Inleiding
Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) is een multidisciplinaire uitvoerder en ontwikkelaar van dienstverlening op het gebied van bedrijfsvoering binnen het Rijk. Een organisatie die met haar expertise het Rijk helpt haar doelen en resultaten te realiseren. UBR heeft een breed aanbod aan diensten in huis en kan de afnemer daarom op bijna alle terreinen van de bedrijfsvoering van dienst zijn en integrale oplossingen bieden.
De Hervormingsagenda Rijk is mede aanleiding geweest het concept van de organisatie als geheel te herzien. Ook was het na een pioniersfase nodig de strategie en focus opnieuw te definiëren, om naar de toekomst een helder profiel te hebben van wat de organisatie het Rijk te bieden heeft. De 2 grote onderdelen die te onderscheiden zijn in de nieuwe organisatie zijn enerzijds dienstverlening en anderzijds het ontwikkelbedrijf.
In de tak dienstverlening is er de (reguliere) dienstverlening op het vlak van advisering, interim-, project- en programmamanagement, zowel in het P&O-domein als in de domeinen informatie en ICT, facilitair/huisvesting en inkopen. In het ontwikkelbedrijf worden complexe transities en implementaties op het gebied van rijksbrede bedrijfsvoering uitgevoerd.
Bij het opstellen van de begroting 2015 is uitgegaan van de 2014 tarieven waarbij rekening is gehouden met de generieke taakstellingen. Ingeval van grote structurele stijgingen van toeleveranciers zal UBR dit doorberekenen in de betreffende tarieven.
Ontwikkelingen
De activiteiten van UBR worden bekostigd uit de omzet gebaseerd op aan afnemers geleverde producten en diensten tegen jaarlijks vastgestelde tarieven (PxQ). Implementatie van kabinetsvoornemens rond lage loonschalen bij de onderdelen Rijksbeveligingsorganisatie (RBO), Interdepartementale Post- en KoeriersDienst (IPKD) en Vijfkeerblauw (VKB) leidt ook tot incidentele projectmatige en/of frictiekosten. Met de financiële gevolgen van het voorgenomen besluit tot het naar de markt brengen van de activiteiten van VKB is geen rekening gehouden in de begroting 2015.
Staat van baten en lasten
2013 Stand Slotwet | 2014 Vastgestelde begroting | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Baten | |||||||
Omzet moederdepartement | 33.194 | 32.838 | 35.942 | 36.025 | 36.111 | 36.199 | 36.199 |
Omzet overige departementen | 65.493 | 67.205 | 69.017 | 69.046 | 69.077 | 69.108 | 69.108 |
Omzet derden | 2.010 | 7.602 | 4.063 | 4.096 | 4.129 | 4.163 | 4.163 |
Rentebaten | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Vrijval voorzieningen | 343 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bijzondere baten | 1.288 | 0 | 4.956 | 2.413 | 1.413 | 1.413 | 1.413 |
Totaal baten | 102.333 | 107.645 | 113.977 | 111.580 | 110.730 | 110.883 | 110.883 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | 106.761 | 106.805 | 107.626 | 107.810 | 107.997 | 108.437 | 108.474 |
– personele kosten | 83.213 | 79.534 | 85.617 | 85.850 | 85.780 | 85.703 | 85.703 |
– waarvan eigen personeel | 71.801 | 73.874 | 72.637 | 72.857 | 73.084 | 73.319 | 73.319 |
– waarvan externe inhuur | 11.412 | 5.660 | 12.980 | 12.994 | 12.696 | 12.384 | 12.384 |
– materiële kosten | 23.548 | 27.271 | 22.009 | 21.960 | 22.217 | 22.734 | 22.771 |
– waarvan apparaat ICT | 3.323 | 6.818 | 5.502 | 5.490 | 5.554 | 5.684 | 5.693 |
– waarvan bijdrage SSO’s | 8.621 | 9.282 | 9.474 | 9.495 | 9.516 | 9.538 | 9.538 |
Rentelasten | 5 | 35 | 183 | 145 | 108 | 70 | 33 |
Afschrijvingskosten | 909 | 410 | 1.213 | 1.213 | 1.213 | 963 | 963 |
– materieel | 491 | 410 | 660 | 660 | 660 | 660 | 660 |
– waarvan apparaat ICT | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
– immaterieel | 418 | 0 | 553 | 553 | 553 | 303 | 303 |
Overige kosten | 2.154 | 0 | 4.956 | 2.413 | 1.413 | 1.413 | 1.413 |
– dotaties voorzieningen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
– bijzondere lasten | 2.154 | 0 | 4.956 | 2.413 | 1.413 | 1.413 | 1.413 |
Totaal lasten | 109.829 | 107.251 | 113.977 | 111.580 | 110.730 | 110.883 | 110.883 |
Saldo van baten en lasten | – 7.496 | 394 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting op baten en lasten
Uitgangspunt voor de begroting van baten en lasten van UBR is een kostendekkende exploitatie.
Baten
De eenheden die de grootste bijdrage in 2015 leveren aan de omzet en kosten bij zijn het EC O&P voor ca. € 47 mln., I-Interim Rijk voor ca. € 17 mln. en HIS voor ca. € 10 mln. De meerjarenontwikkeling van de omzet is een resultante van de verwachte toename van de reguliere productieafzet bij meerdere bedrijfseenheden als gevolg van uitbreiding van de interdepartementale klantenkring en/of aanpassing van het producten en dienstenaanbod op de vraag.
De afname van omzet derden is veroorzaakt doordat bij EC O&P € 3,2 mln. (betreft omzet Ministerie van BZK) abusievelijk is verantwoord onder omzet moederdepartement in plaats van omzet derden in de jaren 2015 tot en met 2019.
Voor de bezuinigingstaakstelling Rutte II zal UBR in samenspraak met haar klanten komen tot afspraken voor de invulling van de taakstelling. In de begroting gaat UBR ervan uit dat de vraaguitval uit hoofde van de additionele taakstelling zal worden gecompenseerd door de aansluiting van (onderdelen van) Ministeries die nog geen producten en diensten afnemen bij UBR.
Lasten
De generieke en additionele taakstellingen vragen van UBR, door het verlagen van de tarieven, ook een verlaging van de kosten. Door de verwachte organische groei en door besparende maatregelen te treffen, houdt UBR haar kostenniveau de komende jaren ongeveer op hetzelfde niveau. Besparingsmaatregelen zijn o.a. het verhogen van declarabiliteit, het verminderen van het aantal indirecte functies en efficiëntere interne bedrijfsvoering.
De externe inhuur voor UBR komt naar verwachting uit op € 12,9 mln. in 2015. De stijging van de exerne inhuur wordt veroorzaakt door het nieuwe business model dat in 2013 bij EC O&P is ingevoerd bij de onderdelen Workflow en Bedrijfsgeneeskundige dienst, waarbij gewerkt wordt met een kleine vaste bezetting en aangevuld met een grote flexibele schil van ZZP-ers conform afspraken in het ICOP. Tevens heeft de start van het VWNW-beleid geleid tot een explosieve groei van VWNW-onderzoeken door Workflow.
Bijzondere baten en lasten
De bijzondere lasten samenhangend met de lageloonschaalprojecten zijn voor 2015 geraamd op ca € 2,5 mln.; deze kosten zijn extern gefinancierd.
De overige bijzondere lasten in 2015 tot en met 2019 zijn de verwachte jaarlijkse mobiliteitskosten. Deze verwachte mobiliteitskosten zijn niet-tarief gefinancierd.
Kasstroomoverzicht
2013 Stand Slotwet | 2014 Vastgestelde begroting | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. | Rekening courant RHB 1 januari 2015 + depositorekeningen | 19.450 | 19.773 | 16.814 | 16.927 | 15.640 | 14.352 | 12.815 |
2. | Totaal operationele kasstroom | – 4.563 | 804 | 1.213 | 1.213 | 1.213 | 963 | 963 |
-/- totaal investeringen | – 1.316 | – 1.000 | – 2.000 | – 1.000 | – 1.000 | – 1.000 | – 1.000 | |
+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen | 1.315 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3. | Totaal investeringskasstroom | – 1 | – 1.000 | – 2.000 | – 1.000 | – 1.000 | – 1.000 | – 1.000 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | – 980 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Eenmalige storting door het moederdepartement (+) | 2.500 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Aflossingen op leningen (-/-) | – 98 | – 298 | – 1.100 | – 1.500 | – 1.500 | – 1.500 | – 1.500 | |
Beroep op leenfaciliteit (+) | 0 | 1.000 | 2.000 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
4. | Totaal financieringskasstroom | 1.422 | 702 | 900 | – 1.500 | – 1.500 | – 1.500 | – 1.500 |
5. | Rekening courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4) (noot: maximale roodstand 0,5 miljoen euro) | 16.308 | 20.279 | 16.927 | 15.640 | 14.352 | 12.815 | 11.279 |
Toelichting bij het kasstroomoverzicht
De investering van € 2 mln. in 2015 betreft voor € 1 mln. transportmiddelen bij IPKD en € 1 mln. overige materiële vaste activa bij de overige organisatieonderdelen van UBR.
Het hoge Rekening-courantsaldo ultimo 2015 wordt verklaard door omvangrijk geldverkeer bij enkele bedrijfseenheden. De ontwikkeling in het saldo van de rekening courant is een resultante van de ontwikkeling van de operationele kasstroom en de verwachte investeringen. In 2014 zal door UBR nog een beroep worden gedaan op de leenfaciliteit ter grootte van € 5,5 mln. Dit verklaart het bedrag aan aflossing op leningen.
UBR streeft ernaar bij een omvangrijke rekening-courantstand een beperkt beroep te doen op de leenfaciliteit. De opgenomen lening betreft dan ook alleen investeringen boven € 0,5 mln. Vanaf 2016 wordt er geen beroep gedaan op de leenfaciliteit. De investering van € 1 mln. zal worden gefinancierd uit het hoge Rekening-courantsaldo in de jaren 2016 t/m 2019.
Doelmatigheid
UBR levert als Shared Service Organisatie vele producten en diensten. Door de diversiteit van producten en diensten en de tarieven is gekozen voor een tweetal overall indicatoren voor de integrale kostprijzen en de verkooptarieven. Beide zijn door indexcijfers weergegeven (2011 = 100).
Omschrijving Generiek Deel | 2013 Stand Slotwet | 2014 Vastgestelde begroting | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kostprijzen per product (groep) (indexcijfer) | 106 | 99 | 100 | 99,5 | 99,5 | 99,5 | 99,5 |
Tarieven/uur (indexcijfer) | 98,5 | 99 | 100 | 99,5 | 99,5 | 99,5 | 99,5 |
Omzet per FTE | 122.801 | 125.612 | 120.996 | 121.024 | 121.056 | 121.091 | 121.091 |
FTE-totaal (excl. externe inhuur) | 820 | 857 | 901 | 902 | 903 | 904 | 904 |
Saldo van baten en lasten (%) | – 7,50% | 0,37% | 0,00% | 0,00% | 0,00% | 0,00% | 0,00% |
Kwaliteitsindicator 1 – KTO | 6,8 | 7,1 | 7,1 | 7,1 | 7,1 | 7,1 | 7,1 |
Kwaliteitsindicator 2 – MTO | – | 7,5 | 7,5 | 7,5 | 7,5 | 7,5 | 7,5 |
Doorlichting uitgevoerd cq. gepland in: | 2014 |
Toelichting op de doelmatigheidsindicatoren
Vanwege de taakstelling op basis van de tarieven van 2011 verlaagt UBR in de periode 2012 t/m 2016 haar tarieven jaarlijks. De generieke taakstelling is vertaald in jaarlijkse taakstellingsbedragen. UBR heeft de generieke taakstelling verwerkt door een verlaging van haar tarieven toe te passen. De verlagingen zijn berekend door de taakstellingsbedragen af te zetten in percentages van de omzet van 2011. De BTW verhoging van 2012 is verwerkt in de tarieven van 2013. UBR rekent externe kostenstijging door in haar tarieven. In 2014 zijn als gevolg hiervan de tarieven gemiddeld met 1,5% verhoogd.
De tarieven van UBR ontwikkelen zich volgens de trend van de bovenstaande indexcijfers. Om een nul resultaat te behalen, moeten de integrale kostprijzen dezelfde trend volgen als de tarieven.
Groei van UBR is geen doel op zich, maar zal organisch groeien als gevolg van het vollediger aansluiten van Ministeries. Hierdoor hoeven de Ministeries minder in eigen beheer uit te voeren dan wel uit te besteden in de markt.