A. | ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL | 2 |
B. | BEGROTINGSTOELICHTING | 4 |
1. | Leeswijzer | 4 |
2. | Beleidsagenda | 6 |
3. | De beleidsartikelen | 26 |
1. Primair onderwijs | 26 | |
3. Voortgezet onderwijs | 42 | |
4. Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 57 | |
5. Technocentra | 74 | |
6. en 7. Hoger onderwijs | 77 | |
8. Internationaal onderwijsbeleid | 96 | |
9. Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 103 | |
10. Informatie- en communicatietechnologie | 112 | |
11. Studiefinanciering | 116 | |
12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 129 | |
13. Lesgeld | 138 | |
14. Cultuur | 140 | |
15. Media | 155 | |
16. Onderzoek en wetenschapsbeleid | 161 | |
4. | De niet-beleidsartikelen | 175 |
17. Nominaal en onvoorzien | 175 | |
18. Ministerie algemeen | 177 | |
19. Inspecties | 178 | |
20. Adviesraden | 180 | |
5. | De bedrijfsvoeringsparagraaf | 182 |
6. | De diensten die een baten-lasten stelsel voeren | 187 |
1. Centrale Financiën Instellingen | 187 | |
2. Nationaal Archief | 190 | |
7. | Verdiepingshoofdstuk | 193 |
8. | Bijlagen | 227 |
1. Moties en toezeggingen | 227 | |
2. RWT’s en ZBO’s | 257 | |
3. Afkortingenlijst | 258 | |
4. Begrippenlijst | 261 | |
5. Trefwoordenlijst | 271 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)
De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2007 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten samen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2007. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2007.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2007 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (begrotingstoelichting).
Wetsartikel 2 (begrotingsstaat agentschappen)
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de agentschappen Centrale Financiën Instellingen (CFI) en het Nationaal Archief voor het jaar 2007 vastgesteld. De in de begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.
In maart 2005 is door de minister van Financiën met de Tweede Kamer overleg gevoerd over de uitkomsten van het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) regeldruk en controletoren en de naar aanleiding daarvan door het kabinet in december 2004 gedane voorstellen. Tijdens het algemeen overleg op 2 en 3 maart 2005 en in de brief van 9 maart 2005 (Kamerstuk II, 29 949) en (Kamerstuk 29 950, nr. 5) is toegezegd de getrouwbeeldverklaring van de departementale auditdiensten parallel aan de gewijzigde bedrijfsvoeringsparagraaf over het verslagjaar 2007 in te voeren. De departementen hebben sindsdien belangrijke voortgang geboekt met het treffen van de hiervoor noodzakelijke maatregelen. Om op het ingroeitraject naar met name de getrouwbeeldverklaring geen wettelijke obstakels te laten ontstaan, dienen enkele bepalingen in de Comptabiliteitswet 2001 (CW 2001) te worden aangepast. Dat zal regulier gebeuren via het moderniseringsproject van die wet dat thans gaande is. Om de getrouwbeeldverklaring al over het jaar 2007 te kunnen toepassen is echter een tijdelijke – op het jaar 2007 gerichte – afwijking van de wet nodig. Dat gebeurt via het onderhavige wetsartikel. Het betreft concreet de aanpassing van artikel 66, vijfde en zesde lid, van de CW 2001. De gewijzigde insteek voor de bedrijfsvoeringsparagraaf in het jaarverslag leidt niet tot een aanpassing van de CW 2001. De inhoud van die paragraaf wordt in de Rijksbegrotingsvoorschriften geregeld.
Samengevat komen de wijzigingen in de bedrijfsvoeringsparagraaf en in de accountantsverklaring op het volgende neer.
Over eventuele rechtmatigheidsfouten en -onzekerheden die de terzake gestelde artikelsgewijze tolerantiegrenzen te boven gaan, zal door de betrokken minister in de bedrijfsvoeringsparagraaf van zijn departementaal jaarverslag worden gerapporteerd. De departementale auditdienst verstrekt bij het aldus opgestelde jaarverslag (en saldibalans) een getrouwbeeldverklaring in plaats van een zogenaamde eisenverklaring. De getrouwbeeldverklaring heeft betrekking op de elementen die onder a tot en met d van het nieuwe zesde lid van artikel 66 in de CW 2001 zijn opgenomen. Daarbij beoordeelt de auditdienst op grond van onderdeel b of de rapportage over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering klopt en op grond van onderdeel d of er in het jaarverslag eventueel sprake is van strijdigheid tussen de gepresenteerde financiële informatie en de opgenomen beleidsinformatie.
Om aan te sluiten bij de in artikel 58 gehanteerde terminologie wordt in lid 6 van artikel 66 gesproken van deugdelijke weergave in plaats van de in accountantskring gebruikelijke formulering van getrouwe weergave. Daarmee wordt echter hetzelfde bedoeld. Het is geen bezwaar dat de accountant in zijn verklaring het begrip getrouwe weergave gebruikt.
De oordeelsvorming van de Rekenkamer blijft ten opzichte van het verleden ongewijzigd.
In het oude vijfde lid van artikel 66 kan de reikwijdte van de accountantsverklaring (een verklaring omtrent de financiële informatie in het jaarverslag en de saldibalans) worden geschrapt. De reikwijdte staat thans geheel in het zesde lid.
De formulering van de aanhef van het onderhavige wetsartikel luidende: «.... komt voor de accountantsdienst van het ministerie van ..... voor het jaar 2007 als volgt te luiden» is zodanig gekozen, dat de accountantsdienst de gewijzigde reikwijdte van de verklaring zowel dient toe te passen met betrekking tot het departementale jaarverslag van het betrokken departement als met betrekking tot een eventueel niet-departementaal jaarverslag waarvoor de betrokken minister verantwoordelijk is (zoals bijvoorbeeld een jaarverslag van een begrotingsfonds of van een van de begrotingshoofdstukken I, II, IV of IXA).
Er wordt in de wettekst nog gesproken van accountantsdienst in plaats van auditdienst, omdat die terminologie in de Comptabiliteitswet 2001 nog wordt gehanteerd. Bij de voorziene modernisering van de Comptabiliteitswet zal accountantsdienst worden vervangen door auditdienst.
De begroting 2007 bevat de volgende onderdelen:
a. de beleidsagenda;
b. de beleidsartikelen;
c. de niet-beleidsartikelen;
d. de bedrijfsvoeringsparagraaf;
e. de diensten die een baten-lasten stelsel voeren;
f. het verdiepingshoofdstuk;
g. de bijlagen.
De beleidsagenda verbindt de belangrijkste beleidsdoelen van het Ministerie van OCW met de missie van het departement: OCW werkt aan een slim, vaardig en creatief Nederland.
Elk beleidsartikel is in principe opgebouwd volgens de standaardindeling:
• algemene beleidsdoelstelling;
• tabel budgettaire gevolgen van beleid;
• operationele beleidsdoelstellingen;
• overzicht beleidsonderzoeken.
Met ingang van de begroting 2008 wordt het afzonderlijke artikel 10 (informatie- en communicatietechnologie) opgeheven. Het artikel was ingesteld in verband met de politieke actualiteit van Ict in het onderwijs en de status van Groot Project. De Kamer heeft in 2005 ingestemd met het beëindigen van de Groot Project status (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 25 733, nr. 109). De gelden voor de leerlinggebonden financiering voor Ict zijn thans opgenomen in de bekostiging van de onderwijssectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. De centrale gelden voor Ict voor ondersteunings- en stimuleringsactiviteiten en innovatie Ict zullen worden opgenomen in een apart artikelonderdeel van artikel 3 (voortgezet onderwijs). De informatieverstrekking aan de Kamer blijft hiermee, zoals afgesproken, gewaarborgd.
In reactie op de motie Douma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 949, nr. 11) is in een brief van de minister van OCW (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 245) de Tweede Kamer geïnformeerd over de beleidsdoelstellingen in de ontwerpbegroting 2007 waarvoor geen gegevens over maatschappelijke effecten en prestaties worden opgenomen.
Bij de artikelen 5, 8, 10, 11, 12 en 13 is het benoemen van (maatschappelijke) effectgegevens bij de algemene doelstellingen niet zinvol of relevant. Bij de operationele doelstellingen 3.3.3, 4.3.3, 14.3.4 en 15.3.4 kunnen geen zinvolle en relevante effect- en prestatiegegevens worden weergegeven. Voor de algemene doelstellingen 5, 10, 11 en 12, en voor de operationele doelstellingen 3.3.3 en 4.3.3 zijn inmiddels monitors in ontwikkeling en/of onderzoek gestart.
Naar aanleiding van de motie Bakker c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 391, nr. 3) is per beleidsartikel een tabel opgenomen waarbij per operationele doelstelling vanaf 2007 wordt aangegeven hoeveel middelen juridisch verplicht zijn, hoeveel middelen bestuurlijk gebonden en hoeveel middelen niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden. Onder bestuurlijk gebonden wordt verstaan: afspraken c.q. convenanten met decentrale overheden, ZBO’s en private partijen, dan wel toezeggingen aan de Tweede Kamer.
Er zijn vier zogenaamde niet-beleidsartikelen:
• nominaal en onvoorzien
• ministerie algemeen
• inspecties
• adviesraden
In deze paragraaf wordt ingegaan op de interne bedrijfsvoering. Hierin wordt een toelichting gegeven op de belangrijke ontwikkelingen op dit gebied. Daarnaast worden knelpunten toegelicht die mogelijk een risico vormen voor de realisatie van de beleidsdoelstellingen en wordt aangegeven welke acties hierbij worden genomen.
e. Diensten die een baten-lasten stelsel voeren
Dit onderdeel bevat de cijfermatige overzichten van de agentschappen Centrale Financiën Instellingen en het Nationaal Archief.
In dit onderdeel worden per beleidsartikel de mutaties getoond tussen de stand ontwerpbegroting 2006 en de ontwerpbegroting 2007. De ondergrens voor het toelichten van mutaties is € 2,2 miljoen. Alleen mutaties die beleidsmatig van aard zijn, worden toegelicht. De loon- en prijsbijstelling is in het algemene deel toegelicht.
De volgende bijlagen zijn bij de begroting opgenomen:
• Overzicht moties en toezeggingen
• Overzicht RWT’s en ZBO’s
• Afkortingen
• Begrippen
• Trefwoorden
Talenten ontwikkelen. Dat is in een notendop de opdracht van het ministerie van OCW. Leerlingen en studenten vragen onderwijs dat het beste uit hen haalt. Onderwijs waar de vonken vanaf slaan. In de wetenschap willen geïnspireerde onderzoekers elkaar met nieuwe inzichten bestoken, ervaringen uitwisselen, van elkaar leren, maar ook elkaar aftroeven. Ze willen kunnen excelleren. En hetzelfde geldt voor kunstenaars, theatermakers, musici en al die andere mensen die zich inspannen voor een rijk cultureel leven. Nederland heeft die talenten hard nodig, om zijn welvaart te behouden, om door te stoten tot de top van Europese kenniseconomieën, maar ook om een zorgzame samenleving te zijn, waarin mensen zich veilig voelen en welkom weten.
Talenten ontwikkelen zich echter niet vanzelf. Daar is inspiratie, gedrevenheid en maatwerk voor nodig. In het klaslokaal en in de collegebanken, maar ook in de onderzoeksinstituten, de ateliers of de musea. Met ons beleid scheppen we de ruimte voor scholen en instellingen om te inspireren, om maatwerk te leveren, om talenten te ontwikkelen. Op die manier werken we aan een slim, vaardig en creatief Nederland. De beleidsagenda bij de begroting 2007 maakt dat zichtbaar.
2.1 Naar een slimme samenleving
In 2000 hebben de Europese regeringsleiders in Lissabon afgesproken dat de Europese economie in 2010 tot de wereldtop moet behoren. Nederland wil dan binnen Europa een toonaangevende kennissamenleving zijn. Om dit doel te bereiken zijn nog veel extra inspanningen nodig. En dat is hard nodig willen we onze welvaart behouden bij trends als toenemende mondialisering en vergrijzing.
Willen we onze kennisambities waarmaken en de sociale cohesie in ons land versterken, dan moeten we meer dan ooit werk maken van de kennissamenleving. Onderwijs, wetenschap en cultuur hebben daarin een centrale plaats. Het behoud van onze welvaart vraagt om een slim, vaardig en creatief Nederland. Daarom moeten we innovatie stimuleren, hoogwaardige kennis en technologie ontwikkelen en toepassen, en investeren in menselijk kapitaal: van leerlingen in de voorschoolse educatie tot de wetenschapper, en van de kunstenaar tot de leraar. Verder heeft het innovatieplatform verkend welke toekomstige hervormingen en investeringen het platform noodzakelijk acht om binnen afzienbare termijn tot de Europese top te gaan behoren als het gaat om kennis en innovatie. Het volgende kabinet bepaalt welke publieke en private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie wenselijk en mogelijk zijn.
De Inspectie van het Onderwijs concludeert in haar Onderwijsverslag 2004–2005 dat de kwaliteit van het onderwijsproces en van de onderwijsprestaties in het primair onderwijs (in internationaal perspectief) op veel punten goed is. Maar er zijn ook knelpunten, zoals technisch lezen en rekenen. Die knelpunten pakken we aan. Zo spreekt de Inspectie van het Onderwijs scholen aan die onvoldoende presteren op het gebied van technisch lezen. Verder brengt zij de problemen in kaart rond het rekenonderwijs.
De Inspectie van het Onderwijs stelt vast dat iets meer dan de helft van de basisscholen de kwaliteitszorg op orde heeft. Dat zijn er even veel als vorig jaar, maar duidelijk meer dan een aantal jaren geleden. Professionele kwaliteitszorg voorkomt dat scholen slecht presteren. De Onderwijsraad brengt in 2007 advies uit over de wijze waarop scholen hun kwaliteitszorg verder kunnen versterken. Vooral de zeer zwakke scholen vragen extra aandacht. Deze slagen er zelf niet in hun kwaliteit op tijd te verbeteren. Gelukkig is het percentage zeer zwakke scholen de laatste jaren gedaald van ongeveer 4% naar 2%, maar alertheid blijft vereist. De Inspectie van het Onderwijs houdt speciaal toezicht op deze scholen; blijft een school zeer zwak, dan meldt de Inspectie van het Onderwijs dit aan de minister, zodat deze aanvullende maatregelen kan treffen.
Doel van het vernieuwde onderwijsachterstandenbeleid is dat scholen in het basisonderwijs achterstanden bij leerlingen vroegtijdig kunnen opsporen en aanpakken. In 2007 zetten we daarvoor de nieuwe gewichtenregeling in, maar ook de voor- en vroegschoolse educatie (vve) en de schakelklassen. Voor 2006 en 2007 zetten we in totaal € 18 miljoen in om het vve-personeel verder te professionaliseren. Eind 2010 moet 70% van de kinderen uit de doelgroep deelnemen aan een vve-programma dat hun (taal)ontwikkeling vroegtijdig stimuleert. Uit de FES-middelen komt € 45 miljoen beschikbaar voor vve waarmee gemeenten de beoogde 70% al eerder kunnen bereiken.
De nieuwe gewichtenregeling wordt vanaf 1 augustus 2006 stapsgewijs ingevoerd. De regeling neemt het opleidingsniveau van de ouders als criterium, en sluit daardoor beter aan bij feitelijke achterstanden van leerlingen in het basisonderwijs. De regeling heeft per 2007 voor het eerst consequenties voor de bekostiging van basisscholen.
Leerlingen die hun schoolloopbaan beginnen met een grote achterstand in de Nederlandse taal, kunnen vanaf het schooljaar 2005–2006 steeds vaker terecht in schakelklassen. Daar volgen ze gedurende één schooljaar in een aparte groep intensief taalonderwijs, of ze krijgen extra lessen in de vorm van een verlengde schooldag. In de periode 2006–2010 richten gemeenten jaarlijks 600 schakelklassen in. Eind 2010 hebben in totaal 36 000 leerlingen deelgenomen aan de schakelklassen.
Brede scholen en dagarrangementen
Brede scholen zijn lokale initiatieven. Door voorlichting (onder andere door middel van de website www.bredeschool.nl) levert OCW een bijdrage aan de lokale initiatieven. Het programma dagarrangementen (2006–2008) levert een bijdrage in de vorm van goede voorbeelden voor onder andere brede scholen. In 2006 en 2007 is in totaal € 36 miljoen (FES-middelen) beschikbaar voor aanpassingen in de huisvesting van scholen met als doel deze voorzieningen geschikt te maken voor multifunctioneel gebruik. In het najaar van 2006 zal in het kader van het FES een plan worden uitgewerkt voor brede scholen. Nadat het CPB dit plan heeft getoetst neemt het kabinet begin 2007 een definitief besluit over mogelijke financiering van dit project.
Kwaliteit voortgezet onderwijs
De prestaties van het voortgezet onderwijs in Nederland zijn, ook in internationaal opzicht, hoog als het gaat om de kwaliteit van het leerstofaanbod, het onderwijsleerproces en het schoolklimaat. De scholen leggen een grote belangstelling aan de dag voor vernieuwingen. Volgens de Inspectie van het Onderwijs is de kwaliteit van het onderwijs de afgelopen jaren op hetzelfde niveau gebleven.
Om de kwaliteit verder te bevorderen, krijgen scholen meer ruimte om maatwerk te leveren. In maart 2006 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel Onderbouw voortgezet onderwijs aangenomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 323, nr. 2). Vanaf 1 augustus 2006 gelden 58 in plaats van de huidige 300 kerndoelen. Daaraan moeten scholen in de eerste twee leerjaren tenminste 1425 uur van de verplichte 2080 uur besteden. De globalere formulering van de kerndoelen geeft leraren de mogelijkheid om ze op elk niveau en voor elke leerstijl uit te werken. Het wetsvoorstel doet daarmee een beroep op de professionaliteit en verantwoordelijkheid van scholen in het algemeen en van leraren in het bijzonder.
Bepaalde sociale, economische of culturele achtergronden kunnen de schoolloopbaan van jongeren belemmeren. Om dat te voorkomen ontvangen scholen tot 2007 extra geld uit de zogenaamde «cumi-vo-regeling». Dat geld is bestemd voor allochtone jongeren die korter dan acht jaar in Nederland zijn. De cumi-vo-regeling wordt vervangen door de «Regeling leerplusarrangement vo en nieuwkomers vo»: scholen krijgen in deze nieuwe regeling extra geld als een bepaald percentage van hun leerlingen (allochtoon én autochtoon) afkomstig is uit een achterstandswijk. Scholen met veel leerlingen uit deze gebieden hebben vaak te maken met een opeenstapeling van problemen. Met de nieuwe regeling komt het geld daar terecht waar dit het hardst nodig is. Het is de bedoeling dat scholen in deze gebieden even goed presteren als de overige scholen in het voortgezet onderwijs. De nieuwe regeling kent een lagere administratieve last voor scholen omdat het de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (gba) als uitgangspunt neemt. Daarnaast ontvangen scholen extra geld voor de opvang van nieuwkomers, om ze de Nederlandse taal te leren en ze zo goed mogelijk voor te bereiden op hun verdere schoolloopbaan.
Informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs, in relatie tot maatschappelijke vraagstukken
Per 1 januari 2006 zijn de stichtingen Kennisnet en Ict op School gefuseerd. Kennis, ervaring en netwerk zijn nu gebundeld in één organisatie. In het traject Educatieve Contentketen is meer kwalitatief goed webbased leermateriaal beschikbaar gekomen voor onderwijsinstellingen, dat direct te gebruiken is in het onderwijs. De samenwerking tussen Surf en Kennisnet ict op School heeft de ontwikkeling en het gebruik van breedbanddiensten gestimuleerd. Tweeduizend creatieve talenten van scholen in Nederland doen mee aan de gamewedstrijd create-a-game en de videowedstrijd expose-your-talent. Er zijn verder videoportalen ontwikkeld die alle scholen eenvoudig toegang bieden tot materiaal van het Nederlands instituut voor beeld en geluid, met onder andere polygoonjournaals.
Uit de FES-middelen voor 2006 is voor de komende jaren per saldo € 90 miljoen uitgetrokken voor het project «Beelden voor de Toekomst». Voor het onderwijs komt daarmee een grote hoeveelheid digitaal materiaal beschikbaar uit audiovisuele collecties.
In de tweede helft van 2006 en in 2007 wordt het actieplan Verbonden met informatie- en communicatietechnologie uitgevoerd. Het gaat om de toepassing van informatie- en communicatietechnologie in de leerprocessen en in de bedrijfsvoering van onderwijsinstellingen. Het actieplan bevordert de originaliteit en creativiteit bij jongeren (talentontwikkeling) met als doel het onderwijs aantrekkelijker te maken en docenten te professionaliseren in het gebruik van informatie- en communicatietechnologie in de les.
Terugdringen voortijdig schoolverlaten
Op 28 april 2006 heeft de Tweede Kamer de perspectievennota Aanval op de uitval ontvangen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 26 695, nr. 32). Het perspectief in de nota is gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve analyses van de groep voortijdig schoolverlaters. In de nota en in de bijbehorende actieagenda kondigen we een aantal acties aan voor de korte en middellange termijn.
Om leerlingen zoveel mogelijk in het onderwijs te houden, pakken we achterstanden al in de voor- en vroegschoolse educatie aan. Daarnaast worden de overgangen tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs vergemakkelijkt. Met een goede registratie, goed spijbelbeleid en handhaving van de leerplicht kan een jongere niet ongemerkt van school verdwijnen. In de klas is maatwerk het devies: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun mogelijkheden en talenten. De praktijk is daarbij vaak een uitstekende leerschool.
Van de jongeren die toch de school verlaten, heeft meer dan de helft werk. Zij worden gestimuleerd om zich verder te scholen. De jongeren die de school vroegtijdig verlaten maar geen werk hebben, worden aan het leren en werken geholpen met een maatwerkaanpak van scholen, zorginstellingen, CWI, sociale dienst, justitie en werkgevers. In 2006 sluit OCW met twaalf regio’s convenanten af om het aantal voortijdig schoolverlaters met 10% terug te dringen in het schooljaar 2006/2007. Daarnaast voeren we met ingang van augustus 2007 de zogenaamde «kwalificatieplicht» in voor alle leerlingen tot 18 jaar. Leerlingen tot 18 jaar zijn leerplichtig tot het moment dat ze een startkwalificatie hebben behaald. De gemeenten krijgen de (juridische) mogelijkheid om een leerwerkplicht in te voeren. Verder wordt in 2007 de zorgstructuur versterkt en kan het mbo het aantal zorgadviesteams uitbreiden.
Het mbo vernieuwt zich ingrijpend om leerlingen beter toe te rusten voor hun beroep en voor het vormgeven van hun verdere loopbaan. De toekomstige vakman of -vrouw leert die zaken die hij of zij op de werkvloer nodig heeft. Centraal staat de omslag naar competenties: vakkennis en vakvaardigheden, maar ook sociale vaardigheden, taalvaardigheid en een goede werkhouding. Het beroepsgerichte competentieonderwijs leidt tot aantrekkelijker onderwijs voor leerlingen, maatwerk en betere perspectieven op de arbeidsmarkt. De competenties maken altijd een stevig deel uit van elk kwalificatieprofiel, elke opleiding en elk examen in het mbo. Tot 1 augustus 2008 is er een overgangssituatie. In deze situatie kunnen instellingen ervaring opdoen met nieuwe, «experimentele» opleidingen.
Waar mogelijk koppelen onderwijsinstellingen de onderwijsinhoudelijke vernieuwing aan andere vernieuwingen binnen het mbo. Het kan gaan om bijvoorbeeld vernieuwingen op het pedagogische en didactische vlak, veranderingen in het personeelsbeleid, verbeteringen in de bedrijfsvoering of de vormgeving van de beroepspraktijkvorming. Het beroepsonderwijs wordt er beter, leuker en doelmatiger van.
Vernieuwingen in het onderwijs moeten van onderop tot stand komen. Dat betekent dat de onderwijsinstellingen samen met belanghebbenden, waaronder het regionale bedrijfsleven, concrete innovatiedoelstellingen afspreken en resultaten behalen. Hierdoor ontstaat een breed gedragen innovatief beroepsonderwijs, dat aantrekkelijk is voor de leerlingen en voor het bedrijfsleven. Vanaf 2006 hebben de onderwijsinstellingen in de sector middelbaar beroepsonderwijs (mbo) hiervoor geld gekregen (innovatiebox). Zij kunnen dat in hun regio besteden aan een aantal breed geformuleerde innovatiethema’s, die zijn vastgesteld met de sector. Verantwoording vindt achteraf plaats (zowel horizontaal als verticaal) en de resultaten worden landelijk gemonitord.
De Tweede Kamer heeft op 20 juni 2006 ingestemd met het wetsvoorstel «Financiering in het hoger onderwijs». Dit wetsvoorstel is gericht op invoering van de leerrechten in het hoger onderwijs, de aanpassing van de collegegeldsystematiek en wijziging van het stelsel van studiefinanciering. Vanaf september 2007 krijgt elke student leerrechten om één bachelor- en één masteropleiding te kunnen volgen en afronden. Hogescholen en universiteiten krijgen geld voor de studenten met leerrechten.
De Onderwijsraad geeft in haar advies De helft van Nederland hoger opgeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 410, nr. 41) aan dat in het hoger onderwijs de afgelopen jaren het aantal contacturen in bepaalde opleidingen sterk is afgenomen. Bovendien besteden studenten – de medische en technische studenten uitgezonderd – vaak minder dan de genormeerde 40 uur per week aan hun studie. Dat is volgens de Onderwijsraad een belangrijke oorzaak van het lage rendement. De student moet zich meer betrokken voelen bij zijn of haar studie en méér uren studeren.
Een bezield hoger onderwijs is nu nog te veel een ideaal en te weinig een realiteit. De hele gemeenschap van hoger onderwijs, docenten, studenten en onderzoekers moet in het teken staan van vorming, excellentie en bezieling. Daarvoor zijn zowel student als opleiding verantwoordelijk. We moeten streven naar meer en betere hoger opgeleiden. In deze begroting wordt daarvoor een bedrag uitgetrokken dat oploopt tot € 173 miljoen in 2010. Binnen het aantal hoger opgeleiden heeft de instroom én uitstroom in de opleidingen bèta en techniek extra prioriteit. Voor het Deltaplan bèta/techniek wordt in 2007 € 60 miljoen uitgetrokken, aangevuld met nog eens € 60 miljoen uit de FES-middelen.
In deze kabinetsperiode zijn diverse maatregelen in gang gezet die rendement en kwaliteit van het hoger onderwijs moeten verbeteren. De studiekeuze-informatie voor studenten wordt verbeterd, studenten krijgen leerrechten en vanaf 2007 een collegegeldkrediet. Dit geeft hen meer financiële ruimte zodat ze meer tijd aan de studie kunnen besteden. Aan de kant van de opleidingen gaat het om zowel lopende experimenten als nieuwe initiatieven met selectie en collegegeldverhoging voor opleidingen met een erkende evidente meerwaarde. Najaar 2006 zullen pilots starten met «associatedegreeprogramma’s». De invoering van deze programma’s kan de instroom in het hoger onderwijs vergroten. De verwachting is dat deze tweejarige programma’s vooral aantrekkelijk zijn voor werkenden en voor mbo’ers die aarzelen of zij nog door zullen studeren. Voor velen van hen is het perspectief om nog vier jaar te moeten studeren voor een hbo-bachelordiploma weinig aantrekkelijk. De eerste associatedegreeprogramma’s starten in september 2006. In 2007 volgen er meer.
Daarnaast komt uit de FES-middelen € 50 miljoen beschikbaar voor projecten die rendement en excellentie van het onderwijs verhogen, bijvoorbeeld door docenten van hoge kwaliteit aan te trekken, studiebegeleiding te intensiveren of verbindingen te leggen tussen onderwijs en toponderzoek.
Om excellentie te bereiken in de wetenschap, stellen we de onderzoeker centraal. Het moet voor onderzoekers en onderzoeksgroepen lonen om boven het maaiveld uit te steken. Excellente wetenschappers en sterke onderzoeksgroepen moeten meer armslag krijgen. Uit de enveloppemiddelen is hiervoor vanaf 2007 € 100 miljoen per jaar beschikbaar,€ 50 miljoen op de OCW-begroting en € 50 miljoen op de EZ-begroting. Met dit geld willen we excellente wetenschap en innovatie bevorderen. Daarvoor is onlangs de subsidieregeling «smart mix» gepubliceerd (Staatscourant van 27 maart 2006, nr. 61, p. 11). Een eerste call is inmiddels uitgegaan. NWO en SenterNovem voeren de regeling gezamenlijk uit. Uit de eerste geldstroom wordt € 100 miljoen vrijgemaakt en herverdeeld over de universiteiten die in de tweede en (delen van) de derde geldstroom het meeste succes hebben. Daarnaast kunnen we een deel van de aardgasbaten (FES-middelen) over 2005 inzetten om excellente wetenschap en innovatie te stimuleren (besluitvorming 2006). Zo investeren we in onderzoek naar en kennistransfer van een nieuwe generatie gametechnologie (het GATE-project) en in het project Grootschalige Researchfaciliteiten. Uit de FES-middelen voor 2006 is € 210 miljoen beschikbaar voor innovatieclaims. Op het terrein van OCW wordt € 35 miljoen ingezet voor het project Parelsnoer, een innovatief onderzoeksproject in de zorg: alle universitaire medische centra bundelen hun expertise voor een aantal ziekten en ontsluiten die voor medisch gebruik, wetenschappelijk onderzoek en commerciële toepassingen. Bovendien gaat € 15 miljoen naar het project ITER. Nederlandse bedrijven ontwikkelen higtechinstrumenten voor de bouw van een internationale proefcentrale voor fusie-energie in Frankrijk. Daarnaast werkt het kabinet nog aan een plan voor de voortzetting van het Nationaal Genomics Initiative (NGI). Nadat het CPB en de Commissie van Wijzen het plan hebben getoetst, neemt het kabinet begin 2007 hierover een besluit. Om verdere inhoudelijke dynamisering mogelijk te maken is de Commissie Dynamisering om advies gevraagd. De commissie heeft dit advies op 11 april aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 406, nr. 82).
Om excellent onderzoek mogelijk te maken en door te dringen tot de top van de Europese kenniseconomie, hebben we jong talent hard nodig. Het moet voor jong talent aantrekkelijker worden om te promoveren. We moeten jonge onderzoekers perspectieven bieden, binnen en buiten de wetenschap en we moeten alle talent benutten, dus ook dat van vrouwen en allochtone onderzoekers. Dat staat in de nota Onderzoekstalent op waarde geschat die in 2005 is uitgebracht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 11). De nota bevat een samenhangend pakket aan maatregelen die in de komende tijd zullen worden ingevoerd. Zo komt er in de periode 2007 tot en met 2010 een programma voor «creatieve promovendi», waarin talentvolle afgestudeerden kunnen starten met hun promotie op een onderwerp naar keuze. Voor dit programma is jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar. De maatregelen zijn een aanvulling op de bestaande programma’s voor talentvolle onderzoekers, Rubicon, Vernieuwingsimpuls en Casimir.
Geven voor weten, geven voor cultuur
In Nederland is het nog niet gebruikelijk dat particuliere filantropische financieringsbronnen worden ingezet voor de wetenschap en de cultuur. Daar komt langzaam verandering in. Op 15 juni 2005 heeft het Innovatieplatform het rapport Geven voor weten: de vierde route; particuliere middelen voor de wetenschap (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 406, nr. 62) gepubliceerd. Dit rapport bevat aanbevelingen die moeten bewerkstelligen dat er meer filantropisch geld voor de wetenschap beschikbaar komt, zodat Nederland aantrekkelijker wordt voor toponderzoekers. Inmiddels heeft een taskforce een eerste advies uitgebracht, dat vooral ingaat op de voorstellen voor ondersteunende maatregelen met een fiscaal karakter. Verder is een route uitgestippeld voor een cultuuromslag. Het kabinetsstandpunt over dit eerste advies is voor de zomer 2006 naar de Tweede Kamer gestuurd. December 2006 zal de taskforce een afsluitend advies uitbrengen.
In de cultuursector zijn particuliere gelden een belangrijke bron van inkomsten. Particulieren en bedrijven kunnen met giften en sponsoring de cultuur ondersteunen. Particuliere fondsen, zoals het Prins Bernhard Cultuurfonds en het VSB-fonds, steunen ontwikkelingen op het gebied van cultuur. Verder kent de overheid verschillende stimuleringsmaatregelen, zoals cultureel beleggen, de code cultuursponsoring ter ondersteuning van sponsoractiviteiten van culturele instellingen en overige fiscale instrumenten (zoals cultureel schenken en nalaten). Toch zijn de mogelijkheden van een zogenaamd cultuurmecenaat nog relatief onbekend, zowel bij de private sector als bij culturele instellingen. Culturele instellingen worden met opleiding, voorlichting en begeleiding ondersteund om deze mogelijkheden beter te benutten. Over het mecenaat en cultureel beleggen ontvangt de Tweede Kamer dit najaar nog een aparte brief.
2.2 Naar een vaardige samenleving
Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt: een leven lang leren
Om een betere aansluiting te realiseren tussen onderwijs en arbeidsmarkt heeft het kabinet in 2005 € 300 miljoen uit het FES beschikbaar gesteld voor het funderend onderwijs; daarvan is € 237 miljoen uitgetrokken voor een praktijkgerichte leeromgeving in het vmbo en praktijkonderwijs. Circa 85% van de scholen in kwestie past nog dit jaar de praktijkleeromgeving aan. De leerlingen volgen dus in de loop van 2006 en 2007 onderwijs in een uitdagender leeromgeving, die beter aansluit bij de beroepspraktijk en die voortijdige schooluitval zal verminderen. Deze leeromgeving komt ook ten goede aan het werkklimaat van docenten. Na voltooiing van deze operatie beschikken alle scholen over een adequate praktijkleeromgeving.
In 2006 kreeg het mbo nog eens € 81 miljoen uit het FES voor de komende jaren voor onder meer docentstages, leren in bedrijf en lesmateriaal voor competentiegericht beroepsonderwijs. Verder hebben het kabinet en de sociale partners zich tijdens de werktop van december 2005 gecommitteerd aan de stageproblematiek. Het kabinet stelt vanaf 2006 € 35 miljoen per jaar beschikbaar aan het mbo, bestemd voor stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare leerlingen.
Om goede vaklieden op te leiden moeten onderwijsinstellingen en bedrijven intensiever samenwerken. Daarom willen we de betrokkenheid en invloed van het bedrijfsleven (het beroepenveld) bij het onderwijs vergroten. Het bedrijfsleven beïnvloedt de landelijk vast te stellen leerdoelen per kwalificatie, het feitelijke opleidingenaanbod, het opleidingsprogramma, de uitvoering, de begeleiding van leerlingen, het examen en de kwaliteitsbeoordeling.
Om de werkgelegenheid en economische groei te bevorderen, heeft het kabinet in december 2005 € 40 miljoen beschikbaar gesteld voor fiscale maatregelen die stages en scholing van werkenden moeten bevorderen. In het kader van «beroepsonderwijs en bedrijf», een ketenaanpak gericht op maatwerk in leerwerktrajecten, komt uit de FES-middelen in 2006 € 115 miljoen beschikbaar (waarvan € 32,5 miljoen voor het ministerie van Economische Zaken). Bij goede resultaten in 2008 wordt hetzelfde bedrag hier nog eens voor uitgetrokken. Verder is om een leven lang leren te stimuleren voor een periode van twee jaar de interdepartementale projectdirectie Leren en Werken opgericht. Inmiddels heeft het kabinet in intentieverklaringen afspraken gemaakt voor ruim 18 000 leerwerkplekken. Daarnaast is het de bedoeling dat er een regionale infrastructuur voor loopbaanadvies en -begeleiding ontstaat en de daarbij behorende toetsing op elders verworven competenties (evc-procedures). Er zijn afspraken gemaakt voor ruim 14 000 evc-procedures. De verwachting is dat ook de invoering van associate degreeprogramma’s (zie ook de paragraaf Kwaliteit hoger onderwijs) het leren door werkenden zal bevorderen.
In het hoger onderwijs is de aansluiting op de arbeidsmarkt – het «arbeidsnabije» onderwijs – essentieel voor de kwaliteit. In het voorstel voor de nieuwe Wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO) zijn de plichten van de instellingsbesturen aangescherpt: zij moeten hun onderwijsinhoud meer afstemmen op de wensen van het werkveld. Eind 2006 hebben werkgeversorganisaties en onderwijskoepels daarover een convenant afgesloten. Verder stimuleren we het arbeidsnabije hoger beroepsonderwijs met «kenniscirculatie»: hogescholen doen ontwerp- en ontwikkelonderzoek voor het werkveld.
Om alle informatie over leren, werken, stages en oriëntatiemogelijkheden bijeen te brengen, ontwikkelen we een onlinemarktplaats voor leren en werken. De onlinemarktplaats brengt jongeren en volwassenen, studenten en ouders, opleiders en intermediairs bij elkaar. Zij wisselen informatie en instrumenten uit die zij nodig hebben bij de keuze van opleiding, werk of stage, of bij de begeleiding en ondersteuning van oriëntatie- en keuzeprocessen. Daarnaast spoort de projectdirectie succesvolle scholingsprojecten op en plant deze over naar andere regio’s of sectoren.
Het project «Cultuur en School» richt zich op een structurele versterking van de samenwerking tussen scholen en culturele instellingen. Op die manier komen alle kinderen en jongeren via het onderwijs met kunst, cultuur en erfgoed in aanraking. In het primair onderwijs neemt inmiddels 80% van de scholen deel aan de Regeling versterking cultuureducatie. Scholen die in 2004/2005 gestart zijn, beschikken over meer activiteiten, meer interne cultuurcoördinatoren en meer beleid op schrift.
In het voortgezet onderwijs worden de ckv-vouchers voor 76% benut. Verder zijn er zogenaamde «cultuurprofielscholen» ontstaan en werken scholen en culturele instellingen samen in het kader van de brede school. Ten slotte ondersteunt «Cultuur en School» de culturele sector met projecten als «Beroepskunstenaars in de Klas» en «Erfgoed à la Carte». Vanaf 2007 zet «Cultuur en School» daarvoor extra geld in.
2.3 Naar een creatieve samenleving
Nederland verandert snel als gevolg van maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Iedere generatie bouwt voort op de overgeleverde historische lagen. In de snel veranderende leefomgeving vormen zowel historische structuren en objecten als nieuwe toevoegingen duidelijke ankerpunten. Cultuurbeleid en ruimtelijk beleid hebben een goede basis door de uitvoering in één programma: het Actieprogramma Ruimte en Cultuur. Door de actieve verbinding van cultuurbeleid en ruimtelijke ontwikkeling zal het culturele bewustzijn in de samenleving worden versterkt. Dit moet voor stedelijke en landelijke gebieden een hogere ruimtelijke kwaliteit opleveren: een mooier Nederland dat voldoet aan de hoge eisen die burgers aan wonen en hun woonomgeving stellen.
De programmatische samenwerking tussen OCW en zes andere departementen wordt in 2007 voortgezet. Voor actuele culturele opgaven op het gebied van bijvoorbeeld waterberging en landschap, cultuurvoorzieningen en vestigingsklimaat of wijkontwikkeling en kwaliteit van de openbare ruimte, worden interdepartementale projecten in gang gezet.
Cultuur bepaalt in hoge mate onze identiteit: wie wij zijn, bij wie we horen en waarom, maar ook van wie we ons onderscheiden. Niet voor niets bewaren we geschriften, beelden, gebouwen en landschappen uit het verleden: het cultureel erfgoed vertelt mensen waar ze vandaan komen. Cultuur heeft een belangrijk aandeel in de individuele en sociale ontplooiing van mensen. Burgers leren een leven lang, ook via media, in bibliotheken, musea en archieven. Waarden en normen worden overgedragen (en betwist) via internet, televisie, boeken en muziek. En deelname aan culturele activiteiten bevordert individuele autonomie en betrokkenheid bij de samenleving.
Daarom is culturele diversiteit één van de prioriteiten binnen het cultuurbeleid. Kunst, cultuur en media dragen op een positieve manier bij aan de veelkleurige samenleving, door interculturele verbindingen te leggen en diversiteit in het beleid te verankeren. Instellingen worden niet verplicht om doelgroepenbeleid in te voeren. Het gaat erom dat de sector als geheel de samenleving weerspiegelt. Dat vraagt om een integrale aanpak, gericht op aanbod, bestuur en organisatie en publiek. Instellingen als Netwerk CS, Kunst en Zaken en Atana ondersteunen de culturele instellingen hierbij. «Cultuur en School» is daarbij ook een belangrijk aanknopingspunt.
De pilot «Huis voor de Culturele Dialoog» wordt een artistiek platform waarvan het uitgangspunt is dat groepen met een uiteenlopende achtergrond elkaar leren kennen via tentoonstellingen, literatuur, muziek, poëzie, dans, film en nieuwe media. Het Huis krijgt een vestiging in de vier grote steden, maar ook andere gemeenten kunnen zich hierbij aansluiten. In een pilot wordt voor de periode 2006–2008 de eerste programmering en organisatie opgezet.
Creativiteit draagt bij aan het innovatieve vermogen en de ondernemingszin van de samenleving. Het kabinet ziet creativiteit als een essentieel element in de moderne kenniseconomie. Daarom is het volgens het kabinet een logische ontwikkeling om creativiteit te stimuleren. Onze creatieve bedrijfstakken groeien snel: er werken nu al meer dan 230 000 mensen, met een totale omzet van ruim € 8 miljard per jaar. Ons land loopt internationaal voorop in sectoren als vormgeving, architectuur en dance (zowel evenementen als geluidsdragers). In het najaar van 2005 hebben OCW en EZ in de beleidsbrief Ons creatieve vermogen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 406, nr. 57) maatregelen aangekondigd die de wisselwerking tussen cultuur en economie een stevige impuls geven. Het kabinet stelt in 2007 € 8 miljoen beschikbaar voor projecten van creatieve en andere bedrijfstakken, kennisinstellingen en decentrale overheden, waarbij netwerkvorming, kennisuitwisseling en samenwerking tussen de creatieve organisaties en het bedrijfsleven centraal staan. Het doel is om de economische waarde van cultuur beter te benutten en culturele sectoren als bedrijfstak te versterken.
Multimediale taak voor de publieke omroep
Digitalisering heeft een nieuwe fase ingeluid voor een massamedium als de publieke omroep. In het digitale medialandschap is het de opgave om het publieke media-aanbod langs verschillende wegen en in verschillende vormen bij de burger te brengen. Crossmediale programmering voor radio, televisie en internet is het devies. De publieke omroep mag zijn taak vervullen via alle mogelijke media en combinaties daarvan. Mensen krijgen immers steeds meer controle over moment, plaats en inhoud van hun mediagebruik. Het aanbod van de publieke omroep moet bij die ontwikkeling aansluiten. De succesvolle dienst «Uitzending gemist» van de publieke omroep biedt mensen bijvoorbeeld de mogelijkheid om bepaalde uitgezonden programma’s op een later tijdstip te bekijken. Maar ook een aanbod aan themakanalen zal op deze verandering van de vraag inspelen.
Mediaconcentraties en «crossownership»
In 2007 wordt de Mediawet gewijzigd om vérgaande vormen van mediaconcentratie te voorkomen, maar ook om dagbladuitgevers en commerciële omroepen de kans te bieden zich multimediaal te ontwikkelen. Dit past bij crossmediale strategieën van bedrijven in het digitaliserende medialandschap. De wetswijziging heeft betrekking op de drie markten die het meest relevant zijn voor de nieuwsvoorziening van de burgers: dagbladen, radio en televisie.
De bestaande passage voor «crossownership» uit de Mediawet verdwijnt. De nieuwe regeling stelt een grens aan concentraties op de dagbladmarkt bij 35%. Voor de drie markten gezamenlijk gaat een maximummarktaandeel gelden van 90%: concentraties die leiden tot een hoger marktaandeel voor één partij zijn niet toegestaan. Dit garandeert dat op alle drie markten ten minste drie (grote) aanbieders zullen overblijven. Daarmee wordt voorkomen dat te veel opiniemacht in handen komt van te weinig partijen. Bovendien draagt de wijziging bij aan de pluriformiteit van de nieuws- en informatievoorziening in ons land.
Professionalisering onderwijspersoneel
Het onderwijs vraagt om zelfbewuste, kritische en vernieuwende leraren, die in staat zijn het onderwijs zo in te richten dat kinderen, jongeren en volwassenen hun talenten optimaal kunnen benutten en ontwikkelen. Daarom blijft OCW investeren in het onderwijspersoneel.
Al voor het tweede achtereenvolgende jaar zijn er geen tekorten en vinden bijna alle leraren die hun diploma halen snel een baan. Wel zijn er verschillen per regio. Voor het voortgezet onderwijs wordt echter weer een fors tekort voorzien. In 2010 kan het tekort oplopen tot circa 5% van het totaal aantal banen.
Ook in 2007 ondersteunen we scholen om een samenhangend arbeidsmarktbeleid te voeren in de regio. Verder investeren we in het behoud van pas afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs en in doorstroom van leraren uit het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Bovendien krijgen scholen meer financiële mogelijkheden om het personeel in de school op te leiden of zodanig op te scholen dat ze breder inzetbaar worden binnen de school.
Met de HBO-raad en VSNU hebben we prestatieafspraken gemaakt om de kwaliteit van de lerarenopleidingen te verbeteren. Het gaat onder meer om verbetering van de reken- en taalvaardigheid van pabo-studenten en om de borging van de kwaliteit van het opleiden in de school. In 2007 en 2008 moeten op dat terrein belangrijke resultaten zijn bereikt.
Leraren moeten niet alleen ruimte hebben om hun vakkennis en professionaliteit te onderhouden, ze moeten ook veel meer de kans krijgen hun bijdrage te leveren aan schoolontwikkeling en de innovatie van het onderwijs én hun beroep. Zij moeten het initiatief kunnen nemen tot discussie en tot vernieuwing. De tijd van «over hen en zonder hen» is voorbij. Een aansprekend voorbeeld is het interactieve traject «Onderwijs aan het woord», een initiatief van de beroepsgroep (SBL/bonden) om de leraar te vragen wat hij nodig heeft om zijn beroep goed uit te kunnen oefenen.
Op 30 juni 2006 zijn de uitkomsten van «Onderwijs aan het woord» aan OCW aangeboden in de zogenoemde onderwijsagenda van de beroepsgroep «Waar wij voor staan». De beroepsgroep agendeert voor de komende jaren de volgende vier thema’s: het beroep, professionalisering en persoonlijke ontwikkeling, onderwijsvernieuwing en de randvoorwaarden. De beroepsgroep heeft daarmee een krachtig signaal afgegeven. Over de manier waarop de ambities uit deze onderwijsagenda kunnen worden ondersteund, spreken we in de komende periode met de beroepsgroep, de sociale partners en andere relevante actoren in het onderwijs.
Invoering lumpsum in het primair onderwijs
Besturen in het primair onderwijs krijgen vanaf augustus 2006 voor hun scholen een vooraf vastgesteld budget. De besteding is vrij. Oormerken en schotten zijn opgeheven. Het declaratiestelsel voor de personele bekostiging verdwijnt. Dat leidt tot vermindering van regels en minder administratieve last. Besturen verantwoorden zich in een jaarverslag. De inbreng van ouders en personeel is verbeterd door versterking van de medezeggenschap. Daarnaast investeren we in versterking van het management. Schoolleiding, ouders, personeel en bestuur bepalen zo samen wat het beste is voor de school.
Deze kabinetsperiode heeft OCW de Tweede Kamer een pakket aan maatregelen voorgesteld waarbij de administratieve lasten voor bedrijven afnemen met 28%. De administratieve lasten die OCW veroorzaakt voor burgers nemen af met 29% als het gaat om geld, en met 28% als het gaat om uren. De administratieve lasten voor instellingen nemen af met 29%. De maatregelen hebben grotendeels al in 2007 effect. In 2010 zijn OCW-instellingen zelfs 39% minder tijd kwijt aan administratieve verplichtingen voor OCW. Dat staat gelijk aan ongeveer 1 850 fulltime leraren, wetenschappers of kunstenaars op jaarbasis.
Het is belangrijk dat scholen ook zelf een instrument in handen hebben waarmee ze inzicht krijgen in de mate waarin hun bureaucratische processen effectief zijn ingericht. Daarom hebben we de zogenaamde «bureaucratiebenchmark» in het leven geroepen, die in 2007 beschikbaar komt.
In het voorjaar van 2007 heeft CFI voor alle onderwijsvelden zogenoemde instellingsportals gerealiseerd, waar besturen alle centraal ter beschikking gestelde gegevens voor hun bekostiging kunnen vinden, verrijkt met kengetallen en benchmarkgegevens. Om de administratieve lasten te verminderen, wordt de elektronische gegevensverzameling verdergaand geautomatiseerd, onder andere via webportals. Ten slotte publiceren we in 2007 alle bekostigingsbeschikkingen in één nieuw overzicht (de zogenaamde verzamelbeschikking), te beginnen in het primair onderwijs.
2.5 Naar nieuwe bestuurlijke verhoudingen
De kwaliteit van het Nederlandse onderwijs is een belangrijk thema in het maatschappelijke en politieke debat. Onderwijsgevenden en schoolmanagers opereren in een complexe omgeving, en worden geconfronteerd met uiteenlopende wensen, eisen en voorschriften, van ouders, leerlingen, managers, bestuurders, toezichthouders, overheidsorganisaties, vervolgonderwijs en sociaal-maatschappelijke instellingen. Het is zaak dat deze complexe omgeving het onderwijs niet in de weg zit, maar juist het gezamenlijke belang bevordert: onderwijs dat de talenten van leerlingen maximaal ontplooit.
In 2004 heeft de WRR hiervoor al aandacht gevraagd in zijn rapport Bewijzen van goede dienstverlening. De feitelijke dienstverlening komt in de knel, zo stelt de WRR, doordat de taken, eisen en behoeften van belanghebbenden onvoldoende op elkaar aansluiten of elkaar tegenwerken.
Met governance in het onderwijs geven we hier een antwoord op: de bestuurlijke context van het onderwijs wordt zó ingericht dat de condities verbeteren om de vaak hardnekkige problemen in het onderwijs aan te pakken. We streven naar een situatie waarin schoolbesturen, schoolmanagers en leraren meer ruimte krijgen om zélf te bepalen hoe zij het onderwijs inrichten («onderwijs op maat»). In dat toekomstbeeld neemt het aantal regels en voorschriften van OCW af en wordt het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs versoberd. Daarbij borgen we het publieke belang van het onderwijs door eisen te blijven stellen aan de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het onderwijs. Verder stelt het kabinet uit de FES-middelen een onderzoeksbudget beschikbaar om meer evidence based onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen te ontwikkelen en om de efficiëncy in het primair en voortgezet onderwijs te vergroten.
De governanceprincipes werken onvoldoende als ze worden afgedwongen. Daarom starten we in het najaar van 2006 een intensief en open inhoudelijk debat met organisaties in het onderwijs, maar ook met de leraren, leerlingen, onderwijzers en jeugdhulpverleners zelf.
De prioriteiten in de beleidsagenda bepalen ook de richting voor onze inzet in internationaal verband. Binnen de Europese Unie geven we prioriteit aan samenwerking met een duidelijke meerwaarde. Bijzondere aandacht gaat uit naar de invloed van EU-regelgeving op OCW-terreinen. Belangrijke onderwerpen die spelen zijn de verkenning naar de mogelijkheden van een Europees Instituut voor Technologie (EIT), de intergouvernementele samenwerking op het terrein van het hoger onderwijs (Bolognaproces) en het beroepsonderwijs (Kopenhagen/Maastrichtproces), de invulling van het Werkplan Cultuur en de besluitvorming over de richtlijn «Televisie zonder grenzen». De kwaliteit van het beleid neemt toe als we in internationaal verband onze kennis en ervaring uitwisselen. Daarom maken we meer werk van onze inzet in multilaterale organisaties zoals de OESO. Om de betrokkenheid van het departement en van de OCW-sectoren bij de Europese besluitvorming te vergroten, versterken we onze positie in Brussel.
Talenten ontwikkelen is het fundament voor de kennissamenleving. Zo stelt het Innovatieplatform in zijn project «Leren Excelleren 2006» dat we in Nederland pas echt kunnen innoveren als we de voorwaarden kunnen scheppen waarin mensen durven uit te blinken. In de inrichting van ons onderwijs, onze cultuur en onze wetenschap moet daarom de ontwikkeling van talenten het uitgangspunt zijn.
Voor het onderwijs betekent dit dat scholen en instellingen de ruimte krijgen én nemen om de unieke individuele kwaliteiten van leerlingen en studenten te ontwikkelen. Leraren, onderwijsdeelnemers, ouders en andere belanghebbende partijen krijgen de positie om hierop invloed uit te oefenen. De overheid stimuleert de ontwikkeling van talent, waarborgt daarbij de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs en ziet toe op de rechtmatige besteding van middelen.
Culturele instellingen en kunstenaars willen we in staat stellen om hun talenten in te zetten voor een hoogwaardig en divers aanbod, dat toegankelijk is voor een ieder. Ruimte bieden, kwaliteit en diversiteit bevorderen, en passend toezicht houden, zijn ook op het terrein van cultuur de belangrijkste overheidstaken.
In de wetenschap draait alles om talent, of het nu gaat om succesvolle innovaties of fundamentele wetenschappelijke doorbraken. Daarom willen we «talentgedreven» onderzoek stimuleren. Jonge, maar natuurlijk ook oudere onderzoekers, moeten kansen krijgen. Zij moeten zelf hun onderzoeksonderwerpen kunnen kiezen en niet te veel aan de leiband van hun hoogleraren hoeven te lopen. Goede carrièrekansen horen daarbij. Het is natuurlijk ook van groot belang dat we álle talent benutten, dus ook dat van vrouwen en allochtone onderzoekers. Overheid, universiteiten en kennisinstellingen spannen zich daar samen voor in.
2.8 Aansluiting ontwerpbegroting 2006 naar 2007
Tabel 1 Bijstellingen t.o.v. geautoriseerde uitgavenbegroting 2006 (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 29 259,7 | 28 913,1 | 29 228,5 | 29 394,6 | 29 487,3 | 29 597,4 |
Stand geautoriseerde ontwerpbegroting 2006 | 27 946,8 | 28 234,7 | 28 224,5 | 28 353,3 | 28 441,1 | 28 418,7 |
Totaal verschil | 1 312,9 | 678,4 | 1 004,1 | 1 041,3 | 1 046,3 | 1 178,7 |
Leerlingenontwikkeling | 85,4 | 142,0 | 137,9 | 153,9 | 162,2 | 250,4 |
Expansie hoger onderwijs | 2,4 | 42,8 | 66,1 | 110,4 | 172,7 | 172,7 |
FES-middelen | 96,0 | 205,3 | 146,3 | 105,2 | 13,8 | 39,0 |
Volledige leerplicht voor 17-jarigen | 16,0 | 57,0 | 131,0 | 131,0 | 131,0 | 131,0 |
Risicoleerlingen mbo | 30,0 | 70,0 | 80,0 | 103,0 | 103,0 | 103,0 |
Stage en simulatieplaatsen mbo | 35,0 | 35,0 | 35,0 | 35,0 | 35,0 | 35,0 |
ESF(leerweg en dagarrangementen) | 120,0 | 10,0 | 20,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Afwikkeling oorlogskunst (commissie Ekkart) | 7,0 | 2,0 | 1,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Vervangingsfonds | – 10,0 | – 10,0 | – 10,0 | – 10,0 | – 10,0 | – 10,0 |
Studiefinanciering | – 8,0 | – 31,6 | – 76,9 | – 104,4 | – 103,6 | – 99,6 |
Film | 7,5 | 18,1 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 |
Switch-over | 0,0 | 3,9 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 0,0 |
Efficiencytaakstelling huisvesting zbo’s en agentschappen | – 6,7 | – 6,6 | – 6,7 | – 6,8 | – 6,7 | – 6,7 |
Herschikkingen binnen de OCW-begroting | 0,0 | – 50,0 | – 62,0 | – 69,0 | – 69,0 | – 69,0 |
Intertemporele compensatie | 303,2 | – 302,1 | 3,2 | – 3,4 | – 0,1 | – 0,9 |
Meevallers/ramingsbijstellingen | 5,4 | – 18,9 | – 18,1 | – 11,2 | – 14,7 | – 12,5 |
Totaal bijstellingen | 683,3 | 167,0 | 468,8 | 455,7 | 435,6 | 552,4 |
Technische verschillen: | ||||||
Loon- en prijsbijstellingen | 625,6 | 491,6 | 471,2 | 470,5 | 462,9 | 457,4 |
Overige technische verschillen | 4,1 | 19,8 | 64,1 | 115,1 | 147,8 | 168,9 |
Totaal technisch | 629,7 | 511,4 | 535,3 | 585,6 | 610,7 | 626,3 |
Totaal | 1 312,9 | 678,4 | 1 004,1 | 1 041,3 | 1 046,3 | 1 178,7 |
Leerlingen-studentenontwikkeling
Dit betreft vooral een stijging van goedkopere naar duurdere opleidingen binnen het primair onderwijs, namelijk meer deelname aan (voortgezet) speciaal onderwijs, een sterk gestegen aantal leerlingen met «rugzakje» (lgf) in het (speciaal) basisonderwijs, en een stijging van het aantal ambulant begeleide leerlingen. Verder zorgt de nieuwe raming van het mbo voor een opwaartse bijstelling, als gevolg van meer deelname aan voltijd-bol opleidingen. Ook bij het hbo is sprake van een lichte toename ten opzichte van de raming van vorig jaar. De ramingen voor voortgezet onderwijs en wetenschappelijk onderwijs zijn op basis van realisaties wat neerwaarts bijgesteld.
Extra middelen worden beschikbaar gesteld voor een betere toerusting van het hoger onderwijs.
Zie tabel 2.
Volledige leerplicht voor 17-jarigen
Vanaf 2006 wordt er € 16 miljoen beschikbaar gesteld oplopend tot € 131 miljoen in 2011 voor het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten. Belangrijk onderdeel van de aanpak is verlenging van de leerplicht tot 18 jaar. Deze verlenging is voorzien vanaf schooljaar 2007. Over de invulling van maatregelen met betrekking tot vsv vindt in het kader van de perspectievennota nader overleg plaats.
Op mbo niveau 1 en 2 is de schooluitval het grootst en bevinden zich verhoudingsgewijs de meeste risicoleerlingen. Voor extra begeleiding en ondersteuning van deze groep worden middelen beschikbaar gesteld. De bve-begroting wordt opgehoogd met € 30 miljoen in 2006 oplopend tot € 103 miljoen 2011.
Stage- en simulatieplaatsen mbo
In de werktop van najaar 2005 heeft het kabinet met de sociale partners afgesproken om met ingang van 2006 structureel € 35 miljoen in te zetten voor 20 000 stageplaatsen voor moeilijk plaatsbare leerlingen en simulatieplaatsen.
ESF (leerweg en dagarrangementen)
Voor de regeling Dagarrangementen en Combinatiefunctie is voor de periode 2006–2008 € 100 miljoen aan het budget toegevoegd (€ 80 miljoen in 2006 en € 20 miljoen in 2008) zodat een doorlopend aanbod van opvang/onderwijs/activiteiten mogelijk is. Voor de projecten bestrijden voortijdig schoolverlaten en versterken beroepsbegeleidende leerweg (ESF) is € 40 miljoen in 2006 en € 10 miljoen in 2007 aan de bve-begroting toegevoegd.
• € 2 miljoen in 2006 en € 1 miljoen in 2007 voor de kosten die voortvloeien uit de restitutie van de Goudstikker Collectie.
• De commissie Ekkart brengt adviezen uit inzake mogelijke restitutie van kunst(voorwerpen) die in de Tweede Wereldoorlog van eigenaar wisselden. € 5 miljoen in 2006, € 1 miljoen in 2007 en € 1 miljoen in 2008 is bedoeld voor advisering van de commissie Ekkart, de uitvoering van restitutie van cultuurgoederen uit de Tweede Wereldoorlog, en het wereldwijd bekendmaken van de termijn waarop nog restitutieverzoeken kunnen worden ingediend.
In 2005 zijn extra middelen uitgetrokken voor verwachte werkloosheid van I/D-werknemers als gevolg van de vermindering van gesubsidieerde arbeid aan de gemeenten. Het aantal werklozen blijkt lager dan de raming. Dit heeft een meerjarige doorwerking. Hierdoor is het budget voor de opslag voor werkloosheidskosten structureel met € 10 miljoen verlaagd.
De raming voor de uitgaven studiefinanciering en WTOS is bijgesteld naar aanleiding van meerjarige doorwerking van de realisaties over 2005 en de eerste resultaten van de uitgaven in januari en februari 2006. Voor een groot deel is dit het gevolg van het feit dat studenten ho langzamer afstuderen dan verwacht. Hierdoor heeft de IB-Groep in 2005 en begin 2006 minder prestatiebeurs omgezet naar gift dan oorspronkelijk geraamd.
In 2005 was er een onderuitputting van € 15 miljoen op de fiscale filmregeling. De helft van deze onderuitputting is in 2006 aan OCW-begroting ten behoeve van de artistieke film toegevoegd. Vanaf 2007 wordt deze fiscale filmregeling opgeheven en het totale budget van € 20 miljoen wordt aan de OCW-begroting toegevoegd. Voor de stimulering van de film zal OCW een nieuwe regeling ontwerpen. Hiervan is in 2007 € 1,9 miljoen bestemd voor de switch-over.
In verband met de switch-over heeft het kabinet middelen beschikbaar gesteld als overheidsbijdrage om de landelijke uitzending van de digitale ether televisie mogelijk te maken.
Efficiencytaakstelling huisvesting zbo’s en agentschappen
Daarnaast heeft OCW ook een aandeel (ongeveer structureel € 7 miljoen) in de taakstelling van € 23 miljoen voortvloeiende uit de moties van Algemene Politieke Beschouwingen ter dekking van de nota wijziging begroting 2006.
Herschikkingen binnen de OCW-begroting
Deze post betreft een herschikking binnen de bestaande middelen ter dekking van investeringen op de OCW-begroting. Deze herschikking betreft met name de beleidsartikelen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, hoger beroepsonderwijs, arbeidsmarkt en personeelsbeleid en nominaal en onvoorzien.
Deze post wordt grotendeels veroorzaakt door een kasschuif van 2007 naar 2006. Het betreft een versnelde betaling van de ov-kaart van € 300 miljoen.
Meevallers/ramingsbijstellingen
Dit is een saldering van alle mee- en tegenvallers aan de uitgavenkant van de begroting. Het gaat per saldo om – € 18,9 miljoen in 2007. Het betreft met name een meevaller bij de regeling Dagarrangementen en Combinatiefuncties in het primair onderwijs.
De post betreft de loon- en prijsbijstelling tranche 2006 die bij Voorjaarsnota 2006 aan de begroting van OCW is toegevoegd.
Overige technische verschillen
Deze post betreft ten eerste een verschuiving bij de studiefinanciering van relevante naar niet-relevante uitgaven. De overige technische bijstellingen betreffen grotendeels overboekingen met andere departementen (waaronder die voor inburgering naar VenI) en desalderingen met de ontvangsten.
Tabel 2 Overzicht toegevoegde FES-middelen (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel | Onderwerp | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
1 | Aandeel PO in funderend onderwijs | 31,5 | 31,5 | ||||
3 | Aandeel PO in funderend onderwijs | – 31,5 | – 31,5 | ||||
3 | Aandeel LNV in funderend onderwijs | – 8,2 | – 8,2 | ||||
4 | Beroepskolom | – 4,3 | |||||
5 | Technocentrum | 9,1 | 9,1 | 9,1 | 9,1 | ||
7 | Transitie samenwerking TU’s | 10,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 | |
16 | Grootschalige researchfaciliteiten | 29,3 | 30,5 | 22,7 | 10,0 | 3,8 | 1,8 |
5 | Prijsbijstelling2006 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | ||
7 | Prijsbijstelling2006 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | |
16 | Prijsbijstelling2006 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | |
16 | BSIK | 3,5 | |||||
1 | Funderend onderwijs | 13,5 | – 13,5 | ||||
16 | BSIK | 26,6 | 11,5 | 6,2 | 2,5 | – 46,9 | |
16 | GATE | 1,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 1,0 |
16 | AUTOMOTIVE | 0,1 | |||||
14 | Beelden voor de toekomst | 24,7 | 23,8 | 22,9 | 22,0 | 21,1 | |
7 | Rendement & excellentie | 5,0 | 5,0 | 10,0 | 15,0 | 15,0 | |
1 | Deltaplan Beta & techniek | 7,0 | 8,5 | 4,5 | |||
3 | Deltaplan Beta & techniek | 10,0 | 10,0 | ||||
6 | Deltaplan Beta & techniek | 6,0 | 6,0 | 8,0 | |||
3 | Leren door te experimenteren | 7,5 | 12,5 | 5,0 | |||
4 | Beroepsonderwijsin bedrijf: leerwerktrajecten voor jongeren op maat | 26,3 | |||||
4 | Beroepsonderwijs in bedrijf: docentstages in het bedrijfsleven | 16,0 | |||||
4 | Beroepsonderwijsin bedrijf: leer- en examenmateriaal | 29,5 | |||||
4 | Beroepsonderwijsin bedrijf: EVC-trajecten en procedures | 10,5 | |||||
1 | VVE | 9,4 | 22,5 | 13,1 | |||
16 | Parelsnoer | 11,8 | 7,8 | 7,8 | 7,8 | ||
16 | ITER | 15,0 | |||||
Totaal bijstellingen | 96,0 | 205,3 | 146,3 | 105,2 | 13,8 | 39,0 |
Aandeel PO en LNV in funderend onderwijs
Deze mutaties betreft de overboeking van de FES-middelen die in eerste instantie op artikel 3 zijn geboekt en nu worden overgeboekt naar artikel 1 en LNV.
Deze mutatie betreft eveneens een overboeking naar LNV voor lesmateriaal, docentstages en leren in bedrijf.
Deze middelen zijn bedoeld als voortzetting van bestaand beleid.
Deze middelen zijn bestemd voor de drie technische universiteiten om samen vijf toponderzoeksinstituten op te richten. Met dit geld kunnen zij dertig nieuwe hoogleraren aanstellen voor deze «Centers of Excellence». (Deze middelen waren in afwachting van een goed projectplan al gereserveerd en zijn per Voorjaarsnota overgeboekt naar de begroting van OCW).
Grootschalige researchfaciliteiten
Deze middelen die op basis van het advies van NWO geconcentreerd en grootschalig worden ingezet voor investeringen in de researchinfrastructuur.
Voor de FES-middelen die niet op de OCW-begroting waren gereserveerd is de bijbehorende prijsbijstelling ontvangen.
BSIK (Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur)
In de Voorjaarsnota 2006 is vanuit 2005 al een bedrag overgeboekt voor BSIK-project Delft Cluster.
Bovengenoemde FES-middelen zijn al in de Voorjaarsnota verwerkt en toegelicht.
Deze mutatie betreft een kasschuif zodat de gereserveerde middelen in één keer in 2006 aan de gemeenten kunnen worden verstrekt.
Deze mutatie betreft eveneens een kasschuif om de middelen in overeenstemming te brengen met het uitgavenpatroon van het project Lofar.
Deze middelen zijn bestemd voor GATE (Game Research for Training and Entertainment).
Het project Beelden voor de toekomst behelst het conserveren, digitaliseren en toegankelijk maken van video, film, audio en foto’s, in het bijzonder ten behoeve van educatief gebruik, maar ook voor de creatieve industrie en het algemeen publiek. Vanuit het FES wordt € 154 miljoen voorgefinancierd in de periode 2007–2013. Van het project zijn inbare baten te verwachten in de periode 2014–2025. Deze baten bedragen € 65 miljoen en vloeien terug naar het FES. Per saldo komt daarmee € 90 miljoen beschikbaar.
Het project «rendement & excellentie» betreft het tijdelijk subsidiëren van kansrijke projecten die tot doel hebben meer rendement en/of excellentie in het hoger onderwijs te realiseren.
Het aanpakken van randvoorwaardelijke knelpunten van het onderwijs in bèta & techniek, waaronder deelprojecten gericht op uitwisseling van docenten in het voortgezet en hoger onderwijs, bijscholing docenten in het primair onderwijs en bijscholen pabo-studenten, en het aanpassen van de fysieke leeromgeving in het voortgezet onderwijs voor dit type onderwijs.
Het project Leren door te experimenteren betreft het opzetten van experimenten en onderzoeken op het gebied van doeltreffendheid van onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen en efficiency in het primair en voortgezet onderwijs.
Dit project zorgt voor een verbetering van de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Het betreft:
• Het realiseren van leerwerktrajecten voor kwetsbare groepen werklozen;
• Een fonds voor vernieuwingsprojecten op het gebied van de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven;
• Projecten gericht op het verhogen van de kwaliteit en beschikbaarheid van stage- en leerwerkplekken en investeringen in randvoorwaarden voor leerwerk en EVC-trajecten. Bijvoorbeeld praktijkplaatsen en leer- en examenmateriaal, EVC-procedures, docentstages in het bedrijfsleven.
Voor- en vroegschoolse educatie
In totaal wordt er € 45 miljoen extra beschikbaar gesteld voor vve. Eind 2010 moet 70% van de kinderen uit de doelgroep deelnemen aan een vve-programma dat hun (taal)ontwikkeling vroegtijdig stimuleert. Met deze middelen kunnen gemeenten voor de voorschoolse programma’s al eerder 70% bereiken.
Het opzetten van een infrastructuur voor biobanken waar patiëntengroepen op een gestandaardiseerde manier opgenomen en geanalyseerd kunnen worden. Deze eenmalige investeringsimpuls maakt het mogelijk om nieuwe kennisinfrastructuur op te zetten die uiteindelijk de publieke dienstverlening kan verbeteren.
ITER (International Thermonuclear Experimental Reactor)
Ontwikkelen van een reactor voor kernfusie en kennisoverdracht aan bedrijven binnen ITER. Doel is Nederland in een kansrijke positie te brengen voor het verwerven van opdrachten van ITER en een sterke wetenschappelijke positie binnen ITER.
Tabel 3 Bijstellingen t.o.v. geautoriseerde ontvangstenbegroting 2006 (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 1 445,3 | 1 344,7 | 1 138,6 | 1 159,0 | 1 155,5 | 1 037,1 |
Stand geautoriseerde ontwerpbegroting 2006 | 1 338,0 | 1 210,9 | 1 080,9 | 1 132,6 | 1 172,1 | 1 067,6 |
Totaal verschil | 107,3 | 133,8 | 57,7 | 26,4 | – 16,6 | – 30,5 |
Bestaande uit: | ||||||
Leerlingenontwikkeling | 6,3 | 4,8 | 5,6 | 6,3 | 7,7 | 9,5 |
Studiefinanciering | – 27,7 | – 33 | – 37 | – 36,1 | – 32,4 | – 33,4 |
FES-middelen | 96,0 | 205,3 | 146,3 | 105,2 | 13,8 | 39,0 |
Intertemporele compensatie: verkoop nob | 10,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 40,3 | 0,0 |
Intertemporele compensatie: commissie Schutte | 35,6 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Oalt | 18,0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Meevallers/ramingsbijstellingen | 3,2 | – 0,7 | – 1,7 | – 1,7 | – 1,7 | – 1,7 |
Totaal autonome en beleidsmatige bijstellingen | 141,5 | 176,4 | 113,2 | 73,7 | 27,8 | 13,4 |
Technische bijstellingen | – 34,2 | – 42,6 | – 55,4 | – 47,3 | – 44,3 | – 43,8 |
Totaal | 107,3 | 133,8 | 57,8 | 26,4 | – 16,5 | – 30,4 |
De verkoop van de NOB bedrijfsonderdelen heeft gefaseerd plaatsgevonden. De uitkering aan de Staat van de verkoopopbrengsten vindt gefaseerd in de tijd plaats in verband met de garantietermijnen en verplichtingen die verbonden zijn aan de individuele verkooptransacties.
Deze post betreft een kasschuif van de geraamde ontvangsten naar aanleiding van de Commissie Schutte.
Het betreft hier een bijstelling van de autonome ramingen en desalderingen met de uitgaven.
Tot slot volgt hieronder de meerjarenraming per beleidsartikel.
Tabel 4: De uitgavenkant van de ontwerpbegroting 2007 per beleidsartikel (x € 1 miljoen) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Primair onderwijs | 8 303,1 | 8 238,6 | 8 230,9 | 8 199,6 | 8 168,8 | 8 136,6 |
Voortgezet onderwijs | 5 771,0 | 5 869,5 | 5 745,0 | 5 678,1 | 5 662,9 | 5 648,3 |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 3 082,3 | 3 057,3 | 3 038,4 | 3 057,4 | 3 056,0 | 3 061,6 |
Technocentra | 9,1 | 9,1 | 9,1 | 9,1 | 0,0 | 0,0 |
Hoger beroepsonderwijs | 1 879,6 | 1 968,5 | 2 003,1 | 2 051,0 | 2 072,5 | 2 112,3 |
Wetenschappelijk onderwijs | 3 408,1 | 3 467,0 | 3 518,1 | 3 568,4 | 3 619,7 | 3 670,4 |
Internationaal beleid | 17,1 | 16,6 | 16,9 | 16,9 | 16,9 | 16,9 |
Onderwijspersoneel | 174,9 | 157,0 | 140,9 | 151,4 | 151,7 | 151,7 |
Informatie- en communicatietechnologie | 38,9 | 31,1 | 29,4 | 30,1 | 30,1 | 30,1 |
Studiefinanciering | 3 532,7 | 3 060,6 | 3 483,1 | 3 616,0 | 3 742,1 | 3 843,7 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 303,8 | 307,8 | 312,8 | 313,2 | 311,2 | 307,0 |
Lesgelden | 5,5 | 5,9 | 6,0 | 6,2 | 6,1 | 4,8 |
Cultuur | 807,6 | 866,7 | 864,3 | 861,4 | 865,3 | 863,7 |
Media | 736,3 | 759,0 | 761,4 | 766,5 | 771,5 | 773,5 |
Onderzoek en wetenschappen | 952,1 | 934,2 | 909,1 | 913,5 | 858,2 | 822,4 |
Subtotaal beleidsartikelen | 29 022,0 | 28 748,9 | 29 068,6 | 29 238,8 | 29 333,0 | 29 443,0 |
Nominaal en onvoorzien | 46,0 | – 7,5 | – 7,5 | – 8,0 | – 8,0 | – 8,0 |
Ministerie algemeen | 134,8 | 118,2 | 114,2 | 110,6 | 109,3 | 109,2 |
Inspecties | 49,0 | 46,7 | 46,4 | 46,3 | 46,3 | 46,3 |
Adviesraden | 8,0 | 6,8 | 6,7 | 6,8 | 6,8 | 6,8 |
Subtotaal niet-beleidsartikelen | 237,7 | 164,2 | 159,9 | 155,8 | 154,4 | 154,3 |
Totaal ontwerpbegroting 2007 | 29 259,7 | 28 913,1 | 29 228,5 | 29 394,6 | 29 487,3 | 29 597,4 |
1.1 Algemene beleidsdoelstelling: het primair onderwijs bereidt voor op de leerloopbaan die het beste aansluit bij de talenten van de kinderen en levert een belangrijke bijdrage aan hun huidige en hun latere zelfstandige deelname aan de Nederlandse samenleving.
Alle kinderen hebben recht op passend en kwalitatief goed primair onderwijs in deugdelijk toegeruste scholen (Grondwet, art 23). De overheid houdt daarvoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, heeft de overheid de taak om ondersteuning te bieden en onderwijsachterstanden te voorkomen. De overheid verplicht ouders door middel van de Leerplichtwet om hun kinderen onderwijs te laten volgen. In de Koers Primair Onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 151) worden de richting en de hoofdlijnen van het beleid voor het primair onderwijs in de komende jaren geschetst.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister is verantwoordelijk voor een deugdelijk toegerust stelsel van kwalitatief goed en toegankelijk primair onderwijs.
• Onderwijsarbeidsmarkt: voldoende en goed onderwijspersoneel.
• Demografische ontwikkelingen, zoals veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie en het lerarenbestand.
Tabel 1.1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2001 | 2003 | 2005 | 2007 | 2010 | |
1. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde score op science» in groep 6 van het basisonderwijsBasiswaarde: – | 6 | top 5 | ||||
Bron: TIMMS | ||||||
2. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde wiskundeprestaties in groep 6» van het basisonderwijsBasiswaarde: – | 10 | top 5 | ||||
Bron: TIMMS | ||||||
3. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde leesvaardigheid in groep 6 van het basisonderwijs»Basiswaarde: – | 2 | top 5 | ||||
Bron: PIRLS | ||||||
4. Percentage leerlingen op basisscholen met havo of vwo-adviesBasiswaarde: – | 38% | 37% | 39% | 38% | 40% | |
Bron: NWO cohortonderzoek | ||||||
5. Percentage leerlingen op basisscholen met adviezen tot aan vmbo gemengde leerwegBasiswaarde: – | 24% | 25% | 25% | 27% | 25% | |
Bron: NWO cohortonderzoek | ||||||
6. Percentage leerlingen op basisscholen met havo of vwo- advies dat in leerjaar 3 feitelijk havo/vwo volgtBasiswaarde: – | 83% | 87% | 90% | |||
Bron: NWO cohortonderzoek | ||||||
7. Percentage leerlingen op basisscholen met een lager advies dat in leerjaar 3 toch havo/vwo volgtBasiswaarde: – | 14% | 15% | 20% | |||
Bron: NWO cohortonderzoek. |
Er zijn zeven indicatoren opgenomen die een beeld geven van de prestaties van leerlingen in het primair onderwijs (overigens gaat het hier om leerlingen in het basisonderwijs; van het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs zijn geen vergelijkbare resultaatgegevens bekend). Deze informatie wordt verzameld via internationaal (TIMMS, PIRLS) en nationaal steekproefonderzoek (NWO cohortonderzoek). Het onderzoek vindt niet elk jaar plaats: in sommige gevallen vindt het onderzoek slechts ééns in de vier tot acht jaar plaats. Toch zijn deze gegevens hier opgenomen, omdat ze een belangrijk beeld schetsen van het maatschappelijke effect van het onderwijs in deze sector. Dit betekent wel, dat bij de verantwoording in 2008 over het verslagjaar 2007 mogelijk niet altijd nieuwe gegevens gepresenteerd kunnen worden.
Het departementaal beleid moet ertoe bijdragen dat de prestaties van leerlingen in het basisonderwijs in Nederland op een hoog niveau blijven. De internationale benchmarks brengen dit nationaal prestatieniveau in beeld. Het is de ambitie dat het Nederlandse basisonderwijs tot de top vijf van de wereld behoort als het gaat om wat leerlingen presteren op gebieden als taal en rekenen.
Het is gewenst in het kader van de Lissabon-afspraken 50% van de leerlingenpopulatie naar het hoger onderwijs te begeleiden. Om deze doelstelling te bereiken, is het gewenst dat meer leerlingen in het primair onderwijs een hoger prestatieniveau bereiken en dat zij dat niveau ook vasthouden in het voortgezet onderwijs. Uit het cohortonderzoek van NWO blijkt wat de adviezen aan het einde van het basisonderwijs zijn en hoeveel leerlingen na drie jaar in het voortgezet onderwijs daadwerkelijk het geadviseerde onderwijs volgen. Voor beide indicatoren is een streefbeeld geformuleerd.
De bijdrage die de minister aan de algemene beleidsdoelstelling levert, is uitgewerkt in drie operationele beleidsdoelstellingen. Om de operationele doelstellingen te bereiken, wordt een aantal instrumenten ingezet. De resultaten van deze instrumenten dragen bij aan het behalen van de operationele doelstellingen en daarmee de algemene beleidsdoelstelling. De beleidsprestaties zijn, waar mogelijk en zinvol, verder beschreven in bijbehorende specifieke beleidsindicatoren. De effecten van het beleid worden daarnaast gemeten door onderzoeken, zie hiervoor het overzicht evaluatieonderzoeken. Een meer gedetailleerd beeld van het primair onderwijs kan worden verkregen in Bestel in Beeld (Bestel in Beeld 2005,http://www.minocw.nl/documenten/bestelinbeeld2005.pdf)
1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1.2 budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 7 922 743 | 8 302 019 | 8 237 430 | 8 229 706 | 8 198 433 | 8 167 610 | 8 135 361 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 7 881 588 | 8 303 113 | 8 238 646 | 8 230 887 | 8 199 649 | 8 168 826 | 8 136 577 |
Programma-uitgaven | 7 875 870 | 8 297 028 | 8 232 998 | 8 225 777 | 8 194 538 | 8 163 734 | 8 131 484 |
Stelselonderhoud | 7 488 456 | 7 776 573 | 7 740 056 | 7 809 448 | 7 806 228 | 7 795 455 | 7 764 422 |
• Personele bekostiging | 6 413 228 | 6 566 273 | 6 610 527 | 6 634 292 | 6 622 260 | 6 604 513 | 6 590 115 |
• Materiële bekostiging | 966 397 | 1 037 364 | 1 032 381 | 1 036 205 | 1 037 189 | 1 035 066 | 1 031 789 |
• Onderwijspersoneelsbeleid | 23 033 | 22 899 | 24 259 | 22 007 | 19 732 | 19 789 | 19 789 |
• Flankerend beleid invoering lumpsumfinanciering | 59 762 | 114 835 | 47 350 | 91 689 | 103 864 | 110 701 | 97 314 |
• Invoering onderwijsnummer | 7 672 | 5 958 | 4 358 | 1 558 | 0 | 0 | 0 |
• Versterken positie ouders | 2 417 | 2 625 | 3 244 | 3 394 | 3 394 | 2 954 | 2 954 |
• Overig | 15 946 | 26 619 | 17 937 | 20 303 | 19 789 | 22 432 | 22 461 |
Kwaliteiten innovatie | 76 618 | 81 136 | 87 145 | 84 523 | 76 184 | 71 684 | 71 686 |
• Innovatiein het primair onderwijs | 918 | 4 475 | 1 880 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Vergroten kwaliteitszorg | 675 | 200 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 |
• Verbreding techniek in het basisonderwijs | 150 | 230 | 7 260 | 8 500 | 4 500 | 0 | 0 |
• Cultuur en school | 5 812 | 7 650 | 7 350 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Schoolbegeleiding | 65 473 | 68 261 | 69 805 | 75 523 | 71 184 | 71 184 | 71 186 |
• Actief burgerschap en integratie | 0 | 320 | 350 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Overig | 3 590 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
School en omgeving | 268 161 | 332 480 | 364 268 | 306 871 | 288 001 | 274 952 | 275 169 |
• Wsns: onderwijs aan leerlingen met een specifieke zorgbehoefte (alleen specifieke projecten)* | 7 325 | 5 532 | 5 847 | 5 761 | 5 699 | 5 543 | 5 543 |
• Lgf: onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis (alleen specifieke projecten)* | 27 396 | 38 457 | 43 566 | 43 745 | 44 347 | 44 564 | 44 791 |
• Onderwijsachterstandenbeleid(alleen middelen voor gemeenten en specifieke projecten)* | 205 481 | 194 030 | 211 811 | 212 133 | 202 723 | 189 613 | 189 603 |
• Eerste opvang aan leerplichtige asielzoekers | 2 182 | 1 196 | 1 164 | 1 149 | 1 149 | 1 149 | 1 149 |
• Veiligheidop school | 8 758 | 21 450 | 21 450 | 21 450 | 21 450 | 21 450 | 21 450 |
• Brede scholen en dagarrangementen | 395 | 43 354 | 33 200 | 10 200 | 200 | 200 | 200 |
• Tussenschoolse opvang | 8 119 | 4 181 | 8 712 | 5 915 | 5 915 | 5 915 | 5 915 |
• Faciliteiten zieke leerlingen | 6 085 | 6 130 | 6 130 | 6 130 | 6 130 | 6 130 | 6 130 |
• Buitenschoolse opvang | 0 | 18 000 | 32 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Overig | 2 420 | 150 | 388 | 388 | 388 | 388 | 388 |
Programmakosten overig | 42 635 | 44 737 | 35 304 | 32 946 | 32 819 | 32 906 | 32 816 |
• Informatie Beheer Groep | 11 497 | 20 364 | 15 744 | 15 046 | 14 756 | 14 845 | 14 756 |
• Cfi | 31 138 | 24 373 | 19 560 | 17 900 | 18 063 | 18 061 | 18 060 |
Voorcalculatorische uitdelingen | 0 | 62 102 | 6 225 | – 8 011 | – 8 694 | – 11 263 | – 12 609 |
Apparaatsuitgaven | 5 718 | 6 085 | 5 648 | 5 110 | 5 111 | 5 092 | 5 093 |
Ontvangsten | 43 151 | 104 401 | 51 906 | 33 006 | 19 606 | 2 006 | 2 006 |
* NB: De reguliere financiering aan scholen voor «Weer Samen Naar School» (wsns), «Leerlinggebonden financiering» (lgf) en Onderwijsachterstandenbeleid zijn per 1 augustus 2006 onderdeel geworden van lumpsum en daarom opgenomen in «Personele bekostiging» en «Materiële bekostiging».
Tabel 1.3 budgetflexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 8 191 469 | 8 200 842 | 8 170 413 | 8 142 091 | 8 111 277 |
Totaal juridisch verplicht | 8 021 865 | 8 018 874 | 7 991 232 | 7 975 712 | 7 958 880 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 169 604 | 181 968 | 179 181 | 165 629 | 150 847 |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 750 | 1 550 |
Stelselonderhoud | 7 740 056 | 7 809 448 | 7 806 228 | 7 795 455 | 7 764 422 |
• Juridisch verplicht | 7 661 001 | 7 684 032 | 7 671 139 | 7 655 383 | 7 638 347 |
• Bestuurlijk gebonden | 79 055 | 125 416 | 135 089 | 139 622 | 125 125 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 450 | 950 |
Kwaliteiten innovatie | 87 145 | 84 523 | 76 184 | 71 684 | 71 686 |
• Juridisch verplicht | 77 445 | 75 523 | 71 184 | 71 184 | 71 186 |
• Bestuurlijk gebonden | 9 700 | 9 000 | 5 000 | 500 | 500 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
School en omgeving | 364 268 | 306 871 | 288 001 | 274 952 | 275 169 |
• Juridisch verplicht | 283 420 | 259 319 | 248 909 | 249 144 | 249 347 |
• Bestuurlijk gebonden | 80 848 | 47 552 | 39 092 | 25 508 | 25 222 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 300 | 600 |
1.3 Operationele doelstellingen
1.3.1 Stelselonderhoud: toerusten van scholen
Om scholen in staat te stellen te voldoen aan de toegankelijkheids- en kwaliteitseisen, heeft de overheid de wettelijke verantwoordelijkheid de door haar bekostigde scholen deugdelijk toe te rusten door middel van personele en materiële bekostiging. Om scholen en schoolbesturen beter te laten inspelen op specifieke omstandigheden en onderwijs op maat te bieden, is een omslag naar meer verantwoordelijkheid voor de sector primair onderwijs nodig. Ten eerste is daarvoor een andere manier van bekostigen noodzakelijk. Vanaf 1 augustus 2006 is daarom de lumpsumbekostiging in de sector primair onderwijs ingevoerd. Bij meer ruimte en verantwoordelijkheid voor de sector passen nieuwe checks and balances. Dit betekent dat de horizontale en de verticale verantwoording van het school(bestuur) worden versterkt.
De overheid heeft – hoewel grondwettelijk niet verplicht – ook een verantwoordelijkheid genomen voor het toerusten van Nederlandse scholen in het buitenland.
• Personele bekostiging: Scholen ontvangen op basis van leerlingaantallen en leerlingkenmerken een lumpsumbekostiging van de rijksoverheid om onderwijspersoneel aan te kunnen stellen. Daarnaast ontvangen scholen middelen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. Hiermee zijn zij in staat hun personeelsbeleid toe te spitsen op de specifieke omstandigheden van de school.
• Materiële bekostiging: Het rijk verstrekt schoolbesturen een lumpsumbekostiging voor de materiële instandhouding van scholen, die gebaseerd is op programma’s van eisen. In 2006 heeft een evaluatie van de programma’s van eisen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 246, nr. 7) plaatsgevonden.
• Onderwijspersoneelsbeleid: De hiervoor in te zetten instrumenten en activiteiten voor 2007 worden toegelicht in artikel 9, Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid. Dit geldt tevens voor de meetbare gegevens.
• Flankerend beleid invoering lumpsumfinanciering: Met ingang van 1 augustus 2006 is het formatiebudgetsysteem afgeschaft en omgezet in lumpsumbekostiging. In januari 2006 bleek dat nog niet alle schoolbesturen voldoende waren voorbereid op de invoering van lumpsumbekostiging. Daarom wordt het «flankerend beleid invoering lumpsumbekostiging» gedurende het eerste jaar van de lumpsumbekostiging, het schooljaar 2006–2007, voortgezet. Tegelijk met de invoering van lumpsumbekostiging gaat een vierjarige overgangsregeling van start, om herverdeeleffecten te verzachten. Als laatste waarborg is een vangnet ingericht. De effecten worden gevolgd via het geïntegreerde toezicht en door middel van evaluaties van de jaarverslagen.
• Invoering onderwijsnummer: Een onderwijsnummer zal worden ingevoerd om bij te dragen aan een betere controle op de rechtmatigheid van de bekostiging, een beter inzicht in het functioneren van het onderwijsbestel en onderwijsbeleid aan de hand van goede beleidsinformatie en het verlagen van de administratieve lasten voor de scholen. De systemen van de uitvoeringsorganisaties en de softwarepakketten van de scholen zullen worden aangepast. In overleg met de ketenpartners in dit project en op basis van de ervaringen in het voortgezet onderwijs en de beroeps- en volwasseneneducatie worden twee schooljaren uitgetrokken voor de voorbereiding. Procesmanagers zullen de scholen ondersteunen bij de invoering.
• Versterken positie ouders: In 2007 zal één informatie- en servicefunctie voor alle ouders in het primair en voortgezet onderwijs beschikbaar komen. De vier landelijke ouderorganisaties versterken de medezeggenschapsfunctie van ouders door het geven van cursussen en ondersteuning en voeren projecten «deskundigheidsbevordering ouders» uit. Daarnaast wordt jaarlijks door het ministerie de Gids voor ouders en verzorgers uitgebracht. De activiteiten zijn vastgelegd in de Intentieverklaring school-ouderbetrokkenheid (Kamerstukken 2005–2006, Bijlage bij kamerstuk 30 183, nr. 2)
Tabel 1.4 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
1. Rapportcijfer ouders over de school van hun kindBasiswaarde: – | 7,5 | 7,5 | 7,6 | 7,6 | 7,7 | 7,6 | 7,7 |
Bron: Onderwijsmeter. |
Ouders worden jaarlijks gevraagd naar hun oordeel over de kwaliteit van de school van hun kind. In 2006 is het rapportcijfer 7,6. Het is de ambitie om dit cijfer in de toekomst minimaal te behouden. Daarbij zal het toekomstig realisatiecijfer overigens niet alleen beïnvloed worden door het departementaal beleid, waaronder specifiek het beleid met betrekking tot de ouderbetrokkenheid, maar ook door factoren waar het departement minder direct invloed op kan en wil uitoefenen.
Tabel 1.5 Leerlingen primair onderwijs (x 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Leerlingen basisonderwijs | |||||||
– geen gewicht | 1 199,2 | 1 209,6 | 1 218,2 | 1 225,8 | 1 225,9 | 1 223,2 | 1 223,2 |
– 0.25 | 158,9 | 152,1 | 147,0 | 143,3 | 139,5 | 136,6 | 136,6 |
– 0.3 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
– 0.4 | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,1 |
– 0.7 | 2,9 | 2,9 | 2,9 | 2,9 | 2,9 | 2,9 | 2,9 |
– 0.9 | 186,9 | 186,3 | 185,6 | 185,1 | 183,4 | 181,6 | 181,6 |
– 1.2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Subtotaal | 1 549,0 | 1 551,9 | 1 554,8 | 1 558,2 | 1 552,9 | 1 545,3 | 1 545,3 |
Leerlingen trekkende bevolking | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 |
Totaal | 1 549,3 | 1 552,2 | 1 555,1 | 1 558,5 | 1 553,2 | 1 545,6 | 1 545,6 |
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs | 48,3 | 47,0 | 45,7 | 44,6 | 43,6 | 42,5 | 42,5 |
– waarvan anderstalige leerlingen | 9,2 | 9,0 | 8,9 | 8,8 | 8,7 | 8,6 | 8,7 |
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs | 59,5 | 59,9 | 60,1 | 60,2 | 60,4 | 60,6 | 60,6 |
– waarvan anderstalige leerlingen | 11,1 | 11,0 | 10,9 | 10,9 | 10,8 | 10,7 | 10,7 |
Ambulant begeleide leerlingen | 26,4 | 26,5 | 26,5 | 26,5 | 26,5 | 26,5 | 26,5 |
Aantal leerlingen in eerste opvang leerplichtige asielzoekers | 0,9 | 0,9 | 0,9 | 0,9 | 0,9 | 0,9 | 0,9 |
Bron: Referentieraming 2006, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren.
NB: De gewichtenregeling is herzien per 1 augustus 2006. Hierdoor zijn twee nieuwe gewichten (0.3 en 1.2) ingevoerd en zal geleidelijk tot en met 1 oktober 2009 de oude gewichtenregeling worden afgebouwd. Omdat de bovengenoemde aantallen zijn berekend op basis van de laatste telling per 1 oktober 2005, zijn er nog geen aantallen voor de nieuwe gewichten bekend.
Tabel 1.6 (Gesaldeerde) uitgaven per leerling, excl. IB-Groep, CFI en apparaatskosten (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
WPO: basisonderwijs en speciaal basisonderwijs | 4,3 | 4,4 | 4,4 | 4,4 | 4,4 | 4,4 | 4,4 |
WEC: (voortgezet) speciaal onderwijs | 16,2 | 18,3 | 19,0 | 19,0 | 19,0 | 19,0 | 19,1 |
Primair onderwijs | 4,7 | 4,9 | 4,9 | 4,9 | 5,0 | 5,0 | 4,9 |
Bron: Referentieraming 2006, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren.
NB: De berekeningswijze is als volgt: gesaldeerde uitgaven in de respectievelijke jaren in constante prijzen gedeeld door het aantal leerlingen per 1 oktober van de respectievelijke jaren. In tegenstelling tot eerdere begrotingen wordt er geen onderscheid meer gemaakt naar de uitgaven per leerling in het basisonderwijs en in het speciaal basisonderwijs. Door de invoering van lumpsum is deze splitsing niet meer zinvol.
Tabel 1.7 Aantal scholen in het primair onderwijs | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Scholen voor basisonderwijs | 6 954 | 6 954 | 6 954 | 6 954 | 6 954 | 6 954 | 6 954 |
Scholen voor speciaal basisonderwijs | 326 | 326 | 326 | 326 | 326 | 326 | 326 |
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs | 323 | 323 | 323 | 323 | 323 | 323 | 323 |
Totaal primair onderwijs | 7 603 | 7 603 | 7 603 | 7 603 | 7 603 | 7 603 | 7 603 |
Bron: Cfi-tellingen, op teldatum 1 augustus van de respectievelijke jaren.
1.3.2 Kwaliteit en innovatie: waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs
Het onderwijs bereidt de leerling voor op de Nederlandse samenleving. Het primair onderwijs moet het voor de leerling mogelijk maken naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan die het beste aansluit bij zijn of haar talenten. Dit vraagt om kwalitatief goed primair onderwijs. De bestedingsruimte van scholen is verruimd door centrale innovatiemiddelen aan het lumpsumbudget van de scholen toe te voegen. Zo kunnen scholen beter verantwoordelijk zijn voor hun eigen kwaliteit en innovatie. De Inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Dit wordt nader toegelicht in artikel 19.
De Inspectie van het Onderwijs constateert in het Onderwijsverslag over 2004/2005 dat de kwaliteit van het basisonderwijs heel behoorlijk is en dat ten opzichte van vorig jaar weinig is veranderd. Voor een klein aantal scholen (ongeveer 2%) geldt dat zij niet voldoen aan de basisnormen voor kwaliteit. In het afgelopen jaar zijn afspraken gemaakt met de Inspectie van het Onderwijs over een effectieve aanpak van zeer zwakke scholen, gericht op versnelling.
Scholen voor speciaal basisonderwijs en de in de regionale expertisecentra georganiseerde scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs werken met veel inzet aan de verbetering van de kwaliteit. Deze scholen zijn echter gemiddeld nog te weinig doelgericht. De Inspectie van het Onderwijs volgt nauwgezet de ontwikkelingen op dit gebied.
Het eind 2005 opgerichte PO Platform Kwaliteit en Innovatie voert het innovatieplan 2006–2007 uit. Met dit plan worden scholen in staat gesteld om eigen innovatieprojecten uit te voeren. Deze aanpak is gericht op het op gang brengen van een krachtige innovatiebeweging van onderop. Het PO Platform Kwaliteit en Innovatie zal zoveel mogelijk innovatieprojecten bundelen, zodat versnippering van initiatieven wordt vermeden. Daarnaast zullen beleidsthema’s worden geagendeerd om tussen OCW en het PO Platform fasegewijs afspraken te maken over te bereiken resultaten, gecoördineerde vormgeving en uitvoering. In de rapportage Koers PO (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 259) wordt de voortgang van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie gemeld.
• Innovatie in het primair onderwijs: Innovatie heeft als doel de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en het onderwijs te laten aansluiten op de eisen van deze tijd. Onder verantwoordelijkheid van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie wordt het raamplan Innovatie uitgevoerd. Dit raamplan biedt scholen mogelijkheden om van elkaar te leren en diepteprojecten uit te voeren.
• Vergroten kwaliteitszorg: Scholen worden gestimuleerd de kwaliteit van het onderwijs systematisch te bewaken en te verbeteren. Onder verantwoordelijkheid van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie worden scholen ondersteund bij de ontwikkeling van de kwaliteitszorg in het primair onderwijs.
• Verbreding techniek in het basisonderwijs: Het programma «Verbreding Techniek in het Basisonderwijs» (VTB) stimuleert scholen in het primair onderwijs bèta en techniek een structurele plek te geven in het onderwijs aan leerlingen van groep 1 tot en met groep 8. Het programma levert een bijdrage aan het doel om meer kinderen te laten kiezen voor bèta en techniek (Deltaplan bèta/techniek, artikel 6 en 7 «Hoger Onderwijs»). Vanuit het FES (fonds economische structuurversterking) wordt in totaal € 20 miljoen geïnvesteerd om leerkrachten op het gebied van techniek in het primair onderwijs bij te scholen en om kennismobiliteit vanuit het bèta- en techniekveld richting basisscholen te bevorderen.
• Cultuur en school: Het doel van «cultuur en school» is een bijdrage te leveren aan de culturele vorming van kinderen. Daarbij wordt gestreefd naar een structurele verankering van cultuureducatie in het onderwijsprogramma. Indicatoren en effectgegevens zijn opgenomen in artikel 14 «Cultuur».
• Schoolbegeleiding: Schoolbegeleiding kan door scholen worden ingezet voor de verbetering van de kwaliteit van hun onderwijs. Schoolbegeleiding omvat begeleidingsactiviteiten, ontwikkelingsactiviteiten, advisering, informatieverstrekking en evaluatie, evenals activiteiten die dienen tot bevordering van een optimale schoolloopbaan van leerlingen. Per 1 augustus 2006 is de vraaggestuurde financiering van schoolbegeleiding ingevoerd. Vanaf die datum ontvangen de scholen het rijksbudget voor schoolbegeleiding en kunnen dan zélf besluiten of en bij wie zij schoolbegeleiding willen inkopen. Tot 1 januari 2008 is er sprake van een overgangssituatie; tot die datum ontvangen de schoolbegeleidingsdiensten nog 50% van het rijksbudget voor schoolbegeleiding.
• Actief burgerschap en integratie: OCW biedt scholen handreikingen om invulling te geven aan de wettelijke plicht (Wet van 9 december 2005, houdende opneming in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs van de verplichting voor scholen om bij te dragen aan de integratie van leerlingen in de Nederlandse samenleving, Staatsblad 2005, 678, 29 666) om aandacht te besteden aan actief burgerschap en sociale cohesie. In 2007 zal het ontwikkel- en onderzoeksproject «Burgerschapsvorming in de basisschool» verder worden ontwikkeld en uitgevoerd. Het doel van het project is om een leerplan te ontwikkelen dat scholen voor primair onderwijs steunt in het structureel vormgeven van hun pedagogische doelstelling om de leerlingen voor te bereiden op actief democratisch burgerschap. Dit leerplan zal na afloop van het project (in 2009) op 10% van de basisscholen in Nederland (ongeveer 700) zijn ingevoerd. Er zijn ook andere initiatieven, bekostigd uit het kennisbudget en uit sloa-middelen op beleidsartikel 3 «voortgezet onderwijs». Zo kunnen scholen voor good practices en lesmaterialen terecht op de website www.burgerschap.kennisnet.nl. De stichting leerplanontwikkeling ontwikkelt samen met de onderwijspraktijk en ondersteunende instellingen kernleerplannen.
Tabel 1.8 | ||||
---|---|---|---|---|
Meetbare gegevens | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
1. Innovatiein het primair onderwijs: percentage scholen dat een projectsubsidie ontvangt voor «scholen leren van elkaar»Basiswaarde: 0% in 2004 | 0% | – | 5% | 10% |
Bron: Projectenorganisaties | ||||
2. Vergroten kwaliteitszorg: percentage scholen dat het systeem van kwaliteitszorg goed op orde heeft naar de kwaliteitsnormen, die de Inspectie van het Onderwijs hanteert op basis van de wettelijke bevoegdheid van de Inspectie van het Onderwijs en conform de door de Inspectie van het Onderwijs gekozen methodiek van het bezoeken van scholen*Basiswaarde: 45% in 2003–2004 | 45% | 45% | 50% | 55% |
Bron: Onderwijsverslag |
* NB: De systematiek van de Inspectie van het Onderwijs is gewijzigd. Dit leidt tot kleine verschillen met de percentages genoemd in de begroting 2006.
• Innovatie in het primair onderwijs: het genoemde percentage is gebaseerd op het aantal scholen dat in aanmerking kan komen voor een projectsubsidie gegeven het beschikbare budget. De projectsubsidies worden verleend voor «leren van elkaar» (breedteprojecten) en «het uitdiepen van innovatieve thema’s» (diepteprojecten). De subsidie wordt pas verstrekt indien voldaan is aan de voorwaarden voor «scholen leren van elkaar» . De uitkomsten van «scholen leren van elkaar» worden verspreid zodat 4 000 scholen (50%) actief opbrengsten kunnen gebruiken in het onderwijs.
• Vergroten kwaliteitszorg: van 2002 tot 1 augustus 2006 heeft het project Q*Primair gefunctioneerd. Q*Primair had versterking van kwaliteitszorg in het primair onderwijs tot doel. De genoemde meetbare gegevens en streefwaarde in de voorgaande begrotingen zijn gebaseerd op de activiteiten van Q*Primair. De activiteiten van Q*Primair gaan onderdeel uit maken van de activiteiten van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie. Het PO Platform ontwikkelt een stapsgewijze aanpak gericht op de ambitie om het overgrote deel van de scholen (90%) een voldoende te laten scoren op kwaliteitszorg volgens de normen van de Inspectie van het Onderwijs. Eind schooljaar 2006–07 heeft 55% van alle scholen een voldoende. Afspraken zullen worden gemaakt over een aanpak om het realisatieniveau stapsgewijs te verhogen, met aparte aandacht voor zeer zwakke scholen.
1.3.3 School en omgeving: ondersteunen van leerlingen die extra zorg nodig hebben, het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden en het stimuleren van sluitende dagarrangementen.
Ook voor leerlingen die zonder extra zorg niet goed in staat zijn onderwijs te volgen, is het noodzakelijk dat zij passend onderwijs kunnen volgen. Het gaat hier bijvoorbeeld om leerlingen met leermoeilijkheden of grote leerachterstanden of om leerlingen met een handicap of stoornis die een belemmering kunnen zijn bij het volgen van regulier onderwijs.
De school is een centrale schakel in een keten van voorzieningen voor álle kinderen van 0 tot 12 jaar. Het is van belang dat op lokaal en op landelijk niveau samenhangend jeugdbeleid wordt gerealiseerd.
Door meer samenhang te bewerkstelligen in de voorzieningen voor 0- tot 12-jarigen worden de ontwikkelingskansen van kinderen vergroot. Een sluitend, afwisselend dagprogramma bieden aan kinderen, al dan niet binnen een brede school, vergemakkelijkt de combinatie van arbeid en zorg voor de ouders van jonge kinderen. Ook draagt samenhang bij aan het voorkomen van achterstanden, uitval, leer- en gedragsmoeilijkheden.
Verschillende voorzieningen sluiten nog onvoldoende op elkaar aan: scholen, opvang- en zorginstellingen, sport- en cultuuraanbieders en medeoverheden (gemeenten en provincies) stuiten op problemen bij het realiseren van meer samenhang in het aanbod. Het kabinet ondersteunt lokale initiatieven en stimuleert dat er meer brede scholen ontstaan.
Daarnaast is het van belang voor leerlingen en personeel dat het leren plaatsvindt in een veilig schoolklimaat. De «Evaluatie van de zorgstructuur» is aanleiding geweest voor een fundamentele discussie over de inrichting van het onderwijs aan zorgleerlingen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 21 860, nr. 75 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 728, nr. 75). Het naast elkaar bestaan van drie verschillende zorgstructuren binnen het onderwijs leidt tot knelpunten in de afstemming en leerlingen vallen tussen wal en schip. Verkend wordt of de invoering van een zorgplicht een oplossing kan bieden. Op grond van de zorgplicht krijgen schoolbesturen de verantwoordelijkheid om voor elke leerling die zich aanmeldt of staat ingeschreven bij één van de scholen binnen het bestuur een passend onderwijsarrangement te bieden. Indien de school het arrangement niet (volledig) zelf kan bieden, dan moet de school in overleg met scholen in de buurt tot een arrangement komen.
• Weer samen naar school: in de Wet op het primair onderwijs is geregeld dat scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal basisonderwijs in samenwerkingsverbanden werken om leerlingen die (tijdelijk) extra zorg nodig hebben, een continuüm aan zorg te bieden. De financiering hiervoor is opgenomen in het lumpsumbudget van scholen. Apart opgenomen zijn de middelen die hiervoor aan de samenwerkingsverbanden worden toegekend. Aanvullend hierop worden middelen beschikbaar gesteld voor de verbetering van de leerlingenzorg, bijvoorbeeld voor de verbetering van de handelingsbekwaamheid van de leerkracht, voor een evaluatiekader voor de leerlingenzorg en voor het omgaan met leesproblemen en dyslexie bij een leerling.
• Leerlinggebonden financiering: op grond van de Wet op de expertisecentra kunnen ouders ervoor kiezen hun geïndiceerde kind bij het speciaal onderwijs in te schrijven of bij het reguliere onderwijs met een leerlinggebonden budget. De reguliere financiering is opgenomen in het lumpsumbudget van de scholen. Apart opgenomen zijn middelen die niet direct naar de scholen gaan, maar naar bijvoorbeeld de regionale expertise centra en naar de Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (LCTI).
• Onderwijsachterstandenbeleid: dit instrument dient ter voorkoming en bestrijding van achterstanden die zijn opgelopen door sociale, culturele en economische omstandigheden. Het bestrijden van deze achterstanden vindt plaats via gemeenten (voorschoolse educatie en schakelklassen) en via scholen (gewichtenregeling, vroegschoolse educatie inclusief extra middelen uit motie Verhagen). De middelen voor 31 grote steden worden verdeeld via de «Brede Doeluitkering Sociaal Integratie Veiligheid». De middelen voor de scholen zijn opgenomen in het lumpsumbudget van de scholen. De middelen voor«voor- en vroegschoolse educatie» worden tevens ingezet als preventie tegen latere schooluitval. In artikel 4 (Beroeps- en Volwasseneneducatie) is een verdieping van het onderwerp«voortijdig schoolverlaten» opgenomen. In 2006 is de gewichtenregeling aangepast. In het schooljaar 2006/2007 wordt een begin gemaakt met het geleidelijk invoeren van de nieuwe gewichtenregeling. Eind 2010 moet 70% van de kinderen uit de doelgroep deelnemen aan een VVE-programma dat hun (taal)ontwikkeling vroegtijdig stimuleert. Tot augustus 2006 waren gemeenten verantwoordelijk voor de voorschool èn de vroegschool. Na augustus zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de financiering van de voorschoolse educatie en de scholen voor de vroegschoolse educatie. Gemeenten trekken daarom na augustus 2006 geleidelijk middelen terug uit de vroegschool. Uit de FES-middelen komt € 45 miljoen extra beschikbaar voor VVE. Deze middelen worden ingezet om dit uitgroeiproces te versnellen. Gemeenten kunnen dan sneller het volledige budget inzetten op de voorschool en hierdoor voor de voorschoolse programma’s al eerder een doelgroepbereik van 70% halen.
• Eerste opvang aan leerplichtige asielzoekers: Gemeenten ontvangen een specifieke uitkering ter tegemoetkoming in de kosten voor de eerste opvang van vreemdelingen aan een school die gelegen is in de desbetreffende gemeente. Gebleken is dat gemeenten problemen hebben met de uitvoering van de regeling. Om die reden is in overleg met betrokken partijen besloten om de regeling na 1 augustus 2007 niet te verlengen maar de beschikbare middelen met ingang van de genoemde datum in de vorm van aanvullende formatie rechtstreeks aan de scholen toe te kennen.
• Veiligheid op school: Subsidiëring van het Centrum School en Veiligheid. Subsidiëring van extra inzet voor schoolmaatschappelijk werk voor de opvang van risicoleerlingen. Bekostiging van 1000 extra ZMOK-plaatsen.
• Brede scholen en dagarrangementen: Brede scholen zijn lokale initiatieven. Door voorlichting (onder andere door middel van de websitewww.bredeschool.nl) levert OCW een bijdrage aan de lokale initiatieven. Het programma dagarrangementen (2006–2008) levert een bijdrage in de vorm van goede voorbeelden voor onder andere brede scholen. In 2006 en 2007 is in totaal € 36 miljoen (FES-middelen) beschikbaar voor aanpassingen in de huisvesting van scholen met als doel deze voorzieningen geschikt te maken voor multifunctioneel gebruik.
• Tussenschoolse opvang: Schoolbesturen zijn sinds het schooljaar 2006/2007 verantwoordelijk voor het (laten) organiseren van een overblijfvoorziening. Voor de scholing van overblijfmedewerkers kunnen schoolbesturen een subsidie aanvragen. Scholen voor speciaal basisonderwijs ontvangen extra middelen om gedurende de middagpauze twee extra onderwijsassistenten in te zetten. Deze middelen staan in tabel 1.1 onder «personele bekostiging». De € 30 miljoen die eerder beschikbaar is gesteld voor het laten organiseren van tussenschoolse opvang, is opgenomen onder «materiële bekostiging».
• Faciliteiten zieke leerlingen: Schoolbegeleidingsdiensten ontvangen middelen om het onderwijsprogramma voor zieke leerlingen te faciliteren. De thuisschool kan ondersteuning inroepen van de schoolbegeleidingsdienst indien de leerling is opgenomen in een (niet-academisch) ziekenhuis of ziek thuis zit. De academische ziekenhuizen ontvangen rechtstreeks middelen voor de educatieve voorzieningen van leerlingen die daar zijn opgenomen.
• Buitenschoolse opvang: Voor het uitvoeren van de motie Van Aartsen/Bos (Motie om scholen te verplichten voor- en naschoolse opvang te bieden of faciliteiten daartoe te bieden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300, nr. 14) wordt artikel 45 van de Wet op het primair onderwijs gewijzigd. De wijziging houdt in dat scholen de aansluiting met buitenschoolse opvang moeten regelen voor ouders die dit wensen. Doel hiervan is om bestaande organisatorische problemen voor ouders op te lossen zodat deze dan meer tijd zullen hebben voor betaalde arbeid en hun arbeidsdeelname mogelijk willen en kunnen verhogen. Het voornemen is dat per 1 januari 2007 scholen een inspanningsverplichting hebben, per 1 augustus 2007 geldt een resultaatsverplichting. Per 1 augustus 2007 moeten dus alle scholen (100%) aansluiting met de buitenschoolse opvang bieden voor ouders die dit wensen. Voor de invoering van de motie Van Aartsen/Bos is voor het schooljaar 2006–2007 een bedrag van € 50 miljoen gereserveerd voor basisscholen. Hiermee kan op iedere basisschool een onderwijsondersteunend medewerker een jaar lang circa vijf uur per week coördinatiewerkzaamheden uitvoeren.
Tabel 1.9 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
1. Weer samen naar school: de school voert de zorg planmatig uitBasiswaarde: 80% in 2004 | 80% | 76% | 80% | 80% | |||
Bron: Onderwijsverslag | |||||||
2. Weer samen naar school: de leraren stemmen de instructie en verwerking af op de verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingenBasiswaarde: 50% in 2004 | 50% | 47% | 50% | 50% | |||
Bron: Onderwijsverslag | |||||||
3. Weer samen naar school: aantal leerlingen op een plaatsingslijst van het speciaal basisonderwijs op 1 oktoberBasiswaarde: 620 in 2001 | 72 | 55 | 0 | 0 | |||
Bron: Inspectie van het Onderwijs | |||||||
4. Leerlinggebonden financiering: percentage leerlingen met een handicap, dat wordt ingeschreven in het reguliere onderwijsBasiswaarde: – | 25% | 25% | |||||
Bron: Cfi | |||||||
5. Onderwijsachterstandenbeleid: percentage doel- groepleerlingen onder 2 tot 6-jarigen, dat feitelijk deelneemt aan een vve-programmaBasiswaarde: 0% in 2000 | 50% | 70% | |||||
Bron: SCP | |||||||
6. Onderwijsachterstandenbeleid: aantal leerlingen deelgenomen aan schakelklassenBasiswaarde: 0 in 2006 | 0 | 9 000 | 9 000 | 9 000 | 9 000 | ||
Bron: Effectmeting schakelklassen | |||||||
7. Onderwijsachterstandenbeleid: reductie taalachterstand doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschoolBasiswaarde: 1 tot 2 jaar afhankelijk van de categorie achterstandsleerling | – 25% | – 30% | – 35% | ||||
Bron: NWO cohortonderzoek | |||||||
8. Veiligheid op school: percentage scholen met preventieve maatregelenBasiswaarde: 80% in 2003 | 90% | 90% | |||||
Bron: Quick Scan van Regioplan 2006/2007 | |||||||
9. Brede scholen en dagarrangementen: aantal brede scholen (streefwaarde gemeenten)Basiswaarde: 500 in 2004 | 500 | 600 | 1 200 | ||||
Bron: Jaarbericht Brede scholen in Nederland | |||||||
10. Tussenschoolse opvang: aantal overblijfmedewerkers dat op jaarbasis scholing ontvangtBasiswaarde: – | 7 342 | 10 510 | 5 000 | 5 000 | |||
Bron: Aanvragen subsidieregeling scholing overblijfmedewerkers (CFI) | |||||||
11. Buitenschoolse opvang: percentage scholen dat buitenschoolse opvang laat organiseren voor ouders die dit wensen.Basiswaarde: 29% in 2005 | 29% | 100% | |||||
Bron: Rapport Kinderopvang van acht tot half zeven? Een onderzoek onder basisschooldirecteuren, november 2005 |
• Weer samen naar school: Vanaf 2005 is het toezichtskader primair onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs gewijzigd. Naar aanleiding daarvan zijn door de Inspectie van het Onderwijs de gemiddelde scores van de scholen op de kwaliteitsindicatoren herberekend. Dit geldt voor de indicatoren «de school voert de zorg planmatig uit» en «de leraren stemmen de instructie en de verwerking af op de verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen». De omvang van de indicator «aantal leerlingen op een plaatsingslijst van het speciaal basisonderwijs» wordt jaarlijks per 1 oktober gemeten door de Inspectie van het Onderwijs. De doelstelling is dat er geen kinderen op een plaatsingslijst staan.
• Leerlinggebonden financiering: Ouders kunnen kiezen of zij hun geïndiceerde kind willen inschrijven in het (voortgezet) speciaal of in het regulier onderwijs met een rugzak. Hierdoor is het lastig een streefwaarde te formuleren. Op basis van internationaal onderzoek is de verwachting, dat circa 25% van de geïndiceerde leerlingen naar het regulier onderwijs gaat. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat internationaal gezien, in tegenstelling tot Nederland geen onderscheid wordt gemaakt tussen «lichte» problematiek (wsns) en «zwaardere» problematiek ((v)so/lgf). In de 25% kunnen dan ook leerlingen met lichtere problematiek zitten.
• Onderwijsachterstandenbeleid: Het is de bedoeling dat het percentage doelgroepleerlingen onder 2- tot 6-jarigen, dat feitelijk deelneemt aan een vve-programma over de periode 2006 tot 2010 groeit van 50% naar 70%. Het streven is dat in 2010 zo’n 36 000 leerlingen hebben deelgenomen aan een schakelklas. Gemiddeld zal dit over de jaren 2006 tot 2010 steeds zo’n 9000 leerlingen per jaar zijn, maar dit kan per jaar fluctueren. De taalachterstand van doelgroepleerlingen ten opzichte van niet-doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschool is afhankelijk van de categorie achterstandsleerling. De doelgroep bestaat uit allochtone leerlingen en autochtone achterstandsleerlingen, op basis van de oude gewichtenregeling. Tot en met het schooljaar 2009–2010 wordt de oude gewichtenregeling geleidelijk afgebouwd. Het doel is om de taalachterstand in jaren per categorie met steeds 5% per twee jaar te reduceren.
• Veiligheid op school: Het veiligheidsbeleid van het Ministerie van OCW is erop gericht dat veiligheid een structurele inbedding krijgt in het schoolklimaat. De aanwezigheid van preventieve maatregelen in een school duidt erop dat scholen beschikken over een (actief) veiligheidsbeleid.
• Brede scholen en dagarrangementen: Gemeenten streven naar 1200 brede scholen in 2010. OCW ondersteunt deze ambitie. Het aantal brede scholen zoals dat in het Jaarbericht wordt vermeld, is een indicator voor de mate waarin deze ambitie is gerealiseerd.
• Tussenschoolse opvang: Onderzoek van Research voor Beleid geeft aan dat gebruik van de regeling bijdraagt aan de deskundigheidsbevordering van de overblijfmedewerkers en daarmee aan de verbetering van de kwaliteit van de tussenschoolse opvang (Research voor beleid, 2004: Evaluatie van de subsidieregelingen scholing overblijfkrachten 2002, 2003). Het aantal medewerkers dat is geschoold geeft aan in hoeverre er gebruik is gemaakt van de «regeling scholing overblijfmedewerkers».
• Buitenschoolse opvang: het genoemde startpercentage is afkomstig van onderzoek onder 251 directeuren (eind 2005). Na de wetswijziging (WPO) waarmee basisscholen verantwoordelijk worden voor het organiseren van een voorziening voor buitenschoolse opvang moet 100% van de scholen hieraan voldoen. De verplichting gaat in per 1 augustus 2007.
1.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
Stelselonderhoud | |||
Review bestuurlijke condities | 2008 | Beleidsdoorlichting | |
Lumpsum | 2007–2010 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Materiële bekostiging | 2006–2007 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Onderwijshuisvesting | 2006–2007 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Beleidsvoerend vermogenbasisscholen | 2008 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Convenantsponsoring | 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Kwaliteit en innovatie | |||
Review innovatie en kwaliteit | 2008 | Beleidsdoorlichting | |
Groepsgrootteen effecten op leerprestaties | 2006 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Effectieve beleidscontexten voor zeer zwakke scholen | 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
School en omgeving | |||
Review institutionele omgeving school | 2008 | Beleidsdoorlichting | |
Review samenhang regulier en speciaal (basis)onderwijs | 2008 | Beleidsdoorlichting | |
Vernieuwing zorgstructuren po en vo | 2006 | Overig evaluatieonderzoek | |
Leerlingenstromen po | 2007 | Overig evaluatieonderzoek | |
Functioneren CvI | 2006 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Invloed ouders op onderwijs lgf-kinderen | 2006 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Relatie school, ouders en kinderen | 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Functioneren LCTI | 2006 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Schakelklassen | 2005–2009 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
vve-programma Startblokken en Basisontwikkeling | 2006 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Voor- en vroegschoolse programma’s | 2008 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Monitorvve | 2006, 2008, 2010 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Tussenschoolse opvang | 2006 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Brede scholen: aanpak en opbrengsten | 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Succescondities voor hoogbegaafde leerlingen | 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek | |
Diagnostisch instrument Dyslexie | 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek |
ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS
3.1 Algemene beleidsdoelstelling: leerlingen zijn goed voorbereid voor een vervolgopleiding uiteindelijk leidend tot de arbeidsmarkt.
Het voortgezet onderwijs omvat het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het praktijkonderwijs (pro).
Het voortgezet onderwijs telt ruim 900 000 leerlingen van 12 tot 18 jaar. Hun carrière in het voortgezet onderwijs is vaak beslissend voor hun succes in hun vervolgopleiding of latere werk. Met het overgrote deel van deze leerlingen gaat het prima op school, maar een fors aantal heeft extra zorg of begeleiding nodig om de schoolcarrière tot een goed einde te brengen, liefst met een diploma op zak.
Het voortgezet onderwijs biedt de leerlingen verschillende leerroutes aan, zodat zij een diploma halen dat past bij hun talenten en wensen. Uit het basisonderwijs stromen elk jaar zo’n 200 000 leerlingen de onderbouw binnen. Na 4, 5 of 6 jaar verlaat deze stroom het voortgezet onderwijs. Vele leerlingen stromen door met het vmbo-diploma naar het mbo, of vervolgen met het havo/vwo. Vanuit het havo/vwo starten veel leerlingen met een hbo- of een wo-opleiding.
De jaren op het voortgezet onderwijs vormen een interessante, maar gezien de leeftijdsfase van de leerlingen toch ook moeilijke periode. Voor de resultaten die de leerlingen in het vo bereiken is het belangrijk dat de leerlingen alle lessen volgen (inspecties op school worden strenger), niet tussentijds vertrekken (verlengen leerplicht tot 18 jaar), de lessen boeiend zijn (kundige docenten, leerwerk trajecten, maatschappelijke stage), dreigende problemen snel worden gesignaleerd (adequate Zorg Advies Teams) en aangepakt (Operatie Jong). De school heeft ook een verantwoordelijkheid om de leerlingen te begeleiden (praktijkonderwijs) naar het werk of naar het vervolgonderwijs. Wat doet de school hieraan voor de leerlingen?
Leraren en directeuren staan gelukkig steeds minder alleen in hun taak. We mogen verwachten dat de omgeving van de school meedenkt en verantwoordelijkheid neemt. Op haar beurt stelt de school zich open op. De school geeft haar omgeving de mogelijkheid om te mee te denken en te doen over de invulling van haar opleidende en opvoedende taak, om te controleren of de zaak goed gaat: de zogenoemde horizontale verantwoording. Het goed functioneren van deze horizontale relatie is een belangrijk aandachtspunt in de ontwikkeling naar nieuwe bestuurlijke verhoudingen (governance). Het voortgezet onderwijs wordt betaald door de centrale overheid. Namens de maatschappij let de Inspectie van het Onderwijs op de kwaliteit; daarnaast ziet de accountant toe op de rechtmatigheid van de uitgaven.
Het toezicht wordt binnen de sector voortgezet onderwijs, evenals in andere sectoren, door een aantal betrokkenen uitgeoefend:
– het bevoegd gezag van een instelling (het zogeheten intern toezicht);
– belanghebbenden (stakeholders) bij goed onderwijs (horizontale verantwoording);
– landelijke toezichthouders (de Inspectie van het Onderwijs, Cfi en de Auditdienst). Voor het goed functioneren van de totale jeugdketen is het van belang dat de Inspectie van het Onderwijs goed samenwerkt met de andere inspecties in het Jeugddomein.
De Tweede Kamer en de Algemene Rekenkamer controleren het beleid van de minister en het Ministerie.
In het stelsel van toezicht is sprake van proportionaliteit: des te beter het interne toezicht en de horizontale verantwoording functioneren, des te minder het verticale toezicht nodig is.
Zoals eerder aangegeven zal in 2007 worden voortgebouwd op de ervaringen van 2006 met geïntegreerd toezicht door landelijke toezichthouders en op de bevindingen rond horizontale verantwoording.
De bevindingen uit het stelsel van toezicht als geheel (inclusief het monitoren van signalen) leveren een beeld van de kwaliteit van het onderwijs en voor een risicoanalyse op stelselniveau.
Controle is nodig, maar wél binnen redelijke grenzen. Dat geldt ook voor voortgezet onderwijs. Daarom streven we naar deregulering en decentralisatie. Bij elk beleidsvoorstel wordt gestreefd naar maximale effectiviteit en minimale administratieve lasten.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister van OCW is verantwoordelijk voor het goed presteren van het vo-bestel, de bekostiging en de doelmatigheid. De scholen krijgen zoveel mogelijk vrijheid om hun onderwijs zelf vorm te geven teneinde het beste uit de leerling te halen. Die keuzes moeten wél worden verantwoord aan betrokkenen: met name ouders, leerlingen, personeel en inspectie.
• Onderwijsarbeidsmarkt: de aantrekkingskracht van banen in het onderwijs op onderwijzend personeel en toekomstig/potentieel onderwijzend personeel.
• Demografische ontwikkelingen, zoals veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie en het lerarenbestand.
3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.1 budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 7 460 600 | 5 739 725 | 5 836 444 | 5 713 881 | 5 646 994 | 5 631 818 | 5 617 411 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 5 570 761 | 5 770 999 | 5 869 481 | 5 744 990 | 5 678 111 | 5 662 934 | 5 648 328 |
Programma-uitgaven | 5 565 198 | 5 764 893 | 5 864 677 | 5 740 288 | 5 673 408 | 5 658 231 | 5 643 624 |
Stelselonderhoud: school centraal/bevrijd | 5 445 848 | 5 579 226 | 5 616 242 | 5 487 504 | 5 420 229 | 5 405 769 | 5 392 174 |
• Personele en materiële bekostiging | 5 386 135 | 5 516 556 | 5 523 507 | 5 391 662 | 5 341 877 | 5 331 716 | 5 318 120 |
• Onderwijsondersteuningen projecten | 51 516 | 51 626 | 67 900 | 71 007 | 54 167 | 50 268 | 50 269 |
• Innovatie | 4 332 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 |
• Harmonisatie BSM | 15 000 | 15 000 | 15 000 | 15 000 | 15 000 | ||
• Onderbouw | onderdeel van stelsel onderhoud | ||||||
• Tweede fase | 2 065 | 1 744 | 1 285 | 1 285 | 1 285 | 1 285 | 1 285 |
• Internationaal: internationale leerwegen | 400 | 400 | 400 | ||||
• Kwaliteitszorg/voortzetting Q5 project (incl. ISIS in 2005 en 2006) | 1 800 | 1 800 | 650 | 650 | |||
Schooltypen sluiten goed op elkaar aan, soepele schakels | 34 344 | 58 661 | 40 500 | 40 500 | 40 500 | 39 800 | 39 800 |
• Doorontwikkeling VMBO | 16 066 | 40 582 | 20 500 | 20 500 | 20 500 | 20 500 | 20 500 |
• Examens | 18 278 | 18 079 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 19 300 | 19 300 |
Leerlingen met gedrags, leer- en sociale/emotionele problemen worden specifiek behandeld | 56 700 | 88 700 | 169 400 | 175 200 | 175 400 | 175 500 | 175 400 |
• Leerplusarrangement/nieuwkomers | 75 000 | 75 000 | 75 000 | 75 000 | 75 000 | ||
• Uitvoeren maatregelen Plan van Aanpak Veiligheid | 56 700 | 86 700 | 86 700 | 86 400 | 86 400 | 86 400 | 86 400 |
• Jeugdbeleiden Zorg- en Adviesteams | 2 000 | 2 000 | |||||
• VSV/verlenging leerplicht (zie BVE) | 5 700 | 13 800 | 14 000 | 14 100 | 14 000 | ||
Het leeraanbod gericht op soc. en maatsch. vaardigheden neemt toe en de leerling krijgt vaker te maken met maatsch. praktijk | 3 177 | 9 754 | 15 129 | 13 629 | 13 629 | 13 629 | 13 629 |
• Bevorderen maatschappelijke stages | 2 392 | 9 254 | 13 629 | 13 629 | 13 629 | 13 629 | 13 629 |
• Sport | 785 | 500 | 1 500 | ||||
Programmakosten overig | 25 129 | 28 552 | 23 406 | 23 455 | 23 650 | 23 533 | 22 621 |
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 14 590 | 18 504 | 14 888 | 14 958 | 15 072 | 14 956 | 14 044 |
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 10 539 | 10 048 | 8 518 | 8 497 | 8 578 | 8 577 | 8 577 |
Apparaatsuitgaven | 5 563 | 6 106 | 4 804 | 4 702 | 4 703 | 4 703 | 4 704 |
Ontvangsten | 4 886 | 111 696 | 129 196 | 23 861 | 6 361 | 1 361 | 1 361 |
Tabel 3.2 budgetflexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 5 841 271 | 5 716 833 | 5 649 758 | 5 634 698 | 5 621 003 |
Totaal juridisch verplicht | 5 655 483 | 5 605 353 | 5 556 579 | 5 545 196 | 5 530 338 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 185 601 | 111 106 | 92 805 | 89 128 | 90 291 |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 187 | 374 | 374 | 374 | 374 |
Stelselonderhoud: de school centraal/bevrijd | 5 616 242 | 5 487 504 | 5 420 229 | 5 405 769 | 5 392 174 |
• Juridisch verplicht | 5 430 454 | 5 376 024 | 5 327 050 | 5 316 267 | 5 301 509 |
• Bestuurlijk gebonden | 185 601 | 111 106 | 92 805 | 89 128 | 90 291 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 187 | 374 | 374 | 374 | 374 |
Schooltypen sluiten goed op elkaar aan, soepele schakels | 40 500 | 40 500 | 40 500 | 39 800 | 39 800 |
• Juridisch verplicht | 40 500 | 40 500 | 40 500 | 39 800 | 39 800 |
• Bestuurlijk gebonden | |||||
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | |||||
Leerlingen met gedrags-, leer- en sociale/emotionele problemen worden specifiek behandeld | 169 400 | 175 200 | 175 400 | 175 500 | 175 400 |
• Juridisch verplicht | 169 400 | 175 200 | 175 400 | 175 500 | 175 400 |
• Bestuurlijk gebonden | |||||
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | |||||
Het leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden neemt toe en de leerling krijgt vaker te maken met maatschappelijke praktijk | 15 129 | 13 629 | 13 629 | 13 629 | 13 629 |
• Juridisch verplicht | 15 129 | 13 629 | 13 629 | 13 629 | 13 629 |
• Bestuurlijk gebonden | |||||
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden |
3.3 Operationele doelstellingen
3.3.1 Stelselonderhoud: de school centraal/bevrijd
Door de school als instituut «te bevrijden van ketens» (Koers VO: Tweede Kamer,vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 151), krijgt de school de ruimte om zelf invulling te geven aan de manier waarop voor haar doelgroep leerlingen het meest effectief geleerd wordt (het hoe). De centrale overheid legt op hoofdlijnen vast wát geleerd moet worden.
• Personele en materiële bekostiging
Voor de leerlingen ontvangen de scholen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de scholen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en te voorzien in kosten van de materiële instandhouding, zoals gebouwonderhoud, inventaris en leermiddelen, energiekosten, ict voorzieningen en schoonmaak.
Het voortgezet onderwijs kent al 10 jaar de lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. Deze bekostigingswijze garandeert de scholen een grote mate van vrijheid in de bestedingen.
• Landelijke onderwijsondersteunende activiteiten en projecten
De scholen voor voortgezet onderwijs worden verantwoordelijk voor de aansturing van de landelijke onderwijsondersteuning, zodat de scholen zelf kunnen kiezen welke kant ze op willen. De sloa-instellingen gaan dus vraaggestuurder werken, via de sectororganisatie krijgen de scholen meer verantwoordelijkheid voor de programmering. Het proces zal in 2009 starten en in 2013 afgerond zijn (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 8).
Leren door te experimenteren (€ 25 miljoen)
Thema: Doeltreffendheid hoogbegaafde leerlingen
De uit het FES-fonds beschikbare middelen zullen in 2007, 2008 en 2009 worden ingezet voor onderzoek naar de doeltreffendheid van maatregelen ter ondersteuning en begeleiding van leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong en hoogbegaafde leerlingen in het funderend onderwijs (hoogbegaafdheid kan pas vanaf circa 8 jaar worden vastgesteld). Maatregelen voor hoogbegaafde leerlingen die onderwerp van onderzoek kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld versnelling van de onderwijsloopbaan, verbreding van het onderwijsaanbod, plusklassen en de begaafdheids-profielscholen in het voortgezet onderwijs.
Thema: Efficiency in het onderwijs
Het doel van dit thema is: hoe kan met de bestaande middelen, gegeven de inhoud van het onder-wijsproces, meer onderwijs worden geboden en hoe krijgen we hier meer op de feiten gebaseerde kennis over? Het voorstel richt zich primair op het voortgezet onderwijs. Het betreft hier onderzoek en experimenten gericht op het efficiënter organiseren van het onderwijsproces. De verwachting is dat met name het verder integreren van ict in de scholen een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verhogen van het rendement van de primaire en secundaire processen in de school.
Bèta en techniek (€ 20 miljoen)
Thema: aanpassing van de fysieke leeromgeving vo aan eisen bèta/techniek
Uit de FES-middelen zal € 20 miljoen ter beschikking komen voor het moderniseren van de lokalen bèta en techniek op havo- en vwo-scholen, zodat uitdagend en praktijkgericht onderwijs kan worden gegeven. Uit onderzoek (EB Management, 2005) is gebleken dat 50% van de vo-scholen in matige of slechte omstandigheden zitten voor wat betreft de bèta- en technische infrastructuur. Dit staat een goed en stimulerend onderwijs in de weg en is negatief van invloed op de keuze van leerlingen voor een bèta- of technische vervolgopleiding (bijvoorbeeld ROA, Technotopics, 2006). De beschikbare gelden maken het mogelijk om een financiële impuls te bieden bij het oplossen van dit knelpunt bij 100 scholen.
Er wordt uitgegaan van een substantiële cofinanciering vanuit de scholen zelf, de gemeentelijke overheid of partners in het bedrijfsleven.
• Innovatie
Tal van scholen ontwikkelen nieuwe vormen van onderwijs die het talent van jongeren optimaal aanboren, en die aansluiten op de aspiratie en leerstijlen van hun leerlingen. De scholen maken daarbij gebruik van de ruimte die de regelgeving biedt, ze durven traditionele patronen te doorbreken en werken veelal samen met partners in de omgeving, onder andere bedrijven, jeugdzorg, woningcorporaties, vrijwilligerswerk, sport- en cultuurinstellingen. Zo ontwikkelt zich van onderop een beweging waarin scholen zelf innoveren, elkaar daarover informeren en elkaar aansteken.
Het innovatiebeleid is ervoor bedoeld deze processen te stimuleren, door hier impulsen aan te geven die worden ontwikkeld door de georganiseerde sector. Nu is dat nog de Schoolmanagers_VO, straks de VO_Raad. De sector ontwikkelt een innovatiestrategie die de hierboven omschreven beweging ondersteunt en versterkt. OCW verleent– op basis van een jaarlijks innovatieplan van de sector – financiële ondersteuning aan die innovatiestrategie. Daarbij geldt als belangrijkste voorwaarde dat dit plan maatschappelijk (door belanghebbenden bij goed voortgezet onderwijs) en wetenschappelijk gelegitimeerd is. Zie ook de Innovatiebrief vo: Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 251.
• Harmonisatie BSM
In Koers VO (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 151) en de notitie Vmbo-het betere werk (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 079, nr. 1) is ingegaan op de intra- en intersectorale programmering (ruimte voor regionale invulling).
De vmbo-scholen willen naast de verplichte (eindexamen) vakken vrije ruimte om voor leerlingen het beste vakkenpakket samen te stellen. De verschillende niveaus van de materiële exploitatiebekostiging staan flexibel opereren van de school in de weg. Daarom worden deze niveaus geharmoniseerd. Alle afdelingen binnen een sector ontvangen hetzelfde bedrag per leerling voor de materiële exploitatie (met uitzondering van het tarief voor de sector techniek). Het gelijktrekken van de tarieven binnen elke sector kost ca. € 15 miljoen structureel.
• Onderbouw
Per 1 augustus 2006 is de regeling onderbouw vo (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 323, nrs. 2 en 3) in werking getreden, inclusief nieuwe kerndoelen en aangepaste normen voor de minimale onderwijstijd. Daarmee wordt meer ruimte geboden voor variëteit (maatwerk voor leerlingen, schooleigen keuzes) en voor professionaliteit van het onderwijspersoneel. De doelstelling is dat scholen optimaal gebruik maken van de vergrote beleidsruimte om zodoende maatwerk te bieden voor leerlingen en de aanpak te kiezen, die in de schoolspecifieke context het meest succesvol en wenselijk is.
Reinier is sterk in wis- en natuurkunde, vooral als hij dit kan gebruiken om een technisch product te ontwerpen en te maken. De theorie vindt hij op zich wel interessant, maar vooral in de samenhang en de technische toepassing wordt het écht boeiend. Reinier heeft geluk. Op zijn school heeft een aantal docenten wiskunde, natuurkunde, scheikunde en techniek de handen ineengeslagen om modules «industrieel ontwerpen» aan te bieden in plaats van de afzonderlijke vakken. De school van Reinier maakt dan goed gebruik van de ruimte die de regeling onderbouw vo biedt.
Het onderwijs wordt op verschillende manieren verzorgd om aan te sluiten bij verschillende interesses en leerstijlen. De ruimte om extra tijd te besteden aan onderwijs dat leerlingen prikkelt tot uitblinken, wordt aangegrepen.
Verwezen wordt nog naar de Projectgroep Onderbouw VO, het magazine, het ontwikkelen van voorbeelduitwerkingen van kerndoelen en het (doen) ontwikkelen van experimentele (flexibele) leermiddelen; ziewww.onderbouwvo.nl.
• Tweede fase
De tweede fase van havo en vwo is in 1998 ingevoerd om het onderwijsprogramma te moderniseren en de aansluiting met het hoger onderwijs te verbeteren. Uit diverse onderzoeken is echter gebleken dat de nieuwe opzet nog een aantal knelpunten vertoonde. Deze hebben vooral te maken met de overladenheid en versnippering van het programma. Ook blijkt het lastig om het goed te organiseren en was er een te geringe keuzevrijheid voor scholen. Om op deze punten tot verbetering te komen (ondermeer afschaffing deelvakken en invoering profielkeuzevak), is in nauwe samenspraak met het onderwijsveld een wijziging van de wet aangebracht, die op 1 augustus 2007 zal ingaan.
Op die datum gaan de scholen voor havo en vwo dus in het vierde leerjaar met de gewijzigde opzet van start.
Zie ook de wijziging van de WVO ter aanpassing van de profielen in tweede fase vwo en havoTweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 187, nr. 2.
• Internationaal: internationale leerwegen
De Onderwijsraad heeft een advies uitgebracht over de bevordering van internationale leerwegen en het internationale baccalaureaat. Daarin wordt aanbevolen de komende jaren extra inspanningen te verrichten voor ontwikkeling van deze leerwegen. Er komen enkele experimenten internationaal baccalaureaat voor Nederlandse leerlingen. Verwezen wordt naar:
– Onderwijsraadadvies, 2005: Internationaliseringsagenda voor het onderwijs 2006–2011.
– Onderwijsraadadvies, 2006: Internationale leerwegen en het internationale baccalaureaat.
– Beleidsreactie internationaliseringsagenda:Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 452, nr. 24.
Op de basisschool waren Kemel en Henriëtte al geïnteresseerd in wat er elders in de wereld gebeurde. Later wilden ze ook zeker in andere landen gaan werken en wonen. Internationalisering van het onderwijs is het ontwikkelen en benutten van talenten, die op een steeds internationaler getinte arbeidsmarkt bijdragen aan een sterkere kenniseconomie. Het verwerven van interculturele vaardigheden en begrip voor andere culturen binnen en buiten Europa is minstens zo belangrijk. Er komen steeds meer scholen waar kinderen als Kemel en Henriëtte terecht kunnen.
• Kwaliteitszorg/voortzetting Q5 project
Als gevolg van de wetgeving voor schoolplan, schoolgids en klachtenprocedure horen alle scholen een kwaliteitszorgsysteem te hebben. In de meeste gevallen maakt het systeem deel uit van het schoolplan, maar het daadwerkelijk uitvoeren van kwaliteitszorg is nog lang niet op alle scholen aan de orde.
Op scholen waar dat wel gebeurt vullen leerlingen vragenlijsten in over wat er beter kan op school; docenten worden door leerlingen beoordeeld. Mede dankzij het Q5 project is de nodige vooruitgang geboekt met de invoering van daadwerkelijke kwaliteitszorg op scholen, maar nog niet genoeg (ongeveer 2/3 van de vo scholen). Ook andere leerlingen hebben recht op een school waar systematisch gekeken wordt of de kwaliteit goed is en wat er beter kan.
Tabel 3.3 diverse kerncijfers voortgezet onderwijs | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Totaal aantal ingeschreven leerlingen* | 904 100 | 903 700 | 900 300 | 887 900 | 881 200 | 876 000 | 877 500 |
Nader te verdelen in: | |||||||
1A. VMBO, incl. LWOO | 395 500 | 389 800 | 384 800 | 376 700 | 371 800 | 368 000 | 371 000 |
1B. HAVO | 226 300 | 228 100 | 227 800 | 224 700 | 223 200 | 221 500 | 220 000 |
1C. VWO | 255 100 | 257 800 | 259 200 | 257 500 | 256 600 | 256 000 | 255 000 |
1D. PRO | 27 200 | 28 000 | 28 500 | 29 000 | 29 600 | 30 500 | 31 500 |
2. Uitgaven per onderwijsdeelnemer (x € 1) | 6 177 | 6 260 | 6 380 | 6 440 | 6 440 | 6 460 | 6 440 |
3. Totaal aantal scholen | 656 | 654 | 649 | 648 | 648 | 648 | 648 |
4. Gemiddeld aantal leerlingen per school | 1 378 | 1 382 | 1 387 | 1 370 | 1 360 | 1 352 | 1 354 |
* Op de teldatum. T.b.v. de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld. In de leerlingraming is nog geen rekening gehouden met een beperking van het aantal te financieren zorgleerlingen.
Tabel 3.4 | |||||
---|---|---|---|---|---|
Meetbare gegevens stelsel | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 e.v. |
Percentage gediplomeerdenBasiswaarde: 2004: circa 94% (hoog slagingspercentage gediplomeerden) | 93,9% | Handhaving van het hoge percentage gediplomeerden | |||
Bron: Landelijke gegevens over geslaagden en gezakten jaar 2004 van de onderwijsinspectie | * | ||||
Percentage zittenblijversBasiswaarde: 2004 (= 27 500; slechts circa 5%) | 5,2% | Handhaving van het lage percentages zittenblijvers | |||
Bron: Kerncijfers OCW2001–2005 | |||||
Percentage doorstroom na het 1e jaar mbo van vmbo-geslaagden | Pm | Ontwikkeling doorstroompercentages in samenhang met de invoering van het onderwijsnummer | |||
Percentage doorstroom na het 1e jaar mbo van havo-geslaagden | Pm | ||||
Percentage doorstroom na het 1e jaar hbo van havo-geslaagden | Pm | ||||
Percentage doorstroom na het 1e jaar hbo van vwo-geslaagden | Pm | ||||
Percentage doorstroom na het 1e jaar wo van vwo-geslaagden | Pm | ||||
Basiswaarden: (gegevens van CFi) | ** | ||||
Mening van Nederlanders over de kwaliteit van het onderwijsBasiswaarde: 2005 | 6,5 | In 2010 een waarderingscijfer van 7 | |||
Bron: Kerncijfers OCW 2001–2005 |
* Betreft het percentage gediplomeerden ten opzichte van het totaal aantal examenkandidaten. Binnen het voortgezet onderwijs variëren de slagingspercentages: vmbo (incl. lwoo) = 95%, havo = 91%, vwo = 94%; pro = geen diploma.
** De kwaliteit van de VO-scholen komt met name tot uiting in de resultaten van hun gediplomeerden in het vervolgonderwijs. Daarom zijn de betreffende doorstroompercentages opgenomen onder de meetbare gegevens stelsel. Deze worden gebaseerd op het onderwijsnummer. Zij kunnen voor het eerst worden gepresenteerd na de succesvolle invoering van het onderwijsnummer in alle betrokken onderwijssectoren. De invoering van het onderwijsnummer in het Hoger Onderwijs zal mogelijk in 2008/2009 een feit zijn.
Tabel 3.5 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Meetbare gegevens | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 e.v. |
Onderbouw: percentage scholen dat alle kerndoelen aanbiedtBasiswaarde: n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 100% | 100% | 100% | 100% |
Bron: Inspectie van het Onderwijs | ||||||
Internationale leerwegen: aantal scholen met tweetalig onderwijsBasiswaarde: 2004: 55 | 55 | 65 | 75 | 85 | 95 | > 100 |
Bron: Europees Platform | ||||||
Kwaliteitszorg/voortzetting Q5 project: percentage scholen met voldoende kwaliteitszorgBasiswaarde: 2004: 36 | 36 | 63 | 65 | 75 | 85 | > 90 |
Bron: Inspectievan het Onderwijs |
Er zullen voor de tweede fase twee evaluaties worden verricht, waarvan één gericht op het geheel van de tweede fase en één specifiek op het vak lichamelijke opvoeding. Laatstgenoemde evaluatie, te voltooien per 2010. De bredere evaluatie zal, uiterlijk 2012, een verslag geven van de doeltreffendheid en effecten van deze wet in de praktijk.
3.3.2 Schooltypen sluiten goed op elkaar aan, soepele schakels
Als leerlingen de basisschool verlaten, mogen ze verwachten, dat het onderwijs in het voortgezet onderwijs goed aansluit op dat van de basisschool en dat hun talenten maximaal benut worden. Een deel van de leerlingen gaat naar het vwo en hoeft daarom pas in het derde leerjaar te kiezen voor een profiel. Een ander deel gaat naar het vmbo en weet dat ze volgend jaar al een keuze moeten maken uit de leerwegen. Beide groepen verwachten geen drempels tussen de onderbouw en de bovenbouw. Wel moeten de leerlingen en hun ouders zich goed realiseren dat de keuze voor een profiel of leerweg een keuze is, die de rest van je lerende en werkende leven stevig beïnvloedt. Je kiest bij het vmbo voor een technisch, administratief of verzorgend beroep; bij het vwo voor een alfa of een bèta richting.
Doorontwikkeling vmbo
Voor de leerlingen van de vmbo-opleidingen wordt veel inspanningen geleverd om deze doorlopende leerlijn vanuit het basisonderwijs naar het mbo of de havo te realiseren. Er lopen nu negen projecten die daaraan bijdragen. Leerlingen kunnen een stageplaats zoeken die omgezet kan worden in een leerwerkplek wanneer zij naar het mbo gaan. Door ook het bedrijfsleven sterker te betrekken bij de samenhang tussen het vmbo en mbo, worden de kansen groter.
Dat geldt ook als de bedrijven duidelijk weten te maken waaraan zij behoefte hebben. Niet alleen blijft de opleiding in het vmbo en mbo bij de tijd, maar de leerling ziet de praktijk ook vertaald in de school.
Max volgt de vmbo-opleiding Voertuigentechniek. Daar wil hij over een jaar mee verder gaan in het mbo. Maar nu hoort hij van vrienden dat veel stof op het mbo nog eens dunnetjes wordt overgedaan. De kans is groot, dat hij na het vmbo toch niet verder wil. Als het aan hem ligt, worden de vmbo- en mbo-programma’s samengevoegd tot één doorlopende leerlijn. Dan kan hij – wie weet in een jaar minder! – ook het mbo-diploma behalen.
Er komt ruimte voor regionale programmering, waarbij het vmbo, het mbo en het bedrijfsleven gaan samenwerken. De onderwijsprogramma’s worden flexibeler. De hoofdlijnen zijn gebaseerd op:
– Koers VO: Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 151;
– Vmbo-het betere werk:Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 079, nr. 1.
Het huidige stelsel van centrale examinering in het voortgezet onderwijs wordt in het onderwijsveld en in de Kamer breed gesteund en is een belangrijke pijler voor de kwaliteit. Alle betrokkenen onderkennen de maatschappelijke waarde van het diploma en benadrukken het belang van deze kwaliteitsborging in het voortgezet onderwijs waarmee de doorstroomrechten van de leerling zijn verzekerd. Evenals kerndoelen en onderwijstijd is examens één van de ankerpunten voor het stelsel van voortgezet onderwijs. Zo wordt onderkend dat de examenopgaven, wat inhoud en vorm betreft, meer aansluiting moeten vinden bij de wijze van leren van de moderne leerling en meer ruimte moeten bieden aan scholen voor een eigen invulling van het onderwijsproces.
Na globalisering van de examenprogramma’s (eindtermen) voor het havo/vwo is nu ook gestart met globalisering van de examenprogramma’s voor de leerwegen van het vmbo.
Daarnaast wordt in vervolg op de succesvolle inzet van ict bij de examens voor de beroepsgerichte programma’s in de basisberoepsgerichte- en kaderberoepsgerichte leerweg (het centraal schriftelijk praktisch eindexamen), een start gemaakt met een pilot. In het havo en vwo wordt ook langzaam ervaring opgedaan met nieuwe examens waarin ict-componenten zijn verwerkt of waarbij de afname geheel of gedeeltelijk met de computer plaats gaat vinden. Het streven is, om iedere leerling in welke leerweg of profiel hij of zij examen doet, in 2010 minimaal één examen te laten afleggen dat wordt afgenomen met de computer.
Niet alleen inhoudelijk wordt er drastisch geïnnoveerd, ook in de vorm wordt gezocht naar vernieuwing. Vormen die scholen de mogelijkheid moeten bieden de leerlingen maatwerk te leveren; een beproefde vorm is intussen de examenperiode van 2 maanden voor de afname van de centraal schriftelijk praktische examens in de basisberoepsgerichte- en kaderberoepsgerichte leerweg. Er wordt nu ook een start gemaakt met de productie van dergelijke examens voor de gemengde leerweg. Een andere vergaande vorm van flexibilisering en maatwerk wordt uitgeprobeerd in een pilot voor 15 scholen voor vmbo-theoretische leerweg, havo, vwo en vavo. Hierbij kan een leerling gedurende meerdere momenten in het jaar examen doen in één of meerdere vakken.
De hoofdlijnen zijn gebaseerd op:
– Koers VO: Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 151;
– Uitwerkingsnotitie Examens Voortgezet Onderwijs,Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 152;
– Vmbo-het betere werk:Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 079, nr. 1.
Tabel 3.6 | ||||
---|---|---|---|---|
Meetbare gegevens doorontwikkeling vmbo | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 e.v. |
Aantal vmbo-scholen in samenwerking met rocBasiswaarde: 2004: 25% | 25% | 50% | 75% | 100% |
Bron: < > Platform beroepsvakken | ||||
Aantal examens vmboBasiswaarde: 2005: 0% | 0% | 50% | 100% | |
Bron: CEVO/CITO/stichting Platforms BV1 |
Alle activiteiten worden nauwlettend gevolgd en geëvalueerd op basis waarvan de minister besluit om de innovatie al of niet op te nemen in de examinering.
In 2007 zijn concreet de volgende resultaten te verwachten:
• evaluatie experiment examens algemeen vormende vakken en ict in de basisberoepsgerichte leerweg;
• eerste productie van een centraal schriftelijk praktisch examen voor de gemengde leerweg;
• afname en evaluatie van de examens natuurkunde op de pilotscholen;
• afname en evaluatie van het eerste jaar met meerdere examenmomenten binnen het experiment;
• nieuwe examenprogramma’s voor de leerwegen van het vmbo.
3.3.3 Leerlingen met gedrags-, leer- en sociale/emotionele problemen worden specifiek behandeld.
Vrijwel alle leerlingen die het voortgezet onderwijs verlaten, hebben een diploma vmbo, havo of vwo op zak. Voor circa 10% van de leerlingen heeft de school een extra inspanning moeten leveren om de leerling dat diploma te laten halen. Voor deze leerlingen met leer- en gedragsproblemen worden daarom extra voorzieningen getroffen. Zo ontvangen scholen voor het tegengaan van probleemcumulatie vanaf 1 januari 2007 extra middelen in het kader van het Leerplusarrangement. Daarnaast worden scholen in het kader van het veiligheidsbeleid extra gefaciliteerd door ondermeer het organiseren van Reboundvoorzieningen.
Ten slotte heeft 91% van de vo-scholen een Zorg- en Adviesteam (ZAT) waarin structureel wordt samengewerkt tussen de school, instellingen voor welzijn (maatschappelijk werk), jeugdgezondheidszorg (schoolarts of schoolverpleegkundige), leerplicht, bureau jeugdzorg en politie. Dit interdisciplinaire overleg wordt benut als de school problemen bij kinderen en jongeren constateert waarvoor ze zelf geen expertise in huis heeft.
De school van Max heeft net als 91% van de vo-scholen een Zorg- en Adviesteam (ZAT). Emma heeft thuis en op school problemen. Besloten wordt om haar casus in te brengen in het ZAT. Aan tafel zit ook bureau Jeugdzorg waar Emma nog niet mee in aanraking was gekomen, maar haar broer Erik wel. De casussen van Emma en Erik lijken op elkaar. Maar Erik is door traag handelen van zorgverleners in het verleden compleet ontspoord. Door het snel samenbrengen van de verschillende disciplines binnen het ZAT, kan via Bureau Jeugdzorg snel een behandelplan voor Emma worden opgesteld dat in combinatie met het onderwijsprogramma kan worden uitgevoerd. In tegenstelling tot Erik is er voor Emma goede hoop dat zij op tijd wordt geholpen.
Leerplusarrangement en opvang nieuwkomers
De ene school heeft het zwaarder dan de andere, door andere factoren dan feitelijke leerachterstanden. Met de aanvullende bekostiging van het Leerplusarrangement worden scholen die te maken hebben met opeenstapeling van problemen (bij een bepaald percentage leerlingen uit achterstandswijken) in staat gesteld om maatwerk te leveren (maximaliseren van de schoolprestaties door onder meer het voeren van expliciet taalbeleid), voortijdig schoolverlaten tegen te gaan en uiteindelijk even goed te presteren als de overige scholen. De samenwerking met de omgeving van de school is hierbij belangrijk. Samen met bijvoorbeeld de ouders, de gemeente en de jeugdwelzijnsorganisaties kan aan deze leerlingen passend onderwijs worden gegeven. Ook is er aanvullende bekostiging voor de eerste opvang van nieuwkomers om ze de Nederlandse taal te leren (invoering per 1 januari 2007).
Verwezen wordt nog naar:Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 020, nr. 44;Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 020, nr. 46;Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 020, nr. 54.
Uitvoeren maatregelen Plan van Aanpak Veiligheid
Een veilig schoolklimaat is een noodzakelijke voorwaarde voor leerlingen en docenten om goed te kunnen presteren. De schoolleiding is de eerstverantwoordelijke voor het bevorderen van de veiligheid op school, natuurlijk in gezamenlijkheid met leerlingen, ouders en de omgeving van de school. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken, worden scholen door OCW ondersteund. Alle samenwerkingsverbanden vo ontvangen extra bekostiging voor het realiseren van reboundvoorzieningen waar leerlingen met een moeilijk gedrag tijdelijk onderwijs en opvang krijgen (operatie Jong). Daarnaast worden scholen ondersteund bij de nadere invulling en de implementatie van hun veiligheidsbeleid, bijvoorbeeld doordat zij extra middelen voor leerlingbegeleiding ontvangen, maar ook met het Centrum School en Veiligheid waar scholen terecht kunnen voor informatie en advies. De Onderwijsinspectie ziet toe op de veiligheid op school en op het beleid van scholen op dat terrein.
Verwezen wordt nog naar:
• Plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 240, nr. 5);
• Voortgangsrapportage plan van aanpak veiligheid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 240, nr. 8).
Jeugdbeleid en Zorg- en Adviesteams (ZAT’s)
De afgelopen jaren is in het kader van de uitvoering van de Jeugdagenda van Operatie Jong via het project Zorgstructuren in en rond de school (ZioS) gewerkt aan de realisatie van een landelijk dekkend zorgnetwerk in en rond scholen dat voldoet aan bepaalde samenhangende kwaliteitseisen. Hierin staat de leerling centraal. Er kan snel passende hulp worden geboden als dat nodig is. Elke leerling krijgt de zorg en begeleiding die hij of zij nodig heeft.
Het aantal ZAT’s rondom scholen is de laatste jaren flink gestegen. In 2006 en in 2007 wordt op basis van de tot nu toe behaalde resultaten in ZioS in 21 proeflocaties met succesvolle ZAT’s met twee keer € 2 miljoen in de onderwijssectoren po, vo en bve geëxperimenteerd met een kwaliteitsimpuls voor de ZAT’s (de uitvoerende regie van het ZAT stevig verankeren en deskundigheidsbevordering van leden van het ZAT). In 2008 zijn de resultaten uit de experimenten zichtbaar en is bekend is voor welke aanpak landelijk kan worden gekozen.
Verwezen wordt naar:
• Kabinetsnotitie Operatie Jong: sterk en resultaatgericht voor de jeugd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 284, nr. 2);
• Brief aan Tweede Kamer van 22 november 2004 over de Jeugdagenda (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 284, nr. 5);
• Voortgang plan van aanpak zorgstructuren in Voortgangsrapportage Operatie Jong 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 284, nr. 10);
• Jeugdagenda, versnelde aanpak knelpunten Jeugdbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 284, nr. 14);
• Jeudagenda, voortgang plan van aanpak zorgstructuren in Voortgangsrapportage Operatie Jong 2006 (Tweede Kamer 2005–2006, 29 284 nr. 21).
Voortijdig schoolverlaten: verlenging leerplicht
Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak van het voortijdig schoolverlaten wordt verwezen naar hoofdstuk IV: Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. In het voortgezet onderwijs wordt ter ondersteuning van het beleid gericht op het tegengaan van vsv de volledige leerplicht verlengd tot het moment dat de in Nederland wonende kinderen 18 jaar zijn.
Leerplusarrangement en opvang nieuwkomers: de trends en ontwikkelingen worden gevolgd aan de hand van een kwantitatieve monitor. Naar verwachting verschijnen de resultaten van de nulmeting van de kwantitatieve monitor medio 2007. Na vier jaar vindt een kwalitatieve evaluatie plaats van de regeling. Het evaluatieonderzoek geeft inzicht in de relatie tussen inzet van middelen Leerplusarrangement en de ontwikkeling op scholen.
Uitvoeren Plan van aanpak Veiligheid: de resultaten van de 1e veiligheidsmonitor komen na de zomer van 2006 beschikbaar. Dit is een nulmeting, de monitor zal vervolgens iedere twee jaar worden uitgevoerd, zodat de ontwikkelingen goed kunnen worden gevolgd.
3.3.4 Het leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden neemt toe + Leerling krijgt vaker te maken met maatschappelijke praktijk.
Leerlingen halen niet alleen een diploma: daarnaast ontwikkelen ze zich ook tot volwassen en zelfstandige mensen. De ouders zijn eerstverantwoordelijk voor de opvoeding, maar de school levert ook een bijdrage. Naast de lessen zorgt een maatschappelijke stage voor hun ontwikkeling en voor hun kennis van de maatschappij. Ook de sportbeoefening is bepalend voor hun ontwikkeling.
Bevorderen maatschappelijke stages
De maatschappelijke stage draagt enerzijds bij aan het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid van leerlingen, hun sociale vaardigheden en hun burgerschapsbesef. Anderzijds levert de maatschappelijke stage een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van het onderwijs. Want leerlingen kunnen in deze opzet leren door te doen en kennismaken met de praktijk. Scholen worden in het schooljaar 2006/2007 via een aparte regeling rechtstreeks gefaciliteerd voor de in- en uitvoering van de maatschappelijke stage. Vanaf 2007 worden de middelen toegevoegd aan de reguliere bekostiging. Daarnaast worden scholen ondersteund bij de implementatie, bijvoorbeeld via een helpdesk, de verspreiding van good-practices en de ontwikkeling van methodieken.
Max is verzot op voetbal. De school regelt dat hij terecht kan op de sportclub om eens in de week een deel van de voetbaltraining van de E-tjes (8–11 jarigen) te verzorgen. De discipline van het op tijd komen bij de training en het respect dat hij krijgt van de jongeren zonder dat hij van zijn vuisten gebruik hoeft te maken, zorgen ook voor een beter gedrag op school.
Zie ook de brief aan de TK, voortgang maatschappelijke stage (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 41) en de brief aan de Tweede Kamer, stand van zaken maatschappelijke stage (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 213).
Bevorderen van sport en bewegen in het onderwijs
Sport en bewegen zijn in de opvoeding en het onderwijs aan jongeren onmisbaar voor de totale ontwikkeling, in het bijzonder voor de motorische ontwikkeling. Sport draagt bij aan diverse positieve waarden. Sport en bewegen zorgen voor de ontwikkeling van de fysieke gezondheid, door het voorkomen van sportuitval, het tegengaan van bewegingsarmoede en het tegengaan van overgewicht. Sport is goed voor de sociale gezondheid van individuen en de samenleving door het bijbrengen van waarden en normen, versterken van integratie en het bevorderen van veiligheid. Ook draagt sport bij aan de mentale gezondheid van jongeren door verbeterde gevoelens van welbevinden en zelfrespect, doorzettingsvermogen en zelfstandigheid. Sport is één van de uitingen van bijzondere, persoonlijke talenten. Leerlingen kunnen allerlei persoonlijke talenten verkennen en ontplooien op dat vlak. Tenslotte draagt sport bij aan onderwijsdoelstellingen door binding aan de school, het voorkomen van voortijdig schooluitval en schoolverzuim en de verbetering van schoolprestaties, houding en ambities.
Josine had last van overgewicht en hield niet van sporten. Tijdens de gymles kreeg Josine een break-dance-clinic van de dansschool uit het dorp; daarna konden de leerlingen 10 weken meedoen aan een kennismakingscursus na schooltijd. Dit spoort Josine aan; zij is samen met twee vriendinnen lid geworden van de dansschool. Het blijkt dat zij veel talent heeft, zij heeft er veel plezier in en ook met haar gewicht gaat het de goede kant op. Ook kan zij zich op school beter concentreren.
Verwezen wordt nog naar:
• Alliantie OCW & NOC*NSF «School&Sport samen sterker» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 258).
• Nota «Tijd voor sport – Bewegen, Meedoen en Presteren» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 234, nr. 2).
Tabel 3.7 | ||||
---|---|---|---|---|
Meetbare gegevens | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 e.v. |
Maatschappelijke stages: percentages van alle VO-scholen dat deze satge aan hun leerlingen aanbiedt.Basiswaarde: 2004: nihil aantal scholen. | 0 | 20% | 60% | > 75% |
Bron: n.v.t. |
Het streven in de begroting 2006 was dat in 2007 een kwart van de scholen hun leerlingen de mogelijkheid biedt om een maatschappelijke stage te doen. In 2005 bood reeds 20% van de scholen deze mogelijkheid. De verwachting is dat het in 2006 op 75% van de scholen mogelijk is.
Tabel 3.8 | |||||
---|---|---|---|---|---|
Meetbare gegevens | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Sport en bewegen: aantal sportgeoriënteerde scholen Basiswaarde: n.v.t. | 50 | 100 | 200 | 400 | 600 |
Bron: n.v.t. |
Sportgeoriënteerde scholen zijn actief op het gebied van sport, maar hier gaan minder zware criteria gelden dan bij sportactieve scholen. De criteria hiervoor zijn nog in ontwikkeling.
3.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
Werking regeling onderbouw | Realisatie kerndoel, onderwijstijd, voorbereiding op bovenbouw en benutting beleidsruimte door scholenTevredenheid ouders/leerlingen | Nulmeting 2006Monitor2007–2010Evaluatie 2010/2001 | Evaluatie |
Harmonisatie bekostiging materieel | Toereikendheid bekostiging | 2006 | Evaluatie |
Aanpassing tweede fase havo/vwo | Functioneren vernieuwde tweede fase | ||
1. Doeltreffendheid en de effecten | 1. 2012 | Evaluatie | |
2. Ervaringen met het vak lichamelijk opvoeding | 2. 2010 | Evaluatie | |
Bevordering internationale leerwegen | Functioneren Europees Platform | 2006 | Evaluatie |
Betere afstemming vmbo- en mbo-programma’s | Betere doorstroom naar geëigend niveau | September 2007–februari 2008 | Evaluatie via CINOP |
Verminderen vsv, maatwerkvoor leerlingen, taalbeleid | 1. Kwantitatieve effecten | 1. Jaarlijkse monitor van 2007–2011 | 1. Monitor |
2. Doeltreffendheid leerplusarrangement | 2. 2011 | 2. Evaluatie | |
Bevorderen veilig schoolklimaat | Werking plan van veiligheid | Twee jaarlijkse veiligheidsmonitor | Monitor/evaluatie |
Bevorderen sport en bewegen | Werking sportbeleid | Jaarlijks | Procesevaluatie |
ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE
4.1 Algemene beleidsdoelstelling: Deelnemers aan het beroepsonderwijs zijn goed voorbereid voor een plaats op de arbeidsmarkt of een vervolgopleiding. Deelnemers aan de volwasseneneducatie kunnen volwaardig deelnemen aan de Nederlandse samenleving.
Van de beroepsbevolking in Nederland (15–64 jaar) heeft ongeveer 29% een middelbare beroepsopleiding als hoogste vooropleiding. Elk jaar kiezen ongeveer 485 000 jongeren voor een beroepsopleiding in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). De regionale opleidingencentra (roc’s) bieden naast beroepsonderwijs ook volwasseneneducatie aan. Zo’n 127 000 volwassenen maken daar elk jaar gebruik van. De roc’s zijn daarmee een belangrijke pijler onder de Nederlandse economie én samenleving. Zij vervullen een belangrijke maatschappelijke functie gericht op een maximale participatie van jongeren en volwassenen aan de Nederlandse maatschappij.
Om er voor te zorgen dat Nederland zich ontwikkelt tot een toonaangevende kenniseconomie is het noodzakelijk dat zoveel mogelijk jongeren hun school afmaken en minimaal een startkwalificatie halen. Vernieuwing en innovatie van het beroepsonderwijs zijn hiervoor een voorwaarde. Belangrijk is vervolgens dat de mbo docent de ruimte krijgt en wordt toegerust om deze ontwikkelingen onderdeel van zijn werk te maken.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister schept via de huidige bekostiging, regelgeving, afspraken met bestuurlijke partijen en via voorlichting de juiste randvoorwaarden voor kwalitatief goed, toegankelijk, doelmatig en beheersbaar middelbaar beroepsonderwijs. Daarnaast is de minister verantwoordelijk voor het toezicht, het meten van resultaat, het afleggen van rekenschap en waar nodig interveniëren. Gemeenten ontvangen een rijksbijdrage educatie voor de inkoop van educatieve activiteiten bij roc’s. Gekozen is de verantwoordelijkheid voor de educatie te decentraliseren naar gemeenten omdat zij het beste zicht hebben op de lokale behoefte.
• Goede samenwerking tussen partners in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (bve-raad, Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (KBB’s), Vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (Colo), gemeenten en VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten), Het platvorm beroepsonderwijs (HPBO), Stichting van de Arbeid/sociale partners (STAR)).
• Conjuncturele ontwikkelingen
Tabel 4.1 | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2009 | |
1. Doorstroomvan gediplomeerde BOL-deelnemers (niveau 4) naar een vervolgopleiding HBO.Basiswaarde: 43% in het jaar 2000, percentage doorstroom mbo naar hbo. Bron: Kennis in kaart | 50% | 56% | ||
2. Werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers, ander- half jaar na het beëindigen van de opleiding. Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA | 14,6 % | 13,5% | ||
3. Slaagkans mbo deelnemers. Basiswaarde: 0,45 in het jaar 2000, kans dat deelnemers aan een mbo-opleiding eindigen met een diploma. Bron: kwantitatieve monitorkwalificatiewinst, Stoas | 0,56 | 0,56 | 0,60 |
Deze indicatoren geven aan in hoeverre de algemene doelstelling wordt bereikt en welke waarden uiteindelijk worden nagestreefd. Als het onderwijsnummer succesvol is ingevoerd zal zo mogelijk een indicator opgenomen worden over het aantal met succes afgeronde educatietrajecten. Op dit moment zijn deze gegevens niet beschikbaar.
4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 2 974 676 | 3 391 300 | 3 032 663 | 3 057 271 | 3 055 276 | 3 062 378 | 3 111 337 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 2 848 372 | 3 082 337 | 3 057 301 | 3 038 432 | 3 057 368 | 3 056 009 | 3 061 617 |
Programma-uitgaven | 2 844 792 | 3 078 726 | 3 053 815 | 3 034 979 | 3 053 914 | 3 052 555 | 3 058 162 |
Instandhouding van het stelsel | 2 447 668 | 2 430 451 | 2 452 540 | 2 458 246 | 2 460 097 | 2 459 099 | 2 468 580 |
• BekostigingROC’s en KBB’s | 2 447 668 | 2 430 451 | 2 452 540 | 2 458 246 | 2 460 097 | 2 459 099 | 2 468 580 |
Voldoende geschikt onderwijspersoneel | 11 574 | 16 773 | 16 299 | 16 229 | 16 229 | 16 229 | 16 299 |
• Lerarenbeleid | 11 574 | 16 773 | 16 229 | 16 229 | 16 229 | 16 229 | 16 299 |
Meer innovatie door samenwerking tussen instellingen en hun omgeving | 49 276 | 150 580 | 143 996 | 64 999 | 63 403 | 63 403 | 63 403 |
• Innovatiearrangementberoepskolom | 17 500 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 |
• Innovatiebox reguliere middelen | 31 776 | 48 685 | 36 793 | 34 723 | 33 078 | 33 078 | 33 078 |
• Innovatiebox FESmiddelen | 76 740 | ||||||
• FES middelen Beroepsonderwijs in bedrijf | 82 250 | ||||||
• Overig | 5 155 | 4 953 | 10 276 | 10 325 | 10 325 | 10 325 | |
Minder deelnemers die de school voortijdig verlaten | 35 713 | 117 019 | 164 298 | 230 519 | 250 912 | 251 256 | 251 815 |
• Rmc’s/Gsb | 35 713 | 38 427 | 38 870 | 39 383 | 39 911 | 40 454 | 41 014 |
• IBO bve | 26 510 | 66 861 | 76 494 | 97 409 | 97 409 | 97 409 | |
• Leerplichtverlenging tot 18 jaar | 40 000 | 112 000 | 112 000 | 112 000 | 112 000 | ||
• Convenantenmet top 12 rmc-regio’s | 10 000 | 6 000 | |||||
• Bestrijden vsv en versterken bbl(ESF) | 40 000 | 10 000 | |||||
• Overig | 2 082 | 7 370 | 2 567 | 2 642 | 1 592 | 1 393 | 1 392 |
Aantrekkelijk beroepsonderwijs dat aansluit op de behoeften van de deelnemers, de arbeidsmarkt, de samenleving en het vervolgonderwijs. | 16 418 | 51 658 | 53 150 | 50 150 | 48 150 | 48 150 | 48 150 |
• Herontwerp kwalificatiestructuur | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 2 000 | |||
• Examens mbo | 11 418 | 11 534 | 11 300 | 11 300 | 11 300 | 11 300 | 11 300 |
• Stage- en Simulatieplaatsen (stagebox) | 35 000 | 35 000 | 35 000 | 35 000 | 35 000 | 35 000 | |
• Overig | 124 | 1 850 | 1 850 | 1 850 | 1 850 | 1 850 | |
Bevorderen Leven Lang Leren (projectdirectie Leren & Werken) | 4 344 | 27 895 | 7 050 | ||||
• duale trajecten + EVC | 4 344 | 20 100 | 4 900 | ||||
• overige instrumenten | 7 795 | 2 150 | |||||
Meedoen in de samenleving | 259 100 | 262 984 | 202 204 | 201 513 | 202 049 | 201 003 | 197 132 |
• Inkoop educatieactiviteiten | 258 700 | 248 399 | 183 887 | 183 969 | 184 011 | 184 011 | 184 017 |
• Alfabetisering | 400 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 |
• Gehandicapten (lgf) | 5 514 | 6 162 | 6 162 | 6 162 | 6 162 | 6 162 | |
• Overig | 5 071 | 8 155 | 7 382 | 7 876 | 6 830 | 2 953 | |
Meer eigen verantwoordelijkheid van deelnemers voor hun leerloopbaan | 4 381 | 2 217 | 1 886 | 2 255 | 1 925 | 2 296 | 1 968 |
• Versterking loopbaan oriëntatie en begeleiding | 1 000 | 311 | 361 | 361 | 361 | 361 | 361 |
• Overig | 3 381 | 1 906 | 1 525 | 1 894 | 1 564 | 1 935 | 1 607 |
Programmakosten overig | 16 318 | 19 149 | 12 392 | 10 998 | 11 079 | 11 049 | 10 815 |
• Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 6 932 | 6 558 | 5 349 | 3 967 | 3 995 | 3 965 | 3 731 |
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 9 386 | 12 591 | 7 043 | 7 031 | 7 084 | 7 084 | 7 084 |
Apparaatsuitgaven | 3 580 | 3 611 | 3 486 | 3 453 | 3 454 | 3 454 | 3 455 |
Ontvangsten | 2 852 | 76 740 | 82 250 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Tabel 4.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 3 041 423 | 2 784 585 | 2 784 762 | 2 752 470 | 2 726 764 |
Totaal juridisch verplicht | 2 805 266 | 3 023 981 | 3 042 835 | 3 041 506 | 3 047 347 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 236 157 | 239 396 | 258 073 | 289 036 | 320 583 |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Instandhouding van het stelsel | 2 452 540 | 2 458 246 | 2 460 097 | 2 459 099 | 2 468 580 |
• Juridisch verplicht | 2 448 186 | 2 453 712 | 2 455 742 | 2 455 984 | 2 464 712 |
• Bestuurlijk gebonden | 4 354 | 4 534 | 4 355 | 3 115 | 3 868 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Voldoende geschikt onderwijspersoneel | 16 299 | 16 229 | 16 229 | 16 229 | 16 299 |
• Juridisch verplicht | 15 680 | 15 680 | 15 680 | 15 680 | 15 680 |
• Bestuurlijk gebonden | 619 | 619 | 619 | 619 | 619 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Meer innovatie door samenwerking tussen instellingen en hun omgeving | 143 996 | 64 999 | 63 403 | 63 403 | 63 403 |
• Juridisch verplicht | 39 634 | 35 639 | 33 294 | 216 | 216 |
• Bestuurlijk gebonden | 104 362 | 29 360 | 30 109 | 63 187 | 63 187 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Minder deelnemers die de school voortijdig verlaten | 164 298 | 230 519 | 250 912 | 251 256 | 251 815 |
• Juridisch verplicht | 54 977 | 39 382 | 39 910 | 40 454 | 41 014 |
• Bestuurlijk gebonden | 109 321 | 191 137 | 211 002 | 210 802 | 210 801 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Aantrekkelijk beroepsonderwijs dat aansluit op de behoeften van de deelnemers, de arbeidsmarkt, de samenleving en het vervolgonderwijs. 53 150 | 50 150 | 48 150 | 48 150 | 48 150 | |
• Juridisch verplicht | 46 400 | 46 400 | 46 400 | 46 400 | 11 400 |
• Bestuurlijk gebonden | 6 750 | 3 750 | 1 750 | 1 750 | 36 750 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bevorderen Leven Lang Leren (projectdirectie Leren & Werken) | 7 050 | ||||
• Juridisch verplicht | 5 330 | ||||
• Bestuurlijk gebonden | 1 720 | ||||
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | ||||
Meedoen in de samenleving | 202 204 | 201 513 | 202 049 | 201 003 | 197 132 |
• Juridisch verplicht | 195 059 | 193 772 | 193 736 | 193 736 | 193 742 |
• Bestuurlijk gebonden | 7 145 | 7 741 | 8 313 | 7 267 | 3 390 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Meer eigen verantwoordelijkheid van deelnemers voor hun leerloopbaan | 1 886 | 2 255 | 1 925 | 2 296 | 1 968 |
• Juridisch verplicht | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Bestuurlijk gebonden | 1 886 | 2 255 | 1 925 | 2 296 | 1 968 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4.3 Operationele doelstellingen
4.3.1 Instandhouding van het stelsel
Het stelsel van het beroepsonderwijs wordt zodanig toegerust dat roc’s en kbb’s kunnen voldoen aan de door de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen bij het verzorgen van beroepsonderwijs en het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur.
Bekostiging
• Het verzamelen van bekostigingsgegevens, conform de richtlijnen die hiervoor zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wet Educatie en Beroepsonderwijs.
• Het verstrekken van een bedrag per roc en kbb via de lumpsum.
De bekostiging van onderwijsinstellingen, kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven en gemeenten is gebaseerd op de WEB en de rekenregels zijn uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB. Er zijn aparte bekostigingsmodellen voor de onderwijsinstellingen en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. De middelen voor het beroepsonderwijs (het vastgestelde macrobudget) worden verdeeld over de onderwijsinstellingen aan de hand van het aantal ingeschreven deelnemers en het aantal diploma’s. Bij de verdeling wordt rekening gehouden met de opleidingen, de leerweg en het niveau van het diploma. De kbb’s worden door OCW bekostigd op basis van het aantal kwalificaties dat ze hebben ontwikkeld, het aantal leerbedrijven dat ze hebben erkend en het aantal bpv-plaatsen bij leerbedrijven dat door deelnemers is bezet. Vanaf het bekostigingsjaar 2007 wordt voorzien in een overgangsbekostiging als gevolg van de ontwikkeling van een nieuwe kwalificatiestructuur (zie paragraaf 4.3.5). Aanpassing van het macro-budget voor de onderwijsinstellingen en de kenniscentra kan plaatsvinden op grond van beleidsmatige overwegingen en in verband met autonome ontwikkelingen (deelnemersontwikkelingen). Het historisch bepaalde budget vormt de basis. (zie ook het eindrapport van het IOO (instituut voor overheidsuitgaven) Beoordeling allocatiesysteem mbo, 28 juni 2005, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 451, nr. 44.
• Vanaf 2006 starten de voorbereidingen voor het groot onderhoud van het bekostigingsmodel voor het mbo
Het groot onderhoud moet leiden tot wetgeving in 2008. Dan is er de beschikking over zowel het onderwijsnummer als over de resultaten van de experimenten die in het kader van de vernieuwing van de kwalificatiestructuur plaatsvinden. Daarmee kunnen andere wijzen van bekostiging en dus ook andere prikkels in beeld komen. Het groot onderhoud is erop gericht uiterlijk 2010 een integraal vernieuwd allocatiemodel beschikbaar te hebben. Dat jaartal is het richtpunt, omdat de nieuwe kwalificatiestructuur dan volledig is ingevoerd en het herontwerp mbo is gerealiseerd.
• Deregulering; Wetsvoorstel DAL (Deregulering en vermindering Administratieve Lasten).
Het wetsvoorstel DAL is voor de zomer 2006 naar de Raad van State gestuurd en gaat vervolgens in het najaar van 2006 naar de Tweede Kamer. Beoogd wordt het wetsvoorstel in augustus 2007 in werking te laten treden.
• Governance
De activiteiten op het terrein van «goed bestuur» in de bve-sector worden vanaf 2007 voortgezet. De belangrijkste zaken betreffen de afronding van de scheiding van de rollen van intern toezichthouder en bestuurder binnen instellingen, en volledige invoering governancecode van de bve-sector. Ten tweede de eerste openbare benchmark van de bve-sector, te gebruiken als instrument bij de horizontale verantwoording. Ten derde het proportioneel toezicht. Ten vierde de invoering van het onderwijsnummer. Er wordt naar gestreefd het onderwijsnummer met ingang van het studiejaar 2006/2007 in productie te nemen.
Tabel 4.4 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Aantal deelnemers mbo (maal 1000) | 449,2 | 457,5 | 460,8 | 485,3 | 489,6 | 491,9 | 492,4 | 493,4 |
Bol-vt | 300,2 | 314,8 | 322,2 | 339,3 | 345,1 | 348,6 | 351,6 | 354,2 |
Bbl | 133,5 | 127,8 | 124,0 | 131,6 | 130,1 | 128,2 | 126,7 | 125,2 |
Bol-dt | 15,5 | 14,9 | 14,6 | 14,5 | 14,3 | 14,2 | 14,1 | 14,0 |
Bron: Referentieraming 2006, Leerlingen-/studentenraming ten behoeve van begroting 2007. | ||||||||
2. Gemiddelde prijs per mbo deelnemer | 6 100 | 6 212 | 6 315 | 6 161 | 6 233 | 6 267 | 6 249 | 6 246 |
Bron: Lumpsum budget en gewogen bekostigingsdeelnemers bol, bbl. | ||||||||
3. Percentage gediplomeerden | 61,5% | 64,1% | 63,6% | 61,5% | 61,3% | 61,6% | 61,5% | 61,3% |
Bron: Bestel in Beeld (TK, 2002–2003, 12 345, nr. 9) | ||||||||
4. Percentage ROC’s dat voldoende scoort op instellingsniveau | ||||||||
– Toegankelijkheid | 61% | 88% | 88% | |||||
– Opleidingsresultaten | 50% | 62% | 70% | |||||
– Kwaliteitsborging en verbetering | 25% | 31% | 40% | |||||
Bron: Bestel in beeld 2005 | ||||||||
5. Aantal erkende leerbedrijven (maal 1000) | 176 | |||||||
Bron: Colo |
De onderdelen 1 tot en met 3 betreffen ramingsgegevens.
Het aantal deelnemers aan het mbo, de gemiddelde prijs per mbo deelnemer en het percentage gediplomeerden zijn indicatoren op basis waarvan een globale inschatting kan worden gemaakt van de toegankelijkheid, de doelmatigheid en de kwaliteit van het beroepsonderwijs.
Tot op heden is er geen streefwaarde afgesproken met Kenniscentra beroepsonderwijs-bedrijfsleven over het aantal erkende leerbedrijven. Het aantal (bezette) beroepspraktijkvorming plaatsen (bpv-plaatsen) binnen het aantal erkende leerbedrijven is een betere indicator. Deze gegevens zijn nu nog niet beschikbaar, maar er wordt aan gewerkt deze in de toekomst wel beschikbaar te hebben.
4.3.2 Voldoende geschikt onderwijspersoneel
De overheid is verantwoordelijk voor de randvoorwaarden voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. De instellingen zijn primair verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. Het beleid is gericht op versterking van de ondernemende professional (competentieontwikkeling) voor het verzorgen van innovatief beroepsonderwijs en educatie, het behoud en het voorkomen van uitstroom van personeel als gevolg van arbeidsongeschiktheid, het terugdringen van het ziekteverzuim en het aantrekken van voldoende bekwaam personeel dat zich al werkend voor de onderwijsfunctie in de sector kwalificeert. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar Koers BVE (27 451, nr. 33), Programma Onderwijspersoneel. Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt; beleidsplan Onderwijspersoneel (bijlage bij 29 200 VIII, nr. 151) en het arboplusconvenant bve.
• Middelen voor duale opleidingstrajecten, op- en doorscholing onderwijsondersteunend personeel, mobiliteit, bekwaamheidsdossiers en versterken integraal personeelsbeleid (IPB),
In het kader van de beperking van regelgeving is in 2005 besloten om deze middelen aan het decentrale (lumpsum) budget van de instellingen toe te voegen, om de instellingen in staat te stellen een actief arbeidsmarkt- en een versterkt (integraal) personeelsbeleid te voeren. De regeling duale opleidingstrajecten wordt niet verlengd en er wordt geen nieuwe regeling zij-instroom gepubliceerd. Als gevolg hiervan worden de indicatoren «duale opleidingstrajecten» en «aantal zij-instroom trajecten» niet meer specifiek gemeten en niet meer opgenomen in onderstaande tabel «meetbare gegevens».
• Plan van aanpak versterking IPB 2005–2007 van de Bve-raad en de uitvoering hiervan,
• Arbeidsmarktbarometer,
• Arboplusconvenant bve, vermindering ziekteverzuimpercentage.
Door middel van deze instrumenten worden onder andere het aantal vervulde vacatures gemeten en de gegevens met betrekking tot ziekteverzuim geregistreerd.
Tabel 4.5 | ||||
---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
1. Openstaande vacatures voor lerarenBasiswaarde: 0,4% in 2004, de onvervulde vacaturevoorraad als percentage van de totale formatie | 0,41 | 0,62 | 0,6 | 0,6 |
Bron: Arbeidsmarktbarometer bve-sectorRegioplan | ||||
2. Ziekteverzuimpercentage o.b.v. 2 jaar ziekteverzuimBasiswaarde: 7,26% in juni 2002, verzuimgegevens bve | 5,7 | 5,9 | 5,8 | |
Bron: Arboplusconvenant Onderwijs, Sector bve (23 december 2004) en Verzuimgegevens bve-sector (februari 2006) | ||||
3. Oordeel over docentenBasiswaarde: 3,3 in 2001, oordeel van mbo’ers uitgedrukt op een vijfpuntsschaal. | 3,3 | 3,4 | ||
Bron: Odin 2001, JOB (verschijnt tweejaarlijks) | ||||
4. Een eenduidig beleid voor beloningsdifferentiatieBasiswaarde: 7% in 2004, percentage instellingen. | 7 | 20 | ||
Bron: Beleidsplan Onderwijspersoneel, Ministerie van OCW (juni 2004) |
1 Geldt voor het schooljaar 2003–2004.
2 Geldt voor het schooljaar 2004–2005
1. Ongeveer 48% van de leraren in de sector is vijftig jaar of ouder. In het schooljaar 2004–2005 was de openstaande vacature-intensiteit voor leraren 0,6% in vergelijking met 0,4% in 2003–2004. Vanwege de toenemende vergrijzing en de daarmee gepaard gaande uitstroom is het niet realistisch de komende jaren een streefwaarde voor het percentage openstaande vacatures van onder de 0,6% op te nemen. Voor 2006 en verder wordt er daarom naar gestreefd het percentage rond de 0,6% te houden.
2. Daarnaast is het beleid gericht op vermindering van ziekteverzuim. In het Arboplusconvenant bve is een reductie van 20% op 1 april 2007 ten opzichte van juni 2002 afgesproken.
3. Via de tweejaarlijkse Odin-monitor wordt het oordeel van mbo-deelnemers over de docenten gemeten. Sinds 2001 krijgt de docent een 3,3 (op een schaal van 1 tot 5). Voor 2007 wordt gestreefd naar een cijfer van 3,4.
4. Een eenduidig beleid voor beloningsdifferentiatie ontbreekt nog op de meeste instellingen, hetgeen de komende periode ook ontwikkeld dient te worden. Er wordt gestreefd naar een toename van het aantal instellingen met een eenduidig beleid voor beloningsdifferentiatie van 7% in 2004 naar 20% in 2007.
4.3.3 Meer innovatie door samenwerking tussen instellingen en hun omgeving
Het waar gewenst bundelen van de afzonderlijke regelingen en budgetten voor innovatie in het (middelbaar-)beroepsonderwijs in een innovatiebox. Onderwijsinstellingen worden hiermee rechtstreeks gesubsidieerd om zelf in overleg met hun samenwerkingspartners in de regio innovatie vorm te geven. Het gaat om innovatieprojecten die breed worden opgepakt met als doel het innovatieresultaat te laten verankeren in de eigen organisatie. Richtinggevend voor deze regionale innovaties zijn de landelijke thema’s opgenomen in de innovatieagenda en zoals vastgelegd in de regeling innovatiebox. Daarnaast is er nog een afzonderlijke innovatie-stimulering, het innovatiearrangement, bedoeld om nog niet eerder ontwikkelde, experimentele innovatieprojecten op regionaal dan wel sectoraal niveau financieel te ondersteunen, die zonder deze aanvullende middelen onvoldoende kans zouden hebben.
• In 2006 wordt door middel van een regeling een innovatiebox ingesteld voor de bve-sector.
De regeling kent een looptijd tot en met 2009. Voor de sectoren vmbo en hbo zal vanaf 2007 bij de inzet van de innovatieregelingen aansluiting worden gezocht bij de inhoudelijke thema’s van de innovatieagenda.
• In 2006 wordt de regeling innovatiearrangement gecontinueerd. De uitvoering blijft ongewijzigd.
Het Platform Beroepsonderwijs (HPBO) zal in goede samenwerking met de Stichting van de Arbeid (STAR) zorg dragen voor de uitvoering van de innovatiearrangementen. In het innovatiearrangement 2006 wordt inhoudelijk een link gelegd met de thema’s van de innovatieagenda. Alleen samenwerkingsverbanden van onderwijsinstellingen (vmbo-mbo-hbo) met bedrijven komen in aanmerking voor een bijdrage uit het innovatiearrangement onder de voorwaarde dat er sprake is van co-financiering van de betrokken partijen. Het innovatiearrangement wordt vooralsnog voor onbepaalde tijd gecontinueerd. Het eindperspectief van het innovatiearrangement blijft het inzakken in de innovatiebox, maar het tijdstip waarop dat gebeurt, geschiedt in overleg met de betrokken bestuurlijke partijen.
De resultaten van de innovatiebox worden jaarlijks gemonitord. Deze monitor is in september 2007 voor het eerst beschikbaar. In 2006 worden de plannen en geformuleerde doelen per thema geïnventariseerd. In 2007 worden de plannen voor 2007 in kaart gebracht en wordt gerapporteerd over de realisatie van de in 2006 gestelde doelen.
4.3.4 Minder deelnemers die de school voortijdig verlaten
Uit een oogpunt van economische ontwikkeling en maatschappelijke cohesie is het van belang dat zoveel mogelijk jongeren minimaal een startkwalificatie behalen. Dit is een diploma op minimaal havo, vwo of mbo-2 niveau. Teveel jongeren hebben zo’n diploma nog niet gehaald als ze de school verlaten, dat beperkt hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt aanzienlijk. Met het gevoerde beleid wordt voortgang geboekt, maar niet genoeg. Daarom wordt de aanpak van voortijdig schoolverlaten geïntensiveerd. Hierover is de Kamer op 28 april 2006 geïnformeerd via de perspectievennota Aanval op de uitval (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 26 695, nr. 32). Een voortijdige schoolverlater (vsv’er) is gedefinieerd als een jongere van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs minimaal 1 maand heeft verlaten. Uitval van jongeren kent een bredere problematiek dan uitsluitend voortijdig schoolverlaten. Met de Operatie Jong werkt dit kabinet aan een samenhangende aanpak van de jeugdproblematiek. Binnen deze samenhangende aanpak werkt OCW vanuit zijn verantwoordelijkheid aan beter onderwijs om het voortijdig schoolverlaten tegen te gaan.
• Preventieve maatregelen in het primair onderwijs (artikel 1), het voortgezet onderwijs (artikel 3) en het middelbaar beroepsonderwijs ter voorkóming van voortijdig schoolverlaten. Bijvoorbeeld de aanpak van taalachterstanden op jonge leeftijd (voor- en vroegschoolse educatie), de invoering van zorgadviesteams (ZAT’s), meer aandacht voor zorgleerlingen via het leerwegondersteunend onderwijs en meer praktijkgericht beroepsonderwijs in een doorlopende leerlijn.
• Regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (mc’s) en grote stedenbeleid:
De huidige structurele inzet voor de registratie van vsv’ers en trajectbegeleiding door rmc’s wordt voortgezet.
• Interdepartementaal beleidsonderzoek bve (IBO bve):
In het kader van het IBO bve is structureel extra geld (zie tabel budgettaire gevolgen van beleid) beschikbaar voor:
1. Versterking van begeleiding van zorgleerlingen in het mbo. Hiermee kunnen deze leerlingen vergelijkbare begeleiding krijgen zoals die nu in het vmbo bij het leerwegondersteunend onderwijs wordt geboden. Dit bevordert een succesvolle doorstroom van vmbo naar mbo.
2. Maatwerk voor (potentiële) vsv’ers in het mbo. Het is belangrijk en urgent om ook in het mbo voor (potentiële) uitvallers een op maatwerk toegespitste aanpak in te richten, die effectief aansluit bij de diverse achtergronden en (opvoed)culturen van de jongere. In het mbo is nu slechts sprake van losse projecten die nauwelijks een vervolg kunnen krijgen.
3. Zorgadviesteams in het mbo. In het voortgezet onderwijs beschikt het overgrote deel van de scholen over een zorgadviesteam. Deze aanpak, waarbij scholen in samenwerking met andere instanties (zoals jeugdzorg, GGD en maatschappelijk werk) problemen bij jongeren snel signaleren en hulp bieden, is daar succesvol. Minder dan tweederde van de roc’s heeft een zorgadviesteam. Het streven is dat alle roc’s een ZAT opzetten.
• Kwalificatieplicht (verlenging volledige leerplicht) tot de 18e verjaardag:
De huidige partiële leerplicht voor 17-jarigen blijkt in de praktijk niet handhaafbaar, omdat er slecht zicht is op de doelgroep. Daarom wordt deze vervangen door een kwalificatieplicht (volledige leerplicht) tot 18 jaar. De planning is om de benodigde wetswijziging met ingang van het schooljaar 2007/2008 van kracht te laten worden. Voor een effectieve uitvoering van deze maatregel is extra aanbod aan onderwijs, versterking van de handhaving (onder andere samenwerking tussen gemeentelijke leerplicht- en rmc-functie) en een betere registratie van verzuim en voortijdig schooluitval nodig (aansluitend bij het onderwijsnummer). Hiervoor komt in 2006 € 6 miljoen beschikbaar, oplopend tot circa € 130,5 miljoen vanaf 2008. Deze middelen worden verantwoord op de artikelen 3 (voortgezet onderwijs), 4 (beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) en 11 (studiefinanciering).
• Leerwerkplicht voor jongeren van 18 tot 23 jaar:
Gemeenten worden in staat gesteld meer dwang uit te oefenen op niet leerplichtige vsv ’ers zonder werk om weer te gaan leren en/of werken. Op grond van de huidige rmc regelgeving is medewerking van de niet leerplichtige vsv’er aan het verstrekken van aanvullende informatie en aan een traject vrijblijvend. Dit wordt veranderd zodat gemeenten er voor kunnen kiezen deze groep te verplichten tot medewerking, door ze bijvoorbeeld uitsluitend van een uitkering te voorzien indien ze meedoen aan het traject. In samenhang met de verlenging van de leerplicht tot 18 jaar wordt nu een wetswijziging voorbereid die per schooljaar 2007/2008 van kracht moet worden.
• Vsv’ers die werk hebben via (nieuwe) combinaties van werken en leren alsnog een startkwalificatie laten halen. Werkloze vsv’ers via maatwerktrajecten weer aan het leren en/of werken te zetten. Dit samen met andere ketenpartners zoals gemeenten en de Centra voor Werk en Inkomen (CWI).
• Convenanten met top 12 rmc-regio’s:
Om het aantal vsv’ers op korte termijn te verminderen zijn in 2006 met de 12 rmc-regio’s met het hoogste aantal vsv’ers convenanten afgesloten om tot minimaal 10% vermindering van het aantal vsv’ers te komen aan het einde van schooljaar 2006/2007 ten opzichte van 2004/2005. Eind 2007 worden de resultaten en aanpak van deze eenmalige impuls geëvalueerd. Hiervoor is in totaal € 16 miljoen beschikbaar verdeeld over de jaren 2006 en 2007.
• «ESF»-middelen (middelen Europees Sociaal Fonds) voor beroepsbegeleidende leerweg en voortijdig schoolverlaten:
Wegens het vroegtijdig sluiten van het ESF-loket in 2006, heeft het kabinet tijdens de voorjaarsnotabesluitvorming besloten incidenteel middelen vrij te maken ter ondersteuning van projecten van onderwijsinstellingen voor versterking van de beroepsbegeleidende leerweg en aanpak voortijdig schoolverlaten. In 2006 bedraagt deze bijdrage € 40 miljoen en in 2007 € 10 miljoen.
• Aanpak jeugdwerkloosheid:
De Taskforce Jeugdwerkloosheid en het midden- en kleinbedrijf (mkb) Nederland hebben medio 2006 ruim 30 000 extra (leer)werkbanen voor jongeren gerealiseerd ten opzichte van 2003. Doelstelling is dat in 2007 in totaal 40 000 extra (leer)werkbanen gerealiseerd worden.
• Ter bevordering van de werkgelegenheid en economische groei is in de werktop van december 2005 afgesproken om € 40 miljoen beschikbaar te stellen voor fiscale maatregelen op het terrein van stages en scholing van werkenden (waaronder Erkenning Verworven Competenties (EVC)).
Tabel 4.6 | ||||
---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2010 | |
1. Aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (Nationale indicator)Basiswaarde: 71 000 in 2002, vsv’ers | 64 000 | 57 000 | 50 000 | 35 000 |
Bron:Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 43 | ||||
2. Aantal herplaatste voortijdig schoolverlatersBasiswaarde: 20 000 in 2002, herplaatste vsv’ers. | 24 000 | 29 000 | ||
Bron:Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 43 | ||||
3. Percentage voortijdig schoolverlaters van totale beroepsbevolking 18–24 jaar (EU-indicator)Basiswaarde: 15,5% in 2000, vsv’ers | 14,5% | 13,6% | 7,8% | |
Bron:Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 43 | ||||
4. Percentage 20–24 jarigen met tenminste een startkwalificatie(EU-indicator).Basiswaarde: 71,7 in 2000, 20–24 jarigen. | 74,2 | 74,7 | 85,0 | |
Bron: Kerncijfers 2001–2005 |
1. De nationale indicator betreft het aantal nieuwe vsv’ers die gedurende een geheel schooljaar door de rmc’s zijn geregistreerd. Voortijdig schoolverlaten wordt deels veroorzaakt door onderwijsgebonden factoren en deels door andere (sociaal-maatschappelijke) factoren. Het OCW beleid richt zich op onderwijsgebonden factoren.
2. Het aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters is het aantal vsv-ers dat door rmc’s gedurende een geheel schooljaar terug is geleid naar school, werk of andere voorzieningen (bijvoorbeeld zorg). OCW stelt een specifieke uitkering beschikbaar voor de gemeentelijke rmc-functie. Voor deze indicator is geen landelijke streefwaarde afgesproken. Het gaat hier om een groep jongeren met diverse problemen buiten het onderwijs waarbij herplaatsing afhankelijk is van bijvoorbeeld schuldsanering of het beschikbaar zijn van woonruimte.
3. De EU-indicator betreft het aandeel jongeren van 18–24 jaar zonder startkwalificatie ten opzichte van het totaal aantal jongeren in deze leeftijd in Nederland. Dit percentage wordt gemeten op basis van de enquête beroepsbevolking (EBB) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
4. Het streefcijfer in 2010 (85%) is in EU-verband afgesproken.
4.3.5 Aantrekkelijk beroepsonderwijs dat aansluit op de behoeften van de deelnemers, de arbeidsmarkt, de samenleving en het vervolgonderwijs
Het onderwijsaanbod van instellingen moet voortdurend goed aansluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, de samenleving en de beroepskolom. Tevens moet het onderwijs goed aansluiten op de gevarieerde leerbehoeften van een brede populatie deelnemers om iedereen «bij de les» te houden. Er moet vertrouwen zijn in de – landelijk geldige – diploma’s en daarmee in de kwaliteit van de examens van de opleidingen. Het vernieuwde beroepsonderwijs is meer op de praktijk gericht en meer vraaggestuurd. Om dat te bereiken richten onderwijsinstellingen nieuwe opleidingen en nieuwe examens in, die gericht zijn op de door kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven ontwikkelde nieuwe kwalificatieprofielen. Dit herontwerp kwalificatiestructuur/mbo gebeurt fasegewijs, waarbij de ervaringen worden benut voor de verdere verbetering. Instellingen zorgen samen met (leer-)bedrijven en kenniscentra voor de verbetering van de beroepspraktijkvorming, met voldoende en geschikte praktijkplaatsen (leerwerk-, stage- en waar nodig ook simulatieplaatsen) en goede begeleiding van deelnemers. De overheid stimuleert en ondersteunt deze vernieuwing en verbetering.
• Herontwerp kwalificatiestructuur/mbo: Regeling vaststelling kwalificatieprofielen 2006/2007. Een beschikking aan het procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur/mbo en de evaluatie van experimenten 2005–2006.
Via de regeling vaststelling kwalificatieprofielen 2006/2007 stelt OCW de nieuwe kwalificatieprofielen vast die voldoen aan de kwaliteitseisen. Daarnaast financiert OCW de activiteiten van het procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur, de activiteiten van het procesmanagement herontwerp mbo en de experimentele opleidingen mbo. OCW start tevens het wetgevingstraject herontwerp kwalificatiestructuur/mbo (ten behoeve van structurele situatie).
• Examens mbo: Regeling standaarden & normering examenkwaliteit en tarieven KCE-onderzoek (onderzoek KwaliteitsCentrum Examinering) en het beschikbaar stellen van een stimuleringsbudget.
OCW financiert de vaste kosten van KCE en stelt op voorstel van KCE de standaarden voor examenkwaliteit bij ministeriële regeling vast, inclusief de normering en de tarieven voor het KCE-onderzoek. Daarnaast verstrekt OCW aan instellingen extra middelen via de lumpsum voor de borging en waar nodig verbetering van de examenkwaliteit van mbo-opleidingen.
• Praktijkplaatsen: Regeling stagebox en het beschikbaar stellen van een stimuleringsbudget.
OCW faciliteert instellingen om te zorgen dat in principe elke moeilijk plaatsbare deelnemer op de niveaus 1 en 2 over een geschikte praktijkplaats beschikt. OCW faciliteert Colo (vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven) om samen met de kenniscentra te zorgen voor extra scholing van leermeesters/praktijkopleiders die werkzaam zijn bij leerbedrijven.
• Fes middelen: Bij augustusbesluitvorming in de MR van 24 augustus 2006, heeft het kabinet € 230 miljoen aan FES-middelen beschikbaar gesteld voor ’Beroepsonderwijs in bedrijf’. Deze middelen komen in twee tranches beschikbaar. Een eerste tranche van € 115 in 2007, waarvan € 82 250 bestemd voor OCW (zie tabel 4.2 budgettaire gevolgen van beleid) en € 32 500 voor EZ. De tweede tranche van € 115 komt in 2008 beschikbaar na een evaluatie. Deze middelen worden ingezet voor de volgende doelstellingen:
• 7000 leer/werktrajecten voor jongeren op maat en 20 000 voor volwassenen;
• Fonds «versterking beroepsonderwijs-bedrijfsleven» (inclusief regie regionale keten);
• 4200 EVC procedures;
• 5400 docentstages in het bedrijfsleven;
• Ontwikkeling van leer- en examenmateriaal per nieuwe opleiding.
De inzet van de middelen voor de activiteiten van bedrijven via het fonds «versterking beroepsonderwijs – bedrijfsleven» wordt nader toegelicht en verantwoord op de begroting van het ministerie van Economische zaken. Voor een nadere toelichting op de inzet van de middelen voor de ontwikkeling van EVC-procedures en de uitvoering van EVC-trajecten wordt verwezen naar paragraaf 4.3.6 «Bevorderen Leven Lang Leren (projectdirectie Leren & Werken)».
Tabel 4.7 | |||
---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | |
1. Aantal kwalificatieprofielen, Streefwaarde: (op 31-12-2006; 280 = 100%).Basiswaarde: 55 (op 23-03-2005, crebo-geregistreerd kwalificatieprofiel) | 64 | 153 | 280 |
Bron: Eindrapportage proeftuinen 2004/2005 (bijlage bijTK, 27 451 nr. 47). | |||
2. Aandeel examens mbo van onvoldoende kwaliteit.Basiswaarde: 48 % (Aantal examens mbo met een voorwaardelijke verklaring 46%, aantal examens mbo met een afkeurende verklaring 2%), studiejaar 2004/2005; gemeten over beperkt deel van de examens mbo). Meeteenheid: verklaring KCE aan instelling betreffende de examenkwaliteit. | ≤15 % | ||
Bron: Examenverslag 2004/2005, KCE, 2005 | |||
3. Percentage moeilijk plaatsbare leerlingen op de mbo-niveaus 1 en 2 met een erkende stage-/simulatieplaats. Streefwaarde (31 juli 2007).Basiswaarde: geen, meeteenheid: Percentage via de landelijke monitor gemeten moeilijk plaatsbare leerlingen (mbo-niveaus 1 en 2) met een erkende stage-/simulatie- plaats. | 100% | ||
Bron: Monitor praktijkplaatsen |
1. De indicatoren «aantal kwalificatieprofielen», «aandeel examens van onvoldoende kwaliteit» en «percentage moeilijk plaatsbare leerlingen op de mbo-niveaus 1 en 2 met een erkende stage-/simulatieplaats» geven een beeld van de voortgang van de ingezette vernieuwing en de kwaliteit van het beroepsonderwijs.
2. Het percentage bij indicator 2 «aandeel examens van onvoldoende kwaliteit» geeft het aandeel afkeurende verklaringen op totaal van door KCE uitgereikte verklaringen weer. Basiswaarden voor studiejaar 2004/2005 waren 42% goedkeurende verklaringen, 46% voorwaardelijke verklaringen en 2% afkeurende verklaringen. Streefwaarde is het studiejaar 2006/2007.
3. Bij indicator 3 is geen basiswaarde beschikbaar. Het behaalde resultaat is pas achteraf bekend via de landelijke monitor.
4.3.6 Bevorderen Leven Lang Leren (projectdirectie Leren & Werken)
Elke deelnemer moet de mogelijkheid krijgen om zijn of haar talenten te ontplooien in een leeromgeving die het beste past. Het gaat hierbij niet alleen om het initiële leertraject, maar ook om trajecten voor mensen die reeds werkzaam zijn of (weer) willen zijn (leven lang leren).
• De «Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken». Deze regeling bevordert de samenwerking tussen scholingsinstellingen, bedrijven en gemeenten om nieuwe duale trajecten, EVC-methodieken en leerwerkloketten te realiseren (zie ook artikelen 6 en 7 hoger onderwijs, paragraaf 3.4).
• Realiseren on-linemarktplaats leren en werken. Doel is om een onafhankelijk en zo compleet mogelijk overzicht van informatie op het gebied van leren en werken te bieden.
• Associate Degree. In het studiejaar 2006–2007 starten 11 pilots met korte programma’s in het HBO. Doel is te achterhalen hoe groot de behoefte is aan een tweejarig programma binnen de HBO-bachelor opleidingen. (Zie brief aan de Tweede Kamer:Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 410, nr. 42).
• Individuele leerrekening. Er wordt een experiment uitgevoerd met een individuele leerrekening voor laagopgeleide werknemers om te achterhalen of een eigen budget lager opgeleiden motiveert tot deelnemen aan scholing.
• Om de acties te ondersteunen zal een communicatiecampagne plaatsvinden.
• Fes middelen: Bij augustusbesluitvorming in de MR van 24 augustus 2006, heeft het kabinet Fes middelen beschikbaar gesteld voor Beroepsonderwijs in bedrijf (zie onder 4.3.5). Een onderdeel hiervan is dat 4 200 EVC procedures zullen worden gerealiseerd. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat via cofinanciering uit eigen bijdragen van partijen 10 000 EVC trajecten worden gerealiseerd.
De projectdirectie Leren & Werken wordt verlengd tot 1 januari 2008. Het actieplan en de begroting van de projectdirectie zullen naar aanleiding van deze verlenging worden aangepast. Hieraan wordt gewerkt.
Tabel 4.8 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2010 | |
1. Aantal nieuwe duale trajectenBasiswaarde: 0 bij oprichting projectdirectie, maart 2005, aantallen trajecten. | 15 000 | ||||
Bron: monitoring door Cinop | |||||
2. Aantal nieuwe EVC-trajecten (cumulatief) Basiswaarde: 0 bij oprichting projectdirectie maart 2005, maart 2005–december 2005; 7 500, aantallen trajecten. | 5 000 | 30 000* | |||
Bron: monitoringdoor Cinop | |||||
3. Deelname aan leeractiviteiten door 25–64 jarigenBasiswaarde: 15,6 % in 2000, percentage 25–64 jarigen. | 17,3 | 16,6 | 20,0 | ||
Bron: Kerncijfers, EU-doelstellingen |
* Inclusief FES-claim
1. De samenwerkingsverbanden die zijn ontstaan naar aanleiding van de «Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken» moeten leiden tot in totaal 15 000 extra duale trajecten. Dit betreft leerwerktrajecten gericht op inpassing in het arbeidsproces of het behalen van een beroepskwalificatie.
2. Daarnaast streeft de projectdirectie Leren en Werken er naar gedurende haar bestaan 20 000 extra EVC-trajecten te realiseren.
3. Nederland streeft naar een deelnamepercentage van tenminste 20% in 2010, het niveau van de twee best presterende Europese landen in 2000. Dit is een in EU-verband afgesproken streefcijfer.
4.3.7 Meedoen in de samenleving
Onderwijs moet bereikbaar zijn voor iedereen. Deelnemers moeten daarbij ook hun eigen verantwoordelijkheid nemen en daarop aanspreekbaar zijn. Daarbij zal rekening worden gehouden met hun specifieke kenmerken. Ook volwassenen moeten door het volgen van een opleiding of cursus kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving. Dit kan zowel betrekking hebben op de persoonlijke ontplooiing als op het vinden van een baan.
• De Nederlandse gemeenten ontvangen jaarlijks de rijksmiddelen educatie. Op grond van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) zijn zij verplicht overeenkomsten te sluiten met roc’s voor de inkoop van educatieve activiteiten. Per 1 januari 2007 treedt het nieuwe inburgeringstelsel in werking. In het kader hiervan zijn er enkele wijzigingen ten aanzien van de omvang en de inzet van het educatiebudget:
1. de middelen voor opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) op de niveaus 1 en 2 die tot inburgering worden gerekend, zijn overgeheveld naar de begroting van Justitie.
2. de rijksbijdrage educatie voor de grote steden (de G-31) wordt opgenomen in de brede doeluitkering (bdu) «sociaal, integratie en veiligheid» van het grotestedenbeleid. Voor de inzet op educatie is een prestatie-indicator overeengekomen; de steden bepalen vooraf hun ambitie op dit terrein.
• Onderdeel van de educatie is de alfabetisering van Nederlandssprekenden. Eind 2005 is daarom het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 Van A tot Z betrokken met de Tweede Kamer besproken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 800 VIII, nr. 226) en(Tweede kamer vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 142). Dit plan heeft de uitvoering van het Meerjarenplan Alfabetisering 2003–2006 versneld. Het biedt tevens het beleidskader voor de bestrijding van laaggeletterdheid in de jaren 2007–2010.
Voor de uitvoering van diverse, vooral preventieve, activiteiten uit het Aanvalsplan Laaggeletterdheid wordt geput uit verschillende onderdelen van de OCW-begroting (zoals voor- en vroegschoolse educatie, zie artikel 1 primair onderwijs). Uit de cultuur- en mediabegroting (zie de artikelen 14 en 15) worden in 2007 opnieuw extra uitgaven voor leesbevorderingsprojecten bekostigd. Voor overige uitvoeringsactiviteiten is in 2006 «de Subsidieregeling Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010» vastgesteld. Op grond hiervan (en hun jaarlijks in te dienen activiteitenplannen) verrichten het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (Cinop), de Stichting Lezen & Schrijven (L & S) en de Stichting Expertisecentrum ETV.nl (ETV) gecoördineerd een groot aantal uitvoerende activiteiten.
• Met ingang van 1 januari 2006 is leerlinggebonden financiering ingevoerd in het middelbaar beroepsonderwijs. Roc’s en aoc’s (Agrarische opleidingscentra) kunnen voor geïndiceerde deelnemers met een beperking leerlinggebonden financiering aanvragen.
Tabel 4.9 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
1. Educatie:– Raming aantal deelnemers educatie (maal 1000) | 128,5 | 126,6 | 126,6 | 126,6 | 126,6 | 126,6 | 126,6 |
Bron: Beleidsportaal en beleidstelling (exclusief nieuwkomers) | |||||||
2. Aantal verwachte aanvragen lgf-subsidie in 2006. | 1 200 | ||||||
Bron: CFI |
a. Het effect van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid wordt onderzocht in de jaarlijkse Monitor Alfabetisering. In het voorjaar van 2007 ontvangt de Tweede Kamer voor het eerst de aangekondigde «brede» versie van deze monitor, waarin aan de hand van zes «mijlpalen» zoveel mogelijk informatie over de resultaten wordt opgenomen. Het gaat dan onder meer om het leesniveau van leerlingen in het voortgezet onderwijs, het aantal actief betrokken werkgevers, aantal en spreiding van provinciale en gemeentelijke aanvalsplannen/leesbevorderingsplannen en het aantal deelnemers aan een basiscursus bij de roc’s.
b. Van 1 januari 2006 tot en met 1 april 2006 zijn 500 aanvragen behandeld waarvan aan 470 een lgf-subsidie is verstrekt. In augustus komt een nieuwe reeks aanvragen binnen. De verwachting is dat in 2006 in totaal 1200 aanvragen binnenkomen.
4.3.8 Meer eigen verantwoordelijkheid van deelnemers voor hun leerloopbaan
Het is belangrijk dat de leerloopbaan van deelnemers aansluit bij de maatschappelijke behoefte naar een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking. In overleg met de omgeving bepaalt de deelnemer zijn leerloopbaan. Hier heeft de deelnemer een eigen verantwoordelijkheid. De deelnemer wordt met loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in staat gesteld tijdig een juiste studiekeuze te maken en tijdens de loopbaan adequate begeleiding te krijgen. De medezeggenschap van de deelnemer wordt versterkt zodat de deelnemer beter in staat is zijn belangen binnen de instelling te behartigen. Er wordt gewerkt aan imagoverbetering van het mbo-onderwijs; studiekeuzevoorlichting wordt verder vorm gegeven.
• LOB: de deelnemer wordt met loopbaanoriëntatie en -begeleiding in staat gesteld tijdig een juiste studiekeuze te maken en tijdens de loopbaan adequate begeleiding te krijgen. De roc’s ontvangen extra middelen in de lumpsum voor versterking van de LOB van de deelnemer.
• Medezeggenschap: er wordt gewerkt aan wettelijke verankering van medezeggenschap van de deelnemers. Het wetsvoorstel wordt eind 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden.
• Overige instrumenten zoals financiële middelen om het imago van het mbo te verbeteren, om de keuzevoorlichting voor vo-scholieren te versterken en ten behoeve van het JOB, zodat de belangen van de deelnemers in het mbo behartigd worden.
Tabel 4.10 | ||
---|---|---|
2005 | 2009 | |
Percentage deelnemers dat bekend is met leerling-raad op instelling. | 27% | 60% |
Percentage deelnemers dat opnieuw voor dezelfde opleiding zou kiezen. | 56% | 60% |
Percentage deelnemers dat tevreden is over begeleiding bij studie. | 38% | 55% |
Percentage deelnemers dat tevreden is over begeleiding beroepskeuze of vervolgopleidingkeuze. | 30% | 50% |
Basiswaarde: percentages in 2005, Percentage deelnemers | ||
Bron: ODIN3 |
ODIN (landelijke tevredenheidsonderzoek onder mbo deelnemers) is het landelijke deelnemerstevredenheidsonderzoek dat de JOB laat uitvoeren om te meten hoe mbo’ers hun onderwijs ervaren. De JOB wil met deze tweejaarlijkse meting de mening en ervaring van de mbo’ers over hun onderwijs meegeven.
4.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Tabel 4.11 Overzicht van evaluatieonderzoeken | |||
---|---|---|---|
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
Minder deelnemers die de school voortijdig verlaten | Monitor vsv, evaluatie rmc.Analyse van de werkzaamheden van de 39 rmc-regio’s inzake de aanpak van het voor- tijdig schoolverlaten, zodat ten behoeve van het landelijk beleid een zo goed mogelijk beeld ontstaat van de omvang van schooluitval, achtergrondkenmerken van vsv’ers, moment van uitval, succes van plaatsing, etc. | September 2006–april 2007Deze monitor wordt jaarlijks herhaald. | Ex-post evaluatieonderzoek |
Aantrekkelijk beroepsonderwijs dat aansluit op de behoeften van de deelnemers, de arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs | Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt.Inzicht in de aansluiting van de opleiding op de arbeidsmarkt en vervolgopleidingen. | Oktober 2006–september 2007Dit onderzoek wordt jaarlijks herhaald. | Ex-post evaluatieonderzoek |
Meedoen in de samenleving | Alfabetiseringsmonitor.Inzicht in aanbod van en deelname aan cursussen. | Rapportage in het voorjaar 2007Deze monitor wordt jaarlijks herhaald t/m 2010. | Ex-post evaluatieonderzoek |
Instandhouding van het stelsel | Deelnemersmonitor.Het over een reeks van jaren beschikbaar hebben van informatie over ingeschreven deelnemers bve. | Rapportage in het voorjaar 2007Deze monitor wordt jaarlijks herhaald. | Ex-post evaluatieonderzoek |
5.1 Algemene beleidsdoelstelling: Het financieel ondersteunen van technocentra ter versterking en vernieuwing van de kennisinfrastructuur in de regio en ter verbetering van de aansluiting tussen het technische beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.
Binnen de algemene doelstelling dienen de technocentra zich te laten leiden door de regionale knelpunten en uitdagingen. Ook dient een belangrijke focus te ontstaan op de landelijke prioriteit van bètatechniek. Het uitgangspunt van het Deltaplan bètatechniek is een integrale aanpak van de tekorten aan bèta’s en technici, bijdragend aan de in Europees verband onderschreven doelstelling van 15% meer uitstroom van gediplomeerden uit hogere bèta-en technische opleidingen in 2010. Dit uitgangspunt is daarmee ook onderdeel van de werkzaamheden van de technocentra.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister is verantwoordelijk voor voldoende (bèta en) technici in het middelbaar beroepsonderwijs.
• Conjuncturele ontwikkelingen (in de technische sector)
5.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 280 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 9 207 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 |
Programma-uitgaven | 9 207 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | ||
Basissubsidie | 7 000 | 7 000 | 7 000 | 7 000 | |||
Speerpuntsubsidie | 2 136 | 2 136 | 2 136 | 2 136 | |||
Ontvangsten | 9 205 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 |
Tabel 5.2 Budget flexibiliteit (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 |
Totaal juridisch verplicht | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
5.3 Doelstellingen nieuwe Kaderregeling Technocentra
Voor de jaren 2006 tot en met 2010 is een nieuwe Kaderregeling Technocentra vastgesteld met als (hoofd)doel het versterken en vernieuwen van de kennisinfrastructuur en verbetering van de aansluiting beroepsonderwijs-bedrijfsleven in de technische sector en drie daarvan afgeleide doelstellingen:
a. Het bevorderen van de circulatie en de toepassing van kennis tussen instellingen, tussen instellingen en ondernemingen of tussen instellingen, ondernemingen en derden;
b. Gezamenlijke benutting door verschillende instellingen van hoogwaardige en moderne apparatuur ten behoeve van technisch beroepsonderwijs;
c. Bevordering van een goede aansluiting van technisch beroepsonderwijs op opleidingsbehoeften van de arbeidsmarkt.
Binnen deze doelstellingen dienen de technocentra zich te laten leiden door de regionale knelpunten en uitdagingen. Ook moet daarbij een duidelijke focus zijn op de landelijke prioriteit van bètatechniek.
In 2007: op basis van de Kaderregeling Technocentra 2006–2010 wordt aan de 14 technocentra een basissubsidie verleend ter ondersteuning van de basisactiviteiten van de technocentra voor zover en indien die basisactiviteiten voldoen aan één van de drie subsidiedoelstellingen zoals hierboven genoemd en vastgelegd in de Kaderregeling Technocentra 2006–2010. Daarnaast kan een technocentrum een aanvraag indienen voor speerpuntsubsidie (mits aan een technocentrum voor hetzelfde boekjaar basissubsidie is verleend). Een project waarvoor het technocentrum speerpuntsubsidie aanvraagt dient een realisatie te zijn van eveneens één van de drie subsidiedoelstellingen zoals hierboven genoemd en daarnaast dient deze nog te voldoen aan een additionele doelstelling. Voor de jaren 2007 tot en met 2010 adviseert het bestuur van het Platform Bèta Techniek de minister over de te kiezen inhoudelijke thema’s voor de speerpuntsubsidie voor deze jaren. Het Platform Bèta Techniek heeft nog geen advies uitgebracht over de inhoudelijke thema’s voor de speerpuntsubsidie voor het jaar 2007. De minister stelt de thema’s voor de betreffende jaren vast.
Om voor bovengenoemde subsidies in aanmerking te komen moeten de technocentra een subsidieaanvraag indienen. De nieuwe Kaderregeling Technocentra 2006–2010 kent een andere wijze van beoordeling van de subsidieaanvragen van de technocentra. De beoordeling van de aanvragen is overgedragen aan het Platform Bèta Techniek. De subsidieaanvragen worden ingediend bij het Platform Bèta Techniek. Het Platform Bèta Techniek zal de aanvraag vervolgens aan de Expertgroep Bèta Techniek (onafhankelijke deskundigen) doorgeleiden met het verzoek om advisering. Vervolgens zal het Platform Bèta Techniek het advies aanbieden aan de minister. De minister neemt op basis van het advies een besluit over de subsidieaanvragen.
De subsidiëring aan technocentra gedurende de periode 2006 tot en met 2010 vindt plaats op basis van de Kaderregeling Technocentra 2006 tot en met 2010. Bij de aanvraag voor subsidie dient het technocentrum een activiteitenplan, een regio-analyse en een begroting in. De regio-analyse dient een analyse van de knelpunten en mogelijkheden in de regio te bevatten in relatie tot de doelstellingen onder het kopje motivatie en in relatie tot de doelstelling van het project. Daarnaast dient het technocentrum in de regio-analyse voldoende te onderbouwen dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd een effectieve bijdrage zullen leveren aan ófwel de oplossing van de in de regio gesignaleerde knelpunten ófwel aan de benutting van de in de regio gesignaleerde mogelijkheden.
Het Platform Bèta Techniek evalueert de werkzaamheden van de technocentra. De eerste resultaten hiervan komen in 2007 beschikbaar.
ARTIKELEN 6 EN 7. HOGER ONDERWIJS
6.1 Algemene beleidsdoelstelling: studenten zijn goed voorbereid op de nationale en internationale arbeidsmarkt en op het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van de maatschappij
Voldoende aanbod van kenniswerkers is een absolute voorwaarde voor een succesvolle, internationaal concurrerende kennissamenleving. Stijging van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking heeft immers direct effect op de arbeidsproductiviteit en op het innovatievermogen van de economie.
Naast een economische functie vervult het hoger onderwijs uiteraard ook andere functies. De studenten van vandaag zijn de intellectuele voorhoede van morgen, cruciaal in het maatschappelijk debat, in de vernieuwing van wetenschappen en in de overdracht van culturele waarden en tradities. Hoger onderwijs moet studenten motiveren om tijdens hun studie het beste uit zichzelf te halen, zodat zij zich optimaal kunnen ontplooien en zich breed kunnen oriënteren.
Om het innovatief vermogen van Nederland te versterken, zullen bedrijfsleven en maatschappelijke sectoren optimaal moeten kunnen profiteren van de publieke kennisinfrastructuur. Samenwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen en een sterke groei van kennisintensieve (hightech) starters zijn hierbij van groot belang.
Verantwoordelijkheid van de minister
• De minister schept via de bekostiging, regelgeving, afspraken met bestuurlijke partijen en via voorlichting de juiste randvoorwaarden voor kwalitatief goed, toegankelijk en doelmatig hoger onderwijs. Daarbij richt haar rol zich op faciliteren, stimuleren en bewaken van het stelsel van hoger onderwijs.
• De algemene doelstelling betreft een verantwoordelijkheid voor het gehele stelsel en wordt nader uitgewerkt in de operationele doelstellingen (zie 6.3).
• Bereidheid van de bevolking om verder te leren.
• Bereidheid van universiteiten en hogescholen om samen te werken met bedrijven en onderzoeksinstellingen.
• Responsiviteit van bedrijven naar onderwijs, onderzoek en innovatie.
• Goed onderzoeksklimaat.
Tabel 6.1 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
1. % hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44 jarigen van de beroepsbevolking.Basiswaarde: 35,6% in 2004 | 35,6 | 35,9 | Streven is gericht op 50% in 2020* | ||||
Bron: CBS Statline 2006 | |||||||
2. Indicator voor de aansluiting op de arbeidsmarkt**: | |||||||
a. Percentage afgestudeerden dat na afstuderen korter dan 4 maanden werkloos was. Basiswaarde hbo 91% en wo 81% cohort 2001/2002 | Sector met hoogste score is Gezondheid (hbo: 96%; wo: 91%) en laagste sector is Taal en Cultuur (hbo: 81%; wo 76%) | ||||||
b. Percentage afgestudeerden dat na anderhalf jaar na afstuderen nog werkloos was. Basiswaarde hbo 5% en wo 5% cohort 2001/2002 | Sector met laagste score is Gezondheid (hbo: 2,5%; wo: 2,5%) en hoogste sector is Taal en Cultuur (hbo: 15%; wo 8%) | ||||||
c. Percentage afgestudeerden met een eerste baan op tenminste hbo- respectievelijk wo-niveauBasiswaarde hbo 78% en wo 64% cohort 2001/2002 | Sector met beste aansluiting is voor hbo onderwijs met 91% en voor wo gezondheid met 89%. De sector met de minste aansluiting is voor hbo Gezondheid en Maatschappij met 68% en voor wo Taal en Cultuur met 41% | ||||||
Bron: Kennis in Kaart 2005, p. 58, 59 en 60, figuur 39, 40 en 41. |
* Op de langere termijn streeft de overheid ernaar dat in 2020 50% van de Nederlandse beroepsbevolking tusen 25 en 44 jaar hoger opgeleid is. Een aandeel van 50% hoogopgeleiden in 2020 is haalbaar onder de voorwaarden dat institutionele hervormingen die tot nu toe onorthodox heten, worden doorgevoerd en succesvol zijn en dat fincnaiering voor deze ambitie beschikbaar is. Gedacht kan hier worden aan meer selectie bij inschrijving, collegegelddifferentiatie en een open bestel. Na experimenten op het terrein van deze institutionele hervormingen die zijn gestart in deze kabinetsperiode, zal een volgend kabinet nadere en verdergaande besluiten op deze terreinen moeten nemen (zie ook de Kabinetsreactie op rapport van de Onderwijsraad «De helft van Nederland hoger opgeleid»,Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 410, nr. 41).
** De waarden van deze indicatoren verschillen flink per sector. Er zijn geen streefwaarden geformuleerd, omdat werkloosheid, baanzoekduur en baanniveau sterk afhankelijk zijn van de conjunctuur. De verwachting is dat door de aantrekkende economie werkloosheid en baanzoekduur zullen verminderen.
6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 Hoger beroepsonderwijs (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 1 858 290 | 1 983 015 | 2 012 274 | 2 041 659 | 2 080 665 | 2 114 996 | 2 112 257 |
Waarvan garanties | |||||||
Totale uitgaven | 1 802 921 | 1 879 557 | 1 968 462 | 2 003 145 | 2 050 982 | 2 072 498 | 2 112 257 |
Programma uitgaven: | 1 797 739 | 1 874 501 | 1 963 688 | 1 998 418 | 2 046 253 | 2 067 770 | 2 107 529 |
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek | 1 721 195 | 1 764 148 | 1 797 843 | 1 841 937 | 1 879 238 | 1 909 016 | 1 950 063 |
Reguliere bekostiging(lumpsum)* | 1 721 195 | 1 764 148 | 1 797 843 | 1 841 937 | 1 879 238 | 1 909 016 | 1 950 063 |
Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs | 2 408 | 5 616 | 3 333 | ||||
Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs | 1 960 | 3 307 | 3 333 | ||||
Internationalisering in het hoger onderwijs | 448 | 309 | |||||
Voortzetting Delta-beurzen | 2 000 | ||||||
Versterken innovatief vermogen van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs | 63 587 | 82 066 | 137 025 | 128 898 | 140 721 | 132 627 | 132 627 |
Lectorenen kenniskringen | 29 435 | 36 961 | 49 225 | 49 225 | 49 225 | 49 225 | 49 225 |
Zorgopleidingen in het hoger onderwijs | 5 375 | 9 300 | 10 200 | 10 873 | 12 196 | 12 102 | 12 102 |
Deltaplan bèta/techniek** | 22 777 | 27 005 | 58 300 | 51 500 | 60 000 | 60 000 | 60 000 |
FES: Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs | 6 000 | 6 000 | 8 000 | ||||
Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie(Raak) | 6 000 | 5 000 | 8 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 |
Versterking kennisinfrastructuur publieke sector | 3 800 | 4 800 | 3 800 | 3 800 | 3 800 | 3 800 | |
Werken aan een goed opgeleide beroeps- bevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs | 3 983 | 7 650 | 9 000 | 9 000 | 7 500 | 7 500 | 7 500 |
Erkenning van verworven competenties | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | ||
Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs | 1 733 | 2 600 | 2 400 | 2 400 | 2 400 | 2 400 | 2 400 |
E-learning | 2 000 | 3 300 | |||||
Verhoging deelname allochtone studenten/Ambassadeursnetwerk*** | 150 | 1 650 | 1 500 | 1 500 | |||
Emancipatie | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen | 1 000 | 3 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | |
Promotievouchershbo-docenten | 1 000 | 3 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | |
Programmakosten overig | 6 566 | 14 021 | 13 487 | 13 583 | 13 794 | 13 627 | 12 339 |
IB-Groep**** | 1 946 | 8 394 | 8 841 | 8 944 | 9 105 | 8 939 | 7 651 |
CFI**** | 4 620 | 5 627 | 4 646 | 4 639 | 4 689 | 4 688 | 4 688 |
Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs**** | 5 182 | 5 056 | 4 774 | 4 727 | 4 729 | 4 728 | 4 728 |
Ontvangsten | 1 798 | 17 | 6 017 | 6 017 | 8 017 | 17 | 17 |
* Hierin is opgenomen een subsidieverlening van € 1,6 miljoen per jaar voor de jaren t/m 2007 aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden voor het Maritiem Simulator Trainingscentrum (MSTC). Deze begrotingsvermelding vormt voor deze subsidieverlening de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht. Vanaf 2008 maakt deze vergoeding deel uit van de rijksbijdrage van genoemde hogeschool. In de middelen voor reguliere bekostiging zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.
** De middelen voor het Deltaplan bèta/techniek hebben niet alleen betrekking op het hbo maar zijn onderwijsbreed en deels ook voor het Ministerie van Economische Zaken. In 2006 is voor het project VTB (Verbetering techniek basisonderwijs) voor 300 basisscholen € 1,7 miljoen extra vrijgemaakt t.l.v. de middelen uit 2007.
*** Deze middelen zijn bestemd voor het gehele hoger onderwijs.
**** Vanaf 2006 zijn de hbo en wo-middelen voor de IB-Groep en CFI samengevoegd. Vanaf 2004 is dit al uitgevoerd voor de Apparaatsuitgaven.
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 Wetenschappelijk onderwijs(x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 3 445 978 | 3 534 108 | 3 520 326 | 3 571 129 | 3 611 581 | 3 680 980 | 3 670 256 |
– Waarvan garanties | |||||||
Totale uitgaven | 3 337 895 | 3 408 134 | 3 467 043 | 3 518 086 | 3 568 432 | 3 619 674 | 3 670 381 |
Programma-uitgaven | 3 330 665 | 3 408 134 | 3 467 043 | 3 518 086 | 3 568 432 | 3 619 674 | 3 670 381 |
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek | 3 304 835 | 3 371 557 | 3 420 723 | 3 477 739 | 3 531 826 | 3 579 067 | 3 625 774 |
Reguliere bekostiging(lumpsum) | 3 283 950 | 3 351 409 | 3 401 298 | 3 458 318 | 3 512 404 | 3 559 648 | 3 606 355 |
Toerusting van faciliterende organisaties gericht op het hoger onderwijs | 20 885 | 20 148 | 19 425 | 19 421 | 19 422 | 19 419 | 19 419 |
Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent onderwijs | 5 210 | 10 925 | 25 512 | 20 570 | 20 545 | 25 545 | 25 545 |
Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs | 1 235 | 1 645 | 1 667 | ||||
FES: Rendement en excellentie | 5 000 | 5 000 | 10 000 | 15 000 | 15 000 | ||
Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB’s), Netherlands Education Support Offices (NESO’s), Beeldmerk* | 4 250 | 7 375 | 8 175 | 7 175 | 7 175 | 7 175 | |
Noodfonds voor internationale hulpacties* | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | |
Internationaal excelleren* | 1 050 | 8 100 | 4 025 | ||||
Internationale samenwerking en beurzenprogramma’s* | 3 975 | 1 980 | 2 370 | 2 370 | 2 370 | 2 370 | 2 370 |
Voortzetting Deltabeurzen* | 1 000 | ||||||
Versterken innovatief vermogen van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs | 5 600 | 5 978 | 4 452 | 1 400 | 600 | 600 | 600 |
Zorgopleidingen in het hoger onderwijs | 5 600 | 2 180 | 4 452 | 1 400 | 600 | 600 | 600 |
Dynamisering eerste geldstroom wetenschappelijk onderzoek | 0 | 3 798 | |||||
Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs | 5 110 | 8 395 | 3 208 | 3 176 | 653 | ||
Surf Educatiefonds in het hoger onderwijs | 4 000 | 4 000 | |||||
Digitale universiteit in het hoger onderwijs | 1 000 | 1 700 | |||||
Verhoging deelname studenten met een handicap | 110 | 2 695 | 3 208 | 3 176 | 653 | ||
Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen | 9 910 | 11 279 | 13 148 | 15 201 | 14 808 | 14 462 | 18 462 |
Jonge universiteiten | 6 000 | 6 000 | |||||
Onderzoeksmasters in het wetenschappelijk onderwijs | 3 910 | 4 279 | 10 148 | 10 201 | 9 808 | 9 462 | 13 462 |
Promotie-voucher hbo-docenten | 1 000 | 3 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | |
Programma-uitgaven overig | 7 230 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
IB-Groep** | 5 648 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
CFI** | 1 582 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 2 081 | 11 466 | 16 466 | 16 466 | 21 466 | 26 466 | 16 400 |
* Deze middelen zijn bestemd voor het gehele hoger onderwijs.
** Vanaf 2006 zijn de hbo en wo-middelen voor de IB-groep en CFI samengevoegd op artikel 6 (zie tabele 6.2).
Tabel 6.4 Middelen toerusting wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Universiteiten: | 3 169 352 | 3 275 132 | 3 356 551 | 3 413 153 | 3 465 098 | 3 509 885 | 3 562 446 |
Onderwijsdeel1 | 1 040 700 | 1 131 200 | 1 188 000 | 1 212 600 | 1 244 000 | 1 279 900 | 1 328 800 |
Onderzoekdeel1 | 1 417 300 | 1 413 600 | 1 439 200 | 1 467 200 | 1 485 800 | 1 492 100 | 1 493 500 |
Deel leraartraject | 5 748 | 4 718 | 5 268 | 5 268 | 5 268 | 5 268 | 5 268 |
Investeringsdeel | 120 426 | 130 135 | 130 257 | 131 380 | 130 680 | 130 680 | 130 680 |
Deel internationaal onderwijs | 36 825 | 37 197 | 36 843 | 36 832 | 36 832 | 36 825 | 36 825 |
RU en UvT: katholiek theologisch onderwijs2 | 12 287 | 12 425 | 12 308 | 12 305 | 12 305 | 12 303 | 12 303 |
Academische ziekenhuizen | 503 985 | 513 410 | 519 114 | 522 015 | 524 720 | 527 319 | 529 620 |
Open Universiteit Nederland (OUNL) | 32 081 | 32 447 | 25 515 | 25 507 | 25 504 | 25 500 | 25 500 |
Internationale instellingen: | 13 412 | 13 640 | 13 706 | 13 703 | 13 702 | 13 699 | 13 699 |
Stichting Afrika Studiecentrum (ASC) | 2 814 | 2 843 | 2 816 | 2 815 | 2 815 | 2 815 | 2 815 |
International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering (IHE) | 8 581 | 8 671 | 8 598 | 8 596 | 8 596 | 8 594 | 8 594 |
United Nations University (UNU) | 779 | 787 | 778 | 778 | 778 | 777 | 777 |
Europees Universitair Instituut Florence | 1 131 | 1 232 | 1 407 | 1 407 | 1 406 | 1 406 | 1 406 |
Nederlands Vlaams Instituut Caïro | 64 | 64 | 64 | 64 | 64 | 64 | 64 |
Japan-Nederland Instituut (JNI) | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 |
Levensbeschouwelijke instellingen: | 12 814 | 13 630 | 13 659 | 14 010 | 14 009 | 14 007 | 14 007 |
Universiteit voor Humanistiek | 3 806 | 3 998 | 4 116 | 4 265 | 4 265 | 4 265 | 4 265 |
Protestantse Theologische Universiteit3 | 7 238 | 7 836 | 7 764 | 7 762 | 7 762 | 7 761 | 7 761 |
Theologische Universiteit Apeldoorn | 1 212 | 1 227 | 1 216 | 1 218 | 1 217 | 1 216 | 1 216 |
Diverse kerkgenootschappen | 558 | 569 | 563 | 765 | 765 | 765 | 765 |
Faciliterende organisaties: | 20 885 | 21 148 | 20 425 | 20 421 | 20 422 | 20 419 | 20 419 |
Stichting Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in het Hoger Onderwijs (NUFFIC) | 14 269 | 13 640 | 13 278 | 13 276 | 13 276 | 13 274 | 13 274 |
European University Association (EUA) | 15 | 16 | 16 | 16 | 16 | 16 | 16 |
Stichting Handicap en Studie | 728 | 741 | 417 | 417 | 417 | 416 | 416 |
Stichting UAF Steunpunt (SUS)/UAF | 2 604 | 2 637 | 2 634 | 2 634 | 2 634 | 2 634 | 2 634 |
Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) | 229 | 232 | 232 | 232 | 232 | 232 | 232 |
Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) | 229 | 232 | 232 | 232 | 232 | 232 | 232 |
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) | 2 811 | 3 650 | 3 616 | 3 614 | 3 615 | 3 615 | 3 615 |
Overige | 88 372 | 48 007 | 16 428 | 16 498 | 18 585 | 21 047 | 15 153 |
Totaal instellingen | 3 304 835 | 3 371 557 | 3 420 723 | 3 477 739 | 3 531 826 | 3 579 067 | 3 625 774 |
1 Voor 2005 en 2006 betreffen het de in de begrotingen 2005 en 2006 opgenomen bedragen voor onderwijs en onderzoek. Deze zijn niet gecorrigeerd voor bv. loon- en prijsbijstellingen en andere mutaties die in de loop van 2005 en 2006 hebben plaatsgehad (deze mutaties zijn begrepen in de post «Overige»). Voor 2007 en volgende jaren zijn deze delen gebaseerd op het loon- en prijsniveau 2006.
2 In 2005 en 2006 opgenomen bij Levensbeschouwelijke instellingen als Katholieke instellingen van wetenschappelijk theologisch onderwijs.
3 In 2005 en 2006 opgenomen bij Levensbeschouwelijke instellingen als Theologische Universiteit der Gereformeerde Kerken in Nederland, Nederlandse Hervormde Kerk en Evangelisch-Lutherse Kerk.
Tabel 6.5 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling artikel 6: Hoger beroepsonderwijs (bedragen x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) excl. IB-Groep en CFI | 1 950 201 | 1 984 835 | 2 032 459 | 2 054 143 | 2 095 190 |
Totaal juridisch verplicht | 1 858 362 | 1 902 572 | 1 939 168 | 1 968 851 | 2 009 897 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 91 839 | 82 063 | 93 091 | 84 992 | 84 993 |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 200 | 200 | 300 | 300 |
Operationele doelstelling 1: Stelsel | 1 797 843 | 1 841 937 | 1 879 238 | 1 909 016 | 1 950 063 |
• Juridisch verplicht | 1 797 581 | 1 841 510 | 1 878 811 | 1 908 489 | 1 949 536 |
• Bestuurlijk gebonden | 262 | 227 | 227 | 227 | 227 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 200 | 200 | 300 | 300 |
Operationele doelstelling 2: Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs | 3 333 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Juridisch verplicht | 478 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Bestuurlijk gebonden | 2 855 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 3: Versterken innovatief vermogen van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs | 137 025 | 128 898 | 140 721 | 132 627 | 132 627 |
• Juridisch verplicht | 59 425 | 60 098 | 61 421 | 61 327 | 61 327 |
• Bestuurlijk gebonden | 77 600 | 68 800 | 79 300 | 71 300 | 71 300 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 4: Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs | 9 000 | 9 000 | 7 500 | 7 500 | 7 500 |
• Juridisch verplicht | 2 187 | 1 918 | 0 | 0 | 0 |
• Bestuurlijk gebonden | 6 812 | 7 082 | 7 500 | 7 500 | 7 500 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 5: Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen | 3 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 |
• Juridisch verplicht | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Bestuurlijk gebonden | 3 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Tabel 6.6 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling artikel 7: Wetenschappelijk onderwijs (bedragen x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) excl. IB-Groep en CFI | 3 467 043 | 3 518 086 | 3 568 432 | 3 619 674 | 3 670 381 |
Totaal juridisch verplicht | 3 438 670 | 3 491 905 | 3 544 799 | 3 591 594 | 3 642 301 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 28 373 | 25 781 | 23 233 | 27 580 | 27 580 |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 400 | 400 | 500 | 500 |
Operationele doelstelling 1: Stelsel | 3 419 239 | 3 476 255 | 3 530 342 | 3 577 583 | 3 624 290 |
• Juridisch verplicht | 3 419 239 | 3 475 855 | 3 529 942 | 3 577 083 | 3 623 790 |
• Bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 400 | 400 | 500 | 500 |
Operationele doelstelling 2: Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs | 26 996 | 22 054 | 22 029 | 27 029 | 27 029 |
• Juridisch verplicht | 4 831 | 4 449 | 4 449 | 4 449 | 4 449 |
• Bestuurlijk gebonden | 22 165 | 17 605 | 17 580 | 22 580 | 22 580 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 3: Versterken innovatief vermogen van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs | 14 600 | 11 601 | 10 408 | 10 062 | 14 062 |
• Juridisch verplicht | 14 600 | 11 601 | 10 408 | 10 062 | 14 062 |
• Bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 4: Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs | 3 208 | 3 176 | 653 | 0 | 0 |
• Juridisch verplicht | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Bestuurlijk gebonden | 3 208 | 3 176 | 653 | 0 | 0 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 5: Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen | 3 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 |
• Juridisch verplicht | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Bestuurlijk gebonden | 3 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
6.3 Operationele doelstellingen
In het HOOP 2004 (Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 2004,Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004,29 410, nr. 16) zijn de beleidsambities voor het hoger onderwijs opgenomen. Het HOOP 2004 en de WHW (wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (8 oktober 1992) dienen als de basis voor onderstaande operationele doelstellingen.
6.3.1 Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek
Het stelsel van hoger onderwijs zodanig toerusten dat voldaan kan worden aan de door deWHWgestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen bij het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek.
• Reguliere bekostiging (lumpsum). De rijksbijdrage, die de instellingen van hoger onderwijs en (academisch) onderzoek ontvangen, is gebaseerd op de WHW. In het Bekostigingsbesluit WHW zijn bepalingen opgenomen op basis waarvan deze rijksbijdrage wordt bepaald. Zie voor een nadere toelichting www.minocw.nl bij de sector hoger onderwijs. De middelen voor het hoger onderwijs en onderzoek worden in hoofdlijnen verdeeld aan de hand van het aantal studenten, het aantal verstrekte diploma’s en het aantal promoties. Voor de opleidingen zijn drie prijsniveaus vastgesteld. Zie voor een specificatie van de verdeling van de middelen over de universiteiten, de academische ziekenhuizen en de Open Universiteit Nederland tabel 6.4.
• Via bekostiging aan de instellingen voor internationaal onderwijs en onderzoek wordt bijgedragen aan de wetenschappelijke opleiding van studenten vooral uit ontwikkelingslanden. Van een viertal internationale instellingen (ISS, IHS, ITC en MSM) is het budget toegevoegd aan de rijksbijdrage van de respectievelijke penvoerders (UU, EUR, UT en OUNL). Daarnaast ontvangt een aantal internationale instellingen (zie voor een nadere specificatie tabel 6.4) een subsidie. Zie voor een verdere toelichting op de organisaties op het gebied van internationale samenwerking en uitwisseling de overzichtsconstructie internationaal beleid en artikel 8 (internationaal onderwijsbeleid).
• Via subsidies aan de zogenaamde faciliterende organisaties wordt bijgedragen aan de coördinatie van kennis en het stimuleren van ontwikkelingen op het gebied van internationale samenwerking en uitwisseling (NUFFIC en EUA), aan deelname van gehandicapten aan het hoger onderwijs (Stichting Handicap en Studie; basissubsidie), aan deelname van vluchtelingstudenten (SUS/UAF), aan ondersteuning van belangenbehartiging van studenten (ISO en LSVb ) en aan de accreditatie van het hoger onderwijs door de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De basis voor een accreditatie zijn de visitatierapporten van opleidingen. Zie voor nadere specificatie van de betreffende subsidies tabel 6.4.
• Een nieuwe wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO) en een nieuw bekostigingsmodel hoger onderwijs. Het voorstel voor de nieuwe wet op het hoger onderwijs is begin juni 2006 bij de Tweede Kamer ingediend. Beoogde inwerkingtreding is 2007. Dan is ook de inwerkingtreding van de nieuwe collegegeldsystematiek en leerrechten voorzien (zie ook Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, nrs. 5–80). Met deze majeure operatie wordt een heldere, overzichtelijke regelgeving voor het hoger onderwijs, inclusief de bekostiging ervan, nagestreefd. De WHOO betekent verder dat de overheid zich terughoudender opstelt in de aansturing van de instellingen voor hoger onderwijs. Instellingen krijgen daardoor meer ruimte voor innovatie en voor het inspelen op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Deze terughoudendheid van de overheid wordt gecompenseerd door grotere invloed en de versterkte positie van docenten en onderzoekers, studenten en overige maatschappelijke belanghebbenden.
• In het studiejaar 2007–2008 gaan de experimenten met een open bestel in het hoger onderwijs van start. Doel is de voor- en nadelen van een open bestel in kaart te brengen. Een beperkt aantal nieuwe aanbieders en aangewezen instellingen kan dan tijdelijk subsidie verkrijgen voor een opleiding in het kader van de experimenten open bestel. Het openen van het bestel wordt vaak genoemd als één van de manieren om het hoger onderwijs te verbeteren en aantrekkelijker te maken. Met deze experimenten wordt kennis vergaard over de positieve en negatieve effecten van een open bestel, mede op basis waarvan besluitvorming over het al dan niet openen van het bestel mogelijk wordt gemaakt. De experimenten worden begeleid door de commissie experimenten open bestel. Deelnemende instellingen moeten voldoen aan een aantal eisen. Zie voor verdere toelichting de beleidsnotitie «experimenten open bestelin het hoger onderwijs», (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005,29 891, nr. 3.)
• Meer en betere hoger opgeleiden. Gelet op het belang dat wordt gehecht aan de verdere versterking van de kenniseconomie en het innovatief vermogen van Nederland is besloten tot een extra investering in het hoger onderwijs. Vanaf 2007 vindt een structurele verhoging plaats van het macrobudget voor het hoger onderwijs. De middelen dienen voor een kwaliteitsslag in het onderwijs om meer en betere hoger opgeleiden te realiseren. De wijze van toekenning, verantwoording en de daarbij te hanteren indicatoren zullen nog nader worden uitgewerkt.
Tabel 6.7 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
1. Instroom(x 1 000; excl. landbouw) op peildatum | |||||||
Hbo-voltijd | |||||||
• Eerstejaars | 73,9 | 75,0 | 76,5 | 78,3 | 80,1 | 81,1 | 81,6 |
• Ingeschrevenen | 269,0 | 281,2 | 292,0 | 302,1 | 311,2 | 319,3 | 326,1 |
Hbo-deeltijd | |||||||
• Eerstejaars | 14,2 | 13,6 | 13,6 | 13,6 | 13,6 | 13,6 | 13,7 |
• Ingeschrevenen | 62,9 | 60,9 | 59,3 | 58,1 | 57,2 | 56,7 | 56,5 |
Wo | |||||||
• Eerstejaars | 39,2 | 40,6 | 42,1 | 43,9 | 46,4 | 48,0 | 48,9 |
• Ingeschrevenen | 194,0 | 199,3 | 205,9 | 213,1 | 221,9 | 231,1 | 240,0 |
Bron: OCW Referentieraming 2006, p. 27 | |||||||
2. Uitstroomvan studenten (x 1 000: excl. landbouw) op peildatum | |||||||
• Hbo-voltijd gediplomeerden | 46,9 | 45,9 | 47,1 | 48,9 | 50,7 | 51,9 | 52,9 |
• Hbo-deeltijd gediplomeerden | 14,0 | 14,5 | 14,3 | 14,0 | 13,7 | 13,5 | 13,4 |
• Wo-gediplomeerden (doctoraal) | 22,2 | 24,3 | 24,6 | 25,0 | 25,3 | 25,8 | 26,3 |
Bron: OCW Referentieraming 2006, p. 96 en 104 | |||||||
3. Studierendement | Het streven is gericht op 80% in 2020* | ||||||
• Verwacht slaagpercentage hbo-bacheloropleidingen | 75 | 73 | |||||
• Wo-opleidingen** | |||||||
Bron: hbo: kerncijfers 2001–2005, tabel 7.6 voor hbo en tabel 8.6 voor rendement per HOOP-gebied, naar cohort** | |||||||
4. Onderwijsuitgaven per student in hbo*** | 5,4 | 5,4 | 5,4 | 5,4 | 5,4 | ||
Bron: Berekend met aantallen studenten per kalenderjaar, in nominale prijzen en excl. de collegegeldontvangsten van de instellingen | |||||||
5. Onderwijsuitgaven per student in het wo**** | 5,6 | 5,6 | 5,6 | 5,6 | 5,6 | ||
Bron: Berekend met aantallen studenten per kalenderjaar, in nominale prijzen en excl. de collegegeldontvangsten van de instellingen |
* Nederland streeft ernaar dat op afzienbare termijn (in 2020) de helft van de Nederlandse beroepsbevolking tussen de 25 en 44 jaar hoger opgeleid is. Het streefbeeld is haalbaar onder de voorwaarden dat institutionele hervormingen worden doorgevoerd en succesvol zijn en dat financiering voor deze ambitie beschikbaar is. Nadere en verdergaande besluiten hierover zullen door een volgend kabinet genomen moeten worden (zie ook de Kabinetsreactie op rapport van de Onderwijsraad «De helft van Nederland hoger opgeleid», Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 410, nr. 41).
** In 2002 is de bachelor-master structuur breed in het wetenschappelijk onderwijs gestart. Driejarige bachelor opleidingen zijn nieuw gestart en er zijn lopende opleidingen omgezet naar de nieuwe structuur. Daarnaast bleven er veel ongedeelde opleidingen volgens de oude structuur uitlopen. In de huidige situatie waarin nog twee structuren naast en door elkaar lopen, zijn rendementsberekeningen van betrekkelijke waarde. De VSNU werkt aan adequaat cijfermateriaal over rendementen op basis van de nieuwe structuur.
*** Exclusief de middelen voor het Deltaplan bèta/techniek, omdat deze op meerdere onderwijssectoren en het Ministerie van EZ betrekking hebben en exclusief de fes-middelen voor «Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs».
**** Exclusief de fes-middelen voor «Rendementen excellentie».
Voor overige kerngegevens betreffende het hoger onderwijs wordt verwezen naar «OCW in kerncijfers 2001–2005: zoals onder andere gegevens over verblijfsduur (tabel 7.6 HBO) en solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit,» (tabellen 7.2 HBO en 8.3 WO).
6.3.2 Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs
Er is in Nederland behoefte aan meer kwalitatief hoogwaardige opleidingen voor talentvolle studenten. Naast opleidingen die voldoen aan de vereisten van basiskwaliteit is er behoefte aan meer opleidingen die ambitieuze en getalenteerde studenten extra uitdagen. De totstandkoming van deze opleidingen wordt daarom gestimuleerd in het kader van «Ruim baan voor talent». Ook is het omwille van het internationale concurrentievermogen van Nederland belangrijk, dat Nederland aantrekkelijker wordt voor getalenteerde buitenlandse studenten. De instroom van buitenlands talent en de stimulering van instellingen om zich internationaal te profileren kan bijdragen aan verhoging van de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs. Zie voor toelichting de beleidsbrief «Koers op kwaliteit internationaliseringsbrief hoger onderwijs»,Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 72 en de brief van de staatssecretaris met het verslag van de vierde Bologna-conferentie op 19 en 20 mei 2005 Bergen (Noorwegen),Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 452, nr. 21.
• Toelatingsbeleid: Experimenten «Ruim baan voor talent» (deels met selectie en collegegeldverhoging) bij opleidingen met een «erkende evidente meerwaarde». De eerste experimenten zijn per september 2005 van start gegaan. In september 2007 lopen alle experimenten in principe af. Een wettelijke grondslag is opgenomen in het wetsvoorstel «Financiering Hoger Onderwijs» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 387, nr. 2) dat in juni 2006 door de Tweede Kamer is aanvaard. Zie voor verdere toelichting «Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs»:Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 388, nrs. 1–12 enTweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 819, nrs. 1–12 en antwoorden op kamervragen,Tweede Kamer 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 225.
• Rendement en excellentie: Er is in de periode 2007–2011 in totaal € 50 miljoen extra beschikbaar uit het FES om excellentie in het hoger onderwijs te bevorderen. Dit geld is bestemd voor kansrijke projecten. Over de wijze van verdeling en de voorwaarden daarvoor, vindt nader overleg plaats met de instellingen.
• Internationaal excelleren:
– Subsidie voor een aantal Nederlandse Instituten in het buitenland (NIB’s), die zowel tot doel hebben de kwaliteit van het Nederlands onderwijs te verhogen, als de kwaliteit van de buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren. Om de wereldwijde vraag en aanbod van het Nederlandse hoger onderwijs beter bij elkaar te brengen is in 2006 gewerkt aan de ontwikkeling van een «Beeldmerk Nederland», dat in combinatie met de NIB’s en de Netherlands Education Support Offices (NESO’s) het imago van het Nederlands hoger onderwijs moet verbeteren. Voor deze activiteiten is voor 2007 € 7,4 miljoen beschikbaar.
– De instellingen in het hoger onderwijs zijn zélf verantwoordelijk voor de internationale herkenbaarheid gebaseerd op topkwaliteit. Om instellingen te motiveren hier hun verantwoordelijkheid te nemen, wordt naast de aan de lumpsum toegevoegde kennisbeurzen (ad € 20 miljoen) dit jaar € 8,1 miljoen beschikbaar gesteld voor bottom up initiatieven. Hierbij gaat het zowel om centers of excellence als om mogelijke specifieke beurzenprogramma’s. Uiteindelijk doel is meetbare verbeteringen op het terrein van internationale excellentie.
– Subsidie voor projecten internationale samenwerking en beurzenprogramma’s. Ten behoeve van de internationalisering voert Nuffic taken uit. Daarnaast beheert Nuffic Europese en Nederlandse onderwijsprogramma’s (zoals Socrates of Leonardo). Zie ook artikel 8 Internationaal onderwijsbeleid.
– Subsidie voor een noodfonds voor internationale hulpacties op het gebied van hoger onderwijs. Deze voorziening is noodzakelijk gebleken na ontwikkelingen in Wit Rusland, waarbij mede op verzoek van de Tweede Kamer door OCW een voorziening is getroffen voor de Wit Russische studenten die het land werden uitgezet. Voor deze voorziening is in 2007 € 1 miljoen beschikbaar.
Tabel 6.8 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Toelatingsbeleid | ||||||||
1. Indicator voor uitdagend onderwijsBasiswaarde: 22% in 2004, percentage van de studenten die als gedreven worden beschouwd: gedreven studenten kenmerken zich door een bovengemiddelde motivatie, inzet, studievoortgang, studieresultaten en tijdsbesteding | 22% | Het streven is een stijgende trend met als streefwaarde 35% in 2010 | ||||||
Bron: Studentenmonitor 2004: net dat beetje extra, Nijmegen 2005 | ||||||||
Internationalisering | ||||||||
2. Percentage buitenlandse studenten in NL*, **Basiswaarde:3,7% in 2002 | 3,7% | Het streven is een stijgende trend | ||||||
Bron: Bisonmonitor2004 | ||||||||
3. Percentage NL studenten in het buitenland* | ||||||||
Basiswaarde: 2,3% in 2002 | 2,3% | |||||||
Bron: Bisonmonitor2004 |
* Indicatoren internationaliseringbeleid. Met het toegenomen belang van internationalisering wordt het huidige monitoringssysteem (BISON-monitor) niet langer toereikend geacht. Momenteel wordt gewerkt aan vervanging hiervan. De eerste onderzoeken zullen in dit kader medio 2007 worden uitgevoerd. De eerste resultaten zullen een jaar later bekend zijn.
** Aantallen buitenlandse studenten in Nederland geven wel een indicatie van de aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Nederland, maar niet van het gevoerde beleid. Dit richt zich namelijk meer op kwaliteit dan op kwantiteit (zie «Koers op Kwaliteit»Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 72) De indicatoren om de effecten van het beleid te meten, worden ontwikkeld. Deels zullen deze uit de vervanging van de BISON-monitor (zie boven) komen, deels uit de evaluaties van Kennisbeurzen (2010) en het Huygens Scholarship Programme (2008).
6.3.3 Versterken innovatief vermogen en de kennisinfrastructuur van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs
Om duurzame economische groei en een hoog welvaartsniveau ook op de lange termijn mogelijk te maken, moet het innovatief vermogen van Nederland worden versterkt. Nederland heeft geen toekomst als lage lonen land, maar moet concurreren op kennis en een hoge arbeidsproductiviteit. Innovatie kan daarnaast bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke knelpunten: zorg, vergrijzing, veiligheid en duurzaamheid. Om het innovatief vermogen te versterken, zullen bedrijfsleven en maatschappelijke sectoren optimaal moeten kunnen profiteren van de publieke kennisinfrastructuur. Hierbij is een aantal punten van belang:
• Het potentieel van hogescholen in de innovatieketen moet beter worden benut door de verdere ontwikkeling van onderzoek gericht op de beroepspraktijk en innovatie binnen het mkb en maatschappelijke sectoren zoals zorg en welzijn. Netwerkvorming en samenwerking op het gebied van kennis met partijen in de omgeving van de hogeschool is hierbij van cruciaal belang en verdient gerichte stimulering. Dit komt ook ten goede aan onderwijs dat optimaal inspeelt op de behoefte en kansen in het werkveld.
• Waar het gaat om het versterken van innovatie verdient de bèta en techniek sector bijzondere aandacht. Hier is behoefte aan meer focus en massa door gerichte samenwerking van de drie technische universiteiten. Daarnaast moet het tekort aan instroom op de arbeidsmarkt van bèta’s en technici worden opgelost door de instroom in het hoger onderwijs van deze studierichtingen weer op niveau te brengen.
• Het aantal starters is in Nederland nog relatief laag. Ondernemerschap en ondernemersvaardigheden zullen daarom onder andere via het hoger onderwijs worden gestimuleerd. Uit het FES wordt € 20 miljoen beschikbaar gesteld voor de oprichting van een aantal centres of entrepeneurship bij universiteiten en hogescholen naar Amerikaans voorbeeld, alsmede voor projecten die tot doel hebben ondernemerschap(svaardigheden) in het onderwijs te verankeren. De middelen komen beschikbaar via een door OCW en EZ op te stellen ministeriële regeling «Onderwijs en Ondernemerschap». De middelen zijn bijgeschreven op de begroting van het ministerie van Economische Zaken.
• Voortzetting van de Raak-regeling (regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie): Doel van deze regeling is om de kennisbrugfunctie van hogescholen en innovatie in het mkb te versterken. De regeling biedt hiertoe financiële ondersteuning aan samenwerkingsprojecten op het gebied van kennisontwikkeling en uitwisseling tussen hogescholen en mkb-bedrijven. De regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Innovatie Alliantie (SIA) waarin deelnemen: MKB-Nederland, de HBO-raad, VNO-NCW, TNO, het Telematica Instituut en Syntens. Voor Raak wordt in 2007 een bedrag van € 8,5 miljoen beschikbaar gesteld.
• Raak-publiek: Analoog aan de Raak-regeling gericht op het mkb is medio 2006 een Raak-regeling specifiek gericht op maatschappelijke sectoren gestart. Deze regeling biedt financiële ondersteuning aan samenwerkingsprojecten op het gebied van kennisontwikkeling en uitwisseling tussen hogescholen en maatschappelijke sectoren. Voor deze regeling wordt in 2007 een bedrag van € 4,8 miljoen beschikbaar gesteld.
• Investeringen in lectoren en kenniskringen: Lectoren en kenniskringen hebben tot doel te komen tot verbetering van de externe oriëntatie, curriculumvernieuwing, professionalisering van docenten en versterking van kenniscirculatie en kennisontwikkeling. Lectoren spelen een belangrijke en succesvolle rol in de ontwikkeling van hogescholen van «onderwijsinstituten» naar «kennisinstituten». In 2007 is voorzien in een oploop in de middelen (incl. het LNV-deel) van € 38,4 miljoen naar € 50,4 miljoen. In de beantwoording van de motie Visser (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 179 enTweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006. 30 300 VIII, nr. 125) is aangegeven dat met de Tweede Kamer zal worden gesproken over de tussenrapportage Lectoren, alvorens over te gaan tot de toekenning van deze oploop. De tussenrapportage wordt in oktober 2006 verwacht.
De rol van de SKO zal veranderen. De toetsende rol bij nieuwe lectoraten zal vervallen. Momenteel wordt bezien of de SKO vanaf 1 januari 2007 de kwaliteitscontrole ten aanzien van lectoren zal kunnen uitvoeren.
• Deltaplan bèta/techniek: Subsidie aan het Platform Bèta Techniek. Dit platform voert de activiteiten uit in het kader van het Deltaplan bèta/techniek (Bijlage bij niet-dossierstuk 2003–2004, OCW 0301150). Om de 15%-doelstelling uit het Deltaplan te behalen, is het nodig om een groter bereik te krijgen en focus te hebben. Het beleid in 2007 is daarom ook aan de ene kant gericht op het doelbewust streven naar focus (selecteren en programmeren van succesvolle aanpakken) en aan de andere kant op het «vermarkten» van deze succesvolle aanpakken naar relevante organisaties, zoals scholen, kennisinstellingen, etcetera (zie voor verdere toelichting het meerjarig beleidskader (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 139). Om de doelstelling van 15% instroom in 2007 te bereiken ligt er veel nadruk op het voortgezet onderwijs.
FES: Investerisagenda bèta en techniek hoger onderwijs. Vanuit het FES wordt over drie jaren in totaal extra € 20 miljoen geïnvesteerd om randvoorwaardelijke knelpunten van het onderwijs in bèta en techniek aan te pakken. Voor het hoger ondewijs gaat het om projecten gericht op uitwisseling van docenten vo en ho en het bijscholen van pabo-studenten.
• Zorg: Doelstelling is om voldoende, goed gekwalificeerde beroepsbeoefenaren in de zorg op te leiden door de instroom in de bestaande opleidingen op peil te houden. Er is nu een doelmatige aansluiting ontstaan tussen het aanbod van zorgopleidingen en de gewenste taakherschikking in de beroepspraktijk van de zorg. Het beleid omvat in elk geval het op peil houden van de instroom in de bestaande opleidingen, via subsidies en de rijksbijdrage. Ook per september 2006 zijn er in het hbo 75 extra opleidingsplaatsen voor de zorgmasteropleidingen advanced nursing practice en physician assistant. Deze opleidingsplaatsen komen bovenop de jaarlijkse instroom van 250 studenten. Voor 2007 en verder zullen OCW en VWS gezamenlijk bezien hoeveel opleidingsplaatsen structureel noodzakelijk zijn. Een commissie onder leiding van R. Linschoten heeft in juli 2006 een advies «Innovatie in de mondzorg» uitgebracht over de taakherschikking in de mondzorg (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 159). De implementatie van het beleid zal meerdere jaren vergen, te beginnen in 2007. Dit zal op den duur ook gepaard gaan met verandering in de omvang van de opleidingen voor beroepsbeoefenaren in de mondzorg.
• 3TU’s: De drie technische universiteiten, TU Delft, TU Eindhoven en Universiteit Twente krijgen eenmalig € 50 miljoen voor de oprichting van vijf gezamenlijke toponderzoeksinstituten (centers of excellence). De centers leiden tot meer focus en massa in het onderzoek en bespoedigen de oprichting van de federatie van de technische universiteiten. In de vijf centers of excellence bundelt de federatie i.o. het toponderzoek op een aantal belangrijke gebieden, te weten: Nanotechnology, ICT, Sustainable Energy, High Tech Systems and Materials en Fluid and Solid Mechanics. De middelen zijn afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking. Gedurende de periode 2006–2010 wordt € 10 miljoen per jaar beschikbaar gesteld.
Tabel 6.9 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Raak-regeling | 2004 | 2005 | 2005 t/m 2006 | 2005 t/m 2007 | 2005 t/m 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
Raak-mkb | ||||||||
1. In projecten betrokken ondernemersBasiswaarde: 1150 in 2005, aantal | 1 150 | 2 400 | 4 250 | 5 500 | ||||
Raak-publiek | ||||||||
2. In projecten betrokken professionals van publieke instellingen Basiswaarde: 350 in 2006, aantal | 350 | 800 | 1 150 | |||||
Samenhang Raak-lectoren | ||||||||
3. In Raak-projecten betrokken lectorenBasiswaarde: 68 in 2006, aantal | 68 | 120 | 157 | |||||
Bron: SIA, augustus 2006 | ||||||||
Lectoren zie toelichting | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
4. Gemiddelde omvang kenniskring extern en intern | Het streven is een stijgende trend | |||||||
• in fte | 1,06 | 1,49 | ||||||
• in personen | 6,31 | 8,27 | ||||||
Basiswaarde: 0,62 fte en 3,8 personen in 2003 | ||||||||
5. % Van het aantal lectoren met een intensieve kennisuitwisseling met MKB Basiswaarde: 0 in 2002, aantal | 38 | 68 | Het streven is een stijgende trend | |||||
6. % Van het aantal lectoren met een intensieve kennisuitwisseling instellingen Basiswaarde: 0 | 72 | 93 | Het streven is een stijgende trend | |||||
Bron: SKO, augustus 2006 |
Tabel 6.9 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Deltaplan Bèta/techniek zie toelichting | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
7. Deltaplan Bèta/techniek, instroom t.o.v. 2000 | ||||||||
a. Hbo: techniek | – 6,1%* | – 6,1%* | 15% | |||||
b. Wo: natuur en techniek | 15,2% | 17,4% | 15% | |||||
c. Hbo + wo | 0,8% | 1,4% | 15% | |||||
Basiswaarde: 0 in 2000, % | ||||||||
Bron: Cfi, tellingen 1 cijfer HO | ||||||||
8. Deltaplan Bèta/techniek, uitstroom t.o.v. 2000 | ||||||||
a. Hbo: techniek | 5,3% | 0,4% | 15% | |||||
b. Wo: natuur en techniek | 16,0% | 20,2% | 15% | |||||
c. Hbo + wo | 8,2% | 5,9% | 15% | |||||
Basiswaarde: 0 in 2000, % | ||||||||
Bron: Cfi, tellingen 1 cijfer HO | ||||||||
Zorg zie toelichting | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
9. Nieuwe zorgmasteropleidingen: | Het streven is gericht op het handhaven van de instroom van de nieuwe zorgmasteropleidingen en de instroom geneeskunde: zorgmasteropleidingen NP en PA (totaal 325), mondzorgkunde (300), master medische ingenieur TUE (20), geneeskunde (2850), klinische technologie (100) en medische psychologie UT (30) | |||||||
3 TU’s | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
10a. Federatie technische universiteiten | Het streven is dat deze federatie in 2007 is opgericht | |||||||
10b. Centers of excellence | In 2010 moeten er 5 centers of excellence zijn gerealiseerd. |
* In 2005 is er een audit geweest van het HBO-Sprintprogramma. Hieruit blijkt dat zes grote instellingen geen positieve audit hebben gehad. Bij deze instellingen daalt ook het aantal bèta/techniek studenten, bij de overige instellingen is wel een groei waarneembaar.
• Lectoren: In april 2006 is een nulmeting verschenen (Tweede Kamer 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 220), waarin de indicatoren en de stand van zaken met betrekking tot deze indicatoren werden vastgesteld. Op basis van deze indicatoren zal in 2008 een evaluatie van de lectoren plaatsvinden. De streefwaarden voor deze evaluatie worden in 2006 in overleg met de SKO opgesteld.
• Deltaplan: Streefwaarde voor vergroten van de instroom in 2007 is 15%. De kans dat dit gehaald wordt is afhankelijk van de instroom van de 6 grootste hbo-instellingen. Uit de audit 2005 van het HBO-Sprintprogramma blijkt dat deze 4 instellingen nu nog niet op de goede weg zijn. Er zijn maatregelen getroffen om de negatieve trend alsnog om te buigen.
• Zorg: De effecten van het ingezette beleid zijn uiteraard niet direct zichtbaar. Zo zal bijvoorbeeld de invloed van de verhoging van de instroom in de opleidingen geneeskunde pas veel later merkbaar worden in de gezondheidszorg. De doorlooptijd van het gehele opleidingstraject van eerstejaars student geneeskunde tot huisarts of praktiserend medisch specialist is 9 tot respectievelijk soms wel 12 jaar. Over de effecten van het substitutiebeleid (zorgprofessionals opleiden op hbo-master niveau die artsen werk uit handen kunnen nemen) zijn nog geen gegevens beschikbaar. De eerste studenten uit deze bekostigde hbo-masteropleidingen zullen dit jaar als afgestudeerd nurse practitioner of physician assistant op de markt komen. Verder zullen in de loop van 2006 naar verwachting de eerste resultaten van enkele zeer kleinschalige pilot-experimenten beschikbaar komen over de inzet van nurse practitioners en physician assistants in de eerstelijnszorg.
6.3.4 Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs
Naarmate onze samenleving kennisintensiever wordt (en van die ontwikkeling is duidelijk sprake), neemt het opleidingsniveau van de beroepsbevolking aan betekenis toe. Vooral aan hoger opgeleiden heeft de arbeidsmarkt de komende jaren veel behoefte (zie diverse rapporten zoals de Onderwijsraad (2006): «De helft van Nederland hoger opgeleid», het CPB (2006), «Kansrijk kennisbeleid», de Raad voor Werk en Inkomen en HBO-raad (2006): «Kennistekort in Nederland», SCO-Kohnstamm Instituut de Jong & Verbeek (2005): «Afgestudeerden in de kennissamenleving»). Het beleid is er dan ook op gericht om mensen tot een zo hoog mogelijk opleidingsniveau te brengen. Bepaalde groepen (vrouwen in bèta- en technisch onderwijs, allochtonen, werkenden en werkzoekenden, gehandicapten) zien zich geconfronteerd met specifieke kwetsbaarheden als het gaat om het deelnemen aan en succesvol afronden van het hoger onderwijs. Om maximale participatie ook van deze groepen mogelijk te maken, is bijzondere aandacht in het beleid nodig.
• Verhogen deelname vrouwen aan de opleidingen in de ho-sectoren bèta en techniek: De ondersteuning van de Stichting vrouwen en hoger technisch onderwijs (VHTO) ten behoeve van algemene ondersteuning van de instellingen en van beleidsadvisering wordt voortgezet (€ 0,1 miljoen).
• Verhogen deelname studenten met een handicap: Op grond van het Plan van Aanpak ontvangen de ho-instellingen en de Stichting Handicap en Studie tot en met 2009 subsidie om concrete knelpunten aan te pakken en de voorwaarden voor goed beleid voor de student met een handicap te verbeteren. Tevens voert de Stichting Handicap en Studie onderzoek uit naar de kosten voor instellingen van aanpassingen in het onderwijs voor studenten met een functiebeperking en naar de effectiviteit van activiteiten en instrumenten.
• Studiekeuze hoger onderwijs: Zorgen dat aanstaande studenten beschikken over deugdelijke vergelijkingsinformatie over opleidingsmogelijkheden in het hoger onderwijs, waaronder feiten en oordelen van deskundigen en studenten over (de kwaliteit van) het onderwijs. Met deze informatie kunnen instellingen zelf benchmarken en kunnen andere (bijvoorbeeld kranten en particuliere websites voor de studiekeuze) ranken. De huidige opdracht voor het verzamelen van studiekeuze-informatie is verleend aan Choice, een samenwerkingsverband van het Hoger Onderwijs Persbureau en Research voor Beleid. Ontsluiting van de studiekeuze-informatie geschiedt via de website Studiekeuze123, onder aansturing van de Stuurgroep Transparant Hoger Onderwijs, waarin de branche- en studentenorganisaties participeren.
• Verhogen deelname allochtone studenten: Subsidie aan 13 hogescholen en 8 universiteiten voor het vergroten van de instroom van allochtone studenten en vermindering van de uitval. Hiervoor is voor de jaren 2006 tot en met 2008 per jaar € 1,5 miljoen per jaar beschikbaar. De grondslag hiervoor ligt in het HOOP 2004: «Prestatie-afspraken maken met instellingen over deelname en rendement van allochtone studenten, bijvoorbeeld in termen van terugdringen van uitvalpercentages. Deze liggen momenteel hoger dan die van autochtone studenten (5% meer in het hbo, 2% meer in het wo na twee jaar).
• Erkenning verworven competenties (EVC): De komende jaren wordt een sterke impuls gegeven aan de ontwikkeling van een sluitend systeem van EVC in het hbo. Dit gebeurt door middel van een subsidieregeling. In 2007 is voor deze regeling € 5 miljoen beschikbaar. Zie voor nadere toelichting ook paragraaf 4.3.6 Bevorderen Leven Lang Leren (projectdirectie Leren&Werken).
Tabel 6.10 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Meer vrouwen in de techniek | ||||||||
a. Hbo | 14,0 | 14,0 | Het streven is een stijgende trend | |||||
Basiswaarde: 14% van de voltijd ingeschrevenen in technische opleidingen is vrouw | ||||||||
b. Wo | 18,0 | 18,0 | Het streven is een stijgende trend | |||||
Basiswaarde: 18% van de ingeschrevenen in de sector Techniek is vrouw | ||||||||
Bron: VHTO | ||||||||
2. Participatiegraad: cumulatieve deelname van 26-jarigen t.o.v. actuele bevolking (1 jan) aan bekostigd hoger onderwijs in Nederland | 41,1 | 42,5 | Streven is 50% in 2010 | |||||
Basiswaarde: 34,5% in 2000 | ||||||||
Bron: CriHO, CBS, berekening OCW: Gegevens tot en met 1 januari 2006 |
1. Maximale participatie algemeen: Gestreefd wordt naar een deelnameniveau aan het hoger onderwijs in de richting van 50% in 2010, waarmee Nederland aansluit bij de doelstellingen van het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
2. Meer allochtonen: Doel van de prestatieafspraken allochtonenbeleid is te komen tot meer instroom en minder uitval van allochtone studenten tot het niveau van autochtone studenten. Om het effect te zien wordt er een nulmeting en een eindmeting gedaan bij de 21 instellingen van prestatieafspraken.
6.3.5 Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen
Toptalent is een absolute noodzaak voor Nederland om zich te profileren als kenniseconomie en -samenleving in Europa en de wereld. Talentvolle onderzoekers zijn nodig om kennisintensieve functies in de maatschappij succesvol te vervullen.
Er is veel talent in Nederland, maar tot nu toe wordt dit onvoldoende benut. In 2005 is de notitie «Onderzoekstalent op waarde geschat» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 11) uitgebracht. Het aantal promoties in Nederland is internationaal gezien laag. Promoveren moet aantrekkelijker gemaakt worden door vernieuwing van promotietrajecten en meer variatie in promotietrajecten te stimuleren. Er moet een betere begeleiding komen, meer ruimte voor de promovendus, opleidingen moeten worden verbreed en het rendement en de duur van de promotieopleiding kunnen verder worden verbeterd. Ook moet er een betere aansluiting komen van het promotietraject op de arbeidsmarkt buiten de wetenschap. Naast de promotietrajecten die sterk zijn gericht op een wetenschappelijke carrière, kunnen trajecten worden ontwikkeld die zich richten op een carrière buiten de wetenschap, zoals buitenpromoties en promoties van hbo-docenten.
• Onderzoeksmaster: Dit instrument betreft de kosten voor studiefinanciering van de met één jaar verlengde onderzoeksmasters en de implementatie van maatregelen en acties uit de notitie «Onderzoekstalent op waarde geschat». In 2005 en 2006 zijn reeds subsidies gegeven aan de universiteiten voor vernieuwing van promotietrajecten.
• Promotievouchers hbo-docenten: Door extra middelen krijgen hogescholen meer mogelijkheden om docenten, terwijl ze aan hun promotie werken, te vervangen door andere docenten (verletkosten). Deze middelen worden in de vorm van vouchers aan hogescholen uitgekeerd. Ook universiteiten krijgen extra middelen om de begeleiding van deze promovendi goed mogelijk te maken. De eerste promotietrajecten starten in 2007.
Tabel 6.11 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Aantal hbo-docenten die gaan promoveren | 40 | 200 | ||||||
Basiswaarde: 39 in 2006 | ||||||||
Bron: HBO-raad | ||||||||
03/04 | 04/05 | 05/06 | 06/07 | 07/08 | 08/09 | 10/11 | 11/12 | |
2. Aantal ingeschreven studenten aan een onderzoekmaster dat 1 extra jaar SF geniet | 51 | 192 | 2 150 | |||||
Basiswaarde: 0 in 2004 | ||||||||
Bron: telling door de IB-Groep van het aantal studenten van aangewezen masteropleidingen in het wo met een studielast van 120 studiepunten |
Om de effecten van het systeem en van het beleid vast te kunnen stellen, zal een beoordeling van de promotietrajecten plaatsvinden en zal betere kwantitatieve en kwalitatieve informatie op nationaal niveau georganiseerd worden. De KNAW krijgt tot taak een kwaliteitsbeoordeling uit te voeren en kwaliteitseisen te ontwikkelen. De eisen aan de kwaliteit zullen zowel betrekking hebben op die aspecten die beoogd worden met de vernieuwing van de promotietrajecten als met het behoud van de sterke punten van het huidige promotiestelsel (het stelsel van onderzoekscholen). Het verzamelen en beheren van informatie zal in overleg bij de VSNU of de KNAW worden ondergebracht. Het gaat in ieder geval over aantallen promovendi naar soort van promotietraject (duaal, buitenpromovendus) en over aspecten als rendement, duur, loopbaan. De verwachting is dat er meer betrouwbare informatie beschikbaar zal komen, mede als gevolg van de vernieuwing van promotietrajecten (betere registratie promovendi) en van de beoordeling door de KNAW.
6.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Operationele doelstelling | Beleidsonderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
---|---|---|---|
6.3.1 Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek | Nieuw bekostigingsmodel (leerrechten) | 2011/2012 | ex-post evaluatie |
Experimenten open bestel | 2015 | ex-post evaluatie | |
Bachelor-masterstructuur | 2008 | ex-post evaluatie | |
Kwaliteit ho | 2007/2008 | ex-post evaluatie | |
Accreditatie | 2008 | ex-post evaluatie | |
6.3.2 Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs | Ruim baan voor talent | 2007 | ex-post evaluatie |
Kennisbeurzen | 2010 en 2015 | ex-post evaluatie | |
HSP (Huygens Scholarship Programme) | 2008 | ex-post evaluatie | |
Transnationale Universiteit Limburg | 2007 | ex-post evaluatie | |
6.3.3 Versterken innovatief vermogen en kennisinfrastructuur van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs | Lectoren en kenniskringen | 2008 | ex-post evaluatie |
Deltaplan bèta/techniek | 2011 | ex-post evaluatie | |
Dynamisering eerste geldstroom onderzoek | 2011/2012 | ex-post evaluatie | |
6.3.4 Werken aan goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs | Verhogen deelname studenten met een handicap | 2006/2007 | ex-post evaluatie |
EVC (Erkenning elders verworven competenties) | 2008 | ex-post evaluatie |
ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL ONDERWIJSBELEID
8.1 Algemene beleidsdoelstelling: bevorderen van internationale oriëntatie en samenwerking van onderwijsdeelnemers en onderwijsinstellingen
In de toekomst zullen economie, arbeidsmarkt en bestuur nog meer dan nu een internationaal karakter krijgen. Het is daarom cruciaal dat de generaties die de samenleving moeten dragen in de toekomst, in het onderwijs van nu een internationale oriëntatie meekrijgen en de noodzakelijke vaardigheden opdoen. Uiteindelijk is dat een taak voor onderwijsinstellingen en hun docenten, maar ook de overheid heeft hier een verantwoordelijkheid.
OCW stimuleert daarom onderwijsinstellingen, lerenden en docenten tot internationale oriëntatie en samenwerking, ondersteunt organisaties en instellingen die in binnen- en buitenland – ook vanuit Nederlands belang – internationaal opereren en OCW werkt aan (inter-)nationale randvoorwaarden daarvoor en participeert hiertoe in internationale organisaties, zoals de EU, de OESO, de Raad van Europa en de UNESCO.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister is verantwoordelijk voor het scheppen van goede randvoorwaarden voor een verdere internationalisering van het onderwijs, zowel nationaal als bij het maken van internationale afspraken (in de EU, met andere multilaterale organisaties en met andere landen).
Behalen van de doelstelling hangt af van:
• Bereidheid van instellingen, lerenden en docenten zelf.
• De buitenlandpolitieke situatie.
Effecten van de operationele doelstellingen als het participeren in internationale organisaties (zoals de EU, OESO, UNESCO en Nederlandse Taalunie), het ondersteunen van internationaal opererende organisaties (zoals het Duitsland Instituut Amsterdam en de Frans Nederlandse Universiteit) en de diverse samenwerkings- en mobiliteitsprogramma’s (zoals die van het Europees Platform), zijn alleen meetbaar als het gaat om fysieke uitwisseling en mobiliteit van scholieren, studenten, docenten et cetera. Zo zijn bij het beleidsterrein hoger onderwijs (artikel 6 en 7) nadere gegevens/kengetallen te vinden over studentenmobiliteit, het overall beeld staat in de publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» (voorheen de BISON-monitor). Deze wordt jaarlijks aan de kamer verzonden en is te vinden op de website van de Nuffic,http://www.nuffic.nl/pdf/netwerk/bison-nl.pdf.
Er zijn derhalve geen meetbare gegevens opgenomen bij de operationele doelstellingen van dit beleidsartikel.
8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen artikel 8 (x € 1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | HGIS-deel | |
Verplichtingen | 18 515 | 16 002 | 15 567 | 15 983 | 16 078 | 16 078 | 16 830 | 150 |
Waarvan garantieverplichtingen | ||||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 15 903 | 17 129 | 16 604 | 16 933 | 16 878 | 16 878 | 16 880 | 150 |
Programma-uitgaven | 12 700 | 14 264 | 13 864 | 14 209 | 14 153 | 14 153 | 14 155 | 150 |
Stimuleren van internationalisering in het onderwijs | 7 524 | 7 668 | 7 799 | 7 796 | 7 719 | 7 719 | 7 719 | |
• Subsidiëren van uitwisselingsprogramma’s voor lerende en docenten | 4 924 | 4 769 | 4 820 | 4 820 | 4 820 | 4 820 | 4 820 | |
• Subsidiëren van internationale samenwerkingsverbanden | 2 600 | 2 899 | 2 979 | 2 976 | 2 899 | 2 899 | 2 899 | |
Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland | 5 176 | 6 596 | 6 065 | 6 413 | 6 434 | 6 434 | 6 436 | 150 |
• Subsidiëren van internationaal opererende organisaties in Nederland | 4 368 | 4 365 | 4 252 | 4 462 | 4 462 | 4 462 | 4 462 | 150 |
• Bijdragen aan (multilaterale) organisaties in het buitenland | 20 | 96 | 96 | 96 | 96 | 96 | 96 | |
• OCW-vertegenwoordiging bij de EU te Brussel | 579 | 1 800 | 1 517 | 1 605 | 1 626 | 1 626 | 1 628 | |
• Internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking | 209 | 325 | 200 | 250 | 250 | 250 | 250 | |
Apparaatsuitgaven | 3 203 | 2 865 | 2 740 | 2 724 | 2 725 | 2 725 | 2 725 | |
Ontvangsten | 106 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 |
Tabel 8.2 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 13 864 | 14 209 | 14 153 | 14 153 | 14 155 |
Totaal juridisch verplicht | 5 802 | 5 604 | 4 527 | 4 527 | 3 777 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 8 034 | 8 380 | 9 401 | 9 401 | 10 153 |
Totaal niet-juridisch verplicht of niet bestuurlijk gebonden | 28 | 225 | 225 | 225 | 225 |
Stimuleren van internationalisering in het onderwijs | 7 799 | 7 796 | 7 719 | 7 719 | 7 719 |
• Juridisch verplicht | 1 003 | 877 | 800 | 800 | 50 |
• Bestuurlijk gebonden | 6 796 | 6 894 | 6 894 | 6 894 | 7 644 |
• Niet-juridisch verplicht of niet bestuurlijk gebonden | 25 | 25 | 25 | 25 | |
Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland | 6 065 | 6 413 | 6 434 | 6 434 | 6 436 |
• Juridisch verplicht | 4 799 | 4 727 | 3 727 | 3 727 | 3 727 |
• Bestuurlijk gebonden | 1 238 | 1 486 | 2 507 | 2 507 | 2 509 |
• Niet-juridisch verplicht of niet bestuurlijk gebonden | 28 | 200 | 200 | 200 | 200 |
De niet juridisch of niet bestuurlijk gebonden middelen zijn wel beleidsmatig geoormerkt. Bij het stimuleren van internationalisering in het onderwijs zijn deze middelen bestemd voor activiteiten en projecten in EU-verband en bij het ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland zijn deze middelen bestemd voor internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking.
8.3 Operationele doelstellingen
8.3.1 Stimuleren van internationalisering in het onderwijs
Het vergroten van internationale mobiliteit van onderwijsdeelnemers en grensoverschrijdende samenwerking tussen onderwijsinstellingen draagt in belangrijke mate bij aan de gewenste internationale oriëntatie. Zeker op het terrein van het funderend onderwijs is een actieve stimulerende rol van de overheid noodzakelijk.
Het betreft beleid dat op dit artikel wordt gerealiseerd. Veel internationaliseringsbeleid is inmiddels elders ondergebracht binnen de onderwijsbegroting, met name bij de beleidsartikelen Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4), Hoger beroepsonderwijs (artikel 6), Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) en Studiefinanciering (artikel 11).
• Subsidiëren van uitwisselingsprogramma’s voor lerenden en docenten
• Het geven van voorlichting over internationale uitwisseling
• Opzetten en subsidiëren van samenwerkingsverbanden
• Nationale programma’s voor internationalisering in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs, gericht op leerlingenuitwisseling, docentenmobiliteit, tweetalig onderwijs en internationalisering door middel van onder meer informatie- en communicatietechnologie, uitgevoerd door Europees Platform.
• Koninkrijk der Nederlanden, algemeen programma voor nauwe samenwerking tussen scholen (Kans). De uitvoering van dit programma wordt door het Europees Platform verzorgd. Op 1 januari 2006 is het vervolg op het Kans-programma in werking getreden en zal doorlopen tot en met 2010.
• Suriname ontvangt van 2005 tot en met 2008 jaarlijks een subsidie ten behoeve van onderwijsprojecten die een relatie hebben met activiteiten van de Nederlandse Taalunie in voorbereidende en ondersteunende zin.
• Duitsland Instituut Amsterdam (DIA). Op 1 januari 2006 is het Duitsland programma hoger onderwijs deel 3 (DPHO-3) in werking getreden dat doorloopt tot en met het jaar 2010.
• Frans-Nederlandse Universiteit (FNU). In 2006 worden de werkzaamheden en resultaten van de FNU geëvalueerd. De FNU stelt in 2006 een strategisch plan op voor het jaar 2007 en volgende jaren.
• Samenwerking met Rusland en landen in Oost-Europa, waar onder de (pre-)accessielanden. OCW werkt op het gebied van onderwijs intensief samen met de Russische Federatie (terreinen zijn onder meer: onderwijsbestuur, curriculumontwikkeling, sociaal partnerschap, didactiek en pedagogiek). In de loop van 2007 wil OCW samen met de Russische Federatie de onderwijssamenwerking herijken. Via het «Education Reform Initiative in South East Europe» (ERISEE) ondersteunt OCW de multinationale onderwijssamenwerking in Zuidoost-Europa, met name op de Balkan.
• Fulbright-beurzenprogramma. Binationaal beurzenprogramma tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika voor afgestudeerdenin het hoger onderwijs, promovendi en wetenschappers. Het programma wordt uitgevoerd door het Fulbright Center in Amsterdam.
Tabel 8.3 Middelen toedeling aan organisaties voor het stimuleren van internationalisering (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Europees Platform: | 5 660 | 5 704 | 5 760 | 5 737 | 5 710 | 5 710 | 5 710 |
• Nationale programma’s | 2 900 | 2 900 | 2 900 | 2 900 | 2 900 | 2 900 | 2 900 |
• Overige programma’s (w.o. KANS) | 1 920 | 1 914 | 2 020 | 1 947 | 1 920 | 1 920 | 1 920 |
• Kerntaken, ontwikkeling en analyse* | 840 | 890 | 840 | 890 | 890 | 890 | 890 |
Duitsland Instituut Amsterdam: | 838 | 750 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 |
Frans-Nederlandse Universiteit: | 53 | 77 | 77 | 147 | 147 | 147 | 147 |
EVDbureau CROSS: | 1 825 | 1 814 | 1 824 | 1 834 | 1 834 | 1 834 | 1 834 |
• Programma’s Centraal- en Oost-Europa | 1 519 | 1 519 | 1 519 | 1 519 | 1 519 | 1 519 | 1 519 |
• Uitvoeringskosten EVD bureau CROSS* | 306 | 295 | 305 | 315 | 315 | 315 | 315 |
Fulbright Center: | 408 | 408 | 408 | 408 | 408 | 408 | 408 |
Totaal | 8 784 | 8 753 | 8 869 | 8 926 | 8 899 | 8 899 | 8 899 |
* De middelen voor het Europees Platform «Kerntaken, ontwikkeling en analyse» en de uitvoeringskosten EVD bureau CROSS zijn opgenomen onder de operationele doelstelling «Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland».
8.3.2 Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland
Om de Nederlandse belangen die gepaard gaan met het internationaliseringsproces in het buitenland te behartigen, is een strategische participatie noodzakelijk: in de EU, in multilaterale organisaties als de OESO en UNESCO en in samenwerkingsverbanden als de Nederlandse Taalunie.
• Subsidies aan internationaal opererende organisaties in Nederland
• Bijdragen aan organisaties in het buitenland
• Internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking
• Nederlandse Taalunie (NTU). Samen met de Vlaamse Gemeenschap en Suriname neemt Nederland deel aan de Taalunie. De NTU heeft de ondersteuning van gebruikers van de Nederlandse taal in de wereld tot doel.
• Europa College Brugge. In Europees verband neemt Nederland hieraan deel. Het betreft het Nederlands aandeel in de jaarlijkse bijdrage aan het Europa College.
• Europees Platform (EP). Het EP verzorgt een aantal programma’s (zie 8.3.1). Het betreft de kosten die het EP (als organisatie) maakt voor de uitvoering van deze programma’s.
• Economische Voorlichtingsdienst (EVD). Bij de EVD voert bureau CROSS programma’s uit betreffende de onderwijssamenwerking met de Russische Federatie en landen in Oost-Europa, waaronder de (pre-)accessielanden. De EVD ontvangt een vergoeding voor de uitvoeringskosten.
• Permanente Vertegenwoordiging UNESCO. Vanuit OCW is bij de UNESCO een plaatsvervangend vertegenwoordiger gedetacheerd, om de OCW belangen te behartigen.
• Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Nederland is betrokken bij de onderwijsactiviteiten van de OESO. De projecten worden aangestuurd door het OESO-onderwijscomité en door het Centre for Educational Research and Innovation (CERI). Nederland is in beide gremia vertegenwoordigd en betaalt een jaarlijkse contributie ten behoeve van CERI-activiteiten. Daarnaast draagt Nederland specifiek bij aan een aantal projecten dat expliciet aansluit bij Nederlandse (beleids-)prioriteiten, bijvoorbeeld de door de OESO opgezette Teacher Survey.
• OCW-vertegenwoordiging te Brussel. Deze vertegenwoordiging draagt zorg voor een betere aansluiting van de vormgeving en uitvoering van nationale prioriteiten OCW bij de Europese (besluitvormings-)circuits, zowel op de eigen OCW-terreinen, als op daaraan rakende terreinen (interne markt, werkgelegenheid, staatssteun, et cetera). De OCW-vertegenwoordiging bij de PV EU te Brussel richt zich op de activiteiten in het kader van de Raadswerkgroepen op het terrein van onderwijs, media (incl. audiovisueel) en cultuur en daarnaast op het vanuit OCW-belang volgen en begeleiden van de ontwikkelingen op EU-niveau op andere terreinen.
• De Onderwijsraad heeft in zijn advies van juni 2004 geadviseerd om in Brussel een vertegenwoordiging van het onderwijsveld te faciliteren om te bevorderen dat ook voor de vertegenwoordigers van het onderwijsveld het actief optreden in Brussel nog meer vanzelfsprekend wordt en waar mogelijk te bevorderen dat op de onderscheiden dossiers een eensgezind nationaal geluid klinkt. In reactie op dit advies is besloten dat ondersteuning van vertegenwoordigers van Nederlandse organisaties op OCW-terrein bij hu optreden in Brussel inderdaad zinvol en opportuun is. Dit kan bijdragen aan een eerdere en beter gecoördineerde Nederlandse invloed op de Europese beleidsontwikkeling. Hiertoe wordt een steunpunt opgericht in Brussel. OCW stelt de faciliteiten voor het steunpunt voor een periode van in ieder geval 5 jaar ter beschikking. Inmiddels heeft een aantal organisaties besloten tot oprichting van de vereniging Neth-ER (Netherlands House for Education and Research) die namens de betrokken organisaties afspraken zal maken met het steunpunt over de inzet in Brussel.
• Onderzoek met als centrale thema’s «leren van elkaar»; de Lissabondoelstellingen; internationalisering/mobiliteit; het beter benutten van internationale kennis.
8.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Tabel 8.4 Evaluatieonderzoeken | |||
---|---|---|---|
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
Bevorderen van internationale oriëntatie en samenwerking van onderwijsdeelnemers en onderwijsinstellingen.Stimuleren van internationalisering in het onderwijs. | Wat is de omvang van de internationale studentenmobiliteit, wat is de kwantitatieve ontwikkeling, welk kwalitatief effect heeft studentenmobiliteit? | Mobiliteitsmonitorverschijnt in de (vroege) zomer van 2007 | Ex-post evaluatie-onderzoek |
Bevorderen van internationale oriëntatie en samenwerking van onderwijsdeelnemers en onder- wijsinstellingen.Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland. | Evaluatie van de wijze waarop het Europees Platform uitvoering geeft aan Europese en nationale internationaliseringsprogramma’s. | De resultaten van de evaluatie zullen in 2007 worden omge- zet in beleid | Evaluatieonderzoek |
Bevorderen van internationale oriëntatie en samenwerking van onderwijsdeelnemers en onder- wijsinstellingen.Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland. | Evaluatie van de wijze waarop de Nationale UNESCO Commissie functioneert als liaison tussen de Nederlandse actoren en OCWenerzijds en UNESCO anderzijds | De evaluatie leidt in de eerste helft van 2007 tot een rappor- tage | Evaluatieonderzoek |
Bevorderen van internationale oriëntatie en samenwerking van onderwijsdeelnemers en onder- wijsinstellingen.Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland. | Evaluatie van de wijze waarop EVD bureau CROSS uitvoering geeft aan de onderwijssamenwerkingsprogramma’s met Rusland en Oost-Europa | De evaluatie leidt in de tweede helft van 2007 tot een rappor- tage | Evaluatieonderzoek |
8.5 Overzichten van de uitgaven voor Internationaal beleid op de OCW-begroting
Deze paragraaf biedt een overzicht van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel.
8.5.1 Overzicht van de internationale uitgaven per artikel
Tabel 8.5 Internationale uitgaven OCW (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Primair onderwijs (artikel 1) | 15 489 | 15 851 | 15 712 | 15 695 | 15 690 | 15 690 | 15 690 |
Voortgezet onderwijs (artikel 3) | 2 115 | 2 732 | 2 732 | 2 732 | 2 732 | 2 732 | 2 732 |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie (artikel 4) | 835 | 808 | 734 | 659 | 659 | 659 | 659 |
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) | 7 358 | 3 994 | 3 994 | 3 994 | 3 994 | 3 994 | 3 994 |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) | 69 765 | 68 823 | 67 932 | 66 941 | 66 940 | 66 928 | 66 929 |
Internationaal onderwijsbeleid (artikel 8) | 12 700 | 14 264 | 13 864 | 14 209 | 14 153 | 14 153 | 14 155 |
Informatie en communicatietechnologie (artikel 10) | 100 | 100 | 100 | ||||
Studiefinanciering (artikel 11) | 23 100 | 39 300 | 32 300 | 27 600 | 30 000 | 30 000 | |
Internationaal cultuurbeleid (artikel 14) | 2 369 | 2 068 | 2 068 | 2 068 | 2 295 | 2 295 | 2 295 |
Kunsten (artikel 14) | 4 487 | 6 438 | 6 438 | 6 438 | 6 438 | 6 438 | 6 438 |
Cultureel erfgoed (artikel 14) | 1 098 | 1 595 | 1 595 | 1 595 | 1 374 | 1 374 | 1 374 |
Media (artikel 15 en 14.02) | 45 207 | 45 257 | 44 577 | 45 002 | 45 430 | 45 863 | 45 863 |
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) | 74 584 | 73 404 | 76 967 | 77 142 | 77 644 | 77 644 | 77 644 |
Totaal | 236 107 | 258 434 | 276 013 | 268 775 | 264 949 | 267 770 | 267 773 |
De toelichtingen op de uitgaven zijn opgenomen bij de betreffende beleidsartikelen.
8.5.2 Homogene groep internationale samenwerking per artikel
Een deel van de in de tabel 8.5 opgenomen middelen maken deel uit van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Tabel 8.6 Homogene groep internationale samenwerking(x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) | 3 903 | 3 762 | 3 762 | 3 762 | 3 762 | 3 762 | 3 762 |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) | 55 781 | 56 389 | 55 867 | 55 851 | 55 851 | 55 839 | 55 839 |
Internationaal onderwijsbeleid (artikel 8) | 150 | 150 | 150 | 150 | 150 | 150 | 150 |
Internationaal cultuurbeleid (artikel 14) | 1 307 | 1 270 | 1 270 | 1 270 | 1 497 | 1 497 | 1 497 |
Cultureel erfgoed (artikel 14) | 110 | 210 | 60 | 60 | |||
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 |
Totaal | 61 705 | 62 235 | 61 563 | 61 547 | 61 714 | 61 702 | 61 702 |
ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID
9.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit in alle regio’s
Het Ministerie van OCW werkt aan een slim, vaardig en creatief Nederland. Onderwijs, cultuur en wetenschap dragen bij aan het welzijn en de welvaart van de Nederlandse bevolking. Het is daarvoor belangrijk dat er voldoende onderwijspersoneel van voldoende kwaliteit is. Om daarvoor te zorgen moet er een goed functionerende onderwijsarbeidsmarkt zijn, een goede structuur voor arbeidsvoorwaardenoverleg, en samenhang in de kwalificatiestructuur en het opleidingsstelsel.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister is verantwoordelijk voor de instandhouding van het onderwijsstelsel. Dit vereist kwantitatief en kwalitatief voldoende personeel. Daarnaast is de minister verantwoordelijk voor de opleiding van het onderwijspersoneel.
• Alle partners binnen het onderwijssysteem (brancheorganisaties, besturen en management van instellingen) zijn zich bewust van de noodzaak een (pro-)actief personeels- en arbeidsmarktbeleid te voeren.
• Conjuncturele ontwikkelingen.
• Demografische ontwikkelingen, zoals veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie en het lerarenbestand.
In de periode 2004–2007 heeft een streefwaarde van 2200 als maximaal aanvaardbaar tekort voor onderwijzend personeel in het primair en voortgezet onderwijs gegolden. Er werd toen bij ongewijzigd beleid een potentieel tekort aan schoolleiders en leraren voorspeld van circa 10 000 voltijdbanen in 2007. Door inzet van beleidsmaatregelen zou het mogelijk moeten zijn om de tekorten te beperken tot 2200 voltijdbanen (zie Rijksbegroting OCW 2004). De raming uit 2002 was gebaseerd op ontwikkelingen uit het recente verleden op de onderwijsarbeidsmarkt. Sindsdien is er het een en ander veranderd. De economie kwam in een conjuncturele neergang en de leerlingenramingen zijn fors in neerwaartse richting bijgesteld als gevolg van met name het asielzoekers- en (re)migratiebeleid. Gevolg is dat de beleidsdoelstelling voor 2007 door een combinatie van de effecten van beleidsmaatregelen en een minder grote vraag naar leraren, door de bovengenoemde factoren, ruimschoots is gehaald.
Voor de periode 2007–2011 is een nieuwe beleidsdoelstelling geformuleerd. De ramingen leveren inmiddels een hoog- en laagconjunctuurvariant. In de laagconjunctuurvariant is alleen voor het voortgezet onderwijs in 2011 sprake van een significant tekort. In de hoogconjunctuurvariant wordt voor voortgezet onderwijs in 2011 een groot tekort voorspeld en is ook de arbeidsmarkt in het primair onderwijs gespannen.
In de afgelopen jaren was de onderwijsarbeidsmarkt in het primair en voortgezet onderwijs vrijwel in balans. Uitgangspunt voor de komende periode is om die balans te handhaven. Een vacaturepercentage in de bandbreedte van 0,4 tijdens laagconjunctuur en 0,8 tijdens hoogconjunctuur is voor de sectoren acceptabel. Een hoger percentage dan 0,8 leidt, zoals in 2001 en 2002, tot flinke vervangingsproblemen en structurele lesuitval waarbij leerlingen/klassen naar huis worden gestuurd, beneden 0,4% duidt op een tendens naar overschotten op de onderwijsarbeidsmarkt en dientengevolge werkloosheid.
Tabel 9.1 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Aantal openstaande vacatures voor leraren en managers in het primair en voortgezet onderwijs, fte’s. (2006 op basis van alleen het eerste kwartaal) en in procenten van de werkgelegenheid* | 7400,6 | 6000,5 | 5000,4 | |||||
Raming van de nog te vervullen vraag naar leraren en managers in het primair en voortgezet onderwijs in fte’s bij ongewijzigd beleid (in laag- en hoogconjunctuur) | 1 420–2 460 | 1 090–2 530 | 1 080–2 980 | 1 490–4 150 | 2 400–5 360 | |||
Bandbreedte streefcijfers voor de nog te vervullen vraag naar leraren en managers in het primair en voortgezet onderwijs in fte’s | 700–14000,4–0,8 | 700–14000,4–0,8 | 700–14000,4–0,8 | 700–14000,4–0,8 | 700–14000,4–0,8 |
Bron:
* aantal openstaande vacatures: Arbeidsmarktbarometer 2004/2005, Regioplan.
* raming van de onvervulde vraag, uitgaande van de normale frictiewerkloosheidopslag: Mirror, Ecorys.
De nog te vervullen vraag is het onvervulde deel van de totale vraag. Deze nog te vervullen vraag neemt toe als niet volledig in de jaarlijkse vraag naar nieuw personeel kan worden voorzien (de toename is het verschil tussen de uitbreidingsvraag plus de vervangingsvraag en de instroom). De nog te vervullen vraag kan leiden tot vacatures. (Zie ook Nota Werken in het onderwijs:Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 923, nr. 16).
* Er zit per definitie verschil tussen de gerealiseerde vacatures (2003–2006) en de geraamde nog te vervullen vraag doordat in de eerstgenoemde (uiteraard) de vacatures die worden «verzilverd» (en dus teruggetrokken) niet worden geteld en ook vacatures vervallen omdat lessen niet worden gegeven (lesuitval), dan wel worden waargenomen (bijvoorbeeld door klassen samen te voegen en leerlingen – bij voorkeur onder toezicht – zelfstandig te laten leren).
9.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9.2 budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 174 877 | 157 004 | 140 930 | 151 381 | 151 730 | 151 738 |
Waarvan garantieverplichtingen | ||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 174 877 | 157 004 | 140 930 | 151 381 | 151 730 | 151 738 |
Programma-uitgaven | 171 273 | 153 920 | 137 868 | 148 348 | 148 367 | 148 374 |
Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel | ||||||
• Arbeidsmarkt | 45 670 | 45 066 | 28 066 | 35 089 | 35 089 | 35 089 |
• Arbeidsvoorwaarden | 28 817 | 22 441 | 22 441 | 22 441 | 22 441 | 22 441 |
• Sociale zekerheid | 11 530 | 10 130 | 10 130 | 10 130 | 10 130 | 10 130 |
Zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit | ||||||
• Onderhoud van de bekwaamheid/professionaliseringonderwijspersoneel | 5 828 | 1 735 | 3 185 | 5 039 | 5 056 | 5 063 |
• Opleiden in de school | 20 241 | 14 400 | 14 400 | 0 | 0 | 0 |
• Versterking beroepsgroep | 2 693 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 |
• Landelijk Platform voor de beroepen in het onderwijs | 2 765 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 |
• Versterken lerarenopleidingen | 7 200 | 13 500 | 13 000 | 29 000 | 29 000 | 29 000 |
• Kopopleiding hoger beroepsonderwijs | 201 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 |
Programmakosten overig | ||||||
• ZVOO | 44 291 | 33 596 | 33 598 | 33 601 | 33 603 | 33 603 |
• CFI | 2 037 | 2 052 | 2 048 | 2 048 | 2 048 | 2 048 |
Apparaatsuitgaven | 3 604 | 3 084 | 3 062 | 3 033 | 3 363 | 3 364 |
Ontvangsten |
Tabel 9.3 budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 118 272 | 102 222 | 112 699 | 112 716 | 112 723 |
Totaal juridisch verplicht | 81 996 | 64 425 | 34 606 | 34 606 | 34 606 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 36 169 | 37 647 | 77 943 | 77 960 | 77 967 |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 107 | 150 | 150 | 150 | 150 |
Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel | |||||
• Juridisch verplicht | 58 196 | 40 625 | 31 506 | 31 506 | 31 506 |
• Bestuurlijk gebonden | 19 334 | 19 862 | 36 004 | 36 004 | 36 004 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 107 | 150 | 150 | 150 | 150 |
Zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit | |||||
• Juridisch verplicht | 23 800 | 23 800 | 3 100 | 3 100 | 3 100 |
• Bestuurlijk gebonden | 16 835 | 17 785 | 41 939 | 41 956 | 41 963 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden |
9.3 Operationele doelstellingen
9.3.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel
Schoolbesturen voeren toekomstgericht personeelsbeleid. Om daarin effectief te zijn moeten ze (regionaal) samenwerken. OCW heeft als taak de schoolbesturen daarbij te ondersteunen.
Goed inspelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt is slechts mogelijk als er goed personeelsbeleid gevoerd wordt. Voor een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt is nodig dat onderwijsinstellingen professionele arbeidsorganisaties zijn die zelfstandig en vernieuwend opereren. Zij moeten een eigen invulling geven aan integraal personeelsbeleid, gebaseerd op een visie op de onderwijskundige inrichting en met oog voor de toekomst. Daarom zullen ze een aandeel nemen in het opleiden van onderwijspersoneel, het personeel in staat stellen te voldoen aan bekwaamheidseisen en die ook te onderhouden. Daarvoor beschikken ze over kwaliteitsinstrumenten. Grotere onderwerpen bij arbeidsmarkt zijn het beleid om de onderwijsarbeidsmarkt in de regio’s met een verhoogd risico in evenwicht te brengen en het beleid om scholen en lerarenopleidingen bij zij-instroom en opleiden in de school te ondersteunen met behulp van specifieke expertise wat betreft tijd- en plaatsonafhankelijk onderwijs.
Daarnaast geven ramingen inzicht in toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsmarktposities van de sector onderwijs. Hiermee onderbouwt OCW zijn beleid, maar de ramingen worden ook beschikbaar gesteld aan de scholen. Zie ook Nota Werken in het onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 923, nr. 16)
Er zijn extra middelen (€ 29 miljoen in 2006 en 2007 waarvan € 12 miljoen in 2006 en € 17 miljoen in 2007) voor het behoud van pasafgestudeerden van de pabo en voor de doorstroom van leraren in het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. De middelen zijn beschikbaar voor twaalf regio’s die te maken hebben met de hoogste werkloosheid onder afgestudeerden. Het budget maakt het mogelijk om in de geselecteerde regio’s ruim 600 leraren door te laten stromen. Daarnaast kunnen van het budget ongeveer 300 pas afgestudeerden van de pabo boven de formatie worden aangesteld gedurende één schooljaar. De afspraken met de regio’s zijn op 4 juli 2006 vastgelegd in een convenant. Dit staat ook in de brief aan de Tweede Kamer over de maatregelen om pas afgestudeerde leerkrachten voor het onderwijs te behouden (uitvoering motie Dittrich,Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 923, nr. 29)
Voorts is er gedurende drie jaar (2006–2008) € 1 miljoen per jaar vrijgemaakt voor de regionale samenwerking. Daarmee kan een extra stimulans gegeven worden aan de samenwerking binnen de regionale platforms voor de arbeidsmarkt.
OCW streeft ernaar dat de arbeidsvoorwaarden in de onderwijssectoren bijdragen aan de versterking van hun concurrentiepositie op de arbeidsmarkt en waar mogelijk aan vermindering van de werkdruk van werknemers in het onderwijs.
Na het cao-overleg met de vakbonden stelt de minister van OCW de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden voor het primair onderwijs en voor het voortgezet onderwijs de primaire arbeidsvoorwaarden vast. Over de secundaire arbeidsvoorwaarden in de sector voortgezet onderwijs maken de sociale partners cao-afspraken op decentraal niveau.
In 2005 hebben de minister en vakbonden een cao afgesloten met een looptijd tot en met 31 juni 2007. Zie ook cao sector onderwijs (po en vo) 2005–2007. Het is de bedoeling dat de sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties) in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs op termijn zonder tussenkomst van de minister een cao afsluiten. Deze zogenaamde doordecentralisatie zal in het vo naar verwachting per 1 juli 2007 en in het po enige jaren na invoering van lumpsumfinanciering worden gerealiseerd. Zie ook Wijziging van ondermeer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 190, nr. 2).
De werkgevers in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, het hoger beroepsonderwijs, het wetenschappelijk onderwijs en de onderzoeksinstellingen onderhandelen zelf met de vakbonden over hun primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Het Kabinet stelt voor deze sectoren vooraf vast wat de kabinetsbijdrage aan de arbeidsvoorwaardenruimte is. Werkgevers en werknemers bepalen vervolgens in onderling overleg waarvoor ze dit geld gaan gebruiken.
De regelingen op het terrein van ziekte, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en pensioenen zijn van invloed op de participatie van onderwijspersoneel. OCW is hierbij betrokken zowel vanuit zijn overheidsrol als zijn werkgeversrol.
In het Hoofdlijnenakkoord is tot doel gesteld het ziekteverzuim in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs in de komende jaren te laten dalen. De intensivering van het beleid op het terrein van arbeidsomstandigheden, ziekteverzuim en re-integratie (AVR-beleid) – vooral door het arboconvenant O&W – heeft tot duidelijke en positieve resultaten geleid en tot een grotere bewustwording bij instellingen over het belang hiervan. De gemiddelde daling van het ziekteverzuim in de hele sector onderwijs in de periode 2000–2005 bedraagt ruim 28%. De doelstelling uit het Hoofdlijnenakkoord is daarmee één jaar eerder gehaald dan voorgenomen.
In 2005 is het zogeheten arboplusconvenant afgesloten in de sector primair- en voortgezet onderwijs (po/vo) en in de sector bve. Doelstelling is de reductie van psychosociale belasting en het stimuleren van verzuim- en re-integratiebeleid. Deze convenanten lopen tot juni 2007 en versterkt de in gang gezette positieve ontwikkelingen voor de deelsectoren. Het doel voor de jaren daarna is het borgen van de resultaten van het arboconvenant en de verdere brede inbedding van het ontwikkelde beleid, maatregelen en instrumenten binnen de onderwijssector. Dit kan gerealiseerd worden door middel van maatwerk per sector, bijvoorbeeld in de vorm van zogeheten arboplusconvenanten of door AVR-onderwerpen in decentrale cao’s op te nemen.
OCW ondersteunt dit verder door de Stichting Vervangingsfonds -Bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs te subsidiëren voor het ontwikkelen en implementeren van arbobeleid, (preventief) verzuimbeleid, landelijke adviestaken en reïntegratie voor de sector primair onderwijs. Binnen de gedecentraliseerde sector voortgezet onderwijs wordt het arboservicepunt vo opgericht en ondersteund om de arbo-, verzuim- en re-integratieactiviteiten in te bedden.
Tabel 9.4 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Werkloosheid pas afgestudeerden lerarenopleiding basisonderwijs | okt. 9% | feb. 3% | Dalend of gelijkblijvend | |||||
Bron: Loopbaanmonitoren Nota Werken in het onderwijs 2006 | ||||||||
2. Werkloosheid pas afgestudeerden lerarenopleiding voortgezet onderwijs | okt. 6% | feb. 4% | Dalend of gelijkblijvend | |||||
Bron: Loopbaanmonitoren Nota Werken in het onderwijs 2006 | ||||||||
3. Ziekteverzuim | ||||||||
• Basisonderwijs | 6,5% | 5,9% | 6,1% | |||||
• Speciaal onderwijs | 7,2% | 6,4% | 6,9% | |||||
• Voortgezet onderwijs | 5,6% | 5,4% | 6,0% | |||||
Bron: Kerncijfers 2001–2005, Nota Werken in het onderwijs 2006, doelstelling 2007 uit het Hoofdlijnenakkoord | ||||||||
4. Lesuitval vo | 5,0% | Dalend of gelijkblijvend | ||||||
Bron: Lesuitvalonderzoek, Nota Werken in het onderwijs 2006 |
1. en 2. De werkloosheid van pas afgestudeerden aan de lerarenopleidingen basis- en voortgezet onderwijs wordt twee maal per jaar gemeten. In oktober is de werkloosheid altijd iets hoger dan in februari.
4. Lesuitval in het voortgezet onderwijs, schooljaar 2004/2005. Bij een «proefmeting» onder een beperkt aantal scholen in een beperkte tijdsperiode in het schooljaar 2003/2004 kwam er een uitvalpercentage van bijna acht uit (Bron: Regioplan, Lesuitval in po, vo en bve; resultaten proefmeting voorjaar 2004).
9.3.2. Zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit
Het personeel moet voldoen aan eisen van kwaliteit, zoals onder andere vastgelegd in de bekwaamheidseisen voor leraren. Het onderwijs vraagt om zelfbewuste, kritische en vernieuwende leraren. Mensen die in staat zijn het onderwijs zo in te richten dat kinderen, jongeren en volwassenen hun talenten optimaal kunnen benutten en ontwikkelen. Scholen die goed personeels- en organisatiebeleid voeren en lerarenopleidingen die in staat zijn te voorzien in de vraag naar meer differentiatie, hoogwaardiger expertise, meer kwaliteit en rendement zorgen ervoor dat scholen blijven beschikken over voldoende en goed gekwalificeerd onderwijspersoneel.
Onderhoud van de bekwaamheid
Binnen het integraal personeelsbeleid dat scholen ontwikkelen en uitvoeren moet voldoende aandacht zijn voor de bekwaamheid (en dus kwaliteit) van leraren. Het onderhouden van de bekwaamheid is een verantwoordelijkheid van zowel de individuele leraar als de werkgever. Met de Wet Beroepen in het onderwijs is wettelijk vastgelegd dat de werkgever zijn personeel in staat moet stellen hun bekwaamheid te onderhouden. In het schoolplan of kwaliteitszorgverslag wordt opgenomen hoe dat gebeurt. Vanaf 2007 houden alle scholen een bekwaamheidsdossier bij van elk personeelslid waar bekwaamheidseisen voor zijn vastgesteld.
Convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in po en vo
Voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, onderwijsinnovatie en schoolontwikkeling is een verdere professionalisering nodig van het onderwijspersoneel, inclusief het management. Om dit te bereiken is een convenant professionalisering afgesloten tussen de minister van OCW en de werkgevers- en werknemersorganisaties. De partijen bevorderen dat schoolbesturen beleid voeren ten aanzien van de professionalisering van het management en de professionalisering en begeleiding van (beginnend) onderwijspersoneel en ten aanzien van het opleiden van onderwijspersoneel in de school, als onderdeel van integraal personeelsbeleid binnen de school. Het convenant richt zich daarbij met name op de positie van de professionele beroepsbeoefenaar (leraren en het management). Voor de doelen uit dit convenant wordt jaarlijks € 100 miljoen aan de scholen beschikbaar gesteld. Dit betekent een stijging van het decentrale budget met ruim 10%. Voor een gemiddelde basisschool (223 leerlingen) betekent dit een structureel budget van € 7 310,=. Voor een gemiddelde school in het vo (1435 leerlingen) is dit € 62 600,=.
Onderwijsinstellingen voor primair en voortgezet onderwijs en bve leiden steeds vaker hun eigen personeel op. Een deel van de scholen voorziet met opleiden in de school in meer dan de eigen personeelsbehoefte. Andere scholen, de zogenoemde academische scholen, verbinden opleiden in de school met schoolontwikkeling, innovatie en onderzoek. In de dieptepilot voor de opleidingsschool en academische school 2005–2008 wordt onderzocht onder welke voorwaarden die scholen een succes kunnen zijn, welke investeringen, zowel in personele als materiële zin, deze scholen moeten doen en hoe financiering vanuit OCW op termijn vorm kan krijgen.
Versterking van de positie en rol van de onderwijsprofessional is noodzakelijk om het aanzien van het beroep te verhogen en innovaties in het onderwijs succesvol door te kunnen voeren. Leraren en ander onderwijspersoneel moeten meer zeggenschap krijgen over het beleid van de school en tevens de kans krijgen hun professionaliteit, zowel vakinhoudelijk als onderwijskundig, te vergroten. De Stichting Beroepskwaliteit leraren en ander onderwijspersoneel is in 2006 gestart met het interactieve traject «Onderwijs aan het woord». Op 30 juni 2006 zijn de uitkomsten daarvan aan OCW aangeboden in de zogenoemde onderwijsagenda van de beroepsgroep «Waar wij voor staan». De beroepsgroep agendeert voor de komende jaren de volgende vier thema’s: het beroep, professionalisering en persoonlijke ontwikkeling, onderwijsvernieuwing en de randvoorwaarden. De beroepsgroep heeft een krachtig signaal afgegeven. Over de manier waarop de ambities die spreken uit de onderwijsagenda van de beroepsgroep kunnen worden ondersteund zal in de komende periode het gesprek worden gevoerd met de beroepsgroep, met de sociale partners en andere relevante actoren in het onderwijs.
Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs
Het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs (LPBO) stelt op basis van ontwikkelingen in het onderwijs vast welke onderwijsberoepen te onderscheiden zijn, welke competentieprofielen daarbij horen en voor welke onderwijsberoepen bekwaamheidseisen zouden moeten worden vastgelegd. Daarnaast doet het LPBO op verzoek van de minister bij voorrang uitspraken over actuele onderwerpen met betrekking tot die onderwijsberoepen, competentieprofielen en bekwaamheidseisen. Verder beoordeelt het LPBO periodiek de werking van de bekwaamheidseisen.
OCW, HBO-raad en VSNU hebben in 2006 de afspraken over verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen in de gezamenlijke beleidsagenda «Meer kwaliteit en differentiatie: de lerarenopleidingen aan zet» in uitvoering genomen. Eén van de afspraken betreft de verbetering van de reken- en taalvaardigheid van instromers in de opleiding tot leraar basisonderwijs. Vanaf 1 augustus 2006 wordt bij studenten die instromen in de opleiding tot leraar basisonderwijs een diagnostische toets afgenomen. Zo nodig krijgt de individuele student de kans tijdens het eerste jaar eventuele deficiënties weg te werken. Aan het einde van het jaar wordt de toets opnieuw afgenomen. Wanneer het resultaat onvoldoende is, krijgt de student een (negatief) bindend studieadvies. Met onderwijsinstellingen voor vo en bve is afgesproken dat (met uitzondering van het schooljaar 2006/2007) leerlingen/deelnemers die het voornemen hebben zich in te schrijven voor de opleiding tot leraar basisonderwijs een toets afleggen in het laatste jaar van vo of mbo. Zo nodig kunnen deze leerlingen/deelnemers remediërende programma’s volgen voor dat zij doorstromen naar de lerarenopleiding.
Niet alleen (aankomend) leraren basisonderwijs, maar alle onderwijsdeelnemers moeten beschikken over elementaire reken- en taalvaardigheden. Een doorlopende leerlijn van po tot en met ho voor zowel rekenen als taal kan eraan bijdragen dat basiskennis en -vaardigheden zich bij leerlingen/deelnemers ontwikkelen gedurende hun onderwijsloopbaan. In 2007 zal in overleg met het onderwijsveld worden nagegaan op welke wijze de doorlopende leerlijnen voor rekenen en taal ontwikkeld kunnen worden.
Kopopleiding hoger beroepsonderwijs
Studenten met een hbo- of wo-bachelor getuigschrift in een verwant vakgebied zijn in de gelegenheid een kopopleiding tot leraar te volgen van één jaar, leidend tot een hbo-bachelor getuigschrift. In 2007 wordt deze mogelijkheid wettelijk verankerd. Vooruitlopend hierop wordt de kopopleiding gerealiseerd door middel van pilots waarbij OCW zorg draagt voor bekostiging en studiefinanciering.
Tabel 9.5 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Percentage scholen dat over bekwaamheidsdossiers beschikt | ||||||||
po | 38% | 100% | ||||||
vo | 41% | 100% | ||||||
bve | 19% | 100% | ||||||
Bron: Monitor professionele arbeidsorganisatie | ||||||||
2. Percentage werkgevers dat over een meerjarige personeelsplan- ning beschikt over ten minste de drie komende jaren | ||||||||
po | 14% | 50% | ||||||
vo | 27% | 100% | ||||||
bve | 19% | 100% | ||||||
Bron: Monitor professionele arbeidsorganisatie | ||||||||
3. Mate van on(der)bevoegdheid in het vo | 12,7% | Dalend of gelijkblijvend | ||||||
Bron: Aandachtsgroepenmonitor2005 |
1. De cijfers over 2005 zijn een schatting door onderzoek uit het najaar van 2005. Ze geven een indicatie, aangezien bekwaamheidsdossiers pas vanaf augustus 2006 wettelijk verplicht zijn.
9.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel | Arbeidsmarktbarometers po, vo, bve2006–2007 | September 2007 | Monitor |
(Ziekte)verzuim onderzoek 2006 | September 2007 | Monitor | |
Aandachtsgroepenmonitor2007 | September 2007 | Monitor | |
Loopbaanmonitor2005–2008 | September 2007 | Monitor | |
Monitor Arbeid, Zorg en Levensloopfaciliteiten 2006 | Januari 2007 | Monitor | |
POMO 2008 (BZK) | 2008 | Monitor | |
Onderzoek Lesuitval vo 2006 | Januari 2007 | Monitor | |
Zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit | Monitor professionele arbeidsorganisatie | September 2007 | Monitor |
Programma onderwijspersoneel | 2007 | Doorlichting |
ARTIKEL 10. INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE
10.1 Algemene beleidsdoelstelling: Een verbeterde kwaliteit van het onderwijs door de inzet van ict
Informatie- en communicatietechnologie (ict) kan voor de kwaliteit van het onderwijs een krachtig middel zijn om leren, toegespitst op individuele capaciteiten en behoeften, plaats- en tijdsonafhankelijk mogelijk te maken. Ict ondersteunt onderwijs dat met maatwerk leerlingen en docenten uitdaagt en een motiverende context biedt. Ict stelt onderwijsinstellingen in staat leerlingen en studenten voor te bereiden op de arbeidsmarkt van morgen. Nederland heeft ook internationale afspraken gemaakt die vragen om een hoogwaardige kennismaatschappij. Daartoe stimuleert en faciliteert de minister de integratie van ict in het onderwijs.
Gido verlaat met een diploma het mbo. Hij heeft op school genoeg ict-kennis meegekregen om mee te komen in een fundamenteel gedigitaliseerde wereld. Gido heeft op school geleerd hoe hij de computerkennis die hij van huis uit al had in kan zetten als ict dienstverlener. Hij droomt van een leven met een eigen ict-bedrijf.
Om de integratie van ict in het onderwijs te bevorderen is 90% van de ict middelen als ict vergoeding via de desbetreffende begrotingsartikelen (art. 1, 3, en 4) in de bekostiging van de onderwijsinstellingen in het primaire-, het voortgezette- en het beroepsonderwijs opgenomen. Dit artikel gaat over de inzet van de resterende 10% (ruim € 30 miljoen). Het geven van ruimte aan scholen is de afgelopen jaren de basis van het ict-beleid geweest. De voortgangsrapportage groot project ict van maart 2005, die in mei 2005 met de Tweede Kamer is besproken, gaf aan dat dit ict-beleid succesvol is geweest. Het beleid om ruimte aan scholen te geven wordt dan ook voortgezet. De ictontwikkelingen en de invloed van het beleid daarop worden ook de komende jaren gevolgd.
Om ict goed te kunnen integreren is het van belang dat scholen tijd en geld investeren in vier verschillende factoren: infrastructuur, content, deskundigheid en visie. De investeringen in die factoren dienen in balans te zijn om te kunnen excelleren. De jaarlijkse publicatie «Vier in balans monitor» van de stichting Kennisnet Ict op School over de integratie van ict in het onderwijs levert op basis van gegevens van de inspectie en TNS-NIPO het kader waarbinnen de algemene beleidsdoelstellingen beoordeeld worden.
OCW heeft op basis van een behoefte-inventarisatie in het onderwijsveld een actieplan «Verbonden met ict» in voorbereiding. Hierbij wordt ict ingezet om een bijdrage te leveren aan de aanpak van belangrijke onderwijskundige vraagstukken. Het gaat daarbij om het toepassen van ict in de leerprocessen, in de bedrijfsvoering van onderwijsinstellingen en in het stimuleren van originaliteit en creativiteit bij jongeren. Gebleken prioriteiten zijn eigentijdser, inspirerender onderwijs en professionalisering van docenten en management. Sectororganisaties in het po, vo en bve en de stichting Kennisnet Ict op School gaan uitvoering geven aan deze prioriteiten.
10.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 10.1 Budgettaire gevolgen artikel 10 (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 37 874 | 38 854 | 31 102 | 29 438 | 30 097 | 30 098 | 30 098 |
– waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven (programma + apparaat) | 40 514 | 38 854 | 31 102 | 29 438 | 30 097 | 30 098 | 30 098 |
Programma-uitgaven | 39 639 | 38 854 | 31 102 | 29 438 | 30 097 | 30 098 | 30 098 |
– waarvan juridisch verplicht | 29 323 | 22 323 | 21 323 | 21 323 | 21 323 | 21 323 | |
– waarvan bestuurlijk gebonden | 9 531 | 8 779 | 8 115 | 8 774 | 8 775 | 8 775 | |
– waarvan niet juridisch verplicht en niet bestuurlijk gebonden | |||||||
Integratie van ICT in het onderwijs bevorderen door ondersteunings- en stimuleringsfaciliteiten | 21 325 | 21 323 | 21 323 | 21 323 | 21 323 | 21 323 | 21 323 |
Scholen ondersteunen bij het realiseren van onderwijsinhoudelijke doelstellingen en docenten en leerlingen laten excelleren via ICTinnovaties. | |||||||
• Innovatieprogramma Kennisnet Ict op School en Surfnet | 8 181 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 |
• Kennisrotonde | 1 000 | ||||||
• Actieplan verbonden met Ict | 5 427 | 2 500 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | |
• Interdepartementaal actieprogramma maatschappelijke sectoren en Ict | 2 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | |||
• Overige innovatie | 10 123 | 3 131 | 1 279 | 1 115 | 1 774 | 2 775 | 2 775 |
Doorlopende verplichtingen | 10 | 2 973 | |||||
Apparaatsuitgaven | 875 | ||||||
Ontvangsten | 52 796 | 49 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 0 |
De reeks «doorlopende verplichtingen» betreft de financiering van eerder voorgenomen activiteiten (betaling op voor 2006 aangegane verplichtingen zoals projecten internetvoorziening, nabetaling op verantwoordingen expertisecentra en grassroots) wordt niet nader toegelicht in de begroting.
In verband met de beëindiging van de directie ICT per 1 september 2005 zijn op dit artikel geen meerjarige apparaatskosten geraamd. De medewerkers belast met de uitvoering maken deel uit van de directie voortgezet onderwijs.
De ontvangsten betreffen de bijdrage uit het Fonds Economische Structuurversterking.
10.3 Operationele doelstellingen
10.3.1 Integratie van ict in het onderwijs bevorderen door ondersteunings- en stimuleringsfaciliteiten
Scholen hebben behoefte aan ondersteuning bij het integreren van ict in het onderwijs. Centrale ondersteuning, waar alle scholen iets aan hebben, ontlast scholen bij het verwezenlijken van hun ict-ambitie. Het onderwijsveld heeft daarom in 2001 de stichtingen Kennisnet en Ict op School opgericht. Per januari 2006 zijn beide stichtingen gefuseerd tot één stichting, de stichting Kennisnet Ict op School. Daarmee kan de ondersteuning van scholen en professionals volledig geïntegreerd plaatsvinden.
Verwijzing beleidsstukken:Tweede Kamerstuk, vergaderjaar 2004–2005, 25 733, nr. 107(ict-ondersteuningsfunctie).
Op basis van het jaarlijkse activiteitenplan subsidieert OCW de ict-ondersteuningsfunctie stichting Kennisnet Ict op School. De stichting bestaat uit twee takenclusters: belangenbehartiging en dienstverlening. De belangenbehartiger is er voor de collectieve belangen van PO en VO scholen op het gebied van ict en onderwijs. Goed geïnformeerde scholen die hun krachten bundelen zijn beter in staat de vraag te formuleren, gerichte keuzes te maken en kennis te delen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor vraaggerichte dienstverlening.
De dienstverlener is de publieke internetdienstverlener voor het onderwijs. Kennisnet levert relevante content en diensten voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de bve-sector.
Medio 2007 zal een pragmatische herijking plaatsvinden, ten behoeve van het beleid na 2008. Besluitvorming daarover vindt plaats in december 2007. Te beoordelen aspecten zijn de mogelijkheden voor vraagfinanciering en ontwikkelingen bij brancheorganisaties.
De resultaten van de stichting Kennisnet Ict op School worden meetbaar en transparant gemaakt door middel van een kwaliteitsindex. Met de kwaliteitsindex – één voor het cluster belangenbehartiging en één voor het cluster dienstverlening wordt enerzijds bekendheid en anderzijds relevantie van de producten en diensten van de stichting gemeten. De meting vindt plaats door een jaarlijks TNS-NIPO onderzoek. De index vormt een optelsom van beide gewogen gemiddelden waarbij 100 de norm (indicator) is voor een voldoende functioneren. Naast de indexwaarde zal ook een toelichting worden gegeven op de verhoudingscijfers tussen bekendheid en relevantie.
Tabel 10.2 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
1. Kwaliteitsindex dienstregeling | |||||
Streefwaarde | 100 | 100 | 100 | 100 | |
Realisatie | 128 | ||||
Bron: TNS-NIPO | |||||
2. Kwaliteitsindex belangenbehartiging | 100* | 100 | 100 | ||
Bron: TNS-NIPO |
* Eerste meting in 2006,
10.3.2: Scholen ondersteunen bij het realiseren van onderwijsinhoudelijke doelstellingen en docenten en leerlingen de ruimte geven om te excelleren
In de Kennisinvesteringsagenda 2006–2016 van het Innovatieplatform is aangegeven hoe Nederland door kan groeien tot een echte kenniseconomie. Ict en onderwijs zijn als innovatie-assen belangrijke motoren achter een excellente kenniseconomie. Ict geeft op verschillende manieren binnen het onderwijs een goede bijdrage aan de kennissamenleving: het biedt leraren ruimte voor onderwijs, het biedt leerlingen ruimte aan talent en het levert bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen. Ict levert toepassingen voor innovatie. OCW investeert in drie hierna genoemde verschillende programma’s, met een eigen focus.
Subsidieverlening aan het Innovatieprogramma van Kennisnet Ict op School en Surfnet.
Binnen het Innovatieprogramma wordt geïnvesteerd in kennis om innovatieve voorzieningen voor leerlingen en docenten in de gehele onderwijskolom te realiseren. De accenten liggen op de aanwezigheid van infrastructuur (Samen Snel op Glas), de ontwikkeling van breedbandige diensten en het veilig en eenvoudige gebruik van die diensten. Het samenwerkingsprogramma heeft als doel het onderwijs optimaal te bedienen met innovatieve educatieve internettoepassingen, zodat leerlingen en leraren de ruimte krijgen om te excelleren.
Subsidieverlening aan het Kennisnet Ict op School programma Kennisrotonde.
Het project Kennisrotonde ondersteunt scholen bij het leggen van verbindingen met private spelers en wetenschappelijke instellingen om hun onderwijskundige ambities en de mogelijkheden van ict op het gebied van innovatie te verwezenlijken. Het project is vertraagd. Subsidieverlening in 2007 is afhankelijk van de resultaten die eind 2006 zullen zijn bereikt.
Interdepartementale actieprogramma maatschappelijke sectoren en ict.
Het programma heeft tot doel doorbraken en opschaling te realiseren in de ontwikkeling en de implementatie van innovatieve ict-toepassingen en -diensten. Een daarvoor door OCW ingestelde sectorcommissie heeft voor het actieprogramma een jaarplan opgesteld waarin vier actielijnen voor onderwijs zijn benoemd: gaming, lerend lesgeven, blended learning en communicatie en samenwerking.
Innovatieprogramma Surfnet/Kennisnet
In het projectplan voor 2007 worden de meetbare gegevens opgenomen, waarover verantwoording zal worden afgelegd in de jaarrekening 2007. Belangrijke indicator is het aantal diensten dat vanuit de innovatie ontwikkelfase overgenomen wordt in een standaardportfolio. In het innovatieprogramma nemen 30 scholen deel als voorbeeldschool.
In 2007 worden binnen het programma van de Kennisrotonde 10 projecten voor kennisontwikkeling uitgevoerd.
OCW Ict Actieplan «Verbonden met Ict».Interdepartementale actieprogramma maatschappelijke sectoren en Ict.
Op basis van de plannen die in 2007 worden ingediend, worden prestatie-indicatoren vastgesteld.
10.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Herijking ict ondersteuningsfunctie in 2007 (zie paragraaf 10.3.1).
Jaarlijkse publicatie «Vier in balans monitor» van de stichting Kennisnet Ict op School over de integratie van ict in het onderwijs op basis van gegevens van de Inspectie van het Onderwijs en TNS-NIPO.
ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING
11.1 Algemene beleidsdoelstelling: waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg;
• studenten in het hoger beroepsonderwijs en
• studenten in het wetenschappelijk onderwijs.
De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Het stelsel van studiefinanciering is mede op deze veronderstelling gebaseerd. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Tenslotte is er de student zelf. Omdat de studie ook een investering in de eigen toekomst is, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert. Het stelsel is zo ingericht dat er een prikkel bestaat voor de studerenden om de studie af te ronden met een diploma (prestatiebeurs).
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister is direct verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van het bestel door het scheppen van kaders voor toegankelijkheid en doelmatigheid. Dit betekent sturing en toezicht op hoofdlijnen gericht op het ontwikkelen van instrumenten, het meten van resultaat en het afleggen van rekenschap.
• Het gebruik van de regeling (attitude).
• De conjuncturele ontwikkeling.
• Het studiefinancieringsbeleid van andere landen.
Het beleid is gericht op de optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. Studiefinanciering draagt hieraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voor de positie op de arbeidsmarkt is het afronden van een opleiding ook van groot belang. De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. De invoering van het prestatiebeursregime in het ho (1996) en niveau 3 en 4 van de bol (2005) stimuleert studerenden tot verbetering van de studieresultaten, waardoor het studierendement zal verbeteren. De onderstaande indicatoren zijn hierbij van belang.
Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 |
Deelnamepercentage 2005 | 80 | 73 | 66 | 57 | 45 | 35 | 27 | 20 | 14 | 10 | 7 | 6 | 5 |
Bron: OCW (CFI), Leerlingen- en studententellingen 2005
De absolute aantallen studerenden mbo en ho zijn gepresenteerd bij de operationele doelstellingen van de beleidsartikelen bve en ho.
Tabel 11.2 Verwachte rendementen | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
wo | 64 | 66 | 68 | 70 | 69 |
hbo | 66 | 68 | 69 | 74 | 75 |
bol | 58 | 58 | 54 | 60 | 65 |
Bron: OCW (CFI), Onderwijsmatrices 2000–2004, berekeningen OCW.
Het verwachte rendement is in dit verband het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk een diploma haalt. Van bijvoorbeeld de eerstejaars hbo in 2004 wordt verwacht dat circa 75% uiteindelijk de studie af zal ronden met een diploma. Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala van factoren en niet alleen van studiefinanciering.
11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.3 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 2 849 311 | 3 532 665 | 3 060 586 | 3 483 070 | 3 616 043 | 3 742 063 | 3 843 695 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 2 849 311 | 3 532 665 | 3 060 586 | 3 483 070 | 3 616 043 | 3 742 063 | 3 843 695 |
Programma-uitgaven | 2 848 286 | 3 531 507 | 3 059 492 | 3 481 985 | 3 614 957 | 3 740 922 | 3 842 554 |
Algemene toegankelijkheid | 1 365 403 | 1 866 407 | 1 295 699 | 1 611 697 | 1 665 919 | 1 714 712 | 1 752 195 |
• Basisbeurs | 792 154 | 935 103 | 943 427 | 938 380 | 962 780 | 984 230 | 996 029 |
• Reisvoorziening | 573 249 | 931 304 | 352 272 | 673 317 | 703 139 | 730 482 | 756 166 |
Toegankelijkheidbij minder draagkrachtige ouders | 537 169 | 612 666 | 625 763 | 642 210 | 659 550 | 675 980 | 691 611 |
• Aanvullende beurs | 537 169 | 612 666 | 625 763 | 642 210 | 659 550 | 675 980 | 691 611 |
Flexibiliteit financiering studerende | 867 430 | 959 200 | 980 600 | 981 200 | 1 010 000 | 1 038 000 | 1 072 300 |
• Bijverdiengrens in regelgeving | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Leenfaciliteit | 867 430 | 959 200 | 980 600 | 981 200 | 1 010 000 | 1 038 000 | 1 072 300 |
Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren (collegegeldkrediet) | 0 | 0 | 50 000 | 120 000 | 150 000 | 180 000 | 200 000 |
Stimuleren internationale studentenmobiliteit | 0 | 0 | 11 000 | 28 000 | 26 000 | 27 000 | 29 000 |
Overige uitgaven Studiefinanciering | 15 180 | 22 561 | 28 799 | 29 399 | 31 499 | 33 500 | 35 700 |
Programmakosten overig | 63 104 | 70 673 | 67 631 | 69 479 | 71 989 | 71 730 | 61 748 |
• IB-Groep | 63 104 | 70 673 | 67 631 | 69 479 | 71 989 | 71 730 | 61 748 |
Totaal programma-uitgaven studiefinanciering | 2 848 287 | 3 531 507 | 3 059 492 | 3 481 985 | 3 614 957 | 3 740 922 | 3 842 554 |
– waarvan relevant | 1 658 645 | 1 895 432 | 1 243 192 | 1 614 985 | 1 863 357 | 2 052 922 | 2 198 354 |
– waarvan niet-relevant | 1 189 642 | 1 636 075 | 1 816 300 | 1 867 000 | 1 751 600 | 1 688 000 | 1 644 200 |
Apparaatsuitgaven | 1 024 | 1 158 | 1 094 | 1 085 | 1 086 | 1 141 | 1 141 |
Ontvangsten | 351 610 | 340 900 | 367 700 | 400 700 | 436 800 | 474 800 | 514 100 |
• Flexibiliteit financiering studerende | 278 810 | 301 860 | 330 280 | 363 280 | 399 380 | 437 380 | 476 700 |
• Overige ontvangsten | 72 800 | 39 040 | 37 420 | 37 420 | 37 420 | 37 420 | 37 400 |
Totaal ontvangsten studiefinanciering | 351 610 | 340 900 | 367 700 | 400 700 | 436 800 | 474 800 | 514 100 |
– waarvan relevant | 219 185 | 184 500 | 186 700 | 195 900 | 209 000 | 224 800 | 242 500 |
– waarvan niet-relevant | 132 425 | 156 400 | 181 000 | 204 800 | 227 800 | 250 000 | 271 600 |
Onder de niet-relevante uitgaven vallen de rentedragende leningen en de uitgaven voor de prestatiebeurs (zolang deze nog niet zijn omgezet in een gift). De niet-relevante ontvangsten betreffen de aflossingen op de rentedragende leningen. Een nadere specificatie van de raming van de uitgaven per instrument is opgenomen in paragraaf 11.3 (operationele doelstellingen).
Tabel 11.4 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 2 991 861 | 3 412 506 | 3 542 968 | 3 669 192 | 3 780 806 |
Totaal juridisch verplicht | 2 980 861 | 3 384 506 | 3 516 968 | 3 642 192 | 3 751 806 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 11 000 | 28 000 | 26 000 | 27 000 | 29 000 |
Algemene toegankelijkheid | 1 295 699 | 1 611 697 | 1 665 919 | 1 714 712 | 1 752 195 |
• Juridisch verplicht | 1 295 699 | 1 611 697 | 1 665 919 | 1 714 712 | 1 752 195 |
Toegankelijkheidbij minder draagkrachtige ouders | 625 763 | 642 210 | 659 550 | 675 980 | 691 611 |
• Juridisch verplicht | 625 763 | 642 210 | 659 550 | 675 980 | 691 611 |
Flexibiliteit financiering studerende | 980 600 | 981 200 | 1 010 000 | 1 038 000 | 1 072 300 |
• Juridisch verplicht | 980 600 | 981 200 | 1 010 000 | 1 038 000 | 1 072 300 |
Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren (collegegeldkrediet) | 50 000 | 120 000 | 150 000 | 180 000 | 200 000 |
• Juridisch verplicht | 50 000 | 120 000 | 150 000 | 180 000 | 200 000 |
Stimuleren internationale studentenmobiliteit | 11 000 | 28 000 | 26 000 | 27 000 | 29 000 |
• Bestuurlijk gebonden | 11 000 | 28 000 | 26 000 | 27 000 | 29 000 |
Overige uitgaven studiefinanciering | 28 799 | 29 399 | 31 499 | 33 500 | 35 700 |
• Juridisch verplicht | 28 799 | 29 399 | 31 499 | 33 500 | 35 700 |
Alle uitgaven onder dit artikel zijn wettelijke uitgaven, namelijk gebaseerd op de WSF 2000. De mate van budgetflexibiliteit wordt bepaald door de mate waarin de wet en de daarop gebaseerde regelingen gewijzigd kunnen worden.
11.3 Operationele doelstellingen (stelsel)
11.3.1 Waarborgen algemene financiële toegankelijkheid onderwijs
Studenten in het ho en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat stellen om onderwijs te volgen.
• Basisbeurs
• Reisvoorziening in de vorm van een ov-kaart
Met deze instrumenten levert OCW een bijdrage aan het normbudget van studerenden. Het bestaan van de regeling wordt via de IB-Groep onder de aandacht gebracht bij de doelgroep.
• Het aantal studerenden met een basisbeurs en/of
• Het aantal studerenden met een reisvoorziening.
Tabel 11.5 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
wo | 102 037 | 104 613 | 108 100 | 112 200 | 116 500 | 121 600 | 126 800 | 131 700 |
hbo | 212 971 | 221 627 | 231 200 | 240 200 | 247 800 | 254 600 | 260 500 | 265 200 |
bol | 178 927 | 195 689 | 206 200 | 210 700 | 214 600 | 220 200 | 224 700 | 228 300 |
Studerenden met basisbeurs | 493 935 | 521 929 | 545 500 | 563 100 | 578 900 | 596 400 | 612 000 | 625 200 |
wo | 33 807 | 38 497 | 39 800 | 41 200 | 42 800 | 44 700 | 46 600 | 48 400 |
hbo | 31 800 | 31 537 | 32 900 | 34 200 | 35 300 | 36 200 | 37 100 | 37 700 |
Alleen ov-kaart en/of lening | 65 607 | 70 034 | 72 700 | 75 400 | 78 100 | 80 900 | 83 700 | 86 100 |
Totaal | 559 542 | 591 963 | 618 200 | 638 500 | 657 000 | 677 300 | 695 700 | 711 300 |
Bron 2004 en 2005: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2006–2011: referentieraming 2006/ramingsmodel SF
Deze gegevens verstrekken een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt logischerwijs de ontwikkeling van het aantal studerenden in het ho en de bol in Nederland. Dit laatste ligt hoger, omdat niet iedere studerende die is ingeschreven en onderwijs volgt ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering. De raming van de studerenden met een basisbeurs ligt ten grondslag aan het niveau van de uitgaven en vertoont een stijging in de komende jaren. Daarnaast is er een groep studenten in het ho die geen aanspraak meer kan maken op een basisbeurs (maximale duur is verbruikt), maar nog wel recht heeft op een ov-studentenkaart en een lening.
Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven is van de overheid dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van de basisbeurs en/of de reisvoorziening. Indien studerenden op een andere wijze hun studie kunnen financieren is de toegankelijkheid van het onderwijs ook gewaarborgd. Tot op heden is er geen beleidsonderzoek uitgevoerd dat gericht is op mensen die niet deelnemen aan het onderwijs. Hieraan ligt ten grondslag dat wordt verondersteld dat de studiefinanciering grote bekendheid geniet en de financiële toegankelijkheid van het onderwijs dankzij deze studiefinanciering goed is. Om deze veronderstelling te valideren wordt onderzoek uitgevoerd dat erop is gericht om te achterhalen wat de redenen zijn dat deze jongeren niet aan het onderwijs deelnemen of geen gebruik maken van studiefinanciering.
De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur. De normbedragen voor de basisbeurs worden jaarlijks geïndexeerd.
Tabel: 11.6 Normbedragen basisbeurs per maand in euro’s* | ||
---|---|---|
ho | bol | |
Thuiswonend | 89,24 | 70,37 |
Uitwonend | 248,48 | 229,60 |
* Peildatum 1 januari 2006.
Naast de prijscomponent is het verloop van de uitgaven voor een zeer groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden. De verwachte ontwikkeling van het aantal studerenden met studiefinanciering is opgenomen bij de meetbare gegevens.
Tabel 11.7 Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
bol-beurs (gift) | 236,2 | 208,3 | 140,0 | 99,0 | 86,5 | 87,7 | 89,1 |
prestatiebeursbol | 8,7 | 73,9 | 136,3 | 176,8 | 197,3 | 207,8 | 213,5 |
prestatiebeursho* | 547,3 | 652,9 | 667,1 | 662,6 | 679,0 | 688,7 | 693,4 |
Totaal basisbeurs | 792,2 | 935,1 | 943,4 | 938,4 | 962,8 | 984,2 | 996,0 |
• waarvan relevant | 695,0 | 588,4 | 566,8 | 594,7 | 689,9 | 760,8 | 815,1 |
• waarvan niet-relevant | 97,2 | 346,7 | 376,6 | 343,7 | 272,9 | 223,4 | 180,9 |
* inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs in de jaren 2005 en 2006.
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006 – 2011: ramingsmodel SF
De structurele stijging van de uitgaven houdt voornamelijk verband met de toename van het aantal studerenden. De stijging in 2006 ten opzichte van 2005 houdt voorts verband met een extra verhoging van het normbedrag basisbeurs vanwege de compensatie voor de invoering van het nieuwe zorgstelsel. Vanaf 2005 komen in de tabel in de reeks «prestatiebeurs bol» de uitgaven basisbeurs tot uiting zoals die met ingang van het studiejaar 2005–2006 in verband met de invoering van de prestatiebeurs voor niveau 3 en 4 van de bol gelden. De toename van de uitgaven prestatiebeurs bol gaat gepaard met een daling van de uitgaven aan de bol-beurs (direct gift). In deze laatste groep zijn de uitgaven basisbeurs voor de deelnemers bol niveau 1 en 2 opgenomen, evenals de uitgaven aan de deelnemers bol niveau 3 en 4 die vóór het studiejaar 2005–2006 al studiefinanciering ontvingen.
Raming uitgaven reisvoorziening
Tabel 11.8 Uitgaven reisvoorziening (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Ov-kaart | 561,1 | 912,9 | 334,0 | 654,5 | 683,9 | 711,1 | 736,7 |
Reisvoorzieningoverig | 12,2 | 18,4 | 18,3 | 18,8 | 19,2 | 19,4 | 19,5 |
Totaal reisvoorziening | 573,2 | 931,3 | 352,3 | 673,3 | 703,1 | 730,5 | 756,2 |
• waarvan relevant | 394,7 | 652,5 | 61,8 | 401,9 | 486,3 | 543,3 | 594,3 |
• waarvan niet-relevant | 178,5 | 278,8 | 290,5 | 271,4 | 216,8 | 187,2 | 161,9 |
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006–2011: ramingsmodel SF.
De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs. De aanzienlijke stijging van de uitgaven ov-kaart in 2006 ten opzichte van 2005 is het gevolg van een mutatie van € 300 miljoen. Ten behoeve van de optimalisering van kasritmes van de Staat wordt een gedeelte van de verplichtingen aan de vervoersbedrijven voor de ov-kaart 2007 al in 2006 voldaan.
11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders
Het huidige stelsel van studiefinanciering gaat uit van een gedeelde verantwoordelijkheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien zij dat (financieel) kunnen, een bijdrage leveren aan de studie van hun kind. De minister stelt zich ten doel daar waar ouders niet of onvoldoende in staat zijn een bijdrage te leveren aan de studie van hun kind, de eventuele financiële belemmering om te gaan studeren voor een studerende weg te nemen.
Het verstrekken van een aanvullende beurs indien de ouders van een studerende minder draagkrachtig zijn. Het betreft studerenden met recht op studiefinanciering, waarvan de ouders gezamenlijk een belastbaar inkomen hebben dat minder bedraagt dan circa € 30 000. Het bestaan van de regeling wordt via de IB-Groep onder de aandacht gebracht bij de doelgroep.
Tabel 11.9 Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
wo | 24 071 | 24 785 | 25 100 | 26 000 | 27 000 | 28 200 | 29 400 | 30 500 |
hbo | 73 091 | 77 052 | 79 100 | 82 100 | 84 700 | 87 100 | 89 100 | 90 700 |
bol | 93 112 | 103 657 | 114 200 | 116 800 | 118 900 | 121 900 | 124 500 | 126 500 |
Totaal | 190 274 | 205 494 | 218 400 | 224 900 | 230 600 | 237 200 | 243 000 | 247 700 |
Bron 2004 en 2005: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2006–2011: referentieraming 2006/ramingsmodel SF.
Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.5 blijkt dat in 2007 ongeveer 40% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat mag worden aangenomen dat het gebruik van de aanvullende beurs, vanwege de bekendheid van de regeling, al optimaal is. Het in paragraaf 11.3.1 genoemde onderzoek zal hier uitsluitsel over geven.
Raming uitgaven aanvullende beurs
De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd en wordt verstrekt bovenop de basisbeurs. Deze is naast het inkomen van de ouders en het aantal schoolgaande kinderen in het gezin ook afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De normbedragen worden jaarlijks geïndexeerd.
Tabel 11.10 Normbedragen maximale aanvullende beurs per maand in euro’s* | ||
---|---|---|
ho | bol | |
Thuiswonend | 207,28 | 292,58 |
Uitwonend | 225,88 | 311,19 |
* Peildatum 1 januari 2006.
In tabel 11.11 worden de geraamde uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een zeer groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.
Tabel 11.11 Uitgaven aanvullende beurs (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Bol-beurs | 314,2 | 263,7 | 176,9 | 124,8 | 107,7 | 108,7 | 111,0 |
Prestatiebeursho * | 214,5 | 243,5 | 253,2 | 265,1 | 273,4 | 280,3 | 286,5 |
Prestatiebeursbol | 8,5 | 105,5 | 195,7 | 252,3 | 278,5 | 287,0 | 294,1 |
Totaal aanvullende beurs | 537,2 | 612,7 | 625,8 | 642,2 | 659,6 | 676,0 | 691,6 |
• Waarvan relevant | 499,3 | 561,2 | 515,2 | 515,5 | 576,6 | 629,6 | 671,6 |
• Waarvan niet-relevant | 37,8 | 51,5 | 110,6 | 126,7 | 83,0 | 46,4 | 20,0 |
* Inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs in de jaren 2005 en 2006
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006–2011: ramingsmodel SF
Vanaf 2005 komen in de tabel ook de uitgaven aanvullende beurs tot uiting, zoals die met ingang van het studiejaar 2005–2006 in verband met de prestatiebeurs bol gelden. De toename van de uitgaven prestatiebeurs bol gaat gepaard met een daling van de uitgaven aan de bol-beurs (direct gift).
11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende
In het stelsel van studiefinanciering is verondersteld dat studerenden ook zelf een bijdrage leveren aan de financiering van het normbudget. De minister stelt zich ten doel studerenden in staat te stellen op een flexibele wijze invulling te kunnen geven aan deze veronderstelde bijdrage.
• Leenfaciliteit
Studerenden krijgen hiermee de mogelijkheid om hun eigen bijdrage te lenen bij de overheid.
• Bijverdiengrens in regelgeving
Studerenden met een toekenning studiefinanciering krijgen hiermee de mogelijkheid hun eigen bijdrage met werken te verdienen. De WSF staat toe dat studerenden tot circa € 10 500 per jaar bijverdienen (peildatum 2006) zonder dat dit consequenties heeft voor hun aanspraak op studiefinanciering. De hoogte van de bijverdiengrens wordt jaarlijks geïndexeerd.
Het bestaan van deze regelingen wordt via de IB-Groep onder de aandacht gebracht bij de doelgroep. De voorlichting van de IB-Groep en het Ministerie van OCW over de regelingen en de keuzemogelijkheden die studerenden hebben bij de invulling van hun studietijd is geïntensiveerd.
Tabel 11.12 Totaal aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit | ||
---|---|---|
2004 | 2005 | |
wo | 58 784 | 65 240 |
hbo | 59 581 | 68 764 |
bol | 18 414 | 22 913 |
Totaal | 136 779 | 156 917 |
Bron 2004 en 2005: realisatiegegevens IB-Groep
Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (x € 1 miljoen) | ||
---|---|---|
2004 | 2005 | |
Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986 | 79,8 | 62,5 |
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992 | 203,2 | 170,2 |
Rentedragende leningen verstrekt na 1992 | 3 988,5 | 4 767,6 |
Totaal | 4 271,5 | 5 000,3 |
Bron 2004 en 2005: realisatiegegevens IB-Groep
Deze gegevens verstrekken een indicatie van het gebruik van de betreffende regelingen. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studenten een zo hoog mogelijk bedrag lenen of zoveel mogelijk werken naast de studie. De overheid wil wel deze mogelijkheden bieden en studenten een reëel alternatief geven voor betaalde arbeid.
Tabel 11.14 Kennis van het terugbetalingssysteem | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
De bekendheid bij studenten in het ho van het terugbetalingssysteemBron: Evaluatieonderzoek Leengedrag en -kennis van studenten | 20% | 40% | 50% |
Slechts één op de vijf studenten kent de voorwaarden van studieleningen bij de IB-Groep (bron: evaluatieonderzoek leengedrag en -kennis van studenten). De meeste studenten weten wel wanneer je recht hebt op een lening, maar kennis over afbetalingsvoorwaarden en leentermijnen is onder de maat. Daarom wordt er een impuls gegeven aan voorlichting over studieleningen van de IB-Groep. Studenten kunnen zo een betere afweging gaan maken over hoe zij de financiering voor hun studie regelen.
Raming uitgaven en ontvangsten leenfaciliteit
In de eerste jaren van de studie (gedurende de nominale studieduur) is het maximum bedrag dat een studerende kan lenen gelijk aan het verschil tussen het normbudget en de optelsom van de basisbeurs en de aanvullende beurs. De maximale lening in de 36 maanden na de nominale duur van de studie bedraagt € 796 per maand (peildatum 1 januari 2006).
De uitgaven voor de leningen zijn niet-relevante uitgaven. Voorts is het rentepercentage op de leningen gelijk aan de rente op staatsleningen. De maximale terugbetalingstermijn is thans 15 jaar. Gedurende deze periode geldt er een draagkrachtregeling. Resterende schulden na afloop van de aflosfase worden kwijtgescholden.
Tabel 11.15 Niet-relevante uitgaven rentedragende lening (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Rentedragende lening | 867,4 | 959,2 | 980,6 | 981,2 | 1 010,0 | 1 038,0 | 1 072,3 |
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006–2011: ramingsmodel SF.
Met deze leningen gaan tevens ontvangsten gepaard, zoals rente en aflossingen. Deze nemen de komende jaren toe. Daarnaast zijn er ook nog ontvangsten die betrekking hebben op leenfaciliteiten uit eerdere jaren die thans niet meer verstrekt worden. Deze ontvangsten zijn aflopend.
Tabel 11.16 Ontvangsten leenfaciliteit (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Renteloze voorschotten (t/m 1986) | 9,7 | 6,3 | 4,8 | 3,6 | 2,7 | 2,1 | 1,6 |
Rentedragende lening | 269,1 | 295,6 | 325,5 | 359,7 | 396,7 | 435,3 | 475,1 |
Totaal | 278,8 | 301,9 | 330,3 | 363,3 | 399,4 | 437,4 | 476,7 |
• Waarvan relevant | 146,4 | 145,5 | 149,3 | 158,5 | 171,6 | 187,4 | 205,1 |
• Waarvan niet-relevant | 132,4 | 156,4 | 181,0 | 204,8 | 227,8 | 250,0 | 271,6 |
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006–2011: ramingsmodel SF.
11.3.4 Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren
Het stelsel van studiefinanciering wordt aangepast om studenten in het hoger onderwijs in staat te stellen:
• sneller en kwalitatief beter af te studeren doordat zij minder hoeven bij te verdienen en dus meer tijd aan hun studie kunnen besteden en
• zelf meer te investeren in de eigen studie.
Dit gebeurt in samenhang met de invoering van leerrechten in het hoger onderwijs in het wetsvoorstel Financiering in het hoger onderwijs (kamerstukken 2005–2006, 30 387, nr. 1–2).
Instrumenten in toekenningsfase
Invoering collegegeldkrediet waarmee de student het verschuldigde collegegeld kan lenen, met een plafond van 5 keer het wettelijke collegegeld.
Instrumenten in aflossingsfase
• Inkomensafhankelijk terugbetalen van de lening
• Verhoging van de aflossingsvrije voet
• Terugbetalingstermijn van 25 jaar
• De keuzemogelijkheid voor een aflossingsvrije periode van maximaal 5 keer één jaar.
Op basis van het wetsvoorstel Financiering in het hoger onderwijs zullen de aanpassingen in het stelsel van studiefinanciering in werking treden op 1 september 2007.
Tabel 11.17 Indicatoren aanpassingen studiefinancieringsstelsel | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren) | ||||||||
wo | 6,01 | < 6,01 | ||||||
hbo | 4,46 | < 4,46 | ||||||
Bron: OCW (CFI), onderwijsmatrix 2004, berekeningen OCW | ||||||||
2. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie | ||||||||
wo | 29 | 30 | 31 | 33 | 35 | 37 | 38 | |
hbo | 37 | 38 | 38 | 39 | 39 | 40 | 40 | |
Bron: Studentenmonitor; deelnemersmonitor | ||||||||
3. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk | ||||||||
wo | 13 | 13 | 12 | 11 | 11 | 10 | 10 | |
hbo | 13 | 12 | 12 | 11 | 11 | 10 | 10 | |
Bron: Studentenmonitor; Deelnemersmonitor |
De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in hele jaren. Bij de indicator «het aantal uren dat een voltijdstudent gemiddeld per week besteedt aan een bijbaan (indien hij werkt)» zal ook worden gemonitord of de inhoud van het werk (meer) aansluit bij de opleiding.
De cijfers van 2004 zijn de basiswaarden. Met betrekking tot de snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gestreefd naar een verblijfsduur die de wettelijke studieduur benadert. Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan de studie wordt gestreefd naar 40 uur per week in 2010 voor hbo-studenten en in 2012 voor wo-studenten. Hierbij is in tabel 11.17 een ingroeitraject opgenomen. Op basis van de studentenmonitor zal worden gemonitord hoeveel tijd studenten aan hun studie besteden per week. Afhankelijk van deze uitkomsten zal worden bezien of deze streefwaarden moeten worden bijgesteld, of dat aanvullende maatregelen dienen te worden getroffen. Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteed aan werk wordt gestreefd naar een maximum van 10 uur per week in 2010 voor hbo- en wo-studenten. Hierbij is in tabel 11.17 een ingroeitraject opgenomen. Op basis van de studentenmonitor zal worden gemonitord hoeveel tijd studenten aan werk besteden per week. Afhankelijk van deze uitkomsten zal worden bezien of deze streefwaarden moeten worden bijgesteld, of dat aanvullende maatregelen dienen te worden getroffen.
Twee indicatoren die daarnaast een beeld geven van het gebruik van de regeling zijn:
• het leenvolume collegegeldkrediet (aantal studenten en bedragen). Bron: IB-Groep.
• Het totale leenvolume studiefinanciering (aantal studenten en bedragen). Bron: IB-Groep. Zie hiervoor ook de meetbare gegevens bij onderdeel 11.3.3.
Voor het leenvolume worden geen basiswaarden en geen streefwaarden vastgesteld. Het is niet het streven van de overheid dat zoveel mogelijk studenten een zo hoog mogelijk bedrag lenen. De overheid wil door het leenstelsel studenten een reëel alternatief bieden voor betaalde arbeid.
Tenslotte is als prestatie-indicator vastgesteld dat de wijzigingen in het stelsel van studiefinanciering per 1 september 2007 zullen zijn gerealiseerd.
11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit
Het beleid is erop gericht om internationale studentenmobiliteit te stimuleren door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen met studiefinanciering. Dat kan nu in een beperkt aantal gevallen. Een uitbreiding hiervan is gewenst in verband met de behoefte van studenten en internationale afspraken over mobiliteit.
In de Beleidsbrief meeneembare studiefinanciering (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 452, nr. 23) is het voornemen aangekondigd voor studenten in het hoger onderwijs de mogelijkheid om met studiefinanciering in het buitenland te studeren vanaf studiejaar 2007–2008 uit te breiden tot alle landen die deelnemen aan het Bologna Proces. Met de Tweede Kamer is over dit voornemen Schriftelijk Overleg gevoerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 22 452, nr. 25).
• Wijziging Wet studiefinanciering 2000: uitbreiden van de mogelijkheid om met studiefinanciering in het buitenland te kunnen studeren in overeenstemming met de Beleidsbrief. Het wetgevingsproces dient begin 2007 te worden afgerond. De uitvoering kan dan tijdig beginnen om de uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren per 1 september 2007 te realiseren.
• Afspraken maken in het Bologna Proces om samen te werken met de bestemmingslanden van de studenten met meeneembare studiefinanciering. De Bologna-werkgroep «Portability of grants and loans» dient begin 2007 aanbevelingen te doen aan de Ministers van Onderwijs van de Bologna-landen. Deze komen in mei 2007 in Londen bijeen en kunnen in het communiqué dat het resultaat van de bijeenkomst is, de aanbevelingen overnemen.
• Realisatie wetswijziging per 1 september 2007
• Uitkomst Bologna Proces, mei 2007
• Aantal (Nederlandse) studenten dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. Vóór 1 september 2007 zal een nulmeting worden uitgevoerd, waarna zal worden bezien of en zo ja welke streefwaarden worden geformuleerd. Uit de meest recente cijfers van de OESO blijkt dat in 2003 12 804 Nederlandse studenten langdurig hoger onderwijs in het buitenland volgden.
11.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
---|---|---|---|
Studiefinanciering algemeen | Niet-gebruik van studiefinanciering | 2006 (resultaten medio 2006) | Evaluatie |
11.3.1Waarborgen algemene toegankelijkheid onderwijs | De financiële positie van studenten (inkomen, uitgaven, leengedrag) en tijdsbesteding (aan onder andere studie en bijbaan). | Najaar 2007 | Studentenmonitor 2006 |
11.3.5Stimuleren van internationale studentenmobiliteit | Meeneembare studiefinanciering bol | 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek |
ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
12.1 Algemene beleidsdoelstelling: waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met de WTOS de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
• Ouders van scholieren in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg tot 18 jaar (TS17-); Het kabinet is voornemens per 1 januari 2009 hoofdstuk drie van de WTOS te integreren in de Wet op de kindertoeslag. Zie hiervooor paragraaf 12.3.1.
• scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (vo18+);
• (deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+, vavo) en
• studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 (TS 18+, tlo).
Verantwoordelijkheid van de minister
De toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland is de directe verantwoordelijkheid van de overheid. Ouders zijn er verantwoordelijk voor dat hun kind onderwijs volgt. Daar waar ouders gezien hun inkomen niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande (minderjarige) kinderen alleen te dragen, voorziet de overheid in een (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling/student zelf. Hij/zij komt daarmee zelf in aanmerking voor een tegemoetkoming.
• De conjuncturele ontwikkeling (gebruik van de regeling).
• De beheersing van het prijsniveau van de schoolkosten.
• Het gebruik van de regeling (attitude).
Het beleid is gericht op de optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. De WTOS draagt hieraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen.
Tabel 12.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd | |||
---|---|---|---|
15 jaar | 16 jaar | 17 jaar | |
Deelnamepercentage 2005 | 99,9 | 95,9 | 86,1 |
Bron: OCW (CFI), Leerlingen- en studententelling 2005
De onderwijsdeelname geeft hierbij een indicatie van de toegankelijkheid. Voor bovenstaande indicator is in relatie tot de WTOS geen streefwaarde geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala van factoren en niet alleen de WTOS.
12.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 12.2 budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 285 295 | 303 765 | 307 796 | 312 754 | 313 192 | 311 180 | 307 032 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 285 295 | 303 765 | 307 796 | 312 754 | 313 192 | 311 180 | 307 032 |
Programma-uitgaven | 285 295 | 303 765 | 307 796 | 312 754 | 313 192 | 311 180 | 307 032 |
TS 17–* | 204 717 | 214 600 | 218 500 | 220 100 | 218 900 | 217 700 | 217 300 |
Vo 18+ | 51 331 | 59 700 | 59 800 | 62 800 | 64 100 | 63 700 | 62 900 |
– waarvan niet relevante uitgaven | 987 | 1 000 | 1 000 | 1 100 | 1 100 | 1 100 | 1 100 |
TS 18+ vavo | 1 289 | 1 300 | 1 300 | 1 300 | 1 300 | 1 300 | 1 300 |
TS 18+ tlo | 10 958 | 11 100 | 11 100 | 11 100 | 11 100 | 11 100 | 11 100 |
Beheersing schoolkosten in het vo en de bol | Onderdeel van stelselonderhoud | ||||||
Programma-uitgaven overig | |||||||
IB-Groep | 17 000 | 17 065 | 17 096 | 17 454 | 17 792 | 17 380 | 14 432 |
Ontvangsten | 18 492 | 12 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 |
TS 17– | 6 019 | 4 000 | 3 100 | 3 100 | 3 100 | 3 100 | 3 100 |
Vo 18+ | 11 782 | 8 000 | 6 000 | 6 000 | 6 000 | 6 000 | 6 000 |
TS 18+ | 691 | 500 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 |
* In deze cijfers is nog geen rekening gehouden met de integratie in de kindertoeslag.
Een nadere specificatie van de raming van de uitgaven per instrument is opgenomen in paragraaf 12.3 (operationele doelstellingen).
Tabel 12.3 budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 290 700 | 295 300 | 295 400 | 293 800 | 292 600 |
Totaal juridisch verplicht | 290 700 | 295 300 | 295 400 | 293 800 | 292 600 |
TS 17– | 218 500 | 220 100 | 218 900 | 217 700 | 217 300 |
• Juridisch verplicht | 218 500 | 220 100 | 218 900 | 217 700 | 217 300 |
Vo 18+ | 59 800 | 62 800 | 64 100 | 63 700 | 62 900 |
• Juridisch verplicht | 59 800 | 62 800 | 64 100 | 63 700 | 62 900 |
TS 18+ vavo | 1 300 | 1 300 | 1 300 | 1 300 | 1 300 |
• Juridisch verplicht | 1 300 | 1 300 | 1 300 | 1 300 | 1 300 |
TS 18+ tlo | 11 100 | 11 100 | 11 100 | 11 100 | 11 100 |
• Juridisch verplicht | 11 100 | 11 100 | 11 100 | 11 100 | 11 100 |
Alle uitgaven onder dit artikel zijn wettelijke uitgaven, namelijk gebaseerd op de WTOS. De mate van budgetflexibiliteit wordt bepaald door de mate waarin de wet en de daarop gebaseerde regelingen gewijzigd kunnen worden.
12.3 Operationele doelstellingen (stelsel)
Bij de meetbare gegevens per operationele doelstelling zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is. Tot op heden is geen onderzoek gedaan naar het niet-gebruik van de regeling. Om hier meer zicht op te krijgen wordt onderzoek verricht naar de groep die geen gebruik maakt van de regeling. Het onderzoek wordt vanwege de omvang van de groep beperkt tot TS17– (bijna 90% van de WTOS-ontvangers valt onder TS17–). Op grond van de onderzoeksresultaten zal worden bezien of de formulering van een basiswaarde en een streefwaarde op het onderdeel «niet-gebruik» zinvol en relevant is.
12.3.1 Waarborgen financiële toegankelijkheid onderwijs voor scholieren tot 18 jaar (TS 17–)
Scholieren tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg financieel in staat stellen om onderwijs te volgen.
Een genormeerde inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de schoolkosten en de onderwijsbijdrage om minder draagkrachtige ouders bij te staan. Het betreft leerlingen waarbij het ouderlijk gezinsinkomen in 2004 maximaal circa € 29 500 bedroeg. Boven dit inkomen wordt een glijdende schaal gehanteerd en kunnen ouders in aanmerking komen voor een gedeeltelijke tegemoetkoming. Een beperkte groep leerlingen komt in aanmerking voor de tegemoetkoming onderwijsbijdrage.
Het bestaan van de regeling wordt via de IB-Groep onder de aandacht gebracht bij ouders en scholieren.
Integratie WTOS (TS17-) in de kindertoeslag
Het kabinet is voornemens per 1 januari 2009 hoofdstuk drie van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) te integreren in de Wet op de kindertoeslag. De burger kan dan bij één loket terecht voor de kindertoeslag waar de tegemoetkoming voor schoolkosten een integraal onderdeel van is. Daardoor zal het gebruik van de regeling verruimd worden en zal niet-gebruik dalen. Bovendien leidt deze integratie tot efficiencyvoordelen in de uitvoering. Deze integratie zal bij separaat wetsvoorstel worden voorgelegd. De met de huidige WTOS samenhangende uitgaven zullen vanaf 2009 naar de begroting van SZW worden overgeboekt. Gegeven de directe beleidsverantwoordelijkheid van OCW voor de kosten van schoolboeken zal het in de kindertoeslag geïntegreerde deel dat samenhangt met de kosten van studieboeken op de onderwijsbegroting worden verantwoord. Deze wijziging is nog niet in de voorliggende cijfers verwerkt.
Tabel 12.4 Gebruikers TS 17- naar onderwijssoort | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Aantal gebruikers TS 17– | 365 792 | 363 679 | 376 600 | 379 800 | 383 200 | 380 800 | 378 600 | 377 800 |
• waarvan vo | 292 506 | 290 496 | 299 300 | 299 000 | 296 800 | 294 000 | 292 500 | 292 300 |
• waarvan bol | 73 286 | 73 183 | 77 300 | 80 800 | 86 400 | 86 800 | 86 100 | 85 500 |
Percentage gebruikers TS 17- | ||||||||
• vo | 31,4% | 29,9% | 29,9% | 29,9% | ||||
• bol | 43,8% | 41,5% | 41,5% | 41,5% |
Bron 2004 en 2005: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2006–2011: referentieraming 2006/ramingsmodel SF
Deze gegevens verstrekken een indicatie van het gebruik van de regeling. Aangezien de tegemoetkoming inkomensafhankelijk is, komen alleen ouders van leerlingen beneden de vastgestelde inkomensgrens in aanmerking voor een tegemoetkoming.
De hoogte van de tegemoetkoming is genormeerd. De normbedragen voor de tegemoetkoming worden jaarlijks geïndexeerd.
Tabel 12.5 Normbedragen WTOS hoofdstuk III (TS 17–) in euro’s (in schooljaar 2006/2007)* | ||||
---|---|---|---|---|
vo-onderbouw | Vo-bovenbouw | Bol | Vso | |
Schoolkosten | 577,77 | 655,73 | 967,99 | – |
* Het betreft de normbedragen bij een maximale tegemoetkoming.
Tabel 12.6 geeft de begrote uitgaven weer.
Tabel 12.6 Uitgaven TS17- naar onderwijssoort (x € 1 miljoen)* | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Vo | 154,8 | 166,2 | 166,9 | 165,6 | 164,2 | 163,4 | 163,4 |
bol | 49,9 | 48,4 | 51,6 | 54,5 | 54,7 | 54,3 | 53,9 |
Totaal | 204,7 | 214,6 | 218,5 | 220,1 | 218,9 | 217,7 | 217,3 |
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006–2011: referentieraming 2006/ramingsmodel WTOS.
* In deze cijfers is nog geen rekening gehouden met de integratie in de kindertoeslag.
12.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (vo 18+)
Scholieren van 18 jaar en ouder (tot en met 30 jaar) in het voortgezet onderwijs financieel in staat stellen hun opleiding in het voortgezet onderwijs af te ronden.
• Inkomensonafhankelijke basistoelage voor de kosten van levensonderhoud
• Ouderinkomen afhankelijke toelage voor de schoolkosten (bij een gezinsinkomen in 2004 van maximaal € 29 482, daarboven wordt een glijdende schaal gehanteerd).
Met ingang van het schooljaar 2005–2006 is het lesgeld afgeschaft voor leerlingen in het vo en deelnemers in de bol van 16 en 17 jaar. Omdat het lesgeld is afgeschaft, is de bijbehorende tegemoetkoming in het lesgeld op grond van de WTOS niet meer nodig en daarom eveneens afgeschaft vanaf 1 augustus 2005. Dit laatste geldt niet voor een beperkte groep leerlingen die niet profiteert van het afschaffen van het lesgeld, maar wel nadeel zou hebben van het afschaffen van de tegemoetkoming in het lesgeld.
Het bestaan van de regeling wordt via de IB-Groep onder de aandacht gebracht bij ouders en scholieren.
Tabel 12.7 Aantal gebruikers vo 18+ naar onderwijssoort | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Aantal gebruikers vo 18+ | 28 676 | 29 597 | 31 400 | 32 800 | 34 600 | 35 400 | 35 200 | 34 600 |
• waarvan vso | 1 792 | 1 927 | 2 100 | 2 200 | 2 400 | 2 500 | 2 600 | 2 600 |
• waarvan vo | 26 884 | 27 670 | 29 300 | 30 600 | 32 200 | 32 900 | 32 600 | 32000 |
Bron 2004 en 2005: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2006–2011: referentieraming 2006/ramingsmodel SF.
Tabel 12.8 Percentage gebruikers vo 18+ naar onderwijssoort en soort toelage | ||||
---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
vso uitwonend | 26,5% | 25,3% | 25,3% | 25,3% |
vso thuiswonend | 73,5% | 74,7% | 74,7% | 74,7% |
waarvan lesgeld/overige schoolkosten | 18,0% | 14,4% | 14,4% | 14,4% |
vo uitwonend | 7,4% | 7,1% | 7,1% | 7,1% |
vo thuiswonend | 92,6% | 92,9% | 92,9% | 92,9% |
waarvan lesgeld/overige schoolkosten | 33,4% | 33,3% | 33,3% | 33,3% |
Bron 2004 en 2005: realisatiegegevens IB-Groep.
Deze gegevens verstrekken een indicatie van het gebruik van de regeling. De basistoelage is een inkomensonafhankelijke toelage waar alle leerlingen in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder voor in aanmerking komen. De meeste leerlingen wonen nog bij hun ouders en krijgen dus een basistoelage voor thuiswonenden.
De toelage voor vo 18+ bestaat uit een basistoelage (tabel 12.9), eventueel aangevuld met de ouderinkomensafhankelijke tegemoetkoming.
Tabel 12.9 Basistoelage WTOS hoofdstuk IV (vo18+) in euro’s (in schooljaar 2006/2007) | |
---|---|
Basistoelage per maand | vo/vso |
thuiswonenden | 96,86 |
uitwonenden | 225,81 |
De totale uitgaven zijn begroot in tabel 12.10 Naast de uitgaven die voortvloeien uit de verstrekte tegemoetkoming worden er nog beperkt leningen verstrekt.
Tabel 12.10 Uitgaven vo 18+ (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Vo/vso (gift) | 50,3 | 58,7 | 58,8 | 61,7 | 63,0 | 62,6 | 61,8 |
leningen | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,1 |
Totaal | 51,3 | 59,7 | 59,8 | 62,8 | 64,1 | 63,7 | 62,9 |
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006–2011: referentieraming 2006/ramingsmodel WTOS.
Voor het schooljaar 2005–2006 is de (inkomensafhankelijke) tegemoetkoming in de schoolkosten voor meerderjarige scholieren in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs met maximaal € 46,67 per maand verhoogd. De tegemoetkoming in de schoolkosten wordt hiermee als middel gebruikt om inkomensafhankelijke compensatie voor de gestegen ziektekosten mogelijk te maken.
12.3.3 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor (deeltijd)-studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+ vavo)
(Deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) in staat stellen zonder financiële belemmeringen een diploma in het voortgezet onderwijs te behalen.
Een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor minder draagkrachtige (deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs. Het is een specifieke regeling waarvoor een beperkte groep studenten in aanmerking komt. Het bestaan van deze regeling wordt via de IB-Groep onder de aandacht gebracht bij de doelgroep.
Tabel 12.11 Aantal gebruikers TS 18+ vavo | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Aantal gebruikers TS 18+ vavo | 3 332 | 2 742 | 2 700 | 2 700 | 2 700 | 2 700 | 2 700 | 2 700 |
Bron 2004 en 2005 : IB-Groep; Bron 2006–2011: ramingsmodel WSF.
Deze indicator geeft een beeld van het gebruik van de betreffende regeling.
De tegemoetkoming voor TS 18+ vavo (tabel 12.12) bestaat uit de onderdelen schoolkosten en onderwijsbijdrage. Deze tegemoetkoming is afhankelijk van het eigen inkomen en van het aantal lesminuten per week.
Tabel 12.12 Normbedragen WTOS hoofdstuk V, ts18+ vavoin euro’s (in schooljaar 2006/2007) | ||
---|---|---|
vavo | ||
Lesminuten per week | ||
Schoolkosten | 270–540 min | 181,32 |
> 540 min | 269,15 | |
Onderwijsbijdrage | 270–540 min | 198,40 |
> 540 min | 297,60 |
De totale uitgaven zijn begroot in tabel 12.13.
Tabel 12.13 Uitgaven TS 18+ vavo naar onderwijssoort (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Vavo | 1,3 | 1,3 | 1,3 | 1,3 | 1,3 | 1,3 | 1,3 |
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006–2011: ramingsmodel WTOS.
12.3.4 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding (TS 18+ tlo)
Potentiële studenten aan de lerarenopleiding financieel in staat stellen de overstap naar het onderwijs te maken om zodoende bij te dragen aan de oplossing van het lerarentekort.
Een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de studiekosten en/of de onderwijsbijdrage voor studenten aan de lerarenopleiding, die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000. Het bestaan van deze regeling wordt via de IB-Groep en via de lerarenopleidingen onder de aandacht gebracht bij de doelgroep.
Tabel 12.14 Aantal gebruikers van de regeling TS 18+ tlo | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Aantal gebruikers van de regeling TS18+ tlo | 13 355 | 9 688 | 9 700 | 9 700 | 9 700 | 9 700 | 9 700 | 9 700 |
Bron 2004 en 2005: IB-Groep; Bron 2006–2011: referentieraming 2006/ramingsmodel WTOS.
Deze indicator geeft een beeld van het gebruik van de regeling.
De tegemoetkoming voor TS18+ tlo (tabel 12.15) bestaat uit de onderdelen schoolkosten en onderwijsbijdrage.
Tabel 12.15 Normbedragen WTOS hoofdstuk V, ts18+tlo in euro’s (in schooljaar 2006/2007) | |
---|---|
ho | |
Schoolkosten | 629,04 |
Onderwijsbijdrage | 567,23 |
De totale uitgaven zijn begroot in tabel 12.16.
Tabel 12.16 Uitgaven TS 18+ tlo (x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
tlo | 10,9 | 11,1 | 11,1 | 11,1 | 11,1 | 11,1 | 11,1 |
12.3.5 Beheersing schoolkosten in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg
De kosten voor ouders en overheid beheersbaar houden (in relatie tot WTOS)
• Het monitoren van de kwantitatieve ontwikkeling van de schoolkosten in het vo en de bol (2006). Mede naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten zal de reiskostenproblematiek van minderjarige deelnemers in de bol nader worden geanalyseerd.
• De stimulering van zelfregulering (gedragscode vo, faciliteren van werkconferenties) en het monitoren van de mate waarin zelfregulering van de grond komt.
• Wetgeving medezeggenschap
Deze instrumenten zijn gericht op de scholen en de (ouders van) leerlingen/deelnemers in het vo en de bol.
• Ten aanzien van de monitor acceptatiegraad gedragscode: het percentage scholen dat de gedragscode over heeft genomen. Uit het onderzoek van TNS NIPO blijkt dat 250 scholen de gedragscode onderschrijven (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 244).
• Ten aanzien van de monitor ontwikkeling schoolkosten: de procentuele ontwikkeling van de schoolkosten ten opzichte van 2003. De schoolkostenmonitor 2006 zal hier meer inzicht in geven.
• Ten aanzien van welke reiskosten minderjarige deelnemers in de bol maken: deze vraag zal eveneens deel uitmaken van de schoolkostenmonitor 2006.
12.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
---|---|---|---|
WTOSalgemeen | Functioneren van de WTOS in zijn geheel. | 2006 | Beleidsdoorlichting |
Financiële toegankelijkheid onderwijs voor scholieren tot 18 jaar (TS 17–) | Niet-gebruik regeling TS 17– | 2006 (resultaten medio 2006) | Evaluatie |
13.1 Algemene beleidsdoelstelling: vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie. De burgers hebben ook persoonlijk profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid een bijdrage in de kosten van het onderwijs. Met ingang van het schooljaar 2005–2006 vraagt OCW lesgeld alleen aan de deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn, als een bijdrage in de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs. Deze groepen worden geacht zelf in de kosten van de bijdrage te voorzien, al dan niet met behulp van een tegemoetkoming in de bijdrage of door compensatie via de studiefinanciering.
Verantwoordelijkheid van de minister
Omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers draagt de overheid een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs. Het individu heeft echter ook profijt van scholing.
• De deelname aan het onderwijs
Deze zijn opgenomen in paragraaf 13.3.1.
13.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 7 069 | 5 478 | 5 896 | 6 006 | 6 196 | 6 060 | 4 798 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven (programma) | 7 069 | 5 478 | 5 896 | 6 006 | 6 196 | 6 060 | 4 798 |
IB-Groep | 7 069 | 5 478 | 5 896 | 6 006 | 6 196 | 6 060 | 4 798 |
Ontvangsten lesgeld | 202 978 | 192 700 | 199 600 | 200 200 | 202 000 | 209 700 | 216 700 |
Een nadere specificatie van de raming van de ontvangsten is opgenomen in paragraaf 13.3 (operationele doelstellingen).
13.3 Operationele doelstellingen (stelsel)
13.3.1 Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs
De individuele burgers hebben ook profijt van scholing.
De overheid vraagt lesgeld aan deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn. OCW is voornemens met ingang van schooljaar 2007/2008 voor deelnemers die slechts een gedeelte van het schooljaar zijn ingeschreven de te betalen lesgeldtermijnen beter af te stemmen op de periode waarvoor men is ingeschreven. Dit betekent dat deelnemers die later instromen (of met een geldige reden eerder uitstromen) nog meer dan nu verhoudingsgewijs een lesgeld verschuldigd zijn naar rato van de duur van de inschrijving.
Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Aantal lesgeldplichtigen | 481 627 | 187 249 | 198 200 | 199 000 | 204 200 | 209 400 | 213 800 | 217 300 |
Bron 2004 en 2005: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2006–2011: referentieraming 2006/ramingsmodel Lesgeld.
Deze indicator geeft een beeld van het bereik van de regeling. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het aantal lesgeldplichtigen een afgeleide is van de demografische ontwikkelingen en de keuze van opleiding door de studerenden/leerlingen.
In de Les- en cursusgeld wet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van dit lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel is de verwachte ontwikkeling van het lesgeld aangegeven.
Tabel 13.3 Lesgeldbedrag (x € 1) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2005/06 | 2006/07 | 2007/08 | 2008/09 | 20 009/10 | 2010/11 | 2011/12 |
949 | 963 | 977 | 992 | 1 007 | 1 022 | 1 037 |
Vanaf 2007/08: raming.
In tabel 13.4 worden de geraamde lesgeldontvangsten gepresenteerd.
Tabel 13.4 Ontvangsten lesgeld (bedragen x € 1 miljoen) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Bol/vo incl. vso | 203,0 | 192,7 | 199,6 | 200,2 | 202,0 | 209,7 | 216,7 |
Bron 2005: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2006 – 2011: ramingsmodel lesgeld.
13.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
De les- en cursusgeldwet (LCW) dateert van 1987 en is herzien in 2001. Bij een evaluatiecyclus van 5 jaar zou de LCW in 2006 weer geëvalueerd moeten zijn. Medio 2005 is de Les- en cursusgeldwet echter aanzienlijk gewijzigd. Op grond hiervan is de evaluatie verschoven naar tenminste 2008.
14.1 Algemene beleidsdoelstelling: het behouden van de culturele factor in de samenleving en deze waar nodig versterken.
Cultuur (kunsten, erfgoed en letteren) ontwikkelt zich in belangrijke mate zonder overheidsbemoeienis in de markt of door particulier initiatief. De overheid komt in beeld waar publieke waarden in het geding zijn (zoals onafhankelijkheid, kwaliteit, verscheidenheid, toegankelijkheid) en de markt of het particulier initiatief deze onvoldoende waarborgen. Ook kan cultuur voor de overheid belangrijk zijn vanwege specifieke maatschappelijke effecten, zoals samenbindend vermogen of bijdrage aan de economie. «Meer dan de Som, Beleidsbrief cultuur 2004–2007» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 314, nr. 1) bevat de uitgangspunten van het huidige cultuurbeleid.
Om de algemene doelstelling van het cultuurbeleid te kunnen realiseren draagt het rijk (mede) verantwoordelijkheid voor de instandhouding van een aantal stelsels: kunsten, musea, monumenten, archeologie, archieven en bibliotheken. Daarnaast wordt het beleid vormgegeven in een aantal specifieke beleidsprogramma’s: Regionale Dynamiek (Actieplan Cultuurbereik, Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving), Cultuur en Ruimte, Cultuur en School, Culturele Diversiteit, Cultuur en informatie- en communicatietechnologie, Cultuur en Economie en Internationaal Cultuurbeleid (beleidsbrief Internationaal Cultuurbeleid, Koers Kiezen, (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 34).
Bij uitvoering van het beleid is samenwerking met de decentrale overheden van groot belang, terwijl bij de uitvoering van de verschillende beleidsprogramma’s samenwerking met andere departementen en andere maatschappelijke partijen aan de orde is.
De overheid houdt afstand waar het gaat om inhoudelijke oordelen over specifieke culturele uitingen. De Raad voor Cultuur heeft hier een belangrijke rol als het wettelijk onafhankelijk adviesorgaan van regering en beide Kamers. De raad adviseert over kwaliteit, variëteit en samenhang van het cultuurbeleid. Bij de kwaliteitsbewaking speelt ook de erfgoedinspectie een rol.
De minister is verantwoordelijk voor:
• Scheppen van voorwaarden voor het instandhouden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen.
• Bevorderen van de publieke belangstelling voor cultuuruitingen.
• Positieve economische ontwikkeling
• Stijging van het gemiddeld opleidingsniveau
• Gunstige omstandigheden creatieve bedrijvigheid (juridische, fiscale, administratieve lasten)
• Stabiliteit in de internationale verhoudingen (internationale uitwisseling)
• Gunstige ontwikkeling cultureel klimaat gemeenten en provincies
• Succesvol integratie- en inburgeringsbeleid
Meetbare gegevens bij de algemene beleidsdoelstelling
Geïndexeerde ontwikkeling trends in de cultuurparticipatie (beoefening, kunstprogramma’s radio/tv, bezoek). Gebaseerd op percentage mensen dat minimaal één maal per jaar participeerde.
Tabel 14.1 | ||||
---|---|---|---|---|
Trends cultuurparticipatie: | 1983 | 1987 | 1995 | 2003 |
Amateurkunst | ||||
Zelf theater spelen | 100 | 98 | 66 | 58 |
Zelf musiceren en/of zingen | 100 | 102 | 96 | 95 |
Zelf beeldende kunstmaken | 100 | 97 | 72 | 85 |
Radio/tv: | ||||
Kunstprogramma’s | 100 | 114 | 100 | 99 |
Bezoek: | ||||
Cinema | 100 | 93 | 101 | 118 |
Populaire muziek | 100 | 113 | 138 | 172 |
Klassieke muziek | 100 | 113 | 133 | 106 |
Cabaret | 100 | 97 | 101 | 127 |
Ballet | 100 | 124 | 99 | 115 |
Beroepstoneel | 100 | 102 | 109 | 115 |
Toneel (inclusief uitvoeringen amateurtoneel) | 100 | 102 | 110 | 111 |
Monumenten | 100 | 103 | 100 | 104 |
Musea | 100 | 111 | 98 | 107 |
Bron: Cultuurminnaars en Cultuurmijders
SCP 2005.
Bovenstaande tabel geeft meerjarige trends weer in de cultuurparticipatie, vanaf het jaar 1983. Omwille van de inzichtelijkheid is gekozen voor de vorm van de index, waarbij 1983 op 100 is gezet. Het niveau van 1983 dient niet gelezen te worden als norm. Het behalen van de algemene beleidsdoelstelling heeft als effect dat de participatie aan cultuur gelijk blijft of omhoog gaat. Ontwikkelingen in de cultuurparticipatie zijn in belangrijke mate afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen, die de (rijks)overheid in beperkte mate kan beïnvloeden. Het Rijk levert een bijdrage via het in stand houden van de stelsels, gecombineerd met aanvullende beleidsinspanningen in de vorm van specifieke programma’s. Naast het Rijk spelen met name gemeenten een belangrijke rol (accommodaties, ondersteuning amateurkunst en buitenschoolse kunsteducatie). Recentere onderzoeksgegevens dan 2003 zijn niet beschikbaar.
14.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 14.2 budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 992 597 | 613 938 | 666 486 | 663 364 | 1 025 102 | 1 029 042 | 1 027 370 |
Garantieverplichtingen | 317 700 | 253 548 | 171 897 | 171 846 | 171 795 | 171 744 | 171 693 |
Totale uitgaven | 887 742 | 807 640 | 866 692 | 864 305 | 861 385 | 865 325 | 863 653 |
Programma-uitgaven | 831 588 | 754 076 | 821 463 | 819 715 | 818 960 | 823 009 | 821 334 |
Cultuurnota2005–2008 | 426 741 | 437 132 | 439 587 | 439 979 | 439 199 | 439 245 | 439 245 |
• Cultuurproducerende instellingen | 290 063 | 289 792 | 289 144 | 287 725 | 286 617 | 286 663 | 286 663 |
• Cultuur ondersteunende instellingen | 50 938 | 53 385 | 51 888 | 51 799 | 52 126 | 52 126 | 52 126 |
• Fondsen | 80 740 | 80 455 | 80 455 | 80 455 | 80 455 | 80 455 | 80 455 |
• Film | 5 000 | 13 500 | 18 100 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 |
Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed | 275 378 | 180 967 | 187 417 | 179 144 | 180 184 | 179 934 | 179 938 |
• Subsidies Monumentenzorg | 169 538 | 69 794 | 69 797 | 69 797 | 69 797 | 69 797 | 69 798 |
• Archieven | 23 935 | 22 436 | 22 182 | 22 182 | 22 182 | 22 182 | 22 182 |
• Huisvesting | 50 396 | 58 073 | 66 240 | 69 008 | 72 945 | 72 945 | 72 945 |
• Musea(niet cultuurnota) | 3 578 | 14 486 | 4 701 | 4 701 | 2 944 | 2 694 | 2 694 |
• Behoud en Beheer (overig) | 20 631 | 11 566 | 6 937 | 3 206 | 2 066 | 2 066 | 2 067 |
• Verdrag van Malta en subsidies Archeologie | 7 300 | 4 612 | 17 560 | 10 250 | 10 250 | 10 250 | 10 252 |
Bibliotheken | 26 407 | 28 916 | 40 626 | 40 658 | 39 979 | 39 979 | 39 179 |
• Subsidies | 1 315 | 670 | 662 | 662 | 662 | 662 | 662 |
• Monitoringen evaluatie | 11 613 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Bestuurlijk overleg en convenantsafspraken IPO en VNG | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 0 | 0 | |
• Provinciale vernieuwingsplannen | 0 | 14 985 | 26 703 | 26 735 | 26 856 | 26 856 | 26 856 |
• Uitvoering stelseltaken VOB (zie Cultuurnota) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• RVP blinden en slechtzienden | 13 479 | 13 261 | 13 261 | 13 261 | 12 461 | 12 461 | 11 661 |
Verbreden inzet cultuur | 50 692 | 55 892 | 96 505 | 104 907 | 104 104 | 106 924 | 106 037 |
• Regionale dynamiek | 30 754 | 33 765 | 31 784 | 31 784 | 30 783 | 30 783 | 30 783 |
• Cultuur en ruimte | 2 293 | 2 368 | 2 283 | 2 283 | 2 283 | 5 293 | 5 294 |
• Cultuur en school | 13 303 | 12 842 | 24 828 | 32 728 | 32 893 | 32 893 | 32 893 |
• Cultuur en ICT | 2 650 | 4 213 | 9 706 | 11 098 | 11 792 | 12 492 | 12 492 |
• Cultuur en economie | 422 | 1 434 | 1 934 | 1 934 | 1 934 | 1 934 | 1 934 |
• Internationaal Cultuurbeleid (HGIS) | 1 270 | 1 270 | 1 270 | 1 270 | 1 497 | 1 497 | 1 497 |
• Project «Beelden van de Toekomst» | 24 700 | 23 810 | 22 922 | 22 032 | 21 144 | ||
Programmakosten Overig (wo loon- en prijsbijstelling) | 36 861 | 36 006 | 31 462 | 37 763 | 38 674 | 40 108 | 40 115 |
Nationaal Archief | 15 509 | 15 163 | 25 866 | 17 264 | 16 820 | 16 819 | 16 820 |
Apparaatsuitgaven | 56 154 | 53 564 | 45 229 | 44 590 | 42 425 | 42 316 | 42 319 |
• bestuursdepartement | 10 913 | 14 215 | 10 602 | 10 018 | 9 845 | 9 771 | 9 774 |
• uitvoeringsdiensten | 45 241 | 39 349 | 34 627 | 34 572 | 32 580 | 32 545 | 32 545 |
Ontvangsten | 114 920 | 6 504 | 34 194 | 24 304 | 23 416 | 22 526 | 21 638 |
Tabel 14.3 budgetflexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven | 821 463 | 819 715 | 818 960 | 823 009 | 821 334 |
Totaal juridisch verplicht | 686 976 | 657 215 | 220 260 | 221 042 | 220 723 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 134 158 | 162 023 | 598 227 | 601 486 | 600 130 |
Totaal niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 329 | 477 | 473 | 481 | 481 |
Cultuurnota2005–2008 | 439 588 | 439 980 | 439 200 | 439 246 | 439 246 |
Waarvan juridisch verplicht | 412 674 | 405 290 | 12 934 | 12 714 | 12 391 |
Waarvan bestuurlijk gebonden | 26 915 | 34 690 | 426 266 | 426 532 | 426 855 |
Waarvan niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed | 187 417 | 179 144 | 180 184 | 179 934 | 179 938 |
Waarvan juridisch verplicht | 153 597 | 149 055 | 152 992 | 152 992 | 152 995 |
Waarvan bestuurlijk gebonden | 33 820 | 30 089 | 27 192 | 26 942 | 26 943 |
Waarvan niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bibliotheken | 40 625 | 40 657 | 39 978 | 39 978 | 39 178 |
Waarvan juridisch verplicht | 27 897 | 12 635 | 0 | 0 | 0 |
Waarvan bestuurlijk gebonden | 12 728 | 28 022 | 39 978 | 39 978 | 39 178 |
Waarvan niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verbreden inzet cultuur | 96 505 | 104 907 | 104 105 | 106 925 | 106 038 |
Waarvan juridisch verplicht | 37 305 | 37 181 | 36 175 | 37 178 | 37 178 |
Waarvan bestuurlijk gebonden | 59 200 | 67 726 | 67 930 | 69 747 | 68 859 |
Waarvan niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Programmakosten overig (wo loon- en prijsbijstelling) | 31 462 | 37 763 | 38 674 | 40 108 | 40 115 |
Waarvan juridisch verplicht | 29 637 | 35 790 | 1 339 | 1 339 | 1 339 |
Waarvan bestuurlijk gebonden | 1 496 | 1 496 | 36 862 | 38 288 | 38 295 |
Waarvan niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 329 | 477 | 473 | 481 | 481 |
Nationaal Archief | |||||
Waarvan juridisch verplicht | 25 866 | 17 264 | 16 820 | 16 819 | 16 820 |
Waarvan bestuurlijk gebonden | |||||
Waarvan niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
14.3 Operationele doelstellingen
14.3.1 Zorg voor het kunstenstelsel waarbinnen de instandhouding en ontwikkeling van hoogwaardig, toegankelijk en divers cultureel aanbod in Nederland is gewaarborgd.
Met de zorg voor de stelsels geeft het rijk invulling aan haar publieke taken.
Uitvoeren Cultuurnota 2005–2008, door het verstrekken van subsidies aan:
• producerende instellingen (zoals gezelschappen, ensembles, orkesten, festivals, podia, presentatie-instellingen, zodat deze in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te verzorgen, en het maken van (prestatie)afspraken hierover. Ook de musea vallen binnen de Cultuurnota (zie ook artikel 14.3.2.)
• ondersteunende instellingen, die voor deelsectoren een aantal functies vervullen (educatie, informatie en reflectie; documentatie en archivering; (inter)nationale vertegenwoordiging en collectieve promotie, ontsluiten van erfgoed en coördinatie)
• cultuurfondsen (Fonds Podiumprogrammering en Marketing, Fonds Amateurkunst en Podiumkunst, Fonds voor de Scheppende Toonkunst, Nederlands Filmfonds, Fonds voor de Letteren, Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, Fonds Beeldende Kunst Vormgeving en Bouwkunst, Mondriaan Stichting, Stimuleringsfonds Architectuur), ten behoeve van producties of projecten van instellingen of individuele kunstenaars.
Daarnaast zal met ingang van 2007 als opvolger van de fiscale Filmstimulerings-aftrek het nieuwe filmstimuleringsbeleid in werking treden.
Herijking cultuurnotasystematiek: in 2007 wordt verder gewerkt aan de implementatie van de nota «Verschil Maken» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 989, nr. 22 enTweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 35) waardoor onder meer de cultuurfondsen een grotere rol zullen krijgen in de uitvoering van het beleid.
Tabel 14.4 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Uitvoeringen gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland) | 17 100 | 13 500 | |||
Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland) | 4 203 000 | 3 583 000 | |||
Realisatie «15% norm» podiumkunsten | 24% | 27% | 15%* | 15%* | 15%* |
Bron: Verslagen gesubsidieerde instellingen | |||||
Aantal Nederlandse Filmproducties | 24 | 20–25 | 20–25 | 20–25 | 20–25 |
Marktaandeel publiek Nederlandse Film | 9,2% | 13,6% | 12% | 12% | 12% |
Bron: Nederlandse Vereniging Bioscoopexploitanten (NVB) |
* genoemd percentage is minimumnorm, geen prognose
In bovenstaand overzicht staan de momenteel beschikbare indicatoren, die zich beperken tot de podiumkunsten en de film. Beleid op het gebied van beeldende kunst wordt uitgevoerd via kunstmusea, presentatie-instellingen beeldende kunst en het Fonds Beeldende Kunst Vormgeving en Bouwkunst (ondersteuning aanbod) en de Mondriaan Stichting (ondersteuning afname). Indicatoren voor het beeldend kunstbeleid zijn nog in ontwikkeling.
Podiumkunsten: het betreft hier uitsluitend de door OCW gesubsidieerde uitvoeringen in binnen en buitenland (exclusief voorstellingen gesubsidieerd door de cultuurfondsen). Uitvoeringen en bezoeken fluctueren over de jaren. 2004 was een bovengemiddeld jaar. Terugval met name binnen discipline theater. Prestatieafspraken worden gemaakt voor de cultuurnotaperiode 2005–2008. De «15%-norm» geeft de relatie tussen de publieksinkomsten en de totale subsidie (van alle overheden samen). Deze verhouding is minimaal 15:85. Overige inkomsten blijven buiten beschouwing. Per instelling worden onder meer prestatieafspraken gemaakt over de publieksinkomsten over de periode 2005–2008. Voor festivals, jeugdtheater, podia, werkplaatsen, productiehuizen en enkele orkesten gelden aangepaste normen. Deze zijn in de indicator niet meegenomen.
14.3.2 Zorg voor een stelsel waarbinnen het beheer en behoud van het cultureel erfgoed is gewaarborgd
Het cultureel erfgoed behouden, beheren en voor het publiek toegankelijk maken. Het gaat hierbij om monumentenzorg, museale collecties, archieven en archeologie.
Monumentenzorg
• Monumentenwet 1988/Besluit rijkssubsidiëring instandhouding Monumenten (BRIM). In 2005 hebben zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer ingestemd met het voorstel voor een nieuw subsidieregime, het BRIM. Dit betekent dat de subsidieverstrekkingen voor woonhuisrestauraties geheel via het Revolving Fund van het Nationaal Restauratiefonds (NRF) lopen. De overige monumentensubsidies worden via de Rijksdienst voor de monumentenzorg toegekend. Kern van de nieuwe subsidieregeling is het wegnemen van het onderscheid tussen onderhoud en herstel en erop sturen dat voor monumenten een zesjarig instandhoudingsplan wordt gemaakt. In 2006 kunnen kastelen, buitenplaatsen en molens een aanvraag voor subsidie indienen. Per 2007 kunnen de gesubsidieerde werkzaamheden worden gestart.
• Naast de invoering van het BRIM heeft het kabinet € 100 miljoen uit het FES beschikbaar gesteld, waarvan € 97,5 miljoen voor monumentenzorg is aangewend. Deze middelen zijn overgeboekt naar het NRF. Een deel hiervan wordt gebruikt om het Revolving Fund te voeden, een ander deel wordt eind 2006 beschikt voor achterstandsrestauraties. Vanaf 1 januari 2007 kunnen de gesubsidieerde werkzaamheden worden gestart (Er is door de regering uitvoering gegeven aan motie 117 uit 2004 van het CDA,Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300, nr. 193). Daarnaast is € 2,5 miljoen van de FES-middelen beschikbaar gesteld aan de stichting Hermitage aan de Amstel.
• Een aantal musea (26) wordt door de rijksoverheid bekostigd via de cultuurnotasystematiek. Deze subsidies worden aan musea verstrekt zodat zij doorlopend in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te garanderen. De huidige subsidieperiode loopt tot en met 2008.
• Het nieuwe museale beleid biedt een helder kader voor de musea, opdat zij hun rol in de veranderende samenleving kunnen vervullen (Nota «Bewaren om teweeg te brengen», Tweede Kamer, vergaderjaar2005–2006, 28 989, nr. 27 en Brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 33). De kern van de museale strategie vormt continuïteit in en beweging van de museale sector. Vanuit de bekostiging van musea wordt continuïteit gerealiseerd via het verlenen van een exploitatiesubsidie met een langjarig perspectief. De beweging krijgt zijn beslag in de vorm van incidentele subsidies, bestemd om uitvoering te geven aan onder meer activiteiten waar politieke prioriteit ligt en vernieuwingsmiddelen bestemd om incidenteel «fasesprongen» te kunnen maken. Deze nieuwe wijze van bekostiging van de musea zal naar verwachting ingaan per 2009.
• De bekostiging van archieven vindt plaats door middel van een bijdrage van het Ministerie van OCW aan de Regionale Historische Centra (RHC’s) en het Nationaal Archief. De hoogte van de bijdragen aan de RHC’s is vastgelegd in de Gemeenschappelijke Regelingen die ten grondslag liggen aan de RHC’s. In 11 provincies is door een fusie van het rijksarchief van de betreffende provincie met andere cultuurhistorische instellingen een regionaal historisch centrum ontstaan. Door deze fusies (en samenwerking met andere instellingen) zijn de provinciale rijksarchieven in staat een groter en breder publiek te bereiken en bedienen. Ook de bekostiging van het Nationaal Archief geschiedt via dit begrotingsartikel.
• In maart 2006 heeft de TK ingestemd met het voorstel voor een Wet op de archeologische monumentenzorg. Met dit voorstel wordt het Verdrag van Valletta (Malta) in Nederland ingevoerd (Nader verslag Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 259, nr. 18; en nota naar aanleiding van het nader verslag,Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 259, nr. 19). Naar verwachting treedt deze nieuwe wet per 1 januari 2007 in werking. Met deze wet wordt beoogd het bodemarchief te sparen. Als dat niet mogelijk is kan de besluitvormende overheid (rijk, provincie of gemeente) besluiten tot het laten uitvoeren van archeologische maatregelen (onder andere opgraven). Bij de financiering van mogelijk te treffen archeologische maatregelen geldt het uitgangspunt dat «de verstoorder betaalt».
• Daar waar vergunningaanvragers en overheden (provincies en gemeenten) worden geconfronteerd met excessieve opgravingkosten, kan de Staatssecretaris van OCW besluiten tot een financiële bijdrage. Het gaat dan om een specifieke uitkering gebaseerd op de Wet specifiek cultuurbeleid.
Tabel 14.5 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Aantal monumenten met een restauratie-achterstand. | 33% | 10% | ||||||
Bron: Rapport PRC 2001. | ||||||||
2. Aantal rijksmonumenten | 52000 | |||||||
Bron: RDMZ | ||||||||
3. Aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten | 12 949 | 12 690 | ||||||
Bron: RDMZ | ||||||||
4. Aantal archeologische opgravingen | 407 | 527 | ||||||
Bron: ROB | ||||||||
5. % gemeenten met een monumenten-commissie (stand april 2006) | 93% | 100% | ||||||
Bron: VNG/RDMZ | ||||||||
6. Aantal afgegeven adviezen door RDMZ (stand april 2006) | 3 500 | 1 000 | ||||||
Bron: RDMZ | ||||||||
7. Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea (aantallen x 1 miljoen) | 5,2 | 5,0 | 5,1 | 5,1 | 5,2 | |||
Bron: jaarverantwoordingen van gesubsidieerde instellingen |
Ad 1:
Aantal monumenten met een restauratieachterstand: Het kabinetsbeleid is sinds 1994 gericht op het inhalen van achterstanden. Dit is een politiek belangrijk thema omdat het structurele budget niet toereikend is om de achterstand in te halen. In 2005 had 33% van de monumenten een restauratieachterstand. Om deze achterstand terug te brengen naar een beheersbaar niveau van 10% ultimo 2010 (kabinetsdoelstelling per 1 januari 2011), was in totaal circa € 240 miljoen nodig (op basis van onderzoek PRC uit 2001). In 2005 is reeds € 97,5 miljoen beschikbaar gesteld. De uitputting hiervan verloopt via het NRF.
Ad 2:
Aantal rijksmonumenten: Dit betreft het aantal geregistreerde rijksmonumenten betreffende de periode van voor 1940. Hierbinnen gaat het om 60 000 gebouwen en objecten. Het aantal geregistreerde monumenten wordt (periodiek) gemonitord. Afhankelijk van de nadere vormgeving van het selectiebeleid kan het aantal geregistreerde rijksmonumenten de komende jaren fluctueren.
Ad 3 en 4:
De nieuwe archeologiewetgeving beoogt de bodemarchieven zoveel mogelijk te sparen. In dat verband zal het aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten de komende jaren qua streefwaarde in ieder geval hetzelfde aantal moeten bedragen als in 2006. In welke mate dit aantal feitelijk toe- of afneemt is moeilijk te zeggen. Dit hangt enerzijds sterk af van het aantal nieuwe archeologische monumenten dat wordt gevonden en anderzijds van de noodzaak c.q. onvermijdelijkheid tot opgraving van deze monumenten.
Ad 5: Gemeenten met een monumentencommissie: Dit is een indicator waarmee de bestuurlijke complementariteit tot uitdrukking wordt gebracht.
Ad 6: Aantal adviezen RDMZ: dit is een maatstaf voor administratieve lasten. In dit kader wordt gestreefd naar reductie.
Ad 7: Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea: het aantal bezoeken aan de door OCW gesubsidieerde musea is een onderdeel van de prestatieafspraken die met de betreffende museum worden gemaakt en geven dus een beperkt beeld van de prestaties van de musea. Vanaf 2009 worden in het kader van de nieuwe cultuurnotaperiode en -systematiek, nieuwe prestatieafspraken met de musea gemaakt.
14.3.3 Zorg voor een stelsel waarbinnen de positionering en vernieuwing van openbare bibliotheken en bijzondere bibliotheekvoorzieningen is gewaarborgd
14.3.3.1 Vernieuwing openbare bibliotheken
De openbare bibliotheken zullen langs 2 sporen worden vernieuwd tot een centrale, actuele publieke voorziening in de kennissamenleving:
• Inhoudelijke vernieuwing van bibliotheekdiensten (onder andere via ICT), c.q. van de culturele, educatieve, sociaal-maatschappelijke en publieksinformatieve kernfunctie;
• Stelselversterking: bestuurlijke schaalvergroting & netwerkvorming, introductie kwaliteitszorg (INK), HRM-beleid, herpositionering ondersteunende instellingen op provinciaal niveau.
• Subsidies:
– instellingssubsidie aan de VOB in het kader van de Cultuurnota 2005–2008; hierin begrepen de subsidie voor het uitvoeren van de stelseltaken door de VOB;
– subsidies ten behoeve van de herstructurering van het openbaar bibliotheekwerk, zowel regulier als uit enveloppegelden Kabinet Balkenende 2;
– subsidies in het kader van de provinciale vernieuwingsplannen («marsrouteplannen»).
• Monitoring en evaluatie van processen en instellingen.
• Bestuurlijk overleg en convenantsafspraken met IPO en VNG.
Tabel 14.6 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Aantal basisbibliotheken (basisjaar 2004=0) | 0 | 70 | 100 | 140 | ||||
Bron: Procesbureau | ||||||||
2. Percentage INK gecertificeerde bibliotheken (basisjaar 2004=0%) | 0 | 40 | ||||||
Bron: VOB. |
1. De provincies ontvangen een subsidie voor de vorming en instandhouding van de basisbibliotheken. Door middel van fusies van kleine bibliotheken ontstaat er een organisatorische schaalvergroting, welke nodig is voor de gewenste positionering van de openbare bibliotheken. («Herstructurering openbaar bibliotheekwerk»; bijlage bijTweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 330, nr. 8)
2. In het kader van de kwaliteitszorg is gestart met certificering van de openbare bibliotheken. De certificering is een belangrijke factor bij de vernieuwing van de openbaar bibliotheeksector.
14.3.3.2 Bijzondere bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden
De verantwoordelijkheid voor de instandhouding en ontwikkeling van een effectieve en efficiënte voorziening die bibliotheekmaterialen voor de doelgroep blinden en slechtzienden maakt, is belegd bij de rijksoverheid. Momenteel wordt een integratie van deze voorziening voorbereid in het stelsel van openbare bibliotheken. Per 1 januari 2007 start dit proces dat eind 2008 geheel voltooid dient te zijn. Uitgangspunt hierbij is de beleidsbrief «Bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden 2006–2008» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 330, nr. 19), die in maart 2006 in de Tweede Kamer is behandeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 330, nr. 22). De verantwoordelijkheid en de financiering van de voorziening komt vanaf 1 januari 2007 te liggen bij het openbaar bibliotheekwerk.
• Subsidies ten behoeve van het blindenbibliotheekstelsel.
De integratie van de bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden in het openbaar bibliotheekwerk wordt in 2006 voorbereid. De indicatoren worden dit jaar opgesteld; zij zullen vanaf 2007 worden gebruikt. In dit stadium van de voorbereiding kan nog niet exact aangegeven worden wat de indicatoren zullen zijn. Naar verwachting zullen die betrekking hebben op het feitelijk kwantitatief gebruik van de voorziening, de tevredenheid onder gebruikers over de geboden dienstverlening en het aanbod van producten in verschillende productcategorieën en in de verschillende leesvormen.
In bovengenoemde beleidsbrief wordt gesteld dat:
• De productievolumes na integratie in het openbaar bibliotheekwerk op hetzelfde niveau liggen als daarvoor.
• De dienstverlening van de openbare bibliotheeksector aan de specifieke doelgroep van blinden en slechtzienden wordt nadrukkelijk vraaggestuurd en zal dus op adequate wijze moeten voorzien in de directe inbreng van gebruikers van de voorziening en monitoring van gegevens over gebruik en waardering van de voorziening.
14.3.4. Verbreden van de inzet van cultuur als stimulerende kracht in wisselwerking met andere beleidsterreinen
Kunst en cultuur kunnen op velerlei manieren bijdragen aan brede sociale en economische vraagstukken: van stadsvernieuwing tot werkgelegenheid, van integratie tot ontwikkeling. In de loop van 2005 heeft OCW de verschillende programma’s gestructureerd en is deze in samenhang gaan uitvoeren onder de noemer «Meer dan de Som». Het doel van dit programma is om de culturele factor in de samenleving te versterken. Cultuur wordt niet enkel als een geïsoleerde sector benaderd. Het is vooral een factor die op steeds meer beleidsterreinen betekenis heeft en een belangrijke stimulerende kracht kan zijn.
• Regionale dynamiek – om een bloeiend en dynamisch cultureel leven in de steden en regio’s te versterken
Het Actieplan Cultuurbereik 2005–2008, geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving 2005–2008, en cultuurconvenanten. Voor de bestuurlijke samenwerking zijn afspraken vastgelegd in het «algemeen kader interbestuurlijke verhoudingen cultuur» dat in mei 2006 is aangepast op basis van de nieuwe visie op de bestuurlijke samenwerking.
• Cultuur en Ruimte – om hoge architectonische en cultuurhistorische kwaliteit van stedelijke en landelijke gebieden te bevorderen
Actieprogramma ruimte en cultuur (ARC) 2005–2008, wetgeving, stimuleringsprogramma’s en voorbeeldprojecten: in samenwerking met VROM, EZ, BZ, Defensie, LNV en EZ wordt het Actieprogramma cultuur en ruimte uitgevoerd met als doel architectuur en ontwikkelingsgerichte omgang met cultureel erfgoed in stedelijke en landelijke gebieden te bevorderen, onder andere door activiteiten met betrekking tot beschermde stads- en dorpsgezichten en het activiteitenprogramma Belvedère.
• Cultuur en School – om de kwaliteit van de cultuureducatie te verbeteren
Subsidies, regelingen, vouchers en afspraken met gemeenten en provincies: om duurzame relaties tussen scholen en culturele instellingen te bevorderen worden gerichte (project)subsidies beschikbaar gesteld voor onder meer ondersteuning van docenten, pabo’s en beroepskunstenaars in de klas (bik), worden middelen beschikbaar gesteld aan scholen in het primair onderwijs gericht op de opname van cultuureducatie in het schoolbeleid, worden middelen beschikbaar gesteld voor een vervolg op de regeling gericht op de ontwikkeling tot cultuurprofielschool en worden cultuurvouchers beschikbaar gesteld aan alle scholen in het voortgezet onderwijs.
• Cultuur en ICT – om digitale culturele waardevolle bronnen en informatie toegankelijk te maken in samenhang met digitale innovatie van cultuuruitingen
Door subsidies, programma’s, stimuleringsmaatregelen, centrale voorzieningen en infrastructuur, wordt een landelijke digitale infrastructuur voor de cultuursector ontwikkeld en duurzaam belegd, wordt de samenwerking tussen culturele instellingen en bibliotheken gestimuleerd en gefaciliteerd bij digitaal toegankelijk maken van (cultureel) waardevolle bronnen en informatie, wordt het kwaliteitsniveau van digitale toegang verbeterd bij musea en archieven en wordt het gebruik van ICT gestimuleerd in de culturele en maatschappelijke non-profit sector. Mede op basis van een in 2006 door het Sociaal Cultureel Planbureau en Erasmus Universiteit uitgevoerd inventariserend onderzoek, zal in 2007 zonodig beleid ten aanzien van cultuur en ICT aangepast worden.
• Cultuur en Economie – om creatieve bedrijfstakken te versterken en de economische benutting van cultuur te verbeteren
In samenwerking met EZ heeft OCW beleid geformuleerd om de wisselwerking tussen creativiteit en welvaart te versterken. Hierbij gaat het onder andere om ondersteuning van activiteiten die creatieve ondernemingen en andere delen van het bedrijfsleven met elkaar in contact brengen. Verder worden tussen 2005–2007 middelen beschikbaar gesteld aan Creative Commons ter ondersteuning van activiteiten op het gebied van intellectueel eigendom. Verder worden financiële condities voor creatieve bedrijven versterkt, wordt de internationalisering geïntensiveerd en worden activiteiten ondersteund met als doel het cultureel management verder te professionaliseren.
• Culturele diversiteit – om het cultureel bewustzijn in de samenleving te vergroten
Subsidies en regelingen alsmede bestuurlijk overleg met andere overheden en met cultuurfondsen. Er wordt een landelijke pilot voor een huis voor de culturele dialoog opgezet voor de komende drie jaar, waarbij de nadruk ligt op platform- en netwerkfuncties. Voor de periode 2006–2008 wordt er € 2,5 miljoen vrijgemaakt onder de noemer verbreden inzet cultuur.
• Internationaal cultuurbeleid – om internationale samenwerking te bevorderen
Het vernieuwde internationaal cultuurbeleid, zoals verwoord inKoers kiezen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 34), wordt uitgewerkt in een vierjarig werkplan. BZ en OCW dragen gezamenlijk de veantwoordelijkheid. Vanaf 2007 staat een drietal categoriën centraal: de verbinding tussen nationaal en internationaal cultuurbeleid, buitenlandpolitieke prioriteiten en sectorspecifieke investeringen, onder meer cultuur en ecnomie. Omm het internationale cultuurbeleid in de sector te verankeren worden taken onder meer gepositioneerd bij cultuurfondsen en SICA.
• Beelden voor de toekomst
Het project Beelden voor de toekomst behelst het conserveren, digitaliseren en toegankelijk maken van 137 200 uur video, 22 510 uur film, 123 900 uur audio en 2,9 miljoen foto’s, in het bijzonder ten behoeve van educatief gebruik, maar ook voor de creatieve industrie en het algemeen publiek. Uitvoering is voorzien door een consortium van instellingen uit de sector.
Vauit het FES wordt € 154 mln voorgefinancierd in de periode 2007–2013. Van het project zijn inbare baten te verwachten in de periode 2014–2025. Deze baten bedragen € 64 mln en vloeien terug naar het FES. Per saldo komt daarmee € 90 mln beschikbaar uit het FES voor uitvoering van het project.
Tabel 14.7 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Cultuur en School | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Percentage deelnemende scholen po | 10% | 40% | 80% | 100% | 100% | 100% |
Bron: Cijfers Cfi | ||||||
Percentage bestede vouchers | 75% | 76% | =75% | =75% | =75% | =75% |
Bron: CJP | ||||||
Culturele diversiteit | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Percentage bestuurders met cultureel diverse achtergrond | 12,5% | 15% | ||||
Bron: RISBO (2004) | ||||||
Internationaal cultuurbeleid | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Aantal Nederlandse uitvoeringen in het buitenland | 1 958 | 1 802 | ||||
Bron: jaarverslagen instellingen | ||||||
Aantal bezoeken aan Nederlandse uitvoeringen in het buitenland | 719 000 | 674 000 | ||||
Bron: jaarverslagen instellingen |
De inspanningen die OCW levert om de culturele factor in de samenleving te vergroten en de waarde van cultuur beter en breder te benutten krijgen gestalte via nieuwe coalities met overheden en andere organisaties en door bestaande relaties te versterken. Indicatoren in deze context hebben eerder betrekking op de kracht van deze inspanningen dan op direct meetbaar maatschappelijk effect. Waar de groei van het aandeel Nederlandse film een direct verband heeft met het filmbeleid en de inspanningen die de overheid daarbij levert is het moeilijk een directe – wetenschappelijk onderbouwde – relatie te leggen tussen het Cultuur en Diversiteit en de succesvolle integratie van nieuwe Nederlanders, het actieprogramma Ruimte en Cultuur en de kwaliteit van de inrichting van de publieke ruimte en het programma Cultuur en Economie en de groei van de werkgelegenheid in de creatieve bedrijfstakken. Dit laatste voorbeeld is overigens wel bruikbaar als kengetal.
Percentage deelnemende scholen primair onderwijs aan de regeling versterking cultuureducatie: dit wordt gemeten per schooljaar. In schooljaar 2004/2005 participeerde dus 10% van de scholen in het primair onderwijs.
Percentage bestede vouchers: het maximaal haalbare percentage is rond de 80%. Onderzoek naar bestedingscijfers ckv-vouchers door CJP is beschikbaar in april 2007.
Het betreft hier uitsluitend de door OCW gesubsidieerde uitvoeringen van gezelschappen, ensembles en orkesten (exclusief voorstellingen gesubsidieerd door de cultuurfondsen). Voor de gekozen indicatoren zijn geen streefwaarden geformuleerd. Om de uitkomsten van het vernieuwde beleid goed te kunnen volgen, zal een monitor worden opgezet die de resultaten periodiek kwantitatief registreert. Een dergelijke monitor ontbreekt tot nu toe. OCW zal, in overleg met BZ, over deze monitor vóór 1 januari 2007 nadere afspraken met de SICA maken. Om de resultaten van het internationale cultuurbeleid ook kwalitatief te kunnen beoordelen wordt in overleg met de Raad voor Cultuur gezocht naar een systematiek om ook het oordeel van buitenlandse deskundigen in de advisering over het internationaal cultuurbeleid te betrekken.
Tabel 14.8 Kengetallen Cultuur en Economie | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | ||
Giften aan cultuur als percentage van het geschatte totaal aan giften | 3% | 4% | 5% | 9% | 12% | ||||||
Bron: Geven in Nederland 1999 (2001, 2003, 2005) | |||||||||||
Werkgelegenheid creatieve bedrijfstakken (x 1 000) | 190 | 238 | |||||||||
Bron: Cultuur en creativiteit naar waarde geschat (2004) |
Bij deze cijfers gaat het gedeeltelijk om beredeneerde schattingen. De wijze van gegevensverzameling is op onderdelen nog in ontwikkeling. Ook zijn er relatief grote schommelingen door incidentele grote giften. Er is daarom sprake van een beperkte vergelijkbaarheid in de tijd.
Werkgelegenheid creatieve bedrijfstakken
Het gaat hier om de ruime definitie van creatieve bedrijvigheid: alle producenten, distributeurs en verkopers die creatieve producten bij de consument brengen.
14.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
---|---|---|---|
Algemeen | Rapportage cultuurbereik SCP | n.t.b. | Effectenonderzoek ex post |
Zorg voor cultuurstelsels | Statistiek beeldende kunst | Medio 2006 voorjaar 2007 | Effectenonderzoek ex post |
Vernieuwing openbare bibliotheken | Voortgangsmeting in relatie tot gestelde doelen | Jaarlijkse rapportage | Ex-post evaluatieonderzoek |
Actieplan Cultuurbereik | Midterm review actieplan cultuurbereik | Najaar 2006-medio 2007 | Overig evaluatie-onderzoek |
Actieplan Cultuurbereik | Midterm review geldstroom bkv | Najaar 2006-medio 2007 | Overig evaluatie-onderzoek |
Cultuur en School | Gebruik vouchers vo | n.t.b. | Effectenonderzoek ex post |
Cultuur en School | Regeling stimulering kunsteducatie po | n.t.b. | Effectenonderzoek ex post |
15.1 Algemene beleidsdoelstelling: waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, bestaande uit radio, televisie, kranten en internetdiensten, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking
Media hebben een cruciale rol in het functioneren van de democratie. Zij hebben maatschappelijke effecten die de individuele productie en consumptie ervan overstijgen. In de 21e eeuw dient mediabeleid zo min mogelijk onderscheid te maken naar technische verspreidingswijzen, echter zonder verschillen tussen afzonderlijke media en mediamarkten te ontkennen. De publieke omroep is cruciaal voor de bescherming van publieke waarden in de media: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. Burgers maken niet alleen gebruik van publieke kanalen. Daarom is het zaak deze waarden daarnaast ook te stimuleren in commerciële media en via maatschappelijk initiatief.
Media zijn cruciale dragers van informatievoorziening en meningsvorming in de democratie. Dankzij kranten, radio, televisie, internet kunnen burgers zich informeren over gebeurtenissen en standpunten. Ten tweede geven media (mede) vorm aan culturele identiteit en diversiteit. Het zijn middelen voor betekenisverlening en zingeving op diverse niveaus; internationaal, nationaal, lokaal en binnen subculturen. Ten derde dragen media bij aan individuele ontplooiing van mensen. Burgers leren een leven lang, niet alleen in het onderwijs en op het werk, maar ook via media – meestal overigens spelenderwijs terwijl zij zich ontspannen. Ten vierde dragen media bij aan economische groei.
Media hebben soms ook negatieve effecten; schadelijke effecten voor de jeugd, onzorgvuldige berichtgeving, hypes, haat zaaien en beschadiging van personen in de media en vermenging van redactionele inhoud met belangen van adverteerders en sponsors, die burgers op het verkeerde been kan zetten.
Verantwoordelijkheid van de minister
• Voorwaarden scheppen die positieve maatschappelijke effecten van media in de samenleving begunstigen en negatieve tegengaan.
• De minister van OCW is verantwoordelijk voor het geheel van het publieke omroepbestel in Nederland: wereldomroep, landelijk, regionaal en lokaal.
• De resultaatverantwoordelijkheid voor de landelijke publieke omroep is belegd bij de Nederlandse Omroep Stichting (NOS), van de regionale publieke omroep bij de provincies en van de lokale publieke omroep bij de gemeenten.
• Pluriform aanbod met gebruik van diverse (digitale) media en kanalen, toegankelijk voor een breed en divers publiek.
• Concurrentie tussen distributeurs die een pluriform en betaalbaar aanbod brengen.
• Een pluriforme pers.
• Gezonde markt voor audiovisuele productie en producten.
• Maatschappelijke verantwoordelijkheid die wordt genomen door commerciële aanbieders (omroepen).
• Ontwikkelingen in het aanbod op de dagbladmarkt (bijvoorbeeld nieuwe titels zoals NRC Next)
• Multimediale ontwikkelingen van mediabedrijven.
Tabel 15.1 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
1. Kijktijdaandeel (basiswaarde = 36% in 2004) | 36% | 35% | 33% | 33% | 33% |
Bron: Jaarverslag Stichting Kijkonderzoek | |||||
2. Luistertijdaandeel (basiswaarde = 29% in 2004) | 29% | 28% | 33% | 33% | 33% |
Bron: IntomartGFK Continu Luisteronderzoek | |||||
3. Zelfstandige dagbladconcerns (maximaal marktaandeel) | 35% | 35% |
1. en 2. Dit zijn de marktaandelen van de publieke televisie- en radiozenders in verhouding tot het totaal van Nederlandse televisie- en radiozenders. De percentages vanaf 2006 zijn streefwaarden.
3. Het maximeren van het marktaandeel van de dagbladconcerns heeft tot doel mediaconcentraties tegen te gaan en de pluriformiteit van de pers in stand te houden.
15.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15.2 budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 739 808 | 769 107 | 771 589 | 766 458 | 771 473 | 773 538 |
Waarvan garantieverplichtingen | – | – | – | – | – | – |
Totale uitgaven | 736 261 | 759 036 | 761 389 | 766 458 | 771 473 | 773 538 |
Programma-uitgaven | 736 261 | 759 036 | 761 389 | 766 458 | 771 473 | 773 538 |
Gevarieerd media-aanbod | 729 110 | 748 216 | 753 176 | 758 239 | 763 254 | 767 319 |
• Mediawet | 729 110 | 748 216 | 753 176 | 758 239 | 763 254 | 767 319 |
Evenwichtige representatie | 3 740 | 3 777 | 3 777 | 3 777 | 3 777 | 3 777 |
• BekostigingMTNL en FunX | 3 740 | 3 777 | 3 777 | 3 777 | 3 777 | 3 777 |
Electronische infrastructuur | 342 | 4 104 | 2 148 | 2 148 | 2 148 | 148 |
• Uitvoeringskosten Zero-base | 342 | 204 | 148 | 148 | 148 | 148 |
• Switch-over | 3 900 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | ||
Programmakosten overig | 3 069 | 2 939 | 2 288 | 2 294 | 2 294 | 2 294 |
• Overige uitgaven (geen Mediawet) | 3 069 | 2 939 | 2 288 | 2 294 | 2 294 | 2 294 |
Ontvangsten | 223 870 | 212 681 | 212 999 | 212 999 | 253 335 | 175 218 |
Tabel 15.3 budgetflexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven | 759 036 | 761 389 | 766 458 | 771 473 | 773 538 |
Totaal juridisch verplicht | 758 589 | 760 994 | 765 341 | 770 357 | 772 422 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 249 | 249 | 967 | 967 | 967 |
Totaal niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 198 | 146 | 150 | 149 | 149 |
Gevarieerd media-aanbod | 748 216 | 753 176 | 758 239 | 763 254 | 767 319 |
Waarvan juridisch verplicht | 748 216 | 753 176 | 758 239 | 763 254 | 767 319 |
Electronische infrastructuur | 4 104 | 2 148 | 2 148 | 2 148 | 148 |
Waarvan juridisch verplicht | 4 104 | 2 148 | 2 148 | 2 148 | 148 |
Evenwichtige representatie | 3 777 | 3 777 | 3 777 | 3 777 | 3 777 |
Waarvan juridisch verplicht | 3 777 | ||||
Waarvan bestuurlijk gebonden | 3 777 | 3 777 | 3 777 | 3 777 | |
Programmakosten overig | 2 939 | 2 288 | 2 294 | 2 294 | 2 294 |
Waarvan juridisch verplicht | 2 492 | 1 893 | 1 177 | 1 178 | 1 178 |
Waarvan bestuurlijk gebonden | 249 | 249 | 967 | 967 | 967 |
Waarvan niet juridisch of bestuurlijk gebonden | 198 | 146 | 150 | 149 | 149 |
15.3 Operationele doelstellingen
15.3.1 Het met voldoende draagvlak op open netten aanbieden van een gevarieerd, kwalitatief hoogstaand radio-, televisie- en internetaanbod voor alle leeftijds- en bevolkingsgroepen.
In een overvol medialandschap is het van belang dat er onafhankelijke nieuws- en informatievoorziening is. Het kabinet kiest ervoor deze te laten verzorgen door de publieke omroep. De publieke omroep moet alle burgers kunnen bereiken via diverse platformen en zo zijn taken en functies vervullen.
De taken van de publieke omroep zijn het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van een pluriform en kwalitatief hoogstaand aanbod van programma’s voor algemene omroep op het gebied van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing en deze in ieder geval door middel van omroepzenders te verspreiden naar alle huishoudens in het verzorgingsgebied waarvoor de programma’s zijn bestemd. Het aanbod moet toegankelijk zijn voor de gehele bevolking, bijdragen aan de ontwikkeling en verspreiding van de pluriformiteit en culturele diversiteit van Nederland, onafhankelijk zijn van commerciële en overheidsinvloeden en gericht zijn op zowel een breed en algemeen publiek als op bevolkings- en leeftijdsgroepen van verschillende omvang en samenstelling.
• Mediawet
• AMvB over ondertiteling van programma’s
• Prestatieovereenkomst publieke omroep
• AMvB neventaken
Tabel 15.4 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
1. Programmavoorschriften | |||||
• Informatie en educatie (minimaal 35% voor alle omroepverenigin- gen samen) | 58% | 35% | 35% | 35% | |
• Cultuur inclusief kunst (minimaal 25% voor alle omroepverenigin- gen samen ) | 31% | 25% | 25% | 25% | |
Bron: rapporten Programmavoor- schrift en Classificatie Radiopro- gramma’s |
1. De publieke omroepen moeten aan een aantal programmavoorschriften voldoen; deze zijn weergegeven in een percentage van de totale programmering van de omroepen. Deze percentages moeten een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod garanderen.
15.3.2 Een evenwichtige representatie van de verschillende bevolkingsgroepen in het media-aanbod
In het media-aanbod moeten alle lagen van de bevolking worden bereikt. Om dat evenwicht te bereiken is soms extra inspanning nodig. Dit geldt met name voor bepaalde groepen zoals jongeren en minderheden. In het traditionele media-aanbod worden zij in mindere mate bereikt.
• Bekostiging MTNL en FunX.
• Convenantsafspraken met vier grote gemeenten.
• Samenwerking FunX en landelijke publieke omroep.
• Prestatieovereenkomst publieke omroep.
• Toezien op naleving programmavoorschrift en ontwikkeling meetinstrumenten voor diversiteit.
Tabel 15.5 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
1. Percentage minderhedenprogrammering TV (minimum 20% programmeringNPS) | 23% | 20% | 20% | 20% | |
Bron: rapport Programmavoorschrift | |||||
2. Percentage minderhedenprogrammering (minimum 25% programmeringNPS)radio | 24% | 25% | 25% | 25% | |
Bron: rapport Classificatie Radio- programma’s. |
De programmering van de NPS moet minimaal voor bovengenoemde percentages bestaan uit minderhedenprogramma’s voor TV en radio om het media-aanbod toegankelijk te maken voor alle lagen van de bevolking.
15.3.3 Instandhouden van de pluriformiteit van de pers, in het bijzonder van de dag- en nieuwsbladen en opinietijdschriften
De zorg van de overheid voor de pluriformiteit van het medialandschap strekt zich ook uit tot de pers. De afgelopen jaren is hier sprake van toenemende concentratie van aanbieders en titels. Om ook op dit terrein de pluriformiteit te waarborgen, met het oog op het belang voor de democratie, gaat de zorg vooral uit naar de dag- en nieuwsbladen en opinietijdschriften.
• Financiële steun aan persorganen, die vallen binnen de werkingssfeer van het Bedrijfsfonds voor de Pers (BvdP) (artikel 129 van de Mediawet).
• Stimuleringsregeling ten behoeve van minderheden in ons land en de Regeling voor journalistieke informatieproducten via het internet (BvdP).
• Pluriformiteitstoets mediaconcentraties (CvdM en NMa). De NMa (of de Europese Commissie bij grensoverschrijdende concentraties) blijft voorgenomen concentraties op basis van het generieke concentratietoezicht toetsen. Bij de behandeling van een aangemelde mediaconcentratie zal de NMa een advies vragen aan het Commissariaat voor de Media over de gevolgen van de betreffende concentratie voor de pluriformiteit. Op basis van dat advies zal de NMa besluiten of de concentratie al dan niet is toegestaan, op grond van de voorgestelde wettelijke regeling.
Tabel 15.6 | ||||
---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
1. Aantal redactioneel zelfstandige bladen landelijk (basiswaarde 7 in 2003) | 7 | 7 | 7 | 7 |
Bron: PersmediamonitorDagbladen | ||||
2. Aantal redactioneel zelfstandig bladen regionaal (basiswaarde 24 in 2003) | 24 | 18 | 14 | 14 |
Bron: Persmediamonitor Dagbladen. |
De streefwaarde voor het aantal redactioneel zelfstandige bladen heeft tot doel mediaconcentraties tegen te gaan en de pluriformiteit van de pers in stand te houden.
15.3.4 Beschermen van de consument bij het wijzigen van de elektronische infrastructuur
Het mediabeleid strekt zich uit over het totale medialandschap. Wetgeving, zelfregulering, subsidiering en het tegengaan van ongewenste mediaconcentraties zijn de ingrediënten van het brede mediabeleid die zich ook op het commerciële domein richten.
Het ideaal is dat alle burgers voldoende mogelijkheden hebben om informatie (en cultuur) tot zich te nemen. Het aanbod moet daarom voor iedereen toegankelijk zijn. Het overheidsbeleid stimuleert daarom algemene beschikbaarheid, betaalbaarheid, spreiding en deelname aan media. De digitalisering van de elektronische infrastructuur vindt voor een groot deel plaats in het commerciële domein (kabel, ether, internet). Deze infrastructuren zijn van groot belang voor de ontvangst van de programma’s van het media-aanbod, in het bijzonder dat van de publieke omroep. Voor de burgers is het van belang dat hun belangen in de relatie met die aanbieders gewaarborgd worden, in het bijzonder ten aanzien van de prijs en samenstelling van het aanbod. De omschakeling van analoge naar digitale ethertelevisie (switch-over) zal ongecodeerd en zonder smartcard plaatsvinden. Voor de financiering van deze free-to-air variant is voor de periode 2007 tot en met 2010 zorggedragen in deze Rijksbegroting.
• Invoering nieuw model van consumenteninvloed op de samenstelling van het kabelaanbod (co-regulering) (aangekondigd in kabinetsreactie op WRR rapport «Focus op Functies»,Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 692, nr. 14).
• Tariefstelling van de kabel.
• Publieke omroep via digitale ether.
15.4 Overzicht evaluatieonderzoeken
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
---|---|---|---|
Evenwichtige representatie | Bereik en functioneren van MTNL | 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek |
Gevarieerd media-aanbod | Evaluatie Commissariaat voor de Media (doeltreffendheid en doelmatigheid) | Begin 2007 | Ex-post evaluatieonderzoek |
ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID
16.1 Algemene beleidsdoelstelling: het scheppen van een onderzoeksklimaat dat uitdaagt tot optimale prestaties: ruimte voor wetenschap van hoog niveau voor welvaart en welzijn
Vanuit de verantwoordelijkheden van de minister zet de minister een aantal instrumenten in om in overeenstemming met de strategische beleidsvisie op het onderzoeksbestel te streven naar het realiseren van deze algemene doelstelling. De strategische beleidsvisie is weergegeven in de nota Wetenschapsbudget 2004 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004, 29 338, nr. 1). Over de stand van de uitvoering op hoofdlijnen is gerapporteerd in de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 338, nr. 37).
Verantwoordelijkheid van de minister
• Het scheppen van voorwaarden voor het functioneren van een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder onderzoeksorganisaties en wetenschappelijke bibliotheekinstellingen, die binnen het onderzoeksbestel zowel eigenstandig als in relatie tot de universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen.
• Het stimuleren en ondersteunen van het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek, een efficiënte inzet van de middelen en voldoende kennisdiffusie naar de maatschappij. De zorg voor een goede instroom, doorstroom en behoud van talentvolle onderzoekers, en voor een goed functioneren van wetenschap- en techniekcommunicatie, zijn daarbij van groot belang.
• Het houden van toezicht op hoofdlijnen gericht op het vaststellen van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de uitgaven en op het vaststellen van de effectiviteit van het functioneren van organisaties in het onderzoeksbestel.
• De coördinatie van het wetenschapsbeleid in nationale en internationale context.
• De kwaliteit van het onderzoek en van de onderzoeksfaciliteiten en de met de arbeidsmarktsituatie samenhangende aantrekkingskracht en loopbaanmogelijkheden van een wetenschappelijke functie in het onderzoeksbestel voor (jonge) talentvolle mensen, ook in internationaal vergelijkend opzicht.
• De mate waarin prioriteitskeuzen in het onderzoek aansluiten bij internationale ontwikkelingen in de wetenschap en bij de maatschappelijke vraag naar kennis.
Tabel 16.1 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. PromotiegraadBasiswaarde: 0,95 (2000); aantal promoties per 1000 personen van de leeftijdsgroep 25–34 jaar | 1,20 | Het streven is het aantal promoties te vergroten, wat leidt tot een verhoging van de waarde. | ||||||
Bron: VSNU (aantallen promoties) en CBS (leeftijdsgroep) | ||||||||
2. Wetenschappelijke productiviteitBasiswaarde: 0,95 (2000–2003); aantal wetenschappelijke publicaties per onderzoeker in de publieke sector | Het streven is de bestaande top-5 positie binnen de EU te handhaven | |||||||
Bron: NOWT/CWTS | ||||||||
3. Internationale wetenschappelijke kwaliteitBasiswaarde: 1,26 (2000–2003); de relatieve Nederlandse citatiescore (mondiale score = 1) | Het streven is de bestaande top-5 positie binnen de EU te handhaven | |||||||
Bron: NOWT/CWTS |
De relatie tussen de beleidsinzet en de waarden van de indicatoren is tamelijk diffuus, maar de resultaten zijn slechts in zeer afgeleide zin het resultaat van de voorwaarden die de overheid creëert voor het functioneren van wetenschappelijke instellingen en onderzoekers die in dienst zijn van die instellingen. In die zin zeggen de indicatoren slechts in globale zin iets over de doeltreffendheid van het overheidsbeleid. Daarnaast zijn de resultaten van wetenschappelijk onderzoek veelal onvoorspelbaar en moet er met doorlooptijden van enkele jaren rekening worden gehouden, vooral waar het gaat om citaties naar wetenschappelijke publicaties.
Het is niet goed mogelijk en ook niet zinvol om in meer dan algemene zin streefwaarden te noemen voor de drie indicatoren. Het streven bij de promotiegraad is om het aantal promoties te vergroten, maar concrete cijfers zijn niet genoemd (bron: Onderzoekstalent op waarde geschat, oktober 2005, OCW). Voor de andere twee indicatoren is het streven naar een positie voor Nederland in de top-5 van de EU een relatieve streefwaarde. Uit diverse bronnen blijkt dat Nederland zich in de top-5 van de EU bevindt, waar het gaat om indicatoren voor wetenschappelijke publicaties en daarop gebaseerde citaties (EU, Key Figures, NOWT 2005). Recenter materiaal dan 2003 is echter nog niet beschikbaar. Nieuwere cijfers komen in de loop van 2007 beschikbaar.
16.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 982 128 | 892 478 | 894 091 | 853 256 | 837 323 | 827 389 | 745 389 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven (programma + apparaat) | 839 229 | 952 080 | 934 162 | 909 118 | 913 531 | 858 231 | 822 445 |
Programma-uitgaven | 835 574 | 948 375 | 930 733 | 905 719 | 910 130 | 854 831 | 819 045 |
Operationele doelstelling 1: Zorgen voor een goede toerusting en bekostiging van het onderzoeksstelsel | |||||||
• NWO | 305 969 | 308 074 | 302 898 | 299 832 | 299 364 | 299 364 | 299 364 |
• KNAW | 86 536 | 87 732 | 87 951 | 86 934 | 86 996 | 86 996 | 86 996 |
• Koninklijke Bibliotheek | 34 426 | 36 240 | 41 693 | 42 030 | 42 035 | 42 035 | 42 035 |
• Stichting Anno | 2 300 | 2 300 | 2000 | 2000 | 2000 | 2000 | 2000 |
• KNAW bibliotheek | 2 329 | 2 352 | 2 349 | 2 349 | 2 349 | 2 349 | 2 349 |
• LF TUD bibliotheek | 6 927 | 6 997 | 6 985 | 6 984 | 6 985 | 6 985 | 6 985 |
• IISG | 265 | 270 | 270 | 270 | 270 | 270 | 270 |
• SURF | 2 270 | 2 270 | 2 270 | 2 270 | 2 270 | 2 270 | 2 270 |
• CPG | 458 | 463 | 462 | 462 | 462 | 462 | 462 |
• TNO | 195 401 | 196 352 | 189 636 | 189 164 | 189 182 | 189 182 | 189 182 |
• BPRC/Stichting AAP | 9 364 | 13 745 | 10 424 | 9 399 | 9 400 | 9 400 | 9 400 |
• Nationaal Herbarium | 1 103 | 1 103 | 1 101 | 1 101 | 1 101 | 1 101 | 1 101 |
• NLR | 797 | 849 | 848 | 848 | 848 | 848 | 848 |
• Waterloopkundig Laboratorium | 1 180 | 1 316 | 1 314 | 1 314 | 1 314 | 1 314 | 1 314 |
• Grondmechanica Delft | 726 | 785 | 784 | 784 | 784 | 784 | 784 |
• MARIN | 848 | 888 | 886 | 886 | 886 | 886 | 886 |
• STT | 186 | 188 | 188 | 188 | 188 | 188 | 188 |
• EMBC | 510 | 545 | 724 | 724 | 724 | 724 | 724 |
• EMBL | 2 827 | 2 860 | 2 948 | 2 948 | 2 948 | 2 948 | 2 948 |
• ESA | 31 272 | 31 650 | 31 652 | 31 653 | 31 659 | 31 659 | 31 659 |
• CERN | 27 151 | 28 000 | 30 425 | 30 535 | 31 035 | 31 035 | 31 035 |
• ESO | 5 614 | 4 950 | 5 915 | 5 915 | 5 915 | 5 915 | 5 915 |
• EG-Liaison | 200 | 228 | 228 | 228 | 228 | 228 | 228 |
• NTU/INL | 1 422 | 1 476 | 1 496 | 1 496 | 1 496 | 1 496 | 1 496 |
• EIB | 1 177 | 1 192 | 1 187 | 1 187 | 1 187 | 1 187 | 1 187 |
• COS | 594 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Nader te verdelen | 86 | 1 196 | 681 | 733 | 752 | 725 | 651 |
Operationele doelstelling 2: Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst | |||||||
• FES– BSIK | 37 183 | 75 141 | 56 489 | 44 741 | 64 594 | 17 018 | 0 |
• FES– cleanrooms nanotechnologie | 0 | 17 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• FES– TNO automotive | 0 | 10 800 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• FES– GATE | 0 | 1 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 1 000 |
• FES– grootschalige researchfaciliteiten | 0 | 29 472 | 30 642 | 22 822 | 10 162 | 3 902 | 1 830 |
• FES – Parelsnoer | 0 | 0 | 11 750 | 7 750 | 7 750 | 7 750 | 0 |
• FES – ITER | 0 | 15 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Genomics | 20 445 | 11 345 | 11 345 | 11 345 | 11 345 | 11 345 | 11 345 |
• Smart-mix | 15 092 | 13 976 | 51 475 | 52 500 | 50 000 | 50 000 | 50 000 |
• EET | 6 645 | 7 514 | 4 592 | 6 134 | 6 797 | 6 824 | 6 827 |
Operationele doelstelling 3: Zorgen voor instroom, behoud en doorstroom van talentvolle onderzoekers | |||||||
• Vernieuwingsimpuls(veni-vidi-vici) | 14 484 | 13 613 | 13 613 | 13 613 | 13 613 | 13 613 | 13 613 |
• VI-vrouwencomponent | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 |
• Talent Mozaiek | 2 000 | 2 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Talent Rubicon | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 0 |
• Aspasia | 1 500 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 |
• Creatieve promovendi | 0 | 0 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 0 |
Operationele doelstelling 4: Intensiveren van wetenschap en techniekcommunicatie | |||||||
• WeTeN | 826 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Uitvoering WTC-beleid | 1 955 | 1 670 | 1 670 | 1 670 | 1 670 | 1 670 | 1 670 |
Operationele doelstelling 5: Bevorderen nationale coördinatie en internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek | |||||||
• Nationale coördinatie | 1 768 | 2 666 | 2 597 | 3 106 | 2 430 | 1 830 | 1 830 |
• Bilaterale samenwerking | 5 738 | 4 885 | 4 977 | 5 538 | 5 121 | 4 258 | 4 383 |
Programmakosten overig | |||||||
• CFI | 180 | 272 | 268 | 267 | 270 | 270 | 270 |
Apparaatsuitgaven | 3 475 | 3 705 | 3 429 | 3 399 | 3 401 | 3 400 | 3 400 |
Ontvangsten | 116 130 | 227 280 | 177 587 | 154 017 | 161 211 | 107 375 | 79 535 |
Tabel 16.4 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 930 465 | 905 452 | 909 860 | 854 561 | 818 775 |
Totaal juridisch verplicht | 916 185 | 844 102 | 846 820 | 791 491 | 763 455 |
Totaal bestuurlijk gebonden | 14 280 | 61 350 | 63 040 | 63 070 | 55 320 |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 1 | 727 315 | 722 233 | 722 378 | 722 351 | 722 277 |
• Juridisch verplicht | 727 315 | 722 233 | 722 378 | 722 351 | 722 277 |
• Bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 2 | 168 293 | 147 292 | 152 648 | 98 839 | 71 002 |
• Juridisch verplicht | 156 543 | 89 542 | 94 898 | 41 089 | 21 002 |
• Bestuurlijk gebonden | 11 750 | 57 750 | 57 750 | 57 750 | 50 000 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 3 | 25 613 | 25 613 | 25 613 | 25 613 | 17 613 |
• Juridisch verplicht | 25 613 | 25 613 | 25 613 | 25 613 | 17 613 |
• Bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 4 | 1 670 | 1 670 | 1 670 | 1 670 | 1 670 |
• Juridisch verplicht | 1 670 | 1 670 | 0 | 0 | 0 |
• Bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 1 670 | 1 670 | 1 670 |
• Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Operationele doelstelling 5 | 7 574 | 8 644 | 7 551 | 6 088 | 6 213 |
• Juridisch verplicht | 5 044 | 5 044 | 3 931 | 2 438 | 2 563 |
• Bestuurlijk gebonden | 2 530 | 3 600 | 3 620 | 3 650 | 3 650 |
• Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
16.3 Operationele doelstellingen
16.3.1 Zorgen voor een goede toerusting en bekostiging van het onderzoeksstelsel
Om voldoende ruimte te kunnen geven aan excellent wetenschappelijk en toegepast onderzoek en aan een betere benutting van de resultaten, zowel economisch als sociaal en cultureel, is een adequate toerusting en bekostiging van onderzoeksorganisaties vereist. Hierdoor kunnen deze door inbreng van innovatieve, hoogwaardige kennis effectief bijdragen aan een structurele en duurzame economische groei en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken waaronder vraagstukken met een internationaal karakter (zoals veiligheid, migratie, klimaatverandering, energievoorziening etc.). Dit sluit aan op het kabinetsbeleid dat Nederland wil bijdragen aan de Europese ambitie de meest concurrerende economie van de wereld te worden. Het streven is er op gericht binnen Europa tot de koplopers te behoren, te concretiseren als behorende tot de top-5.
• Het belangrijkste budgettaire instrument is de bekostiging van de nationale onderzoeksinstellingen: de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Koninklijke Academie van Wetenschappen (KNAW) en de Koninklijke Bibliotheek (KB). Daarnaast is de bijdrage aan de financiering van de onderzoeksprogramma’s bij de Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en de Grote Technologische Instituten (GTI’s) een belangrijk instrument. De totale bijdrage bestrijkt circa 68% van de uitgaven uit artikel 16.
• Als verdragspartner is Nederland gebonden aan contributieverplichtingen tegenover enkele grote internationale onderzoeksorganisaties voor fundamenteel onderzoek: de Centre Européen pour la Recherche Nucléaire (CERN), de European Southern Observation (ESO), de European Space Agency (ESA), de European Moleculair Biology Laboratory (EMBL) en de European Molecular Biology Conference (EMBC). Deze deelname geeft onderzoekers toegang tot unieke internationale faciliteiten en netwerken. Totale bijdrage aan deze organisaties bestrijkt circa 10% van de uitgaven uit artikel 16.
• Bijdrage via de lumpsum aan de KB voor het conserveringsprogramma «Metamorfoze» en nationale programma’s gericht op het duurzaam behouden en ontsluiten van wetenschappelijke informatie en het papieren en digitale erfgoed.
• Subsidie aan Stichting Anno voor de uitvoering van het meerjarenbeleidsplan 2007–2010, waarin ook voorbereidende activiteiten worden ontplooid voor een science center op het gebied van geschiedenis in het kader van het beleid voor wetenschap- en techniekcommunicatie.
• Subsidie aan het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de nieuwe huisvesting van de primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor de realisatie van de opvang van de BPRC chimpansees.
• Financiering van het universitaire onderzoek (via beleidsartikel 7).
• Maatregelen gericht op rekenschap en vermindering plan- en beheerslast: via bestuurlijk overleg wordt de instellingen gevraagd in het kader van de strategische plancyclus targets te ontwikkelen voor het terugdringen van de aanvraagdruk op onder andere onderzoekers.
• Ambtelijke en bestuurlijke dialoog met NWO, TNO, KNAW en KB over begroting, verantwoording, en strategische planvorming.
• Verdere implementatie van het interdepartementale proces vanvraagprogrammering van het onderzoek TNO en de GTI’s. Vanuit de maatschappelijke thema’s en vraagstukken wordt in kennisarena’s meer specifiek de richting bepaald voor kennis voor beleid, grote faciliteiten en kennis als vermogen.
• Via de strategische en bestuurlijke dialoog met de onderzoeksinstellingen en universiteiten bevorderen van wisselwerking tussen bedrijven, universiteiten en technologische instituten door in te zetten op wetenschappelijke excellentie en valorisatie.
• Beleidsrijke bestuurlijke dialoog met de universiteiten op basis van prestatieafspraken.
• Om het wetenschapsbeleid te onderbouwen met analyses over de staat en het functioneren van het Nederlandse onderzoeksbestel wordt bij het Rathenau Instituut in het kader van het onderzoeksprogramma 2005–2008 een «Science system assessment» taak vormgegeven. Het programma is gericht op vier doelen: (1) het geven van een totaalbeeld van het functioneren van het onderzoeksbestel, (2) het geven van een periodiek totaalbeeld van kansrijke ontwikkelingen in wetenschap en technologie, (3) het geven van voor het parlement toegankelijke informatie over nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en over het functioneren van het kennissysteem, en (4) het geven van inzicht in de maatschappelijke opinie- en oordeelsvorming over het wetenschapssysteem.
Tabel 16.5 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. R&D-investeringen (overheid + privaat).Basiswaarde: 1,69% (2000); overheids- en private inves- teringen als % van het BBP (exclusiefbuitenland) | 1,59% (schatting) | Het streven is om in 2010 in Nederland 3% van het BBP in R&D te investeren, publiek en privaat samen. | ||||||
Bron: CBS | ||||||||
2. Inzet wetenschappelijk perso- neel voor R&D.Basiswaarde: 5,2 (2000) = EU-positie 8; aantal onderzoekers per 1000 personen van de beroepsbevolking | 5,6 (schatting) EU-positie: PM | Het streven is naar een positie in de top-5 van de EU | ||||||
Bron: OESO. |
De indicatoren zijn niet gekoppeld aan specifieke instrumenten, maar het resultaat van het totaal aan investeringen van overheid en bedrijfsleven in R&D. Nederland heeft zich uitgesproken voor het realiseren van de EU-ambities, waaronder een R&D-investeringsniveau van 3% in 2010, (bron: brief d.d. 17 maart 2006 van de minister van Buitenlandse Zaken aan deTweede Kamer, 21 501-20, nr. 308).
16.3.2 Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst
Om te zorgen dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten en op een aantal terreinen de aansluiting met de internationale top te bereiken of behouden, investeert de overheid naast de bestaande geldstromen in een aantal specifieke thema’s. Deze thema’s vragen vanwege hun potenties om bijzondere prioriteitsstelling en financiering. Bij de meeste thema’s is sprake van cofinanciering door de betreffende onderzoeksinstelling en/of andere departementen. De thema’s sluiten aan bij de grote nationale onderzoeksprioriteiten en bij prioriteiten die voortkomen uit de kennis en innovatieagenda van het Kabinet en anticiperen op de maatschappelijke kennisbehoefte.
• Bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) in het kader van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (Bsik) aan veertien ICES/KIS-3 projecten waarvoor OCW penvoerder is. Hiermee wordt in het hele traject van fundamenteel tot toegepast onderzoek een impuls gegeven aan samenwerkingsprojecten tussen bedrijven, universiteiten en technologische instituten, waardoor hoogwaardige kennisnetwerken ontstaan, waarbinnen onderzoek wordt uitgevoerd dat aansluit op de maatschappelijke behoefte.
• Door het kabinet voor toponderzoek en innovatieprogramma’s uit de FES impuls 2005 beschikbaar gestelde middelen aan de volgende door OCW getrokken projecten:
– uitbreiding van geavanceerde cleanrooms voor nanotechnologie bij het TNO-instituut Industrie en Techniek in Delft;
– bijdrage aan TNO voor de verplaatsing van TNO-Wegtransportmiddelen naar Zuidoost Brabant voor het versterken van de kennisinfrastructuur rond het automotive cluster van kennisinstellingen en bedrijven in deze regio;
– Game Research for Training and Entertainment (GATE). Naast onderzoek richt dit programma zich op kennistransfer naar mkb-bedrijven en de uitvoering van pilots die de potentie van serious gaming zullen tonen.
• Bijdrage aan NWO uit de FES impuls 2005 voor de investering in vijf grootschalige researchfaciliteiten: een digitale databank voor kranten bij de Koninklijke Bibliotheek, een e-science GRID voor Nederland, een geadvanceerde multidisciplinaire faciliteit voor het doen van metingen en experimenten in de sociale wetenschappen, de oprichting/inrichting van een centrum voor geadvanceerde spectroscopie te Nijmegen, een Nationaal hersenonderzoekfaciliteit (New frontiers in imaging the brain).
• Door het Kabinet voor toponderzoek en innovatieprogramma’s uit de FES-impuls 2006 beschikbaar gestelde middelen aan de volgende door OCW getrokken projecten:
– het ITER-project waarmee, middels de ontwikkeling van high-tech instrumenten voor de bouw van de experimentele kernfusiereactor in Zuid-Frankrijk na 2010, een frontlinie kan worden gerealiseerd voor de Nederlandse deelname in ITER.
– het Parelsnoer-project waarmee via deelname van alle Universitaire Medische Centra een unieke infrastructuur wordt opgezet voor acht aan ziekten gekoppelde prospectieve Nationale Biobanken (de parels). Hierdoor ontstaat een nieuwe informatiebron voor artsen, onderzoekers en farmaceutische bedrijven, waardoor patiënten beter kunnen worden behandeld, nieuwe medicijnen ontwikkeld, en de zorg doelmatiger kan worden.
• Subsidie aan NWO voor het Nationaal Regieorgaan Genomics (NROG), ofwel het Netherlands Genomics Initative (NGI) voor het verankeren, uitbouwen en benutten van de in Nederland aanwezige kennisbasis op dit terrein.
• Uitvoeren van de in maart 2006 in de Staatscourant gepubliceerde regeling van de smart mix, waarmee per jaar € 50 miljoen van OCW via NWO plus € 50 miljoen van EZ zal worden ingezet voor twee doelstellingen: het versterken van focus en massa in excellent wetenschappelijk onderzoek, en sociaal-maatschappelijke, culturele en economische waardecreatie uit kennis.
• Bijdrage ten behoeve van het programma Economie, Ecologie Technologie (EET) die voortvloeit uit bestaande verplichtingen.
• Subsidie aan NWO ten behoeve van projecten voor departementale vraagprioriteiten die zich moeten ontwikkelen tot maatschappelijke topinstituten. Dekking komt uit de middelen uit de kennisenveloppe van het Kabinet voor versterking van de kenniseconomie.
Naast een structurele financiering van een groot aantal organisaties, investeert de overheid ook via het financieren van een aantal projecten en onderzoek op thema’s die aansluiten bij de nationale prioriteiten. Dit vindt vooral op incidentele basis vanuit de FES-gelden plaats. Het uitgavenniveau ligt tussen de 15 en 20% van de totale uitgaven van artikel 16. Een streefwaarde is niet van toepassing. De monitoring van de in het kader van het FES uitgevoerde projecten wordt uitgevoerd door SenterNovem. Veel van de projecten liggen op het gebied van het biomedische onderzoek en de moleculaire biologie. De Nederlandse wetenschappelijke positie op deze gebieden is, blijkend uit citatiescores, internationaal sterk (NOWT 2005).
16.3.3 Zorgen voor instroom, behoud en doorstroom van talentvolle onderzoekers
Om een kwalitatief hoogwaardig en op vernieuwing gericht onderzoeksstelsel in stand te kunnen houden en verder te ontwikkelen, is het aantrekken en vasthouden van goede onderzoekers essentieel. Er moet voorkomen worden dat de lage instroom van jong wetenschappelijk talent (vooral in de bèta disciplines) en de vergrijzing van vooral het universitaire wetenschappelijke personeel uitmondt in een tekort aan wetenschappelijk personeel. Er wordt daarom gestreefd naar een hogere in- en doorstroom van (jonge) veelbelovende onderzoekers en het verbeteren van loopbaanperspectieven in het onderzoek, met speciale aandacht voor het verhogen van het aantal allochtone wetenschappers en het aantal vrouwen in hoge wetenschappelijke stafposities. Dit gebeurt ondermeer door persoonsgebonden stimulering.
• Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het programma «Vernieuwingsimpuls» dat beoogt vernieuwing van onderzoek te realiseren door (jonge) veelbelovende onderzoekers kansen te bieden middels persoonsgebonden subsidies verdeeld in drie categorieën: jong gepromoveerden (veni), senior postdoc’s (vidi) en professorabele onderzoekers (vici). In totaal wordt beoogd jaarlijks zo’n 225 aanvragen te honoreren.
• Subsidie aan NWO voor het honoreren van extra aanvragen van vrouwen met een subsidiabel voorstel in de vidi en vici rondes van de Vernieuwingsgimpuls die vanwege budgettaire beperking niet voor een reguliere honorering in aanmerking komen.
• Subsidie aan NWO voor het beschikbaar stellen van Aspasia premies voor het permanent bevorderen van vrouwelijke Vernieuwingsimpuls-laureaten tot universitair hoofddocent of hoogleraar.
• Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het programma «Mozaïek», waarmee wordt beoogd meer allochtone afgestudeerden in de wetenschap te laten doorstromen. Dit instrument wordt in 2007 verlengd.
• Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het Rubicon-programma waarmee jonge veelbelovende onderzoekers na hun promotie ervaring kunnen opdoen door een verblijf van 2 jaar aan een buitenlandse onderzoeksinstelling of voor één jaar aan een Nederlandse onderzoeksinstelling.
• Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van een programma voor «creatieve promovendi». Dit is een programma waarin talentvolle afgestudeerden kunnen starten met hun promotie op een onderwerp naar keuze. Dit programma past in het streven om talentvolle onderzoekers met innovatieve indeeën de ruimte te geven en is tevens een aanvulling op de reeds bestaande programma’s.
• Zie tevens het overzicht instrumenten jonge wetenschappers en doelgroepenbeleid in de overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid (artikel 9), en de instrumenten in artikel 6 en 7 (hoger onderwijs).
In het kader van de beleidsrijke dialoog worden er met de universiteiten prestatieafspraken gemaakt over het versterken van hun HRM-beleid, gericht op betere loopbaanperspectieven voor jonge onderzoekers, vrouwen en allochtonen
Tabel 16.6 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Leeftijdsopbouw universitair WP (> 50 jaar) | ||||||||
• WP totaal (25,0% in 2000) | 22,0 | Streven is naar een neerwaartse trend | ||||||
• hoogleraar (64,0% in 2000) | 62,5 | |||||||
• UHD (55,8% in 2000) | 54,5 | |||||||
• UD (33,8% in 2000) | 29,8 | |||||||
• overig WP (14,3% in 2000) | 17,2 | |||||||
Bron: VSNU/WOPI | ||||||||
2. Aandeel vrouwen in wetenschappelijke functies | ||||||||
• WP totaal (27,7% in 2000) | 31,4 | Streven is naar een stijgende trend | ||||||
• hoogleraar (6,3% in 2000) | 9,3 | |||||||
• UHD (10,7% in 2000) | 14,2 | |||||||
• UD (22,4% in 2000) | 27,0 | |||||||
• promovendi (43,0% in 2000) | 41,3 | |||||||
• overig WP (32,8% in 2000) | 36,2 | |||||||
Bron: VSNU/WOPI | ||||||||
3. Aantal honoreringen in de Vernieuwingsimpuls | ||||||||
• VENI | 88 | Streven is naar een meerjarig gemiddeld aantal honoreringen van 215: VENI – 115; VIDI – 75; VICI – 25 | ||||||
• VIDI | 79 | |||||||
• VICI | 28 | |||||||
Bron: NWO. |
Het personeelsbeleid van de universiteiten is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de universiteiten zelf, maar kunnen daar wel op worden aangesproken door de minister. Het gaat tevens om totaalcijfers voor alle universiteiten per functiecategorie, waardoor onderliggende ontwikkelingen per universiteit of per discipline niet zichtbaar zijn. De cijfers geven vooral een indicatie of de gewenste ontwikkeling, namelijk een verjongd personeelsbestand en een vergroot aandeel vrouwelijke wetenschappers, in algemene zin wordt bereikt.
Het gewenste effect van de Vernieuwingsimpuls, namelijk vernieuwing van het onderzoek, onder andere door het kansen bieden aan talentvolle onderzoekers die carrière kunnen maken, is pas de komende jaren zichtbaar via de jaarboeken van NWO.
16.3.4 Intensiveren van wetenschap en techniekcommunicatie
Doel van het wetenschap en techniekcommunicatie-beleid (wtc-beleid) is de burger meer te interesseren voor de wetenschappen en het maatschappelijke debat over wetenschapstoepassingen te stimuleren. Hiermee wordt beoogd de betrokkenheid van de burger bij de kennissamenleving te vergroten en meer jongeren te laten kiezen voor een opleiding en loopbaan op het gebied van wetenschap en techniek.
Het beleid is de komende jaren gefocust op het vergroten van interesse voor wetenschap en techniek in het primair onderwijs. Een nauwere band tussen wetenschap- en techniekcommunicatie en wetenschap- en techniekeducatie is daartoe essentieel. Hiervoor wordt het netwerk van samenwerkende grote en kleine science centra ondersteund. Als landelijk science centrum vervult NEMO daarin een coördinerende rol. Inhoudelijk is het wtc-beleid de komende jaren vooral gericht op het vergroten van de interesse in en het verbeteren van het imago van de bèta/techniek-vakken. Om die reden is er ook een relatie gelegd met het Deltaplan bèta/techniek.
• Subsidie voor het uitvoeren van wtc-activiteiten via NEMO ten behoeve van ondermeer Kennislink, de continuïteit van de kleine science centra, en de Wetenschap- en techniekweek.
• Subsidie uit de Deltaplanmiddelen voor de continuïteit van NEMO en voor het regionaliseren van science activiteiten (via artikel 6).
• Integratie van de component wetenschap in het Nationaal actieplan verbreding techniek in het basisonderwijs (VTB) (onderdeel van Deltaplan).
• In het kader van het ruimtevaart educatieprogramma worden er zgn. DRS-scholen (Deltaresearch Schools) geselecteerd, die in het lesprogramma van het primair onderwijs een uitwerking aan de kerndoelen geven door aandacht te geven aan ruimtevaart in brede zin.
• Organisatie door NEMO van de wetenschap- en techniekweek.
• Uitvoeren van de regeling door NEMO (die in samenwerking met de Vereniging van Science Centra tot stand is gekomen) van de continuïteitssubsidie aan de kleine science centra.
• OCW heeft de website «Kennislink» mogelijk gemaakt, die vooral leerlingen uit het voortgezet onderwijs ondersteunt met informatie over een reeks exacte vakgebieden. Het project Kennislink wordt uitgevoerd bij NEMO.
Tabel 16.7 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Algemene interesse en publiekshouding m.b.t. wetenschap en technologie Basiswaarde: nvt | 41% van de respondenten aan een Europese enquête geeft aan zeer geïnteresseerd te zijn in wetenschappelijke en technologische onderwerpen en ontwikkelingen;74% van de respondenten beantwoord kennisvragen op een correcte wijze. | |||||||
Bron: EU – Eurobarometer 2005. |
Voor het specifieke beleid zijn geen kwantitatieve prestatie-indicatoren te geven omdat het gaat om gedragsbeïnvloeding en imagoverbetering van wetenschap en techniek in het algemeen en de bètawetenschappen meer in het bijzonder. Het is wel de bedoeling dat dit beleid ondersteunend werkt en bijdraagt aan de doelstelling om een 15% hogere uitstroom uit het voortgezet onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs te bewerkstelligen in de bètavakken in 2010.
De indicator geeft in algemene zin de publiekshouding van Nederlanders weer, die vergeleken kan worden met de houding van inwoners van andere Europese landen. Nederland scoort hoog wat interesse betreft en gemiddeld wat de feitenkennis betreft.
16.3.5 Bevorderen nationale coördinatie en internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek
OCW bevordert de nationale coördinatie en samenwerking om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inspanningen van de overheid te vergroten ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek.
Voor Nederland is internationale wetenschappelijke samenwerking zowel vanuit politiek, maatschappelijk als ook economisch oogpunt van groot belang. Nederland draagt zo bij aan het oplossen van vraagstukken met een internationaal karakter zoals armoedebestrijding, veiligheid, migratie, klimaatverandering, energievoorziening. Internationale wetenschappelijke samenwerking draagt bovendien bij aan het handhaven en versterken van de positie van het Nederlandse onderzoek in Europa en in de wereld. Het streven is om de Nederlandse deelname in het Zesde Europese Kaderprogramma minimaal op het beoogde retourpercentage van 6% te houden. Door aan te sluiten bij het beste onderzoek in andere landen wordt bijgedragen aan het verhogen van de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek en wordt de toegang verschaft tot kennis die elders wordt geproduceerd. Samenwerken in grote netwerken en in internationale onderzoeksorganisaties biedt schaalvoordelen waardoor onze onderzoekers toegang verkrijgen tot geavanceerde onderzoeksfaciliteiten waarvoor wij zelf niet de middelen hebben.
• Inzet van financiële middelen voor activiteiten ter versterking van de nationale coördinatie wetenschapsbeleid, waaronder diverse activiteiten ter ondersteuning van de implementatie van het Wetenschapsbudget en van beleidsondersteunend onderzoek.
• Bijdragen aan de KNAW en NWO voor de in het kader van lopende Memoranda of Understanding (MOU’s) uitgevoerde bilaterale samenwerkingsprogramma’s met China, Indonesië en Rusland.
• Contributiebijdragen aan vijf internationale toponderzoeksorganisaties (CERN, ESO, ESA, EMBL, EMBC, zie 16.3.1).
• Subsidie aan Senter/EG-Liaison voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke betrokkenheid van Nederlandse onderzoekers bij het EU Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling.
• Steun aan PhD’s uit kandidaat-lidstaten van de EU in het vernieuwde Huygens Scholarship Programme voor de goede overgang tussen de Europese Hoger Onderwijs Ruimte en de Europese Onderzoeks Ruimte. Zie artikel 7.
• Creëren en ondersteunen van een sterke positie van het Nederlandse onderzoek in het lopende zesde en nieuwe zevende Europese kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief de European Research Council.
• In samenwerking met de EU-landen wordt gewerkt aan de totstandkoming van onderzoek en (technologische) samenwerking in één Europese Onderzoeksruimte.
• In samenwerking met de EU-landen wordt hierdoor gewerkt aan het behalen van de Lissabon- en Barcelona doelstellingen voor 2010.
Tabel 16.8 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Nederlandse deelname in EU-KaderprogrammaBasiswaarde: de jaarlijkse NL-bijdrage aan de EU; de mate van succesvolle participatie in EU-projecten | + 0,2% | Er wordt gestreefd naar een positief verschil tussen de Nederlandse bijdrage aan de EU en het retourpercentage | ||||||
Bron: Nederland en het Zesde Kaderprogramma, tussenbalans 2003–2004, SenterNovem, EG-Liaison, juni 2005 | ||||||||
2. Internationale samenwerking bij publicerenBasiswaarde: 43,5% (2001); internationale co-publicaties als aandeel van alle publicaties | Het aandeel co-publicaties bedroeg in de periode 2000–2003 44,3%. Streven is het aandeel internationale co-publicaties minimaal op het niveau van 2001 te handhaven en zo mogelijk te vergroten. | |||||||
Bron: NOWT/CWTS. |
Indicator 1: de basiswaarde is de jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan de EU-begroting. Dit om niet afhankelijk te zijn van mogelijke schommelingen in het bijdragepercentage, bijvoorbeeld door toename van het aantal lidstaten. De toetreding van nieuwe lidstaten was de oorzaak van een lagere score in KP6. De inzet voor KP7 (2007–2013) zal zijn de Nederlandse streefwaarde te realiseren ondanks de aanzienlijke budgettoename van het KP7 inclusief de nieuwe instrumenten zoals de European Research Council. Analyse over deelname KP6 inclusief jaaranalyse 2005 volgen in november 2006.
Te overwegen is om een dergelijke indicator ook te hanteren voor de Nederlandse deelname aan ESO en CERN. Bekeken zal worden of de juiste gegevens hiervoor beschikbaar zijn.
De positie van het Nederlandse onderzoek in internationale context wordt verder kwantitatief geïndiceerd aan de hand van de indicatoren genoemd onder operationele doelstelling 16.3.1. Uit gegevens blijkt ook dat de citatiescore van wetenschappelijke publicaties hoger is wanneer er sprake is van internationale wetenschappelijke samenwerking tussen onderzoekers. Het behalen van prestaties in het kader van deze operationele doelstelling is bij uitstek iets is dat zich over de lange termijn uitstrekt, en samenhangt met externe effecten van (inter-)nationale ontwikkelingen.
Indicator 2: De indicator is niet direct door de overheid te beïnvloeden, deze is afhankelijk van het samenwerkingsgedrag van onderzoekers. Indirecte beïnvloeding is mogelijk door onderzoekers te ondersteunen bij bijvoorbeeld de participatie aan projecten het EU-Kaderprogramma.
16.4 Overzicht evaluatieonderzoeken onderzoek en wetenschapsbeleid
Algemene/operationele doelstelling | Onderwerp | Planning onderzoek | Soort onderzoek |
---|---|---|---|
16.3.1 Zorgen voor een goede toerusting en bekostiging van het onderzoeksstelsel | • functioneren instelling KNAW | • Eind 2006 of 2007 | • Externe ex-post evaluatie |
• functioneren instelling NWO | • 2007 | • Externe ex-post evaluatie | |
• Anno | • 2011 | • Ex-post evaluatie | |
16.3.2 Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst | • Bsik projecten | • Start mei 2007, afronding najaar 2007 | • Ex-post evaluatie |
• NROG (NGI) | • Start maart 2006, afronding maart 2007 | • Ex-post evaluatie | |
• ICTregieorgaan | • 2007 | • mid-term review | |
• 2009 | • Ex-post eindevaluatie | ||
• Rathenau Instituut | • Zomer 2007 | • Ex-post evaluatie | |
16.3.3 Zorgen voor instroom, behoud en doorstroom van talentvolle onderzoekers | • Vernieuwingsimpuls(VI) | • Start najaar 2006, afronding in 2007 | • Ex-post evaluatie |
• Beleidsdoorlichting O.D. gekoppeld aan evaluatie VI | |||
• Rubicon | • Start voorjaar 2007, afronding eind 2007 | • Ex-post evaluatie | |
• Start voorjaar 2010, afronding voorjaar 2010 | • Ex-post eindevaluatie | ||
• Aspasia | • Start voorjaar 2008, afronding zomer 2008 | • Ex-post evaluatie | |
16.3.4 Intensiveren van wetenschap en techniekcommunicatie | • NEMO | • Eind 2007 | • Ex-post evaluatie |
16.3.5 Bevorderen nationale coördinatie en internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek | • Bilaterale samenwerking Rusland | • Start zomer 2006, afronding voorjaar 2007 | • Ex-post evaluatie |
• Idem China | • Start eind 2006, afronding voorjaar 2007 | • Ex-post evaluatie | |
• Idem Indonesië | • Start eind 2008, afronding voorjaar 2009 | • Ex-post evaluatie |
ARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN
Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is. Worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Het betreft:
• Loonbijstelling;
• Prijsbijstelling;
• Nader te verdelen.
Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.
Tabel 17.1 Budgettaire gevolgen artikel 17 (bedragen x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 0 | 45 999 | – 7 500 | – 7 462 | – 7 977 | – 7 983 | – 7 988 |
– Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Uitgaven | 0 | 45 999 | – 7 500 | – 7 462 | – 7 977 | – 7 983 | – 7 988 |
1. Loonbijstelling | 0 | 3 444 | – 7 500 | – 7 462 | – 7 454 | – 7 460 | – 7 465 |
2. Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3. Nader te verdelen | 0 | 42 555 | 0 | 0 | – 523 | – 523 | – 523 |
Ontvangsten | 0 | 77 635 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De verdeling van de loonbijstelling vindt plaats volgens een verdeelsleutel die gebaseerd is op de loongevoeligheid van de uitgaven. Binnen OCW is de loonbijstelling naar de verschillende artikelonderdelen uitgedeeld. Het nog resterende deel betreft een taakstelling op de tranche 2007 voor de enveloppemiddelen.
Ook hier vindt de verdeling van de prijsbijstelling plaats volgens een verdeelsleutel op basis van de prijsgevoeligheid van de uitgaven. Voor 2006 is de prijsbijstelling uitgedeeld naar de departementen.
Binnen OCW is de prijsbijstelling naar de verschillende artikelonderdelen rekening gehouden met het afwijkende (hogere) wettelijk verplichte bijstellingspercentage op het materiële budget van het primair onderwijs en met het realloceren binnen de OCW-begroting van de prijsbijstelling tranche 2006 over de enveloppemiddelen. Daarnaast heeft OCW ook een aandeel (ongeveer € 7 miljoen structureel) in de taakstelling van € 23 miljoen voortvloeiende uit de moties van Algemene Politieke Beschouwingen ter dekking van de nota wijziging begroting 2006.
Indien er een maatregel wordt getroffen die een financieel effect heeft op meer dan één artikel, wordt het totale financiële effect op dit artikel geplaatst totdat de verdeling over de beleidsartikelen kan worden gemaakt. Het kan daarbij zowel gaan om beleidsintensiveringen als om bezuinigingen.
Ontvangsten die niet aan een beleidsartikel kunnen worden toegerekend, worden op dit artikel geraamd en verantwoord. Het bedrag in 2006 betreft de geraamde ontvangsten voortvloeiend uit de maatregelen van de Commissie Schutte en wordt gereserveerd voor de (gedeeltelijke) financiering van het transitietraject inburgering.
ARTIKEL 18. MINISTERIE ALGEMEEN
In onderstaande tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van artikel 18 ministerie algemeen geraamd.
Tabel 18.1 Budgettaire gevolgen artikel 18 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 117 101 | 134 785 | 118 173 | 114 227 | 110 637 | 109 266 | 109 228 |
Uitgaven | 118 003 | 134 785 | 118 173 | 114 227 | 110 637 | 109 266 | 109 228 |
Niet toe te rekenen uitgaven bestuursdepartement | 112 557 | 108 398 | 106 810 | 107 218 | 105 848 | 105 810 | |
Apparaatskostenonverdeeld | 22 228 | 9 775 | 7 417 | 3 419 | 3 418 | 3 418 | |
Ontvangsten | 3 455 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 |
Op het artikel ministerie algemeen, onderdeel bestuursdepartement, staan apparaatskosten van de niet beleidsdirecties. Daarnaast worden hier de centrale kostenposten voor onder andere huisvesting, automatisering, voorlichting, bezwaarschriftencommissie enz. begroot.
18.2 Apparaatskosten onverdeeld
Op dit artikelonderdeel worden de kosten geraamd die het bestuursdepartement en de uitvoeringsorganisaties maken voor de invoering van OCW brede projecten.
Met het veranderprogramma OCW Verandert! (2006–2007) worden verdere stappen genomen om het departement te innoveren. Doel van het programma is: een OCW dat enerzijds flexibel inspeelt op wisselende maatschappelijke vragen en prioriteiten en dat anderzijds haar stelselverantwoordelijkheid op een efficiënte wijze invult. Deze stelselverantwoordelijkheid wordt in het kader van governance onder de loep genomen: welke rollen en verantwoordelijkheden heeft de rijksoverheid, welke de instellingen, de leerlingen en alle andere betrokkenen? De uitgangspunten en principes die in 2006 op het gebied van governance, Geïntegreerd Toezicht en Kennis en Innovatie verder worden uitgewerkt, krijgen in 2007 hun beslag in de organisatie(structuur) en werkwijze van het departement. Voorbeelden daarvan zijn:
• Het flexibiliseren van beleids- en ondersteunende capaciteit binnen OCW;
• Het integreren van toezichtstaken;
• Het verschuiven van aanbodgerichte naar vraaggestuurde beleidsontwikkeling;
• Het samenvoegen van de bedrijfsvoering binnen OCW.
Op dit artikel worden de apparaatuitgaven geraamd voor de inspecties van het ministerie: de Inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie. In de apparaatskosten van de Inspecties zijn begrepen alle kosten die gemoeid zijn met het functioneren van de inspecties, zowel kosten van personeel, materieel en huisvesting als uitbesteed onderzoek.
Door het uitvoeren van onderzoeken bij scholen en instellingen en het toezicht houden op de naleving van specifieke wetten beoordelen de Inspecties de kwaliteit van het onderwijs en leveren zij een bijdrage aan een juist gebruik, beheer en bewaring van cultureel erfgoed.
In onderstaande tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten aan apparaatskosten (personeel en materieel) geraamd.
Tabel 19.1 Budgettaire gevolgen artikel 19 (bedragen x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 47 970 | 48 976 | 46 745 | 46 412 | 46 313 | 46 305 | 46 303 |
Uitgaven | 47 970 | 48 976 | 46 745 | 46 412 | 46 313 | 46 305 | 46 303 |
Erfgoedinspectie | 2 441 | 2 831 | 2 669 | 2 662 | 2 662 | 2 662 | 2 663 |
Inspectievan het onderwijs | 45 529 | 46 145 | 44 076 | 43 750 | 43 651 | 43 643 | 43 640 |
Ontvangsten | 45 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
19.1 Inspectie van het Onderwijs
Voor het kalenderjaar 2007 zijn uitgaven voor een bedrag van € 44,1 miljoen opgenomen.
De in de beleidsnotitie governance beschreven ontwikkelingen zullen consequenties hebben voor het toezicht op het onderwijs. Dat dient aan te sluiten bij de horizontale dialoog van onderwijsinstellingen met de belanghebbenden. Kortom een ander toezicht, versterking van het interne toezicht en horizontale verantwoording bij de instellingen en tegelijkertijd verticaal toezicht door de overheid. Deze vorm van toezicht impliceert single audit, single information en risicogericht toezicht.
De risicoanalyse – door een geïntegreerd analyseteam (IvhO, CFI en AD) – zal voor een belangrijk deel de aard van het inspectiebezoek gaan bepalen.
De invoering van geïntegreerd toezicht wordt gefaseerd per onderwijssoort ingevoerd. In de bve sector per 1 augustus 2006 en in de sectoren vo en po respectievelijk per 1 januari 2007 en 1 augustus 2007.
In 2006 hebben de leden van het IG-beraad ter uitvoering van het kabinetsbeleid, een werkplan opgesteld waarin de activiteiten zijn opgenomen die de rijksinspecties ter uitvoering van het kabinetsbeleid in de komende periode zullen uitvoeren om de effectiviteit en de efficiency van het toezicht te verhogen en de toezichtlast te verminderen.
Een van de thema’s in dat plan is het Integraal Toezicht Jeugdzaken, waarbij de Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Inspectie Werk en Inkomen een integrale werkwijze hebben ontwikkeld.
In het Jaarwerkplan 2007 wordt de wijze waarop de Inspectie aan haar opdracht voldoet beschreven, alsmede de activiteiten die daarvoor nodig zijn en de producten die daarvan het resultaat zijn.
De Erfgoedinspectie waakt op nationaal niveau over het behoud en beheer van roerend cultureel erfgoed en onroerende monumenten en de kwaliteit van archeologisch onderzoek, en ziet toe op de vorming van rijksarchieven. De inspectie is in 2005 ontstaan uit een fusie van de Inspectie Cultuurbezit (ICB), de Rijksarchiefinspectie (RAI), de Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA) en de Rijksinspectie voor de Monumentenzorg (RIM).
De Erfgoedinspectie houdt toezicht op onder andere:
• de naleving van de Wet behoud cultuurbezit; de rijkscollecties in beheer bij de musea, het verlenen van vergunning voor de uitlening van beschermde cultuurvoorwerpen en het verlenen van exportvergunningen voor cultuurgoederen;
• de naleving van de Archiefwet; de kwaliteit van archiefvorming en beheer van de Hoge Colleges van Staat, de ministeries en de zelfstandige bestuursorganen;
• de naleving van de Monumentenwet; enerzijds ten aanzien van archeologische monumenten, opgravingen en vondsten en anderzijds ten aanzien van de gebouwde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten.
Door risicoanalyses, proportioneel toezicht en samenwerking met andere handhavers tracht de Erfgoedinspectie met de, mede vanwege de taakstellingen, beperkte middelen de bestaande inspectiecapaciteit optimaal te benutten. De Erfgoedinspectie levert als onderdeel van het gehele bestel een bijdrage aan een juist gebruik, beheer en bewaring van cultureel erfgoed.
Op dit artikel worden de apparaatsuitgaven geraamd voor de adviesraden van het ministerie: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur en de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid. In de apparaatskosten van de adviesraden zijn begrepen alle kosten die gemoeid zijn met het functioneren van de adviesraden, waaronder onder andere de vacatiegelden voor de leden van de raden, personele en materiële kosten voor de ondersteunende secretariaten en kosten van uit te besteden onderzoek.
De adviesraden verstrekken als onafhankelijke organen adviezen en voeren (deels) verkenningen uit ten behoeve van regering en parlement. Zij kunnen in verschillende fasen van de beleidsontwikkeling een rol spelen, variërend van een verkenning over toekomstige ontwikkelingen tot en met een advies over een afgerond wetsontwerp.
In onderstaande tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten aan apparaatskosten (personeel en materieel) geraamd.
Tabel 20.1 Budgettaire gevolgen artikel 20 (bedragen x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Verplichtingen | 6 908 | 7 956 | 6 755 | 6 728 | 6 781 | 6 781 | 6 781 |
Uitgaven | 6 908 | 7 956 | 6 755 | 6 728 | 6 781 | 6 781 | 6 781 |
Onderwijsraad | 2 334 | 2 770 | 2 574 | 2 570 | 2 588 | 2 588 | 2 588 |
Raad voor cultuur | 2 930 | 3 544 | 3 270 | 3 249 | 3 275 | 3 275 | 3 275 |
AWT* | 1 644 | 1 642 | 911 | 909 | 918 | 918 | 918 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
* Vanaf 2007 is nog geen bijdrage in de kosten van het Ministerie van Economische Zaken opgenomen.
Gedurende de huidige zittingsperiode (2005–2008) werkt de Onderwijsraad op basis van de hoofdlijnen van een meerjaren adviesprogramma. Bij de voorbereiding van dit programma zijn alle relevante actoren binnen en buiten het onderwijs betrokken.
Het gaat om de volgende programmalijnen:
• Markt, staat en maatschappij: kenniseconomie;
• Markt, staat en maatschappij: maatschappelijke opdracht van het onderwijs;
• Financiering en bekostiging;
• Organisatie: ontwikkeling van scholen en leraren;
• Aanbod, speciale groepen en sectoren.
De aanpak van de raad kenmerkt zich door een interactieve, internationaal georiënteerde en pro-actieve benadering.
Naast het opstellen van adviezen en verkenningen organiseert de raad seminars en verzorgen de raadsleden en stafmedewerkers presentaties over de adviezen van de raad. De concretisering van de activiteiten van de Onderwijsraad voor 2007 is te vinden in het werkprogramma 2007.
De Onderwijsraad brengt in 2006 naar verwachting 10 adviezen en verkenningen uit en publiceert circa 4 studies. Het werkprogramma voor 2007 moet nog worden vastgesteld. Ook buiten het werkprogramma om kunnen zowel de minister als de Tweede Kamer adviesvragen aan de Onderwijsraad voorleggen.
De Raad voor Cultuur legt zich in 2007 onder andere toe op de voorbereiding van het Cultuurnota Advies 2009–2013. Onderwerpen daarbinnen zijn de categorale functies op basis van de notitie Verschil maken en een analyse van de basisinfrastructuur.
Parallel daaraan worden monitor gesprekken gevoerd met de gesubsidieerde culturele instellingen en zal voorstellingsbezoek plaatsvinden.
Tevens levert de Raad voor Cultuur weer vele uitvoeringsadviezen op het gebied van archiefvorming, monumentenzorg en de advisering in het kader van de wet tot behoud van cultuurbezit. In het kader van de adviesfunctie gaat de Raad zich meer dan in het verleden profileren door het organiseren van debatten en het uitgeven van publicaties.
20.3 Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid
De AWT brengt gevraagd en ongevraagd adviezen uit over hoofdlijnen in het wetenschaps- en innovatiebeleid. Met het gros van zijn adviezen beweegt de AWT zich op de beleidsterreinen van de minister van OCW (verantwoordelijk voor wetenschapsbeleid) en de minister van EZ (verantwoordelijk voor innovatiebeleid). Omdat kennis, onderzoek en innovatie natuurlijk ook van belang zijn op andere beleidsterreinen, adviseert de Raad ook met enige regelmaat andere ministers, als ook de Tweede Kamer. De Raad werkt dus zeker niet uitsluitend voor de minister van OCW. De helft van het budget van de Raad is dan ook afkomstig van de minister van OCW, de andere helft van EZ.
De AWT brengt in 2007 naar verwachting 4 tot 6 adviezen uit en enkele achtergrondstudies c.q. werkdocumenten.
5. DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF
De bedrijfsvoering van OCW is de afgelopen jaren duidelijk verbeterd. Dit uit zich onder andere in de resultaten van het rechtmatigheidsonderzoek van de Algemene Rekenkamer over 2005, waarin geen nieuwe onvolkomenheden zijn geconstateerd. Ook zijn twee van de vier door de Algemene Rekenkamer in het rechtmatigheidsonderzoek over 2004 geconstateerde onvolkomenheden opgelost: het contractbeheer en het personeelskostenbeheer bij het bestuursdepartement.
Voor wat betreft de twee resterende onvolkomenheden van 2004 worden de volgende stappen gezet:
• Ten aanzien van de interne controle bij CFI zal OCW erop toezien dat CFI in 2006 nog zorgt voor de verdere verbetering van de interne controle waardoor fouten tijdig gesignaleerd en gecorrigeerd kunnen worden. Eind 2006 moeten alle productiedossiers voldoen aan de recent gereed gekomen richtlijn.
• Ten aanzien van het beheer kunstvoorwerpen van het Rijk heeft OCW in 2005 veel gedaan om vermiste kunstvoorwerpen te traceren en een nieuw beheersysteem in te voeren. Voor de zomer 2006 heeft besluitvorming plaatsgevonden over de conceptregeling Materieelbeheer museale voorwerpen, gevolgd door implementatie in de tweede helft van 2006. Om vermissingen in de toekomst te voorkomen heeft OCW het beheersysteem verbeterd. Zo is het selectiebeleid voor bruikleennemers verscherpt en wordt de omvang van de collectie verkleind met 20 000 objecten in de komende 4 jaar.
In deze bedrijfsvoeringsparagraaf wordt aangegeven hoe OCW zich meer gaat richten op de governance in den brede en zijn processen op deze besturingsfilosofie gaat afstemmen.
OCW spant zich in om de kwaliteit van de informatie over de (relatie tussen) doelstellingen, gewenste resultaten en maatschappelijke effecten op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschap verder te verbeteren. Voortbouwend op deze brief aan de Tweede Kamer met indicatoren per operationele doelstelling in aanvulling op de begroting 2006 vindt u ook in deze begroting prestatie- en effectindicatoren terug.
In de publicatie «Bestel in Beeld» wordt, met de belangrijkste prestatie- en effectindicatoren, de vinger aan de pols van de kwaliteit van de OCW-stelsels gehouden. Deze publicatie is onderdeel van de reeks «Kerncijfers OCW» en is verschenen gelijktijdig met het departementaal jaarverslag.
Voor 2007 ontwikkelt OCW een Kernmonitor die via internet aan een breed publiek inzicht geeft in de werking van de stelsels. Tevens staat, in het licht van de nieuwe besturingsfilosofie voor het onderwijs, de verdere ontwikkeling van indicatoren voor de stelselverantwoordelijkheid van de minister en het verticale toezicht op de instellingen op het programma. In overleg met de stakeholders zal de ontwikkeling van benchmarks, als onderdeel van de horizontale verantwoording door instellingen, worden gestimuleerd.
Ontwikkelingen in het toezicht
In oktober 2005 heeft het kabinet de nota Kaderstellende Visie op Toezicht II uitgebracht. Als vervolg hierop is afgesproken dat elk departement aangeeft hoe het toezicht (meer) selectief, slagvaardig en samenwerkend kan worden ingericht. Diverse politieke ontwikkelingen zijn op dit vlak gaande, onder andere de motie Aptroot die vraagt om een bundeling van Inspecties en het rapport Alders met aanbevelingen over heroriëntatie van gemeentelijk, provinciaal en rijkstoezicht. Binnen OCW is hierop een departementale visie ontwikkeld voor de komende (vijf) jaren over het houden van toezicht door de toezichthouders van OCW. In de Visie komen onderwerpen aan de orde als de gevolgen van governance voor de inrichting van het toezicht, hoe het interventiebeleid (sanctiebeleid) verder kan worden ingevuld en de samenwerking tussen de verschillende toezichthouders binnen OCW.
Integraal uitvoeren van toezicht en handhaving
Het project Geïntegreerd Toezicht bestaat uit drie fasen.
De eerste fase (de samenwerking tussen de toezichthouders Inspectie van het Onderwijs, CFI en Auditdienst op basis van de principes van single information en single audit) wordt in het schooljaar 2006–2007 afgerond. Dit houdt in dat de risicoprofielen en het gezamenlijk toezicht in pilots met scholen en schoolbesturen worden getest. Daarna wordt het proces van geïntegreerd toezicht de reguliere manier van toezicht houden. In de bve-sector gaat het geïntegreerd toezicht in augustus 2006 van start, in het voortgezet onderwijs vanaf januari 2007 en in het primair onderwijs vanaf augustus 2007.
In fase twee wordt het toezicht vanuit IvhO, CFI en AD gebundeld in één organisatie. Daarbij zal ook worden verkend of in het ho het mogelijk is om het toezicht vanuit de NVAO in deze samenwerking te betrekken.
De toezichthouders werken steeds meer samen, de werkprocessen zijn steeds meer onderling verweven. Single information en single audit worden dan dus uitgevoerd vanuit een single organisation. Het onderwijsveld zal dan dus te maken krijgen met één toezichthouder, en niet meer met drie:
• Eén frontoffice onderwijstoezicht
• Eén backoffice ondersteuning onderwijstoezicht en bedrijfsvoering. Het gaat dan met name om analyse-activiteiten, de ontwikkeling van risicoprofielen, de ontwikkeling van nieuwe toezichtvormen en -instrumenten en de inrichting van een gemeenschappelijke bedrijfsvoering.
Fase drie betreft een uitbreiding van (sanctie)bevoegdheden van de toezichthouder. De Onderwijsraad heeft in haar advies over Doortastend Onderwijstoezicht aanbevolen «de handhavende, interveniërende functie van de Inspectie van het Onderwijs nader te profileren». In de OCW-brief aan de TK over «Visie op Toezicht» is een «interventieladder» uitgewerkt. Daarin staan de verschillende mogelijke interventies (sancties) voor scholen die de regels overtreden, oplopend naar zwaarte van de sanctie. Bestraffing staat daarbij niet voorop: in het bijzonder wordt ingezet op maatregelen die bevorderend werken op de naleving ervan. Ook positieve sancties behoren daarbij tot de mogelijkheden. Ook staat er in dat stuk de bestuurlijke rolverdeling bij wie die interventiemogelijkheden liggen: bij de minister resp. bij de toezichthouder. De toezichtorganisatie zal aan deze uitbreiding van de handhavende rol van het toezicht worden aangepast.
In het kader van een sluitend toezicht op het onderwijs en de handhaving ervan heeft CFI het toezichtportaal voor het voortgezet onderwijs gebouwd in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs, de Auditdienst van OCW. Voorop hierbij staat informatie over de kwaliteitsbeoordelingen van de school bij eerdere inspecties en informatie van CFI op basis van de jaarverslaggeving, alsmede meer algemene gegevens over leerlingaantallen en personeelsformatie. Het portaal is nu beschikbaar voor het voortgezet onderwijs en wordt uitgebreid naar de overige sectoren en voorzien van meer informatie die het proces van geïntegreerd toezicht moet ondersteunen.
Ontwikkelen en implementeren informatiebeleid; van verticaal naar horizontaal
Waar de afgelopen jaren in het teken stonden van het stroomlijnen van informatie tussen bestuursdepartement en informatieleveranciers (Cfi, IB-GROEP, CBS etc...), gaat OCW nu een stap verder met het informatiebeleid: het beter benutten en ontsluiten van informatie voor de samenleving. OCW geeft daarmee verder invulling aan de «andere overheid»; een slagvaardig en krachtig informatiebeleid dat de samenleving centraal stelt en aansluit bij de governancedoelstellingen van OCW. Met de besturingsfilosofie «governance» is er een impuls gegeven aan het informatiebeleid. Uitgangspunt hierbij is gebruiker centraal, waarbij voor de informatievormgeving geldt: «De informatie(vormgeving) draagt bij aan de vermindering van administratieve lasten, versterkt de horizontale verantwoording, ondersteunt proportioneel verticaal toezicht, legt de verantwoordelijkheid bij de scholen zelf, is transparant, efficiënt, gebruiksvriendelijk, en is waar nodig en mogelijk geharmoniseerd.»
OCW hanteert in 2007 de volgende principes in het informatiebeleid: eenmalige gegevens bevraging, hergebruik van informatie, maar ook het vinden van overheidsinformatie, ongeacht de wijze waarop de overheid wordt benaderd. In 2007 zal concreet gekeken wordt naar projecten die gericht zijn op bovensectorale trajecten (bijvoorbeeld een leven lang leren, doorlopende leerlijnen en de operatie Jong), benchmarks, informatie ten behoeve van publieke verantwoording, de betrouwbaarheid van informatie en de toegankelijkheid en onafhankelijkheid van informatie. Veel informatie is op dit moment nog niet openbaar. Met het project publieksinformatie wordt daar invulling aan gegeven.
Daarnaast zal in 2007 verder worden gewerkt aan de invoering van het onderwijsnummer in het po en HO. Het onderwijsnummer legt de basis voor eenmalige gegevenslevering door de onderwijsinstellingen. Voorts draagt het onderwijsnummer bij aan betere beleidsinformatie. Het burgerservicenummer vervangt het sofi-nummer op dezelfde manier als nu bij het onderwijsnummer het geval is.
CFI richt onder meer de instellingsportalen in om onderwijsinstellingen inzicht te geven in bekostigings-, wetgevings- en benchmark informatie op maat voor de desbetreffende instelling (hiervoor zijn onder de titel servicegericht uitvoeren enveloppe middelen beschikbaar gesteld).
Het doel van een portaal is onderwijsinstellingen tijdig te informeren zodat de administratieve lasten voor de scholen minder worden. Voor het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie zijn deze portalen gerealiseerd. In 2006 volgt het portaal voor het primair onderwijs. Dat valt samen met de invoering van de lumpsum in deze sector. Met de simulatietool kan een instelling via het portaal mijnCFI.nl een vergelijking maken tussen de lumpsumvergoeding in het primair onderwijs (lspo) en de declaratiebekostiging. Het is mogelijk – indicatief – de totale lumpsumfinanciering per school voor meerdere jaren berekenen. Het portaal MijnCFI.nl wordt het elektronisch loket voor alle administratieve handelingen die tussen CFI en de scholen interactief plaatsvinden: van het verzamelen van gegevens die CFI verkrijgt bij het bekostigen en de verantwoording. De website ontsluit actuele en correcte bekostigings-, management- en benchmarkinformatie.
Voor de onderwijsdirecties richt CFI daarnaast beleidsportalen in met informatie over financiën, deelnemers en instellingen en andere beleidsrelevante informatie, deels afkomstig van derden. De beleidsportalen (en alle andere portalen) betrekken de beleidsinformatie uit één datawarehouse (bij CFI). Daarmee is de eenduidigheid van cijfers gediend en wordt voorkomen dat hetzelfde werk op verschillende plaatsen wordt uitgevoerd. Alle beleidsportalen worden nog in 2006 opgeleverd.
Kernpunten uit het veranderprogramma OCW Verandert! (2006–2007) zijn: een organisatie die enerzijds flexibel inspeelt op wisselende maatschappelijke vragen en prioriteiten en die anderzijds de stelselverantwoordelijkheid conform de uitgangspunten van de governancefilosofie op een efficiënte wijze invult. In 2007 beslaan de stappen het verder uitwerken van het project Governance en Harmonisatie Onderwijswetgeving enerzijds en het project Kanteling en Bundeling anderzijds.
In 2007 zal het ministerie, mede op basis van de wetgevingsnotitie die in oktober 2006 aan de Kamer wordt aangeboden, de interactie met de verschillende belanghebbenden in het onderwijs voortzetten. Het resultaat zal worden verwerkt in het dossier voor de nieuwe minister, met daarin de voor governance en wetgeving belangrijkste politieke keuzen.
Verder vindt in 2007 de verdere uitwerking en implementatie plaats van de eind 2006 vast te stellen ontwerpen op het gebied van:
• Het bundelen van de bedrijfsvoering binnen OCW;
• Het flexibiliseren van beleids- en ondersteunende capaciteit binnen OCW;
• Het kantelen van OCW: van aanbod- naar vraaggestuurde beleidsontwikkeling.
De uitwerking en implementatie zal extra kosten met zich meebrengen. Te denken valt dan aan onderzoekskosten, scholingskosten en eventueel kosten ten behoeve van sociaal flankerend beleid.
OCW gaat ook in 2007 verder met werken met behulp van het INK-managementmodel. Dit model bevordert, zo is gebleken, de resultaatgerichtheid en de oriëntatie op voortdurend verbeteren van het eigen functioneren. Het departement is bezig met de tweede ronde van zelfevaluaties van alle eenheden met het medewerkertevredenheidsonderzoek en met een extern waarderings- en behoeftenonderzoek in 2007 bij de directe beleidspartners. De bedrijfsvoering krijgt ook verbeterimpulsen door interne klantonderzoeken en door de ontwikkeling van de benchmark bedrijfsvoering Rijksdienst.
Bekeken wordt verder voor de primaire processen (invulling en onderhoud van de beleidsprocessen) hoe de mening van de «eindgebruikers» van voorzieningen waar OCW mee van doen heeft beter in kaart kan komen. Ook ontleent OCW gaandeweg criteria aan het INK-managementmodel voor het inrichten van de werkprocessen en de interactiviteit van beleid. Zo is bijvoorbeeld de nieuwe besturingsfilosofie tot stand gekomen met veel externe inbreng.
IBO Controletoren en Regeldruk
Het IBO Regeldruk en Controletoren wordt onder andere geïmplementeerd door de invoering van de rechtmatigheidverklaring nieuwe stijl met ingang van het verslagjaar 2006. Dit betekent dat de manager de rechtmatigheidsverklaring afgeeft, waarna de AD dit controleert en daarna een getrouw beeld verklaring afgeeft. Er is gekozen voor vier pilots in 2006 bij eenheden met uiteenlopende settings wat betreft (financiële) uitvoering van beleid: bij twee eenheden wordt het beleid uitgevoerd door een ZBO en een Agentschap, de andere twee verzorgen zelf de uitvoering. Het doel is dat OCW over de begrotingsuitvoering een «IBO-proof» rechtmatigheidverklaring kan afgeven, zoveel mogelijk al in het jaarverslag 2006 en integraal in het jaarverslag 2007.
De centrale onderzoeksvragen in de pilots zijn:
• wat is de informatiebehoefte van een eenheid om over de begrotingsuitvoering 2006 een «IBO-proof» rechtmatigheidverklaring te kunnen afgeven?;
• welke wijzigingen ontstaan er in de verhouding tussen FEZ en AD enerzijds en de directies anderzijds?.
Zoals uit onderstaande tabel blijkt heeft OCW de afgesproken personeelsreductie per 31 december 2006 (taakstelling Balkenende I en II) gehaald. De toegestane formatie van het departement is 2795 fte. In de afgelopen periode is geconstateerd dat de termijn tussen het ontstaan van een vacature en de vervulling hiervan, zodanig ruim is dat de feitelijke bezetting per april 2006 2725 fte bedraagt. Dit heeft ongewenste effecten, ondermeer ten aanzien van de werkdruk. OCW streeft er naar vacatures sneller te vervullen en de feitelijke bezetting (vrijwel) gelijk te krijgen met de toegestane formatie.
Overzicht fte’s | Formatie per juli 2002 | Feitelijke bezetting april 2006 * | Toegestane formatie per 31 december 2006 |
Bestuursdepartement | 1 481 | 1 229 | 1190 |
Inspecties | 510 | 465 | 486 |
Cultuurdiensten | 453 | 418 | 398 |
Adviesraden | 68 | 60 | 64 |
Agentschappen | 803 | 553 | 657 |
Totaal | 3 315 | 2 725 | 2795 |
Toelichting
* Exclusief Herplaatsingkandidaten (26)
6. DE DIENSTEN DIE EEN BATEN-LASTEN STELSEL VOEREN
1. CENTRALE FINANCIËN INSTELLINGEN
Tabel 1 Begroting 2007 CFI (x € 1 000) | |
---|---|
2007 | |
Totaal baten | 44 168 |
Totaal lasten | 44 168 |
Saldo van baten en lasten | 0 |
Totaal kapitaalontvangsten | 0 |
Totaal kapitaaluitgaven | – 2 507 |
CFI begroot voor 2007 een exploitatiesaldo van nul. De kapitaalontvangsten zijn gelijk aan nul; de kapitaaluitgaven zijn gelijk de aflossing leningen. De investeringen zijn niet in de begroting opgenomen, omdat CFI voor 2007 nog geen leenfaciliteit heeft aangevraagd.
Tabel 2 Begroting baten en lasten CFI (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Baten | |||||||
Opbrengst moederdepartement | 70 709 | 43 770 | 43 318 | 43 318 | 43 318 | 43 318 | 43 318 |
Opbrengst overige departementen | 1 739 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbrengst tweeden/derden | 1 089 | 1 189 | 800 | 200 | 200 | 200 | 200 |
Rentebaten | 132 | 100 | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 |
Buitengewone baten | 2 213 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totale baten | 75 882 | 45 059 | 44 168 | 43 568 | 43 568 | 43 568 | 43 568 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | 44 307 | 40 750 | 39 388 | 38 678 | 38 818 | 38 358 | 38 928 |
– personele kosten | 28 642 | 26 689 | 26 838 | 26 838 | 26 838 | 26 838 | 26 838 |
– materiële kosten | 15 665 | 14 061 | 12 550 | 11 840 | 11 980 | 11 520 | 12 090 |
Rentelasten | 41 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 |
Afschrijvingskosten | 2 589 | 3 359 | 3 600 | 3 710 | 3 570 | 4 030 | 3 460 |
– materieel | 2 589 | 3 359 | 3 600 | 3 710 | 3 570 | 4 030 | 3 460 |
– immaterieel | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Dotaties voorzieningen | 304 | 450 | 680 | 680 | 680 | 680 | 680 |
Buitengewone lasten | 1 838 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totale lasten | 75 124 | 45 059 | 44 168 | 43 568 | 43 568 | 43 568 | 43 568 |
Saldo van baten en lasten | 758 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting op de begroting van baten en lasten
De diensten die CFI verricht voor de in de begroting opgenomen bedragen zullen jaarlijks worden vastgesteld in een prestatiecontract met de opdrachtgever OCW. In deze opbrengst is nog geen dekking voor de beoogde interne projectcapaciteit CFI voorzien. Het normaalvolume van 40 fte wordt vooralsnog incidenteel gedekt. Over een structurele oplossing zijn OCW en CFI nog in gesprek.
Het betreft hier diensten voor andere opdrachtgevers dan het Ministerie van OCW, zoals het Participatiefonds. Vanaf 2008 zijn de opbrengsten Participatiefonds op nul geraamd, aangezien CFI vanaf dat jaar geen zekerheid meer heeft over deze werkzaamheden.
Het betreft hier een expertraming op basis van uitkomsten uit het verleden.
Buitengewone baten zijn baten die geen betrekking hebben op het lopende boekjaar. De buitengewone baten zijn met ingang van 2007 op nul gesteld, omdat de nog te betalen bedragen bij vaststelling van jaarrekening CFI steeds zuiverder worden vastgesteld.
De personeelskosten 2007 zijn gebaseerd op een gemiddelde bezetting van 426 fte in 2007 met een gemiddelde prijs per fte van € 63 000, inclusief persoonsgebonden budgetten.
De materiële kosten bestaan grotendeels uit vaste lasten. Majeure posten zijn huur gebouw € 3,4 miljoen, facilitaire kosten € 2,9 miljoen, beheer en exploitatie van geautomatiseerde systemen (inclusief Gefis) € 5,6 miljoen, de kosten voor informatieleveringen € 0,8 miljoen.
De rentelasten CFI vloeien voort uit rente en aflossingsdragend vermogen.
De afschrijvingskosten betreffen alleen materiële vaste activa. De gehanteerde afschrijvingstermijnen bedragen 10 jaar voor meubilair, 3 jaar voor hard- en software en 5 jaar voor bedrijfsondersteunende systemen.
De dotaties voorzieningen betreffen personeel. CFI is sinds 2000 zelf financieel verantwoordelijk voor individuele gevallen wachtgeld.
Buitengewone lasten zijn lasten die geen betrekking hebben op het lopende boekjaar. De buitengewone lasten zijn met ingang van 2007 op nul gesteld, omdat de nog te betalen bedragen bij vaststelling van jaarrekening CFI steeds zuiverder worden vastgesteld.
Tabel 3 Kasstroomoverzicht CFI (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Rekening courant RHB 1 januari (inclusief deposito) | 20 459 | 17 084 | 9 221 | 9 864 | 11 178 | 13 034 | 15 634 |
2. Totaal operationele kasstroom | – 477 | – 4 834 | 3 150 | 3 260 | 3 120 | 3 580 | 3 010 |
3a Totaal investeringen (–) | – 2 529 | – 2 400 | 0 | 0 | 0 | 00 | |
3b Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3. Totaal investeringskasstroom | – 2 529 | – 2 400 | 0 | 0 | 0 | 00 | |
4a. Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b. Eenmalige storting door moederdepartement (+) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4c. Aflossingen op leningen (–) | – 1 969 | – 3 029 | – 2 507 | – 1 947 | – 1 263 | – 980 | – 620 |
4d. Beroep op leenfaciliteit(+) | 1 600 | 2 400 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4. Totaal financieringskasstroom | – 369 | – 629 | – 2 507 | – 1 947 | – 1 263 | – 980 | – 620 |
Rekening courant RHB 31 december | 17 084 | 9 221 | 9 864 | 11 178 | 13 034 | 15 634 | 18 024 |
Toelichting op het kasstroomoverzicht van CFI
CFI heeft voor 2007 en verder nog geen leenfaciliteit aangevraagd. Derhalve zijn in het kasstroomoverzicht de investeringen CFI voor deze jaren op nul gesteld. CFI heeft in de begroting wel de geraamde afschrijvingskosten opgevoerd voor een zo getrouw mogelijk beeld.
Tabel 1 Begroting Nationaal Archief (bedragen x € 1 000) | |
---|---|
Begroting 2007 | |
Totaal baten | 22 268 |
Totaal lasten | 22 268 |
Saldo van baten en lasten | 0 |
Kapitaalontvangsten | 5 950 |
Kapitaaluitgaven | – 6 607 |
Tabel 2 Begroting Nationaal Archief van baten en lasten voor het jaar 2007 (bedragen x € 1000) (prijspeil 2006) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Actualisatie 2005 | Begroting 2006 | Begroting 2007 | Begroting 2008 | Begroting 2009 | Begroting 2010 | Begroting 2011 | |
Baten | |||||||
Opbrengst OCW | 14 514 | 15 065 | 20 589 | 17 180 | 16 734 | 16 734 | 16 735 |
Opbrengst overige dept. 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Opbrengst derden | 1 296 | 907 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 |
Rentebaten | 45 | 15 | 15 | 15 | 15 | 15 | 15 |
Buitengewone baten | 1 068 | 2 633 | 964 | 674 | 436 | 206 | 29 |
Exploitatiebijdrage | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal baten | 16 923 | 18 620 | 22 268 | 18 569 | 17 885 | 17 655 | 17 479 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | 16 682 | 17 881 | 21 164 | 16 804 | 16 213 | 15 909 | 15 732 |
– personele kosten | 7 840 | 8 170 | 8 006 | 7 985 | 7 960 | 7 931 | 7 931 |
– huisvesting | 3 583 | 3 691 | 3 691 | 3 691 | 3 691 | 3 691 | 3 691 |
– materiele kosten | 5 259 | 6 020 | 9 467 | 5 128 | 4 562 | 4 287 | 4 110 |
Rentelasten | 46 | 79 | 82 | 75 | 72 | 101 | 101 |
Afschrijvingskosten | 665 | 880 | 1 022 | 1 690 | 1 600 | 1 645 | 1 645 |
– materieel | 665 | 880 | 1 022 | 1 690 | 1 600 | 1 645 | 1 645 |
– immaterieel | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Dotaties voorzieningen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Buitengewone lasten | 90 | 85 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal lasten | 17 483 | 19 193 | 22 268 | 18 569 | 17 885 | 17 655 | 17 478 |
Saldo van baten en lasten | – 560 | – 305 | 0 | 0 | 0 | 0 | 1 |
• Opbrengst OCW: deze bestaat uit een kostendekkende bijdrage voor de producten van het Nationaal Archief. De verhoging van de bijdrage vanaf 2007 is het gevolg van het bij de Voorjaarsnota verkregen incidentele (2007) en structurele (vanaf 2008) budget voor het digitale depot en het uitbreiden van de fysieke depotcapaciteit.
• Opbrengsten derden: deze bestaan uit detacheringen (€ 150 000), verhuur van depots en kantoorruimte (€ 200 000), inkomsten uit dienstverlening aan publiek (€ 100 000) en inkomsten uit zakelijke dienstverlening en declarabele uren (€ 250 000).
• Rentebaten: deze baten zijn begroot op basis van een vergoeding van 2%
• Buitengewone baten: deze bestaan uit vrijval van voorzieningen (€ 100 000, voorziening wachtgelden voormalige medewerkers) en subsidies (€ 864 000).
• Personele kosten: deze post is gebaseerd op de vaste formatie van 129,9 fte. Tevens zijn de wachtgelden voor voormalige medewerkers en bijkomende personele kosten als reiskosten en opleidingen in deze post meegenomen.
De gemiddelde loonsom per personeelslid binnen de vaste formatie bedraagt hierbij € 54 700 per fte.
• Huisvesting: deze post bevat de kosten voor huur van het gebouw van het Nationaal Archief alsmede de met dit gebouw samenhangende exploitatiekosten.
• Materiële kosten: de piek in deze post in 2007 wordt veroorzaakt door de projecten voor het inrichten van een digitaal depot en het uitbreiden van de fysieke depotcapaciteit.
• Rentelasten: deze vloeien voort uit het beroep op de leenfaciliteit in voorgaande jaren. De gehanteerde rentepercentages zijn conform de rentebrief van het Ministerie van Financiën.
• Afschrijvingskosten: verhoging van deze kostenpost vanaf 2007 wordt veroorzaakt door de investeringen in het digitale en fysieke depot.
Tabel 3 Kasstroomoverzicht 2007 Nationaal Archief (bedragen x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Actualisatie 2005 | Begroting 2006 | Begroting 2007 | Begroting 2008 | Begroting 2009 | Begroting 2010 | Begroting 2011 | |
1. Rekening-courant RHB 1 januari (incl. deposito) | 3 539 | 4 222 | 4 210 | 4 575 | 5 663 | 6 511 | 6 754 |
2. Totaal operationele kasstroom | 291 | 575 | 1 022 | 1 690 | 1 600 | 1 645 | 1 646 |
3a –/– totaal investeringen | – 1 123 | – 1 000 | – 5 950 | – 750 | – 750 | – 2 250 | – 750 |
3b + /+ totaal boekwaarde desinvesteringen | 2 503 | ||||||
3. Totaal investeringskasstroom | 1 380 | – 1 000 | – 5 950 | – 750 | – 750 | – 2 250 | – 750 |
4a –/– eenmalige uitkering aan OCW | |||||||
+/+ Eenmalige storting door OCW | |||||||
-/- aflossing op leningen | – 988 | – 587 | – 657 | – 602 | – 752 | – 1 402 | – 1 402 |
+/+ beroep op leenfaciliteit | 1 000 | 750 | 750 | 750 | 2 250 | 750 | |
+/+ investeringsbudget depots | 5 200 | ||||||
4. Totaal financieringskasstroom | – 988 | 413 | 5 293 | 148 | – 2 | 848 | – 652 |
5. Rekening courant RHB per 31 december (incl. deposito) | 4 222 | 4 210 | 4 575 | 5 663 | 6 511 | 6 754 | 6 998 |
Toelichting op het kasstroomoverzicht
De liquiditeitspositie (rekening courant) van het Nationaal Archief zal de komende jaren een licht stijgende lijn vertonen. Voornaamste oorzaak hiervoor is gelegen in een verschil tussen afschrijvingen (onderdeel van de operationele kasstroom) en de aflossingen op leningen. Dit verschil is het gevolg van investeringen waarvoor geen beroep op de leenfaciliteit wordt gedaan, maar die worden gefinancierd vanuit het budget voor het digitale en fysieke depot.
Met dit budget hangen ook de hoge investeringen in 2007 (met vervangingsinvesteringen in 2010) samen. Verder hebben de investeringen vanaf 2006 voornamelijk betrekking op vervangingsinvesteringen op het gebied van ICT en inrichting van kantoor en studiezaal.
In het verdiepingshoofdstuk worden de bijstellingen van de begroting op het niveau van het artikel gepresenteerd. Het gaat hier om de veranderingen van de begroting ten opzichte van de ontwerpbegroting 2006. De bijstellingen die worden toegelicht gaan een bedrag van € 2,2 miljoen te boven en zijn beleidsmatig van aard. Dit betekent dat niet elk bedrag wordt toegelicht.
Voor de uitgaven en ontvangsten geldt dat de tabellen alleen zijn opgenomen als er mutaties hebben plaatsgevonden. Voor de verplichtingen zijn de tabellen opgenomen als de mutaties afwijken van de mutaties in de uitgaven. De FES-middelen zijn conform de richtlijnen opgenomen als technische mutaties (desalderingen). Het totaaloverzicht is toegelicht in de beleidsagenda.
De begroting bevat een aantal veranderingen die een gelijke toelichting kennen, maar op meerdere artikelen betrekking hebben. Het betreft hier de volgende onderwerpen:
1. Loonbijstelling tranche 2006;
2. Prijsbijstelling tranche 2006.
3. Kasschuif systeemvernieuwing IB-groep.
De loon- en prijsbijstelling tranche 2006 is uit de zogenaamde aanvullende posten in de Miljoenennota aan de OCW-begroting toegedeeld. Vervolgens worden deze bijstellingen over de verschillende artikelen verdeeld. De kabinetsbijdrage is bij Voorjaarsnota 2006 vastgesteld. Voor de loonbijstelling betreft het een bedrag van € 500 miljoen voor 2006 aflopend tot € 325 miljoen in 2011.
De uitdeling van de loonbijstelling over de beleidsartikelen is als volgt verwerkt:
Tabel 1 Verdeling loonbijstelling (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Primair onderwijs | 241 192 | 144 144 | 130 395 | 129 560 | 126 837 | 124 847 |
Voortgezet onderwijs | 104 861 | 84 886 | 77 525 | 76 191 | 74 073 | 72 664 |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 50 352 | 41 121 | 38 653 | 38 358 | 37 445 | 36 788 |
Hoger beroepsonderwijs | 33 131 | 29 402 | 28 489 | 28 653 | 28 286 | 28 048 |
Wetenschappelijk onderwijs | 42 697 | 37 862 | 37 682 | 37 981 | 37 718 | 37 445 |
Internationaal beleid | 184 | 162 | 167 | 169 | 169 | 170 |
Onderwijspersoneel | 2 877 | 3 232 | 3 250 | 3 242 | 3 306 | 3 314 |
Studiefinanciering | 947 | 837 | 848 | 870 | 878 | 882 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 243 | 213 | 213 | 215 | 214 | 215 |
Lesgelden | 101 | 90 | 90 | 91 | 91 | 92 |
Cultuur | 8 769 | 7 687 | 7 636 | 7 741 | 7 794 | 7 806 |
Media | 490 | 407 | 391 | 396 | 396 | 396 |
Onderzoek en wetenschappen | 10 056 | 8 444 | 8 247 | 8 554 | 8 549 | 8 537 |
Nominaal en onvoorzien | 1 244 | 1 224 | 1 209 | 1 217 | 1 211 | 1 206 |
Ministerie algemeen | 1 666 | 1 339 | 1 287 | 1 396 | 1 382 | 1 387 |
Inspecties | 963 | 825 | 820 | 836 | 836 | 840 |
Adviesraden | 127 | 108 | 109 | 110 | 110 | 110 |
Totaal uitdeling | 499 900 | 361 983 | 337 011 | 335 580 | 329 295 | 324 747 |
In de Voorjaarsnota 2006 is de prijsbijstelling tranche 2006 uitgedeeld over de departementale begrotingen. Voor OCW betreft dit, exclusief indexering WSF/WTOS, € 107,7 miljoen in 2006 oplopend naar € 113,1 miljoen in 2011. Bij de uitdeling van de prijsbijstelling over de verschillende artikelen is rekening gehouden met het afwijkende (hogere) wettelijk verplichte bijstellingspercentage op het materiële budget van het primair onderwijs en met het realloceren binnen de OCW-begroting van de prijsbijstelling tranche 2006 over de enveloppemiddelen. Daarnaast heeft OCW ook een aandeel (ongeveer € 7 miljoen structureel) in de taakstelling van € 23 miljoen voortvloeiende uit de moties van Algemene Politieke Beschouwingen ter dekking van de nota wijziging begroting 2006. De prijsbijstelling tranche 2006 wordt als volgt over de beleidsartikelen verdeeld:
Tabel 2 Verdeling prijsbijstelling (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Primair onderwijs | 33 340 | 32 926 | 32 691 | 32 715 | 32 641 | 32 678 |
Voortgezet onderwijs | 9 119 | 9 058 | 9 798 | 9 920 | 10 083 | 10 094 |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 9 428 | 7 930 | 7 955 | 7 992 | 7 992 | 8 001 |
Hoger beroepsonderwijs | 6 344 | 6 379 | 6 466 | 6 552 | 6 550 | 6 557 |
Wetenschappelijk onderwijs | 12 531 | 12 852 | 13 024 | 13 167 | 13 222 | 13 237 |
Internationaal beleid | 102 | 102 | 107 | 106 | 106 | 107 |
Onderwijspersoneel | 664 | 668 | 670 | 704 | 676 | 676 |
Informatie- en communicatietechnologie | 415 | 176 | 165 | 178 | 179 | 179 |
Studiefinanciering | 13 195 | 13 430 | 13 979 | 14 547 | 15 076 | 15 091 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 83 | 83 | 83 | 83 | 83 | 83 |
Lesgelden | 35 | 35 | 35 | 35 | 35 | 35 |
Cultuur | 4 459 | 4 752 | 4 949 | 4 982 | 5 005 | 5 009 |
Media | 6 697 | 6 822 | 6 948 | 7 078 | 7 209 | 7 209 |
Onderzoek en wetenschappen | 3 654 | 3 524 | 3 506 | 3 612 | 3 617 | 3 620 |
Nominaal en onvoorzien | 6 666 | 9 551 | 9 778 | 9 825 | 9 764 | 9 764 |
Ministerie algemeen | 779 | 674 | 670 | 654 | 637 | 638 |
Inspecties | 148 | 147 | 144 | 143 | 141 | 141 |
Adviesraden | 27 | 26 | 26 | 27 | 27 | 27 |
Totaal | 107 686 | 109 135 | 110 994 | 112 320 | 113 043 | 113 146 |
Kasschuif systeemvernieuwing IB-groep
Deze mutatie wordt centraal toegelicht, omdat het een mutatie betreft die op meerdere artikelen betrekking heeft én op een aantal artikelen de € 2,2 miljoen overschrijdt.
De kasschuif is nodig om de kasstromen van een systeemvernieuwing bij de IB-groep per jaar mogelijk te maken. In totaal gaat het om een korting van € 16,3 miljoen in 2011, dat verdeelt over de jaren 2006 tot en met 2010 wordt toegevoegd aan de IB-groep. Om deze kasschuif mogelijk te maken is een tegengestelde kasschuif (onder de noemer: kasschuif budget B&M) opgenomen op de artikelen 1, 4, 6 en 7, zodat het geheel budgettair neutraal per begrotingsjaar uitpakt.
De vernieuwing zal op termijn leiden tot een besparing op het budget van de IB-groep door een efficiencyverhoging. Deze besparing wordt vanaf 2011 weer overgeheveld naar de artikelen 1, 3, 4, 6, 11, 12 en 13.
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 7 796 497 | 7 817 952 | 7 809 479 | 7 805 220 | 7 794 586 | |
Nota van wijziging | 10 176 | 9 631 | 9 542 | 9 777 | 9 992 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 283 926 | 167 388 | 155 888 | 135 888 | 135 888 | |
Nieuwe mutaties | 212 514 | 243 675 | 255 978 | 248 764 | 228 360 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 8 303 113 | 8 238 646 | 8 230 887 | 8 199 649 | 8 168 826 | 8 136 577 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 209 886 | 219 700 | 231 020 | 215 287 | 194 665 | |
2. Autonome mutaties | – 197 | – 35 197 | – 3 197 | – 3 177 | – 3 177 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 2 825 | 59 172 | 28 155 | 36 654 | 36 872 | |
1. Kasschuif P&A-budget | 1 120 | – 6 720 | 2 800 | 2 800 | ||
2. Kasschuif B&M-budget i.v.m. IB-Groep | – 40 | – 420 | – 620 | – 390 | – 160 | |
3. Kasschuif B&M-budget | 5 120 | – 2 390 | – 910 | – 910 | ||
4. Kasschuif onderwijsnummer | 2 200 | 1 900 | – 1 300 | – 2 800 | ||
5. Kasschuif systeem-vernieuwing IB-Groep | 2 | 21 | 31 | 20 | 8 | |
6. Automatische Indicatiestelling JJI | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | ||
7. Beperking P&A-regeling | – 5 000 | – 8 000 | – 9 750 | – 9 750 | ||
8. Invoering lumpsum | – 700 | – 1 700 | – 1 700 | – 1 700 | ||
9. Onderwijskansenoverig Nederland | – 2 200 | |||||
10. Rijksprojecten | – 764 | – 2 426 | – 2 453 | – 1 703 | – 1 703 | |
11. P&A -budget WEC | – 2 000 | – 2 000 | – 2 000 | – 2 000 | ||
12. Verkleining groepsgrootte vso-zmlk | 820 | 2 010 | 2 010 | 2 010 | ||
13. Verrekening Wet arbeid en zorg | – 923 | – 923 | – 923 | – 923 | – 923 | |
14. Convenantprofessionalisering | 10 430 | 50 500 | 50 700 | 50 000 | 50 000 | |
15. Voor- en naschoolse opvang | 18 000 | 32 000 | ||||
16. D&C-regeling | – 25 000 | – 15 000 | – 10 000 | |||
Totaal | 212 514 | 243 675 | 255 978 | 248 764 | 228 360 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
3.1 en 3.3
Meerjarig was er weliswaar op de PO-begroting sprake van een match tussen intensiveringen en ombuigingen, maar dat gold niet voor ieder individueel jaar. Met deze mutatie en de onder 3.3 opgenomen mutatie wordt ook dat laatste gerealiseerd zodat de begroting in evenwicht is.
3.4
Op artikel 1 is structureel een bedrag gereserveerd voor de invoering van het onderwijsnummer. De uitgaven vinden plaats tijdens de invoeringsfase. Op basis van deze planning zijn via een kasschuif met het Personeel en Arbeidsmarkt-budget en het Bestuur & Management-budget middelen uit 2008 en 2009 naar 2006 en 2007 gehaald.
3.7
Ter dekking van de voorjaarsnota is van de uitgaven voor het personeel en arbeidsmarkt een bedrag ingezet van € 5 miljoen in 2007 tot structureel € 9,7 miljoen in 2010.
3.10
Een deel van de uitgaven voor rijksprojecten wordt uit dit artikel gedekt.
3.14
De extra middelen voortvloeiend uit het convenant professionalisering, worden als onderdeel van het tot artikel primair onderwijs behorende budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid aan de scholen beschikbaar gesteld. Deze mutatie betreft de overboeking daarvan van artikel 9 naar artikel 1.
3.15
Voor de invoering van de motie Van Aartsen/Bos is voor het schooljaar 2006–2007 een bedrag van € 50 miljoen gereserveerd voor basisscholen (in 2006 € 18 miljoen en in 2007 € 32 miljoen). Hiermee kan op iedere basisschool een onderwijsondersteunend medewerker een jaar lang circa 5 uur per week de benodigde coördinatiewerkzaamheden uitvoeren.
3.16
Het totaal van de aanvragen voor de regeling Dagarrangementen en Combinatiefuncties, waarvoor over de periode 2006 tot en met 2008 in totaal € 100 miljoen beschikbaar was, beloopt een lager bedrag dan geraamd. Het verschil tussen geraamd budget en aanvragen ter grootte van € 50 miljoen wordt hiermee gemuteerd.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 23 306 | 19 706 | 5 206 | 5 206 | 5 206 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 51 095 | 31 500 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe mutaties | 30 000 | 700 | 27 800 | 14 400 | – 3 200 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 104 401 | 51 906 | 33 006 | 19 606 | 2 006 | 2 006 |
Specificatie nieuwe mutaties ontvangsten | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 12 000 | 1 400 | 29 500 | 16 100 | – 1 500 | |
2. Autonome mutaties | 18 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 0 | – 700 | – 1 700 | – 1 700 | – 1 700 | |
1. Invoering lumpsum | – 700 | – 1 700 | – 1 700 | – 1 700 | ||
Totaal | 30 000 | 700 | 27 800 | 14 400 | – 3 200 |
ARTIKEL 3: VOORTGEZET ONDERWIJS
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 5 686 575 | 5 737 750 | 5 569 907 | 5 521 875 | 5 513 542 | |
Nota van wijziging | 1 029 | 1 931 | 2 093 | 2 677 | 2 805 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | – 36 758 | – 15 194 | 32 571 | 32 771 | 32 871 | |
Nieuwe mutaties | 120 153 | 144 994 | 140 419 | 120 788 | 113 716 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 5 770 999 | 5 869 481 | 5 744 990 | 5 678 111 | 5 662 934 | 5 648 328 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 113 887 | 117 196 | 115 546 | 97 032 | 90 077 | |
1. Bijstellingen uit aanvullende posten | 112 480 | 93 944 | 87 323 | 86 111 | 84 156 | |
2. Overboekingen intern | 1 407 | 5 752 | 5 723 | 5 921 | 5 921 | |
3. Desalderingen | 17 500 | 22 500 | 5 000 | |||
2. Autonome mutaties | ||||||
3. Beleidsmatige mutaties | 6 266 | 27 798 | 24 873 | 23 756 | 23 639 | |
1. Beperking aanvullend schoolbudget | – 8 300 | – 10 750 | – 10 750 | 10 750 | ||
2. Beperking projecten | – 754 | – 116 | – 693 | – 1 693 | – 1 693 | |
3. Kasschuif systeemvernieuwing IB-Groep | 20 | 214 | 316 | 199 | 82 | |
4. ConvenantProfessionalisering | 7 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | |
Totaal | 120 153 | 144 994 | 140 419 | 120 788 | 113 716 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
3.1
Deze mutatie betreft een beperking van de middelen van de regeling aanvullend schoolbudget in het kader van de voorjaarsnotabesluitvorming door het kabinet.
3.4
Het betreft het aandeel van vo in de middelen voor de realisatie van de streefdoelen zoals opgenomen in het convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 151 361 | 151 361 | 1 361 | 1 361 | 1 361 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | – 39 665 | – 39 665 | ||||
Nieuwe mutaties | 0 | 17 500 | 22 500 | 5 000 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 111 696 | 129 196 | 23 861 | 6 361 | 1 361 | 1 361 |
Specificatie nieuwe mutaties ontvangsten | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
1. Technische mutaties | 17 500 | 22 500 | 5 000 | |||
1. Desalderingen | 17 500 | 22 500 | 5 000 |
ARTIKEL 4: BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE
Opbouw uitgaven beleidsartikel 4 | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 2 886 099 | 2 809 858 | 2 810 849 | 2 812 059 | 2 807 426 | |
Nota van wijziging | 4 048 | 3 149 | 4 153 | 4 102 | 4 705 | |
Amendementen | – 5 600 | |||||
1e suppletoire begroting | 134 579 | 193 870 | 261 920 | 289 920 | 293 120 | |
Nieuwe mutaties | 63 211 | 50 424 | – 38 490 | – 48 713 | – 49 242 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 3 082 337 | 3 057 301 | 3 038 432 | 3 057 368 | 3 056 009 | 3 061 617 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 63 985 | 65 552 | – 19 508 | – 28 916 | – 29 829 | |
2. Autonome mutaties | ||||||
3. Beleidsmatige mutaties | – 774 | – 15 128 | – 18 982 | – 19 797 | – 19 413 | |
1. Aanvalsplan Laaggeletterdheid | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | ||
2. Educatieniveaus 3 en 4/5 | 6 000 | 6 000 | 6 000 | 6 000 | ||
3. Herontwerp kwalificatiestructuur | 5 000 | 2 000 | ||||
4. Innovatiebox bve | – 11 000 | – 14 070 | – 15 715 | – 15 715 | ||
5. Kasschuif B&M | – 72 | – 756 | – 1 116 | – 702 | – 288 | |
6. Kasschuif systeemvernieuwing IB-Groep | 5 | 55 | 81 | 51 | 21 | |
7. Korting innovatiebox | – 4 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | ||
8. Korting op lumpsum | – 1 500 | – 18 500 | – 15 500 | – 13 500 | – 12000 | |
9. Leren en werken | 2 000 | |||||
10. Rijksprojecten | – 428 | – 1 427 | – 877 | – 431 | – 431 | |
11. OCW-brede projecten | – 279 | |||||
12. Rentearrangement Roc Flevoland | 1 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 2 000 | |
Totaal | 63 211 | 50 424 | – 38 490 | – 48 713 | – 49 242 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
3.1
Deze mutatie betreft de financiering van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010.
Hiervoor wordt een korting doorgevoerd op het macrobudget van de bve-instellingen (zie mutatie onder 3.8). Voor 2006 is reeds € 4 miljoen gereserveerd op de bve-begroting. In dit aanvalsplan zijn de maatregelen geschetst die nodig zijn om laaggeletterdheid terug te dringen.
3.2
Op het educatiebudget is een structureel tekort van € 11 miljoen ontstaan als gevolg van het overhevelen van NT2 middelen niveaus 1 t/m 3 naar V&I. Ter compensatie van een deel hiervan (€ 5 miljoen) wordt cursusgeld ingevoerd op de NT2 niveaus 3 en 4/5. Deze mutatie betreft de financiering van de overige € 6 miljoen. Hiervoor wordt een korting doorgevoerd op het macrobudget van de bve-instellingen (zie mutatie onder 3.8).
3.3
Deze mutatie betreft de financiering in 2007 en 2008 voor het inrichten van experimenten en de financiering van het procesmanagement die nodig zijn voor het definitief invoeren van het competentie gericht onderwijs per 1 augustus 2008. Hiervoor wordt een korting doorgevoerd op het macrobudget van de bve-instellingen en de kbb’s (zie mutatie onder 3.8).
3.4 en 3.7
Deze mutaties betreffen onder andere het aandeel beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in de ombuiging die in het kader van de voorjaarsnotabesluitvorming door het kabinet aan OCW zijn opgelegd. Dit heeft geleidt tot een korting van de beschikbare middelen in de innovatiebox.
3.8
Deze mutatie betreft een korting op het macrobudget van de bve instellingen en de kbb’s als gevolg van de mutaties onder 3.1, 3.2, 3.3 en 3.12.
3.12
Het budget ROC Flevoland is opgehoogd ten behoeve van het rentearrangement.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel 4 | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 81 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | – 4 260 | |||||
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 76 740 | 82 250 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | |
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 |
ARTIKEL 6: HOGER BEROEPSONDERWIJS
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 1 823 750 | 1 899 493 | 1 916 238 | 1 932 531 | 1 928 570 | |
Nota van wijziging | – 1 964 | – 1 738 | – 1 536 | – 1 426 | – 1 283 | |
Amendementen | 5 600 | |||||
1e suppletoire begroting | 10 781 | 46 259 | 64 395 | 94 748 | 128 804 | |
Nieuwe mutaties | 41 390 | 24 448 | 24 048 | 25 129 | 16 407 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 1 879 557 | 1 968 462 | 2 003 145 | 2 050 982 | 2 072 498 | 2 112 257 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 41 995 | 32 794 | 32 646 | 32 125 | 30 465 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | – 605 | – 8 346 | – 8 598 | – 6 996 | – 14 058 | |
1. Besluitvorming Voorjaarsnota | – 12 000 | – 12 070 | – 13 715 | – 13 715 | ||
2. Kasschuif B&M | – 192 | – 2 016 | – 2 976 | – 1 872 | – 768 | |
3. Kasschuif systeemvernieuwing IB-Groep | 29 | 302 | 446 | 281 | 115 | |
4. Rijksprojecten | – 442 | – 892 | – 548 | – 240 | – 240 | |
5. Studiekeuze-informatie | 260 | 550 | 550 | 550 | ||
6. FES: Investeringsagenda bèta en techniek ho | 6 000 | 6 000 | 8 000 | |||
Totaal | 41 390 | 24 448 | 24 048 | 25 129 | 16 407 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
3.1
De bijdrage van de sector hbo bij de voorjaarsnotabesluitvorming 2006 is vastgesteld op een bedrag van € 12 miljoen in 2007, oplopend naar € 13,7 miljoen vanaf 2009.
3.2
Zie de toelichting in het algemene deel.
3.6
Zie de toelichting in het algemene deel.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 17 | 17 | 17 | 17 | 17 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | ||||||
Nieuwe mutaties | 0 | 6 000 | 6 000 | 8 000 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 17 | 6 017 | 6 017 | 8 017 | 17 | 17 |
Specificatie nieuwe mutaties ontvangsten | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 6 000 | 6 000 | 8 000 | |||
Totaal | 6 000 | 6 000 | 8 000 |
ARTIKEL 7: WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 3 366 769 | 3 435 159 | 3 485 637 | 3 514 177 | 3 528 715 | |
Nota van wijziging | – 2 721 | – 2 456 | – 3 816 | – 3 439 | – 3 276 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | – 12 134 | – 21 706 | – 20 168 | – 3 629 | 27 657 | |
Nieuwe mutaties | 56 220 | 56 046 | 56 433 | 61 323 | 66 578 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 3 408 134 | 3 467 043 | 3 518 086 | 3 568 432 | 3 619 674 | 3 670 381 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 57 156 | 50 009 | 50 512 | 49 265 | 48 968 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | – 936 | 6 037 | 5 921 | 12 058 | 17 610 | |
1. Internationalisering | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | ||
2. Kasschuif B&M | – 96 | – 1 008 | – 1 488 | – 936 | – 384 | |
3. Rijksprojecten | – 840 | – 1 695 | – 1 041 | – 456 | – 456 | |
4. Studiekeuze-informatie | – 260 | – 550 | – 550 | – 550 | ||
5. FES: Rendement en excellentie | 5 000 | 5 000 | 10 000 | 15 000 | ||
Totaal | 56 220 | 56 046 | 56 433 | 61 323 | 66 578 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
3.1
Het budget voor internationaliseringsactiviteiten is vanaf 2007 structureel opgehoogd met € 4,0 miljoen voor onder meer de financiering van een aantal Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB’s), de ontwikkeling van een «Beeldmerk Nederland» en de uitbreiding van het aantal Netherlands Education Support Offices (NESO’s).
3.5
Zie de toelichting in het algemene deel.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 1 400 | 1 400 | 1 400 | 1 400 | 1 400 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 10 066 | 10 066 | 10 066 | 10 066 | 10 066 | |
Nieuwe mutaties | 0 | 5 000 | 5 000 | 10 000 | 15 000 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 11 466 | 16 466 | 16 466 | 21 466 | 26 466 | 16 400 |
Specificatie nieuwe mutaties ontvangsten | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 5 000 | 5 000 | 10 000 | 15 000 | ||
Totaal | 5 000 | 5 000 | 10 000 | 15 000 |
ARTIKEL 8: INTERNATIONAAL ONDERWIJSBELEID
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 15 977 | 15 957 | 16 526 | 16 470 | 16 470 | |
Nota van wijziging | – 911 | – 1 011 | – 1 261 | – 1 261 | – 1 261 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | 1 352 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe mutaties | 711 | 1 658 | 1 668 | 1 669 | 1 669 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 17 129 | 16 604 | 16 933 | 16 878 | 16 878 | 16 880 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 211 | 147 | 157 | 158 | 158 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 500 | 1 511 | 1 511 | 1 511 | 1 511 | |
1. Vertegenwoordiging te Brussel | 1 011 | 1 011 | 1 011 | 1 011 | ||
2. Steunpunt Nederlands Onderwijs te Brussel | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | |
Totaal | 711 | 1 658 | 1 668 | 1 669 | 1 669 |
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | ||||||
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 |
ARTIKEL 9: ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 217 009 | 310 975 | 310 947 | 310 946 | 311 242 | |
Nota van wijziging | 11 249 | 16 262 | – 729 | – 702 | – 685 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | – 13 271 | – 26 493 | – 26 493 | – 26 493 | – 26 493 | |
Nieuwe mutaties | – 40 110 | – 143 740 | – 142 795 | – 132 370 | – 132 334 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 174 877 | 157 004 | 140 930 | 151 381 | 151 730 | 151 738 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | – 22 680 | – 52 240 | – 51 095 | – 41 370 | – 41 334 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | – 17 430 | – 91 500 | – 91 700 | – 91 000 | – 91 000 | |
1. Knelpunten centraal | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | ||
2. Convenantprofessionalisering | – 17 430 | – 86 500 | – 86 700 | – 86 000 | 86 000 | |
Totaal | – 40 110 | – 143 740 | – 142 795 | – 132 370 | – 132 334 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
3.1
Met ingang van 2007 is € 5 miljoen uit de enveloppe lerarenbeleid ingezet als bijdrage aan de dekking van de Voorjaarsnotabesluitvorming.
3.2
Met ingang van 2006 zijn uit de enveloppe lerarenbeleid middelen overgeboekt (via de artikelen primair en voortgezet onderwijs) naar de budgetten van de scholen. Deze middelen zijn bestemd voor de uitvoering van de prestatieafspraken zoals opgenomen in het «convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in po en vo». Samen met middelen van de artikelen po en vo gaat het in totaal om € 100 miljoen structureel. Voor een gemiddelde basisschool (223 leerlingen) betekent dit een structureel extra budget van € 7 310. Een gemiddelde school in het vo (1 435 leerlingen) ontvangt in het kader van dit convenant een structureel extra budget van € 62 600
ARTIKEL 10: INFORMATIE EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 33 707 | 30 718 | 29 709 | 30 709 | 30 709 | |
Nota van wijziging | – 632 | – 737 | – 386 | – 740 | – 740 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | 6 364 | – 55 | – 50 | – 50 | – 50 | |
Nieuwe mutaties | – 585 | 1 176 | 165 | 178 | 179 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 38 854 | 31 102 | 29 438 | 30 097 | 30 098 | 30 098 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 415 | 176 | 165 | 178 | 179 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | – 1 000 | 1 000 | 0 | 0 | 0 | |
1. Kasschuif Kennisrotonde | – 1 000 | 1 000 | ||||
Totaal | – 585 | – 1 176 | 165 | 178 | 179 |
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | 2 000 | |||||
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 49 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 0 |
ARTIKEL 11: STUDIEFINANCIERING
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 3 085 055 | 3 165 705 | 3 269 194 | 3 371 755 | 3 464 532 | |
Nota van wijziging | 44 760 | 44 760 | 44 760 | 43 760 | 43 760 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 389 035 | – 166 767 | 150 420 | 179 870 | 214 011 | |
Nieuwe mutaties | 13 815 | 16 888 | 18 696 | 20 658 | 19 760 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 3 532 665 | 3 060 586 | 3 483 070 | 3 616 043 | 3 742 063 | 3 843 695 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 13 565 | 14 267 | 14 827 | 18 225 | 18 762 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 250 | 2 621 | 3 869 | 2 433 | 998 | |
1. Kasschuif systeemvernieuwing IB-Groep | 250 | 2 621 | 3 869 | 2 433 | 998 | |
Totaal | 13 815 | 16 888 | 18 696 | 20 658 | 19 760 |
3.1
Zie de toelichting in het algemene deel.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 363 800 | 385 000 | 412 600 | 442 900 | 474 900 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | – 22 900 | – 17 300 | – 11 900 | – 6 100 | – 100 | |
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 340 900 | 367 700 | 400 700 | 436 800 | 474 800 | 514 100 |
ARTIKEL 12: TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 311 273 | 313 638 | 313 528 | 311 490 | 309 258 | |
Nota van wijziging | – 600 | – 600 | – 600 | – 600 | – 600 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | – 15 599 | – 12 423 | – 7 681 | – 5 565 | – 4 970 | |
Nieuwe mutaties | 8 691 | 7 181 | 7 507 | 7 867 | 7 492 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 303 765 | 307 796 | 312 754 | 313 192 | 311 180 | 307 032 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 8 626 | 6 496 | 6 496 | 7 232 | 7 231 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 65 | 685 | 1 011 | 635 | 261 | |
1. Kasschuif systeemvernieuwing IB-Groep | 65 | 685 | 1 011 | 635 | 261 | |
Totaal | 8 691 | 7 181 | 7 507 | 7 867 | 7 492 |
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 13 200 | 13 200 | 13 200 | 13 200 | 13 200 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | – 700 | – 3 700 | – 3 700 | – 3 700 | – 3 700 | |
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 12 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 |
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 7 248 | 7 223 | 7 220 | 7 234 | 7 244 | |
Nota van wijziging | – 240 | – 240 | – 240 | – 240 | – 240 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | – 1 695 | – 1 514 | – 1 545 | – 1 529 | – 1 749 | |
Nieuwe mutaties | 165 | 427 | 571 | 731 | 565 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 5 478 | 5 896 | 6 006 | 6 196 | 6 060 | 4 798 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 136 | 125 | 125 | 450 | 450 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 29 | 302 | 446 | 281 | 115 | |
1. Kasschuif systeemvernieuwing IB-Groep | 29 | 302 | 446 | 281 | 115 | |
Totaal | 165 | 427 | 571 | 731 | 565 |
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 191 800 | 204 800 | 210 800 | 213 700 | 219 300 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 900 | – 5 200 | – 10 600 | – 11 700 | – 9 600 | |
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 192 700 | 199 600 | 200 200 | 202 000 | 209 700 | 216 700 |
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 770 444 | 795 897 | 801 381 | 803 132 | 807 831 | |
Nota van wijziging | 8 080 | – 550 | – 531 | – 390 | – 300 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | 19 868 | 23 172 | 22 545 | 21 473 | 21 438 | |
Nieuwe mutaties | 9 248 | 48 173 | 40 910 | 37 170 | 36 356 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 807 640 | 866 692 | 864 305 | 861 385 | 865 325 | 863 653 |
Specificatie nieuwe mutaties (x 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |||
1. Technische mutaties | 8 663 | 50 296 | 38 824 | 38 074 | 37 260 | ||
2. Autonome mutaties | |||||||
3. Beleidsmatige mutaties | 585 | – 2 123 | 2 086 | – 904 | – 904 | ||
1. Film | – 1 900 | ||||||
2. Intertemporele Compensatie | 600 | 200 | 2 400 | – 800 | – 800 | ||
3. Pivot | 60 | 60 | 60 | 60 | 60 | ||
4. Problematiek Rijksprojecten | – 65 | – 223 | – 194 | – 194 | – 194 | ||
5. OCWbrede projecten | – 10 | – 260 | – 180 | 30 | 30 | ||
Totaal | 9 248 | 48 173 | 40 910 | 37 170 | 36 356 |
Toelichting op de nieuwe mutaties:
3.1
Vanuit het filmbudget is er € 1,9 miljoen incidenteel in 2007 beschikbaar gesteld voor de switch-over. Hierdoor vermindert de intensivering zoals bij VJN overeen is gekomen tot € 18,1 miljoen in 2007.
Vanaf 2008 blijft een structurele reeks beschikbaar van € 20 miljoen voor de Filmstimulering. Zie hiervoor ook de verdiepingsbijlage artikel 15 Media.
3.2
De kasschuif betreft in de eerste plaats de herziening van het meerjarig financieel kader voor de blindenbibliotheken. Doel van de herziening is onder andere om voor de blindenbibliotheken in de periode 2006 t/m 2008 het huidig financiële kader € 13,2 miljoen te continueren, zodat de omvorming van het huidige afzonderlijke blindenbibliotheekstelsel en haar aansluiting en integratie met het openbaar bibliotheekstelsel zo soepel mogelijk kan verlopen. Om dit te effectueren vindt er een kasschuif plaats waarbij het budget voor de jaren 2006, 2007 en 2008 wordt verhoogd met respectievelijk € 0,6 miljoen, € 1,2 miljoen en € 1,4 miljoen, onder een gelijktijdige verlaging van het budget met € 0,8 miljoen per jaar met ingang van 2009 tot en met 2012.
Daarnaast is er een kasschuif opgenomen voor de ontvangsten uit het Actieplan Cultuurbereik, die via een desaldering zijn ingeboekt (€ 0,5 miljoen in 2006 en € 2 miljoen in 2007). De uitgaven zullen in een ander tempo plaatsvinden; om dit mogelijk te maken wordt€ 1 miljoen doorgeschoven van 2007 naar het jaar 2008.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 3 494 | 7 494 | 494 | 494 | 494 | 494 |
Nota van wijziging | 2 500 | |||||
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | ||||||
Nieuwe mutaties | 500 | 26 700 | 23 810 | 22 922 | 22 032 | 21 144 |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 6 504 | 34 194 | 24 304 | 23 416 | 22 526 | 21 638 |
De Nieuwe mutaties bestaan volledig uit desalderingen.
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 794 984 | 791 707 | 810 450 | 810 384 | 815 268 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | – 65 910 | – 43 800 | – 58 400 | – 53 400 | – 53 400 | |
Nieuwe mutaties | 7 187 | 11 129 | 9 339 | 9 474 | 9 605 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 736 261 | 759 036 | 761 389 | 766 458 | 771 473 | 773 538 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 7 187 | 7 229 | 7 339 | 7 474 | 7 605 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 0 | 3 900 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | |
Totaal | 7 187 | 11 129 | 9 339 | 9 474 | 9 605 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
Het kabinet heeft voor de jaren 2007 tot en met 2010 extra geld (€ 2 miljoen per jaar) vrijgemaakt voor de omschakelijk van analoge naar digitale ethertelevisie (switch-over). Daarnaast is er voor 2007 eenmalig een bedrag van € 1,9 miljoen overgeheveld van het budget ter stimulering van de film naar het budget voor switch-over.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 264 781 | 256 781 | 271 099 | 266 099 | 266 099 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletore begroting | – 40 911 | – 44 100 | – 58 100 | – 53 100 | – 12 764 | |
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 223 870 | 212 681 | 212 999 | 212 999 | 253 335 | 175 218 |
ARTIKEL 16: ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID
Opbouw uitgaven beleidsartikel 16 | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 869 319 | 861 249 | 853 361 | 877 014 | 878 849 | |
Nota van wijziging | – 856 | – 1 029 | – 955 | – 2 025 | – 3 424 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 28 022 | 32 639 | 24 818 | 9 658 | 3 398 | |
Nieuwe mutaties | 55 595 | 41 303 | 31 894 | 28 884 | – 20 592 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 952 080 | 934 162 | 909 118 | 913 531 | 858 231 | 822 445 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 55 816 | 39 795 | 30 168 | 27 004 | – 22 472 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | – 221 | 1 558 | 1 726 | 1 880 | 1 880 | |
1. Anno | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | ||
2. Problematiek rijksprojecten | – 221 | – 442 | – 274 | – 120 | – 120 | |
Totaal | 55 595 | 41 303 | 31 894 | 28 884 | – 20 592 |
Opbouw ontvangsten beleidsartikel 16 | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 150 912 | 122 656 | 116 254 | 139 755 | 141 655 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 33 622 | 31 001 | 23 181 | 10 521 | 4 261 | |
Nieuwe mutaties | 42 646 | 23 930 | 14 532 | 10 935 | – 38 541 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 227 280 | 177 587 | 154 017 | 161 211 | 107 375 | 79 535 |
Specificatie nieuwe mutaties ontvangsten | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 42 646 | 23 930 | 14 582 | 10 935 | – 38 541 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal | 42 646 | 23 930 | 14 582 | 10 935 | – 38 541 |
ARTIKEL 17: NOMINAAL EN ONVOORZIEN
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 33 341 | 10 959 | 9 800 | 16 200 | 16 380 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 537 982 | 463 444 | 440 199 | 440 022 | 434 526 | |
Nieuwe mutaties | – 525 324 | – 481 903 | – 457 461 | – 464 199 | – 458 889 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 45 999 | – 7 500 | – 7 462 | – 7 977 | – 7 983 | – 7 988 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | – 532 901 | – 462 965 | – 439 159 | – 439 497 | – 434 007 | |
2. Autonome mutaties | – 381 | 3 691 | 3 245 | 3 292 | 3 292 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 7 958 | – 22 629 | – 21 547 | – 27 994 | – 28 174 | |
1. Herschikking loon- en prijsbijstellingenveloppe | – 15 000 | – 15 000 | – 15 000 | – 15 000 | ||
2. Afroming indexering lesgeld | – 3 300 | – 6 500 | – 9 600 | – 13 080 | ||
3. Kasschuif | 7 958 | – 4 329 | – 47 | – 3 394 | – 94 | |
Totaal | – 525 324 | – 481 903 | – 457 461 | – 464 199 | – 458 889 |
Toelichting op de nieuwe mutaties:
3.1
In de ontwerpbegroting 2007 wordt de prijsbijstelling tranche 2006 en de loonbijstelling tranche 2006 en 2007 van de enveloppemiddelen niet uitgekeerd. Het betreft een structurele herschikking van € – 15 miljoen vanaf 2007. Het bovenstaande is ingeboekt om de voorjaarsnotabesluitvorming over de jaren heen sluitend te krijgen.
3.2
Op dit beleidsterrein worden de uitgaven voor de lesgelden van bve geraamd. Het betreft een afroming naar Financiën van de middelen voor de post indexering lesgeld. Vanaf ontwerpbegroting 2007 wordt deze raming op de aanvullende post van Financiën geraamd.
3.3
Deze mutatie betreft een generale kasschuif om de ocw-begroting over de jaren heen sluitend te krijgen.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 42 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 35 635 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 77 635 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
ARTIKEL 18: MINISTERIE ALGEMEEN
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 124 062 | 110 411 | 107 513 | 110 489 | 108 809 | |
Nota van wijziging | 82 | 128 | 6 | 7 | 47 | |
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 7 882 | – 2 359 | 169 | 1 481 | 1 816 | |
Nieuwe mutaties | 2 759 | 9 993 | 6 539 | – 1 340 | – 1 406 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 134 785 | 118 173 | 114 227 | 110 637 | 109 266 | 109 228 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 3 491 | 1 400 | 1 358 | – 3 049 | – 3 080 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | – 732 | 8 593 | 5 181 | 1 709 | 1 674 | |
1. OCWverandert | 600 | 4 900 | 3 500 | |||
2. Overige projecten OCW | – 1 332 | 3 693 | 1 681 | 1 709 | 1 674 | |
Totaal | 2 759 | 9 993 | 6 539 | – 1 340 | – 1 406 |
Toelichting op de nieuwe mutaties:
3.1
De mutatie voor «ocw-verandert» is reeds toegelicht bij het begrotingsartikel.
3.2
De mutatie «overige projecten» is voor diverse projecten binnen OCW, waaronder vooral de ontwikkeling van publieksportalen door Cfi.
Opbouw ontvangsten beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | ||||||
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 |
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 46 479 | 45 938 | 45 618 | 45 504 | 45 498 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 1 386 | 7 | 2 | 2 | 2 | |
Nieuwe mutaties | 1 111 | 800 | 792 | 807 | 805 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 48 976 | 46 745 | 46 412 | 46 313 | 46 305 | 46 303 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 1 111 | 800 | 792 | 807 | 805 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal | 1 111 | 800 | 792 | 807 | 805 |
Opbouw uitgaven beleidsartikel | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 6 714 | 6 621 | 6 593 | 6 644 | 6 644 | |
Nota van wijziging | ||||||
Amendementen | ||||||
1e suppletoire begroting | 1 088 | |||||
Nieuwe mutaties | 154 | 134 | 135 | 137 | 137 | |
Stand ontwerpbegroting 2007 | 7 956 | 6 755 | 6 728 | 6 781 | 6 781 | 6 781 |
Specificatie nieuwe mutaties uitgaven | ||||||
Bedrag (x € 1 000) | ||||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | ||
1. Technische mutaties | 154 | 134 | 135 | 137 | 137 | |
2. Autonome mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. Beleidsmatige mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal | 154 | 134 | 135 | 137 | 137 |
SAMENVATTEND OVERZICHT NAAR ARTIKELONDERDEEL
Onderstaand treft u aan een overzicht van de standen ontwerpbegroting 2007 per artikelonderdeel.
Meerjarenraming verplichtingen (x € 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel | Omschrijving | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
TOTAAL | 29 514 884 | 28 720 081 | 29 059 077 | 29 519 709 | 29 697 264 | 29 701 434 | ||
01 | Primair onderwijs | 8 302 019 | 8 237 430 | 8 229 706 | 8 198 433 | 8 167 610 | 8 135 361 | |
01 | Personele uitgaven | 7 073 804 | 7 033 448 | 7 053 643 | 7 037 839 | 7 006 753 | 6 977 868 | |
02 | Materiële uitgaven | 1 097 093 | 1 084 868 | 1 055 366 | 1 044 850 | 1 045 477 | 1 042 200 | |
03 | Onderwijsverzorging | 68 261 | 69 805 | 75 523 | 71 184 | 71 184 | 71 186 | |
04 | Stimuleringsuitgaven | 12 039 | 8 357 | 7 119 | 6 630 | 6 198 | 6 198 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 20 364 | 15 744 | 15 046 | 14 756 | 14 845 | 14 756 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 24 373 | 19 560 | 17 900 | 18 063 | 18 061 | 18 060 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 6 085 | 5 648 | 5 109 | 5 111 | 5 092 | 5 093 | |
03 | Voortgezet onderwijs | 5 739 725 | 5 836 444 | 5 713 881 | 5 646 994 | 5 631 818 | 5 617 411 | |
01 | Personele uitgaven | 4 830 343 | 4 926 009 | 4 913 124 | 4 851 289 | 4 839 646 | 4 828 485 | |
02 | Materiële uitgaven | 805 451 | 815 791 | 706 131 | 700 881 | 697 463 | 694 928 | |
03 | Onderwijsondersteuning | 51 320 | 48 628 | 48 636 | 48 636 | 48 637 | 48 837 | |
04 | Projectuitgaven | 17 953 | 17 806 | 17 833 | 17 835 | 17 836 | 17 836 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 18 504 | 14 888 | 14 958 | 15 072 | 14 956 | 14 044 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 10 048 | 8 518 | 8 497 | 8 578 | 8 577 | 8 577 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 6 106 | 4 804 | 4 702 | 4 703 | 4 703 | 4 704 | |
04 | Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 3 391 300 | 3 032 663 | 3 057 271 | 3 055 276 | 3 062 378 | 3 111 337 | |
01 | Secundair beroepsonderwijs en landelijke organen | 2 986 558 | 2 710 493 | 2 731 539 | 2 729 696 | 2 738 308 | 2 790 271 | |
02 | Educatieen inburgering | 258 170 | 183 969 | 184 011 | 184 011 | 184 017 | 184 023 | |
03 | Specifieke stimulering | 95 917 | 104 773 | 127 270 | 127 036 | 125 550 | 122 774 | |
04 | Leren en werken | 27 895 | 17 550 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 6 558 | 5 349 | 3 967 | 3 995 | 3 965 | 3 731 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 12 591 | 7 043 | 7 031 | 7 084 | 7 084 | 7 083 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 3 611 | 3 486 | 3 453 | 3 454 | 3 454 | 3 455 | |
05 | Technocentra | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 | |
01 | Technocentra | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 | |
06 | Hoger beroepsonderwijs | 1 983 015 | 2 012 274 | 2 041 659 | 2 080 665 | 2 114 996 | 2 112 257 | |
01 | Reguliere bekostiging | 1 915 661 | 1 900 082 | 1 939 264 | 1 968 947 | 2 011 445 | 2009 993 | |
02 | Stimuleringsuitgaven | 48 277 | 93 931 | 84 085 | 93 195 | 85 196 | 85 197 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 8 394 | 8 841 | 8 944 | 9 105 | 8 939 | 7 651 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 5 627 | 4 646 | 4 639 | 4 689 | 4 688 | 4 688 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 5 056 | 4 774 | 4 727 | 4 729 | 4 728 | 4 728 | |
07 | Wetenschappelijk onderwijs | 3 534 108 | 3 520 326 | 3 571 129 | 3 611 581 | 3 680 980 | 3 670 256 | |
10 | Reguliere Bekostiging | 3 512 996 | 3 495 149 | 3 547 085 | 3 590 236 | 3 655 244 | 3 644 520 | |
11 | Stimulerings- en overige uitgaven | 21 112 | 25 177 | 24 044 | 21 345 | 25 736 | 25 736 | |
08 | Internationaal beleid | 16 002 | 15 567 | 15 983 | 16 078 | 16 078 | 16 830 | |
11 | Internationaal onderwijsbeleid | 13 137 | 12 827 | 13 259 | 13 353 | 13 353 | 14 105 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 2 865 | 2 740 | 2 724 | 2 725 | 2 725 | 2 725 | |
09 | Arbeidsmarkten personeelsbeleid | 174 877 | 157 004 | 140 930 | 151 381 | 151 730 | 151 738 | |
11 | Arbeidsmarkt | 124 945 | 118 272 | 102 222 | 112 699 | 112 716 | 112 723 | |
12 | ZVOO | 44 291 | 33 596 | 33 598 | 33 601 | 33 603 | 33 603 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 2 037 | 2 052 | 2 048 | 2 048 | 2 048 | 2 048 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 3 604 | 3 084 | 3 062 | 3 033 | 3 363 | 3 364 | |
10 | ICT | 38 854 | 31 102 | 29 438 | 30 097 | 30 098 | 30 098 | |
02 | Generiek beleid | 38 854 | 31 102 | 29 438 | 30 097 | 30 098 | 30 098 | |
11 | Studiefinanciering | 3 532 665 | 3 060 586 | 3 483 070 | 3 616 043 | 3 742 063 | 3 843 695 | |
01 | Relevante basis- en aanvullende beurs | 1 139 681 | 1 076 960 | 1 110 200 | 1 271 500 | 1 404 380 | 1 506 690 | |
02 | Relevante reisvoorziening | 652 517 | 61 802 | 401 907 | 486 369 | 543 312 | 594 216 | |
03 | Relevante overige uitgaven | 32 561 | 36 799 | 33 399 | 33 499 | 33 500 | 35 700 | |
04 | Niet relevante prestatiebeurs(RL63) | 676 875 | 785 700 | 765 800 | 591 600 | 470 000 | 371 900 | |
05 | Niet relevante reguliere rentedragende leningen (RL64) | 959 200 | 1 030 600 | 1 101 200 | 1 160 000 | 1 218 000 | 1 272 300 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 70 673 | 67 631 | 69 479 | 71 989 | 71 730 | 61 748 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 1 158 | 1 094 | 1 085 | 1 086 | 1 141 | 1 141 | |
12 | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 303 765 | 307 796 | 312 754 | 313 192 | 311 180 | 307 032 | |
01 | TS 17- | 214 600 | 218 500 | 220 100 | 218 900 | 217 700 | 217 300 | |
02 | TS 18+ | 12 400 | 12 400 | 12 400 | 12 400 | 12 400 | 12 400 | |
03 | Vo 18+ | 58 700 | 58 800 | 61 700 | 63 000 | 62 600 | 61 800 | |
04 | Niet relevante uitgaven | 1 000 | 1 000 | 1 100 | 1 100 | 1 100 | 1 100 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 17 065 | 17 096 | 17 454 | 17 792 | 17 380 | 14 432 | |
13 | Lesgelden | 5 478 | 5 896 | 6 006 | 6 196 | 6 060 | 4 798 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 5 478 | 5 896 | 6 006 | 6 196 | 6 060 | 4 798 | |
14 | Cultuur | 613 938 | 666 486 | 663 364 | 1 025 102 | 1 029 042 | 1 027 370 | |
01 | Kunsten | 28 770 | 42 889 | 51 996 | 403 527 | 404 663 | 404 669 | |
02 | Letterenen bibliotheken | 48 696 | 79 253 | 77 907 | 89 048 | 88 167 | 86 480 | |
04 | Cultureel erfgoed | 461 679 | 466 552 | 463 516 | 465 154 | 468 238 | 468 243 | |
05 | Overigen | 6 066 | 6 697 | 8 091 | 8 128 | 8 839 | 8 839 | |
42 | Uitvoeringsorganisatie RAD | 15 163 | 25 866 | 17 264 | 16 820 | 16 819 | 16 820 | |
60 | Apparaatsuitgaven | 53 564 | 45 229 | 44 590 | 42 425 | 42 316 | 42 319 | |
15 | Media | 739 808 | 769 107 | 771 589 | 766 458 | 771 473 | 773 538 | |
01 | Media | 739 466 | 768 903 | 771 441 | 766 310 | 771 325 | 773 535 | |
02 | Zerobase | 342 | 204 | 148 | 148 | 148 | 3 | |
16 | Onderzoek en wetenschappen | 892 478 | 894 091 | 853 256 | 837 323 | 827 389 | 745 389 | |
01 | Onderzoekbestel | 742 688 | 724 620 | 724 047 | 724 021 | 723 947 | 7 11 775 | |
02 | Specifieke beleidsthema’s | 139 461 | 158 200 | 116 899 | 120 080 | 93 684 | 23 731 | |
03 | Coördinatie en samenwerking | 6 352 | 7 574 | 8 644 | 7 551 | 6 088 | 6 213 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 272 | 268 | 267 | 270 | 270 | 270 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 3 705 | 3 429 | 3 399 | 3 401 | 3 400 | 3 400 | |
17 | Nominaal en onvoorzien | 45 999 | – 7 500 | – 7 462 | – 7 977 | – 7 983 | – 7 988 | |
01 | Loonbijstelling | 3 444 | – 7 500 | – 7 462 | – 7 454 | – 7 460 | – 7 465 | |
03 | Nader te verdelen | 42 555 | 0 | 0 | – 523 | – 523 | – 523 | |
18 | Ministerie algemeen | 134 785 | 118 173 | 114 227 | 110 637 | 109 266 | 109 228 | |
11 | Bestuursdepartement | 112 557 | 108 398 | 106 810 | 107 218 | 105 848 | 105 810 | |
13 | Uitvoeringsorganisaties overig | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
14 | Uitvoeringsorganisaties onverdeeld | 22 228 | 9 775 | 7 417 | 3 419 | 3 418 | 3 418 | |
19 | Inspecties | 48 976 | 46 745 | 46 412 | 46 313 | 46 305 | 46 303 | |
02 | Erfgoedinspectie | 2 831 | 2 669 | 2 662 | 2 662 | 2 662 | 2 663 | |
03 | Onderwijsinspectie | 46 145 | 44 076 | 43 750 | 43 651 | 43 643 | 43 640 | |
20 | Adviesraden | 7 956 | 6 755 | 6 728 | 6 781 | 6 781 | 6 781 | |
01 | Onderwijs | 2 770 | 2 574 | 2 570 | 2 588 | 2 588 | 2 588 | |
02 | Cultuur | 3 544 | 3 270 | 3 249 | 3 275 | 3 275 | 3 275 | |
03 | Wetenschappen | 1 642 | 911 | 909 | 918 | 918 | 918 |
Meerjarenraming uitgaven (x € 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel | Omschrijving | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
TOTAAL | 29 259 741 | 28 913 120 | 29 228 524 | 29 394 593 | 29 487 348 | 29 597 361 | ||
01 | Primair onderwijs | 8 303 113 | 8 238 646 | 8 230 887 | 8 199 649 | 8 168 826 | 8 136 577 | |
01 | Personele uitgaven | 7 073 804 | 7 033 448 | 7 053 643 | 7 037 839 | 7 006 753 | 6 977 868 | |
02 | Materiële uitgaven | 1 097 093 | 1 084 868 | 1 055 366 | 1 044 850 | 1 045 477 | 1 042 200 | |
03 | Onderwijsverzorging | 68 261 | 69 805 | 75 523 | 71 184 | 71 184 | 71 186 | |
04 | Stimuleringsuitgaven | 13 133 | 9 573 | 8 299 | 7 846 | 7 414 | 7 414 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 20 364 | 15 744 | 15 046 | 14 756 | 14 845 | 14 756 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 24 373 | 19 560 | 17 900 | 18 063 | 18 061 | 18 060 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 6 085 | 5 648 | 5 110 | 5 111 | 5 092 | 5 093 | |
03 | Voortgezet onderwijs | 5 770 999 | 5 869 481 | 5 744 990 | 5 678 111 | 5 662 934 | 5 648 328 | |
01 | Personele uitgaven | 4 863 622 | 4 959 288 | 4 946 403 | 4 884 568 | 4 872 925 | 4 861 764 | |
02 | Materiële uitgaven | 802 408 | 812 748 | 703 088 | 697 838 | 694 420 | 691 885 | |
03 | Onderwijsondersteuning | 51 477 | 50 548 | 48 628 | 48 636 | 48 636 | 48 637 | |
04 | Projectuitgaven | 18 834 | 18 687 | 18 714 | 18 716 | 18 717 | 18 717 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 18 504 | 14 888 | 14 958 | 15 072 | 14 956 | 14 044 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 10 048 | 8 518 | 8 497 | 8 578 | 8 577 | 8 577 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 6 106 | 4 804 | 4 702 | 4 703 | 4 703 | 4 704 | |
04 | Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 3 082 337 | 3 057 301 | 3 038 432 | 3 057 368 | 3 056 009 | 3 061 617 | |
01 | Secundair beroepsonderwijs en landelijke organen | 2 687 158 | 2 734 598 | 2 710 493 | 2 729 539 | 2 729 696 | 2 738 308 | |
02 | Educatieen inburgering | 248 399 | 183 887 | 183 969 | 184 011 | 184 011 | 184 017 | |
03 | Specifieke stimulering | 96 125 | 105 388 | 129 519 | 129 285 | 127 799 | 125 023 | |
04 | Leren en werken | 27 895 | 17 550 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 6 558 | 5 349 | 3 967 | 3 995 | 3 965 | 3 731 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 12 591 | 7 043 | 7 031 | 7 084 | 7 084 | 7 083 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 3 611 | 3 486 | 3 453 | 3 454 | 3 454 | 3 455 | |
05 | Technocentra | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 | |
01 | Technocentra | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 | |
06 | Hoger beroepsonderwijs | 1 879 557 | 1 968 462 | 2 003 145 | 2 050 982 | 2 072 498 | 2 112 257 | |
01 | Reguliere bekostiging | 1 771 543 | 1 855 791 | 1 900 750 | 1 939 264 | 1 968 947 | 2009 993 | |
02 | Stimuleringsuitgaven | 88 937 | 94 410 | 84 085 | 93 195 | 85 196 | 85 197 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 8 394 | 8 841 | 8 944 | 9 105 | 8 939 | 7 651 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 5 627 | 4 646 | 4 639 | 4 689 | 4 688 | 4 688 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 5 056 | 4 774 | 4 727 | 4 729 | 4 728 | 4 728 | |
07 | Wetenschappelijk onderwijs | 3 408 134 | 3 467 043 | 3 518 086 | 3 568 432 | 3 619 674 | 3 670 381 | |
10 | Reguliere bekostiging | 3 385 502 | 3 440 346 | 3 494 042 | 3 547 087 | 3 593 938 | 3 644 645 | |
11 | Stimulerings- en overige uitgaven | 22 632 | 26 697 | 24 044 | 21 345 | 25 736 | 25 736 | |
08 | Internationaal beleid | 17 129 | 16 604 | 16 933 | 16 878 | 16 878 | 16 880 | |
11 | Internationaal onderwijsbeleid | 14 264 | 13 864 | 14 209 | 14 153 | 14 153 | 14 155 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 2 865 | 2 740 | 2 724 | 2 725 | 2 725 | 2 725 | |
09 | Arbeidsmarkten personeelsbeleid | 174 877 | 157 004 | 140 930 | 151 381 | 151 730 | 151 738 | |
11 | Arbeidsmarkt | 124 945 | 118 272 | 102 222 | 112 699 | 112 716 | 112 723 | |
12 | ZVOO | 44 291 | 33 596 | 33 598 | 33 601 | 33 603 | 33 603 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 2 037 | 2 052 | 2 048 | 2 048 | 2 048 | 2 048 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 3 604 | 3 084 | 3 062 | 3 033 | 3 363 | 3 364 | |
10 | ICT | 38 854 | 31 102 | 29 438 | 30 097 | 30 098 | 30 098 | |
02 | Generiek beleid | 38 854 | 31 102 | 29 438 | 30 097 | 30 098 | 30 098 | |
11 | Studiefinanciering | 3 532 665 | 3 060 586 | 3 483 070 | 3 616 043 | 3 742 063 | 3 843 695 | |
01 | Relevante basis- en aanvullende beurs | 1 139 681 | 1 076 960 | 1 110 200 | 1 271 500 | 1 404 380 | 1 506 690 | |
02 | Relevante reisvoorziening | 652 517 | 61 802 | 401 907 | 486 369 | 543 312 | 594 216 | |
03 | Relevante overige uitgaven | 32 561 | 36 799 | 33 399 | 33 499 | 33 500 | 35 700 | |
04 | Niet relevante prestatiebeurs(RL63) | 676 875 | 785 700 | 765 800 | 591 600 | 470 000 | 371 900 | |
05 | Niet relevante reguliere rentedragende leningen (RL64) | 959 200 | 1 030 600 | 1 101 200 | 1 160 000 | 1 218 000 | 1 272 300 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 70 673 | 67 631 | 69 479 | 71 989 | 71 730 | 61 748 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 1 158 | 1 094 | 1 085 | 1 086 | 1 141 | 1 141 | |
12 | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 303 765 | 307 796 | 312 754 | 313 192 | 311 180 | 307 032 | |
01 | TS 17- | 214 600 | 218 500 | 220 100 | 218 900 | 217 700 | 217 300 | |
02 | TS 18+ | 12 400 | 12 400 | 12 400 | 12 400 | 12 400 | 12 400 | |
03 | Vo 18+ | 58 700 | 58 800 | 61 700 | 63 000 | 62 600 | 61 800 | |
04 | Niet relevante uitgaven | 1 000 | 1 000 | 1 100 | 1 100 | 1 100 | 1 100 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 17 065 | 17 096 | 17 454 | 17 792 | 17 380 | 14 432 | |
13 | Lesgelden | 5 478 | 5 896 | 6 006 | 6 196 | 6 060 | 4 798 | |
40 | Uitvoeringsorganisatie IB-Groep | 5 478 | 5 896 | 6 006 | 6 196 | 6 060 | 4 798 | |
14 | Cultuur | 807 640 | 866 692 | 864 305 | 861 385 | 865 325 | 863 653 | |
01 | Kunsten | 380 332 | 395 250 | 404 532 | 403 527 | 404 663 | 404 669 | |
02 | Letterenen bibliotheken | 54 819 | 91 081 | 90 297 | 89 048 | 88 167 | 86 480 | |
04 | Cultureel erfgoed | 298 087 | 302 960 | 299 922 | 301 437 | 304 521 | 304 526 | |
05 | Overigen | 5 675 | 6 306 | 7 700 | 8 128 | 8 839 | 8 839 | |
42 | Uitvoeringsorganisatie RAD | 15 163 | 25 866 | 17 264 | 16 820 | 16 819 | 16 820 | |
60 | Apparaatsuitgaven | 53 564 | 45 229 | 44 590 | 42 425 | 42 316 | 42 319 | |
15 | Media | 736 261 | 759 036 | 761 389 | 766 458 | 771 473 | 773 538 | |
01 | Media | 735 919 | 758 832 | 761 241 | 766 310 | 771 325 | 773 535 | |
02 | Zerobase | 342 | 204 | 148 | 148 | 148 | 3 | |
16 | Onderzoek en wetenschappen | 952 080 | 934 162 | 909 118 | 913 531 | 858 231 | 822 445 | |
01 | Onderzoekbestel | 733 982 | 727 615 | 723 581 | 724 048 | 724 021 | 723 947 | |
02 | Specifieke beleidsthema’s | 206 570 | 195 276 | 173 227 | 178 261 | 124 452 | 88 615 | |
03 | Coördinatie en samenwerking | 7 551 | 7 574 | 8 644 | 7 551 | 6 088 | 6 213 | |
41 | Uitvoeringsorganisatie CFI | 272 | 268 | 267 | 270 | 270 | 270 | |
50 | Apparaatsuitgaven | 3 705 | 3 429 | 3 399 | 3 401 | 3 400 | 3 400 | |
17 | Nominaal en onvoorzien | 45 999 | – 7 500 | – 7 462 | – 7 977 | – 7 983 | – 7 988 | |
01 | Loonbijstelling | 3 444 | – 7 500 | – 7 462 | – 7 454 | – 7 460 | – 7 465 | |
03 | Nader te verdelen | 42 555 | 0 | 0 | – 523 | – 523 | – 523 | |
18 | Ministerie algemeen | 134 785 | 118 173 | 114 227 | 110 637 | 109 266 | 109 228 | |
11 | Bestuursdepartement | 112 557 | 108 398 | 106 810 | 107 218 | 105 848 | 105 810 | |
13 | Uitvoeringsorganisaties overig | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
14 | Uitvoeringsorganisaties onverdeeld | 22 228 | 9 775 | 7 417 | 3 419 | 3 418 | 3 418 | |
19 | Inspecties | 48 976 | 46 745 | 46 412 | 46 313 | 46 305 | 46 303 | |
02 | Erfgoedinspectie | 2 831 | 2 669 | 2 662 | 2 662 | 2 662 | 2 663 | |
03 | Inspectievan het Onderwijs | 46 145 | 44 076 | 43 750 | 43 651 | 43 643 | 43 640 | |
20 | Adviesraden | 7 956 | 6 755 | 6 728 | 6 781 | 6 781 | 6 781 | |
01 | Onderwijs | 2 770 | 2 574 | 2 570 | 2 588 | 2 588 | 2 588 | |
02 | Cultuur | 3 544 | 3 270 | 3 249 | 3 275 | 3 275 | 3 275 | |
03 | Wetenschappen | 1 642 | 911 | 909 | 918 | 918 | 918 |
Meerjarenraming ontvangsten (x € 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel | Omschrijving | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
TOTAAL | 1 445 287 | 1 344 675 | 1 138 648 | 1 158 954 | 1 155 528 | 1 037 141 | ||
01 | Primair onderwijs | 104 401 | 51 906 | 33 006 | 19 606 | 2 006 | 2 006 | |
90 | Ontvangsten | 104 401 | 51 906 | 33 006 | 19 606 | 2 006 | 2 006 | |
03 | Voortgezet onderwijs | 111 696 | 129 196 | 23 861 | 6 361 | 1 361 | 1 361 | |
90 | Ontvangsten | 111 696 | 129 196 | 23 861 | 6 361 | 1 361 | 1 361 | |
04 | Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 76 740 | 82 250 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
90 | Ontvangsten | 76 740 | 82 250 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
05 | Technocentra | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 | |
90 | Ontvangsten | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 9 136 | 0 | 0 | |
06 | Hoger beroepsonderwijs | 17 | 6 017 | 6 017 | 8 017 | 17 | 17 | |
90 | Ontvangsten | 17 | 6 017 | 6 017 | 8 017 | 17 | 17 | |
07 | Wetenschappelijk onderwijs | 11 466 | 16 466 | 16 466 | 21 466 | 26 466 | 16 400 | |
90 | Ontvangsten | 11 466 | 16 466 | 16 466 | 21 466 | 26 466 | 16 400 | |
08 | Internationaal beleid | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 | |
90 | Ontvangsten | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 | |
09 | Arbeidsmarkten personeelsbeleid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
90 | Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
10 | ICT | 49 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 0 | |
90 | Ontvangsten | 49 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 47 776 | 0 | |
11 | Studiefinanciering | 340 900 | 367 700 | 400 700 | 436 800 | 474 800 | 514 100 | |
90 | Studiefinanciering relevant | 184 500 | 186 700 | 195 900 | 209 000 | 224 800 | 242 500 | |
91 | Studiefinanciering niet relevant | 156 400 | 181 000 | 204 800 | 227 800 | 250 000 | 271 600 | |
12 | Tegemoetkoming studiekosten | 12 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 | 9 500 | |
90 | TS 17- | 4 000 | 3 100 | 3 100 | 3 100 | 3 100 | 3 100 | |
91 | Vo 18+ | 8 500 | 6 400 | 6 400 | 6 400 | 6 400 | 6 400 | |
13 | Lesgelden | 192 700 | 199 600 | 200 200 | 202000 | 209 700 | 216 700 | |
90 | Ontvangsten | 192 700 | 199 600 | 200 200 | 202000 | 209 700 | 216 700 | |
14 | Cultuur | 6 504 | 34 194 | 24 304 | 23 416 | 22 526 | 21 638 | |
90 | Ontvangsten Kunsten | 636 | 2 136 | 136 | 136 | 136 | 136 | |
91 | Ontvangsten Letteren en bibliotheken | 46 | 24 736 | 23 846 | 22 958 | 22 068 | 21 180 | |
92 | Ontvangsten Cultureel erfgoed | 5 822 | 7 322 | 322 | 322 | 322 | 322 | |
93 | Ontvangsten overigen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
15 | Media | 223 870 | 212 681 | 212 999 | 212 999 | 253 335 | 175 218 | |
90 | Ontvangsten | 184 922 | 174 900 | 175 218 | 175 218 | 215 554 | 175 218 | |
91 | Zerobase | 38 948 | 37 781 | 37 781 | 37 781 | 37 781 | ||
16 | Onderzoek en wetenschappen | 227 280 | 177 587 | 154 017 | 161 211 | 107 375 | 79 535 | |
90 | Ontvangsten | 227 280 | 177 587 | 154 017 | 161 211 | 107 375 | 79 535 | |
17 | Nominaal en onvoorzien | 77 635 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
90 | Ontvangsten | 77 635 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
18 | Ministerie algemeen | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | |
90 | Ontvangsten | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | |
19 | Inspecties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
90 | Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
20 | Adviesraden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
90 | Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
BIJLAGE 1. MOTIES EN TOEZEGGINGEN
A. Door de Staten-Generaal aanvaarde moties | ||
---|---|---|
Omschrijving | Ingediend bij | Stand van zaken |
ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID | ||
De Kamer verzoekt de regering te bevorderen dat er een toeslag komt op het loon voor onderwijzend en ondersteunend personeel op het vmbo en in de grote steden. | PA [12–11–2003] Begroting OCW re- en dupliek Hamer, drs. M.I., Kraneveldt, drs. M., Slob, drs. A., Vendrik, drs. C.C.M., Vlies, ir. B.J. van derkamerstuk 29 200 VIII, nr. 72 | De motie is afgedaan met brief d.d. 29 september 2005. (kamerstuknr. 30 300 VIII, nr. 5). |
De Kamer verzoekt de regering in overleg met de sociale partners te bevorderen dat er meer LD-functies beschikbaar komen in het voortgezet onderwijs. | PA [1-12-2005] Begrotingsbehandeling Lambrechts, drs. E.D.C.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 129 | In de brief van 26 januari 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII) is aangegeven dat bij sociale partners aandacht gevraagd zou worden voor de wens van de Tweede Kamer. Dit is gebeurd via een ronde- tafelgesprek over functiedifferentiatie in het voortgezet onderwijs op 10 mei 2006. De rapportage van dit gesprek is op 6 juli 2006 verstuurd aan de Tweede Kamer als bijlage bij de brief (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 258) over de uitvoering van motie Lambrechts. |
De Kamer verzoekt de regering alles in het werk te stellen om jonge afgestudeerde leerkrachten in het onderwijs te behouden en scholen in staat te stellen deze bovenformatief aan te stellen, en daarnaast de doorstroom van leerkrachten te bevorderen van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Dekking: 29 miljoen uit uitgavenreserve 2006. | PA [21-9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Dittrich, mr. B.O.kamerstuk 23 | De motie is afgedaan met brief d.d. 12 april 2006. (kamerstuk 27 923, nr. 29) |
BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE | ||
De Kamer vraagt de regering – in overleg met de gemeenten – de mogelijkheden te onderzoeken om het werk van de rmc’s en de leerplichtambtenaren zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en de Tweede Kamer hierover nader te rapporteren. | PA [7-10-1999] voortijdig schoolverlatenRabbae, M.kamerstuk 26 695, nr. 6 | De motie is afgedaan met brief d.d. 4 november 2005. (kamerstuknr. 26 695 en 29 454, nr. 27) |
DIRECTIE CULTUREEL ERFGOED | ||
De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende, dat om de continuïteit van de restauraties van kanjer- monumenten te waarborgen een totaal bedrag van minimaal 60 miljoen euro benodigd is; met instemming constaterende, dat inmiddels 20 miljoen euro beschikbaar is gekomen, zodat lopende restauraties in 2005 tenminste niet hoeven stil te vallen; overwegende, dat het wenselijk is dat nu zekerheid wordt gegeven over de beschikbare middelen, omdat de restauratieachterstanden en de daarbij behorende kosten anders verder toenemen; overwegende, dat het behoud van kanjermonumenten van groot belang is voor het nationaal cultureel erfgoed; draagt de regering op de resterende middelen in de loop van 2005 beschikbaar te stellen, zodat genoemde restauraties kunnen worden afgerond. | PA [22-11-2004] Notaoverleg Cultuurnota en Wetgevingsoverleg onderdeel Cultuur van de begroting OCW 2004 Halsema, drs. F., Kraneveldt, drs. M., Leerdam, MFA, J.A.W.J., Slob, drs. A., Vergeer, drs. F., Vlies, ir. B.J. van der Vroonhoven-Kok, mr.drs. J.N. vankamerstuk 29 800 VIII, nr. 117 | De motie is afgedaan met briefd.d. 9 februari 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 193) |
De Kamer draagt de regering op om in 2005 en volgende jaren bij voorrang geldmiddelen beschikbaar te stellen om de totale restauratieachterstand van monumenten in 2011 te hebben weggewerkt en daarover de Kamer geregeld te informeren. | PA [13-12-2004] Wetgevingsoverleg inzake moties en amendementen Cultuurnota en Cultuurdeel OCW-begro- ting d.d. 8 december 2004Dittrich, mr. B.O., Vroonhoven-Kok, mr.drs. J.N. vankamerstuk 29 800 VIII, nr. 137 | In juli 2006 zijn nieuwe cijfers beschikbaar van de restauratieachterstand. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden betrokken bij het selectiebeleid, dat door een volgend kabinet zal worden behandeld. |
De Kamer verzoekt de regering er naar te streven op korte termijn het indemniteits-percentage op te hogen tot 100%. | PA [13-12-2004] Wetgevingsoverleg inzake moties en amendementen Cultuurnota en Cultuurdeel OCW-begro- ting d.d. 8 december 2004Dittrich, mr. B.O., Vroonhoven-Kok, mr.drs. J.N. vankamerstuk 29 800 VIII, nr. 138 | Eind 2006 wordt gestart met de evaluatie van de herziene indemniteitsregeling. Op basis daarvan zullen de Ministeries van OCW en FIN in 2007 met een voorstel komen. |
De Kamer verzoekt de regering de benodigde dekking te vinden voor de (ontbrekende) financiering van de Amsterdamse vestiging van de Hermitage:– voor 5,5 miljoen in extra dividend uit staatsdeelnemingen;– voor 3,5 miljoen in de toepassing van het zogenoemde FES-bruggetje. | PA [22-9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Aartsen, J.J. van, Dittrich, mr. B.O., Verhagen, drs. M.J.M.kamerstuk 30 300, nr. 17 | De motie is afgedaan met brief d.d. 31 mei 2006. (kamerstuk OCW0600520) |
De Kamer verzoekt de regering om op korte termijn met een plan van aanpak voor vermindering van regelgeving in de cultuursector te komen. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006Nijs MBA, drs. A.D.S.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 100 | Minister van der Hoeven streeft naar een reductie van 25% administratieve lastenverlichting voor cultuur-instellingen via de Wet op het specifiek cultuurbeleid en de Mediawet. De brief wordt in september 2006 naar de Tweede Kamer gestuurd. |
De Kamer verzoekt de regering een plan van aanpak uit te werken hoe het instrument van koppelsubsidies ten behoeve van de culturele sector door de rijksoverheid en lagere overheden kan worden benut. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006Dittrich, mr. B.O., Halsema, drs. F., Kraneveldt, drs. M., Leerdam, MFA J.A.W.J. Nijs MBA, drs. A.D.S.M., Vergeer, drs. F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 104 | Het plan van aanpak wordt betrokken bij de fiscale en mecenaatsbrief, die in september 2006 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. |
De Kamer verzoekt de regering in overleg te treden met de stuurgroep Radio Kootwijk en zo nodig andere betrokkenen, met als inzet dat op korte termijn een adequaat plan van aanpak tot stand komt met toereikende financiering. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 Vlies, ir. B.J. van derkamerstuk 30 300 VIII, nr. 105 | Gemeente en Provincie zijn met marktpartijen in onderhandeling over de toekomstige bestemming van Radio Kootwijk. Een stuur- groep bereidt een advies aan de overheden voor. Hierna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. |
De Kamer verzoekt de regering zich in te spannen om het pilotproject Odyssee tot uitvoer te brengen. | PA [28-3-2006] Wet archeo- logische monumentenzorg (Malta) (Eerste termijn Tweede Kamer) PA [30–3-2006] Wet archeo- logische monumentenzorg (Malta) (Tweede Termijn) Roefs, drs. C.W.J.M.kamerstuk 29 259, nr. 26 | Minister van der Hoeven informeert de Tweede Kamer eind 2006 of zij middelen beschikbaar stelt ten behoeve van het pilot-project Odyssee. |
De Kamer verzoekt de regering te stimuleren dat er meer mensen met een diverse culturele achtergrond in museumorganisaties plaats nemen; verzoekt de regering tevens mogelijkheden te verkennen om jonge afgestudeerden de praktijk van het leiden en sturen van een museuminstelling te laten leren. | PA [8-6-2006] Musea Dittrich, mr. B.O., Halsema, drs. F., Kraneveldt, drs. M., Leerdam, MFA, J.A.W.J., Nijs MBA, drs. A.D.S.M., Vergeer, drs. F., Vroonhoven-Kok, mr.drs. J.N. vankamerstuk 30 300 VIII, nr. 9 | In het najaar 2006 zal met relevante partijen worden overlegd hoe culturele diversiteit in museumorganisaties gestimuleerd kan worden. |
De Kamer verzoekt de regering het hele subsidiebedrag, bestemd voor rijksgesubsidieerde musea te bestemmen voor de basispublieksfunctie, die onder andere behelst dat een zo breed en divers mogelijk publiek bereikt wordt, en dat de regering dit als subsidievoorwaarde aan de rijksgesubsidieerde musea stelt. | PA [8-6-2006] MuseaLeerdam, MFA, J.A.W.J., Nijs MBA, drs. A.D.S.M., Vergeer, drs. F.kamerstuk 27 470, 30 300 VIII, nr. 10 | De beantwoording van deze motie wordt meegenomen in de verdere uitwerking van «Bewaren om teweeg te Brengen». |
De Kamer verzoekt de regering de Tweede Kamer op basis van de herijking van museumsubsidies een subsidiebesluit voor de voormalige rijksmuseavoor te leggen, waarin gratis entree tot de vaste collectie voor alle Nederlandse belastingbetalers en hun kinderen wordt geregeld op een zodanige manier dat dit bij de eerstvolgende toekenning van de subsidiebeschikkin- gen van kracht is. | PA [8-6-2006] Musea Leerdam, MFA, J.A.W.J., Nijs MBA, drs. A.D.S.M., Vergeer, drs. F.kamerstuk 27 470, 30 300 VIII, nr. 11 | De beantwoording van deze motie wordt meegenomen in de verdere uitwerking van «Bewaren om teweeg te Brengen». |
De Kamer verzoekt de regering de uitvoering van de motie-Dittrich c.s. [2004–2005, 29 800 VIII, nr. 138] met kracht ter hand te nemen en de musea in staat te stellen de vrijgevallen gelden te benutten. | PA [8-6-2006] Musea Dittrich, mr. B.O., Leerdam, MFA, J.A.W.J., Nijs MBA, drs. A.D.S.M., Vergeer, drs. F.kamerstuk 27 470, 30 300 VIII, nr. 5 | Eind 2006 wordt gestart met de evaluatie van de herziene indemniteitsregeling. Op basis daarvan zullen de Ministeries van OCW en FIN in 2007 met een voorstel komen. |
De Kamer verzoekt de regering middelen te bestemmen voor het plan van het Huis der Culturen in lijn met het door de commissie-Pröper gegeven advies. | PA [8-6-2006] Musea Dittrich, mr. B.O., Leerdam, MFA, J.A.W.J.kamerstuk 27 470, 30 300 VIII, nr. 6 | De motie is afgedaan met brief d.d. 28 juni 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 252) |
De Kamer verzoekt de regering in ogenschouw te nemen de bestaande voorstellen, onder meer inzake het centrum voor geschiedenis en democratie, te komen met voorstellen met betrekking tot een natio- naal historisch museum en concrete ideeën voor de oprichting van een dergelijk museum met Prinsjesdag aan de Kamer te presenteren en de Kamer te informe- ren over de incidentele en structurele kosten hiervan. | PA [27-6-2006] Debat over oprichting museum voor de Nederlandse geschiedenis Kraneveldt, drs. M., Leerdam, MFA, J.A.W.J., Marijnissen, J.G.C.A., Nijs MBA, drs. A.D.S.M., Slob, drs. A., Verhagen, drs. M.J.M., Vlies, ir. B.J. van derkamerstuk 30 300 VIII, nr. 249 | Op Prinsjesdag 2006 wordt de Tweede Kamer ingelicht over voorstel(len) voor de oprichting van een museum dat de nationale historie tot onderwerp heeft. |
DIRECTIE KUNSTEN | ||
De Kamer verzoekt de regering het cultureel ondernemerschap een belangrijke factor te laten zijn in de opdracht die aan de fondsen in de kunst- en cultuursector wordt gegeven. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 Kraneveldt, drs. M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 91 | Nieuwe opdrachten aan de fondsenworden verstrekt bij de nieuwe subsidieperiode. Het cultureel ondernemerschap wordt daarbij meegenomen. |
De Kamer verzoekt de regering om medio 2006 een notitie aan de Kamer te doen toekomen over de stand van het cultuuronderwijs. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 Leerdam, MFA, J.A.W.J.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 93 | De brief wordt in het vroege najaar naar de Tweede Kamer gestuurd. Met deze brief wordt ook gereageerd op het advies van de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad over cultuureducatie in het onderwijs: «Onderwijs in cultuur; versterking van cultuureducatie in primair en voortgezet onderwijs». |
De Kamer verzoekt de regering om op korte termijn te komen met een voorstel voor deze streefwaarde en de bijbehorende beleids- en financiële consequenties. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 Leerdam, MFA, J.A.W.J.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 94 | De motie is afgedaan met brief d.d. 11 mei 2006. (kamerstuk 28 989, nr. 34) |
De Kamer verzoekt de regering om meer mogelijkheden voor amateur-kunstenaars om gebruik te maken van professionele begeleiding en om erkenning en bijbehorende beloning voor de professionals die in de amateursector werken. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 Leerdam, MFA, J.A.W.J.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 96 | Het FAPK voert momenteel een onderzoek uit naar de samenwerking tussen amateurkunstenaars en professionele kunstenaars. Dit onderzoek bestaat uit een deelonderzoek naar de theatersector dat inmiddels is afge- rond en een deelonderzoek naar de danssector dat van start is gegaan na afronding van het onderzoek in de theatersector. Met het FAPK vindt nader overleg plaats na afronding van het gehele onderzoek over de resultaten en de mogelijke vervolgstappen. |
De Kamer verzoekt de regering in samenwerking met provincies en gemeenten een plan te ontwikkelen voor de invoering van de jaarlijkse aanwijzing van een culturele hoofdstad van Nederland naar analogie van de culturele hoofdstad van Europa; en verzoekt de regering de Kamer hierover in het voorjaar van 2006 te rapporteren. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 Brinkel, Th.B.F.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 97 | Tijdens een bestuurlijk overleg met IPO en VNG op 15 maart 2006 is de mogelijkheid om een culturele hoofdstad in te stellen een eerste keer besproken en is afgesproken om hierover in november 2006 verder te praten tijdens een volgend bestuurlijk overleg. |
De Kamer verzoekt de regering om de voor en nadelen van het aanpassen van de huidige voorstellen voor de nieuwe cultuurnotasystematiek aan de wijze waarop de arts councils in Engeland opereren, en de Kamer hierover te informeren. Voordat definitieve voorstellen die in het tweede kwartaal van 2006 zijn toegezegd, om te komen tot een oordeel over de definitieve voorstellen over de herijking van de cultuurnotasystematiek. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 Nijs MBA, drs. A.D.S.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 101 | Deze motie is afgedaan met brief d.d. 2 juni 2006. (kamerstuknr 30 550 VIII, nr. 6) |
De Kamer verzoekt de regering aan de relevante partijen in de muzieksector de opdracht te geven binnen zes maanden een plan uit te werken dat op ruim draagvlak in de relevante muzieksector kan rekenen en dat tegemoet komt aan de eisen die aan een goed functionerend fonds gesteld mogen worden. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 Dittrich, mr. B.O.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 149 | Op dit moment wordt samen met de relevante partijen in de muzieksector een plan uitgewerkt, dat op ruim draagvlak kan rekenen en dat tegemoet komt aan de eisen die aan een goed functionerend fonds/bestel mogen worden gesteld. |
FINANCIEEL ECONOMISCHE ZAKEN | ||
De Kamer verzoekt de regering de volgende wijzigingen in de begroting 2006 aan te brengen:– Het uitbetalen van € 50 per geboren kind aan gemeenten dat besteed kan worden aan preventief jeugdbeleidvoor een bedrag van totaal € 10 miljoen;– Het structureel verhogen van de lumpsum met € 5 miljoen voor de uitbreiding van de Maatschappelijke Stage in het Voortgezet Onderwijs;– Het verkleinen van de klassen voor Zeer Moeilijk Lerende Kinderen door het besteden van € 15 miljoen;– Het versterken van de leerlinggebonden financiering gehandicapten (MBO) met € 6,5 miljoen– Het geven van een incidentele kwaliteitsimpuls van € 10 miljoen in sportaccomodaties rond scholen en buurten. Dit alles te dekken uit de versobering van de huisvesting ZBO’s en agentschappen (voor € 15 miljoen), het provinciefonds (voor € 10 miljoen), dividenden staatsdeelnemingen (voor € 9 miljoen), het zogeheten FES-bruggetje (voor € 3 miljoen) en de onverplichte ruimte OCW (voor € 9,5 miljoen). | PA [22-9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Aartsen, J.J. van, Dittrich, mr. B.O., Verhagen, drs. M.J.M.kamerstuk 30 300, nr. 9 | Afgedaan met nota van wijziging d.d. 7 november 2005. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 52) |
De Kamer verzoekt de regering de kinderkorting met € 90 te verhogen, te dekken uit de uitgavenreserve (voor € 94 miljoen) en een efficiencytaakstelling op de IB-Groep (voor € 4 miljoen). | PA [22-9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Aartsen, J.J. van. Dittrich, mr. B.O.. Verhagen, drs. M.J.M.kamerstuk 30 300, nr. 10 | Afgedaan met nota van wijziging d.d. 7 november 2005. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 52) |
De Kamer spreekt als haar mening uit dat de onbe- laste vergoeding van zakelijke kilometers dient te worden verhoogd naar 19 cent per kilometer en dat indexatie van deze vergoeding dient te worden bevorderd, verzoekt de regering de daarvoor beno- digde dekking ad € 106 miljoen te vinden:– voor € 80 miljoen in de uitgavenreserve– voor € 15 miljoen in de extra inkomsten uit de extra vermogensrendementsheffing die ontvangen wordt door deblokkering van het spaarloon;– voor € 9,5 miljoen uit de onverplichte ruimte op de begroting van OCW;– voor € 1,5 miljoen uit de verhoging van het dividend uit staatsdeelnemingen. | PA [22–9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Aartsen, J.J. van, Dittrich, mr. B.O., Verhagen, drs. M.J.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 18 | Afgedaan met nota van wijziging d.d. 7 november 2005. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 52) |
HOGER ONDERWIJS | ||
De Kamer verzoekt de regering om te onderzoeken in hoeverre en onder welke voorwaarden het mogelijk is om studenten, al dan niet via een tegemoetkoming te stimuleren om zich in te zetten op scholen met veel achterstandsleerlingen en daar ondersteunend werkzaam te zijn. | PA [1–12–2005] Begrotingsbehandeling Jungbluth, P.L.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 126 | De motie is afgedaan met brief d.d. 26 januari 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 179) |
De Kamer verzoekt de regering op basis van de tweede effectmeting in 2006 de inzet van de extra middelen voor lectoren en kenniskringen te bezien en niet tot de geplande budgetverruiming over te gaan vóór de effectrapportage met de Kamer is gedeeld. | PA [1–12–2005] Begrotingsbehandeling Lambrechts, drs. E.D.C.M., Visser, drs. A.P.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 125 | De 0-meting lectorenis met brief d.d. 21 april 2006 (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 220) aan de Tweede Kamer aangeboden. Op basis van deze meting wordt eerste effectenrapportage uitgevoerd (najaar 2006). Hierna volgt een gesprek met de Tweede Kamer over lectorenen de oploop in de bekostiging in 2007 (zoals aangekondigd in kamerstukken II, 2005/06, 30 3000 VIII, nr. 179) Met Stichting Kennis Ontwikkeling vindt discussie plaats over juiste indicatorenom de effecten van de lectoraten te meten. De uitkomst van deze discussie wordt verwerkt in de eerste effectenrapportage. |
De Kamer verzoekt de regering te bevorderen dat Studielink snel geschikt wordt gemaakt voor leer- rechten; leerrechten en de daarbij behorende bekostiging pas daadwerkelijk in te voeren wanneer de administratieve processen op orde zijn en Studielink voldoende operationeel is gemaakt; en een realistisch traject voor de zorgvuldige invoering van leerrechten uit te zetten. | PA [15-5-2006] Wetsvoorstel financiering hoger onderwijs Joldersma, dr. F.kamerstuk 30 387, nr. 41 | De motie is afgedaan met brief d.d. 26 juni 2006. (kamerstuk 30 387, nr. 82) |
De Kamer verzoekt de regering het bekostigingsbesluit WHW 2008 zodanig in te richten dat:– de onderwijsopslag ook na 2010 wordt gecontinueerd op basis van meerjarige afspraken (charters);– de hoogte van de geplande onderwijsopslag met ingang van 2010 opnieuw wordt bezien in relatie tot de hoogte van de geplande diploma-opslag;– tijdig in overleg te treden met de instellingen opdat strategische plannen die de basis vormen voor de dynamische onderwijsopslag kunnen worden ontvangen en beoordeeld. | PA [15-5-2006] Wetsvoorstel financiering hoger onderwijs Slob, drs. A., Visser, drs. A.P.kamerstuk 30 387, nr. 79 | De Onderwijsraad is gevraagd in brief van 13 juli 2006, in het 1ste kwartaal 2007 advies uit te brengen over de methodiek die kan worden gebruikt bij de toedeling van de onderwijsopslag in lijn met de brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 juni 2006. (kamerstuk 30 387, nr. 82) |
De Kamer verzoekt de regering de Wet financiering hoger onderwijs wat het leerrechtengedeelte betreft niet in werking te laten treden indien de WHOO op een later tijdstip dan 1 september 2007 in werking treedt of een wijziging van de WHW door te voeren met betrek- king tot transparantie van studiekeuze-informatie, een sterke rechtspositie van de individuele student, een sterkere stem voor de studenten in de medezeggenschapsraad en verplichte instelling en verbetering bevoegdheden van een raad van toezicht. | PA [15-5-2006] Wetsvoorstel financiering hoger onderwijs Bakker, A.D., Tichelaar, J.kamerstuk 30 387, nr. 42 | Dit is afhankelijk van eventuele vertraging van inwerkingtreding WHOO. Eerste stappen zijn echter gezet om, indien nodig, tot een wijziging van de WHW over te gaan. |
De Kamer verzoekt de regering door de invoering van de leerrechten de structurele uitvoeringslasten van overheidswege niet te laten toenemen. | PA [15-5-2006] Wetsvoorstel financiering hoger onderwijs Tichelaar, J.kamerstuk 30 387, nr. 43 | De motie is afgedaan met brief d.d. 26 juni 2006. (kamerstuk 30 387, nr. 82) |
De Kamer verzoekt de regering voor incidentele invoeringskosten incidenteel € 15 miljoen beschikbaar te stellen. | PA [15-5-2006] Wetsvoorstel financiering hoger onderwijs Kraneveldt, drs. M., Tichelaar, J.kamerstuk 30 387, nr. 44 | De motie is afgedaan met brief d.d. 12 juni 2006. (kamerstuk 30 387, nr. 80) |
De Kamer verzoekt de regering in de bekostiging ervoor te zorgen dat zowel de aanbieder van de ene instelling als die van de andere instelling de effecten van de inzet van leerrechten van studenten terugziet in de bekostiging, bijvoorbeeld door uit te gaan van twee peilmomenten per collegegeldperiode; en de aantallen studenten die overstappen van instelling, de financiële consequenties en het eventuele strategische gedrag van studenten en instellingen te monitoren en zo nodig de wijze van bekostiging op basis van leerrechten bij te stellen. | PA [15-5-2006] Wetsvoorstel financiering hoger onderwijs Bakker, A.D., Joldersma, dr. F., Tichelaar, J.kamerstuk 30 387, nr. 46 | De motie is afgedaan met brief d.d. 12 juni 2006. (kamerstuk 30 387, nr. 80) |
MEDIA, LETTEREN EN BIBLIOTHEKEN | ||
De Kamer verzoekt de regering, binnen vijf jaar de Nederlandse ondertiteling van de publieke en commerciële netten te realiseren. | PA [20-1-2000] w.v. wijziging van de mediawet i.v.m. de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep, kamerstuk 26 660 Stellingwerf, D.J.kamerstuk 26 660, nr. 73 | De AmvB over ondertiteling is inmiddels in procedure gebracht. Deze AmvB zal in het najaar 2006 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. |
De Kamer verzoekt de regering in aanstaande besprekingen met de Europese Commissie over de structurele rijksbijdrage aan de publieke omroep, het standpunt in te nemen en uit te dragen dat de nuloptie niet kan worden beschouwd als concurrentievervalsing; verzoekt de regering tevens te bewerkstelligen dat de bestaande «nuloptie» onverkort en ongewijzigd wordt gehandhaafd zolang niet onomstotelijk vast staat dat deze in strijd is met de Europese regelgeving (29 800 VIII, nr. 239). | PA [30-6-2005] Doorgifte publieke omroep via de kabel Dam, ir. M.H.P. van, Örgü, F.kamerstuk 29 800 VIII, nr. 239 | Staatsecretaris Van der Laan heeft bij brief van 17 augustus 2005 op de motie gereageerd (kamerstukken 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 255). Daarin is aangegeven dat de staats- secretaris bereid is de problematiek in het kader van de zgn. bestaande steunzaak bij DG competitie van de Europese Commissie, in te brengen. Dat is gebeurd bij brief van 7 sep- tember 2005 (Staatssteunbrief). De Europese Commissie heeft nog niet gereageerd. Zodra dat wel het geval is zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd. |
De Kamer verzoekt de regering conform de motie Atsma (29 800-VIII, nr. 88 het voornemen om begin volgend jaar de analoge verspreiding via de ether van Nederland 1, 2 en 3 en de regionale omroep af te schakelen, mag pas gebeuren wanneer een gelijkwaardig en toegankelijk alternatief beschikbaar is) te handelen en hiertoe de benodigde financiële middelen ter beschikking te brengen, zonder dat dit ten laste komt van de uitgaven voor de publieke omroep of de cultuur, en de Kamer hierover voor de bespreking van de Mediabegroting te informeren. | PA [22-9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Bakker, A.D., Crone, drs. F.J.M. , Nerée tot Babberich, mr. F. dekamerstuk 30 300, nr. 54 | De motie is afgedaan met brief d.d. 28 april 2006. (kamerstuk 24 095, nr. 201) |
De Kamer, overwegende, dat door de regering en de Kamer steeds is gesteld dat de bezuinigingen tijdens deze kabinetsperiode van 80 miljoen (waarvan 64 miljoen op de publieke omroep) niet ten koste mogen gaan van de programma’s, maar zouden moeten worden gevonden op de overhead; overwegende, dat het Commissariaat voor de Media deze voorwaarde heeft getoetst en tot het oordeel is gekomen dat tot dusverre van aantasting van programma’s geen sprake is en dat bij de invulling van de bezuinigingen derhalve aan de voorwaarde wordt voldaan; overwegende, dat in tegenspraak daarmee door veel programmamakers wordt aange- geven dat de invulling van de bezuinigingen wel degelijk ten koste van programma’s is gegaan respectievelijk zal gaan in de komende jaren; van mening, dat de Tweede Kamer in staat moet zijn om de door haarzelf gestelde voorwaarden te toetsen en dat daarvoor meer gedetailleerde informatie nood- zakelijk is; verzoekt de regering de voor deze toetsing benodigde informatie te verschaffen op een zodanig tijdstip dat deze informatie een rol kan spelen tijdens de besluitvorming over de Voorjaarsnota2006. | PA [8-12-2005] Heropening debat publieke omroep Atsma, J.J., Bakker, A.D.kamerstuk 30 300, nr. 152 | De motie is afgedaan met brief d.d. 12 mei 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 229) |
De Kamer verzoekt de regering de Kamer voor 1 maart aanstaande voorstellen te doen waarmee gratis distributie van de televisiekanalen Nederland 1, 2 en 3 kan worden gerealiseerd. | PA [21–11–2005] Mediabegroting 2006 Dam, ir. M.H.P. van, Halsema, drs. F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 148 | De motie is afgedaan met brief d.d. 28 april 2006. (kamerstuk 24 095, 201) |
De Kamer verzoekt de regering in de eerstvolgende voorziene wijzigingsvoorstellen voor de Mediawet een vergaande deregulering door te voeren, zodoende dat er in elk geval een gelijk speelveld is tussen partijen die actief zijn op de Nederlandse markt en op basis van onderzoek naar de effecten van verdergaande dereguleringnadere voorstellen te doen. | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Dam, ir. M.H.P. van, Örgü, F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 65 | Er zal bekeken worden of in de nieuwe Europese televisierichtlijn aandacht aan deze kwestie besteed kan worden. |
De Kamer, overwegende, dat historisch beeld- en geluidsmateriaal verloren dreigt te gaan door een achterstand in conservering van dit materiaal; overwegende, dat de Raad voor Cultuur een «Deltaplan» heeft geadviseerd ter bescherming van dit nationale erfgoed; verzoekt de regering op korte termijn zo’n Deltaplan te schrijven en aan te geven hoe waardevol materiaal behouden kan blijven. | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Bakker, A.D., Dam, ir. M.H.P. van, Halsema, drs. F., Vlies, ir. B.J. van derkamerstuk 30 300 VIII, nr. 66 | De Kabinetsreactie zal na het zomerreces aan de Tweede Kamer gestuurd worden. |
De Kamer spreekt uit, dat in afwachting van de voortgang van het proces van digitalisering, drie volwaardige publieke netten, aansluitend bij de huidige «thuisnetprofielen», moeten worden gehandhaafd. | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Atsma, J.J.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 161 | De netprofielenworden conform de wet vastgesteld door de Raad van Bestuur publieke omroep. De wet is naar de Tweede Kamer gestuurd op 24 mei. Besluitvorming rondom deze wet zal naar alle waarschijnlijkheid niet plaatsvinden tijdens het kabinet Balkenende III. |
De Kamer, overwegende dat samenwerking tussen de Nederlandse en de Vlaamse publieke omroep zowel op programmatisch als op facilitair niveau belangrijke voordelen kan hebben; verzoekt de regering om op korte termijn de mogelijkheden van een samenwerking te onderzoeken en de Kamer hierover te informe- ren. | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006PA [16-2-2006] Planningsoverzicht Atsma, J.J., Bakker, A.D., Örgü, F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 68 | Staatssecretaris Van der Laan heeft mondeling het verzoek onder de aandacht gebracht van de publieke omroep. De Tweede Kamer wordt in de mediabegrotingsbrief 2007 hierover geïnformeerd. |
De Kamer verzoekt het Kabinet samen met uitgevers en andere betrokkenen te komen tot een plan van aanpak voor gedrukte media, in het bijzonder de dagbladen; en verzoekt voorts de Kamer hierover binnen drie maanden te berichten. | PA [21–11–2005] Mediabegroting 2006 Atsma, J.J., Bakker, A.D., Örgü, F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 69 | De motie is afgedaan met brief van de MP d.d. 2 juni 2006. (kamerstuk 29 692, nr. 14) |
De Kamer, verzoekt de regering om voor 1 maart 2006 samen met betrokken ouderorganisaties (LOB, NKO, Ouders & Coo en VOO) de plannen om te komen tot een media-expertisecentrum positief te beoordelen en nader uit te werken. | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Atsma, J.J.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 70 | De motie is afgedaan met brief d.d. 2 juni 2006. (kamerstuk 29 326, nr. 6) |
De Kamer, constaterende, dat een AMvB over onder- titeling momenteel wordt voorbereid; overwegende, dat het voor doven en slechthorenden van groot belang is dat Nederlandstalige televisieprogramma’s van commerciële omroepen worden ondertiteld;overwegende, dat een verplichting tot ondertiteling voor commerciële omroepen een lastenverzwaring met zich meebrengt; verzoekt de regering te onderzoeken hoe hoog deze lastenverzwaring zal uitvallen, hoe effectief een dergelijke AMvB zal zijn en wat het effect van een eventuele financiële stimuleringsregeling zal zijn. | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Atsma, J.J., Bakker, A.D., Dam, ir. M.H.P. van, Vlies, ir. B.J. van der, Örgü, F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 71 | De AmvB over ondertiteling is inmiddels in procedure gebracht en zal in het najaar van 2006 aan de Tweede Kamer worden aange- boden. In de nota van toelichting bij de AmvB wordt uitgebreid ingegaan op de lastenverzwaring die deze AmvB met zich meebrengt. |
De Kamer, verzoekt de regering een plan van aanpak voor het stimuleren van digitalisering vorm te geven en daarin aan te geven op welke wijze de digitalisering van het medialandschap kan worden bevorderd. | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Atsma, J.J., Bakker, A.D., Örgü, F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 72 | De motie is afgedaan met brief d.d. 28 april 2006. (kamerstuk 24 095, nr. 201) |
De Kamer verzoekt de regering te bewerkstelligen dat omroepverenigingen in het bezit blijven van de rechten van hun eigen programma’s en producties. | PA [10-10-2005] Toekomstvisie van het kabinet inzake de lange termijn publieke omroep Atsma, J.J.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 18 | De mediawet is op 24 mei met naar de Tweede Kamer gestuurd. (kamerstuk 30 571, nr. 2) |
De Kamer spreekt uit, dat het schrappen van de kabel- en/of etherverspreiding van Radio 4 met het huidige programma-aanbod niet aan de orde kan zijn; roept het kabinet op dit standpunt kenbaar aan de Raad van Bestuur van de publieke omroep. | PA [2–11–2005] Heropening debat Publieke Omroep Atsma, J.J., Bakker, A.D., Dam, ir. M.H.P. van, Halsema, drs. F., Kraneveldt, drs. M., Slob, drs. A., Vergeer, drs. F., Örgü, F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 48 | Met het versturen van de Mediabegroting 2006 aan de Tweede Kamer is deze motie afgedaan. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 59). |
De Kamer verzoekt de Staatssecretaris een voorstel uit te werken waardoor de organisatorische en financiële bevoegdheden van de Raad van Bestuur strikt worden gescheiden van de programmatische en inhoudelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden. | PA [10-10-2005] Toekomstvisie van het kabinet inzake de lange termijn publieke omroep Dam, ir. M.H.P. van, Halsema, drs. F. Kraneveldt, drs. M., Vergeer, drs. F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 23 | De motie is uitgewerkt in de nieuwe Mediawet (kamerstuk 30 571, nr. 2), die op 24 mei 2006 aan de Tweede Kamer verstuurd is. |
De Kamer spreekt uit, dat de hoogte van de jaarlijks vast te stellen en verschuldigde contributie een verantwoordelijkheid is van omroepverenigingen, met de huidige minimumcontributie als ondergrens; en verzoekt de regering die ondergrens in de nieuwe Mediawetniet aan te passen. | PA [10-10-2005] Toekomstvisie van het kabinet inzake de lange termijn publieke omroepAtsma, J.J., Dam, ir. M.H.P. vankamerstuk 30 300 VIII, nr. 160 | De Wet is op 24 mei aan de Tweede Kamer verstuurd. (kamerstuk 30 571, nr. 2) |
De Kamer verzoekt de regering maatregelen te nemen zodat ook in het digitale tijdperk de doorgifte van lokale publieke radio en televisie verzekerd is. | Handelingen 2004–2005, nr. 105, pagina 6340–6348Aptroot, Ch.B., Bakker, A.D.kamerstuk 26 643, nr. 73 | De motie is afgedaan met brief vanuit het Ministerie van EZ aan de Tweede Kamer. (kamerstuk 26 643, nr. 79) |
De Kamer verzoekt de regering de Kamer nog in 2006 een voorstel te doen met een aantal toekomstscena- rio’s voor de creatieve industrie, waarin mede aan- dacht wordt gegeven aan de ontwikkeling van circa vijf regionale clusters van creatieve industrie met een – potentieel – internationale uitstraling. | PA [16-2-2006] VAO Cultuur en economiePA [21–2-2006] Moties VAO Cultuur en economieBrink, W. van den, Leerdam, MFA, J.A.W.J.kamerstuk 27 406 | Voor de begrotingsbehandeling zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de programmavoorstellen van Project Initiatie Document (PID) en de wijze waarop de creatieve industrie daarin terugkomt. In het najaar zullen EZ en OCW de Tweede Kamer een vervolgbrief Cultuur en Economie toesturen, zoals aangekondigd in de brief Ons Creatief Vermogen. Daarbij wordt de Tweede Kamer tevens geïnformeerd over de ingediende en gehonoreerde projectvoor- stellen voor de creative challenge call. Daaruit zal onder andere naar voren komen hoe de regionale clusters daarin vertegenwoordigd zijn. |
De Kamer verzoekt de regering de kansenzones uitdrukkelijk ook toe te spitsen op de ontwikkeling van de creatieve industrie en de Kamer vóór 1 mei aanstaande te berichten over de wijze waarop zij dat wil doen. | PA [16–2-2006] VAO Cultuur en economiePA [21–2-2006] Moties VAO Cultuur en economieDittrich, mr. B.O., Douma, drs. K., Vendrik, drs. C.C.M., Vroonhoven-Kok, mr.drs. J.N. vankamerstuk 27 406, nr. 75 | De pilot Eindhoven staat reeds open voor deelname van bedrijven uit de creatieve industrie aldaar. Het Ministerie van Economische Zaken heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden die de kansenzones op dit moment al bieden voor de creatieve industrie resp. of en zo ja welke mogelijkheden voor verruiming er nog gewenst zijn. |
De Kamer verzoekt de regering bij de bespreking over de verdeling van middelen in het voorjaar een structu- rele impuls aan cultuur en economie te geven. | PA [16–2-2006] VAO Cultuur en economiePA [21-2-2006] Moties VAO Cultuur en economieDittrich, mr. B.O.kamerstuk 27 406, nr. 76 | Het programma Culturele Industrie zal geëvalueerd worden. De uitkomst bepaalt de verdere maatregelen die genomen gaan worden. Deze maatregelen worden in de tweede brief Cultuur en Economie (najaar 2006) opgenomen. |
De Kamer verzoekt de regering in overleg te treden met het IPO en de VNG over de mogelijkheden van creatieve industrieterreinen in en om grote steden en de Kamer hierover te informeren. | PA [16-2-2006] VAO Cultuur en economiePA [21-2-2006] Moties VAO Cultuur en economieDittrich, mr. B.O., Douma, drs. K., Vroonhoven-Kok, mr.drs. J.N. vankamerstuk 27 406, nr. 77 | Staatssecretaris Van der Laan heeft bestuurlijk overleg gehad met IPO en VNG. De Kamer wordt na het zomerreces hierover geïnformeerd. |
De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende, dat als gevolg van een aanbeveling van de Europese Commissie in oktober 2005 over liberalisatie van het collectieve beheer van muziekrechten in de online-omgeving er een ontwikkeling gaande is, waarbij sprake is van concentratie van muziekrechten bij slechts een paar van de allergrootste collectieve beheersorganisaties, hetgeen funest is voor de inkomensvorming van minder populaire componisten, tekstdichters en kleinere uitgeverijen in middelgrote en kleine lidstaten van de Europese Unie; verzoekt de regering in de diverse vergaderingen die in Europa over dit thema worden gehouden, het belang van behoud van culturele diversiteit onder de aandacht te brengen; nodigt de regering uit de ontwikkelingen met betrekking tot de toepassing van de aanbeveling nauwlettend te volgen en de Kamer over harmonisatieinitia- tieven op dit gebied tijdig te informeren. | PA [P.M.] Motie VAO Internationaal cultuurbeleid – de motie Dittrich c s over het collectieve beheer van muziekauteursrechten29 989, nr. 37Dittrich, mr. B.O.kamerstuk 28 989 | Stand van zaken is conform de motie. |
PERSONEEL EN ORGANISATIE | ||
De Kamer verzoekt de regering krimp als uitgangspunt te nemen bij de reorganisatie en al haar inspanningen hier op te richten. | 01-12-2005 BegrotingsbehandelingKraneveldt, drs. M.kamerstuk 134 | De motie is afgedaan met brief d.d. 26 januari 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 179) |
PRIMAIR ONDERWIJS | ||
De Kamer verzoekt de regering in de komende jaren de geraamde middelen voor toetsen in te zetten voor het taalonderwijs. | PA [6-11-2003] Begroting OCWPA [18-11-2003] Stemmingen moties begroting OCW 2004Hamer, drs. M.I., Kraneveldt, drs. M. Slob, drs. A., Vendrik, drs. C.C.M. , Vergeer, drs. F., Vlies, ir. B.J. van derkamerstuk 29 200 VIII, nr. 49 | De motie is afgedaan met brief d.d. 4 oktober 2005. (kamerstuk 27 020, nr. 50) |
De Kamer spreekt uit dat het gewenst is dat de verantwoordelijkheid van ouders in het bestuur en medezeggenschap van scholen in het primair en voortgezet onderwijs geborgd en waar nodig versterkt wordt. | PA [4-10-2004] Koers PO en Koers VOBalemans, E.R.M., Hamer, drs. M.I., Slob, drs. A., Vlies, ir. B.J. van der, Vries, mr.drs. J.M. de (CDA)kamerstuk 29 800 VIII, nr. 9 | De motie is afgedaan met brief d.d. 21 november 2005. (kamerstuk 30 183, nr. 2) |
De Kamer verzoekt de regering om te onderzoeken of en hoe uitwerking kan worden gegeven aan de voor- stellen van de Onderwijsraad om te komen tot kindercentra. Tevens wordt verzocht de mogelijkheden van het «Schotse model» (waarin kinderen tussen de 2,5 en 4 jaar recht krijgen op een aantal dagdelen bij voorschoolse voorzieningen), daarbij te betrekken. | PA [9-11-2004] Begroting OCW 2005; moties 37 t/m 64 Hamer, drs. M.I.kamerstuk 29 284, nr. 1 | De motie is afgedaan met brief d.d. 31 maart 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 214) |
De Kamer verzoekt de regering het mogelijk te maken dat kansrijke initiatieven van scholen en maatschappelijke organisaties die bijdragen aan actief burgerschap en sociale integratie, ook na 2005 worden ondersteund. | PA [16-6-2005] Tweede termijn van initiatief wetsvoorstel Hamer Burgerschap en Integratie Azough, N., Balemans, E.R.M., Dam, ir. M.H.P. van, Lambrechts, drs. E.D.C.M. , Slob, drs. A., Vlies, ir. B.J. van der, Vries, mr.drs. J.M. de (CDA)kamerstuk 29 666 | De motie is afgedaan met brief d.d. 7 juli 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 259) |
De Kamer verzoekt de regering het verkleinen van de klassen voor Zeer Moeilijk Lerende Kinderen door het besteden van € 15 miljoen. | PA [22-9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Aartsen, J.J. van, Dittrich, mr. B.O., Verhagen, drs. M.J.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 9 | De motie is afgedaan met brief d.d. 25 januari 2006. (kamerstuk 27 728, 21 860, nr. 88) |
De Kamer verzoekt de regering de wet- en regelgeving met ingang van 1 januari 2007 zodanig aan te passen dat scholen worden verplicht hetzij voor- en naschool- se opvang te bieden tussen 7.30–18.30 uur, hetzij faciliteiten te bieden waarbinnen andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te geven. | PA [22-9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Aartsen, J.J. van, Bos, drs. W.J.kamerstuk 30 300 VIII | Op 25 november 2005 is de Tweede Kamer per brief (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 137) over de uitwerking van de motie geïnformeerd. Met brief d.d. 28 april 2006 (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 226) is het stappenplan inclusief financieel kader aan de Tweede Kamer gestuurd. |
De Kamer verzoekt de regering bij het overleg met het speciaal onderwijs het onderwerp budgetfinanciering voor het speciaal onderwijs te bespreken en de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren. | PA [8-2-2005] Weer Samen Naar School (wsns) Slob, drs. A.kamerstuk 21 860 | De uitwerking van de hoofdlijnen zorgstructuren wordt in oktober 2006 naar de Tweede Kamer gestuurd. |
De Kamer verzoekt de regering alles te doen wat nodig is om de wachtlijsten op te lossen en tegen te gaan dat er nieuwe wachtlijsten ontstaan en de Kamer daarover tweejaarlijks te informeren. | PA [1-12-2005] Begrotingsbehandeling Eijsink, drs. A.M.C.kamerstuk nr. 150 | De Tweede Kamer zal na het zomerreces 2006 per brief worden geïnformeerd. |
De Kamer verzoekt de regering een maximale inspanning te verrichten om in de nieuwe gewichtenregeling met een lagere drempel te gaan werken, bij voorkeur 3%. | PA [30-11-2005] Begrotingsbehandeling Eerste Termijn KamerBalemans, E.R.M., Eijsink, drs. A.M.C., Jungbluth, P.L.M., Kraneveldt, drs. M., Lambrechts, drs. E.D.C.M. , Slob, drs. A., Vergeer, drs. F., Vlies, ir. B.J. van der, Vries, mr.drs. J.M. de (CDA)kamerstuk 30 300 VIII, nr. 135 | De Eerste Kamer is op 16 mei 2006 geïnformeerd (kamerstuk 30 313, nr. 135) over het niet beschikbaar zijn van financiële middelen. In deze Kabinetsperiode krijgt de Tweede Kamer uitsluitsel over eventuele nieuwe budgettaire mogelijkheden om de drempel verder te verlagen. |
De Kamer verzoekt de regering om naast een voorstel tot nadere uitvoering van de motie Van Aartsen/Bos een meerjarig financieel investeringsplan aan de Kamer te doen toekomen. | PA [9–2-2006] Motie Van Aartsen/Bos over voorschoolse en naschoolse opvang Balemans, E.R.M., Hamer, drs. M.Ikamerstuk 30 300 VIII, nr. 189. | De motie is afgedaan met brief d.d. 28 april 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 226) |
De Kamer verzoekt de regering bij de uitwerking van de plannen voor voor- en naschoolse opvang rekening te houden met de uitvoerbaarheid voor kleine scholen en plattelandsscholen en hun zelfstandige continuïteit daardoor niet in gevaar te brengen. | PA [9-2-2006] Motie Van Aartsen/Bos over voorschoolse en naschoolse opvang Vries, mr.drs. J.M. de (CDA)kamerstuk 30 300 VIII, nr. 190 | De motie is afgedaan met brief d.d. 28 april 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 226) |
De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende, dat de motie-Balemans c.s.(kamerstuk 30 300 VIII, nr. 124) ertoe strekt dat scholen een sluitende en volledige registratie moeten voeren van eventuele geweldsincidenten en bedreigingen die hebben plaatsgevonden; is van mening, dat in aansluiting daarop het jaarverslag van scholen een overzicht zou moeten geven van geweldsincidenten of bedreigingen die hebben plaatsgevonden, de manier waarop daarmee is omgegaan en de resultaten van het gevoerde beleid; roept de regering op het Besluit informatievoorziening WPO/WEC en het Besluit informatievoorziening WVO zodanig aan te passen dat de hierboven bedoelde informatie verplicht in het jaarverslag wordt opgenomen. | PA [14–2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid (tweede termijn)Kraneveldt, drs. M., Örgü, F.kamerstuk 30 313, nr. 26 | Per brief d.d. 26 januari 2006 (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 179) is de Tweede Kamer geïnformeerd dat motie-Balemans (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 124) niet wordt uitgevoerd. Motie-Kraneveldt (231) kan in aansluiting op motie-Balemans ook niet uitgevoerd worden. De Tweede Kamer wordt hierover apart geïnformeerd in september 2006. |
De Kamer verzoekt de regering een plicht voor consultatiebureaus in te voeren om een vermoeden van taalachterstand te communiceren naar de gemeente. | PA [14-2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid (tweede termijn) Örgü, F.kamerstuk 30 313, nr. 27 | Op deze motie zal samen met het Ministerie van VWS na het zomerreces worden gerea- geerd. |
De Kamer verzoekt de regering het mogelijk te maken dat gezinsgerichte stimuleringsprogramma’s kunnen worden ingezet in het kader van onderwijsachter- standenbeleid in de voor- en vroegschoolse periode dan wel dat zij op andere wijze worden gefinancierd. | PA [14-2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid (tweede termijn)Hamer, drs. M.I., Kraneveldt, drs. M.kamerstuk 30 313, nr. 28 | De motie is afgedaan met brief d.d. 18 mei 2006. (kamerstuk 2005/2006, nr. 1499) |
De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende, dat ouders een uiterst belangrijke rol spelen in het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden; overwegende, dat de rol van consultatiebureaus bij opvoedingsondersteuning versterkt moet worden; overwegende, dat de scholen voldoende mogelijkheden moeten hebben om de ouders bij het leerproces te (laten) betrekken; spreekt als haar mening uit, dat ouders betrokken moeten worden bij de bestrijding van geconstateerde achterstanden; verzoekt de regering de verantwoordelijkheid voor het betrekken van ouders bij het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden uit te werken en daarbij bovenstaande overwegingen en mening mee te nemen. | PA [14-2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid (tweede termijn) Velzen, K. vankamerstuk 30 313, nr. 23 | De Tweede Kamer zal hierover in het najaar 2006 worden geïnformeerd. |
De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken;Wat de oorzaken zijn van het steeds vaker uitsluiten van deelname aan de Cito-eindtoets en hoe dit voorkomen kan worden;Hoe voor de scholen het dilemma kan worden opgelost tussen zo volledig mogelijke deelname aan de Cito-toets en de angst voor het schoolimago;Wat de mogelijkheden zijn van een Monitor PO, zodat scholen zich valide en transparant kunnen verantwoorden. De regering wordt verzocht binnen zes maanden met voorstellen te komen. | PA [14–2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid (tweede termijn)Hamer, drs. M.I., Jungbluth, P.L.M., Kraneveldt, drs. M., Vergeer, drs. F.kamerstuk 30 313, nr. 29 | In het najaar 2006 zullen de voorstellen aan de Tweede Kamer worden gestuurd. |
De Kamer verzoekt de regering alles op alles te zetten om het probleem van de leraren die onbevoegd zijn voor het vak lichamelijke oefening zo snel mogelijk op lossen. | PA [24-5-2006] Wijziging van de Wet op het primair onder- wijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voort- gezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onder- wijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel)Hamer, drs. M.I., Lambrechts, drs. E.D.C.M.kamerstuk 30 478, nr. 12 | Eind 2006 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. |
STUDIEFINANCIERINGSBELEID | ||
De Kamer verzoekt de regering de basisbeurs voor studenten met € 150 te verhogen, ter compensatie van de invoering van de nieuwe zorgverzekeringswet. Dit betekent een structurele uitgave van € 47 miljoen, maar door de systematiek van de prestatiebeursbelast dit het uitgavenkader in het eerste jaar met slechts € 10 miljoen | PA [22-9-2005] Algemene Politieke BeschouwingenDittrich, mr. B.O.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 25 | De motie is afgedaan met brief d.d. 7 oktober 2005. (kamerstuk 30 199, nr. 7) |
De Kamer verzoekt de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, om in overleg te treden met de minister van Verkeer en Waterstaat om na te gaan of het mogelijk is om voor mbo-leerlingen, bij wie de reiskosten een substantieel deel van de schoolkosten vormen, een gratis ov-regeling tot stand te brengen. | PA [1-12-2005] BegrotingsbehandelingJungbluth, P.L.M., Lambrechts, drs. E.D.C.M., Roefs, drs. C.W.J.M., Vergeer, drs. F.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 117 | In de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Gratis» openbaar vervoer, die op 17 mei 2006 naar de Tweede Kamer is verzonden, is ingegaan op de reiskostenproblematiek van minderjarige mbo-ers (bol). Hierbij zijn mogelijke oplossingsrichtingen, waaronder een gratis openbaar vervoerregeling voor deze groep, besproken. Deze motie is afge- daan met brief van VenW d.d. 17 mei 2006. (kamerstuk 30 368, nr. 3) |
TOEZICHT- EN HANDHAVINGSBELEID | ||
De Kamer verzoekt de regering de voor- en nadelen van een dergelijke werkwijze (lastendruk scholen) voorafgaande aan de besluitvorming te onderzoeken en de Kamer daarover in het voorjaar van 2006 te informeren. | PA [1-12-2005] BegrotingsbehandelingVlies, ir. B.J. van derkamerstuk 30 300 VIII, nr. 136 | Deze motie is afgedaan met brief d.d. 30 juni 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 254) |
De Kamer verzoekt de minister ervoor zorg te dragen dat ouders via de school door middel van een brief op de hoogte worden gesteld van:– het feit dat de school van hun kind onder verscherpt toezicht is gesteld;– waarom dat zo is;– welke maatregelen genomen worden om de kwaliteit van het onderwijs en organisatie zo snel mogelijk te verbeteren. | PA [1-12-2005] BegrotingsbehandelingLambrechts, drs. E.D.C.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 128 | De Tweede Kamer is geïnformeerd met brief d.d. 31 mei 2006 (Lijst met vragen over het Onderwijsverslag). |
VOORTGEZET ONDERWIJS | ||
De Kamer verzoekt de minister de decentralisatie van de wachtgelduitgaven vo onder artikel VIII pas in werking te laten treden op 1 januari 2007. | PA [16-3-2005] Vervolg behandeling wetsvoorstel vo vf/pf Tichelaar, J.kamerstuk 27 744, nr. 18 | Er wordt naar gestreefd het inwerkingtre- dingsbesluit (KB) en AMvB in januari 2007 in het Staatsblad te publiceren. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd. |
De Kamer verzoekt de regering, onderzoek te doen naar diverse mogelijkheden om schoolkosten voor ouders zo laag mogelijk te houden, waaronder een overheidsbijdrage aan de kosten van schoolboeken in het voortgezet onderwijs, bijvoorbeeld via de lumpsum. | PA [2-11-2005] Wetsvoorstel afschaffing lesgeld Hamer, drs. M.I.kamerstuk 30 199, nr. 9 | De motie is afgedaan met brief d.d. 20 juni 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 244). |
De Kamer verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat scholen een sluitende en volledige registratie van geweldsincidenten en bedreigingen rondom de school hebben en deze informatie – desgewenst vertrouwelijk – verstrekken aan de daarvoor geëigende instanties, zoals Inspectie van het Onderwijs, jeugdzorg en/of justitie. | PA [1-12-2005] BegrotingsbehandelingBalemans, E.R.M.kamerstuk 30 300 VIII, nr. 124 | De motie wordt niet uitgevoerd. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd met brief d.d. 26 januari 2006. (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 179) |
De Kamer verzoekt de regering de Kamer nog voor de vaststelling van het inrichtingsbesluit te informeren over de voortgang van de vernieuwing van de tech- nische en exacte studies, waarbij ook moet blijken dat de huidige ophoging van de studielast met 80 uur voldoende waarborgen biedt voor een goede aanslui- ting op technische en exacte studies in het hoger onderwijs. | PA [9-2-2006] Wijziging WVO profielen tweede fase havo en vwo Balemans, E.R.M., Hamer, drs. M.I.kamerstuk 30 187, nr. 27 | De motie is afgedaan met brief d.d. 10 april 2006. (kamerstuk 30 187, nr. 36) |
De Kamer verzoekt de regering een goed onderbouwde berekening aan de Kamer aan te bieden waaruit blijkt dat het huidige niveau van bekostiging de scholen in het voortgezet onderwijs financieel in staat stelt;– het wettelijk voorgeschreven aantal lesuren ook daadwerkelijk aan te bieden;– voldoende bekwame en bevoegde docenten aan te stellen;– tegelijkertijd de noodzakelijke ruimte vrij te maken voor de scholing en ontwikkeling van leerkrachten;– contacten met ouders over het leerproces en de vorderingen van hun kind te onderhouden. | PA [15–3-2006] 2e termijn wetsvoorstel onderbouw vo Hamer, drs. M.I., Lambrechts, drs. E.D.C.M.kamerstuk 30 323, nr. 28 | In het najaar 2006 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de te volgen aanpak. |
De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre er op scholen doorlopende leerlijnen worden gerealiseerd en of leerlingen voldoende overstapmogelijkheden worden geboden om een zo succesvol mogelijke schoolcarrière te kunnen doorlopen. | PA [15–3-2006] 2e termijn wetsvoorstel onderbouw vo Hamer, drs. M.I., Lambrechts, drs. E.D.C.M.kamerstuk 30 323, nr. 26 | Dit najaar wordt het 5 jaarlijks evaluatieonderzoek over de regeling onderbouw vo gestart. In 2011 worden de resultaten aan de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast ontvangt OCW in december 2006 de jaarlijkse rappor- tage van de projectgroep Onderbouw. Deze monitor wordt in januari 2007 ter informatie aan de Tweede Kamer aangeboden. |
De Kamer verzoekt de regering in overleg met VSNU, HBO-raad en de scholen voor voortgezet onderwijs ervoor zorg te dragen dat wiskunde B kan zorgen voor de gewenste aansluiting op de (bèta)studies in het hbo en wo en na te gaan in hoeverre hier nadere eisen moeten worden gesteld; verzoekt de regering hierbij naast het vwo ook goed naar de positie van wiskunde op het havo te kijken. | PA [9-2-2006] Wijziging WVO profielen tweede fase havo en vwo Hamer, drs. M.I., Mosterd, dr. A.kamerstuk 30 187, nr. 28 | De motie is afgedaan met brief d.d. 10 april 2006. (kamerstuk 30 187, nr. 36) |
De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende, dat voor de kwaliteit van de tweede fase van groot belang is dat de juiste balans tussen het leren van kennis en vaardigheden wordt gevonden; overwegende, dat de tweede fase voor leerlingen alleen kan slagen als er een goede afstemming is tussen eind- termen van het voortgezet onderwijs en de aanvangseisen van het hoger onderwijs; van mening, dat hiervoor noodzakelijk is dat er zowel op landelijk als op regionaal/lokaal niveau een goede afstemming is tussen hoger en voortgezet onderwijs; verzoekt de regering te stimuleren dat betrokkenen hierover afspraken maken; verzoekt de regering de Kamer te informeren over de voortgang hiervan. | PA [9-2-2006] Wijziging WVO profielen tweede fase havo en vwo Hamer, drs. M.I.kamerstuk 30 187, nr. 29 | De motie is afgedaan met brief d.d. 10 april 2006. (kamerstuk 30 187, nr. 36) |
De Kamer roept de regering op in het onderwijsveld te stimuleren dat de lesprogramma’s wiskunde in de tweede fase van vwo en havo, maar ook in de jaren daarvoor, zodanig worden aangepast dat regelmatig een «opfrissing» van basale rekenkundige vaardigheden aan de scholieren wordt aangeboden. | PA [9-2-2006] Wijziging WVO profielen tweede fase havo en vwo Kraneveldt, drs. M., Lambrechts, drs. E.D.C.M.kamerstuk 30 187, nr. 30 | De motie is afgedaan met brief d.d. 10 april 2006. (kamerstuk 30 187, nr. 36) |
De Kamer verzoekt de regering om analoog aan de voorstellen voor wiskunde B in het vwo, ook voor wiskunde B in het havo de studielasturen te verhogen van 320 naar 360; verzoekt de regering voorts om ook wiskunde B in het havo vooralsnog een centraal examen te geven dat de gehele examenstof omvat. | PA [9-2-2006] Wijziging WVO profielen tweede fase havo en vwo Lambrechts, drs. E.D.C.M.kamerstuk 30 187, nr. 32 | De motie is afgedaan met brief d.d. 10 april 2006. (kamerstuk 30 187, nr. 36) |
De Kamer verzoekt de regering om naast de vernieu- wingscommissie wiskunde ook een resonansgroep samen te stellen die de nieuw te ontwikkelen wis- kunde beoordeelt op doorstroomrelevantie; verzoekt de minister voorts die resonansgroep samen te stellen uit diegenen in het hoger onderwijs die nu de leemtes moeten bijspijkeren en uit studenten die de leemtes ervaren. | PA [9-2-2006] Wijziging WVO profielen tweede fase havo en vwo Lambrechts, drs. E.D.C.M.kamerstuk 30 187, nr. 33 | De motie is afgedaan met brief d.d. 10 april 2006. (kamerstuk 30 187, nr. 36) |
De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende, dat vakinhoudelijke verbetering, vernieuwing en ontwikkeling van bestaande en nieuwe vakken in de tweede fase noodzakelijk is; overwegende, dat deze vakinhoudelijke verbetering, vernieuwing en ontwik- keling ondersteuning behoeft; van mening, dat deze ondersteuning in het bijzonder nodig is voor de vakoverschrijdende vernieuwing bij het nieuwe bètavak natuur, leven en technologie en bij wiskunde; verzoekt de regering zorg te dragen voor een zodanige financiële ondersteuning dat aan het proces van verbetering, vernieuwing en ontwikkeling succesvol vorm en inhoud kan worden gegeven. | PA [9-2-2006] Wijziging WVO profielen tweede fase havo en vwo Hamer, drs. M.I., Mosterd, dr. A.kamerstuk 30 187, nr. 34 | De motie is afgedaan met brief d.d. 10 april 2006. (kamerstuk 30 187, nr. 36) |
B. Door bewindslieden gedane toezeggingen | ||
---|---|---|
Omschrijving | Toegezegd bij | Stand van zaken |
ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID | ||
Minister Van der Hoeven heeft er geen bezwaar tegen als in 2005 wordt geëvalueerd. Op dat moment kan worden besloten of de Wet evenredige vertegenwoordiging al dan niet kan worden ingetrokken. | PA [14-11-2001] Wet evenre- dige vertegenwoordiging kamerstuk 28 027, nr. 2 | De brief heeft vertraging opgelopen i.v.m. de koppeling aan het convenantprofessionalisering (deze is 30 juni 2006 ondertekend). De brief zal na het zomerreces naar de Tweede Kamer worden gestuurd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk na 1 februari 2006 met een brief te komen inzake de dieptepilots en de verdere ontwikkeling daarvan. In deze brief wordt ook informatie opgenomen over het nieuwe vestigingsplaatsenbeleid en uitbesteding van delen van de opleiding aan scholen (meer dan 60 studiepunten), regionale en landelijke randvoorwaarden. | PA [25-1-2006] Lerarenopleidingen | Wordt in de Voortgangsrapportage Beleidsplan Onderwijspersoneel meegenomen. De voortgangsrapportage zal in september 2006 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. |
Minister Van der Hoeven zal schriftelijk aan de Tweede Kamer bevestigen zodra het artikel 1.2 betreffende reikwijdte uit het besluit wordt gehaald. | PA [13-10-2005] Leraren en Besluit Bekwaamheidseisen | Wordt in de Voortgangsrapportage Beleidsplan Onderwijspersoneel meegenomen. De voortgangsrapportage zal in september 2006 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. |
Minister Van der Hoeven zal de Tweede Kamer op de hoogte houden over de voortgang beleidsagenda lerarenopleidingen. | PA [25–1-2006] Lerarenopleidingen | Wordt in de Voortgangsrapportage Beleidsplan Onderwijspersoneel meegenomen. De voortgangsrapportage zal in september 2006 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. |
Minister Van der Hoeven zal het onderwerp verhouding vakinhoud algemeen pedagogische vaardigheden (uit Onderwijsraadadvies) inbrengen in het overleg over de beleidsagenda. | PA [25–1-2006] Lerarenopleidingen | Wordt in de Voortgangsrapportage Beleidsplan Onderwijspersoneel meegenomen. De voortgangsrapportage zal in september 2006 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. |
BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE | ||
Staatssecretaris Rutte zal de Tweede Kamer informeren over mogelijke noodzakelijke administratieve lastenverlichting van de huidige erkenningsprocedure voor Beroepspraktijkvormingsplaatsen in de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel betreffende de leer/werkplicht. | PA [24–11–2005] Leerplicht en werkplicht voor jongeren tot 23 jaar en maatschappelijke stage + voortijdig schoolverlaten | Deze toezegging wordt afgedaan met het wetsvoorstel Deregulering Administratieve Lastenvermindering, dat bij de Raad van State ligt en in november 2006 naar de Tweede Kamer gaat. |
De Inspectie van het Onderwijs en de accountantsdienst zullen in mei of juni 2006 een themaonderzoek doen naar de naleving van de 850-uren norm. Minister Van der Hoeven heeft de Inspectievan het Onderwijs gevraagd om voor aanvullende informatie te zorgen. Het onderzoek zal gericht zijn op de omvang, de aard, de afwijkingen en de oorzaken daarvan. Tevens zal aandacht worden besteed aan de relaties met onder- wijskundige vernieuwingen en de ervaringen met de invulling van de lestijd. Op basis van de onderzoeksgegevens zullen minister Van der Hoeven en staats- secretaris Rutte de Tweede Kamer informeren over de maatregelen die zij nodig achten om ervoor te zorgen dat deelnemers krijgen waar zij recht op hebben (de resultaten zijn in de tweede helft van juni beschikbaar). | PA [12-4-2006] Spoeddebat contacturen mbo (850-urennorm) | Het themaonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs wordt met beleidsreactie in september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. |
Naar aanleiding van het switchen tussen bol en bbl is het in het huidige stelsel zo georganiseerd dat het zich uitmiddelt. Dat scheelt bureaucratie. Dit wel regelen leidt tot meer bureaucratie. Staatssecretaris Rutte zal daar nader over rapporteren. | PA [30-11-2005] Begrotingsbehandeling Tweede Kamer | Staatssecretaris Bruins zal de Tweede Kamer in november 2006 informeren. |
In november 2006 ontvangt de Tweede Kamer de tussenrapportage over de bekostigingsvarianten inzake bol en bbl. | PA [17-5-2006] Vmbo en beroepsonderwijs | Staatssecretaris Bruins zal de Tweede Kamer in november 2006 informeren. |
De Tweede Kamer ontvangt binnen een jaar een wettelijk kader voor een voorziening in de wet op basis waarvan gemeenten in het kader van de leer/werkplicht de 18- tot 23-jarigen kan bereiken die met de huidige instrumenten niet te bereiken zijn. | PA [24-11-2005] Leerplicht en werkplicht voor jongeren tot 23 jaar en maatschappelijke stage + voortijdig schoolverlaten | Het wetsvoorstel is op 14 juli 2006 naar de Raad van State gegaan en wordt in november 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. |
Betreft de wetswijziging t.a.v. leer(werk)plicht tot 18 jaar. Is inmiddels in voorbereiding. Indien de wets- wijziging in werking treedt, is 1 augustus 2007 de meest optimistische prognose. | PA [24-11-2005] Leerplicht en werkplicht voor jongeren tot 23 jaar en maatschappelijke stage + voortijdig schoolverlaten | Het wetsvoorstel is op 14 juli 2006 naar de Raad van State gegaan en wordt in november 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. |
DIRECTIE CULTUREEL ERFGOED | ||
In het eerste kwartaal van 2006 zal duidelijkheid worden verschaft over de onderhandelingen over de benodigde investeringen voor restauratie van het College Neerlandais van Dudok in Parijs. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 | Na afronding van de onderhandelingen tussen VROM, BuZa en OCW wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. |
Staatssecretaris Van der Laan zal de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van 2006 een brief sturen over schenkings- en successierecht, het lage btw-tarief voor boeken, fiscale maatregelen en koppelsubsidies. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 | De brief wordt voor Prinsjesdag naar de Tweede Kamer gestuurd. |
Staatssecretaris Van der Laan zegt toe de Tweede Kamer schriftelijk te informeren over het advies van het College van Rijksadviseurs inzake het architectuurbeleid, voorzien van een kabinetsreactie. | PA [1-9-2005] Actieprogramma Ruimte en Cultuur | Het advies van het College van Rijksadviseurs is verschenen op 20 juni 2006. Het is nog niet duidelijk of Balkenende III dit advies van een Kabinetsreactie zal voorzien. |
Staatssecretaris Van der Laan informeert de Tweede Kamer over de wijzigingen betreffende de administratieve lastenverlichting in de wet specifiek cultuurbeleid en de mediawet. | PA [14-9-2005] Reductie administratieve lasten | De brief wordt in september 2006 naar de Tweede Kamer gestuurd. |
Staatssecretaris Van der Laan zal de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van 2006 een brief sturen over de regeldruk bij culturele instellingen. | PA [28-11-2005] Cultuurbegroting 2006 | De brief wordt in september 2006 naar de Tweede Kamer gestuurd. |
Staatssecretaris Van der Laan zal in de tweede helft van 2004 met een rapportage over archeologisch beheer komen. | PA [28-6-2004] Monumentenzorg | De rapportage zal samen met het plan van aanpak Erfgoedselectiebeleid (in het najaar 2006) naar de Tweede Kamer gestuurd worden. |
Staatssecretaris Van der Laan zal de Tweede Kamer een plan van aanpak presenteren voor erfgoedselec- tie, waarin ondermeer het selectiebeleid voor monumentenzorg en archeologie in samenhang wordt gepresenteerd. De in het kader hiervan te ontwikkelen criteria voor herselectie zullen te zijner tijd aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. | PA [28-6-2004] Monumentenzorg UB [7-6-2004] Nieuw beleid monumentenzorg PA [13-12-2004] Wetgevingsoverleg inzake moties en amendementen Cultuurnotaen Cultuurdeel OCW-begroting d.d. 8 december 2005 | De Tweede Kamer wordt in september 2006 nader geïnformeerd. |
Staatssecretaris Van der Laan zal het instrumentarium, dat tot haar beschikking staat, om de gewenste bewe- ging van musea in Nederland te stimuleren op onder- delen nog uitwerken. De Tweede Kamer ontvangt die uitwerking in 2006. | UB [2-12-2005] nota «Bewaren om teweeg te Brengen» in verband met hoofdlijnen nieuwe museale strategie | De informatie die de Tweede Kamer is toegezegd wordt meegenomen in de uitwerking van de verwachte brief «Bewaren om teweeg te Brengen». |
De Tweede Kamer wordt door Staatssecretaris Van der Laan najaar 2006 geïnformeerd over het onderzoek dat dit jaar wordt uitgevoerd door de ROB en de Erfgoed- inspectie naar de kwaliteit van archeologisch onder- zoek. | PA [28-3-2006] Wet archeologische monumentenzorg (Malta) | Minister Van der Hoeven verwacht de resultaten van het onderzoek eind 2006 aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden. |
Staatssecretaris Van der Laan zegt mede namens haar ambtsgenoot van Justitie, toe te streven naar ratifica- tie van het UNESCO-verdrag van 1970. De Tweede Kamer zal een wetsontwerp ter implementatie van dit verdrag worden voorgelegd. | UB [19–7-2004] Onderzoek bezwaren tegen bekrachtiging van het UNIDROIT-verdrag | Op 12 mei 2006 stemde de ministerraad in met het wetsvoorstel van minister Donner van Justitie en staatssecretaris Van der Laan. Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de ratificatie van dit verdrag. Het wetsvoorstel is voor advies aan de Raad van State gezonden. Hierna zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd. |
De Tweede Kamer zal door staatssecretaris Van der Laan worden geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg tussen de Ministeries van Financiën, OCW en BuZa met betrekking tot te maken nieuwe afspraken waar het de omgang met VOC-wrakken betreft. | PA [30-3-2006] Wet archeologische monumentenzorg (Malta)PA [28-3-2006] Wet archeologische monumentenzorg (Malta) | Gesprekken over dit onderwerp tussen de Ministeries OCW, BuZa en Financiën zijn gaande. Na afronding van de gesprekken wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. |
Staatssecretaris Van der Laan verkent de mogelijkheden van het opleggen van een bestuurlijke boete als toekomstig sanctie-instrument. | PA [28–3-2006] Wet archeologische monumentenzorg (Malta)PA [30-3-2006] Wet archeologische monumentenzorg(Malta) | Minister Van der Hoeven treft voorbereidingen om te bezien of bestuurlijke boete ook van nut kan zijn voor andere OCW-beleids- terreinen, interdepartementaal overleg volgt. De Tweede Kamer wordt in 2007 geïnformeerd. |
PROJECTDIRECTIE DIALOOG | ||
Minister Van der Hoeven heeft toegezegd de Tweede Kamer in het najaar schriftelijk te informeren over een eventuele verdere inzet om het gebruik van mentoring door scholen te bevorderen, voortbouwend op de eerder opgedane ervaringen. | UB [27-6-2005] Stand van zaken uitvoering toezegging over expertisecentrum en mentoring | De Tweede Kamer is bij brief van 27 juni 2005 (kamerstuk 26 695, nr. 23) geïnformeerd over de stand van zaken. Thans worden voorbereidingen getroffen om in september 2006 een drietal partijen uit te nodigen in te tekenen voor het plan met coaching. |
DIRECTIE KUNSTEN | ||
Staatssecretaris Van der Laan zegt de Tweede Kamer toe haar te informeren over de toekomst van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam en de gekozen lijn daarin. | PA [1-9-2005] Actieprogramma Ruimte en Cultuur | De Tweede Kamer wordt kort na het zomerreces 2006 geïnformeerd. |
Staatssecretaris Van der Laan zegt toe de Tweede Kamer schriftelijk te informeren over de verstrekte subsidies aan Architectuur Lokaal in de loop der jaren en de overwegingen van diverse departementen daarin. | PA [1-9-2005] Actieprogramma Ruimte en Cultuur | De Tweede Kamer wordt kort na het zomerreces 2006 geïnformeerd. |
Voor de concrete uitvoering van het strategisch beleid als onderdeel van het internationaal cultuurbeleid zal met maximaal 50% van de beschikbare HGIS-cultuur- middelen een vierjaarlijks werkplan worden opgesteld dat aan de Kamer zal worden toegezonden. | UB [11-5-2006] visie op het internationaal cultuurbeleid mede namens Staatssecretaris voor Europese Zaken | In het najaar van 2006 ontvangt de Tweede Kamer het werkplan. |
De Tweede Kamer wordt bij de Cultuurbegroting 2007 geïnformeerd over de mogelijkheid om het model van het Canadian Fund in Nederland toe te passen. | PA [1-2-2006] beleidsreactie op initiatiefnota van het lid Gerkens «Oorstrelend en hartveroverend: kwaliteit in diversiteit in de Nederlandse popmuziek» | Op dit moment wordt een inhoudelijke analyse uitgevoerd naar de mogelijkheden om het Canadian Fund-model in Nederland toe te passen. De Tweede Kamer wordt bij de Cultuurbegroting 2007 geïnformeerd. |
HOGER ONDERWIJS | ||
De Tweede Kamer zal de nadere uitwerking van de speciale toets voor niet-aangewezen instellingen die nog niet in een aanwijzingsprocedure zitten toegezonden krijgen. | PA [9-11-2005] Hoger onderwijs en open bestel | De regeling zal in september 2006 naar de Tweede Kamer gezonden kunnen worden aangezien hierop voor die tijd nog verschillende toetsen moeten plaatsvinden. De Tijdelijke Subsidieregeling is 13 juli naar de instellingen verzonden. |
Staatssecretaris Rutte zegt toe de Tweede Kamer te informeren over de tussenevaluatie van 1 december 2006 en de eindevaluatie van de Experimentenwet voor het zomerreces van 2007. | PA [24-1-2005] Wetgevingsoverleg inzake het voorstel van wet houdende tijdelijke regels betreffende experimenten in het hoger onder- wijs op het gebied van vooropleidingseisen aan en selectie van aanstaande studenten en op het gebied van heffing van collegegeld (Experimentenwet voorop- leidingseisen, selectie en collegegeldheffing (29 819) | Op 1 december 2006 volgt een tussenevaluatie. De eindevaluatie van de Experi- mentenwet volgt tegen de zomer van 2007. |
Staatssecretaris Rutte wil de heer Visser toezeggen dat hij ervoor zal zorgen dat de middelen voor lectoren voor het jaar 2007 pas na de begrotingsbehandeling 2007, dus in het najaar 2006 definitief zullen worden toegekend. Ten tweede zal de Staatssecretaris die beslissing nemen op basis van een rapportage, dus er komt een extra tussentijdse rapportage over het functioneren van lectoren. Ten derde zal de Staatssecretaris bij die rapportage de indicatoren betrekken die onderdeel zijn van de nulmeting van 1 januari. | PA [1-12-2005] Begrotingsbehandeling | De 0-meting lectoren is op 21 april 2006 (kamerstuk 30 300 VIII, nr. 120) aangeboden aan de Tweede Kamer. Op basis van deze meting wordt eerste effectenrapportage uitgevoerd (najaar 2006). Hierna volgt een gesprek met de Tweede Kamer over lectoren en de oploop in de bekostiging in 2007 (zoals aangekondigd inkamerstuk 30 300 VIII, nr. 179). Met Stichting Kennis Overdracht (SKO) vindt discussie plaats over juiste indicatoren om de effecten van de lectoraten te meten. De uitkomst van deze discussie wordt verwerkt in de eerste effectenrappor- tage. |
Staatssecretaris Rutte zal in 2007 tussentijds aan de Tweede Kamer rapporteren over de met de actieplannen van de instellingen geboekte resultaten. De beoordeling (vooraf, tussentijds en achteraf)van die actieplannen door een commissie waarin Handicap + Studie, de HBO-raad, en de VSNU zitting hebben, moet zo weinig mogelijk bureaucratische lasten voor de instellingen veroorzaken. In 2009 wordt op basis van de eindrapportage de knoop doorgehakt voor de periode daarna. | PA [10-11-2005] Plan van aanpak betreffende studenten met een functiebeperking | De toezegging is verwerkt in het definitieve Plan van Aanpak d.m.v. opneming verplichting tot tussenrapportage. 1 november 2006: verplichting tussenrappor- tage verwerkt in subsidiebeschikkingen;1 december 2007: rapportage aan de Tweede Kamer op basis van tussenrapportages per 15 oktober 2007 + oordeel commissie. |
MEDIA, LETTEREN EN BIBLIOTHEKEN | ||
Staatssecretaris Van der Laan zal de Tweede Kamer een brief sturen over hoe het overleg met de Europese Commissie is verlopen. In de brief zal ingegaan worden op de situatie rond de «mustcarry». | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 | Het overleg met de Europese Commissie (EC) heeft nog niet plaatsgevonden. De EC heeft nog niet gereageerd op de Nederlandse autoriteiten in de bestaande staatssteunzaak waarin de situatie rond de must carry is ingebracht. Zodra het overleg met de EC heeft plaatsgevonden zal de Kamer worden geïnformeerd. |
Staatssecretaris Van der Laan zal de Tweede Kamer informeren over het overleg over het parlementair kanaal. | PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 | Task force is bezig. Er is een onderzoek uitgezet (quick scan buitenland). De Tweede Kamer zal in het vierde kwartaal 2006 geïnformeerd worden. |
Staatssecretaris Van der Ploeg zegt toe de commerciële omroepen te vragen in hoeverre zij bereid zijn de ondertiteling voor doven en slechthorenden te verzorgen en als dat niet past in de doelstelling, dan percentages via het Mediabesluit voor te schrijven. | PA [18-1-2000] Concessiewet, kamerstuk 26 660 | De AmvB over ondertiteling is inmiddels in procedure gebracht en zal in het najaar van 2006 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. |
De AMvB over ondertiteling zal in mei/juni aan de Tweede Kamer aangeboden worden. | PA [16-2-2006] Planningsoverzicht | De AmvB over ondertiteling is inmiddels in procedure gebracht en zal in het najaar van 2006 aan de Tweede Kamer worden aange- boden. |
Staatssecretaris Van der Laan heeft de Tweede Kamer toegezegd dat in de fiscale brief het onderwerp «matching grants» wordt opgenomen. | PA [9-2-2006] Ons creatieve vermogen, brief cultuur en economie | De brief wordt voor Prinsjesdag naar de Tweede Kamer verstuurd. |
Staatssecretaris Van de Laan zal de Tweede Kamer inlichten over het verloop van de pilots en over het vervolg van de media-educatie. | PA [25-11-2002] Begrotingsdeel Media 2003 PA [22-11-2004] Mediabegro- ting PA [27-6-2006] Jeugd, Geweld en mediaPA [23-6-2004] Bezuiniging Mediabegroting | In september 2006 wordt een grote conferentie over dit onderwerp georganiseerd.In het najaar 2006 ontvangt de Tweede Kamer een brief over mediaeducatie, het verloop van de pilot en de reactie op het Raadsadvies Mediawijsheid. In deze brief worden tevens de uitkomsten van de conferentie meegenomen. |
Staatssecretaris Van der Laan heeft de Tweede Kamer toegezegd het verslag van het Commissariaat voor de Media, waarin de resultaten van het metatoezicht op de classificatiesystematiek van het Nicam verwerkt zijn, toe te zenden. | PA [27-6-2006] Jeugd, Geweld en media | In september 2006 wordt het verslag van het Commissariaat voor de Media verwacht. Hierna zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd. |
Staatssecretaris Van der Laan heeft toegezegd dat in 2005 het afschaffen van de vaste boekenprijs van de schoolboeken geëvalueerd zal worden. | PA [30-6-2004] Vaste boekenprijs | Op dit moment bevindt de monitoring zich in de opstartfase. Naar verwachting zullen eind 2006 de resultaten bekend zijn. NMa is bezig met een onderzoek naar de schoolboekenmarkt. Er zal bekeken worden of dit onderzoek meegenomen kan worden bij de evaluatie. |
Staatssecretaris Van der Laan heeft de Tweede Kamer toegezegd een brief te sturen over de verruiming van reclamemaatregelen. | PA [14-6-2006] Wijziging Mediawet; rijksomroepbijdrage en financiële verslaglegging | De brief zal in het najaar van 2006 worden verstuurd. Het advies van het Commissariaat van de Media over dit onderwerp zal daarin worden meegenomen. |
Staatssecretaris Van der Laan heeft toegezegd om de partijen die nog niet deelnemen aan het Nicam aan te schrijven om hen te stimuleren dit alsnog te doen. De Tweede Kamer zal een lijst toegestuurd krijgen van de partijen die na deze oproep niet deelnemen. | PA [27-6-2006] Jeugd, Geweld en media | In september vindt de aanschrijving plaats aan de organisaties. Naar aanleiding van de resultaten zal de Tweede Kamer nader geïnformeerd worden. |
Staatssecretaris Van der Laan heeft toegezegd dat in de reactie op het operationele plan van de VOB, de lange termijn visie over dyslexie, wordt meegenomen. | PA [15-3-2006] Bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden | De lange termijn visie over dyslexie wordt meegenomen in het operationele plan van de VOB dat najaar 2006 aan de Tweede Kamer verstuurd zal worden. |
Staatssecretaris Van der Laan heeft de Tweede Kamer toegezegd dat het kabinet serieus zal onderzoeken of de Mediawet zodanig kan worden aangepast dat voor de overgangsfase, als de digitalisering van de kabel verder doorzet en de technische mogelijkheden meer in beeld komen, een «must carry» voor de digitale doorgifte van de lokale omroep mogelijk kan worden gemaakt. | PA [30-3-2006] Digitale radio en frequentiebeleid | Eind juli 2006 wordt de bij UPC opgevraagde informatie verwacht, waarna het betreffende onderzoek voortgezet kan worden. Hierna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. |
Staatssecretaris van der Laan zal de Tweede Kamer schriftelijk op de hoogte stellen van het verloop van het bestuurlijke proces aangaande de overgangsperiode van de NPS na 2008. | PA [10-10-2005] Toekomstvisie van het kabinet inzake de lange termijn publieke omroep | Het bestuurlijk overleg met de betrokken organisaties zal worden voortgezet, echter wel rekeninghoudend met de huidige politieke ontwikkelingen. |
Staatssecretaris Van der Laan heeft toegezegd dat eind 2009 de vaste boekenprijs geëvalueerd zal zijn. Het commissariaat voor de Media zal hierbij betrokken worden. | PA [30-6-2004] Vaste boekenprijs | Eind 2008 wordt gestart met de voorbereidingen om de evaluatie tot stand te laten komen. |
ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID | ||
Minister Van der Hoeven heeft in het Wetenschapsbudget de ambitie neergezet op het punt prestatiebekostiging iets te gaan doen. Zij heeft ook aangegeven dat zij tot 2006 de tijd wil hebben om samen met de universiteiten de criteria daarvoor te ontwikkelen. Dan is er een systematiek ontwikkeld voor prestatiebekostiging, maar die is dan nog niet ingevoerd en er is ook nog geen beslissing genomen over de wijze waarop bekostigingsconsequenties worden getrokken. De Tweede Kamer vraagt minister Van der Hoeven daaraan te werken en te zorgen voor goede checks and balances, goede focus en zodanige criteria dat geen gebieden eruit vallen. | Verslag van een nota-over- leg over het Wetenschapsbudget 2004 op 2-2-2004 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 13, p. 29 en p. 46) | Prestatiebekostiging wordt voor de korte termijn geregeld in de smart mix, en door een bedrag van 100 miljoen van de eerste geldstroom te dynamiseren. Over het vervolgtraject heeft de Commissie Dynamisering in april 2006 een rapport uitgebracht. In de brief van 29 juni 2006, (kamerstuk 27 406, nr. 84) is aan de Tweede Kamer gemeld dat op het rapport van de Commissie Dynamisering en het Strategisch Plan van Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), dat eind mei is aangeboden, een geïntegreerde reactie wordt uitgebracht. Deze reactie ontvangt de Tweede Kamer tijdig voor de begrotingsbehandeling van OCW. |
Minister Van der Hoeven gaf in het debat aan dat dit soort zaken (bedoeld werd de prestatiebekostiging) niet jaarlijks moet wijzigen, maar dat moet worden uitgegaan van een periode van 3–4 jaar. Minister Van der Hoeven komt daarop terug bij de uitwerking. | Verslag van een nota-over- leg over het Wetenschapsbudget 2004 op 2-2-2004 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 13, p. 45) | Prestatiebekostiging wordt voor de korte termijn geregeld in de smart mix, en door een bedrag van 100 miljoen van de eerste geldstroom te dynamiseren. Over het vervolgtraject heeft de Commissie Dynamisering in april 2006 een rapport uitgebracht. In de brief van 29 juni 2006, (kamerstuk 27 406, nr. 84) is aan de Tweede Kamer gemeld dat op het rapport van de Commissie Dynamisering en het Strategisch Plan van Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), dat eind mei is aangeboden, een geïntegreerde reactie wordt uitgebracht. Deze reactie ontvangt de Tweede Kamer tijdig voor de begrotingsbehandeling van OCW. |
Minister Van der Hoeven vindt de verschillen in nationale octrooiwetgevingen zeer interessant en zal er ook overleg over plegen met haar collega van EZ die verantwoordelijk is voor octrooiwetgeving. De minister zal een exemplaar van een recent proefschrift aan de heer Visser toezenden. Zij neemt de suggestie er iets mee te doen mee in het universitair octrooibeleid. | Handelingen begrotingsbehandeling OCW 2006 in Tweede Kamer | De mogelijkheden om onderzoekers aan universiteiten mee te laten delen in de opbrengsten van door hen gedane uitvindingen wordt op dit moment onderzocht. Dit betreft een complex vraagstuk waarbij in ieder geval de departementen van EZ (octrooiwetgeving), SZW (arbeidsvoorwaarden) en Justitie (wetgeving) betrokken zijn. Bij deze verkenning wordt ook gekeken naar ervaringen in het buitenland. |
De Kamer krijgt binnenkort de reactie van minister Van der Hoeven en staatssecretaris Rutte op het CPB-rapport «Crossing borders». | PA [12-10-2005] Onderzoeksbekostiging | Gewerkt wordt aan een nieuwe impuls voor valorisatie vanuit de kennisinfrastructuur, waarin het CPB-rapport Crossing borders wordt meegenomen. Inmiddels heeft een eerste gesprek met het deskundigenpanel van het Technopartnerprogramma plaatsgevonden. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid die in oktober 2006 verschijnt. |
Naar aanleiding van motie 29 800 VIII, nr. 185 zegt minister Van der Hoeven toe dat deze Kabinetsperiode een standpunt wordt ingenomen over een vorm dan wel vormen van prestatiebekostiging en bijbehorende randvoorwaarden. | Verslag van een algemeen overleg, vastgesteld 6 april 2005 (29 800 VIII, nr. 185) | Prestatiebekostiging wordt voor de korte termijn geregeld in de smart mix, en door een bedrag van 100 miljoen van de eerste geldstroom te dynamiseren. Over het vervolgtraject heeft de Commissie Dynamisering in april 2006 een rapport uitgebracht. In de brief van 29 juni 2006, (kamerstuk 27 406, nr. 84) is aan de Tweede Kamer gemeld dat op het rapport van de Commissie Dynamisering en het Strategisch Plan van NWO, dat eind mei is aangeboden, een geïntegreerde reactie wordt uitgebracht. Deze reactie ontvangt de Tweede Kamer tijdig voor de begrotingsbehandeling van OCW. |
PRIMAIR ONDERWIJS | ||
Minister Van der Hoeven zegt toe het bevorderen van integratie en het tegengaan van segregatie wordt betrokken bij wetswijziging inzake het onderwijsachterstandenbeleid per 1 augustus 2006. | PA [4-10-2004] Koers PO en Koers VO | Op 13 juni is de Tweede Kamer geïnformeerd (kamerstuk 29 240, nr. 8) over de stand van zaken uitvoering plan van aanpak Veiligheid. Daarin is gemeld dat de aanpassing van de WPO en WVO per 1 augustus 2006 in werking zal treden. Inmiddels is het wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid door de Eerste Kamer aangenomen. |
Minister Van der Hoeven zegt dat de kamer cijfers zal ontvangen over de reïntegratie van het oalt-personeel naar een leraarsfunctie dan wel andere functies in het onderwijs. Vacatures is onderdeel monitoronderwijspersoneel Prinsjesdag. | PA [15-6-2005] Financieel jaarverslag + Onderwijsverslag 2003–2004 | De gegevens over de reïntegratie van oalt-leraren zullen worden opgenomen in de nota Werken in het Onderwijs die in het najaar van 2006 aan de Kamer zal worden gezonden. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat zij in het wets- voorstel zal terugkomen op een omschrijving van de kwaliteitswaarborging en daarbij vragen meeneemt over de internationale verdragen, artikel 2 van de WPO en artikel 23 van de GW (kamerstuk 24 578, nr. 58). | PA [30-10-2003] Particulier primair en voortgezet onderwijs en thuisonderwijs in Nederland | Het Wetsvoorstel wijziging WPO is op 11 juli 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. |
Minister Van der Hoeven zegt toe het punt van het toezichtskader in het wetsvoorstel mee te nemen. | PA [30-10-2003] Particulier primair en voortgezet onder- wijs en thuisonderwijs in Nederland | Het Wetsvoorstel wijziging WPO is op 11 juli 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat zij de vraag of de leerplichtambtenaar niet meer handreikingen moet krijgen om te kunnen beoordelen of iemand terecht vrijstelling vraagt, zal opnemen met de landelijke vereniging van leerplichtambtenaren. | PA [30-10-2003] Particulier primair en voortgezet onder- wijs en thuisonderwijs in Nederland | In het voorjaar 2007 wordt het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat op basis van de uitkomsten van een financiële analyse naar de risico’s en effecten voor de scholen en het overleg met de onderwijsorganisaties de afweging maakt of, en zo ja, wanneer en hoe het po uit de fondsen kan stappen. | PA [16-3-2005] Vervolg behandeling wetsvoorstel vo vf/pf | In september 2006 wordt het rapport over de financiële gevolgen van wijziging van het vervangingsstelsel opgeleverd.In september 2006 vindt de versnellingskamer plaats, waarin inzichten/ideeën die in het veld leven worden gepeild.In de periode september/oktober 2006 worden de scenario’s besproken met het vervangingsfonds.In de periode oktober/november 2006 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat de kamer schriftelijk geïnformeerd zal worden over hoeveel gemeenten het geld niet hebben uitgegeven aan vve. Zodra de behandeling van alle bezwaarschriften is afgerond en minister Van der Hoeven alle gegevens heeft, zal zij de Tweede Kamer informeren. | PA [3-12-2003] Onderwijskansen, gewichtenregeling, vve | Alle bezwaarschriftenprocedures zijn afgerond. Alle beroepszaken zijn tot op heden in het voordeel van OCWbeslecht. Van een aantal zaken is het nog onbekend of er hoger beroep aan wordt getekend. De totale afhandeling van de beroepsprocedures zal na het zomerreces 2006 worden afgerond. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat zal worden nagegaan of het juridisch mogelijk is om te eisen dat leden van een schoolbestuur over het Nederlanderschap beschikken en of het mogelijk is, aan de schoolbestuurders de eis te stellen dat zij een verklaring omtrent het gedrag overleggen. | PA [22-6-2004] Onderwijs, integratie en burgerschap (art. 23) | De Tweede Kamer wordt in het najaar 2006 geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zal met de Inspectie van het Onderwijs kijken naar het onderzoek over gebruik van (verouderd)lesmateriaal. | PA [15-6-2005] Financieel jaarverslag + Onderwijsverslag 2003–2004 | Dit onderzoek zal worden meegenomen in de beleidsreactie op de evaluatie materiële instandhouding die oktober 2006 aan de Tweede Kamer wordt gezonden. |
Minister Van der Hoeven zegt toe met de Inspectie van het Onderwijs de relatie tussen de inzet van formatie en de kwaliteit van het onderwijs nader te onderzoeken. | PA [15-6-2005] Financieel jaarverslag + Onderwijsverslag 2003–2004 | Het rapport van de Inspectie van het Onderwijs zal in oktober 2006, tezamen met het binnenkort te verschijnen GION-rapport, aan de Tweede Kamer worden aangeboden. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat de Kamer in het voorjaar wordt geïnformeerd over de evaluatie van de tijdelijke regeling voor het persoonsgebonden budget. | PA [2-2-2006] Vernieuwing zorgstructuren funderend onderwijs | De Tweede Kamer zal in oktober 2006 worden geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe, inzake groei aantal «lgf-kinderen» vanuit het voormalige wsns, hierop terug te komen zodra nadere gegevens uit het lopend onderzoek bekend zijn. | PA [2-2-2006] Vernieuwing zorgstructuren funderend onderwijs | Wordt meegenomen in de uitwerkingsnotitie vernieuwing zorgstructuren welke in het najaar 2006 aan de Tweede Kamer gestuurd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat voor aanvang van het nieuwe seizoen onderzoeken naar de toename van het aantal leerlingen met gedragsproblemen en de beleidsreactie van minister Van der Hoeven naar de Kamer worden gestuurd. | UB [6-6-2006] Prognose groei cluster 4UB [16–6-2006] Analyse van de groei in cluster 4 | Wordt meegenomen in de uitwerkingsnotitie vernieuwing zorgstructuren welke in het najaar 2006 aan de Tweede Kamer gestuurd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe aandacht te besteden aan het – op praktisch niveau – voorlichten van scholen en gemeenten over de gevolgen van het nieuwe onderwijsachterstandenbeleid(zowel beleidswijzigingen als financiële gevolgen) en daarbij extra aandacht te besteden aan de bovenschoolse taalklassen. | PA [4–7-2006] Wetsvoorstel wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid | De Tweede Kamer zal eind september 2006 worden geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe zodra ze het Onderwijsraadadvies over het godsdienstonderwijs ontvangen heeft, overleg te voeren met de organisaties en de VNG. Daarna wordt de Kamer over de resultaten van dit overleg geïnformeerd. | PA [1–12–2005] Begrotingsbehandeling | Najaar 2006 zal de Tweede Kamer over de resultaten van het overleg worden geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat zij in het wetsvoorstel zal terugkomen op de nadere uitwerking van de procedure van het aanmerken als school, in de zin van de Leerplichtwet. | PA [30-10-2003] Particulier primair en voortgezet onderwijs en thuisonderwijs in Nederland | Het Wetsvoorstel wijziging WPO is op 11 juli 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. |
Minister Van der Hoeven zegt toe het wetsvoorstel (over particulier onderwijs) in het begin van het najaar naar de Tweede Kamer te sturen. De beoogde inwerkingtreding zal 1 augustus 2006 zijn, of zoveel sneller dan mogelijk. | PA [22–3-2005] Vragenuur met mondelinge vragen Iederwijs scholen | Het Wetsvoorstel wijziging WPO is op 11 juli 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. |
Minister Van der Hoeven zegt toe uit te zoeken onder welke condities de experimenten zullen plaatsvinden en de Kamer hierover in het najaar te informeren. | PA [2-2-2006] Vernieuwing zorgstructuren funderend onderwijs | Wordt meegenomen in de uitwerkingsnotitie vernieuwing zorgstructuren welke in het najaar 2006 aan de Tweede Kamer gestuurd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe de uitwerkingsnotitie Vernieuwing Zorgstructuren aan de Kamer toe te sturen. | PA [2-2-2006] Vernieuwing zorgstructuren funderend onderwijs | Wordt meegenomen in de uitwerkingsnotitie vernieuwing zorgstructuren welke in het najaar 2006 aan de Tweede Kamer gestuurd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe terug te komen op het sanctie-instrumentarium. | PA [2-2-2006] Vernieuwing zorgstructuren funderend onderwijs | Wordt meegenomen in de uitwerkingsnotitie vernieuwing zorgstructuren welke in het najaar 2006 aan de Kamer gestuurd wordt. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat de eerste resultaten van het onderzoek door ITS en het SCO Kohnstamm naar de effecten van het onderwijs in een schakelklas in het najaar van 2006 beschikbaar zijn. | PA [9-2-2006] Wijziging WPO en WVO en WEC in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid | Onderzoek loopt. Zodra de 1e fase van het onderzoek, in het najaar 2006, is afgerond wordt de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe de Kamer schriftelijk, voor de behandeling van het wetsvoorstel voor- en naschoolse opvang, te informeren over de rol van de medezeggenschap in het proces. | PA [13-6-2006] Voorschoolse en naschoolse opvang | In het najaar 2006 wordt de Tweede Kamer over de resultaten geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe na de behandeling van het besluit Vervangingsfondsen de decentralisatie arbeidsvoorwaarden de Kamer te informeren over de samenloop tussen lumpsum, de herziening van de gewichten en de decentralisatie arbeidsvoorwaarden. | PA [18-1-2006] Lumpsumbekostiging in het primair onderwijs | De gegevens teldatum 1 oktober 2006 zijn in november 2006 beschikbaar. Na verwerking van deze gegevens wordt de Tweede Kamer in januari 2007 geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat het wetsvoorstel over de 80/20-regeling (schoolstichtingsnorm met betrekking tot achterstandsleerlingen) momenteel wordt voorbereid.– Het wetsvoorstel inzake de stichtingsnorm 20%–80% zal rond de zomer van 2006 bij de Kamer ingediend worden. | PA [4-10–2004] Koers PO en Koers VOPA [9-2-2006] Wijziging WPO en WVO en WEC in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleidPA [22-6-2004] Onderwijs, integratie en burgerschap (art. 23) | Het wetsvoorstel zal in het najaar 2006 worden ingediend bij de Tweede Kamer. |
Minister Van der Hoeven meent dat het goed is een beperkt bedrag van ongeveer € 1 miljoen uit het gewichtenbudget af te zonderen en dat via het aanvullend formatiebesluit beschikbaar te stellen voor schipperskinderen en kinderen van de trekkende beroepsbevolking. | PA [23-11-2005] Herijking gewichtenregeling basisonderwijs | Deze toezegging wordt uitgevoerd door middel van een regeling die naar verwachting in maart 2007 wordt gepubliceerd. |
In relatie tot de uitvoering van lumpsum in het primair onderwijs zal het kabinet voorstellen doen voor vermindering van de administratieve lasten. Minister Van der Hoeven zegt toe dat ook wordt nagegaan of de bekostiging van vervanging en wachtgelden anders georganiseerd kan worden. Over de inzet van deze middelen zal het kabinet – in samenhang met de uitwerking van het dereguleringsprogramma – overleg voeren met het georganiseerde onderwijsveld. | UB [1-11-2002] Enveloppebrief OCW (28 600 VIII, nr. 17) | In september 2006 zal het rapport over financiële gevolgen van wijziging van het vervangingsstelsel worden opgeleverd. In oktober 2006 worden de scenario’s besproken met het Vervangingsfonds. In november 2006 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven zegt toe dat de Inspectie van het Onderwijs zal rapporteren in het Onderwijsverslag over het toezicht op de afspraken van schoolbesturen met ouders over tussenschoolse opvang. | PA [18-11-2004] Tussenschoolse opvang | De Wetswijziging gaat 1 augustus 2006 in. De Inspectie van het Onderwijs zal vermoedelijk rapporteren vanaf onderwijsverslag 2007. |
Minister Van der Hoeven zegt 2 jaar na de wetswijziging er een onderzoek wordt uitgevoerd, waarbij minister Van der Hoeven deze evaluatie zal aangrijpen om dieper in te gaan op de ervaringen van de Inspectie van het Onderwijs. | PA [18-11-2004] Tussenschoolse opvang | De wetswijziging is vanaf 1 augustus 2006 van kracht. Begin 2009 wordt er onderzoek gedaan naar de gevolgen van de wetswijziging. Hierna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd |
STUDIEFINANCIERINGSBELEID | ||
In 2003 vindt een onderzoek plaats naar het niet-gebruik WTOS. De resultaten komen naar verwachting eind 2003, begin 2004 beschikbaar. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd. | PA [5-11-2003] Begroting OCW | De Tweede Kamer is door Staatssecretaris SZW geïnformeerd dat het onderzoek door het SCP vertraging heeft opgelopen en medio 2006 wordt verwacht. |
Toekomst Raulinvergoeding na introductie collegegeldkrediet. | PA [13-6-2006] Moties Wet financiering hoger onderwijs | De Tweede Kamer wordt in september 2006 geïnformeerd. |
Minister Van der Hoeven heeft aangegeven dat zij de reiskosten onderdeel laat uitmaken van de schoolkostenmonitor 2006. Uiteraard wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd. Daarnaast vraagt de Kamer zich af of de reiskosten een belemmering vormen voor leer/werk-plichtigen in het MBO. De minister heeft daarbij toegezegd de BVE-raad en het Job (de deelnemersorganisatie in het bve) te zullen vragen over deze problematiek te rapporteren. | PA [1-12-2005] Begrotingsbehandeling | De Tweede Kamer wordt in december 2006 gelijktijdig met de uitkomsten van de schoolkostenmonitor2006 geïnformeerd. |
VOORTGEZET ONDERWIJS | ||
Het advies van de Onderwijsraad over Sociale vorming en -netwerken in het Onderwijs zal worden besproken met Schoolbesturen, docenten jongeren en ouders. Hierbij zal het bevorderen van tolerantie en tegengaan discriminatie centraal staan. De bevindingen hiervan zal aan de Eerste en Tweede Kamer worden toegezonden. | UB [14-7-2005] Advies Onderwijsraad Sociale vorming en sociale netwerken in het onderwijs | De gesprekken met schoolbesturen, docen- ten, jongeren en ouders hebben langer geduurd dan was voorzien, de uitkomsten hiervan dienen als input voor de beleidsreactie die in september 2006 aan de Tweede Kamer zal worden gezonden. |
Minister Van der Hoeven zal volgens planning, in het voorjaar van 2006 de wetsvoorstellen voor de wijziging van de Wet op het Voortgezet Onderwijs naar de Tweede Kamer sturen. | PA [28-9-2005] Ontwerp Plan van Scholen | De voorbereiding voor de wetsvoorstellen voor wijziging WVO zal in oktober 2006 voor advies naar de Raad van State gaan waarna zij rond december 2006 naar de Tweede Kamer zal worden gezonden. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd met de brief over Plan van Scholen die in oktober 2006 wordt verzonden. |
Minister Van der Hoeven zal via de veiligheidsmonitor, die zij laat uitvoeren in overleg met de Inspectie van het Onderwijs, Schoolmanagers_VO en de Algemene Onderwijsbond, zorg dragen voor een landelijk beeld van de onveiligheidsincidenten op school, het veiligheidsgevoel van leerlingen en personeel, en het veiligheidsbeleid van scholen in kaart brengen en de Tweede Kamer daarvan uiterlijk in juni 2006 over rapporteren. | UB [1-12-2005] schriftelijke antwoorden, tweede zending op vragen bij de begrotingsbehandeling in de eerste termijn van de Rijksbegroting 2006 OCW | De veiligheidsmonitor wordt op dit moment uigevoerd. Gegevens hieruit worden in oktober 2006 naar de Tweede Kamer gezonden. |
De AMvB zal uiterlijk in juli 2006 bij de Tweede Kamer worden ingediend. | PA [16-3-2005] Vervolg behandeling wetsvoorstel vo vf/pf | De AMvB zal in oktober 2006 naar de Tweede Kamer worden gezonden. |
In de komende wijzigingen van de WPO en de VWO wordt geregeld dat het veiligheidsbeleid in de schoolgids moet zijn opgenomen | PA [17-6-2004] Veiligheid in het onderwijs; plan van aanpak | Op 13 juni is de Tweede Kamer geïnformeerd (kamerstuk 29 240, nr. 8) over de stand van zaken uitvoering plan van aanpak Veiligheid. Daarin is gemeld dat de aanpassing van de WPO en WVO per 1 augustus 2006 in werking is getreden. Inmiddels is het wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid door de Eerste Kamer aangenomen. |
De Kamer ontvangt rond de zomer een overzicht van de scholen die onder de overgangsregeling lumpsum pro vallen. | PA [19-4-2006] Praktijkonderwijs | De overgangsregeling lumpsum pro is in juni 2006 gepubliceerd en in augustus 2006 is het overzicht naar de Tweede Kamer gestuurd. |
De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de wijze waarop het geld wordt ingezet bij de aanstelling van leerlingenbegeleiders. | PA [8-2-2006] Pesten in het onderwijs | De Tweede Kamer zal in oktober 2006 worden geïnformeerd met de brief over de veiligheidsmonitor en verder veiligheidsbeleid. |
Minister Van der Hoeven zal de Tweede Kamer informeren op welke manier de verdeling van budgetten (75% voor het centrale budget en 25% voor de decentrale budgetten) tot zijn recht moet komen. | PA [23-3-2006] Sloa (Subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten) | Gesprekken met directeuren van de onderwijsondersteunende instellingen hebben plaatsgevonden. De Tweede Kamer zal in oktober 2006 worden geïnformeerd. |
De Tweede Kamer krijgt het «Convenant» (effecten vermindering subsidie Sloa-instellingen) ter kennisneming voorgelegd. | PA [23-3-2006] Sloa (Subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten) | Gesprekken met directeuren van de onderwijsondersteunende instellingen zijn geweest. De Tweede Kamer zal in oktober 2006 worden geïnformeerd. |
Het verzoek om na te gaan of vooruitlopend op de herijking zorg er meer ruimte kan komen in de wette- lijke verplichte winkelnering bij rec (bijvoorbeeld door leerlingen in het pro te plaatsen met begeleiding vanuit de rec-middelen) wordt in overweging genomen. | PA [19-4-2006] Praktijkonderwijs | Wordt meegenomen in de uitwerkingsnotitie vernieuwing zorgstructuren welke in het najaar 2006 aan de Tweede Kamer gestuurd. |
Rond de zomer ontvangt de Kamer de uitkomst van de eerste monitor over de inzet van middelen voor leerlingbegeleiding. | PA [15–3-2006] wetsvoorstel onderbouw vo | In oktober ontvangt de Kamer de uitkomst van de eerste monitor. |
Aan het Landelijk werkverband pro zal worden gevraagd in september 2006 een rapportage te verstrekken rond de in- en uitstroom van pro-leerlingen. Bij de uitstroom een – voor zover mogelijk – gedifferentieerde opgave naar arbeidsmarkt, SWV en andere instellingen. Tevens wordt een opgave gevraagd of en zo ja welke redenen de oorzaak zijn dat leerlingen een jaar langer in het pro blijven. | PA [19-4-2006] Praktijkonderwijs | De Tweede Kamer zal in oktober 2006 een rapportage Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs ontvangen. |
Over de resultaten van het onderzoek digitalisering van leermiddelen zal in het najaar 2006 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd. | UB [20-6-2006] stand van zaken schoolkosten | Uitvoering van het onderzoek is gestart, resultaten worden dit najaar verwacht waarna de Tweede Kamer geïnformeerd zal worden. |
Voor 2006 is een grote evaluatie van de wetgeving voor de Zorgstructuur – ingegaan op 1 augustus 2002 – voorzien. | PA [4-10-2004] Koers PO en Koers VOPA [22-10-2003] Zorgleerlingen in het vmbo | Evaluatie Zorgstructuur is gestart. De Tweede Kamer wordt in november 2006 geïnformeerd. |
De mogelijkheid tot het afgeven van een (certificaat) Kwalificatie Vakmanschap aan pro-leerlingen zal worden voorgelegd aan de BVE-raad. Dit mede op basis van de inbreng van ROC en Kbb bij de inhoud van het programma, de raakvlakken met de AKA-opleidingen en het civiel effect van een dergelijke kwalificatie. | PA [19-4-2006] Praktijkonderwijs | De Tweede Kamer zal eind 2006 worden geïnformeerd. |
OCW en SZW gaan na of en zo ja welke aanvullende acties nodig zijn ten aanzien van de overdrachtsmomenten tussen school en arbeidsmarkt voor pro-leerlingen. | PA [19-4-2006] Praktijkonderwijs | In het najaar 2006 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. |
Over de resultaten van de samenwerking tussen scholen en arbeidsmarktinstanties waarvoor via de regeling « doorontwikkeling praktijkonderwijs» middelen beschikbaar zijn gesteld wordt in 2007 gerapporteerd via Praktijknet. Daarna ontvangt de Tweede Kamer deze rapportage medio augustus 2007. | PA [19-4-2006] Praktijkonderwijs | Praktijknet heeft de activiteiten gestart. De Tweede Kamer ontvangt in augustus 2007 de rapportage. |
Aan de Inspectie van het Onderwijs zal worden gevraagd om in 2008 te bezien hoe de contacttijd voor Frans, Duits en Economie zich ontwikkelt; het resultaat kan worden gepubliceerd in het onderwijsverslag. | PA [24-1-2006] behandeling wijziging van de wet op het voortgezet onderwijs ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo (30 187) | Is geagendeerd voor het Jaarwerkplan2008 van de Inspectie van het Onderwijs. |
WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN | ||
Het toesturen van de beleidsvoornemens die voortvloeien uit het verkennend onderzoek naar harmonisatiemogelijkheden van de onderwijswetgeving naar de Tweede Kamer. | PA [14-9-2005] Reductie administratieve lasten | Momenteel is het verkennend onderzoek afgerond. Over de beleidsvoornemens vindt nadere gedachtevorming plaats. Eind december 2006 wordt de Kamer geïnformeerd. |
TOEZEGGINGEN EERSTE KAMER | ||
ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID | ||
In september 2006 is er meer duidelijk over educatieve masteropleidingen en de behoefte daaraan. Intussen wordt ook op het departement bekeken welke initia- tieven van universiteiten er nu al liggen. De Eerste Kamer zal daarover worden geïnformeerd. | PA [14–3-2006] Begrotingsbehandeling OCW 2006 met als centraal thema «kwaliteit van het onderwijs» | Het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs rapporteert in november 2006 over haar bevindingen met betrekking tot de educatieve master. |
ALGEMENE STRATEGISCHE EN ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN | ||
Medio 2006 komt het Innovatieplatform met een investeringsagenda, komen adviezen van de AWT en de REA, Onderwijsraad en WRR. Het kabinet komt op deze adviezen terug met een samenhangende, inhoudelijke reactie waarbij ook aandacht wordt geschonken aan wat in deze adviezen is opgenomen over de strategieën en investeringen die nodig zijn om Nederland op het gewenste topniveau te brengen. | PA [14-03-2006] Begrotingsbehandeling EK | De Kabinetsreactie wordt eind december 2006 naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. |
BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE | ||
Er loopt een onderzoek naar good governance bij de bve-instellingen. Als dat wordt afgerond wordt het aan beide Kamers aangeboden, vergezelt van een beleids- reactie van het Kabinet. | PA [14-03-2006] Begrotingsbehandeling EK | Het onderzoek, vergezeld van een beleidsreactie, gaat in september 2006 naar de Eerste en Tweede Kamer. |
FINANCIEEL ECONOMISCHE ZAKEN | ||
Minister Van der Hoeven zegt de Eerste Kamer toe voortaan bij het aanbieden van de rapporten van beleids- en evaluatieonderzoeken de kosten te vermelden. | PA [14-3-2006] Begrotingsbehandeling OCW 2006 met als centraal thema «kwaliteit van het onderwijs». | De toezegging sluit aan op de motie Bakker (2004–2005, 30 150, nr. 16) die ten tijde van de behandeling van Voorjaarsnota 2005 door de Tweede Kamer werd aangenomen. Hierin werd de regering verzocht om bij alle rappor- ten die de Kamer worden aangeboden de volgende zaken te vermelden:a. de kosten voor extern onderzoek;b. de motivatie om een extern bureau in te schakelen. Om hieraan tegemoet te komen zijn de richtlijnen hiervoor opnieuw bekeken en aangepast. Bij het verschijnen van de Begroting 2007 is de Kamer hierover geïnformeerd. Daarmee is de toezegging afgedaan. |
HOGER ONDERWIJS | ||
Examinering wordt een onderdeel van accreditatie. De vraag was of dat niet sneller kan, maar dat levert nauwelijks tijdswinst op. Minister Van der Hoeven wil dat laten meelopen met de WHOO en zegt de Eerste Kamer toe dat er niets in de weg staat, daartoe aange- moedigd door deze Kamer, om met de koepels van universiteiten en hbo-instellingen te overleggen over de vraag wat er moet gebeuren om wat in de wet komt te staan nu al te gaan uitvoeren. | PA [28-3-2006] Begrotingsbehandeling OCW 2006, onderdeel wetenschapsbeleid en hoger onderwijs «Excelleren in onderwijs en onderzoek» | In een volgende ronde bestuurlijke overleggen met de koepelorganisaties (4e kwartaal 2006) komt dit aan de orde. |
MEDIA, LETTEREN EN BIBLIOTHEKEN | ||
Staatssecretaris Van der Laan zal in 2007 de Eerste Kamer met concrete zaken aantonen, welke initiatieven zij heeft ondernomen, welke accenten gelegd zijn en welke debatten ze heeft geopend om het culturele bewustzijn te vergroten. | PA [16-3-2004] Begrotingsbehandeling Cultuur 2004 | Aan het Parlement wordt een brief gestuurd, waarin wordt aangegeven welke initiatieven de minister heeft genomen, welke accenten gelegd zijn en welke debatten zijn geopend om het culturele bewustzijn te vergroten. |
PRIMAIR ONDERWIJS | ||
Minister Van der Hoeven zegt voor de zomer een voortgangsrapportage naar het Parlement te sturen. In die voortgangsrapportage zal aandacht worden besteed aan de positie van ouders en de mogelijkheid om ouders een bindende voordracht te laten doen voor een zetel in de RvT. | PA [14-3-2006] Begrotingsbehandeling OCW 2006 met als centraal thema «kwaliteit van het onderwijs». | Bij de behandeling van het wetsvoorstel WMS is aangegeven dat deze toezegging inhoudelijk aan de orde komt in het wetsvoorstel governance in po/vo dat naar verwachting voor het kerstreces 2006 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend (zie brief 12 juni 2006, kamerstuk 30 414, nr. 43). |
De rijksbegrotingvoorschriften schrijven voor dat in de begroting een bijlage wordt opgenomen met een opsomming van alle RWT’s en ZBO’s die onder de verantwoordelijkheid van het departement vallen, de bijdrage van het departement aan deze instellingen en het beleidsartikel waarop die bijdrage wordt verantwoord. Onderstaan zijn deze gegevens opgenomen, waarbij wordt aangetekend dat voor wat betreft de schoolinstellingen, behoudens de universiteiten, de gegevens per schoolsoort zijn geaggregeerd.
Instelling | RWT | ZBO1 | Bedrag (€ 1 miljoen) | Artikel |
Stimulerings- en verdeelfondsen-kunstenfondsen | Ja | Ja | ||
• Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst | 21,0 | 14 | ||
• Stichting fonds voor de amateurkunst en podiumkunsten | 14,5 | 14 | ||
• Stichting fonds voor podium programmering en marketing | 6,6 | 14 | ||
• Stichting fonds voor de scheppende toonkunst | 2,1 | 14 | ||
• Mondriaanstichting | 14,0 | 14 | ||
• Stichting Nederlands fonds voor de film | 12,1 | 14 | ||
• Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur | 2,0 | 14 | ||
Stimulerings- en verdeelfondsen – letterenfondsen | Ja | Ja | ||
• Stichting fonds voor de letteren | 5,8 | 14 | ||
• Stichting Nederlands literair productie- en vertalingfonds | 2,4 | 14 | ||
• Stichting stimuleringsfonds Ned. culturele omroepproducties (STIFO) | 15,8 | 15 | ||
Commissariaat voor de Media | Ja | Ja | 3,8 | 15 |
Nederlandse Omroepstichting (NOS) | Ja | Ja | 62,5 | 15 |
Omroepbestel (alleen landelijk) | Ja | 665,4 | 15 | |
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs2 (ca 8000 scholen, waarvan 33% openbaar. Hier is het totale bedrag voor primair onderwijs genoemd) | Ja | 8 221,0 | 1 | |
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs3 | Ja | 5 518,6 | 3 | |
Regionale verwijzingscommissie vo | Ja | 7,6 | 3 | |
Regionale Opleidingscentra (ROC’s) en vakinstellingen | Ja | 2 200,7 | 4 | |
Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (voorheen Landelijke organen voor beroepsonderwijs) | Ja | 110,4 | 4 | |
Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE) | Ja | 11,3 | 4 | |
Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs(COLO) | Ja | 0,5 | 4 | |
Instellingsbesturen hogescholen4 | Ja | 1 948,2 | 6 | |
Instellingsbesturen universiteiten | Ja | 2 801,0 | 7 | |
Open Universiteit Nederland | Ja | 34,5 | 7 | |
Academische Ziekenhuizen | Ja | 515,3 | 7 | |
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) | Ja | Ja | 3,6 | 7 |
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) | Ja | 86,4 | 16 | |
Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijke Onderzoek (TNO) | Ja | 188,1 | 16 | |
Koninklijke Bibliotheek (KB) | Ja | 41,2 | 16 | |
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) | Ja | Ja | 297,5 | 16 |
Stichting Participatiefonds | Ja | Ja | 2,9 | 1 |
Stichting Vervangingsfonds | Ja | Ja | 12,9 | 1, 9 |
Landelijke geschillencommissie weer samen naar school | Ja | 1,1 | 1 | |
Informatie Beheergroep | Ja | Ja | 116,2 | 1, 3, 4, 6, 11, 12, 13 |
Bedrijfsfonds voor de Pers | Ja | Ja | 0,0 | nvt |
Landelijke commissie toezicht indicatiestelling speciaal onderwijs | Ja | 1,1 | 1 |
1 Betreft de ZBO’s op grond van de kaderwet (onder voorbehoud parlementaire behandeling).
2 Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.
3 Idem.
4 Betreft middelen die nagenoeg geheel direct en indirect aan de hogescholen beschikbaar worden gesteld.
AMvB | algemene maatregel van bestuur |
aoc | agrarisch opleidingscentrum |
aor | algemene omroepreserve |
bbl | beroepsbegeleidende leerweg |
BISON | Beraad Internationale Samenwerking Onderwijs |
bol | beroepsopleidende leerweg |
BPRC | Biomedical Primate Research Centre |
bpv | beroepspraktijkvorming |
BSIK | Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur |
BSM | Bekostigingssysteem materieel |
bve | beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
BZK | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ministerie van) |
cao | collectieve arbeidsovereenkomst |
CBS | Centraal Bureau voor de Statistiek |
CERN | Centre Européen pour la Recherche Nucléaire, Europese organisatie voor kern- en hoger energiefysica |
CFI | Centrale Financiën Instellingen |
CINOP | Centrum voor innovatievan opleidingen |
Cito | Centraal instituut voor toetsontwikkeling |
cjp | cultureel jongerenpaspoort |
ckv | culturele en kunstzinnige vorming |
Colo | Vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven |
COS | Commissie van Overleg Sectorraden onderzoek en ontwikkeling |
CPB | Centraal Planbureau |
CPG | Centrum voor Parlementaire Geschiedenis |
CREBO | Centraal Register Beroeps Opleidingen |
CRIHO | Centrale Registratie Inschrijvingen Hoger Onderwijs |
CWI | Centrum voo Werk en inkomen |
CWTS | Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies |
DAL | dereguleringen vermindering administratieve lasten |
Delta | Dutch education: learning at top level abroad |
DIA | Duitsland Instituut Amsterdam |
DPHO | Duitsland Programma Hoger Onderwijs |
EIB | Europees Instituut voor Bestuurskunde |
EMBC | European Moleculair Biology Conference |
EMBL | European Moleculair Biology Laboratory |
ERISEE | Education Reform Initiative in South East Europe |
ESA | European Space Agency |
ESF | Europees Sociaal Fonds |
ESO | European Southern Observatory, Europese organisatie voor astronomisch onderzoek |
EUA | European University Association |
EVD | Economische Voorlichtingsdienst |
evc | erkenning van verworven competenties |
FES | Fonds Economische Structuurversterking |
FNU | Frans-Nederlandse Universiteit |
fte | fulltime equivalent (formatie-eenheid of voltijdse baan) |
gti’s | grote technologische instituten |
havo | hoger algemeen voortgezet onderwijs |
hbo | hoger beroepsonderwijs |
HGIS | Homogene Groep Internationale Samenwerking |
ho | hoger onderwijs |
HOOP | Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan |
HRM | Human resources management |
Huygens | High-level university year to gain excellence in The Netherlands |
IB | Internationaal Beleid |
IB-Groep | Informatie Beheer Groep |
IBO | interdepartementaal beleidsonderzoek |
IC | Internationaal Cultuurbeleid |
ICB | Inspectiecultuurbezit |
ICE | Instituut voor cultuurethiek |
ICT | Informatie- en Communicatie Technologie |
id | institutional development |
IHE | International Institute for Infrastructural Hydraulic and Environmental Engineering |
IHS | Institute for Housing and Urban Developments Studies |
IISG | Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis |
iobk | in hun ontwikkeling bedreigde kleuters |
IPB | integraal personeelsbeleid |
IPO | Interprovinciaal Overleg |
ISIS | Integrale Scholing in Schoolmanagement(project) |
ISO | Interstedelijk Studentenoverleg |
ITER | International Thermonuclear Experimental Reactor |
JOB | Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs |
KANS | Koninkrijk der Nederlanden, Algemeen programma voor Nauwe Samenwerking tussen Scholen |
Kbb’s | Kenniscentra beroepsopleiding bedrijfsleven |
KCE | Kwaliteitscentrum examensmbo |
KNAW | Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen |
LPBO | Landelijk Platvorm Beroepen in het Onderwijs |
LNV | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit(Ministerie van) |
mbo | middelbaar beroepsonderwijs |
OCW | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ministerie van) |
RWT | Rechtspersoon met een wettelijke taak |
SCP | Sociaal en Cultureel Planbureau |
SUS | Stichting UAF Steunpunt |
SZW | Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ministerie van) |
TK | Tweede Kamer |
tlo | tegemoetkoming lerarenopleiding |
TNO | Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek |
NIPO | Nederlands instituut voor publieke opinie en het marktonderzoek |
Ts17- | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg(volgens hoofdstuk 3 van de WTOS) |
Ts18+ | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op vo18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS) |
TUD | Technische Universiteit Delft |
UAF | Universitair Asiel Fonds |
uhd | universitair hoofddocent |
UNESCO | United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation |
UNU | United Nations University |
vavo | voortgezet algemeen volwassenenonderwijs |
vbo | voorbereidend beroepsonderwijs |
vbtb | van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording |
v&i | vreemdelingenzaken en integratie |
VF | Vervangingsfonds |
VHTO | Stichting vrouwen en hoger technisch onderwijs |
vmbo | voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
VNO-NCW | Verbond van Nederlandse Ondernemingen-Nederlandse Christelijke Werkgeversbond |
vo18+ | Tegemoetkoming onderwijsbijdrageen schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS) |
VROM | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Ministerie van) |
VSNU | Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten |
VSWO | Vereniging van Samenwerkende Werkgeversorganisaties in het Onderwijs |
vso | voortgezet speciaal onderwijs |
vsv | voortijdig schoolverlaten |
VTB | Verbreding Techniek in het Basisonderwijs |
vve | voor- en vroegschoolse educatie |
VVO | Vereniging voor het management in het voortgezet onderwijs |
vwo | voorbereidend wetenschappelijk onderwijs |
VWS | Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van) |
WEB | Wet educatie en beroepsonderwijs |
WEC | Wet op de expertisecentra |
WHW | Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek |
wo | wetenschappelijk onderwijs |
WOR | Wet op de ondernemingsraden |
WPO | Wet op het primair onderwijs |
WRR | Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid |
WSF | Wet op de studiefinanciering |
wsns | weer samen naar school |
wtc | wetenschap- en techniekcommunicatie |
WTOS | Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
WVO | Wet op het voortgezet onderwijs |
ZAT | Zorg Advies Teams |
ZBO | zelfstandig bestuursorgaan |
zmlk | zeer moeilijk lerend kinderen |
zmok | zeer moeilijk opvoedbare kinderen |
zvoo | ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekspersoneel |
Het algemeen voortgezet onderwijs (avo) omvat middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs duurt 4 jaar en is voor leerlingen van 12–16 jaar. Hoger algemeen voortgezet onderwijs duurt 5 jaar, voor leerlingen van 12–17 jaar.
Het totaal van de personele en materiële uitgaven (voor huisvesting, energie, apparatuur, schoonmaken etc.) van het ministerie.
Eenheid voor het boeken van uitgaven of ontvangsten op de begroting. Begrotingsartikelen hebben een uniek nummer op de begroting en zijn veelal op te splitsen in meerdere artikelonderdelen.
Onderdeel van een begrotingsartikel. De uitsplitsing naar artikelonderdelen wordt opgenomen in de verdiepingsbijlage bij de begroting. Artikelonderdelen maken geen deel uit van de begrotingsstaat.
Stimuleringsprogramma dat beoogt een initiërende bijdrage te leveren aan de vergroting van de doorstroom van vrouwen van universitair docent naar universitair hoofddocent.
De assistentopleiding duurt een half tot één jaar en leidt op tot niveau één van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, niveau één is het laagste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen zijn meestal vanaf circa 16 jaar oud.
De basisberoepsopleiding duurt twee tot drie jaar en leidt op tot niveau twee van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen die naar een basisberoepsopleiding gaan zijn ca. 16 jaar oud.
Basisonderwijs wordt gegeven aan scholen voor (speciaal) basisonderwijs en is bestemd voor leerlingen van 4 tot 12 (maximaal 14) jaar. Het onderwijs omvat in principe acht aaneensluitende jaren.
Voorbereidend beroepsonderwijs (vbo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) beginnen met een periode van basisvorming van drie jaar. Het doel is een brede vorming te geven aan leerlingen tussen 12 en 15 jaar. Er is geen strikte scheiding tussen algemene en technische vakken. Basisvorming is geen schooltype, maar een inhoudelijke vernieuwing die geldt voor alle schooltypen binnen het voortgezet onderwijs die aanvangen na het basisonderwijs.
Een baten-lastendienst is één van de modellen voor verzelfstandiging, namelijk een interne verzelfstandiging met een beheersmatig karakter. De ministeriële verantwoordelijkheid en het budgetrecht van de Kamer worden door deze verzelfstandiging niet ingeperkt. Een baten-lastendienst past een baten-lastenstelsel toe, heeft een afzonderlijke plaats in de begroting en voert een administratie los van de begrotingsadministratie van het moederministerie.
In een baten-lastenstelsel worden de uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de integrale kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie en leidt daarmee tot een doelmatiger beheer.
Het geheel van activiteiten inzake de aanwending van financiële, materiële en informatiemiddelen in het kader van de beleids- en begrotingsprocessen waarvoor de minister verantwoordelijkheid draagt.
Wet waarbij de financiële vastlegging van het te voeren beleid met betrekking tot een begrotingsjaar is geautoriseerd. De wet bevat ramingen van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten.
Onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van het te voeren (ex ante) en/of gevoerde (ex post) beleid.
Verhoging van uitgaven en/of verlaging van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt.
Beleidsmatig verplichte uitgaven
De uitgaven op basis van meerjarige beleidsprogramma’s (zoals een subsidieregeling of een investeringsprogramma) waarmee de Tweede Kamer heeft ingestemd. Het gaat dan om uitgaven in bijvoorbeeld nota’s van het kabinet, waarvan is verondersteld dat de uitgaven binnen de geëxtrapoleerde meerjarencijfers zijn gedekt. Ook afspraken met andere overheden behoren hiertoe.
Het beleidsterrein is de afbakening van een aandachtsgebied binnen de taakopdracht van het departement. Per begroting worden de begrotingsartikelen zodanig afgebakend en gegroepeerd dat deze gezamenlijk een helder beeld geven van de onderwerpen van beleid.
De route van vmbo, via mbo, naar hbo.
Beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het algemeen voortgezet onderwijs (avo), en is voor leerlingen vanaf ca. 16 jaar. Vanaf augustus 1997 omvat het beroepsonderwijs vier opleidingsniveaus: de assistent opleiding, de basisberoepsopleiding, de vakopleiding en de middenkader- of specialistenopleiding. Alle opleidingen bevatten een beroepsopleidende leerweg (beroepspraktijkvorming 20–60%) en een beroepsbegeleidende leerweg (meer dan 60% beroepspraktijkvorming).
Het onderricht in de praktijk van het beroep.
Breed maatschappelijk functioneren
Opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren maken deel uit van de educatie en zijn gericht op het eindniveau van de eerste fase van het voortgezet onderwijs (basisvorming). De opleidingen zijn bedoeld als voorbereiding op een voortgezette opleiding, bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs. De opleidingen zijn uitsluitend gericht op volwassen. Zie ook educatie.
Zonder effect op het saldo van uitgaven en ontvangsten van de begroting
Het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Het maakt samen met het schoolexamen deel uit van het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en de algemene vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs. Zie eindexamen.
Voor een met succes afgerond vak of deelkwalificatie kan een certificaat worden verkregen. Meerdere certificaten kunnen leiden tot een diploma, ter afsluiting van een volledige opleiding. Certificaten zijn te behalen in het algemeen vormend onderwijs, het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, educatie en beroepsonderwijs (vanaf 1–8-97) en de Open Universiteit. Bij voldoende afsluiten van de opleiding schoolleiders primair onderwijs wordt ook een certificaat behaald.
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met deelkwalificaties. Deelkwalificaties hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs.
Bij het met succes afronden van bepaalde opleiding wordt een diploma verkregen. Dit geldt voor het algemeen vormend onderwijs (avo), het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), educatie en beroepsonderwijs (na 1–8-97) en voor de deeltijd opleiding tot leraar speciaal onderwijs.
Een doelmatigheidskengetal geeft de kostprijs per activiteit of prestatie aan.
Een doeltreffendheidskengetal geeft de mate aan waarin zich beoogde en niet beoogde effecten van beleid voordoen.
Educatie is gericht op het leren functioneren in de samenleving. Het omvat opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren, opleidingen Nederlands als tweede taal en opleidingen gericht op sociale redzaamheid. Educatie is uitsluitend voor volwassenen.
De eindejaarsmarge is het bedrag dat moet worden gecompenseerd in, respectievelijk mag worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar. Het gaat daarbij om een tekort of overschot (als saldo van de uitgaven en ontvangsten) in het betreffende begrotingsjaar. De eindejaarsmarge bedraagt maximaal 1% van het begrotingstotaal. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.
Het eindexamen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en de algemene vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) bestaat uit twee delen: het schoolexamen en het centraal examen. Het schoolexamen wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Zie ook centraal examen, schoolexamen.
Definitie van de kennis, vaardigheden en competenties die van deelnemers op elk van de kwalificatieniveaus worden verwacht.
Erkenning van elders verworven competenties (evc)
EVC maakt competenties zichtbaar die buiten de schoolse leeromgeving zijn opgedaan. Dit moet resulteren in een formele erkenning. EVC maakt mensen beter inzetbaar op de arbeidsmarkt, bevordert het maatwerk bij scholingstrajecten, wat resulteert in lagere loon- en productiviteitsdervingskosten en het inzicht in de eigen vermogens. EVC biedt niet alleen kansen voor de werkende, maar ook voor kwetsbare groepen.
Een examen is een afsluiting van een opleiding of een deel van een opleiding. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en de algemene vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) zijn voltooid na het examen. De meeste opleidingen in beroepsonderwijs en educatie kunnen worden afgesloten met een examen of een staatsexamen. In het hoger onderwijs kan er aan het eind van het eerste studiejaar een propedeutisch examen zijn. Na vier jaar is er een afsluitend examen. Zie ook centraal examen.
Het door grootschalige DNA sequentieanalyse in kaart brengen van mensen, dieren, planten en micro-organismen en het grootschalig onderzoek naar de functie van genen en de manier waarop erfelijke eigenschappen zoals vastgelegd in de genen, worden vertaald naar het functioneren van een cel en uiteindelijk het gehele organisme. Ook «high throughput» technologieën zoals proteomics en metabolomics en de bioinformatica, die informatieverwerking en analyse van de zeer grote hoeveelheden complexe data mogelijk maken, vallen onder genomics.
De afgestudeerden van een hoger beroepsopleiding (hbo) of een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs (wo) ontvangen een getuigschrift. Hierop staat vermeld de studierichting en het vak. Indien een lerarenopleiding is gedaan wordt ook de bevoegdheidsgraad vermeld. Bij het hoger beroepsonderwijs worden ook vermeld: voltijd- of deeltijdopleiding, de duur van de opleiding en de titel.
Een systeem van sturen, beheersen, toezicht houden en verantwoorden, waarmee organisaties hun doelstellingen kunnen bereiken.
In deze gangbare definitie heeft governance betrekking op de wijze waarop instellingen zelf in hun eigen organisatie vorm geven aan zo’n systeem. OCW betrekt de governanceprincipes ook nadrukkelijk op de bestuurlijke relatie tussen OCW en de instellingen die het departement bekostigt of subsidieert.
Grote technologische instituten (gti’s)
Hieronder vallen de volgende instellingen: Stichting Waterloopkundig Laboratorium, Stichting Grondmechanica Delft, Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, Stichting Maritiem Research Instituut Nederland en Energiecentrum Nederland (het ECN ontvangt sinds 1983 geen bijdrage meer van OCW).
Hoger algemeen voortgezet onderwijs
Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Hoger algemeen voorgezet onderwijs duurt vijf jaar, voor leerlingen van 12–17 jaar. Het bereidt leerlingen hoofdzakelijk voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo).
De bacheloropleidingen van het hoger beroepsonderwijs (hbo) duren vier jaar, en zijn bestemd voor studenten vanaf 17 jaar. De hbo-masteropleidingen duren 1 jaar en zijn merendeels niet bekostigd. Het hbo geeft een theoretische en praktische basis voor het uitoefenen van een beroep. Het hbo bestaat uit zeven sectoren en wordt gegeven aan 43 hogescholen. Het maakt samen met het wetenschappelijk onderwijs deel uit van het hoger onderwijs.
Het hoger onderwijs is voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar en omvat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo).
Inburgering is de eerste fase van integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Hierbij wordt gestreefd nieuwkomers door een vlot en intensief programma zo snel mogelijk een vorm van zelfredzaamheid te laten bereiken. Het inburgeringstraject heeft een welzijns- en educatieve component. De educatieve component is een programma dat kan bestaan uit onderwijs in Nederlands als tweede taal, maatschappelijke oriëntatie en beroepenoriëntatie.
Spaarrekening bestemd voor scholing en opleiding.
Een innovatiearrangement is een gezamenlijk project van onderwijsinstellingen en (regionale) bedrijven, waarmee het innovatief vermogen van het beroepsonderwijs wordt versterkt. Het innovatiearrangement is naar zijn aard vernieuwend en betreft activiteiten die binnen de onderwijssector niet eerder zijn voorgekomen en is daarmee additioneel ten opzichte van de vernieuwings- en innovatie-activiteiten die de onderwijsinstellingen binnen het kader van de lumpsum-bekostiging en de Impulsmiddelen uitvoeren. Tegelijkertijd hebben innovatiearrangementen te allen tijde mede betrekking op versterking van de relatie tussen onderwijs en het (georganiseerde) bedrijfsleven; thema’s voor innovatie worden door de partijen jaarlijks nader afgesproken. De deelnemende partijen in het samenwerkingsverband zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de cofinanciering van ten minste 60% van de projectkosten.
Zie beleidsintensivering.
Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie en/of de ontwikkeling van een beleids- of productieproces.
Kenniscentra Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven
De Kenniscentra zijn de landelijke organen beroepsonderwijs van weleer. Ze worden bekostigd op basis van het aantal kwalificaties dat ze hebben ontwikkeld, het aantal leerbedrijven dat ze hebben erkend en het aantal beroepspraktijkvormingsplaatsen (bpv-plaatsen) bij leerbedrijven dat daadwerkelijk door deelnemers is bezet.
Toename van het aantal gediplomeerden in de beroepskolom (vo, mbo, hbo) als gevolg van vermindering van de ongediplomeerde uitval en verbetering van de doorstroom naar de hogere opleidingsniveaus in het beroepsonderwijs.
Lectoraten zijn leerstoelen van één of meer instellingen waar een lector wordt benoemd en is ingebed in een context van vernieuwing, toegepast onderzoek en publicaties.
Leerwegondersteunend onderwijs
Afdeling binnen het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) voor leerlingen die moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, en meer individuele begeleiding nodig hebben dan in het gewone vbo (gericht op het verwerven van een diploma). Iobk-onderwijs wordt gegeven aan afdelingen, verbonden aan scholen voor speciaal basisonderwijs en is voor kinderen van 3–7 jaar met ontwikkelingsproblemen.
Liquiditeit is een maatstaf voor de mate waarin de instelling op korte termijn aan zijn schulden kan voldoen, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal als resultaat van de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende schulden. Voor de beoordeling van de liquiditeitspositie van een instelling worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een liquiditeitsratio van meer dan 1,2 is goed, tussen 0,6 en/of gelijk aan 1,2 is matig/voldoende en 0,6 of lager is slecht.
Middelen die nodig zijn om de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van loonstijgingen te financieren.
Lagere begrotingsuitgaven of hogere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.
Middelbaar beroepsonderwijs (mbo) behoort tot de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Onderwijs in het mbo duurt vier jaar en is voor leerlingen van 16–20 jaar. Er worden zowel algemene als beroepsgerichte vakken gegeven. In het mbo stromen leerlingen door naar een baan of naar het hoger beroepsonderwijs (hbo). In augustus 1997 is het mbo opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.
Onderwijs voor moeilijk lerende kinderen is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.
Opleidingen Nederlands als tweede taal (nt2) maken deel uit van de educatie en zijn bedoeld voor niet-Nederlanders om hun taalvaardigheid op een aanvaardbaar niveau te brengen. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.
Niet relevant voor het beleidsmatig financieringstekort.
Een door het ministerie ingediende verandering op een wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer in behandeling is.
Beleidsmatige verlaging van de begroting.
De school past het onderwijsaanbod aan aan de verschillen tussen leerlingen.
Begrotingswetsvoorstel dat (ter autorisatie) bij de Staten-Generaal wordt ingediend op de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
De Open Universiteit is een instelling voor afstandsonderwijs, die opleidingen biedt op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, voor personen van 18 jaar en ouder. De Open Universiteit is vooral gericht op personen die geen studie op de gebruikelijke manier kunnen of willen volgen.
Een verschuiving van begrotingsuitgaven tussen de artikelen van het ministerie of een verschuiving van begrotingsuitgaven naar of van een ander departement.
Een samenwerkingsverband tussen de HBO-raad, BVE-raad, VVO/VSWO en Colo, met betrokkenheid van AOC-raad en Paepon.
Afdeling binnen het vbo voor leerlingen die veel moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, extra individuele begeleiding nodig hebben, maar niet in staat worden geacht een diploma voor vervolgonderwijs te behalen.
Dit is de overkoepelende term voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze term wordt gebruikt sinds de invoering van de Wet op het primair onderwijs in augustus 1998. Zie ook basisonderwijs en speciaal basisonderwijs.
Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van de prijsstijgingen.
Resultaten van de begrotingsuitvoering in termen van uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Ook de prestatiegegevens die in een bepaald begrotingsjaar zijn geleverd, worden aangeduid als realisaties.
Regionale meld- en coördinatiefunctie (rmc-functie)
Organiseren van regionale melding, registratie en doorverwijzing van voortijdig schoolverlaters.
Relevant voor het beleidsmatig financieringstekort
Rentabiliteit geeft de mate van winstgevendheid aan, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal door het resultaat te delen op baten uit gewone bedrijfsvoering. Het bedrijfsresultaat is lastiger te normeren. Idealiter en gemeten over een lange periode zou dit nul moeten zijn. Het is immers niet direct de bedoeling dat instellingen structureel winst of verlies boeken. Voor de beoordeling van dit kengetal worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een ratio van meer dan 1% is goed, tussen – 1% en/of gelijk aan 1% is matig/voldoende en – 1% of lager is slecht.
Scholen werken op veel gebieden samen. Een school kan, afhankelijk van het doel van de samenwerking, deelnemen aan verschillende samenwerkingsverbanden. Het samenwerkingsverband waaraan een school deelneemt in verband met «weer samen naar school» kan uit andere scholen bestaan dan het samenwerkingsverband waaraan diezelfde school deelneemt in het kader van de «bestuurlijke krachtenbundeling».
Een samenvoeging van budgetten die voor 1 augustus 2001 afzonderlijk aan de scholen voor primair onderwijs werden toegekend.
Een startkwalificatie is ten minste een diploma niveau 2 van het mbo of het diploma havo.
Er zijn 15 technocentra. Dit zijn intermediaire organisaties die op regionale schaal een makel- en schakelfunctie vervullen: hun kerntaak is het tot stand brengen van samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven, (technisch) beroepsonderwijs en regionale en lokale overheden, gericht op een aantal doelstellingen.
Hogere begrotingsuitgaven of lagere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.
Impuls binnen het onderzoek en wetenschapsbeleid, die erop gericht is creatieve en kwalitatief goede jonge onderzoekers ruimte te bieden en daarmee voor een carrière in de wetenschap te behouden.
De volwasseneneducatie richt zich op het opleiden van cursisten voor een zelfstandige positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Tot de volwasseneneducatie worden gerekend: het vormings- en ontwikkelingswerk, de basiseducatie, het onderwijs aan de erkende onderwijsinstellingen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs is op 1 augustus 1999 ingevoerd, en bestaat uit de schoolsoorten vbo en mavo met vier leerwegen.
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs, naast het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). De opleiding duurt zes jaar, voor leerlingen van 12–18 jaar, en bereidt leerlingen voor op de universiteit.
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is één vorm van voortgezet onderwijs voor volwassenen. Het wordt gegeven aan avondscholen of dag-/avondscholen. Dag-/avondscholen is onderwijs dat volgens de wet avondonderwijs is, maar dat overdag gegeven wordt. In augustus 1997 is het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.
Het voorgezet onderwijs omvat het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en het speciaal onderwijs, voor leerlingen vanaf 12 jaar. Het bestaat uit het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo), het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo). Vbo en mavo duren vier jaar, havo vijf jaar en vwo zes jaar.
Jongeren tot 23 jaar die geen onderwijs volgen en die geen startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs of het diploma havo.
De bacheloropleidingen van het wetenschappelijk onderwijs (wo) duren drie jaar. De meeste masteropleidingen zijn 1 jaar maar er bestaan ook 2-jarige onderzoekmasters en de studie geneeskunde heeft een 3-jarige master. Het wo is bestemd voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar, en wordt gegeven aan 13 universiteiten. Het wo omvat zowel diepgaande theoretische studies als specialistische training voor beroepen. Toelating tot het wo is mogelijk na het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en het hoger beroepsonderwijs (hbo). Het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs vormen samen het hoger onderwijs.
Zeer moeilijk lerende kinderen
Onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen is een vorm van speciaal onderwijs. Het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs.
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen
Onderwijs voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen is een vorm van speciaal onderwijs. Het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs.
(Een aantal) zorgadviesteams in het po, vo en bve ontvangen middelen voor casemanagement en deskundigheidsbevordering zodat problemen van kinderen worden gesignaleerd door professionals en snel een passend sluitend hulpaanbod wordt georganiseerd.
BIJLAGE 5. TREFWOORDENREGISTER
Aanvullende beurs 118, 122, 123, 124, 223, 224
Accreditatie 81, 84, 95, 256, 257
Actieplan cultuurbereik 154
Administratieve lasten 16, 31, 43, 140, 148, 184, 228, 243, 244, 252, 255, 258
Adviesraad 180, 181
Alfabetisering 59, 71, 72, 73
Allochtonen 92, 93, 169
Amateurkunst 141, 144, 230, 257
Apparaatskosten 32, 113, 177, 178, 180, 187, 190, 261
Arbeidsmarktbeleid 30, 103, 196
Arbeidsmarkt 1, 9, 12, 13, 20, 26, 30, 42, 43, 48, 57, 58, 59, 60, 62, 63, 65, 67, 73, 75, 77, 78, 88, 92, 94, 96, 103, 104, 105, 106, 111, 112, 116, 161, 169, 196, 222, 224, 226, 254, 255, 264, 269
Arbeids 15
Arbeidsvoorwaarden 103, 105, 106, 107, 249
Arbo 62, 63, 64, 107
Archeologie 140, 142, 145, 146, 147, 179, 245
Archiefwet 179
Archieven 14, 140, 145, 146, 147, 151, 179
Architectuurbeleid 244
Asielzoeker 29, 32, 37, 103
Aspasia 163, 169, 174, 261
Autonomie 14
Bachelor-master 85, 95
Basisbeurs 118, 119, 120, 121, 122, 124, 240
Bbl 58, 62, 244, 258
Bedrijfsvoering 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 112, 177, 182, 183, 185, 262, 268
Beeldende kunst 141, 145, 154, 257
Bekostiging 4, 7, 16, 29, 30, 31, 37, 43, 45, 47, 53, 54, 56, 57, 58, 60, 61, 62, 77, 79, 80, 83, 84, 95, 110, 112, 146, 156, 158, 163, 165, 174, 180, 184, 185, 222, 224, 232, 233, 241, 244, 246, 249, 250, 252, 258, 266
Beleidsvoerend vermogen 41
Belvedère 150
Beroepsbegeleidende leerweg 19, 66, 258, 263
Beroepskolom 21, 58, 67, 262, 266
Beroepsonderwijs 1, 4, 9, 12, 17, 20, 21, 23, 25, 54, 57, 59, 60, 62, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 73, 74, 75, 98, 102, 107, 112, 184, 193, 194, 200, 201, 203, 222, 224, 226, 227, 243, 244, 255, 257, 258, 259, 260, 261, 262, 263, 264, 266, 267, 268, 269, 270
Beroepsopleidende leerweg 116, 119, 129, 131, 136, 258, 259, 263
Beroepspraktijkvorming 9, 62, 68, 243, 258, 263, 266
Besturingsfilosofie 182, 184, 186
Bestuurlijke krachtenbundeling 269
Bestuursdepartement 142, 177, 182, 184, 223, 225
Bibliotheken 14, 140, 142, 143, 148, 149, 150, 154, 213, 223, 225, 226
Bilaterale samenwerking 164, 172, 174
BISON 87, 96, 258
BOL 58
BPRC 163, 165, 258
Bpv 60, 62, 258, 266
Brancheorganisatie 103, 114
Brede school 13, 36
Breed maatschappelijk functioneren 263, 264
Budgetfinanciering 238
Budgetflexibiliteit 45, 82, 83, 119, 130, 143, 157
Bve-raad 57
Bve 9, 19, 44, 53, 58, 62, 63, 64, 65, 73, 107, 108, 109, 110, 111, 112, 117, 178, 200, 201, 217, 253, 255, 258, 268, 270
Bve-sector 61, 63, 64, 114, 183
Cao 106, 107, 258
CINOP 56, 258
Collegegeldkrediet 10, 118, 119, 125, 126, 253
Collegegeld 10, 84, 85, 86, 125, 233, 246
Colo 57, 62, 68, 168, 258, 268
Conservering 165, 234
Convenanten 5, 9, 58, 66, 107, 150
Convenant 13, 41, 62, 63, 64, 106, 107, 109, 142, 148, 158, 195, 196, 198, 208, 243, 254
CPB 92, 249, 258
Cultureel erfgoed 14, 102, 145, 150, 178, 179, 223, 225, 226, 227
Cultureel ondernemerschap 230
Culturele diversiteit 14, 151, 152, 157, 229, 237
Cultuur en school 13, 29, 34, 142
Cultuurnota 142, 143, 144, 145, 148, 181, 227, 228, 230, 245
Cultuuruitingen 140, 150
Cursusgeld 139, 200
Decentralisatie arbeidsvoorwaarden 252
Deelname 14, 19, 26, 38, 70, 73, 79, 80, 84, 92, 93, 95, 116, 122, 129, 138, 159, 165, 172, 173, 236, 240
Delft Cluster 22
Deltaplan bètatechniek 74
Deregulering 43, 61, 234, 243, 252, 258
DIA 98, 258
Differentiatie 63, 64, 108, 110
Doelgroepenbeleid 14, 169
Doelmatigheid 17, 43, 60, 62, 116, 160, 161, 172, 262, 263
Doelmatig 83
Doorstroom 15, 49, 51, 56, 58, 65, 106, 161, 163, 168, 174, 227, 242, 261, 266
DPHO 98, 258
Duale opleidingstrajecten 63
Educatie 1, 4, 6, 8, 13, 20, 22, 25, 31, 34, 36, 37, 54, 57, 58, 59, 60, 62, 66, 71, 72, 80, 98, 102, 107, 115, 144, 148, 150, 152, 157, 158, 170, 171, 184, 193, 194, 200, 201, 222, 224, 226, 230, 247, 255, 258, 260, 263, 264, 266, 267, 269
Enveloppebrief 252
EP 99
ERISEE 98, 258
ESF 18, 19, 58, 66, 258
EU 17, 67, 70, 96, 97, 98, 99, 100, 162, 166, 171, 172, 173
Europees Sociaal Fonds 66, 258
Evaluatieonderzoek 28, 41, 54, 56, 73, 95, 101, 111, 115, 124, 128, 137, 139, 154, 160, 174, 242, 256
EVD 99, 101, 258
Examinering 51, 52, 68, 256, 257
FES 12, 18, 19, 21, 22, 24, 37, 46, 58, 68, 145, 163, 167, 168, 228, 231, 258
Film 14, 18, 20, 22, 142, 144, 145, 152, 213, 257
Financieringstekort 267, 268
Fiscale instrumenten 12
Fiscale maatregel 12, 66, 244
FNU 98, 258
Fonds Economische Structuurversterking 90, 113, 167, 258
Fondsen 12, 142, 144, 145, 152, 230, 250, 257
Formatie 31, 37, 63, 106, 184, 186, 191, 227, 251, 252, 258
Functiedifferentiatie 227
Genomics 163, 168, 264
Groepsgrootte 41
HGIS 97, 102, 142, 246, 258
Hoger beroepsonderwijs 13, 20, 25, 79, 82, 98, 102, 105, 107, 110, 116, 193, 194, 222, 224, 226, 258, 265, 267, 270
Hoger onder- 246
Hoger onderwijs 1, 10, 13, 17, 18, 19, 22, 23, 28, 47, 69, 77, 79, 80, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 92, 93, 95, 96, 98, 99, 125, 127, 169, 232, 233, 241, 242, 246, 253, 256, 259, 260, 264, 265, 270
Hoofdlijnenakkoord 107, 108
HRM 148, 169, 259
Huisvesting 18, 20, 37, 41, 142, 165, 177, 178, 190, 191, 231, 260, 261
IB 20, 32, 59, 79, 80, 82, 83, 94, 118, 119, 120, 121, 122, 123, 124, 125, 126, 127, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 138, 139, 184, 194, 195, 198, 200, 203, 210, 211, 212, 222, 223, 224, 225, 231, 259
ICES 167
IC 259
ICT 89, 113, 142, 148, 150, 151, 174, 192, 222, 224, 226, 259
Imago 72, 86, 171, 240
Inburgering 21, 71, 140, 176, 222, 224, 265
Indicatoren 27, 28, 34, 39, 58, 62, 63, 69, 78, 85, 87, 91, 115, 116, 117, 126, 145, 149, 152, 162, 166, 171, 173, 182, 232, 246
Individuele leerrekening 70, 266
Informatie- en communicatietechnologie 4, 25, 112, 194
Innovatiearrangement 58, 64, 266
Innovatie 4, 6, 9, 11, 14, 15, 17, 18, 29, 30, 33, 34, 35, 41, 44, 46, 47, 52, 57, 58, 59, 62, 64, 71, 77, 79, 80, 82, 83, 84, 85, 87, 88, 89, 95, 109, 113, 114, 115, 150, 165, 167, 169, 177, 181, 200, 201, 255, 258, 266
Inspectie 1, 5, 6, 7, 17, 25, 33, 35, 38, 39, 42, 43, 49, 50, 53, 112, 115, 140, 178, 179, 183, 184, 186, 193, 194, 223, 225, 226, 241, 244, 245, 251, 253, 255, 259
Instroom 10, 63, 85, 86, 88, 89, 91, 92, 93, 104, 106, 161, 163, 168, 174
Integraal personeelsbeleid 63, 106, 108, 109, 259
Internationaal cultuurbeleid 102, 151, 152, 153, 237, 246
Internationale samenwerking 80, 84, 87, 97, 102, 151, 164, 172, 173, 174
Inventaris 45, 112, 151
Jaarwerkplan 179, 255
Jeugdbeleid 36, 44, 53, 54, 231
Jeugdwerkloosheid 66
JOB 63, 73, 259
KANS 99, 259
KCE 68, 69, 257, 259
Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven 57, 60, 67, 68, 258
Kenniseconomie 6, 11, 14, 48, 57, 85, 93, 114, 168, 180
Kennisinfrastructuur 22, 23, 74, 75, 77, 79, 87, 88, 95, 167, 249, 258
Kennisnet 8, 112, 113, 114, 115, 167
Kennissamenleving 6, 17, 77, 115, 148, 170
Kerndoelen 8, 47, 50, 51, 171
Kinderopvang 39
Koers BVE 62
Kunsteducatie 141, 154
Kunstenaars 6, 13, 16, 18, 144, 150, 230
Kwalificatie 68
Kwalificatiestructuur 59, 60, 61, 67, 68, 103, 200
Kwalificatiewinst 58, 266
Kwaliteit 6, 7, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 23, 26, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 48, 49, 50, 51, 53, 60, 62, 67, 68, 69, 79, 80, 82, 83, 85, 86, 87, 89, 92, 93, 94, 95, 103, 105, 106, 108, 109, 110, 111, 112, 114, 140, 148, 149, 150, 151, 152, 155, 161, 162, 172, 178, 179, 182, 184, 185, 231, 241, 242, 245, 246, 250, 251, 255, 256, 257, 259
Kwaliteitscentrum examens 259
Landelijke organen beroepsonderwijs 257, 266
Lastendruk 240
LCW 139
Lectoren 79, 88, 89, 90, 91, 95, 232, 246
Leenfaciliteit 118, 123, 124, 125, 187, 189, 191, 192
Leerlingbegeleiding 53, 254
Leerlinggebonden financiering 4, 29, 36, 38, 39, 71, 231
Leermiddelen 45, 47, 254
Leerplicht 9, 18, 19, 26, 29, 32, 37, 42, 44, 52, 54, 58, 65, 66, 227, 243, 244, 250, 251
Leerwegen 44, 48, 50, 51, 52, 56, 269
Leerwerktrajecten 21, 23, 70
Leesbevordering 71, 72
Lerarenbeleid 58, 208
Lerarenopleidingen 15, 105, 106, 108, 110, 135, 243, 259
Lerarentekort 135
Les- en cursusgeldwet 139
Lesgeld 1, 25, 133, 138, 139, 193, 194, 217, 223, 225, 226, 241
Letteren 140, 144, 223, 225, 226, 257
Leven lang leren 12, 69, 184
Loonbijstelling 175, 193, 217, 223, 225, 267
Loon 193
Maatschappelijke effecten 4, 140, 155, 182
Maatschappelijke stage 42, 44, 54, 55, 243, 244
Maatwerk 6, 7, 9, 47, 51, 53, 56, 65, 66, 107, 112, 264
Materiële bekostiging 29, 30, 41, 44, 45
Mediabeleid 155, 159
Mediawet 15, 156, 157, 159, 228, 233, 234, 235, 236, 244, 248
Meeneembare studiefinanciering 127, 128
Metamorfoze 165
Middelbaar beroepsonderwijs 9, 42, 57, 65, 71, 74, 259, 260, 263, 267, 269, 270
Monitoring 70, 87, 142, 148, 150, 168, 248
Monitor 4, 9, 41, 43, 54, 56, 58, 64, 69, 72, 73, 73, 87, 96, 101, 108, 111, 112, 115, 126, 136, 147, 153, 159, 181, 182, 233, 240, 242, 250, 253, 254
Monumenten 140, 141, 145, 147, 148, 179, 227, 228
Monumentenwet 145, 179
Monumentenzorg 142, 145, 146, 179, 181, 228, 245
Musea 6, 14, 140, 141, 142, 144, 145, 146, 147, 148, 151, 179, 182, 229, 245
Neth-ER 100
NT2 71, 200, 267
NTU 99, 163
Nuffic 87, 96
Nulmeting 54, 56, 91, 93, 127, 246
Oalt 250
Octrooibeleid 249
OCW 4, 6, 9, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 22, 33, 34, 37, 40, 43, 47, 49, 53, 55, 60, 63, 65, 67, 68, 71, 85, 86, 87, 89, 93, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 103, 106, 107, 109, 110, 112, 114, 115, 116, 117, 119, 123, 126, 129, 131, 138, 145, 146, 148, 150, 151, 152, 153, 155, 162, 167, 168, 171, 172, 175, 177, 181, 182, 183, 184, 185, 186, 187, 188, 190, 191, 193, 194, 201, 213, 219, 227, 228, 229, 231, 236, 237, 242, 244, 245, 249, 250, 251, 252, 253, 255, 256, 259, 265
OESO 17, 96, 99, 100, 127, 166
Ombuigingen 195
Onderhoud 15, 29, 30, 41, 44, 45, 60, 61, 105, 106, 108, 109, 116, 130, 133, 145, 185, 241
Onderwijsachter- 239
Onderwijsachterstandenbeleid 7, 29, 36, 38, 39, 239, 240, 250, 251, 252, 254
Onderwijsassistenten 37
Onderwijskansen 195, 251
Onderwijsnummer 29, 31, 49, 58, 61, 66, 184, 195
Onderwijsondersteuning 44, 45, 222, 224
Open bestel 84, 85, 95, 246
Ov-studentenkaart 120
Pabo 15, 106, 150
Participatiefonds 188, 257
Participatie 57, 79, 80, 82, 83, 92, 93, 95, 99, 107, 116, 129, 140, 141, 173
Personeelsbeleid 1, 9, 20, 29, 30, 62, 63, 106, 169, 170, 222, 224, 226
Pers 25, 92, 155, 156, 159, 169, 257
Podiumkunsten 144, 145, 257
Portfolio 115
Praktijkonderwijs 12, 42, 254, 255, 268
Prestatiebeurs 20, 116, 118, 121, 123, 223, 224, 240
Prijsbijstelling 18, 21, 22, 81, 142, 143, 175, 193, 194, 217, 268
Primatenonderzoek 165
Productiviteit 77, 88, 162, 264
Professionalisering 15, 16, 88, 105, 109, 112, 195, 196, 198, 208, 243
Profielen 48, 67, 68, 69, 110, 183, 234, 241, 242, 243, 255
Programmavoorschriften 158
Programmering 14, 46, 47, 51, 144, 158, 166, 257
Publieke omroep 14, 15, 155, 157, 158, 160, 233, 234, 235, 236, 248
PV EU 100
Raad voor Cultuur 140, 153, 180, 181, 230, 234
Ramingsbijstelling 18, 20, 24
Rechtmatigheid 2, 3, 31, 42, 161, 182, 186
Referentieraming 32, 62, 85, 120, 122, 132, 133, 134, 135, 139
Reisvoorziening 118, 119, 120, 121, 223, 224
Rekenschap 57, 116, 165
Rentedragende lening 118, 124, 125, 223, 225
Renteloze voorschotten 124, 125
Restauratieachterstand 147, 227, 228
Rijkscollectie 179
Rijksmusea 229
Roc 52, 57, 58, 60, 62, 65, 71, 72, 201, 255, 257
Schoolbegeleidingsdiensten 34, 37
Schoolbestuur 251
Schoolbudget 198, 269
Schoolklimaat 7, 36, 40, 53, 56
Schoolleiders 103, 263
Schoolmanagement 259
Schoonmaak 45
Sociale cohesie 6, 34
Sociale redzaamheid 264
Speciaal basisonderwijs 27, 33, 36, 37, 38, 39, 266, 267, 268
Speciaal onderwijs 19, 26, 27, 33, 36, 107, 108, 238, 257, 263, 268, 270
Specifieke stimulering 163, 167, 174, 222, 224
Startkwalificatie 9, 57, 65, 66, 67, 269, 270
Studentenmobiliteit 96, 101, 118, 119, 127, 128
Studentenmonitor 87, 126, 128
Studielening 124
Studierendement 85, 116
Studievoortgang 87
Subsidie 11, 20, 22, 35, 37, 39, 40, 64, 71, 72, 74, 75, 79, 84, 86, 87, 89, 92, 93, 94, 98, 99, 114, 115, 142, 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 151, 152, 159, 165, 167, 168, 169, 171, 172, 181, 191, 228, 229, 230, 244, 246, 247, 254, 258, 262, 265
Technocentra 1, 25, 74, 75, 76, 222, 224, 226, 269
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage 25, 131, 193, 194, 223, 225, 259, 260
Tegemoetkoming studiekosten 1, 226
Tempobeurs 121, 123
Toegankelijkheid 17, 18, 30, 60, 62, 83, 116, 118, 119, 120, 121, 128, 129, 131, 132, 134, 135, 137, 140, 155, 184
Trends cultuurparticipatie 141
Uitstroom 10, 62, 63, 74, 85, 91, 171, 254
UNESCO 96, 99, 101, 245, 260
Vavo 51, 129, 130, 134, 135, 138, 260, 269
Vbtb 260
Veiligheid 29, 36, 37, 39, 40, 44, 52, 53, 54, 55, 56, 71, 88, 165, 178, 250, 253, 254
Verantwoording 9, 27, 30, 42, 43, 61, 85, 113, 115, 147, 165, 178, 182, 184, 185, 260
Verkenningen 180, 181
Vernieuwingsimpuls 11, 163, 168, 169, 170, 174, 269
Vervangingsfonds 18, 20, 107, 250, 252, 257, 260
Visitatie 84
Voor- en vroegschoolse educatie 7, 9, 23, 37, 65, 71, 260
Voorjaarsnota 21, 22, 66, 190, 193, 194, 196, 198, 201, 203, 208, 217, 234, 256
Voorlichting 12, 37, 57, 72, 77, 98, 99, 123, 124, 177, 258
Voortgezet speciaal onderwijs 260
Voortijdig schoolverlaten 8, 19, 37, 53, 54, 65, 66, 67, 227, 243, 244, 260
Vouchers 13, 79, 94, 150, 152, 154
Vsv 19, 44, 54, 56, 58, 65, 66, 67, 73, 260
Vve 7, 21, 23, 37, 38, 39, 41, 251, 260
Wachtgelden 191, 252
WEB 60, 71, 260
Weer samen naar school 36, 38, 39, 257, 260, 269
Wet op de beroepen in het onderwijs 240
Wet op het specifiek cultuurbeleid 228
Wet studiefinanciering 127
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 260
Wetenschap- en techniekcommunicatie 161, 165, 170, 260
Wetenschappelijk onderwijs 19, 25, 42, 80, 81, 83, 85, 98, 102, 107, 116, 171, 193, 194, 222, 224, 226, 260, 261, 263, 264, 265, 268, 269, 270
Wetenschapsbudget 161, 172, 249
WSF 119, 123, 129, 134, 135, 194, 259, 260
Wsns 29, 39, 238, 251, 260
WTOS 20, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 194, 253, 259, 260
ZAT 52, 53, 65, 260
Zeer moeilijk lerende kinderen 270
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen 260, 270
Ziektekosten 134, 260
Ziekteverzuim 62, 63, 107, 108
Zmlk 195, 260
Zmok 37, 260
Zorg Advies Teams 42, 260, 270