Base description which applies to whole site

10. Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven

In onderstaande tabel worden de regeldrukkosten inschattingen van de afzonderlijke maatregelen beschreven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen waarvan de regeldruk kosten conform het SKM zijn ingeschat en maatregelen waarvan dat niet het geval is omdat het bijvoorbeeld vooraf de inschatting is dat het om een gering aantal belastingplichtigen gaat of zeer weinig vergt van de belastingplichtige. Alle maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn voorgelegd aan het ATR160. Het college van het ATR onderschrijft de gemaakte regeldruk inschatting en heeft geen nadere toevoegingen met betrekking tot de regeldrukkosten in dit wetsvoorstel. Met betrekking tot het vereenvoudigen van de vrijstelling met betrekking tot OV-abonnement in de loonheffing wordt door het college van het ATR het advies «indienen» meegegeven.

Tabel 18: Regeldrukkosten in miljoenen euro’s conform het Standaard Kosten Model (SKM)*.

Maatregel

2023

2024

2025

2026

Struc

Maatregelen met gekwantificeerde regeldrukkosten

Verruiming vrijstelling OV-abonnementen en voordeelurenkaarten

 

– 2,84

– 2,88

– 2,88

– 2,88

Aanpassing samenloopvrijstelling bij aandelentransacties

 

0,19

0,04

0,04

0,04

Wijzigingen IACK

0,00

       

Nadere wetswijzigingen betreffende de nieuwe eerste schijf in de energiebelasting1

 

2,2

1,6

1,6

1,6

Wettelijke grondslag maken t.b.v. uitwisselen van informatie door energieleveranciers

 

0,03

0,03

0,03

0,03

Totaal

0,00

– 2,60

– 2,81

– 2,81

– 2,81

* Een [+] betreft een toename in de regeldrukkosten voor burgers en/of bedrijven, een [-] betekent een afname in de regeldrukkosten.

** Regeldrukkosten worden hier gepresenteerd bij het jaar waarbij ze horen (qua aangifte) en zijn in constante prijzen 2023 (nieuwe versie handboek meting regeldrukkosten).

1

De regeldrukkosten hangen – kort gezegd – af van het verschil tussen de tarieven van de nieuwe eerste en tweede schijven gas en elektriciteit. Zie tabel 20 voor de specificatie.

Voor de afzonderlijke maatregelen staat hieronder een beknopte, kwalitatieve beschrijving van de administratieve lasten gevolgen voor burgers en bedrijven.

Verruiming vrijstelling OV-kaarten

De voorgestelde wijziging van de fiscale behandeling van OV-kaarten heeft als gevolg dat geen nacalculatie van de zakelijke kosten (waaronder woon-werkverkeer) meer hoeft plaats te vinden. Het is dan voldoende als de inhoudingsplichtige aannemelijk kan maken dat de betreffende werknemer de OV-kaart mede (in welke mate dan ook) gebruikt voor zakelijke reizen (waaronder woon-werkverkeer). De mate van zakelijk gebruik in het geval van een vergoeding of verstrekking van een OV-kaart is dus niet langer van belang. Dit betekent een administratieve lastenverlichting voor werkgevers.

Nederland kent in totaal 416.000 organisaties met personeel (werkgevers) volgens het Handboek Meting Regeldrukkosten. 17% van de werkgevers biedt werknemers een OV-abonnement en in 20% van deze gevallen gebeurt dit door het vergoeden of verstrekken van het abonnement. De maatregel raakt dus ruim 14.000 werkgevers die moeten kennisnemen van de maatregel omdat er iets wijzing in de loonheffingswetgeving. Voortaan hoeven zij het zakelijk gebruik van de OV-kaarten niet meer te registeren en eventuele daaruit voorvloeiende verschuldigde loonbelasting af te dragen. Inclusief incidentele kennisname kosten betreft dit een besparing van circa 20 minuten hetgeen overeenkomt met een daling in de administratieve lastendruk van ongeveer 2,8 miljoen. Wel daalt de ervaren regeldruk met een factor 4 minder in verband met huidige compliantie op basis van een uitvraag van AWVN. Na 2025 zijn stijgt de daling in de regeldrukkosten licht toe in verband met het vervallen van kennisname kosten.

Aanpassing samenloopvrijstelling bij aandelentransacties

Bij het invoeren van deze maatregel moeten bedrijven een aantal handelingen incidenteel verrichten. Ten eerste moeten ze kennis nemen van de nieuwe maatregel waarbij aangenomen dat dit een matige complexiteit met zich meebrengt. Daarnaast zullen de gehanteerde rekenmodellen aangepast moeten worden. Om te bepalen of een transactie door middel van vastgoedaandelen of door middel van «stenen» plaats zal vinden, gebruiken bedrijven modellen. Om deze aan te passen zullen gegevens nodig zijn, moeten berekeningen opnieuw uitgevoerd worden en moeten er controle taken uitgevoerd worden. Alle handelingen worden beoordeeld als matig met uitzondering van het uitvoeren van berekeningen, dit wordt ingeschat als complex. Naar verwachting zullen er 1.000 bedrijven zijn die de toepassing van een samenloopvrijstelling overwegen en vanwege de maatregel dus te maken krijgen met een toename in de regeldruk, hetgeen eenmalig circa 146.000 euro bedraagt.

Tot slot geldt er bij het overgangsrecht van de maatregel dat bedrijven zelf aan moeten geven als er een beroep gedaan wordt op het overgangsrecht. Het aantal projecten waarvoor dit van toepassing is zijn alle projecten die zijn gestart en een LOI is opgesteld. Rekening wordt gehouden met 0 tot 140 transacties zijn per jaar die onder de nieuwe wetgeving zullen vallen. Daarom zullen er in totaal tussen de 245 en 490 transacties onder het overgangsrecht vallen. Uitgaande van het gemiddelde, zullen in totaal de administratieve lasten voor projecten met overgangsrecht 49.000 euro bedragen.

Verder is bij gebruik van de samenloopvrijstelling dient er geen aangifte te worden gedaan. Na de aanpassing in de samenloopvrijstelling moet er bij iedere transactie een aangifte gedaan worden wat leidt tot een structurele toename in de administratieve lasten. De taxatie van panden/woningen en/of bedrijfsobjecten gebeurt overigens al bij verkoop waardoor er bij de aangifte geen extra handelingen nodig zijn. Uitgaande van de hierboven genoemde aantallen en circa 400 euro aan regeldrukkosten per aangifte geeft dit een totale toename in de regeldrukkosten van ongeveer 41.000 euro.

Wijzigingen IACK

Ten aanzien van de wijziging is geraamd dat ca. 950 ouders met een co-ouderschapsregeling door de uitspraak van de HR in 2022 en 2023 additioneel kwalificeren voor IACK. Deze ouders moeten kennisnemen van de uitspraak en in hun aangifte IB IACK aanvragen. De tijdsbesteding bedraagt 2 minuten per handeling volgens het Handboek Meting Regeldrukkosten 2022 voor een eenvoudige handeling. De totale regeldrukkosten bedragen volgens de berekening € 1.077 in 2022 en 2023 en zijn daarmee verwaarloosbaar.

De wijziging in de dagen-eis door de uitspraak van de HR heeft alleen betrekking op 2022 en 2023. Door de voorliggende maatregel geldt per 2024 de eerdere 156-dageneis weer. Dit is geen verandering ten opzichte van de situatie voor de HR-uitspraak. Structureel vervalt alleen de eis dat de verdeling van zorg in een repeterend ritme moet plaatsvinden. Het is in de praktijk onwaarschijnlijk dat er veel co-ouderschapsregelingen met betrekking tot jonge kinderen en werkende ouders zijn vastgelegd zonder structuur of ritme. De structurele gevolgen zijn daarom op nihil gesteld.

Wettelijke grondslag gegevensverstrekking in het kader van Europeesrechtelijke verplichtingen

Het in voeren van de maatregel leidt structureel tot een niet noemenswaardige verhoging van de administratieve lasten voor belastingplichtige en begunstigde. De belastingplichtige zullen elk jaar de gegevens delen met RVO welke voorheen niet aangeleverd werden. Begunstigde die in een kalenderjaar meer steun ontvangen dan het drempelbedrag zullen verder als RVO niet kan vaststellen of de begunstigde een kmo is, gegevens dienen te verstrekken waaruit blijkt of de begunstigde een kmo is. Dit leidt tot administratieve lasten voor de begunstigde in een dergelijk geval. De administratieve lasten van de belastingplichtige en begunstigde tezamen nemen hierdoor structurele toe met circa € 26.000. Dit komt enerzijds doordat de handelingen beperkte kosten met zich mee brengen (circa € 25 per begunstigde) en anderzijds doordat de kring van begunstigde relatief beperkt is (circa € 1.000 begunstigden).

Inkorten nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting

De verdere inkorting van de nieuwe eerste schijf gas brengt als zodanig geen extra administratieve lasten met zicht voor burgers en bedrijven als verbruikers van gas, noch voor contracthouders van blokverwarming, en ook niet voor energieleveranciers.

Nadere wetswijzigingen betreffende de nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting

Het concept wetsvoorstel dat aan het ATR is voorgelegd bevatte een verlaging van het tarief van de nieuwe eerste schijf gas, teneinde concreet in beeld te brengen wat een dergelijke verlaging met zich zou brengen. Het ATR adviseert om het wetsvoorstel niet in te dienen (dictum 4).

Het ATR concludeert dat de nieuwe eerste schijven in de energiebelasting aanvullende onderbouwing behoeven over nut en noodzaak. Het wijst erop dat de amendementen Grinwis c.s. noch voorliggende concept memorie van toelichting motiveren waarom de voorgestelde extra beleidsoptie van de nieuwe eerste schijven noodzakelijk is. Het ATR wijst daarbij op de volgende factoren. De uitwerking van de beleidsoptie is complex, de omstandigheden zijn onzeker (door de schommelende energieprijzen), het is onzeker of het beoogde nuttig effect wordt behaald, het is onzeker of de kosten proportioneel zijn en het is onzeker of niet ook veel huishoudens en andere kleinverbruikers profiteren terwijl zij het voordeel niet nodig hebben. Het ATR benadrukt dat eerdere maatregelen – verlaging van het tarief van de huidige eerste schijf en verhoging van de belastingvermindering – ruime mogelijkheden bieden om de energiebelasting aan te passen aan de omstandigheden. Het ATR adviseert als minder belastend alternatief, dat bovendien meer past bij de klimaatopgave, om het tarief van huidige eerste schijven te verlagen, eventueel in combinatie met een verhoging van de belastingvermindering.

Aangezien het wetsvoorstel zoals het wordt ingediend bij de Tweede Kamer noodzakelijke technische aanvullingen betreft op een bij het Belastingplan 2023 aangenomen amendement, is geen gevolg gegeven aan het advies van het ATR om de noodzaak van de introductie van de beleidsoptie bij de amendementen Grinwis c.s. in deze memorie van toelichting toe te lichten.

Het ATR adviseert voorts om de doenvermogentoets uit te breiden naar verbruikers zonder eigen aansluiting en beheerders van de aansluiting waar hun energie wordt afgeleverd. Het adviseert daarnaast om toe te lichten hoe het lagere tarief wordt doorberekend aan huishoudens met een gedeelde gas- en/of elektriciteitsaansluiting.

Het betreft blokaansluitingen voor gas en elektriciteit, waar in de toelichting uitvoerig bij wordt stilgestaan. Zie specifiek hiervoor over het doenvermogen van burgers en bedrijven onder «Burgers en bedrijven als verbruikers van gas en elektriciteit», «Burgers als verbruikers achter een blokverwarming» en «Burgers en bedrijven als afnemers van stadsverwarming» (paragraaf 9). En zie voor de gevolgen voor burgers en bedrijven in deze paragraaf onder «Burgers en bedrijven als verbruikers van gas en elektriciteit» en «Burgers en bedrijven als afnemers van stadsverwarming». Naar aanleiding van het advies van het ATR is aan de toelichting toegevoegd dat de blokaansluitingen een groot aantal gevallen betreft waarin slechts enkele verbruikers achter een gezamenlijke aansluiting zitten – waarop het ATR lijkt te doelen in zijn advies. Het gaat dus niet uitsluitend om grote appartementencomplexen.

Het ATR adviseert om de gevolgen voor de regeldruk aan te vullen met de gevolgen voor leveranciers van stadsverwarming en verbruikers zonder eigen aansluiting. De gevolgen voor leveranciers van stadsverwarming zijn aan de memorie van toelichting toegevoegd. De gevolgen voor verbruikers zonder eigen aansluiting waren reeds opgenomen in de toelichting. De totale regeldrukkosten worden weergegeven in tabel 20.

Tabel 19: Overzicht regeldrukkosten nieuwe eerste schijf gas

Bron regeldrukkosten

2024

2025

2026

Struc.

Energieleveranciers ongeacht gelijke of gedifferentieerde tarieven eerste en tweede schijven gas

0,6

0

0

0

Contracthouders blokverwarming indien tarief eerste schijf lager dan tarief tweede schijf gas

1,6

1,6

1,6

1,6

Totaal

2,2

1,6

1,6

1,6

Burgers en bedrijven als verbruikers van gas en elektriciteit

Een verlaging van het tarief van de nieuwe eerste schijf ten opzichte van het tarief van de nieuwe tweede schijf gas zou geen directe gevolgen hebben voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven als verbruikers, omdat de energieleveranciers de tarieven verwerken in hun systemen en facturen voor verbruikers.

Contracthouders van blokverwarming

Als het tarief van de nieuwe eerste schijf in de toekomst lager is dan het tarief van de nieuwe tweede schijf gas, kunnen contracthouders van blokverwarming bij de Belastingdienst een teruggaveverzoek indienen voor alle verbruikers achter de blokaansluiting. Het verzoek bevat gegevens over het totale verbruik en het aantal onroerende zaken achter de blokverwarming. Het gaat naar schatting om 40.000 gevallen van blokverwarming met daarachter bedrijven en circa 600.000 huishoudens.

Uitgaand van gemiddeld (600.000 / 40.000 =) vijftien onroerende zaken achter een blokverwarming betekent dit gemiddelde jaarlijkse kosten van € 39 per verzoek. Dit is gerekend buiten het aantal bedrijven met blokverwarming, omdat dit aantal niet bekend is. In gevallen waarin er substantieel meer onroerende zaken achter de blokverwarming zijn, kunnen de kosten hoger zijn. Uitgaand van 40.000 blokaansluitingen en evenveel verzoeken bedragen de totale jaarlijkse kosten van contracthouders € 1,6 miljoen.

Energieleveranciers ten aanzien van de nieuwe eerste schijven gas en elektriciteit (exclusief blokverwarming)

Het opknippen van de eerste schijven gas en elektriciteit conform de amendementen Grinwis c.s. heeft impact op de energieleveranciers, ook zonder tariefaanpassingen. Die impact is niet in beeld gebracht bij de amendementen. Volledigheidshalve wordt de impact hieronder beknopt toegelicht. Om te beginnen met de invloed op de factuur: deze moet worden uitgebreid. Daarnaast moeten de juiste volumes worden toegewezen aan de schijven. Verder wordt de jaargrensproblematiek ingewikkelder. Het verbruik van verreweg de meeste verbruikers gaat door de eerste schijf heen, terwijl dat nu niet het geval is. Omdat de tarieven jaarlijks wijzigen wordt de berekeningssystematiek complexer. Dit leidt tot extra kosten voor de inrichting op de factuur en in de administratie en het toewijzen van (een) nieuwe grootboekrekening(en) aan de nieuwe schijven. Aan de nieuwe eerste en tweede schijven zal een koppeling moeten worden gemaakt met een tijdsperiode, omdat deze gelden met ingang van 1 januari 2024. Ook aan alle oude schijven moeten tijdsperioden worden gekoppeld omdat deze gelden tot 1 januari 2024. Deze moeten blijven bestaan, vanwege correcties voor het verleden en deze dienen correct te worden gerapporteerd tot twee jaar terug in de energiebelastingaangifte (de aangifte kent drie zichtjaren). Naast de incidentele investering moet dit onderscheid jarenlang worden onderhouden in de systemen van de energieleveranciers. Dit gaat ten koste van de inzichtelijkheid van de energiebelastingadministratie. Er is ook impact op andere, niet-fiscale rapportages waarin het volume van de schijven aan de orde is.

Ook als de tarieven in de nieuwe eerste en tweede schijven gelijk blijven of op enig moment worden gedifferentieerd en later weer gelijk worden getrokken, blijft de toegevoegde complexiteit in de administratie van energieleveranciers bestaan. De twee schijven moeten in dat geval als zodanig op de energiefactuur en in de administratie van energieleveranciers blijven staan, maar dan met hetzelfde tarief.

De kosten van het inregelen van de nieuwe eerste en tweede schijven worden geschat op gemiddeld € 10.000 per energieleverancier. Uitgaande van zestig energieleveranciers bedragen de kosten voor de sector incidenteel € 600.000. In reactie op deze inschatting heeft Energie-Nederland aangegeven dat het bedrag hoger kan zijn. Gebaseerd op de voorbereidingstijd die gemoeid was met het tijdelijke prijsplafond energie en de deels vergelijkbare werkzaamheden voor de nieuwe schijven schat zij de incidentele kosten op € 25.000 per energieleverancier.

Energie-Nederland benadrukt dat de wijziging in de schijven- en tariefstructuur zal leiden tot meer vragen van klanten over de factuur en energierekening, wat leidt tot een groter beroep op de klantenservices en stijging van de operationele kosten.

Energieleveranciers ten aanzien van het blokverwarmingstarief

Energieleveranciers zijn verplicht om in alle gevallen van blokverwarming het blokverwarmingstarief toe te passen. Omdat het blokverwarmingstarief op dit moment gelijk is aan het tarief van de eerste schijf en het verbruik bij blokverwarming in veel gevallen niet meer is dan 170.000 m3, zijn in de praktijk niet alle blokverwarmingen bij energieleveranciers in beeld en passen zij het blokverwarmingstarief niet bij alle blokverwarmingen toe. Vanwege de huidige schijven- en tariefsystematiek heeft dat geen impact op de hoogte van de energiebelasting in gevallen van verbruik tot 170.000 m3. Met de introductie van de nieuwe eerste schijf, het gelijkstellen van het blokverwarmingstarief aan het tarief van de nieuwe tweede schijf en wanneer het tarief van de nieuwe eerste schijf zou worden verlaagd ten opzichte van het tarief van de nieuwe tweede schijf, zou het niet-toepassen van het blokverwarmingstarief ook impact hebben op de hoogte van de energiebelasting in situaties waarin het verbruik de 170.000 m3 niet overstijgt. De energieleverancier zou dan te weinig energiebelasting heffen bij de contracthouder en afdragen aan de Belastingdienst. Over de eerste 1.000 m3 wordt dan immers het lagere tarief van de nieuwe eerste schijf geheven in plaats van het hogere blokverwarmingstarief. De reikwijdte van de regeling inzake het blokverwarmingstarief wordt in geval het tarief van de nieuwe eerste schijf lager wordt dan het tarief van de nieuwe tweede schijf beperkt tot situaties waarin het verbruik meer is dan 170.000 m3, teneinde te voorkomen dat (i) energieleveranciers in alle – naar schatting – 40.000 blokverwarmingssituaties het blokverwarmingstarief moeten toepassen, (ii) 40.000 contracthouders hiermee te maken krijgen en (iii) energieleveranciers alsmede contracthouders het risico op naheffing van energiebelasting lopen als het blokverwarmingstarief niet wordt toegepast. Dit brengt ten opzichte van de huidige wettelijke regeling in theorie een substantiële vermindering van de administratieve lasten voor energieleveranciers met zich. In de praktijk zal die vermindering beperkt zijn, omdat het blokverwarmingstarief in verreweg de meeste gevallen met verbruik onder de 170.000 m3 naar verwachting al niet wordt toegepast omdat in die gevallen niet bekend is dat sprake is van blokverwarming. In het licht van het voorgaande is de verwachting dat deze wijziging geen extra kosten met zich brengt voor energieleveranciers.

Energieleveranciers ten aanzien van de energiebelasting op gas voor woonhuizen op de aansluiting van een glastuinbouwbedrijf

Voor gas dat wordt gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten (glastuinbouw) geldt een verlaagd tarief in de energiebelasting. Het verlaagde tarief is uitsluitend van toepassing op het gedeelte van de op een aansluiting geleverde hoeveelheid gas dat wordt toegepast ter bevordering van het groeiproces. Het komt voor dat op de gasaansluiting voor een glastuinbouwbedrijf ook een of meerdere woonhuizen zijn aangesloten. Indien deze situatie zich voordoet, dienen in beginsel afzonderlijke gasmeters aanwezig te zijn. Indien er geen afzonderlijke meters zijn, geldt dat per jaar per woonhuis 5.000 m3 aardgas als privégebruik wordt aangemerkt.162 Tot nu toe valt het forfait van 5.000 m3 volledig in de huidige eerste schijf gas van 0–170.000 m3. Omdat de eerste schijf per 1 januari 2024 wordt opgeknipt, valt het forfait van 5.000 m3 voor een deel in de nieuwe eerste schijf, namelijk het verbruik van de eerste 1.000 m3, én voor een deel in de nieuwe tweede schijf, namelijk het verbruik van

1.000–5.000 m3. Op dit moment zijn de tarieven van de nieuwe eerste en tweede schijf gelijk. Als het tarief van de nieuwe eerste schijf lager is dan dat van de nieuwe tweede schijf moeten energieleveranciers het verbruik van 5.000 m3 over de eerste twee schijven verdelen. Afhankelijk van de huidige berekening van de energiebelasting door energieleveranciers in voorkomende gevallen zou deze wijziging voor de ene energieleverancier wel en voor de andere energieleverancier geen administratieve lasten met zich brengen.

Burgers en bedrijven als afnemers van stadsverwarming

De wijziging heeft geen directe gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven als afnemers van stadsverwarming omdat het leveranciers van stadsverwarming niet is toegestaan meer te rekenen aan afnemers dan het maximumtarief voor warmte waarin een component voor energiebelasting is opgenomen. Afnemers hoeven hiervoor zelf geen handelingen te verrichten.

Leveranciers van stadsverwarming

Zoals hiervoor is toegelicht, mogen leveranciers van stadsverwarming niet meer rekenen aan afnemers dan het maximumtarief voor warmte. In dit maximumtarief is een component voor energiebelasting opgenomen. Voorliggende wetswijziging brengt geen nieuwe administratieve lasten voor leveranciers van stadsverwarming met zich. Leveranciers die warmte leveren aan individuele verbruikers werken in 2023 vanwege het tijdelijke prijsplafond met twee maximumtarieven. In die situaties is deze werkwijze ook van toepassing als het tarief van de nieuwe eerste schijf gas lager wordt dan het tarief van de nieuwe tweede schijf gas. Bij collectieve warmtelevering werken leveranciers in 2023 met één maximumtarief als het centrale aansluitingen betreft met een vermogen boven 100 kW, en met twee tarieven als het gaat om aansluitingen onder 100 kW. Zoals hiervoor is toegelicht, past de ACM in geval het tarief van de nieuwe eerste schijf gas lager wordt dan het tarief van de nieuwe tweede schijf gas voor centrale aansluitingen één tarief toe.

Contracthouders van blokelektriciteit

Zoals toegelicht in paragraaf 9 wordt het indienen van een teruggaveverzoek bij blokelektriciteit niet ingewikkelder en neemt het aantal teruggaveverzoeken niet toe als het tarief van de nieuwe eerste schijf elektriciteit lager zou worden dan het tarief van de nieuwe tweede schijf elektriciteit (zie onder «Teruggaveverzoeken «blokelektriciteit» van contracthouders»). De administratieve lasten van contracthouders die gemoeid zijn met het indienen van teruggaveverzoeken blokelektriciteit blijven gelijk omdat zij in de huidige situatie jaarlijks al een teruggaveverzoek indienen en er geen aanvullende informatie van hen wordt gevraagd.

Verhoging accijns dieselvervangende stookolie

Voor de doenlijkheid voor burgers heeft deze maatregel geen gevolgen omdat de maatregel van hen geen extra handeling vraagt. De accijns is in de consumentenprijs verwerkt.

Voor bedrijven heeft deze maatregelen wel gevolgen. De aanpassing van het accijnstarief voor zware stookolie raakt namelijk niet alleen gebruikers van dieselvervangende stookolie, maar ook bedrijven die de reguliere zware stookolie op andere wijze gebruiken. Hierbij kan worden gedacht aan bedrijven die zware stookolie als verwarmingsbrandstof gebruiken. Uit een onderzoek van de Douane op basis van het accijnsaangiftesysteem in 2022 blijkt dat het gaat om slachterijen, beenderverwerkingsbedrijven en afvalverwerking- en recyclingbedrijven. Deze bedrijven zullen worden geconfronteerd met een substantieel hogere accijnsdruk voor het gebruik van zware stookolie.163 Het is niet bekend in hoeverre dergelijke bedrijven de hogere accijnsheffing kunnen doorberekenen in hun prijzen, hun processen efficiënter kunnen maken of alternatieve brandstoffen kunnen aanwenden.

Overige maatregelen

Met betrekking tot de overige maatregelen zoals benoemt in tabel 21 zijn geen noemenswaardige regeldruk gevolgen voorzien, vanwege het feit dat:

  • Het verwaarloosbare wijziging qua handelingen tot gevolg heeft. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan een bedrag dat nu elders in de aangifte vullen zoals bij aandelen VvE scharen onder spaargeld, bijvoorbeeld het loslaten van de koppeling rentepercentage Belastingrente voor toeslagen, het verduidelijken van de berekening van het effectief tarief onder de overbruggingswet, of bij het beëindigen van de bijzondere regelingen in de motorrijtuigenbelasting164;

  • Een zeer beperkte kring van belastingplichtige raakt zoals bij onder andere de verruiming HIR inzake overheidsingrijpen, het beëindigen van de teruggaaf voor geldtransportwagens165, het invoeren van een hardheidsclausule in de Invorderingswet, of de minimumkapitaalregel aanpassing. Bij deze laatste betreft het bovendien partijen die reeds zicht hebben op de eigen financieringsstromen in het kader van bestaande wet- en regelgeving.

  • Het een parameter aanpassing betreft waardoor dit automatisch in aangiftes wordt verwerkt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het aanpassen het percentage heffingskorting groene beleggingen.

Tabel 20: Overzicht maatregels zonder voorziene regeldrukeffecten

Maatregel

Verfijningen overbruggingswet box 3

Afschrijvingsbeperking gebouwen in de inkomstenbelasting

Energie-investeringsaftrek, milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen

Verruiming herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen

Vrijstelling in box 3 en heffingskorting groene beleggingen

Afschaffen betalingskorting voorlopige aanslag IB

Minimumkapitaalregel in de Vpb

Algemeen btw-tarief op agrarische goederen en diensten

Wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

Accijnstarieven voor alcoholhoudende producten

Co-ouderschap toeslagen

Verlenging horizonbepaling overtredersbegrip

Loslaten koppeling rentepercentage Belastingrente voor Toeslagen

Invoeren hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990

De aanvullende maatregelen uit de augustusbesluitvorming betreffen een wijziging ten opzichte van het eerder ter advisering bij het ATR ingediende pakket Belastingplan. Deze zijn voor een aanvullende zienswijze aangeboden aan het ATR. Ook hier onderschrijft de ATR de gemaakte regeldruk inschatting.

160

Tevens ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

162

Kamerstukken II 2006/07, 30 887, nr. 7, p. 11.

163

Bij dit onderzoek is gebruikgemaakt van data uit april 2023.

164

Het betreft hier het laten vervallen van een handeling welke reeds geen noemenswaardige inspanning vergde van de belastingplichtige.

165

Het betreft voor deze regeling bijvoorbeeld 10 gebruikers.

Licence