Base description which applies to whole site

2.2: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden.

De overheid bevordert een adequaat wettelijk kader voor het functioneren van de arbeidsmarkt, door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden, met in achtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit, en het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken (waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW));

  • Arbeidsverhoudingen (waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR));

  • Arbeidsrechtelijke bescherming (waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi));

  • Toelating van arbeidsmigranten (waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving en het onderhoud van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van het bruto WML en het maximum dagloon;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het creëren en in stand houden van fiscale prikkels om (meer en langer) te gaan werken;

  • Zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt.

De minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Minimumloon:

    Het kabinet heeft aangekondigd de reikwijdte van de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag uit te breiden om schijnconstructies via opdrachtovereenkomsten uit te bannen. Het minimumloon wordt van toepassing op iedereen die feitelijk arbeid verricht voor een ander. Het wetsvoorstel terzake wordt in het najaar aan de Tweede Kamer aangeboden.

  • Stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming:

    Voor het goed functioneren van het stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming is een breed draagvlak essentieel met voldoende ruimte voor maatwerk en flexibiliteit. Na ontvangst van het te verwachten SER-advies over het draagvlak voor cao’s zal het kabinet haar standpunt daarover bepalen.

  • Herziening Wet arbeid vreemdelingen:

    Herzien en aanscherpen van deze wet per 1 januari 2013. De wetswijziging maakt aanscherping van de uitvoering en handhaving mogelijk. Daarnaast is de aanpassing noodzakelijk in verband met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in bedrijven.

  • Aanpassing ontslagstelsel, vitaliteitspakket en Arbo 2020:

    Mede op basis van uitkomsten van de beleidsdoorlichting artikel 443, afgerond in 2012, is een visie op het stelsel van gezond en veilig werken ontwikkeld (Arbo 2020) en aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor de aanpassing van het ontslagstelsel, het vitaliteitspakket en Arbo 2020 wordt verwezen naar de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

19 982

24 182

23 477

21 837

22 824

22 824

Uitgaven

19 035

19 920

24 272

23 477

21 837

22 824

22 824

waarvan juridisch verplicht (%)

   

21%

       
               

Subsidies

5 955

5 236

5 831

5 736

4 490

5 039

5 039

Subsidies

5 955

5 236

5 831

5 736

4 490

5 039

5 039

               

Opdrachten

7 078

8 624

13 235

12 585

12 191

12 679

12 679

Opdrachten

7 078

8 624

13 235

12 585

12 191

12 679

12 679

               

Bekostiging

208

203

203

203

203

203

203

Bekostiging

208

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

5 794

5 857

5 003

4 953

4 953

4 903

4 903

Bijdrage aan andere begrotingen

5 794

5 857

5 003

4 953

4 953

4 903

4 903

               

Ontvangsten

28 896

29 927

37 755

39 039

38 830

42 799

43 191

A. Subsidies en opdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Door middel van het verstrekken van diverse subsidies ondersteunt de minister initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, duurzame inzetbaarheid en goede arbeidsverhoudingen.

Voor het project Arbeidsveiligheid/Arbo 2020 is € 2 miljoen gereserveerd. Het aantal initiatieven voor zelfregulering in branches en sectoren wordt versterkt en uitgebreid.

Voor het project duurzame inzetbaarheid is € 2 miljoen gereserveerd. Bedrijven en organisaties die nu al aantoonbaar werk maken van duurzame inzetbaarheid vervullen een belangrijke voorbeeldfunctie. MKB- en andere bedrijven en organisaties, die willen werken aan scholing, gezondheid en mobiliteit worden vanuit het project in verbinding gebracht met relevante kennis en ervaring, zodat ze vervolgens zelf aan de slag kunnen. De bewustwording van MKB-ondernemers ten aanzien van hun belang en rol bij duurzame inzetbaarheid wordt vergroot met het project «Elke dag beter». Deze aanpak wordt ondersteund met een communicatiecampagne gericht op werkgevers en werknemers.

In het actieplan Gezond Bedrijf worden activiteiten uitgevoerd om de gezondheid van werkenden te bevorderen. Het actieplan richt zich op alle werkenden, met een accent op laagopgeleiden en chronisch zieken en op de onderwerpen psychische en fysieke (over)belasting, zelfredzaamheid en het stimuleren van bewegen (leefstijl).

De subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen betreft een structurele regeling (€ 0,3 miljoen) die tot doel heeft projecten te ondersteunen die de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen in Nederland verbeteren. Met de regeling worden, in de regel op basis van medefinanciering van minimaal 50%, eenmalige innovatieve projecten gesubsidieerd.

De meerjarige reeks van de subsidiebudgetten neemt af. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat subsidies om gezonde en veilige werkomstandigheden te bevorderen in 2013 en verder teruglopen. Het budget voor opdrachten is bestemd voor onderzoek en voorlichting. Een belangrijke onderdeel hiervan (circa € 3,5 miljoen) is de jaarlijkse opdrachtverlening aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu voor het programma gezond en veilig werken.

B. Bekostiging

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Gelijke Behandeling.

C. Bijdrage aan andere begrotingen

De bijdragen aan andere begrotingen bestaan uit een bijdrage aan het ministerie van EL&I (€ 3,7 miljoen) ten behoeve van het Maatschappelijk Programma Arbeidsomstandigheden dat door TNO wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt een bedrag van € 0,95 miljoen aan het ministerie van VWS verstrekt als bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad en een bedrag van € 0,25 miljoen aan het ministerie van EL&I voor de financiering van het college voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

D. Ontvangsten

De Inspectie SZW houdt onder andere toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Warenwet. De Inspectie SZW kan aan een natuurlijk- en/of een rechtspersoon een bestuurlijke boete opleggen als deze een of meer van voornoemde wetten overtreedt. Voor de Inspectie SZW is er een inspanningsverplichting om de geraamde boeteopbrengsten te realiseren.

Met het aanscherpen van het fraudebeleid in de vorm van een verhoging van de boetebedragen zijn ook de geraamde boeteopbrengsten verhoogd.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

Het percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg is met 10% gedaald van 3,2% in 2010 naar 2,9% in 2011. Het percentage ziekteverzuim is, evenals het aantal incidenten met gevaarlijke stoffen, al enkele jaren stabiel.

De naleving zorgplicht Arbowet geeft een beeld van de naleving van de Arbowet op de werkvloer en is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft 1)

3,1

3,2

2,9

Percentage ziekteverzuim 2)

4,1

4,2

4,2

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen 3)

3

1

2

Naleving zorgplicht Arbowet (%) 4)

72

73

Bronnen:

1) TNO/CBS, Nationale enquête arbeidsomstandigheden

2) CBS, Kwartaal enquête ziekteverzuim

3) Inspectie SZW administratie

4) SZW berekening op basis van informatie van Inspectie SZW. Gegevens over 2009 zijn niet beschikbaar.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Het bruto WML voor personen van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 juli 2012 € 1 456,20 per maand. De bruto minimum vakantiebijslag bedraagt 8% van het bruto WML. Het WML wordt in 2013 conform de geldende systematiek twee maal per jaar geïndexeerd.

Het (bruto) maximum dagloon bedraagt per 1 juli 2012 € 193,09 (inclusief vakantiebijslag) en volgt dezelfde indexering.

Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen. Mede door de onzekere economische verwachtingen is de laatste jaren een lager aantal cao’s afgesloten. Het aantal tewerkstellingsvergunningen is onder andere afhankelijk van de krapte op de arbeidsmarkt.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal werknemers onder cao 1)

6 149 500

6 372 100

6 128 500

– waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s 2)

5 294 000

5 528 300

5 400 000

– waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring2)

855 500

843 800

728 500

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv)2)

13 678

13 759

11 972

Bronnen:

1) SZW, voorjaarsrapportage cao-afspraken

2) UWV, Jaarverslag

Handhaving

De inzet van de Inspectie SZW op arbeidsomstandigheden is gericht op gezond en veilig werken. Het toezicht vindt risicogericht plaats in (delen van) bedrijfstakken waar de arbeidsuitval hoger en naleving van wet- en regelgeving slechter is.

De Inspectie SZW pakt in het domein arbeidsmarkt illegale arbeid, onderbetaling, pseudo-zzp’ers en misbruik van de notificatieregeling aan om zo verdringing op de arbeidsmarkt en oneerlijke concurrentie te bestrijden. Insteek is het verbeteren van de naleving in bedrijfstakken waar werkgevers de Wav, de WML en de Waadi meer dan gemiddeld overtreden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen bedrijfstakgerichte aandachtsgebieden, interventieteams en overstijgende thema’s.

In de doelstelling 2013 van de Inspectie SZW zijn de gevolgen van de voorgenomen aanscherping van het fraudebeleid per 1 januari 2013 nog niet meegenomen. Dit kan nog leiden tot wijziging van de productiedoelstelling zoals opgenomen in tabel 1.4.

Tabel 1.4 Kerncijfers handhaving
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden door Inspectie SZW

14 638

15 600

15 600

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het besluit risico’s en zware ongevallen 1999

477

476

476

Aantal inspecties Wav/WML door Inspectie SZW

9 225

8 340

8 340

Percentage inspecties waarbij overtreding Wav en/of WML is vastgesteld

17%

17%

17%

Bron: Inspectie SZW administratie

Vitaliteitspakket

Budgettair belang buiten de begroting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan bevat het vitaliteitspakket middelen ten behoeve van mobiliteit en loopbaanfaciliteiten (zie de beleidsagenda).

  • Mobiliteit:

    Het onderdeel mobiliteit bestaat vanaf 2013 uit mobiliteitsbonussen voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten en uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar.

    Tot en met 2012 is in de reeks «mobiliteit» de huidige premiekorting oudere uitkeringsgerechtigden en de huidige premiekorting arbeidsgehandicapten opgenomen. De stijging van de uitgaven na 2012 wordt voor een deel veroorzaakt doordat de mobiliteitsbonussen hoger zijn dan de premiekortingen. Daarnaast is sprake van een conjunctuureffect, in economisch goede tijden worden meer uitkeringsgerechtigden aangenomen.

  • Loopbaanfaciliteiten:

    Om investeringen in duurzame inzetbaarheid over de loopbaan te stimuleren bevat het vitaliteitspakket loopbaanfaciliteiten. Vitaliteitssparen maakt het voor werkenden aantrekkelijk om te sparen voor perioden van inkomensachteruitgang. Daarnaast bevat het vitaliteitspakket een overgangsregeling voor de levensloopregeling. Ook wordt de drempel voor de fiscale aftrek van scholingsuitgaven verlaagd. Tot slot worden sociale partners gecompenseerd voor een extra inzet op het introduceren van een «Van-Werk-Naar-Werk»-budget en intersectorale scholing.

Premievrijstellling oudere werknemers en premiekorting 62+

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 2009 langzaam afgebouwd en is vervangen door een premiekortingsregeling. De premiekortingsregeling voor oudere uitkeringsgerechtigden is onderdeel van het vitaliteitspakket. De premiekorting 62+ wordt in 2013 afgeschaft.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen mag de stap naar ondernemerschap niet fiscaal belemmerd worden. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Tabel 1.5 Fiscale uitgaven (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Vitaliteit: Mobiliteit

197

196

333

415

497

577

655

Vitaliteit: Loopbaanfaciliteiten

160

490

490

490

490

490

490

Premievrijstelling oudere werknemers

652

439

277

154

50

0

0

Premiekorting 62+

275

301

0

0

0

0

0

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Afdrachtsvermindering onderwijs

389

395

396

409

414

423

436

Ouderschapsverlofkorting

86

87

88

90

91

92

94

Bron: Ministerie van Fianciën, Belastingdienst

Artikel

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat echt nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door re-integratie-ondersteuning te bieden. Ook faciliteert de overheid via de sociale werkvoorziening de arbeidsparticipatie van mensen die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland – waar nodig – re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van het sociale minimum en de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening vanuit de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • Het verdelen van een taakstellend aantal Wsw-arbeidsplaatsen en bijbehorende middelen onder gemeenten voor de uitvoering van de Wsw en het bevorderen van uitstroom naar werk;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de Wet participatiebudget;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet gerealiseerde plekken in de Wsw;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen, Bijstand Buitenland) en het UWV (Toeslagenwet);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Wet werk en bijstand, de Wet participatiebudget, de Wsw en aan genoemde wetten verwante wetten en voorzieningen. Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen de uitvoering plaatsvindt.

Voor alle gemeenten samen wordt een toereikend macrobudget vastgesteld om de WWB-uitkeringen te betalen. Dit budget wordt, evenals het participatiebudget en het WSW-budget, zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld.

Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de WWB kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de WWB of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Aanscherping fraudebeleid:

    Hiervoor wordt verwezen naar de beleidsagenda.

  • Wijziging verdeelsystematiek inkomensdeel WWB:

    Er wordt naar gestreefd met ingang van 2014 de verdeelsystematiek van het inkomensdeel van de WWB aan te passen. Het jaar 2013 staat in het teken van de uitwerking van varianten voor deze verdeling. In het onderzoek wordt gekeken naar verbetering van het huidige model en naar alternatieve verdeelmogelijkheden. Dit gebeurt door externe partijen onder leiding van een breed samengestelde begeleidingscommissie. Volgens planning wordt in september 2013 de voorlopige budgetverdeling voor 2014 bekendgemaakt op basis van de aangepaste verdeelsystematiek.

  • Normering ontvangsten Bbz:

    Om de selectiviteit bij het verstrekken van kredieten aan starters en gevestigden en het beheer van de door gemeenten verleende kredieten te verbeteren, heeft het kabinet besloten de gemeenten te stimuleren om kredieten vooral toe te kennen aan kansrijke starters en aan gevestigden met levensvatbaar perspectief en om het kredietbeheer stringenter toe te passen. Daartoe worden de door gemeenten uit de kredietverlening voortvloeiende ontvangsten genormeerd. Deze normering is in opzet voor het Rijk budgetneutraal. De gemeenten tezamen hebben voordeel van deze stimulans.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

8 990 606

9 229 406

9 311 565

9 348 871

9 209 596

9 058 229

Uitgaven

8 980 959

9 075 068

9 230 038

9 311 517

9 348 871

9 209 596

9 058 229

waarvan juridisch verplicht (%)

   

97%

       
               

Inkomensoverdrachten

8 975 372

9 049 500

9 207 309

9 285 434

9 329 320

9 187 784

9 036 417

Bundeling Uitkeringen

4 135 456

4 964 792

5 281 817

5 483 560

5 525 799

5 389 696

5 245 430

Inkomensvoorzieningen

             

Gemeenten (BUIG)

             

Bijstand Zelfstandigen

145 835

95 696

67 528

64 431

64 441

64 451

64 451

Participatiebudget

1 698 565

994 185

861 143

736 443

736 443

736 443

736 443

WSW

2 344 000

2 374 053

2 375 610

2 373 847

2 372 983

2 372 800

2 372 672

TW

425 875

405 096

396 786

392 417

384 379

371 282

357 962

AIO

222 916

212 987

221 633

231 894

242 380

250 154

256 437

Bijstand buitenland

1 657

1 704

1 600

1 600

1 600

1 600

1 600

Uitkeringslasten onderstand

819

801

932

982

1 035

1 098

1 162

(Caribisch Nederland)

             

Re-integratie (Caribisch Nederland)

249

160

260

260

260

260

260

               

Opdrachten

5 283

25 264

22 425

25 779

19 247

21 508

21 508

Opdrachten

5 283

25 264

22 425

25 779

19 247

21 508

21 508

               

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

               

Ontvangsten

1 051 200

333 065

127 483

53 783

53 783

53 783

53 783

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet BUIG zijn vanaf 2010 de bijdragen aan gemeenten voor de uitvoering van de WWB (inkomensdeel), IOAW, IOAZ, Bbz (alleen het onderdeel tijdelijke uitkeringen levensonderhoud voor startende ondernemers; de overige Bbz-onderdelen worden onder A2 toegelicht) en de WWIK (per 2012 ingetrokken) samengevoegd. Hierdoor ontvangen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de genoemde wetten. Voor 2013 wordt het macrobudget geraamd op € 5 273 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 288  miljoen gereserveerd voor de in 2013 uit te keren incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen (IAU/MAU) over het jaar 2011. Voor de uit te keren incidentele aanvullende uitkeringen is daarnaast buiten het macrobudget om in 2013 een aanvullend bedrag van € 9 miljoen beschikbaar. Dit laatste bedrag is in tabel 2.2 opgenomen in de reeks WWB-inkomensdeel. De IAU en de MAU betreffen incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen onder voorwaarden voor gemeenten die tekort komen op hun inkomensdeel WWB. De wetten worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht BUIG (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

BUIG

4 135 456

4 964 792

5 281 817

5 483 560

5 525 799

5 389 696

5 245 430

WWB-inkomensdeel

3 902 844

4 770 135

5 082 719

5 268 884

5 300 947

5 160 720

5 012 074

IOAW

145 648

143 199

147 140

162 317

171 993

175 317

178 696

IOAZ

23 469

22 932

23 433

23 833

24 333

25 133

26 134

Bbz-levensonderhoud (startende ondernemers)

29 373

28 526

28 526

28 526

28 526

28 526

28 526

WWIK

34 122

0

0

0

0

0

0

Bron: SZW administratie

Wet werk en bijstand (WWB)

De WWB voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. De WWB bestaat uit een inkomensdeel en een werkdeel. Het inkomensdeel maakt onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2). Hieruit worden de bijstanduitkeringen betaald. Het werkdeel maakt onderdeel uit van het Participatiebudget (zie tabel 2.10). Hieruit wordt de re-integratieondersteuning betaald.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont, kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

In tabel 2.3 worden de (netto) bijstandsnormen exclusief vakantietoeslag per 1 juli 2012 vermeld.

Tabel 2.3 Bijstandsnormen per 1 juli 2012

Gehuwd / samenwonend

€ 1 270,03

Alleenstaande ouder

€ 889,02

Alleenstaande

€ 635,02

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van het budget van het inkomensdeel van de WWB van 2012 op 2013 hangt enerzijds samen met de verwachte verdere oploop van de werkloosheid en anderzijds met de gevolgen van kabinetsbeleid. In de jaren na 2013 wordt de budgettaire ontwikkeling gedomineerd door de verwachte conjuncturele ontwikkeling.

Door de vermindering van de re-integratiemiddelen vanaf het begrotingsjaar 2012 met € 400 miljoen wordt in 2013 minder uitstroom uit de WWB en daardoor € 100 miljoen meer uitkeringslasten WWB verwacht. De voorgenomen aanscherping van het fraudebeleid leidt tot een besparing op het WWB-inkomensdeel van € 40 miljoen in 2013. In 2014 wordt het structurele niveau van € 52 miljoen bereikt. De verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 met 1 maand leidt tot € 8 miljoen extra uitkeringslasten WWB. In de jaren daarna nemen de extra kosten toe vanwege de verdere verhoging van de AOW-leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.4 Kerncijfers WWB
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume WWB (x 1 000 huishoudens)

315

333

358

– waarvan verblijfsduur < 1 jaar

76

   

– waarvan verblijfsduur 1–5 jaar

123

   

– waarvan verblijfsduur > 5 jaar

117

   

Instroom WWB (x1 000)

122

nvt

nvt

Uitstroom WWB (x1 000)

110

nvt

nvt

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

Handhaving

Zowel het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling als het benadelingbedrag zijn in 2011 toegenomen. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door het vaker constateren van verzwegen inkomsten uit werk en vermogen en een onjuiste opgave van de woonsituatie.

Tabel 2.5 Kerncijfers WWB (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

10,1

11,1

12,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

55

53

67

Bron: SZW-berekeningen op basis van CBS-informatie

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Werkloze ouderen, die vaak spaargeld en/of vermogen in een eigen huis hebben, hoeven hierdoor geen beroep te doen op de WWB en dus ook hun eigen vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige omdat de inkomsten daaruit onvoldoende zijn. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden 50 jaar zijn, die recht hebben op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden ten aanzien van het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Tabel 2.6 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2012, exclusief vakantiegeld

Gehuwd / samenwonend

€ 1 430,50

Alleenstaande ouder

€ 1 383,87

Alleenstaande

€ 1 098,41

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven nemen de komende jaren toe als gevolg van de verwachte oploop van de werkloosheid. Bovendien zorgt de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd voor een oploop van de uitgaven aan zowel IOAW als IOAZ.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.7 Kerncijfers IOAW en IOAZ
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume IOAW (x 1 000 huishoudens)

10

10

10

Volume IOAZ (x 1 000 huishoudens)

1

1

1

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

A2. Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen – onder voorwaarden – voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskapitaal (starters en gevestigden).

Wie komt ervoor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskapitaal wordt in tabel 2.8 vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast aan de mutatie van het prijsindexcijfer.

Tabel 2.8 Bbz-normen kredietverlening 1 januari 2012

Startende zelfstandige

€ 34 134

Gevestigde zelfstandige

€ 185 402

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De kosten van tijdelijke uitkeringen voor levensonderhoud van startende ondernemers (ca. € 29 miljoen structureel) maken onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2).

Voor de verstrekking van bedrijfskapitaal en de kosten van levensonderhoud voor gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering Bbz (zie tabel 2.1). Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG. De uitgavenraming voor de niet-gebundelde uitgaven bedragen in 2013 ca. € 68 miljoen. Dit is een daling ten opzichte van eerdere jaren, die wordt veroorzaakt door gemiddeld lagere kredietverlening dan in eerdere jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers Bbz
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Bbz (x 1 000 huishoudens)

4

4

4

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

A3. Participatiebudget

In het Participatiebudget zijn het re-integratiebudget (SZW), het budget voor inburgering (BZK) en het budget voor volwasseneneducatie (OCW) samengevoegd. Het Participatiebudget wordt jaarlijks volgens een objectieve verdeelsystematiek over de gemeenten verdeeld.

Tabel 2.10 Extracomptabel overzicht Participatiebudget (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Participatiebudget

1 698 565

994 185

861 143

736 443

736 443

736 443

736 443

Re-integratie

1 335 901

722 576

734 160

683 160

683 160

683 160

683 160

BZK

246 813

160 005

73 700

0

0

0

0

OCW

115 851

111 604

53 283

53 283

53 283

53 283

53 283

Bron: SZW admiistratie

Wie komt ervoor in aanmerking?

De gemeenten hebben van de wetgever een grote beleidsvrijheid gekregen ten aanzien van de keuze hoe en aan wie de middelen uit het Participatiebudget worden besteed. Gemeenten leggen dit in een gemeentelijke verordening vast.

Budgettaire ontwikkelingen

De afname van de uitgaven van 2012 op 2013 is het gevolg van eerdere kortingen op zowel de middelen voor re-integratie als die voor inburgering en volwasseneneducatie.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.11 Kerncijfers re-integratie
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Trajecten beëindigd in verslagperiode ((x 1 000)1)

78

96

108

Trajecten lopend aan einde verslagperiode (x1 000)1)

236

248

228

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie 2)

54

69

73

Bronnen:

1) CBS, Statistiek re-integratie gemeenten

2) «Aan het werk met re-integratieondersteuning, viermeting uitstroom naar werk»

A4. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn en hiervoor een Wsw indicatie hebben gekregen. Verder moeten zij jonger zijn dan de leeftijd waarop zij recht hebben op AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven bestaan uit een budget van € 2 355 miljoen voor het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep welke past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Dit is de zogenaamde landelijke taakstelling, die wordt uitgedrukt in arbeidsjaren (voltijd Wsw-werkplekken). De landelijke taakstelling voor het jaar 2013 bedraagt afgerond 90 804 arbeidsjaren en is ongewijzigd. Daarnaast wordt conform afspraak met de sociale partners € 2,8 miljoen van de bijdrage aan de SW-sector bestemd voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen en is er een bedrag beschikbaar voor de Stimuleringsuitkering Begeleid Werken (€ 18 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.12 Kerncijfers Wsw
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Werknemersbestand (aantal personen x 1 000 per ultimo)

102,2

102,8

102,0

Wachtlijst (aantal personen x 1 000 per ultimo)

18,7

21,7

21,2

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst ultimo kalenderjaar (maanden)

14,7

15,3

18,4

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

25

25

25

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

5

6

6,1

Bron: Research voor Beleid, Wsw-monitor

A5. Toeslagenwet

De Toeslagenwet (TW) vult uitkeringen aan tot het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (excl. TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (WAMIL), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar niet meer loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

Het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde mag hoger zijn dan het voor hem geldende sociaal minimum. De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;

  • een alleenstaande ouder met een inkomen dat lager is dan 90% van het bruto minimumloon;

  • een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het bruto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering aan tot het (netto) normbedrag. De hoogte van de toeslag is het verschil tussen het normbedrag en het inkomen zonder toeslag.

Tabel 2.13 Normbedragen TW per 1 juli 2012 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1 456,20

Alleenstaande ouder

€ 1 368,29

Alleenstaande van 23 jaar en ouder

€ 1 098,59

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven worden vooral bepaald door volumeontwikkelingen in de moederwetten. De TW-uitgaven dalen in 2013 ten opzichte van 2012 en blijven ook in de jaren daarna dalen. Dit is voornamelijk het gevolg van de geleidelijke afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. Hierdoor stijgt het sociale minimum minder snel en is minder aanvulling vanuit de TW nodig.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.14 Kerncijfers TW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1 000 uitkeringsjaren)

185

178

175

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2 298

2 275

2 265

Bron: UWV, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het benadelingbedrag is in 2011 gedaald doordat in 2010 extra aandacht is besteed aan communicatie over regels rondom een TW-uitkering.

Tabel 2.15 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

2,4

3,1

2,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

8,4

9,3

5,2

Bron: UWV, jaarverslag

A6. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op bijstand. Deze bijstand heet Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) en kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot het sociaal minimum voor AOW-gerechtigden. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en het vermogen.

Tabel 2.16 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2012, exclusief vakantiegeld

Gehuwden / samenwonend

€ 1 342,47

Alleenstaande

€ 975,33

Bron: SZW

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van deze regeling laten een stijgende lijn zien. Dit hangt samen met de toename van het aantal AOW-gerechtigden (zie ook de toelichting bij de AOW, beleidsartikel 8). De stijging van de uitkeringslasten wordt afgevlakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.17 Kerncijfers AIO
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Jaarvolume AIO (ultimo, x 1 000 huishoudens)

41

43

46

Bron: SVB, jaarverslag

A7. Bijstand Buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gevallen meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

De budgettaire ontwikkelingen zijn weergegeven in tabel 2.1. Er zijn geen noemenswaardige ontwikkelingen ten aanzien van volume en daarmee van de uitgaven te verwachten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers Bijstand Buitenland
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume bijstand buitenland (x 1 000 huishoudens)

< 0,5

< 0,5

< 0,5

Bron: SVB, jaarverslag

A8. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning op grond van de Onderstand en waar nodig re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De budgettaire ontwikkeling is weergegeven in tabel 2.1. De uitgavenstijging vanaf het jaar 2013 wordt verklaard door de onderliggende volumeontwikkeling. De uitkeringshoogte is aanpast aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba. De uitkeringslasten dalen desondanks in 2012 als gevolg van nabetalingen die in 2011 hebben plaatsgevonden.

De re-integratiemiddelen voor Caribisch Nederland bedragen € 0,26 miljoen. Voor 2013 en latere jaren wordt bekeken of de beschikbare middelen met meerdere departementen gebundeld ter beschikking kunnen worden gesteld.

Tabel 2.19 Kerncijfers Caribisch Nederland
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1 000 huishoudens)

0,3

0,3

0,3

Bron: SZW-unit RCN

B. Opdrachten

Deze middelen zijn met name bestemd voor de uitfinanciering van de pilots WSW, bevorderen ondernemerschap en borgstellingsregeling vanuit de bbz, werkgeversaanpak Wajong en regionale werkgeversdienstverlening

C. Bekostiging

Een bedrag van ongeveer € 0,3 miljoen is gereserveerd als instellingssubsidie voor het Nibud ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën en financiële opvoeding.

D. Ontvangsten

De bijdragen van het ministerie van BZK en van het ministerie van OCW aan het Participatiebudget staan als ontvangsten op de begroting van SZW. 2013 is het laatste jaar dat BZK inburgeringmiddelen beschikbaar stelt. In tabel 2.10 zijn de bijdragen van OCW en BZK meerjarig zichtbaar gemaakt.

Artikel

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid verzekert werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen aan het werk te blijven of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet heeft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen en geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden.

Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WAO, WIA of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel werknemers als werkgevers dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters:

Het kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend dat tot doel heeft om vangnetters, de (ex-) werkgevers en de uitvoerders te stimuleren om langdurig verzuim en instroom in de WIA terug te dringen7. Het wetsvoorstel is op 5 juli 2012 door de Tweede Kamer aangenomen. De beoogde invoeringsdatum van dit moderniseringspakket Ziektewet (ZW) is 1 januari 2013 (zie ook de beleidsagenda en beleidsartikel 6).

  • Tevens is het kabinet van plan om per 1 januari 2014 de werkgeverspremie voor vangnetters in de ZW en de WGA verdergaand te differentiëren.

  • Aanscherping fraudebeleid:

Hiervoor wordt verwezen naar de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

457

472

497

523

554

585

Uitgaven

402

457

472

497

523

554

585

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

402

457

472

497

523

554

585

Uitkeringslasten Ongevallenverzekering

402

457

472

497

523

554

585

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

9 404 032

9 163 567

9 202 239

9 318 546

9 501 238

9 771 980

10 125 974

               

Inkomensoverdrachten

9 305 011

9 051 792

8 938 551

8 887 555

8 884 898

8 914 123

8 982 145

Uitkeringslasten IVA

631 000

805 199

1 000 358

1 209 652

1 426 832

1 690 369

1 991 809

Uitkeringslasten WGA

1 461 000

1 701 398

1 981 075

2 246 831

2 491 870

2 665 800

2 804 747

Uitkeringslasten WAO

6 930 000

6 296 844

5 741 565

5 242 279

4 800 363

4 413 009

4 054 393

Uitkeringslasten WAZ

283 011

248 351

215 553

188 793

165 833

144 945

131 196

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

99 021

111 775

101 698

101 781

101 781

101 781

101 796

Re-integratie WIA/WAO/WAZ

99 021

111 775

101 698

101 781

101 781

101 781

101 596

               

Nominaal

0

0

161 990

329 210

514 559

756 076

1 042 033

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland wordt in geval van een bedrijfsongeval een inkomensvoorziening geboden. De uitkering is hierbij gekoppeld aan het laatste loon van de werknemer.

De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling. De bijdrage in de uitvoeringskosten aan het RCN wordt verantwoord onder artikel 98.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Op basis van de Ongevallenverzekering krijgen werknemers die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, een uitkering (ongevallengeld).

Budgettaire ontwikkelingen

De relatief grote stijging van de uitkeringslasten 2012 ten opzichte van 2011 wordt verklaard door de aanpassing van de uitkeringshoogte aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1 000)

<0,1

<0,1

<0,1

Bron: SZW-unit RCN

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, recht op een uitkering. In de WIA staat werk voorop; het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, krijgt een uitkering op basis van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de WIA-uitkering?

De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het dagloon. Dit dagloon is gemaximeerd op een bedrag van € 193,09 (d.w.z. ca. € 4 200 per maand). Het recht op uitkering kan doorlopen tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Hoe hoog is de IVA-uitkering?

  • Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon. De uitkering bedraagt dus maximaal ca. € 3 150 bruto per maand.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventuele inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De arbeidsgeschikte wordt evenwel geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege het feit dat de WIA eind 2005 in werking is getreden worden er meer uitkeringen toegekend dan dat er worden beëindigd. De uitkeringslasten WIA stijgen hierdoor in 2013 en latere jaren met ongeveer € 0,5 miljard per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

Werknemers die vóór 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden als gevolg van ziekte of gebrek hebben recht op een WAO-uitkering. De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WIA geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. De WAO blijft gelden voor mensen die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontvingen en voor mensen die binnen vijf jaar na het beëindigen van de WAO-uitkering opnieuw arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden er nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Werknemers die vóór 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden als gevolg van ziekte of gebrek.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon en maximaal € 3 150 bruto per maand bedraagt. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

Omdat er meer uitkeringen worden beëindigd dan dat er nieuwe worden toegekend, laten de WAO-uitgaven een daling zien. De uitkeringslasten WAO dalen hierdoor met ca. € 0,5 miljard per jaar. Daarnaast heeft het afschaffen van de anticumulatiebaten WSW vanaf 2012 een daling van ongeveer € 150 miljoen op de uitgaven tot gevolg. Deze wijziging is puur technisch van aard, omdat deze afschaffing tevens leidt tot een daling van de WSW-ontvangsten met € 150 miljoen.

Tabel 3.4 Kerncijfers WAO+IVA+WGA
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

WAO + IVA + WGA

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x1 000)

582,3

571,0

567,3

– waarvan WAO

443,9

404,2

371,5

– waarvan IVA

36,0

44,9

55,4

– waarvan WGA

102,4

121,9

140,4

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,1

7,9

7,9

       

Instroom in uitkeringen (x1 000)

41,0

43,0

44,9

– waarvan WAO

3,1

2,2

1,9

– waarvan IVA

7,8

8,4

9,0

– waarvan WGA

30,1

32,5

34,0

Instroomkans (%)

0,58

0,60

0,62

       

Uitstroom uit uitkeringen (x1 000)

55,3

54,3

48,6

– waarvan WAO

45,5

41,9

34,6

– waarvan IVA

3,1

3,6

4,3

– waarvan WGA

6,7

8,8

9,7

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1 000)

3,2

4,2

5,8

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

9,4

9,4

8,5

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

49

Bron: UWV, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen, evenals het benadelingbedrag, is bij de WAO, IVA en WGA in 2011 ten opzichte van 2010 toegenomen. Het UWV heeft in 2011 extra aandacht besteed aan de controle op de samenloop van uitkeringen.

Tabel 3.5 Kerncijfers WAO+IVA+WGA (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

2

1

2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9

6

8

Bron: UWV, jaarverslag

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag (per 1 juli 2012 € 1 092,15). Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ blijft er enige instroom bestaan doordat er sprake is van herleving van uitkeringen, bijvoorbeeld wanneer een zelfstandige na herstel wederom met dezelfde klachten uitvalt. Het bereiken van de AOW- leeftijd is de voornaamste reden waarom de WAZ-uitkeringen eindigen. Omdat de uitstroom de instroom ruim overstijgt, vertonen de uitgaven een daling van ca. € 30 miljoen per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

26,0

22,3

19,9

Bron: UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen en loonkostensubsidies. Het UWV beschikt over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief jonggehandicapten). Deze budgetten zijn samen met de re-integratiebudgetten Wajong opgenomen in tabel 4.3. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Mede vanwege een selectievere inzet van de voorzieningen worden in 2013 lagere uitgaven verwacht dan in 2012.

Artikel

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt zorg voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten.

De overheid heeft als doel de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen. Voor jonggehandicapten die perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat het recht op arbeidsondersteuning centraal. Zij komen in de zogeheten werkregeling van de Wet werk en arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wajong). Met de jonggehandicapte (en eventueel diens ouders) wordt een individueel participatieplan opgesteld, waarin onder andere staat wat de beste manier is om een baan te vinden, welke ondersteuning daarbij beschikbaar is en welke rechten en plichten de jongere heeft. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. Mensen die als gevolg van ziekte om medische of arbeidskundige redenen geen perspectief hebben op een baan, ook niet met ondersteuning, hebben recht op de uitkeringsregeling Wajong. Voor hen staat inkomensbescherming voorop.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

In 2013 worden geen beleidswijzigingen voorzien.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

2 478 746

2 606 167

2 938 323

3 076 788

3 210 767

3 340 578

Uitgaven

3 312 046

2 478 746

2 606 167

2 938 323

3 076 788

3 210 767

3 340 578

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

3 138 036

2 310 901

2 449 963

2 778 403

2 909 620

3 037 201

3 162 116

Uitkeringslasten Wajong

3 138 036

2 310 901

2 449 963

2 778 403

2 909 620

3 037 201

3 162 116

               

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

174 010

167 845

156 204

159 920

167 168

173 566

178 462

Re-integratie Wajong

174 010

167 845

156 204

159 920

167 168

173 566

178 462

               

Ontvangsten

0

50 542

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan jongeren die tijdens hun studie arbeidsongeschikt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden, geen arbeidsverleden hebben en daardoor niet volledig zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen die in de oude Wajongregeling zijn ingestroomd (vóór 2010) en volledig arbeidsongeschikt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon (€ 1 092,15 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder). In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is dit percentage afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen die in de nieuwe Wajong (vanaf 2010) zijn ingestroomd is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Jonggehandicapten die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Wajong stijgen jaarlijks doordat de instroom hoger is dan de uitstroom. Een belangrijke factor voor uitstroom is pensionering. Het aantal jonggehandicapten dat met pensioen gaat is echter nog relatief laag, omdat de eerste groep 18-jarigen in 1976 is ingestroomd en dus de komende jaren nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Ook is de instroom in deze tijd aanzienlijk hoger dan in de beginjaren van de regeling.

In de uitkeringslasten 2011 tot en met 2013 zijn twee kasschuiven verwerkt. Dit betreffen een kasschuif van € 414 miljoen van 2012 naar 2011 en een kasschuif van € 200 miljoen van 2013 naar 2012. Daarnaast lag het niveau van de uitkeringslasten vóór 2012 hoger, omdat de anticumulatiebaten met de Wsw toen nog in de bedragen werden meegenomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
     

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Wajong totaal (ultimo, x 1 000 personen)

216,2

227,2

237,1

 

– waarvan Wajong tot 2010

192,4

189,4

185,0

 

– waarvan Wajong met ingang van 2010

23,8

37,8

52,1

   

• waarvan werkregeling (%)

62

61

60

   

• waarvan studieregeling (%)

28

26

24

   

• waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

10

13

16

Instroom Wajong totaal (x 1 000 personen)

16,3

16,3

16,3

Uitstroom Wajong totaal (x 1 000 personen)

5,1

5,3

6,4

Aandeel werkenden in de Wajong (%)

26

25

25

Bron: UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten, voorzieningen en voor de financiering van de REA-instituten. Voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de nieuwe Wajong (vanaf 2010) geldt een re-integratieplicht.

Het UWV beschikt voor de uitvoering van zijn wettelijke re-integratietaak over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van alle gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Deze budgetten (opgenomen in tabel 4.3) worden gevormd uit de middelen voor re-integratie Wajong (tabel 4.1) en re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW (tabel 3.2) en worden door UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Naast de budgetten voor trajecten en voorzieningen worden ook middelen ingezet voor overige re-integratieactiviteiten zoals de REA-instituten.

Tabel 4.3 Extracomptabel overzicht taakstellende budgetten re-integratietrajecten en voorzieningen (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Re-integratie trajecten

134 000

105 000

109 000

112 000

116 000

117 000

118 000

Re-integratie voorzieningen

nvt 1)

144 000

134 000

136 000

139 000

144 000

148 000

1) Het taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen bestaat vanaf 2012

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege een selectievere inzet van de voorzieningen worden in 2013 lagere uitgaven verwacht dan in 2012 (zie tabel 4.1). Na 2013 neemt het budget langzaam toe omdat de doelgroep groter wordt.

Artikel

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen daardoor bij werkloosheid een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode tussen twee banen te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Werklozen van 60 jaar en ouder komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een vervolguitkering (IOW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht en het passend werkaanbod wordt bijgedragen aan een zo snel mogelijke werkhervatting.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Inwoners van Caribisch Nederland ontvangen bij ontslag buiten hun toedoen een ontslagvergoeding op grond van de Cessantiawet, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseance van betaling neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • WW- en ontslagstelsel:

    Vanaf 2014 wordt het WW- en ontslagstelsel aangepast4, zie hiervoor ook de beleidsagenda. Onderdeel hiervan is dat werkgevers financieel verantwoordelijk worden voor ten hoogste de eerste zes maanden van de WW.

  • Uitvoering WW:

    Om de uitvoering van de WW te vereenvoudigen worden in het wetsvoorstel Vereenvoudiging regelingen UWV8 enkele aanpassingen in de WW voorgesteld.

  • Aanscherping fraudebeleid:

    Hiervoor wordt verwezen naar de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

7 108

5 122

3 332

1 836

941

344

Uitgaven

4 800

7 108

5 122

3 332

1 836

941

344

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4 800

7 108

5 122

3 332

1 836

941

344

Uitkeringslasten IOW

4 800

7 048

4 962

3 172

1 676

781

184

Uitkeringslasten Cessantiawet (Caribisch Nederland)

0

60

160

160

160

160

160

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

4 629 004

5 549 639

6 219 783

6 066 392

5 851 401

5 881 878

5 608 015

               

Inkomensoverdrachten

4 501 000

5 545 560

6 070 333

5 795 307

5 464 532

5 339 893

4 934 698

Uitkeringslasten WW

4 501 000

5 545 560

6 070 333

5 795 307

5 464 532

5 339 893

4 934 698

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

128 004

4 079

0

0

0

0

0

Re-integratie WW

128 004

4 079

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

149 450

271 085

386 869

541 985

673 317

               

Ontvangsten

260 000

283 504

310 131

394 727

470 868

484 085

499 191

UFO

260 000

283 504

302 833

377 459

440 347

440 347

440 347

Nominaal

0

0

7 298

17 268

30 521

43 738

58 844

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen kunnen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling die met ingang van 1 december 2009 in werking is getreden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Werklozen van 60 jaar of ouder die tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011 werkloos zijn geworden en die recht had op meer dan 3 maanden WW-uitkering, komen na afloop van de WW-uitkering in aanmerking voor een IOW uitkering.

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 is ontstaan en de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het minimumloon. Dit is € 1 019,34 per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

Instroom in de IOW is niet meer mogelijk, waardoor de uitgaven aan de IOW de komende jaren geleidelijk afnemen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume IOW (x 1 000 uitkeringsjaren)

<0,5

<0,5

<0,5

Bron: UWV, jaarverslag

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland ontvangen bij ontslag buiten hun toedoen een ontslagvergoeding op grond van de Cessantiawet, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseance van betaling neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een constant uitgavenpatroon verondersteld.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Cessantiawet (x 1 000 personen)

0

<0,1

<0,1

Bron: SZW-unit RCN

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een Werkloosheidswetuitkering (WW-uitkering). Hoe lang iemand een WW-uitkering krijgt, hangt af van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat iemand werkloos werd. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden, afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Iemand die tien jaar heeft gewerkt heeft bijvoorbeeld maximaal 10 maanden recht op een WW-uitkering. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden krijgt men 75% van het laatstverdiende loon, daarna 70%. De hoogte is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering maximaal circa € 3 150 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering circa € 2 940.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2013 stijgen de uitkeringslasten WW met circa € 0,65 miljard. De onzekerheid over de economische ontwikkeling is groot, waardoor ook de raming van de WW-uitgaven met veel onzekerheid omgeven is. De aanscherping van het fraudebeleid (zie de beleidsagenda) leidt naar verwachting tot een besparing op de WW-uitgaven van € 33 miljoen in 2013, oplopend tot € 42 miljoen vanaf 2014. Daarbij worden in het wetsvoorstel «Vereenvoudiging regelingen UWV» enkele aanpassingen in de WW gedaan met een beperkt budgettair effect (€ 22 miljoen besparing in 2013).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.5 toont enkele kerncijfers voor de WW. Het WW volume wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit zijn het aantal volledige WW-uitkeringen per jaar.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume WW (x 1 000 uitkeringsjaren)

229

268

288

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1 000)

411

460

515

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1000)

404

428

484

Bron: UWV, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen en het benadelingbedrag zijn in 2011 met zo’n 50% toegenomen. Dit is een direct gevolg van het feit dat UWV er in 2011, dankzij de nodige efficiency maatregelen in is geslaagd om alle samenloopsignalen te beoordelen.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1000)

15

19

30

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

26

30

45

Bron: UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Per 2013 komt de bijdrage voor de re-integratie WW aan het UWV te vervallen.

C. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt daarvoor de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever.

Artikel

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loondoorbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Wetsvoorstel beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters:

    Het kabinet wil de activerende werking van de ZW versterken. Hiertoe is een wetsvoorstel ingediend7. Het wetsvoorstel is op 5 juli 2012 door de Tweede Kamer aangenomen. De beoogde invoeringsdatum van dit moderniseringspakket ZW is 1 januari 2013. Het betreft de volgende voorgenomen maatregelen:

    • Vanaf 2013 wordt het recht op een ZW-uitkering opgedeeld in twee delen: een loongerelateerde uitkering en een minimumuitkering. De duur van de loongerelateerde periode wordt afhankelijk van het opgebouwde arbeidsverleden (de arbeidsverledeneis), zoals ook geldt voor de loongerelateerde WGA-uitkering. Na deze periode bedraagt de ZW-uitkering 70% van het minimumloon.

    • Vanaf 2013 wordt de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid, die momenteel aan het einde van het tweede ziektejaar plaatsvindt, voor ZW-gerechtigden vervroegd naar het einde van het eerste ziektejaar.

    • In 2014 wordt differentiatie in de financiering voor het vangnet ZW en de vangnetlasten WGA ingevoerd.

  • Wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden, uitbreiding bevallingsverlof bij ziekenhuisopname kind:

    Het wetsvoorstel modernisering verlof en arbeidstijden9 bevat een regeling voor uitbreiding van het bevallingsverlof indien het kind na de geboorte langdurig in het ziekenhuis wordt opgenomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

5 693

5 164

5 439

5 516

5 607

5 704

Uitgaven

4 391

5 693

5 164

5 439

5 516

5 607

5 704

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4 391

5 693

5 164

5 439

5 516

5 607

5 704

Uitkeringslasten TAS

3 195

3 822

3 749

3 949

3 949

3 949

3 949

Uitkeringslasten Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

1 196

1 871

1 415

1 490

1 567

1 658

1 755

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

2 671 886

2 799 834

2 836 256

2 804 267

2 826 130

2 909 330

3 003 663

               

Inkomensoverdrachten

2 671 886

2 799 834

2 766 640

2 677 496

2 637 850

2 639 352

2 640 296

Uitkeringslasten ZW

1 551 000

1 626 170

1 570 066

1 457 591

1 394 092

1 395 594

1 396 538

Uitkeringslasten WAZO

1 120 886

1 173 664

1 196 574

1 219 905

1 243 758

1 243 758

1 243 758

               

Nominaal

0

0

69 616

126 771

188 280

269 978

363 367

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest, kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming (vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot). Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest of door de werkkleding van een huisgenoot, krijgen een voorschot als:

  • Bij hen maligne mesothelioom is vastgesteld;

  • Zij of een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • Zij of een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • Zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding die minder is dan € 18 626.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2012 € 18 626 (eenmalig). De TAS volgt de ontwikkeling van het minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslsaten zijn nagenoeg constant. Vanwege het lage aantal zieken die aanspraak kunnen maken op de regeling en de zeer lange incubatieperiode is het moeilijk om de verdere ontwikkeling te ramen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal toekenningen voorschot TAS

352

375

375

Aantal toekenningen eenmalige TAS

0

0

0

Aantal terugontvangen voorschotten TAS

166

188

188

Aantal toekenningen bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

87

86

86

Bron: SVB, jaarverslag

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers op Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de ZV. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenstijging vanaf het jaar 2013 wordt verklaard door de onderliggende volumeontwikkeling. In 2012 is sprake van hogere uitgaven die verklaard worden door nabetalingen over eerdere jaren. Daarnaast liggen de uitgaven vanaf 2012 op een hoger niveau als gevolg van de aanpassing van de uitkeringshoogte aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Ziekteverzekering (x 1 000 uitkeringen)

0,3

0,3

0,3

Bron: SZW-unit RCN

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering, als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau).

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract).

  • Personen met een tijdelijk arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte.

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn.

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering.

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken.

  • Personen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden. De werkgever hoeft dan niet het loon door te betalen, maar de betreffende persoon ontvangt een ZW-uitkering (no-riskpolis).

Ondernemers of directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij/zij ziek werd. De hoogte van het dagloon is gemaximeerd op € 193,09 per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal ca. € 2 940 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal ca. € 4 200 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanaf 2013 dalen de uitkeringslasten ZW. De voorgenomen wijzigingen in het kader van de modernisering ZW leiden tot een besparing van circa € 53 miljoen in 2013 en circa € 128 miljoen in 2014.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume ZW (gemiddeld, x 1 000 uitkeringen)

100,1

102,9

102,1

Instroom ZW (x 1 000 uitkeringen)

273,4

nvt

nvt

Uitstroom ZW (x 1 000 uitkeringen)

370,4

nvt

nvt

Bron: UWV, jaarverslag

nvt: in- en uitstroom worden niet geraamd

Handhaving

Voor de ZW is zowel het aantal overtredingen als het benadelingbedrag stabiel.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1000)

2

2

2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln.)

2

2

3

Bron: UWV, jaarverslag

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering van het UWV (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering).

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Werkneemsters die recht hebben op zwangerschap- en bevallingsverlof;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een aparte uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste zestien weken recht op een uitkering.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten stijgen in 2013 met ca. € 25 miljoen. Voor de jaren na 2013 wordt eveneens een lichte stijging verwacht van de uitgaven aan zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen. De stijging van de uitgaven wordt veroorzaakt door een verdere toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen, zowel in aantallen als in uren. Daarnaast zal naar verwachting het bruto salaris van vrouwen die een uitkering vanwege zwangerschap en bevalling ontvangen, sneller stijgen dan de gemiddelde loonvoet in Nederland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1 000)

143,8

144

144

Aantal toekenningen werknemers (x 1 000)

136

136

136

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1 000)

7,8

8

8

Bron: UWV, jaarverslag

Artikel

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangbedrijven moeten voldoen. Hiernaast steunt de minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangbedrijf kunnen sturen dat van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang in hun bedrijf. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangbedrijf en kunnen hun invloed uitoefenen onder andere via de (voor de ondernemer verplichte) oudercommissies.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving en werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Met ingang van 2013 wordt de Wet kinderopvang op een aantal punten gewijzigd. Zo wordt voor de hoogste inkomens de vaste voet van 33,3% voor het eerste kind lineair afgebouwd naar 0% en wordt de ouderbijdrage proportioneel verhoogd voor alle inkomens behalve de laagste inkomensgroep. Daarnaast zal de Belastingdienst vanaf 2013 de gehele kinderopvangtoeslag aan alle toeslagontvangers uitbetalen;

  • Met ingang van 1 maart 2013 wordt gestart met continue screening van medewerkers in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • In het wetsontwerp voor de verzamelwet kinderopvang 2013 worden additionele maatregelen opgenomen ter versterking van de veiligheid en de transparantie in de kinderopvang.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

2 804 939

2 696 458

2 768 934

2 854 626

2 898 701

2 949 391

Uitgaven

3 208 977

2 811 359

2 696 970

2 768 934

2 854 626

2 898 701

2 949 391

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99%

       
               

Inkomensoverdrachten

3 178 720

2 789 815

2 677 731

2 750 533

2 840 013

2 883 838

2 934 528

Kinderopvangtoeslag

3 178 720

2 789 815

2 677 731

2 750 533

2 840 013

2 883 838

2 934 528

               

Subsidies

15 881

10 500

7 668

7 550

7 550

7 550

7 550

Kinderopvang subsidies

15 881

10 500

7 668

7 550

7 550

7 550

7 550

               

Opdrachten

14 376

11 044

11 571

10 851

7 063

7 313

7 313

Opdrachten

14 376

11 044

11 571

10 851

7 063

7 313

7 313

               

Ontvangsten

1 116 597

1 446 177

1 427 015

1 423 015

1 420 848

1 428 032

1 431 597

Ontvangsten algemeen

407 866

399 877

339 187

321 836

306 153

299 655

303 220

Werkgeversbijdrage kinderopvang

708 731

1 046 300

1 087 828

1 101 179

1 114 695

1 128 377

1 128 377

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, ontvangen,een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag, Hierbij geldt wel de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wet kinderopvang,

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het 1ste kind geldt een andere toeslag dan voor 2de en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang hebben allen een ander maximaal uurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de minst verdienende ouder dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Tabel 7.2 Ouderbijdrage kinderopvang

Bedragen in € 1)

Verzamel- inkomen in 2013

Uitgaven 2012

Uitgaven 2013

laagste inkomenscategorie

17 200

90

90

modaal

33 000

162

172

2 x modaal

66 000

359

382

2,5 x modaal

82 500

461

492

>4 x modaal

135 000

554

740

Bron: SZW-berekeningen

1) Bedragen zijn per maand bij 2 dagen kinderopvang voor 2 kinderen onder de vier jaar en een uurprijs van € 6,36

Budgettaire ontwikkelingen

Door de maatregelen in 2012 en 2013 dalen de uitgaven aan kinderopvang in 2012 en 2013. Omdat het gebruik van kinderopvang vanaf 2014 weer stijgend is, nemen de uitgaven vanaf 2014 weer toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang, gebruik en ouderbijdrage
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1 000) 1)

475

463

456

Aantal huishoudens tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1 000) 1)

186

182

179

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1000)1)

738

720

696

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag 1)

52

50

49

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag 1)

23

23

23

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen: 2)

     

130% WML

0,71

0,82

0,91

1 1/2 x modaal

1,65

1,91

2,12

3 x modaal

4,13

4,24

5,24

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen: 2)

     

130% WML

0,26

0,45

0,46

1 1/2 x modaal

0,39

0,78

0,79

3 x modaal

0,63

1,42

1,45

Bron: SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

1) Met ingang van het Jaarverslag 2011 is de volumedefinitie gewijzigd. De nieuwe definitie gaat uit van het aantal kinderen/huishoudens dat gemiddeld gedurende het jaar gebruik maakt van kinderopvangtoeslag. Vanaf 2013 wijkt dit aantal door de afbouw van de vaste voet af van het aantal kinderen/huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang.

2) Kosten van kinderopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

Tabel 7.4 Kerncijfers kinderopvang
 

2011

2012

2013

Wettelijke maximum uurprijs (€) in:

     

Dagopvang

6,36

6,36

6,46

Buitenschoolse opvang

5,93

5,93

6,02

Gastouderopvang

5,09

5,09

5,17

       

Aandeel bijdragen sectoren (in %):

     

Overheid

52

35

30

Werkgevers

21

33

33

Ouders

27

32

37

Bron: SZW-berekeningen

B. Subsidies

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen verstrekt de overheid subsidies. Het budget voor subsidies neemt in 2013 af ten opzichte van 2012, omdat in het jaar 2012 een aantal subsidies en subsidieregelingen aflopen. Vanaf 2014 worden de uitgaven aan subsidies op ca. € 8 miljoen geraamd. Dit betreft onder andere de subsidies aan:

  • Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) ter bevordering van de kwaliteit van kinderopvang;

  • GGD-NL voor de uniformering van het landelijke toezicht op de kinderopvang dat door de gemeentelijke GGD-en wordt uitgevoerd;

  • De Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) voor haar werkzaamheden bij de totstandkoming van sectorbrede regelingen.

C. Opdrachten

Dit budget wordt voornamelijk gebruikt voor de ontwikkeling en het beheer van het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en van de gemeentelijke inspectieruimte. In 2013 neemt het voor opdrachten beschikbare budget ten opzichte van 2012 toe. Dit komt voornamelijk door de start van het project «continue screening» in 2013. Dit is een vorm van screening waarbij continu wordt bekeken of op de naam van een medewerker in de kinderopvang of in het peuterspeelzaalwerk een nieuw, relevant strafbaar feit in het Justitiële Documentatie Systeem is bijgeschreven.

D. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. De ontvangsten algemeen (terugvorderingen kinderopvangtoeslag) nemen in 2013 en volgende jaren onder andere als gevolg van de ombuigingsmaatregelen af. Met het oog op een meer evenredige verdeling van de kosten van kinderopvang is in 2012 de premieopslag voor werkgevers verhoogd. Hierdoor nemen de ontvangsten als gevolg van de werkgeversbijdrage vanaf 2012 toe. De werkgeverspremie wordt vanaf 2012 zo vastgesteld dat werkgevers bijdragen aan ca. 1/3 van de totale kosten van kinderopvang van werknemers tot aan de maximumprijs.

Artikel

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die werkgevers en werknemers meestal zelf beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen naar eigen wens individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een koopkrachttegemoetkoming (MKOB) aan oudere belastingplichtigen ter compensatie van binnenlands koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

De houdbaarheid van het gehele stelsel van oudedagsvoorzieningen staat door een combinatie van factoren onder druk. Zo leven mensen langer en zijn er steeds minder werkenden per gepensioneerde. Daarnaast zijn er grote schommelingen op de financiële markten, zowel ten aanzien van de rente als de aandelenkoersen. Om het stelsel in de toekomst betaalbaar te houden, wordt de AOW-leeftijd vanaf 2013 geleidelijk verhoogd. Ook in Caribisch Nederland wordt de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd.

  • Verhoging AOW-leeftijd:

    Met ingang van 2013 wordt de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd (Stb. 2012, nr. 328). In eerste instantie (2013–2015) met stappen van een maand per jaar, daarna met stappen van twee maanden (2016–2018) en drie maanden (2019–2023). In 2023 is de AOW-leeftijd dan 67 jaar. Daarna wordt deze gekoppeld aan de levensverwachting. Om overbruggingsproblemen te verzachten neemt de regering enkele overgangsmaatregelen. Zo komt er een tijdelijke voorschotregeling. Verder wordt voor mensen die als gevolg van de leeftijdsverhoging het recht op AOW-partnertoeslag dreigen mis te lopen (de geboortecohorten november en december 1949), de voorgenomen afschaffing van de partnertoeslag uitgesteld tot 1 april 2015.

  • Uitwerking Hoofdlijnennota:

    In de Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen10 heeft het kabinet gemeld welke aanpassingen van het financieel toetsingskader het voor ogen heeft om het pensioenstelsel weer toekomstbestendig te maken, waarmee mede uitwerking wordt gegeven aan de eerdere kabinetsreactie op de rapporten van de commissies Frijns en Goudswaard11, de evaluatie van het financieel toetsingskader12 en het pensioenakkoord dat de sociale partners hebben gesloten. Deze betreffen zowel een verbetering van het huidige toetsingskader als een uitbreiding daarvan om het zogeheten nieuwe pensioencontract mogelijk te maken dat de sociale partners zijn overeengekomen. In de uitwerking van de Hoofdlijnennota zal tevens aandacht worden besteed aan wijziging van wettelijke voorschriften over de pensioencommunicatie. De pensioenuitvoerders worden verplicht de deelnemer duidelijk te informeren over de risico’s die het gevolg zijn van het gekozen beleggingsbeleid en over de te verwachten koopkracht van de pensioenen.

  • Governance pensioenfondsen:

    Bij de Tweede Kamer is in behandeling het wetsvoorstel tot versterking van het bestuur van pensioenfondsen13 waarvan de belangrijkste doelstellingen zijn de verbetering van de deskundigheid van het bestuur, de versterking van het interne toezicht en een adequate vertegenwoordiging van alle risicodragende partijen.

  • Deregulering SVB:

    In het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Verhagen is afgesproken dat op het terrein van SZW wordt voorzien in een taakstelling voor de SVB. Deze wordt onder andere bereikt door vereenvoudigingen in de uitvoering (wetsvoorstel deregulering SVB14). Eén van de voorstellen betreft het niet langer uitkeren van zogenaamde kruimelpensioenen (minder dan één jaar AOW-opbouw) voor nieuwe gevallen vanaf 2015.

  • Verhoging pensioengerechtigde leeftijd Caribisch Nederland:

    De pensioengerechtigde leeftijd in Caribisch Nederland is momenteel 60 jaar. Er is besloten deze leeftijd gefaseerd te verhogen naar 65 jaar. De eerste stap tot verhoging van de AOV-leeftijd wordt ingezet in 2013 en zal met ingang van 2015 zijn gerealiseerd. De AOV-leeftijd wordt dan 62 jaar. Daarna schuift de AOV-leeftijd ieder jaar één jaar op. Vanaf 2018 zal de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar zijn.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

1 141 027

958 574

984 365

1 007 514

1 020 483

1 035 234

Uitgaven

636 954

1 141 027

958 574

984 365

1 007 514

1 020 483

1 035 234

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

636 954

1 140 785

958 274

984 265

1 007 514

1 020 483

1 035 234

Uitkeringslasten MKOB

624 200

1 124 855

942 092

968 158

990 778

1 003 849

1 017 975

Uitkeringslasten AOV incl. tegemoetkoming (Caribisch Nederland)

12 754

15 930

16 182

16 107

16 736

16 634

17 259

               

Opdrachten

0

242

300

100

0

0

0

Opdrachten

0

242

300

100

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

30 479 000

31 493 232

32 953 304

34 367 411

35 724 404

36 763 080

38 083 227

               

Inkomensoverdrachten

30 479 000

31 493 232

32 406 707

33 214 350

33 790 320

33 833 079

34 041 672

Uitkeringslasten AOW

29 995 000

31 493 232

32 406 707

33 214 350

33 790 320

33 833 079

34 041 672

Tegemoetkoming AOW

484 000

0

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

546 597

1 153 061

1 934 084

2 930 001

4 041 555

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB)

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer een compensatie te bieden.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen die deze tegemoetkoming ontvangen zijn oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen.

Hoe hoog is de MKOB?

De tegemoetkoming bedraagt in 2012 € 33,65 bruto per maand. In 2013 wordt de MKOB verlaagd als onderdeel van de Wet uniformering loonbegrip. Tegelijkertijd wordt de ouderenkorting verhoogd.

Budgettaire ontwikkelingen

Door een stijgend aantal oudere belastingplichtigen nemen de uitkeringslasten MKOB toe. Deze toename wordt enigszins afgevlakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013. De daling van de uitkeringslasten in 2013 wordt veroorzaakt door de bijstelling van de hoogte van de MKOB (zie hierboven).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.3 Kerncijfers MKOB
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume MKOB (x 1 000 personen)

2 698

2 782

2 880

Bron: SVB, jaarverslag

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigden leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomsverzekering (AOV). Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

De komende jaren wordt de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 65 jaar. Hierdoor dalen de uitkeringslasten in 2013 en 2014. De relatief grote stijging van de uitkeringslasten 2012 ten opzichte van 2011 wordt verklaard door de aanpassing van de uitkeringshoogte aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba. Per 1 januari 2013 worden de uitkeringshoogten aangepast aan de hand van de inflatie in 2012.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers AOV
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume AOV (x 1 000 personen)

2,8

3,0

2,9

Bron: SZW-unit RCN

A3. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Daarnaast kent de AOW een partnertoeslag voor AOW-gerechtigden van wie de partner jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd en geen of weinig inkomen heeft. De AOW-tegemoetkoming is per 1 juni 2011 afgeschaft.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2013 15 jaar en één maand) en de AOW-leeftijd (in 2013 65 jaar en één maand) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de pensioengerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. In 2015 wordt de partnertoeslag afgeschaft. Het zittend bestand wordt hierbij ontzien. Jaarlijks wordt de bekendheid met de afschaffing van de partnertoeslag gemeten. Onder de bevolking was de bekendheid in 2012 24% en daarmee iets onder de bekendheid in 2011 (28%). Overigens is de bekendheid onder mensen die als eerste geconfronteerd worden met de afschaffing (mensen tussen de 55 en 61 jaar met een jongere partner) met ruim 50% een stuk hoger.

Vanaf 2013 wordt de AOW-leeftijd geleidelijk verhoogd. In eerste instantie met stappen van een maand per jaar (2013–2015), daarna met stappen van twee maanden (2016–2018) en drie maanden (2019–2023). Daarna wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.5 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2012, exclusief vakantiegeld

Gehuwd / samenwonend

€ 1 445,48

Alleenstaande

€ 1 051,98

Bron: SZW-berekeningen

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, zal een lagere uitkering krijgen: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing nemen de uitkeringslasten van de AOW-pensioenen de komende jaren toe. Deze toename wordt enigszins afgevlakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.6 Kerncijfers AOW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume AOW (x 1 000 personen)

2 953

3 076

3 179

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal)

18

18

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

48

48

48

Bron: SVB, jaarverslag

Handhaving

Het aantal overtredingen en het benadelingbedrag zijn in 2011 met ca. 50% toegenomen. De SVB heeft in 2011 extra aandacht aan sanctiebeleid besteed. Het groeiende klantenbestand heeft bovendien een opwaartse druk op het volume van de geconstateerde overtredingen.

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

1,6

1,8

2,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,7

8,0

12,5

Bron: SVB, jaarverslag

B. Opdrachten

In 2012, 2013 en 2014 zijn middelen beschikbaar voor voorlichting over de verhoging van de AOW-leeftijd.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels vast om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen.

Als kerninformatie is het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder 130% alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Door de turbulentie op de financiële markten, zowel ten aanzien van de rente als de aandelenkoersen, hebben veel pensioenfondsen een dekkingsgraad onder de 130%. In totaal waren er eind 2011 van de 324 pensioenfondsen 311 fondsen met een dekkingsgraad onder de 130%. Bij deze fondsen waren op dit peilmoment 5,5 miljoen deelnemers en 2,8 miljoen gepensioneerden aangesloten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.8 Kerncijfers aanvullende pensioenen
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Totaal aantal pensioenfondsen 1)

374

347

324

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad <130%

339

328

311

Aantal bij deze fondsen betrokken aantal deelnemers (x 1 000)

5 394

5 458

5 481

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1 000)

2 618

2 701

2 836

Bron: DNB, Toezichtgegevens pensioenfondsen

1) Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

Artikel

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan nabestaande partners, halfwezen en wezen.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege leeftijd, de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner, een halfwezenuitkering ten behoeve van het kind van wie één van beide ouders is overleden, en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Invoering woonlandbeginsel:

    Het kabinet neemt maatregelen om de export van uitkeringen naar landen buiten de EU te beperken. Het woonlandbeginsel houdt in dat de hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar de belanghebbende woont. De Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid is in het voorjaar van 2012 in het Staatsblad geplaatst (Stb. 2012, nr. 198). Het woonlandbeginsel in het kader van de Anw geldt voor nieuwe gevallen in de landen buiten de EU/EER/Zwitserland vanaf 1 juli 2012 en voor lopende gevallen in die landen vanaf 1 januari 2013.

  • Deregulering SVB:

    In het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Verhagen is afgesproken dat op het terrein van SZW wordt voorzien in een taakstelling voor de SVB. Deze wordt onder andere bereikt door vereenvoudigingen in de uitvoering (wetsvoorstel deregulering SVB14). Eén van de voorstellen betreft een vereenvoudiging van de Anw. Daarbij wordt beoogd vanaf 2013 de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering te integreren. Hiermee wordt de halfwezenuitkering inkomensafhankelijk.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

910

937

981

1 027

1 078

1 132

Uitgaven

679

910

937

981

1 027

1 078

1 132

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

679

910

937

981

1 027

1 078

1 132

Uitkeringslasten AWW (Caribisch

679

910

937

981

1 027

1 078

1 132

Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

985 433

852 936

736 077

633 548

556 966

528 296

516 031

               

Inkomensoverdrachten

985 433

852 936

725 169

618 551

537 377

501 140

479 795

Uitkeringslasten Anw

968 000

837 395

712 441

608 503

528 581

492 953

471 971

Tegemoetkoming Anw

17 433

15 541

12 728

10 048

8 796

8 187

7 824

               

Nominaal

0

0

10 908

14 997

19 589

27 156

36 236

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenstijging vanaf het jaar 2013 wordt verklaard door de onderliggende volumeontwikkeling. De relatief grote stijging van de uitkeringslasten 2012 ten opzichte van 2011 wordt verklaard door de aanpassing van de uitkeringshoogte aan de inflatie. De inflatie in 2011, bepalend voor de indexering van de bedragen in 2012, bedroeg 5,9% op Bonaire, 11,2% op Sint Eustatius en 6,6% op Saba.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume AWW (x 1 000 personen)

0,2

0,2

0,2

Bron: SZW-unit RCN

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en kinderen. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • vóór 1950 geboren is, of

    • een of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Verzorgers hebben recht op een halfwezenuitkering indien zij één of meer kinderen tot 18 jaar, van wie één ouder is overleden, in hun huishouden verzorgen.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de AWW (Algemene Weduwen- en Wezenwet), vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het minimumloon. De halfwezenuitkering bedraagt 20% van het minimumloon. De wezenuitkering bedraagt een percentage van het minimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de nabestaandenuitkering is afhankelijk van het inkomen, de hoogte van de halfwezen- en de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

De nabestaandenuitkering kent een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het brutominimumloon, plus 1/3 deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bv. WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2012, exclusief vakantiegeld

Nabestaandenuitkering

€ 1 115,09

Halfwezenuitkering

€ 254,24

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 356,83

Wezenuitkering (wezen van 10 jaar tot 16 jaar)

€ 535,24

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar

€ 713,66

Tegemoetkoming Anw

€ 15,88

Bron: SZW-berekeningen

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten dalen, aangezien de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is aanzienlijk afneemt, omdat bij het bereiken van de AOW-leeftijd het recht op de Anw-uitkering vervalt. Op 1 april 2015 is deze groep uitgestroomd uit de Anw. Ook de groep mensen die bij de inwerkingtreding van de Anw in 1996 al recht hadden op diens voorganger, de AWW, stroomt de komende tien jaar grotendeels uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

De uitkeringslasten van de Anw-tegemoetkoming zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het aantal Anw-gerechtigden en laten eveneens een dalende lijn zien. De geleidelijke afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon werkt door in de hoogte van de Anw-uitkering. Deze stijgt minder snel. Dit wordt verwerkt in de jaarlijkse indexering (de post «nominaal» in tabel 9.2). De invoering van het woonlandbeginsel in de Anw per 1 januari 2013 voor alle gevallen levert een besparing op van € 10 miljoen in 2013. Door de beoogde integratie van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering per 2013 wordt de halfwezenuitkering inkomensafhankelijk en zal het aantal halfwezenuitkeringen op termijn met ongeveer 10 000 afnemen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Volume Anw (x 1 000 uitkeringsjaren)

76

71

58

Volume Anw (x 1 000 personen)

87

76

58

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1 000 uitkeringsjaren), ingang recht voor 1 juli 1996

20

19

16

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

0,3

0,2

0,1

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

19

18

15

Volume nabestaandenuitkering (x 1 000 uitkeringsjaren), ingang recht na 1 juli 1996

56

51

41

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

9

9

9

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

33

27

22

• waarvan alleen halfwezenuitkering

14

14

9

Volume wezenuitkering (x 1 000 uitkeringsjaren)

1,4

1,4

1,4

Bron: SVB, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2011 enigszins toegenomen, ook het totale benadelingbedrag is gestegen. De SVB heeft in 2011 extra aandacht aan sanctiebeleid besteed.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

0,5

0,5

0,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,4

4,8

5,2

Bron: SVB, jaarverslag

Artikel

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers, voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen, een financiële tegemoetkoming op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen kunnen extra financiële steun ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de TOG;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW en de TOG door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Besparingsmaatregelen kindregelingen:

    De AKW wordt op 1 januari 2013 en 1 januari 2014 niet geïndexeerd, in afwijking van de geldende systematiek waarbij de kinderbijslagbedragen twee maal per jaar (1 januari en 1 juli) worden aangepast aan de ontwikkeling van de prijsindex. De maatregelen voor het kindgebonden budget (WKB) betreffen het niet (met de tabelcorrectiefactor) indexeren van 2012 tot en met 2015 en het introduceren van een vermogenstoets per 2013.

  • Invoering woonlandbeginsel:

    Het kabinet neemt maatregelen om de export van uitkeringen naar landen buiten de EU te beperken, zo ook voor AKW en WKB. Het woonlandbeginsel houdt in dat de hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar het kind woont. Het woonlandbeginsel geldt in het kader van de AKW voor nieuwe gevallen in de landen buiten de EU/EER/Zwitserland vanaf 1 juli 2012 en voor lopende gevallen in die landen vanaf 1 januari 2013. Voor de WKB geldt dat het voor zowel nieuwe als lopende gevallen gaat gelden op 1 januari 2013. De invoering van het woonlandbeginsel in de AKW/WKB loopt vooruit op de voorgestelde stopzetting van de export van deze regelingen buiten de EU/EER/Zwitserland. De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2013. Voor een beperkte groep landen is geen verdragswijziging nodig en wordt de export van AKW/WKB in 2013 stopgezet. Voor landen waar wel een verdragswijziging nodig is treden besparingen later op.

  • Koopkrachtcompensatie:

    In 2013 wordt het kindgebonden budget voor het tweede kind met € 75 per jaar verhoogd.

  • Deregulering SVB:

    In het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Verhagen is afgesproken dat op het terrein van SZW wordt voorzien in een taakstelling voor de SVB15. Deze afspraak is mede uitgewerkt door een vereenvoudiging van de uitvoering van de AKW. De onderhoudstoets voor enkelvoudige kinderbijslag en de inkomenstoets voor uitwonende kinderen onder de 16 jaar worden afgeschaft. Daarnaast worden de tijdbestedingsvoorwaarden voor 16–17 jarigen in de AKW beperkt en worden de voorwaarden voor het recht op AKW en WKB meer gelijk getrokken.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

4 373 938

4 293 755

4 208 813

4 167 977

4 126 840

4 085 711

Uitgaven

4 596 445

4 373 938

4 293 755

4 208 813

4 167 977

4 126 840

4 085 711

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4 596 445

4 373 938

4 293 755

4 208 813

4 167 977

4 126 840

4 085 711

Uitkeringslasten AKW

3 359 500

3 245 472

3 216 380

3 192 688

3 203 200

3 185 295

3 164 543

Uitkeringslasten WKB

1 197 736

1 098 417

1 046 901

985 617

934 257

911 013

890 624

Uitkeringslasten TOG

34 109

24 799

25 262

25 296

25 308

25 320

25 332

Kopje TOG uitkeringen

5 100

5 250

5 212

5 212

5 212

5 212

5 212

               

Ontvangsten

233 594

210 205

155 199

120 916

107 693

101 108

97 368

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2012

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 191,65

6 t/m 11 jaar

€ 232,71

12 t/m 17 jaar

€ 273,78

Bron: SZW-berekeningen

Budgettaire ontwikkelingen

De daling van de uitkeringslasten in 2013 en de jaren daarna wordt voornamelijk veroorzaakt doordat het aantal kinderen met recht op kinderbijslag door demografische factoren in de komende jaren afneemt. Ook door het niet indexeren van de kinderbijslagbedragen dalen de uitkeringslasten. Deze daling wordt licht getemperd door de voorgenomen vereenvoudiging in de uitvoering, waardoor voor meer kinderen recht op kinderbijslag ontstaat.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal gezinnen AKW, jaargemiddelden (x 1 000)

1 939

1 925

1 916

Aantal telkinderen AKW, jaargemiddelden (x 1000)

3 484

3 453

3 435

Bron: SVB, berekening SZW

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het benadelingbedrag is gestegen. De SVB heeft in 2011 extra aandacht aan sanctiebeleid besteed.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1 000)

3,4

3,3

4,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,2

2,5

2,7

Bron: SVB, jaarverslag

A2. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van gezinnen tot een bepaald inkomen. De WKB wordt uitgevoerd door de Belastingdienst.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

Bij een toetsingsinkomen tot € 28 897 ontvangt een gezin het maximale kindgebonden budget. Als het gezinsinkomen hoger is dan € 28 897 wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder.

Tabel 10.5 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen maxima per jaar per 1 januari 2013

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1 017

2 kinderen

€ 1 553

3 kinderen

€ 1 736

4 kinderen

€ 1 842

5 kinderen

€ 1 948

Voor ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 106

Bron: SZW-berekeningen

Budgettaire ontwikkelingen

De voorgenomen maatregelen zorgen voor een daling van de uitkeringslasten. Deze daling wordt licht getemperd door de voorgenomen vereenvoudigingen in de uitvoering van de kinderbijslag, omdat voor meer kinderen recht op kinderbijslag en daarmee kindgebonden budget ontstaat. In 2013 wordt het kindgebonden budget voor het tweede kind verhoogd met € 75 per jaar. Hierdoor wordt de daling van de uitkeringslasten WKB met € 45 miljoen gedempt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.6 Kerncijfers WKB
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal huishoudens WKB (x 1000)

935

918

924

Aantal kinderen WKB (x 1000)

1 728

1 721

1 733

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, berekening SZW

A3. Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De TOG geeft extra financiële steun aan ouders met een thuiswonend kind met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Het zogenaamde TOG-kopje maakt onderdeel uit van de TOG-regeling. Dit onderdeel is specifiek gericht op alleenverdienerhuishoudens. De TOG wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De TOG is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel zorg van de ouders vragen. Om aanspraak te kunnen maken op de TOG-uitkering is een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg van ten minste tien uur per week nodig.

TOG-gerechtigden waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft van maximaal € 4 734 per jaar (in 2012), en ook het hele voorgaande jaar de volledige TOG hebben ontvangen, komen in aanmerking voor het TOG-kopje.

Hoe hoog is de TOG?

De tegemoetkoming is met ingang van 1 januari 2012 € 215,80 per kwartaal. Alleenverdieners met recht op TOG ontvangen een extra tegemoetkoming van € 1 460 per jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten nemen de komende jaren beperkt toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.7 Kerncijfers TOG
 

Realisatie

2011

Raming

2012

Raming

2013

Aantal telkinderen TOG (x 1 000)

29

29

29

Bron: SVB, jaarverslag

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen.

Artikel

11. Uitvoeringskosten

Artikel

Algemene doelstelling

De uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving vindt rechtmatig, efficiënt, klantgericht en daarmee doeltreffend plaats.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. Daarmee is een doelmatige en rechtmatige uitvoering van wet- en regelgeving beoogd, waarbij de uitvoering zich op efficiënte en dienstverlenende wijze kan organiseren.

De minister van SZW stelt daartoe uitvoeringsbudget ter beschikking, maakt daarbij prestatieafspraken met UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), SVB en het Inlichtingenbureau (IB) en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • Het kader van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die UWV en SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan UWV (incl. BKWI), SVB en IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen van de Landelijke Cliëntenraad (LCR).

  • Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

  • UWV en SVB geven thans uitwerking aan de taakstellingen die zijn opgelegd vanuit het regeerakkoord Rutte/Verhagen. Deze wordt bereikt door middel van efficiencymaatregelen, vereenvoudiging van wet- en regelgeving en het redesign van het UWV Werkbedrijf. Ook aan BKWI en IB zijn taakstellingen opgelegd. De RWI is per 1 juli 2012 opgeheven.

  • Het kabinet heeft twee wetsvoorstellen ingediend waarin uitwerking wordt gegeven aan de vereenvoudigingvoorstellen voor door UWV en SVB uitgevoerde wet- en regelgeving16. Met de voorstellen wordt een substantiële bijdrage geleverd aan de besparingsopgave waar UWV en SVB voor staan.

Beleidswijzigingen

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

545 924

432 859

365 971

328 157

330 008

329 577

Uitgaven

590 378

545 924

432 859

365 971

328 157

330 008

329 577

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s

590 378

545 924

432 859

365 971

328 157

330 008

329 577

Uitvoeringskosten UWV

475 159

429 449

343 511

284 735

249 185

248 900

247 833

Uitvoeringskosten SVB

102 928

106 617

82 539

74 820

72 643

74 779

75 415

Uitvoeringskosten IB

6 310

6 573

6 180

5 787

5 700

5 700

5 700

Uitvoeringskosten RWI

5 352

2 633

0

0

0

0

0

Landelijke Cliëntenraad

629

652

629

629

629

629

629

               

Ontvangsten

1 292

5 589

0

0

0

0

0

Tabel 11.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

1 522 092

1 491 552

1 576 698

1 638 729

1 533 190

1 535 542

1 512 256

               

Bijdrage aan ZBO’s

1 522 092

1 491 552

1 560 433

1 585 655

1 449 545

1 419 937

1 368 741

Uitvoeringskosten UWV

1 372 499

1 344 387

1 423 045

1 455 518

1 326 047

1 293 679

1 241 101

Uitvoeringskosten SVB

149 593

147 165

137 388

130 137

123 498

126 258

127 640

               

Nominaal

0

0

16 265

53 074

83 645

115 605

143 515

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s

Toelichting financiële instrumenten

De minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor UWV (inclusief BKWI), SVB, IB en LCR, waarbinnen zij jaarplannen dienen op te stellen. In de jaarplannen nemen UWV en SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet op. Het realiseren van uitvoeringskosten per wet is geen eigenstandig te bereiken doel. De minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van SVB en UWV wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en als gevolg van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De taakstelling op de uitvoeringsorganen uit het regeerakkoord Rutte/Verhagen is eveneens in de budgetten verwerkt. Voor het UWV loopt deze taakstelling op van € 61 miljoen in 2013 naar € 221 miljoen in 2015. Hierna loopt de taakstelling op tot het structurele niveau van € 260 miljoen in 2018. De taakstelling voor de SVB loopt op van € 7,3 miljoen in 2013 tot € 26,4 miljoen in 2015. Vanaf 2018 is het structurele niveau van € 31,1 miljoen bereikt.

In tabel 11.3 zijn de uitvoeringskosten van SVB en UWV toegedeeld aan de onderscheiden wetten. Deze toedeling is extracomptabel. Uitgangspunt voor de minister van SZW is sturing op het totaalbudget.

Tabel 11.3 Extracomptabel overzicht begrotings- en premiegefinancierde uitgaven (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

UWV (incl. BKWI)

1 847 658

1 773 836

1 766 556

1 740 253

1 575 232

1 542 579

1 488 934

             

Begrotingsgefinancierd

475 159

429 449

343 511

284 735

249 185

248 900

247 833

IOW

250

250

200

125

75

25

0

Wajong

132 542

153 435

131 989

125 197

121 046

121 340

120 818

Re-integratie Wajong

11 598

48 924

40 276

28 995

23 622

22 615

22 375

Basisdienstverlening

296 280

188 942

140 861

98 093

72 244

73 107

73 107

Wsw indicatiestelling

24 599

28 533

21 647

23 883

23 907

23 547

23 267

BKWI

9 890

9 365

8 538

8 442

8 291

8 266

8 266

               

Premiegefinancierd

1 372 499

1 344 387

1 423 045

1 455 518

1 326 047

1 293 679

1 241 101

WAO

168 205

111 054

97 507

86 141

77 379

71 852

67 604

IVA

55 418

84 839

89 633

90 784

94 081

103 560

112 810

WGA

163 241

183 333

183 752

171 248

162 511

166 814

164 614

WAZ

8 000

6 021

5 388

4 643

4 098

3 725

3 464

WW

406 360

483 978

601 997

689 696

601 160

568 779

522 582

ZW

284 275

272 424

268 921

270 270

261 676

253 671

247 103

WAZO

28 000

28 036

25 939

24 367

23 466

23 246

22 958

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

26 000

26 807

26 283

25 170

24 527

24 510

24 158

Re-integratie WW

233 000

147 895

123 625

93 199

77 149

77 522

75 808

               

SVB

252 521

253 782

219 927

204 957

196 141

201 037

203 055

             

Begrotingsgefinancierd

102 928

106 617

82 539

74 820

72 643

74 779

75 415

AKW

75 849

77 631

60 446

53 129

50 815

52 118

51 981

TOG

3 472

3 128

1 154

942

800

823

846

TAS

1 187

1 067

1 082

1 021

988

988

988

KOT/WKB

3 765

4 890

2 893

2 731

2 641

2 641

2 641

AIO

14 673

15 227

12 309

12 373

12 792

13 602

14 352

MKOB

3 258

4 124

4 105

4 074

4 057

4 057

4 057

Bijstand buitenland

724

550

550

550

550

550

550

               

Premiegefinancierd

149 593

147 165

137 388

130 173

123 498

126 258

127 640

AOW

127 433

125 418

121 411

116 282

111 034

113 487

115 128

Anw

22 160

21 747

15 977

13 855

12 464

12 771

12 512

Bron: SZW administratie

Artikel

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

11 199 972

9 556 131

10 401 440

11 006 847

10 979 474

11 072 633

Uitgaven

9 119 453

11 199 972

9 556 131

10 401 440

11 006 847

10 979 474

11 072 633

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

9 119 453

11 199 972

9 556 131

10 401 440

11 006 847

10 979 474

11 072 633

in kosten heffingskortingen AOW

3 374 800

3 380 700

1 672 600

1 885 800

2 069 400

2 120 800

2 178 000

in kosten heffingskortingen Anw

72 700

68 300

0

0

0

0

0

vermogenstekort Ouderdomsfonds

4 853 400

7 421 800

7 558 900

8 193 200

8 616 700

8 538 300

8 573 600

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

266 600

267 531

265 602

265 091

264 650

264 886

265 908

tegemoetkoming AOW-gerechtigden

488 506

0

0

0

0

0

0

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

17 433

15 541

13 728

12 048

10 796

10 187

9 824

zwangere zelfstandigen

46 014

46 280

45 301

45 301

45 301

45 301

45 301

               

Ontvangsten

0

37

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan begrotingsfondsen / sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

Rijksbijdragen in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW en Anw

Deze rijksbijdragen compenseren de gewijzigde premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdragen wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting-en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdragen in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW en Anw volgt de ontwikkeling van de omvang van de heffingskortingen. Per 1 januari 2013 wordt de wet Uniformering Loonbegrip ingevoerd. Met deze wet stijgt het belastingpercentage in de eerste schijf waardoor het aandeel van de premies in de totale heffing van de eerste schijf daalt. Hierdoor komt een kleiner deel van de kosten van de heffingskortingen (die in de eerste schijf verzilverd worden) bij de fondsen terecht en is een kleinere rijksbijdrage benodigd. Aangezien een rijksbijdrage niet negatief kan zijn wordt de BIKK Anw voor 2013 en verder nul.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt echter tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2011 is eenmalig sprake van een lagere rijksbijdrage doordat het vermogenssaldo eind 2010 wordt verrekend met het verwachte tekort in 2011. Het in 2010 opgelopen vermogensoverschot was het gevolg van het uitblijven van een extra afrekening tussen belasting- en premie-inkomsten over oudere jaren. Vanaf 2012 volgt de rijksbijdrage de normale trend. De rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds kent een stijgend verloop door de tijd omdat de premie-inkomsten minder hard stijgen dan de AOW-uitgaven. De maatregel waarbij de AOW-leeftijd stapsgewijs wordt verhoogd heeft een dempend effect op de stijging van de AOW-uitgaven. Van 2015 naar 2016 is er eenmalig zelfs sprake van een lichte daling van de rijksbijdrage.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) kent vanaf 2009 onder meer een jaarlijkse tegemoetkoming aan personen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen van UWV (in plaats van de fiscale aftrek van buitengewone uitgaven). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten daalt als gevolg van een dalend aantal arbeidsongeschikten.

Rijksbijdragen tegemoetkoming AOW en Anw

Deze rijksbijdragen zijn ter financiering van de in artikel 8 en artikel 9 verantwoorde tegemoetkoming AOW en Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

Met ingang van juni 2011 is de AOW-tegemoetkoming vervangen door de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (zie beleidsartikel 8). Hiermee is de rijksbijdrage die dient ter financiering van de AOW-tegemoetkoming vervallen. De rijksbijdrage ter financiering van de Anw-tegemoetkoming daalt als gevolg van een dalend aantal Anw-gerechtigden.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

Deze regeling Zelfstandigen en Zwangeren voorziet sinds juni 2008 in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen lopen in de rijksbijdrage mee.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de regeling Zelfstandigen en Zwangeren kent een stabiele ontwikkeling.

3

Tweede Kamer, 2011–2012, 25 883, nr. 209.

7

Tweede Kamer, 2011–2012, 33 241, nr. 3.

4

Tweede Kamer, 2011–2012, 29 544, nr. 400.

8

Tweede Kamer, 2011–2012, 33 327, nr. 3.

9

Tweede Kamer, 2011–2012, 32 855, nr. 3.

10

Tweede Kamer, 2011–2012, 32 043, nr. 113.

11

Tweede Kamer, 2009–2010, 30 413, nr. 142.

12

Tweede Kamer, 2009–2010, 30 413, nr. 143.

13

Tweede Kamer, 2011–2012, 33 182, nr. 3.

14

Tweede Kamer, 2011–2012, 33 318, nr. 3.

15

Tweede Kamer, 2011–2012, 33 318, nr. 3.

16

Tweede Kamer, 2011–2012, 33 327, nr. 3 (UWV) respectievelijk Tweede Kamer, 2011–2012, 33 318, nr. 3 (SVB).

Licence