Naast de grenzen aan het tekort en de schuld stelt het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) nog andere criteria waaraan de begrotingen van lidstaten moeten voldoen. Het SGP bepaalt dat een begroting ook beoordeeld moet worden op de ontwikkeling van het structureel saldo en de overheidsuitgaven.
Alhoewel het structureel saldo in 2015 meer verslechterde dan de minimale ontwikkeling, blijft de verslechtering binnen de toegestane bandbreedte. De (gecorrigeerde) overheidsuitgaven mogen niet harder groeien dan de meerjarige, gemiddelde ontwikkeling van de potentiële economische groei. In 2015 bleef de groei van de Nederlandse overheidsuitgaven onder het toegestane maximum, zoals figuur 2.2.6 toont. De overheidsfinanciën voldeden vorig jaar dus aan de criteria van het SGP. Dit was ook het oordeel van de Commissie over het Draft Budgetary Plan.9
Figuur 2.2.6 Groei van de gecorrigeerde uitgaven (links, in procenten) en ontwikkeling structureel saldo (rechts, in procentpunt)
Bron: Centraal Planbureau, bewerking Ministerie van Financiën
Box 2.5 Europese begrotingsafspraken – de preventieve arm
In de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) gelden als begrotingsregels de middellangetermijndoelstelling (Medium Term Objective, MTO) en de uitgavenregel. De doelstellingen uit de preventieve arm zijn gericht op houdbare overheidsfinanciën, bevatten een veiligheidsmarge ten opzichte van het maximaal toegestane tekort van 3 procent van het bbp en geven ruimte aan anticyclisch begrotingsbeleid.
De Europese Commissie stelt de middellangetermijndoelstelling iedere drie jaar vast in de vorm van een minimaal structureel saldo. Voor Nederland geldt een minimaal structureel saldo van – 0,5 procent van het bbp. Het structureel saldo is het feitelijke overheidstekort geschoond voor invloeden van de economische conjunctuur en incidentele budgettaire baten en kosten, de zogenoemde one-offs. Indien de MTO nog niet is bereikt, dienen lidstaten voldoende verbetering van het structureel saldo te laten zien richting de MTO.