Base description which applies to whole site

4. Financiering van de zorguitgaven

4.1 Totaalbeeld

Deze paragraaf gaat in op de financiering van de zorguitgaven die toegerekend worden aan het BKZ. Het grootste deel van de zorguitgaven betreft uitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Een beperkt deel van zorguitgaven verloopt via de rijksbegroting en wordt gefinancierd via belastinginkomsten. Een uitsplitsing voor het jaar 2014 staat in tabel 13. In het vervolg van deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de financiering van de Zvw en van de AWBZ.

Tabel 13 Financiering bruto BKZ-uitgaven (bedragen x € 1 miljard)
 

2014

Zvw

42,6

w.v. eigen betalingen

(3,1)

AWBZ

28,1

w.v. eigen betalingen

(1,9)

Overheid (opleidingen/Wtcg/Caribisch Nederland)

0,6

Overheid (gemeentefonds)

1,7

Bruto BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 2014

72,9

Bron: VWS

4.2 De financieringssystematiek

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) loopt via zorgverzekeraars. Zij betalen zorgaanbieders voor de zorg die is geleverd aan hun verzekerden. Een beperkt deel van de zorguitgaven wordt rechtstreeks aan zorgaanbieders betaald vanuit het zorgverzekeringsfonds (ZVF). Dit betreft vooral de beschikbaarheidbijdrage. Het gaat daarbij om zorgprestaties waarvoor het niet mogelijk en/of wenselijk is de kosten aan individuele verzekerden toe te rekenen. De grootste onderdelen zijn de kosten van opleidingen en de zogenaamde beschikbaarheidbijdrage academische zorg. Daarnaast gaat het om enkele kleinere onderdelen zoals brandwondenzorg, traumazorg, spoedeisende zorg en een deel van de kapitaallasten. Naast de beschikbaarheidbijdrage wordt vanuit het zorgverzekeringsfonds ook een deel van de grensoverschrijdende zorg betaald.

Figuur 1: Financieringsstromen Zvw

Figuur 1: Financieringsstromen Zvw

Ter financiering van de uitgaven ontvangen zorgverzekeraars van hun verzekerden een nominale premie, het eigen risico en eigen bijdragen. Daarnaast ontvangt elke zorgverzekeraar een vereveningsbijdrage uit het zorgverzekeringsfonds. Dit bedrag houdt rekening met het risicoprofiel van de verzekerdenpopulatie van iedere zorgverzekeraar en met het eigen risico en de eigen bijdrage die hij ontvangt. Op deze manier komt een zorgverzekeraar per premiebetalende verzekerde naar verwachting een gelijk bedrag per volwassen verzekerde op zijn zorgkosten tekort. Dit bedrag is de zogenaamde nominale rekenpremie. Deze systematiek zorgt voor een gelijk speelveld voor alle zorgverzekeraars. Dat is nodig omdat verzekeraars zich moeten houden aan de wettelijke acceptatieplicht van verzekerden. Ook ontvangen zorgverzekeraars uit het zorgverzekeringsfonds een vergoeding voor de beheerskosten van verzekerde kinderen. Zorgverzekeraars moeten de rest van hun beheerskosten dekken uit de nominale premie. Verder moeten zij reserves opbouwen om zeker te stellen dat zij altijd aan hun verplichtingen kunnen voldoen. De Nederlandsche Bank (DNB) stelt minimumeisen aan deze reserves. Zorgverzekeraars kunnen de beheerskosten en de reserveopbouw financieren door middel van een opslag op de rekenpremie: de opslagpremie. In die opslag kunnen zorgverzekeraars ook winsten en verliezen uit het verleden, afwijkende inschattingen ten aanzien van de zorguitgaven of risico-opslagen verwerken. Door verschillen in de opslagpremie concurreren zorgverzekeraars met elkaar.

Het zorgverzekeringsfonds ontvangt ter financiering van zijn uitgaven de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en een rijksbijdrage. Daarnaast ontvangt het zorgverzekeringsfonds de premievervangende bijdrage van verdragsgerechtigden en rente. Vanuit het fonds worden zorgverzekeraars gedeeltelijk gecompenseerd voor kosten van wanbetaling. Tot en met 2013 wordt vanuit het zorgverzekeringsfonds ook de compensatie eigen risico betaald. In de Zvw is geregeld dat het zorgverzekeringsfonds niet structureel mag werken met tekorten of overschotten. Daarom dient een gebleken negatief vermogen snel te worden weggewerkt via meer dan lastendekkende premies.

De overheid verstrekt een rijksbijdrage aan het zorgverzekeringsfonds. Deze bijdrage maakt het mogelijk dat bij kinderen geen nominale premie in rekening hoeft te worden gebracht. De overheid betaalt daarnaast zorgtoeslag aan huishoudens met lage en middeninkomens ter gedeeltelijke compensatie van de nominale premie. De rijksbijdrage en de zorgtoeslag worden gedekt uit belastinginkomsten.

De zorgtoeslag waarborgt dat geen enkel huishouden een groter deel van zijn inkomen aan ziektekostenpremie hoeft te betalen dan wat op grond van de Wet op de zorgtoeslag als aanvaardbaar wordt beschouwd. De lasten die daar boven uit stijgen komen in aanmerking voor compensatie via de zorgtoeslag. Het aanvaardbare deel van het inkomen is in de wet vastgelegd in percentages. Maatgevend voor de premielasten zijn in het kader van de zorgtoeslag niet de feitelijke, door de burger betaalde premies, maar de standaardpremie. De standaardpremie is bepaald als het gemiddelde van de premies die worden betaald in de markt, vermeerderd met het gemiddelde bedrag dat een verzekerde aan eigen risico betaalt 18. De zorgtoeslag maakt geen onderdeel uit van het uitgavenkader, maar valt net als de zorgpremies onder het inkomstenkader. Dat betekent dat het kabinet een hogere zorgtoeslag beschouwt als een vorm van lastenverlichting.

Uiteindelijk worden alle zorguitgaven betaald door burgers en bedrijven via de nominale premie, de inkomensafhankelijke bijdrage, eigen betalingen en belastingen. In de Zvw is vastgelegd dat evenveel inkomsten worden gegenereerd via de inkomensafhankelijke bijdrage als via de nominale premie, de eigen betalingen en de rijksbijdrage samen (de 50/50-verdeling). De 50/50-verdeling impliceert dat uitgavenstijgingen bij verzekeraars voor 50% moeten worden gedekt uit de IAB. Dat wordt bereikt door de bijdrage uit het fonds aan verzekeraars te verhogen. Omgekeerd dient een stijging van de rechtstreekse uitgaven van het fonds voor de helft te worden opgevangen via nominale premies. Dat wordt bereikt door de bijdrage voor de zorgverzekeraars te verlagen 19.

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de AWBZ loopt via zorgkantoren naar zorgaanbieders (of via het Centraal Administratiekantoor (CAK) in opdracht van zorgkantoren). De uitzondering hierop vormen persoonsgebonden budgetten (pgb’s). Daarbij wordt geld door zorgkantoren overgemaakt naar burgers die zelf zorg inkopen. Zorgkantoren ontvangen hun geld uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ).

Het AFBZ ontvangt ter financiering van zijn uitgaven (door toedoen van de Belastingdienst) de AWBZ-premie. De AWBZ-premie wordt geheven als percentage over het inkomen in de eerste en tweede belastingschijf, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Deze heffingskortingen (die bestaan sinds de belastingherziening 2001) beperken voor burgers de te betalen loon- en inkomstenheffing. Ze beperken dus zowel de te betalen inkomsten- en loonbelasting als de te betalen premies volksverzekeringen (AWBZ, AOW en ANW). Voor 2001 waren er aftrekposten die zwaarder drukten op de belastingen en minder op de premies volksverzekeringen. Het AFBZ ontvangt van de overheid een bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK). Via deze bijdrage wordt het AFBZ gecompenseerd voor het drukkend effect op de AWBZ-premies dat uitgaat van de belastingherziening 2001. Het AFBZ ontvangt van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage AWBZ en betaalt rente aan de overheid.

In de AWBZ geldt – anders dan in de Zvw – niet de eis dat het fonds geen tekorten of overschotten mag hebben. Daartoe is ook geen noodzaak. Het saldo van het AFBZ telt mee in het saldo van de totale overheid (het EMU-saldo). Als het EMU-saldo zich acceptabel ontwikkelt, is het niet erg als het AFBZ een groot tekort heeft en de andere onderdelen van de overheid een overschot. Omdat de uitgaven sinds 2007 de inkomsten van het AFBZ steeds (fors) te boven gaan, is er al die jaren een negatief exploitatiesaldo in het fonds. Dat leidt tot een fors oplopend negatief vermogen in het AFBZ.

Figuur 2: Financieringsstromen AWBZ

Figuur 2: Financieringsstromen AWBZ
4.3 De financiering in 2014

Zorgverzekeringswet

Tabel 14 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten uit hoofde van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De zorguitgaven van zorgverzekeraars, de belangrijkste uitgavenpost op grond van de Zvw, stijgen met € 1,7 miljard van 2013 naar 2014. Vanwege de te sluiten Hoofdlijnenakkoorden is deze stijging neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de raming in de begroting 2013. De rechtstreekse betalingen vanuit het zorgverzekeringsfonds (beschikbaarheidbijdragen en uitgaven in het kader van internationale verdragen) groeien naar verwachting met ruim € 0,3 miljard.

Bij de beheerskosten en reserveopbouw van zorgverzekeraars wordt een daling van € 0,4 miljard verwacht ten opzichte van de raming voor 2013. Dit is het saldo van een stijging van de beheerskosten met € 0,05 miljard en een daling van de reserveopbouw met € 0,5 miljard. Die reserveopbouw was in 2013 al substantieel lager dan in 2012. Dit is onder andere omdat zorgverzekeraars hun premies in 2013 € 0,3 miljard lager hebben vastgesteld dan geraamd in de begroting 2013. Door de premie lager vast te stellen dan geraamd in de begroting 2013, hebben de zorgverzekeraars (een deel van) het resultaat dat ze vorig najaar voorzagen als gevolg van meevaller bij de uitgaven over 2012 en 2013 reeds teruggegeven aan de verzekerden.

Verondersteld wordt dat zorgverzekeraars in 2014 wederom een deel van het over 2012 en 2013 behaalde resultaat gaan teruggeven via een lagere premie. Daarbij is van belang dat zorgverzekeraars dienen te voldoen aan minimale solvabiliteitseisen van DNB. In verband met de continuïteit van de sector is het opportuun dat zorgverzekeraars meer reserves hebben dan die minimale eis. Het is echter niet wenselijk als zorgverzekeraars te grote reserves aanhouden (oversolvabiliteit). Met de zorgverzekeraars is afgesproken te komen tot een transparante premiestelling en dat zij evenwichtig zullen omgaan met hun reserveringenbeleid. Hiertoe zijn zij eveneens genoodzaakt door de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt. Bij de raming van de premie is er van uitgegaan dat de zorgverzekeraars een deel van hun oversolvabiliteit zullen inzetten om de premie lager te kunnen vaststellen. De solvabiliteitsratio, de verhouding tussen aanwezige solvabiliteit en minimaal vereiste solvabiliteit, zal hierdoor beperkt dalen. De overige baten van het zorgverzekeringsfonds (rentebaten, bijdragen van verdragsgerechtigden, kosten en opbrengsten wanbetalers en onverzekerden) zijn vrijwel constant.

Als gevolg van tegenvallers bij inkomsten en uitgaven in 2006 tot en met 2012 zijn er tekorten ontstaan in het zorgverzekeringsfonds. Om deze tekorten weg te werken zijn de premies zodanig vastgesteld dat de inkomsten van het fonds in 2012 en 2013 hoger zijn dan de uitgaven. Naar huidige inschatting is het tekort daarmee weggewerkt. Het is dus niet langer nodig om een positief exploitatiesaldo in het fonds te hebben, waardoor het saldo van het fonds van 2013 op 2014 met € 1,7 miljard kan dalen.

De hierboven beschreven ontwikkeling van lasten, saldo en overige baten leidt ertoe dat er in 2014 € 44,2 miljard aan premies, rijksbijdragen en eigen betalingen nodig zijn; dit is € 0,2 miljard minder dan in 2013. Dit resulteert in een beperkte daling van de inkomensafhankelijke bijdragen, de nominale premie en de rijksbijdrage van 2013 op 2014, terwijl de eigen betalingen toenemen. Deze ontwikkelingen worden later in deze paragraaf toegelicht.

Tabel 14 Financiering Zvw (bedragen x € 1 miljard)
 

2012

2013

2014

Uitgaven ten laste van de macropremielast

     

Zorguitgaven zorgverzekeraars

35,1

38,1

39,9

Rechtstreekse uitgaven zorgverzekeringsfonds

1,1

2,4

2,7

BKZ-relevante uitgaven

36,2

40,6

42,6

Beheerskosten/reserveopbouw zorgverzekeraars

3,5

2,0

1,6

Overige baten zorgverzekeringsfonds

0,1

0,1

0,0

Saldo zorgverzekeringsfonds

1,7

1,7

0,0

Totaal te financieren

41,6

44,4

44,2

       

Financiering

     

Inkomensafhankelijke bijdrage

20,6

22,5

22,1

Nominale premie

16,7

16,6

16,4

Rijksbijdrage kinderen

2,4

2,6

2,5

Eigen betalingen

1,9

2,7

3,1

Totaal

41,6

44,4

44,2

Bron: VWS. De meeste cijfers in de kolom 2012 zijn afkomstig van of afgeleid van informatie van het CVZ. De rechtstreekse uitgaven van het ZVF en het cijfer voor de zorguitgaven van zorgverzekeraars (voor alle sectoren behalve ziekenhuizen en ggz) zijn gebaseerd op CVZ-informatie van juni. Voor de ziekenhuizen en de ggz is het cijfer deels gebaseerd op CVZ- en deels op NZa-informatie. De nominale premie en de inkomensafhankelijke bijdrage zijn overgenomen van het CPB. De rijksbijdrage is gebaseerd op CVZ-informatie van maart. Dit geldt ook deels voor de post overige baten (rentebaten). Een ander deel van deze post (wanbetalers, onverzekerden, verdragsgerechtigden) is overgenomen uit het financieel verslag uitvoeringstaken 2012 van het CVZ. Bij de bijdrage uit het zorgverzekeringsfonds aan de zorgverzekeraars is de beoogde bijdrage uit de begroting 2012 verwerkt. Deze post is niet meer afhankelijk van de uitgaven van zorgverzekeraars, vanwege het afschaffen van de macronacalculatie. Bijstellingen zijn nog wel mogelijk op grond van de risicoverevening, maar het CVZ heeft daarover nog geen beeld. De post beheerskosten/reserveopbouw zorgverzekeraars is het saldo van de nominale premies en de bijdrage aan verzekeraars uit het fonds enerzijds en de geraamde zorguitgaven van zorgverzekeraars anderzijds.

Het zorgverzekeringsfonds (ZVF)

In tabel 15 staan de uitgaven en inkomsten van het zorgverzekeringsfonds en de individuele zorgverzekeraars 20. Hierin staan de posten uit tabel 14, maar daarnaast betalingen van het fonds aan de zorgverzekeraars.

Tabel 15 Exploitatie en premiestelling Zvw (bedragen x € 1 miljoen)
 

2012

2013

2014

ZORGVERZEKERINGSFONDS

     

Uitgaven

20.928,1

23.184,0

24.625,2

– Uitkering aan zorgverzekeraars voor zorg

19.689,8

20.587,0

21.758,0

– Uitkering voor beheerskosten kinderen

172,5

171,3

171,2

– Rechtstreeks uitgaven zorgverzekeringsfonds

1.065,8

2.425,7

2.696,0

       

Inkomsten

22.669,6

24.781,2

24.607,6

– Inkomensafhankelijke bijdrage

20.577,2

22.488,2

22.149,5

– Rijksbijdrage voor kinderen

2.379,0

2.565,5

2.498,5

– Compensatie eigen risico

– 169,8

– 186,8

0,0

– Overige baten

– 116,8

– 85,7

– 40,4

       

Exploitatiesaldo

1.741,5

1.597,2

– 17,5

       

Vermogen Zorgverzekeringsfonds

– 3.332,8

– 1.735,6

– 1.753,2

Vermogensnorm 1

– 1.636,5

– 1.763,2

– 1.763,2

Vermogenssaldo Zorgverzekeringsfonds

– 1.696,3

27,5

10,0

       

INDIVIDUELE ZORGVERZEKERAARS

     

Uitgaven

38.668,4

40.285,5

41.434,1

– Zorg

35.146,1

38.264,3

39.860,8

– Beheerskosten/exploitatiesaldi

3.522,3

2.021,2

1.573,3

       

Inkomsten

38.668,4

40.285,5

41.434,1

– Uitkering van zorgverzekeringsfonds voor zorg

19.689,8

20.587,0

21.758,0

– Uitkering van voor beheerskosten kinderen

172,5

171,3

171,2

– Nominale rekenpremie

13.975,5

15.356,3

14.977,7

– Nominale opslagpremie

2.715,7

1.277,5

1.402,2

– Eigen risico

1.968,7

2.866,4

3.098,1

– Overige baten

146,2

27,0

27,0

Bron: VWS

1

Het feitelijk vermogen van het ZVF wordt vanaf 2008 negatief beïnvloed door een boekhoudkundige verschuiving in verband met de introductie van dbc’s in de GGZ. Deze verschuiving is niet relevant voor het EMU-saldo en het BKZ. Via de vermogensnorm van – € 1,6 miljard wordt voorkomen dat deze boekhoudkundige verschuiving wel premieconsequenties heeft. Deze vermogensnorm is vanaf 2013 – € 1,8 miljard in verband met de hiervoor genoemde dbc-hobbel bij de geriatrische revalidatiezorg.

Uit tabel 15 blijkt dat de uitgaven van het zorgverzekeringsfonds van 2013 naar 2014 stijgen met € 1,4 miljard terwijl de inkomsten dalen met € 0,2 miljard. Dit is mogelijk omdat er in 2014 anders dan in 2013 geen positief exploitatiesaldo hoeft te zijn. Zoals hiervoor is toegelicht, is het vermogen van het fonds zodanig verbeterd dat dit niet nodig is. De inkomsten van het zorgverzekeringsfonds bestaan vooral uit de inkomensafhankelijke bijdrage en de rijksbijdrage ter dekking van de fictieve premielast van kinderen tot 18 jaar.

De inkomensafhankelijke bijdrage daalt van 2013 naar 2014 met € 0,3 miljard. Dit hangt voor € 0,1 miljard samen met de daling van de in tabel 14 gepresenteerde totale te financieren kosten van 2013 op 2014 van € 0,2 miljard (die voor 50% neerslaan in lagere IAB en voor 50% in lagere nominale inkomsten). De resterende daling van de IAB van € 0,2 miljard hangt samen met een verschuiving binnen de lasten op grond van de 50/50-regel 21. De rijksbijdrage volgt de ontwikkeling van het aantal kinderen en de ontwikkeling van de nominale premie plus eigen betalingen en daalt daardoor met € 0,1 miljard. Zorgverzekeraars ontvangen uit het zorgverzekeringsfonds een vergoeding voor de beheerskosten van verzekerde kinderen die louter afhankelijk is van het aantal verzekerde kinderen. De rechtstreekse betalingen uit het zorgverzekeringsfonds (beschikbaarheidsbijdragen en uitgaven internationale verdragen) stijgen vooral vanwege de overheveling van opleidingen uit de begroting naar de Zvw. De Compensatie Eigen Risico (CER) wordt beëindigd met ingang van 2014. Via het zorgverzekeringsfonds lopen ook de overige baten (rentebaten, premievervangende bijdragen verdragsgerechtigden en kosten en opbrengsten wanbetalers). Deze worden bij de inkomsten geboekt.

De grootste uitgavenpost van het zorgverzekeringsfonds is de bijdrage aan de zorgverzekeraars ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten. De bijdrage aan zorgverzekeraars stijgt op grond van de 50/50-regel. Die regel bepaalt – gegeven de totale lasten en gegeven de ontwikkeling van het eigen risico – hoe de inkomensafhankelijke bijdrage en de nominale premie zich moeten ontwikkelen. Daaruit volgt voor 2014 een daling van de nominale premie met € 0,3 miljard. De stijging van de bijdrage uit het zorgverzekeringsfonds aan de zorgverzekeraars met € 1,2 miljard maakt dat mogelijk 22. Er ontstaat binnen het zorgverzekeringsfonds ruimte voor de stijging van die bijdrage omdat er geen positief saldo van het zorgverzekeringsfonds meer nodig is, en de compensatie eigen risico komt te vervallen.

Het beoogde exploitatiesaldo van het zorgverzekeringsfonds in 2014 is nul. Het vermogenssaldo van het zorgverzekeringsfonds per ultimo 2013 wordt geschat op € 0,0 miljard. Het negatieve vermogen dat enige jaren heeft bestaan is daarmee geheel weggewerkt. Via de premiestelling wordt gepoogd het vermogenssaldo op nul te houden.

De zorgverzekeraars

De uitgaven van de zorgverzekeraars worden gevormd door de uitgaven aan zorg en de beheerskosten/reserveopbouw. De ontwikkeling hiervan is hierboven toegelicht. Dat geldt ook voor de bijdrage die zorgverzekeraars ontvangen uit het zorgverzekeringsfonds ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten die zij moeten betalen. Zorgverzekeraars ontvangen ook het eigen risico en de eigen bijdragen van hun verzekerden. De opbrengst daarvan stijgt van 2013 op 2014 met € 0,2 miljard in verband met de indexering van het eigen risico.

De totale nominale premie daalt van 2013 op 2014 met € 0,3 miljard. Deze daling wordt net als bij de inkomensafhankelijke bijdrage voor € 0,1 miljard verklaard door de daling van de in tabel 14 gepresenteerde totale te financieren kosten. De daling van de nominale premie wordt vergroot met € 0,2 miljard door de stijging van het eigen risico en met € 0,2 miljard door het vervallen van de compensatie eigen risico. Het rechttrekken van de 50/50-verdeling leidt, zoals hiervoor gemeld, tot een beperking van de daling met € 0,2 miljard.

De daling van de nominale premie betreft een daling van € 0,4 miljard bij de rekenpremie en een stijging van € 0,1 miljard bij de opslagpremie. De via de rekenpremie te financieren last daalt van € 43,4 miljard naar € 42,6 miljard. 23 Deze daling van € 0,8 miljard slaat voor de helft neer in nominale rekenpremie (€ 0,4 miljard). De daling van de rekenpremie wordt met € 0,2 miljard vergroot door de stijging van het eigen risico en voor eveneens € 0,2 miljard door het vervallen van de compensatie eigen risico en beperkt door het vervallen van eigen bijdragen (€ 0,2 miljard) en het rechttrekken van de 50/50-verdeling met € 0,2 miljard, waardoor de daling van € 0,4 miljard resulteert. De stijging van € 0,1 miljard bij de opslagpremie is het gevolg van de geraamde daling van de winst van zorgverzekeraars enerzijds en het niet langer ten gunste van de zorgverzekeraars komen van de meevaller bij de zorguitgaven 24.

De nominale premies en inkomensafhankelijke bijdragen

Hiervoor is toegelicht hoe de uitgaven en inkomsten zich op macroniveau naar huidig inzicht ontwikkelen tussen 2013 en 2014. Daarbij wordt rekening gehouden met de huidige inzichten voor 2013. Die waren nog niet bekend toen de premies 2013 werden vastgesteld. Bij het verklaren van de premiestijging van 2013 naar 2014 op microniveau moet het huidige beeld 2014 worden vergeleken met het beeld 2013 ten tijde van de premievaststelling. Dat is in de meeste gevallen de begroting 2013.

De inkomensafhankelijke bijdrage daalt van 7,75% in 2013 naar 7,5% in 2014. Bij de nominale premie wordt een daling geraamd van gemiddeld € 1.250 in 2013 naar gemiddeld € 1.226 in 2014.

In tabel 16 staan de oorzaken van de premieontwikkeling.

Tabel 16 Verklaring premieontwikkeling 1
 

Nom.premie

IAB

Premies 2013

1.250

7,75%

Exploitatiesaldo zorgverzekeringsfonds

– 75

– 0,35%

Ontwikkeling zorguitgaven

+45

+0,05%

Eigen betalingen

– 30

Rechtstreekse uitgaven ZVF

+15

+0,05%

Beperking reserveopbouw verzekeraars

– 5

– 0,05%

Rijksbijdrage

+5

Overige baten

– 10

– 0,05%

Grondslag inkomensafhankelijke premie

+0,10%

50/50

+30

– 0,05%

Totale mutatie

– 24

– 0,25%

Premie 2014

1.230

7,50%

1

Door afronding tellen de onderdelen niet op tot het totaal.

De belangrijkste oorzaak van de premieontwikkeling is het wegvallen van het beoogde exploitatiesaldo in het zorgverzekeringsfonds van € 2 miljard uit de begroting 2013. Dit leidt tot een daling van de nominale premie met circa € 75 en een daling van de inkomensafhankelijke bijdrage met circa 0,35 procentpunt.

Een andere belangrijke oorzaak van de premieontwikkeling is de stijging van de zorguitgaven van zorgverzekeraars van 2013 op 2014. Die groei van de zorguitgaven is hoger dan de groei van het aantal premiebetalers. Dit leidt tot een stijging van de nominale premie van circa € 45 25. De groei van de zorguitgaven is ook hoger dan de groei van het premieplichtig inkomen. De uitgavenstijging leidt daarom tot een stijging van de inkomensafhankelijke bijdrage met circa 0,05 procentpunt. Zowel de stijging van de nominale premie als de stijging van de inkomensafhankelijke bijdrage is beperkt door de verwachting dat de uitgavenmeevallers bij de zorgverzekeraars in 2012, structureel zijn. Dit drukt de nominale premie circa € 15. Zonder dit effect zou de premie vanwege de stijging van de zorguitgaven € 60 zijn gestegen.

Een derde oorzaak van de premieontwikkeling is de verhoging van de eigen betalingen. Het eigen risico gaat in 2014 van € 350 naar € 360 vanwege indexering. Daarnaast wordt de compensatie eigen risico afgeschaft. Hierdoor stijgen de eigen betalingen met circa € 0,4 miljard. Deze bijstelling slaat – anders dan alle andere bijstellingen – volledig neer in de nominale premie, die hierdoor met € 0,4 miljard daalt, ofwel circa € 30.

Een vierde oorzaak van de premieontwikkeling is de groei van de rechtstreekse uitgaven van het zorgverzekeringsfonds met € 0,4 miljard, wat leidt tot een stijging van de nominale premie met circa € 15 en van de inkomensafhankelijke bijdrage met circa 0,05 procentpunt.

De beperking van de reserveopbouw door zorgverzekeraars met € 0,1 miljard leidt tot een daling van de nominale premie met circa € 5 (circa – € 10 bij de opslagpremie en circa + € 5 bij de rekenpremie) en een daling van de inkomensafhankelijke bijdrage van circa 0,05 procentpunt. Let wel, deze premiedaling als gevolg van minder reserveopbouw komt bovenop de premiedaling in 2013 ten opzichte van de begroting 2013, terwijl in die begroting al een forse premiedaling was voorzien in verband met lagere reserveopbouw.

De daling van de rijksbijdrage met € 0,1 miljard slaat volledig neer in hogere nominale premies. Die komen hierdoor circa € 5 hoger uit.

Bij de overige baten van het zorgverzekeringsfonds doet zich een daling van € 0,2 miljard voor wat leidt tot een daling van de nominale premie met € 10 en een daling van de inkomensafhankelijke bijdrage van circa 0,05 procentpunt.

Een verklaring voor de ontwikkeling van de inkomensafhankelijke bijdrage is de neerwaartse bijstelling van het bijdrageplichtig inkomen in verband met de lagere economische groei. Die bijstelling vergt dat de inkomensafhankelijke bijdragepercentage in 2014 hoger wordt vastgesteld om een gegeven te innen bedrag te innen. Dit leidt tot een stijging van de inkomensafhankelijke bijdrage van circa 0,05 procentpunt.

Een laatste verklaring is gelegen in de regels ten aanzien van de 50/50-verdeling. Per saldo brengt het nominale deel in de jaren 2006 tot en met 2013 naar huidige inschatting € 0,7 miljard meer op dan de inkomensafhankelijke bijdrage. Daarom dient de inkomensafhankelijke bijdrage in 2014 € 0,2 miljard meer op te leveren dan het nominale deel. In 2013 levert het inkomensafhankelijke deel € 0,6 miljard meer op. Daarom daalt het aandeel van de inkomensafhankelijke bijdrage in de totale premielast van 2013 naar 2014. Dit heeft een opwaarts effect op de nominale premie van circa € 30 en een neerwaarts effect op de inkomensafhankelijke bijdrage van circa 0,05%.

De nominale premie wordt overigens vastgesteld door de zorgverzekeraars en het gemiddelde kan dus ook anders uitkomen dan de nu geraamde bedragen.

Tabel 17 Premieoverzicht Zvw 1
 

2012

2013

2014

Inkomensafhankelijke bijdrage normaal (in %)

7,10

7,75

7,50

Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd (in %)

5,00

5,65

5,40

       

Nominale premie totaal (gemiddeld) 2

1.253

1.250

1.226

w.v. Nominale rekenpremie

1.050

1.154

1.121

w.v. Nominale opslagpremie (gemiddeld) 2

206

96

105

Nominale premie totaal 18–

0

0

0

Standaardpremie2

1.426

1.478

1.461

Verplicht eigen risico

220

350

360

Compensatie eigen risico (CER)2

85

99

0

Bron: VWS

1

Afgezien van de inkomensafhankelijke bijdrage betreft dit jaarbedragen in euro.

2

Het cijfer 2014 betreft een raming.

De zorgtoeslag

De Wet op de zorgtoeslag bepaalt dat een huishouden maximaal een op basis van een formule bepaald percentage van het inkomen dient bij te dragen aan de nominale premie en voor de betalingen in verband met het verplicht eigen risico. De hoogte van de zorgtoeslag wordt bepaald door de standaardpremie (de geraamde gemiddelde nominale premie voor een zorgverzekering plus het geraamde gemiddelde te betalen bedrag vanwege het verplicht eigen risico) en het huishoudinkomen van de ontvanger.

De percentages die bepalen hoeveel een huishouden zelf moet betalen wijzigen in 2014. Dit komt enerzijds door een maatregel uit 2011 waarin is besloten deze percentages in vier stappen te verhogen (van 2012 tot en met 2015). Ook de wijze waarop de standaardpremie wordt bepaald, verandert. Met ingang van 2014 wordt deze gebaseerd op de gemiddelde premie inclusief collectieve contracten, terwijl tot en met 2013 de premie van collectieve contracten niet werd meegenomen. De raming voor deze standaardpremie 2014 bedraagt € 1.461. Dit komt overeen met de eerder genoemde raming van de nominale premie van € 1.226 plus het geraamde gemiddelde eigen risico. De Belastingdienst/Toeslagen ontvangt – voordat de zorgtoeslag feitelijk wordt uitgekeerd – een geactualiseerde inschatting van de hoogte van de nominale premie nadat de zorgverzekeraars hun premie bekend hebben gemaakt.

4.4 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
Tabel 18: Explotatie AWBZ (bedragen x € 1 miljoen)
 

2012

2013

2014

ALGEMEEN FONDS

     

Uitgaven

27.892,5

27.340,7

28.116,7

– Zorgaanspraken en subsidies

27.721,1

27.158,0

27.923,8

– Beheerskosten

171,3

182,7

192,9

       

Inkomsten

23.343,5

23.254,2

25.117,4

– Procentuele premie

16.404,0

17.753,0

19.451,7

– Eigen betalingen

1.695,8

1.858,8

1.943,5

– Rijksbijdrage

13,2

13,2

13,3

– BIKK

5.275,7

3.679,2

3.758,8

– Overige baten

– 45,2

– 50,0

– 50,0

       

Exploitatiesaldo

– 4.549,0

– 4.086,5

– 2.999,3

       

Vermogen Algemeen Fonds

– 13.409,5

– 17.496,1

– 20.495,4

       

Procentuele premie (in %)

12,15

12,65

12,65

Bron: VWS. De meeste cijfers in de kolom 2012 zijn afkomstig of afgeleid van CVZ-informatie. Voor de premieopbrengsten is het CBS-cijfer in de EMU-definitie gebruikt en voor de eigen bijdragen het CAK-cijfer. Het vermogen van het Algemeen Fonds per ultimo 2012 is afgeleid van het cijfer voor 2011 uit het financieel jaarverslag fondsen 2011 van het CVZ.

De uitgaven in het kader van de AWBZ worden gefinancierd uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Tabel 18 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten van dit fonds.

De uitgaven in tabel 18 komen overeen met de AWBZ-uitgaven uit tabel 10. De zorguitgaven groeien van 2013 op 2014 met € 0,8 miljard.

De inkomsten van het fonds worden gedomineerd door de premie-inkomsten, de eigen bijdragen en de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK). De AWBZ-premie-inkomsten stijgen van 2013 op 2014 met € 1,7 miljard. Deze stijging hangt voor circa € 0,8 miljard samen met een hogere premiegrondslag; bij een gelijkblijvend premiepercentage zijn er dan meer ontvangsten. De premie-inkomsten stijgen daarnaast met circa € 1,0 miljard in verband met de verwerking van correcties uit oude jaren. De groei wordt daarentegen beperkt met € 0,3 miljard vanwege de ontwikkeling van heffingskortingen en afdrachtskortingen. Daar tegenover staat dat de BIKK € 0,1 mljard hoger uitkomt.

4.5 Wat betaalt de gemiddelde burger aan zorg

Figuur 3 laat zien dat de gemiddelde volwassene in Nederland circa € 5.200 betaalt aan collectief verzekerde zorg. Dat betreft niet alleen de nominale premie en de eigen betalingen. Een Nederlander betaalt gemiddeld ook een fors bedrag aan AWBZ-premie. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt voor een beperkt deel rechtstreeks door burgers betaald (gepensioneerden en zelfstandigen) en voor het grootste deel door werkgevers. Dat laatste deel beïnvloedt wel de loonruimte en is daarom wel meegenomen. Via de zorgtoeslag ontvangt de gemiddelde burger een bedrag ter gedeeltelijke betaling van de nominale premie en het eigen risico. Als laatste is meegenomen het bedrag dat via belastingen wordt opgebracht ter dekking van de rijksbijdragen en de zorgtoeslag. De gemiddelde lasten voor de financiering van de zorg komen voor een volwassene daarmee uit op € 5.186 voor het jaar 2014.

Dit bedrag is het gemiddelde per volwassene. Sommige mensen betalen meer en anderen betalen minder. Hoeveel iemand precies betaalt is afhankelijk van zijn inkomen (en bij recht op zorgtoeslag ook van het inkomen van zijn partner). Huishoudens met een laag inkomen betalen duidelijk minder dan € 5.186 per persoon en huishoudens met een hoger inkomen duidelijk meer, omdat de meeste posten inkomensafhankelijk zijn. Dat is duidelijk bij de inkomensafhankelijke AWBZ-premies, de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, de inkomensafhankelijke eigen bijdragen AWBZ en de belastingen. Omdat huishoudens met een laag of middeninkomen een inkomensafhankelijke zorgtoeslag ontvangen ter compensatie van de nominale premie en het eigen risico, geldt ook bij de nominale premies en het eigen risico dat ze in samenhang met de zorgtoeslag toenemen met het inkomen.

Figuur 3: Lasten per volwassene aan zorg in 2012, 2013 en 2014 (in euro’s per jaar)

Figuur 3: Lasten per volwassene aan zorg in 2012, 2013 en 2014 (in euro’s per jaar)
18

Er wordt gerekend met het gemiddeld eigen risico dat een verzekerde betaalt die geen compensatie eigen risico ontvangt.

19

In de wet is ook vastgelegd dat indien de gerealiseerde verhouding niet 1 op 1 is, er een correctie plaatsvindt in volgende jaren. Dit betekent dat als de verhouding van de gerealiseerde inkomsten in enig jaar anders uitvalt dan beoogd (bijvoorbeeld omdat de inkomensafhankelijke bijdrage € 200 miljoen tegenvalt), er in een volgend jaar allereerst weer wordt uitgegaan van een 50/50-verdeling (waardoor de inkomensafhankelijke bijdrage € 200 miljoen meer stijgt dan de nominale premie), maar daarnaast in vier jaar de «fout» van € 200 miljoen wordt weggewerkt door de inkomensafhankelijke bijdrage € 50 miljoen hoger vast te stellen dan het nominale deel.

20

In tabel 15 zijn de zorguitgaven van zorgverzekeraars, de uitkering aan de verzekeraars en het exploitatiesaldo van het ZVF in 2013, inclusief een incidentele bijstelling met € 0,1 miljard in verband met de dbc-hobbel bij de revalidatiezorg. In 2013 worden de zorgverzekeraars geconfronteerd met een incidentele opwaartse bijstelling van hun schadelast vanwege de introductie van dbc’s in de overgehevelde geriatrische revalidatiezorg. Zorgverzekeraars dienen in 2013 zowel alle geleverde zorg in 2013 te verantwoorden als geleverde zorg in 2014 op in 2013 geopende dbc’s. Deze schadestijging hangt dus niet samen met meer geleverde zorg. Daarom is deze stijging niet relevant voor het BKZ en het EMU-saldo. Om te voorkomen dat zorgverzekeraars ter dekking van deze louter boekhoudkundige hobbel hun premie verhogen worden zij hiervoor gecompenseerd via het ZVF. Deze incidentele uitgave van het ZVF hoeft niet te worden opgevangen via hogere premies, omdat het normvermogen van het ZVF in samenhang hiermee is aangepast. In tabel 14 is bij de uitgaven en het saldo van het ZVF geen rekening gehouden met deze incidentele hobbel.

21

Over de jaren 2006 tot en met 2012 heeft de IAB fors minder opgeleverd dan de nominale inkomsten. Omdat in de begroting 2013 een verschil van € 1,6 miljard werd voorzien, is de IAB 2013 zodanig vastgesteld dat de IAB in 2013 naar de inschatting in de begroting 2013 € 0,4 miljard meer zou opleveren dan de nominale inkomsten. De IAB 2013 levert naar huidig inzicht € 0,2 miljard minder op dan in de begroting geraamd vanwege tegenvallende economische groei. Omdat de zorgverzekeraars hun nominale premie 2013 lager hebben vastgesteld dan geraamd in de begroting 2013 en de eigen bijdrage GGZ geschrapt is, komt de IAB in 2013 op grond van de huidige raming € 0,6 miljard hoger uit dan de nominale component. Mede vanwege bijstellingen van de cijfers voor 2011 en 2012 heeft de IAB over de jaren 2006 tot en met 2013 € 0,7 miljard minder opgeleverd dan de nominale inkomsten. Dit verschil wordt in vier jaar weggewerkt. De IAB 2014 wordt daarom € 0,2 miljard hoger vastgesteld dan de nominale inkomsten. De daling van het verschil tussen de IAB en de nominale inkomsten met € 0,4 miljard leidt tot een daling van de IAB met € 0,2 miljard en tot een stijging van de nominale inkomsten met € 0,2 mld.

22

Zowel de ontwikkeling van de uitgaven van zorgverzekeraars als de bijdrage uit het ZVF aan zorgverzekeraars wordt in 2013 voor ruim € 0,1 miljard vertekend in verband met de (compensatie van de) dbc-hobbel bij revalidatie; zie voetnoot 20. Gecorrigeerd voor deze hobbel stijgt de bijdrage uit het ZVF met € 1,3 miljard.

23

Via de rekenpremies worden alle onderdelen van de totale te financieren last gedekt, met uitzondering van de beheerskosten/winst van zorgverzekeraars. De raming daarvan ten tijde van de begroting 2013, toen de rekenpremie 2013 werd bepaald, bedroeg € 43,4 mld. De raming 2014 in deze begroting bedraagt € 42,6 miljard.

24

In deze begroting worden voor 2013 lagere zorguitgaven door zorgverzekeraars geraamd dan in de begroting 2013, met name als gevolg van goedkoper inkopen van geneesmiddelen. Dit inkoopvoordeel mogen de zorgverzekeraars houden. De winst van zorgverzekeraars in 2014 wordt dus deels behaald via de opslagpremie en deels via goedkoper inkopen dan door VWS geraamd. In de uitgavenraming voor 2014 in deze begroting is de meevaller bij de geneesmiddelen structureel verwerkt. Als deze conform verwachting weer optreedt in 2014, dan is dat dus geen meevaller voor de zorgverzekeraars. De gehele geraamde winst moet daarom gedekt worden via de opslagpremie.

25

Hierbij is verondersteld dat de zorgverzekeraars ten tijde van de premiestelling een uitgavenmeevaller ten opzichte van de begroting voorzagen van € 0,2 mld.

Licence