Op basis van de macrogegevens uit de voorgaande analyse kan binnen box 3 een betere aansluiting worden verkregen met het gemiddeld door belastingbetalers met een bepaald vermogen behaalde rendement. Daartoe wordt het vermogen van elke belastingplichtige verdeeld over schijven en geldt per schijf een gemiddelde vermogensmix. De vermogensmix is gebaseerd op de feitelijke gegevens uit alle belastingaangiften over het kalenderjaar 2012. De vermogensmix zal voor het eerst drie jaar na inwerkingtreding van het voorstel en vervolgens elke vijf jaar worden geëvalueerd om te beoordelen of deze nog voldoende aansluit bij de realiteit of aanpassing behoeft. Het vermogen van de belastingplichtige wordt verdeeld over maximaal drie schijven, namelijk: € 0 tot € 100.000, € 100.000 tot € 1 miljoen en meer dan € 1 miljoen.
Vervolgens wordt op basis van werkelijk gerealiseerde marktrendementen in het verleden een gemiddeld rendement toegerekend aan het spaardeel en het beleggingsdeel in de vermogensmix. Dit gebeurt in overeenstemming met de uitgangspunten in paragraaf 4.2 en de bijlage10. Beide rendementen worden elk jaar voorafgaande aan het belastingjaar herijkt aan de hand van het meest recent beschikbare rendementscijfer zodat de actualiteit blijvend wordt gevolgd. Het meest recente beschikbare cijfer is afkomstig van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe rendement wordt vastgesteld. Anders gezegd: het rendement voor 2017 wordt in 2016 herijkt met de realisatiecijfers over 2015. Op die manier is voorafgaande aan het belastingjaar bekend wat het veronderstelde rendement in box 3 zal zijn en kan dit ook worden verwerkt in de voorlopige aanslag.
Voor het rendement op spaargeld is gekozen voor een vijfjarig voortschrijdend gemiddelde om de jaarlijkse belastingdruk niet te sterk te laten fluctueren, maar wel de ontwikkeling in de tijd te volgen. Dit betekent dat het rendement op spaargeld jaarlijks wordt aangepast aan de hand van de rente over de periode t-6 tot en met t-2 (jaar t is het belastingjaar). Dus voor 2017 geldt de gemiddelde rente over de jaren 2011 tot en met 2015, voor 2018 over 2012 tot en met 2016 et cetera. Het percentage voor 2017 is naar verwachting 1,63% en zal volgend jaar definitief worden vastgesteld.
Het gemiddelde langetermijnrendement op beleggingen is voor dit moment berekend op 5,5% en zal ook jaarlijks worden herijkt, afhankelijk van de recent gemiddeld in de markt behaalde beleggingsrendementen. Net als voor spaargeld zal het percentage voor 2017 volgend jaar definitief worden vastgesteld. Vanwege het langetermijnkarakter van deze beleggingen zal de herijking plaatsvinden met een methode waarin het meest recente jaar voor een 15e deel van invloed is. Daarmee wordt het te belasten rendement jaarlijks aangepast op basis van daadwerkelijk gemiddeld in de markt gerealiseerde rendementen. Het nieuwe langetermijnrendement in jaar t (het belastingjaar) wordt vastgesteld op het meetkundig gemiddelde van het langetermijnrendement van voorgaand jaar t-1 en het rendement van het meest recente beschikbare jaar t-2, waarbij het meest recente beschikbare jaar voor een vijftiende deel wordt ingewogen. De herijking van het langetermijnrendement gebeurt voor aandelen, obligaties en onroerende zaken afzonderlijk. Vervolgens wordt met het wegingsschema van tabel 7 het nieuwe langetermijnrendement voor het totaal van de beleggingen bepaald. De rendementen worden jaarlijks voor aandelen ontleend aan de MSCI-index voor Europa, voor onroerende zaken aan het CBS-prijsindexcijfer voor bestaande koopwoningen en voor obligaties aan de DNB-statistiek voor het rendement op de meest recente 10-jarige staatsobligatie. Voor een nadere onderbouwing van het rendement op deze beleggingen wordt verwezen naar de bijlage11.
Vermogenstitel | Wijze van jaarlijkse herijking | Raming 2017 |
---|---|---|
Spaargeld | Vijfjaars voortschrijdend gemiddelde | 1,63% |
Beleggingen | Meetkundig gemiddelde met laatste jaar voor een vijftiende deel | 5,5% |
De belasting wordt dus bepaald aan de hand van drie stappen, namelijk:
-
1) de gemiddelde verdeling van het vermogen per schijf over spaargeld en beleggingen (de vermogensmix),
-
2) een voortschrijdend rendement voor spaargeld en voor beleggingen,
-
3) een vlak tarief van 30%.
Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd naar € 25.000. Het heffingvrije vermogen wordt verrekend in de eerste schijf, zodat het voordeel, net als nu, voor iedereen met een vermogen gelijk aan of groter dan het heffingvrije vermogen in absolute bedragen even groot is. Als het vermogen lager is dan het heffingvrije vermogen is, net als nu, geen box 3-heffing verschuldigd. Aan de hand van de onderstaande tabel (met de rendementen volgens raming 2017) en het totale vermogen van de belastingplichtige kan de box 3-heffing worden berekend. In de tabel wordt het spaardeel aangeduid als rendementsklasse I (RI) en het beleggingsdeel als rendementsklasse II (RII).
Wetstechnisch worden de schijven niet vormgegeven naar het box 3-vermogen van de belastingplichtige, maar naar de grondslag sparen en beleggen, dus na aftrek van het heffingvrije vermogen. Omdat het heffingvrije vermogen wordt verrekend in de eerste schijf, komt dat neer op een eerste schijf voor de grondslag sparen en beleggen tot € 75.000. De tweede schijf begint dan bij een grondslag sparen en beleggen van € 75.000, hetgeen overeenkomt met een box 3-vermogen van € 100.000. De tweede schijflengte is € 900.000, waardoor de derde schijf dan begint bij een grondslag sparen en beleggen van € 975.000, hetgeen overeenkomt met een box 3-vermogen van € 1 miljoen.
In de 1e schijf bedraagt het spaardeel 67%. In de 2e schijf bedraagt het marginale spaardeel 21%. In de derde schijf is het marginale spaardeel nihil omdat het marginale aandeel bank- en spaartegoed en schuld in deze schijf even groot zijn, zodat het saldo nihil is. Daarom valt vanaf de 3e schijf het gehele vermogen in rendementsklasse II voor beleggen.
De vermogensverdeling in de tabel is bepaald aan de hand van de vermogensverdeling van personen. De schijven worden dus toegepast op individueel niveau. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt van de individuele inkomenstoerekening in partnerrelaties in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De schijven betreffen, anders dan de vermogensklassen in grafiek 5 en tabel 6 waarbij iemand met zijn volledige vermogen in een bepaalde klasse valt, de marginale verdeling van de vermogensmix. Dus voor een box 3-vermogen van een belastingplichtige van bijvoorbeeld € 150.000 geldt tot € 100.000 de vermogensmix volgens de eerste schijf en voor € 50.000 de vermogensmix volgens de tweede schijf. Veruit de meeste belastingplichtigen in box 3 blijven met hun volledige vermogen binnen de eerste schijf (zie tabel 6). Omdat het heffingvrije vermogen wordt verrekend in de eerste schijf, worden de percentages van de eerste schijf per saldo toegepast over het box 3-vermogen tot € 100.000 minus het heffingvrije vermogen van € 25.000. De schijfgrenzen worden jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.
Voorbeeld:
Het box 3-vermogen van X bedraagt € 120.000. Het heffingvrije vermogen bedraagt € 25.000.
In het nieuwe systeem kan de te betalen belasting als volgt worden berekend:
R I (spaardeel) | R II (beleggingsdeel) | |||
1e schijf | 67% x (100.000 – 25.000) = | € 50.250 | 33% x (100.000 – 25.000) = | € 24.750 |
2e schijf | 21% x 20.000 = | € 4.200 | 79% x 20.000 = | € 15.800 |
3e schijf | 0% x 0 = | € 0 | 100% x 0 = | € 0 |
Grondslag sparen en beleggen | € 54.450 | € 40.550 |
Het voordeel sparen en beleggen bedraagt 1,63% x € 54.450 + 5,5% x € 40.550 = € 3.118
De te betalen belasting bedraagt 30% x € 3.118 = € 935
In het huidige systeem met een vast forfaitair rendement van 4% wordt de belasting als volgt berekend:
Rendementsgrondslag | € 120.000 |
Heffingvrij vermogen | € 21.330 – |
Grondslag sparen en beleggen | € 98.670 |
Voordeel sparen en beleggen 4% x € 98.670 | € 3.946 |
Te betalen belasting 30% x € 4.146 | € 1.184 |
Omdat wordt uitgegaan van een gemiddelde vermogensmix en gemiddelde rendementen, wijzigt er voor de belastingplichtige niets bij het doen van aangifte. Net als nu, hoeft hij alleen zijn relevante vermogensbestanddelen aan te geven in box 3 (dan wel controleert hij of deze correct zijn ingevuld in de VIA). De hiervoor opgenomen berekening wordt vervolgens automatisch gegenereerd.
In de voorgestelde systematiek zijn er geen vaste forfaitaire rendementen per schijf. Deze kunnen jaarlijks wijzigen als gevolg van de herijking. Ter illustratie is volgens de huidige raming van de rendementen, het forfaitaire rendement per schijf als resultante van de vermogensmix en een rendement op sparen van 1,63% en op beleggen van 5,5% weergegeven in de onderstaande tabel. Het rendement per schijf is in het voorbeeld afgerond op 1 decimaal.
Na vermenigvuldiging met het tarief van 30%, is de te betalen belasting bij deze rendementen uitgedrukt als percentage van het vermogen in box 3 (na aftrek heffingvrij vermogen) in de eerste schijf 0,87%, in de tweede schijf 1,41% en in de derde schijf 1,65%.