Samen met alle partners werken we aan de vier doelstellingen van deze kabinetsperiode:
-
1. Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt;
-
2. Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat;
-
3. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties;
-
4. Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren.
1.1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
In de sectorakkoorden hebben we afspraken gemaakt die moeten leiden tot uitdagender onderwijs voor alle leerlingen en studenten en onderwijs dat kan differentiëren, ook met betrekking tot achterstanden. Leerlingen moeten zo goed mogelijk worden uitgedaagd zich optimaal te ontwikkelen. Daarvoor zijn leraren nodig die kunnen inspelen op verschillen tussen leerlingen, die de talenten van leerlingen herkennen en benutten en prestaties van leerlingen zien en waarderen. In het kader van het plan van aanpak Toptalenten 2014–2018 werken ICLON en de Rijksuniversiteit Groningen tot in 2017 aan de uitwerking van een praktische aanpak voor differentiatie in de klas, waar alle leraren profijt van kunnen hebben. Ook kijken we hoe we meer maatwerk mogelijk kunnen maken. Een goed voorbeeld hiervan is de modernisering van de normen onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Door de nieuwe urennorm per opleiding is er veel ruimte voor maatwerk. Hierdoor kan iedere leerling een onderwijsprogramma op maat krijgen waarbij de onderwijstijdnorm niet langer een barrière vormt. Leerlingen in het vo (vmbo, havo, vwo) krijgen vanaf schooljaar 2015–2016 de vermelding cum laude op hun diploma indien ze gemiddeld een 8,0 of hoger halen. Belangrijk thema voor 2016 is de verbetering van de doorlopende leerlijn van het po naar het vo en van het vo naar het mbo, hbo of wo. In het mbo wordt in 2016 de uitvoering van de kwaliteitsplannen voortkomend uit de kwaliteitsafspraken nauwlettend gevolgd en betrokken bij de tussentijdse evaluatie in 2017. In deze plannen besteden we onder meer aandacht aan excellent vakmanschap. In het najaar zullen de resultaten van de monitor inzichtelijk worden. Met indicatoren die passen bij deze beleidsambitie monitoren we de voortgang op de doelstelling ook kwantitatief. Zo volgen we het aandeel leerlingen en studenten dat zich uitgedaagd voelt, het aandeel scholen dat aandacht heeft voor talentprogramma’s en het aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten.
Zorg voor kwetsbare jongeren staat hoog op de agenda. Zo willen we het aantal uitvallers verder verminderen. Daarom bereiden we in het mbo een wetsvoorstel voor waarin een aanmelddatum voor het mbo van 1 april voorafgaand aan het studiejaar wordt geïntroduceerd. Onderdeel van het wetsvoorstel is ook het registreren van deze aanmeldingen, om leerlingen die zich niet tijdig bij het mbo aanmelden alsnog te begeleiden ter voorkoming van schooluitval. Tevens wordt in dit wetsvoorstel een toelatingsrecht tot het mbo geïntroduceerd, evenals de mogelijkheid voor leerlingen om bij de mbo-opleiding van aanmelding een studiekeuzeadvies te vragen. Het streven is de wetswijziging per 1 januari 2017 van kracht te laten zijn. De regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC-functie) wordt verbreed om een sluitend regionaal vangnet voor voortijdig schoolverlaters en kwetsbare jongeren te creëren. Ook het aantal zittenblijvers willen we verminderen. In 2016 zal voor de tweede keer een regeling worden gepubliceerd op basis waarvan scholen in het vo subsidie kunnen aanvragen voor een zomerschool. Daarnaast worden ook alternatieven voor een zomerschool verkend. In het najaar 2015 zal het IBO Effectieve Leerroutes naar de Tweede Kamer worden verzonden. Op basis van de ervaringen met en de effecten van zomerscholen in 2015 en 2016 zal worden bepaald of de middelen die beschikbaar zijn voor de bestrijding van zittenblijven (structureel € 9 miljoen) vanaf 2017 worden toegevoegd aan de lumpsum of de prestatiebox.
Eind 2015 adviseert het Platform Onderwijs 2032 over een toekomstgericht curriculum voor het po en vo. Aan het Platform is een samenhangende visie en koersbepaling gevraagd over hoe leerlingen in het onderwijs moeten worden voorbereid op de toekomst. Welke kennis en vaardigheden zijn nodig voor het vervolgonderwijs en op de toekomstige arbeidsmarkt? Wat is nodig zodat leerlingen volwaardig kunnen participeren in een democratische samenleving? Welke bijdrage moet het onderwijs leveren aan talentontwikkeling en persoonsvorming? Nadrukkelijk zal worden gekeken naar vergelijkbare praktijken in andere landen, zowel binnen als buiten de EU. In 2016 begint de ontwerpfase. In deze fase vindt de vertaling plaats van het advies van het platform naar concrete kerndoelen en eindtermen. Wij willen ook in deze fase samen met leraren en schoolleiders optrekken.
De procedures om nieuwe scholen te beginnen sluiten niet meer aan bij de huidige maatschappelijke ontwikkelingen. Afgelopen juli is een brief naar de Tweede Kamer verzonden met het voorstel om artikel 23 van de Grondwet ruimer te interpreteren, zodat het starten van een school mogelijk is op basis van vernieuwende onderwijsconcepten en relatief nieuwe levensbeschouwingen. Eind 2016 zullen we een wetsvoorstel indienen om het eerste deel van het programma uit te voeren: het begrip «richting» schrappen uit een aantal onderwijswetten en een andere methode invoeren om te toetsen of een school levensvatbaar is en voor bekostiging in aanmerking komt.
Op het terrein van passend onderwijs worden de samenwerkingsverbanden vo, na de invoering van de wetgeving afgelopen jaar, ook verantwoordelijk voor lwoo-pro. Daarvoor ontvangen ze de budgetten voor lichte ondersteuning. In 2016 worden tevens de nieuwe profielen ingevoerd in de bovenbouw van het vmbo. Schoolbesturen maken daarvoor keuzes in hun beroepsgerichte onderwijsaanbod. Docenten in afdelingsvakken worden bijgeschoold in voor hen nieuwe thema's uit de nieuwe profielen. Vmbo-scholen gaan met mbo-instellingen en bedrijven aan de slag met de regionale inkleuring van hun onderwijsaanbod. Wij ondersteunen de invoering via een gericht programma bestaande uit onder andere regionale netwerkbijeenkomsten, voorbeeldmateriaal en het inzichtelijk maken van het scholingsaanbod.
In de samenleving en in het onderwijs leeft de behoefte aan herkenbaar mbo-onderwijs en aandacht voor de menselijke maat. Momenteel wordt bezien hoe wij dat kunnen faciliteren. Daarbij wordt gedacht aan de mogelijkheid dat mbo-instellingen zich om kunnen vormen naar een gemeenschap van mbo-colleges, met een college-directeur aan het hoofd van elk college. Hiermee willen wij het onderwijskundig leiderschap binnen een instelling versterken. In het najaar van 2015 sturen we hierover een brief naar de Tweede Kamer. Tevens zal in de brief worden ingegaan op het voornemen een samenwerkingsschool in het mbo te introduceren. Hiermee willen we het mogelijk maken dat twee of meer mbo-instellingen samen opleidingen of een cluster van opleidingen aanbieden, zonder dat daarvoor een fusie nodig is. In krimpregio’s bestaat bij mbo-instellingen de behoefte om meer samen te werken met andere mbo-instellingen. Ook in stedelijke regio’s is er een roep om meer mogelijkheden tot samenwerking. Zo wordt versnippering van het onderwijsaanbod voorkomen en zijn er meer mogelijkheden om tot een innovatief onderwijsaanbod te komen.
In 2016 zal worden beoordeeld of de hogescholen en universiteiten de ambities uit de prestatieafspraken op de terreinen onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en valorisatie hebben gerealiseerd. De Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek zal hierover een advies per instelling uitbrengen. Besluitvorming daarover vindt eveneens in 2016 plaats. De evaluatie van het experiment prestatieafspraken en prestatiebekostiging hoger onderwijs is een belangrijke basis voor de vormgeving van de nieuw te maken kwaliteitsafspraken. Volgend jaar zal een start gemaakt worden met die evaluatie.
Verder wordt in 2016 voor het hoger onderwijs een start gemaakt met de uitvoering van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs 2015–2025 «De waarde(n) van weten». De agenda geeft de koers aan voor het hoger onderwijs voor de komende 10 jaar en staat in het teken van het leveren van een zichtbare impuls aan de kwaliteit van het hoger onderwijs en het onderwijs gerelateerd onderzoek met de middelen die voortkomen uit het studievoorschot. De strategische agenda richt zich op de vraag wat veranderingen in de wereld en in onze samenleving betekenen voor het hoger onderwijs. Een hogeschool of universiteit is een zelfstandige waardengemeenschap die, in verbinding met de maatschappij, getalenteerde jonge mensen in staat stelt om zich te ontwikkelen en persoonlijk te vormen. Het is belangrijk dat studenten zowel kennis en vaardigheden ontwikkelen als dat zij leren om te reflecteren en kritisch te denken, niet alleen over maatschappelijke en wetenschappelijke thema’s, maar ook over wat voor samenleving we willen en vanuit welke waarden we keuzes maken. Om dit te kunnen realiseren hebben we drie thema’s benoemd: onderwijs van wereldformaat, toegankelijkheid, talentonwikkeling en diversiteit, én verbinding met de samenleving. Het kabinet zet in op kleinschalig en intensief onderwijs, talentprogramma’s, onderwijs-gerelateerd onderzoek, en studiefaciliteiten en digitalisering. Ook willen we de samenwerking in de regio verbeteren ten behoeve van een betere doorstroom in het onderwijs en aansluiting op de arbeidsmarkt. De opbrengsten van het studievoorschot komen beschikbaar vanaf 2018. Vooruitlopend hierop is voor de jaren 2015 tot en met 2017 afgesproken met de universiteiten en hogescholen dat zij zelf jaarlijks een voorinvestering doen van € 200 miljoen.
1.2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
Leraren leveren een belangrijke bijdrage aan de school- en onderwijsontwikkeling. In de Lerarenagenda is aangegeven hoe wij de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de lerarenopleidingen willen verhogen. Ook willen wij zittende leraren, zowel starters áls ervaren docenten, in staat stellen zich continu te professionaliseren. De Inspectie van het Onderwijs geeft in het Onderwijsverslag aan dat er een directe relatie is tussen het beheersen van differentiatievaardigheden en de onderwijskwaliteit. We streven er daarom naar dat alle leraren in het po en vo de algemeen didactische en differentiatievaardigheden beheersen. De aanpak om de masterambitie te realiseren zal vergelijkbaar zijn met 2015: we trekken nieuwe doelgroepen aan, we stimuleren een grotere instroom van nieuwe leraren met een masteropleiding en we verhogen het opleidingsniveau van de zittende leraren. Het is aan de leraren en scholen zelf om gebruik te maken van deze instrumenten. Daarom wordt tegelijkertijd gewerkt aan de randvoorwaarden, zoals de kwaliteit van het personeelsbeleid en kennis- en informatie-uitwisseling. Hierbij willen we meerdere bestuurslagen betrekken. Met gemeenten, provincies en (grote) schoolbesturen treden wij in gesprek over regionale behoeften, knelpunten en goede voorbeelden.
Om deze professionalisering van leraren bij te houden wordt in 2016 het wettelijk kader afgerond om van het huidige vrijwillige register een verplicht lerarenregister te maken. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de leraren. Het zijn immers de leraren zelf die via het register vastleggen aan welke eisen een goede leraar moet voldoen. De Onderwijscoöperatie (OC) neemt de organisatie achter het register voor haar rekening. Zij stelt bijvoorbeeld leraren in staat om met elkaar te werken aan de eerste sets herregistratiecriteria en aan de eisen voor het valideren van professionaliseringsaanbod. Daarnaast organiseert de OC implementatieprojecten op scholen. Deze projecten zijn bedoeld om op schoolniveau inzichten op te leveren die kunnen worden gebruikt voor de landelijke invoering van het verplichte register in 2017. Het wetsvoorstel zelf wordt in 2016 in overleg met de betrokken partijen verder uitgewerkt. Daarmee wordt de basis gelegd voor de administratieve en informatiekundige aspecten van het register. Verder werken we in 2016 aan het vergroten van het aantal vrijwillig registreerde leraren. We streven ernaar dat in 2017 alle leraren zijn geregistreerd in het register. In het najaar van 2015 komen we met een plan van aanpak om onbevoegdheid tegen te gaan. In 2016 nemen we de uitwerking hiervan ter hand met de sector.
Ook wat betreft schoolleiders zetten we in op professionalisering. In het po is de registratie in het schoolleidersregister po in volle gang. Vanaf 1 januari 2016 start er een soortgelijk schoolleidersregister voor het vo en een stichting die het register beheert. Vanaf dan kunnen ook schoolleiders in het vo zich registreren en hun professionaliseringsactiviteiten bijhouden en zichtbaar maken. Schoolleiders worden door hun bestuur gestimuleerd en gefaciliteerd om te werken aan hun bekwaamheid en professionele ontwikkeling. Scholen hebben en gebruiken een degelijk inwerk- en begeleidingsprogramma voor startende schoolleiders dat onderdeel uitmaakt van het strategisch personeelsbeleid. We verwachten van besturen dat ze inzetten op het vergroten van de bekwaamheid van schoolleiders op het gebied van strategisch personeelsbeleid.
Met de extra middelen uit de invoering van het studievoorschot is het mogelijk om circa 4.000 extra docenten aan te nemen in het hoger onderwijs. Deze extra docenten zijn bedoeld om het hoger onderwijs intensiever en kleinschalig te maken, talentprogramma's te faciliteren en om de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek te versterken. Ook maakt dit het mogelijk meer aandacht te besteden aan bildung, het bevorderen van reflectie en het stimuleren van een ondernemende houding. Dit is van belang voor de kwaliteit, toegankelijkheid en doorstroom van het stelsel. Voor hogescholen en universiteiten is de belangrijkste opdracht vanuit een toekomstgericht personeels- en onderwijsbeleid te blijven werken aan permanente professionalisering van docenten en het scholen van bekwame onderwijsleiders. Om dit te stimuleren worden er bovendien Comenius-beurzen voor docenten en onderwijsleiders ontwikkeld gericht op onderwijsvernieuwing. Aan de universiteiten wordt gevraagd meer waardering te geven aan onderwijs en kennisbenutting door maatschappelijke en economische valorisatie. Daarbij vragen we expliciet aandacht te geven aan het bevorderen van differentiatie van carrières van docenten en onderzoekers. Voor hogescholen geldt dat er meer kwalitatief goede lectoren en onderzoekers moeten komen die stevig verbonden zijn met de beroepspraktijk en het beroepsonderwijs.
1.3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Onze doelstelling is te komen tot een duurzame onderwijsverbetering. We willen dat steeds meer scholen op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoren en ook vaker opbrengstgericht werken. Een sectorbrede verbeteraanpak, een cyclus van kwaliteitszorg en een periodieke zelfevaluatie helpen schoolbesturen te komen tot gerichte verbeteracties. Daarbij is het belangrijk een koppeling te leggen tussen de ambities op het gebied van onderwijs, het personeelsbeleid en het financieel beleid. Bovendien kunnen scholen «als kritische vrienden» veel van elkaar leren. Het project «Q voor besturen» (gecoördineerd door de PO-raad) en Vensters PO/VO zullen hen ook komend jaar hierbij helpen. Wijzelf werken in 2016 aan een wetsvoorstel voor de vereenvoudiging van de bekostiging in het po en vo. Met een vereenvoudigd bekostigingsmodel wordt de opbouw van de lumpsum transparanter. Scholen kunnen hierdoor bijvoorbeeld eenvoudiger hun meerjarige inkomsten ramen. Het is verder van belang dat relevante gegevens over scholen openbaar beschikbaar, goed vindbaar en bruikbaar zijn voor ouders, leerlingen en andere betrokkenen. Dat is nu nog onvoldoende het geval. Daarom zetten we de komende periode in op meer transparantie in het onderwijs.
In het mbo wordt met de kwaliteitsafspraken een extra kwaliteitsverbetering bevorderd door instellingen te stimuleren op maat te investeren in hun onderwijs en hun onderwijsopbrengsten te verhogen. De komende jaren worden extra middelen (investeringsbudget en resultaatafhankelijk budget) ter beschikking gesteld en wordt systematisch informatie over de resultaten van individuele instellingen gepubliceerd. In het hoger onderwijs staat het jaar 2016 in het teken van een nieuw accreditatiestelsel. Uit de evaluaties in 2013 bleek dat het huidige stelsel in de kern goed functioneert, maar er zijn ook knelpunten. Met het stelsel worden bijvoorbeeld hoge administratieve lasten ervaren. Afgelopen juni hebben we in een brief aan de Tweede Kamer de contouren geschetst van het accreditatiestelsel dat we willen doorontwikkelen. Daarvoor is een wetswijziging nodig die volgend jaar aan de Raad van State en de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Instellingen kunnen zich in 2016 voorbereiden op de pilot in 2017 met instellingsaccreditatie. Opleidingsevaluatie blijft de kern van het nieuwe stelsel.
1.4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Het jaar 2016 staat in het licht van «werk in uitvoering». We werken verder aan de maatregelen uit de brief «Ruim baan voor vakmanschap» waarmee we ruimte aan instellingen geven om onderwijs innovatief, op de regio gericht en kleinschalig te organiseren. Het experiment «cross overs» wil de flexibilisering van het mbo vergroten door meer ruimte te geven aan samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven op regionaal niveau. Gezamenlijk stellen zij een cross-sectorale kwalificatie samen waarmee sneller ingespeeld kan worden op cross-sectorale beroepen en innovatie. Innovatie is ook de reden voor de herziening van de kwalificatiestructuur. Het wetsvoorstel dat voorligt bij het parlement heeft als beoogde inwerkingtredingsdatum 1 augustus 2016. Instellingen zullen worden ondersteund bij de invoering en de benodigde aanpassing van processen en ICT-systemen.
In 2016 worden de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s ingevoerd in het vmbo. Met deze examenprogramma’s kan flexibel worden ingespeeld op veranderingen in het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt. Nieuwe beroepsgerichte keuzevakken kunnen binnen een jaar worden aangemeld, ontwikkeld, getoetst aan kwaliteitscriteria en geregistreerd, om vervolgens aan leerlingen aangeboden te kunnen worden. Hierbij is het uitgangspunt dat een vo-school bij het ontwikkelen van een beroepsgericht keuzevak het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt betrekt.
Met het Regionaal Investeringsfonds mbo zijn inmiddels vele projecten in gang gezet om innovatieve samenwerking in het beroepsonderwijs en daarmee een betere aansluiting van het onderwijs op de praktijk te bereiken. Meer dan 600 bedrijven, ruim 50 mbo-instellingen en regionale overheden investeren gezamenlijk in innovatief onderwijs. Op basis van de ervaringen wordt de regeling per 2016 aangepast. Voor onderwijsinstellingen is het vanaf schooljaar 2015–2016 ook mogelijk om een gecombineerde leerweg bol-bbl aan te bieden. Tijdens het experiment krijgen studenten eerst les op school (bol) en gaan ze in het tweede deel van de opleiding voornamelijk aan de slag in een leerbedrijf (bbl). Onderzocht wordt of dit de kwaliteit en toegankelijkheid van het beroepsonderwijs en/of de aansluiting op de arbeidsmarkt verbetert.
De uitvoering van het Techniekpact is in volle gang en loopt tot en met 2020. Alle partijen – sociale partners, het onderwijs, de regio’s en de overheid – werken gezamenlijk aan de realisatie van de 22 maatregelen uit het pact. Doel is om voldoende vakbekwame technici op te leiden en te behouden. Het beroepsgerichte examenprogramma van de vijf technische profielen in het vmbo zal worden ingevoerd, evenals het nieuwe vak Informatietechnologie voor vmbo-g/tl leerlingen. Voor diezelfde groep leerlingen zal geëxperimenteerd gaan worden met een nieuw examenvak, namelijk Technologie & Toepassing. In 2016 zal de regionale aanpak verder verfijnd worden. De kracht van de uitvoering van het Techniekpact ligt in de regio. Door maatwerk per technische sector en/of regio kan ingespeeld worden op specifieke arbeidsmarktvraagstukken.
Met de bewindslieden van VWS werken we, tot slot, aan een Zorgpact om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in de zorg te verbeteren. Daarvoor willen we een goede regionale samenwerking stimuleren tussen de zorgsector, het mbo en hbo, en de overheid. Zo kunnen we huidige en toekomstige werknemers zo goed mogelijk voorbereiden op de zorg van de toekomst.