Per maatregel is een inschatting gemaakt van de «doenlijkheid». Het gaat er dan om in hoeverre een maatregel (direct) kan leiden tot (problematische) belasting van het doenvermogen van de betreffende burgers en/of ondernemers.
Secundaire effecten van maatregelen zijn effecten die het doenvermogen kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld via inkomenseffecten. Secundaire effecten worden hieronder bij de inschatting van de doenlijkheid van maatregelen buiten beschouwing gelaten. Bij het doenvermogen wordt gekeken naar een aantal factoren zoals: (i) op welke groep burgers en/of ondernemers is het wetsvoorstel van toepassing, (ii) welke extra acties worden er van deze doelgroep gevraagd ten opzichte van de huidige situatie, en (iii) in hoeverre kunnen deze acties samenvallen met omstandigheden die het doenvermogen kunnen inperken, zoals financiële stress en life events. Bij maatregelen die enkel betrekking hebben op grote of middelgrote ondernemingen die gebruik maken van professionele fiscale adviseurs en bij maatregelen die geen extra acties vergen (zoals een technische wijziging of parameterwijziging) wordt door middel van de doenvermogenscan de inschatting gegeven dat doenvermogen hierbij geen aandachtspunt zal zijn. Bij overige maatregelen zijn er drie oordelen mogelijk: de maatregel doet een kleiner beroep op het doenvermogen, de maatregel doet een groter beroep op het doenvermogen maar dit is geen aandachtspunt want de doelgroep zal naar verwachting deze benodigde acties goed kunnen uitvoeren, de maatregel doet een groter beroep op het doenvermogen en dit is wel een aandachtspunt.
Elke maatregel krijgt derhalve één van de volgende vier oordelen:
-
– Oordeel 1: doenlijkheid niet relevant of onveranderd; wanneer de maatregel ten opzichte van de huidige situatie geen extra acties vergt van mensen, enkel grote ondernemingen raakt, of een technische wijziging betreft
-
– Oordeel 2: kleiner beroep op het doenvermogen van belastingplichtigen; wanneer de maatregel ertoe leidt dat burgers en/of MKB ondernemers minder acties hoeven nemen, bijvoorbeeld wanneer een regeling die mensen voorheen zelf moesten toepassen nu automatisch wordt toegepast.
-
– Oordeel 3: groter beroep op het doenvermogen van belastingplichtigen, geen aandachtspunt; Wanneer de maatregel ertoe leidt dat burgers en/of MKB ondernemers meer acties moeten nemen, maar zij deze naar verwachting correct zullen uitvoeren.
-
– Oordeel 4: groter beroep op het doenvermogen van belastingplichtigen, wel aandachtspunt; wanneer de maatregel ertoe leidt dat burgers en/of MKB ondernemers meer acties moeten nemen, en zij deze naar verwachting niet (altijd) goed kunnen/zullen uitvoeren. Bij dit oordeel wordt ook een uitgebreidere doenvermogenscan doorlopen.
Maatregel | Oordeel |
---|---|
Inkomensbeleid | Oordeel 1 |
Verhoging tarief box 3 in 2024 en niet indexeren heffingvrij vermogen | Oordeel 1 |
Verfijningen box 3 | Oordeel 2 |
Verhogen gerichte vrijstelling reiskostenvergoeding | Oordeel 1 |
Afschrijvingsbeperking gebouwen in de inkomstenbelasting | Oordeel 1 |
Energie-investeringsaftrek, milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen | Oordeel 1 |
Verruiming herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen | Oordeel 1 |
MKB-winstvrijstelling | Oordeel 1 |
Wijzigingen IACK | Oordeel 1 |
Verruiming vrijstelling OV-abonnementen en voordeelurenkaarten | Oordeel 2 |
Afschaffen betalingskorting voorlopige aanslag IB | Oordeel 1 |
Minimumkapitaalregel in de Vpb | Oordeel 1 |
Aanpassing samenloopvrijstelling bij aandelentransacties | Oordeel 1 |
Algemeen btw-tarief op agrarische goederen en diensten | Oordeel 1 |
Wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 | Oordeel 1 |
Wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 | Oordeel 1 |
Verhogen vaste voet bpm | Oordeel 1 |
Actualiseren duurzame warmtebronnen in de energiebelasting | Oordeel 1 |
Inkorten nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting | Oordeel 1 |
Nadere wetswijzigingen betreffende de nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting | Oordeel 3 |
Wettelijke grondslag gegevensverstrekking in het kader van Europeesrechtelijke verplichtingen | Oordeel 1 |
Accijnstarieven voor alcoholhoudende producten | Oordeel 1 |
Verhoging accijns dieselvervangende stookolie | Oordeel 1 |
Verhoging tabaksaccijns | Oordeel 1 |
Co-ouderschap toeslagen | Oordeel 2 |
Verlenging horizonbepaling overtredersbegrip | Oordeel 1 |
Loslaten koppeling rentepercentage Belastingrente voor Toeslagen | Oordeel 1 |
Invoeren hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990 | Oordeel 3 |
Inkomensbeleid
Tarieven en heffingskortingen worden automatisch toegepast wanneer de belastingplichtige aangifte doet.
Verhoging tarief box 3 in 2024 en niet indexeren heffingvrij vermogen
De verhoging van het tarief wordt automatisch toegepast wanneer de belastingplichtige aangifte doet.
Verfijningen box 3
De voorgestelde maatregelen ter verfijning van box 3 vergen ten opzichte van de huidige situatie geen extra acties van belastingplichtigen. Het defiscaliseren van onderlinge vorderingen en schulden bij partners en bij ouders met minderjarige kinderen zorgt ervoor dat deze vorderingen en schulden niet meer in de aangifte moeten worden opgegeven. Dit levert een beperkte vereenvoudiging op voor belastingplichtigen.
Verhogen gerichte vrijstelling reiskostenvergoeding
De verhoging kan leiden tot een wijziging van de administratie van de werkgever,maar vergt geen extra acties van werknemers t.o.v. de huidige situatie. Er zijn nauwelijks gevolgen voor burgers.
Afschrijvingsbeperking gebouwen in de IB
Voor ondernemers (en resultaatgenieters) in de IB wordt de afschrijvingsbeperking voor gebouwen in eigen gebruik aangescherpt. Net als in de huidige situatie moeten belastingplichtigen beoordelen in hoeverre afschrijving op een gebouw in eigen gebruik mogelijk is. Dat verandert niet, alleen de grens (de bodemwaarde) wijzigt. Daarnaast is de verwachting is dat de ondernemers die in aanraking komen met de afschrijvingsbeperking gebouwen een adviseur hebben of gebruik maken van een dienstverlener waardoor er geen verwachting is dat het doenvermogen niet toereikend is.
Aanpassing Energie-investeringsaftrek, milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen
De voorgestelde wijziging van de EIA met betrekking tot het verlagen van het aftrekpercentage is een parameterwijziging in de Wet IB 2001. Deze wijziging heeft geen invloed op de doenlijkheid voor belastingplichtigen.
De voorgestelde wijziging van de horizonbepaling van de EIA, MIA en de Vamil betekent dat de huidige regelingen met vijf jaar worden verlengd. Dit is een technische wijziging en heeft geen invloed op de doenlijkheid voor belastingplichtigen.
Verruiming herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen
De verruiming van de herinvesteringsreserve betekent voor ondernemers in de IB dat toepassing van de herinvesteringsreserve over de ondernemingsgrens mogelijk wordt gemaakt in geval van een staking van een gedeelte van een onderneming als gevolg van overheidsingrijpen. De verwachting is dat de ondernemers die in aanraking komen met de herinvesteringsreserve en met deze maatregel een adviseur hebben of gebruik maken van een dienstverlener waardoor de verwachting is dat het doenvermogen van de belastingplichtigen toereikend is.
Verlaging MKB-winstvrijstelling
De voorgestelde wijziging van het percentage van de MKB-winstvrijstelling is een parameterwijziging in de Wet IB 2001. Deze wijziging heeft geen invloed op de doenlijkheid voor belastingplichtigen.
Wijzigingen IACK
De voorgestelde wijziging van de IACK doet geen aanvullend beroep op het doenvermogen van belastingplichtigen. Op basis van de huidige wet moeten belastingplichtigen nagaan of er in het kalenderjaar sprake is van een gezamenlijke inschrijving voor ten minste zes maanden. Op grond van de voorgestelde materiële toets moeten zij nagaan of het kind tot hun huishouden behoort of geacht wordt te behoren. Voor veruit de meeste belastingplichtigen zal het eenvoudig zijn om dit vast te stellen. Alleen voor gescheiden ouders met al dan niet een co-ouderschapsplan ligt dit anders, maar voor hen is de eis van 156 dagen al bestaande praktijk en is zelfs sprake van een vereenvoudiging en kleiner beroep op hun doenvermogen. Zij hoeven namelijk niet meer na te gaan of sprake is van een doorgaans repeterend ritme hetgeen in de huidige regeling wel moet.
Verruiming vrijstelling OV-abonnementen en voordeelurenkaarten
Door de voorgestelde wijziging van de fiscale behandeling van OV-kaarten wordt er een kleiner beroep gedaan op het doenvermogen van inhoudings- en belastingplichtigen, omdat een werkgever niet langer hoeft na te gaan of de vergoeding, dan wel waarde van de verstrekking, hoger is dan de daadwerkelijke kosten van zakelijk gebruik (waaronder woon-werkverkeer).
Afschaffen betalingskorting voorlopige aanslag IB
Het afschaffen van de betalingskorting bij voorlopige aanslagen IB doet geen aanvullend beroep op het doenvermogen van de belastingschuldige. Door het niet langer aanbieden van een betalingskorting vervalt voor belastingschuldigen weliswaar de financiële prikkel om de voorlopige aanslag IB in één keer te voldoen. Desondanks blijft het mogelijk om de voorlopige aanslag IB in één keer te voldoen.
Minimumkapitaalregel in de Vpb
De maatregel heeft geen gevolgen voor het doenvermogen van de burger, omdat niet de burgers, maar een beperkt aantal (groot)banken en verzekeraars de belastingplichtigen zijn. Deze belastingplichtigen worden als (grote) professionele partijen verondersteld over afdoende doenvermogen te beschikken om de maatregel uit te voeren.
Aanpassing samenloopvrijstelling bij aandelentransacties
Ondanks dat dit voorstel complexe wetgeving bevat is doenvermogen geen aandachtspunt omdat het voorstel met name (zeer)grote ondernemingen treft.
Algemeen btw-tarief op agrarische goederen en diensten
Voor het doenvermogen van de burger heeft deze maatregel op administratief vlak geen gevolgen omdat de maatregel van hen geen extra handeling vraagt. Het doenvermogen is daarom bij deze wijziging geen aandachtspunt.
Wijziging van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
Het beëindigen van de teruggaaf van bpm voor geldtransportwagens doet geen beroep op het doenvermogen. Het voorkomt immers enkel dat houders van deze voertuigen nog in aanmerking kunnen komen voor een specifieke regeling. De verhoging van de vaste voet van de bpm vraagt evenmin om aanvullende inspanningen van burgers of bedrijven.
Wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
Het beëindigen van het nihiltarief voor OV-autobussen op autogas, het beëindigen van het nihil- of lager tarief voor LPG, CNG en LNG en het versoberen van de tarieven voor kampeerauto’s en paardenvervoer doet geen beroep op het doenvermogen. Houders zullen via de Belastingdienst kennisnemen van de tarieven zoals die na de aanpassing van toepassing zijn. Het versoberen van de oldtimersregeling doet evenmin een beroep op het doenvermogen van de houder van een oldtimer. De aanpassingbeperkt enkel de motorrijtuigen die van deze regeling gebruik kunnen maken. Voor motorrijtuigen die op dit moment al als oldtimer te boek staan verandert er niets.
De maatregel die gericht is op de aanpassing van de naheffing voor buitenlands ingezetenen beperkt enkel de boete de door de Belastingdienst wordt opgelegd en vraagt niets van een houder van een motorrijtuig. Dat geldt ook voor de overige maatregelen die voor de Wet MRB 1994 worden voorzien. Dat betreffen louter technische aanpassingen.
Inkorten nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting
De verdere inkorting van de nieuwe eerste schijf gas doet als zodanig geen extra beroep op het doenvermogen van burgers en bedrijven als verbruikers van gas, noch op het doenvermogen van contracthouders van blokverwarming, en ook niet van energieleveranciers.
Nadere wetswijzigingen betreffende de nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting
Burgers en bedrijven als verbruikers van gas en elektriciteit
De nieuwe schijvensystematiek leidt naar verwachting tot vragen bij burgers en bedrijven als verbruikers van energie.
De energiebelasting maakt integraal onderdeel uit van de energierekening (factuur). De factuur is op dit moment al ingewikkeld. Door het opknippen van de eerste schijven boet de energiefactuur voor burgers en bedrijven verder aan duidelijkheid in. Dit leidt mogelijk tot meer vragen aan energieleveranciers en de Belastingtelefoon. Ook als de tarieven in de nieuwe eerste en tweede schijven gelijk blijven of na differentiatie op enig moment weer gelijk zouden worden getrokken, blijft de toegevoegde complexiteit bestaan. De twee schijven voor gas en elektriciteit moeten in dat geval als zodanig op de energiefactuur blijven staan, maar dan met hetzelfde tarief. Dit leidt mogelijk tot vragen aan energieleveranciers en de Belastingtelefoon.
Burgers als verbruikers achter een blokverwarming
De nieuwe systematiek doet een beroep op het doenvermogen van burgers als verbruikers achter een blokverwarming. Het is niet evident dat alle burgers die het betreft beschikken over voldoende doenvermogen; het is onzeker of alle huishoudens het voordeel ontvangen dat een lager tarief van de nieuwe eerste schijf zou beogen te bieden.
Voor huishoudens achter een blokverwarming is onzeker of het voordeel van een lager tarief van de eerste schijf gas daadwerkelijk bij hen zou terechtkomen. Het gaat om circa 600.000 huishoudens achter een blokverwarming. De teruggaveregeling voor blokverwarming schept geen directe rechten voor huishoudens achter een blokverwarming, omdat zij zelf geen verzoek kunnen indienen, maar de contracthouder van de blokverwarming de enige is die een verzoek kan indienen. Of het voordeel bij de verbruiker terechtkomt of zou moeten terechtkomen, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Als het gaat om situaties waarin een VvE de contracthouder is, geldt dat elke appartementseigenaar lid is van en daarmee direct betrokken is bij deze vereniging en de handelingen daarvan. Het is primair aan de VvE om met inachtneming van de statuten op een passende wijze om te gaan met de teruggave. Mocht een geschil over een besluit van de VvE ontstaan, dan kan een verenigingslid dit aan de rechter voorleggen.
Als het gaat om huurwoningen, zijn in sommige gevallen de energielasten verdisconteerd in een all-in huurprijs en komen hogere of lagere energielasten voor rekening en risico van de verhuurder. In andere gevallen worden de energielasten doorberekend aan de huurder, bijvoorbeeld via de servicekosten. In de gevallen dat de energielasten worden doorberekend aan de huurder is het wenselijk dat het voordeel van de toegekende teruggave energiebelasting daadwerkelijk terechtkomt bij de huurder. Indien de verhuurder de teruggave niet aanvraagt c.q. laat aanvragen en/of niet uitkeert aan de huurder, kan de huurder een beroep doen op de regels met betrekking tot de doorberekening van servicekosten in het huurrecht. Zo geldt als maatstaf dat de verhuurder reële kosten op reguliere wijze doorberekent aan de huurder. Als een huurder het niet eens is met de door de verhuurder in rekening gebrachte servicekosten, kan de huurder naar de Huurcommissie voor een bindende uitspraak over de servicekosten, als er geen sprake is van een geliberaliseerde huurprijs. De Huurcommissie heeft de bevoegdheid om de servicekosten naar redelijkheid vast te stellen. Als sprake is van een geliberaliseerde huurprijs, dan kunnen huurders de Huurcommissie vragen om advies over de servicekosten. Voor een bindende uitspraak kunnen deze huurders zich wenden tot de kantonrechter. Voor bovengenoemde stappen hebben verhuurders en huurders een bepaalde mate van kennis en doenvermogen nodig. Het is niet evident dat de gehele doelgroep hierover beschikt. Door middel van monitoring en onderzoek zou na invoering van de maatregel gepoogd kunnen worden om zicht te krijgen in de mate waarin contracthouders teruggaveverzoeken indienen en het voordeel terechtkomt bij degene bij wie het zou moeten terechtkomen. Het schatten van de omvang en aard van het (niet-)gebruik van de teruggaveregeling zal naar verwachting gepaard gaan met uitdagingen. Allereerst is het niet duidelijk welke circa 600.000 huishoudens blokverwarming hebben. Hierbij komt dat deze huishoudens zich er niet altijd van bewust zullen zijn dat zij gebruikmaken van «blokverwarming» in de zin van de Wet belastingen op milieugrondslag. Een andere uitdaging is dat informatie uitgevraagd dient te worden bij zowel contracthouders als huishoudens (eindverbruikers).
Teruggaveverzoeken blokverwarming van contracthouders
De nieuwe systematiek zou bij een lager tarief van de nieuwe eerste schijf ten opzichte van het tarief van de nieuwe tweede schijf een substantieel beroep doen op het doenvermogen van contracthouders van blokverwarmingen. De maatregel is naar verwachting voor veel contracthouders doenlijk. Het is niet zeker of dit geldt voor alle contracthouders. Er zullen ook contracthouders zijn die mogelijk niet de benodigde actie ondernemen of – tegen een financiële vergoeding – een professionele partij inschakelen.
Het teruggaveverzoek blokverwarming moet worden ingediend door de contracthouder van de blokverwarming. Het betreft meestal een VvE, woningcorporatie of verhuurder. Het invullen van het teruggaveformulier is voor het overgrote deel van de naar schatting 40.000 contracthouders een nieuwe handeling. De Belastingdienst gaat twee soorten formulieren hanteren.
Het eerste formulier heeft betrekking op die verbruikers achter een blokverwarming die zelfstandig meer dan 170.000 m3 verbruiken. Het gaat bijvoorbeeld om een ziekenhuis met blokverwarming waarin ook winkels en horeca zijn gehuisvest. Het ziekenhuis verbruikt dan zelf meer dan 170.000 m3, terwijl de winkels en horeca bijvoorbeeld elk 2.000 m3 verbruiken. De Belastingdienst behandelt op dit moment ongeveer vijftien teruggaveverzoeken per jaar voor dit soort situaties. In die gevallen wordt via een teruggaveverzoek geborgd dat op de aansluiting het voordeel wordt berekend over het verbruik in de (nieuwe) derde schijf (170.000–1.000.000 m3) waarin het tarief lager is dan het tarief van de (nieuwe) eerste en (nieuwe) tweede schijf/het blokverwarmingstarief. Zou in die gevallen geen teruggaveverzoek kunnen worden ingediend, dan wordt de betreffende verbruiker zwaarder belast dan wanneer deze een individuele aansluiting zou hebben. De contracthouders blijven in de nieuwe schijven- en tariefsystematiek voor die gevallen een teruggaveverzoek indienen. Vanaf het moment dat het tarief van de nieuwe eerste schijf lager is dan het tarief van de nieuwe tweede schijf ziet het verzoek uitsluitend op de onroerende zaak met een verbruik van meer dan 170.000 m3 en dan meer specifiek uitsluitend op het verbruik boven de 170.000 m3. Op het formulier moet de contracthouder naast adres- en contactgegevens, de EAN-code van de aansluiting en de verbruiksgegevens van de desbetreffende onroerende zaak invullen. Contracthouders vullen in de huidige systematiek al een teruggaveformulier in. Daarom is de verwachting dat het invullen van een teruggaveformulier voor deze groep doenlijk blijft.
Het tweede formulier heeft betrekking op de eerste 1.000 m3 van individuele onroerende zaken waarvoor bij een blokverwarmingssituatie te veel energiebelasting wordt betaald. Via dit formulier wordt voor alle verbruikers, ook die met een verbruik van meer dan 170.000 m3, teruggave verzocht voor die eerste 1.000 m3indien het tarief van de nieuwe eerste schijf lager is dan het tarief van de nieuwe tweede schijf. Op het formulier moeten adres- en contactgegevens worden ingevuld alsmede de EAN-code van de aansluiting en het aantal onroerende zaken achter de blokverwarming. Voor contracthouders, met uitzondering van de contracthouders bij een blokverwarmingssituatie met een onroerende zaak die zelfstandig meer dan 170.000 m3 verbruikt, is het invullen van een teruggaveformulier een nieuwe handeling. Omdat het om een beperkt aantal bekende gegevens gaat, is het invullen naar verwachting voor de meeste contracthouders doenlijk, zeker voor dat deel van de contracthouders dat professionele partijen betreft die gewend zijn om administratieve handelingen uit te voeren. De verzoekers zullen naar verwachting regelmatig professionele partijen zijn, zoals woningcorporaties, studenthuisvestingscorporaties, zorginstellingen en VvE-beheerders. Er zullen ook contracthouders zijn die een intermediair inschakelen om het teruggaveverzoek – voor een financiële vergoeding – in te dienen.
Toepassing blokverwarmingstarief door energieleveranciers in de verhouding met contracthouders
De nieuwe systematiek is naar verwachting doenlijk voor energieleveranciers en contracthouders in situaties met een blokverwarming waarbinnen één onroerende zaak meer verbruikt dan 170.000 m3.
Het blokverwarmingstarief is vanaf het moment dat het tarief van de nieuwe eerste schijf lager is dan het tarief van de nieuwe tweede schijf uitsluitend van toepassing in situaties waarin sprake is van blokverwarming en het totale verbruik meer bedraagt dan 170.000 m3. Hierdoor hoeft het blokverwarmingstarief niet te worden toegepast in álle – naar schatting – 40.000 blokverwarmingssituaties: uitsluitend de (beperkte) populatie blokverwarmingen waarop het blokverwarmingstarief financiële impact heeft, namelijk die waar het verbruik meer is dan 170.000 m3, krijgt te maken met de toepassing van het tarief. De energieleverancier past het toe. De contracthouder draagt zorg voor de verwerking hiervan in de financiële afwikkeling van het gebruik van de blokverwarming binnen de blokverwarmingssituatie. Deze activiteit wordt doenlijk geacht omdat de wettelijke verplichting tot toepassing van het blokverwarmingstarief al bestaat en de toepassing daarvan in deze situaties financiële impact heeft. Als de energieleverancier het blokverwarmingstarief niet toepast maar het lagere tarief van de (nieuwe) derde schijf, wordt te weinig energiebelasting afgedragen. Dit kan leiden tot een naheffing van de Belastingdienst. De verwachting is dat energieleveranciers zich inspannen en zullen blijven inspannen om dergelijke gevolgen te voorkomen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de contracthouder in deze gevallen immer een professionele partij zal zijn, zoals een woningcorporatie.
Burgers en bedrijven als afnemers van stadsverwarming
Burgers en bedrijven die warmte geleverd krijgen hoeven zelf geen actie te ondernemen om te borgen dat een leverancier van stadsverwarming niet meer rekent dan het maximumtarief voor warmte. De nieuwe systematiek is daarom voor hen naar verwachting doenlijk.
Leveranciers van stadsverwarming zijn monopolisten. Huishoudens die zijn aangesloten op een warmtenet kunnen zelf niet kiezen van welke leverancier zij hun warmte afnemen. Om consumenten te beschermen tegen onredelijk hoge tarieven stelt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) jaarlijks de maximumtarieven voor warmte vast. In de Warmtewet is geregeld dat de leveranciers van stadsverwarming per hoeveelheid warmte maximaal een bepaald bedrag mogen rekenen. De ACM berekent het maximumtarief aan de hand van de gasprijs per 1 januari inclusief de energiebelasting op gas. Dit wordt het «niet meer dan anders-principe» genoemd. Het betekent dat leveranciers van stadsverwarming geen hogere tarieven mogen vragen dan energieleveranciers die gas leveren aan vergelijkbare aansluitingen met een gasketel. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat op de levering van warmte geen energiebelasting wordt geheven. Een eventuele toekomstige verlaging van het tarief van de nieuwe eerste schijf gas en de verhoging van het tarief van de nieuwe tweede schijf gas zou de ACM in het maximumtarief voor warmte verwerken. Dat betekent dat er in dat geval een maximumprijs geldt voor (de warmte-equivalenten van) de nieuwe eerste schijf (0–1.000 m3) onderscheidenlijk de nieuwe tweede schijf (1.000–170.000 m3), zoals in 2023 ook maximumprijzen gelden tot (de warmte-equivalent van) 1.000 m3 en boven 1.000 m3 gas in verband met het tijdelijke prijsplafond energie. De leveranciers die aan een collectief leveren, dat wil zeggen aan centrale aansluitingen die warmte doorleveren, werken in 2023 voor die situaties met één maximumtarief voor warmte als het aansluitingen betreft met een vermogen boven 100 kW, en met twee tarieven als het aansluitingen betreft met een vermogen onder 100 kW. Als het tarief van de nieuwe eerste schijf gas lager wordt dan het tarief van de nieuwe tweede schijf gas, past de ACM voor alle centrale aansluitingen één tarief toe. Bij de berekening van de energiebelastingcomponent in dit maximumtarief gaat de ACM dan uit van het laagste energiebelastingtarief voor gas, dus van het tarief van de nieuwe eerste schijf.
Huishoudens en bedrijven die zijn aangesloten op een warmtenet hoeven zelf geen actie te ondernemen om te borgen dat het tarief voor warmte in hun situatie niet het maximumtarief overstijgt. De leverancier van stadsverwarming mag niet meer rekenen dan de maximumtarieven voor warmte. De ACM ziet toe op de naleving hiervan.
Leveranciers van stadsverwarming
De nieuwe systematiek is naar verwachting doenlijk voor leveranciers van stadsverwarming.
Zoals hiervoor is toegelicht, mogen leveranciers van stadsverwarming niet meer rekenen aan afnemers dan het maximumtarief voor warmte waarin een component voor energiebelasting is opgenomen. Voorliggende wetswijziging brengt geen nieuwe verplichtingen of activiteiten voor de leveranciers van stadsverwarming met zich. Vrijwel alle leveranciers hebben in 2023 vanwege het prijsplafond al te maken met twee verschillende maximumtarieven bij de levering van warmte aan individuele verbruikers. De leveranciers van stadsverwarming die aan een collectief warmte leveren, dat wil zeggen aan centrale aansluitingen die warmte doorleveren, werken in 2023 voor die situaties met één maximumtarief als het aansluitingen betreft met een vermogen boven 100 kW, en met twee tarieven als het gaat om aansluitingen onder 100 kW. Zoals hiervoor is toegelicht past de ACM in de situatie dat het tarief van de nieuwe eerste schijf gas lager is dan het tarief van de nieuwe tweede schijf gas voor centrale aansluitingen één tarief toe.
Teruggaveverzoeken «blokelektriciteit» van contracthouders
De nieuwe systematiek is naar verwachting doenlijk voor contracthouders van «blokelektriciteit».
Behalve blokverwarming komt ook blokelektriciteit voor. In die gevallen is er één aansluiting in een pand waarop elektriciteit wordt geleverd die wordt verbruikt in meerdere achterliggende onroerende zaken.
Het uitgangspunt is dat het elektriciteitsverbruik van elk van de onroerende zaken achter één elektriciteitsaansluiting hetzelfde wordt belast als wanneer sprake zou zijn van onroerende zaken met een individuele aansluiting. Aan de ene kant heeft het «blok» nadeel doordat de achterliggende onroerende zaken gezamenlijk slechts één keer de belastingvermindering energiebelasting ontvangen. Aan de andere kant heeft het blok het voordeel dat het gezamenlijk verbruik sneller in een hogere schijf met een lager tarief komt dan het verbruik van een verbruiker met een individuele aansluiting. Teneinde de mogelijkheid te bieden dat een blok gelijk wordt behandeld in de energiebelasting ten opzichte van een individuele aansluiting, kan de contracthouder van de blokelektriciteit op grond van het zogenoemde beleidsbesluit belastingen op milieugrondslag158 een teruggaveverzoek indienen bij de Belastingdienst. De Belastingdienst herberekent dan de energiebelasting voor het blok. De teruggave bedraagt het verschil tussen de in rekening gebrachte energiebelasting en de energiebelasting die betaald zou zijn indien de achterliggende onroerende zaken elk een individuele aansluiting zouden hebben gehad. Dat betekent dat de Belastingdienst in beginsel het totale verbruik handmatig verdeelt over het aantal onroerende zaken achter de gezamenlijke aansluiting. Met de huidige eerste schijf van 0–10.000 kWh hoeft de Belastingdienst dit handmatige werk niet altijd uit te voeren omdat weinig onroerende zaken zelfstandig over die grens gaan. Bij de kortere nieuwe eerste schijf tot 2.900 kWh met een lager tarief dan het tarief van de nieuwe tweede schijf zou dit werk veel vaker voorkomen. De Belastingdienst zou moeten uitvragen van welke achterliggende onroerende zaak het verbruik de eerste schijf overstijgt. Hierdoor wordt het invullen van het teruggaveformulier complexer voor de verzoeker. Het gemiddelde aantal onroerende zaken achter één aansluiting is dertien. Er zijn uitschieters naar achthonderd. De verzoeker zou per onroerende zaak het verbruik moeten invullen. In 2023 worden 27.000 tot 30.000 verzoeken verwacht. Omwille van de uitvoerbaarheid is het noodzakelijk dat een substantieel deel hiervan geautomatiseerd kan worden afgewikkeld. Tijdens de voorbereiding op een mogelijke verlaging van het tarief van de nieuwe eerste schijf elektriciteit is gebleken dat de Belastingdienst de benodigde uitbreiding van het teruggaveformulier niet kan realiseren. Het beoogde teruggaveproces kan daardoor niet worden gedigitaliseerd en geautomatiseerd. In het belang van het beperken van de impact van de nieuwe eerste schijf elektriciteit op verzoekers en ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de teruggave «blokelektriciteit» vereenvoudigt de Belastingdienst de beoogde berekening van de teruggave in de situatie dat het tarief van de nieuwe eerste schijf elektriciteit lager zou worden dan het tarief van de nieuwe tweede schijf elektriciteit. Op die manier wordt er niet méér van de verzoeker gevraagd dan nu al het geval is bij teruggaveverzoeken. Naast contactgegevens, de EAN-code van de elektriciteitsaansluiting en de in rekening gebracht energiebelasting moet de verzoeker met name het aantal onroerende zaken achter de aansluiting doorgeven en de verbruiksgegevens van onroerende zaken met een verbruik dat de nieuwe tweede schijf (2.900–10.000 kWh) overstijgt. Als het tarief van de nieuwe eerste schijf zou worden verlaagd ten opzichte van het tarief van de nieuwe tweede schijf, past de Belastingdienst de vereenvoudigde berekening toe en is het indienen van een verzoek naar verwachting doenlijk voor de contracthouders. Het aantal contracthouders dat een verzoek indient, neemt niet toe. De betreffende groep dient op dit moment al jaarlijks een teruggaveverzoek in met het oog op de belastingvermindering.
Actualiseren duurzame warmtebronnen
Het actualiseren van de opsomming van duurzame warmtebronnen van de stadsverwarmingsregeling in de energiebelasting zal mogelijk een extra actie vergen voor wat betreft de administratie van leveranciers van stadsverwarming. De verhouding stadsverwarming die gebruikmaakt van duurzame warmtebronnen en stadsverwarming die gebruikmaakt van andere warmtebronnen zal namelijk wijzigen door de actualisatie. Deze gegevens zullen al grotendeels bekend zijn. De wijziging vergt zodoende geen verregaande nieuwe actie. Hierbij komt dat de leveranciers van stadsverwarming grote ondernemingen zijn waardoor doenlijkheid minder een zorgpunt is.
Wettelijke grondslag gegevensverstrekking in het kader van Europeesrechtelijke verplichtingen
Aangezien (grote) professionele partijen de belastingplichtigen en begunstigden zijn die gegevens moeten verstrekken en het geen burgers betreft, heeft de maatregel geen gevolgen voor de doenlijkheid. De belastingplichtige en begunstigde worden als (grote) professionele partijen verondersteld over afdoende doenvermogen te beschikken om de benodigde acties uit te voeren.
Accijnstarieven voor alcoholhoudende producten
Voor het doenvermogen van de burger heeft deze maatregel op administratief vlak geen gevolgen omdat de maatregel van hen geen extra handeling vraagt. De accijns is in de consumentenprijs verwerkt. Voor bedrijven betreft de maatregel een aanpassing van het accijnstarief. Het kabinet verwacht dat deze aanpassing relatief eenvoudig is voor het bedrijfsleven. Zodoende is deze maatregel doenlijk.
Verhoging accijns dieselvervangende stookolie
Voor de doenlijkheid voor burgers heeft deze maatregel geen gevolgen omdat de maatregel van hen geen extra handeling vraagt. De brandstofaccijns is in de consumentenprijs verwerkt. Voor bedrijven betreft de maatregel slechts een aanpassing van het accijnstarief. Ten opzichte van de huidige aangifte accijns zijn er geen wijzigingen en worden geen extra handelingen van bedrijven verlangd. De maatregel is daarom doenlijk.
Verhoging tabaksaccijns
Voor het doenvermogen van de burger en tabaksverkooppunten heeft deze maatregel op administratief vlak geen gevolgen, aangezien zij de producten inclusief accijns kopen en niet de belastingplichtige zijn. Van de burger en het tabaksverkooppunt wordt, naast het betalen van het aankoopbedrag, geen afzonderlijke handeling gevraagd. De accijnsverhoging zal ertoe leiden dat mensen die (blijven) roken uiteindelijk meer geld kwijt zijn. Daar staat tegenover dat bij mensen die minder gaan roken of helemaal stoppen met roken, het besteedbaar inkomen weer kan toenemen, respectievelijk toeneemt. Afhankelijk hiervan kan deze maatregel, vooral bij financieel kwetsbare groepen, leiden tot meer of juist minder financiële stress en kan daarmee ook hun doenvermogen negatief of juist positief beïnvloeden. Zulke tweede-orde effecten zijn echter lastig in te schatten en vallen buiten de focus van de doenvermogenscan. Voor tabaksfabrikanten of importeurs betreffen het tariefsaanpassingen. Aangezien dit veelal grote ondernemingen zijn, is de doenlijkheid van deze maatregelen geen punt van zorg.
Co-ouderschap toeslagen
Er is sprake van een vereenvoudiging en een kleiner beroep op het doenvermogen van co-ouders bij de voorgestelde maatregel voor het co-ouderschap bij de toeslagen. Zij hoeven namelijk niet meer na te gaan of sprake is van een doorgaans wekelijks repeterend ritme hetgeen in de huidige regeling wel moet. Deze vereenvoudiging geldt zowel voor nieuwe co-ouders als bestaande co-ouders die het verblijfsritme van hun kind aanpassen.
Loslaten koppeling rentepercentage Belastingrente voor Toeslagen
Dit voorstel stelt voor het rentepercentage voor Toeslagen niet meer te koppelen aan het percentage van de belastingrente voor de IB. Dit rentepercentage wordt door Toeslagen per beschikking vastgesteld en automatisch verwerkt in de systemen. Aangezien er geen actie wordt gevraagd van de toeslagontvanger heeft de voorgestelde wijziging geen gevolgen voor de doenlijkheid.
Invoeren hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990
Het voorstel richt zich op de invordering bij belastingschuldigen die geconfronteerd kunnen worden met onvoorziene onbillijkheden van overwegende aard die zich kunnen voordoen bij de uitvoering van de IW 1990. Het kabinet beseft dat dit doenvermogen vraagt van de burger (het voeren van een administratie met bewijsstukken, het onder woorden kunnen brengen en beargumenteren dat de eigen situatie binnen het toepassingsbereik van de hardheidsclausule valt). De verwachting is echter dat er in een beperkt aantal zaken een beroep op de hardheidsclausule nodig zal zijn, mede gezien de bestaande beleidsmatige mogelijkheden die de ontvanger al kent en de diverse trajecten die zijn ingezet om meer maatwerk te verlenen in de uitvoering en de wet- en regelgeving die de dienstverlening aan de burger zal verbeteren.159 Dat neemt niet weg dat het nog steeds van belang kan zijn om de onvoorziene gevolgen op te lossen. Het kabinet meent dat het daarom aanvaardbaar is om een beroep te doen op het doenvermogen van burgers.