De groei van welvaart is alleen duurzaam als in de behoeftes van de huidige generatie wordt voorzien zonder het vermogen van toekomstige generaties aan te tasten om in hun behoeftes te voorzien. Bij de kabinetsinzet om het Nederlandse groeivermogen te versterken is duurzaamheid een belangrijke randvoorwaarde. Prangende beleidsvelden zijn landbouw en energie. Dit gaat bijvoorbeeld over een transitie naar een integraal duurzaam voedselbeleid en een duurzame energievoorziening. Dit zijn wereldwijde maatschappelijke uitdagingen waar Nederland een wezenlijke bijdrage kan en moet leveren.
4.1 Een duurzame en economisch gezonde agrovoedselketen
Alle schakels in de voedselketen (tot en met de consument), maatschappelijke organisaties en instellingen zijn nodig om te komen tot een ecologisch houdbaar en robuust voedselsysteem, dat voorziet in voldoende, veilig, gezond en duurzaam geproduceerd voedsel, bereikbaar voor iedereen. De voedselagenda van het kabinet zal hier in 2017 verdere invulling aan geven. Het kabinet wil aansluiten op ontwikkelingen en initiatieven in de samenleving om de doelen van deze voedselagenda te realiseren. De agrarische sector, die circa 60% van de oppervlakte van Nederland in gebruik heeft, neemt hierbij een belangrijke rol in: de landbouw kan door meer geavanceerde productiemethoden en door zijn bijdrage aan de circulaire economie (voorkomen van voedselverliezen en -verspilling en door hergebruik van waardevolle mineralen uit dierlijke mest) een belangrijke stimulans bieden voor de bescherming en het herstel van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit.
Het voedselsysteem moet robuust genoeg zijn om schokken op te vangen en te blijven functioneren onder verschillende omstandigheden. Geopolitieke spanningen, maar ook klimaatverandering, afnemende biodiversiteit en milieuverontreiniging maken het allesbehalve zeker dat blijvend aan de stijgende vraag naar voedsel kan worden voldaan. Het kabinet wil zich inzetten voor een transitie naar een voedselsysteem dat niet bijdraagt aan klimaatverandering maar deze juist helpt op te lossen. En dat niet leidt tot teruglopende biodiversiteit, ontbossing en uitputting van natuurlijke hulpbronnen op het land en in zee, maar juist de draagkracht van de aarde versterkt. Veranderende consumptiepatronen en leefgewoonten veroorzaken in toenemende mate volksgezondheidsrisico’s, zoals obesitas en daaraan gerelateerde welvaartsziekten. Het voedselsysteem moet helpen om de volksgezondheid te versterken en daarmee de maatschappelijk kosten die hiermee gepaard gaan te verminderen. Dit betreft mondiale opgaven, met een belangrijke Europese dimensie, die daarom ook binnen de EU en internationaal een stevige inzet vereisen. De voedselagenda richt zich het komende jaar prioritair op drie thema’s: «jong leren eten», transparantie en innovatie in de voedselketen.
De afgelopen kabinetsperiode is de sector met hulp van de overheid een succesvol pad ingeslagen om de landbouw duurzamer te maken. Zo is het antibioticagebruik bij dieren in de vier grote veehouderijsectoren (kalveren, varkens, pluimvee en melkvee) de afgelopen kabinetsperiode verder gereduceerd. Tussen 2009–2015 is een totale reductie bereikt van 58,4%. Deze reductie heeft in de periode 2009–2014 bovendien geleid tot een daling in resistentie tegen antibiotica bij kalveren (26%), varkens (22%) en pluimvee (8%). Ook heeft er verduurzaming van de vleesproductie en -consumptie plaats gevonden. Op het gebied van dierenwelzijn zijn resultaten geboekt voor wat betreft het verbod op wilde dieren in circussen, weidegang van koeien, het wettelijk vastleggen van de positieflijst zoogdieren (huisdierenlijst), de invoering van groepshuisvesting van zeugen en een nieuw stelsel voor vergunningverlening van dierproeven. In 2017 zal het actieprogramma gewasbescherming naar aanleiding van de nota «Gezonde groei, duurzame oogst» uitgevoerd worden.
Op 1 januari 2017 wordt een stelsel van fosfaatrechten voor de melkveehouderij ingevoerd. Dat moet ervoor zorgen dat de fosfaatproductie, die voornamelijk is gestegen door het vervallen van de Europese melkquotering weer onder het nationale plafond wordt gebracht. Dat is een belangrijke voorwaarde om derogatie van de Nitraatrichtlijn, waarmee milieukundig verantwoord meer dierlijke mest in de landbouw mag worden gebruikt, te kunnen behouden. Vanaf 2017 mogen melkveehouders alleen fosfaat produceren, dus alleen melkvee houden, als zij over voldoende rechten beschikken. Daarnaast wordt er onderhandeld over een zesde actieprogramma op basis van de evaluatie meststoffenwetgeving.
Het kabinet beraadt zich op maatregelen naar aanleiding van de publicatie van onderzoeken («Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» en «Emissies van endotoxinen uit de veehouderij») waarin mogelijke verbanden zijn gevonden tussen het wonen in de omgeving van veehouderijen en de gezondheid. De problematiek van emissies, zoals geschetst in deze onderzoeken, vraagt om een gezamenlijke aanpak van ministeries, medeoverheden, de sector en overige betrokkenen.
Daarnaast zal het kabinet het eerder aangekondigde wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid verder in gang zetten zodat provincies in de toekomst over optimale mogelijkheden beschikken om te kunnen sturen op dieraantallen in zowel het belang van de kwaliteit van de leefomgeving als in het belang van volksgezondheid. Het wetsvoorstel zal naar verwachting eind 2016, na advisering van de Raad van State aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
4.2 Duurzame, betaalbare en betrouwbare energievoorziening
Een van de belangrijkste opgaven om aan de klimaatdoelstellingen te voldoen waaraan het kabinet zich heeft gecommitteerd, is het verduurzamen van de energievoorziening in Nederland. Het lange-termijnstreven is om in internationaal verband een CO2-arme energievoorziening te bereiken die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Hierbij staat het sturen op CO2-reductie centraal, naast het verzilveren van economische kansen die die energietransitie biedt en de integratie van energie in het ruimtelijk beleid. Na de energiedialoog zal een energieagenda de langere termijn specifiek voor de transitiepaden per energiefunctionaliteit benoemen. Doel van de Energieagenda is een kader voor het energiebeleid na 2023, waarbij helder wordt gemaakt welke stappen de komende jaren moeten worden gezet om richting 2030 en daarna concrete resultaten te bereiken. Ook wordt aangegeven op welke manier, en op welke terreinen, de dialoog wordt voortgezet. In 2017 zal gestart worden met de uitvoering van de acties uit de Energieagenda.
Stevige invloed op Europese voorstellen klimaat- en energiedoelen en Energie Unie
De randvoorwaarden voor de energie transitie in Nederland en Europa worden in hoge mate bepaald door EU wetgevende voorstellen en de 2030 klimaat- en energiedoelen. Dat vraagt om een stevige inzet op de totstandkoming van de relevante Europese wetgeving en de nationale vertaling ervan. In Europees verband zullen verder de speerpunten van het afgelopen Nederlandse Voorzitterschap van de EU op het gebied van regionale samenwerking tussen lidstaten, zoals de samenwerking op de Noordzee, en het versterken van de interne energiemarkt worden voortgezet.
Verdere uitvoering van het Energieakkoord
De evaluatie van de Warmtewet – die begin 2016 is afgerond – heeft bouwstenen opgeleverd voor een vernieuwde Warmtewet. Daarnaast zal in 2017 opnieuw een tender Wind op Zee plaatsvinden en wordt de innovatiekavel voor Wind op Zee aanbesteed. Tenslotte krijgen de afspraken over energiebesparing in 2017 verder vorm. Voor energiebesparing in de gebouwde omgeving wordt een energiebesparingsverplichting of een vergelijkbaar systeem uitgewerkt. Voor energiebesparing in de energie-intensieve industrie worden één-op-één afspraken met individuele bedrijven afgesloten en worden de besparingsnormen in de Energie-investeringsaftrek (EIA) verruimd ten gunste van industriële bedrijven. Met de SDE+ werd in 2016, met een verplichting voor de reguliere SDE+ projecten van € 9 mld en een reservering van € 10 mld voor de eerste twee tenders Wind op Zee, een stevige impuls gegeven aan het bereiken van de doelstellingen uit het Energieakkoord.
4.3 Natuur
Met het Natuurpact, de Rijksnatuurvisie en bijbehorende maatschappelijke uitvoeringsagenda en met de invoering van de nieuwe wet Natuurbescherming wordt uitvoering gegeven aan het natuurbeleid. De maatregelen uit de Natura 2000-beheerplannen, waarvan sommigen al jaren geleden gestart zijn, en de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland hebben effect gehad. Het gaat gemiddeld genomen weer beter met de plant- en diersoorten in Nederland. Maar het herstel is beperkt en er zijn soortgroepen en leefgebieden waar de achteruitgang nog niet is gestopt. Natuurherstel vraagt om een lange adem. In de komende jaren zullen provincies en gemeenten, in lijn met de decentralisatie, samen met natuurorganisaties blijven investeren in de uitvoering van deze maatregelen. Belangrijk is daarbij om natuurbescherming te verankeren in andere sectoren zoals landbouw, water, infrastructuur en bouw en stedelijke beleid. Instrumenten hiervoor zijn het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, de Kaderrichtlijn Water, hoogwater-bescherming, grote projecten zoals Marker Wadden en Nationale Parken en het stimuleren van groene daken en tuininrichting in steden.
In januari 2016 is een effectiever en efficiënter nieuw collectief stelsel voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer gestart. Hierin ondersteunen Rijk en provincies vernieuwende initiatieven.
Op andere vlakken moeten overheden zélf initiatief blijven nemen. Zo heeft Nederland zich verplicht aan internationale verdragen voor natuur en biodiversiteit, waarbij we onder de koepel van de Conventie Biologische Diversiteit (CBD) inzetten op een aantal essentiële doelen, zoals behoud van gezonde, natuurlijke systemen als basis voor biodiversiteit, herstel van flora en fauna van oceanen en het veiligstellen van migratieroutes van trekvogels. Investeren in natuur draagt ook bij aan een betere verdeling van welvaart en welzijn. Nederland neemt daarin zijn verantwoordelijkheid. Een goed voorbeeld is wildlife crime. Nederland toont zich actief in de alliantie van landen tegen wildlife crime, zet in op actie in Europees verband en neemt waar nodig en mogelijk maatregelen op nationaal niveau. Als belangrijkste instrument wordt de CITES-regelgeving ingezet die is vastgelegd in Europese verordeningen.2
4.4 Circulaire economie
Circulaire economie biedt veel potentie om bij te dragen aan de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Nederland heeft een goede uitgangspositie op het gebied van recycling, slim materiaal gebruik en energietechnologie. De overheid kan een rol spelen om nieuwe verdienmodellen die aan de circulaire economie een bijdrage leveren, mogelijk te maken. In het najaar van 2016 brengt het kabinet het Rijksbrede programma circulaire economie uit. 2017 staat in het teken van het uitvoeren van de acties uit dit programma.
4.5 Mededinging en duurzaamheid
Er wordt steeds vaker een beroep gedaan op bedrijven en sectoren om zelf initiatieven te ontplooien als het gaat om maatschappelijke thema’s als bijvoorbeeld duurzaamheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen, dierenwelzijn en volksgezondheid. Daardoor komt regelmatig de vraag aan de orde in hoeverre dit soort afspraken kunnen worden gemaakt binnen de kaders van het Nederlandse en Europese mededingingsrecht. In 2016 heeft het kabinet de beleidsregel duurzaamheid en mededinging aangepast en andere maatregelen aangekondigd die meer duidelijkheid moeten bieden aan ondernemers. Het kabinet dient in 2017 een wetsvoorstel in waarmee meer ruimte wordt geboden voor afspraken die duurzaamheid verbeteren.