere informatie, wat betreft de invulling van het internationaal cultuurbeleid, wordt verwezen naar een brief van de ministeries van OC&W en Buitenlandse Zaken die op 14 juli 1999 de Kamer is toegezonden (Kenmerk: 26 682, nr. 1)

7.2 Europa

7.2.1 West-Europa

De landen in West-Europa zijn merendeels lidstaten van de Europese Unie. Nederland behartigt een groot deel van de nationale belangen in de EU. Daarom is het noodzakelijk op alle terreinen van EU-besluitvorming goed beslagen ten ijs te komen. Dat betekent niet alleen het hebben van een inhoudelijk sterke onderbouwing. Gelijk hebben en gelijk krijgen is niet hetzelfde. Nederland zal ook gebruik moeten maken van coalities om een significante invloed uit te oefenen in de belangrijkste dossiers. Nederland laat zich niet in zogenaamde vaste coalities opsluiten. Per thema en dossier zal worden bekeken met welke landen moet worden samengewerkt op basis van parallelle belangen en inzichten. Zo worden «wisselende» coalities, «winnende» coalities. Verschillende dossiers kunnen aan elkaar worden gekoppeld. Uitstekende bilaterale betrekkingen zijn in dit verband van groot belang. Daarom heeft de Regering besloten de bilaterale betrekkingen juist met een aantal EU-partners te intensiveren, te weten Duitsland, Frankrijk, België/Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje. Deze landen zijn cruciaal vanwege hun gewicht, met name ook in de diverse multilaterale organisaties waarvan Nederland lid is.

In de relatie EU-Turkije wordt een permanente dialoog nagestreefd over Cyprus, minderheden, mensenrechten en Turkije's betrekkingen met zijn buurlanden. Een geloofwaardig EU-toetredingsperspectief vergroot de kansen op een succesvolle dialoog.

De VN-activiteiten voor een politieke oplossing van de deling van Cyprus worden ondersteund zoals de door G-8 geïnitieerde conferentie over deze kwestie. Nederland blijft deelnemen aan de VN-vredesmacht in Cyprus (UNFICYP). De politieke aspecten van de kwestie-Cyprus hangen overigens nauw samen met het EU-uitbreidingsproces.

7.2.2 Midden-Europa

Voor de landen van Midden-Europa geldt, dat de agenda vooral door de uitbreiding van de Europese Unie wordt bepaald (zie ook hoofdstuk 3). Polen – als grootste toetreder – verdient bijzondere aandacht. Nederland heeft met Polen door middel van de «Utrecht-conferentie» een speciaal bilateraal traject gestart dat Polen moet helpen ondersteunen bij zijn streven in 2002/2003 lid van de EU te worden. Dit Nederlandse initiatief heeft ook ten doel Nederlandse bilaterale betrekkingen met dit land uiteindelijk op hetzelfde institutionele niveau brengen van de Westeuropese bilaterale betrekkingen die Nederland onderhoudt.

7.2.3 Zuidoost-Europa (Stabiliteitspact)

Politieke en economische stabiliteit in deze regio is belangrijk om herhaling van conflicten te helpen voorkomen. Op 30 juli 1999 vond daarom de internationale topconferentie over het Stabiliteitspact in Sarajevo plaats. Dit pact heeft als doel de politieke en economische stabiliteit in Zuidoost-Europa te bevorderen. Daarmee wordt een belangrijke voedingsbodem voor gewelddadige conflicten teniet gedaan. De Regering pleit voor een snelle, praktische uitvoering van het pact. Tijdens deze conferentie heeft Nederland voor de eerstkomende jaren ongeveer een half miljard gulden op jaarbasis toegezegd ter stabilisering van Zuidoost-Europa. Naast financiële middelen zal Nederland ook menskracht en expertise ter beschikking stellen. Voorwaarden voor succesvolle uitvoering van het pact zijn het maximaal overeind houden van de eigen verantwoordelijkheid van de landen in de regio, het creëren van samenwerking tussen deze landen en het beschikbaar stellen van voldoende middelen. De verdere uitvoering van het pact zal op een efficiënte en gecoördineerde wijze moeten plaatsvinden. Hierbij dient volgens de Regering het midden- en kleinbedrijf uit de regio een belangrijke rol te spelen. De internationale gemeenschap heeft een belangrijk politiek signaal afgegeven: Europa is ondeelbaar. Ook de EU heeft deze boodschap ondersteund. Het toetredingsperspectief voor de Zuidoosteuropese landen is naderbij gebracht. Integratie tot de EU-structuren is een middel om de samenwerking in de regio en de stabiliteit structureel te bevorderen.

Samenwerking met de Federale Republiek Joegoslavië kan ook in het Stabiliteitspact aan de orde komen, maar pas na het bereiken van een politieke regeling voor de status van Kosovo en bij volledig respect voor de democratische rechten en de rechten van minderheden in geheel Joegoslavië.

7.2.4 Russische Federatie

De ER van Keulen heeft een Gemeenschappelijke Strategie voor de betrekkingen met de Russische Federatie aangenomen. In deze Gemeenschappelijke Strategie is een beleidskader met prioriteiten opgesteld. De lidstaten dienen hun de bilaterale inzet hierop af te stemmen. Nederland hecht aan de versterking van het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de EU ten aanzien van Rusland. Nauwere politieke samenwerking en mogelijk gezamenlijke initiatieven ten aanzien van regionale kwesties, conflictpreventie en -beheersing, ook in OVSE- en VN-kader, zijn daartoe geschikt. De Russische ambitie als supermacht te worden behandeld blijft op gespannen voet staan met de voorlopig geringe economische kracht. Nederland draagt naar vermogen bij aan de ontwikkeling van democratie en de markteconomie in Rusland. Ook ten aanzien van Oekraïne, Zuidoost-Europa en de Middellandse Zee-regio worden door de EU Gemeenschappelijke Strategieën uitgewerkt.

7.3 Westelijk Halfrond

7.3.1 De Transatlantische Relatie

De transatlantische relatie is één van de hoekstenen van het Nederlands buitenlands beleid. Het Koninkrijk heeft van oudsher een bijzondere band met de Verenigde Staten en Canada. Niet alleen in cultureel, maar ook in geopolitiek opzicht zijn de VS een cruciale partner. Verwant aan elkaar door de geschiedenis, verknocht aan elkaar door een bewuste keuze, delen wij gezamenlijke overtuigingen. Ons beleid is geïnspireerd door belangrijke waarden zoals respect voor rechtsregels, het uitbannen van discriminatie, bevorderen van gelijke kansen, vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en de plicht van regeringen zich te verantwoorden voor een in vrije democratische verkiezingen verkozen parlement.

Nederland blijft deze transatlantische relatie koesteren in bilateraal en Europees verband. De Regering is van mening dat aan de vooravond van de 21ste eeuw Nederland en de EU zelfbewust een nieuwe Europese scherpte en diepte in de overigens essentiële relatie met de VS moeten brengen. De angst dat onze transatlantische relatie wordt verzwakt zodra Europa bereid is meer eigen verantwoordelijkheid te dragen, is ongegrond (zie hoofdstuk 4). Bij een voortgaande mondialisering hebben de Amerikanen Europa steeds aan hun zijde nodig en wij hen.

Naast de veiligheidsdimensie, die in het bijzonder in het kader van de NAVO gestalte heeft gekregen, speelt een breed scala van vaak mondiale onderwerpen in de bilaterale betrekkingen een grote rol, waaronder: economie en handel, handhaving van de internationale rechtsorde, duurzame ontwikkeling en milieudegradatie.

De transatlantische gemeenschap raakt steeds meer verweven. Onze economieën zijn gedurende de afgelopen decennia fundamenteel veranderd en met elkaar verstrengeld geraakt. De intensieve samenwerkingsrelaties tussen het Nederlandse en Amerikaanse bedrijfsleven zijn daar een goed voorbeeld van, zoals onder andere KLM-Northwest, Aegon-Transamerica en DAF-Paccar laten zien. Nederland zal zich via zijn officiële vertegenwoordigingen in de VS voor een belangrijk deel richten op de actieve behartiging van de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven.

Ondanks de «gelijkgezindheid» op veel terreinen, schuwt Nederland ook de kritiek niet, bijvoorbeeld waar het gaat om de toepassing van de doodstraf in een groot aantal staten van de VS. De Regering acht het eveneens zeer belangrijk voortdurend bij de Amerikaanse gesprekspartners aandacht te vragen voor het grote belang van een optimale Amerikaanse betrokkenheid bij het multilaterale netwerk. Hun economisch en politiek vermogen kan door het multilaterale netwerk slechts node worden gemist. In dit verband baart de aanzienlijke betalingsachterstand van de VS bij de VN de Regering zorgen. Zoals in hoofdstuk 2 is gesteld, zal Nederland met zijn EU-partners bij de VS erop aandringen deze kwestie op te lossen.

Een belangrijke ontwikkeling in de verhouding tussen de EU en de VS vormt de «New Transatlantic Agenda» (NTA). Concrete afspraken zijn bijvoorbeeld al gemaakt over vroegtijdige identificatie van potentiële onderlinge problemen op handelspolitiek en andere terreinen. De Regering omarmt deze richtsnoeren voor «early warning» en zal zich inzetten voor een succesvolle toepassing. De paraplu van hoofdstuk II van de NTA – mondiale uitdagingen waaronder drugshandel, internationale misdaad, klimaatproblematiek en besmettelijke ziekten – wordt door de Regering aangegrepen als extra instrument om op deze terreinen tot een internationale aanpak te komen.

Rechtstreeks contact met leden en stafleden van het Congres is en blijft essentieel bij het behartigen van de Nederlandse belangen en het uitdragen van de nationale inzichten in de VS. Nederland kan sinds geruime tijd bogen op een goed netwerk in de VS. De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de VS zal deze contacten intensiveren.

De Regering zal de nauwe relatie met Canada bestendigen. Het gezamenlijke Veiligheidsraadlidmaatschap biedt daarnaast extra aanknopingspunten om de veelal bestaande «gelijkgezindheid» te benutten.

7.3.2 Nederlandse Antillen en Aruba

Nederland wil binnen de kaders van het Statuut aan een moderne, volwassen relatie met de Koninkrijksdelen werken. Positief in dit verband zijn de ervaringen opgedaan bij de EU-Rio Top. Tijdens deze Top heeft Nederland succesvol samengewerkt met vertegenwoordigers van de Antillen en Aruba in de opstelling jegens de landen van Latijns-Amerika. De strategische ligging van deze Koninkrijksdelen kan het buitenlands beleid ten aanzien van Latijns-Amerika ten goede komen. Op het terrein van de buitenlandse betrekkingen van het Koninkrijk wordt mede daarom gezocht naar vormen van samenwerking die vast verankerd zijn in de structuur van het Koninkrijk en tevens de landen in de West de mogelijkheid geven zelf een bijdrage te leveren aan het onderhouden van de buitenlandse betrekkingen, met name op commercieel en cultureel terrein.

Tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Nederlandse Antillen en Aruba in juni 1999 zijn tal van afspraken gemaakt om nieuwe vormen van samenwerking te realiseren. In de eerste plaats zal de samenwerking tussen de betrokken beleidsdirecties in Den Haag en het Bureau Buitenlandse Betrekkingen in Willemstad en de directie Buitenlandse Betrekkingen in Oranjestad worden uitgebreid. De mogelijkheden voor gekwalificeerde ambtenaren van de Nederlandse Antillen en Aruba om toegevoegd te worden aan ambassades van het Koninkrijk, zullen worden gestructureerd; de plaatsing van een ambtenaar van de Antillen te Caracas wordt inmiddels voorbereid. Daarnaast is overeengekomen te bezien of en hoe het Consulaat te Miami is om te vormen tot een beroeps Consulaat-Generaal en is te versterken met ambtenaren van de Buitenlandse Dienst van het Koninkrijk.

Daarnaast zal de uitwisseling van medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Bureau Buitenlandse Betrekkingen te Willemstad en de directie Buitenlandse Betrekkingen te Oranjestad worden uitgebreid. De mogelijkheid tot deelname van Antilliaanse en Arubaanse ambtenaren aan de nieuwe opleiding tot beleidsambtenaar – die sinds 1999 door het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt aangeboden – zal eveneens worden uitgebreid. Ten slotte zullen de communicatielijnen tussen de verschillende betrokken instanties in Nederland en op de Antillen en Aruba aan de eisen van deze tijd worden aangepast.

Eén van de gevolgen van de strategische ligging van de landen van het Koninkrijk is dat de bestrijding van de aan drugs gerelateerde criminaliteit in de Caribische regio bijzondere aandacht vereist. In het Caribisch gebied wordt daarnaar gestreefd door middel van verdere verbetering van de samenwerking met de buurlanden. De Kustwacht is aanzienlijk versterkt en de Amerikaanse diensten die zich bezighouden met drugsbestrijding maken gebruik van de vliegvelden van Aruba en Curaçao.

Met de Koninkrijksdelen in de West wordt intensief overlegd over de verbetering van de sociaal-economische situatie en de financiële situatie van de aldaar gevestigde overheden. Het begrip zelfredzaamheid staat in deze discussie centraal.1

7.3.3 Suriname2

In de relatie met Suriname staan de beginselen van het Raamverdrag voorop. De ontwikkelingssamenwerking is in feite opgeschort na de weigering van de Surinaamse Regering tot het voeren van beleidsoverleg. Bij een eventuele hervatting van het beleidsoverleg zal goed beleid en goed bestuur voorwaarde zijn voor het aangaan van nieuwe Nederlandse verplichtingen. Op dit moment heeft de Regering gerede twijfels over het Surinaams economisch beleid evenals over het functioneren van de rechtsstaat. Het is belangrijk te beseffen, dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van Suriname bij de Surinaamse regering ligt.

7.3.4 Latijns-Amerika

De landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied hebben in de afgelopen periode een opmerkelijke voortgang gemaakt op de terreinen van democratische ontwikkeling en goed bestuur. De economische ontwikkelingen in het algemeen zijn eveneens veelbelovend. Als gevolg van deze ontwikkelingen zijn de landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en de landen van de Europese Unie nader tot elkaar gekomen. Dit is met name duidelijk gebleken tijdens de in juni 1999 gehouden Top van Europese, Latijns-Amerikaanse en Caribische regeringsleiders. In Europees kader is het vervolg op deze Top een prominent punt op de agenda. De EU zal bovendien verdere invulling geven aan de kaderakkoorden met de Mercosur-landen en Chili en Mexico. Voor alle landen van de regio geldt dat handelsliberalisatie een grote bijdrage zal kunnen vormen aan de vereiste van verdere economische ontwikkeling. Voortgang in het verband van de WTO is dan ook van essentieel belang voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, hetgeen onder meer betekent dat ook de genoemde kaderakkoorden WTO-conform zullen dienen te zijn.

Nederland zal door middel van bilateraal en multilateraal beleid bijdragen aan de bestendiging en versterking van democratie, economische ontwikkeling en regionale samenwerking in Latijns-Amerika. Belangrijke aandachtspunten zijn in dit verband de versterking van de politieke betrekkingen en de optimale benutting van het beleidsinstrumentarium. Nederland zal de bilaterale ontwikkelingsrelaties met Bolivia en Nicaragua in overleg met deze landen nader vormgeven. Dit geldt ook voor de invulling van de thematische ontwikkeling met diverse andere Latijns-Amerikaanse landen. Nederland zal waar mogelijk het vredesproces in Colombia – het enige land op het continent dat nog door een burgeroorlog wordt geteisterd – ondersteunen. Gebruikmakend van zijn postennet zal Nederland actief inspelen op de snel groeiende commerciële betrekkingen (handel en investeringen) tussen Latijns-Amerika en ons land. Een goede samenwerking tussen de drie landen van het Koninkrijk bij het verder ontwikkelen van de handels- en investeringsrelaties met de regio is van groot belang; het Koninkrijk is immers ook een Caribische natie en de voordelen van deze geografische omstandigheid dienen optimaal te worden benut.

7.4 Het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Golfregio

7.4.1 Het Midden-Oosten

Politieke stabiliteit en duurzame, alomvattende vrede in het Midden-Oosten is niet alleen in het grootste belang voor de direct betrokkenen. Het besef dat deze regio grenst aan de Zuidoost-flank van de Europese Unie maakt duidelijk dat ook onze belangen in het geding zijn.

De verkiezing van een nieuwe regering in Israël heeft het vredesproces in het Midden-Oosten een impuls gegeven. De Regering is verheugd over het nieuwe akkoord dat Israël en de Palestijnen op 4 september 1999 in Sharm-El-Sheikh hebben gesloten. In dit akkoord zijn nadere afspraken gemaakt over de concrete uitvoering van de reeds bestaande overeenkomsten. Dit biedt nieuwe kansen voor de totstandkoming van een alomvattende vrede in de regio. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het vredesproces in het Midden-Oosten krijgt in de eerste plaats gestalte in EU-verband. Het EU-beleid is complementair aan dat van de Verenigde Staten. Dit beleid is gericht op een alomvattende vrede in de regio, waarbij recht wordt gedaan zowel aan de veiligheidseisen van Israël als aan het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen. Nederland wil, mede op grond van zijn bijzondere relatie met Israël, een eigen bijdrage leveren aan het vredesproces. Het bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken aan de regio moet ook in dit licht worden bezien. Naast de gebruikelijke diplomatieke instrumenten richt Nederland zich ook op trilaterale samenwerking in de regio. Hierbij wordt veel aandacht geschonken aan de regionale waterproblematiek. Nederland zal het vredesproces mede ondersteunen door het inzetten van ontwikkelingsamenwerking ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Deze bilaterale ontwikkelingshulp zal worden afgebouwd bij het totstandkomen van een permanente Palestijns-Israëlische vredesregeling.

In Egypte vinden belangrijke economische ontwikkelingen plaats. Egypte heeft nu een grotere toegang tot de internationale kapitaalmarkt. Daarom heeft de Regering besloten de ontwikkelingsrelatie met Egypte binnen vijf jaar af te bouwen.

7.4.2 Noord Afrika en de Golfregio

Nederland faciliteert het proces tegen de twee Libische Lockerbie-verdachten. Op deze wijze draagt Nederland niet alleen bij aan de bevordering van de internationale rechtsorde, maar tevens aan de herintreding van Libië in de internationale gemeenschap. Met de opschorting van de sancties van de Veiligheidsraad tegen Libië komt een einde aan het internationale isolement van dit land. Libië heeft op termijn de mogelijkheid als volwaardige partner tot het Barcelona Proces toe te treden. De EU zal te zijner tijd met Libië, evenals met de overige mediterrane partners, over het Euro-Mediterraan Associatieverdrag gaan onderhandelen. Het huidige «MEDA-programma», het financiële instrument van het Barcelona Proces, krijgt in MEDA II een opvolger voor de periode 2000–2006.

Het Nederlandse beleid jegens Irak krijgt vooral vorm binnen het kader van de Veiligheidsraad. In hoofdstuk 2 is de Nederlandse positie ten aanzien van Irak uiteengezet. De Regering wenst verbetering en verbreding van de betrekkingen met Iran. Tevens zal Nederland de bezorgdheid over het Iraanse beleid met betrekking tot mensenrechten, terrorisme, massavernietigingswapens en het vredesproces in het Midden-Oosten aan de orde blijven stellen.

7.5 Azië

Het Aziatische continent met zijn vele culturen en bevolkingsgroepen geeft op zijn eigen wijze kleur aan het palet van betrekkingen met Nederland. Op het Aziatische continent komen namelijk veel belangrijke zaken samen, waaronder mensenrechten, economische belangen en veiligheid. De Regering heeft de economische dimensie van de relatie met China en Japan hoog op de agenda staan. Nederland spant zich samen met andere landen en multilaterale organisaties in, om de veiligheidssituatie in Zuid-Azië te stabiliseren. De Nederlandse assistentie aan de ontwikkeling van Zuid-Azië wordt met verhoogde inspanning ter hand genomen. De ontwikkelingen in het transitieproces van Indonesië zullen belangrijke gevolgen voor de regio hebben. Voor dit land geldt dat thans de situatie te fluïde is om daar een oordeel op te baseren. Overigens zal de Regering met name in multilateraal verband opereren. De ontwikkelingen met betrekking tot de verkiezingen en het transitieproces in Indonesië, zijn nader toegelicht in de brieven die de Kamer in juni en september 1999 zijn toegegaan. De recente gewelddadige ontwikkelingen in Oost-Timor na het referendum baren de Regering ernstige zorgen. Het uitgangspunt van de Regering is dat maximale druk op de Indonesische regering moet worden uitgeoefend om zich te houden aan de internationale afspraken. Deze druk zal via de Veiligheidsraad en via de EU vorm moeten krijgen. Met vijf Aziatische landen zal Nederland een structurele bilaterale samenwerkingsrelatie onderhouden, te weten: India, Sri Lanka, Bangladesh, Jemen en Vietnam. In 2000 zal het nieuwe ontwikkelingsbeleid vorm krijgen. In hoofdstuk 6 is de aard en de vorm van het nieuwe Nederlandse ontwikkelingsbeleid uiteengezet.

7.5.1 Oost-Azië

China

China is een land met een – in potentie – enorme markt. Hier liggen kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Tegelijkertijd is China een land waar democratisering en respect voor mensenrechten nog niet tot wasdom zijn gekomen. De Regering is van mening dat de relevante boodschap via alle dimensies in de bilaterale betrekkingen geuit moet worden. Dit vergt dan wel dat alle kanalen open blijven. De economische dimensie in de bilaterale relatie biedt voor de komende periode de meeste kansen om voortdurend in dialoog met de Chinese overheid te blijven en zo ook andere voor Nederland belangrijke kwesties aan de orde te kunnen blijven stellen.

Voor Nederland staat in 2000 de politiek-economische integratie van China in de wereldorde op de voorgrond. Daarom steunt Nederland ook de mogelijke toetreding van China tot de WTO. Op politiek vlak heeft de Regering tegelijkertijd bijzondere aandacht voor het sociaal-economisch hervormingsbeleid, de regionale verhoudingen binnen China en de mensenrechtensituatie. Tevens acht de Regering de verhoudingen van China jegens de Aziatische regio belangrijk. Te meer daar het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad extra aandacht vereist voor de Chinese opstelling ten aanzien van buitenlandspolitieke kwesties. De assistentie bij de ontwikkeling van China wordt vormgegeven door plaatsing van China op de drie OS-themalijsten (zie ook hoofdstuk 6).

Japan

Japan en Nederland delen een bewogen geschiedenis van 400 jaar. In het jaar 2000 worden vier eeuwen betrekkingen tussen Nederland en Japan herdacht. De Stichting 400 Jaar Nederland-Japan geeft vorm aan deze herdenking. Het oorlogsverleden maakt hier onderdeel van uit. Aan de oorlogsjaren van velen in het toenmalig Nederlands-Indië mag niet licht worden voorbijgegaan. In goed overleg met het Indisch Platform moet dit op een betekenisvolle wijze worden vormgegeven.

Nederland heeft in de bilaterale betrekkingen met Japan als prioriteit de intensivering van de economische en financiële samenwerking, door bevordering van handel, investeringen en markttoegang. Cultuur en technologische-wetenschappelijke samenwerking en het stimuleren van de Japanse politieke betrokkenheid bij mondiale ontwikkelingen, acht de Regering eveneens van groot belang.

7.5.2 Zuid-Azië

Naast de inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, zal Nederland zich in Zuid-Azië vooral inzetten voor de verbetering van de kwaliteit van het openbare bestuur en de bevordering van de regionale samenwerking. Daarbij zal worden aangesloten bij initiatieven uit de regio zelf. Ter bestrijding van de illegale immigratie zullen acht extra medewerkers in de regio worden geplaatst. Inmiddels komt meer dan de helft van de in Nederland geïmporteerde heroïne uit Afghanistan. De Nederlandse vertegenwoordiging in Pakistan heeft om deze reden eveneens beschikking gekregen over extra personeel. Ook de vrede- en veiligheidssituatie in de regio vereist speciale aandacht. Nederland zal in dit kader aansluiten bij activiteiten van de EU, de VN en andere multilaterale fora.

7.5.3 Zuidoost-Azië

EU-betrekkingen

De politieke betrekkingen met Zuidoost-Azië komen voor een belangrijk deel tot stand via de Europese Unie. De relatie tussen de EU en Zuidoost-Azië staat onder druk sinds de toetreding van Birma tot de «Association of South East Asian Nations» (ASEAN) in juli 1997. De Regering zet zich in voor revitalisering van de betrekkingen met ASEAN, evenwel zonder afbreuk te doen aan de kritische houding ten aanzien van Birma. Zo wist Nederland samen met het VK zijn Europese partners ervan te overtuigen dat Birmese deelname aan de EU/ASEAN ministeriële bijeenkomst te Berlijn in maart 1999, niet in overeenstemming was met het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU. In het kader van de bredere, intergouvernementele samenwerking tussen Europa en Azië zal op 3 en 4 oktober 2000 in Seoul de derde «Asia Europe Meeting» (ASEM III) op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders plaatsvinden. In de aanloop naar ASEM III is met de Aziatische partners een discussie gestart hoe de dynamiek van de politieke, economische en culturele samenwerking in ASEM-kader kan worden behouden.

7.6 Sub-Sahara Afrika

De duurzame ontwikkeling van het Afrikaanse continent is voor Nederland een prioriteit. Dertig oorlogen teisterden dit werelddeel sinds 1970. Afrika is nog steeds het toneel van diverse hardnekkige, en vaak gruwelijke interne of regionale conflicten, zoals in Sudan, Ethiopië-Eritrea, Sierra Leone, Angola en in het gebied van de Grote Meren. Bovendien blijft de armoede in veel Afrikaanse landen schrijnend. De economische groei – drie procent in 1998 – is enigszins afgenomen en de schuldenlast van 350 miljard dollar drukt zwaar. Toch wordt Afrika niet alleen gekenmerkt door kommer en kwel. Afrika mag geen verloren continent worden. De ontwikkelingen in Zuid-Afrika, bijvoorbeeld, zijn ondanks de aanloopproblemen hoopgevend. Een aantal andere landen boekt eveneens voortgang op cruciale gebieden als economische hervorming en ontwikkeling, democratisering, sociaal beleid en bestuur. Deze positieve ontwikkelingen zijn ook in landen te bespeuren, waar nog niet zo lang geleden een verwoestend conflict heerste, zoals Mozambique en Uganda.

In het eerste hoofdstuk is al gezegd dat alles op dit continent samenkomt: ontwikkelingsvraagstukken, humanitaire nood, conflicten, economische belangen en multilaterale samenwerking. Nu Nederland lid is van de Veiligheidsraad zal ook in dat verband speciale aandacht aan Afrika worden besteed. Een groot deel van de resoluties die in de Veiligheidsraad worden ingediend betreffen immers Afrika.

«Ownership» bij ontwikkeling is cruciaal. Afrika is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor zijn eigen ontwikkeling en voor de oplossing van zijn eigen politieke problemen. Steun bij deze processen is echter onontbeerlijk. Het Nederlandse beleid zal inspelen op die landen en organisaties waar de kiel voor stabiliteit en rust in Afrika wordt gelegd. Zo kan Nederland meer als katalysator van regionale en lokale processen fungeren. Daarbij zal het hele spectrum van het buitenlands beleid benut worden om te komen tot een coherente aanpak. In aansluiting op de oproep van de Secretaris-Generaal van de VN om meer aandacht te geven aan Afrika, streeft de Regering ernaar het aandeel van de hulp aan Afrika als onderdeel van de wereldwijde Nederlandse hulpinspanning van 40 procent naar 50 procent te verhogen. Nederland zal in bilateraal en multilateraal verband speciale aandacht aan Afrika geven. Een (inter)nationale coherente aanpak is hierbij van groot belang. Een belangrijk instrument bij het bereiken van vooruitgang op deze terreinen wordt gevormd door de structurele bilaterale hulprelatie met elf Afrikaanse landen. Tegelijkertijd zijn politieke, economische en culturele betrekkingen – zowel bilateraal als multilateraal – evenzeer essentiële instrumenten bij de verdere ontwikkeling van dit continent.

De voornaamste accenten in het Afrika-beleid van Paars II zijn gezet bij de ondersteuning van veiligheid en stabiliteit en de bestrijding van armoede. Middelen daartoe zijn: conflictbeheersing, regionale samenwerking, de beperking van de wapenhandel, stimuleren en ondersteunen van goed beleid en goed bestuur en het versterken van het economisch beleid voor Afrika. Hierbij is een optimale afstemming tussen het bilaterale en multilaterale beleid van groot belang. In de Afrika-notitie die de Kamer zomer 1999 heeft ontvangen, wordt het Afrika-beleid van de Regering uit de doeken gedaan.

HOOFDSTUK 8 ORGANISATIE, PERSONEEL EN FINANCIEEL BEHEER

8.1 Inleiding

Om een coherent en doeltreffend buitenlands beleid te voeren zijn een goede kaart, kompas èn computer niet voldoende. Ook een effectieve organisatie met de juiste mensen op de juiste plaatsen is essentieel voor de uitvoering van alle beleidsplannen. In het begrotingsjaar 2000 staat in dit verband een aantal belangrijke onderwerpen centraal: de invoering van het nieuwe personeelsbeleid, de verdere vormgeving van het integraal management en de bestendiging van de financiële functie.

8.2 Personeel1

In 2000 zal Buitenlandse Zaken een nieuw personeelsbeleid invoeren. De doelstelling hiervan is een verbetering van resultaten door een effectiever inzet en ontwikkeling van het personeel. Integraal managers krijgen een grote rol bij de uitvoering van het personeelsbeleid. Ook de invloed van de medewerkers op de eigen «employability» neemt toe. Het onderscheid tussen «overplaatsbare» en «niet-overplaatsbare» ambtenaren verdwijnt. Er komt een nieuwe rechtspositie voor alle BZ-medewerkers, die mobiliteit voor allen inhoudt.

Om ervoor te zorgen dat de juiste persoon op de juiste plaats terecht komt, zijn nieuwe instrumenten ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn functie- en persoonsprofielen alsmede omschrijvingen van competenties voor alle functies. De ontwikkeling van kennis en vaardigheden van personeel vormt een kernonderdeel van het personeelsbeleid. De ontplooiingsmogelijkheden van partners worden vergroot, met name bij plaatsing in het buitenland. Dit betreft onder meer verruiming van de faciliteiten voor opleiding en herintreding op de arbeidsmarkt.

8.3 Postennet

De kwaliteit van het postennet is cruciaal voor de behartiging van de Nederlandse belangen in het buitenland en voor de samenwerking met andere landen. De Regering bekijkt regelmatig of het postennet efficiënt en effectief wordt benut. Op grond hiervan en in het licht van de taakstelling voortvloeiend uit het Regeerakkoord, zijn in 1999 interdepartementaal prioriteiten gesteld voor de inrichting van het postennet. Het resultaat is dat de inrichting van het postennet wordt aangepast: enkele posten zullen worden gesloten, op andere plaatsen zullen posten worden geopend, zoals bijvoorbeeld in Albanië.

Daarnaast zal het mogelijk zijn – door opheffing of samenvoeging van functies, efficiëntere werkwijzes en functievervulling door lokale medewerkers in plaats van uitgezonden medewerkers – het totaal aantal uitgezonden medewerkers te verminderen met ongeveer 50 fte's in 1999 oplopend tot 125 fte's in 2003. Tegelijkertijd wordt een aantal posten versterkt voor het opvangen van de sterk toegenomen werkzaamheden op het gebied van asiel en migratie.

8.4 Integraal management en financieel beheer1

In het kader van de herijking is besloten tot invoering van integraal management als besturingsmodel. Beslissingsverantwoordelijkheden zijn naar lagere niveaus gedelegeerd. Daarnaast zijn directeuren en ambassadeurs meer dan voorheen verantwoordelijk voor de resultaten en de effectiviteit van het eigen organisatie-onderdeel.

Om integraal management verder te ontwikkelen vinden de volgende verbeteringen plaats:

– Realisatie van een verscheidenheid aan opleidingsmodules voor integraal managers;

– Verbetering van de jaarplancyclus door er een meerjarig karakter aan te geven;

– Grotere beslissingsbevoegdheid van integraal managers bij de werving van personeel;

– Verdere vereenvoudiging van de beheersregels;

– Definitieve invoering van het «incentive-beleid»; bevordering van het functioneren van de organisatie en haar medewerkers door invoering van zogenaamde «prikkels».

Steun bij kennisopbouw en instrumentontwikkeling voor specifieke beheersaspecten zal worden verleend aan die posten in de landen waaraan Nederland structurele bilaterale hulp geeft. Deze kennisopbouw en instrumentenontwikkeling is met name nuttig bij de landenspecifieke uitwerking van de sectorale benadering.

Consolidatie van de financiële functie

Voor de financiële functie op het departement staat het begrotingsjaar 2000 in het teken van een consolidatie van het veranderingsproces binnen de directie Financieel Economische Zaken. Dit proces moet leiden tot de vorming van een professionele, klantvriendelijke «concern controller». Meer aandacht zal hierbij worden besteed aan opleidingen en de verdere vormgeving van de decentrale financiële functie.

Het nieuwe beleid op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en de versterking van de consulaire functie op sommige posten stellen nieuwe eisen aan beheersmedewerkers. De mogelijke integratie van de functies van kanselier en controller wordt in dit kader onderzocht.

Prestatiemeting als instrument van integraal management

Buitenlandse Zaken hanteert drie instrumenten om prestaties van beleid weer te geven en de interne bedrijfsvoering door te lichten: kengetallen, evaluaties en organisatiedoorlichtingen. De aard van het werkproces bepaalt de inzet van het instrument. Voor eenvoudig meetbare processen worden kengetallen gebruikt. Deze zijn in een beperkt aantal gevallen bruikbaar voor het presenteren van resultaten van buitenlands beleid. Ramings- en doelmatigheidskengetallen worden in toenemende mate in de begroting en in het Jaarverslag van het ministerie van Buitenlandse Zaken gebruikt. Doeltreffendheidskengetallen worden vooralsnog niet gebruikt. Op het niveau van de begroting kunnen beleidseffecten immers moeilijk worden verbonden aan de besteding van middelen.

De Regering heeft in de nota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» heeft voor de begroting in de 21ste eeuw een nieuwe opzet gepresenteerd, die ondermeer een grotere nadruk legt op prestatiegegevens. Bij Buitenlandse Zaken is een departementsbreed implementatietraject voor deze nieuwe begrotingsopzet gestart dat in 2001 zal uitmonden in een begroting nieuwe stijl.

Beleidsevaluaties zullen worden ingezet waar het niet zinvol is kengetallen te gebruiken. Jaarlijks wordt een departementaal evaluatieprogramma opgesteld. Dit programma wordt voor een deel uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB). Daarnaast worden door beleidsdirecties evaluaties uitgevoerd. In de Artikelsgewijze Toelichting wordt van afgeronde evaluaties verslag gedaan.

De tijdsduur van de IOB-evaluatieonderzoeken wordt tot maximaal een jaar beperkt. De evaluaties zullen minder ver in de tijd teruggaan en een minder breed terrein bestrijken dan tot nog toe. Complexe onderwerpen, die langere tijd in beslag nemen, zullen worden verdeeld in afzonderlijke studies. Er wordt gestreefd naar een mengeling van langere en kortere evaluaties die, waar mogelijk, een vooruitblikkend karakter hebben.

De Inspectie en Evaluatie Bedrijfsvoering (ISB) is verantwoordelijk voor de uitvoering van de organisatiedoorlichtingen. Deze worden gebruikt om regelmatig de beleidsuitvoering en bedrijfsvoering van organisatieonderdelen te toetsen. De posten die betrokken zijn bij ontwikkelingssamenwerking worden eens per twee jaar doorgelicht. In 2000 zal de doorlichting van directies op het departement verder zijn beslag krijgen.

8.5 Informatiesystemen

Informatievoorziening en communicatie zijn belangrijke pijlers van de werkzaamheden van Buitenlandse Zaken. Op dit terrein wordt gewerkt aan de vernieuwing van informatiesystemen en -infrastructuren die vanaf 2000 gefaseerd zullen worden ingevoerd. Om de informatievoorziening en communicatie op het ministerie ook op andere vlakken te verbeteren zijn diverse andere ontwikkelingen gaande, zoals het formuleren van een informatie- en communicatiestrategie van BZ en het ontwikkelen van kennismanagement.

8.6 Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken

Met de herijking is de Dienst Juridische Zaken ingesteld. Uit evaluatie is gebleken dat de juridische functie verdere versterking behoeft. Daarom worden maatregelen uitgevoerd om onder meer de juridische functie van een aantal posten te versterken. Beoogd wordt deze uitvoering voor eind 2000 af te ronden. Er is een aantal acties ondernomen om de goedkeuring van prioritaire verdragen te versnellen. Deze acties hebben betrekking op zowel Buitenlandse Zaken als ook op andere departementen. Aan de Kamer zal ieder jaar worden meegedeeld welke ontwerp-verdragen prioriteit hebben. Prioritaire wetgevingsproducten in voorbereiding zijn, naast een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake het subsidiebeleid (zie onder 8.6), een Visumwet en een wet over de legalisatie van documenten. De ontwerpen hiervan zullen de Kamer medio 2000 worden voorgelegd. In bijlage 2 is een overzicht, van het totaal aan wetsvoorstellen in voorbereiding, opgenomen.

8.7 Subsidies1

De Kaderwet Subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken (Stb 1998, 739) en een ministeriële regeling waarin de wet nader wordt uitgewerkt (Stcrt. 1998, 249) zijn per 1 januari 1999 in werking getreden. Daarmee is voldaan aan de eis die de Algemene Wet Bestuursrecht stelt voor de verlening van subsidies door of namens ondergetekenden. De Kaderwet en de ministeriële regeling scheppen een inhoudelijk en procedureel kader. Daarmee zijn zij een belangrijk hulpmiddel voor de juridische en financieel-economische inbedding van beleidskeuzes voor de besteding van subsidiemiddelen. Indien nodig wordt met subsidieplafonds gewerkt. De concept-AMvB met betrekking tot het subsidiebeleid is medio 1999 aan de Raad van State voor advies aangeboden. Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van de AMvB per 1 januari 2000.

8.8 Huisvesting in het buitenland2

De nota «Vastgoed in beweging» (1997) vormt de basis voor het beheer zoals dat bij de Dienst Gebouwen Buitenland (DGB) wordt gevoerd. In deze nota is geconstateerd dat er op veel posten sprake is van achterstallig onderhoud. Er wordt hard gewerkt om deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken. DGB is bezig met een veranderingsproces gericht op een meer professionele en klantgerichte organisatie. Dit proces wordt waarschijnlijk eind 2000 afgerond.

C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL

Wetsartikel 1 (uitgaven en verplichtingen)

HOOFDBELEIDSTERREIN 6. ALGEMEEN BINNENLAND

Artikel 06.01 Personeel en Materieel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel omvat de personele en materiële uitgaven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en bestaat uit de volgende artikelonderdelen.

06.01.01 Ambtelijk personeel

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven ten behoeve van het ambtelijk personeel binnenland verantwoord. Het betreft personeel werkzaam bij de algemene leiding van het departement (inclusief de ministers en de staatssecretaris), de centrale directies, de beleidsdirecties en de ondersteunende diensten.

06.01.02 Overige personele uitgaven

De overige personele uitgaven omvatten de uitgaven voor opleidingen, uitzendkrachten, werving en selectie van het ministerie (met uitzondering van het personeel ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking).

06.01.03 Materieel

Op dit artikelonderdeel worden de materiële uitgaven en overige uitgaven ten behoeve van het departement verantwoord. Voor een toelichting op de bedrijfsvoering van het departement, waaronder de vernieuwing van het personeelsbeleid en de efficiency-operatie, wordt verwezen naar hoofdstuk 8 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.

06.01.04 Huisvesting

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven ten behoeve van huur, energie, schoonmaak en klein onderhoud van het departement in Den Haag, inclusief SNV, verantwoord.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  264 506252 576253 339252 963252 963 
–Eerste suppletore wet  – 26 345– 16 684– 8 967– 11 967– 11 967 
–Mutatie  29 83934 00423 07816 41016 410 
–Stand ontwerp-begroting 20002 859230 127268 000269 896267 450257 406257 406258 217
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10001 297104 427121 613122 473121 364116 806116 806117 174

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  265 416252 516253 269252 883252 883 
–Eerste suppletore wet  – 26 345– 16 684– 8 967– 11 967– 11 967 
–Mutatie  29 83934 00423 07816 41016 410 
–Stand ontwerp-begroting 2000 231 482268 910269 836267 380257 326257 326258 217
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 105 042122 026122 446121 332116 769116 769117 174

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De mutatie is het gevolg van verschillende aanpassingen:

– toevoeging van NLG 6,8 miljoen in 1999 in het kader van het asiel- en migratiebeleid;

– technische overheveling van per saldo NLG 31,8 miljoen naar artikel 07.01 (personeel en materieel buitenland) ten behoeve van een geïntegreerde verantwoording van de uitgaven op het gebied van automatisering (NLG 47 miljoen) en bedrijfsvoering (NLG 15,2 miljoen);

– verlaging met NLG 2 miljoen in 1999 in verband met de taakstelling uit het regeerakkoord. Vanaf 2000 vinden in dit kader van de efficiency-operatie verhogingen plaats voor onder andere vernieuwing personeelsbeleid, communicatieplan, ICT-organisatie, flankerend beleid en herwaardering van functies (NLG 3 miljoen in 2000, NLG 10 miljoen in 2001 en NLG 7 miljoen vanaf 2002). Deze verhogingen worden gefinancierd door een efficiency-taakstelling op het departement en posten. Zie voorts het terzake gestelde onder begrotingsartikel 07.01;

– overige technische mutaties van per saldo NLG 0,6 miljoen.

Mutatie

De mutatie heeft betrekking op:

– structurele toevoeging van NLG 10,1 miljoen vanaf 2000 in het kader van asiel- en migratiebeleid;

– structurele toevoeging van NLG 4,4 miljoen uit hoofde van de incidentele loonontwikkeling en premiemutaties alsmede structurele toevoeging van NLG 2,0 miljoen voor materiële uitgaven binnenland ter compensatie van prijsontwikkelingen;

– incidentele verhoging met NLG 10 miljoen in 1999 en NLG 5,2 miljoen in 2000 voor diverse uitgaven, waaronder de extra personele en materiële kosten binnenland die het lidmaatschap van de Veiligheidsraad met zich meebrengt, incidenteel extra personele inzet bij de behandeling van beroep en bezwaarschriften en aanpassingen op huisvestings- en binnenklimaatgebied uit hoofde van de ARBO-wetgeving;

– toevoeging eindejaarsmarge 1998 (NLG 15 miljoen in 1999, NLG 12 miljoen in 2000 en NLG 2 miljoen in 2001). Deze middelen worden onder andere ingezet voor de incidentele financiering van de efficiency-operatie (zie hierboven 1e suppletore wet). De besparingen worden immers in de eerste jaren niet ten volle gerealiseerd door te geringe uitstroom van personeel waardoor er tijdelijk een overbezetting ontstaat;

– een verlaging van het huisvestingsbudget met NLG 0,4 miljoen naar aanleiding van een correctie van de bedragen als gevolg van het nieuwe Rijkshuisvestingsstelsel.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Ambtelijk personeel 168 094182 952191 396 11 01.40
2.Overige personele uitgaven 9 4838 7048 694 11/12/52 01.40
3.Materieel 35 88552 75946 825 12/43A/52 01.40/03.5
4.Huisvesting 18 02024 49522 921 12 01.40
Totaal 231 482268 910269 836    

e. Overige gegevens

06.01.01 Ambtelijk personeel

De personele uitgaven voor ambtelijk personeel zijn als volgt verdeeld over de organisatie-onderdelen.

Onderverdeling uitgaven ambtelijk personeel naar dienstonderdelen (x f 1000)
 Uitgaven
 199819992000
    
Alg. leiding en diensten ressorterend onder de SG102 317109 557113 553
DG Regiobeleid12 43213 26513 562
DG Politieke Zaken7 2997 3247 507
DGPZ/DGIS5 2755 6955 802
DG Internationale Samenwerking25 98027 38727 489
DG Europese Samenwerking14 79119 72423 483
Totaal168 094182 952191 396

De hieronder weergegeven ramingskengetallen hebben betrekking op de geraamde bezetting van het ambtelijk personeel op het departement. De bezetting en de personeelskosten voor de onderdelen A&O-fonds en het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging zijn buiten beschouwing gelaten omdat zij geen deel uitmaken van de personeelsformatie van het departement.

Ramingskengetal ambtelijk personeel
 1998199920002001200220032004
Gemiddelde bezetting in fte's (q)1 6531 7681 7701 7271 6681 6441 644
Gemiddelde prijs per fte (p)96 471101 904106 440108 610109 651111 252111 252
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 1000159 467180 166188 399187 570182 898182 898182 898

De bezetting neemt de komende jaren af als gevolg van de efficiency-operatie (afname bezetting met 191 fte's). Tegelijkertijd wordt een aantal directies op het departement versterkt voor het opvangen van de sterk toegenomen werkzaamheden op het gebied van asiel en migratie. Voorts zal de departementale bezetting voor de jaren 1999, 2000 en 2001 incidenteel toenemen als gevolg van bovenformatieve personeelsleden die terugkomen van de posten. Door middel van instroombeperkende maatregelen, natuurlijk verloop en flankerend beleid zal worden getracht deze personeelsleden te plaatsen op een reguliere formatieplaats. De gemiddelde prijs per fte stijgt als gevolg van loonontwikkeling, herwaardering van een aantal beheersfuncties en geraamde extra incidentele ontwikkeling.

Tenslotte staan in onderstaande tabel de doelmatigheidskengetallen voor vertalingen (inclusief de vertalingen die worden uitbesteed).

Doelmatigheidskengetallen Vertalingen
 1998199920002001
Vertaalde woorden (q)5 437 5005 437 5005 437 5005 437 500
Uitvoeringskosten per woord (p)0,660,660,660,66
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq); x 1 0003 5893 5893 5893 589

De doelmatigheidskengetallen vertalingen zijn gebaseerd op de realisatiecijfers 1998. De totale uitgaven bestaan uit personele uitgaven (inclusief ondersteunende diensten zoals secretariaat, terminologen en systeembeheer), materiele uitgaven en uitgaven voor uitbesteding van vertalingen. De personele uitgaven zijn bepaald aan de hand van de DAR-tarievenhandleiding.

Ramingskengetallen Huisvesting
 1999200020012002
Uitgaven per fte (p)13 72713 01613 54313 862
Aantal fte (q)1 784,51 761,01 692,51 653,5
Toegelichte begrotings (pxq); x 100024 49522 92122 92122 921

De totale huisvestingsuitgaven bestaan uit huur, energie, schoonmaak en klein onderhoud van het departement in Den Haag inclusief SNV. In 1999 vallen de totale uitgaven hoger uit in verband met extra klein onderhoud. Vanaf 2000 stijgen de gemiddelde huisvestingsuitgaven. Dit wordt veroorzaakt door een daling van het aantal fte's terwijl de huisvestingsuitgaven niet dalen.

Artikel 06.04 Onvoorzien

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Ten laste van dit artikel worden onder andere vergoedingen betaald voor materiële schade toegebracht aan buitenlandse vertegenwoordigingen in Nederland.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  300300300300300 
–Stand ontwerp-begroting 2000 42300300300300300300
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 19136136136136136136

Codering Econ: 01 Func: 01.49

Artikel 06.05 Geheime uitgaven

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden geheime uitgaven verantwoord.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  3030303030 
–Stand ontwerp-begroting 2000 3303030303030
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 1141414141414

Codering Econ: 01 Func: 01.49

Artikel 06.06 Subsidies en bijdragen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden subsidies en bijdragen verantwoord aan stichtingen die zich ten doel stellen het begrip voor internationale verhoudingen te vergroten. Daarnaast worden op dit artikel diverse Nederlandse bijdragen verantwoord die voortvloeien uit internationale verplichtingen of die samenhangen met het internationaal recht.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  13 25718 63217 69216 63216 632 
–Eerste suppletore wet  – 8– 8– 8– 8– 8 
–Mutatie  4 350– 2 425– 2 174– 2 347– 2 347 
–Stand ontwerp-begroting 200010 93015 07617 59916 19915 51014 27714 27716 030
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10004 9606 8417 9867 3517 0386 4796 4797 274

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  18 92119 29617 29617 29617 296 
–Eerste suppletore wet  – 8– 8– 8– 8– 8 
–Mutatie  4 350– 2 426– 2 600– 2 600– 2 600 
–Stand ontwerp-begroting 2000 17 37123 26316 86214 68814 68814 68815 208
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 7 88310 5567 6526 6656 6656 6656 901

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De mutatie is het gevolg van een desaldering met ontvangstenartikel 06.03 ten behoeve van Instituut Clingendael.

Mutatie

De verlaging (vanaf 2000) betreft enerzijds een overheveling van NLG 5 miljoen (vanaf 2000) naar artikel 07.01 ten behoeve van extra investeringen in met name automatisering en anderzijds enkele ophogingen. Een bedrag van NLG 0,4 miljoen is structureel opgenomen voor loon- en prijsstijgingen bij een aantal gesubsidieerde instellingen. Voorts is in verband met vertragingen in 1998 in de uitvoering van onderhoud en renovatie van het Vredespaleis in 1999 eenmalig een bedrag van NLG 1,4 miljoen uitgekeerd. Een bedrag van NLG 0,25 miljoen is toegekend voor de bouw van een expositieruimte op het complex van het Vredespaleis.

Daarnaast vindt ten behoeve van het plan van aanpak gedetineerdenzorg een structurele overheveling plaats vanuit artikel 09.01 (Veiligheidsbeleid) van NLG 0,5 miljoen en artikel 15.04 (MATRA programma) van NLG 1,5 miljoen. Met het plan van aanpak wordt beoogd de zorg voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland te intensiveren. In 1998 heeft de Tweede Kamer hierom gevraagd.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1.Subsidie Stichting Instituut Clingendael 4 3304 7374 537 4 3304 7374 537 43A 01.40
2.Subsidie aan de Carnegie Stichting 6 6987 4975 850 4 6787 8076 160 43A 01.40
3.Subsidie Stichting Atlantische Commissie 620630630 620630630 43A 01.43
4.Subsidie Europese Beweging in Nederland 1 0705858 364411411 43A 01.43
5.Subsidie Stichting Jong Atlantisch Samenwerkings Orgaan Nederland (JASON) 171717 331717 43A 01.43
6.Bijdragen die samenhangen met het internationaal recht 530537979 530537979 12 01.43
7.Uitgaven die samenhangen met de Rijnvaartcommissie 712712739 712712739 43A 01.43
8.Consulaire bijstand 2202 3502 350 2202 3502 350 12 01.40
9.Doelbijdragen 42117117 47117117 43A 01.40
10.Bijdrage aan Stichting Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) 000 5 0005 0000 12 01.43
11.Subsidie Stichting Geologisch, Oceanografisch en Atmosferisch Onderzoek (GOA) 200200200 200200200 12 01.43
12.Subsidie Europees Instituut Bestuurskunde 500521519 500521519 12 01.43
13.Overige subsidies 137223203 137224203 12 01.43
Totaal 15 07617 59916 199 17 37123 26316 862    

HOOFDBELEIDSTERREIN 7. ALGEMEEN BUITENLAND

Artikel 07.01 Personeel en Materieel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het artikel omvat de personele en materiële uitgaven op de posten in het buitenland en bestaat uit de volgende artikelonderdelen.

07.01.01 Ambtelijk personeel

Op dit artikelonderdeel worden de salarissen en sociale lasten van het ambtelijk personeel werkzaam op de posten in het buitenland, van themadeskundigen en van het lokale personeel verantwoord.

07.01.02 Overige personele uitgaven

Dit artikelonderdeel omvat de buitenlandvergoedingen aan het ambtelijk personeel, overige vergoedingen en diverse overige personele uitgaven zoals opleidingen. De buitenland-vergoedingen zijn gebaseerd op het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ).

07.01.03 Post-actief personeel

In dit artikelonderdeel zijn de uitgaven opgenomen ten behoeve van het post-actieve personeel, exclusief Ontwikkelingssamenwerking (zie hiertoe de artikelen 13.06 en 16.01).

07.01.04 Materieel

Dit artikelonderdeel heeft betrekking op de uitgaven voor exploitatie en investeringen van de posten in het buitenland zoals huren van kanselarijen, residenties en personeelswoningen, uitgaven ten behoeve van het vervoer op de standplaats, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen. Tevens worden uitgaven voor fraudebestrijding, alsmede uitgaven die verbonden zijn aan de belangenbehartiging voor Nederlanders in het buitenland ten laste van dit artikelonderdeel gebracht.

In november 1998 is het rapport «Evaluatie maatregel legalisatie en verificatie documenten probleemlanden» verschenen. Uit deze evaluatie is gebleken dat de maatregel (meetbaar) effectief is. Wel heeft de complexiteit van de werkprocessen geleid tot lange afhandeltijden op de Nederlandse vertegenwoordigingen en tot grote werkvoorraden op het departement. Er zijn maatregelen aanbevolen die moeten leiden tot intensivering van de ondersteuning van de betreffende posten vanuit de Directie Personenverkeer, Migratie en Consulaire Zaken (DPC) op het departement. De inzet van meer personeel voor deze taken op zowel de posten als op het departement wordt aanbevolen.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer van 18 december 1998 aangegeven deze aanbevelingen over te zullen nemen. Met behulp van extra middelen in het kader van het asiel- en migratiebeleid zal ook de uitvoering van het beleid rond de legalisatie en verificatie van documenten worden verbeterd.

07.01.05 Voorlichting

De voorlichtingsuitgaven hebben betrekking op de algemene informatievoorziening over het buitenlands beleid van Nederland, de nieuwsvoorziening van het ministerie en de informatie over Nederland in het buitenland. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de voorlichtingsbijlage (bijlage 9).

Eén van de instrumenten die bijdraagt aan een optimale beeldvorming van Nederland in het buitenland is de uitgifte van het tijdschrift «Holland Horizon». Deze uitgifte vindt plaats in samenwerking met een aantal vakdepartementen en het Nederlands Bureau voor Toerisme. In 1998 is een lezersonderzoek uitgevoerd met als doel het verkrijgen van inzicht in de uitstraling van dit kwartaalblad en de mate waarin de doelgroep bereikt wordt. De belangrijkste conclusie van het lezersonderzoek is dat de lezers positief zijn over het blad. Wel zou meer aandacht besteed kunnen worden aan onderwerpen op het gebied van kunst, cultuur en geschiedenis. Dit onderzoeksresultaat zal de basis vormen van de toekomstige invulling van het blad.

07.01.06 Evaluatie en accountantscontrole OS

Dit artikelonderdeel heeft betrekking op de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) en de Accountantscontrole ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten.

07.01.06.01 Inspectie OS en Beleidsevaluatie (IOB)

De Inspectie OS en Beleidsevaluatie (IOB) houdt zich bezig met evaluatie, toetsing en advies van beleid en uitvoering van de uitgaven in het kader van de internationale samenwerking.

In 1999 is een begin gemaakt met onderzoeken die in de loop van 1999 zullen worden afgerond. Deze onderzoeken omvatten de volgende onderwerpen: een studie van de resultaten van het Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET)-programma, het effect van de Nederlandse steun aan de Palestijnse Gebieden, een studie naar recente beleidswijzigingen in het OS-beleid voor Mali en een studie naar de proef met waarderingscijfers op een drietal posten. Ook is een begin gemaakt met een studie naar de institutionele aspecten van waterbeheer (drinkwater en sanitatie, irrigatie en drainage) in Mozambique, India, Egypte en Bangladesh, een evaluatie van het Nederlandse beleid in Midden- en Oost-Europa en een onderzoek naar de ervaringen met hulpcoördinatie.

Tevens zal een start worden gemaakt met de evaluatie van Duurzame Ontwikkelingsverdragen (DOV). De evaluatie zal onder auspiciën van een stuurgroep worden ondernomen. In deze stuurgroep zijn de vier DOV-landen vertegenwoordigd.

Van de evaluaties in multilateraal verband wordt het onderzoek naar verscheidene EU-ontwikkelingsprogramma's en -instrumenten in 1999 voltooid. Ook de multi-donor evaluatie van het «United Nations Capital Development Fund» wordt in 1999 met een eindrapport afgesloten. Naast deze onderzoeken participeert IOB in diverse in het kader van de «DAC Working Party on Aid Evaluation» ondernomen studies.

Voor een uitgebreidere toelichting op de diverse onderzoeken wordt verwezen naar bijlage 7 over het evaluatieprogramma.

07.01.06.02 Accountantscontrole ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten

In het kader van de accountantscontrole van ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten verstrekt de departementale accountantsdienst (ACD) controleopdrachten aan openbare accountantskantoren.

Deze opdrachten hebben betrekking op de controle van eigenbeheerprojecten en worden uitgevoerd door lokale accountantskantoren die aangesloten zijn bij internationaal werkende accountantsorganisaties. Daarnaast hebben de controleopdrachten betrekking op beoordeling van de controlewerkzaamheden die zijn verricht door zogenaamde «huisaccountants» van consultants en uitvoerende organisaties.

07.01.07 Koersverschillen en bankkosten

De uitgaven die verantwoord worden op dit artikelonderdeel hebben betrekking op koersverschillen. Koersverschillen ontstaan bij wijziging van de koers van een valuta in de periode tussen de betaalbaarstelling en de feitelijke uitgave. Naast koersverschillen worden ook de consolidatieverschillen van vreemde valuta ten laste of ten gunste van dit artikel gebracht, alsmede de kosten van het betalingsverkeer via bank en giro.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  698 437718 066653 817654 317654 317 
–Eerste suppletore wet  49 23612 1066373737 
–Mutatie  28 98283 34962 94857 71957 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000203 771733 780776 655813 521717 402712 073711 854711 854
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100092 467332 975352 431369 160325 543323 125323 025323 025

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  702 419685 006672 411672 911672 911 
–Eerste suppletore wet  49 23612 1066373737 
–Mutatie  28 98283 34962 94857 71957 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000 695 433780 637780 461735 996730 667730 448730 448
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 315 574354 238354 158333 980331 562331 463331 463

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De mutatie is het gevolg van verschillende aanpassingen:

– toevoeging van NLG 7,2 miljoen in 1999 in het kader van het asiel- en migratiebeleid.

– structurele overheveling van NLG 3,2 miljoen in het kader van de samenvoeging lokale fondsen naar artikel 17.07 (nieuw artikel);

– overhevelen van per saldo NLG 31,8 miljoen uit artikel 06.01 vanwege technische mutaties op het gebied van automatisering (NLG 47 miljoen) en bedrijfsvoering (NLG 15,2 miljoen);

– verlaging met NLG 1,8 miljoen in 1999, NLG 10,4 miljoen in 2000, NLG 21,1 miljoen in 2001 en NLG 21,7 miljoen vanaf 2002 in verband met de taakstelling uit het regeerakkoord en de efficiency-operatie binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken;

– diverse technische mutaties NLG 5,2 miljoen.

Mutatie

De mutatie heeft betrekking op:

– toevoeging van NLG 22,4 miljoen in 2000 en NLG 24,9 miljoen vanaf 2001 in het kader van het asiel- en migratiebeleid;

– structurele toevoeging van NLG 2,1 miljoen loonbijstelling in verband met premiemutaties en de incidentele loonontwikkeling voor het jaar 2000 alsmede structurele verhoging van NLG 5,5 miljoen voor lokaal personeel vanwege loon- en koersontwikkelingen en hogere belastingafdrachten;

– structurele toevoeging van NLG 6,6 miljoen ten behoeve van de prijsbijstelling buitenlandvergoedingen en de personele bedrijfsvoeringsbudgetten van de posten ter compensatie van prijsontwikkelingen;

– structurele toevoeging van NLG 13,9 miljoen voor materiële uitgaven buitenland ter compensatie van koers- en prijsontwikkelingen (bedrijfsvoeringsbudgetten van de posten, automatiseringsprojecten, huren kanselarijen en dienstwoningen);

– incidentele verhoging met NLG 11,4 miljoen in 1999, NLG 7,3 miljoen in 2000 en NLG 3,1 miljoen in 2001 voor diverse uitgaven. Deze verhogingen hebben betrekking op de extra personele en materiële kosten buitenland die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Veiligheidsraad, het organiseren van een aantal regionale conferenties en het Masterplan Opleidingen ter versterking van het financieel en integraal management. Daarnaast wordt in 2000 in verband met een gefaseerde uitvoering van de automatiseringsprojecten NLG 20,4 miljoen toegevoegd;

– verhoging van NLG 246 000 voor de invoering van de euro;

– structurele overheveling van NLG 5 miljoen uit artikel 06.06 onder andere ten behoeve van extra investeringen in automatisering;

– er vindt een desaldering plaats met ontvangstenartikel 07.02 met betrekking tot de paspoortgelden;

– er heeft in 1999 een overheveling van NLG 27 000 naar het ministerie van Algemene Zaken plaatsgevonden in verband met Postbus 51.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1.Ambtelijk personeel 227 072251 288257 214 227 072251 288257 214 11 01.42
2.Overige personele uitgaven 178 496186 460187 908 178 496186 460187 908 11 01.42
3.Post-actief personeel 10 80611 26111 261 10 80611 26111 261 11 01.42
4.Materieel 301 884312 308341 973 263 895316 290308 913 11/52 01.42
5.Voorlichting 7 6957 3737 200 7 6957 3737 200 12 01.42
6.Evaluatie en accountantscontrole OS 7 0807 0007 000 6 7357 0007 000 12 01.42
7.Koersverschillen en bankkosten 747965965 734965965 12 01.42
Totaal 733 780776 655813 521 695 433780 637780 461    

e. Overige gegevens

07.01.01 Ambtelijk personeel

Onderstaande tabel geeft een verdeling van de uitgaven over deze categorieën.

Onderverdeling van de uitgaven ambtelijk personeel (x f 1000)
 Uitgaven
 199819992000
Uitgezonden personeel133 265139 446144 872
Lokaal personeel85 236103 024103 524
Themadeskundigen8 5718 8188 818
Totaal227 072251 288257 214

Onderstaande tabel geeft enkele kengetallen voor de gemiddelde bezetting en de loonkosten van het ambtelijk personeel op de posten in het buitenland. De uitgaven aan economische steunpunten zijn buiten beschouwing gelaten.

Ramingskengetallen ambtelijk personeel
 1998199920002001200220032004
Uitgezonden personeel:       
Gemiddelde bezetting in fte's (q)1 2111 2001 2011 1691 1451 1321 132
Gemiddelde prijs per fte (p)107 750116 622120 626121 281123 666125 174125 174
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 1000130 485139 946144 872141 777141 597141 697141 697
        
Themadeskundigen:       
Gemiddelde bezetting in fte's (q)64656565656565
Gemiddelde prijs per fte (p)133 918135 662135 662135 662135 662135 662135 662
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 10008 5718 8188 8188 8188 8188 8188 818
        
Lokaal personeel:       
Gemiddelde bezetting in fte's (q)1 6921 7841 7891 7731 7731 7731 773
Gemiddelde prijs per fte (p)50 37656 30856 71056 70856 70856 70856 708
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 100085 236100 454101 454100 544100 544100 544100 544
        
Totalen       
Gemiddelde bezetting in fte's (q)2 9673 0493 0553 0072 9832 9702 970
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 1000224 292249 218255 144251 139250 959251 059251 059

De bezetting neemt de komende jaren af als gevolg van efficiency-operatie (afname bezetting met 145 fte's). Tegelijkertijd wordt een aantal posten versterkt voor het opvangen van de sterk toegenomen werkzaamheden op het gebied van asiel en migratie.

De stijging van de gemiddelde prijs per fte bij het uitgezonden personeel heeft als oorzaken loonontwikkeling, opwaardering van beheersfuncties en geraamde extra incidentele loonontwikkeling.

Tenslotte zijn in onderstaande tabel de kosten van de visumverlening op de posten opgenomen.

Doelmatigheidskengetallen Visumverlening
 19981999200020012002
Aantal aangevraagde visa (q)447 286465 000470 000470 000470 000
Gem. uitvoeringskosten per visumaanvraag (p)71,1066,6668,0868,0868,08
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq); x 1 00031 80231 00032 00032 00032 000

Het toegelichte begrotingsbedrag is gebaseerd op een kostprijsberekening uit 1996 die op basis van voortschrijdend inzicht jaarlijks wordt verbeterd en aangepast. Momenteel wordt de wijze van toerekening van de indirecte kostencomponenten zoals personeel, huisvesting en materieel, doorgelicht en beoordeeld. De indruk bestaat dat deze toerekening aan de hoge kant is, waardoor een te hoge kostprijs wordt gepresenteerd.

Na jaren van lichte stijging heeft in 1998 een sterke daling plaatsgevonden van het aantal visumaanvragen als gevolg van de economische crises in Zuid-Oost Azië en Rusland. Vanwege deze trendbreuk is het moeilijk een betrouwbare schatting van het aantal aanvragen vanaf 2000 te geven maar er wordt rekening gehouden met een licht herstel en dus een lichte stijging van het aantal visumaanvragen.

07.01.02 Overige personele uitgaven

De overige personele uitgaven bestaan voornamelijk uit de buitenlandvergoedingen voor het uitgezonden personeel, als ook diverse overige uitgaven (zoals uitgaven voor dienstreizen, onkostenvergoedingen aan honoraire consuls en uitgaven voor representatie).

Onderverdeling van de overige personele uitgaven (x f 1000)
 Uitgaven
 199819992000
    
Vergoedingen DBZV139 609146 654146 489
Overige vergoedingen33 29327 95027 950
Diverse overige uitgaven5 59411 85613 469
Totaal178 496186 460187 908

07.01.03 Post-actief personeel

In onderstaande cijfers zijn alle wachtgeld- en uitkeringsregelingen, exclusief Ontwikkelingssamenwerking, van het ministerie verwerkt. De vermelde aantallen zijn gebaseerd op het aantal personen dat een uitkering geniet. Dit in tegenstelling tot voorgaande jaren waar uitgegaan werd van aantallen uitkeringsgerechtigden. In de prijscomponent zijn behalve de verwachte kosten aan uitkeringen ook de aan de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) te betalen uitvoerings- en apparaatskosten opgenomen.

In de volumecomponent is rekening gehouden met de doorwerking van de verwachte instroom in 1999 en 2000.

Ramingskengetallen post-actief personeel
 1998199920002001200220032004
Aantallen post-actieven (q)196192192192192192192
Gemiddelde kosten (p)55 13358 64658 64658 64658 64658 64658 646
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 100010 80611 26011 26011 26011 26011 26011 260

In onderstaande tabellen worden de automatiserings- datacommunicatie- en telecommunicatie-uitgaven ten behoeve van het departement en de posten gerelateerd aan het totaal aantal fte's dat betrekking heeft op uitgezonden en departementale ambtenaren en lokaal personeel.

07.01.04 Materieel

Onderverdeling van de uitgaven voor materieel (x f 1000)
 Uitgaven
 199819992000
    
Huisvesting96 960103 11396 575
Automatisering/communicatie89 737133 716106 652
Bedrijfsvoering64 79865 98663 686
Overige uitgaven12 40013 47542000
Totaal263 895316 290308 913

In het streven naar vereenvoudiging van de administratie en verantwoording van de apparaatsuitgaven, is besloten om met ingang van 1999 zowel de uitgaven voor het departement als de uitgaven voor de posten tot de HGIS te rekenen. Dat heeft het mogelijk gemaakt om bij de Voorjaarsnota een overboeking te doen van NLG 47 miljoen van het automatiseringsbudget van artikel 06.01 (binnenland) naar artikel 07.01 (buitenland). Daarmee worden alle automatiseringsuitgaven voortaan op één artikel verantwoord.

Ramingskengetallen automatisering, datacommunicatie en telecommunicatie; beheer
 199819992000200120022003
Gemiddelde bezetting in fte's (q)4 6414 8174 8254 7344 6514 614
Gemiddelde beheeruitgaven (p)3 2326 1646 2186 3336 4506 502
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq); x mln153030304545

De gemiddelde beheeruitgaven per fte (uitgaven voor exploitatie en onderhoud van de hardware en software), zullen in 1999 fors stijgen, daarna constant blijven en vervolgens weer toenemen vanwege de veroudering van het geautomatiseerde systeem. De forse stijging in 1999 heeft met name te maken met de uitvoering van de deelprojekten Architectuur en Infrastructuur en de implementatie van het financieel pakket.

Ramingskengetallen automatisering, datacommunicatie en telecommunicatie; investeringen
 199819992000200120022003
Gemiddelde bezetting in fte's (q)4 6414 8174 8254 7344 6514 614
Gemiddelde investeringsuitgaven (p)16 16021 38215 75111 1968 1708 236
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq); x 1 mln7510376533838

De gemiddelde investeringsuitgaven per fte stijgen aanzienlijk in 1999. Dit heeft, zoals hierboven vermeld, te maken met de uitvoering van het projekt Architectuur en Infrastructuur, dat naar verwachting in 2000 voltooid zal worden, en de implementatie van het financieel pakket. De investeringskosten en implementatiekosten (aanschafkosten, reiskosten, kosten consultants) zullen met name drukken op de jaren 1999, 2000 en 2001.

De hieronder weergegeven kengetallen hebben betrekking op de naar de posten gedecentraliseerde budgetten voor o.a. onderhoud, inventaris, beveiliging en dienstauto's.

Ramingskengetallen materieel
 199819992000200120022003
Gemiddelde bezetting per fte (q)2 9673 0493 0553 0072 9832 970
Gemiddelde kosten per fte (p)26 02026 73034 56635 11835 40135 555
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq); x 1 00077,281,5105,6105,6105,6105,6

De stijging van de gemiddelde kosten per fte wordt voornamelijk veroorzaakt door toevoeging van middelen voor asiel- en migratiebeleid en koers- en prijsontwikkelingen.

Artikel 07.02 Gebouwen buitenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikelonderdeel heeft betrekking op de materiële uitgaven voor de investeringen ten behoeve van de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Onder dit artikelonderdeel vallen in hoofdlijnen twee soorten investeringen.

– Bouwkundige projecten: hiertoe behoren groot onderhoud, renovatie, nieuwbouw en koop. Tot bouw en koop wordt besloten indien dat in meerjarig perspectief voordeliger is dan huur.

– Inrichting: dit betreft onder andere investeringen die noodzakelijk zijn om de eigendomspanden (kantoren en woningen) in een goede staat te houden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  96 96265 76267 36267 36267 362 
–Eerste suppletore wet  1 000  
–Mutatie  6 20021 10018 6006 2006 200 
–Stand ontwerp-begroting 200034 21580 588104 16286 86285 96273 56273 56273 562
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100015 52636 56947 26739 41639 00833 38133 38133 381

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  101 30670 10671 70671 70671 706 
–Eerste suppletore wet  1 000  
–Mutatie  – 6 80031 10021 6776 2006 200 
–Stand ontwerp-begroting 2000 82 52595 506101 20693 38377 90677 90677 906
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 37 44843 33945 92542 37535 35235 35235 352

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Deze mutatie betreft een verhoging van NLG 1 miljoen in het kader van het asiel- en migratiebeleid.

Mutatie

De vermelde mutatie heeft de volgende oorzaken. Een structurele toevoeging van NLG 6,2 miljoen betreft prijsbijstelling voor bouwkundige projecten, klein onderhoud en inrichting. Een overheveling van NLG 24,8 miljoen heeft te maken met vertraging van bouwkundige projekten in 1998. Deze middelen zijn via de eindejaarsmarge HGIS 1998 verschoven naar de jaren 2000 en 2001 voor NLG 12,4 miljoen per jaar. Daarnaast is sprake van intertemporele compensatie van NLG 13 miljoen naar de jaren 2000 (10 miljoen) en 2001 (3 miljoen) als gevolg van verwachte vertragingen in bouwkundige projecten. Door deze mutaties vertonen de beschikbare begrotingsmiddelen voor achterstallig onderhoud en overige bouwprojecten een gelijkmatiger beeld. Tot slot treedt er een incidentele verhoging op in 2000 van NLG 2,5 miljoen door verbouwingskosten aan ambassades in het kader van het asiel- en migratiebeleid.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1.Bouwkundige projecten 68 62885 21670 862 71 04176 56085 206 52 01.42
2.Inrichting 11 96018 94616 000 11 48418 94616 000 52 01.42
Totaal 80 588104 16286 862 82 52595 506101 206    

Artikel 07.03 Staatsbezoeken en roulerende voorzitterschappen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

07.03.01 Staatsbezoeken

De uitgaven die ten laste van dit artikelonderdeel worden gebracht, hebben betrekking op inkomende en uitgaande, het openbaar belang dienende bezoeken van leden van het Koninklijk Huis, staatshoofden, minister-presidenten en hun delegaties. De raming heeft het karakter van een stelpost omdat het programma van bezoeken voor het grootste deel nog onbekend is.

07.03.03 Conferenties

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven verantwoord die samenhangen met internationale conferenties, zoals huuruitgaven, personele en logistieke uitgaven. Al dan niet voortvloeiende uit verdragsverplichtingen zal Nederland regelmatig als gastland moeten optreden, danwel een bijdrage moeten leveren aan elders te houden conferenties.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  7 0607 0607 0607 0607 060 
–Stand ontwerp-begroting 2000 8 4577 0607 0607 0607 0607 0607 060
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 3 8383 2043 2043 2043 2043 2043 204

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Staatsbezoeken 4 0073 0603 060 12 01.1
3.Conferenties 4 4504 0004 000 12 01.40
Totaal 8 4577 0607 060    

Artikel 07.04 Indexering lonen en prijzen HGIS en nader te verdelen middelen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel bevat een voorziening die bestemd is voor de budgettaire dekking van loon- en prijsontwikkelingen alsmede van thans niet voorzienbare ontwikkelingen met budgettaire gevolgen binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Naar analogie van de systematiek voor de reguliere loon- en prijsbijstelling, worden de noodzakelijke overboekingen naar de verschillende (bij de HGIS betrokken) begrotingen bij suppletore wet geregeld.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  47 50585 695108 899136 764136 764 
–Eerste suppletore wet  3 8007 40011 10014 70014 700 
–Mutatie 1  8 69511 90530 00143 53688 536 
–Mutatie 2  – 41 952– 56 119– 57 201– 56 206– 56 194 
–Stand ontwerp-begroting 2000 018 04848 88192 799138 794183 806183 806
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 08 19022 18142 11062 98283 40883 408

Codering Econ: 01 Func: 01.40

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

In de ontwerp-begroting 1999 werd de regeerakkoordtaakstelling op de apparaatsuitgaven van Buitenlandse Zaken voorlopig ingevuld op dit artikel. De definitieve verwerking heeft inmiddels plaatsgevonden op de artikelen 06.01 en 07.01. De voorlopige invulling werd als gevolg daarvan gecorrigeerd.

Mutatie 1

Mutatie 1 betreft een structurele ophoging van het artikel als reservering voor de indexering lonen en prijzen en onvoorzien voor 1999 en latere jaren.

Mutatie 2

Mutatie 2 betreft de uitdeling van de (eerste) tranche 1999 voor loon- en prijsbijstelling, koersontwikkelingen en onvoorzien naar diverse HGIS begrotingen, waaronder enkele artikelen op de begroting van Buitenlandse Zaken.

Artikel 07.05 Adviesraad

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De adviescolleges voor het buitenlands beleid zijn per 1 januari 1997 opgeheven. De adviestaak ten behoeve van het buitenlands beleid is overgenomen door de nieuwe Adviesraad Internationale Vraagstukken. De grondslag hiervoor wordt geboden door de wet op de AIV, die op 14 april 1998 in het Staatsblad (1998, Stb. 209) is verschenen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  1 1131 1131 1131 1131 113 
–Stand ontwerp-begroting 2000 5651 1131 1131 1131 1131 1131 113
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 256505505505505505505

Codering Econ: 12 Func: 01.43

HOOFDBELEIDSTERREIN 8. EUROPESE UNIE

Artikel 08.01 Vierde eigen middel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De begroting van de Europese Unie wordt vrijwel geheel uit eigen middelen gefinancierd. De lidstaten besluiten met unanimiteit over de hoogte ervan. In het Eigen Middelenbesluit ligt het toegestane maximum aan eigen middelen waarover de EU mag beschikken vast. Dit wordt het Eigen Middelenplafond genoemd. Dit plafond geldt als absoluut maxi- mum. Het plafond wordt uitgedrukt als percentage van het gezamenlijke BNP van de lidstaten (1.27% EU-BNP). De ramingen voor 2000 zijn gebaseerd op het voorontwerp van de EU-begroting voor 2000. Voor de meerjarenramingen wordt verwezen naar bijlage 10 van de Miljoenennota 2000.

De eigen middelen van de EU bestaan uit 4 componenten namelijk:

– landbouwheffingen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden opgelegd;

– douanerechten die worden geheven op basis van het gemeenschappelijk douanetarief;

– het derde eigen middel: een percentage van de BTW-middelen dat de lidstaten afdragen;

– het vierde eigen middel: een bepaald percentage van het BNP van de lidstaten.

Het vierde eigen middel heeft een aanvullend karakter en fungeert als sluitpost van de inkomstenkant van de EU-begroting. De hoogte van het vierde eigen middel is derhalve direct gerelateerd aan de hoogte van de drie overige eigen middelen van de EU-begroting.

Dit artikel maakt als enige artikel van de begroting van Buitenlandse Zaken geen deel uit van de HGIS.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  4 2820004 476 0004 600 0004 645 0004 721 000 
–Eerste suppletore wet  – 187 000422 000707 0002 123 0002 216 000 
–Mutatie  – 234 000150 000202 000228 000191 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 3 575 7243 861 0005 048 0005 509 0006 996 0007 128 0008 606 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 1 622 5931 752 0452 290 6832 499 8753 174 6463 234 5453 905 233

Codering Econ: 43G Func: 01.43

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Bij de Voorjaarsnota is de raming van de Nederlandse afdracht aan de EU voor 1999 neerwaarts bijgesteld (NLG 187 miljoen) op grond van de definitieve vaststelling van de EU-begroting 1999.

Vanaf 2000 stijgt de BNP-afdracht zeer fors, omdat er een wijziging van de afdrachtensystematiek plaatsvindt. De Europese Raad van Berlijn heeft besloten dat vanaf 2002 het derde eigen middel, de BTW-afdracht, geleidelijk zal worden vervangen door het BNP-middel, het vierde eigen middel. In de eerste periode (2002–2003) wordt de BTW-opvraag verlaagd van 1% naar 0.75%. Deze verlaging wordt gecompenseerd door meer afdrachten door middel van het BNP-middel. Dit veroorzaakt voor 2002 en 2003 een opwaartse bijstelling van in totaal NLG 2 miljard. Hier staat een meevaller tegenover bij de Nederlandse BTW-afdracht waardoor het saldo voor Nederland licht positief uitvalt.

Mutatie

De EU-begroting van 1999 is geactualiseerd en met NLG 3,3 miljard verlaagd. Dit heeft consequenties voor de Nederlandse BNP-afdracht. In de aanvullende begroting 1999 komen de totale Nederlandse afdrachten NLG 234 miljoen lager uit. Hierin zijn de voordelen van het overschot 1998 en de afrekening over de VK-compensatie 1995 verwerkt.

De gevolgen voor de Nederlandse afdrachten van de toetreding van nieuwe lidstaten worden voor de jaren 2002 en 2003 vooralsnog als pro memorie geraamd, gezien de onzekerheid over de snelheid van het toetredingsproces. Toetreding van de nieuwe lidstaten zou volgens de gegevens van de Europese Commissie een extra afdracht betekenen van ongeveer NLG 75 miljoen in 2002 en NLG 355 miljoen in 2003. Voor het jaar 2004 is in de raming voor deze toetreding een extra Nederlandse afdracht van bijna NLG 600 miljoen (lopende prijzen) opgenomen.

Artikel 08.02 Europees Ontwikkelingsfonds

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen verantwoord inzake het Nederlandse aandeel in de financiële protocollen. Deze protocollen zijn een uitvloeisel van het Verdrag van Lomé.

Het Verdrag van Lomé is een samenwerkingsovereenkomst tussen de landen van de Europese Unie en 71 landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen). Aan het verdrag is een financieel protocol gekoppeld waarmee programma's en projecten in de ACS-landen worden gefinancierd. Het Verdrag van Lomé IV heeft een looptijd van tien jaar, maar is in 1995 tussentijds herzien. Bij deze tussentijdse herziening is een nieuw financieel protocol (EOF VIII) tot stand gekomen. Dit protocol omvat 14,625 miljard Euro en heeft een looptijd van 5 jaar. De Nederlandse bijdrage aan dit protocol bedraagt in totaal 670 miljoen Euro.

Het Verdrag van Lomé IV loopt tot 1 maart 2000. De onderhandelingen over een nieuwe samenwerkingsrelatie tussen de EU en de ACS zijn in september 1998 van start gegaan. Parallel aan de onderhandelingen met de ACS-landen, zal binnen de Europese Unie worden gesproken over de hoogte van het financieel protocol van het nieuwe verdrag. Deze onderhandelingen zullen eind 1999 aanvangen. De inzet van de Nederlandse regering zal te zijner tijd worden vastgesteld.

Het nieuwe verdrag zal overigens nog geen gevolgen hebben voor de begroting van 2000. Allereerst zal het enige tijd duren voordat het verdrag is geratificeerd door voldoende lidstaten om in werking te treden. Bovendien loopt de Europese Commissie structureel achter met de uitputting van de financiële enveloppen. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld een conflictsituatie waardoor de hulp niet kan worden voortgezet). Een andere oorzaak is het onvermogen aan de kant van de Europese Commissie om, onder andere vanwege personeelstekort, in de aangewezen periode alle middelen uit te putten. Overigens heeft Nederland veelvuldig op dit probleem gewezen, en zal dit ook blijven doen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  00000 
–Stand ontwerp-begroting 20002 251 3950000000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10001 021 6390000000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  269 260269 300269 300269 300269 300 
–Mutatie  – 19 200  
–Stand ontwerp-begroting 2000 286 450250 060269 300269 300269 300269 300269 300
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 129 985113 472122 203122 203122 203122 203122 203

Codering Econ: 63G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Een lagere betalingsafroep van het Europees Ontwikkelingsfonds in 1999 verklaart de mutatie van NLG 19 miljoen.

HOOFDBELEIDSTERREIN 9. VEILIGHEID, MENSENRECHTEN, CONFLICTBEHEERSING EN DEMOCRATISERING

Artikel 09.01 Veiligheidsbeleid

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het artikel bestaat uit het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) en overige uitgaven. Hieronder volgt een toelichting.

09.01.01 Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB)

Ten laste van het POBB worden activiteiten gefinancierd die het buitenlands beleid ondersteunen met betrekking tot vrede en veiligheid, stabiliteit en mensenrechten, democratisering en goed bestuur, conflictpreventie, bevordering van multilaterale samenwerking, verbetering bilaterale betrekkingen, internationale juridische en justitiële samenwerking.

09.01.02 Overige uitgaven

Onder dit artikelonderdeel vallen diverse kleinere uitgaven. De bijdrage aan de operationele uitgaven van de European Community Monitoring Mission (ECMM) is hiervan de grootste; het Nederlandse bijdragepercentage is 4.55%.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  19 51819 59319 53719 53719 537 
–Eerste suppletore wet  – 70– 70– 70– 70– 70 
–Mutatie  2 195800800– 500– 500 
–Stand ontwerp-begroting 20001512 95121 64320 32320 26718 96718 96718 967
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100075 8779 8219 2229 1978 6078 6078 607

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  19 59319 59319 53719 53719 537 
–Eerste suppletore wet  – 70– 70– 70– 70– 70 
–Mutatie  2 120800800– 500– 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000 12 45921 64320 32320 26718 96718 96718 967
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 5 6549 8219 2229 1978 6078 6078 607

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Om personele knelpunten bij de uitvoering van het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid het hoofd te bieden heeft een structurele overheveling van NLG 70 000 plaatsgevonden uit het POBB naar artikel 06.01.

Mutatie

De per saldo verhoging betreft aan de ene kant de uitdeling van de eindejaarsmarge vanwege onderschrijding in 1998 en aan de andere kant een overheveling van NLG 0,5 miljoen naar artikel 06.06 (Subsidies en Bijdragen) ter intensivering van de gedetineerdenzorg.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1.POBB 11 04519 93018 730 10 78119 93018 730 43G 01.43
2.Overige uitgaven 1 9061 7131 593 1 6781 7131 593 12/43G 01.43
Totaal 12 95121 64320 323 12 45921 64320 323    

Artikel 09.02 Contributies

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

09.02.01 Aandeel in het civiel budget van de Noordatlantische Raad (NAVO)

Uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van de NAVO draagt ons land, voor een vastgesteld percentage, bij in het civiel budget. Bij de herverdeling van de bijdragesleutels eind 1998, die verband hield met de NAVO uitbreiding, is dit percentage op 2.75% gehandhaafd. De regering zet in op een reële nulgroei van dit civiel budget. Daarnaast is in 1999 besloten het NAVO hoofdkwartier in nieuwbouw te huisvesten. De hoogte van de Nederlandse bijdrage in de kosten is nog niet bekend. De afroep van een eerste Nederlandse bijdrage in de kosten wordt niet voor 2001 verwacht.

09.02.02 Aandeel in de kosten van de West-Europese Unie (WEU)

Uit hoofde van zijn lidmaatschap draagt Nederland voor 6.15% bij in de WEU begroting. De Nederlandse inzet is een reële nulgroei van de WEU begroting.

09.02.03 Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)

De Nederlandse bijdrage in de reguliere kosten van de OVSE bedraagt 3.55%, in de kosten van grootschalige missies 4.07%. De regering hecht veel belang aan het versterken van de, tot op heden tekortschietende, operationele capaciteit van de OVSE; met een hieraan gerelateerde verhoging van de reguliere OVSE-kosten kan worden ingestemd.

09.02.04 Verdragsorganisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW)

Het Nederlandse aandeel in de contributie in 1999 valt ten opzichte van 1998 iets lager uit door toedoen van een nieuwe verdeelsleutel, waarbij Nederland in plaats van 1.74% vanaf 1999 1.641% dient af te dragen.

09.02.05 Verdragsorganisatie van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBTO)

In 1996 is de voorbereidende commissie (PrepCom) van de Verdragsorganisatie van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBTO) opgericht. Het CTBTO zelf treedt in werking wanneer 44 specifieke staten het verdrag hebben geratificeerd. Het Nederlandse aandeel in de financiering van de PrepCom bedraagt 1,638%. De regering hecht veel belang aan de opbouw van een netwerk van meetstations ter verificatie van de naleving van het CTBTO en stemt daarom in met een hieraan gerelateerde verhoging van het PrepCom budget.

De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999 17 81417 81417 81417 81417 814 
–Eerste suppletore wet 350  
–Mutatie 7 3008 6009 6009 6009 600 
–Stand ontwerp-begroting 200017 57225 46426 41427 41427 41427 41427 414
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10007 97411 55511 98612 44012 44012 44012 440

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Bij eerste suppletore wet heeft een desaldering plaatsgevonden met ontvangstenartikel 09.02(Restituties contributies).

Mutatie

Oorzaken van de verhogingen zijn:

– stijging van de contributie aan het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBTO) als gevolg van een hogere dollarkoers en de start van de opzet van een wereldwijd netwerk van meetstations ter verificatie van de naleving van het verdrag. De stijging van de contributie aan de CTBTO zal zich vanaf 2000 doorzetten. De voor 1999 geraamde prijsbijstelling dient daarom voor 2000 en volgende jaren te worden verhoogd met NLG 1 miljoen;

– stijging van de contributie aan de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) sinds in 1998 de grootschalige OVSE-missies in Bosnië en Kroatië, evenals de OVSE-taken in het kader van de verkiezingen, onder de reguliere contributie vallen. Deze wijziging brengt een additionele verhoging van NLG 6,2 miljoen met zich mee;

– vervanging computersysteem van de OVSE en inzet extra personeel ter versterking van de organisatie;

– Nederland zal met ingang van 2001 naar verwachting NLG 1 miljoen jaarlijks aan contributie afdragen aan de Voorbereidende Commissie van de Verdragsorganisatie OPBW.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.NAVO 8 2649 1939 143 43G 01.43
2.WEU 2 6402 8222 822 43G 01.43
3.OVSE 2 3389 0739 073 43G 01.43
4.OPCW 2 4092 0502 050 12 01.43
5.CTBTO 1 9212 3263 326 43G 01.43
Totaal 17 57225 46426 414    

Artikel 09.03 Mensenrechten, conflictbeheersing, democratisering en goed bestuur

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden uitgaven verantwoord met betrekking tot mensenrechten, conflictbeheersing, de bevordering van een democratische samenleving en goed bestuur. In aanmerking komen de landen die zijn geselecteerd voor een structurele hulprelatie en de landen die zijn geselecteerd voor dit themaspecifieke instrument. Daarnaast kunnen activiteiten worden gesteund via non-gouvernementele kanalen in landen waar het per capita inkomen de USD 2000 per jaar niet overschrijdt.

Artikel 09.03 is verdeeld in twee onderdelen:

– Mensenrechten en conflictbeheersing en

– Goed bestuur en democratisering.

Activiteiten op het terrein van mensenrechten en conflictbeheersing die voor financiering in aanmerking komen dienen gericht te zijn op een of meerdere van vier doelen. Het eerste doel betreft de bescherming van mensenrechten. Dit kan onder andere geschieden door directe steun aan slachtoffers, bestrijding van straffeloosheid, onderzoek naar en documentatie van schendingen van mensenrechten, versterken van rechtssystemen en wetgeving en monitoring. Naast bescherming is ook bevordering van de mensenrechtensituatie een doel. Middelen hiervoor zijn het bekendstellen van normen op mensenrechtengebied, mensenrechteneducatie, informatieverzameling en -verspreiding en steun aan onafhankelijke media. Activiteiten kunnen ook gericht zijn op institutionele versterking van nationale mensenrechtencommissies en NGO's (lokaal, nationaal, regionaal of internationaal). Het vierde doel is conflictbeheersing en conflictmanagement.

Activiteiten op het terrein van goed bestuur en democratisering komen in aanmerking voor financiering onder artikel 09.03 indien ze op een of meerdere van de volgende vier doelen zijn gericht. Ten eerste het bevorderen van participatie van de bevolking in het bestuur, onder meer door het versterken van de wets- en beleidskaders van de civil society en de particuliere sector, het organiseren en voorbereiden van democratische verkiezingen en verkiezingswaarneming. Ten tweede het bevorderen van transparant bestuur, onder meer door het versterken van de maatschappelijke en democratische controle op overheidsfinanciën en het maatschappelijk aankaarten van corruptie (bijvoorbeeld door het steunen van media, parlementen en rekenkamers) en de verbetering van de vrije toegang tot beleidsrelevante informatie. Ten derde het bevorderen van goed bestuur door recht en de opbouw van een rechtsstaat, onder andere door het leveren van een bijdrage aan constitutionele ontwikkeling, de versterking van onafhankelijke rechtspraak, de vergroting van de toegang tot recht en de verbetering van wetgeving en wetshandhaving. Ten vierde het vergroten van de effectiviteit van bestuur, onder meer door civil service reform, decentralisatie en het vergaren van informatie voor planning en beleid.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  67 00068 00070 50069 50072 500 
–Mutatie  – 2 400– 1 000– 3 500– 2 500– 5 500 
–Stand ontwerp-begroting 200040 84862 59964 60067 00067 00067 00067 00067 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100018 53628 40629 31430 40330 40330 40330 40330 403

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  65 00067 50069 50069 50072 500 
–Mutatie  – 400– 500– 2 500– 2 500– 5 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000 59 55464 60067 00067 00067 00067 00067 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 27 02429 31430 40330 40330 40330 40330 403

c. De toelichting op de cijfers

Mutatie

Het totale bedrag dat beschikbaar is voor delegeerbare programma's, die betrekking hebben op bilaterale samenwerking, blijft in de komende jaren gelijk. Als uitgangspunt hierbij is gekozen voor de realisatie in 1998 en de hierop gebaseerde budgettoekenning aan ambassades in 1999. De mutaties betreffen een correctie van de aanvankelijk opgenomen groei. Het programma goed bestuur en democratisering is één van de delegeerbare programma's.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.mensenrechten en conflictbeheersing 22 96425 00027 500 43G 01.52
2.democratisering en goed bestuur 36 59039 60039 500 43G 01.52
Totaal 59 55464 60067 000    

Artikel 09.04 Noodhulp

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden verplichtingen en uitgaven verantwoord die betrekking hebben op humanitaire hulp, crisisbeheersing, preventie en wederopbouw in crisislanden. Het kan daarbij gaan om noodsituaties die het gevolg zijn van een natuurlijke oorzaak of van menselijk handelen. In het laatste geval kan de humanitaire nood mede veroorzaakt zijn door een gewelddadig conflict.

09.04.01 Noodhulp ten behoeve van ontwikkelingslanden

Steunverlening vindt in het algemeen plaats door het beschikbaar stellen van financiële bijdragen aan de programma's van internationale organisaties en aan projecten van niet-gouvernementele organisaties. Andere hulpvormen zijn het beschikbaar stellen van transportcapaciteit via het ministerie van Defensie of de detachering van personeel.

09.04.02 Noodhulp niet-DAC landen

Dit artikelonderdeel is bestemd voor noodhulp ten behoeve van niet-DAC landen. Het gaat hierbij om activiteiten die beogen de humanitaire gevolgen van de maatschappelijke, politieke en economische transformatie op te vangen, alsmede om acute noodhulp in het kader van natuurrampen of geweldadige conflicten. Landen waar recent hulp aan is verleend zijn de Russische Federatie, Bulgarije, Roemenië, Oekraine, Tsjetsjenië en Wit-Rusland.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  420 000430 000435 000445 000470 000 
–Eerste suppletore wet  50 000  
–Mutatie  – 17 000– 40 000– 40 000– 40 000– 40 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000117 866453 313453 000390 000395 000405 000430 000430 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100053 485205 704205 562176 974179 243183 781195 125195 125

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  415 000430 000435 000445 000470 000 
–Eerste suppletore wet  50 000  
–Mutatie  – 17 000– 40 000– 40 000– 40 000– 40 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 445 034448 000390 000395 000405 000430 000430 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 201 948203 294176 974179 243183 781195 125195 125

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Ten behoeve van het vluchtelingenprobleem in Kosovo heeft de regering besloten om NLG 50 miljoen extra ter beschikking te stellen voor de opvang van vluchtelingen.

Mutatie

Met ingang van 2000 worden de begrote bedragen voor noodhulp structureel gekort met NLG 40 miljoen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Noodhulp t.b.v. ontwikkelingslanden 434 936435 000380 000 43G 01.52
2.Noodhulp niet-ODA 10 09813 00010 000 43G 01.52
Totaal 445 034448 000390 000    

Artikel 09.05 VN-vluchtelingenprogramma's

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

09.05.01 Bijdrage Hoge Commissariaat voor vluchtelingen (UNHCR)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdragen aan het Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR). Nederland ondersteunt het werk van het Hoge Commissariaat op diverse wijzen. In eerste instantie wordt, met jaarlijkse algemene financiële bijdragen, de belangrijke rol, die UNHCR speelt bij de opbouw en versterking van opvang en bescherming in geval van humanitaire crises, versterkt. De jaarlijkse bijdrage wordt in 2000 gehandhaafd op NLG 47,5 miljoen. In ernstige noodsituaties, zoals bijvoorbeeld de vluchtelingencrisis inzake Kosovo, stelt de regering regelmatig extra bijdragen ter beschikking ten behoeve van de zogenaamde speciale programma's die het Commissariaat daar ontplooit. Daarnaast stelt de regering extra bijdragen beschikbaar indien de situatie ter plaatse vrijwillige terugkeer van vluchtelingen mogelijk maakt. Tenslotte steunt de regering het hervestigingsbeleid door de opname van een jaarlijks quotum vluchtelingen voor wie terugkeer of integratie in de regio niet mogelijk is.

09.05.02 Bijdrage voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdragen aan de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA). Dit agentschap van de Verenigde Naties verleent sinds 1949 onderwijs, medische zorg, sociale en humanitaire hulp aan Palestijnse vluchtelingen in de door Israël bezette gebieden, Libanon, Jordanië en Syrië. De akkoorden van Oslo (1993 en 1995) voorzien weliswaar in de bespreking van de vluchtelingenkwestie in het kader van de finale status onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen, maar zolang geen politieke oplossing is gevonden, blijft UNRWA een essentiële rol spelen in de opvang en verzorging van de vluchtelingen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  58 50058 50058 50058 50058 500 
–Stand ontwerp-begroting 200061 00058 98558 50058 50058 50058 50058 50058 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100027 68126 76626 54626 54626 54626 54626 54626 546

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  58 50058 50058 50058 50058 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000 61 48558 50058 50058 50058 50058 50058 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 27 90126 54626 54626 54626 54626 54626 546

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.bijdrage Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen (UNHCR) 47 98547 50047 500 43G 01.53
2.bijdrage organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA) 13 50011 00011 000 43G 01.53
Totaal 61 48558 50058 500    

HOOFDBELEIDSTERREIN 12. MILIEU

Artikel 12.01 Milieubeleid in ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid.

12.01.01 Landenprogramma's met betrekking tot milieu

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de milieuactiviteiten en bijdragen programma milieubeleid in ontwikkelingslanden.

Binnen het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid wordt de UNCED-doelstelling van het bijdragen van 0,1% van het BNP aan het internationaal milieubeleid (binnen het plafond van 0,8% ODA-uitgaven) gehandhaafd. De uitgaven onder dit artikel vormen een belangrijk onderdeel van de totale uitgaven ten laste van het internationale natuur- en milieubeleid. Binnen het milieubeleid kan een viertal thema's worden onderscheiden:

1. Klimaat en energie

2. Biodiversiteit, bossen en woestijnen

3. Integraal waterbeheer en

4. Internationaal milieubeleid en instrumenten

Ad 1. Klimaat en energie

Bij de klimaatproblematiek richt Nederland zich onder meer op:

– het vergroten van de opslag («sink»)-capaciteit van natuurlijke ecosystemen (bossen en wetlands);

– het bevorderen van emissiereducties door de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen;

– het streven naar grotere energie-efficiency;

– het tegengaan van de aantasting van de ozonlaag en

– het ondersteunen van joint implementation proefprojecten ten behoeve van emissie reductie en technologie overdracht.

Steeds meer gaat de aandacht uit naar het ontwikkelen en toepassen van nieuwe milieutechnologie. Technologische innovatie staat centraal bij de oplossing voor allerlei milieuproblemen, zoals schone productie, betere afvalverwerking, voedselproductie en energievoorziening. Bij het vormgeven van het klimaat- en energiebeleid speelt de ontwikkeling van technologische innovatie een belangrijke rol.

Ad 2. Biodiversiteit, bossen en woestijnen

Het behoud en duurzaam gebruik van ecosystemen is een voorwaarde voor armoedebestrijding. Gezonde ecosystemen zijn voor de plattelandsbevolking van groot belang; zowel voor de voedselproductie als voor de energievoorziening. Er is een groeiende aandacht voor de rol die ecosystemen (bossen in het bijzonder) spelen in de klimaatproblematiek. Zo wordt naast de aandacht voor bossen in verband met biodiversiteit, bodemvruchtbaarheid en de waterkringloop, ook steeds frequenter gewezen op het feit dat bossen (maar ook andere ecosystemen) CO2 vastleggen en daarmede van betekenis zijn voor de discussie over de handel in emissierechten.

Ad 3. Integraal waterbeheer

De hydrologische kringloop is een van de belangrijke bindende elementen tussen de verschillende milieuthema's. Hij is van betekenis voor alle denkbare ecosystemen, inclusief die van de droge- en halfdroge gebieden. De beïnvloeding van hydrologische processen door menselijke activiteit heeft, naast de primair bedoelde positieve effecten, op mondiale schaal en lange termijn soms ernstige nadelige gevolgen. Verlaging van de grondwaterstand leidt tot verdroging en veroorzaakt verwoestijning, aantasting van ecosystemen en vegetatieverlies. Vegetatieverlies (ook door ontbossing) heeft invloed op de neerslagvorming en bovendien op het watervasthoudend vermogen van grond, hetgeen leidt tot overstromings- en erosiegevaar. Zowel in het verdrag inzake biologische diversiteit alsook in het verdrag inzake woestijnbestrijding staan verwijzingen naar aspecten van integraal waterbeheer, zoals het streven naar behoud van watervoorraden of het ontwikkelen van beleid ten aanzien van inland waters. Vanuit het milieu-programma wordt de milieudimensie van integraal waterbeheer inhoud gegeven.

Ad 4. Internationaal milieubeleid en instrumenten

Het nakomen van internationale milieu-afspraken vereist een steeds gecompliceerder bestuur in de ontwikkelingslanden. Er dreigt bovendien een kloof te ontstaan tussen de beleidsontwikkeling en de operationalisering en uitvoering. Daarbij speelt niet alleen de veelheid aan internationale verplichtingen (klimaat, biodiversiteit, woestijnen, bossen, etc.) een rol, maar ook de aard van de verplichtingen en de grote verscheidenheid aan partijen die erbij betrokken is. De verankering van milieubeleid is evenzeer een institutioneel vraagstuk als een vraagstuk van kennis en inzicht. Verantwoord milieubeleid vereist samenwerking tussen meerdere vakdepartementen of andere overheidsdiensten en gespecialiseerde instellingen, tussen bestuurlijke lagen op nationaal, regionaal of lokaal niveau, tussen moderne en traditionele gezagsdragers. De institutionele inbedding van milieubeleid in ontwikkelingslanden is dan ook de basis voor alle sectorale milieu-inspanningen en niet het sluitstuk. Dit vereist in de eerste plaats een beter inzicht in de institutionele processen, maar daarnaast ook aandacht voor capaciteitsopbouw en afstemming van interventies.

12.01.02 Bijdrage Global Environmental Facility (GEF) en Multilaterale Fonds van het Montreal Protocol

Onder dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de bijdragen aan het GEF en het Multilaterale Fonds onder het Montreal protocol. De in 1998 succesvol afgeronde tweede middelenaanvulling van het GEF is inmiddels operationeel. In 1999 zullen de onderhandelingen over een nieuwe middelenaanvulling voor het Multilaterale Fonds van het Montreal Protocol naar verwachting van start gaan. Afronding wordt niet voor 2000 voorzien.

12.01.03 Bijdrage VN-Milieufonds (UNEP)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdrage aan het VN-milieuprogramma (UNEP).

Eind 1999 moet besluitvorming in de Algemene Vergadering plaatsvinden over de VN-brede hervormingen op terrein van milieu en menselijke nederzettingen. Voor UNEP moet dit uitmonden in een scherper gedefiniëerd mandaat en een efficiëntere organisatiestructuur.

De UNEP Beheersraad heeft in 1999 het werkprogramma voor de komende twee jaar vastgesteld, in lijn met de prioriteiten die zijn vastgelegd in de Naïrobi-verklaring uit 1997. Programmatische accenten liggen op de onderlinge afstemming van milieuverdragen en ontwikkeling van nieuwe instrumenten voor implementatie en ontwikkeling van kennisnetwerken, respons op milieucrises, zoetwater, handel en industrie en transfer van milieutechnologie.

Alhoewel de reorganisatie van UNEP nog niet is afgerond – hiermee zal nog zeker een jaar gemoeid zijn – is UNEP versterkt ten opzichte van de kritieke situatie waarin het twee jaar terug verkeerde. De financiële crisis die de aanzet tot hervormingen is geweest, heeft geleid tot een gerichter mandaat, een gesaneerde financiële positie, rationalisering van de managementstructuur (resultaatsturing, verbeterde interne monitoring en evaluatie) en aanpassing van de regionale functies. Het herdefiniëren, binnen gestelde prioriteiten, van niches waar de organisatie meerwaarde biedt, is een nog lopend proces. De uitkomst hiervan zal mede bepalend zijn voor het gezicht van UNEP naar de buitenwereld en de aantrekkelijkheid voor donoren.

Nederland heeft actief bijgedragen aan de heroriëntatie van UNEP en zal dit proces nauw blijven volgen, onder meer door Nederlandse deelname in het Bureau van de Beheersraad. Op basis van de positieve ontwikkelingen binnen UNEP in de laatste twee jaar en de belangrijke rol die de organisatie kan spelen als centrale VN-milieuorganisatie, zal ook de financiële steun aan UNEP onverminderd worden voortgezet. Nederland is de achtste donor, met een bijdrage van NLG 4,1 miljoen in 2000, die deels ten laste komt van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken en deels van die van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

12.01.04 Verwoestijningsverdrag

Eind 1998 heeft de tweede Conferentie van Partijen inzake het Verdrag tegen Woestijnvorming in Senegal plaatsgevonden. Verwacht wordt dat eind 1999 de derde conferentie plaats zal vinden. Deze conferentie zal onder meer het beleid, de operationele modaliteiten en activiteiten van het Mondiale Mechanisme toetsen. Het Mondiale Mechanisme is ingesteld teneinde de doeltreffendheid en efficiëntie van bestaande financiële mechanismen te verbeteren. Bovendien zal de Conferentie de rapportages van getroffen landen uit de Afrikaanse regio met betrekking tot de maatregelen die zijn genomen ten behoeve van de implementatie van het verdrag bestuderen. Nederland zal dan ook rapporteren over de steun die het gegeven heeft aan de relevante Afrikaanse landen. Nederland draagt voor NLG 0,3 miljoen bij aan de werkzaamheden van het secretariaat van het verdrag. Het accent zal evenwel ook in het komende jaar liggen op de uitvoering van maatregelen in bilateraal kader. Met het oog op betere coördinatie en afstemming tussen donoren onderling zal overleg in EU en OESO kader extra aandacht vergen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  321 395356 395460 673386 395388 895 
–Mutatie  – 26 840– 41 840– 44 260– 60 100– 51 360 
–Stand ontwerp-begroting 2000678 752417 435294 555314 555416 413326 295337 535336 795
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000308 004189 424133 663142 739188 960148 066153 167152 831

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  368 955384 541400 271415 271415 271 
–Mutatie  – 25 800– 40 800– 44 700– 59 800– 51 800 
–Stand ontwerp-begroting 2000 306 642343 155343 741355 571355 471363 471363 471
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 139 148155 717155 983161 351161 306164 936164 936

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het totale bedrag dat beschikbaar is voor delegeerbare programma's, die betrekking hebben op bilaterale samenwerking, blijft in de komende jaren gelijk. Als uitgangspunt hierbij is gekozen voor de realisatie in 1998 en de hierop gebaseerde budgettoekenning aan ambassades in 1999. De mutaties betreffen een correctie van de aanvankelijk opgenomen groei. Het milieuprogramma is één van de delegeerbare programma's.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Landenprogramma's mbt milieu 284 008313 460313 460 43G 01.52
2.Bijdrage GEF 19 23425 29525 881 43G 01.50
3.Bijdrage VN-programma UNEP 3 4004 1004 100 43G 01.43
4.Verwoestijningsverdrag 0300300 43G 01.52
Totaal 306 642343 155343 741    

e. Overige gegevens

Ter illustratie van de mate waarin resultaten zijn geboekt in ontwikkelingslanden zijn kengetallen opgesteld. In onderstaande tabel staat, voor zover beschikbaar, een overzicht van de ontwikkeling van de beschikbaarheid van veilig drinkwater in de landen waarmee een bilaterale relatie wordt onderhouden. Op Zambia na is in al deze landen een duidelijke positieve ontwikkeling zichtbaar.

Kengetallen beschikbaarheid veilig drinkwater
Percentage van de bevolking dat beschikt over veilig drinkwater1975–19801990–1997
Bangladesh 95
Bolivia3463
Burkina Faso2542
Eritrea 22
Ethiopië825
Ghana3565
India 81
Jemen 61
Macedonië  
Mali 66
Mozambique 63
Nicaragua4662
Sri Lanka1957
Tanzania3966
Uganda3546
Vietnam 43
Zambia4238
   
Zuid-Afrika 87
Egypte7587
Palestijnse gebieden  

Bron: UNDP «Human Development Report 1998» tabel 8 en UNDP «Human Development Report 1999» tabel 4

Artikel 12.03 Natuur en Milieu Educatie (NME)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de bijdrage van Ontwikkelingsssamenwerking aan het interdepartementale programma Natuur en Milieu Educatie (NME). In de periode 2000–2003 wordt een vierjarig interdepartementaal programma uitgevoerd. In dit programma wordt NME gezien als belangrijk sociaal instrument voor duurzaamheidsbeleid in het openbaar bestuur, het onderwijs, het bedrijfsleven en andere maatschappelijke sectoren. Onder andere wordt aansluiting gezocht bij Lokale Agenda 21. Het NME 21 programma behelst activiteiten gericht op de versterking van de structurele inbedding van NME in het onderwijs en activiteiten gericht op de ontwikkeling en implementatie van buitenschoolse NME, samengevat onder het centrale thema «leren voor duurzaamheid». Derhalve wordt gestreefd naar een verbreding van natuur- en milieu-educatie naar duurzaamheid.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  02 0002 0002 0002 000 
–Stand ontwerp-begroting 20004 000002 0002 00020 0002 0002 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10001 81500908908908908908

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  2 0002 0002 0002 0002 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 2 0002 0002 0002 0002 0002 0002 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 908908908908908908908

Codering Econ: 43G Func: 01.50

HOOFDBELEIDSTERREIN 13. MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING

Artikel 13.04 Ambassade Projekten Programma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden tot en met 1999 verplichtingen en uitgaven verantwoord die betrekking hebben op het Ambassade Projecten Programma. Het programma wordt in 1999 afgebouwd.

Hiervoor in de plaats komt het Programma Kleine Projekten (PKP) dat in artikel 17.07 is opgenomen. Zie de toelichting aldaar.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  21 64622 00023 00023 00023 000 
–Mutatie  –18 879– 22 000– 23 000– 23 000– 23 000 
–Stand ontwerp-begroting 200092719 1572 767
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10004218 6931 256

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  21 00022 00023 00023 00023 000 
–Eerste suppletore wet  – 5 500– 7 000– 7 000– 7 000– 7 000 
–Mutatie  – 10 000– 15 000– 16 000– 16 000– 16 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 17 3515 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 7 8742 496

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

In verband met de opening van het nieuwe artikel 17.07 Programma Kleine Projecten wordt NLG 5,5 miljoen overgeboekt uit dit artikel naar het nieuwe artikel. Aangezien het kortlopende verplichtingen betreft (maximaal 1 jaar) is ook het verplichtingenbudget neerwaarts bijgesteld.

Mutatie

Vanwege de afbouw van het APP wordt het verplichtingenen uitgavenbudget vanaf 2000 op 0 gesteld.

Artikel 13.05 Medefinanciering van projecten van particuliere organisaties

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

13.05.01 Medefinancieringsprogramma (MFP)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de bijdragen aan de Medefinancieringsorganisaties (MFO's). Het Medefinancieringsprogramma richt zich op het tot stand komen en versterken van de internationaal erkende burgerrechten, politieke, economische, sociale en culturele mensenrechten. Daarnaast richt het programma zich op bevordering van actieve participatie en zeggenschap van doelgroepen in de politieke, economische, sociale en culturele ontwikkelingen van de samenleving. Ook wil het programma doelgroepen in staat stellen om zelfstandig, ook op lange termijn, in hun levensonderhoud te voorzien. In de begrotingen van de Medefinancieringsorganisaties zelf wordt dieper ingegaan op het te voeren beleid van de organisaties.

De bijdrage aan het Medefinancieringsprogramma is gekoppeld aan de begrote netto-ODA.

Op voorstel van de MFO's is de financiële verdeelsleutel van de MFP-middelen bijgesteld, zodat in 2000 de confessionele organisaties (Bilance en Icco) samen 55.68% en Novib en Hivos samen 44.32% ontvangen. In het jaar 2001 zullen deze percentages verschoven worden naar respectievelijk 55% en 45%.

In het kader van het Medefinancieringsprogramma zijn de volgende evaluaties afgerond:

HIVOS

In februari 1998 is de evaluatie naar het HIVOS-programma met betrekking tot institutionele ontwikkeling in Tanzania en Zuid-Afrika afgerond. Gebleken is dat HIVOS een voortrekkersrol heeft vervuld waar het de ondersteuning van het ontwikkelen van structuren in de civil society betreft. Wel blijkt dat HIVOS haar beleidsvisie en strategie op het gebied van institutionele ontwikkeling onvoldoende heeft vastgelegd zodat keuzes in de landen te veel afhangen van individuen binnen de organisatie. De evaluatie beveelt aan om een hernieuwde analyse van de activiteiten van HIVOS met de Masaï uit te voeren waardoor de vormgeving van het programma beter vastgelegd kan worden. De minister heeft aan HIVOS gevraagd om in de jaarrapportage een beeld te geven van de maatregelen die de organisatie heeft genomen ter uitvoering van deze aanbevelingen.

ICCO

In december 1998 is een evaluatie afgerond naar de doeltreffendheid en relevantie van het ICCO-beleid en financieringswerk in Zuid-Afrika sinds 1993. Gebleken is dat meerjarige financiering in de meeste gevallen leidt tot positieve institutionele effecten maar tegelijkertijd de financiële ruimte om vernieuwende activiteiten te ontplooien beperkt. Doorwerking van de resultaten van de activiteiten van partner-organisaties blijkt slechts duurzaam te zijn als er ook sprake is geweest van beleidsbeïnvloeding van het openbaar bestuur. Het evaluatierapport beveelt onder andere aan dat er een gesprek komt tussen het bilaterale kanaal en ICCO over de inzet van ICCO in kansarme gebieden in Zuid Afrika als een casus hoe men armen bereikt in «landen boven de armoedegrens».

NOVIB

In september 1998 is de evaluatie naar het NOVIB-programma met betrekking tot de mensenrechten in Guatemala afgerond. Gebleken is dat het samenwerkingsprogramma van NOVIB de mensenrechtenorganisaties ter plaatse heeft versterkt en geprofessionaliseerd. Wel wijst de evaluatie op het feit dat organisaties die toegang hebben tot buitenlandse donor-fondsen onevenredig veel meer tijd besteden aan het afleggen van verantwoording aan de donor dan aan de eigen doelgroep. Tevens wordt vastgesteld dat organisaties die afhankelijk zijn van donorfondsen de neiging hebben om de druk op de staat om sociale verantwoordelijkheid te dragen te verminderen.

Een van de aanbevelingen van het rapport is dat Novib met haar partners meer aandacht moet besteden aan een cultuuromslag in Guatemala door mee te werken aan de opbouw van een culture of peace.

BILANCE

In mei 1998 is de evaluatie naar het programma van Bilance ter bestrijding van stedelijke armoede in Latijns-Amerika afgerond. Gebleken is dat Bilance een zeer actieve en invloedrijke donor is waar het de problematiek van de stedelijke leefomgeving betreft. Ook de lokale partners blijken solide en goed functionerende organisaties te zijn. De evaluatie beveelt aan meer aandacht te schenken aan onderzoek en het gebruik van nieuwe technologieën. In verband met de veranderende rol van de volksbewegingen in Latijns-Amerika zou ook meer aansluiting gezocht moeten worden bij lokale overheden en organisaties die zich specifiek met leefomgeving en sociale huizenbouw bezighouden. Een aanbeveling van het rapport is dat Bilance met haar partners zou moeten onderzoeken of de activiteiten op een andere manier gefinancierd kunnen worden dan de huidige projectfinanciering. Dit om de projecten ook economisch duurzaam te maken.

13.05.02 Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering (VPO)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de bijdragen aan de organisaties die, op basis van een programmafinancieringsmodel, het Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering (VPO) uitvoeren.

Het programma is gericht op ondersteuning van structurele activiteiten op het gebied van voedselzekerheid en voedingsverbetering. Binnen het kader van een programmafinancieringsovereenkomst wordt het programma uitgevoerd door de VPO-organisaties: Stichting Oecumenische Hulp, Mensen in Nood en Novib.

Het VPO programma zal stop worden gezet. Dit betekent volgens de afbouwregeling dat voor 2000 het normale bedrag van NLG 30 miljoen beschikbaar is, maar dat in de jaren daarna de bijdrage langzaam wordt afgebouwd. Ondertussen wordt bezien hoe de aandacht voor voedselzekerheid kan worden ingebracht in het medefinancieringsprogramma.

13.05.03 Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de op 1 januari 1994 in werking getreden programmafinancieringsovereenkomst met de vereniging Personele Samenwerking Ontwikkelingslanden (PSO). De overeenkomst heeft betrekking op de uitzending van artsen en ontwikkelingswerkers door particuliere organisaties.

De Vereniging voor Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO) is een overkoepelende organisatie van ruim dertig Nederlandse ontwikkelingsorganisaties actief op het gebied van uitzending van ontwikkelingswerkers. De Vereniging PSO treedt op als overlegforum, coördinatiepunt voor gezamenlijke activiteiten en als financierder van suppleties op het lokale inkomen van ontwikkelingswerkers. De inzet van deskundigen concentreert zich op het terrein van gezondheidszorg, onderwijs, landbouw en maatschappelijke voorzieningen.

In juni 1999 is een interdepartementaal beleidsonderzoek afgerond dat gericht was op de vraag hoe het instrument personele uitzending (technische assistentie) in zijn diverse uitvoeringsmodaliteiten kan worden gestroomlijnd en daardoor effectiever kan worden ingezet. Bij het onderzoek waren naast PSO ook SNV, PUM en de Hoofdafdeling Personele Zaken Internationale Samenwerking van het ministerie van BZ betrokken. Het kabinetsstandpunt wordt het parlement in het najaar 1999toegezonden.

13.05.04 Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de op basis van de programmafinancieringsovereenkomst aan de FNV en CNV beschikbaar te stellen middelen ten behoeve van het vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP).

Het programma richt zich met name op de versterking van arbeidsrechten, een democratisch maatschappelijk bestel, een rechtvaardige verdeling van inkomens en macht, op verbetering van arbeidsomstandigheden en de bestrijding van armoede vanuit een arbeidsperspectief. In 2000 zal worden nagegaan op welke wijze de FNV de follow-up van de evaluatie «Vrouwen en Ontwikkeling» (1999) gestalte heeft gegeven. Voorts zal, in het kader van het VMP, het CNV-beleid met betrekking tot de actie «Kom Over» worden geëvalueerd.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  752 300781 600811 900809 600824 400 
–Mutatie  – 27 455– 17 399– 13 89014 140– 660 
–Stand ontwerp-begroting 2000680 943722 883724 845764 201798 010823 740823 740823 740
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000308 998328 030328 920346 779362 121373 797373 797373 797

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  723 300750 800779 600809 600836 200 
–Mutatie  – 8 640– 18 290– 15 400– 11 590– 12 460 
–Stand ontwerp-begroting 2000 681 501714 660732 510764 200798 010823 740823 740
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 309 252324 299332 399346 779362 121373 797373 797

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De verlaging van het ODA-budget als gevolg van lagere BNP-ramingen leidt tot een lagere bijdrage aan het Medefinancieringsprogramma.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Medefinancieringsprogramma (MFP) 591 701624 860642 710 43G 01.54
2.Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering (VPO) 30 00030 00030 000 43G 01.54
3.Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO) 36 80036 80036 800 43G 01.54
4.Vakbondsmedefinancieringsprogramma 23 00023 00023 000 43G 01.54
Totaal 681 501714 660732 510    

Artikel 13.06 Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie SNV

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de financiering van het programma van SNV Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie.

Nadat eind 1996 het «Bedrijfsplan» als koersbepalend document voor de uitvoering van het SNV beleid is vastgesteld, heeft SNV twee jaar later een meerjarenplan gereed met als titel «SNV Strategisch plan – State of the art».

SNV werkt samen met een kleine driehonderd partnerorganisaties, hoofdzakelijk Niet-Gouvermentele Organisaties (NGO's), in 28 landen. In deze samenwerking speelt SNV een intermediaire rol tussen de NGO's en de verschillende overheden. Personele en financiële aspecten spelen bij de samenwerking een belangrijke rol. Bij de personele component gaat het zowel om de inzet van uit Nederland en de Europese Unie afkomstige professionele ontwikkelingswerkers als om lokaal of in buurlanden geworven professionele krachten. Ook kan het gaan om de financiering of subsidiëring van salarissen van medewerkers van partnerorganisaties en van medewerk(st)ers in dienst van organisaties in Nederland.

Alle SNV landenprogramma's zijn inmiddels in lijn gebracht met het bedrijfsplan en het strategisch plan. Dit betekent dat in deze plannen duurzame streekontwikkeling, lokale bestuursprocessen en gender een prominente rol spelen. Voorts is nadere invulling gegeven aan de bemiddeling tussen organisaties in het zuiden en in het noorden, onder meer via de samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Als uitvloeisel van het strategisch plan koerst SNV op een concentratie van activiteiten in geografisch bepaalde deelprogramma's. Per land wordt gestreefd naar drie tot vijf deelprogramma's. Een verdergaande specialisatie op thema's, sectoren en rollen zal de komende jaren worden doorgevoerd om een hogere effectiviteit en efficiëntie te bereiken. Hierbij wordt geleerd van evaluatieresultaten zoals deze onder andere via de IOB-studies ter beschikking komen. Naast de sturende rol voor het eigen programma staan de SNV-veldkantoren ten dienste van andere organisaties en dienstverlening aan MFO's in een aantal landen.

In juni 1999 is een interdepartementaal beleidsonderzoek afgerond dat gericht was op de vraag hoe het instrument personele uitzending (technische assistentie) in zijn diverse uitvoeringsmodaliteiten kan worden gestroomlijnd en daardoor effectiever kan worden ingezet. Bij het onderzoek waren naast SNV ook PSO, PUM en de Hoofdafdeling Personele Zaken Internationale Samenwerking van het ministerie van BZ betrokken. Het kabinetsstandpunt wordt het parlement in het najaar 1999 toegezonden.

In juni 1998 is de evaluatie naar de implementatie van het landenprogramma in Tanzania over de periode 1995–1998 afgerond. SNV is de opdrachtgever en tevens financier van deze evaluatie. In de conclusie van de evaluatie wordt vastgesteld dat er belangrijke verbeteringen zijn in de betrokkenheid van de doelgroepen in lokale besluitvorming en in duurzaam land- en watergebruik. Daarentegen blijkt het werk van SNV slechts een marginaal effect te hebben op economische verzelfstandiging en «gender»-vraagstukken in de rurale gebieden. De resultaten van deze evaluatie hebben als input gediend voor het nieuwe landen meerjarenplan 1999–2003 dat in januari 1999 is gepresenteerd.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  126 579135 499145 271155 991155 991 
–Mutatie  9 9209 77210 72000 
–Stand ontwerp-begroting 2000111 769134 379136 499145 271155 991155 991155 991155 991
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100050 71960 97961 94165 92170 78670 78670 78670 786

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  126 579135 499145 271155 991155 991 
–Mutatie  1 000  
–Stand ontwerp-begroting 2000 119 569127 579135 499145 271155 991155 991155 991
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 54 25857 89361 48765 92170 78670 78670 786

Codering Econ: 43G Func: 01.54

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De SNV-kantoren in Nepal en Bhutan voeren werkzaamheden uit ten behoeve van de ambasssade New Delhi. Tussen de ambassade New Delhi en SNV is in dit verband een service-agreement gesloten ten bedrage van NLG 1 miljoen per jaar. Dit verklaart de verhoging in 1999. In latere jaren dient SNV dit bedrag te financieren uit de jaarlijkse groei van het programma.

d. Overige gegevens

Wachtgelden SNV
 1998199920002001200220032004
Aantallen post-actieven (q)252252260240220210200
Gemiddelde kosten (p)30 95232 54034 61536 25038 18239 04741 000
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq); x f 10007 8008 2009 0008 7008 4008 2008 200

Doordat de salarissen van de SNV'ers zijn gestegen, neemt de hoogte van de gemiddelde uitkeringen ook toe.

In 1999 is een start gemaakt met een projekt waarin de begeleiding van SNV'ers bij het vinden van een andere werkkring op een actieve wijze ter hand wordt genomen. De effecten hiervan zullen naar verwachting in 2000 nog niet voldoende zijn om de toename in het aantal uitkeringen teniet te doen. Vanaf 2001 zal dit wel het geval zijn.

Artikel 13.07 Gemeente-initiatieven en Kleine Plaatselijke activiteiten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de programmafinanciering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot het programma Gemeente Initiatieven. Tevens worden verplichtingen en uitgaven verantwoord die voortvloeien uit de programmafinanciering van de Nationale Commissie Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) met betrekking tot het programma Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA)

Gemeentelijke Samenwerking met Ontwikkelingslanden (GSO)

Het programma Gemeentelijke Samenwerking Ontwikkelingslanden (GSO), beheerd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), richt zich door middel van samenwerkingsverbanden met Nederlandse gemeenten op het versterken van het lokaal bestuur in ontwikkelingslanden alsmede op het vergroten van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in Nederland.

Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA)

Het Kleine Plaatselijke Activiteitenprogramma (KPA) richt zich op lokale en regionale Nederlandse organisaties die fondsen inzamelen voor kleinschalige projecten in ontwikkelings- of transitielanden. Indien hierbij met de projecten samenhangende voorlichtingsactiviteiten worden georganiseerd kan het ingezamelde bedrag in aanmerking komen voor een verdubbeling tot een maximum van NLG 100 000.

Het programma wordt uitgevoerd door de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) waarmee een programmafinancieringsovereenkomst van kracht is. Voor wat betreft projectaanvragen van stedenbanden met Nicaragua, beheert de VNG het programma. Omdat een belangrijk deel van de projecten in Roemenië en Bulgarije is gesitueerd is besloten vooralsnog jaarlijks maximaal NLG 1 miljoen te bestemmen voor deze landen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  12 00012 00012 00012 00012 000 
–Mutatie  1 0001 0001 0001 0001 000 
–Stand ontwerp-begroting 200011 00013 00013 00013 00013 00013 00013 00013 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10004 9925 8995 8995 8995 8995 8995 8995 899

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  12 00012 00012 00012 00012 000 
–Mutatie  1 0001 0001 0001 0001 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 1200013 00013 00013 00013 00013 00013 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 5 4455 8995 8995 8995 8995 8995 899

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De verhoging van NLG 1 miljoen is noodzakelijk om gevolg te kunnen geven aan de motie Dijksma c.s. (25 600 V, nummer 36) ingediend bij de begrotingsbehandeling in 1998.

Artikel 13.08 Landenprogramma's met betrekking tot sociale ontwikkeling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Gedurende de jaren negentig is tijdens een groot aantal VN-conferenties en binnen de OESO/DAC het belang van sociale ontwikkeling onderschreven. Nederland acht de sociale ontwikkeling en (her)verdeling van productieve middelen en inkomen, als basisvoorwaarde voor duurzame economische groei, van groot belang. Investeringen in (basis) sociale voorzieningen blijven daarom de komende jaren een belangrijk aandachtspunt binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Vier van de vijf basis sociale voorzieningen worden onder dit artikel gefinancierd, te weten basis gezondheid, reproductieve gezondheid inclusief HIV/AIDS, voeding en drinkwater/sanitatie. Tevens komen activiteiten voor kinderen, voor institutionele ontwikkeling en voor vrouwen ten laste van dit artikel. In 2000 zullen zoutproducenten wereldwijd een conferentie organiseren in Den Haag, Salt 2000, waar de resultaten van zoutjodering ter voorkoming van jodiumgebreksziekten worden besproken.

Het Tweede World Water Forum, waar een nieuwe visie voor de drinkwater- en sanitatiesector in ontwikkelingslanden in de «Vision for Water, Life and the Environment» wordt gepresenteerd, wordt in 2000 in Den Haag georganiseerd. De resultaten van de in 1999 uitgevoerde evaluaties in de drinkwater/sanitatiesector en de nieuwe visie zullen worden vertaald in verdere beleidsontwikkeling.

In 2000 zullen activiteiten worden ondersteund rondom geselecteerde thema's uit het Beijing Platform for Action, waarvoor verdere beleidsoperationalisering gewenst is, met de volgende «geclusterde» werkterreinen:

– Rechtsgelijkheid, -verwezenlijking en -bescherming, waaronder bestrijding van geweld tegen vrouwen, reproductieve gezondheid en recht op (toegang tot) water. Op het gebied van rechten gaat de aandacht uit naar ontwikkeling van kwaliteitscriteria en beïnvloeding van overheids- en donorbeleid.

– De bijdrage van vrouwen aan conflictpreventie en -oplossing en vredesopbouw. Lokale ervaringen en perspectieven van vrouwen binnen vredesprocessen krijgen aandacht die zich richt op het creëren van een draagvlak voor vrede, het integreren van gender, het formuleren van alternatieven voor duurzame vrede en het reanimeren van vredesonderhandelingen.

– Armoedebestrijding, micro- en macroeconomie, gericht op onder andere op gender en microkrediet, armoede en de rol van het bedrijfsleven.

– Deelname van vrouwen aan (politieke) besluitvorming en goed bestuur. Op dit terrein is strategisch onderzoek verricht dat zich thans in een afrondingsfase bevindt.

Ook in 2000 wordt NLG 10 miljoen gereserveerd voor activiteiten ter bestrijding van kinderarbeid en NLG 45 miljoen voor het programma «Vrouwen en Ontwikkeling».

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  326 500359 500423 500444 500464 500 
–Mutatie  32 048– 12 315– 51 030– 92 900– 92 400 
–Stand ontwerp-begroting 2000734 297322 732358 548347 185372 470351 600372 100372 100
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000333 209146 449162 702157 546169 020159 549168 852168 852

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  426 500446 500464 500464 500483 500 
–Mutatie  – 67 952– 85 900– 103 900– 103 900– 122 900 
–Stand ontwerp-begroting 2000 355 777358 548360 600360 600360 600360 600360 600
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 161 445162 702163 633163 633163 633163 633163 633

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het totale bedrag dat beschikbaar is voor delegeerbare programma's, die betrekking hebben op bilaterale samenwerking, blijft in de komende jaren gelijk. Als uitgangspunt hierbij is gekozen voor de realisatie in 1998 en de hierop gebaseerde budgettoekenning aan ambassades in 1999. De mutaties betreffen een correctie van de aanvankelijk opgenomen groei. Het programma met betrekking tot sociale ontwikkeling is één van de delegeerbare programma's.

d. Overige gegevens

In de volgende tabellen zijn kengetallen opgenomen die de resultaten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking illustreren.

Ter illustratie van de mate waarin resultaten zijn geboekt in ontwikkelingslanden zijn kengetallen opgesteld. In onderstaande tabel staat, voor zover beschikbaar, een overzicht van de ontwikkeling van de Human Development Index in de landen waarmee een bilaterale relatie wordt onderhouden. HDI is opgebouwd uit: levensverwachting, onderwijsindex en koopkracht en bedraagt maximaal 1. Hoe hoger de score des te beter. Zie voor een nadere toelichting het Human Development Report 1999. Op een paar uitzonderingen na ontwikkelt de Human Development Index zich sinds 1975 in alle landen positief.

Ter vergelijking, de HDI in Nederland was in 1997 0,921.

Kengetallen Human Development Index (HDI)
Score op de Human Development Index (HDI)19751980198519901997
Bangladesh0.3180.3360.3690.4000.440
Bolivia0.5240.5580.5840.6110.652
Burkina Faso0.2370.2570.2800.2900.304
Eritrea    0.346
Ethiopië  0.2580.2810.298
Ghana0.4310.4610.4750.5060.544
India    0.545
Jemen    0.449
Macedonië    0.746
Mali0.2460.2740.2890.3190.375
Mozambique 0.3020.2940.3340.341
Nicaragua    0.616
Sri Lanka0.6050.6410.6710.6940.721
Tanzania    0.421
Uganda  0.3730.3640.404
Vietnam    0.664
Zambia0.4530.4670.4830.4600.431
      
Zuid-Afrika0.6370.6520.6710.7000.695
Egypte0.4320.4790.5310.5730.616
Palestijnse gebieden     

Bron: UNDP «Human Development Report 1999» tabel 6

In onderstaande tabel staat, voor zover beschikbaar, een overzicht van de ontwikkeling van de kindersterfte in de landen waarmee een structurele bilaterale samenwerkingsrelatie wordt onderhouden. De kindersterfte is, op één uitzondering na, in alle landen behoorlijk gedaald.

In dezelfde periode is de kindersterfte in Nederland gedaald van 13 naar 50/00.

Kengetallen kindersterfte
Kindersterfte per 1000 levend geboren baby's19701997
Bangladesh14281
Bolivia14469
Burkina Faso163110
Eritrea15073
Ethiopië159111
Ghana11168
India13071
Jemen17576
Macedonië  
Mali221145
Mozambique163130
Nicaragua10742
Sri Lanka6517
Tanzania12992
Uganda11086
Vietnam11232
Zambia109112
   
Zuid-Afrika8049
Egypte15754
Palestijnse gebieden  

Bron: UNDP «Human Development Report 1999» tabel 8

Artikel 13.09 Bijdragen met betrekking tot sociale ontwikkeling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

13.09.01 Bijdrage VN-Bevolkingsfonds (UNFPA)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdrage aan het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA).

Sinds de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) in Cairo in 1994, is de hoofddoelstelling van UNFPA het verlenen van assistentie aan ontwikkelingslanden op het gebied van reproductieve gezondheid en bevolkingsvraagstukken. Daarnaast heeft de organisatie tot taak bewustwording en kennis op die terreinen te bevorderen.

UNFPA speelt binnen de VN een centrale rol in de uitvoering van de aanbevelingen van de ICPD. De organisatie speelt in veel ontwikkelingslanden een katalyserende rol ten aanzien van gevoelige thema's op haar werkterrein. Dat deze rol ook internationaal wordt gewaardeerd blijkt uit de positieve respons die de organisatie heeft gekregen in het kader van de eerste vijfjaarlijkse evaluatie van het actieprogramma van de ICPD in 1999. Een door UNFPA in februari 1999 in Den Haag georganiseerd internationaal forum van overheidsvertegenwoordigers, NGO's en experts over de implementatie van het actieprogramma op landenniveau heeft een belangrijke rol gespeeld in de evaluatie van de ICPD en het formuleren van prioriteiten op het gebied van reproductieve gezondheid voor de komende jaren.

UNFPA ontving in 1998 opnieuw minder bijdragen van donoren dan in het voorgaande jaar. De donorbasis is nog steeds smal: 80% van de inkomsten van UNFPA is afkomstig van 7 grote donoren. Nederland zal zich in de Uitvoerende Raad blijven inzetten voor verbreding van de donorbasis, onder meer door meer bijdragen van niet-traditionele donorlanden en uit particuliere financieringsbronnen. Gegeven het positieve oordeel van Nederland over het functioneren van UNFPA dat is uiteengezet in de notitie over de kwaliteit van de VN-kanalen, zal Nederland deze organisatie in het komend jaar opnieuw steunen met een bijdrage van f 78,5 miljoen.

13.09.02 Bijdrage VN-AIDS programma (UNAIDS)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdrage aan het AIDS-programma van de VN (UNAIDS).

UNAIDS is een coördinerend VN-programma, waarin de Wereldbank, WHO, UNDP, UNICEF, UNFPA, UNESCO en UNDCP als co-sponsors samenwerken. De taak van UNAIDS is de activiteiten van deze organisaties te coördineren op het gebied van preventie van HIV/AIDS, zorg voor getroffenen door HIV/AIDS en het verminderen van de gevolgen van de epidemie. Daarnaast heeft UNAIDS tot taak wereldwijde betrokkenheid bij de AIDS-epidemie te bevorderen en politieke en financiële steun voor de strijd tegen de epidemie en informatie over de meest effectieve preventie en bestrijdingsmethoden toegankelijk te maken.

UNAIDS heeft er in de korte tijd van haar bestaan aan bijgedragen dat de noodzaak van een brede aanpak van de complexe HIV/AIDS problematiek nu algemeen wordt geaccepteerd. Het feit dat HIV/AIDS nu op de politieke agenda staat is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan UNAIDS. UNAIDS speelt ook een belangrijke rol in het bespreekbaar maken van gevoelige thema's, zoals adolescenten en HIV/AIDS, migratie en HIV/AIDS, en aan beleidsvorming op deze terreinen.

De coördinerende rol van UNAIDS op landenniveau komt nog niet overal voldoende uit de verf. Het blijkt niet overal gemakkelijk te zijn voor de co-sponsors om de krachten te bundelen in gezamenlijke activiteiten, waarbij de eigen identiteit van de organisaties soms verloren gaat. Het succes van de thematische groepen op landenniveau is sterk wisselend en afhankelijk van de onderlinge samenwerking tussen de co-sponsors, de houding van de ontvangende landen en betrokkenheid van NGO's en organisaties van mensen met HIV/AIDS. Nederland zal die samenwerking bevorderen in de beheersorganen van de co-sponsors en door participatie in de themagroepen in de landen waarmee een structurele ontwikkelingsrelatie wordt onderhouden. Vooral in landen waar de HIV/AIDS problematiek niet door de overheid wordt erkend, zal Nederland via het multilaterale kanaal trachten hierin verandering te bewerkstelligen.

Zoals is aangegeven in de notitie inzake de kwaliteit van VN-kanalen wordt het functioneren van UNAIDS als positief beoordeeld. Nederland zal derhalve de steun aan UNAIDS continueren en een actieve rol blijven spelen in de verdere ontwikkeling van UNAIDS. De totale bijdrage zal worden gehandhaafd op het niveau van NLG 12 miljoen. Deze bijdrage zal evenals voorgaande jaren voor een deel worden bestemd voor het Global Appeal. Dit is het instrument voor fondswerving van UNAIDS en de co-sponsors ter financiering van specifieke HIV/AIDS activiteiten die worden uitgevoerd door de co-sponsors. UNAIDS zelf heeft een tweejaarlijkse begroting.

13.09.03 Bijdrage VN-Kinderfonds (UNICEF)

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven en verplichtingen verantwoord met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan UNICEF.

UNICEF richt zich op het verbeteren van de situatie van kinderen en vrouwen, waarbij het centrale uitgangspunt is dat gestreefd wordt naar volledige waarborging van de rechten van kinderen. De activiteiten van UNICEF hebben in de jaren '90 dan ook geheel in het teken gestaan van de Rechten van het Kind en de hierop tijdens de Kindertop (1990) gebaseerde doelstellingen voor het jaar 2000. Deze doelstellingen zullen in 2000 niet allemaal bereikt zijn; een evaluatie van de vooruitgang zal als input zal dienen voor de in 2001 te houden speciale zitting van de Algemene Vergadering van de VN over kinderen.

De nieuwe strategie die momenteel door UNICEF wordt ontwikkeld, en in 2000 door de Uitvoerende Raad moet worden goedgekeurd, gaat uit van een intersectorale benadering. UNICEF wil zich richten op de meest kritische fasen in het leven van een kind.

Het gaat om de eerste levensfase, veilige geboorte, goede medische voorzieningen, voeding, zorg in de periode van 0–5 jaar. Na een goede start zijn kinderen beter voorbereid op onderwijs. Voor de leeftijdsgroep van 6–12 is toegang tot kwalitatief goed basisonderwijs de prioriteit. Tenslotte moet er gekeken worden naar de specifieke wensen van adolescenten, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheidszorg, maar ook naar bescherming tegen vormen van uitbuiting als kinderarbeid en HIV/AIDS.

Deze strategie zal zowel van toepassing zijn op de reguliere activiteiten van UNICEF als activiteiten in het kader van noodhulp. UNICEF wil de scheiding tussen beide soorten activiteiten verminderen, zodat flexibeler op lokale omstandigheden kan worden gereageerd.

Nederland is tevreden over de activiteiten van de organisatie en ondersteunt het opzetten van een nieuwe strategie. Wel zal Nederland blijven pleiten voor een verdere concentratie van de activiteiten op de armste landen. De Nederlandse vrijwillige bijdrage aan de algemene middelen van UNICEF blijft in 2000 gehandhaafd op het niveau van NLG 52 miljoen. Daarnaast zal Nederland bijdragen aan activiteiten binnen landenprogramma's met name op het terrein van gezondheidszorg en (basis)onderwijs en aan noodhulpactiviteiten.

13.09.04 Bijdrage UNIFEM en INSTRAW

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven en verplichtingen verantwoord inzake de bijdrage aan UNIFEM en INSTRAW.

UNIFEM speelt een belangrijke rol binnen de VN en in relaties met ontvangende landen, donoren en NGO's als motor voor empowerment van vrouwen en het bevorderen van gelijkheid. De strategie en activiteiten van UNIFEM, dat als klein fonds deel uitmaakt van UNDP, zijn erop gericht vrouwen de instrumenten te geven om op te komen voor hun rechten en in staat te stellen kansen te benutten. UNIFEM concentreert zich strategisch op drie hoofdthema's: het versterken van de economische capaciteit van vrouwen, het vergroten van deelname van vrouwen in bestuur en leiderschap en het bevorderen van mensenrechten van vrouwen.

Deze thema's komen grotendeels overeen met thema's die Nederland in het kader van de internationale samenwerking en als vervolg op de Beijing Conferentie als terreinen voor intensievere samenwerking heeft aangemerkt, te weten gender en macro-economie, deelname van vrouwen aan politiek, bestuur en conflictoplossing en mensenrechten van vrouwen.

Binnen de VN heeft UNIFEM zich geleidelijk aan een centrale plaats verworven als organisatie voor informatie, advisering, capaciteitsversterking en monitoring van genderbeleid. Hierin spelen de veldkantoren en de regionale genderadviseurs een belangrijke rol. De capaciteit van UNIFEM op veldniveau is in de afgelopen jaren toegenomen, maar nog niet overal voldoende om het mandaat met kracht uit te voeren.

De Nederlandse bijdrage aan UNIFEM zal in 2000 op hetzelfde niveau worden gehandhaafd. Tevens zal worden bezien of een partnershipprogramma uit supplementaire fondsen kan worden opgezet voor een aantal specifieke thematische activiteiten.

Het VN-Instituut voor Training en Onderzoek voor de Positieverbetering van Vrouwen, INSTRAW, bevindt zich in een acute financiële crisis. Dit komt door de terugval in vrijwillige bijdragen van donorlanden (waarvan het instituut afhankelijk is), als gevolg van slecht functioneren in het verleden. Dit jaar zal de VN naar een oplossing zoeken en zal Nederland gebaseerd op de uitkomst van dat proces een beslissing nemen over de toekomstige bijdrage aan INSTRAW. Omdat Nederland de doelstellingen van INSTRAW blijft onderschrijven, zal voor de komende jaren wel een bedrag van NLG 500 000 gereserveerd worden. Indien de huidige pogingen tot hervorming en revitalisering mislukken, en ook de andere grote donoren blijvend afhaken, zal de Nederlandse bijdrage in 2000 echter niet gecontinueerd worden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  161 400149 400149 400161 400149 400 
–Mutatie  – 2 700600900– 2 100900 
–Stand ontwerp-begroting 2000 149 400158 700150 000150 300159 300150 300150 300
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 67 79572 01568 06768 20372 28768 20368 203

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  152 340153 700154 000154 300154 300 
–Mutatie   – 1 000– 1 000– 1 000– 1 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 161 340152 340152 700153 000153 300153 300153 300
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 73 21369 12969 29269 42869 56569 56569 565

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

In de meerjarencijfers is tot nu toe rekening gehouden met een stijging van de jaarlijkse bijdrage aan de Caraïbische Ontwikkelingsbank (CDB) met NLG 1 miljoen vanaf 2000. Inmiddels is aan de CDB meegedeeld dat de bijdrage de komende jaren gelijk blijft (NLG 3 miljoen). Dit verklaart de neerwaartse mutatie in 2000 en latere jaren.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.VN-bevolkingsfonds (UNFPA) 87 50078 50078 500 43G 01.53
2.VN-AIDS-programma (UNAIDS) 12 00012 00012 000 43G 01.53
3.VN-kinderfonds (UNICEF) 52 00052 00052 000 43G 01.53
4.UNIFEM & INSTRAW 6 9006 9007 200 43G 01.53
5.Ontwikkelingsfonds Sociale Infrastructuur van de Caraïbische Ontwikkelingsbank (CDB) 2 9402 9403 000 43G 01.53
Totaal 161 340152 340152 700    

HOOFDBELEIDSTERREIN 14. ONDERWIJS, ONDERZOEK EN CULTURELE SAMENWERKING

Artikel 14.03 Internationaal Onderwijs- en Onderzoeksinstituten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de programma's van internationaal onderwijs en onderzoek.

Over de periode 1994–1998 is een onderzoek uitgevoerd naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitgevoerde activiteiten van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. In het kader van dit onderzoek zijn doelstellingen opnieuw geformuleerd en is er gewerkt aan de opzet van een nieuwe financieringsmethodiek. Belangrijkste resultaat van het onderzoek is de totstandkoming van een nieuwe subsidiebeschikking op 14 april 1999. Deze beschikking geldt voor een periode van 4 jaar (1999–2002) en is gebaseerd op outputfinanciering. Nieuwe doelstellingen zijn geformuleerd en uitgewerkt in concrete activiteiten per jaar.

Ook ten aanzien van andere internationaal onderwijsinstituten is het streven de bestaande inputgerichte subsidies te vervangen door outputgerichte financiering. Wat betreft het Radio Nederland Training Centre (RNTC) is het uitgangspunt dat outputfinanciering met ingang van 2000 zal worden ingevoerd. De financieringsmethodiek ten aanzien van de overige internationaal onderwijsinstellingen zal in het kader van de uitwerking van de aanbevelingen van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Internationaal Onderwijs onder de loep worden genomen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  32 45432 42032 48632 48632 486 
–Mutatie  90 731– 27 855– 27 855– 32 486– 27 855 
–Stand ontwerp-begroting 200065 73244 538123 1854 5654 631123 2514 6 314 631
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100029 82820 21055 8992 0722 10155 9292 1012 101

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  38 17438 14038 20638 20638 206 
–Mutatie  1 8001 8001 8001 8001 800 
–Stand ontwerp-begroting 2000 46 26139 97439 94040 00640 00640 00640 006
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 20 99218 13918 12418 15418 15418 15418 154

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het verplichtingenritme is aangepast aan de verwachte ingangsdata en looptijd van de beschikkingen. De subsidie aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) is in 1998 omgezet van een input- naar een outputfinancieringsmodel. Het maximale jaarlijkse subsidiebedrag is voor de komende vier jaren gesteld op NLG 29,6 miljoen. Dit bedrag ligt NLG 1,8 miljoen hoger dan het huidige begrotingsbedrag.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
01.Afrika Studie Centrum 1 1981 1061 106 43G 01.43
01.Koninklijk Instituut v.d. Tropen 35 81429 65529 655 43G 01.50
01.Opleidingscentrum Wereldomroep (RNTC) 2 4892 3582 358 31 01.50
02.Huisvesting IO-instituten 1 0401 1351 101 12 01.50
03.Huisvestingsvoorziening KIT 5 7205 7205 720 62G 01.50
Totaal 46 26139 97439 940    

Artikel 14.04 Onderzoek

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

14.04.01 Onderzoeksprogramma

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van het onderzoeksprogramma. Er zijn vier aandachtsgebieden:

– Multidisciplinaire onderzoeksprogramma's

– Samenwerkingsprogramma's

– Thematisch onderzoek

– Beleidsontwikkeling

Multidisciplinaire onderzoeksprogramma's

De meerjarige, multidisciplinaire onderzoeksprogramma's zijn gericht op de versterking van de onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden en de versterking van de maatschappelijke relevantie van onderzoek. Momenteel worden deze programma's uitgevoerd in acht ontwikkelingslanden. De activiteiten van het cluster biotechnologie (4 landen) en het nieuwe programma voor Bosnië worden hier ook aan toegerekend. Voor deze programma's is 30% van het budget gereserveerd.

Samenwerkingsprogramma's

Dit zijn bilaterale onderzoekprogramma's gebaseerd op samenwerking tussen onderzoekers in ontwikkelingslanden en Nederland. De keuze van onderzoeksthema's en de uitvoering van onderzoek vindt op een zodanige wijze plaats dat een ieder een gelijke inbreng heeft in de discussie. Tot de samenwerkingsprogramma's behoren onder meer het «Indo Dutch Programme on Alternatives in Development» (IDPAD) en het «South Africa Netherlands Research Programme on Alternatives in Development» (SANPAD). De programma's op het gebied van het gezondheidsonderzoek en biodiversiteit die onder verantwoordelijkheid van de Raad van Advies voor het Wetenschappelijk Onderzoek in het kader van Ontwikkelingssamenwerking (RAWOO) worden ontwikkeld, behoren eveneens tot deze categorie. Voor de samenwerkingsprogramma's is 20% van het budget gereserveerd.

Thematisch onderzoek

Binnen het onderzoeksprogramma wordt thematisch onderzoek gestimuleerd. Het is van belang dat met een lange-termijn visie wordt gewerkt aan de opbouw van de onderzoekscapaciteiten die in een bepaald land belangrijk zijn. Het versterken van de onderzoekscapaciteit wordt op twee manieren bevorderd. Ten eerste door onderzoekers in ontwikkelingslanden in staat te stellen onderzoek uit te voeren op de onderwerpen die zij als belangrijk ervaren. Ten tweede door gebruik te maken van de reeds bestaande onderzoekscapaciteit in de landen zelf.

In het onderzoekprogramma worden meerdere clusters van onderzoek thematisch onderscheiden: landbouw, gezondheid, internationale economie, conflict, geschiedenis, cultuur en technologie/klein bedrijf. Voorts worden programma's, gericht op het bevorderen van netwerken van onderzoekers in ontwikkelingslanden ook tot het thematisch onderzoek gerekend omdat zij meestal thematisch georiënteerd zijn. De PhD-programma's behoren eveneens tot deze categorie. Voor het thematisch onderzoek is 45% van het budget gereserveerd.

Beleidsontwikkeling

Het vierde aandachtsgebied is gericht op onderzoek ten behoeve van de beleidsontwikkeling van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Het onderzoeksprogramma behoudt de beleidsmatige en financiële ruimte om onderzoek te financieren dat relevant is voor de vorming van het Nederlandse beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking. Hiervoor is 5% van het budget gereserveerd.

14.04.02 RAWOO

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de kosten van de RAWOO (Raad van Advies voor het Wetenschappelijk Onderzoek in het kader van Ontwikkelingssamenwerking).

Op basis van het RAWOO-advies «A mediumterm perspective on research for development. Research needs and Dutch research capacity» starten programma's voor onderzoekssamenwerking op het gebied van gezondheidszorg en biodiversiteit met Ghana en de Filipijnen als partnerlanden. In overleg met Nederlandse onderzoekers en onderzoeksinstellingen wordt op basis van een in de zuidelijke landen geformuleerde agenda, gezocht naar vormen van samenwerking waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de behoefte van de betrokken landen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  45 65047 15048 70054 70054 700 
–Stand ontwerp-begroting 2000116 34939 29745 65047 15048 70054 70054 70054 700
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100052 79717 83220 71521 39622 09924 82224 82224 822

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  47 20049 70052 20054 70054 700 
–Stand ontwerp-begroting 2000 45 35047 20049 70052 20054 70054 70054 700
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 20 57921 41822 55323 68724 82224 82224 822

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Onderzoeksprogramma 44 76046 50049 000 43G 01.52
2.RAWOO 590700700 12 01.50
Totaal 45 35047 20049 700    

Artikel 14.05 Communicatieprogramma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van het communicatieprogramma.

Het communicatieprogramma draagt bij aan de bevordering van duurzame ontwikkeling door ondersteuning van activiteiten gericht op zowel de meer traditionele media (radio, tv, geschreven pers) alsmede ontwikkelingen op het gebied van communicatie- en informatietechnologie (ICT). Internet is de bekendste en in ontwikkelingslanden steeds meer gebruikte ICT-toepassing. Naast hulp aan publieke media in het kader van een op pluriformiteit gericht beleid, gaat ook aandacht uit naar inzet van communicatiemiddelen ten behoeve van belangrijke sectoren, zoals gezondheidszorg, onderwijs en landbouw. Ook hier vormt de lokale vraag van plaatselijke organisaties en regionale overheden het uitgangspunt.

De ondersteuning van een aantal instellingen zal ook in 2000 worden voortgezet. Met de Stichting Communicatie Ontwikkelingssamenwerking (SCO) zal in 1999 een nieuwe meerjarige samenwerkingsovereenkomst wordt afgesloten. De SCO is een organisatie die gericht is op de verbetering van de nieuwsvoorziening in ontwikkelingslanden.

Het International Institute for Communication and Development (IICD) adviseert overheden en betrokken organisaties uit ontwikkelingslanden om aansluiting te vinden bij ontwikkelingen op het gebied van ICT. Hiertoe worden nationale rondetafelbijeenkomsten georganiseerd, waar ICT-beleidsprioriteiten en conceptprojecten voor ICT-toepassingen in het betreffende land geformuleerd worden. Het IICD beschikt verder over een informatieservice, bestaande uit een database en een website.

De stichting World Press Photo ondersteunt een trainingsprogramma voor fotojournalisten. Het traningsprogramma duurt drie jaar en wordt gehouden in Bosnië, Peru, Bangladesh en Zimbabwe. Ook wordt het International Programme for Development and Communication (IPDC), het communicatieprogramma van UNESCO, gesteund.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  4 5006 0008 00013 00013 000 
–Mutatie  11 500– 3 000– 4 0008 0004 000 
–Stand ontwerp-begroting 200017 18612 01916 0003 0004 00021 00017 00017 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10007 7995 4547 2601 3611 8159 5297 7147 714

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  12 20012 50012 50013 00013 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 11 20512 20012 50012 50013 00013 00013 000
–STand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 5 0855 5365 6725 6725 8995 8995 899

Codering Econ: 43G Func: 01.52

Artikel 14.07 Hoger Onderwijs

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de programma's op het gebied van internationaal onderwijs, zoals geformuleerd in de nota Ontwikkelingssamenwerking en onderwijs in de jaren negentig (TK, 1991–1992, 22 573, nrs. 1 en 2).

Het komende jaar zal nadere invulling worden gegeven aan het Kabinetsstandpunt inzake het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Internationaal Onderwijs (IBO – IO) (TK, 1998–1999, 26 576, nr 1). In het IBO is vastgesteld dat de rol van het internationaal onderwijs in de internationale samenwerking versterkt kan worden door een betere interdepartementale afstemming van beleid ten aanzien van de besteding van de beschikbare HGIS-middelen (NLG 250 miljoen). De volgende maatregelen zijn voorgesteld teneinde het beleid doeltreffender en doelmatiger te maken:

– invoering van outputgerichte programmafinanciering, waardoor meer flexibiliteit en resultaatgerichtheid ontstaat;

– een meer vraaggerichte keuze voor activiteiten en meer afstemming op de speerpunten van de Nederlandse kennisinfrastructuur;

– selectie van uitvoerende organisaties op basis van prijs-kwaliteit vergelijking;

– bevorderen van integratie van de onder OC&W ressorterende IO-instituten (in lijn met SAIL-beleidsreactie aan TK (brief OC&W met kenmerk WO/BS1998/36 677, d.d. 3 november 1998).

Gezamenlijk met andere grote donoren, Canada en Zwitserland, heeft Nederland in 1998 een evaluatie doen uitvoeren van het Institut Panafricain pour le Développement (IPD) bestaande uit vier instellingen in drie Afrikaanse landen. Het betreft een instituutsbrede evaluatie omtrent het algehele functioneren van de organisatie. De uitkomsten zijn teleurstellend. Ondanks jarenlange steun van donoren verkeert het IPD in een organisatorische crisis, naar het lijkt zonder dit zelf te beseffen. Naast de organisatorische aspecten is het evaluatierapport kritisch over de wijze waarop het IPD de eigen doelstellingen realiseert, de gehanteerde onderwijsmethodologie, het management en de administratie. Naar aanleiding van deze uitkomsten en de onbevredigende reactie van IPD daarop heeft Nederland besloten de steun aan het IPD niet te continueren.

14.07.01 Academisch Samenwerkingprogramma

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake het medefinancieringsprogramma voor universitaire en hbo-samenwerking, de samenwerking van Nederlandse hogescholen met onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden ten behoeve van lager onderwijs en het SAIL Projecten Programma. Deze programma's leveren een bijdrage aan de institutionele versterking van hoger onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden en aan het ontwikkelen van menselijk potentieel in die landen om een duurzame capaciteitsverbetering te bewerkstelligen.

Medefinancieringsprogramma voor universitaire en hbo-samenwerking

De uitvoering van het programma berust bij de Nuffic. Het programma kenmerkt zich door langjarige samenwerkingsverbanden op het gebied van onderwijs, training en onderzoek tussen hogescholen en universiteiten in ontwikkelingslanden en in Nederland. Instellingen in Burkina Faso, Eritrea, Kenia, Mozambique, Tanzania, Zuid-Afrika, de Filipijnen, India, Vietnam, Bolivia en Costa Rica nemen deel aan het programma. Het samenwerkingsverband met Zambia werd in 1999 beëindigd.

In 1998 is de eerste policy review van het MHO-programma afgerond, een gezamenlijke activiteit van de Nuffic en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij een policy review wordt één van de samenwerkingsverbanden onder de loep genomen. Het doel van de policy review is tweeledig. In de eerste plaats geeft het een beter inzicht in de uitvoering van het programma. In de tweede plaats worden de uitkomsten gebruikt voor verdere beleidsontwikkeling. Aanscherping van het beleid en de procedures blijkt noodzakelijk te zijn. In het toekomstig beleid zullen institutionele versterking op centraal niveau en een grotere samenhang tussen de afzonderlijke projecten binnen elk van de samenwerkingsverbanden een meer prominente plaats krijgen.

In het eerste kwartaal van 1999 is de tweede policy review gehouden, waarbij de Can Tho Universiteit in Vietnam als casus is gebruikt. Aanbevelingen zijn onder andere om meer aandacht te geven aan de relevantie van de aktiviteiten van de deelnemende instelling voor de ontwikkeling van de regio of het land, aan vraaggerichtheid en ownership, en om een zwaarder accent te leggen op instellingsbrede activiteiten in plaats van op faculteitsgerichte academische activiteiten.

Samenwerking Nederlandse hogescholen met onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden ten behoeve van lager onderwijs

Dit programma richt zich vooral op het versterken van de capaciteit van instellingen die leerplannen ontwikkelen en onderwijzend personeel opleiden voor het lager onderwijs. De samenhang van dit programma met andere bilaterale activiteiten wordt voorshands als onbevredigend beschouwd.

Nadat in de 17+3 landen de sectorkeuze is vastgesteld, worden enkele pilotactiviteiten ontwikkeld. Hierbij vormt een nauwere aansluiting bij het bilaterale beleid het uitgangspunt. Op basis van de uitkomsten van deze pilots zal een besluit worden genomen over het al dan niet voortzetten van het programma.

SAIL Projecten Programma

Dit programma wordt uitgevoerd door de Stichting SAIL. Het programma kenmerkt zich door samenwerkingsprojecten tussen enerzijds instellingen in ontwikkelingslanden die hogere opleidingen verzorgen en anderzijds instituten behorende tot de Stichting Samenwerking Internationaal Onderwijsinstellingen en de Landbouw Universiteit Wageningen. Het gaat hierbij in het bijzonder om institutionele versterking en om postgraduate training en higher professional education en daaraan gerelateerd onderzoek.

In mei 1998 is de rapportage van de SAIL-evaluatie afgerond. Gebleken is dat verdergaande samenwerking tussen de instellingen van Internationaal Onderwijs en van Wetenschappelijk Onderwijs wenselijk is, zonder dat het Internationaal Onderwijs zijn eigen karakter verliest. Deze samenwerking versterkt tevens de positie die SAIL en de Nederlandse universiteiten op de internationale kennis-exportmarkt innemen.

14.07.02 Nederlands Fellowships Programma (NFP)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de volgende programma's:

Beurzenprogramma voor Internationale Onderwijsinstituten.

In dit programma, dat oorspronkelijk alleen beurzen aanbood voor opleidingen voor middenkader, is de afgelopen jaren het aantal academische opleidingen, leidend tot een Masters titel, toegenomen. Momenteel worden in het Beurzenprogramma voor Internationaal Onderwijsinstituten MSc-opleidingen aangeboden voor mensen met enige jaren werkervaring.

Dit programma wordt uitgevoerd door de Federatie van Internationaal Onderwijsinstellingen in Nederland. Daarnaast worden in het kader van dit programma PhD-opleidingen gefinancierd alsmede opfriscursussen voor oud-NFP-studenten.

Universitair Beurzenprogramma.

In het kader van dit programma worden eveneens beurzen voor Mastersopleidingen verleend, maar alleen aan in eigen land pas afgestudeerde studenten voor het volgen van een studie aan Nederlandse universiteiten.

Speciale Beurzenprogramma.

Dit programma is in toenemende mate gericht op beleidsmakers en managers, die behoefte hebben aan korte, probleemgerichte (groeps)opleidingen waarin hoogwaardige Nederlandse kennis wordt overgedragen met als hoofddoel institutionele versterking van instellingen in ontwikkelingslanden. Flexibiliteit en vraaggerichtheid staan voorop in dit programma.

Jan Tinbergen Scholarships Programma.

De uitwisseling van studenten tussen universiteiten in Nederland en in ontwikkelingslanden staat centraal in dit programma.

De drie laatste programma's worden uitgevoerd door de Nuffic.

In de loop van 2000 worden in het kader van de uitvoering van het hiervoor genoemde interdepartementaal beleidsonderzoek plannen ontwikkeld om deze programma's te herstructureren.

Het netwerk van mensen dat in Nederland al dan niet met een beurs in het kader van het Nederlands Fellowships Programma heeft gestudeerd, is een bron van goodwill voor Nederland. Veel alumni hebben een grote affiniteit en verbondenheid met Nederland en zijn geïnteresseerd om de relaties met Nederland op peil te houden. Als instrument om de alumni te bereiken wordt sinds 1997 het katern Holland Know-How (oplage 20 000 stuks) als bijlage in het kwartaalblad Holland Horizon uitgegeven. De alumni verkrijgen daarmee actuele en relevante informatie over Nederland in het algemeen en op hun vakgebied in het bijzonder. Het katern komt tot stand in nauwe samenwerking tussen de ministeries van BZ, EZ, OC&W en LNV, de Nuffic en de Federatie van Internationaal Onderwijsinstellingen in Nederland. Daarnaast worden alumni gestimuleerd lid te worden van een Nederlandse Alumni Vereniging en zal ook het oprichten en versterken van deze verenigingen gestimuleerd blijven worden. Een ander onderdeel van het Nederlandse alumni-beleid is het beschikbaar stellen van middelen voor opfriscursussen.

14.07.03 Samenwerking met Internationale Instituten (SII)

Het programma SII richt zich op samenwerking met internationale organisaties en instituten die bijdragen aan de versterking van de onderwijssector in ontwikkelingslanden. Het gaat hierbij zowel om de bevordering van beleidsontwikkeling binnen nationale overheden en bij andere stake-holders, als om de ondersteuning van capaciteitsopbouw in onderwijsinstellingen, ministeries van onderwijs en ondersteunende instellingen. Voorbeelden hiervan zijn de bijdragen aan de Association for the Development of Education in Africa (ADEA), en aan het Study Programme on Higher Education Management van de Association of African Universities (AAU). Er wordt naar gestreefd het programma zoveel mogelijk te laten aansluiten bij het landenbeleid voor de bilaterale ontwikkelingssamenwerking. De bijdragen aan instituten die niet aan het bereiken van deze doelstelling bijdragen, zullen gefaseerd worden afgebouwd.

Besloten is de financiering van het Nederland – Israël Programma te beëindigen. De Nederlandse bijdrage zal in het jaar 2000 tot de helft worden teruggebracht en vanaf 2001 geheel komen te vervallen. Dit besluit is onder meer een gevolg van het concentratiebeleid en de noodzaak middelen vrij te maken voor meer prioritaire zaken.

Voordat de beslissing tot beëindiging van het programma is genomen, is een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de trainingsactiviteiten van het programma die in de periode 1997–98 in samenwerking met partners uit het Midden-Oosten uitgevoerd werden. Gebleken is dat in kwantitatieve termen deze samenwerking een succes is geweest. De kwaliteit en impact van de samenwerking laat nog wel te wensen over. Deze zou verbeterd kunnen worden door planning en ontwikkeling van opleidingen samen met de Palestijnse partners op voet van gelijkheid te brengen. Aan het Center voor internationale samenwerking van het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken (MASHAV) is gevraagd deze aanbeveling te implementeren in hun toekomstige werkprogramma.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  131 450137 400140 400140 900140 900 
–Stand ontwerp-begroting 2000104 045161 107131 450137 400140 400140 900140 900140 900
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100047 21473 10759 64962 34963 71163 93863 93863 938

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  136 600138 400140 900140 900140 900 
–Stand ontwerp-begroting 2000 133 608136 600138 400140 900140 900140 900140 900
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 60 62961 98662 80363 93863 93863 93863 938

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Academisch samenwerkingsprogramma (ASP) 68 08168 50070 000 43G 01.52
2.Nederlands Fellowshipsprogramma (NFP) 54 30254 30054 600 43G 01.52
3.Samenwerking met internationale instituten 11 22513 80013 800 43G 01.52
Totaal 133 608136 600138 400    

Artikel 14.08 Landenprogramma met betrekking tot onderwijs & cultuur

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake basisonderwijs en -vorming (basic education), voortgezet onderwijs en cultuur. Zie nota Ontwikkelingssamenwerking en onderwijs in de jaren negentig (TK, 1991–1992, 22 573, nr. 1–2) en Notitie van het programma Cultuur en Ontwikkeling (TK, 1997–1998, 25 600V, nr. 68).

Pre-Basisonderwijs en -vorming

Basic education draagt in belangrijke mate bij aan de sociale en economische ontwikkeling van landen en is een noodzakelijk instrument voor armoedebestrijding van onderop. Doelstelling van het programma is een bijdrage te leveren aan duurzame verbetering van het onderwijsstelsel in ontwikkelingslanden, zodat basic education kwalitatief goed, toegankelijk en relevant is voor iedereen, maatschappelijke perspectieven biedt voor de meest kansarme bevolkingsgroepen en bijdraagt aan een rechtvaardige samenleving.

Het beleid richt zich op het ondersteunen van overheden in ontwikkelingslanden zodat deze in staat zijn uitvoering te geven aan nationale onderwijshervormingsprogramma's in het kader van de «Education for All» doelstellingen voor basic education. Het programma is grotendeels gedelegeerd naar de ambassades. In de uitvoering van het beleid wordt gestreefd naar sectorale steun in samenwerking met alle in de onderwijssector betrokken donoren. Het eigen beheer en verantwoordelijkheid van het desbetreffende land voor de opzet en uitvoering van de hervormingen (ownership) is voor Nederland een voorwaarde als garantie voor duurzaamheid. Hierbij wordt een door de nationale overheid geleide donorcoördinatie nagestreefd. Het enkele jaren geleden ingezette beleid van financiering door middel van (sub)sectorale begrotingssteun of co-financiering met de Wereldbank en multi- en bilaterale donoren, zal worden gecontinueerd en geïntensiveerd. In Bolivia, India, Zuid-Afrika en Mali zal deze steun worden voortgezet en/of uitgebreid; nieuwe initiatieven zullen in Zambia, Tanzania, Burkina Faso, Mozambique en Uganda van start gaan of zijn in voorbereiding. Met betrekking tot Pakistan, Zimbabwe, Namibië en Kaapverdië zal, conform het landenbeleid voor de structurele bilaterale hulp, een exitstrategie ontwikkeld worden voor deze sectorale steun. Voor Nicaragua en Bangladesh worden de mogelijkheden om te komen tot een sectorale benadering onderzocht.

Ook de ontwikkeling en uitvoering van innovatieve benaderingen maakt deel uit van de steun. Zij dragen bij aan het tot stand komen of nader operationaliseren van het hervormingsbeleid. Hier zijn vaak maatschappelijke en particuliere organisaties bij betrokken. Bij non-formele onderwijsvormen, voor-schoolse vorming, volwassenenonderwijs en trainingsprogramma's voor buitenschoolse jongeren hebben deze organisaties een belangrijke katalyserende functie. In dit kader worden onderwijsprogramma's ondersteund, gericht op empowerment van vrouwen in India en Uganda, voor kinderen die geen toegang hebben tot formeel onderwijs in Bangladesh en voor de Indiaanse bevolking in Bolivia. Nederland streeft ernaar dat de overheid deze initiatieven zal overnemen.

Voortgezet Onderwijs

Vanaf het jaar 2000 zullen de financiële middelen die bestemd zijn voor «Voortgezet Onderwijs» worden geconcentreerd in landen waar onderwijs is gekozen als samenwerkingssector ter bevordering van voortgezet onderwijs (sectorale benadering). Het gaat hierbij zowel om algemeen vormend voortgezet onderwijs alsmede om lager en middelbaar beroepsonderwijs. Het Nederlandse beleid ten aanzien van voortgezet onderwijs richt zich op de bevordering van geïntegreerd onderwijsbeleid, de verbetering van kwaliteit en relevantie van het onderwijs en de vermindering van sociale ongelijkheid. Specifieke aandacht gaat uit naar de bevordering van toegankelijkheid, de rol van de verschillende stake-holders, de ontwikkeling van nieuwe financieringsmodellen en capaciteitsopbouw en institutionele versterking. Het programma is gedelegeerd naar de ambassades.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  217 000216 000228 000231 500231 500 
–Mutatie  – 2 2493 500– 8 500– 12 000– 12 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000199 831288 541214 751219 500219 500219 500219 500219 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100090 679130 93497 45099 60599 60599 60599 60599 605

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  228 500233 500232 500231 500231 500 
–Mutatie  – 13 749– 14 000– 13 000– 12 000– 12 000 
–Stand ontwerp-begroting 1999 174 085214 751219 500219 500219 500219 500219 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 097 45099 60599 60599 60599 60599 605

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het totale bedrag dat beschikbaar is voor delegeerbare programma's, die betrekking hebben op bilaterale samenwerking, blijft in de komende jaren gelijk. Als uitgangspunt hierbij is gekozen voor de realisatie in 1998 en de hierop gebaseerde budgettoekenning aan ambassades in 1999. De mutaties betreffen een correctie van de aanvankelijk opgenomen groei. Het landenprogramma Onderwijs en Cultuur is één van de delegeerbare programma's.

d. De onderverdeling naar programma's

De onderverdeling (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.(pre)basisonderwijs en vorming 132 070161 251171 451 43G 01.52
2.Institutionele onderwijsversterking 28 28441 00034 800 43G 01.52
3.Cultuur in ontwikkelingslanden 13 73112 50013 249 43G 0 1.52
Totaal 174 085214 751219 500    

Ter illustratie van de mate waarin resultaten zijn geboekt in ontwikkelingslanden zijn kengetallen opgesteld. In onderstaande tabel staat, voor zover beschikbaar, een overzicht van de ontwikkeling van de alfabetiseringsgraad van de volwassenen in die landen waarmee een structurele bilaterale samenwerkingsrelatie wordt onderhouden. In alle landen is de alfabetiseringsgraad in aanzienlijke mate toegenomen.

Kengetallen alfabetiseringsgraad volwassenen
Alfabetiserings-graad volwassenen in %19701997
Bangladesh2539
Bolivia5884
Burkina Faso821
Eritrea 25
Ethiopië1635
Ghana3166
India3454
Jemen 43
Macedonië 94
Mali736
Mozambique1641
Nicaragua5763
Sri Lanka8091
Tanzania3772
Uganda3764
Vietnam7392
Zambia4875
   
Zuid-Afrika7084
Egypte3253
Palestijnse gebieden  

Bron: UNDP «Human Development Report 1998» tabel 8 en UNDP «Human Development Report 1999» tabel 1

Artikel 14.09 Internationale culturele betrekkingen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

14.09.01 Internationaal cultuurbeleid

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven en verplichtingen verantwoord in het kader van het internationaal cultuurbeleid.

Het internationeel cultuurbeleid is een antwoord op de gevolgen van de toenemende internationalisering van de Nederlandse samenleving door invloeden van buitenaf en de zich voordurend wijzigende samenstelling van de Nederlandse bevolking. De succesvolle intensieve samenwerking met het ministerie OC&W op dit terrein wordt onverminderd voorgezet waarbij, op basis van de opgedane ervaringen, het in het voorjaar van 1997 ingezette intensiveringsbeleid op een aantal onderdelen zal worden aangescherpt.

14.09.02 Internationale manifestaties

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven en verplichtingen verantwoord in verband met de bijdragen aan internationale manifestaties. Deze vallen niet onder de HGIS-cultuurmiddelen.

14.09.03 Bijdragen aan Instituten

Op dit nieuwe artikelonderdeel worden verantwoord:

– bijdragen aan het Erasmushuis en Indonesische leeszalen;

– uitgaven bestemd voor de exploitatie van het Institut Néerlandais en de huur van het pand.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  26 62824 12823 12823 12823 128 
–Mutatie  6 100100100100100 
–Stand ontwerp-begroting 2000 26 05432 72824 22823 22823 22823 22823 228
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 11 82314 85110 99410 54010 54010 54010 540

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  26 62824 12823 12823 12823 128 
–Mutatie  6 100100100100100 
–Stand ontwerp-begroting 2000 19 65532 72824 22823 22823 22823 22823 228
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 8 91914 85110 99410 54010 54010 54010 540

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De mutaties in verplichtingen en uitgaven in 1999 hangen samen met de bijdrage aan Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001. Voor 1998 werd de bijdrage verhoogd met NLG 3 miljoen tot NLG 6 miljoen. In de loop van 1998 werd besloten deze NLG 6 miljoen te reserveren voor 1999. Door deze mutatie is onder dit artikel in 1999 een bedrag van NLG 9 miljoen bestemd voor Rotterdam Culturele hoofdstad. Daarnaast is er een kleine structurele mutatie van NLG 0,1 miljoen van lonen en prijzen verband houdende met het Institut Néerlandais en de Indonesische leeszalen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1.Internationaal cultuurbeleid 21 86427 30018 300 15 46427 30018 300 43G 0 1.43
2.Internationale manifestaties 1 5492 5003 000 1 5492 5003 000 12/43G 01.43
3.Bijdragen aan instituten 2 6412 9282 928 2 6422 9282 928 43G 01.43
Totaal 26 05432 72824 228 19 65532 72824 228    

HOOFDBELEIDSTERREIN 15. MACROSTEUN, SCHULDVERLICHTING EN SPECIALE LANDENFONDSEN

Artikel 15.01 Macro-economische steun en schuldenbeleid

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven met betrekking tot non-sectorale programmahulp en schuldverlichting, die kwalificeren als ODA, en macrosteun voor niet-DAC-landen, die niet kwalificeren als ODA, verantwoord.

15.01.01 Non-sectorale programmahulp

Jaarlijks vindt door middel van de zogenaamde macro-exercitie een prioriteitstelling plaats van landen die in aanmerking komen voor macrosteun. Voor de daarvoor in aanmerking komende landen wordt een voorstel ingediend voor non-sectorale programmahulp en/of voor schuldverlichting. Vervolgens wordt het gevoerde beleid van het land beoordeeld, waarbij wordt gekeken naar aspecten zoals:

– visie van de Internationale Financiële Instellingen en waardering van de bilaterale en multilaterale beleidsdialoog;

– economische stabiliteit en structurele hervormingen;

– goed bestuur;

– armoedebestrijding en gender beleidsdialoog.

Aan de hand van verschillende criteria wordt daarnaast een prioriteitstelling bepaald op basis van de hulpbehoefte. De beoordeling van het gevoerde beleid en de prioriteitstelling op basis van hulpbehoefte liggen in belangrijke mate ten grondslag aan de vaststelling van de landen die in aanmerking komen voor non-sectorale programmahulp. Bij de beoordeling van de voorstellen wordt eveneens bezien of de landen op de landenlijst (17+3 samenwerkingslanden) voorkomen.

15.01.02 Schuldverlichting

Op dit begrotingsonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake het beleid met betrekking tot de schuldenpositie van ontwikkelingslanden jegens Nederland en de internationale financiële instellingen.

De maatregelen ten aanzien van schuldverlichting vallen uiteen in de volgende categorieën:

– kwijtschelding van schuldendiensten op in het verleden uit hoofde van ontwikkelingssamenwerking verstrekte leningen;

– schuldverlichting op grond van in de Club van Parijs overeengekomen akkoorden met betrekking tot officiële, bilaterale schulden;

– overname van schuldendienstverplichtingen aan de internationale financiële instellingen (Wereldbank, IMF en regionale ontwikkelingsbanken);

– schuldconversies.

15.01.03 Macrosteun niet-DAC-landen

In 1997 is besloten om voor de landen in transitie, die op deel twee van de DAC-lijst staan, een bescheiden voorziening te creëren ten behoeve van de verlening van macrosteun. Het betreft de mogelijkheid om betalingsbalanssteun te geven aan landen gelegen in Midden- en Oost-Europa. Van deze landen zullen er naar alle waarschijnlijkheid slechts vijf (kunnen) kwalificeren op het criterium noodzaak: Bulgarije, Oekraïne, Roemenië, Wit-Rusland en de Russische Federatie. Hierbij zij opgemerkt dat Bulgarije, Oekraïne en Roemenië tot de Nederlandse kiesgroep bij het IMF en de Wereldbank behoren.

De voorziening zal zoveel mogelijk de besluitvormingsprocedures volgen zoals die zijn vastgelegd voor macrosteun aan landen met een DAC-I status (zie artikelonderdeel 15.01.01). Aanvullende criteria zijn:

– de hoogte van de bijdrage van andere donoren;

– de zichtbaarheid van de Nederlandse bijdrage;

– het al dan niet lid zijn van de Nederlandse kiesgroep;

– het algemene Nederlandse belang.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  96 392230 756473 558725 788932 852 
–Mutatie  362 698662 689601 132731 610741 300 
–Stand ontwerp-begroting 2000174 572497 762459 090893 4451 074 6901 457 3981 674 1522 017 032
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100079 217225 875208 326405 428487 673661 338759 697915 289

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  82 079207 268453 457726 534936 620 
–Eerste suppletore wet  70 000  
–Mutatie  417 698662 689601 132731 610741 300 
–Stand ontwerp-begroting 2000 321 608569 777869 9571 054 5891 458 1441 677 9202 020 800
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 145 939258 554394 769478 552661 677761 407916 999

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De intertemporele compensatie uit 1998 wordt gebruikt om dit artikel te verhogen ter dekking van de kosten voor schuldenconsolidatie Indonesië.

Mutatie

In de begroting 1999 is de budgettaire compensatie voor enkele taakstellingen in het regeerakkoord (ondermeer verhoogde toerekening van asielzoekers) tijdelijk gevonden door een korting van onderhavig artikel. Met de weergegeven mutaties wordt deze korting gecorrigeerd. Voorts wordt onder het artikel een reservering gecreëerd voor de financiering van het Balkan stabiliteitspact. In verband met de crisis in Kosovo is besloten om extra macrosteun niet-DAC landen te verlenen aan de buurlanden Roemenië en Bulgarije.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Non-sectorale programmahulp 98 438110 000130 000 43G 01.52
2.Schuldverlichting 223 170252 277264 157 43G 01.52
3.Macro-steun niet-DAC-landen 020 00010 000 43G 01.43
4.Voorlopig reservering Kosovo/wederopbouw Zuidoost Europa 187 500465 800 43G 01.52
Totaal 321 608569 777869 957    

Artikel 15.02 Uitbreiding structurele aanpassingsfaciliteit (ESAF/IMF)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake Nederlandse bijdragen aan de Enhanced Structural Adjustment Facility (ESAF) van het IMF. Deze faciliteit werd in 1987 door het IMF ingesteld. De ESAF-kredieten, die slechts worden verstrekt indien een met het IMF overeengekomen beleidsprogramma wordt uitgevoerd, zijn bedoeld voor de armste lidstaten van het IMF. De ESAF-kredietvoorwaarden zijn zeer concessioneel: ze hebben een looptijd van 10 jaar (waarvan 5,5 jaar aflossingsvrij) en een rentepercentage van 0,5.

Op dit moment lopen er twee Nederlandse verplichtingen met betrekking tot ESAF: een bijdrage van NLG 125 miljoen (looptijd 1995–2004) en een bijdrage van NLG 100 miljoen (looptijd 1998–2007). Betalingen in verband met deze laatste bijdrage werden begin 1999 opgeschort omdat de bijdrage afhankelijk was gesteld van zelfdragendheid van het ESAF in 2005. Door de nog immer voortdurende impasse over goudverkoop (alhoewel sinds de eerste maanden van 1999 enige beweging in de posities van landen waarneembaar is) en een tekort aan bilaterale bijdragen van andere landen komt deze zelfdragendheid in gevaar. Als meer zekerheid is verkregen over de haalbaarheid van een zelfdragend ESAF zal Nederland deze betalingen hervatten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  00000 
–Stand ontwerp-begroting 2000180 0000000000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100081 6800000000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  22 50022 50022 50022 50022 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000 22 50022 50022 50022 50022 50022 50022 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 10 21010 21010 21010 21010 21010 21010 210

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Besloten is om de ramingen van NLG 22,5 miljoen voorlopig te laten staan. Deze zullen, zodra meer zekerheid is verkregen over de zelfdragendheid van ESAF, zonodig worden aangepast.

Artikel 15.04 Midden- en Oost-Europa (MATRA-programma)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden primair de gelden ter ondersteuning van de overgang van een centraal geleide communistische staat naar een pluriforme, democratische rechtsstaat in landen in Midden- en Oost-Europa verantwoord. Het Matra-programma ondersteunt activiteiten gericht op het proces van verandering van de staat, haar instituties, de organisaties van burgers en hun onderlinge verbanden.

Bij de invulling van het Matra-programma wordt uitgegaan van twee invalshoeken voor maatschappelijke transformatie, te weten die van de burgers en die van de overheid. Vanuit het oogpunt van de burgers gaat het om de opbouw van een maatschappelijk middenveld of «civil society» waarin burgers zich primair verantwoordelijk voelen en kunnen voelen voor de inrichting van die samenleving. Het gaat hierbij om het versterken van de rechtszekerheid en rechtsbescherming van burgers en het stimuleren van mondigheid, pluriformiteit en particulier initiatief. Vanuit het oogpunt van de overheid richt het programma zich op de verbetering van het functioneren van de overheid, de bevordering van democratie, openbaar bestuur en sociaal beleid, de vergroting van de transparantie van overheidsoptreden, een verbeterde toegankelijkheid van overheden en het versterken van de rechtsstaat.

Het programma kent de volgende instrumenten:

– Het Matra Projecten Programma richt zich vooral op activiteiten/projecten op het terrein van maatschappelijke transformatie zoals dat zich voltrekt op het snijvlak van overheid en burger;

– Het Matra Multilateraal Programma ondersteunt multilaterale en internationale initiatieven, met name in de meer oostelijke «Matra-landen»;

– Het Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN) wordt uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en is gestart in 1997 (ongeveer 50 projecten). Dit programma wordt in 1999 op gezag van het ministerie van LNV geëvalueerd;

– Het Programma Kleine Ambassade Projecten waaruit ambassades per jaar ongeveer 300 kleine activiteiten op lokaal vlak ondersteunen;

– Het Matra Opleidingen Programma ondersteunt een vijftiental opleidingen gericht op transformatie van maatschappij en overheidsbeleid door beurzen. Dit programma wordt in 2000 herzien in overeenstemming met de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek;

– Het Matra Politieke Partijen Programma ondersteunt kadertrainingen vanuit in het Nederlandse parlement vertegenwoordigde politieke partijen in Midden- en Oost-Europa;

– Het Programma Good Governance en Pre-accessie richt zich op toetreding tot de EU en implementatie van de binnen de EU bestaande regelgeving (het «Acquis Communautaire»).

Voor een compleet overzicht kan worden verwezen naar de Voortgangsnotitie Hulp aan Middenen Oost-Europa.

In 1998 heeft de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) het Matra-programma geëvalueerd. De uitkomsten zijn overwegend positief en vooral waarneembaar op lokaal niveau. De vraaggerichte aanpak van het programma bleek goed te werken. Uit de evaluatie bleek verder dat het karakter en de snelheid van transformatieprocessen in de verschillende landen grote verschillen vertoont. Het Matra-programma zal in de toekomst hiermee nog meer rekening moeten houden dan in het verleden. Dit betekent aanpassing van het selectieproces. Daarvoor moeten meer landenspecifieke strategieën ontwikkeld worden. Tevens stellen de toepassing van de nieuwe subsidiewetgeving en budgetrestricties nieuwe eisen aan het beheer en de uitvoering van het programma, waarop overigens al wordt ingespeeld.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  79 21364 70061 70059 70056 126 
–Eerste suppletore wet  – 2 300  
–Mutatie  – 2 700– 1 5002 500– 1 500– 1 500 
–Stand ontwerp-begroting 200014 07998 36174 21363 20064 20058 20054 62654 626
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10006 38944 63433 67628 67929 13326 41024 78824 788

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  67 96668 70068 70068 70068 700 
–Eerste suppletore wet  – 2 300  
–Mutatie  – 2 700– 1 5002 500– 1 500– 1 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000 61 32362 96667 20071 20067 20067 20067 200
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 27 82728 57330 49432 30930 49430 49430 494

Codering Econ: 12 Func: 01.43

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

In het kader van de Subsidieregeling Algemene Vorming en Scholing Politiek kader in Midden- en Oost-Europa is voor 1999 een bedrag van NLG 2 miljoen overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Voor Departementale Initiatieven Pre-accessie (DIP) is NLG 300 000 overgeheveld naar de departementen VROM en Algemene Zaken.

Mutatie

Voor de Departementale Initiatieven Pre-accessie wordt nog eens NLG 1,2 miljoen structureel overgeheveld naar andere departementen: NLG 200 000 naar ieder van de volgende ministeries: SZW, V&W, OC&W, LNV, BZK en Justitie. Daarnaast vindt ten behoeve van het Plan van Aanpak Gedetineerdenzorg een structurele overheveling plaats van NLG 1,5 miljoen naar artikel 06.06 (zie ook de toelichting bij dat artikel).

Tot slot wordt in 2001 NLG 4 miljoen eindejaarsmarge toegevoegd aan het budget om enige beleidsvrijheid te creëren. Deze ruimte is beperkt omdat in 1998 een groot aantal nieuwe projecten is gestart, waarvan de doorwerking meerjarig is.

Artikel 15.05 Hulp aan Suriname

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de hulp aan Suriname.

Tot nu toe heeft de Surinaamse regering vastgehouden aan het standpunt dat er pas beleidsoverleg inzake ontwikkelingssamenwerking kan worden gevoerd nadat het door president Wijdenbosch gewenste overleg over het geheel van de bilaterale betrekkingen op het hoogste politieke niveau heeft plaatsgevonden. De ambtelijke voorbereidingen daartoe zijn niet afgerond. Dit heeft tot gevolg gehad dat sedert eind 1997 geen nieuwe committeringen zijn aangegaan en uitsluitend het lopende programma voortgang heeft. Inmiddels moet worden vastgesteld dat het huidige beleid van de Surinaamse regering het Nederland niet mogelijk maakt een positieve en duurzame bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van Suriname. Het lopende Nederlandse hulpprogramma zal daarom dit jaar verder worden afgebouwd. Bij een eventuele hervatting van het beleidsoverleg met Suriname zullen, zoals dat ook voor andere ontwikkelingslanden geldt, goed beleid en goed bestuur als voorwaarden gelden voor het aangaan van nieuwe committeringen. De resterende verdragsmiddelen omvatten (na saldering van restbedragen) nog circa NLG 550 miljoen schenkingsmiddelen, NLG 390 miljoen garantiemiddelen en NLG 300 miljoen pariteitsmiddelen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  45 000125 000165 000175 000175 000 
–Mutatie  20 000– 35 00010 000   
–Stand ontwerp-begroting 2000226 44423 49465 00090 000175 000175 000175 000175 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000102 75610 66129 49640 84079 41279 41279 41279 412

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  125 000150 000175 000175 000175 000 
–Mutatie  – 60 000– 60 000  
–Stand ontwerp-begroting 2000 69 29465 00090 000175 000175 000175 000175 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 31 44429 49640 84079 41279 41279 41279 412

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

In verband met de nog steeds geldende committeringsstop voor het Suriname-programma is de uitgavenraming voor 1999 en 2000 met NLG 60 miljoen naar beneden bijgesteld.

Artikel 15.06 Garanties ten behoeve van Suriname

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de in het verdrag met Suriname uit 1975 opgenomen voorziening tot het verlenen van garanties op de door Suriname aangetrokken leningen. Van het oorspronkelijke bedrag van NLG 500 miljoen is nog een bedrag van NLG 390 miljoen beschikbaar.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  p.m.p.m.p.m.p.m.p.m. 
–Stand ontwerp-begroting 200053 728p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  p.m.p.m.p.m.p.m.p.m. 
–Stand ontwerp-begroting 2000 1 728p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 784p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

Codering Econ: 63G Func: 01.52

Artikel 15.08 Afwikkeling OS-activiteiten in niet-DAC-landen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid.

De bilaterale hulpverlening aan Roemenië en Bulgarije loopt vanaf 1997 via het Matra-programma (artikel 15.04) en het PSO-programma (Economische Zaken). Een aantal tot en met 1996 opgestarte activiteiten onder het voormalige landenprogramma van Ontwikkelingssamenwerking past echter niet binnen de doelstellingen en criteria van deze programma's. De afwikkeling tot 2000 wordt verantwoord op dit begrotingsartikel. Dit artikel vervalt in 2000. Het betreft hier nog één project dat volgens schema in 1999 zal moeten worden afgerond.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  0 
–Stand ontwerp-begroting 20001 4954890
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10006782220

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  400 
–Stand ontwerp-begroting 2000 1 584400
–STand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 719182

Codering Econ: 43G Func: 01.52

Artikel 15.09 Azië-faciliteit

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Azië-faciliteit beoogt de samenwerking met landen in de Aziatische regio te versterken. De behoefte aan samenwerking is sterk toegenomen. In de eerste plaats als gevolg van de snelle ontwikkeling die Azië doormaakt op economisch, politiek en wetenschappelijk gebied. In de tweede plaats als gevolg van de toenemende mondialisering. De mondialisering leidt tot een verstrengeling van economieën en samenlevingen.

Nederland heeft een beleidsinstrument ontwikkeld dat de samenwerking met landen in de Aziatische regio versterkt en het belang van deze regio binnen het buitenlands beleid van Nederland benadrukt.Human Resources Development en de ontwikkeling van kennisinfrastructuurvormen spelen hierin een belangrijke rol. Samenwerking op deze gebieden draagt, zeker op langere termijn, bij aan het opbouwen van betrekkingen tussen mensen onderling («from people to people») en bevordert de bilaterale samenwerking op een breed aantal beleidsterreinen.

De Azië-faciliteit richt zich op Human Resources Developmentin brede zin. De faciliteit is vooralsnog beperkt tot een tweetal landen in de regio: China en Indonesië. De faciliteit ondersteunt onder meer diverse vormen van onderwijs, uitwisseling van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, alsmede andere vormen van kennisoverdracht zoals trainingen en stages. Er wordt goed op gelet dat de verschillende activiteiten met elkaar samenhangen. Een «twee plus twee» instrument waarbij Nederlandse bedrijven, overheid, semi-overheidsinstellingen of NGO's samen met Nederlandse kennisinstituten samenwerken met hun counterparts in de ontvangende landen is het eerste instrument in ontwikkeling. In 1998 en 1999 vonden ondersteunende activiteiten plaats op gebieden als transport, bestuurlijke samenwerking, financiële samenwerking, landbouw, onderwijs en onderzoek.

Ten behoeve van de Azië-faciliteit voor Human Resources Development is een bedrag van NLG 5 miljoen per jaar gereserveerd. De middelen van de Azië-faciliteit worden via subsidies ter beschikking gesteld, met uitzondering van de middelen die de kosten voor administratie en beheer van de faciliteit moeten dekken.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  5 0005 0005 0005 0005 000 
–Eerste suppletore wet  – 350  
–Stand ontwerp-begroting 2000 1004 6505 0005 0005 0005 0005 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 452 1102 2692 2692 2692 2692 269

Codering Econ: 43G Func: 01.42

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

In 1998 is uit de Azië-faciliteit NLG 1 miljoen aan BZK toegekend. Hiervan is NLG 650 000 in 1998 betaald. De resterende NLG 350 000 is de nog openstaande verplichting. De Azië-faciliteit zal in 1999 in zijn geheel overgaan naar Senter, een agentschap van EZ.

HOOFDBELEIDSTERREIN 16. OVERIGE ONTWIKKELINGSSAMENWERKINGSPROGRAMMA'S

Artikel 16.01 Deskundigenprogramma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven inzake de inzet van financiële middelen en de inzet van personeel en expertise verantwoord. De competenties van deskundigen om ontwikkelingsprogramma's te begeleiden, te monitoren of te managen spelen vaak een belangrijkere rol dan hun vaktechnische achtergrond. Hun ervaring met en inzicht in ontwikkelingsprocessen zijn van belang om beleidsmatige of strategische doelstellingen te kunnen realiseren. Zij worden dikwijls ingezet om de institutionele capaciteit van de lokale organisaties te versterken.

Deskundigen worden veelal ingezet met het doel de institutionele capaciteit in de landen waar zij te werk worden gesteld te verhogen. Deze inzet kan binnen verschillende sectoren plaatsvinden en is in hoge mate verweven met de prioriteiten van de overheid in het ontvangende land. Het programma kent derhalve een volledig vraaggestuurd karakter. Doelmatigheid en doeltreffendheid vormen de belangrijkste criteria bij de beoordeling van aanvragen uit de ontvangende landen; hierbij vormen de concrete verwachtingen omtrent de te leveren diensten en de beklijfbaarheid van de gevolgen van een inzet de belangrijkste parameters.

De deskundigen worden veelal ingezet bij internationale entiteiten zoals VN-instellingen en internationale onderzoeksinstellingen. Het deskundigenprogramma kent drie voorwaarden:

– de inzet dient verband te houden met de algemene doelstellingen van het Nederlandse beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking;

– het opdoen van relevante werkervaring binnen een internationale omgeving dient centraal te staan;

– de inzet moet voor zowel de deskundige als voor de ontvangende entiteit een duidelijke toegevoegde waarde bieden.

In juni 1999 is een interdepartementaal beleidsonderzoek afgerond dat gericht was op de vraag hoe het instrument personele uitzending (technische assistentie) in zijn diverse uitvoeringsmodaliteiten kan worden gestroomlijnd en daardoor effectiever kan worden ingezet. Bij het onderzoek waren naast de Hoofdafdeling Personele Zaken Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook SNV, PSO en PUM betrokken. Het kabinetsstandpunt wordt het Parlement in het najaar 1999 toegezonden.

Het programma biedt de mogelijkheid om ongeveer zeshonderd deskundigen in te zetten. Momenteel is meer dan de helft daarvan werkzaam bij multilaterale instellingen. Zestig daarvan zijn afkomstig uit ontwikkelingslanden. De modaliteit waaronder een deskundige kan worden uitgezonden is verschillend. Bij elke afzonderlijke vraag naar expertise wordt bekeken op welke wijze de samenwerking het meest doelmatig en doeltreffend verwezenlijkt kan worden. Steeds vaker blijkt dat de traditionele wijze waarop het instrument van technische assistentie werd toegepast, niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Maatwerk en flexibiliteit zijn daarom geboden. De kosten per uitzending kunnen daarom van geval tot geval variëren. Vanwege het vraaggestuurde karakter van het programma is het onzeker of de geplande uitgaven ook werkelijk gerealiseerd zullen worden. De meer uitvoerende zijde van technische assistentie komt steeds minder voor, waardoor het traditionele beroep van ontwikkelingswerker tot het verleden zal gaan behoren. Derhalve zal het beroep op de wachtgeldregeling in het komende jaar toenemen en is daar een bedrag van NLG 9 miljoen voor gereserveerd.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  117 000117 000117 000117 000117 000 
–Stand ontwerp-begroting 200051 923116 808117 000117 000117 000117 000117 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100023 56253 00553 09253 09253 09253 09253 09253 092

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  117 000117 000117 000117 000117 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 112 126117 000117 000117 000117 000117 000117 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 50 88153 09253 09253 09253 09253 09253 092

d. Overige gegevens

Kengetallen Uitzending Deskundigen
 199819992000200120022003
Deskundigen in mensjaren583557578578578578
Kosten per deskundige per mensjaar (x f 1000)201211203203203203
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 1000112 126117 000117 000117 000117 000117 000

Vanaf het jaar 2000 wordt er, mede naar aanleiding van bovengenoemd Interdepartementaal Beleidsonderzoek, geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende soorten deskundigen. Concreet betekent dit dat er nog slechts van deskundigen gesproken wordt.

In de kosten per mensjaar zijn ook de wachtgelden en diverse uitgaven opgenomen.

Artikel 16.02 Voorlichting, bewustwording en advisering inzake Ontwikkelingssamenwerking

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het artikel bestaat uit de volgende artikelonderdelen:

16.02.01 Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO)

Kerntaak van de NCDO is het beheer van het subsidieprogramma Voorlichting en Meningsvorming Duurzame Ontwikkeling (VMDO), voorheen het VBO-programma geheten. Doel van het programma is om mensen in Nederland (nauwer) te betrekken bij vraagstukken over internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling. De NCDO stimuleert daartoe de publieke discussie, de meningsvorming, het geven van informatie en het vergroten van kennis. De situatie met betrekking tot ontwikkelingslanden en de veranderingen in Noord-Zuid relaties zijn daarbij uitgangspunt of staan daarin centraal.

16.02.02 Voorlichtingsactiviteiten Ontwikkelingssamenwerking

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de activiteiten van de Voorlichtingsdienst Ontwikkelingssamenwerking. Zie voor een nadere toelichting de voorlichtingsbijlage (bijlage 9).

16.02.03 Internationale Samenwerking/Samsam/Scherpenzeel Stichting

De verplichtingen en uitgaven van de periodieken Internationale Samenwerking en Samsam alsmede die van de Dick Scherpenzeel Stichting worden op dit artikelonderdeel verantwoord. Zie voor een nadere toelichting de voorlichtingsbijlage (bijlage 9).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  29 00029 00029 00029 00029 000 
–Mutatie  – 232400500500600 
–Stand ontwerp-begroting 200020 00029 66928 76829 40029 50029 50029 60029 600
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10009 07613 46313 05413 34113 38713 38713 43213 432

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  29 00029 00029 00029 00029 000 
–Mutatie   400500500600 
–Stand ontwerp-begroting 2000 29 43729 00029 40029 50029 50029 60029 600
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 13 35813 16013 34113 38713 38713 43213 432

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De verhoging van dit artikel vanaf 2000 hangt samen met de voorziene prijsstijgingen en de vernieuwing van de OS-internet site.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Nat. Comm. Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) 20 00020 00020 000 43G 01.50
2.Voorlichtingsactiviteiten OS 3 8333 4003 500 12 01.50
3.Samsam/IS/Stichting Scherpenzeel 5 6045 6005 900 43G 01.50
Totaal 29 43729 00029 400    

Artikel 16.03 Doelbijdragen & speciale activiteiten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

16.03.01 Doelbijdragen

Met ingang van 1999 is het Doelbijdragenprogramma als subsidiefaciliteit beëindigd. De uitgaven die nog onder dit artikelonderdeel worden verantwoord zijn het gevolg van doorlopende verplichtingen.

16.03.02 Speciale activiteiten

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord met betrekking tot speciale activiteiten. Het gaat hierbij om financiering van (eenmalige) activiteiten die ontwikkelingsrelevant zijn, maar niet aan de criteria van andere programma's voldoen. Zo worden onder meer bijdragen verleend ten behoeve van seminars/conferenties, literatuurstudies, publicaties en documentaires.

16.03.03 Project- en programmavoorbereiding en -begeleiding

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord die samenhangen met de uitvoering van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en die niet direct toerekenbaar zijn aan andere programma's of nationale apparaatskosten. Het gaat daarbij onder meer om kosten van interne controles op declaraties van consultants, productiekosten van beleidsdocumenten en kosten met betrekking tot verzekeringen en inkoopprocedures. Voorts worden uit dit artikelonderdeel de beleidsondersteuningsfondsen voor dienstonderdelen op het departement gefinancierd.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  22 50022 50022 50022 50022 500 
–Mutatie  – 431– 4 000– 3 000– 3 000– 3 000 
–Stand ontwerp-begroting 200010 80516 22122 06918 50019 50019 50019 50019 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10004 9037 36110 0148 3958 8498 8498 8498 849

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  22 50022 50022 50022 50022 500 
–Mutatie  – 1 100– 3 000– 3 000– 3 000– 3 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 16 07921 40019 50019 50019 50019 50019 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 7 2969 7118 8498 8498 8498 8498 849

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De neerwaartse mutatie van dit artikel wordt veroorzaakt door de opheffing van het Doelbijdragenprogramma.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.doelbijdragen 2 9852 9001 000 43G 01.52
2.speciale activiteiten 6 94510 50010 500 43G 01.52
3.proj. & prog. voorbereiding & begeleiding 6 1498 0008 000 43G 01.52
Totaal 16 07921 40019 500    

Artikel 16.04 Bijdrage VN-ontwikkelingsfonds (UNDP)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdrage aan het ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP).

UNDP bekleedt een centrale positie binnen de ontwikkelingsactiviteiten van de Verenigde Naties. Onder het vorige management en door toedoen van de lidstaten heeft UNDP zijn ruime mandaat op het terrein van duurzame ontwikkeling zeer breed geïnterpreteerd. Een versnippering van de geleidelijk teruglopende middelen over veel landen, themas (bevordering van werkgelegenheid, milieu, gender) en taken (VN-coördinatie, capaciteitsontwikkeling, beleidsadvisering) was het gevolg. Dit is de doelmatigheid en doeltreffendheid van het programma niet ten goede gekomen.

Uit een interne appreciatie van UNDP, die aan de notitie VN-kanalen ten grondslag ligt, blijkt dat UNDP toegevoegde waarde heeft op terreinen van capaciteitsontwikkeling ter bevordering van goed bestuur en wederopbouw in post-conflictlanden. Hier ligt de niche van een organisatie die vanwege haar bestuursstructuur als geen ander een vertrouwensband met nationale overheden heeft. Daarnaast coördineert UNDP de VN-inzet in het veld. Onder lidstaten groeit de overtuiging dat dit de prioriteitsgebieden voor de organisatie moeten zijn. De medio 1999 aangetreden UNDP Administrateur, de voormalige Wereldbank vice-president Malloch Brown, heeft zich gecommitteerd aan deze koers. Nederland draagt rechtstreeks bij aan het door Malloch Brown geleide transitieproces, dat de organisatie moet stroomlijnen.

Om versnippering van middelen en activiteiten tegen te gaan zal Nederland niet alleen pleiten voor meer focus in de algemene taken van UNDP, maar ook voor de co-financieringsactiviteiten. Deze co-financieringsactiviteiten bedragen momenteel tweederde van het totale budget en maken UNDP kwetsbaar voor mandaatsvervuiling en versnippering. Nederland zal hierbij zelf het goede voorbeeld moeten geven.

Als lid van de Uitvoerende Raad zal Nederland ijveren voor een verdere concentratie van op de armere landen, met het accent op het verbeteren van goed bestuur in die landen die nog niet «IDA-eligible» zijn. Ook zal gekeken moeten worden naar de financiering van de 130 VN Resident Coordinators, die in zijn geheel op de UNDP begroting drukt.

De verschuiving binnen de Wereldbank naar werkterreinen die traditioneel bij UNDP lagen, maakt een duidelijke taakafbakening en verbetering van de samenwerking tussen de Wereldbank en de UNDP onontbeerlijk. Mede door toedoen van Nederland hebben beide instellingen hier het afgelopen jaar veel energie in gestoken. Nederland zal dit blijven stimuleren en zal bevorderen dat de organisaties elkaar aanvullen in plaats van overlappend werken.

Evenals vorig jaar zal Nederland een bedrag van NLG 15 miljoen van de totale bijdrage van NLG 165 miljoen pas toekennen als blijkt dat Malloch Brown erin slaagt de activiteiten van UNDP binnen het brede mandaat van duurzame ontwikkeling te concentreren op terreinen waarop UNDP meerwaarde heeft zoals goed bestuur, postconflict wederopbouw en VN-coördinatie. Slaagt het transititieproces, waarin ook de Uitvoerende Raad een belangrijke rol speelt, niet dan zal Nederland zich beraden op de toekomstige bijdrage. Hierbij speelt ook de mate waarin andere donoren hun financiële verantwoordelijkheid nemen een rol.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  165 000165 000165 000165 000165 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000180 000150 000165 000165 000165 000165 000165 000165 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100081 68068 06774 84774 84774 84774 84774 84774 847

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  165 000165 000165 000165 000165 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 165 000165 000165 000165 000165 000165 000165 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 74 87474 87474 87474 87474 87474 87474 874

Codering Econ: 43G Func: 01.53

Artikel 16.05 Speciale multilaterale activiteiten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid.

Op dit artikel worden verplichtingen en uitgaven verantwoord voor bijdragen aan een aantal VN-programma's, bijdragen ter ondersteuning van actuele ontwikkelingen en nieuwe initiatieven binnen het VN-systeem en in andere multilaterale kaders.

Uit dit programma worden onder meer bijdragen aan een aantal speciale programma's van de World Health Organization (WHO) op het terrein van gezondheid en ziektebestrijding gefinancierd. Deze programma's zullen in 2000 worden gebundeld in een partnershipprogramma. Ook zal in 2000 een partnershipprogramma worden opgezet met de International Labour Organization (ILO), dat uit dit programma zal worden gefinancierd. Daarnaast worden een aantal vrijwillige bijdragen aan kleinere VN-programma's zoals de VN-vrijwilligers, het VN-drugsprogramma, VN-onderzoeksinstellingen (United Nations Research Institute for Social Development) en aan de regionale VN-Commissies gefinancierd. Onder dit artikel horen ook initiatieven ter ondersteuning van de opvolging van de grote VN-conferenties.

In 2000 zal tevens worden bijgedragen aan het technische assistentieprogramma van United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) en aan het programma van UNCTAD ten behoeve van de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's). Onder dit artikel worden ook initiatieven in World Trade Organization (WTO) verband gefinancierd ter ondersteuning van de integratie van de MOL's in het wereldhandelsstelsel. Tenslotte vormen diverse «consultancy trustfunds» bij regionale ontwikkelingsbanken en het International Fund for Agricultural Development (IFAD) een component van dit programma.

In 1999 is dit artikel opgehoogd met NLG 20 miljoen. Deze additionele middelen zullen worden ingezet voor de financiering van partnershipprogramma's met de Gespecialiseerde VN-organisaties waarvan het functioneren als goed werd beoordeeld in de notitie over de kwaliteit van VN-kanalen. Tevens zal een aantal vrijwillige bijdragen aan VN-organisa- ties (onder meer CSD, HABITAT), die voorheen uit thematische budgetten werden gefinancierd, in het vervolg onder dit artikel vallen. Daarnaast zullen additionele middelen worden gebruikt om bijdragen te leveren aan activiteiten van onder andere de Organisatie van Afrikaanse Eenheid op het gebied van conflictpreventie en -oplossing en eventueel voor afbouw en overdracht van bilaterale programma's aan multilaterale organisaties in landen waarmee Nederland geen structurele ontwikkelingsrelatie zal onderhouden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  50 70052 70053 00053 00053 000 
–Mutatie  2200020 00020 00020 00020 000 
–Stand ontwerp-begroting 200020 47254 03072 70072 70073 00073 00073 00073 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10009 29024 51832 99032 99033 12633 12633 12633 126

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  52 70052 70053 00053 00053 000 
–Mutatie  20 00020 00020 00020 00020 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 39 36672 70072 70073 00073 00073 00073 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 17 86432 99032 99033 12633 12633 12633 126

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het budget voor dit programma wordt op jaarbasis verhoogd met NLG 20 miljoen teneinde meer nieuwe initiatieven in multilateraal verband te kunnen steunen. Met name de samenwerking met de ILO en de WHO zal worden geïntensiveerd.

Artikel 16.06 Kosten inzake toegelaten vluchtelingen uit ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Nederland is een van de tien westerse landen die een hervestigingsquotum kennen. Ieder jaar neemt Nederland op voordracht van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) 500 vluchtelingen op voor wie geen uitzicht bestaat op uiteindelijke terugkeer naar het land van herkomst en voor wie evenmin de mogelijkheid bestaat opgenomen te worden in het land van eerste opvang. In het Nederlandse beleid wordt speciale aandacht besteed aan medische gevallen en kwetsbare groepen. De planning van de invulling van het quotum vindt halfjaarlijks plaats op basis van de door UNHCR geïdentificeerde actuele behoeften.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  24 74024 74024 74024 74024 740 
–Stand ontwerp-begroting 2000 24 74024 74024 74024 74024 74024 74024 740
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 11 22711 22711 22711 22711 22711 22711 227

Codering Econ: 43G Func: 01.50

Artikel 16.07 Werelbank Partnership Programma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft activiteiten die niet gedelegeerd zijn aan de posten en waarbij wordt samengewerkt met de Wereldbank. Het betreft voor het grootste deel activiteiten waarbij cofinanciering plaatsvindt en waarbij sprake is van een thematische opzet met een wereldwijd of regionaal karakter. Verder betreft het een fonds dat aan de Wereldbank ter beschikking is gesteld voor de financiering van consultancy-opdrachten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  40 00040 00040 00040 00030 000 
–Mutatie  12 8002 5002 5002 5002 50012 500
–Stand ontwerp-begroting 2000077 06352 80042 50042 50042 50042 50042 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000034 97023 96019 28619 28619 28619 28619 286

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  40 00040 00040 00040 00040 000 
–Mutatie  40 8002 5002 5002 5002 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000 22 10080 80042 50042 50042 50042 50042 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 10 02936 66519 28619 28619 28619 28619 286

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het artikel is structureel verhoogd tot NLG 42,5 miljoen: NLG 37,5 miljoen is bestemd voor de Wereldbank en NLG 5 miljoen voor de International Finance Corporation (IFC), die deel uitmaakt van de Wereldbankgroep en zich richt op de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden. Voor 1999 is het Partnership Programma eenmalig verhoogd met NLG 38,3 miljoen voor activiteiten op het gebied van milieu en programma's in het kader van de millenniumproblematiek in ontwikkelingslanden.

Artikel 16.08 Directe kosten gedurende het eerste jaar van opvang van asielzoekers uit DAC-landen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De directe uitgaven van opvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden (DAC/OESO-lijst) die de A-status aanvragen, gedurende het eerste jaar van hun verblijf in Nederland, kunnen volgens de DAC-definities worden gekwalificeerd als ODA. Het ministerie van Justitie zal ten behoeve van deze uitgaven vanaf 2000 jaarlijks een forfaitair bedrag bij het ministerie van Buitenlandse Zaken declareren. De eventuele uitgaven ten behoeve van de gefaciliteerde terugkeer van asielzoekers naar ontwikkelingslanden zal in mindering worden gebracht op de forfaitaire toerekening.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  244 000244 000244 000244 000244 000 
–Mutatie   120 000110 000100 00090 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 244 000364 000354 000344 000334 000334 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 110 722165 176160 638156 100151 563151 563

Codering Econ: 43G Func: 01.50

c. De toelichting op de cijfers

Mutaties

De bij het regeerakkoord gehanteerde veronderstellingen ten aanzien van de instroom van aantallen asielzoekers zijn geactualiseerd voor recente ontwikkelingen. De toerekening aan ODA schommelt naar de mate waarin de instroomcijfers veranderen. Ten opzichte van de stand regeerakkoord resulteert een additionele toerekening van NLG 120 miljoen in 2000 aflopend tot NLG 90 miljoen in 2003.

HOOFDBELEIDSTERREIN 17. OVERIGE UITGAVEN INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 17.01 Overige contributies internationale organisaties

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

17.01.01–17.01.07 Contributies Verenigde Naties en daarmee samenhangende organisaties

Op deze artikelonderdelen worden uitgaven verantwoord die samenhangen met de verdragsmatige financiële jaarlijkse verplichtingen jegens internationale (VN-) organisaties ingevolge Nederlands lidmaatschap. De reguliere begrotingen van deze organisaties worden gefinancierd door de lidstaten (zie Handvest van de VN en Statuten Gespecialiseerde Organisaties) volgens een vastgestelde contributieschaal. De vermelde bedragen vertegenwoordigen het Nederlandse aandeel in de helft van de tweejaarlijkse programmabegroting VN-organisaties.

17.01.08 Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC)

De jaarlijkse contributie ten behoeve van de humanitaire activiteiten van het Internationaal Comité van het Rode Kruis wordt op dit artikelonderdeel verantwoord.

17.01.09 Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)

De Nederlandse bijdrage aan het administratief budget van de Internationale Organisatie voor Migratie wordt op dit artikelonderdeel verantwoord. De Internationale Organisatie voor Migratie levert belangrijke dienstverlening en beleidsondersteunende adviezen op het terrein van migratie. IOM heeft in Den Haag een vestiging, die onder meer een terugkeerprogramma voor het ministerie van Justitie uitvoert. Speciale aandacht wordt besteed aan de rol die IOM kan vervullen bij het implementeren van het Nederlandse beleid ter bevordering van de vrijwillige terugkeer van niet tot ons land toegelaten asielzoekers.

17.01.10 Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)

De OESO-lidstaten dragen bij in de financiering van de activiteiten van de organisatie volgens een jaarlijks variërend contributiepercentage dat gebaseerd wordt op de relatieve ontwikkeling van het BNP tegen factorkosten van de lidstaten. Er wordt in de OESO overlegd over de herziening van de omslagsleutel voor verdeling van de lasten over de lidstaten.

17.01.11 Raad van Europa

De lidstaten dragen bij in de begroting van de Raad van Europa volgens een afgesproken verdeelsleutel. In 1994 heeft de Raad van Europa resolutie 94 (31) aangenomen waarin een systeem is uitgewerkt voor de bepaling van de contributies van de lidstaten. Nederland heeft ingestemd met resolutie 94 (31) en met ingang van 1999 is de resolutie van kracht. Het gevolg van deze resolutie voor de Nederlandse contributie is aanzienlijk: het Nederlands aandeel moet in totaal ca. 38% omhoog. Dat betekent dat Nederland vanaf 1999 jaarlijks 3,63% van het totale Ordinary Budget van de Raad van Europa betaalt. Er is een bijzondere regeling getroffen voor landen die een hele grote sprong in 1 jaar zouden moeten maken, waaronder Nederland. In plaats van dat Nederland in 1 jaar 36,45% meer moet gaan betalen t.o.v. 1998, krijgt Nederland een lening (rentevrij tot en met 2001) om deze verhoging te betalen. Voor 1999 betaalt Nederland 10% verhoging plus 1,3% inflatiecorrectie.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  83 745108 88383 745108 88383 745 
–Eerste suppletore wet  340  
–Mutatie  3 05610 60011 60010 60010 600 
–Stand ontwerp-begroting 20000113 51387 141119 48395 345119 48394 345119 483
-Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000051 51039 54354 21943 26654 21942 81254 219

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  96 31496 31496 31496 31496 314 
–Eerste suppletore wet  340  
–Mutatie  2 30010 60011 60010 60010 600 
–Stand ontwerp-begroting 2000 101 68998 954106 914107 914106 914106 914106 914
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 46 14444 90348 51548 96948 51548 51548 515

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Deze mutatie betreft een desaldering met ontvangstenartikel 17.01. Zie voorts toelichting bij het betreffende artikel.

Mutaties

De stijging van de uitgaven heeft betrekking op een hogere contributie door:

– de ingebruikname van de tweede rechtszaak van het Joegoslavië Tribunaal (ICTY) en de aanstelling van extra rechters bij het Rwanda Tribunaal (ruim NLG 3 miljoen);

– hogere dollarkoers en oplopende contributies voor de Tribunalen (NLG 3 miljoen);

– stijging van de pensioenlasten bij de OESO (NLG 0,2 miljoen);

– een nieuw contributiesysteem bij de Raad van Europa (NLG 4 miljoen).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199819992000 199819992000 econ. funct.
1.Verenigde Naties (VN) 37 85536 60638 340 37 85536 60638 340 43G 01.43
2.VN-organisatie voor industriële ontwikkeling (UNIDO) 2 9762 9422 970 2 9762 9422 970 43G 01.43
3.Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) 7 3797 3437 430 7 3797 3437 430 43G 01.43
4.Wetenschap en Cultuur (UNESCO) 11 28810 23810 450 11 28810 23810 450 43G 01.43
5.Wereldgezondheidsorganisatie, benevens Pan-Amerikaanse Gezondheidsorganisatie (WHO/PAHO) 24 801025 138 12 97711 81312 569 43G 01.43
6.Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) 8 2168 6458 940 8 2168 6458 940 43G 01.43
7.VN-Klimaatverdrag 425304305 425304305 43G 01 .43
8.Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) 380380380 380380380 43G 01.43
9.Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) 1 2191 2301 230 1 2191 2301 230 43G 01.43
10.Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) 7 4957 3008 300 7 4957 3008 300 43G 01.43
11.Raad van Europa 11 47912 15316 000 11 47912 15316 000 43G 01.43
Totaal 113 51387 141119 483 101 68998 954106 914    

Artikel 17.02 Rentesubsidies en apparaatsuitgaven NIO

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de rentesubsidielasten uit hoofde van door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V. (NIO) op verzoek en onder garantie van de Staat met kapitaalmarktmiddelen verstrekte leningen aan ontwikkelingslanden en inzake de apparaatskosten van de NIO. Een en ander op grond van de overeenkomst tussen de Staat en de NIO van 23 december 1993.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  5 1575 1575 1575 1575 157 
–Stand ontwerp-begroting 20002 155 6195 8585 1575 1575 1575 1575 1575 157
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000978 1772 6582 3402 3402 3402 3402 3402 340

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  218 157204 157198 157198 157198 157 
–Stand ontwerp-begroting 2000 217 066218 157204 157198 157198 157198 157198 157
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 98 50098 99592 64289 92089 92089 92089 920

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.rentesubsidies OS-leningen 211 208213 000199 000 31 01.50
2.apparaatsuitgaven NIO 5 8585 1575 157 31 01.50
Totaal 217 066218 157204 157    

Artikel 17.03 Garanties op door de NIO verstrekte leningen aan ontwikkelingslanden

a. De grondslag van dit artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden – op basis van de overeenkomst tussen de Staat en de NIO van 23 december 1993 – de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake door de NIO sedert 1971 onder garantie van de Staat aan ontwikkelingslanden verstrekte leningen.

De schuldenproblematiek leidt in een aantal gevallen tot het niet betalen van rente en aflossingen door ontwikkelingslanden en daarmee tot een beroep op de garantieregeling door de NIO. Omdat in het kader van initiatieven tot verlichting van de schuldenlast van ontwikkelingslanden voor sommige van die landen wordt overgegaan tot kwijtschelding van vervallen rente en aflossingen, wordt het uiteindelijk ten laste van de garantie-artikelen komende bedrag beperkt. De kosten van kwijtschelding komen ten laste van het onderdeel «Schuldverlichting» (artikelonderdeel 15.01.02).

De beëindiging van de leningfinanciering heeft op termijn een positief effect op de mate waarin de garantieregeling wordt aangesproken. Er vindt geen verdere opbouw van de schuldenlast meer plaats, terwijl de bestaande schuldenlast – en daarmee de jaarlijkse schuldendienst – geleidelijk zal afnemen. Het toekomstige beroep op de garantieregeling blijft evenwel onvoorspelbaar. Niet te voorzien valt hoe de schuldensituatie van landen zich zal ontwikkelen en welke consequenties die ontwikkelingen dan zullen hebben voor het beroep op de garantieregeling. Voorshands is een voorziening opgenomen van NLG 35 miljoen per jaar.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  3 1151 339000 
–Mutatie  1 084542542  
–Stand ontwerp-begroting 20004 143 08910 6854 1991 881542000
–w.n.t.b.3 897 17410 6854 1991 881542  
 +/- p.m.+/- p.m.+/- p.m.+/- p.m.+/- p.m.  
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10001 880 0524 8491 905854246000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  35 00035 00035 00035 00035 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 35 91535 00035 00035 00035 00035 00035 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 16 29815 88215 88215 88215 88215 88215 882

Codering Econ: 63G Func: 01.50

c. De toelichting bij de cijfers

De mutatie heeft betrekking op het bedrijfslevenprogramma voor wat betreft de financiering uit hoofde van kapitaalmarktmiddelen. Conform de bandbreedtesystematiek wordt een onderbesteding in enig jaar toegevoegd aan de middelen voor de komende drie jaren met een verdeelsleutel van 50%, 25% en 25%. Een en ander leidt tot een verhoging van het verplichtingenbudget voor 2000 met NLG 0,542 miljoen.

d. Overige gegevens

 
 199819992000200120022003
garantieplafond4 435 8534 115 2653 787 7673 459 6333 136 9742 814 585
uitstaand risico per 1 januari4 429 7934 111 0663 786 9703 460 7173 139 1422 816 753
verv/te ver. garanties322 620328 295328 134322 117322 389322 007
verleende/te verlenen garanties3 8924 1991 88154200
uitstaand risico per 31 december4 111 0653 786 9703 460 7173 139 1422 816 7532 494 746
Overzicht uitstaand risico per land
Specificatie uitstaand risico per land (x f 1000)Stand 1 januari 1998Verleende garanties 1998Vervallen garanties 1998Stand 31 december 1998
Angola102 533 5 50297 031
China161 832 16 946144 886
Egypte132 332 1 219131 113
Ghana105 863 6 25999 604
India1 405 872 101 4301 304 442
Indonesië1 404 710 98 9151 305 795
Jamaica137 865 9 814128 051
Kenya152 495 14 262138 233
Nicaragua103 078 6 65096 428
Pakistan177 932 15 199162 733
Peru90 566 7 00083 566
Sri Lanka105 092 9 40495 688
Tunesië60 643 6 12754 516
Zimbabwe64 863 3 39361 470
diverse landen, risco < 50 mln224 1183 89220 500207 510
Totaal4 429 7943 892322 6204 111 066

Artikel 17.04 Overige garanties Internationale Samenwerking

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel omvat de garantie ten aanzien van de Stichting Huisvesting OPCW, de garanties ten behoeve van een kapitaaluitbreiding van het Sociaal Ontwikkelingsfonds van de Raad van Europa en de garantie voor levering van vijf Fokker vliegtuigen aan Ethiopië.

1. Garantie ten behoeve van de kapitaaluitbreiding van het Sociaal Ontwikkelingsfonds van de Raad van Europa

Met ingang van 1 januari 1978 is Nederland toegetreden tot het Hervestigingsfonds van de Raad van Europa, waarvan de naam later is gewijzigd in Sociaal Ontwikkelingsfonds.

2. Garantie ten behoeve van de huisvesting van de OPCW

Bij het verwerven van de zetel van de OPCW is de volgende contructie aangegaan. De totale omvang van de verplichtingen van huur is NLG 86 miljoen. In het contract dat de OPCW met het Rijk heeft gesloten is overeengekomen dat het gastland de eerste 3 jaar de huuruitgaven voor zijn rekening neemt, vanaf het moment dat de OPCW het gebouw in gebruik neemt. Dit geschiedde in 1998 en voor dat jaar, 1999 en 2000 zal de huur betaald worden door de Staat der Nederlanden. Voor deze 3 jaar hoeft dientengevolge geen garantie ingebouwd te worden. De huur voor deze 3 jaar bedraagt NLG 16 miljoen, zodat er NLG 70 miljoen overblijft waarvoor het Rijk en de gemeente Den Haag elk voor 50% garant staan ten opzichte van de OPCW (beide garantstellers NLG 35 miljoen).

Het Rijk heeft nog een bankgarantie afgesloten van NLG 5 miljoen (voor het geval dat de organisatie/de huurder de huurlasten niet kan nakomen) met de ING Bank. Wanneer de bankgarantie aangesproken wordt, kan onder bepaalde voorwaarden een nieuwe garantie worden afgesloten. De totale waarde van de bankgarantie mag niet groter worden dan NLG 15 miljoen.

De bankgarantie en de garantie van het ministerie vullen elkaar aan tot NLG 35 miljoen. De garantie geldt voor een periode van 15 jaar vanaf het moment dat de OPCW het nieuwe gebouw heeft betrokken. Deze garantie zal jaarlijks met het bedrag aan huur en overige voorzieningen afnemen, met ingang van het jaar 2001. De garantie vervalt pas vanaf dit jaar omdat de eerste 3 jaar huur (1998 tot en met 2000) betaald wordt door het Rijk. De garantie zal worden aangepast wanneer het gebouw aan derden wordt verhuurd.

3. Garantie Fokker vliegtuigen Ethiopië

Eind 1995 heeft Ethiopië bij Fokker een bestelling gedaan voor 5 Fokker 50 vliegtuigen. Het bancaire krediet werd gegarandeerd door DASA aangezien de NCM geen dekking gaf op Ethiopië. Met de faillietverklaring van Fokker heeft DASA de garantie ingetrokken. De ministers van Financiën, Economische Zaken en Ontwikkelingssamenwerking hebben vervolgens in het voorjaar van 1996 besloten om ieder voor 1/3 deel het betalingsrisico te dragen. Het maximale risico voor de drie ministeries tezamen bedroeg in het begin NLG 327,2 miljoen. In dit bedrag is een maximale, contractueel vastgelegde dollarkoers verdisconteerd van NLG 4,18 miljoen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  pmpmpmpmpm 
–Stand ontwerp-begroting 200001 000pmpmpmpmpmpm
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 454pmpmpmpmpmpm

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  pmpmpmpmpm 
–Stand ontwerp-begroting 2000 0pmpmpmpmpmpm
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 0pmpmpmpmpmpm

Codering Econ: 63G Func: 01.40

d. Overige gegevens

Overzicht risico-ontwikkeling m.b.t. garantie-overeenkomsten van het Rijk (x f 1000)
 1998199920002001200220032004
garantieplafond232 346221 850211 354200 858187 540174 166160 735
uitstaand risico per 1 januari232 346221 850211 354200 858187 540174 166160 735
vervallen/te vervallen garanties10 49610 49610 49613 31813 37413 43113 431
verleende/te verlenen garanties
uitstaand risico per 31 december221 850211 354200 858187 540174 166160 735147 304

 
Specificatie uitstaand risico per garantie (x NLG1000)Risico per 1 januari 1998Verleende garanties 1998Vervallen garanties 1998Risico per 31 december 1998
Garantie huisvesting OPCW35 00035 000
Garantie Sociaal Ontwikkelingsfonds Raad van Europa94 12094 120
Garantie levering Fokker vliegtuigen Ethiopië103 22610 49692 730
Totaal232 34610 496221 850

Het garantieplafond bedraagt in 2000 NLG 211,4 miljoen. Dit plafond bestaat uit de reeds aangegane garanties inzake OPCW, de Raad van Europa en de garantie met betrekking tot de levering van Fokker vliegtuigen aan Ethiopië. Het plafond is gelijk aan het uitstaand risico, omdat er geen nieuwe garantieverplichtingen zijn geraamd.

Artikel 17.05 Garantie voor de middelenvoorziening van de NIO

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden eventuele uitgaven verantwoord die voorvloeien uit de verklaring van de Staat van 17 april 1975, dat zij bereid is om aan de NIO middelen ter beschikking te stellen voor de financiering van leningen, indien de NIO door incidentele krapte op de kapitaalmarkt haar contractuele verplichtingen terzake van het verstrekken van leningen niet na zou kunnen komen. De betreffende verklaring maakt deel uit van de overeenkomst Staat-NIO van 23 december 1993

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  pmpmpmpmpm 
–Stand ontwerp-begroting 2000 0pmpmpmpmpmpm
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 0pmpmpmpmpmpm

Codering Econ: 63G Func: 01.50

Artikel 17.06 Tijdelijke financiering van de NIO

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel wordt een eventueel saldo ten laste van de NIO op de rekening-courantverhouding Staat-NIO op 31 december van het afgesloten dienstjaar, als een uitgave verantwoord. Deze rekening-courant van de NIO bij het ministerie van Financiën vloeit voort uit de overeenkomst tussen de Staat en de NIO van 23 december 1993. De rekening-courant stelt de NIO in staat op de kapitaalmarkt opgenomen gelden voor de (her)financiering van leningen daar tijdelijk te plaatsen c.q. voor (her)financiering van leningen benodigde gelden op te nemen, vooruitlopend op het aantrekken van die gelden op de kapitaalmarkt. Het eventuele saldo wordt in het daaropvolgende jaar aangezuiverd en dan als een ontvangst verantwoord op het ontvangstenartikel 17.03.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  pmpmpmpmpm 
–Stand ontwerp-begroting 2000 133 932pmpmpmpmpmpm
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 60 776pmpmpmpmpmpm

Codering Econ: 72G Func: 01.50

Artikel 17.07 Programma Kleine Projecten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord die betrekking hebben op het Programma Kleine Projecten (PKP). Het PKP is een aan de posten gedelegeerd beleidsondersteunend fonds dat zich uitstrekt over alle terreinen van het buitenlands beleid. Het PKP-budget kan ingezet worden voor een breed scala van activiteiten zoals kleinschalige ontwikkelingsprojecten, culturele evenementen, beurzen en workshops. De diplomatieke vertegenwoordigingen kunnen hiermee op flexibele wijze financiële steun geven aan initiatieven van lokale groepen en maatschappelijke organisaties. Het programma kan tevens bijdragen aan een positieve beeldvorming over Nederland in het buitenland. Het PKP mag niet worden aangewend voor activiteiten die gefinancierd worden uit de reguliere bedrijfsvoeringsbudgetten. Het nieuwe programma vervangt het Ambassade Projecten Programma (APP), het programma Incidentele Activiteiten Posten (IAP) en, voor de meeste posten, het programma Lokale Culturele Projecten (LCP). Verplichtingen die onder de laatstgenoemde programma's zijn aangegaan, worden bij de artikelen behorende bij die programma's verantwoord. Het PKP kwalificeert gedeeltelijk als ODA.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999   
–Eerste suppletore wet  3 2003 2003 2003 2003 200 
–Mutatie  11 00014 80014 80014 80014 800 
–Stand ontwerp-begroting 200014 20018 00018 00018 00018 00018 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10006 4448 1688 1688 1688 1688 168

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999   
–Eerste suppletore wet  8 70010 20010 20010 20010 200 
–Mutatie  5 5007 8007 8007 8007 800 
–Stand ontwerp-begroting 2000 14 20018 00018 00018 00018 00018 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 6 4448 1688 1688 1688 1688 168

Codering Econ 43G Func 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Het Ambassade Projectenprogramma en het Programma Incidentele Activiteiten, beide gedelegeerde programma's voor kleinschalige activiteiten, worden samengevoegd tot het Programma Kleine Projecten. In het kader van de samenvoeging lokale fondsen wordt voor 1999 NLG 3,2 miljoen uit artikel 07.01.04 en NLG 5,5 miljoen uit artikel 13.04 overgeheveld naar dit nieuwe artikel.

Mutatie

Tijdens de bespreking van het nieuwe bilaterale landenbeleid (TK 1998–1999, 26 433, nr 14) is gebleken dat een ruime kamermeerderheid voorstander is van een verhoging van dit programma ten behoeve van de armste landen. De weergegeven mutaties geven hieraan gevolg.

HOOFDBELEIDSTERREIN 18. ECONOMIE, WERKGELEGENHEID EN REGIONALE ONTWIKKELING

Artikel 18.01 Landenprogramma's met betrekking tot economische ontwikkeling, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de landenprogramma's met betrekking tot economie, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling. Deze programma's zijn gericht op de verbetering van levensomstandigheden van de arme lagen van de stedelijke en plattelandsbevolking door middel van duurzame economische groei, inkomensverbetering en werkgelegenheid. Onder dit artikel valt ook het programma dat de vrijwillige terugkeer van asielzoekers faciliteert.

De uitvoering van het beleid vindt grotendeels plaats via de posten. Een groot deel van het budget betreft meerjarig aangegane verplichtingen, waardoor de komende jaren de ruimte voor additioneel beleid en beleidswijzigingen zeer beperkt zal zijn. Het centrale deel van het budget (10% van de middelen) bestrijkt een beperkt aantal niet delegeerbare wereldwijde en regionale activiteiten, gericht op beleidsontwikkeling en -beïnvloeding.

Uiteenzetting

Dit artikel heeft betrekking op armoedebestrijding door het bevorderen van duurzame economische groei, inkomensverbetering en werkgelegenheid in rurale en urbane gebieden in OS-landen. De verbetering van het voorwaardenscheppend beleid op nationaal en internationaal niveau, dat een duurzame ontwikkeling en een rechtvaardige verdeling van welvaart bevordert, is daarbij essentieel. Afwegingen tussen groei, verdeling en beslag op natuurlijke hulpbronnen staan centraal.

Het werkterrein is onderverdeeld op basis van huidige en in de toekomst voorziene ontwikkelingsvraagstukken:

– Micro-macro relaties (internationaal en nationaal)

Internationaal beleid bepaalt in hoge mate de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om hun landbouwsector te ontwikkelen en te integreren in de wereldeconomie. Gestreefd wordt naar het verbeteren van internationale mededinging en naar internationale richtlijnen op het gebied van product- en proceseisen waar ook ontwikkelingslanden aan kunnen voldoen. Het Nederlands beleid blijft gericht op het tot stand komen en uitvoeren van een gunstig beleid van ontwikkelingslanden voor landbouw en streekontwikkeling, waarbij de focus ligt op de identificatie van ontwikkelingspotentieel en de opbouw van institutionele capaciteit en goed bestuur in ontwikkelingslanden.

– Duurzame rurale ontwikkeling

Het huidige beleid dat streeft naar een toename van de productie, werkgelegenheid, en inkomsten op het platteland binnen de grenzen van duurzaamheid, zal worden voortgezet.

Daarbij zullen niet-landgebonden inkomen en de interactie tussen stad en platteland ingebracht worden als aandachtspunten in de sectorale programma's in de rurale gebieden.

– Werk en inkomen

Naast steun bij het scheppen van goede randvoorwaarden voor een gunstig ondernemersklimaat ligt de nadruk op het bevorderen van micro- en kleinbedrijf via de verbetering van de toegang tot financiële diensten, zowel in de stad als op het platteland, en het stimuleren van de capaciteit op het gebied van niet-financiële dienstverlening. Het beleid op dit terrein zal mede worden uitgebouwd in de in voorbereiding zijnde notitie over Economie en Ontwikkeling.

– Woon- en leefklimaat

Decentralisatie en goed lokaal bestuur zijn essentieel voor de verbetering van woon- en leefklimaat. In dat kader zal de versterking van de voorwaardenscheppende, de controlerende en de regulerende rol van overheid en maatschappelijk middenveld worden gesteund. Bij de fysieke habitat is het beleid gericht op vastvuil- en drainageproblematiek met als hoofdaccenten recycling, stedelijk milieubeheer en stedelijke landbouw. Bij de sociale habitat wordt aandacht besteed aan de bescherming van woonrechten, wijkverbetering, sociale huisvesting en criminaliteitspreventie en -bestrijding.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  433 000493 500523 500601 000634 500 
–Mutatie  63 0002 600– 27 000– 104 500– 138 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000609 221546 316496 000496 100496 500496 500496 500496 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000276 452247 907225 075225 120225 302225 302225 302225 302

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  531 000557 100582 500607 500634 500 
–Mutatie  – 35 000– 61 000– 86 000– 111 000– 138 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 548 317496 000496 100496 500496 500496 500496 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 248 815225 075225 120225 302225 302225 302225 302

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het totale bedrag dat beschikbaar is voor delegeerbare programma's, die betrekking hebben op bilaterale samenwerking, blijft in de komende jaren gelijk. Als uitgangspunt hierbij is gekozen voor de realisatie in 1998 en de hierop gebaseerde budgettoekenning aan ambassades in 1999. De mutaties betreffen een correctie van de aanvankelijk opgenomen groei. Het landenprogramma Economie, Werkgelegenheid en Regionale ontwikkeling is één van de delegeerbare programma's.

Ter illustratie van de mate waarin resultaten zijn geboekt in ontwikkelingslanden zijn kengetallen opgesteld. In onderstaande tabel staat, voor zover beschikbaar, een overzicht van de ontwikkeling van het BNP per capita in de landen waarmee een bilaterale relatie wordt onderhouden. De ontwikkeling van het BNP per capita laat een zeer wisselend beeld zien.

Ter vergelijking, in Nederland bedroeg het BNP per hoofd in 1997 25 820 US Dollar.

Kengetallen BNP per hoofd in US Dollar
BNP per hoofd in USD19801985199019951997
Bangladesh130150210240270
Bolivia570470630800950
Burkina Faso210150330230240
Eritrea     
Ethiopië140110120100110
Ghana420380390390370
India240270350340390
Jemen425540 260270
Macedonië   8601 090
Mali190150270250260
Mozambique230160808090
Nicaragua740770 380410
Sri Lanka270380470700800
Tanzania280290110120210
Uganda300 220240320
Vietnam   240320
Zambia560390420400380
      
Zuid-Afrika2 3002 0102 5303 1603 400
Egypte5806106007901 180
Palestijnse gebieden     

Bron: Worldbank «World Development Report 1982», «World Development Report 1987», «World Development Report 1992», «World Development Report 1997» en «World Development Report 1999» tabel 1

Artikel 18.02 Bijdrage Wereldvoedselprogramma (WFP)

a. De grondslag van dit artikel en het te voeren beleid

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan het Wereldvoedselprogramma (WFP)

In 1999 heeft een discussie plaatsgevonden in de Uitvoerende Raad van WFP over de rol van WFP in ontwikkelingsactiviteiten. Nederland heeft zich hierbij op het standpunt gesteld, dat WFP zich zou moeten concentreren op activiteiten waar de organisatie goed in is, namelijk voedselhulp in noodsituaties. Voor structurele ontwikkelingsactiviteiten acht Nederland het instrument voedselhulp veel minder geschikt. Dit standpunt werd niet gedeeld door een meerderheid van de leden van de Uitvoerende Raad. Deze heeft beslist dat WFP zijn mandaat op het gebied van ontwikkeling behoudt, maar het type ontwikkelingsactiviteiten dat zij uitvoert en de werkwijze ingrijpend dient te wijzigen.

Nederland is één van de weinige donoren die de noodhulp- en humanitaire activiteiten van WFP steunt in de vorm van een algemene bijdrage. De meeste donoren dragen alleen bij aan specifieke noodhulpoperaties en ontwikkelingsactiviteiten. Zoals aangegeven in de notitie over de kwaliteit van VN-kanalen plaatst Nederland kanttekeningen bij de lastenverdeling tussen de donoren en de opstelling van WFP waar het gaat om het teruglopend multilateraal gehalte van de organisatie.

In dit licht is de vrijwillige bijdrage aan WFP voor 1999 verlaagd van NLG 60 miljoen naar NLG 55 miljoen. Het niveau van de vrijwillige bijdrage voor 2000 zal op dit niveau worden gehandhaafd. De bijdrage zal evenals voorgaande jaren uitsluitend bestemd zijn voor noodhulpactiviteiten en vluchtelingenoperaties. Overwogen wordt deze bijdrage voor een groter gedeelte in te zetten voor de Immediate Response Account. Dit is een faciliteit waaruit WFP kan putten om snel een noodhulpoperatie te kunnen starten, zodat niet gewacht hoeft te worden totdat bijdragen van donoren aan zo'n operatie worden ontvangen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  60 00060 00060 00060 00060 000 
–Mutatie  – 5 000– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000 
–Stand ontwerp-begroting 200060 00055 00055 00055 00055 00055 00055 00055 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100027 22724 95824 95824 95824 95824 95824 95824 958

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  60 00060 00060 00060 00060 000 
–Mutatie  – 5 000– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 60 00055 00055 00055 00055 00055 00055 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 27 22724 95824 95824 95824 95824 95824 958

Codering Econ: 43G Func: 01.53

Artikel 18.03 Bijdrage Internationaal Fonds voor Agrarische ontwikkeling (IFAD)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Onder dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan het Internationaal Fonds voor Agrarische Ontwikkeling (IFAD).

Hoewel de financiële positie van IFAD sedert de vierde middelenaanvulling sterk is, streeft IFAD naar een nieuwe middelenaanvulling, om het huidige uitleenniveau van USD 450 miljoen per jaar te kunnen handhaven. De onderhandelingen hierover zijn in april 1999 van start gegaan.

Deelname van IFAD aan het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief van Wereldbank en IMF werd met steun van alle lidstaten in 1998 bekrachtigd, maar Nederland is nog altijd de enige donor aan het hiervoor bij IFAD opgerichte trust fund.

Vanuit beleidsmatig oogpunt kan een aantal zaken worden vermeld. Ten eerste is IFAD in het verleden gewezen op de noodzaak in haar beleid aandacht te schenken aan aspecten als ownership, milieu en gender. Blijkens intern uitgevoerde evaluaties is IFAD wat dit betreft thans op de goede weg. IFAD dient evenwel ook aan aspecten als goed bestuur meer aandacht te besteden dan thans het geval is. Ten tweede is IFAD op bescheiden schaal begonnen met het superviseren van projecten. Dit dient in de komende jaren verder te worden uitgebreid. Ten derde is de ruimte die de Raad van Bewindvoerders krijgt bij het beïnvloeden van projectvoorstellen en landenstrategieën nog altijd onbevredigend. IFAD dient op dit punt verbetering aan te brengen. Tenslotte zou een externe evaluatie van de effectiviteit van IFAD-projecten plaats dienen te vinden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  p.m.p.m.p.m.p.m.p.m. 
–Stand ontwerp-begroting 200050 99813 088p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.6 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100023 1425 939p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.2 723

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  15 95712 9618 8816 0006 000 
–Mutatie     – 1 8792 815 
–Stand ontwerp-begroting 2000 13 34815 95712 9618 8814 1218 8156 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 6 0577 2415 8814 0301 8704 0002 723

Codering Econ: 43G Func: 01.53

Artikel 18.04 Bedrijfslevenprogramma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid.

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake schenkingen onder het Bedrijfslevenprogramma. Dit programma bestaat uit de gebonden hulpprogramma's voor Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET), voor Milieu en Economische Verzelfstandiging (Miliev), het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) en het Nederlandse Investerings Matching Fonds (NIMF).

ORET en Miliev

Deze programma's verstrekken schenkingen aan overheden van ontwikkelingslanden voor de gedeeltelijke financiering van de aankoop van kapitaalgoederen, diensten of werken in Nederland. De verplichting tot aankoop in Nederland, op voorstel van een Nederlands bedrijf, betekent dat ORET en Miliev zich kwalificeren als gebonden hulp. Beide program- ma's vallen als zodanig onder internationale afspraken, die binnen de OESO en EU zijn gemaakt, teneinde handelsverstoring met subsidies aan banden te leggen.

Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM)

Het PSOM richt zich op de financiering van proefprojecten van Nederlandse ondernemingen die willen investeren in of duurzame handelsrelaties willen aangaan met opkomende markten. PSOM-activiteiten beperken zich tot een aantal sectoren, die in onderling overleg met de overheid van het ontvangende land worden vastgesteld en worden vastgelegd in een Memorandum of Understanding tussen de Nederlandse en lokale overheid. PSOM wordt vooralsnog uitgevoerd in zeven landen: Zimbabwe, Ghana, Ivoorkust, Egypte, Zuid-Afrika, China en India. Voor het programma is in de periode 1998–2001 een totaalbedrag van NLG 90 miljoen beschikbaar.

Investeringsbevordering (Nederlands Investerings Matching Fonds)

De instelling van het Nederlands Investerings Matching Fonds (NIMF) – aangekondigd in december 1997 in een brief aan de Kamer (TK 25 600 V nr. 14, 8 december 1997) – is vertraagd vanwege de Europese regelgeving aangaande subsidies.

De bedoeling is om deelname van Nederlandse ondernemers in het eigen vermogen van bedrijven in ontwikkelingslanden te verdubbelen. Daardoor komt naar verwachting voor deze landen meer risicokapitaal beschikbaar. Het NIMF is vergelijkbaar met regelingen van Economische Zaken ten behoeve van landen in Oost-Europa en Opkomende Markten. Aan deze programma's worden vanwege de EU beperkingen gesteld. In verband daarmee behoeft het programma mogelijk aanpassing waarover dan overleg wordt gevoerd met het bedrijfsleven en de FMO, die het programma zal beheren. Vooralsnog is een bedrag van NLG 20 miljoen gereserveerd voor dit doel, dat wordt toegevoegd aan de middelen die thans al aan de FMO ter beschikking worden gesteld. Zodra meer duidelijkheid bestaat zal het parlement hierover per brief worden geïnformeerd.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  635 000710 000690 000680 000680 000 
–Mutatie  0– 35 000– 10 00000 
–Stand ontwerp-begroting 2000379 204395 714635 000675 000680 000680 000680 000680 000
–w.n.t.b.  285 000325 000330 000330 000330 000330 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000172 075179 567288 150306 302308 571308 571308 571308 571

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  365 000380 000390 000350 000350 000 
–Mutatie    4 706  
–Stand ontwerp-begroting 2000 212 991365 000380 000394 706350 000350 000350 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 96 651165 630172 436179 110158 823158 823158 823

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Voor het programma PSOM wordt in 2001 een uitgavenverhoging voor- zien van NLG 4,7 miljoen. Dit heeft te maken met de uitfinanciering van de verplichtingen die Senter kan aangaan onder de PSOM-overeenkomst van 16 november 1998. Voor PSOM is een totaalbedrag van NLG 90 miljoen toegezegd. Door vertragingen bij de programmaontwikkeling is in 1998 uiteindelijk ongeveer NLG 0,25 miljoen van de oorspronkelijk geraamde NLG 5 miljoen uitgegeven. Dit restant wordt doorgeschoven naar 2001.

d. De onderverdeling in programma's

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.ORET-schenkingen 141 693250 000250 000 43G 01.52
2.MILIEV-schenkingen 71 00480 00080 000 43G 01.52
3.Progr. Samenwerking Opkomende Markten 29415 00030 000 43G 01.52
4.Investeringen OS 020 00020 000 43G 01.52
Totaal 212 991365 000380 000    

Artikel 18.05 Bedrijfsmatige technische bijstand

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord voor activiteiten die de programma's op het gebied van bedrijfsleven en ontwikkeling versterken.

Hierbij moet gedacht worden aan de beoordeling door externe deskundigen van aanvragen voor ORET en Miliev. Deze beoordeling geschiedt al geruime tijd door het Nederlands Economisch Instituut (NEI). De beslissing welke instantie in een bepaald jaar de beoordelingen zal uitvoeren wordt genomen op basis van een tenderprocedure.

Voorts worden onder dit artikel evaluaties, zoals de evaluatie van het Kleinbedrijffonds, in uitvoering bij de FMO, en reviews gefinancierd, zoals een midterm review van het Allochtoon Ondernemerschapprogramma, alsmede de overdracht van bestaande instrumenten naar het nieuwe loket en de ontwikkeling van nieuwe instrumenten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  5 0005 0005 0005 0005 000 
–Stand ontwerp-begroting 20007113 6735 0005 0005 0005 0005 0005 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003231 6672 2692 2692 2692 2692 2692 269

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  5 0005 0005 0005 0005 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 2 0065 0005 0005 0005 0005 0005 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 9102 2692 2692 2692 2692 2692 269

Codering Econ: 43G Func: 01.52

Artikel 18.06 PUM-programma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake het op basis van een programmafinancieringsovereenkomst door de Stichting Project Uitgezonden Managers (PUM) uit te voeren programma.

Doelstelling van het PUM-programma is om de in Nederland aanwezige kennis en ervaring van gepensioneerde of vervroegd uitgetreden managers ter beschikking te stellen van bedrijven en instellingen in ontwikkelingslanden. Voorop bij het beleid ter ondersteuning van de particuliere sector in ontwikkelingslanden staat de behoefte uit de ontwikkelingslanden zèlf. Bedrijven in de landen zèlf moeten aangeven waar zij behoefte aan hebben. PUM is bezig om via de opstelling van landen- en sectorbeleidsdocumenten, de inzet van lokale landencoördinatoren en de organisatie van regionale conferenties, waarop PUM'ers en lokale coördinatoren elkaar ontmoeten, te komen tot een goede onderbouwing van de uit te zenden missies. Bij terugkomst van de PUM'er wordt bekeken of het bezochte bedrijf verder kan worden geassisteerd via bijvoorbeeld de aanschaf van machines, kennismaking met soortgelijke bedrijven in Nederland of West-Europa, toegang tot de Westeuropese markten en dergelijke.

In juni 1999 is een interdepartementaal beleidsonderzoek afgerond dat gericht was op de vraag hoe het instrument personele uitzending (tech- nische assistentie) in zijn diverse uitvoeringsmodaliteiten kan worden gestroomlijnd en daardoor effectiever kan worden ingezet. Bij het onder- zoek waren naast PUM ook PSO, SNV en de Hoofdafdeling Personele zaken Internationale Samenwerking van het Ministerie van BZ betrokken. Het kabinetsstandpunt wordt het Parlement in het najaar 1999 toegezonden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  13 50013 50013 50013 50013 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000013 50013 50013 50013 50013 50013 50013 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR100006 1266 1266 1266 1266 1266 1266 126

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  13 50013 50013 50013 50013 500 
–Stand ontwerp-begroting 2000 13 49613 50013 50013 50013 50013 50013 500
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 6 1246 1266 1266 1266 1266 1266 126

Codering Econ: 43G Func: 01.52

Artikel 18.07 Bevordering export ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

18.07.01 Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de activiteiten van het CBI op het gebied van bevordering van de economische verzelfstandiging van minst- en minderontwikkelde landen door directe en indirecte versterking van de positie van geselecteerde bedrijven uit die landen op West-Europese markten. Het CBI-beleid richt zich daarnaast op institutionele samenwerking met handelsbevorde- rende organisaties en capaciteitsontwikkeling in de dienstensector in een geselecteerd aantal ontwikkelingslanden.

Het CBI voert de volgende taken en activiteiten uit:

* markt- en marketinginformatie en onderzoek (publicaties en geautomatiseerde databanken);

* bedrijfsbemiddeling en handelsinformatie (samenbrengen van exporteurs uit ontwikkelingslanden en West-Europese landen, voornamelijk Nederlandse importeurs; individuele bemiddeling en advisering);

* technische assistentie bij het testen en aanpassen van producten, productieprocessen en bedrijfsvoering van ondernemingen uit ontwikkelingslanden;

* advisering en begeleiding bij marktentree en exportmarketing (o.a. beursdeelname);

* training (het CBI organiseert thema- en sectorgewijs trainingen gericht op verschillende doelgroepen in Rotterdam en in ontwikkelingslanden).

In 1999 is een evaluatie van het CBI over de periode 1990–1995 afgerond. Deze evaluatie en ontwikkelingen op het gebied van de internationale handel, praktijkervaring en voortschrijdend inzicht zijn aanleiding geweest het proces van heroriëntatie over doelstellingen, taken en instrumenten voort te zetten. Zo is een begin gemaakt het aantal doelgroeplanden te reduceren, zijn bepaalde trainingsinstrumenten doel- en resultaatgerichter gemaakt en worden strengere selectiecriteria gehanteerd. Tevens besteedt het CBI nu meer aandacht aan exportbevordering in de vorm van institu- tionele assistentie aan handelsbevorderende organisaties («capacity-building»).

18.07.03 Bijdrage International Trade Centre (ITC) via CBI

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de activiteiten van het International Trade Centre (ITC) die in overleg met het CBI worden uitgevoerd lastens de jaarlijkse Nederlandse Trustfundbijdrage. Voor 2000 is dit NLG 3 miljoen.

Het ITC te Genève is de uitvoerende niet handelspolitieke uitvoeringsorganisatie van de Wereld Handels Organisatie (WTO) en van de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD). Het ITC bevordert de handel, en dus ook de exporten, van de ontwikkelingslanden binnen het totale handelsbeleid van de Verenigde Naties. Het CBI dat de exporten van ontwikkelingslanden naar de Europese Unie bevordert, streeft naar zoveel mogelijke afstemming met de activiteiten van het ITC. Onder de jaarlijkse Nederlandse «Trustfund» bijdrage worden activiteiten van ITC in Afrikaanse landen/regio's ten uitvoer gelegd.

Het gaat daarbij om:

* exportontwikkeling van dynamische ondernemingen in Afrika;

* nieuwsdienst prijsontwikkeling op internationale markten;

* ontwikkeling export van Afrikaanse lederbedrijven;

* deelprojecten van de geïntegreerde landenprogramma's die door ITC, UNCTAD en WTO worden uitgevoerd in samenwerking met Wereldbank en donoren.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  22 38422 88422 88423 38423 384 
–Mutatie  – 1 0009999 
–Stand ontwerp-begroting 20002118 63421 38422 89322 89323 39323 39323 393
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000108 4569 70410 38810 38810 61510 61510 615

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  22 38422 88422 88423 38423 384 
–Mutatie  – 1 0009999 
–Stand ontwerp-begroting 2000 18 26221 38422 89322 89323 39323 39323 393
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 8 2879 70410 38810 38810 61510 61510 615

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het gebruik van Europese aanbestedingen en het vergelijkend offerte-onderzoek heeft gezorgd voor bijstellingen en veranderingen in de uitvoering van diverse programma's en activiteiten.

d. De onderverdeling

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.CBI 12 52115 27917 009 12 01.52
2.Bijdrage International Trade Centre 3 0003 0003 000 12 01.52
3.Appraatsuitgaven CBI 2 7413 1052 884 12 01.52
Totaal 18 26221 38422 893    

Artikel 18.08 Grondstoffen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

18.08.01 Gemeenschappelijk grondstoffenfonds

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de overeenkomst met het Gemeenschappelijk Grondstoffen Fonds van eind 1993, voortvloeiend uit de in juni 1979 toegezegde vrijwillige bijdrage aan het zogenaamde Tweede Loket.

18.08.03 Projecten met betrekking tot grondstoffen

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake projecten op het gebied van grondstoffen.

Momenteel vindt interdepartementaal overleg plaats over het nut en de toekomst van het grondstoffenfonds. Besluitvorming wordt in 2000 verwacht.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  900900900900900 
–Mutatie  2 029  
–Stand ontwerp-begroting 20007 340222 929900900900900900
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10003 331101 329408408408408408

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  2 929900900900900 
–Stand ontwerp-begroting 2000 7 1222 929900900900900900
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 3 2321 329408408408408408

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Om de bijdrage aan het grondstoffenfonds af te bouwen is de verwachting dat in 1999 nog een verplichting van NLG 2 miljoen wordt aangegaan, die ook nog tot uitgaven leidt.

d. De onderverdeling naar onderdelen

De onderverdeling naar onderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Gemeenschappelijk grondstoffenfonds 7 1222 0290 43G 01.53
2.Projecten m.b.t. grondstoffen 0900900 43G 01.53
Totaal 7 1222 929900    

Artikel 18.09 Bijdrage VN-kapitaalfonds (UNCDF)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdrage aan het VN-Kapitaalontwikkelingsfonds (UNCDF).

Het UNCDF vormt onderdeel van UNDP, maar heeft financiële autonomie. UNCDF richt zich op decentralisatie en lokaal bestuur, en micro-financiering, waarbij het haar activiteiten concentreert op de 15 minstontwikkelde landen. UNCDF verleent in deze landen bijstand door de bestaande bronnen van kapitaalhulp aan te vullen met schenkingen en zachte leningen, maar in steeds grotere mate ook door het geven van institutionele ondersteuning. Deze specifieke hulpprogramma's zijn met name gericht op lokale overheden, gemeenschapsgroepen en de particuliere sector.

Als klein VN-fonds (USD 30 miljoen in 1998) ligt het comperatieve voordeel in de flexibele en innovatieve benadering. «Pilot» projecten van UNCDF kunnen later vaak door andere (grotere) bi- en multilaterale donoren worden overgenomen.

Binnenkort zal een onafhankelijke evaluatie worden afgerond. Op basis van de resultaten van deze studie zal worden besloten over de toekomst van UNCDF. Vooralsnog worden geen grote wijzigingen voorzien. De Nederlandse bijdrage zal in 2000 gehandhaafd blijven op NLG 15 miljoen gulden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  15 00015 00015 00015 00015 000 
–Stand ontwerp-begroting 200015 00015 00015 00015 00015 00015 00015 00015 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10006 8076 8076 8076 8076 8076 8076 8076 807

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  15 00015 00015 00015 00015 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000 15 00015 00015 00015 00015 00015 00015 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 6 8076 8076 8076 8076 8076 8076 807

Codering Econ: 62G Func: 01.53

Artikel 18.10 Particuliere Ontwikkelings- en Participatiemaatschappijen (POPM)

a. De grondslag van dit artikel en het te voeren beleid

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven verantwoord die voortvloeien uit eventueel te verstrekken garanties aan participatiemaatschappijen. Indien verliezen moeten worden vergoed, zal de dekking van deze p.m.-post worden gevonden binnen de middelen van de uitgavencategorie Ontwikkelingssamenwerking.

De POPM-regeling is, na langdurig overleg met en op initiatief van het bedrijfsleven, in het leven geroepen om investeringen van kleinere en middelgrote Nederlandse ondernemingen in joint-ventures met bedrijven in ontwikkelingslanden te bevorderen. Onder deze regeling kunnen ondernemingen zich verzekeren tegen commerciële risico's (maar niet tegen de politieke risico's). Daartoe dienen zij een participatiemaatschap- pij op te zetten die als POPM is erkend, die op haar beurt participaties voor dekking (tegen een premie) dient aan te brengen. Deze participaties moeten minimaal NLG 100 000 bedragen, maar mogen niet groter zijn dan NLG 5 miljoen. Indien de participatie in dekking wordt genomen, vergoedt de Staat, als het misgaat, 50% van het geleden verlies, na aftrek van reeds genoten inkomsten.

De NIO is aangesteld als uitvoerder van en toezichthouder op de regeling. Aanvankelijk hadden vele investeerders belangstelling voor de regeling, maar zij worden, naar het schijnt, afgeschrikt door de eis dat een POPM een gestort kapitaal moet hebben van NLG 1 miljoen. Waarschijnlijk is dat de voornaamste reden dat er slechts één POPM is geregistreerd; deze heeft vooralsnog geen participaties aangemeld. Het bedrag dat in 2000 aan garanties wordt geaccepteerd bedraagt maximaal NLG 25 miljoen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  p.m.p.m.p.m.p.m.p.m. 
–Mutatie  25 00025 00025 00025 00025 000 
–Stand ontwerp-begroting 20000025 00025 00025 00025 00025 00025 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10000011 34511 34511 34511 34511 34511 345

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  p.m.p.m.p.m.p.m.p.m. 
–Stand ontwerp-begroting 2000 0p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 0p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

Codering Econ: 43G Func: 01.54

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Vanwege het feit dat het bedrag dat maximaal aan garanties mag worden afgegeven NLG 25 miljoen is, wordt het verplichtingenbudget niet pm opgevoerd, maar wordt dit maximumbedrag als verplichting opgenomen.

Artikel 18.11 Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

18.11.01 Middelenvoorziening Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven verantwoord inzake de aan de FMO door de Staat beschikbaar te stellen begrotingsmiddelen op grond van de Overeenkomst Staat-FMO van 16 november 1998. Met deze nieuwe overeenkomst zijn de Overeenkomst Staat-FMO van 20 maart 1991 en de aanvullende Overeenkomst van 27 november 1992 komen te vervallen.

De kernactiviteit van de FMO is het verstrekken van langetermijnfinancieringen in de vorm van leningen of deelnemingen in het aandelenkapitaal van bedrijven en financiële instellingen in ontwikkelingslanden. Richtlijn is dat de FMO alleen activiteiten financiert die niet in aanmerking komen voor normale commerciële financiering tegen redelijke voorwaarden.

Met de nieuwe Overeenkomst Staat-FMO heeft de FMO zich gecommitteerd om 70% van haar portefeuille te plaatsen in de Low Income Countries (LIC's) en Lower Middle Income Countries (LMIC's), waarvan 35% in de LIC's. Daarnaast heeft de FMO toegezegd zich in te zullen spannen om het relatieve aantal cliënten in Sub-Sahara Afrika in de periode 1998–2003 te zullen doen toenemen.

18.11.02 Speciale programma's FMO

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de subsidies aan de FMO voor de uitvoering van de program- ma's Investeringsbevordering en Technische Assistentie (IBTA), Seed Capital en het Kleinbedrijffinancieringsprogramma.

IBTA

Het programma Investeringsbevordering en Technische Assistentie heeft ten doel bij te dragen aan de versterking van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden door activiteiten te ondersteunen die voor deze bedrijven van belang zijn voor het duurzaam verbeteren van het produktief vermogen. Bedrijven die worden ondersteund dienen altijd een eigen bijdrage te leveren. In concreto gaat het om haalbaarheidsstudies, technische bijstand en managementassistentie en training van werknemers buiten het eigen bedrijf.

Seed Capital programma

Onder dit programma wordt risicodragend vermogen verstrekt aan jonge startende bedrijven in ontwikkelingslanden. Dankzij deze versterking van het eigen vermogen moet het bedrijf in staat geacht worden om meer (vreemd) vermogen aan te trekken. Bij het verstrekken van dit risicodragend vermogen wordt over het algemeen gebruik gemaakt van lokale financiële instellingen. Met deze inschakeling van lokale instellingen versterkt de FMO de financiële sector in ontwikkelingslanden en vergroot zij de mogelijkheden van toezicht op de startende ondernemingen. Per definitie is 80% van de Seed Capital activiteiten gericht op Afrika.

Kleinbedrijffinancieringsprogramma

Dit programma verstrekt leningen aan het lokale kleinbedrijf. Omdat deze bedrijven vrijwel uitsluitend voor de lokale markt werken hebben zij geen deviezeninkomsten en zijn zij aangewezen op krediet in lokale valuta. In veel ontwikkelingslanden verstrekken financiële instellingen dit soort leningen alleen voor korte periodes. Via het programma kleinbedrijffinanciering kan de FMO leningen in lokale valuta voor langere termijn (gemiddelde looptijd 5 jaar) beschikbaar stellen. Hiermee wordt in een duidelijke behoefte voorzien.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  35 00035 00035 00035 00035 000 
–Stand ontwerp-begroting 2000709 90035 00032 50035 00035 00035 00035 00035 000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000322 13915 88214 74815 88215 88215 88215 88215 882

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  155 000100 000100 000100 000100 000 
–Eerste suppletore wet  2 500  
–Mutatie    17 10017 10017 100 
–Stand ontwerp-begroting 2000 155 000157 500100 000117 100117 100117 100117 100
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 70 33671 47045 37853 13853 13853 13853 138

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Vorig jaar was het IBTA-programma/Ontwikkelingssamenwerking gesloten voor nieuwe verplichtingen en het IBTA-programma van EZ kende nog wel verplichtingenruimte. Destijds is besloten om NLG 2,5 miljoen verplichtingenbudget over te hevelen van EZ naar BZ. Tevens is afgesproken dat bij Voorjaarsnota het bijbehorende kasbudget zou worden overgeheveld. Met deze mutatie is aan die afspraak tegemoet gekomen.

Mutatie

De verplichting die begin jaren '90 is aangegaan met FMO is niet volledig verwerkt in de uitgavenramingen. Voor de periode 2001–2005 is er jaarlijks een tekort van NLG 17,1 miljoen.

Om deze verplichtingen na te kunnen komen zijn de uitgaven vanaf 2001 verhoogd metNLG 17,1 miljoen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Middelenvoorziening FMO 120 000120 00065 000 43G 01.54
2.Speciale programma's FMO 35 00037 50035 000 43G 01.54
3.Rentesubsidies/apparaatsuitgaven FMO 0–.––.– 31 01.50
Totaal 155 000157 500100 000    

Artikel 18.12 Allochtoon ondernemerschap

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake activiteiten gericht op het aangaan van joint-ventures tussen bedrijven van succesvolle allochtone ondernemers in Nederland en bedrijven in hun land van herkomst.

Het programma Allochtoon Ondernemerschap, beter bekend onder de naam IntEnt – Internationalization of Enterpreneurship – richt zich op de start van nieuwe bedrijfsmatige activiteiten (joint-ventures) in de moeder- landen van succesvolle (allochtone) Turkse, Marokkaanse, Ghanese en Surinaamse ondernemers in Nederland. Deze ondernemers beschikken over de kennis, ervaring en contacten in hun moederland om bedrijfsmatige activiteiten te beginnen. Daarnaast bestaat binnen het programma ook de mogelijkheid om in Nederland woonachtige mensen uit de ge- noemde landen te steunen bij de start van een bedrijfje in hun moederland. Het programma heeft eerst bekendheid moeten verwerven onder de allochtone gemeenschap in Nederland. Thans komen voorzichtige reacties binnen, niet alleen van allochtonen uit de genoemde landen maar ook uit landen als Ethiopië, Eritrea, Kaap-Verdië, Tunesië.

De stichting IntEnt begeleidt de ondernemers die zich aanmelden met de opstelling van een gedegen bedrijfsplan, waarbij ook de gelegenheid wordt geboden om ter plekke het bedrijfsplan te toetsen aan de lokale omstandigheden. Na goedkeuring van het plan wordt de aanvrager een lening aangeboden, teneinde de investering in de oprichting of uitbreiding van het lokale bedrijf mogelijk te maken. De aanvrager moet zelf een gedeelte van de investering zien te financieren. Tijdens de uitvoering van het project wordt lokaal inhoudelijk technische en financiële ondersteuning geboden. IntEnt is in dat verband samenwerkingsverbanden met lokale instanties en banken aangegaan.

Hoewel de ervaringen nog niet ver strekken, is er reden tot twijfel of degenen die belangstelling tonen in staat zullen zijn om de extra werkzaamheden – met de eisen die daaraan gesteld worden – er bij te nemen. Een korte evaluatie van de voorbije drie jaar, gepland rond de jaarwisseling, zal in kaart moeten brengen of, en op welke wijze, het zinvol is het programma door te zetten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19971998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  00000 
–Mutatie   0  
–Stand ontwerp-begroting 20005 0000000000
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR10002 2690000000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  3 539 
–Stand ontwerp-begroting 2000 1 4613 539p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 6631 606p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

Codering Econ: 43G Func: 01.50

Wetsartikel 2 (Ontvangsten)

HOOFDBELEIDSTERREIN 6. ALGEMEEN BINNENLAND

Artikel 06.01 Personeel en Materieel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden diverse inhoudingen op de salarislasten van het ambtelijk personeel verantwoord alsmede diverse ontvangsten met betrekking tot het departement.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  1 7231 7231 187804804 
–Stand ontwerp-begroting 2000 4 8631 7231 7231 187804804804
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 2 207782782539365365365

Codering Econ: 11/16 Func: 01.40

Artikel 06.02 Rente-ontvangsten over banksaldi en voorschotten aan personeel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel laat de verantwoording zien van de rente-ontvangsten over banksaldi en voorschotten aan personeel.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  250250250250250 
–Stand ontwerp-begroting 2000 383250250250250250250
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 174113113113113113113

Codering Econ: 26 Func: 01.40

Artikel 06.03 Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit ontvangstenartikel betreft de doorberekening aan het ministerie van Defensie van door het ministerie van Buitenlandse Zaken betaalde personele en materiële uitgaven aan het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (uitgavenartikel 06.01), subsidies of bijdragen aan het instituut Clingendael (uitgavenartikel 06.06) en de Atlantische Commissie (uitgavenartikel 06.06).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  5 5895 2505 1005 1005 100 
–Eerste suppletore wet  – 157– 8– 8– 8– 8 
–Mutatie   680454254254 
–Stand ontwerp-begroting 2000 4 9625 4325 9225 5465 3465 3465 346
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 2 2522 4652 6872 5172 4262 4262 426

Codering Econ: 43A Func: 01.43

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De mutatie heeft betrekking op een desaldering met uitgavenartikel 06.01 (NLG 149 000) en 06.06(NLG 8000).

Mutatie

De mutatie van NLG 680 000 heeft voornamelijk betrekking op de doorberekeningen van het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV) aan het ministerie van Defensie voor aanpassingen aan het Data Transfer systeem, onderhoud programmatuur sleutelproductie en de hogere loonkosten van het NBV-personeel. Voor 2001 is sprake van een incidentele verhoging van NLG 0,2 miljoen vanwege het project «modernisering sleuteldistributiesysteem».

HOOFDBELEIDSTERREIN 7. ALGEMEEN BUITENLAND

Artikel 07.01 Personeel en Materieel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden overige ontvangsten met betrekking tot de vertegenwoordigingen in het buitenland verantwoord, alsmede terugontvangen voorschotten die werden verstrekt aan uitgezonden personeel.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  1200012000120001200012000 
–Eerste suppletore wet  5 4005 4005 4005 4005 400 
–Stand ontwerp-begroting 2000 13 33617 40017 40017 40017 40017 40017 400
– Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 6 0527 8967 8967 8967 8967 8967 896

Codering Econ: 16

Func: 01.42

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Mutatie heeft enerzijds betrekking op een extra ontvangst van NLG 0,5 miljoen die het gevolg is van extra terugbetalingen van de aanloopvoorschotten bij overplaatsingen (zie ook uitgavenartikel 07.01). Anderzijds wordt ten behoeve van de loonkosten lokaal personeel LNV NLG 4,9 miljoen doorberekend aan LNV (zie uitgaven artikel 07.01)

Artikel 07.02 Kanselarijrechten en paspoortgelden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden verantwoord de opbrengsten verkregen op grond van:

a. de Wet op de Kanselarijrechten (Stb. 1948, I 481);

b. het Besluit Paspoortgelden;

c. het Legesbesluit Visa;

d. het Ministerieel Besluit van 9 september 1991 ter uitvoering van artikel 1, lid 2 van de Wet van 26 juni 1991, houdende regels inzake de heffing van rechten voor de legalisatie van handtekeningen;

e. het Ministerieel Besluit van 14 december 1995 (nadere vaststelling van bedragen die verschuldigd zijn voor handelingen ten departemente, op basis van de Wet op de Kanselarijrechten, art. 2 lid F).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  37 19037 19037 19037 19037 190 
–Mutatie  2903006001 8001 800 
–Stand ontwerp-begroting 2000 38 71737 48037 49037 79038 99038 99038 990
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 17 56917 00817 01217 14817 69317 69317 693

c. De toelichting bij de cijfers

De raming voor het aantal door Buitenlandse Zaken af te geven paspoorten is omhoog bijgesteld. Dit is gedaan met het oog op de realisaties in de voorgaande jaren. Tevens zal de prijs van een reisdocument in het buitenland de komende jaren naar verwachting stijgen (zie hiervoor de toelichting bij e. overige gegevens). Uitgavenartikel 07.01 wordt met een gelijk bedrag verhoogd (desaldering).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Kanselarijrechten 24 07024 60024 600 47G 01.42
Paspoortgelden 8 5767 7907 800 47G 01.42
Legalisatierechten 966800800 47G 01.42
Visumrechten aan de grens 678250250 47G 01.42
Naturalisaties en overige 4 4274 0404 040 47G 01.42
Totaal 38 71737 48037 490    

e. Overige gegevens

Ramingskengetallen kanselarijrechten
 1998199920002001200220032004
Aantal verleende visa375 333400 000400 000400 000400 000400 000400 000
Gemiddelde prijs51,3352,0053,0053,0053,0053,0053,00
Toegelicht begrotingsbedrag (x1000)19 26720 80021 20021 20021 20021 20021 200
Opbrengsten uit andere consulaire dienstverlening (x 1000)4 8034 6004 6004 6004 6004 6004 600
Totaal begrotingsbedrag24 07025 40025 80025 80025 80025 80025 800

De inkomsten verkregen op basis van de Wet op de Kanselarijrechten bestaan voor het grootste gedeelte (80%) uit visumverlening door de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. De resterende opbrengsten worden verkregen uit de overige consulaire dienstverlening. Hieronder worden verstaan de inkomsten die op de posten worden verkregen bij onder andere (financiële) bemiddeling, consulaire verklaringen en dergelijke. Omdat hierbij geen sprake is van een homogeen product en geen van de afzonderlijke producten van substantiële omvang is, zijn deze bedragen niet uitgedrukt in ramingskengetallen.

Vanwege de handmatig gevoerde en over vele locaties verspreide administratie kan vooralsnog uitsluitend informatie worden verkregen over de omvang van de visumverlening. Deze gegevens, die betrekking hebben op het totale aantal visumaanvragen, het aantal verleende en het aantal geweigerde visa bevinden zich in geautomatiseerde informatiesystemen.

Na jaren van lichte stijging heeft in 1998 onverwacht een sterke daling plaatsgevonden van het aantal visumaanvragen als gevolg van de economische crisis in Zuid-Oost Azië en Rusland. Vanwege deze trendbreuk is het moeilijk een betrouwbare schatting van het aantal aanvragen in 1999 te geven, maar er wordt rekening gehouden met een licht herstel en dus een lichte stijging van het aantal visumaanvragen. Een nauwkeurige raming over meerdere jaren is echter niet mogelijk omdat de visumafgifte sterk bepaald wordt door externe factoren, zoals politieke, maatschappelijke en economische ontwikkelingen en het onvoorspelbaar reisgedrag van individuen.

Tarieven

Voor de vier categorieën visa zijn verschillende bedragen vastgesteld, variërend van NLG 21,50 tot NLG 81,00. Als gevolg van harmonisering in Schengenverband zullen de tarieven in de loop van 1999 een stijging ondergaan en zullen de tarieven variëren van NLG 22,04 tot NLG 110,19. Bovendien zal voor circulatievisa voor meerdere jaren een hoger tarief in rekening worden gebracht, variërend van NLG 176,30 voor een circulatievisum van twee jaar tot NLG 374,63 voor een circulatievisum van vijf jaar. Naar verwachting zal dit tot gevolg hebben dat de gemiddelde prijs van een visum in de loop van 1999 stijgt en in de volgende jaren verder doorwerkt. Indien de stijging van het aantal visa voornamelijk in de goedkopere tarieven plaatsvindt zal het effect echter te verwaarlozen zijn.

Ramingskengetallen paspoortgelden
 199819992000200120022003
Aantal paspoorten (q)84 27480 00080 00080 00080 00080 000
Prijs nat.paspoort (p)96,1596,15100115115115
Aantal Eur. identiteitskaarten (q)3 8552 7002 7002 7002 7002 700
Prijs Eur.identiteitskaart (p)35,7035,7037,037,037,037,0
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 10008 2407 7908 1009 3009 3009 300

Het toegelicht begrotingsbedrag betreft eveneens zakenpaspoorten, laissez-passers en dienstpaspoorten.

De tarieven voor de paspoorthandelingen liggen vast in het Besluit Paspoortgelden van 3 augustus 1994. De tarieven worden jaarlijks aangepast op basis van het indexcijfer van het Centraal Planbureau.

De regering heeft op 26 maart 1999 besloten dat vanaf 1 januari 2001 de reisdocumenten centraal zullen worden vervaardigd. De Tweede Kamer heeft hiermee ingestemd. Teneinde de extra kosten, die de invoering van dit systeem met zich meebrengt, te compenseren is besloten tot een verhoging van de prijs van een reisdocument in het buitenland met maximaal NLG 15. Het is echter niet mogelijk thans aan te geven welk tarief in 2001 zal gelden. De minister van Grote Steden- en Integratiebeleid heeft namelijk de Tweede Kamer toegezegd dat hij in overleg zal treden met de VNG in verband met de paspoorttarieven in Nederland. De uitkomst daarvan kan zijn effect hebben op het uiteindelijke tarief dat in het buitenland wordt geheven.

In ieder geval zal de meeropbrengst die door de tariefsverhoging wordt verkregen, bestemd zijn voor de dekking van de extra kosten die door het ministerie van Buitenlandse Zaken gemaakt moeten worden in verband met de invoering van de centrale personalisatie.

Ramingskengetallen legalisatierechten
 199819992000200120022003
Aantal legalisaties (q)48 30040 00040 00040 00040 00040 000
Prijs (p)202020202020
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 1000966800800800800800

Op 1 maart 1997 is de prijs per te legaliseren document vastgesteld op NLG 20 (binnenland) waarbij kostendekkendheid als uitgangspunt is gehanteerd. De aanscherping van het beleid ten aanzien van legalisatie dat in 1996 is ingevoerd, heeft voor 1998 geen vermindering van het aantal legalisaties met zich meegebracht.

Consulaire handelingen

Tarieven

Gelet op artikel 2 lid F van de wet op de Kanselarijrechten van 1 november 1948 zijn per Ministerieel Besluit van 14 december 1995 tarieven vastgesteld voor bemiddeling door het departement aan in Nederland woonachtige particulieren. In de volgende gevallen dienen particulieren woonachtig in Nederland voor bemiddeling door het departement en/of posten vooraf gelden te storten:

– verkrijgen van documenten NLG 200

– verkrijgen van adressen NLG 100

– geneeskundige onderzoeken NLG 750

– afleggen examens/tentamens NLG 250

– onderzoeken naar de welstand/vermissing van personen NLG 250

– legaliseren documenten NLG 150

– verifiëren van documenten NLG 150

Het uitgangspunt bij de vaststelling van de tarieven is kostendekkendheid geweest. De tarieven omvatten vergoedingen voor koeriers-, transport-, porto-, fax- en telefoonkosten alsmede kanselarijrechten.

Ramingskengetallen naturalisaties
 199819992000200120022003
Aantal naturalisaties (q)200200200200200200
Prijs per naturalisatie (p)200200200200200200
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 1000404040404040

Bij Koninklijk Besluit van 1 april 1998 is bepaald dat de opbrengsten die voortvloeien uit verzoeken tot naturalisaties ter dekking van de kosten ten gunste komen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Gesteld kan worden dat het aantal verzoeken tot naturalisaties kleiner is dan verwacht.

Artikel 07.03 Doorberekening adviesraad aan het ministerie van Defensie

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit ontvangstenartikel betreft de doorberekening aan het ministerie van Defensie van de door het ministerie van Buitenlandse Zaken betaalde bijdrage aan de adviesraad.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  163163163163163 
–Stand ontwerp-begroting 2000 136163163163163163163
–Stand ontwerp-begroting in EUR1000 62747474747474

Codering Econ: 12

Func: 01.43

HOOFDBELEIDSTERREIN 9. VEILIGHEID, MENSENRECHTEN, CONFLICTBEHEERSING EN DEMOCRATISERING

Artikel 09.02 Restituties contributies

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden eventuele restituties van de door het ministerie van Buitenlandse Zaken betaalde contributies aan de NAVO, WEU, OVSE, OPCW en de CTBTO verantwoord (uitgaven artikel 09.02).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  196196196196196 
–Eerste suppletore wet  350  
–Stand ontwerp-begroting 2000 177546196196196196196
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 802488989898989

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Als gevolg van verwachte hogere restituties van internationale organisaties wordt dit artikel met NLG 350 000 verhoogd. Uitgavenartikel 09.02 wordt met een gelijk bedrag verhoogd (desaldering).

HOOFDBELEIDSTERREIN 12. MILIEU EN NATUUR

Artikel 12.01 Doorberekening bijdrage UNEP aan andere ministeries

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit ontvangstenartikel betreft de doorberekening aan andere ministeries van de door het ministerie van Buitenlandse Zaken betaalde bijdrage aan het VN-milieufonds UNEP (uitgavenartikel 12.01).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  1 8951 8951 8951 8951 895 
–Stand ontwerp-begroting 2000 1 8951 8951 8951 8951 8951 8951 895
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 860860860860860860860

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
LNV 535535535 43G 01.43
VROM 1 3601 3601 360 43G 01.43
Totaal 1 8951 8951 895    

HOOFDBELEIDSTERREIN 16. OVERIGE ONTWIKKELINGS-SAMENWERKINGSPROGRAMMA'S

Artikel 16.01 Inkomsten uit leningen verstrekt aan ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten uit aflossingen en rente op in voorgaande jaren uit begrotingsmiddelen verstrekte leningen aan ontwikkelingslanden verantwoord. Daarnaast wordt de ontvangen boeterente ten gunste van dit artikel geboekt.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  36 39135 18124 04522 83419 087 
–Stand ontwerp-begroting 2000 34 91736 39135 18124 04522 83419 08719 087
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 15 84516 51415 96410 91110 3628 6618 661

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
Aflossing begrotingsleningen 31 19932 04631 621 47G 01.52
Rente begrotingsleningen 3 6744 3453 560 26 01.52
Rente op garantieleningen 44pmpm 77G 01.52
Totaal 34 91736 39135 181    

Artikel 16.02 Diverse ontvangsten Ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De ontvangsten die op dit artikel worden verantwoord, hebben met name betrekking op terugstortingen van in vorige begrotingsjaren verstrekte voorschotten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  18 01818 01818 01818 01818 018 
–Stand ontwerp-begroting 2000 31 46618 01818 01818 01818 01818 01818 018
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 14 2798 1768 1768 1768 1768 1768 176

Codering Econ: 77G

Func: 01.50

HOOFDBELEIDSTERREIN 17. OVERIGE ONTVANGSTEN INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 17.01 Restituties contributies VN en daarmee samenhangende organisaties

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden eventuele restituties van internationale organisaties aan het ministerie van Buitenlandse Zaken verantwoord alsmede de doorberekening van de door het ministerie betaalde bijdrage aan het ICRC aan het ministerie van Defensie en de diverse ministeries.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  7070707070 
–Eerste suppletore wet  340  
–Stand ontwerp-begroting 2000 4864107070707070
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 2211863232323232

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Deze mutatie betreft een verwachte restitutie van de Raad van Europa uit 1997. Uitgavenartikel 17.01 wordt eveneens met NLG 340 000 verhoogd (desaldering).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Ontvangsten Codering
  199819992000 econ. funct.
1.Restituties contributies VN en daarmee samenhangende organisaties 0pmpm 43G 01.43
2.Restituties contributies RvE, OESO en ICRC 486340pm 43G 01.43
3.Doorberekening bijdrage ICRC aan het ministerie van Defensie 07070 43G 01.43
Totaal 48641070    

Artikel 17.02 Restituties door NIO van garantiebetalingen in afgesloten dienstjaren

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Voor met kapitaalmarktmiddelen verstrekte leningen dienen aflossing en rente betaald te worden op vervaldata die in de leningsovereenkomst zijn vastgelegd. Komt een ontwikkelingsland zijn aflossings- en/of renteverplichtingen op een vervaldatum niet na, dan claimt de NIO (Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden) de achterstallige betaling bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, op grond van een tussen Staat en de NIO gesloten garantie-overeenkomst. Wanneer een debiteur alsnog zijn betalingsverplichting nakomt, maakt de NIO de ontvangen bedragen over naar Buitenlandse Zaken. Heeft de ontvangst betrekking op een garantiebetaling in een voorgaand dienstjaar, dan wordt deze ten gunste van dit artikel gebracht.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  pmpmpmpmpm 
–Stand ontwerp-begroting 2000 2 101pmpmpmpmpmpm
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 953pmpmpmpmpmpm

Codering Econ: 63G

Func: 01.52

Artikel 17.03 Tijdelijke financiering van de NIO

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft, in samenhang met uitgavenartikel 17.06, betrekking op de rekening-courant faciliteit van de NIO bij het ministerie van Financiën.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999  pmpmpmpmpm 
–Eerste suppletore wet  133 931  
–Stand ontwerp-begroting 2000 89 650133 931pmpmpmpmpm
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000 40 68160 775pmpmpmpmpm

Codering Econ: 77G

Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Het betreft hier de rekening-courant verhouding tussen de Staat der Nederlanden en de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) per 31 december 1998 lastens uitgavenartikel 17.06. De rekening-courant stelt de NIO in staat op de kapitaalmarkt opgenomen gelden voor de (her)financiering van leningen hier tijdelijk te plaatsen c.q. voor (her)financiering van leningen benodigde gelden tijdelijk op te nemen, vooruitlopend op het aantrekken van die gelden op de kapitaalmarkt. Het saldo wordt in 1999 gecorrigeerd via dit ontvangstenartikel.

HOOFDBELEIDSTERREIN 18. ECONOMIE, WERKGELEGENHEID EN REGIONALE ONTWIKKELING

Artikel 18.01 Ontvangsten in het kader van de conversie leenfaciliteit agentschappen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten opgenomen die het ministerie van Financiën uit hoofde van de introductie van de leenfaciliteit agentschappen betaalt om de conversie te bekostigen. Deze ontvangsten zijn eenmalig en betreffen slechts het agentschap CBI.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1998199920002001200220032004
–Stand ontwerp-begroting 1999   
–Mutatie   227  
–Stand ontwerp-begroting 2000  227
–Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000  103

Codering Econ: 12

Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

De leenfaciliteit treedt pas in werking op 1 januari 2000. In 2000 wordt daarom eenmalig NLG 227 000 ontvangen in het kader van de overgang naar de leenfaciliteit.

D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTING

Wetsartikel 4 (agentschapbegroting)

Het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

1. Algemeen

Doelstelling

De doelstelling van het CBI is het bijdragen aan de economische verzelfstandiging van ontwikkelingslanden door versterking van de concurrentiepositie van bedrijven in deze landen op de West-Europese markt. Daarbij richt het CBI zich specifiek, door middel van marketingtechnische assistentie, op een betere marketing van producten en diensten van de exporterende bedrijven uit met name de minst en minder ontwikkelde landen op de markten in West-Europa. Dit geschiedt in samenwerking met handelsbevorderende organisaties van ontwikkelingslanden en met West-Europese importeurs en organisaties.

Organisatie en Taken

De organisatie van het Agentschap bestaat uit 17 fte's en is gevestigd in Rotterdam. Teneinde bovenstaand doel te kunnen bereiken, voert het CBI taken uit. De kerntaken van het CBI kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:

* markt- en marketinginformatie en onderzoek (publicaties en geautomatiseerde databanken);

* bedrijfsbemiddeling en handelsinformatie (samenbrengen van exporteurs uit ontwikkelingslanden en West-Europese, voornamelijk Nederlandse importeurs; individuele bemiddeling en advisering);

* technische assistentie bij het testen en aanpassen van producten, productieprocessen en bedrijfsvoering van ondernemingen uit ontwikkelingslanden;

* advisering en begeleiding bij marktentree en exportmarketing (o.a. beursdeelname);

* training (het CBI organiseert trainingen gericht op verschillende doelgroepen in ontwikkelingslanden);

* institutionele ondersteuning van handelsbevorderende organisaties en capaciteitsontwikkeling in de dienstensector in een geselecteerd aantal ontwikkelingslanden.

Het CBI voert deze kerntaken uit met behulp van een uitgebreid bestand van gespecialiseerde consultants.

Naast deze kerntaken verstrekt het CBI informatie op het gebied van handel en milieu, kwaliteitseisen, normeringen, arbeidsomstandigheden etc.. Tevens vertegenwoordigt het CBI de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking bij het International Trade Centre (de niet-handelspolitieke uitvoeringsorganisatie voor handelsbevordering van de VN) en is budgethouder voor projecten onder het ITC trustfund.

Het budget van het CBI bestaat, gezien het bovenstaande, voor het grootste gedeelte uit programmakosten. Daarnaast is er nog een budget voor apparaatuitgaven.

Aansturing en bedrijfsvoering

Tussen het CBI en het ministerie zijn in het kader van de agentschapsstatus managementafspraken overeengekomen over de aansturing, planning en controle, bedrijfsvoering, ondersteuning en beslissingsbevoegdheid. De minister houdt toezicht op de uitvoering van de gemaakte afspraken. De activiteiten zijn in het jaarplan vastgelegd. Aan de hand van het jaarplan wordt een set producten afgesproken op basis waarvan aan het eind van het jaar, alsmede tussentijds, verantwoording wordt afgelegd aan de minister.

De interne sturing van het CBI vindt plaats op grond van de beschrijving van de Administratieve Organisatie (AO) en het handboek Financieel Beheer. Deze interne sturing alsmede de inrichting van de administratie zijn zodanig dat de vereiste rechtmatigheid wordt gewaarborgd.

Inmiddels zijn alle ondersteunende diensten samengevoegd in een bedrijfsbureau. De financiële administratie en het systeembeheer/kantoorautomatisering worden onder verantwoordelijkheid van directeur CBI uitgevoerd door externe deskundigen. Daarnaast wordt voor de logistieke ondersteuning van diverse programma's deskundige expertise ingehuurd.

Het CBI hanteert als agentschap een baten/lastenstelsel. Dit stelsel gaat uit van de toerekening van de werkelijke kosten aan activiteiten/producten. De ontwikkeling van de kostprijzen wordt gunstig beïnvloed door het uitschrijven van Europese aanbestedingen en vergelijkende offertes voor drukwerk, personenvervoer, telefonie, standbouw en respectievelijk voor hotelovernachtingen, catering en drukwerk-mailingen.

Teneinde de doelmatigheid verder te bevorderen en de ontwikkeling van kostprijzen beter te kunnen beoordelen worden vanaf 1 januari 1998 de interne kosten van het CBI toegerekend aan de activiteiten/producten. Het systeem van tijdschrijven is hiervoor één van de hulpmiddelen en vanaf begin 1998 ingevoerd. Op grond van de recente ervaringen ontwikkelt het CBI een set kengetallen en indicatoren die inzicht moeten geven in de doelmatigheid van het productieproces en de bedrijfsvoering.

Nu zullen achtereenvolgens de begroting van baten en lasten en de kengetallen worden besproken.

2. Begroting van baten en lasten

Tabel 1. Begroting van baten en lasten (bedragen in NLG)
BATEN1999200020012 20220032004
Programma bijdrage15 500 00017 000 00017 000 00017 500 00017 500 00017 500 000
Bijdrage ITC3 000 0003 000 0003 000 0003 000 0003 000 0003 000 000
       
Overige departementen      
Opbrengst derden500 000     
Opbrengsten/apparaat2 884 0003 000 0003 000 0003 000 0003 0 00 0003 000 000
Totale lasten21 884 00023 000 00023 000 00023 500 00023 500 00023  500 000
 
LASTEN199920002001200220032004
Apparaatskosten      
* Personele kosten1 892 5001 892 5001 892 5001 892 5001 892 5001 892 500
* Materiële kosten910 5101 002 361988 561978 188961 621961 621
* Afschrijvingskosten80 989105 139118 939129 312145 879145 879
Programma kosten20 650 00020 000 00020 000 00020 500 00020 500 00020 500 000
Totale lasten23 534 00023 000 00023 000 00023 500 00023 500 00023 500 000
       
Saldo baten en lasten1 650 000     

Baten

De belangrijkste posten vormen de bijdragen van het ministerie voor de programma- en apparaatskosten. Hierin zijn ook de NLG 3 miljoen opgenomen voor de bijdrage aan het ITC.

Lasten

Onder deze post worden de materiële en personele kosten geraamd van het personeel dat werkzaam is bij het CBI. In de raming zijn onder andere meegenomen de kosten voor ambtelijk personeel, automatisering, exploitatie- en energiekosten alsmede de huren. Een nadere uitsplitsing van de raming voor de personele en materiële kosten is opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 2. Personeel en materieel (bedragen in NLG)
 199920002001200220032004
Ambtelijk personeel      
fte's (aantallen)171717171717
begrotingsbeslag1 500 0001 500 0001 500 0001 500 0001 500 0001 500 000
       
Overig personeel      
niet-regulier320 000320 000320 000320 000320 000320 000
uitzendkrachten23 00023 00023 00023 00023 00023 000
opleiding40 00040 00040 00040 00040 00040 000
gediff. belonen9 5009 5009 5009 5009 5009 500
       
Materieel      
telefoonkosten97 00097 00097 00097 00097 00097 000
exploitatie/energie134 000134 000134 000134 000134 000134 000
automatisering65 00065 00065 00065 00065 00065 000
huur fotokopieerapp. 220002200022000220002200022000 
abonn./gebruik Internet11 00011 00011 00011 00011 00011 000
representatie6 0006 0006 0006 0006 0006 000
afschrijvingen80 989105 139118 939129 312145 879145 879
aanschaffingen14 000114 000114 000114 000114 000114 000
huren283 500283 500283 500283 500283 500283 500
reisbudget225 000225 000225 000225 000225 000225 000
algemeen/onvoorzien53 01144 86131 06120 6884 1214 121
Totaal2 884 0003 000 0003 000 0003 000 0003 000 0003 000 000

Huisvesting

Het kantoor in Rotterdam wordt door de RGD voor het CBI gehuurd voor de periode tot en met 31 december 2003.

Afschrijvingen

De afschrijvingen zijn gebaseerd op de verwachte economische levensduur. Het afschrijvingspercentage van de inventaris is 10 en van de computerapparatuur 20. De inventaris wordt in 10 jaar afgeschreven en de computerapparatuur in 5 jaar. Bijlage 1 geeft een overzicht van de aanschafwaarde, afschrijving en boekwaarde. De kantoorinventaris en de computerapparatuur zijn op 1 januari 2003 volledig afgeschreven.

3. Evaluaties en kengetallen

Evaluaties

In opdracht van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is het CBI in 1997, 1998 en 1999 door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) geëvalueerd over de periode 1990–1995. De evaluatie heeft betrekking op de relevantie van het beleid, de doeltreffendheid en de duurzaamheid van de resultaten alsmede de doelmatigheid van de uitvoering. Ook interne bedrijfsvoering was (indirect) bij deze evaluatie betrokken.

De resultaten van de evaluatie hebben aanleiding gegeven tot een principiële beleidsmatige discussie over doelstellingen, taken en instrumenten. In het kader van deze heroriëntatie zullen de verschillende CBI-instrumenten meer gericht en in een kleiner aantal ontwikkelingslanden worden ingezet. Hierbij is het streven om, door gerichter en doelmatiger te werken, meer duurzame en beter meetbare resultaten te boeken. Het CBI heeft hiermee een start gemaakt in het begrotingsjaar 1999 en zal hiermee ook in 2000 doorgaan.

Niet alleen tussentijdse resultaten van de IOB-evaluatie maar ook ontwikkelingen op de internationale markten waarop het CBI moet inspelen alsmede voortschrijdend inzicht door een inmiddels ruime praktijkervaring hebben voor het CBI een aantal nieuwe beleidsaccenten tot gevolg gehad:

– Het CBI zal zich naast de klassieke importbevordering (product van OS-markt helpen af te zetten op EU markt) meer gaan richten op «capacity building» en institutionele samenwerking voor/met de doelgroepen in OS-landen teneinde hen sterker te maken om zich op de Europese markt te positioneren.

– Langduriger en meer tailor made technische assistentie aan bedrijven in OS-landen aangezien aan het penetreren van hoogontwikkelde markten steeds hogere eisen worden gesteld op het gebied van normen, standaarden, kwaliteitseisen, marketing etc. Technische assistentie wordt daardoor minder incidenteel en kortlopend en steeds meer structureel en langlopend.

– Als gevolg hiervan en ook uit een doelmatigheidsoogpunt ziet het CBI zich genoodzaakt zijn instrumenten in een beperktere groep landen in te zetten, te weten de Lower Middle Income Countries (LMICs), Other Low Income Countries (OLICs) en de Least Developed Countries (LDCs), volgens de meest recente indeling van de OESO. Binnen die categorieën moeten steeds weer keuzes worden gemaakt. Een en ander neemt overigens niet weg dat er nog enige tijd bedrijven uit landen, die inmiddels niet meer behoren tot de doelgroep van CBI, zullen deelnemen aan langlopende CBI-programma's. Dit om de aan het begin en in de loop van deze programma's gedane investeringen niet verloren te laten gaan.

– CBI heeft in 1999 zijn service aan de doelgroepen verbeterd door middel van een meer professionele website op het Internet

In 1997 en 1998 heeft het IOB enkele tussentijdse rapportages uitgebracht. In het voorjaar van 1999 wordt de eindrapportage verwacht. Deze eindrapportage zal tevens worden gebruikt om de doelmatigheidskengetallen verder te ontwikkelen.

Kengetallen

Het doel van de kengetallen is de relatie tussen de verleende diensten en de daaraan verbonden kosten per product/activiteit zichtbaar te maken. De hoeveelheid diensten laat zich redelijk goed meten met behulp van het aantal gebruikers. De kwaliteit en effectiviteit van die diensten kunnen alleen worden bepaald op grond van de bereikte meerwaarde voor de gebruikers en laten zich daarom maar ten dele weergeven in de hieronder vermelde kengetallen. Bovendien worden uit het programma- en het apparaatskostenbudget activiteiten/instrumenten bekostigd die zich niet laten vertalen in (ramings)kengetallen. Hierbij moet worden gedacht aan het handelsdocumentatiecentrum, de bibliotheek, bedrijfsbemiddeling, nog nader te bepalen haalbaarheidsonderzoeken, Fair-trade programma's, begeleiding van certificering, extra evaluaties, beheer van databestanden, de ontwikkeling van een handelsbemiddeling- en relatiebeheersysteem, allerlei promotionele activiteiten w.o. een nieuwe huisstijl, een eigen CBI-homepage, opleidingen, vooruit te betalen kosten, ontwikkeling van nieuwe instrumenten etc.

Tabel 4. Kengetallen van de kernactiviteiten
 Totale kostenaantal oplagen/deelnemersprijs per item(in NLG)
1. Publicaties2 700 000200 00013,50
2. CBI homepage, incl databank500 0002000250
3. Markttesten590 0002002 950
4. Technische Assistentie2000 0003755 333
5. Beursdeelname4 100 00021019 524
6. Training IK5 000 0001 1004 545
7. Speciale projecten850 000  
8. Ontwik. nieuwe instr.500 000  
9. Vooruitbetaling beurzen600 000  
10. TPO Development500 000  

1. Publicaties

CBI News Bulletin/tijdschrift

Verschijnt 10x per jaar en heeft een oplage van 7 500 exemplaren. De primaire doelgroepen zijn de handelsbevorderende organisaties, en via hen de exporteurs in ontwikkelingslanden. Dit tijdschrift verschaft markt- en marketinginformatie en informatie over CBI activiteiten en is tevens toegankelijk op de homepage van het CBI.

Market surveys/boekwerk

Actuele informatie over analyses en trends m.b.t. de belangrijkste markten van West-Europa over specifieke productsectoren; actualisering 1x in 3 jaar. Ook toegankelijk via de homepage van het CBI.

Manuals/boekwerk

Gerichte informatie over diverse onderwerpen; actualisering 1x in 2 à 3 jaar.

Fashion forecast/brochure

Gerichte informatie over seizoengebonden modetrends; actualisering 2x per jaar.

Environmental Quick Scans/boekwerk

Actuele overzichten van milieu- en gezondheidseisen en richtlijnen over arbeidsomstandigheden voor bepaalde productsectoren; actualisering 1x in 2 jaar. Ook toegankelijk via de homepage/milieudatabank van het CBI.

2. GreenBuss® databank

Handelsrelevante informatie over Europese wet- en regelgeving, (inter)nationale standaarden en ecolabelling op het gebied van milieu- en gezondheidseisen en arbeidsomstandigheden.

3. Markttesten

Het CBI test in haar tentoonstellingsruimte 3 à 4 keer per jaar voor verschillende productgroepen een groot aantal inzendingen van exporteurs op marktkansen en op vigerende markteisen en regelgeving.

Deelnemende exporteurs 200

Te verwachten bezoekers/importeurs uit Europa 90

Offerteaanvragen 400

Markttestrapporten 200

4. Technische assistentie aan te bezoeken bedrijven 375

Het CBI laat na selectie, op basis van applicatieformulieren en/of na het markttesten van producten (zie punt III), onafhankelijke productsector consultants de bedrijven in ontwikkelingslanden bezoeken om o.a. over productaanpassing, productieproces, marketing, bedrijfsvoering te adviseren.

5. Advisering en begeleiding bij marktentree – beursdeelname

CBI begeleidt de marktentree van bedrijven uit ontwikkelingslanden die, met behulp van CBI assistentie, zich met succes hebben geconformeerd aan Europese markteisen. Dit geschiedt onder meer door organisatie van collectieve deelnemingen aan internationale Europese vakbeurzen.

Deelnemende exporteurs aan beurs 210

Zakelijke contacten tijdens beurs 7000

(proef)orders direct na beurs 140

(proef)orders 12–15 mnd na de beurs 300

Gemiddelde omzet per deelnemer 12–15 mnd na de beurs NLG 35 000

6. Training

Het CBI organiseert in Rotterdam en in ontwikkelingslanden seminars en workshops voor medewerkers van bedrijven en handelsbevorderende organisaties over algemene marketing, management, specifieke product gerelateerde en thema-onderwerpen.

Seminar voor marketing managers 170

Sem. voor trade promotion organizations 130

Seminar voor specialisten 40

Workshops voor managers bedrijven 320

Product gerelateerde workshops 350

Thema gerelateerde workshops 50

Train the trainer seminars 40

BIJLAGE 1 – AFSCHRIJVINGSSTAAT

kst-26800-V-2-2.gif
 Aanschaf- datumAfschrijv. %Aanschaf-waardeAfschrijv. t/m '97Boek-waarde 01/98Inves-tering 1998Afschrij-vingen '98Boek-waarde 01/99Inves-tering '99Afschrijv. 1999Boekw. 01/2000Inves-tering 2000Afschrijv. 2000Boekw. 01/2001Inves-tering 2001Afschrijv. 2001Boek-waarde 2001Inves-tering 2002Afschrijv. 2002Boek-waarde 2002Inves-tering 2003Afschrijv. 2003Boekwaarde 2003
Inventaris                       
Kantoorinventaris26-11-199210234 761,01119 336,85115 424,16 23 476,1091 948,06 23 476,1068 471,96 23 476,1044 995,86 23 476,1021 519,76 21 519,760,00234 761,0123 476,10211 284,91
Kantoorinventaris26-11-1992108 422,644 281,514 141,13 842,263 298,87 842,262 456,61 842,261 614,35 842,26772,09 772,090,008 422,64842,267 580,38
Kantoorinventaris26-11-1992107 708,003 918,233 789,77 770,803 018,97 770,802 248,17 770,801 477,37 770,80706,57 706,570,007 708,00770,806 937,20
Kantoorinventaris26-11-19921085 226,7543 323,6041 903,15 8 522,6833 380,47 8 522,6824 857,79 8 522,6816 335,11 8 522,687 812,43 7 812,430,0085 226,758 522,6876 704,07
Beeldprojector02-12-19921075 187,0838 220,1036 966,98 7 518,7129 448,27 7 518,7121 929,56 7 518,7114 410,85 7 518,716 892,14 6 892,140,0075 187,087 518,7167 668,37
Codetableau 221-08-199820   12 449,13662,4611 786,67 2 489,309 297,37 2 489,306 808,07 2 489,304 318,77 2 489,301 829,47 1 829,470,00
Raming investering01-10-199910      90 000,002 250,0087 750,00 9 000,0078 750,00 9 000,0069 750,00 9 000,0060 750,00 9 000,0051 750,00
Raming investering01–01–200010         90 000,009 000,0081 000,00 9 000,0072000,00 9 000,0063 000,00 9 000,0054 000,00
Raming investering01–01–200110            90 000,009 000,0081 000,00 9 000,0072000,00 9 000,0063 000,00
Raming investering01–01–200210               90 000,009 000,0081 000,00 9 000,0072000,00
Raming investering01–01–200310                  90 000,009 000,0081 000,00
                        
SUBTOTAAL  411 305,48209 080,29202 225,1912 449,1341 793,01172 881,3190 000,0045 869,85217 011,4690 000,0061 619,85245 391,6190 000,0070 619,85264 771,7690 000,0076 192,29278 579,47501 305,4887 960,02691 924,93
 Aanschaf- datumAfschrijv. %Aanschaf-waardeAfschrijv. t/m '97Boekwaarde 01/98Inves-tering 1998Afschrij-vingen '98Boekwaarde 01/99Inves-tering '99Afschrijv. 1999Boekw. 01/2000Inves-tering 2000Afschrijv. 2000Boekw. 01/2001Inves-tering 2001Afschrijv. 2001Boekwaarde 2001Inves-tering 2002Afschrijv. 2002Boekwaarde 2002Inves-tering 2003Afschrijv. 2003Boekwaarde 2003
Apparatuur                       
Computerapparatuur03-09-199720102 928,836 861,9296 066,91 20 585,7775 481,14 20 585,7782 343,06 20 585,7761 757,29 20 585,7741 171,52 20 585,7720 585,75 20 585,770,00
Computerapparatuur12-09-19972016 961,131 130,7415 830,39 3 392,2312 438,16 3 392,2313 568,90 3 392,2310 176,67 3 392,236 784,44 3 392,233 392,21 3 392,230,00
Computerapparatuur12-09-19972017 572,131 171,4816 400,65 3 514,4312 886,22 3 514,4314 057,70 3 514,4310 543,27 3 514,437 028,84 3 514,433 514,41 3 514,430,00
Computerapparatuur30-09-1997206 752,73337,646 415,09 1 350,555 064,54 1 350,555 402,18 1 350,554 051,63 1 350,552 701,08 1 350,551 350,53 1 350,550,00
Computerapparatuur07-10-1997202 782,40139,122 643,28 556,482 086,80 556,482 225,92 556,481 669,44 556,481 112,96 556,48556,48 556,480,00
Computerapparatuur07-10-19972091,654,5887,07 18,3368,74 18,3373,32 18,3354,99 18,3336,66 18,3318,33 18,330,00
Computerapparatuur27-03-199820   10 395,231 559,288 835,95 2 079,058 835,95 2 079,056 756,90 2 079,054 677,85 2 079,052 598,80 2 079,05519,75
Computerapparatuur30-11-199820   12 111,90201,8711 910,03 2 422,3811 910,03 2 422,389 487,65 2 422,387 065,27 2 422,384 642,89 2 422,382 220,51
Raming (Tc))4 800,0018 000,00 4 800,0013 200,00 4 800,008 400,00 4 800,003 600,00            
Raming investering01–01–200020         24 000,004 800,0019 200,00 4 800,0014 400,00 4 800,009 600,00 4 800,004 800,00
Raming investering01–01–200120            24 000,004 800,0019 200,00 4 800,0014 400,00 4 800,009 600,00
Raming investering01–01–200220               24 000,004 800,0019 200,00 4 800,0014 400,00
Raming investering01–01–200320                  24 000,004 800,0019 200,00
SUBTOTAAL  147 088,879 645,48137 443,3922 507,1331 178,94128 771,5824 000,0035 119,22161 217,0624 000,0043 519,22141 697,8424 000,0048 319,22117 378,6224 000,0053 119,2288 259,4024 000,0057 919,2254 340,26
TOTAAL  558 394,35218 725,77339 668,5834 956,2672 971,95301 652,89114 000,0080 989,07378 228,52114 000,00105 139,07387 089,45114 000,00118 939,07382 150,38114 000,00129 311,51366 838,87525 305,48145 879,24746 265,19

Kasstroomoverzicht Agentschap CBI ten behoeve van de ontwerpbegroting (x f 1 000)

 199819992000Euro2001200220032004
Rekening-courant RHB 1 januari8679– 568– 257.33– 568– 568– 568– 568
         
totaal operationele kasstroom714910547.57119129146146
– totaal investering– 35– 114– 114– 51.65– 114– 114– 114– 114
+ totaal boekwaarde desinvesteringen00  0000
         
totaal investeringskasstroom– 35– 114– 114– 51.65– 114– 114– 114– 114
– eenmalige uitkeringen aan moederdepartement00– 227     
+ eenmalige storting door het moederdepartement000     
– aflossing op leningennvtnvt– 105– 47.57– 119– 129– 146– 146
+ beroep op leenfaciliteitnvtnvt341154.49114114114114
         
totaal financieringskasstroom0094.08– 5– 15– 32– 32
         
Totaal kasstromen679– 10500.000000
Rekening courant RHB 31 december679– 568– 568– 257.33– 568– 568– 568– 568

econ. 12

funct. 01.52

Toelichting op de aanvullende verlaging Eigen Vermogen

In de eerste suppletore wet (Voorjaarsnota 2000) zal worden aangegeven hoe de aanvullende verlaging Eigen Vermogen verwerkt zal worden.

Licence