Ten derde was aangekondigd dat bezien zou worden of in de fiscaliteit aanpassingen mogelijk zijn, waaronder met name de bestaande vrijstelling van het schenkingsrecht.
In dat kader heeft het kabinet besloten om een beperking aan te brengen in de vrijstelling van schenkbelasting in de Successiewet 1956 voor de leden van het Koninklijk Huis, die aansluit bij de vrijstellingsbepalingen voor schenkings- en successierechten in de Grondwet (de Koning en de vermoedelijk opvolger van de Koning). Deze beperking houdt in dat onderlinge schenkingen tussen de leden van het Koninklijk Huis niet langer zijn vrijgesteld, maar onder het normale regiem vallen (behalve schenkingen aan de Koning en de vermoedelijk opvolger van de Koning). Alleen als de zogenaamde uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis krachtens de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis (te weten de Koning, de toekomstige Koning, de afgetreden Koning en echtgenoten) een schenking doen uit hoofde van hun functie en hoedanigheid blijft de bestaande vrijstelling bestaan.
De formele wijziging van de Successiewet 1956 zal te zijner tijd aan de Tweede Kamer worden aangeboden.