De Nederlandse economie is onlosmakelijk verbonden met die van Europa. Zo gaat nog steeds respectievelijk 74 en 58 procent van de Nederlandse goederen- en dienstenuitvoer naar EU-landen. 44 Van de goederen- en diensteninvoer komt respectievelijk 53 en 49 procent uit de EU, terwijl bij het leeuwendeel van de in- en uitgaande directe investeringen een partij uit de andere landen van de EU betrokken is (respectievelijk 63 en 55 procent van de uitstaande investeringen). Gezien onze geografische ligging zal Europa deze positie ook niet snel kwijtraken. De economische banden worden verder onderstreept door: de Europese vervlechting van verschillende financiële partijen, zoals banken; de interne markt met een vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en arbeid; en niet in de laatste plaats het hebben van een gemeenschappelijke munt, de euro. Een sterke Europese economie is daarmee van groot belang voor een sterke Nederlandse economie.
Extra groei van de Europese exportmarkt is mogelijk. De Europese interne markt leidt via schaalvoordelen en intensievere concurrentie tot betere en goedkopere producten: dit levert gemiddeld per Nederlander zo’n 2.000 euro per jaar op. 45 Grotere baten zijn mogelijk, omdat de Europese interne markt – zeker op dienstenterrein – nog steeds versnipperd is. Een voltooiing van de interne markt zou volgens de Europese Commissie zelfs 4 procentpunt extra bbp in de komende tien jaar kunnen betekenen, wat voor Nederland gelijk zou staan aan een impuls van 24 miljard euro, ofwel ruim 1.400 euro per Nederlander. 46 Het kabinet zet zich dan ook in voor verdere vermindering van belemmeringen voor de interne markt. Ten slotte bezitten veel Europese landen een fors groeipotentieel, wat een impuls zou geven aan het Europese bbp en daarmee aan de grensoverschrijdende handel (figuur 2.11).
Figuur 2.11 Europa heeft nog substantieel groeipotentieel door structurele hervormingen
Noot: Extra bbp per hoofd van de bevolking over een horizon van 10 jaar, als instituties in product- en arbeidsmarkten hetzelfde zijn als het best presterende land.
Bron: Bouis en Duval (2011)
De Europese schuldencrisis vormt een bedreiging voor de Europese welvaart en stabiliteit. Door een groot aantal maatregelen is verdere escalatie voorkomen. Bijvoorbeeld de oprichting van het permanente noodfonds ESM (European Stability Mechanism), het in stelling brengen van het OMT (Outright Monetary Transactions) programma door de ECB, het beleid gericht op het terugdringen van excessieve begrotingstekorten en de hervormingsprogramma’s die in een aantal landen zijn ingezet. Deze maatregelen zijn niet alleen van belang om de eurocrisis te beteugelen, maar zijn ook gericht op handhaving van stabiliteit. Nederland is immers zeer gebaat bij politieke, economische en sociale stabiliteit. Wel illustreert de ervaring met Cyprus in maart van dit jaar dat de onrust snel kan terugkeren. Niettemin lijkt de eurozone in rustiger financieel vaarwater te zijn gekomen, wat bijvoorbeeld is terug te zien in de dalende rente op het schuldpapier van verschillende lidstaten (figuur 2.12).
Figuur 2.12 Renteverschillen binnen Europa kleiner geworden
Noot: Rente op staatsobligaties (10 jaar).
Bron: Datastream
Het is noodzakelijk de onderliggende onevenwichtigheden te verminderen om de Europese economie schokbestendig, sterk en concurrerend te maken. Bij de start van de eurozone was de veronderstelling dat (financiële) markten een disciplinerende werking zouden hebben op overheden, financiële instellingen en de reële economie. Zodoende zou de eurozone steeds meer een optimaal valutagebied (optimal currency area) worden. De werkelijkheid bleek een andere. Daarom zijn langs drie sporen belangrijke stappen noodzakelijk. De financiële sector moet duurzaam op orde gebracht worden, lidstaten moeten met structurele hervormingen meer concurrerend worden en overheden moeten hun overheidsfinanciën op een houdbaar pad brengen. Het is daarbij belangrijk om vast te houden aan de ingeslagen weg, ook nu de twijfel over de houdbaarheid van de muntunie is verminderd door de crisismaatregelen en het ruime monetaire beleid van de ECB (zie ook box 2.1).