Op Prinsjesdag 2020 heeft het kabinet – naar aanleiding van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in de Franse zaak Sofina – in de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan 2021 de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregel aangekondigd.35 De maatregel ziet op een beperking van verrekening van dividendbelasting en naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting (kansspelbelasting) met de Vpb voor Vpb belastingplichtige lichamen.
Belastingplichtigen in de Vpb kunnen in beginsel de van hen geheven dividendbelasting en van hen geheven kansspelbelasting, betrekking hebbende op bestanddelen van de winst en van het Nederlandse inkomen, als voorheffing met de Vpb verrekenen.36 Ook als in een jaar de berekening van de verschuldigde Vpb niet leidt tot een positief bedrag kunnen effectief de geheven dividendbelasting en kansspelbelasting worden teruggevraagd.37 In het buitenland gevestigde lichamen die niet belastingplichtig zijn voor de Vpb maar die zich overigens in een vergelijkbare positie bevinden als Vpb-plichtige lichamen hebben deze mogelijkheid niet.
Op 22 november 2018 heeft het HvJ EU arrest gewezen in de Franse zaak Sofina.38 Deze zaak heeft betrekking op de Franse dividendbelasting. Het HvJ EU is van oordeel dat Frankrijk in strijd handelt met het EU-recht doordat verlieslatende buitenlandse vennootschappen Franse dividendbelasting moeten betalen over dividenden die ze ontvangen uit investeringen in vennootschappen die in Frankrijk zijn gevestigd. In Frankrijk gevestigde verlieslatende vennootschappen betalen geen of pas later belasting over dividenden ontvangen uit dergelijke investeringen. De Nederlandse belastingwetgeving kan in bepaalde omstandigheden tot dezelfde uitkomst leiden als het Franse systeem.
Onder de huidige Nederlandse wetgeving betalen zowel in Nederland gevestigde portfolio-aandeelhouders39 als in het buitenland gevestigde portfolio-aandeelhouders dividendbelasting over winstuitkeringen door in Nederlandse gevestigde lichamen. In Nederland gevestigde portfolio-aandeelhouders die belastingplichtig zijn voor de Vpb (belastingplichtigen) kunnen de dividendbelasting altijd verrekenen met de Vpb, zodat zij per saldo enkel Vpb over het portfolio-dividend betalen. Indien zij verlieslatend zijn of anderszins geen Vpb verschuldigd zijn krijgen de belastingplichtigen de geheven dividendbelasting volledig terug. Buitenlandse verlieslatende portfolio-aandeelhouders (buitenlandse lichamen) hebben deze mogelijkheid daarentegen niet. Gezien deze vergelijkbaarheid met het Franse systeem bestaat – zonder tegenmaatregelen – het reëele risico dat het HvJ EU ten aanzien van de Nederlandse belastingwetgeving tot dezelfde conclusie komt als ten aanzien van de Franse belastingwetgeving. Dit zou – zonder tegenmaatregel – een toekomstige budgettaire derving tot gevolg hebben. Hoewel de zaak Sofina zich beperkt tot de dividendbelasting, kan de uitspraak ook gevolgen hebben voor de Nederlandse kansspelbelasting. Ook hier geldt namelijk dat een verlieslatende belastingplichtige de ingehouden kansspelbelasting – mits de prijs uit een Nederlandse loterij, weddenschap of prijsvraag kan worden aangemerkt als winst van het lichaam – altijd volledig kan terugkrijgen, terwijl een verlieslatend buitenlands lichaam de in Nederland ingehouden kansspelbelasting niet kan terugvragen.
Om die reden wordt voorgesteld om de mogelijkheden voor verrekening van dividendbelasting en kansspelbelasting (voorheffingen) met de Vpb voor belastingplichtigen temporeel te beperken met ingang van 1 januari 2022. In de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan 2021 is aangekondigd dat tot inwerkingtreding van de voorgestelde maatregelen een beleidsbesluit (het Sofina-arrestbesluit) van toepassing is, waarin wordt goedgekeurd dat de inspecteur in lijn met het het arrest in de zaak Sofina in bepaalde situaties teruggaaf van voorheffingen aan niet in Nederland gevestigde lichamen kan verlenen die niet belastingplichtig zijn voor de Vpb.40 Het beleidsbesluit biedt dus een verruiming van de teruggaafmogelijkheden, terwijl de voorgestelde tegenmaatregel een temporele beperking van de verrekening van voorheffingen voor belastingplichtigen in de Vpb inhoudt. In de budgettaire paragraaf hierna wordt uiteengezet wat het Sofina-arrestbesluit voor budgettaire gevolgen heeft evenals de voorgestelde tegenmaatregel. Gelet op de budgettaire consequenties van het Sofina-arrestbesluit alsmede de te verwachten verschuiving van druk op het IV-portfolio naar de handhaving en uitvoering is er niet voor gekozen om het besluit voort te laten duren dan wel om te zetten in wetgeving. Het Sofina-arrestbesluit wordt na met de inwerkingtreding van de voorgestelde maatregel ingetrokken.
Reikwijdte maatregel
Op basis van de huidige wetgeving kunnen belastingplichtigen elk jaar het gehele bedrag aan ingehouden voorheffingen verrekenen met de aanslag Vpb. Het karakter van een voorheffing is dan ook dat het een «voorschot» is op het uiteindelijke bedrag aan te betalen Vpb, de eindheffing. Het bedrag aan voorheffingen is in veel gevallen niet gelijk aan het bedrag aan verschuldigde Vpb. In het geval dat het bedrag aan voorheffingen groter is dan het bedrag aan Vpb, kan de belastingplichtige op basis van de huidige wetgeving het verschil terugkrijgen. Dit is dus ook het geval als de belastingplichtige in een jaar verlieslatend is of anderszins in zijn geheel geen vennootschapsbelasting verschuldigd is.
Op basis van de hoofdregel van de voorgestelde maatregel zal de verrekening van voorheffingen gelimiteerd zijn tot het bedrag aan te betalen Vpb vóórdat rekening is gehouden met de verrekening van voorheffingen. Dit geldt voor alle lichamen die belastingplichtig zijn voor de Vpb.
Kort gezegd zal onder de voorgestelde maatregelen de verrekening van voorheffingen uitsluitend worden beperkt ten aanzien van belastingplichtigen die:
-
1. zich niet in een positie bevinden waarin Vpb verschuldigd is doordat die belastingplichtigen verlieslatend zijn of recht hebben op wettelijke verminderingen of voorkoming dubbele belasting; of
-
2. zich weliswaar in een positie bevinden waarin Vpb verschuldigd is, maar dit bedrag lager is dan het bedrag aan geheven voorheffingen; en
-
3. kansspelbelasting betalen omdat als onderdeel van de ondernemingsactiviteiten een kansspel is gewonnen; of
-
4. een aandelenbelang bezitten van minder dan 5% in een in Nederland gevestigd lichaam dat inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting.
Ook indien de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting41 niet wordt toegepast op een belang van 5% of meer van de belastingplichtige in een in Nederland gevestigd lichaam dat inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting kan sprake zijn van geheven dividendbelasting waarvan de verrekening temporeel wordt beperkt.
De verrekeningsbeperkingsmaatregel kan ertoe leiden dat (een deel van) de geheven voorheffingen in een jaar niet verrekend kunnen worden. Voor die gevallen wordt in de voorgestelde regeling voorzien in de mogelijkheid voor de belastingplichtige om het in een jaar niet voor verrekening in aanmerking komende bedrag aan voorheffingen over te brengen naar een later jaar. Aan de voortwenteling van niet-verrekende voorheffingen wordt geen termijn gesteld. Het bedrag aan niet verrekende voorheffingen kan dus onbeperkt worden doorgeschoven naar toekomstige jaren en in die jaren worden verrekend voor zover er voldoende Vpb verschuldigd is. De voorgestelde maatregel is hiermee dus in beginsel een temporele beperking van de verrekeningsmogelijkheid. In het geval dat ook in toekomstige jaren geen Vpb verschuldigd is, zal ook in toekomstige jaren geen verrekening van de zogenoemde voortgewentelde voorheffingen kunnen plaatsvinden. Voor een beperkt aantal gevallen (bijvoorbeeld in geval van duurzaam verlieslatende bedrijven) zal de beperking dus definitief zijn.
In een jaar waarin de belastingplichtige wel Vpb verschuldigd is, worden eerst de in dat jaar geheven voorheffingen verrekend. Als er na die verrekening nog een bedrag aan te betalen Vpb resteert, worden de voorheffingen die in voorgaande jaren niet zijn verrekend, verrekend met dit resterende bedrag aan te betalen Vpb.
De voortwenteling is slechts mogelijk indien het bedrag aan voort te wentelen voorheffingen door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. De inspecteur dient deze zogenoemde voorheffingenbeschikking gelijktijdig met de aanslag van dat jaar op te leggen. Aldus wordt elk jaar bij beschikking vastgesteld welk totaalbedrag aan voorheffingen in het volgende jaar nog beschikbaar is voor verrekening met verschuldigde Vpb over dat jaar. De Belastingdienst houdt in zijn administratie bij welk deel van het totale bedrag aan voort te wentelen voorheffingen in welk jaar is geheven.
Vooral omwille van de uitvoerbaarheid, in het bijzonder ingegeven vanuit de capaciteit van de ICT-mogelijkheden van de Belastingdienst, is ervoor gekozen te werken met één beschikking (de voorheffingenbeschikking). Op deze wijze geldt voor de verminderingen, de voorkoming van dubbele belasting en de verrekening van voorheffingen dat één beschikking wordt afgegeven. Op de voorheffingenbeschikking staat het totale bedrag aan voorheffingen vermeld dat naar het volgende jaar wordt voortgewenteld. Dit in plaats van twee beschikkingen zoals die bij verrekenbare verliezen worden vastgesteld (één inzake vaststelling van het verlies van het jaar en één inzake verrekening). Een andere reden voor deze keuze is erin gelegen dat op deze manier voor zowel de belastingplichtige als de inspecteur het aantal beschikkingen beperkt blijft – en daarmee dus ook de administratieve lasten – zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming van de belastingplichtige.
Naast de hoofdregel dat er geen teruggave van voorheffingen meer zal plaatsvinden, die direct voortvloeit uit de uitspraak van het HvJ EU in de zaak Sofina, is er een aantal flankerende bepalingen in onderhavig wetsvoorstel opgenomen. Deze maatregelen vloeien niet direct voort uit de genoemde uitspraak maar zijn noodzakelijk om de samenloop van de voorgestelde verrekeningsbeperkingmaatregel te regelen met (i) de reorganisatiefaciliteiten en (ii) het fiscale eenheidsregime. Voor de toelichting op deze bepalingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. De maatregel wordt ingevoerd om het Nederlandse systeem van verrekening van voorheffingen in overeenstemming te brengen met de uitspraak van het HvJ EU in de zaak Sofina. De maatregel omvat geen andere EU-aspecten die benoemd moeten worden. Er heeft geen consultatie plaatsgevonden en er zijn naar aanleiding van de aankondiging op Prinsjesdag 2020 dat deze maatregel op handen is geen adviezen ontvangen.