Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2023 heeft het lid Romke de Jong vragen gesteld over de fiscale regels die van toepassing zijn als een werkgever een OV-abonnement wil aanbieden aan diens werknemer. Vervolgens is de motie van de leden Romke de Jong en Van Ginneken42 ingediend en unaniem aangenomen. Deze motie verzoekt om te onderzoeken hoe werkgevers beter gefaciliteerd kunnen worden om hun werknemers OV-abonnementen te verstrekken, bijvoorbeeld door dit belastingvrij te mogen doen, ook als onzeker is of werkelijk gemaakte zakelijke kosten de kosten van het OV-abonnement overschrijden.
Uit gesprekken met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en de OV-sector blijkt dat de huidige regeling voor OV-abonnementen en voordeelurenkaarten (hierna gezamenlijk aangeduid als: OV-kaarten) als complex wordt ervaren, mede omdat er twee verschillende vrijstellingen relevant zijn als de werknemer gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Afhankelijk van de manier waarop een werkgever de OV-kaart faciliteert, gelden er onder de huidige tekst van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB 2011) andere voorwaarden wil de fiscale vrijstelling op (een deel van) de OV-kaart van toepassing zijn.
De eerste vrijstelling43 ziet op het ter beschikking stellen van een OV-kaart door de werkgever.44 De tweede vrijstelling45 is van toepassing als een werknemer een vergoeding ontvangt van diens werkgever om daar vervolgens zelf een OV-kaart mee te kopen of als een OV-kaart aan de werknemer wordt verstrekt, anders dan in de vorm van ter beschikking stellen. Bij het vergoeden van een OV-kaart moet een werkgever nagaan of de vergoeding niet hoger is dan de daadwerkelijke kosten van zakelijk gebruik (waaronder woon-werkverkeer). Het verschil tussen de vergoeding en de daadwerkelijke kosten van zakelijk gebruik is fiscaal belast. Vanwege het hybride werken leidt deze berekening vaker tot een bedrag aan verschuldigde belasting dan voorheen. Daarnaast kan de berekening voor een werkgever ook arbeidsintensiever uitpakken als diens werknemers vanwege het hybride werken een onvoorspelbaarder reispatroon hebben waarover vooraf lastig afspraken kunnen worden gemaakt.
De Wet LB 1964 heeft als doel om belasting te heffen over loon dat werkgevers aan hun werknemers doen toekomen. Loon is al hetgeen uit een (tegenwoordige of vroegere) dienstbetrekking wordt genoten, daaronder begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Vervolgens bevat de Wet LB 1964 vrijstellingen voor zover sprake is van het vergoeden of verstrekken van bepaalde kosten. Voorgaande brengt een aantal administratieve verplichtingen met zich mee voor werkgevers en werknemers. Immers, om een beroep te kunnen doen op een vrijstelling, moet een werkgever wel aannemelijk kunnen maken dat bepaalde kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Mede gelet op de toename van administratieve lasten vanwege het hybride werken wordt voorgesteld om het privégebruik van een OV-kaart die wordt vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld gericht vrij te stellen. Dat leidt ertoe dat, onafhankelijk hoe een werkgever een OV-kaart aanbiedt aan diens werknemer, er geen belasting verschuldigd is, mits de werknemer de OV- kaart ook (in welke mate dan ook) voor zakelijke reizen (waaronder woon-verkeer) gebruikt. Bovendien kan het verruimen van de vrijstelling een stimulans zijn voor het gebruik van het openbaar vervoer voor zowel zakelijke als privéreizen.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
Mede vanwege het hybride werken is het voor een werkgever complexer en arbeidsintensiever geworden om de zakelijkheid van de vergoeding of verstrekking van een OV-kaart aannemelijk te maken. Gelet daarop, wordt om doelmatigheidsredenen voorgesteld dat een OV-kaart altijd onbelast kan worden vergoed of verstrekt mits de werknemer de OV-kaart, ook (in welke mate dan ook) voor zakelijke reizen (waaronder woon-werkverkeer) gebruikt. Zolang de werkgever aannemelijk kan maken dat sprake is van zakelijk gebruik hoeft een werkgever geen registratie van privé en zakelijk gebruik meer bij te houden om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Dit is een vereenvoudiging ten opzichte van de huidige situatie, omdat het verschil tussen enerzijds vergoeden en verstrekken en anderzijds ter beschikking stellen komt te vervallen. Het doel van de maatregel om de administratieve lasten van werkgevers te beperken wordt daarmee automatisch bereikt. De voorgestelde vrijstelling voor OV-kaarten is een gerichte vrijstelling in de werkkostenregeling (WKR). De WKR als geheel wordt periodiek geëvalueerd.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane
De Belastingdienst acht de voorgestelde maatregel uitvoerbaar per 2024. De voorgestelde maatregel betekent een vereenvoudiging ten opzichte van de huidige situatie. De vrijstelling voor OV-kaarten is echter een klein onderdeel in de (geïntegreerde) controles die de Belastingdienst doet op het gebied van de loonheffingen en zal daardoor niet leiden tot een capaciteitsbesparing. Er wordt met de voorgestelde maatregel een vereenvoudiging van regelgeving bereikt, met een complexiteitsreductie als gevolg. De Belastingdienst wees er op dat de maatregel vragen kan oproepen over de gevolgen van een eigen bijdrage van werknemers. Naar aanleiding hiervan is in de artikelsgewijze toelichting expliciet opgenomen dat een eigen bijdrage van werknemers niet kan leiden tot negatief loon. De voorgestelde maatregel brengt daar geen verandering in.