De balans van de huishoudens vormt een kwetsbaarheid van de Nederlandse economie. De omvang van de schulden van Nederlandse huishoudens is met 127 procent van het bbp fors: binnen de EU kennen alleen Deense huishoudens hogere schulden.53 Maar tegenover deze schulden staan ook omvangrijke vermogens (figuur 2.18). De Nederlandse vermogens behoren tot de hoogste in de wereld, ook nu de huizenprijzen sterk zijn gedaald. De vermogens van gezinnen zitten echter veelal «vast» in huizen en pensioenen. Tussen 1995 en 2010 is het aandeel van zogenoemd illiquide vermogen van huishoudens (voornamelijk huizen en pensioenen) gestegen van 76 naar 81 procent van het totale vermogen. Deze stijging is onder meer het gevolg van de fiscale voordelen van een eigen woning kopen en pensioen opbouwen. Daarnaast zijn ook de schulden van huishoudens, voornamelijk in de vorm van hypotheken, sterk gestegen. Huishoudens zijn gevoeliger geworden voor schommelingen in de rente en waardedalingen van hun bezittingen en andere negatieve ontwikkelingen als ontslag of arbeidsongeschiktheid. Er is immers minder geld direct beschikbaar om dergelijke schokken op te vangen. Hierbij speelt mee dat huishoudens zich bewuster zijn geworden van de risico’s die ze lopen. Een duidelijk beleid rondom het oplossen van deze onevenwichtigheden stimuleert het vertrouwen van consumenten.
Figuur 2.18 Bezittingen en schulden van huishoudens afgelopen decennia sterk toegenomen
Noot: Bezittingen en schulden van Nederlandse huishoudens als percentage van het bbp.
Bron: CPB, CEP 2013
Vermogens en schulden zijn ongelijk verdeeld. De balansproblemen doen zich in praktijk vooral voor bij bepaalde groepen. De macro-economische cijfers maskeren de grote verschillen tussen generaties (figuur 2.19). Inspelend op fiscale mogelijkheden en verwachte huizenprijsstijgingen werden in het afgelopen decennium veelal hypotheken verstrekt die hoger waren dan de aankoopwaarde van het huis. Dalende huizenprijzen sloegen vervolgens een groot gat tussen de waarde van het huis en de bijbehorende hypotheek. Voornamelijk starters en tweeverdieners met recent gekochte woningen staan «onder water». Bij een eventuele verkoop van de woning blijven deze huishoudens dus met een restschuld zitten. Zij zullen daardoor minder geneigd zijn te verhuizen wat de doorstroom op de woningmarkt en hiermee eventuele arbeidsmobiliteit belemmert. Huishoudens die langer geleden hun huis hebben gekocht, profiteren nog steeds van de sterke huizenprijsstijgingen en hebben bovendien meer vermogen op kunnen bouwen en schulden af kunnen lossen. De financiële crisis heeft niet alleen impact gehad op de vermogensopbouw van Nederlanders en de verschillen hiertussen naar voren gebracht, ook de inkomensontwikkeling is door de crisis beïnvloed. Tussen 2010 en 2011 is de armoede fors gestegen, met ruim 1 procentpunt; de verwachting is dat deze 2012 verder is opgelopen.54 Meer mensen hebben moeite om rond te komen en komen in de problemen met betalingen. Tussen 2008 en 2011 is het aandeel huishoudens met een laag inkomen dat een betalingsachterstand heeft verdubbeld van 8 naar 16 procent.
Figuur 2.19 Huizenvermogens ongelijk verdeeld tussen leeftijdsgroepen
Bron: Taskforce Verzilveren «Eigen haard is zilver waard», data uit WoON2012
De crisis heeft de kwetsbaarheden blootgelegd. Op dit moment werken verschillende factoren door op de consumptie van huishoudens: dalende huizenprijzen, dalende reële lonen, het gewicht van schulden, stijgende pensioenpremies en kortingen op pensioenen. Vooral de huizenprijsontwikkeling lijkt de consumptie momenteel sterk te drukken. Het CPB raamt dat iets minder dan de helft van de dalende consumptie tussen 2008 en 2012 is toe te schrijven aan de dalende huizenprijzen. De sterke daling van de huizenprijzen kunnen we toeschrijven aan twee decennia met – achteraf gezien – niet-realistische groeicijfers. Ook de pensioenambities van de jaren negentig blijken niet houdbaar geweest te zijn (box 2.3).
Box 2.3 Huizenprijzen en pensioenpremies: eerst het zoet dan het zuur
De huizenprijzen begonnen midden jaren negentig sterk op te lopen. Dit ging in eerste instantie gepaard met een stijgende welvaart. De stijging van de huizenprijzen overtrof de economische groei echter substantieel; huizen verdubbelden in waarde tussen 1995 en 2002. Naast de welvaartsgroei waren een dalende rente, een sterke stijging van het aantal tweeverdieners, versoepeling van de hypotheekvoorwaarden en een beperkte toename van het huizenaanbod bepalende factoren voor de huizenprijsgroei. De prijsstijging van woningen zelf joeg de economische groei ook aan. De consumptie van huishoudens werd direct gestimuleerd door de stijging van de waarde van hun huis. Van Ewijk en Ter Rele (2008) berekenen dat 1,2 procentpunt van de 3,5 procent gemiddelde groei van de particuliere consumptie tussen 1996 en 2002 te danken is aan de stijging van het huizenvermogen.
Toen de welvaartsgroei stagneerde aan het begin van deze eeuw, vertaalde zich dit echter niet in een stagnatie van de groei van de huizenprijzen. Deze groeiden uitbundig door dankzij een ruimere bancaire kredietverlening zonder meegroeiend huizenaanbod. De fiscale aantrekkelijkheid van hypotheekschulden en de mogelijkheid om meer te lenen dan de marktwaarde van het huis, heeft geleid tot hoge hypotheekschulden in Nederland. De veranderde vermogenspositie van huishoudens maakte deze veel gevoeliger voor negatieve schokken. Vanaf 2008 daalt de huizenprijs sterk. Deze ontwikkeling lijkt een correctie te zijn voor de relatief sterke stijging tussen 1996 en 2008 en daarnaast het gevolg van aanscherping van de kredietverlening. De grote hypotheekschuld van huishoudens heeft ervoor gezorgd dat deze prijsdaling extra hard aankwam. Met de huidige daling komen huishoudens sneller in financiële problemen, omdat ze meer hebben geleend dan hun huis waard is.
Ook de schokgevoeligheid van het pensioenstelsel draagt momenteel bij aan de balansproblemen van huishoudens. Nederland kent, zeker in internationaal perspectief, relatief hoge en zekere pensioenen. Het stelsel blijkt echter ook kwetsbaar voor schokken, iets waar in de jaren negentig geen rekening mee is gehouden. De dalende rente, tegenvallende rendementen en een stijgende levensverwachting hebben in de eerste jaren van de financiële crisis de financiële positie van pensioenfondsen sterk doen verslechteren (zie figuur 2.20). Pensioenen bleken duurder dan we dachten en om dit meer in balans te brengen, zijn premies verhoogd, aanspraken niet geïndexeerd en pensioenen in sommige gevallen zelfs verlaagd.
Het huidige stelsel van zowel hoge ambitie als grote zekerheid moet worden aangepast. Ook na de huidige crisis blijven risico’s onvermijdelijk. Zowel de rente, aandelenkoersen als levensverwachting kunnen – onverwacht – veranderen in de toekomst. Het kabinet werkt daarom aan een nieuw wettelijk kader om de schokbestendigheid te vergroten en de risico’s evenwichtiger over de deelnemers te verdelen. Ook start het kabinet in het najaar een discussie over de gewenste richting van de pensioenen in de toekomst.
Figuur 2.20 Nederlandse pensioenstelsel gevoelig voor schokken
Noot: Factoren achter de daling van de dekkingsgraad in de periode 2008–2011.
Bron: CPB
Maatregelen op de huizenmarkt verkorten de lange balans en verbeteren de schokbestendigheid van huishoudens. Het stapsgewijs afbouwen van de maximale loan-to-value(LTV)-ratio naar 100 procent beperkt de financiële risico’s en kwetsbaarheid voor toekomstige schokken in de huizenprijzen. Met een lagere LTV-ratio komen kopers bij prijsdalingen minder snel «onder water» te staan. Het structureel verlagen van de overdrachtsbelasting van 6 naar 2 procent helpt om deze transitie te vergemakkelijken. Daarnaast is het annuïtair aflossen binnen dertig jaar als voorwaarde gesteld voor renteaftrek bij nieuwe hypotheken. Vanaf 2014 wordt het maximale aftrektarief bovendien – voor nieuwe en bestaande gevallen – stapsgewijs met een half procentpunt per jaar naar 38 procent gebracht.
Ook de veranderingen in het pensioenstelsel dragen bij aan het verkorten van de balans van Nederlandse huishoudens. Met de verlaging van het opbouwpercentage binnen het zogeheten Witteveenkader stimuleert het kabinet een beperking van de pensioenpremies en een hoger beschikbaar inkomen.55 Als er immers per jaar minder pensioen opgebouwd wordt, is er minder geld nodig om dit pensioen in de toekomst uit te betalen. Door extra jaren op te bouwen kunnen werknemers nog steeds dezelfde pensioenambities realiseren. Een lagere pensioenpremie betekent een hoger nettoloon, wat op korte termijn ten goede komt aan de vrije bestedingsruimte van huishoudens. Hierdoor krijgen ze ook meer ruimte om bijvoorbeeld eigen geld in te brengen bij de aankoop van een huis of om bestaande schulden af te lossen.