Base description which applies to whole site

5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten

5.2.1 Inleiding en leeswijzer

Dit hoofdstuk beschrijft hoe de koopkracht zich naar verwachting ontwikkelt in 2025 en welke beleidsmatige veranderingen de koopkracht beïnvloeden.

Dit kabinet wil kwetsbare groepen en werkende middeninkomens ondersteunen met een evenwichtig koopkrachtpakket. Daarmee geeft het kabinet invulling aan een aantal doelen van het hoofdlijnenakkoord: het niet laten oplopen van armoede en kinderarmoede ten opzichte van 2024, het inzetten van middelen zodat werkende middeninkomens er op vooruit gaan, het verlagen van de marginale druk en de wens om het belastingstelsel begrijpelijker te maken. Dit komt tot uitdrukking in het koopkrachtbeeld voor 2025.

Leeswijzer

Paragraaf 5.2.2 geeft een korte toelichting op het concept koopkracht en de koopkrachtramingen van SZW. Paragrafen 5.2.3 en 5.2.4 gaan in op de belangrijkste beleidsmatige en niet-beleidsmatige ontwikkelingen die relevant zijn voor de koopkrachtontwikkeling in 2025. Paragrafen 5.2.5 en 5.2.6 beschrijven het verwachte koopkrachtbeeld voor 2025 en de verwachte ontwikkeling van de armoedecijfers. Paragraaf 5.2.7 gaat in op de financiële prikkels bij werkaanvaarding. Paragraaf 5.2.8 gaat in op twee moties en toezeggingen waarmee het kabinet rekening heeft gehouden bij de besluitvorming en die hiermee zijn afgedaan. Paragraaf 5.2.9 geeft een overzicht van de afzonderlijke beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2025. Paragraaf 5.2.10 gaat tot slot in op de belangrijkste maatregelen voor Caribisch Nederland.

5.2.2 Koopkracht en de koopkrachtramingen van SZW

Koopkracht gaat over het inkomen dat huishoudens overhouden na het betalen van belastingen en premies en na het ontvangen van toeslagen. Dit wordt ook wel het besteedbaar inkomen genoemd. Koopkrachtcijfers tonen doorgaans de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen in een bepaald jaar ten opzichte van het voorgaande jaar. Daarbij wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van lonen, uitkeringen en pensioenen, de effecten van beleid en de ontwikkeling van prijzen (inflatie). Als de koopkrachtontwikkeling gelijk is aan 0, zijn huishoudens in staat om het bestedingspatroon van het voorgaande jaar te handhaven. Bij een positieve koopkrachtontwikkeling kunnen huishoudens juist meer uitgeven.

Het Ministerie van SZW maakt – net als het Centraal Planbureau – ramingen van de koopkracht. Deze koopkrachtramingen zijn niet bedoeld om de veranderingen in de portemonnee van individuele huishoudens te voorspellen, maar bedoeld om inzicht te geven in de effecten van (voorgenomen) beleid. De ramingen zijn gebaseerd op de aanname dat er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens. Dit wordt ook wel statische koopkracht genoemd. In de praktijk kunnen levensgebeurtenissen sterk bepalend zijn voor de koopkrachtontwikkeling van individuele huishoudens, vaak bepalender dan overheidsbeleid. Denk hierbij aan verhuizen, samen gaan wonen of uit elkaar gaan, het krijgen van kinderen, of het vinden of verliezen van een baan. Het is echter onmogelijk om deze ontwikkelingen vooraf goed in te schatten, en bovendien verschillen ze sterk tussen huishoudens. Daarom worden ze niet meegenomen in koopkracht­ramingen. Als gevolg daarvan bieden de ramingen vooral inzicht in de verdelingseffecten van overheidsbeleid.

De koopkrachtramingen van SZW worden gemaakt met behulp van een microsimulatiemodel. Dit model werkt met een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Samen geven zij een betrouwbaar beeld van alle huishoudens in Nederland. In de berekeningen worden alle verschillende componenten van het inkomen meegenomen, namelijk inkomen uit arbeid, inkomen uit onderneming, uitkeringen, toeslagen, pensioen, inkomen uit vermogen en eigen woning, aanmerkelijk belang en eventueel ontvangen alimentatie.6

5.2.3 Belangrijkste niet-beleidsmatige ontwikkelingen voor de koopkracht

Deze paragraaf geeft een overzicht van de belangrijkste niet-beleidsmatige ontwikkelingen die invloed hebben op de geraamde koopkrachtontwikkeling voor 2025. Het gaat hier om verwachte ontwikkelingen, omdat voor de meeste factoren pas achteraf definitief kan worden vastgesteld hoe ze zich hebben ontwikkeld. De belangrijkste verwachte ontwikkelingen zijn:

  • De gemiddelde cao-loonstijging bij bedrijven van 4,3%.

  • De stijging van het minimumloon met 5,4%. Door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen.

  • De stijging van de consumentenprijzen (inflatie, cpi) met 3,2%.

  • De indexatie van de parameters in het belastingstelsel (zoals schijfgrenzen en de hoogte van heffingskortingen) met de tabelcorrectiefactor van 1,2%.

  • De gemiddelde indexatie van de aanvullende pensioenen met 3,1%.

  • De stijging van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.747 naar € 1.868.7

5.2.4 Belangrijkste nieuwe beleidsmatige maatregelen voor de koopkracht

Deze paragraaf geeft een overzicht van de belangrijkste beleidsmatige ontwikkelingen die invloed hebben op de geraamde koopkrachtontwikkeling voor 2025. De opsomming in deze paragraaf beperkt zich tot nieuwe maatregelen die nog niet eerder zijn aangekondigd. De laatste paragraaf van dit koopkrachthoofdstuk gaat uitgebreider in op afzonderlijke koopkrachtrelevante maatregelen, en gaat daarbij ook in op een aantal maatregelen die al wel eerder zijn aangekondigd of waarover besluitvorming reeds heeft plaatsgevonden. De belangrijkste nieuwe beleidsmatige maatregelen zijn:

  • Lastenverlichting via de inkomstenbelasting. De huidige eerste schijf in de inkomstenbelasting wordt opgesplitst in twee schijven. Het tarief in de nieuwe eerste schijf wordt 35,82%. Om het tarief extra kunnen verlagen, wordt het tarief in de (nieuwe) tweede schijf licht verhoogd naar 37,48%.

  • Aanpassing van de algemene heffingskorting (AHK). De AHK wordt verlaagd met € 335 per jaar. Daarnaast wordt het afbouwpunt verhoogd naar minimumloonniveau.

  • De verhoging van het kindgebonden budget (WKB) met maximaal € 184 per kind per jaar.8

  • De intensivering van de huurtoeslag. Vanaf 2026 wordt de huurtoeslag vereenvoudigd en verhoogd. De eerste stappen voor vereenvoudiging worden gezet in 2025, waardoor een deel van de huishoudens met huurtoeslag een hogere toeslag ontvangt.

  • Het bevriezen van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstand in de jaren 2025-2027. Als gevolg hiervan daalt de bijstand niet in deze jaren.

5.2.5 Algemeen koopkrachtbeeld

Deze paragraaf geeft een toelichting op het verwachte koopkrachtbeeld voor 2025. Dit gebeurt aan de hand van de boxplot (figuur 8) en een tabel met de koopkrachtontwikkeling voor een aantal voorbeeldhuishoudens (tabel 132).

De boxplot toont de koopkrachtontwikkeling voor alle huishoudens, en voor verschillende huishoudgroepen afzonderlijk. In de boxplot zijn vier uitsplitsingen gemaakt op basis van verschillende kenmerken: inkomen (in vijf groepen van 20%), inkomensbron (werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden), huishoudsamenstelling (tweeverdieners, alleenstaanden en alleenverdieners) en de aanwezigheid van kinderen (huishoudens met en zonder kinderen).

De boxplot laat steeds de mediane koopkrachtontwikkeling zien, ofwel de koopkrachtontwikkeling van het middelste huishouden. Dat betekent dat de helft van de huishoudens een hogere koopkrachtontwikkeling heeft dan de mediaan, en de helft van de huishoudens een lagere koopkracht­ontwikkeling. In 2025 komt de mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens uit op +0,7%. Dat betekent dus dat de helft van de huishoudens er meer dan 0,7% op vooruitgaat.

De boxplot geeft ook de spreiding van de koopkrachtontwikkeling binnen de verschillende groepen. Hiervoor toont de figuur het 25e en 75e percentiel. Dat zijn de waarden die horen bij de uiteinden van de blauwe balkjes. Het 25e percentiel betekent dat een kwart van de huishoudens een lagere koopkrachtontwikkeling heeft dan de bijbehorende waarde, en driekwart van de huishoudens een hogere koopkrachtontwikkeling. In 2025 komen het 25e en 75e percentiel uit op +0,2% en +1,1%. Dat betekent dat de koopkracht­ontwikkeling bij de helft van alle huishoudens tussen +0,2% en +1,1% ligt. Tot slot toont de boxplot het 5e en 95e percentiel. Dat zijn de uiteinden van de horizontale lijntjes. De waarden die horen bij deze uiteinden geven aan tussen welke waarden de koopkracht van 90 procent van de huishoudens zich ontwikkelt. Deze waarden staan symbool voor de hoogste en laagste koopkrachtontwikkeling in dat jaar. De boxplot laat zien dat de koopkracht van 90 procent van de huishoudens in 2025 naar verwachting tussen ‒ 1,1% en +1,7% ligt.

Figuur 8 Boxplot verwachte koopkrachtontwikkeling 2025

Figuur 8 toont een boxplot met de verwachte koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen huishoudens in 2025. De mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens komt in 2025 naar verwachting uit op +0,7%.

De boxplot geeft goed inzicht in de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in de samenleving en de spreiding binnen die groepen, maar is moeilijk te relateren aan concrete huishoudtypen. Daarom toont tabel 132 de koopkrachtontwikkeling van een aantal voorbeeldhuishoudens. Dit zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen, zoals minimumloonverdieners, huishoudens met bijstand, alleenstaande ouders of AOW’ers zonder aanvullend pensioen. Hoewel er in de praktijk weinig huishoudens zijn die exact overeenkomen met de gehanteerde aannames achter de getoonde voorbeeldhuishoudens, zijn de voorbeelden wel representatief voor een groep soortgelijke huishoudens.9

In het kader van representativiteit zijn de berekeningen voor de koopkracht­ontwikkeling van voorbeeldhuishoudens in principe gebaseerd op generieke (inkomens)regelingen, waarop alle vergelijkbare huishoudens aanspraak kunnen maken. Denk daarbij aan de belastingtarieven en heffingskortingen in de inkomstenbelasting, en regelingen zoals de zorgtoeslag, kinderbijslag of het kindgebonden budget.10 Regelingen waarvan niet duidelijk is of vergelijkbare huishoudens er aanspraak op kunnen maken (of in welke mate), zijn niet meegenomen. Denk daarbij aan de kinderopvangtoeslag (niet alle huishoudens met kinderen maken gebruik van kinderopvang, en voor zover ze dat wel doen niet in dezelfde mate), de hypotheekrenteaftrek (niet alle huishoudens hebben een koopwoning, en voor zover ze dat wel hebben verschilt de rente die kan worden opgevoerd als aftrekpost) of de huurtoeslag (niet alle huishoudens hebben een huurwoning, en voor zover ze die wel hebben verschilt de huurhoogte).11

Tabel 132 Verwachte koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens 2025

Werkenden

 

Alleenverdiener met kinderen

 

modaal

1,2%

2 x modaal

0,4%

  

Tweeverdieners

 

modaal + ½ x modaal met kinderen

0,8%

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

0,6%

2½ x modaal + modaal met kinderen

0,9%

modaal + modaal zonder kinderen

1,2%

2 x modaal + modaal zonder kinderen

1,0%

  

Alleenstaande

 

minimumloon

1,1%

modaal

1,2%

2 x modaal

0,8%

  

Alleenstaande ouder

 

minimumloon

1,0%

modaal

0,3%

  

Niet-werkenden

 

Sociale minima

 

paar met kinderen

1,0%

alleenstaande

1,3%

alleenstaande ouder

0,0%

  

AOW (alleenstaand)

 

(alleen) AOW

0,6%

AOW +10000

1,2%

  

AOW (paar)

 

(alleen) AOW

1,3%

AOW +10000

1,0%

AOW +30000

0,7%

5.2.6 Verwachte ontwikkeling armoedecijfers

Deze paragraaf geeft een toelichting op de verwachte ontwikkeling van de (kinder)armoedecijfers in 2025. Het kabinet streeft ernaar om de (kinder)armoede niet op te laten lopen ten opzichte van het referentiejaar 2024. Tabel 133 toont de verwachte ontwikkeling van de (kinder)armoedecijfers in 2024 en 2025 volgens de armoededefinitie van het SCP, het zogenoemde niet-veel-maar-toereikend budget.12 De tabel laat zien dat het streefcijfer van het kabinet naar verwachting wordt behaald.

Tabel 133 Verwachte ontwikkeling (kinder)armoedecijfers
 

2024 (streefcijfer)

2025

Aandeel personen in armoede

4,5%

4,4%

Aandeel kinderen in armoede

4,7%

4,7%

5.2.7 Financiële prikkels bij werkaanvaarding of meer uren werken

Naast een evenwichtig inkomensbeeld en het voorkomen van oplopende armoede streeft het kabinet een activerend arbeidsmarktbeleid na. Dat houdt onder andere in dat mensen erop vooruitgaan als zij gaan werken, of als zij meer uren gaan werken. Deze paragraaf belicht vanuit verschillende invalshoeken in welke mate het loont om (meer uren) te gaan werken. Daarbij wordt ook een vergelijking gemaakt tussen 2024 en 2025.

Tabellen 134 en 135 geven voor verschillende huishoudsituaties inzicht in de prikkels om (meer uren) te gaan werken vanuit vier verschillende invalshoeken.

De werkloosheidsval (tabel 134) laat de inkomensvooruitgang zien bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. Het uitgangspunt is daarbij steeds dat mensen een baan vinden op minimumloonniveau. Een hoger percentage betekent dat de stap van uitkering naar werk financieel aantrekkelijker is. Tabel 134 laat zien dat de stap van uitkering naar werk voor alleenstaanden zonder kinderen relatief aantrekkelijk is, en dat alleenverdieners met kinderen en alleenstaande ouders minder overhouden als zij gaan werken. De belangrijkste verklaring voor deze beperkte inkomensvooruitgang bij alleenverdieners is dat het brutoloon maar beperkt hoger is (circa 25%) dan de netto-bijstand dat op dit huishoudtype van toepassing is. Bij een alleenstaande ouder spelen daarnaast ook de netto-kosten van kinderopvang een rol. De laatste kolom van de tabel laat zien dat de stap van uitkering naar werk (iets) meer gaat lonen in 2025 t.o.v. 2024. De belangrijkste verklaring hiervoor is de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief.

Tabel 134 Werkloosheidsval

Werkloosheidsval

   

Inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk op minimumloonniveau vanuit een bijstandsuitkering

2024

2025

Verschil

Alleenverdiener met kinderen

6%

6%

Geen

Alleenstaande

38%

39%

+ 1%-punt

Alleenstaande ouder (gaat werken in deeltijd (0,8 fte))

12%

13%

+ 1%-punt

De doorgroeival brengt de marginale druk in beeld wanneer er een loonsverhoging of promotie plaatsvindt. Het uitgangspunt is daarbij steeds dat mensen van 100% wml naar 150% wml doorgroeien. Een hoger percentage betekent dat mensen minder overhouden van extra verdiend inkomen. Tabel 135 (eerste set voorbeelden) laat zien dat de marginale druk bij een hogere beloning van werk voor alleenstaande ouders relatief laag is (27%), maar aanzienlijk hoger is voor de andere huishoudtypen. De belangrijkste verklaringen hiervoor zijn de inkomstenbelasting en het afbouwen van toeslagen bij een hoger inkomen.13 De laatste kolom in tabel 135 laat zien dat de marginale druk bij een hogere beloning van werk in 2025 iets lager is geworden t.o.v. 2024. Dat betekent dat meer uren werken lonender is geworden. De belangrijkste verklaringen hiervoor zijn de extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief en de eerste stappen richting een lineair afbouwpad binnen de huurtoeslag, waardoor het verlies aan huurtoeslag bij een hoger inkomen minder groot is dan voorheen.

De herintredersval toont de marginale druk wanneer een niet-werkende partner met een werkende partner een baan vindt. Het uitgangspunt is daarbij steeds dat de niet-werkende partner een baan vindt met een deeltijdfactor van 0,6 fte. De deeltijdval toont de marginale druk wanneer een deeltijdwerkende partner meer uren gaat werken. Het uitgangspunt is daarbij steeds dat de deeltijdwerkende partner doorgroeit van 0,6 naar 0,8 fte. Voor zowel de herintredersval als de deeltijdval geldt dat een hoger percentage betekent dat mensen minder overhouden als ze (meer uren) gaan werken. Tabel 135 (tweede en derde set voorbeelden) laat zien dat het voor de getoonde huishoudtypen altijd loont om de stap naar werk te zetten of om meer uren te gaan werken. De tabel laat daarnaast zien dat de marginale druk in 2025 iets lager wordt t.o.v. 2024. De belangrijkste verklaringen hiervoor zijn de extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, de verhoging van het afbouwpunt van de algemene heffingskorting naar minimumloonniveau en de eerste stappen richting een lineair afbouwpad binnen de huurtoeslag, waardoor het verlies aan huurtoeslag bij een hoger inkomen minder groot is dan voorheen.

Tabel 135 Doorgroeival, herintredersval en deeltijdval

Doorgroeival

   

Marginale druk bij hogere beloning werk (150% wml i.p.v. 100% wml)

2024

2025

Verschil

Alleenverdiener met kinderen

79%

77%

‒ 2%-punt

Alleenstaande

70%

70%

Geen

Alleenstaande ouder (gaat werken in deeltijd (0,8 fte)

31%

27%

‒ 4%-punt

Herintredersval

   

Marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner

2024

2025

Verschil

Partner 1 verdient minimumloon

48%

43%

‒ 5%-punt

Partner 2 vindt een deeltijdbaan (0,6 fte) op minimumloonniveau

Partner 1 verdient modaal

27%

26%

‒ 1%-punt

Partner 2 vindt een deeltijdbaan (0,6 fte) en verdient 50% modaal

Partner 1 verdient 200% modaal

30%

27%

‒ 3%-punt

Partner 2 vindt een deeltijdbaan (0,6 fte) en verdient 50% modaal

Deeltijdval minstverdienende partner

   

Marginale druk bij meer uren werken

2024

2025

Verschil

Partner 1 verdient minimumloon

53%

51%

‒ 2%-punt

Partner 2 gaat van 0,6 naar 0,8 fte, op minimumloonniveau

Partner 1 verdient modaal

28%

25%

‒ 3%-punt

Partner 2 gaat van 0,6 naar 0,8 fte en gaat van 50% naar 67% modaal

Partner 1 verdient 200% modaal

35%

31%

‒ 4%-punt

Partner 2 gaat van 0,6 naar 0,8 fte en gaat van 50% naar 67% modaal

In aanvulling op de financiële prikkels bij (meer uren) werken voor specifieke huishoudtypen (tabellen 134 en 135) toont tabel 136 voor een aantal inkomensklassen de gemiddelde marginale druk van werkenden. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de eerdergenoemde steekproef. De tabel toont voor vijf inkomensklassen de gemiddelde marginale druk van werknemers weergegeven bij een bruto-loonstijging van 3%. De marginale druk geeft ook hier aan hoeveel procent van de bruto-loonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. Ten opzichte van 2024 daalt de marginale druk licht voor werkenden met een inkomen tussen 100% en 200% minimumloon. Dit komt vooral door introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, de (iets) minder steile afbouw van de algemene heffingskorting en de minder steile afbouw van de huurtoeslag. Voor werkenden met een inkomen lager dan minimumloon en tussen 200% en 300% minimumloon stijgt de marginale druk licht.

Tabel 136 Gemiddelde marginale druk voor verschillende inkomensklassen

Bruto inkomen

2024

2025

Omvang inkomensgroep (2024, in %)

<wml

16,5%

16,9%

19%

1-1,5x wml

49,5%

48,6%

24%

1,5-2x wml

54,8%

54,4%

21%

2-3x wml

56,0%

56,5%

22%

>3x wml

58,2%

58,0%

14%

Figuur 9 toont verhouding tussen de marginale druk en het bruto-inkomen.14 De dikgedrukte lijn in de figuur toont de gemiddelde marginale druk. De stippellijnen tonen het zogenoemde 5e en 95e percentiel van de marginale druk. Het 95e percentiel betekent dat 95 procent van de werkenden met dat inkomen een lagere marginale druk heeft, en dat 5 procent van de werkenden met dat inkomen een hogere marginale druk heeft. Het 5e en 95e percentiel vormen bij benadering de onder- en bovengrens (extremen) van de marginale druk. De belangrijkste verklaring voor het verloop van de marginale druk is de inkomstenbelasting. Daarnaast spelen ook de toeslagen met een inkomensafhankelijke afbouw een rol. Een hoger inkomen betekent immers afbouw van toeslagen.

Figuur 9 laat zien dat de gemiddelde marginale druk relatief laag is bij inkomens tot circa € 25.000, en dan oploopt tot circa 50 à 60%. De figuur laat echter ook zien dat een deel van de werknemers met een inkomen tussen minimumloon en modaal een zeer hoge marginale druk heeft (meer dan 80%). Deze hoge marginale druk ontstaat vaak door een samenloop van inkomensafhankelijke afbouwtrajecten van toeslagen.

Figuur 9 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2025

Figuur 9 toont de verhouding tussen de gemiddelde marginale druk en het inkomen. De figuur laat ook de extremen in marginale druk zien, die staan voor een onder- en bovengrens van de marginale druk.

In de paragraaf is tot nu toe met name aandacht besteed aan de marginale druk. De marginale druk geeft aan welk deel van extra verdiend inkomen opgaat aan belastingheffing, pensioenopbouw en de afbouw van toeslagen. Het vervolg van deze paragraaf gaat in op de gemiddelde druk. De gemiddelde druk laat zien welk deel van het totale bruto inkomen gemiddeld genomen opgaat aan belastingheffing en pensioenopbouw, rekening houdend met toeslagen. Over het algemeen geldt dat een hoge marginale druk samengaat met een lage gemiddelde druk en andersom.

Figuur 10 toont de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2025.15

In figuur 10 wordt, naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Omtzigt (Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 59), de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2024 weergegeven. Sinds 2021 sluit de berekening van de gemiddelde druk aan bij het advies van de werkgroep Koopkracht om voor alle toeslagen en kinderbijslag zowel de toeslag als de bijbehorende kosten mee te nemen in de berekening.1617 De bijbehorende kosten moeten immers gemaakt worden om voor de toeslag in aanmerking te komen. De gemiddelde belastingdruk zoals weergegeven in figuur 10 ligt in 2025 voor de meest inkomens iets lager dan in 2024. Dat komt vooral door de lastenverlichting, de verhoging van het kindgebonden budget en de eerste stappen voor vereenvoudiging van de huurtoeslag.

Figuur 10 Gemiddelde belastingdruk naar huishoudtype 2025

Figuur 10 toont de verhouding tussen de gemiddelde belastingdruk en het inkomen voor drie verschillende huishoudtypen.

5.2.8 Moties en toezeggingen

Bij het debat over de regeringsverklaring is toegezegd om bij de besluitvorming over het koopkrachtbeeld ook de motie Omtzigt/Van der Staaij in ogenschouw te nemen.18 De Tweede Kamer heeft met die motie uitgesproken dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de inkomenspositie van lage inkomens en middeninkomens en hun hoge marginale druk. Daarnaast heeft de Tweede Kamer vorig jaar de motie Pouw-Verweij c.s. aangenomen, die het kabinet verzoekt om bij toekomstige koopkrachtmaatregelen er zorg voor te dragen dat de middeninkomens niet achterblijven en de marginale druk niet verder oploopt.19

Het kabinet heeft bij de besluitvorming rekening gehouden met beide genoemde moties door te streven naar een evenwichtig koopkrachtbeeld. Het kabinet ervaart hierbij wel spanning tussen verschillende doelen. Lastenverlichting specifiek gericht op werkenden, zoals de afgelopen jaren vaak is gebeurd via de arbeidskorting, vergroot bijvoorbeeld het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners. En maatregelen gericht op het voorkomen van oplopende armoede leiden in de praktijk tot een hogere marginale druk. Het kabinet is daarom uitgekomen op een koopkrachtbeeld waarin lastenverlichting zo veel mogelijk via de schijftarieven plaatsvindt, zodat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners niet verder oploopt en zodat zowel lage als midden­inkomens baat hebben bij deze lastenverlichting. Bovendien daalt de marginale druk licht.

Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat het zetten van substantiële stappen om het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners te verkleinen in lijn met de motie Omtzigt/Van der Staaij fundamentele keuzes vergt over de inrichting van het belastingstelsel. Overigens wordt vanaf 2027 de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) stapsgewijs afgebouwd naar nihil, waarmee het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners in de toekomst kleiner zal worden.

5.2.9 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2025

Tabel 137 Overzicht beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2025

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

Verwerkt in boxplot

1. Fiscaal generiek

Aanpassing schijftarieven inkomstenbelasting (lastenverlichting)

+

Ja

 

Aanpassing algemene heffingskorting (AHK)

Ja

 

Beperkt indexeren tweede schijf voor mensen boven de AOW-leeftijd

Ja

 

Verhoging aangrijpingspunt toptarief

+

Ja

 

Verlaging zelfstandigenaftrek

Ja

 

Verlaging MKB-winstvrijstelling

Ja

 

Terugdraaien verhoging tarief box 2

+

Ja

 

Inkomen box 2 en 3 telt mee voor de berekening van de AHK

Ja

2. Sociale zekerheid

Verhoging kindgebonden budget en steilere afbouw

+/-

Ja

 

Verhoging vergoedingspercentages kinderopvangtoeslag

+

Ja

 

Minder indexeren maximum uurprijs voor dagopvang en BSO

Ja

 

Extra indexeren maximum uurprijs voor gastouderopvang

+

Ja

 

Afschaffing IOAOW

Ja

3. Zorg

Bevriezen eigen risico in de zorgverzekering

+/-

Ja

4. Wonen

Eerste stappen richting vereenvoudiging huurtoeslag

+

Ja

 

Geleidelijk afschaffen belastingaftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Ja

In 2025 wordt ook de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstand gepauzeerd. De AHK blijft gelijk aan 2024, en heeft daardoor geen effect op de koopkracht in 2025. De maatregel is daarom niet opgenomen in tabel 136.20

1. Fiscaal generiek

Aanpassing schijftarieven inkomstenbelasting (lastenverlichting)

Lastenverlichting is vormgegeven via de schijftarieven van de inkomstenbelasting, door de introductie van een extra schijf met een verlaagd tarief. Om dit te bewerkstelligen wordt de huidige eerste schijf in de inkomstenbelasting gesplitst in twee schijven. Het tarief in de nieuwe eerste schijf wordt verlaagd naar 35,82%. Om het tarief in de (nieuwe) eerste schijf extra te kunnen verlagen, wordt het tarief in de (nieuwe) tweede schijf licht verhoogd naar 37,48%. Het mediane inkomenseffect van deze maatregel is +1,0%.

Aanpassing algemene heffingskorting

Om het tarief in de (nieuwe) eerste schijf extra te kunnen verlagen, wordt de algemene heffingskorting verlaagd met € 335 per jaar. Daarnaast wordt het afbouwpunt van de algemene heffingskorting verhoogd naar minimumloonniveau. Het mediane inkomenseffect van deze maatregel is ‒ 0,2%.

Beperkt indexeren tweede belastingschijf voor mensen boven de AOW-leeftijd

Met ingang van 2011 wordt de bovengrens van de (huidige) tweede schijf maar voor 75% geïndexeerd, zodat vergeleken met volledige indexatie de tweede schijf verkort wordt en de derde schijf verlengd. Personen geboren in 1945 of eerder zijn van deze maatregel uitgezonderd.

Verhoging aangrijpingspunt toptarief

In het Belastingplan 2019 (BP19) is een beleidsmatige verhoging opgenomen van het aangrijpingspunt van het toptarief tot en met het jaar 2031. In 2025 zou het aanvangspunt toptarief met € 949 verhoogd worden. Bij de Voorjaarsbesluitvorming dit jaar is besloten het aangrijpingspunt te verlagen met € 557. Per saldo blijft er een beleidsmatige verhoging van het aangrijpingspunt met € 392 over. Het mediane inkomenseffect bedraagt afgerond 0,0%.

Verlaging zelfstandigenaftrek

Sinds 2020 wordt de zelfstandigenaftrek in stappen verlaagd. In 2025 wordt de zelfstandigenaftrek verlaagd met € 1.280 van € 3.750 naar € 2.470. De zelfstandigenaftrek wordt verder verlaagd tot € 900 in 2027. De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van ‒ 0,5% voor huishoudens met een effect.

Verlaging MKB-winstvrijstelling

De MKB-winstvrijstelling wordt in 2025 verlaagd van 13,31% naar 12,7%. Het mediane inkomenseffect van deze maatregel is ‒ 0,1% voor huishoudens met een effect.

Terugdraaien verhoging tarief box 2

Per 2024 is het tarief in box 2 verhoogd van 31% naar 33%. Deze maatregel wordt teruggedraaid vanaf 2025, zodat het tarief van 31% weer geldt. De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van +1,0% voor huishoudens met een effect.

Inkomen box 2 en 3 telt mee voor de berekening van de AHK

Voor de vaststelling van de hoogte van de algemene heffingskorting wordt voortaan ook inkomen uit box 2 en 3 meegerekend. Huishoudens met inkomen uit box 2 en 3 krijgen hierdoor sneller te maken met de afbouw van de AHK of met verlies van de AHK.

2. Sociale zekerheid

Verhoging kindgebonden budget en steilere afbouw

Binnen het kindgebonden budget worden de bedragen per kind verhoogd met € 184. In 2023 was het kindgebonden budget echter tijdelijk verhoogd, en een deel van deze tijdelijke verhoging (€ 139) wordt afgebouwd per 2025. Per saldo resteert een beleidsmatige verhoging van € 45. Daarnaast wordt de afbouw van het kindgebonden budget 0,35%-punt steiler gemaakt (van 6,75% naar 7,1%), bedoeld om extra middelen op te halen voor de verhoging van het bedrag per kind, zodat de armoededoelstelling van het kabinet binnen bereik komt. Per saldo hebben deze maatregelen een licht positief effect voor lagere inkomens en een licht negatief effect voor hogere inkomens. Het mediane inkomenseffect voor huishoudens met een effect is afgerond 0,0%.

Verhoging vergoedingspercentages kinderopvangtoeslag

Als onderdeel van een ingroeipad naar een vergoeding van 96% van de maximum uurprijs voor alle werkende ouders, worden in 2025 de vergoedingspercentages binnen de kinderopvangtoeslag verhoogd voor huishoudens met een verzamelinkomen tussen € 29.393 en € 159.224. De maatregel heeft positieve inkomenseffecten voor huishoudens die gebruik maken van kinderopvang tussen de genoemde inkomenshoogtes. De omvang van het positieve effect hangt af van het aantal uren kinderopvang dat ouders afnemen en de hoogte van het inkomen van ouders.

Minder indexeren maximum uurprijs dagopvang en BSO

De maximum uurprijzen in de dagopvang en de buitenschoolse opvang worden in 2025 met € 0,04 minder geïndexeerd. Dit leidt tot een (licht) negatief inkomenseffect ten opzichte van reguliere indexatie. De omvang van het effect hangt af van het aantal uren kinderopvang dat ouders afnemen en de hoogte van het tarief dat hun kinderopvangaanbieder rekent.

Extra indexeren maximum uurprijs gastouderopvang

De maximum uurprijs in de gastouderopvang wordt in 2025 verhoogd met € 0,25, omdat er verscherpte kwaliteitseisen gaan gelden voor de gastouderopvang. Daarnaast is ook de eerdergenoemde verlaging van € 0,04 van toepassing op de gastouderopvang. Per saldo wordt de maximum uurprijs met € 0,21 extra geïndexeerd. Dit heeft een positief inkomenseffect voor huishoudens die gebruik maken van gastouderopvang. De omvang van het effect hangt af van het aantal uren gastouderopvang dat ouders afnemen en de hoogte van het tarief dat hun gastouder rekent.

Afschaffing IOAOW

In 2023 is besloten om de Inkomensaanvulling AOW (IOAOW) per 2025 af te schaffen.

3. Zorg

Bevriezen van het eigen risico in de zorgverzekering

Het verplicht eigen risico van de zorgverzekering blijft in 2025 bevroren op € 385 per jaar per volwassen verzekerde. De bevriezing van het eigen risico en het effect daarvan op de zorguitgaven leidt tot een hogere nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage en zorgtoeslag. De combinatie hiervan kan positief of negatief uitpakken voor huishoudens, afhankelijk van de vraag of zij het eigen risico volledig betalen.

4. Wonen

Eerste stappen richting vereenvoudiging huurtoeslag

De huurtoeslag wordt op een aantal punten aangepast:

  • Harmoniseren van de afbouwpunten van de huurtoeslag op het niveau van AOW-huishoudens. Het afbouwpunt is het inkomensniveau vanaf waar de huurtoeslag wordt afgebouwd. Op dit moment zijn er vier afbouwpunten binnen de huurtoeslag: voor eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens jonger dan de AOW-leeftijd, en voor een- en meerpersoonshuishoudens vanaf de AOW-leeftijd. Voor AOW’ers geldt steeds een hoger afbouwpunt dan voor niet-AOW’ers. Vanaf 2025 worden de afbouwpunten geharmoniseerd op AOW-niveau. De maatregel heeft een positief effect voor huishoudens met huurtoeslag jonger dan de AOW-leeftijd.

  • Toepassen 40% huurtoeslag over het huurdeel boven de aftoppingsgrens bij meerpersoonshuishoudens jonger dan de AOW-leeftijd. Op dit moment krijgen meerpersoonshuishoudens jonger dan de AOW-leeftijd geen huurtoeslag over het huurdeel boven de aftoppingsgrens, terwijl eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens boven de AOW-leeftijd dat wél krijgen. Vanaf 2025 krijgen alle huishoudens recht op huurtoeslag boven de aftoppingsgrens. De maatregel heeft een positief effect voor meerpersoonshuishoudens jonger dan de AOW-leeftijd met een huur boven de aftoppingsgrens.

  • Eerste stap richting lineair afbouwpad. Vanaf 2026 wordt het huidige niet-lineaire afbouwpad vervangen door een lineair afbouwpad. Deze maatregel vergt een structuurwijziging in de systemen. Vooruitlopend op deze structuurwijziging wordt het effect vanaf 2025 benaderd middels een parameterwijziging. De maatregel heeft een positief inkomenseffect voor huishoudens op het afbouwpad van de huurtoeslag.

Het mediane inkomenseffect voor huishoudens met een effect is +0,4%.

Geleidelijk afschaffen belastingaftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Vanaf 1 januari 2019 wordt de aftrek voor de kleine woningschuld over 30 jaar afgebouwd. Het percentage neemt ieder jaar af met 3,33%. Vanaf 1 januari 2048 vervalt de aftrek helemaal. Dit betekent dat er in 2024 sprake is van een maximale aftrek van 80% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare (rente)kosten voor de eigen woning. In 2024 is dit 76,77%. Het inkomenseffect van deze maatregel is beperkt en kleiner dan ‒ 0,1%.

5.2.10 Maatregelen Caribisch Nederland

Reserveringen voor lastenverlichting, terugdringen van armoede en versterking uitvoering

Tijdens de augustusbesluitvorming is € 9 miljoen gereserveerd voor lastenverlichting en het terugdringen van armoede in Caribisch Nederland. De invulling hiervan is nog niet bepaald. Daarnaast is er € 2 miljoen gereserveerd om de uitvoeringscapaciteit en de dienstverlening op de eilanden te versterken en om armoedeproblematiek beter te monitoren. Deze laatste maatregel heeft naar verwachting geen/beperkte koopkrachteffecten.

Overige maatregelen

Naar verwachting treedt de uitbreiding van het verlofstelsel in werking vanaf 2025. Dit omvat een introductie van geboorteverlof voor partners, calamiteitenverlof, kortdurend zorgverlof en een uitkeringsfaciliteit voor zwangere zelfstandigen.

6

Het model berekent vervolgens het netto-inkomen (het bruto-inkomen minus sociale premies en belastingen, rekening houdend met de specifieke aftrekposten van het huishouden). Het besteedbaar inkomen wordt berekend door het netto-inkomen te verrekenen met de zorgkosten, eventuele toeslagen, kinderbijslag en de netto-kosten van kinderopvang. Ten slotte kan de procentuele verandering van het besteedbaar inkomen tussen jaar t en t+1 worden berekend, gecorrigeerd voor inflatie. Dat is de koopkrachtmutatie die wordt gerapporteerd.

7

Koopkrachtramingen van SZW zijn gebaseerd op de nominale zorgpremie van het Ministerie van VWS. Deze raming valt in 2025 naar verwachting € 4 hoger uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de VWS-begroting.

8

In het basispad stond een verlaging gepland die samenhangt met de tijdelijke verhoging van de WKB in 2023. Per saldo komt de beleidsmatige verhoging daardoor lager uit, namelijk op circa € 45. Daarnaast wordt gelijktijdig met verhoging van het kindbedrag het afbouwpercentage licht verhoogd. Zie ook paragraaf 5.2.9.

9

De SZW-begroting voor 2024 bevat een uitgebreide toelichting op de representativiteit van de voorbeeldhuishoudens (zie paragraaf 5.2.7 van de SZW-begroting 2024).

10

Voor huishoudens met kinderen zijn de berekeningen gebaseerd op de aanwezigheid van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

11

In 2025 worden de vergoedingspercentages voor de kinderopvangtoeslag verhoogd, en daarnaast wordt er ook geïntensiveerd in de huurtoeslag (zie ook paragraaf 5.2.9). Doordat de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag buiten beschouwing blijven bij de berekening van de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens, kan de koopkrachtontwikkeling van vergelijkbare huishoudtypen in de praktijk hoger uitvallen. De intensiveringen van de kinderopvangtoeslag en de huurtoeslag zijn overigens meegenomen in de berekeningen voor koopkrachtontwikkeling zoals getoond in de boxplot.

12

Het omvat de minimale uitgaven om in basisbehoeften te voorzien en de minimale kosten van ontspanning en sociale participatie. Zie . SCP, Nibud en CBS werken overigens gezamenlijk aan een nieuwe armoededefinitie, die naar verwachting komend jaar wordt gepresenteerd. Zie .

13

Bovendien speelt ook mee dat het inkomen waarmee wordt gerekend bij een alleenstaande ouder lager is dan de twee andere huishoudtypen vanwege de aanname dat de alleenstaande in de uitgangssituatie in op minimumloonniveau in deeltijd werkt (0,8 fte), terwijl bij de twee andere huishoudtypen wordt aangenomen dat zij voltijds werken op minimumloonniveau. Als gevolg daarvan heeft een alleenstaande ouder bij doorgroeien meer baat bij de arbeidskorting (die nog sterk oploopt tot circa 90% minimumloonniveau) en bovendien heeft een alleenstaande ouder minder te maken met de afbouw van de zorg- en huurtoeslag, waarvan de afbouw begint vanaf circa 100-105% minimumloonniveau.

14

Met figuur 9 wordt uitvoering gegeven aan de motie-Ester (Kamerstukken I, 2017/18, 34 775, nr. O).

15

Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 59.

16

De werkgroep Koopkracht bestaat uit vertegenwoordigers van CPB, CBS, Nibud, de wetenschap en de Ministeries van SZW en Financiën.

17

Daarmee sluit de berekening van de gemiddelde druk aan bij de zogenaamde , die is geïntroduceerd door de Commissie Draagkracht. In deze invulling is de gemiddelde druk gelijk aan 1 minus de bestedingsindex. In het rapport van de Commissie Draagkracht is te lezen hoe de huren en kosten van kinderen daarin worden meegenomen en ook welke aanpassingen nodig zijn voor huishoudens met een koopwoning.

18

Kamerstukken II 2021/22, 35 925, nr. 79.

19

Kamerstukken II 2023/24, 36 410 XV, nr. 51.

20

Ten opzichte van de situatie met ongewijzigd beleid heeft de maatregel wél een positief inkomenseffect. Het mediane inkomenseffect is +0,1% voor huishoudens met een effect.

Licence