Aangeboden 18 mei 2005
Realisaties ontvangsten naar beleidsartikelen voor 2004 (bedragen in € 1000)
Realisaties uitgaven naar beleidsartikelen voor 2004 (bedragen in € 1000)
Pag: | ||
A. | Algemeen | 6 |
Voorwoord | 6 | |
Dechargeverlening | 7 | |
Leeswijzer | 9 | |
B. | Beleidsverslag | 11 |
Beleidsprioriteiten | 11 | |
Beleidsartikelen | 24 | |
Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 24 | |
Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen | 35 | |
Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen | 49 | |
Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing | 62 | |
Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 74 | |
Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 81 | |
Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 89 | |
Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 98 | |
Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 104 | |
Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit | 111 | |
Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies | 120 | |
Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afvalstoffen en straling | 134 | |
Artikel 13. Handhaving | 142 | |
Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken | 155 | |
Niet-beleidsartikelen | 157 | |
Artikel 15. Algemeen | 157 | |
Artikel 16. Nominaal en onvoorzien | 165 | |
Bedrijfsvoeringsparagraaf | 166 | |
C. | Jaarrekening | 169 |
De departementale verantwoordingsstaat 2004 | 169 | |
Algemene toelichting bij de departementale verantwoordingsstaat | 170 | |
De departementale saldibalans 2004 | 171 | |
Agentschap Rijksgebouwendienst | 182 | |
A. Beleidsdeel bij het Jaarverslag van het agentschap Rijksgebouwendienst | 182 | |
B. Jaarrekening Agentschap Rijksgebouwendienst | 186 | |
De staat van Baten en Lasten | 187 | |
Balans van het Agentschap | 188 | |
Kasstroomoverzicht voor het jaar 2004 | 191 | |
Samenvattende verantwoordingsstaat 2004 inzake het agentschap | 193 | |
D. | Bijlagen | 194 |
Bijlage 1: Toezichtrelaties en ZBO's/RWT's | 194 | |
Bijlage 2: Aanbevelingen Algemene Rekenkamer | 196 |
Dit Kabinet heeft aan het begin van de huidige regeerperiode ingezet op het doorbreken van de stagnatie waarin ons land gevangen zat. Het heeft gekozen voor beleid dat initiatiefrijke burgers, maatschappelijke groeperingen en bedrijven stimuleert. Het is daarbij uitgegaan van de ontwikkelkracht van de samenleving zelf. Om nieuwe initiatieven los te maken en de concurrentiekracht van ons land te vergroten.
Deregulering, een snelle en transparante besluitvorming en eenvoudige procedures, zijn daarbij van groot belang. VROM heeft daartoe als eerste ministerie zijn regelgeving doorgelicht. Daarnaast is voor alle VROM-wetten een risico-en nalevingsprofiel vastgesteld. De naleving en handhaving door de VROM-inspectie is daardoor in 2004 aanzienlijk verbeterd.
Snellere procedures en minder administratieve lasten zijn ook het doel van de integrale VROM-vergunning. Met het realiseren van deze vergunning waarbij één integrale beslissing volgt na het doorlopen van één procedure, is in 2004 een goede start gemaakt. Naar verwachting kan de vergunning in 2007 in werking treden.
Op het terrein van de ruimtelijke inrichting is in 2004 een omwenteling in gang gezet. Niet langer staan de ge- en verboden van een vooropgezette ordening centraal, maar de kansen voor ontwikkeling. Waar het kan decentraal en dicht bij de burger, waar het moet centraal en gebundeld. Voor het economisch landsbelang, maar ook voor essentiële natuurwaarden, behoud van onvervangbare landschappen en duurzame milieukwaliteit.
Er is in 2004 ook een start gemaakt met een integrale benadering van de woningmarkt. Verhoging van de nieuwbouwproductie, versnelling van de stedelijke vernieuwing, een verruiming van het huurbeleid én nieuwe ruimtelijke instrumenten moeten hier samen een doorbraak forceren.
Bovendien is een evaluatie van het functioneren van het rijkshuisvestingsstelsel uitgevoerd. De Rijksgebouwendienst streeft naar verdere optimalisatie en innovatie. Bijvoorbeeld door middel van publiek private samenwerking.
In de tweede helft van 2004 bekleedde Nederland het EU-voorzitterschap. Daarin heeft VROM zich ook internationaal gemanifesteerd. Er werden belangrijke conferenties gehouden over territoriale cohesie en concurrentiekracht in de EU, maar bijvoorbeeld ook over hoogbouwproblematiek in de nieuwe EU-landen.
Staatssecretaris Van Geel heeft op het gebied van de luchtkwaliteit belangrijke vorderingen gemaakt met de voorbereiding van betere nationale meet- en regelvoorschriften. Bovendien is hij erin geslaagd een innovatief milieubeleid als kans voor een scherp concurrerend Europa op de internationale agenda te zetten.
De toelichting en verantwoording die volgen laten zien dat het Ministerie van VROM met 2004 een belangrijk en boeiend jaar heeft afgesloten.
Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer decharge te verlenen over het in het jaar 2004 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in de jaarverslagen;
d. de departementale saldibalansen;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige Jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2004; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden;
b. de slotwet van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het jaar 2004;
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen;
c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2004 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van 's Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.
d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2004 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2004 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2004 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 84, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001);
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker
mede namens
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P. B. L. A. van Geel
Het jaarverslag 2004 is het derde jaarverslag waarvan de opstelling plaatsvindt in VBTB-termen. De verbeteringen die vorig jaar zijn gerealiseerd, zoals de grotere transparantie met betrekking tot de bereikte resultaten en het verbeteren van de informatie over de beleidsprestaties, zijn dit jaar vastgehouden en waar mogelijk aangescherpt. Ten opzichte van vorig jaar is de omvang van het jaarverslag verder teruggebracht.
De opbouw van het jaarverslag 2004 volgt de Rijksbegrotingsvoorschriften en is onderverdeeld in een algemeen gedeelte, een beleidsverslag en een jaarrekening. In het beleidsverslag staat centraal het door het ministerie van VROM gevoerde beleid en de budgettaire gevolgen daarvan.
Toelichting op enkele onderdelen van het jaarverslag
Van het beleidsverslag worden hieronder de volgende onderdelen toegelicht:
• De beleidsprioriteiten;
• De beleidsartikelen;
• De bedrijfsvoeringsparagraaf.
In de beleidsagenda stond beschreven welke beleidsdoelstellingen in 2004 de belangrijkste prioriteiten van VROM zijn en welke prestaties daarvoor worden geleverd.
In het jaarverslag wordt in de paragraaf over de beleidsprioriteiten verantwoording afgelegd over de bereikte resultaten van de beleidsagenda 2004. Hieraan is een afzonderlijke prioriteit toegevoegd, namelijk Modernisering huurbeleid.
Invulling van de motie Vendrik geschiedt op de volgende wijze:
Na het verslag over de beleidsprioriteiten volgt een tabel met de budgettaire consequenties. De daarin vermelde cijfers zijn niet rechtstreeks te genereren uit de VROM-administratie aangezien er geen vastleggingen per prioriteit plaatsvinden. De gepresenteerde cijfers zijn verkregen uit extra-comptabele administraties en/of betreffen schattingen.
Tenslotte wordt een beleidsmatige conclusie gegeven (beleid is in 2004 ongewijzigd voortgezet of geïntensiveerd).
Ieder artikel begint met een korte beschrijving van de algemene beleidsdoelstelling, waarna onder het kopje doelbereik wordt aangegeven wat de resultaten zijn van het gevoerde beleid («Hebben we bereikt wat we hebben beoogd?»). In de daarop volgende paragraaf worden de operationele doelstellingen uitgewerkt. Per operationele doelstelling wordt het doelbereik vermeld en wordt aangegeven welke beleidsprestaties zijn gerealiseerd («Hebben we gedaan wat we daarvoor zouden doen?»). Daarna volgt een paragraaf over de uitkomsten van uitgevoerde beleidsevaluaties. Tenslotte staan in de laatste paragraaf van het artikel de budgettaire en financiele consequenties waarbij de opmerkelijke verschillen, in grote lijnen, tussen de begroting en realisatie worden toegelicht («Heeft het gekost wat we dachten dat het zou kosten?»).
De Bedrijfsvoeringsparagraaf bevat de Mededeling Bedrijfsvoering 2004.
VROM heeft in 2004 een belangrijke bijdrage geleverd aan de centrale doelstelling van het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet: vergroten van het probleemoplossend vermogen van de samenleving. In het beleidsprogramma 2004–2007 van het Kabinet is dit voor VROM vertaald in de volgende doelstellingen: ruimtelijk investeren en ruimte geven aan ontwikkelingen, vitalisering van steden en duurzame ontwikkeling. Beleidsprestaties op deze terreinen moeten bijdragen aan het probleemoplossend vermogen van de samenleving. Om hierin belangrijke stappen te maken is nauw samengewerkt met partijen in de samenleving, andere departementen en andere landen.
In 2004 hebben de maatschappelijke gebeurtenissen nog sterker laten zien dat oplossingen nodig zijn voor de grotestedenproblematiek, de integratie- en segregatiekwestie en culturele spanningen in ons land. De prioriteiten die VROM in 2004 heeft gesteld, hebben zelfs aan belang gewonnen. Het bouwen voor een gevarieerde woon- en leefomgeving en de versnelde herstructurering van 56 wijken spelen een duidelijke rol in de aanpak van de huidige maatschappelijke vraagstukken. Modernisering van het huurbeleid moet bijdragen aan een beter functioneren van de woningmarkt, onder voorwaarde dat de bescherming van diegenen die zijn aangewezen op een huurwoning, blijft bestaan. Met de Nota Ruimte is een solide basis gelegd voor een integrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling. De Uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte zorgt ervoor dat de rijksinzet gecoördineerd en eenduidig plaatsvindt. Tijdens het EU-voorzitterschap is het gelukt om het belang van het milieu vast te leggen in internationale afspraken. De formele en informele Milieuraden verliepen succesvol, waarbij politieke akkoorden werden bereikt over mijnafval, gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen), Aarhus-beginselen en batterijen en accu's. Daarnaast komt geleidelijk aan een veranderingsproces op gang waarbij vrijwillige inspanningen en de bereidheid om te betalen voor de kosten van milieu via prijzen en belastingen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling.
Hieronder wordt verantwoord over de geformuleerde prioriteiten in de beleidsagenda van de Begroting 2004. In de loop van het jaar is Modernisering huurbeleid als nieuwe prioriteit toegevoegd. Per prioriteit zijn het nagestreefde doel, de prestaties en het bereikte resultaat weergegeven. Daarna volgen de budgettaire en financiële consequenties en de beleidsconsequenties. In de tabel met budgettaire consequenties staat eveneens vermeld bij welke artikelen verdere informatie is te vinden.
A. Realisatie van de beleidsprioriteiten 2004
1. Ruimtelijk investeren en ruimte geven aan ontwikkelingen
Realisatie van een integrale, rijksbrede visie op de ruimtelijke inrichting van Nederland
Een integrale rijksbrede visie op de ruimtelijke inrichting van Nederland biedt een eenduidig beleidskader voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en andere overheden.
Het Kabinet heeft daartoe het nationale ruimtelijk beleid vormgegeven in één geïntegreerde Nota Ruimte.
• Vaststelling van het kabinetsstandpunt met betrekking tot een geïntegreerde Nota Ruimte: gerealiseerd.
De Nota Ruimte is bij brief van 27 april 2004 (Krst II, 2003–2004, 29 435, nr. 1 en 2) aan de Tweede Kamer gestuurd.
• De uitvoering van de Nota wordt ter hand genomen: gerealiseerd.
Veel van de geagendeerde uitvoeringsactiviteiten zijn in 2004 ter hand genomen of hebben hun beslag gekregen. Met de organisatie van monitoring en evaluatie is een begin gemaakt.
Een integrale rijksbrede visie op de ruimtelijke inrichting van Nederland – De Ruimtelijke Hoofdstructuur – is tot stand gekomen. Dit heeft geleid tot één geïntegreerde Nota Ruimte met een nieuw sturingsconcept: centraal wat moet, decentraal wat kan. Beleid en uitvoering komen hierdoor, waar dat mogelijk en verantwoord is, dichter bij de burger en de samenleving. Met de Uitvoeringsagenda is de uitvoering ter hand genomen waarbij de rijksinzet gecoördineerd en eenduidig plaatsvindt. Hierdoor is de kaderstelling voor het ruimtelijk beleid duidelijker voor diegenen die betrokken zijn bij de uitvoering.
Het implementeren van ontwikkelingsplanologie als aanpak in de ruimtelijke ordening
Het Rijk wil private partijen en maatschappelijke organisaties ruimere mogelijkheden bieden een actieve inbreng te leveren in de ruimtelijke ordening. Daardoor zal het ruimtelijk beleid beter voldoen aan maatschappelijke wensen en sneller tot uitvoering kunnen komen. Een gebiedsgerichte en uitvoeringsgerichte aanpak in de ruimtelijke ordening (ontwikkelingsplanologie) biedt hiertoe goede voorwaarden.
• Opbouw van kennis en kunde bij partijen die nog weinig ervaring hebben met ontwikkelingsplanologie: gerealiseerdbijvoorbeeld door middel van verspreiden van best practices. Dit is een doorgaand proces.
• Samen met de meest betrokken departementen uitvoeren van een actieprogramma gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor ontwikkelingsplanologie en het opruimen van belemmeringen: gerealiseerd met de Uitvoeringsagenda Nota Ruimte. De uitvoering van het actieprogramma gaat de komende jaren verder.
• Opname in de nota Ruimte van de mogelijkheid om indien nodig onder voorwaarden af te wijken van beleidsregels uit de planologische kernbeslissing nationaal ruimtelijk beleid: niet meer noodzakelijk, omdat het door de beleidsruimte in de Nota Ruimte niet meer nodig is om een algemene afwijkingsmogelijkheid van de beleidsregels op te nemen. Voorbeelden van gecreëerde beleidsruimte zijn de uitwerking van de nationale landschappen door de provincies en de saldobenadering voor de Ecologische Hoofdstructuur. Het Kabinet zal één keer per twee jaar bezien of de geboden beleidsruimte in de praktijk voldoende is.
VROM heeft verschillende activiteiten in gang gezet en uitgevoerd waarmee goede voorwaarden zijn gecreëerd voor gebiedsgericht en uitvoeringsgericht werken (ontwikkelingsplanologie). Met de Nota Ruimte is meer beleidsruimte gecreëerd voor afwegingen en keuzes op het regionale schaalniveau. Hiermee is een bijdrage geleverd aan een snellere realisatie van wensen uit de samenleving.
2. Streven naar een eco-efficiënte economie
Systeeminnovaties
Door middel van langdurige maatschappelijke veranderingsprocessen (transities in mobiliteit, landbouw, energiehuishouding en biodiversiteit/natuurlijke hulpbronnen) komen tot systeeminnovaties ter oplossing van een aantal hardnekkige milieuproblemen.
• Uitvoering van acht instrumenten en zes illustratieprogramma's uit het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling (ADO) die onder de eerste verantwoordelijkheid van VROM vallen: gerealiseerd. In 2004 is ook de eerste duurzaamheidsverkenning door het RIVM afgerond. Ter voorbereiding hiervan is een uitgebreide enquête onder de bevolking gehouden.
• Starten van drie instrumenten en één agendaonderwerp uit ADO die onder de eerste verantwoordelijkheid van VROM vallen: gerealiseerd.
• Organisatie van een openbaar maatschappelijk debat over de voortgang van duurzame ontwikkeling, en het samen met maatschappelijke actoren vaststellen welke initiatieven op korte dan wel langere termijn wenselijk zijn ten behoeve van duurzame ontwikkeling: gedeeltelijk gerealiseerd.
Samen met Buitenlandse Zaken en enige andere ministeries is de voorbereiding van het debat in gang gezet. Naar verwachting vindt het debat in de zomer van 2005 plaats.
• Een inventarisatie van belemmeringen en stimulansen voor transities in bestaand beleid en instrumentarium: gedeeltelijk gerealiseerd. De leerbijeenkomst over de relatie tussen bestaand beleid en transitiepaden zal vervolg krijgen binnen VROM. Ook is een koplopersloket opgezet, van waaruit maatschappelijke koplopers op het terrein van de vier transities worden geholpen om oplossingen te vinden voor belemmeringen die ze ondervinden rond innoveren en toepassen van duurzame technologie.
• Organisatie van vier bijeenkomsten om leerervaringen uit te wisselen: gedeeltelijk gerealiseerd. In 2004 zijn in samenwerking met de ministeries van EZ, LNV, BuZa/OS en V&W leerbijeenkomsten voor de transitieteams georganiseerd over de volgende thema's: raakvlakken tussen transities, internationale aspecten van transities en de relatie tussen transitiepaden en het bestaand beleid. De vierde bijeenkomst vindt in 2005 plaats, over het thema «werken aan een internationale strategie».
De Tweede Kamer is geïnformeerd over de voortgang van de transities (Voortgangsbericht Transities 28 663, nr. 25). Voor alle NMP4-transities (mobiliteit, energie, landbouw en biodiversiteit/natuurlijke hulpbronnen) is een proces op gang gekomen, waarbij een groot aantal maatschappelijke actoren enthousiast is geworden en tijd en energie is gaan steken in de transities. Op 5 januari 2005 heeft de Tweede Kamer een voortgangsrapportage over duurzame ontwikkeling ontvangen (nationaal en internationaal deel duurzame daadkracht) (Krst II, 2004–2005, 29 800 XI, nr. 97).
Internaliseren externe kosten
De kosten voor milieu en natuur wegen zwaarder mee bij maatschappelijke afwegingen met behulp van marktconforme instrumenten, zoals heffingen, belastingen en verhandelbare emissies.
• Vergroeningsprogramma belastingstelsel: gerealiseerd.
Vergroening kreeg in 2004 vorm via twee sporen. Enerzijds verhoging van de energiebelasting voor burgers en bedrijven, met terugsluis via belasting op winst en inkomsten, waarbij ditmaal bedrijven relatief meer betrokken zijn in de verhoging. Anderzijds een serie maatregelen gericht op verkeer en vervoer, zoals bevorderen van zwavelvrije diesel, tegengaan van oneigenlijk gebruik van bestelauto's en stimuleren van roetfilters en schonere vrachtauto's. Kenmerkend is niet zozeer het verzwaren, maar differentiëren van belastingen op verkeer en vervoer: milieuvriendelijke keuzes worden zo beloond en milieukosten geïnternaliseerd, met reductie-effecten voor vooral NOx, CO2 en fijn stof.
• Inwerkingtreding emissiehandel in broeikasgassen: gerealiseerd.
De juridische en organisatorische grondslagen zijn gelegd waarop in 2005 de Europese handel in CO2-emissierechten van start kan gaan. Dit heeft maatschappelijke effecten voor zowel het milieu als de economie. De reductie in CO2-emissies waartoe Nederland zich internationaal heeft verplicht, is met handel goedkoper dan zonder handel. Ook biedt handel het betrokken bedrijfsleven een grotere flexibiliteit wat weer bijdraagt aan het economische prestatievermogen.
• Starten met onderzoek naar mogelijkheid beprijzing van de transportsector: gerealiseerd.
• Onderzoek naar vergroening van het belastingsstelsel op decentraal niveau: gerealiseerd.
DeTweede Kamer is hierover op 4 januari 2005 geïnformeerd (Krst II, 2004–2005, 29 770, nr. 3).
• Ontwikkelen van methodieken voor de sociale en economische pijler om subsidies te toetsen op hun duurzaamheid: gedeeltelijk gerealiseerd. Het onderzoek naar methoden om de sociale en economische effecten van subsidies vast te stellen om die vervolgens te betrekken bij een aantal potentieel milieuschadelijke subsidies, is in 2004 van start gegaan en wordt in 2005 afgerond.
De totstandkoming van het instrumentarium om de kosten voor milieu en natuur zwaarder mee te laten wegen, is in 2004 gerealiseerd. Met ingang van 2005 worden voor het milieu relevante extra prijsprikkels opgelegd. Het maatschappelijk beoogde effect hiervan is dat milieueffecten meer tot uitdrukking komen in de prijzen en dat daardoor de emissies (relatief) dalen.
Verhogen van de vrijwillige inspanningen van burgers en bedrijven om duurzaam te produceren en consumeren
Verhogen van de vrijwillige inspanningen van burgers en bedrijven om duurzaam te produceren en consumeren.
• Uitvoering van het actieprogramma «Vergroten Transparantie 2003–2004» (stimulerende en faciliterende activiteiten, gericht op het verbeteren van transparantie bij duurzaam ondernemen en productinformatie): gerealiseerd wat nodig was.
Het actieprogramma is op een iets andere wijze gerealiseerd. Voorzien was dat een nieuw kader zou worden opgesteld voor de uitvoering van beleid ter verhoging van transparantie van productieprocessen. Dit bleek echter niet nodig, en de hiervoor benodigde tijd is besteed aan de uitvoering van concrete acties, zoals onder meer het geschikt maken van de richtlijnen van het Global Reporting Initiative voor toepassing door het MKB.
• Door herpositionering van de Stichting Milieukeur een organisatorische basis ontwikkelen om het bedrijfsleven vanaf 2005 criteria voor succes aan te reiken voor vrijwillige inspanningen op het gebied van duurzaam ondernemen: gedeeltelijk gerealiseerd.
De herpositionering is door de Stichting Milieukeur in 2004 opgepakt door naast de op de verspreiding van het milieukeurmerk gerichte inspanningen ook inzet te plegen op de ondersteuning van partnerships en andersoortige afspraken van bedrijven met NGO's en – soms – overheden. De beoogde verbreding van de marktpositie heeft thans evenwel een nog onvoldoende stevige basis.
• Samen met het ministerie van EZ een opzet maken voor stroomlijning van de geldstromen voor communicatie op het gebied van energie en milieu, ter verhoging van effectiviteit en efficiency: gerealiseerd.
• Afspraken maken met vier sectoren (zuivel, basismetaal, chemie en papier & karton) over zogenoemde verbrede convenanten, met initiatieven voor duurzaam ondernemen: gedeeltelijk gerealiseerd.
De nieuwe afspraken voor de zuivel, waaronder ook integratie van bedrijfsmilieuplannen en meerjarenafspraken, zijn reeds gemaakt en worden thans geïmplementeerd. De onderhandelingen over nieuwe afspraken voor de andere drie convenanten lopen nog.
• Notitie voor de Tweede Kamer (medio 2004) waarin de ministeries aangeven wat zij willen bereiken op het gebied van duurzaam inkopen en aanbesteden en hoe zij denken dat te realiseren: nog niet gerealiseerd. Het Rapport Duurzame Bedrijfsvoering is op 3 maart 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden per brief (kenmerk KvI/2005.020792).
Het belang dat burgers hechten aan een goed milieubeleid blijft overanderd hoog (blijkens het burgerplatform, de nationale VROM-enquête die VROM eind 2004 heeft georganiseerd, alsmede de duurzaamheidsverkenning die het RIVM vorig jaar heeft uitgebracht). Groepen burgers tonen vaak grote betrokkenheid bij de projecten in het kader van de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu. De inspanningen om consumenten goed te informeren werpen hun vruchten af: er is een sterk gestegen belangstelling voor de producten van Milieu Centraal en ook worden de consumenten met een minder actieve belangstelling voor milieu steeds beter bereikt.
Duurzaam produceren krijgt toenemende aandacht in de (mondiale) samenleving. VROM stimuleert dat bedrijven zelfstandig dan wel onder druk van NGO's initiatieven nemen tot verduurzaming, waarmee zij tegelijk hun bestaansvoorwaarden voor de langere termijn verbeteren.
De overheid is als inkoper en aanbesteder een relevante consument en geeft in toenemende mate het goede voorbeeld, zoals blijkt uit een tussentijdse evaluatie («Duurzaam inkopen, meting 2004 en aanbevelingen», opgesteld door Adjust Procurement Solutions, zie www.senternovem.nl). Het bereiken van het achterliggende doel van duurzame ontwikkeling op mondiale schaal zal naar verwachting nog lange tijd vergen.
Doorbraak in stagnatie woningbouwproductie en herstructurering
• Een kleinere discrepantie tussen vraag en aanbod op de woningmarkt, met name in de stedelijke regio's.
• Het vasthouden en doen toenemen van de midden- en hoge inkomens in de steden (G-30 nu: 50%) en het tegengaan van segregatie.
• Meer tevredenheid van bewoners over en een hogere kwaliteit van hun woningen, directe woonomgeving en openbare ruimte, vooral in de probleemwijken.
• Maken van harde en concrete verstedelijkingsafspraken: grotendeels gerealiseerd. Er is overeenstemming over de woningbouwafspraken in de 20 stedelijke regio's en met 15 regio's zijn al convenanten ondertekend. Het betreft afspraken over ondermeer woningbouwaantallen en de regionale afstemming van het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma (ondermeer ter borging van de toename van de woningdifferentiatie, respectievelijk de vermindering van de segregatie binnen en buiten de steden). De ondertekening van 5 convenanten schuift door naar begin 2005.
• Versnellen woningbouwproductie: gedeeltelijk gerealiseerd.
Bij de vaststelling van de uitvoering van de Herijking VROM-regelgeving is op het gebied van wonen prioriteit toegekend aan die wet- en regelgeving die relevant is voor de woningproductie, en waarbij aanpassing kan leiden tot snellere procedures. De VROM-aanjaagteams werden ingezet om besluitvormingsprocessen te versnellen. Daarnaast levert het grondbeleid een belangrijke bijdrage aan de versnelling van de woningbouwproductie door onder meer de uitbreiding van de werksfeer van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten en het voltooien van de Grondexploitatiewet.
• Vaststelling beleidskader ISV-2: gerealiseerd. Het nieuwe beleidskader ISV werd vastgesteld, en de daarop gebaseerde meerjarenontwikkelings-programma's van de G-30 werden beoordeeld.
• Versnelde aanpak herstructurering in 56 wijken: grotendeels gerealiseerd. Voor al deze wijken moeten concrete uitvoeringsafspraken gemaakt worden tussen gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen. In brieven van 17 en 21 september 2004 aan de Tweede Kamer (Krst II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 136, resp. Krst II, 2004–2005, 27 562, nr. 4) is een tussenstand terzake aangegeven. Eind 2004 waren voor 45 van de 56 wijken prestatieafspraken gemaakt en ondertekend. Voor nog 5 tot 8 wijken worden op zeer korte termijn afspraken verwacht. In 18 van de 56 wijken is een aanvang gemaakt met de uitvoering.
• Cruciale rol voor corporaties: gedeeltelijk gerealiseerd.
In voornoemde brief van 17 september 2004 is de Tweede Kamer in kennis gesteld van de concrete voortgang en de rol daarbij van de corporaties in de 56 wijken. Op dit moment is voor twee plannen duidelijk dat de desbetreffende corporaties niet op eigen kracht de gewenste ambities kunnen financieren. Matchingsverzoeken voor deze plannen zijn thans in behandeling.
Ook via de nieuwe prioriteit Modernisering huurbeleid wordt gewerkt aan de realisatie van de nieuwbouw- en herstructureringsopgave (zie aldaar).
• Belang van gecombineerde sociaal-fysieke aanpak: gerealiseerd.
Het uitwisselen van praktijkkennis tussen betrokken ministeries met betrekking tot gezondheidsaspecten, sociale infrastructuur en veiligheid bij bouwen en wonen is gerealiseerd. De sociaal-fysieke wijkaanpak maakt integraal onderdeel uit van het GSB-III/ISV-II-traject.
• Milieubeleid biedt ruimte: gedeeltelijk gerealiseerd.
In verband met aanvullende wensen ten aanzien van de wet, onder andere de generieke werking en de uitbreiding van de wet met het landelijk gebied, heeft de totstandkoming van de Wet Stad en Milieu meer tijd gevergd dan oorspronkelijk voorzien. Volgens de bijgestelde planning treedt de wet nu medio 2005 in werking.
In 2004 zijn belangrijke voorwaarden gerealiseerd om een doorbraak te bewerkstelligen in de stagnatie van de woningproductie en de herstructurering. Dit blijkt onder andere uit de ondertekening van de woningbouwafspraken, de afspraak met provincies dat zij jaarlijks rapporteren over de bestemmingsplancapaciteit, de ondertekening van prestatieafspraken door lokale partijen in het merendeel van de 56 prioritaire wijken, voorbereiding van de GSB-III/ISV-II convenanten en de vereenvoudiging van de regelgeving.
Zichtbaar resultaat voor de burger is de daadwerkelijke start van de herstructurering in een aantal prioritaire wijken, met betrokkenheid van de bewoners. Verder staan de onderwerpen woningproductie en herstructurering doorgaans hoog op de lokale politieke agenda en zijn burgers ook betrokken bij de voorbereiding van de wijkaanpak.
Modernisering huurbeleid
Modernisering huurbeleid samen met de verhoging van de nieuwbouwproductie en de herstructurering (zie hierboven) moet bijdragen aan het beter functioneren van de woningmarkt. De voorstellen voor modernisering huurbeleid zijn gericht op het wegnemen van belemmeringen die investeringen en een betere werking van de huurwoningenmarkt in de weg staan, onder voorwaarde dat de bescherming van diegenen die daar op zijn aangewezen blijft bestaan. De betaalbaarheid van het wonen wordt gehandhaafd en verhuurders leveren een bijdrage aan de betaalbaarheid. Hierbij vormen de effecten van deze voorstellen op de segregatie een toetspunt.
• Uitwerken van met huurders en verhuurders afgestemde voorstellen voor modernisering van het huurbeleid die voldoen aan de doelstelling: gerealiseerd zonder dat over alles overeenstemming is bereikt. Zie daartoe ook de brieven aan de Tweede Kamer van 19 november 2004 en 4 februari 2005 (Krst II, 2004–2004, 27 926 nr. 39 en 43).
• Afspraken over nieuwbouwproductie door corporaties: gedeeltelijk gerealiseerd. In de brief van 19 november (Krst II, 2004–2005, 27 926, nr. 39) zijn indicatieve productieaantallen per jaar opgenomen. Deze afspraken moeten verder worden vormgegeven door afspraken op regionaal niveau. De exacte aantallen per regio worden medio 2005 vastgesteld.
• Afspraken over bijdrage verhuurders aan betaalbaarheid: gedeeltelijk gerealiseerd. Helder is dat verhuurders een bijdrage gaan leveren aan de betaalbaarheid die bestaat uit € 250 mln plus indexering en de toename van de huursubsidie-uitgaven als gevolg van huurstijgingen boven inflatie, zowel in gereguleerd als geliberaliseerd gebied (autonome ontwikkelingen vallen hierbuiten). Aan de vormgeving wordt momenteel gewerkt. Teneinde in 2004 de huurstijging te matigen, hebben verhuurders in 2004 € 28 mln beschikbaar gesteld voor een aan huursubsidie-ontvangers uit te keren eenmalige bijdrage.
De modernisering van het huurbeleid bestaat uit verschillende onderdelen: een gereguleerd gebied van 75% met sterke huurbescherming; een overgangsgebied van 20% met in elk geval een huurprijsbescherming door een aftopping van de maximale huur op 5,4% van de WOZ-waarde en een geliberaliseerd deel van de echt dure woningen van 5%. Andere onderdelen zijn: modernisering van het woningwaarderingsstelsel, jaarlijkse huurverhoging, afspraken over investeringen in woningbouw en bijdrage verhuurders aan de betaalbaarheid. Dit pakket van maatregelen moet de investeringen op de (huur)woningmarkt stimuleren, zodat er keuze is voor huurders om in een woning met de gewenste prijs/kwaliteit-verhouding te kunnen wonen. De betaalbaarheid wordt gewaarborgd door een gedegen overgangsregime voor het geliberaliseerde gebied en compensatie via de huursubsidie. Afspraken tussen minister en partijen over matiging van de huurstijging in 2004 tot een gemiddelde toename van 2,9% zijn door zowel de verhuurders in de sociale als in de commerciële huursector gemiddeld genomen nagekomen.
4. Organiseren van betere naleving en minder regels
Kwaliteit van de regelgeving
Door modernisering en stroomlijning komen tot minder en overzichtelijker wet- en regelgeving, die consistent is, minder procedures kent en meer ruimte laat voor initiatieven van burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke instellingen.
• Werkzaamheden ten behoeve van publicatie en invoeringsbegeleiding Wro: gerealiseerd wat nodig was. Dit loopt in de pas met het traject van de herziening van de Wro. In 2004 zijn aanvullingen op het wetsvoorstel opgesteld.
• Herijking bouwregelgeving: nog niet gerealiseerd. De parlementaire behandeling van de wijziging Woningwet was eind 2004 nog niet afgerond. Daardoor is ook de planning voor de inwerkingtreding van het derde wijzigingspakket aangepast (thans 2007). Eind 2004 zijn voorbereidingen getroffen voor publicatie van het gewijzigde Bouwbesluit in het Staatsblad in de eerste helft van januari 2005. Een aantal wijzigingen die oorspronkelijk waren voorzien voor het derde wijzigingspakket, zijn nu nog in dit wijzigingspakket meegenomen.
• Wetgevingsactiviteiten in het kader van de herijking uitvoeren volgens het schema van het prioriteitenprogramma voor 2004: gerealiseerd.
Belangrijk onderdeel is de voorbereiding van de VROM-vergunning: de bundeling van verschillende vereiste VROM-vergunningen tot één besluit.
• Criteria en procedures vaststellen die ervoor moeten zorgen dat voorstellen voor nieuwe regelgeving worden getoetst aan deze criteria: gerealiseerd.
• Een strategie bepalen, die is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de Europese regelgeving en van de Nederlandse inbreng daarbij: gerealiseerd.
• Ex-ante controle door de VROM-Inspectie van tien wetten en regels via de HUF-toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid: gerealiseerd. In principe vindt de HUF-toets altijd plaats. Daarnaast waren tien ex-ante toetsen voorzien. De Herijking en modernisering van de VROM-regelgeving heeft tot minder nieuwe regelgeving geleid met als gevolg minder HUF-toetsen. Er zijn vier HUF-toetsen uitgevoerd:
1. Het concept Asbestverwijderingsbesluit 2005.
2. Het Waterleidingbesluit, hoofdstuk IIIc, inzake legionella.
3. De handhaafbaarheidstoets op de Nota Ruimte.
4. De AMvB Externe Veiligheid (Besluit milieukwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer).
De conclusie is dat de uitvoering van het moderniseringsproces van de regelgeving goed op schema ligt. Er zijn tal van verbeteringen doorgevoerd die leiden tot lastenvermindering voor bedrijven en overheden en die de transparantie van de regelgeving ten goede komen. Via pilotprojecten wordt geëxperimenteerd met verdere verbeteringen.
Bevordering naleving van VROM-regelgeving en betere naleving door meer handhavingsrendement
De VROM-nalevingstrategie maakt inzichtelijk welke prioriteiten het zwaarst wegen in het toezicht. Hierdoor wordt het handhavingsrendement verbeterd. Het verhelpen van maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid staan hierbij centraal. Waar men VROM-regelgeving wel kan, maar niet wil naleven volgt een confrontatie met handhaving.
• Voor alle VROM-wetten is een risico- en nalevingsprofiel vastgesteld of geactualiseerd samen met beleidsdirecties en handhavingspartners en dit is ook voorgelegd aan het Burgerplatform, waarin twintig geïnteresseerde burgers mee adviseren over beleid van VROM. Dit Burgerplatform heeft 10 adviezen verstrekt aan de Minister van VROM, onder meer over de Risico Informatie Kaart: een echte kaart voor in de meterkast. In 2004 hebben honderden signalen en actuele problemen geleid tot meer dan 500 concrete acties van de VROM-Inspectie op het gebied van veiligheid, gezondheid en duurzaamheid. Voorbeelden daarvan zijn: onveilige ijsbanen, illegale invoer beendermeel, vervuiling Twentekanaal, bouwveiligheid pensions, sloop asbeststallen, vuurwerk in woonwijken, illegale crossbanen.
• De VROM-Inspectie geeft voor de handhaving prioriteit aan de thema's: Veiligheid, Gezondheidsrisico's, Duurzaamheid van klimaat en afval, Verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving, Integraal toezicht op andere overheden: gerealiseerdEr zijn 123 gemeenteonderzoeken gerealiseerd; bij 5 gemeenten is naar aanleiding van een VROM-breed onderzoek een diepteonderzoek gehouden.
Bij het in ontvangst nemen van de adviezen van het Burgerplatform heeft de Staatssecretaris van VROM aangegeven deze adviezen als ondersteuning van zijn beleid te zien.
De gemeenteonderzoeken hebben een positief effect op de uitvoering van de gemeentelijke VROM-regelgeving. Met vrijwel alle onderzochte gemeenten zijn verbeterafspraken gemaakt.
Ten aanzien van de aanpak van actuele problemen kan worden gemeld dat dit heeft geleid tot opheffen van deze situaties, concreet ook tot bestuursrechtelijke en strafrechtelijke acties en overleg met brancheorganisaties, andere overheden en individuele bedrijven of burgers.
EU-voorzitterschap
Tijdens het Nederlands Voorzitterschap succesvol organiseren van de formele milieuraden, een informele milieuraad en twee ministeriële bijeenkomsten.
• Formele Milieuraden: gerealiseerd.
Op 14 oktober heeft onder Nederlands voorzitterschap de eerste formele Milieuraad plaatsgevonden. Er werden twee politieke akkoorden bereikt: over mijnafval en over F-gassen. Er werden raadsconclusies aangenomen over hoogwaterbescherming, klimaat, milieu als kans en stedelijk milieu (Krst II 2004–2005, 21 501-08, nr. 188).
De tweede Milieuraad onder Nederlands voorzitterschap vond op 20 december plaats. Er werden twee politieke akkoorden bereikt: over de verordening waarbij de Aarhus-beginselen op de EU-instellingen worden toegepast en over batterijen en accu's. Het verslag hiervan is toegezonden aan de Tweede Kamer (Krst II, 2004–2005, 21 501-08, nr. 195).
• Informele Milieuraad: gerealiseerd.
De informele Milieuraad viel in twee delen uiteen. Het eerste gedeelte stond in het teken van «milieu als economische kans», het tweede thema was «hoogwaterbescherming» (Krst II, 2004–2005, 21 501-08, nr. 186).
• VROM coördineerde ook de EU-inzet op de 10e Conferentie van Partijen bij het Kyoto-protocol (CoP10), die in december 2004 plaatsvond in Buenos Aires. Hoewel groeiende, bleek in dit stadium mondiaal nog onvoldoende draagvlak voor de door de EU gewenste afspraken over de post-Kyotoperiode. Wel zijn er afspraken gemaakt over een seminar over het toekomstig klimaatbeleid, te houden in de eerste helft van 2005 in Bonn.
• Ministersbijeenkomst Europees Ruimtelijk en Grotestedenbeleid: gerealiseerd. Het verslag hiervan is toegezonden aan de Tweede Kamer (Krst II, 2004–2005, 21 062, nr. 134).
• Conferentie wonen: gedeeltelijk gerealiseerd.
Besloten werd de eerder geplande ministersconferentie over duurzame renovatie in de hoogbouw en herstructurering van de omliggende gebieden te verplaatsen naar het voorjaar van 2005 (te Praag). In november werd in Rotterdam een hoog-ambtelijke bijeenkomst gehouden ter voorbereiding op deze conferentie.
• Organisatie van drie internationale vakconferenties op inspectiegebied en bevorderen samenwerking bij internationale controles van Europese zeehavens: gerealiseerd.
Het voorzitterschap is voor Nederland goed verlopen. Er werden vier politieke akkoorden gesloten en raadsconclusies op belangrijke terreinen werden vastgesteld. Uiterst relevante milieu-onderwerpen als chemische stoffen, milieu en innovatie, roetfilters in diesel, vitaal bodembeleid en «energy and development» werden geagendeerd en verder gebracht. De EU-inbreng voor mondiale bijeenkomsten (zoals de 10e Conferentie van Partijen bij het Kyoto-protocol) werd gecoördineerd. In het eerste halfjaar van 2005 wordt het Luxemburgs voorzitterschap nog op onderdelen ondersteund.
B. Budgettaire en financiële consequenties van de beleidsprioriteiten 2004
In de VROM-boekhouding wordt geen administratie bijgehouden op het niveau van beleidsprioriteiten. De bedragen in onderstaande tabel zijn afgeleid van de geraamde en werkelijke uitgaven voor instrumenten en kostensoorten die bijdragen aan de realisatie van de genoemde beleidsprioriteiten.
Uitgaven in € 1000 | ||||
Beleidsprioriteiten jaar 2004 | Art.nr. | Ontwerpbegroting 2004 | Nadere mutaties 2004 | Realisatie 2004 |
Belangrijkste (mutaties in) beleidsmatige prioriteiten | ||||
I.1. Realisatie van een integrale, rijksbrede visie op de ruimtelijke inrichting van Nederland | 1,4,6,8 en 9 | 250 | 0 | 288 |
I.2. Het implementeren van ontwikkelingsplanologie als aanpak in de ruimtelijke ordening | 1 | 210 | 0 | 235 |
II.1. Systeeminnovaties | 1 | 770 | 0 | 770 |
II.2. Internaliseren externe kosten | 1,7 en 11 | 322 | 0 | 322 |
II.3. Verhogen van de vrijwillige inspanningen van burgers en bedrijven om duurzaam te produceren en consumeren | 11 en 12 | 9 500 | 0 | 9 500 |
III.1. Doorbraak in stagnatie woningbouwproductie en herstructurering | 2,4,5,6 en 7 | 694 621 | -/-50 000 | 645 207 |
IV.1. Kwaliteit van de regelgeving | 1,2 en 3 | 2 320 | 0 | 2 318 |
IV.2. Bevordering naleving van VROM-regelgeving, meer handhavingsrendement | 13 | 66 859* | -/-2 155 | 56 220 |
V.1. EU-voorzitterschap | Divers | 3 000 | 80 | 2 811 |
Nieuwe prioriteit in jaar 2004: | ||||
III.2. Modernisering huurbeleid | 0 | 0 | 719 |
* Dit betreft de vastgestelde begroting 2004 incl. € 2 mln als gevolg van het Amendement Samson (krst II, 2003–2004, 29 2000 XI, nr 64)
Bronnen:
Beleidsprioriteit I.1: Coördinatie Nota Ruimte/Uitvoeringsagenda, kostendrager 401 000
Beleidsprioriteit I.2: Ontwikkelingsplanologie, kostendrager 406 500
Beleidsprioriteit II.1: DGM-interne administratie
Beleidsprioriteit II.2: DGM-interne administratie
Beleidsprioriteit II.3: SBB: directie SB (burgerinitiatieven) en KvI (duurzaam producere en consumeren)
Beleidsprioriteit III.1 en III.2: SBB, SturingsInformatie Systeem DGW, Handleiding Overheidstarieven 2004 Ministerie van Financiën. Jaarplannen DGW 2004
Beleidsprioriteit IV.1: zie beleidsprioriteit III.1
Beleidsprioriteit IV.2: Dit betreft budget (programma en apparaat) van VROM-Inspectie
Beleidsprioriteit V: DGM-interne administratie; DGR: kostendrager 403 700; DGW zie beleidsprioriteit III.1; Inspectie: zie beleidsprioriteit IV.2; CS: budget DCC.
De lagere uitgaven worden veroorzaakt door een niet beleidsmatige kasschuif bij ISV in samenhang met specifieke EPR-problematiek op de VROM-begroting. Deze schuif heeft geen gevolgen gehad voor de uitvoering van het beleid.
Door een uiterst terughoudend beleid bij de vervulling van vacatures in verband met de opgelegde efficiencytaakstellingen, is een aantal projecten (kasbeslag circa € 5,8 mln aan programmageld) getemporiseerd uitgevoerd. Dit verklaart grotendeels de minder dan geplande realisatie van de apparaats- en programmauitgaven. De prioritaire projecten in het kader van de Nalevingsstrategie zijn voor het merendeel conform planning uitgevoerd.
Dit bedrag is een schatting van de personele kosten.
C. Beleidsmatige conclusies ten aanzien van de beleidsprioriteiten
Het beleid voor de modernisering van het huurbeleid (toegevoegde prioriteit) is geïntensiveerd. Bij de overige beleidsprioriteiten is het beleid ongewijzigd voortgezet.
Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring
1.1. Algemene beleidsdoelstelling
VROM dient vanuit de zorg voor de duurzame kwaliteit van de leefomgeving te kunnen beschikken over strategische visies, over kennis met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving en met betrekking tot ontwikkelingen in de leefomgevingskwaliteit (monitoring). Er worden twee operationele doelstellingen onderscheiden:
1.2.1. Strategische beleidsontwikkeling;
1.2.2. Monitoring en kennisontwikkeling.
VROM beschikt over strategische visies en kennis met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving. Dit is onder andere gerealiseerd via de coördinerende rol bij duurzame ontwikkeling, bij de transitieprocessen en de modernisering van de regelgeving en door middel van verschillende bijdragen van het RIVM/MNP, zoals de Milieubalans en de eerste duurzaamheidsverkenning.
1.2. Operationele doelstellingen
1.2.1. Strategische beleidsontwikkeling
VROM dient te allen tijde te kunnen beschikken over een actuele meerjarenvisie met betrekking tot wonen, ruimte en milieu. Die visie bepaalt vervolgens het beleid, de wetgeving en uitvoering van het departement.
1.2.1.1 Strategische ontwikkeling en instrumenten
Strategische visie met betrekking tot wonen
Woningcorporaties vervullen een cruciale rol in het realiseren van de rijksdoelstellingen ten aanzien van onder andere de stedelijke vernieuwing, een toegankelijke en duurzame woningvoorraad en blijvende betaalbaarheid van het wonen. Het Rijk verwacht van de woningcorporaties dat zij de hen ter beschikking staande financiële middelen daarvoor inzetten.
In maart 2004 werd de brief aan de Tweede Kamer gezonden met de bevindingen over de prestaties van corporaties in 2002 (Krst II, 2003–2004, 29 453, nr 1).
De financiële positie van de corporaties is in 2002 opnieuw verbeterd. De ruimte om te investeren nam van € 10,3 miljard in 2001 naar € 10,9 miljard in 2002 toe. Het weerstandsvermogen van de sector bedraagt € 15,1 miljard. Slechts 23 corporaties van de 552 staan er financieel minder goed voor. Er werden in 2002 bijna 1000 woningen meer gebouwd dan het jaar daarvoor, 1500 meer gesloopt (9700 in 2002) en 700 meer verkocht (14 100 in 2002). De grootscheepse herstructurering van wijken nam nog geen vlucht. De toename van huurwoningen van 12 600 in 2001 naar 13 600 in 2002 werd vooral veroorzaakt door nieuwbouw van eenheden in verzorgingshuizen.
Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV), opsteller van het Financieel Verslag, constateerde over 2002 een buitengewoon grote stijging van personeels- en onderhoudskosten van corporaties. De eerste stegen met 11,5% en de tweede met 10,7%. Er wordt nader onderzoek verricht naar deze stijging.
In januari 2005 werd de brief met de bevindingen over de prestaties van corporaties in 2003 naar de Tweede Kamer gestuurd (Krst II, 2004–2005, 29 453, nr. 9). De vertraging werd veroorzaakt door nadere afstemming met het CFV over het Financiële Verslag en de berekeningen rond het toekomstige huurbeleid. In 2003 heeft de sociale huursector 4 500 woningen meer gesloopt dan in 2002 en 1 700 meer verkocht aan huurders en ongeveer evenveel gebouwd als in het voorgaande jaar. Er werd aanmerkelijk meer geïnvesteerd in wonen en zorg, maar minder in leefbaarheid van buurten en wijken en onderhoud van sociale huurwoningen dan in het voorgaande verslagjaar. De investeringsruimte van de sector steeg met € 4 miljard naar € 14,9 miljard; dit hield mede verband met het meewegen van de waarde van de grond bij sociale huurwoningen. Er waren in 2003 nog slechts 14 corporaties met een financieel minder gunstige positie.
Beoogde prestaties 2004 Strategische visie m.b.t. wonen | Realisatie 2004 |
Corporaties | |
•Herijking relatie Rijk-Corporaties | Gedeeltelijk |
•Stelsel van regelgeving sluit aan bij EU regelgeving en het verkrijgen van akkoord EU. | Gedeeltelijk |
•Publicatie wijzigingen BBSH en BCFV in Staatsblad per 1 april 2004 en inwerkingtreding | Nee |
•De matching (en CSS): Inzetbaar maken van heffingsinstrumentarium in 2004 | Ja |
•Monitoren van de gevolgen van de vennootschapsbelasting en overdrachtsbelasting voor woningcorporaties; onderzoek in 2004. | Gedeeltelijk |
•Het volgen/monitoren van effecten van wijzigingen in regelgeving; onderzoek in de 2e helft van 2004 via het reguliere toezichtsverslag. | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: interne administratie.
Herijking relatie Rijk-Corporaties
In 2004 zijn voorbereidingen getroffen voor een brede herijking van de relatie Rijk-Corporaties (dit betreft een tijdens het jaar toegevoegde activiteit). Hiertoe zijn met onder andere de branchevereniging Aedes de elementen verkend die hierbij aan de orde moeten komen. Daarbij gaat het onder andere over het zekerder stellen van de prestaties van de corporaties in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid, de versterking van de maatschappelijke inbedding en verantwoording van de corporaties en de inrichting van het toezicht. Daartoe is, zoals aangekondigd in de brief van 19 november 2004 over het huurbeleid (Krst II, 2004–2005, 27 926, nr. 39), gekozen voor externe advisering door een adviescommissie die begin 2005 is ingesteld en die naar verwachting haar advies in het voorjaar van 2005 zal afronden.
Stelsel van regelgeving sluit aan bij EU regelgeving en het verkrijgen van akkoord EU
De procedure tot notificatie van het bestaande stelsel van Woningwet en BBSH is op verzoek van de Europese Commissie ingetrokken mede in het licht van voornemens van de EU om sociale huisvesting niet langer meldingsplichtig te laten zijn. Wel moeten voornemens tot wijziging in de wet- en regelgeving worden besproken met de Europese Commissie om vast te stellen hoe kan worden voldaan aan de voor woningcorporaties zeer relevante Europese richtlijnen inzake mededinging.
Publicatie wijzigingen BBSH en BCFV in Staatsblad per 1 april 2004 en inwerkingtreding
De beoogde wijziging van het Besluit beheer sociale-huursector (BBSH) met het oog op de gewijzigde Wet op de Vennootschapsbelasting, die in 2004 zou worden ingevoerd, heeft nog niet plaatsgevonden.
Dit hangt ten eerste samen met een aan de Tweede Kamer toegezegde heroverweging van het bij brief van 16 december 2002 voorgestelde pakket wijzigingen.
Ten tweede hangt dit samen met de benodigde zorgvuldigheid (en het daartoe benodigde overleg) bij het afbakenen van de activiteiten die woningcorporaties zelf mogen blijven uitvoeren, en die hun dochterondernemingen mogen uitvoeren.
Najaar 2004 heeft de Tweede Kamer gevraagd de beoogde scheiding in activiteiten nog eens zorgvuldig te overwegen in overleg met betrokken partijen. Hoewel eind 2004 de beoogde wijziging voorlag bij de Raad van State, is wijziging thans niet eerder dan voorjaar 2005 voorzien.
Monitoren van de gevolgen van de vennootschapsbelasting en overdrachtsbelasting voor woningcorporaties; onderzoek in 2004.
De effecten van de invoering van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties zijn door monitoring gevolgd. Waar knelpunten optreden kunnen vrijstellingen worden gegeven. Van vennootschapsbelasting voor woningcorporaties is nog geen sprake.
Het volgen/monitoren van effecten van wijzigingen in regelgeving; onderzoek in de 2e helft van 2004 via het reguliere toezichtsverslag.
Als gevolg van het feit dat de voorgenomen wijziging van het BBSH (waarmee onder andere vennootschapsbelasting voor bepaalde activiteiten wordt ingevoerd) niet in 2004 in werking is getreden, is monitoring van de effecten van die wijziging niet aan de orde geweest. Wel hebben bij de hiervoor genoemde nadere overweging van de betreffende voornemens de verwachte effecten (ex ante) voor de sociale-huursector een belangrijke rol gespeeld.
Strategische visie met betrekking tot ruimte
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Nota nieuw nationaal ruimtelijk beleid | Nee |
Bron realisatiegegevens: interne administratie.
Met de in de begroting aangekondigde activiteiten werd beoogd het Hoofdlijnenaccoord te vertalen naar het ruimtelijk beleid, dat beleid formeel vast te stellen, doorwerking te bewerkstelligen, de uitvoering ter hand te nemen en de rijksinzet, ook financieel, daarvoor gecoördineerd en met één gezicht te doen plaatsvinden.
Deze vijf doelen zijn grotendeels bereikt. In afwachting van de parlementaire behandeling is de formele vaststelling (en daarmee formeel evenzeer de doorwerking en uitvoering) van het beleid in 2004 nog niet bereikt. De Uitvoeringsagenda geeft gestalte aan de coördinatie van het rijksoptreden.
Verder is in de begroting aangekondigd dat het Kabinet het nationaal ruimtelijk beleid zou vormgeven, een rijksagenda voor de uitvoering van dat beleid zal opstellen, de aandacht vervolgens zal richten op de uitvoering en doorwerking van het VROM-beleid en dit te volgen door het organiseren van monitoring en evaluatie.
Op 27 april 2004 heeft het Kabinet de Nota Ruimte ter behandeling aan de Tweede Kamer aangeboden. De lopende PKB-procedure wordt (in 2005) afgerond met de parlementaire behandeling daarvan, uitvoering en doorwerking van het beleid zullen daarop volgen. De activiteiten van het Rijk in het kader van de uitvoering van het beleid zijn in de Uitvoeringsagenda Nota Ruimte opgenomen, welke tegelijk met de Nota aan de Tweede Kamer is gezonden.
Veel van de geagendeerde uitvoeringsactiviteiten zijn in 2004 ter hand genomen of hebben hun beslag gekregen. Met de organisatie van monitoring en evaluatie is een begin gemaakt.
Strategische visie met betrekking tot milieu
Beoogd maatschappelijk effect inzake milieu | Realisatie 2004 |
Voor 4 transities bewustwordings-, ondersteunings- en coördinatieproces op gang brengen | Ja |
Milieukosten wordt verwerkt in de prijzen («internaliseren van milieukosten») | Ja |
De Tweede Kamer is geïnformeerd over de voortgang bij de transities (Krst II, 2004–2005, 28 663, nr. 25) en bij het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling (ADO; Krst II, 2004–2005, 29 800 XI, nr. 97). Voor beide items zijn geen concrete effecten voor 2004 bepaald, maar er is zeker vooruitgang geboekt. Voor alle vier NMP-4 transities (mobiliteit, energie, landbouw en biodiversiteit/natuurlijke hulpbronnen) hebben de vier verantwoordelijke departementen nu een proces op gang gebracht, waarbij een groot aantal maatschappelijke actoren enthousiast is geworden en tijd en energie is gaan steken in transities. Met behulp van marktconforme instrumenten, zoals heffingen, belastingen en verhandelbare emissies zijn de kosten voor milieu- en natuuraantasting zwaarder gaan meewegen in 2004.
Beleidsprestaties strategische visie milieu
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Voortgangsrapportage uitbrengen over uitvoering ADO | datum rapportage gereed (eind 2004) | ja (17 dec.in MR) |
Uitbrengen eerste Duurzaamheidsverkenning door RIVM | Rapportage in 2004 naar Tweede KamerR | gedeeltelijk |
Uitvoeren proefexperiment duurzame ontwikkeling Almere | Handreiking d.o. afgerond | ja |
Voortgangsrapportage Transities in najaar 2004 naar Tweede Kamer | datum rapportage gereed (najaar 2004) | ja (29/10 naar Tweede Kamer) |
Set monitoringsindicatoren en nulmeting voor transities beschikbaar | nog te bepalen | nee (wordt 2005) |
Opstellen van set indicatoren om de voortgang van duurzame ontwikkeling te meten | nog te bepalen | nee (wordt 2005) |
Opnemen van duurzaamheidscriteria bij de bestemming van overheidsmiddelen | rapportage eind 2004 naar Tweede Kamer | ja |
Voorleggen prioriteitenprogr. modernisering Wm aan Tweede Kamer | datum rapportage naar Tweede Kamer | ja (2/9, 25/9 en 3/11) |
Uitvoering internationale deel van Duurzame Daadkracht | Uitvoering programma 2004 | ja |
Verduurzaming internationale geldstromen | ||
Coördinatie inbreng 6 milieu-onderwerpen in EU-vz 2004 | Zie verantw. beleidsagenda | ja |
Realisatie werkprogramma nav. 5e Pan-Eur. Milieuconf. Kiev | Uitvoering programma 2004 | ja |
Bron realisatiegegevens: interne administratie
De eerste Duurzaamheidsverkenning, opgesteld door RIVM/MNP, is door VROM op 20 oktober 2004 naar de Tweede Kamer gezonden (vrom041011). De beleidsmatige reactie gaat naar verwachting evenwel pas eind 2005, begin 2006 naar de Tweede Kamer. Daarbij wordt ook de functionaliteit van dit nieuwe instrument «duurzaamheidsverkenning» geëvalueerd.
Inzake de set indicatoren en nulmeting transities heeft RIVM/MNP bilaterale gesprekken gevoerd met de vijf betrokken departementen. De uitkomsten worden opgenomen in de voortgangsrapportage Transities 2005.
De set indicatoren om de voortgang van duurzame ontwikkeling te meten zal in 2005 worden ontwikkeld en in het voortgangsbericht ADO aan de Tweede Kamer worden opgenomen.
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Herijking en kwaliteit VROM regelgeving | |
•Woonwet | Gedeeltelijk |
Rol corporaties: | |
•Verkrijgen van een EU-akkoord over bestaande regelgeving voor woningcorporaties | Nee |
•Publicatie in Staatsblad per 1-4-2004 en inwerkingtreding van de wijzigingen BBSH en BCFV | Nee |
Bron realisatiegegevens: interne administratie.
Herijking en kwaliteit VROM regelgeving: Woonwet
De ministerraad heeft op 15 oktober 2004 ingestemd met het nader rapport met de strekking dat de Woonwet niet naar de Tweede Kamer wordt gezonden. De openbaarmaking van het nader rapport, het Raad van State advies en het oorspronkelijke wetsvoorstel en memorie van toelichting is op 11 januari 2005 in het bijvoegsel bij de Staatscourant gebeurd.
Verkrijgen van een EU-akkoord over bestaande regelgeving voor woningcorporaties
Publicatie in Staatsblad per 1-4-2004 en inwerkingtreding van de wijzigingen BBSH en BCFV: dit is reeds toegelicht in § 1.2.1.1.
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Behandeling wetsontwerp herziening WRO in Tweede Kamer en afronden besluitvorming in 2004 | Nee |
Bron realisatiegegevens: interne administratie.
De Minister van VROM is belast met de voorbereiding van de herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De herziening beoogt meer besluitvaardigheid, doelmatigheid en helderheid bij overheidsbesluiten ten aanzien van ruimtelijke ordening, mede met het oog op een duurzame leefomgeving. De nieuwe Wro bevat effectieve besluitmogelijkheden, snelle en eenvoudige procedures. Naar aanleiding van een algemeen overleg met de Tweede Kamer in december 2003 is op 28 april 2004 een (tweede) nota van wijziging bij het wetsvoorstel ingediend, waarmee in het wetsvoorstel een regeling voor een projectbesluit is opgenomen. Op 5 oktober 2004 heeft de Tweede Kamer een verslag over het wetsvoorstel uitgebracht. De nota naar aanleiding van het verslag zal in het voorjaar 2005 worden uitgebracht. Daarna bepaalt de Tweede Kamer of het wetsvoorstel gereed is voor mondelinge behandeling. Intussen zijn een ontwerp voor een nieuw Besluit ruimtelijke ordening en een Invoeringswet in voorbereiding.
Het verslag van de Tweede Kamer is niet in het eerste kwartaal van 2004 maar op 5 oktober 2004 uitgebracht. De behandeling kon niet meer in 2004 worden afgerond. De inwerkingtreding van de wet, het Besluit ruimtelijke ordening en de Invoeringswet zal niet begin 2006, maar naar verwachting eerder eind 2006/begin 2007 kunnen plaatsvinden. De voorbereidingen voor het invoeringsbegeleidings- en communicatietraject zullen medio 2005 worden gestart.
Nota Grondbeleid, Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) en Grondexploitatiewet
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Nota Grondbeleid | |
•Grondexploitatievergunning: herziening WRO, afdeling 6.4, grondexploitatie | Ja |
Bron realisatiegegevens: interne administratie.
In 2004 is uitvoering gegeven aan uitwerking van de Nota Grondbeleid. Daarnaast is het onderwerp grondbeleid geplaatst onder de noemer van de uitvoering van de Nota Ruimte.
In 2004 zijn de volgende prestaties geleverd:
– In februari 2004 is de uitbreiding van de reikwijdte van de Wet voorkeursrecht gemeenten in werking getreden.
– In oktober 2004 heeft het Kabinet een brief over concurrentiebevordering op ontwikkelingslocaties naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2004–2005, 27 581, nr. 19).
– In november 2004 heeft het Kabinet het wetsvoorstel voor de Grondexploitatiewet voor advies naar de Raad van State gestuurd.
– In november 2004 heeft het Kabinet de brief Grondbeleid in relatie tot uitvoering van de Nota Ruimte naar de Kamer gestuurd (TK 2004–2005, 27 581, nr. 20). In deze brief is onder meer het kabinetsstandpunt over regionaal kostenverhaal en verevening opgenomen en wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de diverse acties die hun oorsprong kennen in de Nota Grondbeleid.
Voorziene prestaties die niet in 2004 zijn gerealiseerd zijn de herijking van de Wet voorkeursrecht gemeenten en de vereenvoudiging van de onteigeningswet. Deze prestaties zijn doorgeschoven naar 2005. Dit is aan de Tweede Kamer gemeld in de antwoorden op de schriftelijke vragen voorafgaand aan de behandeling van de VROM-begroting 2005 (vraag en antwoord 109 en 136).
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
4 Wetsvoorstellen naar TK ter modernisering Wm | 4 wetsvoorstellen naar TK | ja |
1.2.2. Monitoring en kennisontwikkeling
VROM moet – om overheid, parlement en samenleving goed te kunnen informeren – te allen tijde kunnen beschikken over een adequate kennis- en adviesinfrastructuur en over voldoende kennis met betrekking tot strategische ontwikkelingen en met betrekking tot de feitelijke ontwikkeling van de leefomgevingskwaliteit (= monitoring).
1.2.2.1. Instrumenten monitoring en onderzoek
Beoogde prestatie | Realisatie 2004 |
Onderzoek Wonen: Woningbehoeftenramingen en deelstudies (resp. prestaties fase 1 en 2 van project actualisering woningmarktontwikkelingen) | Fase 1: jaFase 2: nee |
Woningbehoefte: Deelstudies WBO 2002 | ja |
Rapport bewoners nieuwe woningen 2002 | ja |
Jaarboek monitor nieuwe woningen | ja |
Gedragsmodel herstructurering | nee |
Monitoring Nationaal Ruimtelijk Beleid, audit uitvoering Nota Ruimte | gedeeltelijk |
Het RIVM/MNP in staat stellen zijn onafh. milieuplanbureau functie uit te voeren | ja |
Het RIVM/MEV op de volgende output aansturen:– Ondersteuning van beleid en uitvoering regelgeving– Monitoring voor de Milieubalans en andere wettelijke/internat. verplichtingen– Ondersteuning van de VROM-inspectie onder andere bij opsporing, handhaving en toezicht en bij calamiteiten– Ondersteuning van het beleid mbt externe veiligheid | ja |
Het RIVM/SEC wettelijke taken mbt de Wms laten uitvoeren | Ja |
Ruimtelijk Planbureau: afronding 12 projecten, bijdragen aan periodiek Ruimte in debat, S&RO, div. lezingen, presentaties, etc. | Grotendeels |
Bron realisatiegegevens: interne administratie.
Onderzoek Wonen/Woningbehoefteramingen
Het (basis)onderzoek wonen heeft voorzien in de beschikbaarheid van voldoende kennis met betrekking tot de strategische ontwikkelingen op het terrein van wonen en de feitelijke ontwikkeling van de leefomgeving. De beschikbare kennis heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de onderbouwing en verantwoording van het beleid. Het WBO 2002 heeft in 2004 geresulteerd in de afronding van een reeks beleidsonderbouwende en agenderende studies, waaronder: Gescheiden markten; Nieuwbouw en herstructurering; Leefbaarheid van wijken; Wonen met zorg; Betaalbaarheid van wonen.
De beleidsinformatiebehoefte op het terrein van wonen verschuift, er is meer politieke dynamiek waarvoor actuele beleidsinformatie gewenst is en naast beschrijvende informatie is er meer en meer behoefte aan inzicht en verklaringen. Daartoe is in 2004 gewerkt aan een nieuwe opzet van het basisonderzoek onder de naam WoON (Woononderzoek Nederland).
Met het Socrates-model zijn op basis van het WBO 2002 doorrekeningen gemaakt van toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt (fase 1). De resultaten hiervan zijn gebruikt en gepresenteerd aan de Tweede Kamer in het kader van de voorbereiding van het nieuwe huurbeleid. Fase 2 van het onderzoek gaat meer gedetailleerd in op de te verwachten woningmarktontwikkelingen. Deze 2e fase is vertraagd omdat in de loop van 2004 bij de inzet van capaciteit hogere prioriteit aan het huurbeleid is gegeven.
Gedragsmodel herstructurering:
De doorontwikkeling van dit model heeft in 2004 nagenoeg stil gelegen. Het onderzoek is vertraagd omdat in de loop van 2004 bij de inzet van capaciteit hogere prioriteit aan de ondertekening van de woningbouwafspraken en aan het huurbeleid is gegeven.
De consequentie is dat het communicatie-instrument ter ondersteuning van de «accounts» van de directie Stad & Regio van VROM/DGW in hun communicatie met actoren binnen het herstructureringsproces op wijkniveau, nog niet gebruikt kan worden. Het instrument dient het herstructureringsproces inzichtelijk te kunnen maken en een handreiking te kunnen bieden om dit proces beter te laten verlopen. Daarnaast dient het instrument ook de mogelijkheid te bieden de bij actoren verzamelde informatie op te slaan, zodat het leereffect rondom het proces van stedelijke herstructurering wordt gemaximaliseerd.
Monitoring Nationaal Ruimtelijk beleid
Over het monitoringssysteem is intensief overleg met de partners in het ruimtelijk beleid over de opzet van een gezamenlijk systeem van monitoring en evaluatie geweest. Ook is er in 2004 een onderzoeksprogramma vastgelegd voor 2005.
In december 2004 is door rijk, provincies (IPO) en gemeenten (VNG) een gezamenlijk plan van aanpak voor evaluatie van de beleidsuitvoering vastgesteld. Hierin zijn 4 thema's benoemd die leidend zullen zijn: «Nationale Landschappen», «bundelingsbeleid in combinatie met verruimde mogelijkheden voor het bouwen voor natuurlijke aanwas», «(instrumentarium voor) grondbeleid en grondexploitatie» en «functieveranderingen in het landelijk gebied». In 2005 zullen de eerste resulterende evaluatieonderzoeken worden opgeleverd. Bij specifieke onderzoeken wordt, indien relevant, ook samenwerking gezocht met andere (markt)partijen.
In december 2004 is eveneens door de minister van VROM (als coördinerend minister) en de directeuren van de betrokken planbureaus het projectvoorstel vastgesteld waarmee de gezamenlijke planbureaus RPB en MNP tegemoet komen aan het verzoek van de minister van VROM om een monitor ten aanzien van doelbereiking van de kabinetsdoelen uit de Nota Ruimte op te zetten.
In 2004 is het werkprogramma 2004–2005 van het Ruimtelijk Planbureau vastgesteld. Het aantal studies van het Ruimtelijk Planbureau is in 2004 aanmerkelijk toegenomen. Zonder af te doen aan het belang van de andere publicaties, sprongen er enkele bijzonder in het oog. Dit betrof het onderzoek «Unseen Europe» dat in het licht van het Nederlandse voorzitterschap van de EU extra belangstelling ondervond, het onderzoek «Kennis op de kaart» en «Behalve de dagelijkse files». In dit laatste onderzoek is het model SMARA uitgewerkt, dat meteen is gebruikt om de Mobiliteitsnota van V&W op het aspect «betrouwbaarheid van reistijd» door te rekenen.
1.2.2.2. Adviesorganen en kennisontwikkeling
Tabel 1.4. Prestaties 2004: Adviesorganen en kennisontwikkeling | |
Beoogde prestatie | Realisatie 2004 |
Ondersteuning VROM-raad bij uitvoering werkprogramma | ja |
Participeren in RMNO en beoordeling werkprogramma 2004 | ja |
SEV: | |
•Verantwoording prestaties 2003 d.m.v. prestatieverslag | ja (juni) |
•Goedkeuring werkplan 2005 | ja (december) |
NETHUR: | |
•5 publicaties | ja |
Internationale volkshuisvestingsinstellingen en woonprojecten: | |
•Opstellen actieplan duurzame hoogbouwrenovatie en herstructurering in de woningbouw, EU ministersconferentie | ja |
•Voortzetting uitvoering Memorandum of understanding met Zuid-Afrika met betrekking tot sociale woningbouw | ja |
•Voortzetting uitvoering UN-Habitat agenda | ja |
Bron realisatiegegevens: interne administratie.
Beleidsevaluatieonderzoeken | Uitkomst | Advies | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
1e duurzaamheidsverkenning | Zie advies. | Na aanbieding 20/10 aan TK gaat VROM begin 2005 de duurzaamheidsverkenning eerst in de Ministerraad of RROM bespreken. | Na deze bespreking wordt in 2005 de VROM-reactie aan de TK aangeboden |
1.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 74 888 | 79 364 | 85 894 | 75 272 | 10 622 |
Uitgaven: | 78 645 | 76 782 | 79 529 | 74 838 | 4 690 |
Programma | 65 891 | 59 151 | 62 393 | 58 434 | 3 959 |
Strategische beleidsontwikkeling | 6 820 | 5 531 | 2 691 | 1 766 | 925 |
Beleidsnota's en wetten ruimte | 2 330 | 888 | 588 | 460 | 128 |
Nationaal initiatief voor duurzame ontwikkeling | 4 490 | 4 643 | 2 103 | 1 306 | 797 |
Aanpassen plannen lagere overheden | 0 | ||||
Monitoring en kennisontwikkeling | 57 930 | 52 403 | 58 825 | 55 730 | 3 095 |
Kennisontwikkeling en onderzoek wonen | 12 216 | 7 520 | 7 484 | 9 151 | – 1 667 |
Kennisontwikkeling en onderzoek ruimte | 1 398 | 940 | 658 | 933 | – 275 |
Bijdrage Planburo RO | 5 157 | 1 816 | 1 940 | 3 223 | – 1 283 |
Bijdrage RIVM | 39 159 | 42 127 | 48 743 | 42 423 | 6 320 |
Overig programma | 1 141 | 1 217 | 877 | 938 | – 61 |
Subsidies vakorganisaties | 1 031 | 1 001 | 375 | 733 | – 358 |
Communicatie-instrumenten | 110 | 216 | 502 | 205 | 297 |
Apparaat | 12 754 | 17 631 | 17 136 | 16 404 | 731 |
Apparaat: | |||||
VROM-Raad | 1 811 | 2 210 | 1 910 | 2 187 | – 277 |
Forum/RMNO/WAR | 2 032 | 2 196 | 2 276 | 1 494 | 782 |
Ruimtelijk Planbureau | 4 605 | 4 218 | 3 664 | 554 | |
Kenniscentrum Aanbesteding Bouw | 1 | ||||
Nederlandse Emissie Autoriteit (NEA) | 0 | ||||
Apparaat DGW | 4 700 | 4 266 | 2 976 | 4 376 | – 1 400 |
Apparaat DGR | 3 110 | 3 117 | 4 466 | 3 048 | 1 418 |
Apparaat DGM | 1 101 | 1 237 | 1 289 | 1 635 | – 346 |
Ontvangsten: | 4 489 | 1 803 | 181 | 0 | 181 |
Kennisontwikkeling en onderzoek op het gebied van wonen
De onderschrijding wordt veroorzaakt door de implementatie van het WOon Onderzoek Nederland (WOON) en de daardoor gewijzigde planning van de aanbestedingen.
Bij 1e suppletore begroting 2004 is circa € 6,3 mln toegevoegd die grotendeels bestond uit de loon- en prijsbijstelling alsmede de doorwerking Slotwet 2003. Bij 2e suppletore begroting 2004 is € 2,6 mln toegevoegd voor met name het Meerjaren Activiteitenprogramma (MAP) 2004, waarbij extra projecten zijn opgedragen. Uiteindelijk is het budget niet volledig benut, met name omdat de slotafrekening pas begin 2005 heeft plaatsgevonden.
De begroting 2004 was vastgesteld op € 1,494 mln. Bij 1e suppletore begroting 2004 zijn er nog middelen overgeboekt voor RMNO in verband met bijdragen van andere ministeries. Uiteindelijk was er in begrotingsjaar 2004 € 2,030 mln beschikbaar na overboeking van de bijdragen. Daarnaast zijn er extra ontvangsten (€ 0,147 mln) binnengekomen in verband met werkzaamheden RMNO voor andere organisaties. Uiteindelijk resteert er een lichte overuitputting op dit artikelinstrument.
Het budget is verlaagd als gevolg van een budgettair neutrale herschikking in samenhang met het jaarplan 2004. Hierdoor is het in de oorspronkelijke begroting 2004 beschikbare budget niet gerealiseerd.
Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen
2.1 Algemene beleidsdoelstelling
VROM bevordert binnen maatschappelijke randvoorwaarden een vrije betaalbare woonkeuze voor alle burgers in zowel de huur- als de koopsector. Voor mensen die op grond van hun inkomen onvoldoende in staat zijn om zelf in hun vrije woonkeuze te voorzien, draagt de overheid zorg voor een betaalbare woning die voorziet in hun maatschappelijk gerechtvaardigde vraag. Hierbij ligt de nadruk op: ondersteuning van gewenste maatschappelijke ontwikkelingen in de woonwensen van de burger, het bevorderen van betaalbare woonkeuze in huur en koop en bescherming van kwetsbare groepen in de samenleving. Afgeleid hiervan worden drie operationele doelstellingen onderscheiden:
2.2.1 Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen (betaalbare woonkeuze huren);
2.2.2 Bevorderen woonkeuze kopen;
2.2.3 Versterken van de positie van de burger bij huur en koop.
Op basis van de informatie per operationeel doel kan worden geconcludeerd dat de positie van de huurders is verbeterd. In de koopsector zijn de vermogensrisico's door de verdere verbetering en stroomlijning van het instrument van de Nationale Hypotheek Garantie verkleind.
2.2. Operationele doelstellingen
2.2.1. Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen
De meeste mensen zijn goed in staat zelf voor huisvesting zorg te dragen; een deel heeft daartoe minder goede mogelijkheden. Als een evenwichtige verhouding tussen huurders en verhuurders niet vanzelfsprekend tot stand komt, kan de overheid onder voorwaarden nadere regels hanteren (consumentenbescherming en versterking zeggenschap). Ook worden er door de overheid mogelijkheden gecreëerd om kwalitatief goede en betaalbare huurwoningen voor kwetsbare groepen toegankelijk te maken door:
2.2.1.1 Beheersen van de huurontwikkeling (huurprijsbeleid);
2.2.1.2 Bewaking prijs/kwaliteitsverhouding (huurwetgeving en huurgeschillenbeslechting);
2.2.1.3 Zorg dragen voor betaalbaarheid voor de doelgroep (huursubsidiewet);
2.2.1.4 Bevorderen van de beschikbaarheid van huurwoningen voor de doelgroep (huisvestingswet/toewijzing en tegengaan onrechtmatige bewoning).
In 2004 zijn de voorstellen voor de modernisering van het huurbeleid uitgewerkt en aan de Tweede Kamer gestuurd. Deze samenhang aan maatregelen zal naar verwachting de prijskwaliteitsverhouding van huurwoningen verbeteren en belemmeringen wegnemen om investeringen in huurwoningen te stimuleren. In combinatie met de kwantitatieve woningbouwopgave en de herstructurering zullen huurders – in plaats van de huidige zeer lange wachtlijsten – mogelijk meer keuzemogelijkheden krijgen om een voor hen zowel naar kwaliteit als prijs passende woning te kunnen vinden.
Bij de voorstellen is de betaalbaarheid randvoorwaarde geweest. Een onderdeel van dat laatste is de financiële bijdrage die verhuurders daaraan leveren.
In 2004 is weer een flinke stap vooruit gezet in de huurgeschillenbeslechting: ondanks een daling van de beschikbare financiële middelen zijn er circa 20% meer zaken behandeld en is de gemiddelde doorlooptijd gedaald van 9 maanden in 2003 naar 6 maanden in 2004. De voorraad oude zaken is nagenoeg geheel afgehandeld, en is afgenomen van aanvankelijk circa 17 000 zaken tot iets meer dan 600 zaken, waarvan circa 400 eind 2004 in de laatste fase van behandeling verkeren. Nieuwe huurprijsgeschillen zijn (exclusief huurverhogingsgeschillen, die sneller zijn afgedaan) conform de brief aan de Tweede Kamer van 26 mei 2004 (TK 2003–2004, 28 648, nr. 7) voor 86% binnen zes maanden afgehandeld.
2.2.1.1. Beheersen van de huurontwikkeling
Beheersen huurontwikkeling, overzicht begrotingsparameters en score 2004: | |||
Beoogd maatschappelijkEffect | Realisatie 2004 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2004 | Realisatie 2004 |
aanvaardbare huurstijging | Ja | Inflatievolgende huurprijsstijging | 2,9% |
De huurverhoging per 1 juli 2004 is dankzij de afspraken die met verhuurders gemaakt konden worden, beperkt gebleven tot 2,9% (in plaats van de maximaal toegestane 3,4% voor sociale verhuurders). Daar bovenop hebben verhuurders en met name Aedes en IVBN aan VROM een eenmalige bijdrage van € 28 mln overgemaakt ten behoeve van een eenmalige uitkering aan huursubsidieontvangers.
2.2.1.2 Bewaking prijskwaliteitsverhouding
Bewaking prijs kwaliteitsverhouding, overzicht begrotingsparameters en score 2004: | |||
Beoogd maatschappelijkEffect | Realisatie 2004 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2004 | Realisatie 2004 |
Een betere prijs kwaliteitsverhouding | Zie huurbrief van 19/11/2004 | Modernisering woningwaarderingsstelsel wetsvoorstel en beleidsbrief | n.v.t |
Huurgeschillenbeslechting: | Gedeeltelijk | 8 500 Geschillen over huur verhoging behandelen | Ja |
35 000 Toetsing van de huurprijs in het kader van de Huursubsidiewet uitvoeren | 22 800 | ||
2800 geschillen over servicekosten; | 3 800 | ||
300 toetsingen voorschotbedrag | 420 | ||
13 500 Overige geschillen behandelen | 14 400 | ||
Reguliere zaken afhandelen binnen wettelijke termijn | 78% afgehandeld binnen 4 maanden | ||
Reguliere zaken service kosten | 99% afgehandeld binnen 1 jaar | ||
Vergroten bekendheid huurcommissie en haar taken onder huurders 50% en onder verhuurders vrijwel 100% | Ja1 |
1 Uit onderzoek in 2003 is gebleken dat de bekendheid onder huurders 50% en onder verhuurders vrijwel 100% is. De streefwaarden zijn vastgesteld op deze percentages. Er zijn geen verdere maatregelen genomen om deze waarden te handhaven of te verhogen.
Modernisering huurbeleid in relatie tot het in beweging krijgen van de woningmarkt
De voorstellen voor de modernisering van het huurbeleid zijn drieledig: een gereguleerd gebied van 75% met sterke huurbescherming, een overgangsgebied van 20% met in elk geval een huurprijsbescherming door een aftopping van de maximale huur op 5,4% van de WOZ-waarde en een geliberaliseerd deel van de echt dure woningen van 5%; modernisering van het woningwaarderingsstelsel en een geclausuleerde jaarlijkse huurstijging.
Verder voorzien de voorstellen in een gefaseerde invoering en is de uiteindelijke invoering afhankelijk van de uitbreiding van de investeringen in de nieuwbouw. De reeks voor de aanpassing van de jaarlijkse huurstijging welke gebaseerd is op het inflatiepercentage uit t-1 in plaats van het vijfjaars voortschrijdende gemiddelde inflatiepercentage, begint per 1 juli 2005. Bij de modernisering van het woningwaarderingsstelsel en bij de uitbreiding van het geliberaliseerde gebied wordt gestreefd naar invoering per 1 juli 2006.
In de loop van 2004 heeft de Nationale Ombudsman zijn rapport gepubliceerd naar aanleiding van zijn onderzoek naar het functioneren van de huurcommissies. Dit rapport heeft betrekking op de periode 1 juli 2002 tot 1 juli 2003.
In het rapport concludeert de Nationale Ombudsman dat in de onderzoeksperiode sprake was van ruime overschrijdingen van de wettelijke dan wel redelijke termijnen. Ten tijde van de publicatie van het rapport waren reeds maatregelen genomen om de geconstateerde problemen op te lossen. De Nationale Ombudsman heeft dan ook in zijn rapport tevens aangegeven dat hij met instemming kennis heeft genomen van de doorgevoerde verbeteringen. De genomen maatregelen zijn uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer van 26 mei 2004 (TK 2003–2004, 28 648, nr. 7). De aanbevelingen van de Nationale Ombudsman zijn voor zover mogelijk overgenomen. Hierover is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd op 11 oktober 2004 (vrom 040852) en op 29 november 2004 (TK 2004–2005, 29 460, nr. 4).
Toetsing van de huurprijs in het kader van het uitvoeren van de huursubsidiewet
Van de circa 35 000 uit te voeren toetsingen van de huurprijs in het kader van de huursubsidiewet zijn er in 2004 circa 23 000 afgehandeld.
In 2004 is de hoogste prioriteit toegekend aan de afhandeling van nieuwe geschillen, en aan het wegwerken van de oude voorraad geschillen. Hierdoor is in de eerste helft van 2004 de voorraad van nog uit te voeren toetsingen nauwelijks afgenomen. Na enkele succesvolle experimenten is medio 2004 gestart met een minder arbeidsintensieve behandelwijze. Als gevolg hiervan zijn eind 2004 alle toetsingen met betrekking tot de subsidiejaren 2002–2003 en 2003–2004 afgedaan, met uitzondering van de gevallen waarin de huurder onvoldoende gegevens heeft verstrekt.
Voorts leidt per 1 juli 2004 niet meer iedere eerste huursubsidieaanvraag van een huurder van een niet-toegelaten instelling automatisch tot toetsing van de huurprijs. De wetgeving is op dit punt gewijzigd, waardoor kan worden aangesloten bij de onderzoeksmethodiek in het kader van misbruik en oneigenlijk gebruik van huursubsidie. Op basis van risicoprofielen beslist de Minister van VROM of er een toetsing van de huurprijs moet plaatsvinden. Door deze nieuwe werkwijze kon het aantal uit te voeren toetsingen lager uitvallen dan was voorzien ten tijde van het opstellen van de Begroting 2004.
In 2004 is met betrekking tot het subsidiejaar 2004–2005 in 7660 gevallen besloten tot toetsing. Bijna de helft hiervan is in 2004 afgehandeld, zodat geen nieuwe achterstanden ontstaan.
2.2.1.3 Betaalbaarheid voor de doelgroep garanderen
Betaalbaarheid voor de doelgroep garanderen, overzicht begrotingsparameters en score 2004: | |||
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2004 | Realisatie 2004 |
Betaalbare huurlasten doelgroep | Ja | Aantal huursubsidie ontvangers 995 000 | Ja |
NINKI | Zie tabel hieronder | ||
Netto huurquote | Zie tabel hieronder | ||
Uitvoering huursubsidie | Ja | Aantal HIP's | 600 |
Verbeteren telefonische bereikbaarheid: | 85% | ||
Aantal verwachte gebruikers vangnet: 34 950 | Ja | ||
Beperking armoedeval: | Zie hieronder | ||
Verminderen marginale druk; | Zie hieronder |
Bronnen realisatiegegevens 2004: Huursubsidiebestanden, Interne DGW administratie
Toelichting ontwikkeling van de indicatoren van de betaalbaarheid
De ontwikkeling van de betaalbaarheid van het wonen wordt door middel van twee indicatoren, de netto-huurquote en de «netto-inkomen na kale woonlasten»-index (ninki), weergegeven. Het is niet mogelijk om één-op-één aan te sluiten bij de presentatie van de Begroting 2004, vanwege inkomenstechnische redenen1.
Bij de presentatie is gebruik gemaakt van een aantal referentiecases. Bepalend voor de realisatie voor 2004 (rechterkolom) zijn het subsidiejaar 2003/2004 en 2004/2005, de huren over 2004 (inclusief de aanpassing per 1 juli 2004) en het netto-inkomen van 2004.
Een verschil tussen de begroting en realisatie is de eenmalige uitkering aan huishoudens met huursubsidie die in de maand december heeft plaatsgevonden. Het effect van de uitkering is meegeteld als een onbelaste bijtelling bij het netto-inkomen. Voor de huishoudens met een AOW-uitkering met aanvullend pensioen is bovendien de indexatie van het aanvullend pensioen aangepast. Bij de netto-huurquote van de eenpersoonsouderen huishoudens (AOW+aanvullend pensioen alleenstaanden) komt dit sterk tot uitdrukking vanwege het lage netto-inkomen. Bij de ninki treed er een positief verschil op tussen begroting en realisatie over 2004. De eenmalige uitkering wordt bij het netto inkomen opgeteld.
Ontwikkeling van de netto-huurquote | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | ||||
Huishoudens tot 65 jaar | Begroting | Realisatie | ||||
Bijstand | Alleen | Zonder kind. | 26,0% | 25,9% | 27,0% | 27,0% |
Bijstand | Alleen | Met kind. | 20,2% | 20,1% | 20,7% | 20,7% |
Bijstand | Meerp. | Met kind. | 18,3% | 18,2% | 18,8% | 18,7% |
Uitkeringsger. | MP-alleenverd. | Met kind. | 19,7% | 19,3% | 19,9% | 19,8% |
Marktloon | Alleen | Zonder kind. | 29,6% | 29,5% | 30,4% | 30,4% |
Marktloon | MP-alleenverd. | Met kind. | 19,7% | 19,3% | 19,9% | 19,8% |
Huishouden vanaf 65 jaar | ||||||
AOW | Alleen | 24,3% | 24,3% | 25,1% | 25,0% | |
AOW+Aanv.pens. | Alleen | 24,3% | 24,4% | 25,4% | 25,1% | |
AOW | Meerp. | 17,8% | 17,8% | 18,3% | 18,3% | |
AOW+Aanv.pens. | Meerp. | 19,1% | 19,1% | 19,7% | 19,6% |
Bronnen: CPB-Microtax, Ministerie SZW, Huursubsidiewet
Ontwikkeling van de netto-inkomen na kale woonlasten (basisjaar=2001) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | ||||
Huishoudens tot 65 jaar | Begroting | Realisatie | ||||
Bijstand | Alleen | Zonder kind. | 104,8 | 108,3 | 108,0 | 108,9 |
Bijstand | Alleen | Met kind. | 107,2 | 111,2 | 112,7 | 113,3 |
Bijstand | Meerp. Met kind. | 106,9 | 110,7 | 112,2 | 112,8 | |
Uitkeringsger. | MP-alleenverd. | Met kind. | 107,5 | 111,8 | 113,4 | 114,0 |
Marktloon | Alleen | Zonder kind. | 106,0 | 109,9 | 110,4 | 111,1 |
Marktloon | MP-alleenverd. | Met kind. | 104,6 | 108,8 | 110,2 | 110,8 |
Huishouden vanaf 65 jaar | ||||||
AOW | Alleen | 105,7 | 109,0 | 110,2 | 111,0 | |
AOW+Aanv.pens. | Alleen | 105,4 | 108,3 | 109,4 | 110,2 | |
AOW | Meerp. | 105,9 | 109,2 | 110,9 | 111,5 | |
AOW+Aanv.pens. | Meerp. | 105,6 | 109,1 | 110,7 | 111,3 |
Met het kengetal huursubsidiedruk wordt inzichtelijk gemaakt hoe jaarlijkse aanpassingen van de Huursubsidiewet effect hebben op de inkomensverbetering van huishoudens met huursubsidie. Van gestandaardiseerde situatie wordt voor een- en meerpersoonshuishoudens (tot 65 jaar) berekend welk deel van de netto-inkomensverbetering teniet wordt gedaan door verlies aan huursubsidie.
De parameters voor het subsidiejaar 2003/2004 waren op het moment van schrijven van de Begroting 2004 reeds vastgesteld en zijn daarna niet meer gewijzigd. Derhalve komen de percentages voor subsidiejaar 2003/2004 overeen met de in de Begroting 2004 opgenomen percentages.
Met ingang van subsidiejaar 2004/2005 is invulling gegeven aan de taakstelling zoals is aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord. Er is gekozen voor een generieke verhoging van de eigen bijdrage, zodat bepaalde categorieën huishoudens niet onevenredig zwaar zouden worden getroffen. De generieke verhoging voor subsidiejaar 2004/2005 bedroeg € 12,– per maand. Voor de subsidiejaren tot en met 2007/2008 zal dit bedrag oplopen met circa € 2– ,per subsidiejaar.
De telefonische bereikbaarheid is 100% voor het geautomatiseerde gratis 0800-nummer en 83% tijdens de piekperiode in de zomer voor het 0900-informatienummer met persoonlijke beantwoording. Dit laatste percentage past binnen de ten doel gestelde 85% telefonische bereikbaarheid, gemeten over het gehele jaar 2004.
Het aantal Huursubsidie Informatiepunten (HIP's) is gestegen tot 650. Daarmee is de doelstelling van 600 ruimschoots gehaald. Thans zijn in 335 gemeenten – in de regel gemeenten met meer dan vijfhonderd huursubsidiegebruikers – één of meer HIP's gevestigd.
Uitvoering van de huursubsidie en Vangnetregeling tijdvak 2003–2004 (CR 35) | ||||
Realisatie | Begroting | Realisatie | Begroting | |
Huur-subsidie | Vangnet | |||
Aantal positieve beschikkingen | 1 015 000 | 991 000 | 32 300 | 34 950 |
Gemiddelde bijdrage | € 1 558 | € 1 626 | € 925 | € 939 |
Realisatie aantal beschikkingen Vangnetregeling is inclusief een schatting van toekenningen op basis van einddeclaraties, die ultimo 2004 nog moesten worden verwerkt.
Bron: diverse huursubsidiebestanden DGW/IBS
De overschrijding van het aantal positieve beschikkingen bij de huursubsidie is te gering om eenduidig toe te schrijven aan een niet voorziene ontwikkeling. Bij de Vangnetregeling is sprake geweest van een lager aantal toekenningen dan geraamd.
De onderschrijding van de gemiddelde bijdrage bij de huursubsidie kan worden toegeschreven aan de daling van het gemiddeld aantal maanden per subsidiejaar dat huishoudens huursubsidie hebben ontvangen en de afschaffing van de kindertoeslag.
Voorlopige bijdrage vaststelling 2003/2004
Om huishoudens niet in financiële moeilijkheden te brengen wordt een voorlopige bijdrage verstrekt. Voor het subsidiejaar is aan circa 104 000 huishoudens een voorlopige bijdrage verstrekt. Hiermee was een bedrag van circa € 32 mln gemoeid. Van ruim 22000 huishoudens is later vastgesteld dat er geen recht op huursubsidie was. Voor een bedrag van € 6,5 mln is een vordering ingesteld.
2.2.1.4 Bevorderen van de beschikbaarheid van huurwoningen voor de doelgroep
Betaalbaarheid voor de doelgroep garanderen, overzicht begrotingsparameters en score 2004: | |||
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2004 | Realisatie 2004 |
Bevorderen betaalbaar aanbod huurwoningen | Ja | Huisvestingswet | Beleidsbrief naar TK |
Tegen gaan onrechtmatige bewoning | Ja | Voortzetten acties 2003 Rapportage inspectie | Ja |
Verruiming aanbod studentenwoningen | Gedeeltelijk | Tijdelijke huur door studenten: wetsvoorstel tijdelijke huurcontracten/campushuurcon- tractenSubsidie-toekenning inzet COA units | Parlementaire behandeling in 2004Ja |
Bronnen realisatiegegevens 2004: Interne DGW administratie.
De huisvestingswet staat voortdurend in de belangstelling met de wens tot differentiatie van wijken en de naar aanleiding daarvan voorbereidingen aan de uitzonderingswet ten behoeve van de differentiatie van wijken als voorbeeld. Bij de herijking regelgeving is aangekondigd dat er na de evaluatie een grondige herziening zou plaatsvinden. Op 2 juni 2004 (TK 2003–2004, 29 624, nr. 1) is een brief met beleidsvoornemens aan de Tweede Kamer gezonden. De ontwikkeling van de beleidsvoornemens heeft iets meer tijd gekost dan was voorzien. Hierdoor zijn de evaluatie en brief niet in 2003 verzonden.
Op basis van de evaluatie heeft de Tweede Kamer ingestemd met de doelstelling van een herziende wet namelijk: «Het waarborgen van de vrijheid van vestiging en een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte». Ingestemd is met het doen vervallen van een reeds lang liggend voorstel tot wijziging. Hiermee is de weg vrijgemaakt naar bestuurlijke wensen om woningen te kunnen toewijzen aan de natuurlijke bevolkingsaanwas.
In 2004 is door de VROM-Inspectie het traject van monitoring van de lokale aanpak van onrechtmatige bewoning voortgezet en afgerond. In de betreffende werkgroep is samengewerkt om de relatie tussen handhaving en beleidsvoornemens ook op dit vlak te waarborgen. De SEV heeft in 2004 in opdracht van VROM een traject in gang gezet om te komen tot een publicatie met diverse instrumenten voor relevante partijen (gemeenten en verhuurders) om onrechtmatige bewoning aan te pakken. In dit traject is door VROM actief een bijdrage geleverd.
In het begin van het jaar is een subsidie toegekend om de inzet van COA-units voor studentenhuisvesting mogelijk te maken. Uitvoering hiervan vindt in 2004 en 2005 plaats. Daarnaast zijn de pilots in Haarlem, Groningen en Tilburg afgerond en is er medio 2004 een congres georganiseerd om betrokken partijen best-practices uit te laten wisselen. De resultaten op lokaal niveau worden gemonitord. Begin 2004 is een eerste landelijk onderzoek naar vraag en aanbod naar studentenhuisvesting afgerond en in de tweede helft van 2004 is met een actualisatie hiervan begonnen.
Aan het eind van de zomer is het wetsvoorstel om campuscontracten mogelijk te maken aan de Tweede Kamer verzonden. Begin 2005 wordt de nota verwacht naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel.
De SEV heeft in 2004 een publicatie afgerond over de herbestemming van kantoren (onder meer voor studentenhuisvesting) en hierover enkele bijeenkomsten met (markt)partijen belegd. Vervolgbijeenkomsten worden nog georganiseerd.
Het aangepaste wetsvoorstel voor herziening van de Leegstandwet is begin 2004 aan de Tweede Kamer verzonden. Plenaire behandeling is begin 2005 voorzien.
2.2.2. Bevorderen woonkeuze kopen
Gegeven de wens van veel burgers de overstap naar een koopwoning te maken, spant de Regering zich in om enerzijds het aanbod, via verkoop huurwoningen, te stimuleren en het bereik te vergroten en anderzijds de risico's voor de burger van het eigen woningbezit te verminderen.
Voor kopers van woningen heeft de beperking en stroomlijning van de normen en voorwaarden voor het verkrijgen van hypotheekgarantie door het Waarborgfonds Eigen Woningbezit (WEW) vrucht afgeworpen getuige de verdere sterke stijging van hun garanties van circa 70 000. naar circa 95 000. Geconstateerd kan worden nu het economisch wat minder gaat, dat dit instrument om risico's voor de burger te beperken goed functioneert. Wat betreft de betaalbaarheid zijn de huizenprijzen er niet lager op geworden en blijft het voor de starter moeilijk aan een koopwoning te komen; de BEW heeft hier geen bijdrage aan kunnen leveren. De evaluatie van de BEW die dit jaar aan de Tweede Kamer is aangeboden laat dit goed zien; andere initiatieven die vooral op lokaal niveau spelen lijken goed te werken. Het Kabinet wil hier dan ook meer op aansluiten, maar sluit ook een rijksbrede generieke subsidieregeling, zoals bijvoorbeeld het initiatief wetsvoorstel uit de Tweede Kamer, de BEW-plus, niet bij voorbaat uit.
Bevorderen woonkeuze kopen; overzicht begrotingsparameters en score 2004 | |||
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2004 | Realisatie 2004 |
Beperken financiële risico's: borging lening en | Ja | 60 000 NHG garanties | 75 000 voor woningaankopen |
Beperken vermogens-risico's | Ja | 20 000 voor woningverbetering | |
Aanpassen normen en voorwaarden | Ja |
Bronnen realisatiegegevens 2004: NHG
2.2.2.1. Beperken onderhoudsrisico's VvE's
Een van de aspecten van het onderhoudsrisico bij appartementen is het niet/niet voldoende reserveren voor toekomstig onderhoud door de appartementseigenaren. In verband daarmee is in de komende wijziging van het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, appartementsrecht) de verplichting opgenomen tot het in stand houden van een reservefonds ter bestrijding van andere dan de gewone jaarlijkse kosten. Inmiddels (7 oktober 2004) is bedoeld wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangenomen.
Monitoring appartementensector
Wat betreft de toegezegde monitor voor de appartementenmarkt is met de ontwikkeling hiervan in 2004 naar aansluiting gezocht op het WoON 2005, zodat ook voor de langere termijn inbedding in de gegevensverzameling gegarandeerd is. Vooralsnog is hiermee de monitor ook in 2004 nog niet tot ontwikkeling gekomen.
2.2.2.2 Wet bevordering eigen woningbezit
Het aantal beschikkingen in het kader van de Wet bevordering eigen woningbezit loopt al jaren achter op de verwachtingen. In 2004 zijn zo'n 550 beschikkingen afgegeven. In 2004 is, conform de wettelijke verplichting, de wet geëvalueerd. Uit de evaluatie is gebleken dat de BEW niet goed functioneert en dat er geen uitzicht op daadwerkelijke verbetering is. Het doel van de wet wordt niet bereikt. Mede door het geringe aanbod aan woningen die binnen de koopprijsgrenzen vallen in combinatie met de voorwaarden die gehanteerd worden, wordt er weinig gebruik gemaakt van de koopsubsidie. Daarbij leidt de regeling als gevolg van het geringe gebruik tot in verhouding hoge uitvoeringskosten voor VROM en tot hoge administratieve lasten voor bedrijven die actief zijn in woningfinanciering. Mede op basis van de evaluatie is voorgesteld de wet in te trekken per 1 januari 2006.
2.2.3 Versterking van de positie van de burger bij huur en koop
Voor individuele kopers en huurders is het soms moeilijk om als een volwaardige onderhandelingspartner te functioneren in de interactie met corporatie, marktpartijen, en overheden over plannen en beslissingen over de woning of de woonomgeving. Het Rijk biedt hen ondersteuning in de vorm van wet- en regelgeving, maar ook in de bevordering van scholing op deze terreinen.
In 2004 is door projectsteun aan scholings- en exploitatiebijdrage ondersteuning geboden aan belangengroeperingen waarmee de positie van de burger is versterkt.
Versterking van de positie van de burger bij huur en koop, overzicht begrotingsparameters en score 2004 | |||
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 | Beoogde prestatie 2004 | Realisatie 2004 |
Huurwetgeving: | |||
Aanpassing legessystematiek huurcommissie: | Ja | Aanpassing Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte | In 2004 naar de Kamer gestuurd |
Ondersteunen belangenverenigingen | |||
Bevorderen kennisoverdracht en Mondiger maken van de burger | Bijdragen Woonbond, VEH en VAC's: Werkplan met afspraken | Voorjaar 2004. | |
Uitwerking MDW-project | Ja | Versterken positie koper nieuwbouwmarkt: | Kabinetsstandpunt is in 2004 naar de Kamer gestuurd. |
Bevorderen aanbod koopwoningen | Stimuleren van het aanbod waaronder verkoop huurwoningen al dan niet met korting: | uitwerken kabinetsstandpunt in 2004 |
Bronnen realisatiegegevens: Interne DGW administraties
Op 8 november 2004 is het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer artikel 7 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte met het advies van de Raad van State naar de Tweede Kamer verzonden. Het wetsvoorstel behelst de herinvoering van de methodiek van een éénzijdige legesheffing voor het doen van een uitspraak van de huurcommissie. Als de verzoeker om een uitspraak (grotendeels) gelijk krijgt, betaalt de huurcommissie het door de verzoeker betaalde voorschot voor de leges (deels) terug. Op dit moment moeten zowel de verzoekende partij als de niet-verzoekende partij een voorschot op de leges betalen. Dit levert veel administratieve rompslomp voor huurcommissies en partijen op.
Met deze wijziging wordt de legesregeling voor alle betrokkenen minder ingewikkeld. De nieuwe procedure beperkt ook de wachttijd, doordat niet meer op de betaling van het voorschot door de niet-verzoekende partij hoeft te worden gewacht. Door de verminderde administratieve werklast en door het wegvallen van genoemde wachttijd kunnen de verzoeken om een uitspraak sneller worden afgedaan. De voorzitter van de huurcommissie houdt overigens de mogelijkheid om vrijstelling van het betalen van het voorschot /de leges te verlenen als de verzoeker een laag inkomen heeft. Dat is meestal de huurder.
Stimuleren van het aanbod waaronder verkoop huurwoningen al dan niet met korting
Ook in 2004 is met diverse woningcorporaties overleg gevoerd over de mogelijkheden van de verkoop van huurwoningen, waarbij sprake is van verkoop met een korting op de marktwaarde van de woning, in combinatie met afspraken over de toekomstige verdeling van de waardeontwikkeling bij verkoop van de woning. De aangekondigde aanpassing van de BEW, om ook bij verkoop onder voorwaarden subsidie mogelijk te maken, is door het voornemen deze wet in te trekken niet verder uitgewerkt.
Bij brief van 26 april 2004 (TK 2003–2004, 29 200 XI, nr. 105) heeft de minister de Tweede Kamer meegedeeld dat geen zevende prestatieveld in het BBSH zal worden opgenomen, daar dit voor de woningcorporaties veel extra werk met zich meebrengt en niets extra toevoegt aan artikel 15 BBSH, waarin staat dat de corporatie criteria opstelt over «of en in welke mate» zij woningen zal verkopen. Voorts is in de brief van 13 juli 2004 (TK 2003–2004 29 200, nr 129) gesteld, dat de minister de in de motie Geluk c.s. gevraagde integrale notitie over de bevordering van het eigen woningbezit onder lagere inkomens afzonderlijk aan de Tweede Kamer zal doen toekomen.
Aantallen en kosten beschikte aanvragen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Kosten (in EUR 1 mln) | ||||||
Apparaatskosten VROM: | 41,0 | 39,6 | 50,3 | 40,4 | 22,0 | 18,4 |
Kostenvergoeding verhuurders | 15,2 | 5,5 | 0,4 | n.v.t. | n.v.t | n.v.t. |
Declaratiekosten Gemeenten Vangnetregeling | 16,4 | 6,1 | 8,7 | 6,6 | 8,0 | – 1,4 |
Totaal kosten | 72,6 | 51,2 | 59,4 | 47,0 | 30,0 | 17,0 |
Aantal beschikte aanvragen | ||||||
aantal beschikkingen | 1 263 797 | 1 331 428 | 1 195 701 | 1 255 739 | 1 117 500 | 138 239 |
aantal beschikkingen vangnet | 40 550 | 34 356 | 39 290 | 38 519 | 43 750 | – 5 231 |
aantal beschikkingen GEW | 114 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
aantal beschikkingen BEW | 366 | 202 | 202 | 138 | 1 260 | – 1 122 |
Totaal aantal aanvragen | 1 304 827 | 1 365 986 | 1 235 193 | 1 294 396 | 1 162 510 | 131 886 |
Kosten per aanvraag (in EUR 1) | 56 | 38 | 48 | 36 | 26 | 10 |
In de aantallen (realisatie 2004) zitten ook «nihiltoekenningen», te weten 170 730 bij huursubsidie, 11 024 bij vangnet en 15 bij BEW.
Bron: diverse interne administraties DGW/IBS
Bij de apparaatskosten waren de in de begroting 2004 opgenomen budgetten niet toereikend voor de inmiddels weer genormaliseerde uitvoering van huursubsidie. Met name het herontwerp uitvoering huursubsidie (EOS-project), de doorwerking van de uitvoeringsproblemen in 2002 en een intensivering bij het incassobeleid hebben in 2004 tot hogere uitvoeringskosten geleid.
De verhoging van deze budgetten is verwerkt in de 1e suppletore begroting 2004. Als gevolg hiervan komen de kosten per aanvraag ook aanzienlijk hoger uit dan in de begroting 2004 geraamd. Echter, de kosten per aanvraag zijn in 2004 lager uitgekomen dan in voorgaande jaren
Evaluatieonderzoek 2004 | |||
Beleidsevaluatieonderzoeken in 2004 | Uitkomst | Advies | Communicatietraject Tweede Kamer |
Bereikbaarheid en betaalbaarheid kwalitatief goede huurwoningen | |||
Evaluatie Huisvestingswet (beleidsconclusies) | Hvw bestaat uit complexe en moeilijk handhaafbare regelgeving | Herziening van de HvW en intrekken wijzigingsvoorstellen | Brief over uitkomsten |
Modernisering WWS/referentiestelsel | n.v.t | n.v.t | In de huurbrief 2003 is aangegeven dat een andere richting is ingeslagen |
Bevorderen woonkeuze kopen | |||
Evaluatie BEW | Het doel van de wet niet wordt bereikt. | Intrekken van de wet per 1 Januari 2006. | Brief over uitkomsten evaluatie en advies in november 2004 |
2.4 Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 2 467 384 | 1 880 280 | 1 812 856 | 1 719 661 | 93 195 |
Uitgaven: | 1 935 587 | 1 860 358 | 1 838 442 | 1 724 721 | 113 721 |
Programma: | 1 876 917 | 1 794 647 | 1 780 190 | 1 688 382 | 91 808 |
Betaalbare woonkeuze huren: | 1 821 840 | 1 748 497 | 1 740 959 | 1 650 412 | 90 547 |
Huursubsidie | 1 708 342 | 1 628 797 | 1 669 667 | 1 602 101 | 67 566 |
Bijdrage huurlasten | 39 372 | 40 564 | 36 633 | 41 441 | – 4 808 |
Kostenvergoeding verhuurders | 5 548 | 415 | 23 | 23 | |
Bijdragen nieuwbouw huurwoningen | 7 829 | 6 463 | 6 739 | 6 870 | – 131 |
Eénmalige bijdrage Huurbeleid | 26 509 | 26 509 | |||
Afkoop subsidies NWI's | 60 295 | 72 031 | 1 388 | 1 388 | |
Compensatie huurders Enschede | 454 | 227 | 0 | 0 | |
Betaalbare woonkeuze kopen: | 51 948 | 41 389 | 35 750 | 34 491 | 1 259 |
Bevordering eigen woningbezit | 471 | 712 | 916 | 2 101 | – 1 185 |
Bijdragen woningen marktsector en premiekoop | 51 247 | 40 578 | 34 785 | 32 300 | 2 485 |
Gewenningssubsidieregeling eigen woningbezit | 230 | 99 | 49 | 90 | – 41 |
Versterking positie burger bij huur en koop: | 1 444 | 1 371 | 1 386 | 1 480 | – 94 |
Subsidie woonconsumentenorganisaties | 1 444 | 1 371 | 1 386 | 1 480 | – 94 |
Overig programma: | 1 685 | 3 390 | 2 095 | 1 999 | 96 |
Afkoop subsidies woonwagens | 1 967 | 0 | 0 | ||
Woonwagens | 316 | 4 | 3 | 3 | |
Kennisoverdracht, experimenten e.a. | 75 | 45 | 16 | 45 | – 29 |
Onderzoek DGW | 459 | 401 | 229 | 737 | – 508 |
Communicatie-instrumenten | 835 | 992 | 1 847 | 500 | 1 347 |
Nader aan te wijzen | 717 | – 717 | |||
Apparaat: | 58 670 | 65 711 | 58 252 | 36 339 | 21 913 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 310 | 304 | 327 | – 23 | |
Uitvoering huursubsidie | 48 500 | 40 200 | 20 833 | 19 367 | |
Uitvoering eigen woning-regelingen | 1 773 | 528 | 1 198 | – 670 | |
Apparaat DGW | 58 670 | 15 128 | 17 220 | 13 981 | 3 239 |
Ontvangsten: | 42 342 | 85 761 | 114 984 | 53 131 | 61 853 |
Bij artikel 2 is sprake van een overuitputting, die vooral het gevolg is van hogere (verplichtingen en) uitgaven bij de huursubsidie. Echter, ook de ontvangsten bij de huursubsidie zijn (aanzienlijk) hoger uitgekomen in vergelijking met de raming uit de vastgestelde begroting 2004.
Bij de huursubsidie zijn de uitgaven in 2004 per saldo met ruim € 67 mln overschreden als gevolg van een hogere volumeontwikkeling van het aantal positieve toekenningen in de tijdvakken 2003–2004 en 2004–2005, en door een achterblijvende inkomensontwikkeling voor met name huishoudens met bovenminimale inkomens.
De afwikkeling van de afkoop en sanering van een beperkt aantal niet-winstbeogende instellingen (NWI's) heeft in 2004 tot niet voorziene verplichtingen en uitgaven ad € 1,4 mln geleid.
Bij dit instrument was in 2004 sprake van een lagere instroom van aanvragen dan voorzien. Verder was ook het aantal toekenningen dat naar aanleiding van de driejaarlijkse controle op inkomen en bewoning wordt ingetrokken, of lager is vastgesteld voor de tweede tranche, ook groter dan verwacht. Dit heeft zowel bij de verplichtingen als bij de uitgaven tot een onderuitputting geleid.
Bijdragen woningen marktsector en premiekoop
Als gevolg van tegenvallende economische ontwikkelingen was in 2004 sprake van minder mutaties als gevolg van stopzetten van de subsidies (minder verkopen) en minder verlagingen uit hoofde van inkomenstoetsen. Hierdoor zijn er meer subsidies uitbetaald dan in eerste instantie geraamd.
Bij dit instrument is sprake van een overuitputting met name als gevolg van niet in de begroting voorziene uitgaven voor de huursubsidiecampagne.
De in de vastgestelde begroting 2004 opgenomen budgetten waren niet toereikend voor de inmiddels weer genormaliseerde uitvoering van huursubsidie. Met name het herontwerp uitvoering huursubsidie (EOS-project), de doorwerking van de uitvoeringsproblemen in 2002 en een intensivering bij het incassobeleid hebben in 2004 tot hogere uitvoeringskosten geleid.
Bij de restituties subjectsubsidies is sprake geweest van hogere ontvangsten bij de vorderingen op individuen en als gevolg van een intensivering van het incassobeleid.
Bij de vorderingen op individuen is sprake geweest van stijgende volumes voor zowel mutaties bij de toekenning van huursubsidie als voor controles op inkomens.
Tevens kon door een gerichte inspanning van VROM bij meer huursubsidieontvangers (218 000) een hoger bedrag aan teveel betaalde subsidie eerder worden teruggevorderd.
Toelichting Misbruik & Oneigenlijk gebruik (M&O-beleid)
Bij de uitvoering van de Huursubsidiewet, maar ook bij de Vangnet- en Eigen Woningenregelingen is er sprake van M&O-problematiek ten aanzien van derdengegevens. Gezien het grote financiële belang manifesteert de problematiek zich vooral bij de uitvoering van de Huursubsidiewet.
Sinds de invoering van de gemoderniseerde uitvoeringsorganisatie (Eos) in 2002 worden voor alle huursubsidietoekenningen de gegevens omtrent inkomen, vermogen, huurprijs en bewoningssituatie voor zover mogelijk betrokken van primaire bronnen. Bij goed functioneren van de gegevensuitwisseling levert deze werkwijze een positieve bijdrage aan het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Immers de gegevens worden nu rechtstreeks betrokken van de bronleveranciers (belastingdienst, GBA en verhuurders). Voor zover de gegevens afkomstig zijn uit officiële overheidsregistraties (belastingdienst, GBA) is de inhoudelijke juistheid voor VROM een gegeven en beperkt de verantwoordelijkheid van VROM zich tot een verstandig gebruik van deze gegevens, waarbij gelet moet worden op een betrouwbare gegevensuitwisseling en volledigheid van de gegevens op het moment van opvragen. In mijn mededeling over de bedrijfsvoering doe ik verslag over de M&O-problematiek bij huursubsidie.
Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen
3.1. Algemene beleidsdoelstelling
Bij de totstandkoming en verbetering van woningen en overige gebouwen wordt gestreefd naar duurzame kwaliteit. Hierbij ligt de nadruk op de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiebesparing en milieubelasting van de woning of het gebouw afgestemd op de maatschappelijke behoefte. Binnen deze algemene doelstelling worden vier operationele doelstellingen onderscheiden:
3.2.1 garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en gebouwen;
3.2.2 verbeteren van de kwaliteit van woningen en gebouwen en het stimuleren van innovatie;
3.2.3 bevorderen van de invloed van de burger op de kwaliteit bij totstandkoming van woningen en gebouwen;
3.2.4 coördinatie bouwbeleid.
Het welstandtoezicht is transparanter geworden door middel van gemeentelijke welstandnota's. Ook op het gebied van de handhaving van bouwregelgeving is verbetering geboekt doordat veel gemeenten zijn gestart met een planmatige aanpak van hun handhavingsbeleid.
Met betrekking tot de uitvoering van het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving is begin 2004 een ex-post evaluatie afgerond. De Tweede Kamer is over de conclusies geïnformeerd (TK 2003–2004 28 240 nr. 11). Uit de evaluatie bleek dat het tot nu toe gevoerde beleid effectief is geweest op het punt van CO2-reductie. De bereikte effecten over de periode 1995–2002 blijken overeen te komen met de besparingsdoelstellingen voor die periode. Op basis van de evaluatie en de referentieraming die medio 2005 beschikbaar komt, zal het beleid worden herijkt.
De uitgaven van de EPR 2003 zijn fors hoger uitgevallen dan begroot. De effecten van de EPR 2003 bedragen circa 0,09 Mton CO2-reductie (excl. Duurzame energie). Dit betekent dat de emissiereductie fors hoger ligt dan op grond van de resultaten van de EPR 1999–2002 zoals in bovengenoemde evaluatie opgenomen, kon worden verwacht. Het aantal Energieprestatieadviezen (EPA's) (480 000) in het kader van de EPR 2003 uitgebracht, blijkt 33% hoger te liggen dan geraamd. De toename van het geïnstalleerd vermogen van zon-PV (ca 23 MW) komt in de buurt van het in 2002 totaal aanwezige vermogen aan zon-PV (26 MW). Dit betekent bijna een verdubbeling van het energetisch vermogen.
3.2. Operationele doelstellingen
3.2.1. Garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen
De basis voor de bouwregelgeving is vastgelegd in de Woningwet. Het bouwvergunningproces en handhaving zijn de belangrijkste onderdelen van deze wet. De minimale kwaliteit voor woningen en andere gebouwen is vastgelegd in het Bouwbesluit. Dit geldt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw. Door het stellen van duidelijke kaders waaraan een bouwvergunning moet voldoen en het formuleren van concrete prestatie-eisen voor de bouwwerken wordt de toepassing en handhaving van de regelgeving makkelijker en beter.
Na de ingrijpende wijzigingen in de bouwregelgeving in 2003 kende het jaar 2004 geen grote wijzigingen van de bouwregelgeving. Wel is begin 2005 een wijziging van het Bouwbesluit gepubliceerd.
In 2004 zijn de voorbereidingen getroffen voor nieuwe wijzigingen conform de agenda bouwregelgeving 2002–2006 (TK 2001–2002, 28 325 nr. 1). Deze wijziging kent onder andere een belangrijke vereenvoudiging van de voorschriften voor onderwijsgebouwen.
Het welstandstoezicht is transparanter geworden doordat nagenoeg alle gemeenten een welstandsnota hebben vastgesteld. Twee gemeenten hebben er voor gekozen om geen welstandstoezicht meer uit te oefenen. Honderd gemeenten hebben delen van hun grondgebied welstandsvrij verklaard.
Naast de aanpassing van de regelgeving draagt het stimuleren van de handhaving bij aan het garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en gebouwen. Circa 200 gemeenten zijn in 2004 begonnen met een planmatige aanpak van hun handhavingsbeleid. 30 gemeenten hebben reeds een handhavingbeleidsplan vastgesteld. De pilots «servicegericht werken» blijken een effectief instrument te zijn om de handhaving door gemeenten structureel te verbeteren.
Aan de Tweede Kamer is in mei gemeld (TK 2003–2004, 29 383, nr. 11) dat in 2003 de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van de bouwregelgeving zijn gedaald en de verwachting is dat de VROM-vergunning in 2007 eveneens voor een aanzienlijke reductie zal zorgen.
De Helpdesk Bouwregelgeving blijkt succesvol te zijn en in een behoefte te voorzien. In 2004 zijn 7 800 vragen binnengekomen. Aan de Tweede Kamer zijn ook de voornemens voor de «VROM-vergunning» toegelicht (TK 2004–2005, 29 383 nr. 18).
Tabel 3.1. Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||
---|---|---|---|
Operationeel doel: Garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen | |||
Maatschappelijk effect: | Doelbereik streefwaarde | Prestaties 2004 | Realisatie |
Verbeterde en vereenvoudigde bouwvergunningprocedures voor de burger en voor bedrijven. | 323 M€ (CGE&Y en Sira 2004). Voorlopig cijfer, het onderzoek naar de administratieve lasten was bij het opstellen van dit verslag nog niet afgerond. | Publicatie wijziging Woningwet per 1 juli 2004: | Nee |
Indiening Wetsvoorstel bij RvS m.b.t. wijziging Woningwet per 1 januari 2006 | Nee | ||
Uitvoering pilots service gericht werken | Ja | ||
Uitvoeren Praktijkproef gebouwdossier | Grotendeels | ||
Minimum kwaliteit van woningen en overige gebouwen | Voorlichting Bouwregelgeving | Ja | |
Publicatie wijziging Bouwbesluit per 1 juli 2004 | Nee, begin 2005 | ||
Indiening voorstel AMvB aan RvS m.b.t. wijziging van het Bouwbesluit per 1 januari 2005. | Nee | ||
Uitvoering Praktijkproef Certificering Preventieve toets Bouwbesluitvoorschriften | Grotendeels | ||
Publicatie wijziging Bouwbesluit per 1 juli 2004 | Nee, begin 2005 | ||
Indiening voorstel AMvB aan RvS m.b.t. wijziging van het Bouwbesluit per 1 januari 2005. | Nee | ||
Europa: | |||
– Uitvoering PvA (deel 2004) implementatie EU richtlijn energieprestatie van gebouwen | vertraging | ||
– Uitvoering PvA (deel 2004) implementatie EU normen en Eurocodes | Ja |
Toelichting beleidsprestaties 2004
(Bouw-)vergunningproces: Woningwet:
Begin 2004 is een wijziging van de Woningwet bij de Tweede Kamer ingediend (TK 2003–2004, 29 392 nr, 1–2). Deze wijziging richt zich op de verbetering van de handhaving en handhaafbaarheid. Eind 2004 was de parlementaire behandeling van deze wetswijziging nog niet afgerond. De publicatie heeft daardoor nog niet plaatsgevonden.
Hierdoor is ook de planning (Agenda bouwregelgeving 2002–2006) voor de inwerkingtreding van het derde wijzigingspakket aangepast (thans 2007). In 2005 zal het betreffende wijzigingsvoorstel inzake de Woningwet, alsmede de indiening van de AMvB met betrekking tot landelijke uniformering gebruiksvoorschriften aan de Raad van State worden aangeboden.
De praktijkproef naar de invulling en mogelijke werking van een gebouwdossier (voor het onderdeel woningen ook wel aangeduid als woningprofiel), zoals voorgesteld door het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB), is in 2004 grotendeels uitgevoerd. Aan de hand van het opgestelde format zijn door verschillende «keuringsbureaus» bij wijze van proef de nodige woningen gekeurd. Vervolgens zijn de resultaten besproken in zogenaamde technische, alsmede bestuurlijke panels, waarin vertegenwoordigers zaten van alle betrokken partijen vanuit de bouwwereld. Aangezien partijen van mening verschilden over de kosten en baten, is in de tweede helft van 2004 een kosten-batenanalyse door een extern bureau opgesteld. Op basis van met name deze kosten-batenanalyse zal het OPB begin 2005 de minister van VROM haar eindadvies doen toekomen over het al dan niet verplicht invoeren van een dergelijk instrument. Hierna zal nadere besluitvorming door de regering plaatsvinden. Dit mede naar aanleiding van de ingediende motie hierover (TK 2004–2005 28 325, nr. 12).
Publicatie wijziging Bouwbesluit
Begin 2005 is in het Staatsblad de aangekondigde wijziging van het Bouwbesluit gepubliceerd. Een aantal wijzigingen die oorspronkelijk waren voorzien voor het derde wijzigingspakket zijn nu nog in dit tweede wijzigingspakket meegenomen. De planning voor het derde wijzigingspakket zal vóór 1 juli 2006 gepubliceerd worden.
Uitvoering praktijkproef certificering preventieve toets Bouwbesluitvoorschriften
Op basis van een eerder ontwikkelde concept-beoordelingsrichtlijn (BRL), is in 2004 een praktijkproef opgestart ten aanzien van een gecertificeerde toetsing aan het Bouwbesluit. Uit vele aanmeldingen zijn 25 deelnemers (architecten, toetsingsbureaus en enkele gemeenten) geselecteerd voor de eerste fase van de proef. De deelnemers dienden een audit door een certificerende instelling te ondergaan, waarin met name werd gekeken hoe men de processen heeft vastgelegd (in bijvoorbeeld een kwaliteitshandboek) en de deelnemers moesten daarna een vijftal, door VROM verstrekte bouwplannen toetsen. Medio 2005 zal hier over worden gerapporteerd en zal ook nadere invulling worden gegeven aan fase 2 van de praktijkproef, waarbij het aspect «deelcertificaten» (bijvoorbeeld brandveiligheid of constructieve veiligheid) centraal zal staan.
EU-richtlijn Energieprestatie van gebouwen (EPBD)
In 2004 is voortvarend gewerkt aan de implementatie van de richtlijn. Interpretatieonduidelijkheden en nadere uitwerkingen hebben echter wel geleid tot vertragingen. Met name over het tijdig gereed zijn van het door de markt te ontwikkelen borgingssysteem voor energiecertificaten en installatiekeuringen is enige twijfel ontstaan en voert VROM druk uit om dit vóór 1 januari 2007 in te kunnen voeren. De datum voor wettelijke implementatie (4 januari 2006) zal wel worden gehaald.
Voorts heeft VROM aangekondigd een overgangsregeling te zullen maken voor gebouwen welke sedert juli 2002 zijn voorzien van een gecertificeerd Energie Prestatie Certificaat en gebouwen gebouwd onder EPC-regime die beschikken over een bouwvergunning van na 1 januari 2006.
3.2.2. Verbeteren van de kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie
VROM stelt zich tot doel bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van woningen en overige gebouwen boven het minimum niveau zoals dat is vastgelegd in het Bouwbesluit en het stimuleren van innovatie die bijdraagt aan verbeteringen van gebouwen of het bouwproces. De beleidsinzet voor 2004 concentreert zich op de peilers energiebesparing, milieueffecten van materialen, binnenklimaat en brandveiligheid.
Op basis van de referentieraming «energie, klimaat en verzurende emissies» welke in maart 2005 gereed komt, zal kunnen worden aangegeven in hoeverre de streefwaarde voor de gebouwde omgeving (29 Mton in 2010) gehaald wordt.
Op het terrein van (brand)veiligheid heeft in 2004 het accent gelegen op voorlichting en kennisoverdracht naar de uitvoeringspraktijk. Hiervoor zijn verschillende instrumenten ontwikkeld.
Naast een publiciteitscampagne over veiligheid gas en elektra heeft er in 2004 ook een publiciteitscampagne over «gezond ventileren» plaatsgevonden.
Tabel 3.2. Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||
---|---|---|---|
Operationeel doel: verbeteren kwaliteit van woningen en overige gebouwen | |||
Maatschappelijk effect: | Doelbereik streefwaarde | Prestaties 2004 | Realisatie |
Energiebesparing gebouwde omgeving: | |||
Beperking CO2-emissie in de gebouwde omgeving | 31,7 Mton CO2 in 2000 (RIVM/ECN 2003). Actualisatie van het doelbereik vindt plaats in 2005 o.b.v. een nieuwe referentieraming | Uitvoering Energiepremieregeling (EPR) 2004; | nee |
Evaluatie 1e/2e Tender en uitschrijven 3e Tender Energiebesparing huishoudens met een laag inkomen (TELI) per 1 januari 2005; | nee | ||
Uitvoering Programma Innovatieve technieken (PIT); | Ja | ||
Uitvoering Kompas voor energiebewust wonen 2003/2004; | Ja | ||
Verhoging gezondheidsniveau van het binnenmilieu van woningen en gebouwen: | |||
Vermindering/verlagen gezondheidsrisico door sanering van loden drinkwaterleidingen | Afgegeven saneringsbeschikkingen: 14 921 | Uitvoering onderzoek naar de kwaliteit m.b.t. de gezondheid in de bestaande voorraad; | Ja |
Afgeven saneringsbeschikkingen lodenleidingen | Ja | ||
Vermindering van de negatieve milieueffecten door gebruik van materialen bij de bouw of beheer van gebouwen:: | |||
Vermindering negatieve milieueffecten materiaalgebruik gebouwen | Nog geen indicator vastgesteld | Proefnemingen milieubudgetten (materiaaltoepassingen); | Ja |
Vierde tranche Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen (IFD); | Ja | ||
Ontwikkeling opnamemethodiek voor consument kwaliteitsbeschrijving woning; | Ja | ||
Verhoging brandveiligheid van gebouwen: | |||
Verbetering brandveiligheidniveau gebouwen | 45 doden en 680 gewonden bij branden in woningen* (CBS 2004).* = excl. Brandweerpersoneel | Opstellen handreikingen brandveiligheid hoogbouw >70 meter, grote brandcompartimenten, kamerverhuur bestaande voorraad. | Gedeeltelijk |
Voorlichting risico's gas- en elektravoorzieningen | Ja |
Toelichting beleidsprestaties 2004
In 2004 is geen uitvoering gegeven aan de Energiepremieregeling (EPR) 2004. De EPR 2003 is in oktober 2003 voortijdig gesloten, wegens het bereiken van het budgetplafond (€ 54 miljoen). Deze regeling heeft niettemin een grote overuitputting gekend. In brieven aan de Tweede Kamer van 10 februari (TK 2003–2004, 29 200 nr. 82) en 18 mei 2004 (TK 2003–2004, 29 200, nr. 113) is door de Staatssecretaris aangegeven dat zolang de omvang van de uitputting van de EPR 2003 niet duidelijk was, er geen nieuwe regeling voor 2004 zou worden gestart. Bij brief van 17 september 2004 is de definitieve omvang van de uitputting van de EPR 2003 bekend gemaakt (€ 219 miljoen, exclusief nog gegrond te verklaren bezwaar- en beroepschriften). Voor de jaren 2005 en 2006 is in de begroting 2005 een bedrag van € 34,5 miljoen opgenomen voor nieuw beleid. In een brief aan de Tweede Kamer van 25 november 2004 (TK 2004–2005, 28 240 nr. 17) is op hoofdlijnen aangegeven hoe deze € 34,5 miljoen in het kader van het klimaatbeleid zal worden ingezet.
De sluiting van de EPR 2003 ingaande 16 oktober 2003 heeft een enorme hausse aan aanvragen voor energiepremie veroorzaakt (TK 2004–2005, 29 200 XI, nr. 135). Vanwege deze omvangrijke budgetoverschrijding, heeft de VROM-Inspectie onderzocht in hoeverre er sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik bij aanvragen voor duurzame energievoorzieningen (met name zonnepanelen) waarvan de aankoop tussen 15 september en 15 oktober 2003 heeft plaatsgevonden en bij aanvragen die in de laatste weken voor 15 januari 2004 zijn gedaan.
In juni 2004 is een eerste rapportage aan de Tweede Kamer toegezonden (TK 2003–2004, 29 200, XI nr. 115). Omdat in deze rapportage ook aanvragen verwerkt zaten die door de energiebedrijven nog niet in behandeling waren genomen en daarom nog niet tot al dan niet onterechte toekenning van energiepremie hadden geleid, heeft er in het najaar van 2004 vervolgonderzoek plaatsgevonden om een meer precieze omvang van de onregelmatigheden vast te kunnen stellen.
Dit vervolgonderzoek heeft tot de volgende bijstellingen geleid. Het percentage onregelmatigheden uit de steekproef uit eerste rapportage kan op grond van de vervolgrapportage worden teruggebracht van 18% naar 14%. Het premiebedrag dat hiermee gemoeid is daalde van € 1,59 miljoen naar € 1,02 miljoen. Bij de gerichte controle daalde het percentage onregelmatigheden van 12% naar 10% en het betreffende premiebedrag van € 0,41 miljoen naar € 0,37 miljoen.
In totaal komt het bedrag aan onterecht uitgekeerde premies in de door de VROM-Inspectie onderzochte dossiers uit op € 1,39 miljoen. Wanneer dit bedrag geëxtrapoleerd wordt naar de gehele massa duurzame energievoorzieningen leidt dit tot een schatting van € 7,2 miljoen onrechtmatigheden en nog voor € 15 miljoen onzeker door een gebrek aan waarneming .
De uitkomsten van dit vervolgonderzoek vormen voldoende aanleiding om te onderzoeken hoe de onterecht uitbetaalde energiepremies uit het onderzoek zijn terug te vorderen. De wijze waarop dit zal worden vormgegeven is nog onderwerp van onderzoek op het moment dat dit Jaarverslag geschreven wordt. Door terug te vorderen laat VROM zien dat er opgetreden wordt tegen misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling.
Naast het vervolgonderzoek van de VROM-Inspectie heeft er ook een accountantscontrole plaatsgevonden bij de energiebedrijven die de EPR 2003 hebben uitgevoerd. Deze controle richtte zich op alle categorieën binnen de regeling. Alleen het administratieve traject werd gecontroleerd, dus niet de feitelijke aanwezigheid van de voorzieningen, aangezien de energiebedrijven niet verplicht waren om controle ter plaatse uit te voeren, anders dan bij vermoedens van misbruik en fraude. Momenteel worden de rapporten van feitelijke bevindingen opgemaakt en beoordeeld door een beoordelingscommissie van VROM. Op basis van dit oordeel zal de eindafrekening met de energiebedrijven plaatsvinden.
Tender Enegiebesparing huishoudens met lage Inkomens (TELI)
In het kader van de TELI-regeling zijn inmiddels twee tenders uitgeschreven. Begin 2005 zullen de resultaten van de eerste tender zichtbaar worden aangezien de looptijd van de laatste projecten van de eerste tender dan afloopt. Dit betekent dat een deel van de projecten later wordt afgerond dan oorspronkelijk voorzien. In verband hiermee is in 2004 geen volledig evaluatieonderzoek gedaan naar de effecten van de regeling. Een quickscan-evaluatie zal in voorjaar 2005 plaatsvinden. De uitkomsten hiervan zullen betrokken worden bij het uitschrijven van de 3e tender.
Afgeven saneringsbeschikkingen loden leidingen
De subsidieregeling gericht op het saneren van loden drinkwaterleidingen zou dit jaar aflopen. Besloten is de regeling met nog 1 jaar te verlengen om de vooraf vastgestelde doelstelling van de regeling alsnog te kunnen halen. Dit besluit is genomen op basis van de gestage stroom saneringsaanvragen en de vertragingen in de uitvoering van de saneringsregeling. Eind 2004 waren er bijna 15 000 saneringsbeschikkingen afgegeven. Het vooraf aangenomen streefaantal te saneren woningen was 20 000. Een verdeling naar sociale huur en particuliere verhuur/verkoop zoals in de begroting aangegeven, zal in 2006 in de evaluatie tot uitdrukking worden gebracht.
Actuele vragen uit de uitvoeringspraktijk hebben er toe geleid dat de prioriteitstelling op dit terrein in 2005 is aangepast.
In samenwerking met het ministerie van BZK en met medewerking van het Nederlands Instituut voor Brandpreventie en Rampenbestrijding (NIBRA), het Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB) en de VNG is een praktische brochure voor ambtenaren van brandweer en gemeente over brandveilig gebruik van gebouwen uitgebracht.
In 2003 brachten de ministeries van VROM en BZK al een ministeriële circulaire uit. De toetsende partijen vonden hierin echter te weinig praktische handvaten.
Begin 2004 is een brief aan de Tweede Kamer gezonden over de veiligheid van gas- en elektra-installaties (TK 2003–2004, 28 325, nr. 4) met daarin de uitkomsten van het overleg tussen VROM en de VNG over de verbetering van de handhaving op dit onderwerp. Deze brief is in de Tweede Kamer besproken in een AO in december 2004. Aan de minister is gevraagd om de uitwerking niet bureaucratisch te maken. In overleg met de VNG en diverse marktpartijen zijn de voorstellen uitgewerkt. Begin 2005 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
De Stichting Bouwresearch (SBR) heeft in opdracht van VROM gewerkt aan een richtlijn voor de brandveiligheid in hoogbouw. Het Bouwbesluit 2003 vereist dat gebouwen boven de 70 meter even veilig moeten zijn als andere gebouwen. De wijze waarop dat moet gebeuren ligt niet vast. Om opdrachtgevers en toetsers meer duidelijkheid te verschaffen is gewerkt aan een praktische richtlijn op dit complexe onderwerp. De richtlijn ziet in 2005 het licht.
Het onderzoek naar de verduidelijking van de regelgeving met betrekking tot grote brandcompartimenten is in 2004 wel gevorderd, maar nog niet afgerond. Begin 2005 wordt volgens de planning een brochure verwacht in samenhang met het onderzoekstraject «Beheersbaarheid van Brand» dat het ministerie van BZK laat uitvoeren.
3.2.3. Bevorderen van de invloed van de burger bij de totstandkoming van woningen
De toekomstige kwaliteit van woonwijken en gebouwen is gebaat bij een grotere diversiteit en eigenheid. Door het opdrachtgeverschap van bewoners te bevorderen streeft VROM naar duurzame kwaliteit. Daarnaast wordt door zeggenschap in brede zin de betrokkenheid van burgers bij de bouw gestimuleerd. Hetzelfde geldt voor een effectieve arbitrage van geschillen.
Voor het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap (eigenbouw) worden vijf soorten instrumenten ingezet, namelijk: bestuurlijk overleg, wetgeving, kennisoverdracht, financiële stimulering en experimenten. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande instrumenten welke al worden ingezet in het kader van artikel 4 van de VROM-begroting. Het doelbereik zal pas in 2006 inzichtelijk worden gemaakt, daar in dat jaar de eerste monitorresultaten (over 2005) beschikbaar komen.
Voortgang doelrealisatie:
– Per 2004 wordt een financiële stimuleringsregeling ingezet via de Woningbouwafspraken en het Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS 2005). Hiervoor is een budget van € 42,5 miljoen gereserveerd voor de periode 2005–2010;
– Uitvoering Infocentrum Eigenbouw door 4 externe instellingen verloopt conform planning;
– Vergroting van de gemeentelijke bevoegdheden om gronden te bestemmen voor eigenbouw in de Grondexploitatiewet waarvoor het wetsontwerp eind 2004 naar de Raad van State is gestuurd (zie verder artikel 4 onder Grondbeleid);
– Start en gedeeltelijke oplevering van enkele eigenbouwprojecten die gesteund zijn vanuit het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) zoals Amsterdam-IJburg/Steigereiland, Betaalbare eigenbouw Almere, de Amsterdamse Buurt in Haarlem of de Volmarijnstraat in Rotterdam.
Tabel 3.3. Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||
---|---|---|---|
Operationeel doel: verbeteren kwaliteit van woningen en overige gebouwen | |||
Maatschappelijk effect: | Doelbereik streefwaarde | Prestaties 2004 | Realisatie |
Particulier opdrachtgeverschapBurgers hebben meer invloed op bouwproces | Start meting in 2005 | Operationaliseren (landelijke) Monitor Eigenbouw in het kader van BLS 2005 | Ja |
Facilitatie Infocentrum Eigenbouw, | Ja | ||
Opstellen Convenant Kavelbouw (tussen overheid en marktpartijen) | Nee | ||
In wetsvoorstel m.b.t. de grondexploitatie verruimen mogelijkheden voor reservering kavels particulier opdrachtgeverschap | Ja |
Toelichting beleidsprestaties 2004
In 2004 zijn de voorbereidende besprekingen om te komen tot een Convenant gemeentelijk grondprijsbeleid gericht op eigenbouw en cascobouw afgerond. Van de beoogde convenantspartners bleek de Vereniging Eigen Huis (VEH) zich niet te kunnen verenigen met een fundamenteel principe voor de grondprijsberekening. Aangezien de overige partners (VNG, VROM, Neprom en NVB) hier wel achter stonden, is besloten om de grondprijsberekening en uitgifte voor kavelbouw op te nemen in het te actualiseren convenant voor uitgifte aan marktpartijen. Verwacht wordt dat dit convenant medio 2005 kan worden afgesloten (zie verder artikel 4 onder Grondbeleid).
3.2.4. Coördinatie bouwbeleid:
VROM was tot de parlementaire enquête bouwnijverheid het algemene aanspreekpunt voor de bouwsector op kabinetsniveau en gaf in die hoedanigheid een aanzet tot:
– Het verminderen van knelpunten in de relatie tussen de bouwsector en de overheid;
– Het benutten van kansen door de betrokken partijen, door ICT in de bouw en innovatief aanbesteden.
VROM blijft wel het aanbestedingsbeleid van de bouwdepartementen coördineren.
Omdat de verhoudingen met deze sector door de enquête onder druk stonden en om de bouw in een innovatieve richting te duwen heeft de minister van EZ samen met zijn collega's van VROM en V&W het initiatief genomen om de Regieraad voor de Bouw in te stellen. In februari 2004 is deze Regieraad geïnstalleerd. De bijdrage van VROM aan deze raad vindt vanuit verschillende invalshoeken plaats, onder andere opdrachtgever, bouwregelgeving, woningbouw en coördinatie rijksopdrachtgevers. Ook neemt VROM als adviseur deel aan de Regieraad. De in 2004 uitgevoerde activiteiten zullen in de volgende jaren tot concrete resultaten leiden.
In juli 2004 is het Aanbestedingsreglement werken 2004 (ARW 2004) gepubliceerd waarmee de wijziging van de bestaande Uniforme aanbestedingsreglementen (UAR-EG 1991 en UAR 2001) zijn beslag heeft gekregen.
Tabel 3.4. Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||
---|---|---|---|
Operationeel doel: verbeteren kwaliteit van woningen en overige gebouwen | |||
Maatschappelijk effect: | Doelbereik streefwaarde | Prestaties 2004 | Realisatie |
Coördinatie bouwbeleid:Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw | Géén indicator beschikbaar | Nazorg parlementaire enquête bouwnijverheid | Ja |
Nota Bouwprognoses | Ja | ||
Secretariaat EG-beraad voor de bouw | Ja | ||
Voldoende vakgeschoolde instroom in de bouw | Aantal leerlingbouwwerkplaatsen in 2004: 18 654(doelstelling 2004 22000) | Uitvoering stimuleringsovereenkomst leerling bouwplaatsen in de rijkshuisvesting | Ja |
Instroom en behoud van vakgeschoolde vrouwen in de bouw | Aantal vrouwen werkzaam in de bouw in 2004: 17 304(doelstelling 2004: 20 000) | Acties n.a.v. evaluatie «Vrouwen in de bouw» | Ja |
Toelichting beleidsprestaties 2004
Nazorg parlementaire enquête bouwnijverheid
Periodiek is aan de Tweede Kamer teruggekoppeld op welke wijze de acties voortvloeiend uit de enquête zijn uitgevoerd. De wijziging van de aanbestedingsreglementen is afgerond. Een kenniscentrum aanbesteden is eind 2004 in oprichting (zie artikel 1) en over uitsluiten van bedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan niet integer gedrag, is interdepartementaal een gedragslijn afgesproken. Zeker door de hausse aan publiciteit rond de oproep van de minister van EZ om prijsafspraken te melden bij de NMa en de daarop volgende boetes van de NMa is dit onderwerp een continu aandachtspunt gebleven.
VROM heeft in 2004 een coördinerende rol gespeeld voor overheden die trachten via civielrechtelijke verhaalsacties de schade veroorzaakt door de prijsafspraken in de bouw vergoed te krijgen door de bouw. Hiervoor zijn een tiental proefprocessen gestart, waarbij alleen al de vraag speelt wie bevoegd is, de civiele rechter of de Raad van Arbitrage. Een zorgpunt hierbij is het risico van verjaring voor eisen van schadevergoeding.
Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw
De Europese Commissie heeft een Groenboek over Publiek-Private samenwerking en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten opgesteld. De bedoeling van de Commissie is om informatie van lidstaten en betrokkenen te verzamelen teneinde vast te kunnen stellen of een toelichting op en/of verbetering van de Europese regelgeving noodzakelijk is. Door een interdepartementale werkgroep onder leiding van VROM is een reactie opgesteld en naar de Europese Commissie opgestuurd.
Door het Kabinet zijn op 20 februari 2004 de Beleidsregels integriteit en uitsluiting bij aanbestedingen in BIBOB-sectoren vastgesteld. Door de bouwdiensten van het Rijk is onder leiding van VROM een beleidslijn met betrekking van de toepassing van deze beleidsregels opgesteld en vastgesteld.
Uitvoering stimuleringsovereenkomst leerling bouwplaatsen
In 2004 is op basis van het door Bouwradius ingezonden Beleidsplan Leerlingbouwplaatsen 2004–2005–2006 een subsidie toegekend voor het jaar 2004 als bijdrage in de kosten van leerlingbouwplaatsen tot een maximum van € 875 796,–.
De rapportages van Bouwradius over de bestedingen van deze subsidieregeling zijn in 2004 onderworpen aan een interne accountantscontrole met als conclusie dat de stimuleringsregeling juist is uitgevoerd.
In het najaar van 2004 is het rapport Bouwprognoses 2004–2009 gepubliceerd waarin de gevolgen van het kabinetsbeleid voor de bouw zijn geprognosticeerd. Ook is een congres over de resultaten van deze rekenexercitie gehouden. De Tweede Kamer heeft de bouwprognoses ontvangen (TK 2004–2005, 24 508, nr. 66).
Acties naar aanleiding van evaluatie «Vrouwen in de Bouw»
In 2004 is een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de realisatie van de doelstellingen van het project «Vrouwen in de Bouw» en de werking van het servicepunt. De conclusies van dit onderzoek, dat mede in opdracht van het O&O-fonds voor de Bouwnijverheid is uitgevoerd door Bureau Meesters en Oudejans, zijn dat:
– Het aantal vrouwen werkzaam in de bouw, met name op de bouwplaats, zeer bescheiden is;
– Voor vrouwen de meeste kansen liggen op het terrein van werkvoorbereiding, planning, administratie en managementfuncties (de zgn. UTA-functies);
– De inspanningen gericht moeten blijven op het bevorderen van instroom en op het behoud van vrouwen in deze functies in de bouw;
– Het servicepunt VIB een waardevolle bijdrage heeft geleverd en zal blijven leveren aan het realiseren van de doelstellingen van het project «Vrouwen in de Bouw».
VROM concludeert hieruit dat de regeling voortgezet dient te worden.
In juni 2004 is een evaluatie afgerond naar de gewenste voortzetting van het EG Beraad voor de bouw. Het resultaat is dat per 1 januari 2005 de Stichting EG Beraad voor de bouw wordt opgeheven en dat in een meer vrijwillige samenwerkingsvorm tussen de bouwpartijen de internationale activiteiten in afgeslankte vorm worden voortgezet. Concreet betekent dit dat naast continue informatie-uitwisseling er twee activiteiten per jaar plaatsvinden. Jaarlijks vindt er een open, informeel gesprek plaats tussen een bewindspersoon van belang voor de bouw en een delegatie uit de bouw over een internationaal bouwonderwerp. Daarnaast wordt gezamenlijk – overheid en bouw – een bezoek aan Brussel (PV, Commissie, Europees Parlement) afgelegd rond een specifiek thema.
Vooruitlopend op de nieuwe werkwijze heeft eind december een gesprek van het EG Beraad met de minister van VROM plaatsgevonden over de problematiek van de stedelijke vernieuwing in Europees verband.
Uitgevoerde evaluaties | |||
Beleidsevaluatieonderzoeken in 2004 | Uitkomst | Advies | Communicatietraject Tweede Kamer |
Garanderen minimale kwaliteit | |||
Voorlichting Woningwet en Bouwbesluit | 25-11-2004 opgeleverd. | Voorlichting is voldoende, Borging bij alle doelgroepen. | Niet separaat |
Onderzoek naar administratieve lasten bij vergunningaanvragen (ACTALonderzoek) | Onderzoek nog niet opgeleverd | n.v.t. | n.v.t. |
Monitoronderzoek Bouwbesluit (jaarlijks) | Onderzoek nog niet opgeleverd | n.v.t. | n.v.t. |
Verbeteren kwaliteit | |||
Evaluatie CO2 Uitvoering klimaatbeleid gebouwde omgeving | Beleid is effectief geweest. Regelgeving en fiscale instrumenten meest effectief. | Herijking beleid o.b.v. evaluatie en referentieraming maart 2005 | Brief aan TKTK 2003–3004 28 240 nr. 11 |
Evaluatie TELI-regeling | Uitvoering in 2005 | n.v.t. | n.v.t. |
Nulmeting minimale kwaliteit gebouwen i.r.t. brandnormen | Oplevering begin 2005 | n.v.t. | n.v.t. |
Bevorderen invloed burger/Coördinatie bouwbeleid | |||
Evaluatie effectiviteit financiële bijdrage leerlingbouwplaatsen | gerealiseerd | Stimuleringsregeling juist uitgevoerd | Middels jaarverslag 2004 |
Evaluatie aanbestedingsregelement (UAR) | gerealiseerd | Wijziging UAR | TK 2003–2004, 29 709, nr. 2 |
Evaluatie «Vrouwen in de bouw» | gerealiseerd | Voortzetting regeling | Middels jaarverslag 2004 |
3.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 42 349 | 111 005 | 174 552 | 40 905 | 133 647 |
Uitgaven: | 209 562 | 280 686 | 298 085 | 208 270 | 89 815 |
Programma: | 206 116 | 276 910 | 293 556 | 201 579 | 91 977 |
Garanderen minimale kwaliteit van woningen en gebouwen: | 208 | 48 | 0 | 0 | 0 |
Toegankelijkheid Rijkshuisvesting | 208 | 48 | 0 | 0 | |
Verbeteren kwaliteit woningen en gebouwen en stimuleren innovatie: | 23 035 | 117 934 | 137 838 | 47 339 | 90 499 |
Duurzaam bouwen | 406 | 24 | 24 | ||
Regeling sanering loden leidingen | 979 | 848 | 758 | 1 608 | – 850 |
Energiebesparing Rijkshuisvesting | 2 047 | 2 599 | 1 098 | 1 697 | – 599 |
Duurzaam bouwen Rijkshuisvesting | 350 | 515 | 242 | 386 | – 144 |
Regeling Energiebesparing huishoudens met lagere inkomens | 1 322 | 1 766 | 771 | 1 815 | – 1 044 |
Programma energiebudgetten | 16 953 | 25 323 | 15 504 | 18 640 | – 3 136 |
Energiepremieregeling (EPR) | 84 744 | 117 805 | 21 558 | 96 247 | |
Innovatief bouwen | 978 | 2 139 | 1 636 | 1 635 | 1 |
Coördinatie bouwbeleid: | 2 366 | 1 877 | 1 592 | 1 868 | – 276 |
Coördinatie bouwbeleid | 2 366 | 1 877 | 1 592 | 1 868 | – 276 |
Overig programma: | 180 507 | 157 051 | 154 126 | 152 372 | 1 754 |
Budget BWS 1995 | 21 233 | 0 | 0 | ||
Budget BWS 1992–1994 | 154 582 | 152 247 | 149 909 | 146 325 | 3 584 |
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht | 2 553 | 2 639 | 1 368 | 1 528 | – 160 |
Onderzoek RGD | 190 | 255 | 366 | 227 | 139 |
Onderzoek DGW | 1 720 | 1 671 | 2 405 | 4 042 | – 1 637 |
Communicatie-instrumenten | 229 | 239 | 78 | 250 | – 172 |
Nader aan te wijzen | 0 | ||||
Apparaat: | 3 446 | 3 776 | 4 529 | 6 691 | – 2 162 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 310 | 304 | 324 | – 20 | |
Apparaat DGW | 3 446 | 3 466 | 4 225 | 6 367 | – 2 142 |
Ontvangsten: | 473 | 1 782 | 419 | 0 | 419 |
Bij artikel 3 is sprake van een overuitputting bij de verplichtingen en uitgaven, met name als gevolg van hogere realisaties bij de energiepremieregeling (EPR).
De regeling EPR 2003 is door middel van publicatie in de Staatscourant nr. 193 van 7 oktober 2003 beëindigd. Dit heeft in de laatste maanden van 2003 geleid tot een niet voorzien massaal beroep op de regeling.
De energiebedrijven, alwaar voor de uitvoering wordt zorggedragen, hebben van VROM voorschotten ter beschikking gesteld gekregen om subsidieaanvragen af te wikkelen. Eind 2004 is het traject van financiële eindafrekening met de energiebedrijven in gang gezet. Door een andere wijze van uitvoeren van accountantscontroles bij de energiebedrijven wordt dit proces in 2005 afgerond. Daarbij staat de rechtmatigheid van toegekende bijdragen voorop. Het bovenstaande heeft bij de uitgaven per saldo geleid tot een overschrijding van € 96 mln vergeleken met het in de vastgestelde begroting 2004 beschikbare budget.
Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing
4.1. Algemene beleidsdoelstelling
Als de woningproductie en de herstructurering van oude woonwijken niet beter op gang komen zal de doorstroming op de woningmarkt verder stagneren en zal, door het gebrek aan «schuifruimte»/voldoende verhuismogelijkheden, de uitstroom van midden- en hogere inkomens uit de steden niet tot staan worden gebracht en het sociale kader in de herstructureringswijken verdwijnen met alle risico's van dien voor de leefbaarheid in die wijken.
Onder borging van betaalbaarheid en duurzaamheid wordt daarom prioriteit gegeven aan:
• het structureel verhogen van de woningproductie, en mede daarmee aan;
• het versnellen en intensiveren van de herstructurering.
Zowel verhoging van de woningproductie en de versnelling van de herstructurering van woonwijken (artikel 4) als het voorzien in voldoende aanbod van geschikte woningen en het verbeteren van de leefkwaliteit van wijken (artikel 5) zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen.
Deze algemene doelstelling omvat de volgende operationele doelstellingen:
4.2.1 verhogen van de nieuwbouwproductie, in bijzonder in de stedelijke regio's;
4.2.2 herstructurering van oude woonwijken, in bijzonder in 56 prioriteitswijken in de G-30.
Voor de realisatie van deze doelstellingen worden ondermeer de volgende instrumenten ingezet.
Voor de woningproductie in de stedelijke regio's stelt het Rijk bijdragen beschikbaar op grond van het Besluit locatiegebonden subsidies (BLS). In het kader van het GSB-beleid is een integrale, evenwichtige aanpak (fysieke ingrepen, wijkeconomie, sociale infrastructuur, integratie, veiligheid) van de herstructurering van woonwijken noodzakelijk. Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), dat stuurt op de kwaliteit van de nieuwbouw en woningrenovatie, draagt hier, als één van de drie brede doeluitkeringen (BDU) binnen het GSB-beleid, aan bij. Aanvullend hierop zijn voor 56 prioritaire wijken specifieke faciliteiten beschikbaar.
In het kader van de modernisering van het huurbeleid wordt ook een belangrijke bijdrage van de woningcorporaties en marktpartijen verwacht.
In 2004 zijn belangrijke voorwaarden gerealiseerd om een doorbraak te bewerkstelligen in de stagnatie van de woningproductie en de herstructurering. Dit blijkt onder andere uit:
– de ondertekening van de woningbouwafspraken met 15 stedelijke regio's;
– centrale afspraken over de investeringen van de corporaties;
– de afspraak met de provincies dat zij jaarlijks rapporteren over de bestemmingsplancapaciteit;
– het door lokale partijen ondertekenen van de prestatieafspraken voor 45 van de 56 prioritaire wijken;
– de afronding van de GSB-III/ISV-II convenanten met de G-30;
– vereenvoudiging van de regelgeving.
In 2004 zijn dus afrekenbare afspraken gemaakt (sommige begin 2005) en in 2005 moet de uitvoering van die gemaakte afspraken starten. Deze afspraken hebben betrekking op productie, kwaliteit van de woning en de woonomgeving en het aantrekkelijk houden van steden voor alle inkomensgroepen en het tegengaan van segregatie.
Zoals in de Begroting 2004 is aangegeven wordt de Tweede Kamer in het eerste kwartaal 2005 nader geïnformeerd over de voortgang van de stedelijke vernieuwing. Op basis hiervan wordt medio 2005 tevens een beeld gegeven van kwantitatieve en kwalitatieve regionale afstemming (zoals vereist bij de woningbouwafspraken en de Meerjarenontwikkelingsprogramma's (MOP'S) in het kader van GSB-III/ISV-II).
Het ijkmoment voor het bepalen van de bijdrage van verhuurders aan de ontspanning van de woningmarkt, ter implementatie van onderdelen van de modernisering van het huurbeleid, is januari 2008.
4.2 Operationele doelstellingen
4.2.1. Verhogen nieuwbouw, met name in stedelijke regio's
De operationele doelstelling omvat een drietal aspecten:
• In september 2003 is ingezet op een structurele verhoging van de woningproductie. Dit opdat het woningtekort wordt teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau van gemiddeld 1,5 à 2% in 2010 en de stagnerende doorstroming, met name binnen de huursector en tussen de huur- en koopsector, weer op gang wordt gebracht. Hiertoe is de ambitie voor het aantal gereed te komen nieuwbouwwoningen bijgesteld naar circa 380 000 tot 420 000 in de periode 2005 t/m 2009 (= circa 80 000 per jaar), waarvan circa 75% in de stedelijke regio's (TK 2003–2004, 29 200 XI, nr. 3);
• Wat betreft kwaliteit blijft het beleid zich richten op: een toename van de woningdifferentiatie, met name van het aandeel middeldure en dure woningen in bestaand stedelijk gebied; bevordering verkoop huurwoningen (artikel 2); vergroting eigen woningbezit (artikel 2); en meer particulier opdrachtgeverschap, c.q. eigenbouw (artikel 3);
• Daarnaast richt het beleid zich op de verdere implementatie van de Nota Grondbeleid, omdat voor de uitvoering van het (ruimtelijk en) woonbeleid een adequaat instrumentarium voor het grondbeleid essentieel is (zie ook artikel 1). Voor de implementatie van de Nota Ruimte (tijdige sturing op voldoende bestemmingsplan- en streekplancapaciteit voor het wonen; plattelandsgemeenten krijgen meer ruimte om te bouwen voor de natuurlijke bevolkingsgroei) wordt verwezen naar artikel 8.
Op basis van de gefaseerde prestatievoornemens van de stedelijke regio's en de Nota Bouwprognoses 2004–2009 wordt verwacht dat het woningtekort in 2008 zal zijn teruggebracht tot 2%. In de twintig stedelijke regio's tezamen worden, volgens die prestatievoornemens, in de periode 2005 t/m 2009 circa 360 000 woningen gebouwd waarmee het woningtekort in deze regio's in 2010 wordt teruggebracht tot circa 1,5%.
In 2004 worden naar verwachting circa 69 000 woningen opgeleverd, een stijging van 15% t.o.v. 2003.
De aanpak van de aanjaagteams heeft er toe geleid dat er toenemende (politieke) aandacht is voor de woningproductie op diverse locaties, respectievelijk dat ook andere partijen initiatieven ontplooien om de woningproductie te versnellen.
Overzicht begrotingsparameters en score 2004: Nieuwbouw in stedelijke regio's | |
Realisatie(ja/grotendeels/gedeeltelijk/nee) | |
Vinex-convenanten/BLS (1995 t/m 2004) | |
•Tweede Kamer wordt jaarlijks over voortgang geïnformeerd | Ja |
woningbouwafspraken/BLS (2005 t/m 2009) | |
•maken van concrete woningbouwafspraken; afsluiten convenanten | grotendeels |
•uitwerken Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS) i.v.m. beschikbaar te stellen bijdragen in grondkosten bij ontwikkeling woningbouwlocaties | gedeeltelijk |
•afspraken tussen gemeenten en corporaties over aantal te verkopen huurwoningen | zie artikel 2 |
grondbeleid (Nota Grondbeleid) | |
Grondexploitatiewet | |
•wetsvoorstel in 2004 (invoering wettelijke regeling per 2005; als onderdeel Wet RO). | ja (zie artikel1) |
Concurrentiebevordering op en tussen woningbouwlocaties | ja |
•uitwerking beleidsstandpunten in 2004 (invoering wettelijke regeling per 2005) | |
Stedelijke herverkaveling | nee |
•invoering wettelijke regeling per 2005 | |
versnellen woningproduktie | |
•VROM-aanjaagteams op locatie (inbreng deskundigheid en bespoediging besluitvormingsproces) | ja |
•stroomlijnen, vereenvoudigen en implementeren van bouwgerelateerde wet- en regelgeving (Herijking VROM-regelgeving) | ja |
•monitoren van en interveniëren in overige knelpunten regelgeving (o.m. Vogel- en Habitatrichtlijn, Flora en Faunawet, aanwijzing monumenten, verdrag van Malta (archeologie), luchtkwaliteit en geluid (dove gevels)) | ja |
Maatwerkafspraken | |
•te maken indien op woningbouwlocaties binnen stadsgewesten specifieke knelpunten zijn | n.v.t. |
Toelichting beleidsprestaties 2004
Bij brief van 21 september 2004 is de Tweede Kamer in kennis gesteld van de voortgang van de maatregelen ter verhoging van de woningproductie (TK 2003–2004, 29 200 XI, nr. 3 en TK 2004–2005, 27 562, nr. 14).
Woningbouwafspraken/BLS (2005 t/m 2009)
Woningbouwafspraken/convenanten
Er is overeenstemming over de woningbouwafspraken in de 20 stedelijke regio's en 15 convenanten zijn ondertekend. De ondertekening van 5 convenanten schuift door naar begin 2005 als gevolg van het besluitvormingstraject op regionaal en lokaal niveau. Februari 2005 wordt de Tweede Kamer nader in kennis gesteld.
In oktober 2004 is de Vierde Voortgangsbrief Grondbeleid aan de Tweede Kamer verzonden (TK 2004–2005, 27 581, nr. 20).
Stedelijke herverkaveling (invoering wettelijke regeling per 2005)
Met de VNG is overlegd om mogelijk in 2005 een aantal pilots over stedelijke herverkaveling te starten.
Herijking VROM-regelgeving en overige knelpunten regelgeving (onder meer Vogel- en Habitatrichtlijn, Flora en Faunawet, aanwijzing monumenten, verdrag van Malta (archeologie), luchtkwaliteit en geluid (dove gevels)).
Bij de vaststelling van de uitvoering van de Herijking VROM-regelgeving is prioriteit toegekend aan die wet- en regelgeving die relevant is voor de woningproductie. Bij brieven van 7 juni en 23 september 2004 is de Tweede Kamer in kennis gesteld van de voortgang hiervan (TK 2003–2004, 29 383, nr. 12 en 18; «Meerjarenprogramma herijking VROM-regelgeving»).
Het project «Één VROM-vergunning» is gestart (bundeling van vereiste VROM-vergunningen tot één besluit). Bedoeling is dat naast VROM (ruimtelijke ordening, wonen en milieu) de vergunning zich ook gaat uitstrekken tot wetten/vergunningstelsels van andere ministeries (omgevingsvergunning); zoals Wet verontreiniging oppervlaktewateren (V&W), Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet (LNV) en Monumentenwet 1988 (OC&W).
Versnelde locatieontwikkeling is ook binnen de bestaande wet- en regelgeving mogelijk. Uit een pilot in de gemeente Rotterdam en de provincie Zuid-Holland is gebleken dat provincies en gemeenten ook zelf deze versnelling kunnen realiseren.
In 2004 is er geen aanleiding geweest voor het maken van maatwerkafspraken.
Maatschappelijke effecten, indicatoren en streefwaarden1
In de Begroting 2004 (en 2005) is voor een aantal parameters aangegeven dat deze een indicatie geven van de ontwikkeling van de beoogde maatschappelijke effecten inzake stedelijke vernieuwing (nieuwbouw en herstructurering). Streefwaarde daarbij is dat bij al deze parameters vooruitgang wordt geboekt. In 2006 wordt hierover nader gerapporteerd. In onderstaande tabel wordt volstaan met het weergeven van deze ontwikkeling (per 2004) op basis van gegevens WBO1998, WBO2002 en CBS.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 | Indicator e/o streefwaarde 2004 | S.v.z. 2004 |
Uitbreiding woningvoorraad* | ja | toename aantal gereedgekomen woningen | gereedgekomen woningen:2003: circa 60 0002004: circa 69 000 (verwachting)2005: circa 75 000 (verwachting) |
realisatie van in de VINEX-convenanten 1995–2004 overeengekomen woningbouwopgave | TK wordt medio 2005 geïnformeerd | ||
Daling woningtekort | Nee | In 2010: woningtekort 1,5 a 2% | woningtekort:per 1-1-2002, circa 2,5% (= 170 000 woningen)per 1-1-2005, circa 2,7% (= 190 000 woningen) |
Beter evenwicht tussen vraag en aanbod, m.n. in G-30 (**) | Nee | vraagdruk op woningmarkt moet afnemen (onderscheiden naar totaal, centrum stedelijk, groenstedelijk, buiten-centrum)** | WBO1998 WBO2002totaalG-4: 1,271,46G-26:1,201,40Ned. totaal: 1,321,47centrum stedelijk:G-4: 2,34 2,89G-26: 4,13 3,72Ned. totaal: 3,04 2,67buiten-centrum:G-4: 0,78 0,89G-26: 0,63 0,82Ned. totaal: 0,84 0,93groen-stedelijkG-4: 5,95 7,56G-26: 1,25 2,12Ned. totaal: 1,86 2,35 |
nee | woningoverschot (+)woningtekort (–)aan huur- en koopwoningen moet afnemen | huurwoningenG-4: – 8 070 – 21 300G-26: – 1 990 – 20 900Ned. totaal:– 21 850 – 89 800koopwoningen:G-4: – 8 030 – 14 200G-26: – 9690 – 15 200Ned. totaal:– 62 750 – 76 400 | |
nee | % aandachtsgroep in goedkope voorraad moet toenemen | % aandachtsgroep in: goedkope huurG-4: 63% 59%G-26: 50% 49%Ned. totaal: 44% 43%goedkope koopG-4: 5% 5%G-26: 7% 8%Ned. totaal: 8% 8% | |
toename midden en hoge inkomens in G-30** | nee | toename moet procentueel meer bedragen dan in geheel Nederland | G-4: 48% 47%G-26: 55% 55%Ned. totaal: 60% 60% |
gedeeltelijk | toename woningdifferentiatie/ aandeel middeldure en dure woningen | (middel)duur, huurG-4: 27% 29%G-26: 27% 25%Ned. totaal: 22% 22%(middel)duur, koopG-4: 16% 20%G-26: 31% 34%Ned. totaal: 40% 43% |
Bron realisatiegegevens: CBS; WBO1998/2002; WoON2006; Primos 2003; VROM-Woonmilieudatabase.
* voorjaar 2005 zijn definitieve CBS-cijfers beschikbaar
** In de Begroting 2004 (en 2005) zijn voor de indicatoren streefrichtingen aangegeven (i.p.v. streefwaarden) omdat de maatschappelijke effecten tegelijkertijd door externe factoren worden beïnvloed. Daarmee is het beleidsstreven, het ombuigen van een negatieve trend, zo concreet mogelijk weergegeven.In 2006 zijn nieuwe meetwaarden beschikbaar. In het Jaarverslag 2006 worden deze opgenomen.
*** Een hogere waarde impliceert een grotere spanning op de woningmarkt.
4.2.2 Herstructurering oude woonwijken; in bijzonder 56 prioriteitswijken in G-30
Het beleid richt zich op het toenemen van de kwaliteit van woningen, directe woonomgeving en, mede met het oog op de veiligheid, de openbare ruimte in oude, met name vroeg-naoorlogse, woonwijken. Wat betreft de kwaliteit van woningen gaat het daarbij in bijzonder om het vervangen van slechte, goedkope woningen door kwalitatief goede woningen voor de midden- en hoge inkomens. Dit opdat de samenstelling van de woningvoorraad en de bevolking minder eenzijdig wordt, respectievelijk de bewoners binnen hun eigen wijk een wooncarrière kunnen maken.
Sinds 2003 is in bijzonder ingezet op een tempoverhoging van de herstructurering, met name in 56 prioritaire wijken. Onder andere bij brief van november 2003 is de Tweede Kamer hiervan in kennis gesteld («Voortgang Actieprogramma Herstructurering en inzet corporatiemiddelen», TK 2003–2004, 29 200 XI, nr. 17). Bij de 56 wijkenaanpak gaat het om totaal 540 000 woningen.
Op basis van een globale inventarisatie van de plannen in de 56 wijken kan worden vastgesteld dat realisatie van deze plannen een forse impuls betekenen voor de beoogde toename van de woningdifferentiatie en woningkwaliteit. In hoeverre de doelstelling inzake de kwaliteit van de directe woonomgeving en de openbare ruimte (sociaal-fysieke aanpak) met de uitvoering van deze plannen zal worden gerealiseerd is, op basis van deze globale inventarisatie, onvoldoende te beoordelen.
In 18 wijken is al met de uitvoering begonnen.
Overzicht begrotingsparameters en score 2004: Herstructurering van oude woonwijken; in bijzonder 56 aandachtswijken in de G-30 | |
Realisatie(ja/grotendeels/gedeeltelijk/nee | |
ISV-I (2000 t/m 2004) | |
•TK wordt geinformeerd over resultaten monitor ISV-I uit 2003 (procesmatige en inhoudelijke ontwikkelingen) | Gedeeltelijk |
ISV-II (2005 t/m/ 2009) | |
•aanbieden aan Tweede Kamer van aangepaste wet Stedelijke Vernieuwing en bijbehorende AmvB's (Beleidskader ISV-II; Verdeelsleutel ISV-II) | gedeeltelijk |
•beoordeling MOP'S (GSB-III/ISV-II) G-30; mede in relatie tot woningbouwafspraken | ja |
•afsluiten GSB-III/ISV-II convenanten | grotendeels |
Actieprogramma Herstructurering | |
•versnelde aanpak 56 wijken in G-30 | gedeeltelijk |
–onderzoek naar en operationaliseren van specifieke faciliteiten | gedeeltelijk |
–afspraken met G-30 over aanpak en inzet van faciliteiten | ja |
–ondersteuning bij totstandkoming prestatieafspraken/-contracten tussen gemeenten/corporaties en marktpartijen | grotendeels |
–voor alle 56 wijken zijn concrete uitvoeringsafspraken gemaakt | ja |
–in substantieel aantal wijken is in 2004 aanvang gemaakt met uitvoering | ja |
–inzet van afsprakenkader herstructurering (instrument ter versnelling lokale onderhandelingen) wordt gemonitord. | ja |
–inzet Impulsteams (kennisexpertise) | ja |
•uitvoering van kennis- en leeractiviteiten (i.s.m. kenniscentrum KEI) | ja |
IPSV | |
•nieuwe ronde voorbeeldwaardige uitvoeringsprojecten ( m.n. gericht op 56 wijken in G-30), alsmede plannen en ideeën | ja |
•(jaarlijkse) Kennisagenda 2004 in samenwerking met andere beleidsdepartementen en het veld; uitvoering van kennis- en leeractiviteiten; waaronder Praktijkboek IPSV 2003 | ja |
rol corporaties | |
•totstandkoming van matching van gelden van corporaties, c.q. corporaties worden geprikkeld om planvorming en uitvoering in 56 wijken actief ter hand te nemen | gedeeltelijk |
Toelichting beleidsprestaties 2004
Bij brief van 17 september 2004 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het Actieprogramma Herstructurering, inclusief de 56 wijkenaanpak (TK 2003–2004, 29 200 XI, nr. 136). In de eerste helft van 2005 wordt de Tweede Kamer nader in kennis gesteld.
ISV-I (2000 t/m 2004)Info Tweede Kamer over monitor ISV-I uit 2003 (procesmatige en inhoudelijke ontwikkelingen)
De monitor is medio 2004 opgeleverd. Begin 2005 wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd.
ISV-II (2005 t/m/ 2009)Beleidskader ISV-II; Verdeelsleutel ISV-II
Het Beleidskader ISV en de Verdeelsleutel ISV zijn gebaseerd op de Wet stedelijke vernieuwing (Wsv). In het kader van het GSB-beleid is 2 juni 2004 een wijzigingsvoorstel op de Wsv aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 2003–2004, 29 619; nr 1, 2, 3 en 6).
In april 2004 is het beleidskader ISV-II gepubliceerd in de BZK/GSB-nota «Samenwerken aan de krachtige stad» (TK 2003–2004, 21 062, nr. 116). De formele regeling hiervan vindt plaats door een aanpassing van het «Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing«» en het «Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing». De aanpassing van eerstgenoemde AMvB is 26 oktober 2004 gepubliceerd in het Staatsblad, nummer 574. De Tweede Kamer is hierover bericht.
In de loop van maart 2005 worden door het Rijk de convenanten GSB III/ISV-II, die onder meer een kwalitatieve invulling van de woningbouwafspraken bevatten, met de G-30 ondertekend. Voorwaarde daarbij is wel dat er goedkeuring van de Tweede Kamer is over het kabinetsstandpunt zoals verwoord in de brieven van 19 november 2004 en 4 februari 2005 (TK 2004–2005, 27 926, nrs. 39 en 43).
Actieprogramma HerstructureringOnderzoek/operationaliseren specifieke faciliteiten
Naast de meer algemene faciliteiten (zoals de inzet van impulsteams, het «Afsprakenkader kostenverdeling herstructurering», vereenvoudiging van wet- en regelgeving, het Kenniscentrum Stedelijke Vernieuwing KEI) zijn de navolgende specifieke faciliteiten gerealiseerd.
Onder voorwaarden kan vrijstelling worden verkregen van «dubbele» overdrachtsbelasting bij Wijkontwikkelingsmaatschappijen (WOM's). De betreffende regeling is begin 2004 in de Staatscourant gepubliceerd en is, met terugwerkende kracht, per 1 januari 2003 van toepassing.
Via de Stichting Volkshuisvesting Nederland (SVN) is, ter verkrijging van laagrentende leningen, een revolving fund van € 15 miljoen beschikbaar voor de deelnemende gemeenten (behoudens Amsterdam, Maastricht, Lelystad en Breda).
Afspraken G-30 over aanpak/inzet faciliteiten
Afhankelijk van de behoefte aan faciliteiten op lokaal niveau (oplossen knelpunten) worden faciliteiten ingezet. Niet in alle wijken bestaat behoefte aan de inzet van faciliteiten.
Voor alle 56 wijken prestatieafspraken gemaakt/opgenomen in MOP's
In voornoemde brief van 17 september 2004 is een tussenstand terzake aangegeven. Eind 2004 zijn voor 45 van de 56 wijken prestatieafspraken gemaakt en ondertekend. Voor nog 5 tot 8 wijken worden binnenkort afspraken verwacht. Begin 2005 wordt de definitieve balans opgemaakt voor de alsdan nog resterende wijken.
Rol corporatiesTotstandkoming matching, corporaties worden geprikkeld planvorming/uitvoering 56 wijken actief ter hand te nemen
In voornoemde brief van 17 september 2004 is de Tweede Kamer in kennis gesteld van de concrete voortgang en de rol daarbij van de corporaties in de 56 wijken.
Slechts in een tweetal plannen wordt opgemerkt dat desbetreffende corporaties niet op eigen kracht de gewenste ambities kunnen financieren. Matchingsverzoeken voor deze plannen zijn thans bij VROM in behandeling. Voor de overige wijken waren op dat moment nog geen afspraken en is nog geen definitief inzicht in de behoefte is aan matching, teneinde financiering van de uitvoering te borgen. Er zijn geen concrete signalen dat matching hier een rol speelt. Naar de huidige inzichten komt vanuit de G-4 geen matchingsvraag.
Het instrumentarium voor matching is nog onderwerp van gesprek met Aedes, VNG, CFV.
Najaar 2004 zijn, binnen de context van de modernisering van het huurbeleid, centrale afspraken gemaakt met de corporaties over de aantallen woningen die zij, in het kader van de woningbouwafspraken/herstructurering, gaan bouwen (TK 2004–2005, 27 926, nr.39).
Maatschappelijke effecten, indicatoren en streefwaarden1
In de Begroting 2004 (en 2005) is voor een aantal parameters aangegeven dat deze een indicatie geven van de ontwikkeling van de beoogde maatschappelijke effecten inzake stedelijke vernieuwing (nieuwbouw en herstructurering). Streefwaarde daarbij is dat bij al deze parameters vooruitgang wordt geboekt. In 2006 wordt hierover nader gerapporteerd. In onderstaande tabel wordt volstaan met het weergeven van deze ontwikkeling (per 2004) op basis van WBO1998 en WBO2002.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 | Indicator e/o streefwaarde 2004 | S.v.z. 2004*** |
Verbeteren van de kwaliteit van de woning, directe woonomgeving en publieke ruimte** | Nee | tevredenheid met fysieke aspecten van de woning en directe woonomgeving moet toenemen; cq. verhuis-geneigdheid moet afnemen. | WBO1998 WBO2002% (zeer) tevreden met woonomgeving:G-4: 78% 73%G-26: 81% 81%Ned. totaal: 85% 84% WBO2002verhuisgeneigd vanwege fysieke aspecten woningG-4: 8%G-26: 5%Ned. totaal: 4% |
tevredenheid met groen- en speelvoorzieningen moet toenemen | WBO2002% (zeer)ontevreden over groenG-4: 19%G-26: 15%Ned. totaal: 12% % (zeer)ontevreden over speelvoorzieningG-4: 35%G-26: 39%Ned. totaal: 31% | ||
overlast van geluid, stank, stof en vuil moet afnemen. | % bewoners dat vaak geluidsoverlast ondervindtG-4; 17%G-26: 14%Ned. totaal: 12% % bewoners dat vaak last van stank, stof en/of vuil ondervindtG-4: 14%G-26: 8%Ned. totaal: 7% | ||
toename van woningdifferentiatie** | zie nieuwbouw | zie nieuwbouw | zie nieuwbouw |
Bron realisatiegegevens: WBO1998/2002; WoON2006; verantwoording MOP's GSB-II/ISV-I.
** In de Begroting 2004 en 2005 zijn voor de indicatoren streefrichtingen aangegeven (i.p.v. streefwaarden) omdat de maatschappelijke effecten tegelijkertijd door externe factoren worden beïnvloed. Daarmee is het beleidsstreven, het ombuigen van een negatieve trend, zo concreet mogelijk weergegeven.In 2006 zijn nieuwe meetwaarden beschikbaar. In het Jaarverslag 2006 worden deze opgenomen.
*** vanwege afwijkende vraagstelling zijn vergelijkbare gegevens WBO1998/WBO2002 niet altijd beschikbaar.
Uitkomst | Advies | Communicatietraject Tweede Kamer | |
Rijksbeleid Stedelijke Vernieuwing; rol VROM(Algemene Rekenkamer) | sturing en beheersing inzake stedeljke vernieuwing (ISV-II) wordt, in vergelijking met voorgaande jaren (ISV-I), aanmerkelijk verbeterd. | Beleidskader ISV-II en verantwoording ISV-II conform analyse vormgeven. | TK 2003–2004, 29 211, nr. 4 |
Evaluatie ISV-monitor | Één van de drie onderdelen (procesformat) blijkt gering bruikbaar | Met ingang van 2004 procesformat niet meer uitvoeren. | n.v.t |
4.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 151 044 | 56 843 | 602 137 | 122 602 | 479 535 |
Uitgaven: | 187 616 | 455 149 | 655 950 | 679 268 | – 23 318 |
Programma: | 184 574 | 450 575 | 650 768 | 672 820 | – 22 052 |
Herstructurering en nieuwbouw: | 182 104 | 448 556 | 647 827 | 670 656 | – 22 829 |
Budget BLS | 65 746 | 65 746 | |||
Planologische en woningbouwknelpunten VINEX | 3 630 | 2 965 | 227 | 2 738 | |
Stimulering herstructurering woningvoorraad | 16 431 | 0 | 0 | ||
Stedelijke vernieuwing Lelystad | 3 176 | 3 176 | 3 176 | 3 176 | 0 |
Grondzakeninstrumentarium | 4 883 | 0 | 500 | – 500 | |
Investeringen stedelijke vernieuwing | 123 507 | 383 819 | 562 664 | 625 888 | – 63 224 |
Innovatiebudget stedelijke vernieuwing | 30 477 | 61 561 | 13 276 | 40 865 | – 27 589 |
Overig programma: | 2 470 | 2 019 | 2 941 | 2 164 | 777 |
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht | 1 960 | 1 251 | 2 206 | 850 | 1 356 |
Onderzoek DGW | 469 | 673 | 695 | 1 189 | – 494 |
Communicatie-instrumenten | 41 | 95 | 40 | 125 | – 85 |
Apparaat: | 3 042 | 4 574 | 5 182 | 6 448 | – 1 266 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 205 | 201 | 216 | – 15 | |
Apparaat DGW | 3 042 | 4 369 | 4 981 | 6 232 | – 1 251 |
Ontvangsten: | 2 470 | 2 068 | 2 628 | 1 562 | 1 066 |
Bij artikel 4 is sprake van een onderuitputting van de budgetten, met name als gevolg van lagere realisaties bij het instrument «Innovatiebudget stedelijke vernieuwing». Tevens is binnen het operationeel doel «Herstructurering en nieuwbouw» sprake geweest van een herschikking van budgetten tussen de instrumenten «Budget BLS» en «Investeringen stedelijke vernieuwing».
Investeringen Stedelijke Vernieuwing
De uitgaven voor ISV zijn als gevolg van meerdere begrotingswijzigingen in 2004 € 63,2 mln lager uitgekomen dan geraamd. Het uitgavenbudget is verlaagd met het op een afzonderlijk instrument zichtbaar gemaakte budget voor BLS (€ 66,9 mln), de taakstelling doelmatig aanbesteden bouw (€ 4 mln) en een budgetschuif van € 9,3 mln ter dekking van de tekorten bij de uitvoering van de huursubsidie. De uitgaven zijn verhoogd met het budget voor Innovatieprojecten stedelijke vernieuwing (IPSV) van € 18,2 mln en de prijsbijstelling tranche 2003 van € 2,9 mln.
Innovatiebudget Stedelijke Vernieuwing
Aan de onderuitputting van ruim € 27 mln liggen twee mutaties ten grondslag.
Het budget voor projecten voor stedelijke vernieuwing in de steden (€ 13,5 mln op dit artikel) is in zijn geheel geïntegreerd met het ISV-budget. Daarnaast is het budget in 2004 verlaagd met € 14,8 mln door de taakstelling doelmatig aanbesteden bouw.
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht
De overschrijding bij dit instrument is grotendeels veroorzaakt door een meerjarige bijdrage aan STIP van € 1 mln en een bijdrage aan het Kenniscentrum stedelijke vernieuwing (de Stichting KEI) van € 284 000. Compensatie heeft plaatsgevonden vanuit het onderzoeksbudget op dit artikel en vanuit artikel 16 «Nominaal en onvoorzien».
Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving
5.1. Algemene beleidsdoelstelling
Algemene doelstelling, in nauwe samenhang met die inzake nieuwbouw en herstructurering (artikel 4), is het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving. Daarbij gaat het om:
– het anticiperen op de gevolgen (voor het wonen) van de vermaatschappelijking en extramuralisering van de zorg, c.q. van de vergrijzing en de toenemende wens van mensen met beperkingen om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en maatschappelijk actief te zijn, en
– het bevorderen van de leefkwaliteit in wijken. Dit gelet op ondermeer de toenemende gevoelens van onveiligheid, de toenemende zorg over de verpaupering en ongewenste vormen van concentratie van lage inkomensgroepen/kansarmen, veelal allochtonen, in sommige wijken.
Deze algemene doelstelling omvat de volgende operationele doelstellingen:
5.2.1. het tot stand komen van een situatie op het terrein van wonen, zorg en welzijn waarbij er voldoende (en betaalbaar) aanbod is van geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen;
5.2.2. het evenwichtig verbeteren van de leefkwaliteit in wijken (sociaal-fysieke aanpak).
Door het, met alle betrokken partijen opgestelde, Aktieplan «Investeren in de toekomst» (TK 2003–2004, 26 631 en 28 951, nr. 99) is een solide basis gelegd voor het realiseren van de daarin vernoemde opgave voor wonen en zorg. Illustratief in dit verband is dat van de in het jaar 2003, tussen gemeenten en corporaties, afgesloten prestatieafspraken (totaal 319) bijna driekwart ook afspraken bevat over de huisvesting van ouderen en ruim de helft over mensen met beperkingen. In april 2004 heeft Aedes, bij gelegenheid van het afsluiten van het convenant Rijk-Aedes over het huurbeleid, nogmaals bevestigd dat zij zich zal inzetten om meer toegankelijke woningen te realiseren.
Wat betreft het doelbereik inzake het realiseren van voldoende woon-zorgcentra en dienstverlening (verzorgd wonen), wordt verwezen naar het Jaarverslag van VWS.
Bij de sociaal-fysieke wijkaanpak, die integraal deel uitmaakt van het GSB/ISV-II traject en de aanpak van 56 prioriteitswijken (artikel 4), is meer zicht verkregen op maatwerkaanpak en de wijze waarop bewoners in het proces kunnen participeren.
5.2. Operationele doelstellingen
5.2.1. Voldoende geschikt aanbod
VROM beoogt, mede ter bevordering van de doorstroming op de regionale woningmarkt, een beter evenwicht te bereiken tussen vraag en aanbod wat betreft geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen. Nieuwbouw, woningverbetering en woningtoewijzing moeten hieraan een bijdrage leveren. In dat kader is bij brief van 5 juli 2004 de Tweede Kamer in kennis gesteld van voornoemd Actieplan. Dit Actieplan bevat de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen inzake toegankelijke woningen (VROM), woonzorgcentra en dienstverlening (VWS) en toegankelijke woonomgeving voor de periode 2004 t/m 2009; de daarvoor (vooralsnog) tot 2007 te ontplooien activiteiten; de wijze waarop de realisatie van deze opgave, door de verantwoordelijke partijen, wordt bewaakt; en hoe en wanneer de Tweede Kamer hierover geïnformeerd wordt.
Streefwaarden hierbij zijn:
– eind 2009 (resp. eind 2014) moeten er 255 000 (resp. 395 000) volledig toegankelijke woningen meer beschikbaar zijn dan in 2002;
– het aandeel toegankelijke woningen in de nieuwbouw moet toenemen tot 40% per jaar;
– er moeten minimaal 20 000 woningen per jaar worden verbeterd voor mensen met lichte beperkingen;
– de toewijzing van volledig toegankelijke woningen moet effectiever plaatsvinden.
Daarnaast dient de rechtsbescherming tegen ongerechtvaardigd onderscheid (op het gebied van wonen) voor mensen met een handicap te worden verbeterd en moet, ter vergroting van de variatie in woonzorgarrangementen, de invloed van bewoners op het aanbod op het terrein van wonen en zorg worden gestimuleerd.
Op basis van de inmiddels afgesloten prestatieafspraken terzake tussen gemeenten en corporaties en de voornemens van de corporaties voor de komende jaren, mag worden verwacht dat de doelstelling dat er eind 2009 255 000 toegankelijke woningen aan de voorraad zijn toegevoegd, gerealiseerd wordt. Meer concrete resultaten inzake het aanbod van geschikte woningen komen in 2007 (peiljaar 2006) beschikbaar.
Het aantal toegankelijke woningen binnen het corporatiebezit is in 2003 toegenomen van 539 400 naar 580 000 (= 40 600 woningen; toename circa 7%). Dit is ruim boven de prognose van 8500 woningen. Naast nieuwbouw en verbouw is dit mede een gevolg van een meer nauwkeurige inventarisatie van de voorraad. Er blijft evenwel sprake van een discrepantie tussen vraag en aanbod vanwege een minder effectieve toewijzing. Daarnaast beschikken de corporaties in 2003 over 301 000 geschikte woningen voor ouderen en gehandicapten (als gevolg van aanpassingen). Eveneens een toename van 7% ten opzichte van 2002.
Overzicht begrotingsparameters en score 2004 | |
Realisatie(ja/grotendeels/gedeeltelijk/nee) | |
Woningbouwafspraken | |
•de 20 stedelijke regio's (provincies, kaderwetgebieden en gemeenten) houden aan de woningbouwafspraken (wat betreft woningen gericht op wonen-zorg; in termen van nieuwbouw, verbouw/toegankelijk maken, woningtoewijzing en regionale afstemming) | grotendeels |
ISV-II | |
•opnemen van aandachtsveld wonen-zorg in Beleidskader ISV-II (toegespitst op kwantitatieve opgave, cq.gemeenten moeten in MOP's prestaties aangeven inzake volledig toegankelijke woningen) | ja |
•eind 2004 een globaal prestatiebeeld op basis van concept MOP's G-30 | ja |
Kennisoverdracht en communicatie | |
•actualisering websites VROM en VWS (huidige s.v.z. wonen/zorg/welzijn + te realiseren opgave tot 2015, lokaal en regionaal) | ja |
Wet Gelijke Behandeling op grond van Handicap of Chronische Ziekte (WGBH/CZ) | |
•wetsvoorstel in 2004 naar TK (uitbreiding en normering van verbod op onrechtvaardig onderscheid/meer rechtszekerheid, wat betreft wonen) | nee |
IWZ | |
subsidiering/verlenging van Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ) tot medio 2004 (o.m. domotica-programma en oplossen van knelpunten domotica) | ja |
Toelichting beleidsprestaties 2004
Wat betreft de prestaties van de corporaties wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd door ondermeer de Toezichtsbrief BBSH (prestatieveld «wonen en zorg»).
In de woningbouwafspraken 2005 t/m 2009 zijn geen expliciete afspraken terzake opgenomen. Uitgangspunt is dat deze deel uitmaken van de algemene afspraken (zie artikel 4). In de toelichting bij de convenanten wordt dit benadrukt.
WGBH/CZ: Wetsvoorstel in 2004 naar Tweede Kamer
Het wetsvoorstel wordt begin 2005 voorgelegd aan de Raad van State en vervolgens aan de Tweede Kamer.
Maatschappelijke effecten, indicatoren en streefwaarden
In de Begroting 2004 (en 2005) is voor een aantal parameters aangegeven dat deze een indicatie geven van de ontwikkeling van de beoogde maatschappelijke effecten inzake voldoende geschikt aanbod. Streefwaarde daarbij is dat bij deze parameters vooruitgang wordt geboekt. In 2006 wordt hierover nader gerapporteerd. In onderstaande tabel wordt volstaan met het weergeven van deze ontwikkeling (per 2004) op basis van gegevens WBO1998, WBO2002 en CBS.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 | Indicator e/o streefwaarde | S.v.z. 2004 |
beter evenwicht tussen vraag en aanbod van geschikte woningen | Nee | Per 2010 circa 255 000, geschikte woningen extra (t.o.v. 2002) waarvan156 000 «gewone» nultrede-woningen; en 99 000, verzorgd wonen | toename toegankelijke (corporatie)woningen: 7%(= 40 600 woningen; peiljaar 2003) |
verbeteren van minimaal 20 000 woningen per jaar (tot geschikte woningen) toename van geschikte woningen in de nieuwbouw tot 40% van de jaarlijkse woningproductie | WBO1998 WBO2002% toegankelijke woningen – in voorraadG-4: 26% 29%G-26: 18% 23%Ned. totaal:20% 23%– in nieuwbouwG-4: 47% 39%G-26: 27% 37%Ned. totaal:31% 31% | ||
toename van slaagkans op geschikte woning (door effectievere woningtoewijzing/aanscherping HVW voorrangspositie ouderen)** | WBO1998 WBO2002Slaagkans ouderen (55+) op toegangkelijke woningG-4: 0,21 0,21G-26: 0,22 0,20Ned. totaal:0,20 0,21 |
Bron realisatiegegevens: WBO1998/2002; WoON 2006; MNW
** In de Begroting zijn voor de indicatoren streefrichtingen aangegeven (i.p.v. streefwaarden) omdat de maatschappelijke effecten tegelijkertijd door externe factoren worden beïnvloed. Daarmee is het beleidsstreven, het ombuigen van een negatieve trend, zo concreet mogelijk weergegeven. In 2006 zijn nieuwe meetwaarden beschikbaar. In het Jaarverslag 2006 worden deze opgenomen.
5.2.2. Evenwichtig verbeteren van de leefkwaliteit van wijken
VROM stimuleert en faciliteert uitvoerende partijen (gemeenten, corporaties, projectontwikkelaars) om te komen tot een evenwichtige, duurzame herstructurering waarbij de fysieke aanpak, meer dan voorheen, wordt gecombineerd met de sociale en economische opgave (sociale kwaliteit, veiligheid en wijkeconomie). Dit evenwicht verhoogt de tevredenheid van bewoners tijdens en na de herstructurering.
Ook wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de concentratie van lage inkomens in wijken en het tegengaan van negatieve effecten van de concentratie van allochtonen op hun integratie. Mede naar aanleiding van het initiatief van de gemeente Rotterdam wordt voor de grote gemeenten een wettelijke voorziening getroffen om de leefbaarheidsproblematiek aan te pakken.
Binnen de 56 wijkenaanpak is de samenhang tussen sociaal en fysiek verankerd. In het kader van GSB/ISV-II hebben de G30-gemeenten het thema sociaal-fysiek opgenomen in hun Meerjarenontwikkelingsprogramma's 2005–2009. Uit de eerste resultaten van het evaluatieonderzoek betreffende het, in samenwerking met VWS uitgevoerde, kennisprogramma «sociaal-fysieke wijkaanpak» blijkt dat de in dit kader ontwikkelde handreikingen de professionals in het veld effectief hebben ondersteund.
In 2003 hebben de toegelaten instellingen € 127 miljoen aan leefbaarheidsvoorzieningen geïnvesteerd. Ten opzichte van 2002 is dat een afname € 30 miljoen. De inspanningen zijn vooral gericht geweest op het in stand houden en verbeteren van de directe woonomgeving en het woongenot in buurt of wijk.
Overzicht begrotingsparameters en score 2004 | |
Realisatie(ja/grotendeels/gedeeltelijk/nee) | |
ISV-II | |
•inbedding in ISV-II (gemeenten bij totstandkoming MOP faciliteren terzake sociaal-fysieke relatie, en stimulering zeggenschap burgers bij totstandkoming en uitvoering MOP) | Ja |
56-wijkenaanpak | |
•inbedding in 56 wijken aanpak (bij uitwerking van plannen voor 56 wijken, gemeenten ondersteunen door VROM-kennis over sociaal-fysieke aanpak beschikbaar te stellen) | Ja |
signaleren knelpunten | |
•met betrokken departementen (VWS, BZK, Justitie, SZW) afstemming van beleid, resp. belemmeringen wegnemen (Operatie Jong) | ja |
Integratie | |
•afronding onderzoek naar invloed woonruimteverdelingssystemen op vestigingspatronen kansarme, veelal allochtone, groepen | ja |
•formulering voorstellen tot wijziging Huisvestingswet | nee |
kennisoverdracht en communicatie. | |
•uitwisselen praktijkkennis tussen betrokken Ministeries, resp. best-practices bij gemeenten en corporaties verzamelen (wonen-zorg pilots; verbreding sociaal-fysieke aanpak met economie en veiligheid) | Ja |
•via KEI en X2 verspreiding van (deze) kennis op terrein van sociaal en fysiek (kenniskringen, bijeenkomsten, workshops, handreikingen, helpdesk) |
Toelichting beleidsprestaties 2004
IntegratieAfronding onderzoek woonruimteverdelingssystemen en formulering voorstellen Huisvestingswet
Het onderzoek naar de invloed van woonruimteverdelingssystemen op vestigingspatronen van kansarme allochtone groepen is eind 2004 afgerond. De resultaten hiervan worden betrokken bij de herziening van de Huisvestingswet (zie artikel 2).
In reactie op het Actieprogramma van de gemeente Rotterdam is ondermeer het wetsvoorstel «Bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek» opgesteld. Het wetsvoorstel omvat een aanvulling op het instrumentarium van de Huisvestingswet (ondermeer: het, bij woningtoewijzing, mogen stellen van nadere inkomenseisen) en een verruiming van de mogelijkheden van de Wet Victor (wettelijke gronden om panden te sluiten en beheer daarvan over te nemen).
Maatschappelijke effecten, indicatoren en streefwaarden
In de Begroting 2004 (en 2005) is voor een aantal parameters aangegeven dat deze een indicatie geven van de ontwikkeling van de beoogde maatschappelijke effecten inzake het evenwichtig verbeteren van de leefkwaliteit van wijken. Streefwaarde daarbij is dat bij deze parameters vooruitgang wordt geboekt. In 2006 wordt hierover nader gerapporteerd. In onderstaande tabel wordt volstaan met het weergeven van deze ontwikkeling (per 2004) op basis van gegevens WBO1998, WBO2002 en CBS.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 | Indicator e/o streefwaarde | S.v.z. 2004 |
Evenwichtig verbeteren van de leefkwaliteit van wijken** | Toename van tevredenheid met sociale aspecten (= bevolkingssamenstelling) van de woonomgeving/buurt | WBO2002(zeer)tevredenG-4: 82%G-26: 88%Ned. totaal: 91% | |
Afname van verhuisgeneigdheid vanwege sociale aspecten van de woonomgeving/buurt | WBO2002verhuisgeneigdG-4: 3,5%G-26: 1,9%Ned. totaal: 1,5% | ||
Gedifferentieerde bevolkingsopbouw, cq. verminderen van (onvrijwillige) concentratie van lage inko-mensgroepen in wijken** | nee | Inkomensindex (kengetal) moet afnemen*** | WBO1998 WBO2002inkomensindexA'dam: 0,19 0,22R'dam: 0,17 0,22D'haag: 0,19 0,15Utrecht: 0,20 0,19G-4 totaal: 0,19 0,20G-26 totaal: 0,06 0,05Ned. totaal: 0,15 0,15 |
Bron realisatiegegevens: WBO1998/2002; WoON2006; CBS
** In de Begroting zijn voor de indicatoren streefrichtingen aangegeven (i.p.v. streefwaarden) omdat de maatschappelijke effecten tegelijkertijd door externe factoren worden beïnvloed. Daarmee is het beleidsstreven, het ombuigen van een negatieve trend, zo concreet mogelijk weergegeven.In 2006 zijn nieuwe meetwaarden beschikbaar. In het Jaarverslag 2006 worden deze opgenomen.
*** Een hogere waarde impliceert een hogere concentratie
Uitkomst | Advies | Communicatietraject Tweede Kamer | |
– «Rapportage Ouderen 2004» (SCP), en– VROM-deelpublicatie WBO2002: «Met zorg gekozen?» | Betreft nadere verdieping van kennis over de (ontwikkeling van de) woonomstandigheden van ouderen. | Rapporten vormen basis voor nadere beleidsvorming en monitoring van vorderingen in het beleidsveld. | TK 2003–2004, 26 631 en 28 951, nr. 99 |
Evaluatie tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling | Afronding 1e kwartaal 2005 | 2e kwartaal 2005 |
5.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 18 034 | 29 314 | 4 895 | 18 345 | – 13 450 |
Uitgaven: | 43 293 | 45 521 | 28 805 | 39 363 | – 10 558 |
Programma: | 41 594 | 44 433 | 27 492 | 38 853 | – 11 361 |
Bevorderen vernieuwing beleid voor wonen en zorg: | 41 260 | 44 089 | 27 297 | 33 387 | – 6 090 |
Huisvesting gehandicapten | 24 837 | 22 145 | 19 489 | 21 415 | – 1 926 |
Woonzorgstimuleringsregeling | 16 423 | 21 944 | 7 808 | 11 972 | – 4 164 |
Bevorderen sociale kwaliteit in de woonomgeving: | 0 | 0 | 0 | 4 705 | – 4 705 |
Sociale vernieuwing | 0 | 4 705 | – 4 705 | ||
Overig programma: | 334 | 344 | 195 | 761 | – 566 |
Kennisoverdracht, experimenten e.a. | 8 | 51 | 106 | 45 | 61 |
Onderzoek DGW | 326 | 271 | 75 | 340 | – 265 |
Communicatie-instrumenten | 22 | 14 | 376 | – 362 | |
Apparaat: | 1 699 | 1 088 | 1 313 | 510 | 803 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 205 | 201 | 216 | – 15 | |
Apparaat DGW | 1 699 | 883 | 1 112 | 294 | 818 |
Ontvangsten: | 247 | 2 887 | 1 848 | 0 | 1 848 |
Bij artikel 5 is sprake van een onderuitputting van het totale budget. Dit betreft met name de budgetten voor de Woonzorgstimuleringsregeling en voor Sociale Vernieuwing.
De in 2004 gerealiseerde betalingen zijn achter gebleven bij de geraamde betalingen omdat de gereedmeldingen van de toegekende aanvragen nog niet dan wel vertraagd ontvangen werden en mede daardoor ook de afwikkeling van de ingediende gereedmeldingen langer doorliep dan gepland.
Het budget voor Sociale Vernieuwing in de steden (onderdeel van het budget IPSV) is bij 1e suppletore begroting 2004 in zijn geheel geïntegreerd met het ISV-budget (artikel 4) en daarmee verlaagd met € 4,705 mln.
Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden
6.1. Algemene beleidsdoelstelling
De kwaliteit van de inrichting van stedelijke en te verstedelijken gebieden dient beter te voorzien in de gedifferentieerde vraag naar ruimte voor uiteenlopende vormen van wonen, werken, voorzieningen, groen, recreatie, sport en infrastructuur. Die gedifferentieerde vraag laat zich vertalen in verschillende typen stads- en dorpsmilieus. Het aanbod van stadsen dorpsmilieus is echter veelal minder gevarieerd dan de vraag en zal daarom door intensivering, functiecombinatie en transformatie worden aangepast (zie ook beleidsartikel 4: Fysieke Stedelijke Vernieuwing). Het benutten van gebouwd gebied geniet daarbij de voorkeur boven nieuwe uitbreidingen, waarbij cultuurhistorische waarden behouden moeten blijven en aandacht moet zijn voor de architectonische kwaliteit. Voor de gewenste gebundelde verstedelijking is het van cruciaal belang dat regionale samenwerking tot stand komt.
Dit beleid wordt uitgewerkt in de volgende operationele doelstellingen:
6.2.1. Verbeteren stedelijke inrichting;
6.2.2. Versterken cultuurhistorische identiteit;
6.2.3. Stimuleren architectonische kwaliteit.
In 2004 zijn wederom de nodige processtappen gezet die bijdragen aan de verdere implementatie van het beleid. Het doelbereik zal na de vaststelling van de Nota Ruimte gemonitord en geëvalueerd worden.
6.2. Operationele doelstellingen
6.2.1 Verbeteren stedelijke inrichting
Het ruimtelijk beleid voor stedelijk gebied en stedelijke ontwikkeling is gericht op:
• sterke, vitale steden,
• het bewaken van de balans stad/land,
• bundeling van verstedelijking,
• afstemming van wonen, werken, infrastructuur en recreëren/groen, met name op nationaal en regionaal niveau,
• bevorderen van ruimtelijke kwaliteit.
In de Nota Ruimte, alsmede in andere beleidskaders, zijn doelen, prestaties en instrumenten voor het ruimtelijk beleid voor stedelijke ontwikkeling opgesteld. Na de vaststelling van de beleidskaders is de verantwoordelijkheid van VROM voornamelijk het stimuleren en faciliteren van (samenwerkende) gemeenten en provincies bij de verbetering van de stedelijke inrichting.
De beoogde prestaties zijn voor een deel gerealiseerd. Op basis hiervan kan in kwalitatieve zin geconcludeerd worden dat daarmee reëel bijgedragen is aan het realiseren van de doelstelling. Bij de Nieuwe Sleutelprojecten is er in 2004 vertraging ontstaan. Met name de complexiteit in de planvorming en het sluitend maken van de financiering van de projecten hebben meer tijd gevergd dan voorzien.
Het project KIEV verloopt in grote lijnen volgens planning.
Voor het project toekomst Almere geldt dat door voortschrijdend inzicht de beoogde prestatie, te weten het accorderen van het bestuursakkoord Almere, niet is gerealiseerd. Het Bestuursakkoord staat te ver af van het decentralisatieprincipe.
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Deltametropool | |
•Vaststellen strategische agenda Deltametropool | Ja |
•Rapportage over voortgang Deltametropool | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Het doel van het programma Deltametropool is te komen tot een duurzaam ontwikkelingsbeleid voor Landsdeel West, waarbij het accent ligt op de totstandkoming van de Deltametropool. Het beleidsconcept van de Deltametropool is in de Nota Ruimte verlaten en vervangen door het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland. Er is derhalve geen rapportage uitgebracht. Inmiddels zijn voor de Randstad Holland drie uitvoeringsprogramma's opgezet (Noordvleugel, Zuidveugel en Groene Hart) waarmee de agenda voor deze kabinetsperiode is gezet. In de Bestuurlijke Commissie Randstad (BCR) is afgesproken dat de acties die leiden tot een landsdeelconvenant, waar nodig geagendeerd blijven in de BCR. Samen met de uitvoeringsprogramma's is er sprake van een strategische agenda voor de Randstad Holland. Voor de uitvoeringsprogramma's Nota Ruimte is een evaluatie voorzien begin 2006.
6.2.1.2. Overige Nationale stedelijke netwerken
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Overige Nationale stedelijke netwerken | |
•Meer sturende rol van samenwerkende lagere overheden in nationale stedelijke netwerken | Ja |
•Planonderdelen dichter bij uitvoering brengen in nationale stedelijke netwerken | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Voor het geleiden van de ruimtelijke ontwikkeling binnen en tussen bundelingsgebieden is bestuurlijke samenwerking nodig om de ruimte efficiënter te gebruiken en aan te sluiten bij schaalvergrotingsprocessen. Het ontwikkelen van een aantal «Nationale Stedelijke Netwerken» (NSN) dient daartoe. Het beleid voor de overige nationale stedelijke netwerken is nader gepreciseerd in de Nota Ruimte. De minister van VROM heeft bij gelegenheid aangegeven een actieve rol te gaan spelen bij dit overleg. Inmiddels zijn de eerste gesprekken gevoerd. Met alle genoemde stedelijke netwerken zal voor medio 2005 een eerste overleg hebben plaatsgevonden. Dit zal gericht zijn op het maken van afspraken over een gecoördineerde inzet van het Rijk en afstemming over activiteiten in het stedelijk netwerk.
Een aantal stedelijke netwerken heeft strategische visies uitgewerkt in uitvoeringsprogramma's, zodat in het komende jaar afspraken met het Rijk kunnen worden gemaakt. Dit geldt voor: Groningen-Assen, Twente en Arnhem/Nijmegen (KAN).
De samenwerking van de stedelijke netwerken laat een voortgaande versterking zien. Dit is het duidelijkst te merken in het gezamenlijk optreden van het stedelijk netwerk Groningen-Assen, Twente, KAN en de eerste overleggen met Brabantstad over een enveloppenbenadering.
6.2.1.3. Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK)
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit | |
•Beoordelen van ingediende projectvoorstellen in het kader van BIRK | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Met BIRK worden subsidies verstrekt aan investeringsprojecten van gemeenten, provincies en waterschappen die bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van stedelijke netwerken. Het belangrijkste beoogd effect in 2004 was realisatie van een aantal nieuwe projecten binnen de gebiedskaders van de BIRK-regeling. Van de BIRK-projecten die vóór publicatie van de regeling al in behandeling genomen waren, is de chloordeal met Akzo-Nobel in 2004 financieel afgerond. Verder is een subsidiebeschikking afgegeven voor Hart voor Dieren, is een convenant gesloten ten behoeve van de Renkumse Beek en is een memorandum van overeenstemming met Venlo tot stand gekomen.
Van de in 2003 opengestelde 2 indieningtranches zijn in 2004, na selectie, 19 projecten toegelaten tot de uitwerkingsfase van het BIRK. Na consultatie van de Adviescommissie BIRK heeft de Minister besloten dat deze indieners een subsidieaanvraag mogen indienen. Eind 2004 is in een bestuurlijk overleg met de gemeentes Enschede en Arnhem overeenstemming bereikt over onder andere de hoogte van een bijdrage uit het BIRK.
6.2.1.4. Project toekomst Almere
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Project toekomst Almere | |
•Accorderen bestuursakkoord Almere | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
VROM is nauw betrokken geweest bij de tot stand koming van het IOP (integraal ontwikkelingsplan). Het IOP is uiteindelijk een integrale visie geworden en begin 2004 afgerond. Door voortschrijdend inzicht is de status van het IOP veranderd. Het Bestuursakkoord is van de baan, omdat het ter ver afstaat van het decentralisatieprincipe en de nu geldende beleidsinzichten.
6.2.1.5. Knelpunten infra gerelateerde investeringsprojecten met betrekking tot externe veiligheid
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Knelpunten infra gerelateerde investeringsprojecten mbt externe veiligheid | |
•Afsluiten van uitvoeringscontracten in het kader van KIEV | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Het project verloopt in grote lijnen volgens plan. De resultaten zijn inmiddels grotendeels vastgelegd in uitvoeringsafspraken/bestuurlijke afspraken over de sleutelprojecten. Voor de spoorzone Dordrecht Zwijndrecht is een toetsingskader ontwikkeld, waarop de bewindslieden van VROM/BZK en V & W in 2004 positief hebben gereageerd in een brief.
Er zijn oplossingen gevonden voor de spanning tussen ruimtelijke ontwikkeling en het externe veiligheidsbeleid, zonder dat dit ten koste is gegaan van doelstellingen met betrekking tot het vervoer.
6.2.1.6. Nieuwe Sleutelprojecten
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Nieuwe Sleutelprojecten | |
•Maken van uitvoeringsafspraken voor NSP Rotterdam, NSP Utrecht en NSP Breda | Nee |
•Afronden van de Amsterdam Zuidas Tracé/m.e.r. procedure | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
De Nieuwe Sleutelprojecten zijn integrale stedenbouwkundige projecten op en rond de stations van de hogesnelheidstrein: Amsterdam-Zuid/WTC (Amsterdam Zuidas), Rotterdam Centraal, Utrecht Centraal, Den Haag Centraal, Arnhem en Breda. De ontwikkeling van deze stedelijke hoogwaardige vestigingsmilieus versterken de internationale concurrentiepositie van Nederland, ondersteunen de stedelijke netwerken en dragen wezenlijk bij aan de vitaliteit en economische structuur van de betrokken steden.
Met de gemeenten, provincies, de ministeries Financiën, V&W, EZ, BZK, AZ en overige betrokken partijen, zoals de Nederlandse Spoorwegen, is door VROM intensief samengewerkt aan de planvorming van de Sleutelprojecten en de voorbereiding van de uitvoeringsafspraken. Er is in 2004 vertraging in het proces ontstaan. Met name complexiteit in de planvorming en het sluitend maken van de financiering van de projecten hebben meer tijd gevergd dan voorzien.
Voor het sleutelproject Den Haag is een beschikking afgegeven. Voor het NSP Arnhem is een Uitvoerings Overeenkomst opgesteld en wordt in januari 2005 door Rijk en gemeente Arnhem ondertekend. Voor Utrecht is een Bestuurlijke Overeenkomst voorbereid en in het voorjaar 2004 door het Rijk en de gemeente Utrecht ondertekend. Voor Breda is volgens een Europese selectieprocedure een architect voor de OV-terminal geselecteerd. In 2004 zijn verder voorbereidingen getroffen voor de start van de Voorlopig Ontwerpfase (VO). Voor Rotterdam is opdracht verleend aan het Team CS tot het vervaardigen van een vlekkenplan. Dit vlekkenplan is in 2004 nog ter beoordeling voorgelegd. Voor het project Amsterdam Zuidas zijn onderzoeken ten behoeve van het sluitend maken van de businesscase en het vormgeven van samenwerkingsvormen (Publiek Private) en het in kaart brengen van de risico's uitgevoerd.
6.2.2. Versterken cultuurhistorische identiteit
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Programma Belvedere | |
•Vaststellen Linieperspectief Nieuwe Hollandse Waterlinie | Ja |
•Afronden projectverkenning de «Limes» | Ja |
•Aanbieding voortgangsrapportage Belvedere aan Tweede Kamer | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Het doel van het Belvederebeleid zoals vastgesteld in de nota Belvedere is het cultureel erfgoed in het stedelijk en landelijk gebied beter te betrekken en te benutten bij de ruimtelijke inrichting van deze gebieden. In de Nota Ruimte is hieraan aandacht besteed. In generieke zin komt het Belvederebeleid terug in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en het landschapsbeleid.
Voor het nationaal Belvedereproject de Nieuwe Hollandse Waterlinie is het Linieperspectief Panorama Krayenhoff vastgesteld. In de Nota Ruimte is de NHW opgenomen als Nationaal Landschap. Provincies en gemeenten dienen het «linieperspectief» een goede vertaling in streek en bestemmingsplannen te geven.
Voor de noordgrens van het Romeinse Rijk in Nederland «de Limes» zijn pilots gestart. De actualiteits- en toekomstwaarde van de Limes is verkend. Het Rapport «De Gewenste Geschiedenis»; pleidooi voor een Limes-programma is verschenen. Conclusie is dat de Limes de potentie heeft om een bijdrage te leveren aan het beleven en het verrijken van nieuwe ontwikkelingen in het huidige landschap waar de Limes zich onzichtbaar in de onderlaag bevindt.
Over het gevoerde Belvederebeleid is door de staatssecretaris van OC&W mede namens de minister van VROM op 29 april 2004 een brief en een hoofd- en bijlagenrapport beleidsmonitor Belvedere 2003 aan de Tweede Kamer gestuurd (TK 2003–2004, 26 663, nr. 11).
6.2.2.2. Monumenten in rijksbezit
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Monumenten in rijksbezit | |
•Operationaliseren bouwhistorisch onderzoek | Ja |
•Invoeren van monumenten bescherming voor een beperkt aantal moderne gebouwen | Ja |
Bron realisatiegegevens: IRIS, RGD.
In 2004 is aan de brede implementatie van de methodiek bouwhistorisch onderzoek binnen de Rijksgebouwendienst gewerkt. Het gedachtegoed is verder ontwikkeld en geïmplementeerd in een onderzoeksomgeving. In het Groot project «Het Nieuwe Rijksmuseum» is dit met succes ingezet (zie ook de RGD-uitgave SMAAK, december 2004). Ook bij kleinere projecten wordt de benadering gevolgd en de contacten met betrokken instanties (Rijksdienst voor de Monumentenzorg en Instituut Collectie Nederland) hebben een structureler karakter gekregen. Op grond van deze positieve ervaringen zal in 2005 ook verdere implementatie buiten de RGD plaats gaan vinden.
Daarnaast zijn in juli 2004 zestien gebouwen van de Rijksgebouwendienst aangewezen als voorbeeld van Inspirerende Bouwkunst. Het gaat hier om naoorlogse gebouwen die bijzondere aandacht verdienen vanwege hun architectonische kwaliteit, en die nog niet wettelijk beschermd kunnen worden vanwege het feit dat ze nog geen 50 jaar oud zijn.
6.2.3. Stimuleren architectonische kwaliteit
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Stimuleren architectonische kwaliteit | |
•Uitreiking van de Gouden Piramide | Nee |
•Aanbieden voortgangsrapportage Architectuurbeleid aan Tweede Kamer | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: RGD-interne administratie
Subsidieverstrekking ter ondersteuning vakgebied en verspreiding kennis
Doel van de subsidieverstrekking is gericht op de permanente ontwikkeling van het vakgebied in ruime zin en de verspreiding van de resultaten daarvan. Dit doel is gerealiseerd door subsidieverstrekking, gezamenlijk met OC&W, aan een vijftal architectuurinstellingen op basis van hun beleidsplannen in het kader van de architectuurnota «Ontwerpen aan Nederland, 2001–2004»: Nederlands Architectuurinstituut, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Architectuur Lokaal, Berlage Instituut, Europan. Op deze wijze zijn door VROM op uiteenlopende wijze activiteiten gestimuleerd en gefaciliteerd met het doel architectonische en ruimtelijke kwaliteit op alle schaalniveaus te versterken, waaronder de subsidieregelingen Architectuur en Belvedere, ondersteuning van lokale architectuurcentra, ontwerponderzoek, stimulering opdrachtgeverschap, archivering architectencollecties, afstemming opleiding en praktijk, ontwikkeling, ontsluiting en uitwisseling van kennis, debat en tentoonstellingen voor zowel de vakwereld als een breed publiek, internationale uitwisseling. Een andere wijze waarop dit doel is gerealiseerd, is middels activiteiten zoals de ondersteuning en communicatie betreffende de tien Grote Projecten, welstandbeleid gemeenten, de Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap, uitvoering van de Wet op de Architectentitel in samenhang met het programma Het Experiment (aanvulling op de reguliere opleiding voor architecten), alsmede studies en onderzoeken in het verlengde hiervan.
Uitbrengen Actieprogramma Ruimte en Cultuur
Doel van een nieuwe nota architectuurbeleid is het voortzetten en verder ontwikkelen van dit beleid in een vervolgtraject, dat in onderlinge samenhang een geactualiseerd kader biedt voor wet- en regelgeving, activiteiten en instrumenten gericht op de versterking van architectonische en ruimtelijke kwaliteit. Dit doel is in 2004 nog niet volledig gerealiseerd. Begin 2005 zal het nieuwe beleidskader worden opgeleverd. Enige vertraging is ontstaan door het gezamenlijke initiatief van OC&W en VROM om het vervolgtraject in een breder verband te plaatsen. Hieraan wordt invulling gegeven in het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (ARC) als uitwerking van de Nota Ruimte, waarin naast het architectuurbeleid ook het Belvederebeleid een vervolg krijgt. Deze benadering heeft onmiskenbaar een meerwaarde door een meer samenhangende en integrale aanpak van beide (VROM-) beleidsterreinen, maar heeft ook geleid tot een meer complex traject, zowel inhoudelijk als organisatorisch.
Aanbieden voortgangsrapportage architectuurbeleid aan Tweede Kamer
De rapportage over het architectuurbeleid (Grote Projecten en diverse beleidsmaatregelen) heeft ten doel de Tweede Kamer te informeren over de voortgang en resultaten van het architectuurbeleid. De aanbieding aan de Tweede Kamer zal plaatsvinden in samenhang met het verschijnen van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur begin 2005.
De Rijksprijs voor 2003 wordt tegelijkertijd uitgereikt met de Rijksprijs voor 2004. Dit zal op 23 april 2005 plaatsvinden. Het boek over de Gouden Piramide 2003 is wel uitgekomen en de tv-programma's zijn in 2004 uitgezonden.
Door de ontwikkeling van de Nota Ruimte zijn de accenten anders komen te liggen, waardoor onderzoeken niet altijd zo zijn geformuleerd als in eerste instantie gepland.
Beleidsevaluatieonderzoeken in 2004 | Uitkomst |
Investeringen en proces van samenwerking | Meerjarig onderzoek t/m 2006 |
Monitor Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing | Veel processen lopen. De effecten zijn nu nog niet te zien (langere termijn). |
Monitor Uitvoering verstedelijking VINEX | In kaderwetgebieden en Vinex stadgewesten loopt de realisatie achter op schema. Verwerving van gronden is een probleem |
Transformatie in steden | Niet gerealiseerd ivm gewijzigd beleid |
Centrumvorming | Veel gelegenheid voor regionaal maatwerk en verfijning |
Monitor Deltrametropool | Niet uitgevoerd ivm beleidswijzigingen |
Monitor BIRK | Niet uitgevoerd ivm andere prioriteitstelling |
Monitor KIEV | Idem |
Evaluatie Belvedere | Staat verkeerd in de begroting. Evaluatie Beleverdere is in 2003 uitgevoerd. Volgende evaluatie is in 2005 gepland en loopt mee met de evaluatie Nota Ruimte. |
Bron realisatiegegevens: Interne DGR-administratie
6.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 45 938 | 96 689 | 199 449 | 30 450 | 168 999 |
Uitgaven: | 21 010 | 35 372 | 37 018 | 31 779 | 5 239 |
Programma: | 16 153 | 30 329 | 32 157 | 27 024 | 5 133 |
Verbeteren stedelijke inrichting: | 4 966 | 14 159 | 16 790 | 8 001 | 8 789 |
Investeringsbijdrage overkapping A2 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Investeringsbijdrage Nieuwe Sleutelprojecten | 2 229 | 1 340 | 6 416 | 900 | 5 516 |
Investeringsbijdragen Vijfde Nota uit FES-fonds en organisatiekosten BIRK | 36 | 10 670 | 8 935 | 300 | 8 635 |
Stimuleringsregeling intensief ruimtegebruik | 137 | 191 | 195 | 380 | – 185 |
Stimuleren opzet digitale bestemmingsplannen | 606 | 0 | 0 | ||
Investeringsbijdrage uitvoering verstedelijking | 1 958 | 1 958 | 1 244 | 6 421 | – 5 177 |
Cultuurhistorische identiteit: | 7 292 | 10 923 | 10 581 | 13 493 | – 2 912 |
Belvedere | 0 | 2 722 | – 2 722 | ||
Beheer rijksmonumenten | 7 292 | 10 923 | 10 581 | 10 771 | – 190 |
Architectonische kwaliteit: | 3 267 | 4 597 | 3 973 | 4 433 | – 460 |
Architectuurbeleid | 3 267 | 4 597 | 3 973 | 4 433 | – 460 |
Overig programma: | 628 | 650 | 813 | 1 097 | – 284 |
Overig stedelijk | 146 | 109 | 30 | 70 | – 40 |
Onderzoek RGD | 190 | 255 | 260 | 227 | 33 |
Onderzoek DGR | 273 | 276 | 523 | 620 | – 97 |
Communicatie-instrumenten | 19 | 10 | 0 | 180 | – 180 |
Apparaat: | 4 857 | 5 043 | 4 861 | 4 755 | 106 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 244 | 245 | 240 | 259 | – 19 |
Apparaat DGR | 4 613 | 4 798 | 4 621 | 4 496 | 125 |
Ontvangsten: | 591 | 10 789 | 12 041 | 357 | 11 684 |
* Vastgestelde begroting 2004: artikel 06 inclusief amendement Hofstra en Mastwijk (krst II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 67)
De verhoging van het volume aan verplichtingen wordt voornamelijk veroorzaakt door het aangaan van verplichtingen voor zes grote projecten die worden gedekt uit het Fonds Economische Structuurversterking. Het betreft: NSP Utrecht (€ 54,5 mln), Hart voor Dieren (€ 50 mln), Midden Delfland (€ 2 mln), Enschede Muziekkwartier (€ 14 mln) en Venlo (€ 9 mln), Arnhem Rijnboog (€ 14,5 mln). Daarentegen hebben er ook verlagingen plaatsgevonden zoals de afgesproken overboeking van middelen voor Belvedere aan OC&W (€ 2,3 mln) en LNV (€ 0,4 mln) en de verlaging van Hart voor Dieren van € 1,7 mln (terugboeking aan V&W) en € 4,3 mln (schuif naar 2007).
Uit het Fonds Economische Structuurversterking zijn middelen ontvangen voor de uitgaven aan enkele van bovenstaande projecten te weten: € 6,0 mln voor NSP Den Haag, € 2,9 mln voor Hart voor Dieren, € 2,1 mln voor het project «Vernieuwend Ruimtegebruik» en € 1,0 mln voor Bommelerwaard.
Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau
7.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het beleid is gericht op het voorkomen en terugdringen van geluidoverlast (gezondheidsschade en hinder), van veiligheidsrisico's van industriële activiteiten en van risico's van lucht- en bodemverontreiniging, door het bevorderen van een lokale aanpak. Uitwerking van deze algemene doelstelling vindt plaats in de volgende vier operationele doelstellingen:
7.2.1 Lokale milieukwaliteit en gebiedsgericht beleid;
7.2.2 Uitvoering bodemsanering;
7.2.3 Geluidsreductie;
7.2.4 Waarborgen externe veiligheid.
In algemene zin kan gesteld worden dat het voorkomen en terugdringen van lokale milieuproblemen in 2004 verbeterd is. De voor 2004 geplande prestaties zijn in grote mate gerealiseerd. Het beleid ter voorkoming en terugdringing van veiligheidsrisico's zal in de komende jaren effect op de verhoging van de externe veiligheid hebben.
7.2. Operationele doelstellingen
7.2.1. Lokale milieukwaliteit en gebiedsgericht beleid
De belangrijkste doelstellingen zijn:
• Bevorderen van een hoge leefomgevingskwaliteit;
• Voorkomen van blootstelling aan voor de volksgezondheid slechte luchtkwaliteit en het saneren van situaties waar in het verleden een dergelijke blootstelling is ontstaan;
• Realiseren van geïntegreerde gebiedsgerichte planvorming en uitvoering van ruimtelijke ordening- en milieubeleid.
Zoals in het jaarverslag 2003 al is gesignaleerd, blijkt het in de praktijk moeilijk om de beoogde maatschappelijke effecten te definiëren. Het VROM-beleid op dit terrein wordt gekenmerkt doorfaciliteren en het bieden van handreikingen op het gebied van minimum- en ambitiewaarden, zodat de decentrale overheden invulling kunnen geven aan het beleid. Bij de beleidsprestaties is aangegeven dat de meeste voorgenomen beleidsprestaties gerealiseerd zijn. Op grond hiervan kan in kwalitatieve zin geconcludeerd worden dat daarmee reëel bijgedragen is aan het behalen van de doelstellingen.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Toepassen van MILO in een dertigtal gemeenten | ja | |
Inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit | nee | |
Gereedkomen van reken- en meetvoorschriften luchtkwaliteit | gedeeltelijk | |
EU-luchtkwaliteitsrichtlijn inbrengen in de EU-evaluatie | ja | |
Inwerkingtreding van de Wet Stad en Milieu | datum inwerking | gedeeltelijk |
Toetsing van gemeentelijke MOP's | ja |
Bron realisatiegegevens: DGM-interne administratie
• Inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit
Naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State is besloten dat voorrang wordt gegeven aan het verduidelijken van de intentie van bestaande regelgeving. Op 30 september is hiervoor een circulaire uitgebracht die een nadere interpretatie biedt van het Besluit Luchtkwaliteit. De vertaling van deze circulaire en van de EU-richtlijnen in aanpassing van regelgeving zal in 2005 plaats vinden. De eerste stap hiertoe is het ontwikkelen van een Ministeriële Regeling waarin de EU-richtlijn op het terrein van luchtkwaliteit wordt geïmplementeerd.
• Gereedkomen van meet- en regelvoorschriften luchtkwaliteit
De voorstellen voor de aanpak zijn gereed. In overleg met TNO en het RIVM wordt dit nader ontwikkeld. Oorzaak van vertraging is de complexiteit van de materie. De beleidsprestatie zal in 2005 worden gerealiseerd.
• Inwerkingtreding van de Wet Stad en Milieu
In verband met aanvullende wensen ten aanzien van de wet, onder andere de generieke werking en de uitbreiding van de wet met het landelijk gebied, heeft de totstandkoming van de Wet Stad en Milieu meer tijd gevergd dan oorspronkelijk voorzien. Volgens de bijgestelde planning treedt de Wet nu medio 2005 in werking.
7.2.2. Uitvoeren bodemsanering
De belangrijkste doelstelling van het bodemsaneringsbeleid is de beheersing van de bodemverontreinigings-problematiek per 2030; dit houdt in dat alle op dat moment ernstige bodemverontreiniging die urgent is te saneren, gesaneerd is dan wel onderworpen is aan een beheersregime. Als tussendoel geldt, dat in 2015 de bodemkwaliteit in heel Nederland voldoet aan de voor het feitelijk gebruik gestelde normen.
In 2004 is de 1e fase landsdekkend beeld van aanwezige verontreiniging gereedgekomen en is er inzicht in de totale werkvoorraad. Met de kennis van de omvang van de bodemverontreinigingsproblematiek is het voor het bevoegd gezag mogelijk om adequate maatregelen te nemen.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Parlementaire behandeling van de wijziging Wbb | Behandeling Tweede Kamer | ja |
1e fase landsdekkend beeld: omvang werkvoorraad | ja | |
Toekennen 2005–2009 budgetten Wbb en ISV | gedeeltelijk | |
Totstandkoming AMvB Bedrijvenregeling | ja | |
Monitoringsrapportage integrale evaluatie bodemsanering | nee |
Bron realisatiegegevens: DGM interne administratie
• Toekennen 2005–2009 budgetten Wbb en ISV
Indicatieve verdeling van de budgetten is in 2004 vastgesteld. Begin 2005 zal dit leiden tot het daadwerkelijk toekennen, door middel van een beschikking, van deze budgetten aan de budgethouders.
• Monitoringsrapportage integrale evaluatie bodemsanering
In 2004 is besloten om meer onderbouwende gegevens in de evaluatie te betrekken. Deze evaluatie neemt zodoende in kwalitatief opzicht toe. Ook heeft het meer tijd gevergd om het landsdekkend beeld compleet te krijgen. Oplevering van het landsdekkend beeld is in november 2004 geschied. De verwachte datum van realisatie van de integrale evaluatie is hierdoor naar 2005 verschoven.
Voortgang bodemsanering | ||
Voortgang bodemsaneringsoperatie (in aantallen afgeronde projecten | Raming 2004 | Realisatie 2004 |
*Sanering stedelijke gebieden (in het kader van ISV): | ||
–Oriënterende Onderzoeken | 600 | 547 |
–Nadere Onderzoeken | 150 | 130 |
–Saneringen | 40 | 59 |
*Sanering in het landelijk gebied (in het kader van bijdrageregeling Wbb): | ||
–Oriënterende Onderzoeken | 300 | 539 |
–Nadere Onderzoeken | 100 | 88 |
–Saneringen | 40 | 36 |
*Sanering in eigen beheer (voornamelijk bedrijven) + beperkt aantal saneringen waarvan financieringskader onbekend is: | ||
–Oriënterende Onderzoeken | n.v.t. | n.v.t |
–Nadere Onderzoeken | 1 000 | 1 357 |
–Saneringen | 800 | 1 123 |
Bron: RIVM
Er is sprake van een andere verdeling van de oriënterende onderzoeken over het ISV- en Wbb-kader dan oorspronkelijk geraamd. Het totaal aantal gerealiseerde oriënterende onderzoeken vanuit rijksfinancierings-kader (ISV + Wbb) is boven de raming uitgekomen (realisatie: 1086 versus raming van 900).
Het streven is dat in 2030 in alle gebieden (stedelijk en landelijk) een goede akoestische kwaliteit heerst en dat in 2010 reeds een forse verbetering in het stedelijk gebied is gerealiseerd.
In 2004 is voortgang geboekt in het terugdringen van verkeerslawaai. Voorts is gewerkt aan verdere implementatie van regelgeving op het terrein van geluid in brede zin.
Beoogde prestatie 2004 | Realisatie 2004 |
Implementeren EU-richtlijn Omgevingslawaai | ja |
AMvB EU-richtlijn Omgevingslawaai | ja |
Handreiking EU-richtlijn | ja |
MR agglomeraties en infrastructuur EU-richtlijn | ja |
Wijziging Wet geluidhinder (MIG, fase 1) | ja |
AMvB nav. wetsvoorstel tot wijziging Wet geluidhinder (Wgh) | ja |
Handreiking nav. Wetsvoorstel wijziging Wgh | nee |
MR-conversie huidige geluidmaat naar Lden | gedeeltelijk |
Aansturing uitv. sanering geluidhindersituaties | ja |
Bron realisatiegegevens: DGM interne administratie
• Handreiking n.a.v. wetsvoorstel tot wijziging Wet geluidhinder
Op basis van nieuwe inzichten is besloten geen handreiking te maken. In plaats hiervan worden vijf brochures over de wijziging Wet geluidhinder gepubliceerd.
• MR-conversie huidige geluidmaat naar Lden
Omzetting vergt meer tijd dan voorzien. De gewijzigde wet en de bestaande regelingen blijken toereikend instrumentarium te bieden voor omschakeling naar Lden geluidmaat. Zodoende is het niet nodig om een nieuwe Ministeriële Regeling op te stellen.
Verkeersmaatregelen | Afscherming weg | Gevelmaatregelen geluidbelasting >70dB(A) | Afscherming Rail | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Prognose 2004 | x € 1 000 | Aantal woningen | x € 1 000 | Aantal woningen | x € 1 000 | Aantal woningen | x € 1 000 | Aantal woningen |
Eind 2004 Totaal | 11 452 | 6 256 | 46 960 | 8 478 | 4 993 | 310 | 40 539 | 5 041 |
Projecten gereed in 2004 | 3 024 | 1 360 | 32 860 | 3 975 | 915 | 58 | 5 886 | 505 |
Nieuwe projecten 2004 | 3 600 | 1 324 | 8 500 | 963 | 1 350 | 321 | 11 764 | 2 413 |
Realisatie 2004 | ||||||||
Eind 2004 Totaal | 12 245 | 6 557 | 68 288 | 9 759 | 4 760 | 349 | 65 860 | 7 640 |
Projecten gereed in 2004 | 2 414 | 874 | 8 999 | 1 481 | 244 | 14 | 1 162 | 30 |
Nieuwe projecten 2004 | 233 | 305 | 19 622 | 957 | 1 100 | 238 | 4 650 | 1 577 |
Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai dd. 24-01-2005
Het aantal gereedmeldingen van projecten is achtergebleven bij de prognose. Dit wordt enerzijds veroorzaakt doordat één groot project eerder gereedgemeld is dan voorzien (2003 in plaats van 2004) en anderzijds doordat bij andere grote projecten de gereedmelding net over de jaargrens naar 2005 is geschoven. Deze incidentele afwijkingen hebben geen invloed op de realisatie van de meerjarenraming.
7.2.4.Waarborgen externe veiligheid
Het beleid richt zich op de veiligheid met betrekking tot zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en met betrekking tot het gebruik van luchthavens. Er zijn drie hoofddoelstellingen:
– het realiseren van een consistent en acceptabel beleidsbouwwerk;
– het oplossen van niet-aanvaardbare situaties (saneren van knelpunten);
– het zorgen voor de noodzakelijke voorwaarden voor de uitvoering van het beleid.
Over de mate waarin het doel voor externe veiligheid is bereikt, wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer gerapporteerd (recent: 4e voortgangsrapportage EV2004.082038, d.d. 7 september 2004).
In 2004 is de opslag van professioneel vuurwerk in de bebouwde omgeving volledig beëindigd. De opslag van consumentenvuurwerk vindt uitsluitend nog onder strenge voorschriften plaats.
De LPG-sanering is voor urgente gevallen gestart: de eerste beëindiging van verkoop is gerealiseerd.
De subsidies in het kader van de programmafinanciering zijn verstrekt, hiermee zijn provincies en gemeenten in staat gesteld om de uitvoering van het veiligheidsbeleid een impuls te geven.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Versterken van de relatie met burger en bedrijfsleven dmv gestructureerde dialoog | n.v.t. | gedeeltelijk 1) |
Implementatie resultaten ketenstudies voor LPG, chloor en ammoniak | n.v.t. | gedeeltelijk 2) |
Analyse van ontwikkelingen mbt vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor | n.v.t. | gedeeltelijk 3) |
Opstellen van maatregelen om knelpunten bij emplacementen weg te nemen (project PAGE) | n.v.t. | gedeeltelijk 4) |
Vaststellen/implementatie programma ter verbetering uitvoeringsorganisaties externe veiligheid | n.v.t. | gedeeltelijk 5) |
Bron realisatiegegevens: n.v.t.
1) Dit is toegelicht in de 4e voortgangsrapportage. Het ministerie van BZK is in de loop van 2004 trekker van dit project geworden en primair verantwoordelijk voor de voortgang.
2) Een gelijktijdige verzending naar de Tweede Kamer van de eindresultaten Ketenstudies en het kabinetsstandpunt wordt voorbereid (MR 22 december 2004). Naar verwachting zal dit in de eerste helft van 2005 plaatsvinden.
3) Een deel van deze analyse wordt gerapporteerd in het kader van de ketenstudies. Voor het overige is het ministerie van V&W trekker van dit project geworden, ter voorbereiding op de in 2005 te verschijnen Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
4) Het uitvoeringsprogramma PAGE wordt uitgevoerd door V&W en VROM; het programma loopt tot 2010. In de 4e voortgangsrapportage is gemeld, dat vrijwel alle knelpunten zijn opgelost.
5) Na overleg met IPO/VNG is in september besloten extern onderzoek te laten doen ter voorbereiding van het programma. Dit onderzoek omvat drie fasen: 1 – structurele financiering; 2 – structuur uitvoering; 3 – wat is een adequaat niveau en wat kost dat? Het rapport over de eerste fase is in maart 2005 beschikbaar.
Beleidsevaluatieonderzoeken | Uitkomst | Advies | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
Eindevaluatie Stad en Milieu | Regeling is een goed instrument. | Tref een generieke regeling. | Evaluatie in april TK aangeboden. November regeringsstandpunt + generieke wettelijke regeling aan TK aangeboden. |
Monitoringsrapportage bodemsanering | Registratie is verbeterd.Veel inspanning gericht op landsdekkend beeld.Huidige tempo van onderzoek en sanering is onvoldoende om in 2030 doelstelling te halen. | Scherper aangeven verantwoordelijkheden van bij sanering betrokken partijen. Hierdoor kan bereikt worden dat doelstelling in 2030 bereikt wordt. | Rapport aan TK aangeboden. Behandeld tijdens AO Bodem van november 2004 |
Integrale evaluatie bodemsanering | Maart 2005 | Meer kwalitatieve gegevens in evaluatie betrokken. Oplevering vindt later plaats. | Bevindingen uit integrale evaluatie worden, voorzien van kabinets-standpunt, aan TK voorgelegd. |
Evaluatie EU-bronbeleid (alle bronnen) | Rapport Kopp (Lärm kantoor Hamburg): nader onderzoek nodig. | Later; na nader onderzoek. | Wordt in 2005 afgerond. |
Evaluatie EU-richtlijn bandenlawaai | Nader onderzoek nodig naar relatie grip en lawaai. | Later; na nader onderzoek. | Wordt in 2005 afgerond. |
Tussenevaluatie «Uitwerken kabinetsstandpunt groepsrisico's»* | In de 3e rapportage aan de Kamer over de voortgang van het EV-beleid (01/09/2003) is voor de verdere ontwikkeling van het groepsrisico-beleid een drie stappen benadering gepresenteerd. Daarvoor heeft het Kabinet 2 jaar uitgetrokken. Een deel van de ontwikkeling van die stappen-benadering heeft plaatsgevonden via de AMvB Inrichtingen, waarbij een handleiding voor het omgaan met groepsrisico's is opgeleverd. |
* toelichting:
In een interne evaluatie is een stand van zaken opgesteld en de handreiking Groepsrisico's vormt de eerste weerslag van de nieuwe werkwijze bij het beoordelen van groepsrisico's.
7.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 375 324 | 96 949 | 143 414 | 249 491 | – 106 077 |
waarvan garantieverplichtingen | 331 | ||||
Uitgaven: | 280 931 | 237 317 | 267 099 | 188 409 | 78 690 |
Programma: | 272 249 | 227 352 | 256 970 | 180 122 | 76 848 |
Lokale milieukwaliteit: | 13 604 | 3 843 | 5 891 | 18 186 | – 12 295 |
Subsidies gebiedsgericht milieubeleid | 12 771 | 2 321 | 1 303 | 17 210 | – 15 907 |
Overige instrumenten lokale milieukwaliteit | 833 | 1 522 | 4 588 | 976 | 3 612 |
Uitvoering bodemsanering: | 146 647 | 159 170 | 165 527 | 111 339 | 54 188 |
Subsidies bodemsanering | 133 463 | 140 633 | 141 043 | 108 615 | 32 428 |
Bodemsanering VINEX | 9 496 | 14 511 | 16 568 | 16 568 | |
Overige instrumenten bodemsanering | 3 688 | 4 026 | 7 916 | 2 724 | 5 192 |
Geluidreductie: | 74 544 | 49 027 | 29 892 | 42 746 | – 12 854 |
Subsidies geluidreductie railverkeer | 5 541 | 5 530 | 4 747 | 3 256 | 1 491 |
Subsidies geluidreductie wegverkeer | 65 046 | 36 316 | 22 441 | 38 421 | – 15 980 |
Subsidies geluidreductie industrie | 3 605 | 0 | 0 | ||
Overige instrumenten geluidreductie | 3 957 | 3 576 | 2 704 | 1 069 | 1 635 |
Subsidies geluidreductie | 0 | ||||
Waarborgen externe veiligheid: | 33 662 | 4 780 | 45 690 | 5 126 | 40 564 |
Instrumenten waarborgen externe veiligheid | 33 662 | 4 780 | 45 690 | 5 126 | 40 564 |
Overig programma: | 3 792 | 10 532 | 9 970 | 2 725 | 7 245 |
Overige instrumenten DGM | 838 | 6 546 | 6 873 | 2 427 | 4 446 |
Onderzoek DGM | 2 953 | 3 986 | 3 097 | 173 | 2 924 |
Communicatie-instrumenten | 1 | 0 | 125 | – 125 | |
Nader aan te wijzen | 0 | ||||
Apparaat: | 8 682 | 9 965 | 10 129 | 8 287 | 1 842 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 796 | 780 | 838 | – 58 | |
Apparaat DGM | 8 682 | 8 974 | 8 339 | 7 449 | 890 |
Adviesraad gevaarlijke stoffen | 195 | 1 010 | 1 010 | ||
Ontvangsten: | 29 308 | 48 310 | 52 790 | 0 | 52 790 |
Subsidies gebiedsgericht milieubeleid
Het budget voor de subsidieregeling gebiedsgericht milieubeleid is gedeeltelijk overgeheveld naar het ministerie van LNV voor uitvoering van het gebiedsgericht milieubeleid. Daarnaast is een gedeelte van dit budget overgeheveld naar artikel 10 van de VROM-begroting waar het onderdeel gaat uitmaken van de bredere regeling Investeringsbudget Landelijk Gebied.
Overige instrumenten lokale milieukwaliteit
De belangrijkste verklaring voor de aanpassing van dit budget is de bij eerste suppletore begrotingswet 2004 doorgevoerde verhoging (+ € 3,9 mln) voor de uitvoeringskosten Modernisering Instrumentarium Geluid (MIG).
Tegenover de hogere uitgaven bij subsidies bodemsanering staan hogere ontvangsten in verband met ontvangsten uit restituties en in verband met kostenverhaalzaken. Daarnaast zijn de subsidiebudgetten bodemsanering verhoogd, ten laste van de subsidies geluidsreductie (overheveling binnen artikel 7) en ten laste van artikel 10. Deze uitgavenverhoging is noodzakelijk om de uitfinanciering van het meerjarenprogamma bodemsanering 2002–2004 mogelijk te maken.
Overige instrumenten bodemsanering
De hogere uitgaven worden veroorzaakt doordat de uitvoeringskosten die gemoeid zijn met het realiseren van de bodemsaneringen, hoger zijn dan oorspronkelijk in de begroting 2004 voorzien. Dit wordt veroorzaakt door de extra activiteiten die nodig zijn geweest voor het opleveren van het landsdekkend beeld van nog aanwezige bodemverontreiniging, inclusief waterbodems en asbestproblematiek.
Subsidies geluidsreductie wegverkeer
De lagere uitgaven worden door verschillende oorzaken verklaard.
Er heeft een vertraging in de uitfinanciering plaatsgevonden van ca € 1,4 mln. Deze betaling vindt nu in 2005 plaats. De subsidie-uitgaven voor geluidsreductie spoorweglawaai zijn € 1,5 mln hoger uitgevallen. Hiervoor vindt compensatie plaats ten laste van het subsidiebudget geluidsreductie wegverkeer. Voor het overige worden de mindere uitgaven veroorzaakt door extra uitvoeringskosten, in het bijzonder de uitvoeringskosten voor de Modernisering Instrumentarium Geluid (MIG), die op een ander instrument worden verantwoord. Tenslotte is een oorzaak gelegen in de op dit instrument geboden compensatie om het meerjarenprogramma bodemsanering 2002–2004 te realiseren
De Europese Commissie is akkoord gegaan met de voorgenomen bijdrage aan AKZO ter beperking van het chloortransport per spoor. In totaal wordt ca € 64 mln bijgedragen. Eerder is al circa € 32 mln betaald. Vanuit het instrument Externe veiligheid is € 7,2 mln bijgedragen. Vanuit het FES is de resterende € 25 mln betaald.
Uit de aanvullende post bij Financiën is € 17 mln toegevoegd ten behoeve van de sanering van de vuurwerkbranche. Voor de sanering van vuurwerkbedrijven was € 7,5 mln minder benodigd dan verwacht. Dit bedrag is bij tweede suppletoire begroting afgeboekt.
* Programmafinanciering Externe Veiligheid
Uit de aanvullende post bij Financiën is € 7 mln toegevoegd ten behoeve van het externe veiligheidsbeleid bij provincies en gemeenten. Hiervan is € 5,5 mln uitgekeerd.
Uit de aanvullende post is € 3,5 mln toegevoegd aan de EV-begroting ten behoeve van de LPG-saneringsoperatie. De saneringsoperatie is evenwel achtergebleven bij de verwachtingen, zodat € 3 mln niet in 2004 is uitgegeven.
Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden
8.1. Algemene beleidsdoelstelling
De Minister van VROM streeft naar een vitaal landelijk gebied. Het ruimtelijk beleid richt zich enerzijds op bescherming en zo nodig herstel van waardevolle gebieden met bijzondere landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische en/of ecologische kwaliteiten. Anderzijds richt het ruimtelijk beleid voor het landelijk gebied zich op het verder ontwikkelen van deze waarden in relatie met ruimteclaims en/of gewenste functieveranderingen ten behoeve van wonen, werken en nieuwe infrastructurele werken in het buitengebied en op oplossingen voor de water- en milieuproblematiek. De landbouw blijft de belangrijkste sociaal economische en landschappelijke drager van het buitengebied. Transitie van de landbouw – mede ingegeven door EU-landbouwbeleid en milieubeleid – is noodzakelijk om deze functies voor het buitengebied te behouden.
De Minister van VROM streeft ernaar om bij functieveranderings- en inrichtingsvraagstukken de zogenaamde lagenbenadering als ordenend principe te hanteren, waarbij het water een steeds belangrijker sturende rol op de ordening van ruimtelijke functies zal vervullen.
Dit beleid wordt uitgewerkt in de volgende operationele doelstelling:
8.2.1. Bescherming en ontwikkeling van het landelijk gebied.
Via toetsing van ruimtelijke plannen (door VROM-Inspectie en DG Ruimte) op basis van de formele PKB's deel 3 Vijfde Nota RO en Structuurschema Groene Ruimte 1 is bijgedragen aan het realiseren van deze algemene doelstelling. In 2004 zijn de nodige processtappen gezet die bijdragen aan de implementatie van dit beleid. Het doelbereik zal na de vaststelling van de Nota Ruimte gemonitord en geëvalueerd worden.
8.2. Operationele doelstelling
8.2.1. Bescherming en ontwikkeling van het landelijk gebied
Door de toenemende «verstening» neemt de waarde van een groen danwel open buitengebied met agrarische cultuurlandschappen, watergebieden, natuur- en recreatiegebieden aan belang toe. Het ruimtelijk beleid is gericht op het zoveel mogelijk in stand houden en zo mogelijk herstellen van deze waarden. Dit wordt bereikt door het samen met LNV opstellen van beleidskaders, het zorgen voor doorwerking in het beleid van andere overheden en het zo nodig beschikbaar stellen van instrumenten voor uitvoering van het beleid.
De beleidskaders zijn gericht op bescherming van waardevolle landschappen en natuur- en recreatiegebieden, bundeling van de verstedelijking, de glastuinbouw en intensieve veehouderij, het vrijwaren van het buitengebied van functies die niet aan het buitengebied zijn verbonden en zo mogelijk komen tot vergroening door sanering (en vervolgens concentratie) van verspreid liggende kassen en (vrijkomende) bebouwing. Ook middels de ruimte voor ruimte benadering, wordt bijgedragen aan de bescherming en ontwikkeling van het buitengebied. Deze beleidskaders zijn geactualiseerd in de Nota Ruimte.
De beoogde prestaties zijn voor een deel gerealiseerd. Op basis hiervan kan in kwalitatieve zin geconcludeerd worden dat daarmee reëel is bijgedragen aan het realiseren van de operationele doelstelling. Doordat de parlementaire besluitvorming van de Nota Ruimte in 2004 niet is afgerond, is de implementatie van het beleid nog niet in alle Nationale Landschappen van start gegaan. De beoogde prestatie voor de PKB Ruimte voor Rivier is niet gehaald, waardoor de vaststelling van de PKB Ruimte voor de Rivier is opgeschoven naar maart 2005. Wat betreft de schadeclaims Ruimte voor de Rivier zijn alle ingediende verzoeken om schadevergoeding in behandeling genomen en gedeeltelijk afgehandeld. Tevens is een aanvang gemaakt met de evaluatie van de schaderegeling. Als gevolg van een koppeling van deze evaluatie aan de evaluatie van de (schadeveroorzakende) beleidslijn is de evaluatie nog niet afgerond.
8.2.1.1 Nationale landschappen
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Nationale landschappen | |
•Stimuleren van provincies voor het opstellen van ontwikkelingsprogramma's voor de nationale landschappen | Nee |
•Start opstellen geactualiseerd ontwikkelingsprogramma Groene Hart | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Nederland kent een aantal gebieden met een kenmerkende landschappelijke identiteit die op de schaal van de ruimtelijke hoofdstructuur waardevol zijn vanwege hun open, relatief niet verstedelijkt karakter en/of bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Het Rijk wil de waarden van deze Nationale Landschappen behouden en waar nodig verder ontwikkelen.
In een aantal Nationale Landschappen, met name voor welke al langer een organisatorisch verband bestaat, bestonden al (aanzetten tot) ontwikkelings- en of uitvoeringsprogramma's.
In een aantal Nationale Landschappen wordt al geruime tijd gewerkt aan de integrale uitvoeringsprogramma's. VROM heeft € 15 mln vrijgemaakt in het BIRK-budget om uitvoeringsprojecten, gericht op versterken van de identiteit te mede-financieren. Momenteel wordt een monitoringsysteem opgezet door het Rijk. Dit systeem zal mede gebruik maken van het Meetnet Kleine Landschapselementen. Het moet in de komende jaren het inzicht verschaffen op basis waarvan evaluatieve uitspraken over de doelbereiking inzake Nationale Landschappen kunnen worden gedaan.
8.2.1.2. Bufferzone beleid en beleid voor regionale parken
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Bufferzone beleid en beleid voor regionale parken | |
•Aankoop van gronden in de Bufferzones | Ja |
Bron realisatiegegevens: DLG ministerie van LNV
Om aan de vraag naar groen en recreatieruimte tegemoet te komen is aangegeven dat in deze stedelijke gebieden voldoende recreatief groen moet worden gerealiseerd en dat de open ruimten tussen de steden moet worden gehandhaafd. Het overleg met LNV over het ambitieniveau van het Rijk vindt ook in dat kader plaats.
In de bufferzones met een rijkstaakstelling voor het verwerven van grond zijn in 2004 gronden aangekocht. Het bufferzonebeleid is in 2004 gehandhaafd. Budgettair gesproken is er voor de aankoop van gronden in 2004 sprake van een lichte onderuitgeputting. De planning om het restant aan te kopen hectares in 2011 gerealiseerd te hebben kan nog steeds gehandhaafd blijven.
8.2.1.3. Reconstructie van zandgebieden
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Reconstructie van zandgebieden | |
•Vaststelling van de rijksinzet bij de reconstructie van de zandgebieden | Ja |
•Bevorderen doorwerking rijksbeleid inzake reconstructie van de zandgebieden in plannen van lagere overheden | Nee |
•Beoordelen van de reconstructieplannen | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Voor de reconstructie van de zandgebieden is de integrale planvorming door de vijf provincies Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Utrecht verwezenlijkt. Daartoe bestaan er open relaties tussen LNV, VROM en genoemde provincies, zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau. Van de twaalf plannen zijn er in 2004 twee vastgesteld en door de ministeries goedgekeurd, alle overige plannen komen rond in de 1e helft van 2005.
Alle betrokkenen zijn zich bewust van de sterke samenhangen van dit beleid met hoofdstukken uit het Milieubeleid, beleid inzake RO en beleid van de EU inzake de landbouw.
De prestatie «Bevorderen doorwerking rijksbeleid inzake reconstructie van de zandgebieden in plannen van lagere overheden» is nog niet gerealiseerd in 2004. Er zijn wel belangrijke stappen gezet die later dan verwacht zullen leiden tot realisatie. Zo is tussen Rijk en lagere overheden overleg opgestart, waarin het Rijk en de lagere overheden in de fase van planvorming en later bij de goedkeuring van de plannen hun beleid op elkaar afstemmen.
Modernisering van de Intensieve Veehouderij plus verplaatsing vanuit plekken, waar deze op gespannen voet staat met de omgeving, komt op gang. Er zijn goede werkafspraken tot stand gekomen tussen provincies, gemeenten en waterschappen. Een evaluatie van de Reconstructie(wet) is aan de Tweede Kamer toegezegd voor 2006.
In de voortgangsbrief van Minister Veerman aan de Tweede Kamer van 5 november 2004 heeft hij, mede namens de Staatssecretaris van VROM, een korte typering en een beoordeling van de RIVM-studie «Schuiven op Zand» opgenomen. Aan de reconstructie is meermalen bekendheid gegeven, onder andere bij de ondertekening van bestuursovereenkomsten in Limburg en Overijssel.
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Glastuinbouw | |
•Toetsen van streek- en bestemmingsplannen op beschikbaarheid van ruimte op de 10 projectlocaties glastuinbouw | Ja |
•Toetsen van regelingen van provincies inzake het verplaatsen van niet perspectief rijk glas | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
In 2004 zijn de herzieningen van de streek- dan wel omgevingsplannen van de provincies Drenthe, Friesland en Noord Holland beoordeeld op het onderdeel van de nationale projectlocaties glastuinbouw. Er zijn in 2004 geen regelingen voor het saneren van glas opgesteld die door het Rijk getoetst konden worden.
In de provincies Drenthe, Friesland en Noord Holland zal voldoende ruimte voor de geconcentreerde glastuinbouwontwikkeling worden geboden. In 2004 zijn de evaluatieactiviteiten gestart van het beleid van de nationale projectlocaties. Deze evaluatie zal zich richten op het aantal de omvang en de ligging van deze locaties in relatie tot de herstructureringsbehoefte en ook de regionale behoefte. Met LNV zijn voorbereidingen getroffen om deze evaluatie in 2005 van start te kunnen laten gaan.
8.2.1.5. PKB Rivierengebied/Maas/Noodoverloopgebieden
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
PKB Rivierengebeid/Maas/Noodoverloopgebieden | |
•Afronden PKB deel 1 Ruimte voor de Rivier + opstellen ruimtelijk kader | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
De PKB Ruimte voor de Rivier heeft de volgende doelstellingen: verhogen van de veiligheid tegen hoogwater en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De uitvoering van deze PKB dient uiterlijk 2015 zijn beslag te hebben. VROM gaat daarvoor een kader ontwikkelen om de doelstelling «verbetering van de ruimtelijke kwaliteit» voor de Rijn en haar zijtakken te operationaliseren en daarmee stuurbaar en toetsbaar te maken. De vaststelling van de PKB Ruimte voor de Rivier is opgeschoven naar maart 2005. Hierin zal tevens zijn aangeduid welke gebieden ruimtelijk worden gereserveerd teneinde op de lange termijn maatregelen gericht op het scheppen van ruimte voor water mogelijk te maken. Er wordt geen (apart) ruimtelijk kader opgesteld. Hierin is voorzien bij de PKB. De limitatieve lijst met locaties in het winterbed van de rivier, waar geëxperimenteerd kan worden met vormen van aangepast bouwen, is eveneens opgeschoven naar maart 2005.
8.2.1.6. Schadeclaims Ruimte voor Rivier
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Schadeclaims Ruimte voor Rivier | |
•Behandeling schadeclaims in het kader van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier | Ja |
•Evaluatie schadeclaims in het kader van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Sinds de instelling van de schadecommissie in 1999 zijn er in totaal circa 20 schadeclaims in behandeling genomen, waarvan er in 2004 4 zijn afgehandeld en 8 nog in behandeling zijn. In 2004 heeft DGR in één geval een schadevergoeding toegekend van circa € 200 000,–.
In 2004 is een aanvang gemaakt met de evaluatie van de Beleidslijn «Ruimte voor de Rivier», waarbij tevens de schaderegeling en afhandeling wordt geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie zullen in de eerste helft van 2005 bekend worden, waarna over eventuele vervolgactiviteiten zal worden beslist. Rekening houdend met deze evaluatie en de vaststelling van eventuele vervolgactiviteiten is het instellingsbesluit van de schadecommissie met ruim een jaar verlengd.
Door de ontwikkeling van de Nota Ruimte zijn de accenten anders komen te liggen, waardoor onderzoeken niet altijd zo zijn geformuleerd als in eerste instantie gepland.
Beleidsevaluatieonderzoeken in 2004 | Uitkomst |
MER en MKBA ruimte voor de rivier | nog niet afgerond. |
Ruimte voor ruimte regeling | nog niet afgerond. |
Draagvlakonderzoek Nationale Landschappen | nog niet afgerond. |
Evaluatie Schadeclaims Ruimte voor de Rivier | nog niet afgerond. |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
8.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 14 830 | 14 606 | 8 715 | 9 927 | – 1 212 |
Uitgaven: | 17 405 | 15 784 | 9 558 | 11 021 | – 1 463 |
Programma: | 16 141 | 14 371 | 7 420 | 9 655 | – 2 235 |
Bescherming en ontwikkeling landelijk gebied: | 16 141 | 14 371 | 7 420 | 9 655 | – 2 235 |
Aankoop bufferzones | 10 930 | 9 136 | 5 800 | 7 463 | – 1 663 |
Ontwikkeling Waddengebied | 91 | 0 | 0 | ||
Overige instrumenten landelijk gebied | 14 | 837 | 700 | 684 | 16 |
Ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied | 3 970 | 2 371 | 704 | 1 050 | – 346 |
Beleidslijn Ruimte voor de rivier | 863 | 1 646 | 89 | 68 | 21 |
Investeringsbijdragen Vijfde Nota uit FES-fonds | 0 | 0 | |||
Onderzoek DGR | 273 | 330 | 104 | 160 | – 56 |
Communicatie-instrumenten | 51 | 23 | 230 | – 207 | |
Overig programma: | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Nader aan te wijzen | 0 | ||||
Apparaat: | 1 264 | 1 413 | 2 138 | 1 366 | 772 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 125 | 125 | 123 | 129 | – 6 |
Apparaat DGR | 1 139 | 1 288 | 2 015 | 1 237 | 778 |
Ontvangsten: | 1 472 | 3 062 | 0 | 0 | 0 |
Het Bufferzone beleid wordt uitgevoerd in samenwerking met DLG van LNV. Omdat in 2004 minder hectaren grond zijn aangekocht dan was geprognosticeerd is € 1,7 miljoen minder verrekend met LNV.
Momenteel wordt overleg gevoerd met LNV over de verdeling en planning van de nog te verwerven gronden. In de eerste helft van 2005 wordt hierover uitsluitsel verwacht.
Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband
VROM stelt zich tot doel de ruimtelijke kwaliteit van Nederland in een Europese context in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Het gaat daarbij om de specifieke ruimtelijke kwaliteit in en om Nederland, de Noordzee en de Waddenzee. Om dit te bereiken wordt langs twee sporen afstemming nagestreefd tussen het Nederlandse ruimtelijke beleid en dat in het buitenland, inclusief het «Brusselse» (EU) beleid.
Het eerste spoor («van binnen naar buiten») omvat al die activiteiten die er op gericht zijn dat het nationale beleid zo veel mogelijk conform eigen beleidsdoelstellingen gevoerd kan worden zonder «spanningen» aan de grenzen als gevolg van «ander» beleid aan de andere kant van de grens. Hiertoe worden gezamenlijke beleidsagenda's en uitvoeringsprogramma's opgesteld met de omliggende (federale) regio's en de omliggende landen van Noordwest Europa.
Het tweede spoor («van buiten naar binnen») omvat die activiteiten die bewerkstelligen dat nieuw te ontwikkelen of te herzien Europees beleid dat een impact heeft op de ruimtelijke inrichting van Nederland zo veel mogelijk bijdraagt aan de uitvoering van het ruimtelijk beleid in Nederland.
Nederland participeert in drie Interreg programma's, te weten: Interreg IIIB North West Europe, Interreg IIIB North Sea en Interreg IIIC Westzone.
Dit beleid wordt uitgewerkt in de volgende operationele doelstellingen:
9.2.1. Internationale afstemming ruimtelijke inrichting;
9.2.2. Efficiënte en concurrerende ruimtelijke inrichting mainports;
9.2.3. Impact van het Europees beleid op nationale ruimtelijke kwaliteit.
Door middel van bestaande overleg- en financiële kaders is ook in 2004 samengewerkt met de buurregio's en -landen, en andere EU-partners gericht op het versterken van ruimtelijke structuurelementen. De beoogde concretiseringslag door het entameren van meer specifieke beleidsafstemmingsactiviteiten is in 2004 nader ingevuld door werkzaamheden die verband houden met de Nota Ruimte.
9.2. Operationele doelstellingen
9.2.1. Internationale afstemming ruimtelijke inrichting (van binnen naar buiten)
Het ruimtelijk beleid in Nederland kent een aantal beleidsthema's waarvoor internationale afstemming van cruciaal belang is voor een succesvolle uitvoering. Hierbij kan een tweedeling worden gemaakt tussen thema's waarvoor het Rijk een primaire verantwoordelijkheid wil nemen en thema's waarvoor het Rijk de eerstverantwoordelijkheid in eerste instantie aan andere overheden toekent (stimuleringsprogramma).
Tot de eerste categorie behoren:
• Behoud van grensoverschrijdende open ruimten (9.2.1.1);
• Opstellen van transnationale stroomgebiedbeheersplannen met onder meer als doelstelling het verminderen van het risico van overstromen grote rivieren (9.2.1.2);
• Transnationale visie ten behoeve van een effectief ruimtegebruik van de Noordzee (9.2.1.3);
• Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee (9.2.1.4);
• De thema's van het stimuleringsprogramma staan nader uitgewerkt onder 9.2.1.5.
De beoogde prestaties zijn voor een deel gerealiseerd. Op basis hiervan kan in kwalitatieve zin geconcludeerd worden dat daarmee reëel is bijdragen aan het realiseren en van deze operationele doelstelling. Doordat de parlementaire besluitvorming van de Nota Ruimte in 2004 niet tot afronding is gebracht, zijn de beoogde prestaties van behoud van grensoverschrijdende ruimten niet gerealiseerd. De financiële en bestuurlijke instrumenten zijn verder in 2004 goed ingezet. Vooral het financiële instrument Interreg is goed ingezet om grensoverstijgende projecten te entameren. In hoeverre deze projecten bijdragen aan het bereiken van dit doel kan pas op basis van hun resultaten over 2–3 jaar worden bepaald. Hetzelfde geldt voor het ESPON-programma.
9.2.1.1. Behoud van grensoverschrijdende open ruimten
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Behoud van grensoverschrijdende open ruimten | |
•Vastleggen afspraken in het kader van het Benelux-Middengebied | Nee |
•Verkenning gezamenlijk beleid met Nedersaksen | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Als gevolg van het uitstel van de Tweede Kamer-behandeling van de Nota Ruimte ontbrak de basis voor de minister om het toegezegde initiatief te nemen om met haar counterparts in Duitsland en België tot overeenstemming te komen over concrete grensoverschrijdende programma's en acties.
9.2.1.2. Opstellen van transnationale stroomgebiedbeheersplannen
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Opstellen van transnationale stroomgebiedbeheersplannen | |
•Opzet stroomgebiedbeheerplan voor de Rijn | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Het doel is een internationale, integrale, gebiedsgerichte aanpak door het opstellen van stroomgebiedplannen voor Rijn, Maas, Schelde en Eems met het oog op het verminderen van de overstromingsrisico's in deze gebieden. Tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland heeft de Milieuraad ingestemd met het voornemen van de Europese Commissie (EC) om te komen tot een Europese aanpak ter bescherming tegen hoogwater en heeft aan de EC gevraagd medio 2005 met een plan van aanpak te komen. Hierbij is een transnationale aanpak per stroomgebied het kader waarbij reeds op korte termijn door de lidstaten risicokaarten per stroomgebied zullen worden opgesteld. Het Nederlands EU-voorzitterschap heeft bij dit initiatief een belangrijke rol gespeeld, met als resultaat een politiek gedragen brede Europese aanpak. Daarnaast is in het kader van de programma's veel aandacht voor projecten gericht op waterkwaliteit en -kwantiteit.
9.2.1.3. Opstellen transnationale visie ten behoeve van effectief ruimtegebruik van de Noordzee
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Opstellen van transnationale visie tbv effectief ruimtegebruik van de Noordzee | |
•Goedkeuring Interregproject voor transnationale visie op de Noordzee | Gedeeltelijk |
•Samenstellen van de transnationale Noordzee atlas | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Zowel in nationaal kader (Interdepartementaal Directeurenoverleg Noordzee) als in internationaal kader (OSPAR project Spatial Planning in the North Sea) bleek onvoldoende draagvlak om een transnationale ruimtelijke visie voor de Noordzee te maken. Het ambitieniveau is daardoor teruggebracht. In het OSPAR-project werd geconcludeerd, dat ruimtelijke planning een nationale verantwoordelijkheid is en dat OSPAR zich daarom ten hoogste kan richten op het doen van aanbevelingen en het opstellen van richtlijnen opdat met name grensoverschrijdende en cumulatieve effecten op het nationaal niveau voldoende aandacht krijgen.
Meervoudig ruimtegebruik is een aandachtspunt in het Integraal Beheerplan voor de Noordzee 2015 (IBN 2015) dat momenteel wordt uitgewerkt onder leiding van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het door een Duitse initiatiefnemer voorgestelde NORATLAS-interreg project dat onder andere voorzag in een transnationale Noordzeeatlas is niet van de grond gekomen. Nederland had hier in principe aan willen deelnemen. Wel is in oktober 2004 op initiatief van het Interdepartementaal Directeurenoverleg Noordzee een vernieuwde Nederlandse Noordzeeatlas uitgebracht. De gegevens die hiertoe verzameld zijn zouden ingebracht kunnen worden indien een internationaal initiatief wordt opgestart.
9.2.1.4. Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee | |
•Vaststellen PKB Waddenzee | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Doel is het bijdragen aan het realiseren van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee, zoals vastgelegd in de PKB Derde Nota Waddenzee: «de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als (internationaal) natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap». Op 1 april 2004 heeft de Adviesgroep Waddenzeebeleid haar advies «Ruimte voor de Wadden» uitgebracht over het toekomstig Waddenzeebeleid. De kabinetsreactie op dit advies is in november 2004 in de Tweede Kamer behandeld. De uitkomsten van de kamerbehandeling vormen input voor de aanpassing van PKB deel 3 van de Derde Nota Waddenzee, waarmee de beoogde prestatie voor 2004 om een aangepast PKB deel 3 vast te stellen niet is bereikt. Het opstellen van een aangepast deel 3 is mede vertraagd door de vereisten die voortvloeien uit nieuwe inzichten in de toepassing van de Vogel- en Habitatrichtlijn.
9.2.1.5. Stimuleringsprogramma inzake doelmatig gebruik van ruimte
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Stimuleringsprogramma inzake doelmatig gebruik van ruimte | |
•Goedkeuring van 40 a 50 Interreg projecten waarbij een Nederlandse partner is betrokken | Ja |
•Evaluatie van de effectiviteit van de cofinancierings- en projectstimuleringsregeling | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
VROM participeert als nationale autoriteit namens lidstaat Nederland in drie INTERREG programma's: NoordWest-Europa(NWE), Noordzee en IIIC Westzone. Alle programma's hebben dit jaar zoals gepland twee zogenaamde calls gehad waarbij internationale samenwerkingsprojecten zijn ingediend. De Nederlandse deelname hieraan was groot. Voor het IIIC-programma was Nederland voorzitter van de monitoring and steering committee. Hiertoe zijn twee bijeenkomsten binnen Nederland georganiseerd. Ook het zogenaamde MidTerm-Event van 6 en 7 december 2004 heeft in Nederland plaatsgevonden. Voor NWE heeft er ook een MidTerm-Event plaatsgevonden en hoewel de locatie buiten Nederland lag, is Nederland nauw betrokken geweest bij de organisatie van dit evenement.
De staatssecretaris van EZ heeft over de voortgang van de structuurfondsprogramma's gerapporteerd in de structuurfondsenbrief van 10 november 2004 (Krst II, 2004–2005, 27 813, nr. 8).
VROM heeft vanaf de start van de INTERREG-programma's activiteiten ontplooid om zoveel mogelijk kwalitatief goede projecten met Nederlandse partners ingediend en goedgekeurd te krijgen. Het doelmatig gebruik van de ruimte in Noordwest-Europa en het Noordzeegebied en een kwalitatief goede samenwerking tussen de deelnemende lidstaten staat hierbij voorop. Het INTERREG IIIC programma voegt hier nog de additionele waarde van samenwerking met de nieuw toegetreden lidstaten aan toe. Wat het ontwikkelen en indienen van internationale samenwerkingsprojecten betreft zal dit het laatste jaar zijn dat dit nog op deze schaal mogelijk is.
Voor INTERREG IIIC nemen op dit moment 64 Nederlandse partners deel aan projecten die gelokaliseerd zijn door de gehele EU heen (dus niet alleen binnen de IIIC West zone) met een beslag van € 17 mln aan totale budgetten voor deze Nederlandse partners. Bij het NWE-programma is sprake van 62 projecten met Nederlandse deelname. Hiermee heeft Nederland een deelnemingspercentage van 72% binnen het totale programma.
Bij het Noordzee-programma worden 19 projecten door Nederlandse lead partners geleid. Op dit moment werkt VROM actief mee aan het ontwikkelen van een strategische visie binnen het Noordzee-programma.
De Europese programmabudgetten zijn vrijwel uitgeput en bijna al het beschikbare geld is derhalve gealloceerd bij kwalitatief goede projecten.
9.2.1.6. Beleidsondersteunende activiteiten
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Beleidsondersteunende activiteiten | |
•Financiële controle van Interreg projecten | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Deelname aan INTERACT is met de uitbreiding van de EU op een hoger plan gekomen. Het blijkt buitengewoon effectief te zijn om dit instrument te benutten.
De Europese Commissie benadrukt elke keer weer de waarde van INTERACT. Dit jaar zijn er ook diverse samenwerkingsprojecten op dit overkoepelende niveau ingediend en goedgekeurd.
Nederland is trekker van drie projecten die pas recent zijn goedgekeurd, zodat er op dit moment nog geen resultaten te melden zijn.
Op 11 en 12 oktober 2004 heeft VROM met het ESPON-secretariaat in Nijmegen een seminar georganiseerd over de voortgang van het programma. Ook heeft VROM het Monitoring Committee van ESPON voorgezeten. Op het ESPON-seminar hebben zo'n 200 bij ESPON betrokken Europese beleidsmakers en onderzoekers een groot aantal nieuwe ruimtelijke analyses en data besproken die als basis dienen voor de Europese politieke agenda die op 29 november 2004 is aangenomen door de EU-Ministers verantwoordelijk voor ruimtelijk beleid tijdens een informele EU-ministersbijeenkomst over territoriale cohesie. In die agenda staan het gezamenlijk uitdiepen van de ruimtelijke knelpunten en uitdagingen voor de ontwikkeling van de Europese ruimte en de ruimtelijke impact van EU-beleid centraal.
9.2.2. Efficiënte en concurrerende ruimtelijke inpassing mainports
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Efficiënte en concurrerende ruimtelijke inpassing mainports | |
•Toetsen sectorbesluiten mainports | Ja |
•Realiseren van de Nota Regeling kleine luchtvaartvelden | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Het Project Mainport Schiphol ligt op koers. De afronding van het Mainportproject is naar verwachting in 2006.
Voor de regeling van de Regionale en Kleine Luchthavens (RRKL) wordt nog gewerkt aan de aanpassing van de Wet Luchtvaart, waardoor de nota nog niet is afgerond.
Het Luchthavenindelingbesluit functioneert. De ontheffingsprocedure voor bouwplannen die niet in overeenstemming zijn met het LIB loopt goed. De efficiëntie van het systeem vormt onderdeel van de evaluatie Schipholbeleid, waarvoor eind 2004 het plan van aanpak aan de Tweede Kamer is aangeboden. De eindrapportage van deze evaluatie is voorzien voor begin 2006, dat is conform de motie Baarda binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Schipholwet. Onderzoeken in het kader van de evaluatie Schipholbesluiten zijn nog niet opgeleverd. Deze zijn onderdeel van de evaluatierapportage.
9.2.3. Beïnvloeden impact europees beleid op nationale ruimtelijke kwaliteit (van buiten naar binnen)
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Beïnvloeden impact europees beleid op nationale ruimtelijke kwaliteit (van buiten naar binnen) | |
•Voorbereiden van de ministerconferentie over transnationale ruimtelijke vraagstukken | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Op 29 november 2004 heeft Minister Dekker een informele EU-ministersbijeenkomst georganiseerd met als titel «territorial cohesion: exploiting Europe's territorial capital for sustainable economic growth», als onderdeel van een tweedaagse EU-conferentie over territoriale cohesie en stedelijk beleid (30 november 2004, onder voorzitterschap van Minister de Graaf).
Tijdens de conferentie heeft een eerste open discussie tussen de EU-lidstaten plaatsgevonden over de mogelijke invulling van de nieuwe EU-doelstelling van versterking van de Europese territoriale cohesie in de beleidspraktijk. Bovendien hebben de ministers een politieke agenda aangenomen om te komen tot een meer samenhangende benadering van de Europese ruimte. Volgens die politieke agenda zullen de Ministers, in samenwerking met de Commissie, het concept territoriale cohesie nader concretiseren in de komende jaren, met name voor wat betreft invulling van de opvolger van Interreg III: «Europese Ruimtelijke Samenwerking». Dan gaat het met name om het identificeren van transnationale knelpunten van de Europese ruimtelijke (hoofd)structuur.
Door de ontwikkeling van de Nota Ruimte zijn de accenten anders komen te liggen, waardoor onderzoeken niet altijd zo zijn geformuleerd als in eerste instantie gepland.
Beleidsevaluatieonderzoeken in 2004 | Uitkomst | Advies | Communicatietraject Tweede Kamer |
Deelstroomgebiedsvisies | De handhaving van de normen heeft grote ruimtelijke consequenties. | ||
Monitoring Interreg | Per Interreg-programma zijn zg. Midterm-evaluations uitgevoerd. | In de Structuurfondsen rapportages is hierover aan de TK gerapporteerd. | |
Gevolgen EU beleid voor ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland | Gerealiseerd. De indirecte gevolgen van het EU-beleid voor de inrichting van Nederland zijn in toenemende mate inzichtelijk gemaakt. |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
9.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 3 356 | 4 726 | 5 224 | 11 469 | – 6 245 |
Uitgaven: | 4 125 | 3 607 | 4 711 | 7 507 | – 2 796 |
Programma: | 3 116 | 2 797 | 3 188 | 6 595 | – 3 407 |
Internationale afstemming ruimtelijke inrichting: | 2 923 | 2 706 | 2 652 | 5 760 | – 3 108 |
Noordzeegebied (Interreg) | 0 | 0 | |||
Noordwest metropolitan (Interreg) | 34 | 0 | 0 | ||
Hoogwaterprogramma Rijn/Maas (IRMA) | 0 | 0 | |||
Interreg III | 2 889 | 2 537 | 2 465 | 5 666 | – 3 201 |
Ontwikkeling Waddengebied | 169 | 187 | 94 | 93 | |
Concurrerende ruimtelijke inrichting mainports: | 0 | 0 | 18 | 200 | – 182 |
Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) | 0 | 0 | |||
Ontwikkeling nationale luchthaven (ONL) | 18 | 200 | – 182 | ||
Overig programma: | 193 | 91 | 518 | 635 | – 117 |
Overige instrumenten DGR | 183 | 89 | 518 | 620 | – 102 |
Onderzoek DGR | 10 | 0 | 0 | ||
Communicatie-instrumenten | 2 | 0 | 15 | – 15 | |
Nader aan te wijzen | 0 | ||||
Apparaat: | 1 009 | 810 | 1 523 | 912 | 611 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 40 | 40 | 39 | 44 | – 5 |
Apparaat DGR | 969 | 770 | 1 484 | 868 | 616 |
Ontvangsten: | 0 | 0 | 11 | 0 | 11 |
De onderuitputting bij INTERREG III wordt met name veroorzaakt doordat minder begrotingsgefinancierde Nederlandse cofinanciering noodzakelijk is gebleken voor het realiseren van EU-projecten dan aanvankelijk was geraamd en doordat de afwikkeling van de definitieve afrekening van het IRMA-programma nog niet in 2004 is afgerond.
Operationeel doel: Apparaat.
Dit jaar is als gevolg van werkzaamheden ten behoeve van het Europese voorzitterschap extra personele inzet nodig geweest.
Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit
10.1 Algemene beleidsdoelstelling
VROM zorgt ervoor dat de invalshoek «ecologische duurzaamheid» voldoende gewicht krijgt bij de beleidsformulering met betrekking tot een vitaal platteland. Er is sprake van ecologische duurzaamheid als:
• voor alle gewenste functies de vereiste milieukwaliteit is gerealiseerd en functies elkaar niet negatief beïnvloeden;
• de ruimtelijke inrichting zodanig flexibel is, dat kan worden ingespeeld op veranderende omstandigheden (klimaatverandering, zeespiegelrijzing, bodemdaling, e.d.);
• de sleutelvoorraden ruimte, energie, biodiversiteit en zoet water zorgvuldig worden beheerd (onder meer door het duurzaam gebruiken van productieve ecosystemen, het sluiten van kringlopen en het voorkomen van versnippering van natuurgebieden);
• milieuproblemen niet worden afgewenteld in de tijd.
Deze vier aspecten van ecologische duurzaamheid vormen de leidende uitgangspunten voor de uitwerking van de volgende operationele doelen, waarbij het accent ligt op duurzaam gebruik van bodem- en watersystemen:
10.2.1. vitaal platteland: gebiedsgerichte milieukwaliteit;
10.2.2. vitaal platteland: duurzame landbouw;
10.2.3. optimale waterketen;
10.2.4. duurzaam bodembeheer.
In 2004 zijn de eerste stappen gezet in de verduurzaming van het gebruik van het landelijk gebied. Het bereiken van de vereiste ecologische basis voor een duurzaam en vitaal platteland kent een tijdshorizon van decennia. Korte termijn activiteiten waren gericht op het maken van afspraken over doelen en monitoring, het opstellen van gebiedsplannen en reconstructieplannen, een beschrijving van de huidige toestand van stroomgebieden, aanpassing van wet- en regelgeving voor mest, stank en gewasbeschermingsmiddelen, een visie over anders omgaan met regenwater en een workshop Europese bodemstrategie.
10.2. Operationele doelstellingen
10.2.1. Vitaal platteland: gebiedsgerichte milieukwaliteit
Doel is om door een integrale gebiedsgerichte aanpak de voor de gewenste functies vereiste milieukwaliteit in het landelijk gebied te realiseren.
Resultaten in de zin van een gekwantificeerd inzicht in de bereikte milieukwaliteit op het lokale niveau van de toegekende functies, zijn pas op langere termijn te leveren. Daarvoor is het nodig om de bestaande monitor-systemen te verfijnen. Bovendien moeten de kwaliteitsdoelstellingen voor de gewenste functies nog worden geformuleerd op provinciaal niveau. Met de provincies is afgesproken dit in 2005 te doen. In de Milieubalans 2004 is dan ook aangegeven dat momenteel niet is aan te geven wat de gevolgen zijn van het gebiedsgerichte beleid voor de kwaliteit van de leefomgeving.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Selectie prioritaire gebieden uitv. Integraal Gebiedsgericht Beleid | doelen + prioriteiten vastgesteld | ja |
Uitvoering Subsidiereg. Gebiedsgericht Beleid (SGB)/Invest.budget Landelijk Gebied (ILG) | omvang cofinanciering Brussel minstens 25%, multipier rijksinvest. > 5 | Wat betreft de cofinanciering Brussel zijn ten tijde van het opstellen van het jaarverslag nog geen gegevens bekend. De multiplier is afkomstig uit de evaluatie van de SGM in 2003. Uit deze evaluatie bleek de gerealiseerde multiplier 5 te zijn. Omdat evaluaties van regelingen niet jaarlijks, maar over een langere periode plaatsvinden, kan geen inzicht in de realisatie over 2004 gegeven worden.ja |
Beschrijving van de huidige toestand in 4 + 17 stroomgebieden, ter implementatie van de Kaderrichtlijn Water (KRW) in Wwh en Wm | instemming Brussel met geleverd product voor aantal stroomgebieden (4 + 17) | ja |
Provincies hebben gebiedsplannen en reconstructieplannen opgesteld | opgestelde plannen | ja |
Bestuurlijk overeenstemming beleidseffectmonitoring | overeenstemming | gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: Meerjarenprogr. Vitaal Platteland 2004; brief aan TK over stroomgebiedrapportages KRW 21 december 2004
Voor beleidseffectmonitoring zijn in 2004 tussen de departementen Financiën, LNV, V&W en VROM uitgangspunten geformuleerd, die in 2005 worden uitgewerkt tot bestuurlijke afspraken.
10.2.2. Vitaal platteland: duurzame landbouw
Voor 2030 wordt een duurzame landbouw nagestreefd binnen ecologische, sociale en economische randvoorwaarden. Internationaal gaat het daarbij vooral om de transitie duurzame landbouw en de transitie biodiversiteit. Nationaal staan de thema's mineralen, ammoniak, stank en bestrijdingsmiddelen centraal.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 |
Doelstelling mineralenbeleid: implementatie van de Nitraatrichtlijn waarbij onder andere emissies van nitraat en fosfaat door agrariërs tot een niveau teruggebracht moeten worden dat in overeenstemming is met doelstellingen van de richtlijn. Met de invoering van het gebruiks-normenstelsel per 2006 wordt het droog zandareaal verdisconteerd in de stikstofgebruiksnorm zodat in 2009 overal in Nederland de norm van 50 mg in het bovenste grondwater wordt bereikt. De fosfaatdoelstelling is het bereiken van evenwichtsbemesting in 2015. | nee |
Doelstelling van ammoniakbeleid is om tenminste het plafond dat voor Nederland geldt op grond van de Europese NEC-richtlijn niet te overschrijden. Dit plafond is 128 kton per jaar in 2010. Daarnaast blijft de inspanningsverplichting uit het NMP-4 bestaan om in 2010 de nationale emissie te beperken tot 100 kton per jaar. | ja, op basis van prognose |
Doelstelling van het agrarisch stankbeleid is om het aantal stankgehinderden terug te dringen en om nieuwe stankhinder te voorkomen. In 2010 mag geen ernstige stankhinder meer voorkomen. | onbekend |
Het doel van VROM voor het bestrijdingsmiddelenbeleid is dat in 2010 een milieukwaliteit is gerealiseerd die verder gaat dan het niveau van het maximaal toelaatbaar risico (MTR). Daartoe is het nodig dat de milieubelasting in 2010 is verminderd met 95% ten opzichte van 1998. Tussendoelstelling voor 2005 is vermindering van de milieubelasting met 75% (ipv 70% voor 2004). | onbekend |
Bron realisatiegegevens: Evaluatie Meststoffenwet 2004 en Milieubalans 2003.
De belasting naar het oppervlaktewater van stikstof (N) en fosfaat (P) vermindert. De 50% emissiereductie-doelstelling (Rijn Actieprogramma/Noordzee Actieprogramma) is voor fosfaat in 2004 nationaal gehaald. Voor stikstof is dit richting het oppervlaktewater niet het geval (circa 30% emissiereductie, cijfers 2002). Voor wat betreft het zandgebied vindt 60–80% overschrijding van de nitraatnorm in het grondwater plaats; voor klei is dit 25% tot 40%. Dit is een dalende tendens ten opzichte van voorgaande jaren. Op basis van de evaluatie in 2007 komen nieuwe gegevens beschikbaar.
Het aandeel van de landbouw in deze plafonds bedraagt 114 kton, respectievelijk 86 kton. In de Milieubalans 2003 is vastgesteld dat de emissieprognose voor het aandeel van de landbouw in 2010, op grond van vastgesteld beleid, 106 kton per jaar is. Daarmee is het NEC-doel gerealiseerd. Om het NMP-4 doel te halen zijn verdere maatregelen getroffen (bijvoorbeeld onderwerken mest in de akkerbouw).
In verband met de huidige ontwikkelingen in de landbouw (reconstructie van de concentratiegebieden en afname aantal veehouderijen) gecombineerd met de normstelling, kan worden geconcludeerd dat de mate van stankhinder afneemt, maar concrete onderzoeksresultaten zijn niet beschikbaar.
In het Afsprakenkader Gewasbescherming (Krst II 2002–2003, 27 858, nr. 38 en Krst II 27 858, 2002–2003, nr. 39) is hiertoe een aantal activiteiten afgesproken die tot een verdergaande reductie van de milieubelasting door gewasbescherming moeten leiden. In 2006 zal een evaluatie worden uitgevoerd waarbij zal blijken in hoeverre deze doelen zijn bereikt.
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Implementatie conclusies uit Evaluatie mestbeleid | ja |
Aanpassing Meststoffenwet (arrest Hofprocedure Nitraatrichtlijn) | ja |
Aanpassing Wav ter inperking areaal te beschermen natuur | nee |
Implementatie landelijke stankwet | gedeeltelijk |
Aanpassing MR Stank en Veehouderij | ja |
AMvB Duurzame Gewasbescherming | ja |
AMvB en MR milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen | nee |
Inwerkingtreding aanpassing Besluit Glastuinbouw | nee |
Inwerkingtreding Besluit landbouw en gemechaniseerd loonwerk | nee |
Pilotprojecten agrobiodiversiteit | ja |
Onderzoek emissiearme technieken (stank) | Ja |
Bron realisatiegegevens: interne administratie VROM
Aanpassing Wet ammoniak en veehouderij (Wav) ter inperking areaal te beschermen natuur:
Bij brief van 2 juni 2004 is aan (Krst II 2003–2004, 24 445, nr. 69.) meegedeeld dat het IPO-voorstel de basis zal vormen voor de wijziging van de Wav. In een AO van 17 juni 2004 gaf de Kamer te kennen de werkingssfeer van de Wav verder te willen inperken dan het IPO-voorstel. Na consultatie daarover van IPO en VNG is aan de Tweede Kamer bij brief van 23 juli 2004 (Krst II 2003–2004, 24 445, nr. 70) meegedeeld dat de Wav wordt aangepast conform voorstel in brief van 2 juni 2004 en dat het streven is om het wetsvoorstel september 2005 aan de Tweede Kamer aan te bieden. De planning voor inwerkingtreding is 1 januari 2006.
Implementatie landelijke stankwet:
Er is een afwijking ten opzichte van de oorspronkelijke planning ten gevolge van politieke besluitvorming.
Thans wordt een nieuwe landsdekkende stankwet voorbereid. Volgens planning wordt het wetsvoorstel in juni 2005 voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Tijdens de begrotingsbehandeling van LNV heeft de Tweede Kamer aangegeven te hechten aan een spoedige inwerkingtreding per 1 januari 2006.
AMvB en MR milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen:
In 2003 is besloten te onderzoeken op welke punten er verschillen zijn tussen de uitwerking van het Nederlandse en het Europese toelatingsbeleid. Hierover is de Tweede Kamer in oktober 2004 door de staatssecretaris van VROM en de minister van LNV geïnformeerd. De AMvB en de MR waarin een en ander is vastgelegd, treden naar verwachting augustus 2005 in werking.
Inwerkingtreding aanpassing Besluit Glastuinbouw:
De Tweede Kamer heeft op 17 juni 2004 een AO gehouden over dit Besluit. In september 2004 is met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) overleg gevoerd over het wekelijks bijhouden van gebruiksgegevens door tuinders. LTO heeft het bezwaar ingetrokken waardoor vervolg kon worden gegeven aan de aanpassing van het Besluit. Dit betekent dat het besluit pas eind december 2004 in plaats van oktober 2004 naar de Raad van State kon worden gezonden. De geplande inwerkingtreding van het Besluit is rond 1 mei 2005.
Inwerkingtreding Besluit landbouw en gemechaniseerd loonwerk:
Het ontwerpbesluit gaat begin april 2005 voor advies naar de Raad van State. De verwachte datum van inwerkingtreding is 1 januari 2006.
Dit operationele doel valt uiteen in twee onderdelen:
– optimale waarborging van de kwaliteit en de continuïteit van de levering van drink- en industriewater tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten;
– verwijdering van afvalwater binnen milieuhygiënische randvoorwaarden en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, via versterking van de samenhang in de waterketen.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 |
Kwaliteitsniveau van de drinkwatervoorziening is ten minste even hoog als in 1999. | ja |
Vermindering van emissies naar bodem en opppervlaktewater en vermindering lozingen in buitengebied worden voortvarend aangepakt. | ja |
Bron realisatiegegevens: Het rapport over de kwaliteit van het drinkwater dat jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt gestuurd over 2004 is nog niet gereed. Uit voorgaande rapporten en de VEWIN benchmark blijkt de kwaliteit goed. Voor emissies en lozingen: (Krst II, 2004–2005, 28 966, nr. 2).
Voor de optimale waterketen is een lange termijn doelstelling geformuleerd. Het doelbereik 2004 is voor de drinkwatervoorziening kwantificeerbaar en gerealiseerd. Voor het afvalwaterdeel zijn nog geen kwantitatieve tussendoelen beschikbaar. Voor een aantal onderdelen zijn vorderingen gemaakt, bijvoorbeeld op het vlak van de uitwerking van het kabinetsstandpunt met betrekking tot het IBO financiering waterbeheer voor zover dat betrekking heeft op de waterketen. Er zijn in het Bestuurlijk Overleg Waterketen (rijk, VNG, Unie van Waterschappen, VEWIN en IPO) afspraken gemaakt over het programma dat hieraan verder uitwerking moet geven. Ter facilitering van gemeenten en waterbeheerders is een Handreiking afvalwater buitengebied uitgebracht, waarin is aangegeven hoe de sanering van de lozingen in het buitengebied kan worden afgerond.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
De ontwerp-Waterleidingwet is aan de TK aangeboden | Rapport is naar TK gestuurd | nee |
Voorstellen vernieuwing financieringsstructuur en planfiguren | Rapport is naar TK gestuurd | ja |
De beleidsnota Benchmark Riolering is opgesteld | Beleidsbrief is naar TK gestuurd | ja |
Visie «het anders omgaan met regenwater» | Beleidsbrief is naar TK gestuurd | ja |
Bron realisatiegegevens: Krst II, 2004–2005, 29 428, nr. 1; Krst II, 2004–2005, 28 966, nr. 2
De Waterleidingwet, onderdeel Eigendomswet is in september 2004 door de Eerste Kamer aangenomen. De nadere besluitvorming die mede in dat verband heeft plaatsgevonden over de wijze van toezicht op doelmatigheid en de gedachtevorming rond de waarborging van de continuïteit van de drinkwatervoorziening (inclusief beveiliging) hebben meer tijd in beslag genomen dan was gepland. Inmiddels is een concepttekst van de nieuwe Waterleidingwet gereed. Ook is een aanzet gemaakt voor het nieuwe Waterleidingbesluit, waarin ook het besluit Legionella wordt opgenomen dat eind 2004 van kracht is geworden.
Dit operationele doel valt uiteen in drie onderdelen:
– realisatie van de voor de gewenste functie vereiste kwaliteit van de bodem;
– het voorkomen van nieuwe verontreinigingen van bodemsystemen;
– het saneren van reeds verontreinigde (water)bodems (SBO; zie voor verantwoording artikel 7).
De realisatie van de voor de gewenste functie vereiste kwaliteit van de bodem en het voorkomen van nieuwe verontreinigingen van bodemsystemen worden voor de korte termijn bepaald door het vereiste inzicht in de gewenste lokale bodemkwaliteit (handreiking ambities) en in de huidige bodemkwaliteit (landsdekkend beeld).
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 |
Inzicht in de gewenste lokale bodemkwaliteit | nee |
Landsdekkend beeld Bodemkwaliteit spoor 2:In het NMP3 is de doelstelling opgenomen om in 2005 te beschikken over een landsdekkend beeld van de feitelijke bodemkwaliteit. Het landsdekkend beeld Bodemkwaliteit is verdeeld in twee sporen. Spoor 1: het in kaart brengen van de werkvoorraad bodemsanering (zie artikel 7). Spoor 2: het beschikbaar hebben van informatie over de toestand van de bodem (chemisch, fysisch, biologisch) om gebruikers van de bodem vraaggestuurd te kunnen ondersteunen met informatie over de kwaliteit van de bodem bij besluiten die zij nemen over bodemgebruik, zowel op basis van verplichtingen als op basis van een eigen behoefte. | gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: interne administratie VROM
Inzicht in de gewenste milieukwaliteit van de bodem
Het verkrijgen van inzicht in de gewenste bodemkwaliteit is afhankelijk van andere partijen. Vanwege een lange voorbereidingstijd kan de VNG pas in 2005 aanvangen met de handreiking ambities lokale milieukwaliteit.
Landsdekkend beeld Bodemkwaliteit spoor 2
Voor het Landsdekkend beeld Bodemkwaliteit spoor 2 is in 2004 begonnen met pilotprojecten om de uitwerking van de doelstelling verder te concretiseren. De projecten worden uitgevoerd in samenwerking met individuele provincies, het IPO en derden. Op basis van deze projecten zal landelijk verder invulling aan de doelstelling worden gegeven. In de beleidsbrief bodem (TK 2003–2004, 28 663, nr. 13), die in december 2003 aan de Tweede Kamer is toegestuurd, is als eindtermijn 2009 aangegeven.
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Inhoudelijke uitwerking nieuwe beleidskader bodem | nee |
Vaststellen hoofdlijnen grondstromenbeleid | gedeeltelijk |
Vaststellen hoofdlijnen beleid gebruik baggerspecie als bodem | gedeeltelijk |
Eerste tranche vereenvoudiging Bouwstoffenbesluit gereed | gedeeltelijk |
Wetsontwerp wijziging Wm-Kwaliteitsborging bodembeheer | ja |
Publicatie ontwerpbesluit Kwaliteitsborging bodembeheer | nee |
Workshop Europese bodemstrategie (Nl-voorzitterschap EU 2004) | ja |
Bron realisatiegegevens: interne administratie
Inhoudelijke uitwerking nieuw beleidskader bodem
Een deel (handreiking ambities) wordt door de VNG opgepakt. Handreiking bodembeheerplannen is uitgesteld tot 2005 vanwege de langere voorbereidingstijd voor het vaststellen van de hoofdlijnen voor het gebruik van grond en baggerspecie.
Vaststellen hoofdlijnen grondstromenbeleid en vaststellen hoofdlijnen gebruik baggerspecie als bodem
Er is een begin gemaakt met het vaststellen van de hoofdlijnen. Er blijkt echter een langere voorbereidingstijd nodig.
Eerste tranche vereenvoudiging Bouwstoffenbesluit gereed
Er is een begin gemaakt met de eerste tranche van de herziening van het Bouwstoffenbesluit. De afronding is in maart 2005 voorzien.
Publicatie ontwerpbesluit Kwaliteitsborging bodembeheer
In plaats van de voorpublicatie van het ontwerpbesluit kwaliteitsborging bodembeheer in de Staatscourant worden het ontwerpbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling direct voor inspraak voorgelegd aan betrokkenen (voorpublicatie blijkt niet vereist).
Beleidsevaluatieonderzoeken in 2004 | Uitkomst | Advies | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
Meststoffenwet | Rapport met conclusies aan TK 19 mei 2004 | Beleid was effectief maar moet door Hofuitspraak i.h.k.v. EU-Nitraatrichtlijn worden aangepast. | 2003–2004, 28 385, nr. 26 |
Meerjarenprogramma Biociden | niet gerealiseerd, evaluatie wordt in 2005 uitgevoerd | ||
In begroting is aangegeven dat evaluatie plaats zal vinden 5 jaar na inwerkingtreding nieuwe Waterleidingwet. Inwerkingtreding is gepland in 2006, dus evaluatie in 2011. Mogelijk vindt in 2005 een «nulmeting»plaats. | n.v.t. | ||
Opzet monitoring NRB: wordt door Bodem+ gedaan in 2005 | n.v.t. |
10.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 14 031 | 11 944 | 11 395 | 23 389 | – 11 994 |
Uitgaven: | 17 314 | 13 554 | 11 524 | 23 376 | – 11 852 |
Programma: | 11 013 | 7 523 | 5 994 | 17 546 | – 11 552 |
Duurzaam bodembeheer: | 4 306 | 2 273 | 644 | 750 | – 106 |
Subsidies duurzaam bodembeheer | 4 045 | 2005 | 388 | 486 | – 98 |
Overige instrumenten duurzaam bodembeheer | 261 | 268 | 256 | 264 | – 8 |
Optimale waterketen: | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Overige instrumenten optimale waterketen | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Subsidies duurzaam landelijk gebied: | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Subsidies duurzaam landelijk gebied | 0 | 0 | |||
Duurzame landbouw: | 0 | 0 | 0 | 11 344 | – 11 344 |
Aanvullend stikstofbeleid | 0 | 11 344 | – 11 344 | ||
Vitaal platteland: | 0 | 0 | 0 | ||
Instrumenten vitaal platteland | 0 | 0 | 0 | ||
Overig programma: | 6 707 | 5 250 | 5 350 | 5 452 | – 102 |
Overige instrumenten DGM | 4 008 | 3 664 | 3 310 | 3 967 | – 657 |
Onderzoek DGM | 2 611 | 1 586 | 2 040 | 1 385 | 655 |
Communicatie-instrumenten | 88 | 0 | 100 | – 100 | |
Nader aan te wijzen | 0 | ||||
Apparaat: | 6 301 | 6 031 | 5 530 | 5 830 | – 300 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 671 | 657 | 704 | – 47 | |
Apparaat DGM | 6 301 | 5 360 | 4 873 | 5 126 | – 253 |
Ontvangsten: | 3 580 | 1 673 | 0 | 0 | 0 |
Bij de 1e en 2e suppletore 2004 heeft autorisatie plaats gevonden van de volgende grote mutaties:
• Overboeking van kasbudget (€ 5,0 mln) naar artikel 3, in verband met dekking kastekorten EnergiePremieRegeling (EPR) en Energieprestatieadvies (EPA) (1e suppletore)
• Overboeking van kasbudget (€ 6,2 mln) naar artikel 7, in verband met dekking kastekort bodemsanering (2e suppletore).
Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies
Doel is het tegengaan van klimaatverandering door menselijke beïnvloeding alsmede de bestrijding van verzuring en milieuschadelijke emissies door de bevordering van een – ook in internationaal verband – milieuverantwoorde productie en consumptie. Langs de volgende operationele doelen wordt dit beleid uitgewerkt:
11.2.1 Internationale samenwerking;
11.2.2 Vermindering uitstoot broeikasgassen;
11.2.3 Vermindering verzuring en grootschalige luchtverontreiniging;
11.2.4 Vermindering algemene uitstoot industrie;
11.2.5 Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart;
11.2.6 Vermindering milieudruk producten;
11.2.7 Vergroten draagvlak milieubeleid.
Het algemene doel bevat geen meetbare eenheden, en zeker niet voor 2004. Maar gezien het grotendeels realiseren van de voor 2004 geplande prestaties en de onderstaande conclusies per operationeel doel kan in algemene zin gesteld worden, dat het (inter)nationaal voorkomen van klimaatverandering door menselijke beïnvloeding alsmede de bestrijding van verzuring en milieuschadelijke emissies in 2004 effect heeft gehad. Met betrekking tot het draagvlak voor het milieubeleid kan geconcludeerd worden, dat de doelstellingen redelijk gehaald zijn (zie ook 11.2.7).
11.2. Operationele doelstellingen
11.2.1. Internationale samenwerking milieu
Doel van de samenwerking is het door actieve milieudiplomatie wereldwijd bevorderen van duurzame ontwikkeling en externe integratie, alsmede het versterken van het milieubeleid, zowel binnen de EU, Pan-Europees in het kader van de VN-ECE als mondiaal via de VN.
VROM heeft actief bijgedragen aan versterking van internationaal milieubestuur. Naast financiële steun voor UNEP is nadruk gelegd op invulling van inhoudelijke elementen van milieubestuur, waaronder samenwerking tussen milieuverdragen en afstemming met andere organisaties werkzaam op milieuterrein, stabiele financiering, wetenschappelijke onderbouwing en capaciteitsopbouw.
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Leveren inh./fin. bijdragen aan internat. milieu-organisaties | ja |
Versterking bil. samenwerking met m.n. China en Indonesië | ja |
Versterking milieu-infrastr. in O-Europa en Centraal Azië | ja |
Specifiek kan worden toegelicht, dat in december 2004 het UNEP Strategic Plan for Technology Support and Capacity Building tot stand is gebracht, waarbij Nederland namens de EU onderhandelde. Ook in december heeft Nederland onder de paraplu van het EU-voorzitterschap, samen met het ministerie van OS de mondiale conferentie Energy for Development (EfD) georganiseerd. Over de uitkomsten van EfD is aan de Tweede Kamer gerapporteerd (TK 2004–2005, 21 501–08, nr. 195).
Aan China is een bijdrage geleverd bij het verbeteren van de sloop van zeeschepen. Aan Indonesië is een bijdrage geleverd voor de ontwikkeling van de milieuwetgeving.
11.2.2. Vermindering uitstoot broeikasgassen
Het beleid richt zich op een vermindering in de uitstoot van broeikasgassen door de implementatie van de in het Kyoto-protocol gemaakte afspraken. Het doel is een emissie-reductie met gemiddeld 6% te realiseren voor de broeikasgassen CO2, CH4, N2O, HFK's, PFK's en SF6 in de periode 2008–2012 ten opzichte van het jaar 1990 (voor HFK's, PFK's en SF6 is dat 1995). Dit komt overeen met een emissieniveau van gemiddeld 199 Mton CO2 per jaar in genoemde periode.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 |
In de begroting zijn voor 2004 weinig tot geen meetbare beleidseffecten bepaald | gedeeltelijk |
Leveren van 67 Mton aan CO2-emissiereducties in de periode 2003 2012 | ja |
Bron: Realisatiegegevens interne administratie DGM
De beleidsinspanningen op het terrein van klimaatbeleid werden in 2004 in hoge mate gedomineerd door het EU-voorzitterschap (ondermeer bij de klimaatconferentie in Buenos Aires) en de introductie van emissiehandel voor CO2.
Uit de Milieubalans 2004 blijkt dat Nederland waarschijnlijk aan zijn Kyoto-verplichting zal kunnen voldoen. Dit resultaat komt vooral tot stand door een sterke daling van de emissies van de overige broeikasgassen en de aankoop van emissierechten op grond van de Kyoto-mechanismen (CDM en JI). Intussen blijft de nationale CO2-emissie stijgen, ook nu de economische groei beperkt is. Dit maakt het twijfelachtig of de ontkoppeling die zich de laatste jaren leek voor te doen, wel structureel is.
Hoewel het Kyoto-Protocol maar een bescheiden stap is op een lang traject, was de ratificatie door Rusland toch van historische betekenis. Nu zal het Protocol moeten worden uitgevoerd en wordt in 2005 in Bonn ook een start gemaakt met besprekingen over vervolgafspraken.
Het bereiken van de CDM-doelstelling is ondanks aanloopproblemen reëel. De verwachting is dat de gecontracteerde multilaterale organisaties en de Rabobank, de participatie in het Community Development Carbon Fund en de door Senter uitgevoerde tender Cerupt uiteindelijk 65 Mton aan gecertificeerde emissiereducties opleveren. Met Indonesië wordt al enige tijd onderhandeld over een bilaterale overeenkomst voor de resterende 2 Mton.
Beoogde reductie Mton CO2-eq. d.m.v. CDM: | Doel | Eind 2004 getekende koopcontracten | Gegenereerde emissiereducties (indicatief) | Geleverde CER's |
Spoor 1: Multilaterale instellingen | 51,0 | 5,8 | 0,02 | 0 |
Spoor 2: Agentschap Senter/progr. Cerupt | 3,0 | 2,4 | 0,24 | 0 |
Spoor 3: Private financiële instellingen | 10,0 | 0,0 | 0 | 0 |
Spoor 4: Bilaterale overeenkomst met Indonesië | 2,0 | 0,0 | 0 | 0 |
Spoor 5: Community Development Carbon Fund | 1,0 | 0,0 | 0 | 0 |
Totaal: | 67,0 | 8,2 | 0,26 | 0 |
Bron: Realisatiegegevens interne administratie DGM
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Invoering regelgeving t.b.v. systeem emissiehandel | Wijziging Wm en AMvB CO2-emissiehandel | ja |
Indiening bij EC van Nationaal toedelingsplan emissierechten | 1 april 2004 | ja |
Uitvoering subsidieregeling BANS | nvt | ja |
Uitbrenging optiedocument emissieverlaging | nvt | nee |
Uitbrenging referentieraming energie en emissies 2010/2020 | nvt | nee |
Doorlichting sector «Verkeer» (tbv eval. Nota Klimaatbeleid) | nvt | ja |
Operationalisering National Systeem monitoring emissies en broeikasgassen | operationeel per 31-12-2004 | gedeeltelijk |
Uitvoering ROB (incl. implementatie NO2-reductie in de salpeterzuurindustrie) | = Aanpassing regelgeving voor koeling en airco's= Afspraak met producenten bouwschuimen inz. gebruik hfk's als blaasmiddel= Afspraken met stortplaats- beheerders= Convenant met gebruikers van SF6 in sterkstroom-toepassingen= Bepaling beleidsinstrum. voor reductiemogelijkheden «methaanslip»= Subsidieregeling voor onderzoek, demo etc. | gedeeltelijkgedeeltelijkgedeeltelijkneeneeja |
Bijschrijving op de Ned. account van de in 2003 gegeneerde emissiereducties CDM | 3,5 Mton CO2 equivalenten | nee |
Sluiting MoU's met drie landen | 3 MoU's | ja |
Opstart demoprojecten CO2-opslag (CRUST) | nvt | ja |
Ondersteuning demoprojecten Schoon Fossiel | nvt | nee |
Opstart GAVE met tenminste één demoproject | evt. als transitieproject | nee |
Oplevering rapportage onduurzame effecten reductiebeleid | gedeeltelijk | |
Inhoudelijke en fin. inbreng in internationale klimaat-discussies en -onderhandelingen | nvt | ja |
Realisatie EU-standpunten in CoP10 | nvt | gedeeltelijk |
Inhoudelijke bijdrage aan werkprogramma IPCC en IEA Greenhouse Gas programma. nvt | ja | |
Uitvoering klimaatonderzoeksprogramma 2004 | Selecteren van onderzoeks- thema's voor NVKO en begeleiden van onderzoeken | ja |
Realisatie samenwerkingsverband met 3–4 landen tbv lange termijn duurzaamheidsstrategie mbt transport *) | nvt | gedeeltelijk* |
* zie de toelichting bij onderdeel 11.2.5
Uitbrenging referentieraming en uitbrenging optiedocument
Het uitbrengen van de Referentieraming 2010/2020 is behoorlijk vertraagd omdat ervoor is gekozen de raming te laten aansluiten bij de door het CPB en andere instituten uitgewerkte toekomstbeelden voor Europa en de daarop gebaseerde WLO-scenario's. De afronding van deze scenario's vergt meer tijd dan voorzien, waardoor de Referentieraming pas voorjaar 2005 zal verschijnen. Dit heeft tot gevolg dat ook het Optiedocument (dat zich baseert op de Referentieraming) later verschijnt. Naar verwachting zijn beide documenten tijdig gereed om als input te dienen voor de 2e Evaluatienota Klimaatbeleid die najaar 2005 uitkomt.
Operationalisering National System
De doelstelling om het National System operationeel te hebben per 1 januari 2005 is niet geheel gehaald. Dit levert geen probleem op, omdat het Kyoto-Protocol voorschrijft dat het systeem per 1 januari 2006 operationeel moet zijn. Nederland had ervoor gekozen het systeem 1 jaar eerder gereed te hebben, wat dus niet geheel is gelukt.
De uitvoering van het ROB is gedeeltelijk gerealiseerd. De aanpassing van de Regeling lekdichtheid koelinstallaties is Europees in procedure gebracht en wordt begin 2005 afgerond. Afspraken met de producenten van bouwschuimen zijn getemporiseerd, omdat in 2004 prioriteit is gegeven aan het bereiken van een Europees politiek akkoord over de F-gassen-verordening (oktober 2004). Via deze Verordening worden ééncomponentschuimen verboden. Voor andere bouwschuimen is onderzoek afgesproken en kunnen lidstaten ook tot vrijwillige afspraken met de bouwschuimproducenten trachten te komen. Laatstgenoemden geven inmiddels te kennen een EU-benadering voor te staan; technisch en economisch zijn de benodigde alternatieven nog niet voldoende uitontwikkeld.
Ten aanzien van stortplaatsen is eerst onderzocht wat de feitelijke emissie is en wat de reductieopties zijn. Begin 2005 worden met de sector verdere afspraken gemaakt.
Een convenant inzake SF6 in sterkstroomtoepassing is niet gesloten en overbodig, omdat ook hierbij regulering via de F-gassenverordening wordt geïntroduceerd.
Methaanslip bij zuigermotoren treedt minder op dan verwacht, waardoor de te behalen reductie verwaarloosbaar is. Aan verdere uitwerking is daarom geen prioriteit gegeven.
Om het verkrijgen van CDM-projecten en de transfer van emissiereducties te vergemakkelijken zijn in 2004 Memoranda of Understanding (MoU) getekend met Argentinië, Brazilië en Ecuador. Met China en de Filippijnen zijn (nog) geen MoU's getekend, omdat het aangaan van een MoU mede afhankelijk wordt gesteld van de kans op slagen van het opnemen van concrete projecten uit het desbetreffende land. Mogelijkerwijs kan met beide landen wel in 2005 een MoU worden getekend.
Bijschrijven van gegenereerde emissiereducties
Het bijschrijven van gegenereerde emissiereducties is afhankelijk van het registreren van CDM-projecten, het verifiëren en certificeren van gegenereerde emissiereducties en het beschikbaar zijn van het register. Eind 2004 is bij de UNFCCC het CDM-register operationeel gekomen en is het eerste Nederlandse CDM-project geregistreerd. De verwachting is dat de eerste emissiereducties medio 2005 op de Nederlandse account worden bijgeschreven. Aangezien bijschrijving ook met terugwerkende kracht mogelijk is, heeft dit geen gevolgen voor het realiseren van de doelstelling.
Met betrekking tot de optie Schoon Fossiel verloopt het demonstratieproject van Gaz de France waarbij CO2 off shore ondergronds wordt opgeslagen succesvol. Het experiment wordt eind 2005 beëindigd tenzij een nieuwe aanbieder van CO2 zich aanbiedt.
De ondersteuning van klimaatneutrale projecten vanuit de MEP-regeling is vanwege het ontbreken van concrete marktinitiatieven een jaar doorgeschoven. Ook binnen het programma GAVE hebben zich na een intensief voorbereidingstraject geen serieuze initiatiefnemers voor demonstratieprojecten gemeld. Aan het eind van 2004 heeft Nederland een aanvraag ingediend om te mogen toetreden tot het CSLF (het Carbondioxide Sequestration Leaderships Forum), een internationaal onderzoeksnetwerk waaraan ook de VS deelneemt.
Rapportage onduurzame effecten reductiebeleid
Er is geen (separate) rapportage inzake de onduurzame effecten van reductiebeleid verschenen omdat deze activiteit is geïntegreerd met de werkzaamheden die EZ doet in het kader van de transitie naar duurzame energie. Over de voortgang van deze transitie wordt in de begroting en verantwoording van EZ gerapporteerd.
Realisatie EU-standpunten in CoP10
De EU-inzet tijdens de 10e Conferentie van Partijen (CoP10), ondanks een intensieve voorbereiding waarbij de meeste belangrijke landen op politiek niveau werden bezocht, is slechts gedeeltelijk gelukt. Vooral de EU-wens om nu reeds afspraken te maken over het opzetten van een onderhandelingstraject voor de periode na het Kyoto-Protocol (na 2012) kon nog op onvoldoende steun bij met name de ontwikkelingslanden rekenen. Besloten is tot een seminar in mei 2005 in Bonn. Door het opzetten van een EU-paviljoen tijdens de conferentie heeft Nederland eraan bijgedragen dat de EU zich met één gezicht kon presenteren.
11.2.3. Vermindering verzuring en grootschalige luchtverontreiniging
Doel is om de emissies van SO2, NOx, NH3, VOS en fijn stof in 2010 voor alle doelgroepen teruggedrongen te hebben naar in het NMP4 afgesproken niveaus. Deze niveaus zijn zowel in EU-verband als Pan Europees (VN-ECE) verband vastgelegd. Met deze regelgeving wordt beoogd om de deposities van zuur en stikstof te verminderen en de concentraties van met name ozon, fijn stof en stikstofdioxide (NO2) terug te dringen tot niveaus waar beneden geen of acceptabele effecten optreden voor volksgezondheid en natuur/biodiversiteit. Voor industrie en verkeer gelden nader uitgewerkte taakstellingen, zie respectievelijk 11.2.4 en 11.2.5.
De Milieubalans 2004 laat zien dat de dalende trend in de emissies van deze stoffen verder is doorgezet. Bij NO2 en fijn stof worden op stedelijke knelpunten nog overschrijdingen van de jaargemiddelden ten opzichte van de norm voor 2010 geconstateerd. Begin 2005 wordt een Bestrijdingsplan Luchtkwaliteit met de aanpak van de knelpunten aan de Europese Commissie aangeboden.
Beoogde prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Implementatie Uitvoeringsnotitie Verzuring en Grootschalige Luchtverontreiniging | gedeeltelijk |
Vaststelling geïntegreerde strategie voor bestrijding luchtverontreiniging voor klimaat, verzuring en grootschalige luchtverontreiniging | nee |
Mede-organisatie van 3e Internationale Stikstofconferentie | ja |
Review POP-protocol en aanlevering prognoses voor review Heavy Metal Protocol | gedeeltelijk |
Bevordering synergie Kyoto-protocol en Montreal-protocol (door facilitering Nederlandse experts) | gedeeltelijk |
Implementatie Uitvoeringsnotitie
Aan de implementatie van de Uitvoeringsnotitie Verzuring en Grootschalige Luchtverontreiniging wordt nog volop gewerkt. Dit heeft mede te maken met het realiseren van de EU-doelstellingen, de knelpunten die hierbij optreden en het rapporteren aan Brussel hierover. Het Bestrijdingsplan Verzuring, dat aangeeft hoe op de huidige knelpunten zal worden gereageerd, wordt begin 2005 aangeboden aan de Europese Commissie en aan de Tweede Kamer.
Vaststelling geïntegreerde strategie
Er is nog geen geïntegreerde strategie voor bestrijding luchtverontreiniging voor klimaat, verzuring en grootschalige luchtverontreiniging vastgesteld. Reden is dat het hiervoor benodigde Optiedocument Emissieverlaging is vertraagd (verschijnt in de zomer van 2005). Ook de doorrekeningen van de IIASA om de bestaande luchtkwaliteitsmodellen geschikt te maken om ook klimaateffecten mee te berekenen, zijn vertraagd en nog niet gereed voor gebruik voor een dergelijke geïntegreerde strategie. Nederland blijft hier belang aan hechten en heeft dergelijke doorrekeningen ook nodig om een positie te kunnen bepalen bij de review van de NEC-richtlijn en het Gothenborg-Protocol.
De review van het POP-protocol en de aanlevering van prognoses voor review van het Heavy Metal Protocol zijn in 2004 in gang gezet maar nog niet afgerond. Een en ander wordt in 2005 voortgezet.
Bevordering synergie Kyoto-protocol en Montreal-protocol
Binnen het IPCC is een studie gedaan naar de relatie tussen klimaat en aantasting van de ozonlaag. Deze studie is eind 2004 beschikbaar gekomen. In 2005 worden de uitkomsten van deze studie en het oppakken van meer synergie zowel binnen de UNFCCC als binnen het Montreal-protocol ter hand genomen.
11.2.4. Vermindering algemene uitstoot industrie
Doel is om de emissies van SO2, NOx, NH3, VOS en fijn stof voor de sector industrie in 2010 teruggedrongen te hebben naar in het NMP4 afgesproken niveaus.
De emissietaakstelling voor de industrie wordt met behulp van meerdere bestaande en nieuwe beleidsinstrumenten geoperationaliseerd (zoals vergunningen, AMvB's, milieuconvenanten en handel in emissierechten). Met diverse bedrijfstakken zijn zogeheten integrale milieutaakstellingen (IMT's) 2010 afgesproken. De verantwoordelijkheid voor het bereiken van de taakstelling is meer bij het bedrijfsleven gelegd. De overheid toetst en legt de afspraken waar nodig vast in vergunningen.
Het totaalbeeld toont dat de industrie op koers ligt richting de IMT 2010. Daar waar beleidstekorten dreigen te ontstaan, zijn in 2004 aanvullende maatregelen genomen. Zo start bijvoorbeeld vooral voor het realiseren van de NEC-plafonds, in 2005 de handel in NOx-emissierechten.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Implementatie NOx-emissiehandel | = Monitoringsprotocollen ontvangen en gevalideerd van 50 grote bedrijven. | Ja |
= 90% van de monitoringsprotocollen ontvangen en gevalideerd van 180 middelgrote bedrijven | gedeeltelijk | |
= Afgestemd en vastgesteld verificatieprotocol | gedeeltelijk | |
= Van 25 bedrijven Emissierapport over 2003 ontvangen en geëvalueerd | ja | |
= Handhavingsstrategie gereed en operationeel | ja | |
= NEa als functionele organisatie gereed. | ja | |
Aanpassing van het Oplosmiddelenbesluit | nvt | nee |
Realisatie 3 à 4 nieuwe monitoringsprotocollen VOS-emissies | nvt | gedeeltelijk |
Ondersteuning FOI en VNG | nvt | ja |
Opneming 4 BAT-referentiedocumenten in Nederlandse emissierichtlijnen | nvt | ja (8 stuks) |
Introductie elektronisch milieujaarverslag | 1 januari 2004 | ja |
Afspraken met 4 sectoren over verbrede convenanten (incl. initiatieven voor duurzaam ondernemen): zuivel, basismetaal, chemie en papier | nvt | gedeeltelijk |
Bron:: Realisatiegegevens interne administratie DGM
Implementatie NOx-emissiehandel
De implementatie van NOx-emissiehandel is gedeeltelijk gerealiseerd. In totaal zijn ongeveer 150 monitoringprotocollen ingediend; de validatie hiervan is gestart. Door vertraging van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake het NOx-handelsysteem heeft een aantal bedrijven een afwachtende houding aangenomen. Nadat de Tweede Kamer op 14 december 2004 instemde met het wetsontwerp, zijn bedrijven aangeschreven om vóór 1 februari 2005 hun protocollen in te dienen. Het verificatieprotocol is opgesteld, maar nog niet vastgesteld.
Het Oplosmiddelenbesluit (OMB) is niet aangepast. Vanwege onzekere uitkomst van notificatie in Brussel van een aangescherpt OMB, is besloten voorlopig eerst alternatieve sporen te volgen, zoals het bij relevante bedrijfstakken aandringen op het opnemen van de scherpere eisen in convenantsdocumenten. Daarnaast dient nauwkeuriger inzicht te worden verkregen in de milieuwinst van een aanpassing van het besluit.
Monitoringsprotocollen VOS-emissies
Er zijn twee nieuwe monitoringsprotocollen voor VOS-emissies gerealiseerd. Een derde (betreffende diffuse emissies bij verpakkingsdrukkerijen) wordt gerealiseerd in 2005. Reden van deze vertraging is de sluiting van het desbetreffende proefbedrijf.
Afspraken over verbrede convenanten
Afspraken over verbrede convenanten zijn gemaakt met de zuivelsector. Voor de overige drie bedrijfstakken is overleg nog gaande, waarbij opgemerkt wordt dat het convenant met de chemie al is verbreed en het overleg zich richt op het continueren van deze verbrede basis.
11.2.5. Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
Doel is om:
– de emissies van SO2, NOx, CO2, VOS en fijn stof voor de sector verkeer en binnenvaart in 2010 teruggedrongen te hebben naar in het NMP4 afgesproken niveaus;
– vanuit het milieubeleid een bijdrage te leveren aan de transitie duurzame mobiliteit.
Het doel is verder binnen bereik gekomen doordat in de in 2004 door VROM uitgebrachte Nota Verkeersemissies de beleidstekorten bij verkeer voor alle milieuthema's zijn uitgewerkt, waarbij tevens nieuwe maatregelen zijn aangekondigd om deze beleidstekorten in 2010 weggewerkt te hebben. VROM heeft in 2004 de door EZ en V&W getrokken transitie naar Duurzame Mobiliteit en Energie actief ondersteund. Daarnaast is in de Nota Verkeersemissies een lange termijn visie neergelegd met het oog op de transitie en worden nieuwe maatregelen (bijv. biobrandstoffen) zodanig vorm gegeven dat ze de transitie goed ondersteunen.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Uitrusting 20 binnenvaartschepen met NOx-arme motor of NOx-katalysator (mits EU subs.regeling goedkeurt) | 20 schepen | nee |
Implementatie van circa 10 EU-richtlijnen over brandstoffen en motoren | 10 richtlijnen | ja |
Inhoudelijke en financiële inbreng in internationale onderhandelingen over brandstoffen en motoren | nvt | ja |
Uitvoering actiepunten Beleidsnota Verkeersemissies | nvt | ja |
Uitvoering actiepunten eerste fase Itessa (door VROM getrokken deelproject van de transitie duurzame mobiliteit) | nvt | gedeeltelijk |
De voorgelegde (concept)subsidieregeling voor de binnenvaart moest – onder druk van Brussel – op enkele punten worden gewijzigd. Dit heeft geleid tot een vertraging waardoor de regeling (indien Brussel nu wel akkoord is) waarschijnlijk begin 2005 gepubliceerd kan worden.
Itessa (het opzetten van een informeel samenwerkingsverband van 3 à 4 EU-landen op het gebied van duurzame mobiliteit) is in 2004 vorm gegeven door het opzetten van het internationale symposium «Energy in motion». Begin 2005 worden follow-up voorstellen geformuleerd.
11.2.6. Vermindering milieudruk producten
Doel is het verwerken van «milieu» in de prijzen, het formuleren van duurzaamheidsdoelen, het stimuleren van transparantie (toetsbaar handelen van bedrijven inzichtelijk maken), het stellen van de overheid als voorbeeld bij duurzaam inkopen en het stimuleren van het duurzaam produceren en consumeren via andere overheden.
Het verminderen van de milieudruk van producten is een veelomvattend doel zonder concreet eindpunt en zonder harde instrumenten. Daar waar mogelijk en noodzakelijk wordt regelgeving vastgesteld (EU), maar over het algemeen zullen zeer diverse instrumenten worden ingezet gericht op het stimuleren en faciliteren van bedrijven om hun producten te verduurzamen. De overall-milieudruk van alle producten, die ofwel geproduceerd (en grotendeels geëxporteerd) ofwel geconsumeerd (veelal na import) worden in Nederland, en dus ook veranderingen in de milieudruk als gevolg van overheidsbeleid, is niet meetbaar.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Realisatie Ned. bijdrage aan EU-richtlijnen voor producten | nvt | ja |
Operationalisering beoordelingsrichtlijn certificering duurzaam bosbeheer | Oprichting onafhankelijke instelling | gedeeltelijk |
Onderzoek naar meerwaarde van materialenbeleid in milieubeleid | nvt | gedeeltelijk |
Uitbreiding en actualisering milieu-informatie over inkoopproces overheid | nvt | ja |
Aanbieding aan TK van plan van aanpak over duurzaam inkopen door overheid | Medio 2004 notitie voor TK | gedeeltelijk |
Stroomlijning geldstromen naar organisaties voor energie- en milieu-communicatie | nvt | ja |
Ondersteuning Stichting Milieukeur en Stichting Milieu Centraal | nvt | ja |
Afwikkeling subsidieregeling PMZ | nvt | ja |
Bron: Realisatiegegevens interne administratie DGM
De beoordelingsrichtlijn voor certificering is in «definitief concept» gereed gekomen in 2004. Verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2005 keuzes gemaakt kunnen worden op basis van een laatste commentaarronde. Daarna kan voor de toetsingstaak een onafhankelijke instelling worden aangewezen. Voorbereidende gesprekken hebben reeds plaatsgevonden.
Het onderzoek naar de meerwaarde van een materialenbeleid wacht op de uitkomst van een beleidsproces van de Europese Commissie en een standpunt van de OESO. Indien nodig zal daarna verder onderzoek plaatsvinden aan de hand van voorbeeldmateriaal.
De rapportage over duurzame bedrijfsvoering, een inventarisatie van de stand van zaken en de ambities bij de verschillende departementen is pas eind 2004 gereed gekomen en gaat begin 2005 naar de Tweede Kamer.
11.2.7. Vergroten draagvlak milieubeleid
Enerzijds beoogt het beleid om maatschappelijke groeperingen en burgers te stimuleren het milieubelang mee te nemen in hun afwegingen (externe integratie). Anderzijds beoogt het beleid om initiatieven en wensen vanuit de samenleving tot uitdrukking te laten komen in het milieubeleid (maatschappelijke participatie).
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 |
Externe integratie | gedeeltelijk |
Toenemende burgerparticipatie bij milieu | ja |
Bron realisatiegegevens: inschatting DGM.
Inzake «externe integratie» leidt de vergroening van het belastingstelsel en de doorwerking van de motie Verhagen tot een toenemende aandacht van de burger om het milieubelang bij zijn gedrag en bestedingen mee te nemen; de vergroening van het belastingstelsel op lokaal niveau is nog onderwerp van studie. De toenemende burger- en/of maatschappelijke participatie heeft zich in 2004 geuit in een experiment Burgerplatform, start van de Publieksagenda en in een tiental burgerprojecten.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Stimuleringsprogramma Burger en Milieu | Start circa 10 projecten | ja |
Subs.reg. Maatsch. Org. en Milieu (SMOM) | Circa 4 programma's en circa 80 projecten | ja |
Experimenten duurzame ontwikkelingsbeoordeling VROM | Goede uitvoering VROM | nee |
Milieu-effect strategisch beoordelingsinstrumentarium SMB | Implentatie richtlijn stroomlijnen Mer | ja |
Programma Milieu en Technologie (ProMT) | Start circa 20 projecten | ja |
VAMIL/MIA | Goede uitvoering en uitbrengen jaarverslag 2003 | ja |
Groen Beleggen | Goede uitvoering en uitbrengen jaarverslag 2003 | ja |
Bron realisatiegegevens: eigen opgave (mede op basis van informatie van uitvoeringsorganisatie Senter/Novem)
De transitieprocessen en het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling (ADO) zijn door de betrokken departementen wel op gang gebracht, maar de beoogde burgerinitiatieven blijven nog wat achter bij de verwachting.
Terzake van de uitkomst van de experimenten duurzame ontwikkelingsbeoordeling is de Cie MER bij brief van 1 september 2004 om advies gevraagd. Er is nog geen reactie ontvangen. De actie loopt door naar 2005.
Beleidsevaluatieonderzoeken | Uitkomst | Advies | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
Convenant benchmarking | Serie aanbevelingen over interne proces-voering, onder andere relaties tussen partijen en methodische aspecten | Plan van aanpak met verbeterpunten (inmiddels goedgekeurd en in uitvoering) | Geen aparte berichtgeving naar de TK. |
Dochterrichtlijnen lucht-kwaliteit, Gothenburg-protocol, Heavy Metals, POP | * | * | * |
Financiering FO-I | Financiering voor korte termijn continueren. Wel FO-I beter laten anticiperen op wijzigende rol en taak | Financiering gecontinueerd tot 1-1-2006 | n.v.t. |
Ondersteuning VNG | Ondersteuning functioneert conform verwachting | Financiering gelijk laten lopen met FO-I | n.v.t. |
EU-convenant CO2-emissiereductie personenauto's | ** | ** | ** |
VAMIL (jaarlijks onderzoek naar bijstelling; periodieke evaluatie effectiviteit) | Nieuwe lijst met producten die voor vervroegde afschrijving in aanmerking komen | n.v.t. (evaluatie VAMIL vindt plaats in 2005) | nee |
* De evaluatie van de dochterrichtlijnen luchtkwaliteit heeft niet in 2004 plaatsgevonden. Wel zijn voorbereidingen in gang gezet voor evaluatie in 2005. Allereerst verschijnt medio 2005 de Thematische Strategie «Clean Air for Europe (CAFE)». Deze strategie van de Europese Commissie vormt de basis voor de evaluatie van de Richtlijn Nationale Emissie Plafonds (NEC). Nederland neemt actief deel aan het vormgeven van deze strategie. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door de Staatssecretaris bij de begrotingsbehandeling 2005. De Staatssecretaris heeft toegezegd de Tweede Kamer medio 2005 te informeren over de Thematische Strategie CAFE. Ook de evaluatie van het Gothenburg-Protocol en de Heavy Metals en POP-protocollen wordt nu reeds voorbereid. De Tweede Kamer wordt hierover in 2005 verder geïnformeerd.
** De EC is nog niet ingegaan op de evaluatie van de industrie naar de haalbaarheid van 120 g/km in 2012. De verwachting is dat de Commissie de discussie hierover in 2005 start. Nederland onderzoekt in 2005 alternatieve strategieën voor verdere reductie na 2008. In 2004 is onder het Nederlandse voorzitterschap bereikt dat alle lidstaten de wens hebben uitgesproken dat de Commissie zo spoedig mogelijk met een reactie komt en de discussie start.
11.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 280 424 | 199 635 | 196 585 | 92 131 | 104 454 |
waarvan garantieverplichtingen | 70 | 452 | 0 | ||
Uitgaven: | 93 202 | 92 587 | 99 310 | 132 922 | – 33 612 |
Programma: | 78 360 | 78 280 | 86 020 | 120 688 | – 34 668 |
Internationale samenwerking milieu: | 4 990 | 5 665 | 5 656 | 6 879 | – 1 223 |
Subsidies internationale samenwerking milieu | 4 122 | 5 002 | 4 131 | 4 678 | – 547 |
Overige instrumenten internationale samenwerking milieu | 868 | 663 | 1 525 | 2 201 | – 676 |
Verminderen uitstoot broeikasgassen: | 14 885 | 17 139 | 24 240 | 47 133 | – 22 893 |
Clean Development Mechanism | 4 015 | 6 676 | 1 481 | 20 723 | – 19 242 |
Subsidies Reductieplan Overige Broeikasgassen | 2 095 | 4 222 | 15 473 | 14 850 | 623 |
Overige instrumenten verminderen uitstoot broeikasgassen | 8 775 | 6 241 | 7 286 | 11 560 | – 4 274 |
Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart: | 5 809 | 6 729 | 4 922 | 7 681 | – 2 759 |
Subsidies uitstoot verkeer en binnenvaart | 2 498 | 2 772 | 1 875 | 6 053 | – 4 178 |
Overige instrumenten uitstoot verkeer en binnenvaart | 3 311 | 3 957 | 3 047 | 1 628 | 1 419 |
Fiscale instrumenten en draagvlak voor milieubeleid: | 33 600 | 31 803 | 32 164 | 32 268 | – 104 |
Subsidies milieuverantwoorde technologie | 6 211 | 3 934 | 5 504 | 4 315 | 1 189 |
Schadevergoedingen | 95 | 1 202 | 1 278 | 5 000 | – 3 722 |
Overige instrumenten duurzame samenleving | 7 974 | 6 916 | 6 434 | 5 400 | 1 034 |
Subsidies maatschappelijke milieuactiviteiten | 19 320 | 19 751 | 18 948 | 17 553 | 1 395 |
Verminderen algemene uitstoot industrie: | 4 344 | 6 006 | 6 292 | 10 841 | – 4 549 |
Operationalisering NOx-kostenverevening | 524 | 1 307 | 2 453 | 3 027 | – 574 |
Subsidies verminderen algemene uitstoot industrie | 180 | 472 | 1 000 | 4 130 | – 3 130 |
Overige instrumenten verminderen algemene uitstoot industrie | 3 640 | 4 227 | 2 839 | 3 684 | – 845 |
Duurzaam produceren en consumeren: | 4 348 | 3 742 | 3 793 | 3 844 | – 51 |
Subsidies duurzaam produceren en consumeren | 2 411 | 2 604 | 3 190 | 3 417 | – 227 |
Overige instrumenten subsidies duurzaam produceren en consumeren | 1 937 | 1 138 | 603 | 427 | 176 |
Overig programma: | 10 384 | 7 196 | 8 953 | 12 042 | – 3 089 |
Overige instrumenten DGM | 0 | 4 534 | – 4 534 | ||
Onderzoek DGM | 6 485 | 5 960 | 8 852 | 7 508 | 1 344 |
Communicatie-instrumenten | 3 899 | 1 236 | 101 | 101 | |
Nader aan te wijzen | 0 | ||||
Apparaat: | 14 842 | 14 307 | 13 290 | 12 234 | 1 056 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 405 | 397 | 11 815 | – 11 418 | |
Apparaat DGM | 14 842 | 13 902 | 12 893 | 419 | 12 474 |
Ontvangsten: | 3 093 | 2 146 | 10 428 | 1 200 | 9 228 |
Subsidies internationale samenwerking milieu
Het verschil tussen de ontwerpbegroting en de realisatie is toe te schrijven aan de verlaging van het budget met € 1,356 mln in verband met de overboeking van de bijdrage aan het International Reference for Water Supply naar BuZa.
Clean development mechanism – uitgaven
De grote afwiijking tussen de vastgestelde begroting en realisatie 2004 bij de uitgaven wordt veroorzaakt door de neerwaartse bijstelling van het kasbudget aan de actuele inzichten met € 9,7 mln. De neerslag daarvan is al bij 1e suppletore begroting verwerkt. Verdere afwijkingen zijn technisch van aard (betalingen aan een tweetal organisaties die belast zijn met de uitvoering van CDM-contracten hebben niet meer in 2004 plaatsgevonden).
Subsidies vermindering uitstoot broeikasgassen
Bij 1e suppletore 2004 is het budget verlaagd met in totaal € 5,245 mln. Dit betrof een tweetal mutaties, te weten een overboeking ad € 1,08 mln naar artikel 13 ten behoeve van de Servicepunten Handhaving en een overboeking ad € 4,165 mln naar artikel 12 voor respectievelijk de bijdrage aan de AVR (€ 2,9 mln) en de SAM-regeling (€ 1,254 mln). De overschrijding ad € 6,1 mln ten opzichte van het bij 2e suppletore resterende budget ad € 9,5 mln wordt veroorzaakt door de betalingen die hebben plaatsgevonden voor de BANS-regeling. Voor deze regeling konden tot 01-08-2004 aanvragen worden ingediend. Ondanks een trage start is in 2004 alsnog een groot aantal aanvragen ingediend, mede waardoor in 2004 betalingen voor BANS zijn verricht tot een bedrag van € 13,709 mln. Oorspronkelijk was voor BANS een kasbudget 2004 beschikbaar van € 7,605 mln.
Overige instrumenten vermindering uitstoot broeikasgassen
Bij 1e suppletore 2004 is het budget verhoogd met in totaal € 1,310 mln. Naast een mutatie van geringe omvang betrof dit met name een interne herschikking binnen het artikel, waarbij vanuit «Overige instrumenten inzake klimaatverandering en emissies» het budget met een bedrag van € 1,5 mln werd verhoogd. Deze ophoging was vooral bedoeld voor de kasgevolgen van de eind 2003 verstrekte PIOB-subsidies, alsmede voor uitgaven in het kader van het EU-voorzitterschap. Bij 2e suppletore 2004 is een budgetverlaging van € 2,583 mln aangebracht, die voor het overgrote deel (€ 2,3 mln) bestond uit een kasruil met artikel 12 ten behoeve van dekking van de uitgaven voor AVR. Dit houdt in dat genoemd bedrag van € 2,3 mln in 2005 weer aan het budget van artikel 11 wordt toegevoegd. De onderschrijding ad € 2,99 mln ten opzichte van het bij 2e suppletore resterende budget ad € 10,287 mln wordt veroorzaakt doordat enerzijds betaling door uitvoeringsorganisatie SenterNovem op de programma's NIRIS en ROB zijn achtergebleven bij de verwachtingen (het gaat hierbij om circa € 1,2 mln) en anderzijds verplichtingen die zijn aangegaan in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de EU respectievelijk de CoP10-conferentie in Buenos Aires (december 2004) niet meer in 2004 tot betaling hebben geleid.
Subsidies vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
Het oorspronkelijke budget van € 6 053 mln is bij 1e en 2e suppletore begroting verlaagd met € 1 737 mln tot € 4 316 mln. De reden hiervan was de voorziene vertraging bij de inwerkingtreding van een stimuleringsregeling voor het uitrusten van binnenvaartschepen met een NOx-katalysator. Hoewel de verwachting was dat deze regeling (na goedkeuring door de EU) toch nog eind 2004 zou kunnen worden gepubliceerd (waarna subsidies zouden kunnen worden toegekend en betaald) bleek dit uiteindelijk niet haalbaar, zodat ook het na de 2e suppletore begroting resterende bedrag slechts gedeeltelijk is uitgeput. Voorts is de uiteindelijke onderuitputting voor circa € 1,5 mln te verklaren doordat betaling door uitvoeringsorganisatie SenterNovem op het programma DEMO zijn achtergebleven bij de verwachtingen.
Uitvoeringskosten vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
Het oorspronkelijke budget van € 1,628 mln is bij 1e en 2e suppletore begroting respectievelijk verhoogd met € 0,549 mln en verlaagd met € 0,293 mln tot uiteindelijk € 1,884 mln. Deze mutaties waren de saldi van allerlei overboekingen van/naar andere departementen en VROM-dienstonderdelen in het kader van de (mede)financiering van diverse projecten. Alle betreffende overboekingen waren op zich van geringe budgettaire omvang. Het verschil tussen de stand 2e suppletore begroting en de eindstand laat zich slechts verklaren doordat betalingen op de diverse projecten binnen dit instrument eerder/sneller hebben plaatsgevonden dan voorzien. Binnen het totale budget van het beleidsartikel was hiervoor ruimte beschikbaar.
Subsidies vermindering algemene uitstoot industrie
De onderschrijding ad € 3,130 mln wordt veroorzaakt doordat betalingen door uitvoeringsorganisatie SenterNovem op het programma RLB (Reductie Luchtemissies Bedrijven) zijn achtergebleven bij de oorspronkelijke verwachtingen. Inmiddels is, gelet op deze onderuitputting, de meerjarige uitfinanciering van de in het kader van bovengenoemd programma nog te betalen restverplichtingen aangepast.
In 2004 is voor het project Zaltbommel € 5 mln kasbudget vrijgemaakt. De gemeente Zaltbommel heeft door vertragingen in 2004 een rekening ingediend bij VROM van € 2,894 mln (het restant komt ten laste van 2005). DGM heeft dit bedrag betaald via overheveling naar DGR (coördinator Zaltbommel/BIRK-gelden). Het verschil ad € 2,1 mln is deels aangewend om enkele andere schadevergoedingsgevallen te betalen (circa € 1,3 mln).
Het budget voor ProMT bestaat zowel uit jaarlijks te verkrijgen ICES-middelen (FES-fonds) die met EZ worden verrekend als uit eigen middelen. De ICES-gelden zijn in 2004 volledig voor subsidies aangewend, terwijl de reguliere ProMT-middelen voor 90% zijn aangewend voor de beheer- en programmakosten.
Vanuit ICES is zowel een in 2003 niet gebruikt bedrag aan kasmiddelen ad € 1,189 mln opgevraagd, als de tranche voor 2004 (€ 4,538 mln verplichtingen en kas). Daarvan heeft VROM € 3,6 mln medio 2004 gepubliceerd en toegezegd aan SenterNovem, die de regeling voor VROM uitvoert. Aangezien de aanvragen pas in het 4e kwartaal 2004 werden ingediend, heeft SenterNovem in 2004 slechts € 0,181 mln toegezegd. Het verschil ad € 3,419 mln wordt als verplichtingenschuif opgevoerd voor 2005 evenals de bijbehorende kasschuif van € 4,538 mln. Ten behoeve van hogere beheer- en programmakosten ProMT is een verplichtingenschuif uit 2005 doorgevoerd op dit instrument van € 1,559 mln (dit betreft dus de niet-ICES-middelen).
Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afvalstoffen en straling
12.1 Algemene beleidsdoelstelling
Doel is beheersing van risico's voor mens en milieu bij het omgaan met stoffen, afvalstoffen, radioactieve stoffen en straling en met genetisch gemodificeerde organismen, rekening houdend met sociale en economische factoren.
Uitwerking van deze algemene doelstelling vindt plaats in de volgende operationele doelstellingen:
12.2.1 Beheersen milieurisico's van stoffen;
12.2.2 Beheersen milieurisico's van afvalstoffen;
12.2.3 Beheersen milieurisico's van straling;
12.2.4 Beheersen milieurisico's van genetisch gemodificeerde organismen (GGO's).
In 2004 zijn de doelstellingen voor het overgrote deel gehaald. Enkele acties zijn niet geheel of te laat gehaald. Reden voor bij het niet halen van de gestelde doelen waren de extra inspanningen die moesten worden verricht in het kader van het EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004 en de werkzaamheden voor het opzetten van een nieuwe uitvoeringsorganisatie inzake afvalstoffen.
Taken in het kader van het EU-voorzitterschap worden ook in 2005 deels voortgezet. Dit heeft te maken met het verzoek van de nieuwe EU-voorzitter, Luxemburg, om ondersteuning op het gebied van stoffen, afvalstoffen en ggo's.
12.2. Operationele doelstellingen
12.2.1. Beheersen milieurisico's van stoffen
Het Nederlandse stoffenbeleid vastgelegd in de Strategienota Omgaan Met Stoffen (SOMS) heeft als doel in 2020 een zodanig veilig gebruik van stoffen te hebben bereikt, dat mens en milieu geen of verwaarloosbaar risico lopen. Daarnaast richt het beleid zich op het reduceren van de gezondheidseffecten als gevolg van andere agentia uit het milieu.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 |
Beduidende voortgang onderhandelingen EU over REACH | ja |
Implementatie van Convenant Stoffen | ja |
Aanpakken van drie specifieke milieuproblemen (radon, hoogspanningslijnen en GSM-antennes) met behulp van een algemeen kader | ja |
Nieuw algemeen beleidskader voor specifieke milieuproblemen (Nuchter Omgaan met Risico's) | ja |
Beduidende voortgang in de internationale onderhandelingen over Milieu en Gezondheid. | ja |
Bron realisatiegegevens: voorzitterschapsamenvatting Milieuraad december 2004
Als onderdeel van een traject met een langere looptijd zijn de doelstellingen 2004 geheel gerealiseerd. Door het EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004 is er een grotere invloed geweest om het Nederlandse standpunt naar voren te brengen binnen de EU.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Implementatie kennisinfrastructuur | Functionerende deelstructuur RIVM/SEC | ja |
Afhandeling circa 55 kennisgevingen voor nieuwe stoffen en circa 15 voor bestaande stoffen | Afhandeling aantal ingediende kennisgevingen | ja |
Inwerkingtreding herzien Asbestverwijderingsbesluit | Voorzien voor 2005; in 2004 concept gereed voor Raad van State | ja |
Opleveren van het onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu | Voorzien voor 2005; loopt op schema | ja |
Toepassen beoordelingskader & benchmarksysteem voor tenminste 3 gemeenten | Geslaagde toepassing in praktijkgevallen | gedeeltelijk |
Ondersteuning van bewonersgroepen en risicokaarten | Gerealiseerde ondersteuning in aantal praktijkgevallen | ja |
Bron realisatiegegevens: Interne administratie. Zie ook voortgangsrapportage RIVM en gepubliceerde AMvB.
Ondanks grote extra inspanningen als gevolg EU-voorzitterschap voor zowel de beleidsterreinen Stoffen als Milieu en Gezondheid zijn de prestaties vrijwel integraal gerealiseerd. De toepassing van het beoordelingskader en benchmarksysteem voor tenminste 3 gemeenten is niet gehaald, omdat de inspanningen voor het EU-voorzitterschap van Nederland in de tweede helft van 2004 extra capaciteit vergden.
12.2.2. Beheersen milieurisico's van afvalstoffen
Centraal doel van het afvalstoffenbeleid is minder afvalstoffen en een zodanig beheer van afvalstoffen die toch ontstaan, dat de milieuhygiënische gevolgen aanvaardbaar zijn. De ambities voor 2012 ten aanzien van het aanbod, de nuttige toepassing, het verbranden, het storten en het lozen van afvalstoffen zijn in de onderstaande tabel aangegeven.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 |
Voorkomen dat afvalstoffen ontstaan en een zodanig beheer van afvalstoffen dat de gevolgen voor het milieu aanvaardbaar zijn | ja |
Bron realisatiegegevens: Voortgangsrapportage LAP 2003
Omschrijving | Realisatie (in Mton) 2002 | Realisatie (in Mton) 2003 | Doelstelling (in Mton) 2012 |
Aanbod | 58 | 58 | 66 |
Nuttige toepassing | 45 | 46 | 55 |
Verbranden | 9 | 8 | 8 |
Storten | 4 | 3 | 2 |
Lozen | 1 | 1 | 1 |
Op 10 november 2004 is de Voortgangsrapportage (van mei 2004) over de uitvoering van het Landelijk Afvalbeheerplan in 2003 met de Tweede Kamer besproken. Geconstateerd is dat de tussentijdse doelstelling voor het storten van brandbaar afval versneld is gehaald ten opzichte van de planning. Op 1 januari 2005 is de nieuwe uitvoeringsorganisatie voor het afvalbeleid gestart.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Uitvoering Stimuleringsprogramma afvalscheiding/preventie huishoudelijk afval | Uitvoering programma 2004 conform planning gerealiseerd. | ja |
Uitvoering Uitvoeringsprogramma met preventie naar duurzaam ondernemen | Uitvoering programma 2004 conform planning gerealiseerd. | ja |
Stimulering inzet afval voor verbranding met hoog energierendement | Activiteiten en maatregelen in het kader van Biomassa Energie realisatie koepelStimuleringsregeling MEP is geëvalueerd | ja |
Bepalen of absolute stortverbod huishoudelijk afval wordt voortgezet | Aanpak besproken met provincies en vastgesteld. | ja |
Vaststelling maatregelen obv gewijzigde hoofdstuk Wm | Van kracht geworden:Besluit verbranden afvalstoffenBesluit mobiele brekersBesluit inzamelen afvalstoffenBesluit autobandenAMvB wit- en bruingoed AMvB autowrakken | ja |
Uitvoering EVOA | Alle aanvragen zijn afgehandeld (zie onderaan) | ja |
Realisatie landelijke uitvoeringsorganisatie voor melden van afvalstoffen | Organisatie is per 1 januari 2005 in bedrijf | ja |
Uitvoering registratiesysteem voor afvaltransporteurs, inzamelaars, enz | Regeling is van kracht en wordt uitgevoerd door NIWO (Nat. en Internat. Wegvervoer Org.) | ja |
Inzet voor het bereiken van een gelijk Europees speelveld voor afvalbeheer | Sinds 1 januari 2004 functioneert het Platform Gelijkwaardig Speelveld voor afval en biomassa. In juni 2004 is de jaarlijkse voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer gezonden | ja |
Voorbereidingen ihkv opengaan van landsgrenzen in 2006 voor verbranden | Onderzoek is opgezet en in uitvoering | ja |
Uitvoeren pilots en acties toekomstig afvalbeleid | Pilots en acties zijn uitgevoerd. Visie is geconcretiseerd naar acties op de korte termijn in de vorm van deelprojecten | ja |
Bron realisatiegegevens: interne administratie. Zie ook gepubliceerde AMvB's en regelingen.
Toelichting uitvoering EVOA (de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen):
Omschrijving | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Afgehandelde kennisgevingen: | |||||
–in- en uitvoer | 1 130 | 1 497 | 1 650 | 1 809 | cijfers |
–doorvoer | 472 | 415 | 604 | 704 | eind |
Transportmeldingen | 182000 | 267 000 | 487 000 | 535 000 | Maart 2005 |
Totale kosten per jaar | 1 572 574 | 2 277 717 | 2 641 432 | 2 665 493 | Beschikbaar |
12.2.3 Beheersen milieurisico's van straling
Doel is een situatie te bereiken waarin mens en milieu beschermd zijn tegen de gevolgen van straling. In de Kernenergiewet voor ioniserende straling zijn hiertoe grenswaarden geformuleerd die niet mogen worden overschreden. Boven deze grenswaarden worden geen vergunningen verleend. Onder deze grenswaarden wordt door middel van actuele vergunningen gestreefd naar een zo laag mogelijke blootstelling van mens en milieu aan straling.
Beoogd maatschappelijk effect | Realisatie 2004 |
Een situatie bereiken waarin mens en milieu beschermd zijn tegen de gevolgen van straling | ja |
Bron realisatiegegevens: Ministerie van SZW
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Nieuwe vergunning voor kerncentrale Borssele ivm verhoging verrijkingsgraad | Vergunning is verleend | ja |
Nieuwe vergunning voor Hogefluxreactor Petten ivm nieuwe situatie | Vergunning is verleend (op 7 januari 2005) | ja |
Nieuwe vergunning voor Urenco Almelo ivm uitbreiding capaciteit | Vergunning is verleend | gedeeltelijk |
Vergunningverlening transport splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen | Aanvragen zijn afgehandeld | ja |
Implementatie of afronding discussie inzake Europese nucleaire en afval richtlijn | Bereiken van overeenstemming | nee |
Rapportage nucleaire conventie | Rapportage is aan TK en IAEA gezonden | ja |
Inwerkingtreding, voorlichting en instructietraject Stralings Prestatie Norm | Inwerktreding SPN | gedeeltelijk |
Uitvoering onderzoekprogramma ondergrondse berging van radioactief afval | Verloop onderzoek-programma | ja |
Implementatie Nationaal Antenne Beleid | Afh. van uitkomst evaluatie convenant | gedeeltelijk |
Implementatie beleid hoogspanningslijnen | Goedkeuring door TK | ja |
Bron realisatiegegevens: Ministerie van SZW en DGM-interne administratie
– De nieuwe vergunning voor Urenco is verleend, maar in beroep vernietigd. Een nieuwe vergunningsprocedure kan in mei 2005 afgerond zijn.
– De implementatie of afronding van de discussie inzake de Europese nucleaire en afval-richtlijn heeft in 2004 niet plaatsgevonden, omdat er discussie is ontstaan over de behoefte eraan.Nederland heeft een consultatieronde voorgesteld als tussenstap.
– In plaats van een wettelijke SPN is een convenant gesloten om de verplichtingen te realiseren.
– De evaluatie van het convenant is met de Tweede Kamer besproken. Uit de nota Nuchter Omgaan Met Risico's blijkt geen aanvullend beleid noodzakelijk. Overdracht van taken op het gebied van het antennebeleid van VROM naar EZ vindt alleen plaats voor het regelen van de elektrische comptabiliteit (het vermijden van storingen) van de Wm naar de Telecomwet.
12.2.4. Beheersen milieurisico's van ggo's
Doel is een situatie op het gebied van biotechnologie te creëren, zodanig dat de toepassing van biotechnologie gepaard gaat met optimale waarborgen voor de veiligheid, transparantie van de besluitvorming, keuzevrijheid voor de burger en ethische aanvaardbaarheid.
In 2004 is de verdere toepassing van ggo's doorgegaan. Op een zorgvuldige wijze werd omgegaan met de belangen van de verschillende betrokken partijen.
Beoogde prestatie 2004 | Indicator + streefwaarde | Realisatie 2004 |
Afgifte van kennisgevingen en vergunningen voor ggo's | Alle aanvragen zijn afgehandeld | ja |
Beleidsontwikkeling ggo's | Register voor locaties is opgezet. Regeling is aangepast. Voor gentherapie is er een nieuw aanvraag-formulier | ja |
Voortzetting uitvoering beleidsvoornemens Integrale Nota Biotechnologie (IBN) | Acties uit de IBN worden uitgevoerd of voortgezet | ja |
Biosafety Protocol en verdere uitwerking openstaande punten tijdens MOP-1 | Succesvolle conferentie in februari 2004 in Maleisië | ja |
EU-voorzitterschap biotechnologie 2e helft 2004 | Opstellen van «position papers» en het vz.schap vervullen | ja |
Opstellen visie i.h.k.v. Biotechnologie en Duurzaamheid | Afronding studie naar bijdrage van witte biotechnologie. Witte biotechnologie wordt onderdeel van de transitie duurzame chemie. | ja |
Bron realisatiegegevens: administratie RIVM en DGM
Beleidsevaluatieonderzoeken | Uitkomst | Advies | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
Monitoring doelstellingen stoffenbeleid | Eindrapportage SOMS | Nationaal spoor voor de aanpak van stoffen voortzetten met specifieke acties en ondersteuning vergunningverlening | De eindrapportage is in maart naar TK gezonden. Besproken in het AO van 9 december 2004. |
Tussenevaluatie doelstellingen Actieprogramma Gezondheid en Milieu | Uitgesteld naar 2005 (vanwege herziening prioriteiten) | ||
Evaluatie uitvoering saneringsregelingen asbestwegen | Is niet doorgegaan omdat de regeling door zal lopen tot 2009. Daarna zal evaluatie plaatsvinden. Tussentijdse evaluatie is gepland voor 2006. | ||
Monitoring en evaluatie LAP | Het doel voor de afname van te storten brandbaar afval wordt versneld gehaald | n.v.t. | Op 10 november 2004 is de Voortgangs-rapportage uitvoering LAP 2003 met de TK besproken |
Evaluatie uitvoering SAM en PreDo | De SAM en PreDo regelingen zijn door CE geëvalueerd.Regelingen worden voortgezet. | n.v.t. | n.v.t. |
Evaluatie Besluit stralingsbescherming | Evaluatie is gestart met inventariseren van knelpunten en evidente fouten (gereed in 2005) | ||
Evaluatie Besluit detectie radioactief schroot en daarop gebaseerde regeling | Evaluatie is gestart, samen met de doelgroep en de VROM Inspectie (naar verwachting gereed 1e helft 2005) |
12.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 39 356 | 49 646 | 102 817 | 35 126 | 67 691 |
Uitgaven: | 38 773 | 37 202 | 90 218 | 43 998 | 46 220 |
Programma: | 31 026 | 29 737 | 83 500 | 38 012 | 45 488 |
Beheersen milieurisico's van stoffen: | 9 784 | 4 444 | 2 883 | 9 713 | – 6 830 |
Subsidies stoffenbeleid | 7 513 | 2 777 | 353 | 7 760 | – 7 407 |
Overige instrumenten stoffenbeleid | 2 271 | 1 667 | 2 530 | 1 953 | 577 |
Beheersen milieurisico's van afvalstoffen: | 17 001 | 20 265 | 64 179 | 23 735 | 40 444 |
Subsidies afvalstoffenbeleid | 5 238 | 8 292 | 49 826 | 11 903 | 37 923 |
Overige instrumenten afvalstoffenbeleid | 11 763 | 11 973 | 14 353 | 11 832 | 2 521 |
Beheersen milieurisico's van straling: | 286 | 530 | 528 | 666 | – 138 |
Subsidies stralingsbeleid | 223 | 0 | 0 | ||
Overige instrumenten stralingsbeleid | 286 | 307 | 528 | 666 | – 138 |
Beheersen milieurisico's van GGO's: | 322 | 1 042 | 12 213 | 1 855 | 10 358 |
Overige instrumenten GGO-beleid | 322 | 1 042 | 12 213 | 1 855 | 10 358 |
Overig programma: | 3 633 | 3 456 | 3 697 | 2 043 | 1 654 |
Overige instrumenten DGM | 0 | 0 | |||
Onderzoek DGM | 3 553 | 2 816 | 2 582 | 1 393 | 1 189 |
Communicatie-instrumenten | 80 | 640 | 1 115 | 650 | 465 |
Nader aan te wijzen | 0 | ||||
Apparaat: | 7 747 | 7 465 | 6 718 | 5 986 | 732 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 796 | 778 | 838 | – 60 | |
Apparaat DGM | 7 747 | 6 669 | 5 940 | 5 148 | 792 |
Ontvangsten: | 16 | 2 | 2 502 | 0 | 2 502 |
Het budget voor subsidies stoffenbeleid is bij 1e en 2e suppletore begroting 2004 verlaagd met circa € 6,2 mln, omdat de uitvoering van de Saneringsregeling Asbestwegen (2e fase) is vertraagd. De vertraging werd veroorzaakt door het onverwacht zeer grote aantal aanvragen dat onderzocht moest worden en voorts omdat door de omvang de opdracht voor het onderzoek Europees moest worden aanbesteed. Voor de uitvoering in 2005 en verder zijn de budgetten verhoogd.
De grootste wijzigingen betroffen de sluiting van de twee draaitrommelovens (DTO) van AVR. Voor de vervroegde sluiting van de twee DTO's heeft VROM een bijdrage betaald van in totaal € 34,15 mln. De Tweede Kamer is onder meer bij brief van 25 augustus 2004, DGM/SAS 2004080709 hierover geïnformeerd.
Overige instrumenten afvalstoffenbeleid
De overschrijding van het budget met circa € 2,5 mln is het gevolg van een grotere omvang van de werkzaamheden van SenterNovem en hogere tarieven. In het afvalstoffenbeleid zijn alle uitvoeringstaken die voorheen bij verschillende bedrijven werden uitgevoerd, geconcentreerd bij SenterNovem. Daartoe is met SenterNovem een driejarige overeenkomst gesloten (met optie van 2x 1 jaar verlengen). De totale omvang van de opdracht omvat een bedrag van € 28 077 600,–. Voor deze meerjarige opdracht is bij Slotwet een verplichtingenschuif toegepast.
Overige instrumenten GGO-beleid
Aan AVEBE is een niet-begrote schadeclaim van € 11,85 mln vergoed. Bij brief van 7 december 2004, SAS/2004122989 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
Onderzoek inzake beheersen milieurisico's stoffen, afvalstoffen, straling en ggo's
In totaal bedroeg de overschrijding circa € 1,2 mln. Er is vooral meer aandacht besteed aan onderzoek op het gebied van Milieu en Gezondheid (circa € 0,75 mln). Daar werd de uitvoering van het onderzoek «Inventariseren gezondheidstechnische kwaliteits-aspecten bestaande woningen en woongebouwen» verder ter hand genomen. Daarnaast waren er kleinere afwijkingen ten opzichte van de oorspronkelijke ramingen
13.1 Algemene beleidsdoelstelling
De handhaving van VROM is gericht op een aantoonbaar betere naleving van de regels en een betere uitvoering van het VROM-beleid. De handhaving ervan wordt uitgevoerd door de Inspectie en haar handhavingpartners. Deze handhaving is gericht op een meetbare verbetering van de naleving van beleid en wetgeving. Een betere naleving is niet alleen de verantwoordelijkheid van de Inspectie. Naleving is een gedeelde verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en overheid. Het bevorderen van naleving is breder dan alleen handhaving. De Inspectie probeert ook belemmeringen van niet-naleven weg te nemen en de toezichtlast te beperken.
Operationele doelstellingen op het gebied van naleving wet- en regelgeving zijn:
13.2.1 Strategie;
13.2.2 Betaalbaarheid van het wonen;
13.2.3 Duurzaam bouwen en goede woningvoorraad;
13.2.4 Fysieke stedelijke vernieuwing;
13.2.5 Versterken ruimtelijke kwaliteit;
13.2.6 Verbeteren milieukwaliteit op nationaal niveau en integratie op lokaal niveau;
13.2.7 Tegengaan klimaatverandering en emissies;
13.2.8 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling.
Op basis van de informatie per operationeel doel kan geconcludeerd worden dat de naleving van een aantal wetten en regels zodanig is verbeterd dat een bijdrage is geleverd aan een veiliger, gezonder en duurzamer leefomgeving.
Naast het handhaven van de VROM-regels houdt de Inspectie ook haar ogen open voor problemen in de maatschappij. De invulling daarvan is vermeld bij beleidsprioriteit IV.2 Betere naleving door meer handhavingsrendement.
13.2 Operationele doelstellingen
De VROM-nalevingstrategie is het instrument om prioriteiten in de handhaving te kiezen op basis van grootte van het risico en grootte van het naleeftekort. De prioriteit ligt bij die wetgeving waarbij een groot naleeftekort is geconstateerd en die tevens risico's voor veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en maatschappij met zich meebrengt. Een deel van de capaciteit is gericht op het oplossen van onvoorziene, actuele maatschappelijke problemen die via signalen van derden en uit eigen waarneming worden opgespoord.
Operationeel doel: strategie (artikel 1) | Realisatie |
Implementatie VROM-nalevingstrategie | Ja |
Doelgroepmonitoring: Rapport Afvalstoffen en emissies 2002 (mei 2004) | Nee |
Overheidsmonitoring: Rapport Milieuprestaties Overheden 2003 (mei 2004) | Nee |
Automatisering gegevens toelevering overheidsmonitoring en opstellen validatiestelstel | Nee |
Geïntegreerde jaarrapportage 2003 | Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
In samenwerking met andere Rijksinspecties en in overleg met brancheorganisaties is een aanvang gemaakt met het verminderen van de toezichtlast.
Per 1 april 2004 is de Doelgroepmonitoring, Emissieregistratie, met alle informatie, ondergebracht bij het Milieu- en Natuurplanbureau van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM/MNP). De Emissieregistratie wordt uitgevoerd in opdracht van de ministeries van VROM en V&W.
De staatssecretaris VROM heeft overheidsmonitoring per 1-1-2004 gestaakt (Brief staatssecretaris VROM aan de Tweede Kamer, 22-12-2003, VROM 04004, NDS10453).
De € 2 mln van het amendement Samsom (TK 2003–2004, 29 200 XI, nr. 64) zijn in 2004 voor een deel ingezet voor een extra transportcontrole in het kader van het project samenwerkende Inspecties uit het Programma Andere Overheid, een proef met controle van bouw- en sloopafval met mobiele scanapparatuur, een onderzoek Energie Prestatie Regeling en vier proeven met ketenhandhaving in samenwerking met de handhavingpartners uit het ALOM (Ambtelijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving). Het gaat om de ketenprojecten asbest, vuurwerk, dierlijke vetten en afvalinrichtingen.
Opsporing en fraudebestrijding
De uitvoering van opsporing en fraudebestrijding op het terrein van de wetgeving van VROM is de primaire taak van de VROM-Inlichtingen en Opsporingsdienst. Er worden verschillende werkvormen onderscheiden. De prioriteit ligt bij zelfstandige onderzoeken naar middelzware en zware (georganiseerde) criminaliteit. Daarnaast wordt ondersteuning verleend aan uitvoering of afronding van strafrechtelijke inspectieonderzoeken en politieonderzoeken.
Operationeel doel: strategie (artikel 1) | Realisatie |
Verrichten van opsporingsonderzoeken naar strafbare feiten ter voorbereiding van strafvorderlijke beslissingen | |
*10 à 15 zelfstandige onderzoeken (middel)zware criminaliteit | Ja |
*40 à 50 onderzoeken als follow-up acties van toezichtsactiviteiten | Gedeeltelijk |
*Samenwerking met politie bij 10 à 15 onderzoeken | Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
Als gevolg van de toename van zelfstandige opsporingsonderzoeken (27) en onderzoeken samen met (regionale) politie (23) zijn 12 onderzoeken als vervolg op toezichtactiviteiten gerealiseerd. Van de voorziene 15 beoordelingen van externe partijen is in opdracht van de Rijksgebouwendienst 1 screening gerealiseerd.
Vanwege de enorme toename in premieaanvragen naar duurzame energie is onderzoek gedaan naar de uitvoering van de Tijdelijke Regeling Energiepremies 2003 (TK 2003–2004, 29 200, XI, nr. 115)
De crisisbeheersingstaak omvat met name de voorbereiding op en afhandeling van crisisomstandigheden op gebied van nucleaire ongevallen, calamiteiten met gevolgen voor milieu en volksgezondheid, de drinkwatervoorziening en de (her)huisvesting van bevolking en overheid.
Hoofddoel is het beheersen van veiligheid- en gezondheidsrisico's en het minimaliseren van de effecten van optredende crises. De afhandeling hiervan vindt plaats conform het Kwaliteitssysteem Crisismanagement. Het Departementaal Coördinatie Centrum en het meldpunt VROM zijn permanent bereikbaar. Jaarlijks worden 3 oefeningen gehouden. In 2004 is meer dan de helft van de Revitalisatie van het Nationaal Plan voor Kernongevallenbestrijding ingevoerd. Deze regeling is dan ook geschikt voor het optreden na een terroristische aanslag.
Operationeel doel: strategie (artikel 1) | Realisatie |
Adequate voorbereiding van, respons op en nazorg van optredende crisissituaties door: | |
*Implementatie van de belangrijkste maatregelen uit het RNPK | Ja |
*Ingericht en continue (24 uur per dag) beschikbaarheid Departementaal Coördinatie Centrum VROM en bereikbaarheid Meldpunt VROM | Ja |
*Minimaal 3 oefeningen CM | Ja |
*Inhoudelijke adviezen over de besluitvorming door het verantwoordelijk bestuur in een crisissituatie | Ja |
Evaluatierapport na elke opgetreden crisis met indien van toepassing concrete aanbevelingen ter verbetering | Ja |
Rapportages aan de Tweede Kamer | Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
De volgende rapporten zijn aan de Kamer gezonden in samenwerking met het ministerie van BZK: Beleidsplan Crisesbeheersing 2004–2007 (TK 2004–2005, 29 668, nr. 1) alsmede Bescherming Vitale Infrastructuur (TK 2003–2004, 26 643, nr. 56).
Regelgeving wordt steeds meer internationaal bepaald en gehandhaafd. Door eensluidende internationale handhaving wordt uitwijkgedrag ontmoedigd en eerlijke concurrentie bevorderd. In het kader van het EU-voorzitterschap organiseert de VROM-Inspectie internationale vakconferenties en wordt samenwerking bij internationale controles van Europese zeehavens bevorderd.
Operationeel doel: strategie (artikel 1) | Realisatie |
Organiseren 3 internationale handhavingconferenties | Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
Drie internationale handhavingconferenties zijn gehouden van IMPEL (European Union Network for Implementation of Environmental Law), CLEEN (Chemical Legislation Enforcement Network) en TFS (Transfrontier shipments of Waste). De zevende internationale milieuwethandhavingsconferentie van INECE (International Network on Environmental Compliance and Enforcement) in 2005 in Marrakech is in voorbereiding.
Controles in internationale zeehavens in het project TFS zijn in mei 2004 afgesloten. De eindrapportage van zes landen is op 13 juli 2004 (kenmerk VI/ZW-14115/EvD/NI) aan de Tweede Kamer aangeboden. Twaalf Europese landen hebben deelname aan een vervolgproject toegezegd.
13.2.2 Naleving wet- en regelgeving en beleid betaalbaarheid en vrije woonkeuze (artikel 2)
VROM stimuleert voldoende betaalbare woonruimte, ziet toe op naleving van de Woningwet (toezicht corporaties), de Huursubsidiewet (betaalbaarheid) en de Huisvestingswet (woonruimteverdeling). De VROM-Inspectie inventariseert de kwantiteit en kwaliteit van beschikbare en benodigde woonruimte.
De afdeling subsidiefraude van de VROM-Inspectie heeft 470 onderzoeken uitgevoerd inzake misbruik huursubsidie. In 322 zaken kon schade worden teruggevorderd tot een totaalbedrag van € 1 350 000,00 (2003: € 1 177 692,00). Er is 81 keer proces-verbaal opgemaakt voor strafrechtelijke afdoening. In samenwerking met woningcorporaties zijn in 224 woningen fysieke controles uitgevoerd. In 15 gevallen werd de huursubsidie onmiddellijk stopgezet en de corporaties hebben 19 keer de huur meteen opgezegd. Daarnaast is nog bij een actie in Amsterdam Zuidoost en in Den Haag Centrum gecontroleerd; hierbij zijn 460 woningen bezocht. In 55 gevallen volgt onderzoek naar misbruik huursubsidie; verdere informatie is nog niet bekend over de resultaten. Dergelijke controleacties zullen vaker op risicolocaties worden uitgevoerd. In het rapport «Bestrijding Onrechtmatige bewoning» is de Tweede Kamer geïnformeerd over naleving van de Huisvestingswet (TK 2004–2005, 29 800 XI, nr. 75). In het rapport «Beleving en overtreding van regels van de Huursubsidiewet» is de Tweede Kamer geïnformeerd over naleving van de Huursubsidiewet (TK 2004–2005, 17 050, nr. 277). De achterstand in het huisvesten van statushouders door provincies en gemeenten is door toezicht en overleg met provincies en gemeenten teruggebracht van circa 3 000 personen per 1-1-2004 tot circa 1 200 per 1-1-2005.
13.2.3 Naleving wet- en regelgeving en beleid goede woningvoorraad en duurzaam bouwen (artikel 3)
VROM stimuleert de totstandkoming van woningen en gebouwen die duurzaam zijn en zijn afgestemd op de gevraagde kwaliteit (veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid) en ziet toe op naleving van de Woningwet, het Bouwbesluit en uitvoering van gemeentelijke bouwverordeningen.
Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||||
Wet en regelgeving of beleid | Beoogde streefwaarde 2004 | Beoogde tussenwaarde | Referentiewaarde 2004 | VROM-prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Woningwet, Wet milieubeheer, Wet ROGemeente- onderzoeken | Zodanige naleving dat verscherpt toezicht is teruggebracht tot 1% in 2010 | Zodanige naleving dat verscherpt toezicht is teruggebracht tot 2% in 2006 | Bij 5% van de onderzochte gemeenten is verscherpt toezicht noodzakelijk | 25% van alle gemeenten integraal onderzoeken op uitvoering wettelijke VROM-taken inclusief nazorg voorgaande jaren. | Ja |
Woningwet, Wet milieubeheer, Wet ROProvincies en kaderwetgebieden | In 2010 naleving door alle provincies en kaderwetgebieden meer dan 90% | In 2007 naleving 80–90% bij alle provincies en kaderwetgebieden | Wisselend beeld, beleid en handhaving | 5 Pilots om provincies en kaderwetgebieden integraal te onderzoeken op uitvoering wettelijke VROM-taken (ruimte, milieu en wonen) | Neen |
Woningwet, Wet milieubeheer, Wet ROThema's | Naleving veiligheid en gezondheid gewaarborgd | Naleving veiligheid en gezondheid gewaarborgd | Onbekend, tot op heden incident gestuurd | Themaonderzoek veiligheid en gezondheid op basis van risicoanalyse | Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
In 2004 staat nog slechts 1 gemeente onder verscherpt toezicht. 5 Pilots zijn voorzien in het voorjaar van 2005 omdat het ontwikkelen van een scanmethode voor dit onderzoek is vertraagd.
13.2.4 Fysieke stedelijke vernieuwing (artikel 4)
VROM stimuleert fysieke stedelijke vernieuwing. De VROM-Inspectie toetst of regionale plannen niet in strijd zijn met het rijksbeleid en of investeringsbudgetten (ISV, IPSV) van VROM tijdig zijn besteed.
In 2004 is een nalevingmonitor ontwikkeld voor het meten en volgen van provinciale en landelijke prestaties over de periode 2005–2010.
De beoordeling van de rechtmatigheid van de regulier verstrekte ISV-bijdragen is geregeld via een stelsel van accountantsverklaringen. Voorts zijn aan de verantwoording regels gesteld in een Algemene Maatregel van Bestuur. Gezien deze systematiek is een stelselmatige extra rechtmatigheidsbeoordeling van de VROM-Inspectie niet nodig.
13.2.5 Naleving wet- en regelgeving en beleid versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke gebieden (artikel 6 en 8)
VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van stedelijke en landelijke gebieden en ziet toe op naleving van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de doorwerking van het rijksbeleid in gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||||
Wet en regelgeving of beleid | Beoogde streefwaarde 2004 | Beoogde tussenwaarde | Referentiewaarde 2004 | VROM-prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Wet RO | Zodanige naleving dat verscherpt toezicht is teruggebracht tot 1% in 2010 | Zodanige naleving dat verscherpt toezicht is teruggebracht tot 2% in 2006 | Bij 5% van de onderzochte gemeenten is verscherpt toezicht noodzakelijk | 25% van alle gemeenten integraal onderzoeken op uitvoering wettelijke VROM-taken inclusief nazorg voorgaande jaren. | Ja |
Wet RO art19 | Naleefgedrag in 2008 meer dan 90% | Naleefgedrag in 2006 80–90% | Naleefgedrag matig tot redelijk: 60–90% | • Toetsing circa 1800 bestemmingsplannen• 4000 gevallen ex art 19 WRO• Toetsing recon- structieplannen• Doorwerking 11 PKB's (zoals Ac Vinex, Structuurschema Groene Ruimte, 2e Nota Waddenzee etc) | JaJa Ja Gedeeltelijk |
Wet RO art 15 en 17 | Naleefgedrag in 2008 meer dan 90% | Naleefgedrag in 2006 80–90% | Naleefgedrag is matig: 60–80% | Beoordeling en actie n.a.v. WRO- vrijstellingen | Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
Vanwege de aangekondigde sturingsfilosofie in de Nota Ruimte, en herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (met onder meer een zwaardere regietaak door provincies voor bovenlokale voorzieningen), is een lagere prioriteit gegeven aan het toetsen van ruimtelijke plannen en doorwerking van PKB's (Ac Vinex, Structuurschema Groene Ruimte) (Brief minister van VROM aan de Tweede Kamer: 82/VROM/2004, 28-09-2004).
13.2.6 Naleving wet- en regelgeving en beleid verbeteren milieukwaliteit op nationaal niveau en integratie op lokaal niveau (artikel 7 en 10)
VROM stimuleert de verbetering van een duurzame ontwikkeling (milieukwaliteit) in de directe leefomgeving zowel in het stedelijk als het landelijk gebied. Het beleid is hoofdzakelijk gericht op het voorkomen en beperken van veiligheidsrisico's van industriële activiteiten en risico's van lucht en bodemverontreiniging en van geluid- en geurhinder. De VROM-Inspectie ziet toe op naleving van de wetten en besluiten gericht op het verbeteren van de milieukwaliteit; de AmvB Milieukwaliteitseisen Externe Veiligheid, het Vuurwerkbesluit, het Besluit risico's zware ongevallen, het Waterleidingbesluit (legionellabestrijding), het Besluit luchtkwaliteit, het Bouwstoffenbesluit en de Bestrijdingsmiddelenwet. In het bijzonder wordt bij de naleving hiervan toegezien op de gezondheid- duurzaamheid- en veiligheidsaspecten.
Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||||
Wet en regelgeving of beleid | Beoogde streefwaarde 2004 | Beoogde tussenwaarde | Referentiewaarde 2004 | VROM-prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Wet- en regelgeving Defensie aangaande | Naleefgedrag in 2008 > 90% | Naleefgedrag in 200660–80% | Naleefgedrag <60% | – 25 integrale reguliere thematische controles– 10 beoordelingen ontwerpvergunningen | JaGedeeltelijk |
BRZO | Naleefgedrag in 2007 >90% | Naleefgedrag in 2005 60–80% | Naleefgedrag <60% | Twee projectmatige inspectieonderzoeken.Controle van 35 bedrijven. | GedeeltelijkJa |
Vuurwerkbesluit | Naleefgedrag in 2007 >90% | Naleefgedrag in 2005 60–80% | Naleefgedrag <60% | * 1e-lijnstoezicht (Brigade Vuurwerk):* 150 meldings-controles, producteisen* 50 classificatie-controles* 2e-lijnstoezicht:* opslag consu- mentenvuurwerk (50 controles),* evenmenten-vuurwerk (50 evenementen)* adviezen (alle) schadevergoeding sanering* LMIP (Meld- en Informatiepunt Vuurwerk) | JaGedeeltelijkGedeeltelijk JaJaJaJa |
Wet geluidhinder (Overheden/industrie) | Naleefgedrag in 2010 >80% | Naleefgedrag in 2007: 60–80% | Naleefgedrag <60% | Onderzoek hogere grenswaarden Verkeerslawaai binnenstedelijk met geluidbelas- ting >60 dB(A)Bij minimaal 36 gemeenten (drie per provincie) wordt de totale keten onderzocht:1 Bestemmingsplan (RO) noodzaak hogere grenswaarde2 Verkeersgege- vens/ verkeersstructuur3 Criteria hogere waarden Besluit4 Vaststelling hogere grenswaar- de provincie (Wgh)5 Eisen in bouwvergunning (Bouwbesluit)6 Uitvoering gevelmaatregelen woningen (Bouwbesluit)7 Controle binnenniveau 35 dB(A) | Ja |
Waterleidingbesluit onderdeel bestrijding legionella in leidingwater | Vanaf 2007 naleefgedrag: >90%, legionellaveilige installaties bij te benoemen prioritaire doelgroep | NaleefgedragIn 2005: 80–90% | Naleefgedrag: 60–80% | – Waterleiding- bedrijven controleren voor de VI bij 5000 collectieve installaties VI handelt overtredingen af.– Er wordt een nieuwe inspectierichtlijn opgesteld.– Bij twee nog te bepalen prioritaire doelgroepen zullen 50 controles per doelgroep worden uitgevoerd. | JaJaJa |
Besluit luchtkwaliteit (stikstofdioxide) | 2 010: geen woningen meer boven de norm | 2006: max. 100 000 woningen boven de norm | Max. 250 000 woningen boven de norm | – Controles van nieuwe bestemmingsplannen op de vraag of vol- doende rekening gehouden is met het Besluit luchtkwaliteit.– Controle van de circa 50 gemeen- ten die in 2004 verplicht zijn een luchtkwaliteitplan te maken. | Neen |
Toelating Cf Bestrij- dingsmiddelenwet methylbromide, fosforwaterstof gasvormende bestrijdingsmiddelen. | Naleefgedrag >90% in 2007 | 2004: 60–80%2005: 80–90%2006: >90% naleefgedrag | Naleefgedrag <60% | – 15 Controles bij (grote) ontvangers van ladingen.– 15 controles toepassing bestrijdingsmiddelen.– Afhandelen incidenten. | NeeJaJa |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
Zeven adviezen zijn uitgebracht aan de vergunningverlener (Directie Externe Veiligheid van het ministerie van VROM) inzake uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van vergunningen en ontwerpbeschikkingen bij Defensie.
Een evaluatie van het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) is naar de Tweede Kamer gezonden (9 november 2004, nr. VROM 041000).
De controle op handel en gebruik van professioneel vuurwerk door de Vliegende Brigade Vuurwerk, een samenwerking tussen provincies en de Inspectie, is gestagneerd. De provincies bleken niet in staat de geplande capaciteit te leveren voor deze taak. Het productveiligheid- en classificatieonderzoek bleek daardoor beperkt tot 70 monsters. Ruim 20 producten voldeden niet aan de norm.
In een vervolgonderzoek naar legionallebesmetting zijn 414 overdekte openbare zwembaden gecontroleerd. Het percentage besmette zwembaden was 31. Om de zwembadbranche en provincies te helpen bij de uitvoering van het Besluit hygiëne en veiligheid van badinrichtingen en zwemgelegenheden (Bhvbz, december 2000) is het initiatief genomen om een Modelplan legionellapreventie in zwembadwater op te stellen (publicatienr. 08–04 VROM 4056).
De naleving van het Besluit Luchtkwaliteit is niet gecontroleerd omdat de regeling veel vragen op roept onder andere door uitspraken van de Raad van State. Daarom heeft de staatssecretaris van VROM aan provincies en gemeenten per brief (Kamerstuk VROM 040823/040824, 30-9-2004), een nadere toelichting over onder meer de bindendheid van de normen, het geven van prioriteit aan voor luchtverontreiniging gevoelige bestemmingen bij de uitvoering van het besluit en de fijn stofproblematiek. In overleg met provincies en gemeenten stelt de VROM-Inspectie een toetsingskader op, zodat een eenduidige beoordeling is gewaarborgd.
Omdat noodzakelijke aanvullende regelgeving in 2004 niet is gerealiseerd is het aantal controles bij ontvangers van met bestrijdingsmiddelen gegaste ladingen beperkt tot 9. Naar aanleiding van incidentmeldingen met gassingen van importproducten is 47 keer opgetreden. Er zijn 22 controles uitgevoerd bij gassingen in Nederland. Door streng toezicht over een aantal jaren blijkt in 2004 de naleving bij gassingen in Nederland flink verbeterd.
13.2.7 Naleving wet- en regelgeving en beleid tegengaan klimaatverandering en emissies (artikel 11)
VROM richt zich op het tegengaan van klimaatverandering en milieuschadelijke emissies naar de lucht door de bevordering van milieuverantwoorde productie en consumptie bij burgers en bedrijven.
De Inspectie handhaaft de wet- en regelgeving op dit terrein: de Wet milieugevaarlijke stoffen, onderdeel ozonlaagaantastende stoffen (CFK's en halon); de Wet inzake de luchtverontreiniging, onderdeel brandstoffen en de Wet milieubeheer, onderdeel emissie-eisen stookinstallaties.
Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||||
Wet en regelgeving of beleid | Beoogde streefwaarde 2004 | Beoogde tussenwaarde | Referentiewaarde 2004 | VROM-prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Besluit zwavelgehalte brandstoffen Wlv; doelgroep zeeschepen | Vanaf 2010: naleefgedrag >90% op alle zeeschepen in Nederlandse wate- ren | 2006: naleefgedrag 80–90% op Nederlandse vlaggenschepen in Nederlandse wateren | Naleefgedrag <60% | – 50 controles bij zeeschepen (ism KLPD) als signaalwerking richting reders en EU-lid- staten.– Communicatie richting Nederlandse reders.– Gezamenlijke handhavingactie verkennen met België en Duitsland.– Europese com- missie verzoeken handhaving bin- nen EU te stimuleren. | JaJaNeeNee |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
Een gezamenlijke handhavingactie met Duitsland en België is niet doorgegaan omdat deze landen nog geen praktische ervaring hebben met brandstofcontrole en het niet op korte termijn in hun werkprogramma konden opnemen.
Een verzoek aan de Europese Commissie is niet gedaan. Wel heeft een vertegenwoordiging van de EU een brandstofcontrole op zee meegemaakt en wordt algemeen de handhaving versterkt, zie paragraaf 13.2.1.
13.2.8 Naleving wet- en regelgeving en beleid beheersing milieurisico's straling, afval en stoffen (artikel 12)
VROM streeft naar het beheersen van milieurisico's van straling, stoffen en afval. De VROM-Inspectie ziet toe op de naleving van betrokken wetgeving: de Kernenergiewet, de Wet milieugevaarlijke stoffen (asbest en PCB's), EVOA en de Wet milieubeheer (Landelijk afvalbeheersplan (LAP). Milieuhandhaving wordt in deze categorie vooral ingezet gericht op individuele bedrijfslocaties, maar deze strategie blijkt niet toereikend. Daarom werd in 2004 gestart met ketenhandhaving en concerntoezicht.
Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestaties | |||||
Wet en regelgeving of beleid | Beoogde streefwaarde 2004 | Beoogde tussenwaarde | Referentiewaarde 2004 | VROM-prestaties 2004 | Realisatie 2004 |
Besluit stralingsbescherming Kew, incl. Besluit detectie radioactief schroot en Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (schrootbedrijven | 2006: naleefgedrag >90%; geen opzet bij overtredingen van de twee Besluiten. | 2004: naleefgedrag 60–80% (melden van besmette ladingen en voorhanden hebben) | <60% | – 75 fysieke contro- les.– 100 administratieve controles | Ja |
Besluit stralingsbescherming Kew (incidenten) | Afhandeling van alle stralingsincidenten. | Afhandeling van alle stralingsinci- denten. | Afhandeling van alle stralingsinci- denten | Afhandeling van incidenten (circa 300). | Ja |
Asbestverwijderingsbesluit Wms (eigenaren objecten) | 2 010: naleefgedrag van het herziene besluit >90% | 2007: naleefgedrag van het herziene besluit 80–90% | <60% | Controle van 5 scheepssloperijen en -revisiebedrij- ven en afhandeling klachten. | Ja |
Productenbesluit asbest | 2010: naleefgedrag >90% | 2006: naleefgedrag 80–90% | vermoedelijk naleefgedrag <60% | – 10 Controles ketenhandhaving bij sloop en bij gebruik puingranulaat.– Controle van 13 vuurwerkimpor- teurs op asbesthoudende verpakking. | JaNee |
Besluit asbestwegen | 2010: naleefgedrag >90% | 2005: naleefgedrag 60–80 | 60–80% | Handhaving bij circa 20 wegen. | Ja |
Regeling verwijdering PCB's/PCB, PCT en Chlooretheenbesluit Wms (transformatoren) | Naleefgedrag in 2008: >90% (dan geen PCB-transformatoren meer) | Naleefgedrag in 2005: 80–90% (dan 80% van de transformatoren gesaneerd) | <60% | – 50 Controles van bedrijven met transformatoren (elektriciteitsbedrijven, chemische industrie e.d.).– Coördinatie van EU-handhavings- project CLEEN. | GedeeltelijkJa |
EVOA (export naar ACS/Oost Europa/niet-OESO) Wm | Naleefgedrag: >90% in 2010 | Naleefgedrag 60–80% in 2007 | Naleefgedrag: vermoedelijk <60% | – 40 Gerichte handhavingsacties.– Internationale handhavingsactie verificatie bestemmingen.– Samen met de handhavingpart- ners (w.o. douane) prioriteitstelling en monitoring ontwikkelen.– Ondersteunen van partners bij het verrichten van controles bij circa 150 zaken. | Ja JaJaJa |
Landelijk afvalbeheersplan (beleidsuitspraak) | Ketenhandhaving goed geïmplementeerd in de NL handhavingstruc- tuur. Alle belang. afvalinrichtingen voldoen in 2013 aan de minimumstandaarden | VI heeft in 2007 de regie over de ketenhandhaving; naleving mini- mumstandaarden nieuwe vergunningen belangrijke afvalbedrijven >90% | Het LAP is in 2003 van kracht geworden | Bijdrage aan strategisch handha- vingsplan afval (i.i.g voor EVOA en ketentoezicht.– Risicoanalyse LAP-stromen.– 3 Ketenhand- havingsprojecten prioritaire LAP- stromen op basis van risicoanalyse (afronding in 2005).– Concerngerichte handhavingsactie.– Toetsen nieuwe vergunningen belangrijke afvalbedrijven. | GedeeltelijkJa JaJa Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-Inspectie
Bij de controle van de Regeling verwijdering PCB's/PCT/Chlooretheenbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen is besloten niet 50 bedrijven met transformatoren te controleren. In plaats daarvan is met een steekproef bij 160 ondernemingen onderzocht waar vooral transformatoren met PCB's aanwezig kunnen zijn. Op basis van die kennis wordt een handhavingstrategie opgesteld.
De ministeries van VROM en V&W en de gemeente Amsterdam (het Gemeentelijk Havenbedrijf) hebben de werf Amsterdam Ship Repair en Ecodock opdracht gegeven voor de sloop van de Sandrien. Het schip is februari 2001 door de VROM-Inspectie in de haven van Amsterdam aan de ketting gelegd. Het schip was onderweg naar India om daar gesloopt te worden. Eigenaar Upperton Ltd. uit Mauritius maakte bezwaar bij de Raad van State, maar kreeg nul op het rekest. Getracht is de eigenaar via bestuursdwang te dwingen het schip verantwoord te laten slopen. Dit is niet gelukt. De staat van het schip is ondertussen dusdanig verslechterd dat besloten is het schip zelf, na schoonmaak, te slopen. Na een internationaal aangekondigde inschrijving is de sloopopdracht verleend. De kosten van circa € 2 mln worden op de eigenaar verhaald.
De geplande ketenhandhaving prioritaire afvalstromen landelijk afvalbeheersplan (LAP) is niet zelfstandig uitgevoerd. Deze activiteit is ondergebracht bij de vier door het ALOM/BLOM vastgestelde ketenprojecten (motie Samsom, zie ook paragraaf 13.2.1). De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij de aanbieding van het Visiedocument Ketenhandhaving (TK 2003–2004, 22 343, nr. 93).
Risicoanalyses zijn gemaakt voor 34 sectorplannen uit het LAP.
De inspecties en audits bij nucleaire inrichtingen zijn conform planning verlopen. Er was extra toezicht op de kerncentrale Borssele vanwege een splijtstofwisselperiode. Ook is hier de tweede 10-jaarlijkse veiligheidsevaluatie uitgevoerd. Aandacht is besteed aan de controle van conventionele (niet-nucleaire) aspecten bij nucleaire installaties; met de gemeente Zijpe en de Arbeidsinspectie is gezamenlijk geïnspecteerd.
Wat betreft de Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheidstoetsen (HUF) wordt verwezen naar de informatie opgenomen onder Beleidsprioriteit IV.2 Betere naleving door meer handhavingsrendement.
13.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 88 343 | 79 474 | 65 446 | 76 581 | – 11 135 |
Uitgaven: | 88 389 | 78 761 | 65 616 | 76 387 | – 10 771 |
Programma: | 38 085 | 23 782 | 18 287 | 24 166 | – 5 879 |
Overig programma: | 38 085 | 23 782 | 18 287 | 24 166 | – 5 879 |
Servicepunten milieuhandhaving | 4 050 | 1 798 | 2 413 | 2 153 | 260 |
Bijdrage RIVM | 7 403 | 6 277 | 6 653 | 6 423 | 230 |
Overige instrumenten IG | 26 626 | 15 573 | 9 117 | 14 931 | – 5 814 |
Onderzoek IG | 0 | 259 | – 259 | ||
Communicatie-instrumenten | 6 | 134 | 104 | 400 | – 296 |
Nader aan te wijzen | 0 | ||||
Apparaat: | 50 304 | 54 979 | 47 329 | 52 221 | – 4 892 |
Apparaat: | |||||
Juridische instrumenten | 215 | 212 | 293 | – 81 | |
Apparaat IG | 50 304 | 54 764 | 47 117 | 51 928 | – 4 811 |
Ontvangsten: | 2 067 | 1 025 | 715 | 882 | – 167 |
* Vastgestelde begroting 2004: artikel 13 inclusief amendement Samson c.s. (krst II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 64)
Het voor de VROM-Inspectie beschikbare uitgavenbudget is per saldo met € 10,771 mln onderschreden. Veel budgetmutaties zijn voor het merendeel reeds door middel van de suppletore wetten verwerkt zowel op het programma- alsmede op het apparaatbudget; de belangrijkste toevoegingen zijn middelen ter bestrijding NBC-aanslagen en de sanering van het schip Sandrien. Ook is sprake van een wijziging van de uitfinanciering van het amendement Samsom.
De verklaring voor de onderuitputting is divers maar in essentie als volgt te verklaren.
Interne reorganisaties hebben geleid tot verlies van specifieke kennis en de opbouw hiervan, hetgeen een wissel heeft getrokken op de planning en uitvoering van een aantal projecten bij de onderdelen overige instrumenten IG en onderzoek IG. Dit heeft overigens vrijwel geen effect gehad op de prioritaire projecten in het kader van de beleidsprioriteit bevordering naleving van VROM regelgeving. Dientengevolge is er sprake van een kas onderuitputting € 5,8 mln op dit instrument.
Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken
Het ministerie van VROM draagt zorg voor de huisvesting van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken (AZ). Deze algemene doelstelling omvat de volgende operationele doelstellingen:
14.2.1. Het leveren van adequate huisvesting;
14.2.2. Het leveren van toegevoegde waarde;
14.2.3. Uitbreiding huur- verhuurmodel.
Het thema veiligheid stond in 2004 hoog op de agenda. Zo werden er beveiligingsprojecten opgestart bij de Tweede Kamer en de Algemene Rekenkamer. Verder werd onder andere de herhuisvesting van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid opgeleverd en heeft de Minister de sleutel van het gerenoveerde Het Logement (inclusief de nieuwe enquêtezaal) overhandigd aan de voorzitter van de Tweede Kamer.
De projecten voor de Raad van State en de diensten Directie Publiek & Communicatie en Postbus 51 van het ministerie van Algemene Zaken (project Vijverhof) hebben een jaar vertraging opgelopen vanwege de vergunningenprocedure. In 2005 beoogt de Rijksgebouwendienst de benodigde vergunningen alsnog te verwerven.
14.2. Operationele doelstellingen
14.2.1. Het leveren van adequate huisvesting
De doelstelling «leveren van adequate huisvesting» wordt geoperationaliseerd met de indicatoren welke zijn geformuleerd in de begroting van de baten-lastendienst Rgd. Voor realisatie wordt kortheidshalve verwezen naar de verantwoording van deze dienst.
14.2.2. Het leveren van toegevoegde waarde
Het leveren van toegevoegde waarde, zoals is toegelicht bij beleidsartikel 3 «duurzame woningen en gebouwen» en beleidsartikel 6 «versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijk gebieden», is eveneens van toepassing op deze doelgroep die voor het grootste deel gehuisvest is in monumenten.
14.2.3. Uitbreiding huur-verhuurmodel
Bij de start van het nieuwe rijkshuisvestingstelsel is toegezegd te onderzoeken of het huur-verhuurmodel ook van toepassing kan zijn op de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van AZ. Dit punt wordt meegenomen in de volgend jaar uit te voeren evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel. In het kader van de stelselevaluatie is onderzoek gedaan naar de vraag of de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van AZ onder de huur-verhuursystematiek zouden moeten worden gebracht. In de besluitvorming over de bevindingen en aanbevelingen in de stelselevaluatie, naar verwachting begin 2005, zal dit onderwerp worden meegenomen. Geconcludeerd is dat er geen objectieve argumenten zijn om de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken niet onder de werking van het Stelsel te brengen.
Het Kabinetsstandpunt over de conclusies en aanbevelingen van de stelselevaluatie, en dus ook over dit punt, wordt in het tweede kwartaal 2005 verwacht.
14.3 Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 39 658 | 62 086 | 63 236 | 66 878 | – 3 642 |
Uitgaven: | 39 658 | 62 086 | 63 236 | 66 878 | – 3 642 |
Programma: | 39 658 | 62 086 | 63 236 | 66 878 | – 3 642 |
Huisvesting Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken: | 27 913 | 43 374 | 49 288 | 43 326 | 5 962 |
Onderhoud | 4 467 | 6 486 | 5 824 | 6 395 | – 571 |
Investeringen | 20 843 | 33 195 | 40 138 | 33 750 | 6 388 |
Huren | 1 009 | 1 354 | 1 983 | 1 733 | 250 |
Asbestsanering | 1 594 | 2 339 | 1 343 | 1 448 | – 105 |
Huisvesting Koninklijk Huis: | 11 745 | 18 712 | 13 948 | 23 552 | – 9 604 |
Paleizen | 6 567 | 10 155 | 7 047 | 18 131 | – 11 084 |
Functionele kosten | 5 178 | 8 557 | 6 901 | 5 421 | 1 480 |
Overig programma: | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Nader aan te wijzen | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Ontvangsten: | 2 481 | 946 | 0 | 0 | 0 |
Op dit artikel staan alle uitgaven van de Concernstaf en de Gemeenschappelijke Dienst, die niet aan een beleidsartikel zijn toe te rekenen. Het betreft hier zowel programma-uitgaven als uitgaven voor postactieven en het apparaat.
De apparaatsuitgaven omvatten de verplichtingen en uitgaven van het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel, automatisering en postactieven. Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement en de beleids- en ondersteunende diensten. De overige personele uitgaven betreffen de inzet van externen en uitzendkrachten. De materiële en automatiseringsuitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor beheer, exploitatie, huisvesting en investeringen om de voorzieningen van VROM op minimaal het huidige niveau te houden en daar waar mogelijk te verbeteren.
De taak van de Concernstaf is inhoudelijke strategische en bestuurlijk/politieke advisering van de bewindslieden, de Secretaris Generaal en de Bestuursraad ten aanzien van het departementale en interdepartementale beleid. De integrale advisering ten aanzien van de hoofdlijnen van de bedrijfsvoering, control en ten aanzien van het beleid met betrekking tot wetgeving en juridische aangelegenheden, alsmede het communicatiebeleid. Daarnaast het ontwikkelen van kaders ten aanzien van het hele terrein van de bedrijfsvoering, interne en externe communicatie alsmede het vaststellen van deze kaders. Het verzorgen van persvoorlichting en het woordvoerderschap van de bewindslieden. Het realiseren en handhaven van de integrale kwaliteit van en de samenhang tussen de bedrijfsvoeringskolommen. Daarnaast de administratief/secretariële en bedrijfsmatige ondersteuning van de bewindslieden en de Secretaris Generaal.
15.2.2 De Gemeenschappelijke Dienst
De Gemeenschappelijke Dienst heeft zich in 2004 gericht op het zo doelmatig en doelgericht mogelijk ondersteunen van de politieke en ambtelijke leiding, de managers en medewerkers binnen de VROMorganisatie door het verrichten van ondersteunende, uitvoerende en adviserende taken binnen departementale en interdepartementale kaders. Om ook in 2005 producten, diensten en adviezen te leveren, zijn in 2004 leveringsovereenkomsten met alle VROM-diensten en de VROM-adviesraden afgesloten volgens de spelregels van Marktanaloge bedrijfsvoering. In de leveringsovereenkomsten zijn zakelijke afspraken gemaakt die de basis vormen voor de te leveren producten en prestaties op alle mogelijke gebieden van de bedrijfsvoering.
Prioriteit bij het wetgevingsprogramma lag in 2004 bij de implementatie van EG-richtlijnen, de wetgevingsprojecten voortvloeiend uit het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord, toezeggingen aan de Staten-Generaal en ondersteuning bij initiatiefwetsvoorstellen.
De resterende centrale wetgevingscapaciteit werd ingezet voor de overige VROM-prioriteiten.
Juridische kwaliteit wetgevingsproducten | ||||
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Ontwerpbegroting 2004 | Realisatie 2004 | |
Wetgeving met dictum 1, 2 en 3 van Raad van State | 84% | 81% | 90% | 94% |
Implementatietermijn EU-regelgeving niet overschreden | 29% | 0% | 90% | 70% |
Bron: Directie Juridische Zaken
Wetgeving met dictum 1, 2 en 3 van de Raad van State
Een wetgevingsproduct wordt «goed» beoordeeld wanneer de Raad van State daaraan het dictum 1, 2 of 3 toekent. Het oordeel van de Raad van State omvat zowel de technisch-juridische als de beleidsmatige aspecten van de wetgevingsproducten. In het overzicht wordt vooralsnog geen onderscheid gemaakt tussen de drie dicta. In 2004 zijn 54 adviezen ontvangen van de Raad van State. Van deze adviezen hadden 51 het dictum 1 of 2 of 3. Daarmee komt het gerealiseerde percentage op 94%. Drie adviezen hadden het dictum 4 of 5. Bij alle 3 ging het om beleidsmatige aspecten.
Implementatie van EG-richtlijnen
Dit kengetal ziet toe op de tijdige implementatie van EG-richtlijnen. Voor de registratie van dit kengetal wordt uitgegaan van de datum waarop de richtlijn moet zijn geïmplementeerd.
In 2004 is 70% van de te implementeren richtlijnen op tijd geïmplementeerd. Het totale aantal te implementeren richtlijnen bedroeg 10.
Binnen VROM is door de bewindsliedenstaf de Taakgroep Implementatie Europese richtlijnen ingesteld. Via een maandelijkse rapportage aan de bewindsliedenstaf is toezicht gehouden op de voortgang van de implementatie.
Europese meldingenprocedures | ||||
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Ontwerpbegroting 2004 | Realisatie 2004 | |
Europese melding succesvol afgerond binnen twaalf maanden na notificatie | 88% | 53% | 75% | 47% |
Bron: Directie Juridische Zaken
Dit kengetal geeft het aantal positieve beschikkingen binnen de voor de diverse soorten meldingen geldende termijn weer van de Europese Commissie op een melding van Nederland. Er zijn vier soorten meldingen: technische notificatie, staatsteun, artikel 95 en artikel 33 Euratom, waarvoor aparte termijnen gelden. Oorzaak van het niet realiseren is gelegen in de technische notificaties. Het lage percentage is voornamelijk te wijten aan het niet halen van de termijn van de technische notificaties. De oorzaak hiervan ligt voornamelijk buiten VROM.
Convenanten | ||||
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Ontwerpbegroting 2004 | Realisatie 2004 | |
Convenanten in overeenstemming met de aanwijzing | 100% | 100% | 100% | 100% |
Bron: Directie Juridische Zaken
De toenemende behoefte aan flexibiliteit in de uitwerking van beleidsvoornemens heeft geleid tot een uitbreiding van het gebruik van overeenkomsten en convenanten. Het belang van de naleving van afspraken in het publiek domein stelt hoge eisen aan de inhoudelijke kwaliteit van deze producten. De convenanten moeten na beoordeling tenminste voldoen aan de Aanwijzingen voor de Convenanten.
De score is altijd 100%, omdat er in de voorbereidingsfase door de beleidsdirecties concepten worden aangeleverd. Het definitieve convenant is altijd in overeenstemming met de aanwijzingen.
Procedures | ||||
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Ontwerpbegroting 2004 | Realisatie 2004 | |
Procedures met positief resultaat | 74% | 80% | 80% | 67% |
Procedures behandeld zonder termijnoverschrijding | Niet gemeten | Niet gemeten | 100% | 68% |
Bron: Directie Juridische Zaken
VROM is regelmatig betrokken bij verschillende rechterlijke procedures. Ten eerste behandelt VROM de bestuursrechtelijke procedures bij de rechtbanken of de Raad van State vanaf de instelling van het beroep. Ten tweede is VROM belast met de juridische voorbereiding en begeleiding van civielrechtelijke procedures. In civielrechtelijke procedures treedt de Landsadvocaat op namens het ministerie. Ten slotte is VROM Internationaal betrokken bij Europeesrechtelijke procedures.
In 2004 zijn 98 verzoeken voor juridische advies of civielrechtelijke ondersteuning bij de Landsadvocaat neergelegd. De realisatie procedures over 2004 laat een lagere realisatie zien dan voorgaand jaar. Dit heeft onder andere te maken met de beslissingen op bezwaren die binnen VROM worden behandeld. In veel gevallen wordt door de rechter positief besloten op ingediende bezwaarschriften. Met name op het gebied van afvalstoffen (EVOA) zijn veel procedures gegrond verklaard.
15.2.4 Communicatie en voorlichting
Naast minder mensen is er ook een «knip» geplaatst tussen de woordvoering en advisering/strategie aan de minister en staatssecretaris en de advisering en communicatie-uitvoering voor het hele ministerie. Ook is een deel van de publieksvoorlichting ondergebracht bij Postbus 51. Deze ingrijpende veranderingen hebben vanzelfsprekend veel tijd gekost maar tijdens de «verbouwing bleef de winkel open»
In 2004 heeft VROM diverse onderwerpen voor het voetlicht weten te brengen. Uitgangspunt hierbij was meer samenhang in de uitingen te brengen door ze thematisch te ordenen (Thema's Gezond en veilig, Duurzaam consumeren en produceren, Stad en land, Wonen voor iedereen).
Binnen deze thema's zijn in 2004 drie grote massamediale campagnes gevoerd over huursubsidie, gas en elektra en ventileren.
Twee belangrijke projecten sprongen er zowel qua impact als qua inzet in 2004 uit: de presentatie en verdere begeleiding van de nota Ruimte en het Europees voorzitterschap.
De digitalisering van de maatschappij was ook bij VROM in 2004 merkbaar. Het aantal bezoekers van de VROM-site steeg in 2004 naar 400 000 bezoekers per maand.
De bewindslieden van VROM stonden in 2004 voor een aantal belangrijke onderwerpen nadrukkelijk in de media: huurbeleid, nota Ruimte, de discussie over het belang van milieu et cetera.
15.2.5 Gemeenschappelijke Dienst voorheen onderdeel van de Gemeenschappelijke voorzieningen1
Belangrijke doelstellingen voor 2004 op het gebied van ICT waren de verbetering van de infrastructuur, sanering van de applicatieportfolio, verbetering van de organisatie en sturing en een verbeterde informatieplanning binnen VROM.
De verbetering van de infrastructuur en het beheer daarvan wordt doorgevoerd door de overstap naar Server Based Computing. De voorbereiding daarvan is grotendeels in 2004 afgerond. De implementatie zal plaatsvinden in 2005.
Met betrekking tot de infrastructurele ICT-voorzieningen wordt nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de interdepartementale ontwikkelingen (onder andere Haagse Ring).
Op het gebied van verbetering van organisatie en sturing is in 2004 de centralisatie van het ICT-beheer doorgevoerd. Het ICT-beheer is tevens resultaatgericht uitbesteed en de regiefunctie is ingericht.
In 2004 werd met de beleidsmatige ICT-projecten nadrukkelijk aangesloten bij het programma Andere Overheid. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: Digitale Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen, basisregistraties voor gebouwen, adressen, kaarten en percelen, aansluiting van VROM op het basis bedrijvenregister, inzet van ICT bij terugdringing van de administratieve lasten in het project één-VROM-vergunning en het elektronisch milieujaarverslag.
Automatiseringsuitgaven (ICT-dienst) per fte | ||||
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Ontwerpbegroting 2004 | Realisatie 2004 | |
Raming in € 1mln | 34,9 | 35,2 | 23,4 | 26,7 |
Aantal fte*) | 4 073 | 4 149 | 3 925 | 3 834 |
Uitgaven per fte in € 1 | 8 568 | 8 484 | 5 962 | 6 964 |
Bron: SBB (€) en PeRCC (fte).
* Het betreft hier voor 2004 de werkelijke bezetting per 31-12-2004 in plaats van de werkelijk gemiddelde bezetting over geheel 2004. Oorzaak: grote reorganisatie en systeemtechnische beperkingen.
Het kengetal geeft weer welke uitgaven per fte voor VROM zijn gedaan ten behoeve van ICT via de gemeenschappelijk ICT-dienst. De hogere uitgaven zijn met name het gevolg van extra uitgaven in het kader van Outsourcing en SBC.
Wat betreft de huisvestingsuitgaven in algemene zin kan het volgende worden opgemerkt. De huisvestingsuitgaven zijn te verdelen in huren, technisch beheer van gebouwen en installaties, en overige huisvestingskosten. Onder overige huisvestingskosten wordt verstaan energiekosten, schoonmaak en klein onderhoud. Het prestatiegegeven geeft weer welke kosten voor het gehele ministerie per fte verbonden zijn aan huisvesting.
Huisvestingsuitgaven per fte | ||||
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Ontwerpbegroting 2004 | Realisatie 2004 | |
Raming in € 1mln | 33,4 | 31,5 | 39,6 | 35,5 |
Aantal fte*) | 4 073 | 4 149 | 3 925 | 3 834 |
Uitgaven per fte in € 1 | 8 200 | 7 592 | 10 089 | 9 259 |
Bron: SBB (€) en PeRCC (fte)
* Het betreft hier voor 2004 de werkelijke bezetting per 31-12-2004 in plaats van de werkelijk gemiddelde bezetting over geheel 2004. Oorzaak: grote reorganisatie en systeemtechnische beperkingen.
De lagere uitgaven zijn een gevolg van vertraging in de reguliere uitgaven onderhoud gebouwen, terreinen en groenvoorziening en minder uitgaven aan energie en schoonmaakkosten. Verder is als gevolg van de reorganisatie slechts een deel van het meest noodzakelijk groot onderhoud in de hoofdzetel uitgevoerd.
Energiebesparing binnen VROM (Verbeterd Energie Prestatieprogramma)
VROM gaat uit van een totale besparing van 5% tot en met 2006 ten opzichte van het verbruik over het jaar 2001. Jaarlijks wordt de doelstelling voor het desbetreffende jaar vastgesteld ten opzichte van het referentiejaar 2001. Voor 2004 was de energiebesparingsdoelstelling 1%. Over 2004 bedraagt de gerealiseerde energiebesparing 2%. Dit betekent dat ten opzicht van het referentiejaar 2001 de totale integrale energiebesparing uitkomt op 7%.
15.3.1 Stichting Advisering Bestuursrechtspraak
In 2004 is de drie-maanden termijn voor het afhandelen van aanvragen behaald. Hier staat echter tegenover dat het aantal zaken in 2004 is afgenomen. Uit de realisatiecijfers blijkt dat de dalende tendens van de instroom van aanvragen zich doorzet. In 2004 is het aantal afgehandelde aanvragen/adviezen ruim lager dan waarvan is uitgegaan bij de begroting 2004. Voor 2005 wordt geen substantieel herstel verwacht.
VROM is, als subsidiegever, thans met de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak in gesprek op welke wijze moet worden omgegaan met deze voortdurend dalende instroom van aanvragen. Dit in het licht van een optimale en efficiënte bedrijfsvoering waarbij de werklast/omzet van het aantal aanvragen gerelateerd wordt aan de omvang van de subsidie.
Door de afname van het aantal zaken heeft de StAB een kwaliteitsimpuls kunnen geven aan het StABtijdschrift. Verder heeft de StAB zich georiënteerd op de mogelijkheden om nieuwe activiteiten te ontplooien. In het najaar van 2004 heeft de StAB acquisitie gepleegd om in 2005 kennisoverdracht aan provincies en gemeenten binnen de werksfeer van de StAB te brengen.
Aantal adviesaanvragen StAB | ||||
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Ontwerpbegroting 2004 | Realisatie 2004 | |
Stand per 01–01 | 190 | 109 | 109 | 89 |
Instroom aanvragen | 465 | 435 | 450 | 358 |
Aantal afgehandelde aanvragen/adviezen | 546 | 455 | 450 | 375 |
Stand per 31–12 | 109 | 89 | 109 | 72 |
15.3.2. Vastgoed- en planinformatie
De projecten rond de basisregistraties gebouwen, adressen, kaarten en percelen zijn in 2004 krachtig ter hand genomen en hebben geleid tot een aantal belangrijke tussenresultaten.
In juni is door het Kabinet besloten tot de landelijke invoering van een basisregister voor gebouwen en voor adressen. Registerhouders zijn de gemeenten en de landelijke voorziening wordt onder verantwoordelijkheid van VROM gerealiseerd. Inmiddels is een start gemaakt met de opbouw van een projectorganisatie.
Inzake kaarten (de ToptienNL-kaart) en percelen (kadastrale registratie) zijn afspraken in 2004 gemaakt met het kadaster, die zullen moeten leiden tot wetgeving naar de Tweede Kamer in 2005 en invoering in 2007.
De planning van de basisregistraties is aangekondigd in het kader van het Programma Andere Overheid.
Nederland heeft als voorzitter van de EU actief meegewerkt aan de behandeling van Inspire: de Europese concept richtlijn inzake harmonisering van geo-informatie ten behoeve van het milieubeleid.
Ravi en Ruimte voor Geo-informatie
In 2004 heeft VROM aan de Stichting Ravi (overlegorgaan voor de vastgoedinformatie) een subsidiebeschikking gestuurd in het kader van de Bsik-regeling voor een bedrag van € 20 miljoen voor de jaren 2004 t/m 2009. Inmiddels is een bestuurlijke organisatie daarvoor ingericht met een stichting Ruimte voor Geo-informatie bestaande uit de belangrijkste consortiumpartijen. Het tenderprogramma is gestart.
Met de Ravi is een discussie gestart over de modernisering van de taken van de Ravi in combinatie met het door VROM gesubsidieerde clearinghouse voor geo-informatie (geo-loket via internet). Uitgangspunt is dat de coördinatiefunctie bij VROM blijft en dat kennisontwikkeling, platformfunctie en wellicht het landelijke geo-loket bij de Ravi wordt belegd.
Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen
VROM heeft samen met VNG, provincies, en koepel- en brancheorganisaties het implementatieprogramma in 2004 vormgegeven. Afgelopen jaar hebben Unie van Waterschappen en het bedrijfsleven mbt geo-informatie zich bij het programma aangesloten. In 11 van de 12 provincies lopen momenteel DURP-programma's, waaraan meer dan 50% van de gemeenten deelneemt. Doel van deze programma's is om in samenwerking tussen provincie en gemeenten ervaring op te doen met het maken en uitwisselen van digitale ruimtelijke plannen.
Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, waaronder kosten-baten onderzoeken, er is een handreiking bestemmingsplannen ontwikkeld, praktijkrichtlijnen voor streekplannen en PKB's opgesteld en voorbeeldprojecten ondersteund in Zuid Holland, Flevoland en Noord Brabant. Daarnaast vormde communicatie in diverse vormen een belangrijke activiteit. Voorbeelden hiervan zijn bijdragen aan regionale bijeenkomsten en thematische bijeenkomsten, demonstrator, www.durpmonitor.nl en een maandelijkse nieuwsbrief.
In 2004 heeft VROM het besluit genomen om digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen wettelijk te gaan verankeren. Daarvoor zal worden voortgebouwd op voorstellen en afspraken die in het kader van het stimuleringsprogramma reeds zijn gemaakt. Een voorbeeld hiervan is het IMRO convenant (uitwisselingsstandaard) dat door alle partners is getekend: VROM, provincies, Ravi, BNSP en Nirov in november 2003 en VNG in augustus 2004.
Daarnaast is in 2004 besloten om het stimuleringsprogramma door te laten gaan in 2005/2006.
De wet Puberr heeft tot doel de rechtszekerheid van de burger, de toegankelijkheid van overheidsinformatie en een goede vervulling van publiekrechtelijke taken te bevorderen door de beperkingen die vanuit de publieke sector op vastgoedobjecten rusten, direct voor de burger te ontsluiten.
De werkzaamheden in 2004 concentreerden zich op de vaststelling van de wet door de Eerste Kamer (juni 2004), de opstelling van de invoeringswet in verband met de datum van inwerkingtreding en het aanwijzingsbesluit, de bepaling van de infrastructuur voor informatie-uitwisseling en de aan gemeenten te verlenen ondersteuning ten behoeve van de doorvoering van de wet. Een en ander is in goed overleg met de VNG en het Kadaster gegaan. Inmiddels is een communicatieplan opgesteld en is een website in ontwikkeling.
In 2004 is een aantal gemeentelijke pilotprojecten afgerond. De pilotprojecten hebben de realiseerbaarheid van de wet aangetoond en belangrijke inzichten opgeleverd over de benodigde infrastructuur voor informatie-uitwisseling.
15.4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 221 982 | 205 688 | 281 068 | 161 391 | 119 677 |
Uitgaven: | 212 565 | 209 234 | 196 107 | 164 731 | 31 376 |
Apparaat | 199 576 | 198 162 | 184 410 | 154 411 | 29 999 |
Departementsleiding, control, expertdiensten en staf | 96 541 | 92 192 | 63 982 | 76 398 | – 12 416 |
Gemeenschappelijke voorzieningen | 97 916 | 98 321 | 114 685 | 72 589 | 42 096 |
Postactieven | 6 119 | 7 649 | 5 743 | 5 424 | 319 |
Programma | 12 989 | 11 072 | 11 697 | 10 320 | 1 377 |
Advisering Bestuursrechtspraak: | 4 603 | 4 899 | 4 917 | 4 772 | 145 |
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak | 4 603 | 4 899 | 4 917 | 4 772 | 145 |
VROM-brede voorlichting: | 6 333 | 3 111 | 2 670 | 1 358 | 1 312 |
Communicatie-instrumenten | 6 333 | 3 111 | 2 670 | 1 358 | 1 312 |
Vastgoedinformatievoorziening: | 1 066 | 3 017 | 4 067 | 2 103 | 1 964 |
Coördinatie Geo-informatie | 1 421 | 599 | 599 | ||
Overige vastgoedinformatievoorziening | 972 | 485 | 1 140 | 1 140 | |
Overige instrumenten DGR | 863 | 2 278 | 1 958 | 320 | |
Ontwerp en beeldontwikkeling | 94 | 248 | 50 | 145 | – 95 |
Overig programma: | 987 | 45 | 43 | 2 087 | – 2 044 |
Overig RGD | 0 | 526 | – 526 | ||
Bijdrage loket Bouwen en wonen | 8 | 0 | 0 | ||
Overige instrumenten DGM | 987 | 0 | 424 | – 424 | |
Onderzoek DGM | 37 | 43 | 1 137 | – 1 094 | |
Ontvangsten: | 37 763 | 47 925 | 76 313 | 21 980 | 54 333 |
Gemeenschappelijke Dienst en Concernstaf
Extra verplichtingen en uitgaven zijn gedaan om de bedrijfsvoering en de voorzieningen (going-concern) ten behoeve van heel VROM op peil te houden. Hierbij gaat het om een aantal noodzakelijke projecten waaronder Outsourcing, voortgang Server-based Computing, verbetering van de infrastructuur, Internet en RYX en vooral de reorganisatie binnen de bedrijfsvoeringskolom (ZEUS).
Daarnaast heeft als gevolg van de reorganisatie een herschikking van de bedrijfsvoeringsbudgetten plaatsgevonden.
In 2004 bedroeg de afdracht van het eigen vermogen van de Rijksgebouwendienst € 55,1 mln. Dit was niet in de begroting 2004 verwerkt.
Artikel 16. Nominaal en onvoorzien
Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen: | 0 | 25 141 | – 25 141 | ||
Uitgaven: | 0 | 25 141 | – 25 141 | ||
Programma: | 0 | 25 141 | – 25 141 | ||
Loonbijstelling: | 0 | 0 | 0 | ||
Loonbijstelling | 0 | 0 | |||
Prijsbijstelling: | 0 | 10 829 | – 10 829 | ||
Prijsbijstelling | 0 | 10 829 | – 10 829 | ||
Onvoorzien: | 0 | 5 549 | – 5 549 | ||
Onvoorzien | 0 | 5 549 | – 5 549 | ||
Nog nader te verdelen: | 0 | 8 763 | – 8 763 | ||
Nog nader te verdelen | 0 | 8 763 | – 8 763 |
Dit artikel is een administratief artikel. Dit betekent dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van dit artikel worden gedaan.
Mededeling over de Bedrijfsvoering
Ministerie van VROM,
Jaar 2004
De Minister van VROM verklaart hierbij als volgt.
In het begrotingsjaar 2004 heeft het management control systeem van VROM naar behoren gefunctioneerd. Dat betekent dat er op een gestructureerde wijze aandacht is besteed aan de bedrijfsprocessen van het ministerie van VROM. Op basis van een risicoanalyse is een systematische afweging gemaakt inzake de in te zetten instrumenten van sturing en beheersing. Dit omvat mede het vaststellen van het van toepassing zijnde normenkader en de uitgangspunten voor opname van aandachtspunten in deze mededeling. Daarnaast is gedurende het jaar gemonitord of de ingezette middelen van sturing en beheersing het gewenste effect hebben gehad op basis waarvan eventuele bijsturing heeft plaatsgevonden. Instrumenten van sturing en beheersing zijn de ingestelde Risk Controlgroep huursubsidie en de Risk Controlgroep ZEUS.
Een en ander heeft in het begrotingsjaar 2004 geresulteerd in beheerste bedrijfsprocessen binnen het ministerie van VROM. Daarbij is een aantal punten van aandacht naar voren gekomen ten aanzien waarvan de volgende verbeteracties zijn (worden) gestart:
Als gevolg van tekortkomingen in het Misbruik & Oneigenlijk-gebruikbeleid rond de Energie Premie Regeling in 2003 is, zoals aangekondigd in mijn mededeling over 2003, een onderzoek ingesteld door de VROM Inspectie. Op basis van een analyse van de uitkomsten van dit onderzoek is door de Audit Dienst VROM geconstateerd dat een deel van de toekenningen op grond van de Energie Premie Regeling door de energiebedrijven als onrechtmatig of onzeker moeten worden aangemerkt. Waar dit juridisch mogelijk is, zullen geconstateerde onrechtmatig uitgekeerde subsidies worden teruggevorderd. Tevens zal er in 2005 een accountantscontrole worden uitgevoerd op de eindafrekeningen van de energiebedrijven voor de EPR.
Transitie uitvoering huursubsidie.
Het jaar 2004 heeft in het teken gestaan van de voorbereiding op de transitie uitvoering huursubsidie. Met de Belastingdienst is een aantal afspraken gemaakt over het overnemen van het personeel en de omvang van het over te nemen personeel. Hiertoe is een convenant opgesteld. Er zijn daarnaast afspraken gemaakt over de uitwisseling van personeel. De Belastingdienst levert medewerkers die ervaring kunnen opdoen in het primair proces van de huursubsidie-uitvoering en die daarnaast een bijdrage leveren aan de versnelde afhandeling van de huursubsidie. VROM levert aan de Belastingdienst capaciteit ten behoeve van het project Toeslagen om daar een bijdrage te leveren in de opbouw van de nieuwe organisatie. Er is periodiek overleg waarbij met name de overgang van personeel centraal staat. Er zijn in dat verband voorlichtingsbijeenkomsten gehouden in zowel Den Haag als Utrecht (de nieuwe standplaats van de betrokken VROM-medewerkers). De reorganisatie die nodig is voor deze overgang, krijgt uiteindelijk zijn beslag in 2005, de feitelijke overgang van personeel vindt plaats rond 1 juli 2005 en de formele overgang staat voor 1 januari 2006.
Als gevolg van deze transitie, is er sprake van een toenemend personeelsverloop. Medewerkers maken keuzes in hun eigen loopbaan, met als gevolg een toenemende druk op de organisatie. Structureel vervangen is niet meer aan de orde, en dus moet creatief worden gezocht met de beperkte middelen naar oplossingen. Onder deze omstandigheden is het in toenemende mate lastig het vereiste kwaliteitsniveau te handhaven.
Het huursubsidietijdvak (1-7-05/31-12-05) onder de verantwoordelijkheid van VROM, wordt uitgevoerd met voornamelijk externe capaciteit. Ik streef ernaar, dat de Belastingdienst per 1 januari 2006 de uitvoering zal verzorgen.
Op het beleidsterrein wordt gewerkt aan het opstellen van een raamconvenant dat de onderlinge relatie tussen beleidsdepartement (VROM) en uitvoerend departement (Financiën) regelt. Ook wordt gewerkt aan een detailconvenant waarin de informatiebehoefte van VROM wordt geregeld. VROM blijft verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de huursubsidie en de betaalbaarheid van het wonen. Tevens blijft de minister van VROM verantwoordelijk voor het programmabudget huursubsidie. De convenanten moeten regelen dat deze verantwoordelijkheid ook waar gemaakt kan worden. Ik streef ernaar, dat de convenanten worden getekend in 2005.
In de systematiek van de huursubsidie is de afhankelijkheid van de kwaliteit van door derden geleverde gegevens en daarmee van de processen bij derden (gemeenten, verhuurders, Belastingdienst) groot. Problemen met de kwaliteit van gegevens of problemen in het proces bij die instellingen hebben direct grote gevolgen voor de voortgang van het huursubsidieproces. Een goed voorbeeld is de GBA-problematiek waarbij gegevens op de aanvraagformulieren niet overeenkomen met de persoonsgegevens zoals deze zijn opgenomen in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Het gaat bijvoorbeeld om verschillende schrijfwijze van huisadressen (90 bis in plaats van 90 b) of het niet dan wel niet tijdig doorgeven aan de gemeente van verhuizingen waardoor in het GBA bijvoorbeeld dubbele bewoning wordt geregistreerd.
Op 14 april 2004 zijn door de TK-leden Van Gent, Van Bochove en Kruijsen mondelinge vragen gesteld over de vertraging in de uitbetaling van de huursubsidie als gevolg van problemen met de GBA. De aanleiding hiervoor was berichtgeving in de media over een groep van 12000 huishoudens waarbij een probleem was ontstaan in de overeenkomst tussen het GBA en de opgegeven woonsituatie volgens de huursubsidieaanvrager. De problematiek rond onjuiste GBA gegevens is echter aan de orde gesteld als een algemeen probleem. De analyse van deze problematiek alsmede een eerste oplossingsrichting heb ik weergegeven in mijn brief aan de Eerste en Tweede Kamer van 23 november (TK 2004–2005, 29 800 XI, nr. 13).
Een van de maatregelen die ik heb getroffen om tijdige uitbetaling van huursubsidie te kunnen garanderen, is het tijdelijk uitschakelen van de preventieve controle op de overeenkomst tussen de GBA-gegevens en gegevens op formulieren van de eerste aanvragen. Hierdoor is er feitelijk sprake van afwijking van regelgeving. Uiteraard komt deze controle niet te vervallen, maar wordt deze repressief uitgevoerd door middel van een representatieve steekproef. Deze steekproef is niet meer binnen het kalenderjaar 2004 uitgevoerd, maar zal binnen het lopende tijdvak, dus in de eerste helft van 2005, alsnog worden uitgevoerd.
Ik zal het controle- en M&O-beleid rond de huursubsidie in 2005 aanvullen met de mogelijkheid om de bovengenoemde preventieve controle tijdelijk te vervangen door een repressieve controle op de GBA gegevens. Ik zal de Tweede Kamer hierover nog voor de uitvoering van het volgende huursubsidietijdvak (1-7-05/31-12-05) informeren.
Uit onderzoek blijkt dat zowel in saneringsplannen als in de evaluatierapporten vaak belangrijke informatie ontbreekt en dat provincies en gemeenten nog onvoldoende op de saneringslocaties controleren. Hierdoor kunnen zij niet goed vaststellen of er naar behoren is gesanereerd en of de verontreinigde grond op de voorgeschreven wijze is afgevoerd. Deze aspecten van het financieel beheer en het te verbeteren milieukundig toezicht op de saneringen heeft mijn aandacht. De aanbevelingen uit het rapport Bodem in Zicht II van de VROM Inspectie worden overgenomen en geimplementeerd. Zo ontwikkelt de stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodem een handreiking voor de bevoegde overheden waarin het adequate handhavingsniveau en de wijze waarop dit in de organisatie geïmplementeerd en geborgd kan worden, worden beschreven. Verder is op 1 januari een gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie voor de uitvoering van het bodembeleid ingesteld. Deze organisatie, ondergebracht bij Senter Novem onder de naam Bodem+, is onder andere een kenniscentrum voor de lokale overheden en kan op verzoek een bevoegd gezag ondersteunen bij het implementeren van het juiste handhavingsniveau. De staatssecretaris zal de Tweede Kamer een brief sturen waarin hij het bodemsaneringsbeleid in relatie tot het rapport «Voortgang bodemsanering» zal uiteenzetten.
In 2004 heeft VROM een reorganisatie doorgevoerd. Deze reorganisatie had tot doel een uniformering en verzakelijking van de ondersteunende bedrijfsprocessen. De reorganisatie heeft ertoe geleid, dat verschillende dienstadministraties werden samengevoegd tot een centrale VROM administratie. Deze operatie wordt gemonitord middels diverse instrumenten als een controlgroep en auditactiviteiten. Naar aanleiding van de ervaringen opgedaan bij de totstandkoming van dit jaarverslag zal er besloten worden of er gerichte bijstuuracties in de organisatie dienen plaats te vinden.
Bedrijfsvoeringsprocessen bij het agentschap Rijksgebouwendienst
Het begrotingsjaar 2004 heeft geresulteerd in beheerste bedrijfsprocessen binnen de Rgd. De uitspraak dat de processen beheerst zijn betekent niet dat er geen fouten/tekortkomingen kunnen optreden.
Bij het proces van opstellen van de mededeling over de bedrijfsvoering is een aantal punten van aandacht naar voren gekomen ten aanzien waarvan de volgende verbeteracties zijn (worden) gestart:
In relatie tot het inkoopproces is naar aanleiding van de audit op de kleine inkopen in 2004 het inkoopproces opnieuw in kaart gebracht en ligt in 2005 de nadruk op implementatie van de verbeteringen in het inkoopproces bij alle vestigingen van de directie Beheer. Naar aanleiding van de audit op de grote inkopen zullen de in het plan van aanpak benoemde verbeteracties worden uitgevoerd, met name het ramingsproces en het proces van prestatieverklaring, bij de directie Projecten.
De departementale verantwoordingsstaat 2004
van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI)
(Bedragen in € 1000) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | ||||||||
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2004 | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |||||||
verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | ||
Totaal | 3 498 609 | 79 112 | 3 745 208 | 274 860 | + 246 599 | + 195 748 | ||||
Beleidsartikelen | 3 308 737 | 57 132 | 3 549 101 | 198 547 | + 240 364 | + 141 415 | ||||
01 | Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 75 272 | 74 838 | 85 894 | 79 529 | 181 | + 10 622 | + 4 691 | + 181 | |
02 | Betaalbaarheid van het wonen | 1 719 661 | 1 724 721 | 53 131 | 1 812 856 | 1 838 442 | 114 984 | + 93 195 | + 113 721 | + 61 853 |
03 | Duurzame woningen en gebouwen | 40 905 | 208 270 | 174 552 | 298 085 | 419 | + 133 647 | + 89 815 | + 419 | |
04 | Fysieke Stedelijke Vernieuwing | 122 602 | 679 268 | 1 562 | 602 137 | 655 950 | 2 628 | + 479 535 | – 23 318 | + 1 066 |
05 | Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 18 345 | 39 363 | 4 895 | 28 805 | 1 848 | – 13 450 | – 10 558 | + 1 848 | |
06 | Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 30 450 | 31 779 | 357 | 199 449 | 37 018 | 12 041 | + 168 999 | + 5 239 | + 11 684 |
07 | Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 249 491 | 188 409 | 143 414 | 267 099 | 52 790 | – 106 077 | + 78 690 | + 52 790 | |
08 | Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 9 927 | 11 021 | 8 715 | 9 558 | 0 | – 1 212 | – 1 463 | 0 | |
09 | Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 11 469 | 7 507 | 5 224 | 4 711 | 11 | – 6 245 | – 2 796 | + 11 | |
10 | Verbeteren nationale milieukwaliteit | 23 389 | 23 376 | 11 395 | 11 524 | 0 | – 11 994 | – 11 852 | 0 | |
11 | Tegengaan klimaatverandering en emissies | 92 131 | 132 922 | 1 200 | 196 585 | 99 310 | 10 428 | + 104 454 | – 33 612 | + 9 228 |
12 | Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling | 35 126 | 43 998 | 102 817 | 90 218 | 2 502 | + 67 691 | + 46 220 | + 2 502 | |
13 | Handhaving | 76 581 | 76 387 | 882 | 65 446 | 65 616 | 715 | – 11 135 | – 10 771 | – 167 |
14 | Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken | 66 878 | 66 878 | 63 236 | 63 236 | 0 | – 3 642 | – 3 642 | 0 | |
Niet-beleidsartikelen | 189 872 | 21 980 | 281 068 | 196 107 | 76 313 | + 6 235 | + 54 333 | |||
15 | Algemeen | 161 391 | 164 731 | 21 980 | 281 068 | 196 107 | 76 313 | + 119 677 | + 31 376 | + 54 333 |
16 | Nominaal en onvoorzien | 25 141 | 25 141 | 0 | 0 | – 25 141 | – 25 141 | 0 |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting: artikel 06 inclusief amendement Hofstra en Mastwijk (krst II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 67)
Oorspronkelijk vastgestelde begroting: artikel 13 inclusief amendement Samson C.S. (krst II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 64)
De gerealiseerde bedragen van de uitgaven en de verplichtingen zijn steeds naar boven afgerond op (€ 1000)
De gerealiseerde bedragen van de ontvangsten zijn naar beneden of naar boven afgerond op (€ 500)
Algemene toelichting bij de departementale verantwoordingsstaat
Toelichting Misbruik & Oneigenlijk gebruik (M&O-beleid)
Bij de uitvoering van de Huursubsidiewet, maar ook bij de Vangnet- en Eigen Woningenregelingen is er sprake van M&O-problematiek ten aanzien van derdengegevens. Gezien het grote financiële belang manifesteert de problematiek zich vooral bij de uitvoering van de Huursubsidiewet.
Sinds de invoering van de gemoderniseerde uitvoeringsorganisatie (Eos) in 2002 worden voor alle huursubsidietoekenningen de gegevens omtrent inkomen, vermogen, huurprijs en bewoningssituatie voor zover mogelijk betrokken van primaire bronnen. Bij goed functioneren van de gegevensuitwisseling levert deze werkwijze een positieve bijdrage aan het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Immers de gegevens worden nu rechtstreeks betrokken van de bronleveranciers (belastingdienst, GBA en verhuurders). Voor zover de gegevens afkomstig zijn uit officiële overheidsregistraties (belastingdienst, GBA) is de inhoudelijke juistheid voor VROM een gegeven en beperkt de verantwoordelijkheid van VROM zich tot een verstandig gebruik van deze gegevens, waarbij gelet moet worden op een betrouwbare gegevensuitwisseling en volledigheid van de gegevens op het moment van opvragen. In mijn mededeling over de bedrijfsvoering doe ik verslag over de M&O-problematiek bij huursubsidie.
Toelichting bij de artikelen waarop de inputfinanciering van de Rijksgebouwendienst betrekking heeft (delen van artikel 3, 6 en 15 plus het artikel 14).
In de jaarverantwoording 2004 is ten aanzien van kosten van de Rijksgebouwendienst gekozen voor een gewijzigde systematiek ten opzichte van de voorgaande jaren. De Rijksgebouwendienst wordt jaarlijks bevoorschot. Dit voorschot is nu niet, zoals in voorgaande jaren gebruikelijk was, gerelateerd aan de werkelijke uitgaven van het agentschap. Dit betekent dat op bepaalde posten te hoog danwel te laag is bevoorschot. Dit wordt op artikelniveau met het voorschot in het jaar 2005 gecorrigeerd. Gelijk aan voorgaande jaren zal het saldo ad € 4 741 000,– met dit voorschot worden vereffend.
De uitgaven voor ambtelijke personeel zijn verdeeld over de artikelen door middel van een verdeelsleuel. De verdeling vindt plaats op basis van uitgangspunten en jaarplannen die resulteren in verdelingen die niet absoluut juist zijn, maar waarmee een juiste artikelbelasting zo goed mogelijk benaderd wordt, rekening houdend met een doelmatige bedrijfsvoering.
De departementale saldibalans 2004
van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI)
Bedragen in € 1000 | |||||||
31-12-2004 | 31-12-2003 | 31-12-2004 | 31-12-2003 | ||||
1. | Uitgaven ten laste van de begroting | 2. | Ontvangsten ten gunste van de begroting | € 210 179 | |||
– Begroting 2003 | € 3 503 994 | – Begroting 2003 | € 274 859 | ||||
– Begroting 2004 | € 3 745 203 | – Begroting 2004 | |||||
3. | Liquide middelen | € 21 | € 16 | 4. | Rekening-courant R.H.B. | € 3 457 383 | € 3 282 438 |
5. | Te verrekenen met R.H.B. | € 0 | € 1 | 6. | Rekening-courant fonds LUVO | € 2 348 | € 2 330 |
7. | Uitgaven buiten begrotingsverband | € 610 | € 3 158 | 8. | Ontvangsten buiten begrotingsverband | € 11 244 | € 12 222 |
Subtotaal | € 3 745 834 | € 3 507 169 | Subtotaal | € 3 745 834 | € 3 507 169 | ||
9. | Extra-comptabele vorderingen | € 194 442 | € 165 786 | 9a. | Tegenrekening extra-comptabele vorderingen | € 194 442 | € 165 786 |
10. | Voorschotten | € 4 485 779 | € 4 309 990 | 10a. | Tegenrekening voorschotten | € 4 485 779 | € 4 309 990 |
11a. | Tegenrekening extra-comptabele schulden | € 3 455 | € 2 037 | 11. | Extra-comptabele schulden | € 3 455 | € 2 037 |
12a. | Tegenrekening openstaande verplichtingen | € 4 691 613 | € 4 947 237 | 12. | Openstaande verplichtingen | € 4 691 613 | € 4 947 237 |
13a. | Tegenrekening garantieverplichtingen | € 539 731 | € 856 362 | 13. | Garantieverplichtingen | € 539 731 | € 856 362 |
Totaal-generaal | € 13 660 854 | € 13 788 581 | Totaal-generaal | € 13 660 854 | € 13 788 581 |
De toelichting bij de saldibalans (bedragen in € 1 000, tenzij aangegeven in mln)
Ad 1. Uitgaven ten laste van de begroting (€ 3 745 203)
Deze post bevat de nog niet met het ministerie van Financiën verrekende begrotingsuitgaven. Verrekening van de begrotingsuitgaven 2004 vindt plaats nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.
Ad 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting (€ 274 859)
Deze post bevat de nog niet met het ministerie van Financiën verrekende begrotingsontvangsten. Verrekening van de begrotingsontvangsten 2004 vindt plaats nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.
Ad.4. Rekening courant Rijks Hoofd Boekhouding (R.H.B.) (€ 3 457 383)
Onder deze balanspost is de rekening-courant van de R.H.B. opgenomen. Het saldo volgens het saldobiljet van het R.H.B. zie brief BZ 2005-00062M d.d. 31 januari 2005 bedraagt € 3 457 383.
Ad 6. Rekening-courant Fonds Luchtverontreiniging (LUVO) (€ 2 348)
Onder deze balansrekening is de «schuld» (inclusief de rente over 2003) van het Rijk aan het fonds LUVO opgenomen. Het jaarverslag en de bijbehorende jaarrekening 2004 van het fonds moeten nog worden goedgekeurd, waarna de rente over 2004 bij het ministerie van Financiën wordt geclaimd. De hoogte van de rente is voorlopig bepaald op € 18.
Ad 7. Uitgaven buiten begrotingsverband (€ 610)
Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
Te verrekenen met andere departementen | € 61 |
---|---|
Te verrekenen met lagere overheden/overige derden | € 549 |
Totaal | € 610 |
In het bedrag ad € 549 te verrekenen met lagere overheden/overige derden is een bedrag van € 78 begrepen betreffende Europese geldstromen voor Medefinanciering van de Impelconferentie door de Europese Commissie.
Ad 8. Ontvangsten buiten begrotingsverband (€ 11 244)
Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. Het bedrag heeft voornamelijk betrekking op inhoudingen op het salaris, welke aan derden dienen te worden afgedragen, zoals o.a. loonheffing en pensioenpremies, voor een totaalbedrag van € 10 786.
Een bedrag ad € 459 is het saldo van de op een depositorekening van DGM gestorte waarborgsommen voor afvaltransporten in het kader van de EVOA-regeling. Op grond van deze regeling is een bedrijf dat afvalstoffen wil transporteren over de landsgrenzen heen, verplicht een deposito te storten of een bankgarantie af te geven aan de bevoegde autoriteit (in casu VROM).
Per 31 december 2004 heeft DGM in het kader van de EVOA-regeling bankgaranties in haar bezit voor een bedrag van € 122 867.
Ad 9. Extra-comptabele vorderingen (€ 194 442)
Ad 9a. Tegenrekening Extra-comptabele vorderingen (€ 194 442)
Bij ontvangst worden deze vorderingen ten gunste van de ontvangstenbegroting geboekt.
Het verloop van de vorderingen in 2004 | ||
€ 1 000 | ||
Stand vorderingen per 31–12–2003 | 165 786 | |
Bij: In 2004 ontstane vorderingen | 198 129 | |
363 915 | ||
Af: Ontvangen/verrekend | 168 366 | |
Ingetrokken | 132 | |
Definitief buiten invorderingstelling c.q. kwijtschelding | 975 | |
169 473 | ||
Stand vorderingen per 31-12-2004 | 194 442 |
Vorderingen op artikelniveau per 31-12-2004€ 1 000 | ||
Artikel | Omschrijving | Totaal* |
01 | Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 7 |
02 | Betaalbaarheid van het wonen | 127 056 |
03 | Duurzame woningen en gebouwen | 230 |
04 | Fysieke stedelijke vernieuwing | 2 793 |
05 | Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 186 |
06 | Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 3 063 |
07 | Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 17 630 |
08 | Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 0 |
09 | Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 0 |
10 | Verbeteren nationale milieukwaliteit | 0 |
11 | Tegengaan klimaatverandering en emissies | 264 |
12 | Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling | 8 |
13 | Handhaving | 2 062 |
14 | Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken | 0 |
15 | Algemeen | 41 143 |
Totaal | 194 442 |
* Met ingang van 2004 is overgegaan van vijf verschillende dienstadministraties naar een gezamenlijke administratie. Als gevolg van de conversie in relatie tot de programmatuur van het financieel systeem is een verschuiving in de jaarlagen ten opzichte van 2003 opgetreden, waardoor op dit moment geen vergelijkende cijfers uit voorgaande jaren kunnen worden gepresenteerd.
Ten opzichte van 2003 is het vorderingensaldo met 17% gestegen (van € 166 mln naar € 194 mln). Belangrijke stijgingen die de toename van het vorderingensaldo mede veroorzaken, liggen bij artikel 2 (€ 24 mln) en bij artikel 6 (€ 3 mln).
Daarnaast zijn verschuivingen opgetreden tussen de artikelen 7, 12 en 15 als gevolg van veranderingen in de artikelomschrijvingen. De belangrijkste verschuivingen betreffen: COVRA-vordering van € 18,2 mln (van artikel 12 naar 15) en vorderingen kostenverhaal bodemsanering van€ 12 mln (van artikel 7 naar 15).
De openstaande vorderingen zijn ten opzichte van ultimo 2003 in 2004 met € 24 mln gestegen naar € 127 mln per ultimo 2004. Deze stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door de uitvoering van de Huursubsidiewet. In 2004 zijn daar € 108 mln aan vorderingen ingesteld en voor € 82 mln aan vorderingen geïnd; een verschil van € 26 mln.
Het bedrag dat aan vordering is opgenomen, is een uitgekeerde subsidie in het kader van BIRK. Het betreffende bedrijf is echter failliet gegaan, waardoor de beoogde doelen met deze subsidie niet worden bereikt. Daarom is een terugvordering van dat bedrag bij de curator ingediend. Vanwege het faillissement gaat het om een dubieuze vordering.
Op artikel 7 staan nog openstaande vorderingen uit 2003 en 2004 op Rotterdam en de provincie Zeeland van € 17,6 mln inzake de afwikkeling van budgetfinanciering bodemsanering.
De omvang van het vorderingensaldo op artikel 15 wordt voor een deel veroorzaakt door een in 1996 verstrekte achtergestelde lening van € 18,2 mln aan de COVRA. Aan de achtergestelde lening is de voorwaarde verbonden dat deze lening in 2016 aan VROM wordt terugbetaald, tenzij een andere wijze van afwikkelen wordt overeengekomen.
Eveneens op artikel 15 is voor een bedrag van € 12 mln aan vorderingen voortkomend uit kostenverhaal bodemsanering vastgelegd.
Ad 10 Voorschotten (€ 4 485 779)
Ad 10a. Tegenrekening Voorschotten (€ 4 485 779)
Op deze rekening staat het saldo gebaseerd op de Regeling Departementale Begrotingsadministratie (voorschotten, vooruitbetalingen en voorlopige betalingen). De definitieve vaststelling dan wel de afwikkeling vindt plaats na indiening van de einddeclaratie.
Het verloop van de voorschotten binnen en buiten begrotingsverband in 2004 | |
€ 1 000 | |
Stand voorschotten per 31-12-2003 | 4 309 990 |
Bij: Herwaardering voorschotten buiten begrotingsverband DGM | 16 584 |
Stand voorschotten per 1-1-2004 | 4 326 574 |
Bij: In 2004 verleende voorschotten | 2 114 415 |
6 440 989 | |
Af: Afgerekende voorschotten | 1 955 210 |
Stand voorschotten per 31-12-2004 | 4 485 779 |
Voorschotten op artikelniveau per 31 december 2004€ 1 000 | |
Artikel en omschrijving | Totaal* |
01 Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 124 824 |
02 Betaalbaarheid van het wonen | 69 765 |
03 Duurzame woningen en gebouwen | 293 004 |
04 Fysieke stedelijke vernieuwing | 2 372 101 |
05 Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 40 634 |
06 Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 33 902 |
07 Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 798 837 |
08 Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 135 362 |
09 Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 4 790 |
10 Verbeteren nationale milieukwaliteit | 9 302 |
11 Tegengaan klimaatverandering en emissies | 176 111 |
12 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling | 105 451 |
13 Handhaving | 42 546 |
14 Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken | 0 |
15 Algemeen | 114 285 |
Totaal binnen begrotingsverband | 4 320 914 |
Departementen | 160 198 |
Derden | 4 667 |
Totaal buiten begrotingsverband | 164 865 |
Totaal-generaal | 4 485 779 |
* Met ingang van 2004 is overgegaan van vijf verschillende dienstadministraties naar een gezamenlijke administratie. Als gevolg van de conversie in relatie tot de programmatuur van het financieel systeem is een verschuiving in de jaarlagen ten opzichte van 2003 opgetreden, waardoor op dit moment geen vergelijkende cijfers uit voorgaande jaren kunnen worden gepresenteerd.
In 2004 is de wijze waarop bij DGM voorschotten buiten begrotingsverband gedefinieerd worden, gelijkgetrokken met de definitie van voorschotten binnen begrotingsverband. Dit heeft geleid tot een verhoging van de voorschottenstand met € 16 584 per 1-1-2004.
Het voorschottensaldo eind 2004 is ten opzichte van 2003 met circa 4% toegenomen (van € 4 310 mln naar € 4 486 mln).
De verhoging van de openstaande voorschotten in 2004 bij artikel 3 ontstaan voornamelijk door de Energie Premieregeling (verhoging van € 116 mln).
De verhoging in 2004 bij artikel 4 wordt voor € 419 mln verklaard door verhogingen bij ISV en IPSV (Innovatiebudget Stedelijke Vernieuwing).
Voor de meeste regelingen geldt dat de voorschotten openstaan omdat de projecten nog niet zijn afgerond dan wel de afspraken nog lopen. Deze voorschotten kunnen dan ook nog niet worden afgerond.
De openstaande voorschotten bij artikel 7 hebben betrekking op de uitvoering bodemsanering. De bevoorschotting van de toegekende subsidiebudgetten op grond van de Wet bodembescherming vindt plaats gedurende een periode van vijf jaar op grond van door de bevoegd gezagen ingediende programma's. Daarna vindt op basis van de financiële verantwoordingen afrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Er wordt dus niet tussentijdse afgerekend. De eerste meerjarige toekenning stamt uit 2002 (voor een periode van drie jaar) en wordt in 2005 afgerekend. Daarnaast is ook een aantal toekenningen op grond van de enkeljarige systematiek voor bodemsanering van voor 2002 nog niet afgewikkeld. Hierin bestaat enige achterstand.
Ad 11. Extra-comptabele schulden (€ 3 455)
Ad 11a. Tegenrekening extra-comptabele schulden (€ 3 455)
Het saldo is per 12 januari 2005 bepaald aan de hand van de openstaande facturen met een factuurdatum tot en met 31 december 2004 waarvoor het «verplichtingen = kas beginsel» geldt. Hierop zijn de nog niet verrekende creditnota's die betrekking hebben op facturen uit deze categorie in mindering gebracht. Facturen betreffende GVKA-verplichtingen zijn – om dubbeltellingen met de openstaande verplichtingen te voorkomen – niet meegeteld.
Ad 12. Openstaande verplichtingen (€ 4 691 613)
Ad 12a. Tegenrekening openstaande verplichtingen (€ 4 691 613)
Het verloop van de verplichtingen binnen en buiten begrotingsverband in 2004 (excl. Garanties) | ||
€ 1 000 | ||
Stand verplichtingen per 31-12-2003 | 4 947 238 | |
Bij: Aangegane verplichtingen/verhogingen | 3 760 974 | |
8 708 212 | ||
Af: Betalingen | 3 780 860 | |
Verlagingen/intrekkingen oude jaren | 235 739 | |
4 016 599 | ||
Stand verplichtingen per 31-12-2004 | 4 691 613 |
Verplichtingen op artikelniveau per 31 december 2004€ 1 000 | |
Artikel en omschrijving | Totaal* |
01 Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 75 068 |
02 Betaalbaarheid van het wonen | 938 620 |
03 Duurzame woningen en gebouwen | 1 471 110 |
04 Fysieke stedelijke vernieuwing | 793 591 |
05 Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 114 067 |
06 Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 253 792 |
07 Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 296 480 |
08 Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 4 102 |
09 Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 9 417 |
10 Verbeteren nationale milieukwaliteit | 7 145 |
11 Tegengaan klimaatverandering en emissies | 520 821 |
12 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling | 59 574 |
13 Handhaving | 19 709 |
14 Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken | 0 |
15 Algemeen | 121 174 |
Totaal binnen begrotingsverband | 4 684 670 |
Departementen | 5 344 |
Derden | 1 599 |
Totaal buiten begrotingsverband | 6 943 |
Totaal-generaal | 4 691 613 |
* Met ingang van 2004 is overgegaan van vijf verschillende dienstadministraties naar een gezamenlijke administratie. Als gevolg van de conversie in relatie tot de programmatuur van het financieel systeem is een verschuiving in de jaarlagen ten opzichte van 2003 opgetreden, waardoor op dit moment geen vergelijkende cijfers uit voorgaande jaren kunnen worden gepresenteerd.
Tot en met de verantwoording 2002 werd bij de vaststelling van de openstaande stand ultimo het jaar rekening gehouden met enkele parameters, zoals toekomstige inkomenstoetsen en renteontwikkelingen. Dit was dus tot dan toe een «geraamde» eindstand (totaal aan verwachte toekomstige betalingen). Deze stand week af van de subadministratie, waarin per subsidieontvanger de feitelijke stand aan verwachte betalingen wordt bijgehouden. Door deze wijze van «verantwoorden» liep de verantwoording qua informatievoorziening in de pas met de begrotingsramingen, die namelijk op dezelfde wijze tot stand komen. Een op basis van deze systematiek gebaseerde verplichtingenstand resulteert in € 168,5 mln ultimo 2003 en in € 125 mln ultimo 2004.
De economische ontwikkelingen vanaf 2003 noodzaakten echter tot een herziening van voornoemde zienswijze. Met ingang van de verantwoording 2003 is dan ook gekozen voor de systematiek waarin op basis van de eindstand 2002 alleen nog maar de feitelijke betalingen in mindering worden gebracht op de eindstand voor 2003 respectievelijk 2004. In de jaarverantwoording 2003 is daardoor als eindstand € 202,5 mln opgenomen en nu bij het opstellen van de jaarverantwoording 2004 een bedrag van € 167,7 mln. Het verschil tussen de berekende eindstand en de subadministratie wordt hierdoor ieder jaar kleiner. De subadministratie gaf ultimo 2003 een stand van € 234,7 mln (verschil € 32,2 mln) en per ultimo 2004 een stand van € 188,6 mln (verschil van € 20,9 mln) weer.
Bij de jaarlijkse bijdragen RGSVH'87 bestaat door technische problemen een achterstand in de berekening en beschikking van de 10 jaarlijkse rente aanpassing. Aangezien de rente aanpassing niet leidt tot aanpassing van de jaarlijkse bijdragen maar tot aanpassing van de looptijd, heeft dit nog geen gevolgen voor de uitgaven. Wel is door deze omissie de openstaande verplichtingenstand ultimo 2004 te hoog (een globale inschatting is in de orde van grootte van ca.€ 10 mln).
Eigen Woningen en Voorziening Huurwoningen
De verschillen in Eigen Woningen en Voorziening Huurwoningen compenseren elkaar grotendeels op artikelniveau. Het resterende verschil bij Eigen Woningen zal binnen enkele jaren door de feitelijke intrekkingen worden ingelopen. Een en ander is reden de bij de jaarverantwoording 2003 ingezette lijn ten aanzien van de verantwoording van de openstaande verplichtingenstand bij Eigen Woningen te bestendigen.
Als gevolg van een administratieve fout is bij de EPR in totaal circa € 10 mln te veel budget voorlopig toegekend aan de energiebedrijven. Hoewel de regelgeving spreekt van subsidies aan energiebedrijven, is feitelijk sprake van subsidies aan derden. De energiebedrijven hebben namelijk pas recht op subsidie als zij de voorlopig toegekende bedragen in de vorm van energiepremies hebben doorbetaald aan derden.
Daarom is besloten de aangegane verplichtingen te verantwoorden conform de opgaven van toegekende energiepremies aan derden door de energiebedrijven. Op grond van de definitieve opgaven van de energiebedrijven zal in 2005 een eindafrekening plaatsvinden.
Ad 13. Garantieverplichtingen (€ 539 731)
Ad 13a. Tegenrekening garantieverplichtingen (€ 539 731)
Dit betreft de garantieverplichtingen die door VROM zijn aangegaan.
De per 31 december 2004 nog lopende garanties (€ 1 000) | |||
Artikel | Omschrijving soort regeling | Maximaal garantiebedrag | Stand per 31–12–2004 |
A. 100% deelname van het Rijk | |||
1. 02 | Studentenhuisvesting | Leningovereenkomst | 12 100 |
2. 02 | Huurwoningen | Idem | 527 000 |
B. Specifieke garanties | |||
1. 02 | St. Waarborgfonds sociale woningbouw | Achtervangfunctie | 0 |
2. 02 | St. Waarborgfonds eigen woningen | Achtervangfunctie | 0 |
3. 07 | Garantieregeling m.b.t. bodemsaneringskredieten | Vlgs borgstellingsovereenkomst | 179 |
4. 10 | College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) | P.M. | 0 |
5. 12 | Garanties HABOG participanten COVRA | Geldelijke aansprakelijkheid voor onvoorziene Rijksbesluitvorming na 2014 | 0 |
6. 11 | St. NIDO | Huurperiode 2005 t/m 2007 | 452 |
Totaal | 539 731 |
De onder artikel 02 Betaalbaarheid van het wonen verantwoorde garantieverplichtingen betreffen de uitstaande garanties, die met instemming van het ministerie van Financiën gebaseerd zijn op ramingen. Het verschil met de onder Ad. 12 verantwoorde openstaande verplichtingen is, dat de uitstaande garanties geen betalingsverwachting betreffen doch zuiver de verstrekte garantiebedragen.
De daling van € 856 mln naar € 540 mln van de totale uitstaande garanties is hoofdzakelijk toe te schrijven aan artikel 02 Betaalbaarheid van het wonen.
A. 100% deelneming in het verlies
1. Studentenhuisvesting wooneenheden (Artikel 02.03.07):
Deze wooneenheden zijn tot stand gekomen onder het subsidieregime van de Ministeries van Onderwijs en Wetenschappen, en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De garantieverleningen ten behoeve van de Stichtingen Studentenhuisvesting zijn overgenomen van genoemde ministeries. De stand van de uitstaande garanties wordt jaarlijks verminderd met € 13,6 mln.
2. Huurwoningen woningbouwcorporaties/non-profitinstellingen (nieuwbouw) (Artikel 02.03.07):
Ultimo 2001 zijn de garantieverplichtingen opnieuw benaderd aan de hand van de subsidiegegevens BGSH'75, conform afspraken met het ministerie van Financiën. Hierbij is aangenomen dat het geïnvesteerd vermogen per ultimo 2004, zoals dit vanuit de regeling is berekend (voor complexen welke zijn gefinancierd met gegarandeerde kapitaalmarktleningen) een reële benadering is van de schuldrestanten per 31-12-2004.
De raming van de openstaande stand per ultimo 2004 (€ 527 mln) is met € 303 mln afgenomen ten opzichte van de stand per 31-12-2003 (€ 830 mln). Deze afname is onder meer het gevolg van de volgende mutaties:
• in 2004 is voor een totaalbedrag van ongeveer € 6 mln aan vrijwaringen verleend door het WSW;
• het bedrag van complexen waarvan de looptijd is verstreken bedraagt € 307 mln;
• de jaarlijkse «klim» op de niet gevrijwaarde complexen kon door systeemtechnische problemen niet exact worden berekend, maar wordt geschat op maximaal € 10 mln.
Er zijn geen uitstaande NWI garanties (Artikel 02.03.07) meer.
1. Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw
Het Rijk heeft tezamen met gemeenten (ieder voor 50%) een achtervangfunctie ten aanzien van de financiële positie van het WSW. Gezien de tertiaire zekerheid waar het hier omgaat, kan het risico voor het Rijk als gering worden gezien. Maar ingeval er toch een beroep wordt gedaan, dan is dat tot een maximum van € 27,3 mln per jaar.
2. Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen
Tezamen met deelnemende gemeenten heeft het Rijk (ieder voor 50%) een financiële achtervangfunctie. Dit wordt ingevuld door middel van renteloze leningen, indien en voor zover het fondsvolume kleiner wordt dan anderhalf maal het gemiddelde verliesniveau over de laatste vijf jaar. De kosten van het fonds worden onder meer gedekt uit de door de kopers te betalen risicovergoedingen. Verder heeft het WEW de tot 1 januari 1995 door het Rijk (voor 50%) vertrekte garanties overgenomen. Gezien de tertiaire zekerheid waar het hier om gaat, kan het risico voor het Rijk als gering worden gezien. Maar ingeval er toch een beroep wordt gedaan, dan is dat tot een maximum van € 46,3 mln. Mede gezien de rentestand en de gestegen huizenprijzen, ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat de garantie wordt aangesproken.
3. Garantieregeling met betrekking tot bodemsaneringskredieten
De garanties betreffen twee regelingen met betrekking tot kredieten ten behoeve van de bodemsanering van bedrijfsterreinen, te weten het Besluit Borgstelling Midden en Klein Bedrijf-kredieten (MKB) en de regeling Bijzondere Financiering (BF-regeling). Vooralsnog wordt uitgegaan van een eventueel geringe betaling op de openstaande garanties.
4. College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)
De geldelijke aansprakelijkheid van het Rijk voor het beheer van het CTB geldt voor eventuele schadeclaims van derden die een bepaalde limiet te boven gaan. Deze garantstelling is pro memorie (PM) opgenomen. Er is momenteel geen aanleiding te veronderstellen dat het Rijk hierbij financiële risico's loopt.
5. Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA)
De producenten van hoog radioactief afval zullen gezamenlijk een opslagfaciliteit voor hoog radioactief afval, het HABOG, opzetten en deze overdragen aan de COVRA. De totale kosten voor het HABOG bedragen € 97 mln. De HABOG-participanten zullen dit zelf financieren. Om de participanten te vrijwaren van onvoorziene financiële consequenties, voor zover die althans het gevolg zijn van onvoorziene rijksbesluitvorming na 2014 met betrekking tot de passieve exploitatiefase respectievelijk de eindbergingsfase, is in de overeenkomst tussen de HABOG-participanten vastgelegd dat de Staat zich hiervoor garant stelt. Aan de geldelijke aansprakelijkheid van de Staat kan derhalve geen bedrag worden gekoppeld.
De Stichting NIDO is gehuisvest in een huurpand van de Rijksgebouwendienst Hiervoor is voor de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2007 een huurovereenkomst aangegaan. Aangezien er enige onzekerheid bestaat over het voortbestaan van de Stichting NIDO vanaf het jaar 2005 heeft de Staat zich garant gesteld voor de huur over de jaren 2005 tot en met 2007, tot ten hoogste het bedrag van € 452.
Niet uit de balans blijkende verplichtingen
VROM heeft als gevolg van de diverse taakstellingen vanuit het Hoofdlijnenakkoord en het Strategisch akkoord zijn apparaatsuitgaven fors moeten reduceren. In enkele jaren zijn daardoor bij het ministerie 590 fte komen te vervallen, als gevolg van de herinrichting van secundaire processen, en als gevolg van een nadere takenafweging met betrekking tot primaire processen. Deze omvangrijke afslanking is relatief «pijnloos» gerealiseerd door een substantieel gebruik van vervroegde pensionering (via de zogenaamde FPU+).
Het gevolg is wel dat VROM nog enige tijd (maximaal 8 jaar) gehouden is de door medewerkers opgebouwde (flexibele) pensioenrechten aan te vullen. De totale bijdragen over de jaren bedragen bij benadering € 46.5 mln.
Agentschap Rijksgebouwendienst
A. Beleidsdeel bij het Jaarverslag van het agentschap Rijksgebouwendienst
1.1 Specifieke onderwerpen met politieke relevantie
1.1.1 De evaluatie stelselherziening
Het rijkshuisvestingsstelsel is in 2004, conform de afspraak bij de invoering van het stelsel, geëvalueerd in opdracht van de Minister van VROM. De regie van de evaluatie lag in handen van een interdepartementale stuurgroep waarin alle hoofdrolspelers binnen dit stelsel waren vertegenwoordigd. De uitkomsten van de evaluatie zullen in 2005 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
1.1.2 Parlementaire enquête bouwnijverheid
Voor informatie over de afwikkeling van de Parlementaire enquête bouwnijverheid wordt verwezen naar de verantwoordingstekst in het jaarverslag van VROM onder beleidsartikel 3.2.4. operationele doelstelling Coördinatie Bouwbeleid.
De Rijksgebouwendienst heeft de volgende algemene doelstellingen:
1. Het leveren van adequate huisvesting;
2. Het realiseren van baten en lasten in evenwicht;
3. Het leveren van toegevoegde waarde.
Dit alles binnen de randvoorwaarde van een goed functionerende Rijksgebouwendienst.
Om te bepalen of de Rgd huisvesting levert die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant en een goede functionele en belevingskwaliteit heeft, heeft de Rgd de klanttevredenheidsmonitor ontwikkeld. De doelstelling van 2004 was dat 92% van de klanten tevreden is over de Rgd. De realisatie is dat 77% van de respondenten een voldoende of hoger geeft. Ten opzichte van de uitgangssituatie van 89%, de uitkomst van de meting in 2003, is dit dus een verlaging van 12%.
De verklaringen voor dit lage percentage zijn verschillend, maar de belangrijkste zijn de prijs-kwaliteitverhouding van de Rgd en het functioneren van de interne organisatie, waarbij de klantgerichtheid als onvoldoende wordt ervaren.
De focus van de Rgd voor 2005 is gericht op het verbeteren van de klantgerichtheid. Begin 2005 is gestart met klantteams om de aansturing van de primaire processen te verbeteren. Daarnaast worden er in 2005 binnen de directies verschillende acties uitgevoerd om de klanttevredenheid te verbeteren. Zo zullen er project- en nazorgplannen opgesteld worden die besproken worden met de klant. Voor wat betreft beheer zal de eindcontrole op uitgevoerde opdrachten versterkt worden, evenals de begeleiding van opdrachten.
De Rgd levert de producten huisvesting, services, adviezen en beleid. Gezien het grote belang van het product huisvesting wordt onderstaand ingegaan op de indicatoren die hiermee samenhangen.
1.3.1. Toevoeging orderportefeuille
De Rgd verwachtte in 2004 een toevoeging aan de orderportefeuille van € 175 mln. nieuwe huisvestingsprojecten die vanaf 2004 tot uitvoering zullen komen.
Gerealiseerd is een toevoeging van € 476 mln. die betrekking heeft op circa 1 000 geaccepteerde offerten. Naast een aantal grote projecten zoals Europol (€ 145 mln.) en Verkeer en Waterstaat in Lelystad (€ 34,5 mln.) is de toevoeging hoog doordat klanten weliswaar uitwerking geven aan de te realiseren bezuinigingsdoelstellingen via het maken van plannen voor krimp en afstoot van gebouwen, maar veelal onder gelijktijdige intensivering binnen in gebruik blijvende panden.
De Rgd streeft naar een geringe leegstand zodat de kosten van leegstand worden beperkt, waarbij een acceptabele hoeveelheid frictieleegstand nodig is ten behoeve van de flexibiliteit in de huisvestingsvoorraad om de dynamiek van de vraag op te vangen. De realisatie van 3,6% is 1,4% hoger dan de doelstelling in 2004 van 2,2%.
Tabel Leegstand in het huur-verhuurstelsel | |||||
per 31-12-2000 | per 31-12-2001 | Per 31-12-2002 | Per 31-12-2003 | per 31-12-2004 | |
Leegstand in m2 bvo (x 1 000) | 128 | 135 | 103 | 148 | 238 |
Totale voorraad huur-verhuur in m2 bvo(x 1 000) | 5 857 | 5 979 | 6 232 | 6 716 | 6 584 |
Leegstandspercentage | 2,2% | 2,3% | 1,7% | 2,2% | 3,6% |
Leegstandspercentage in nog verhuurbare m2 bvo | 1,0% | 0,8% | 1,4% | 2,3% |
Bron: IRIS
Het leegstandspercentage in nog verhuurbare m2 bvo heeft betrekking op m2 waarvoor nog geen nieuwe klant gevonden is en waarvan de kosten gedekt worden uit de voorziening leegstand. Leegstand in deze categorie moet zo beperkt mogelijk gehouden worden zonder de mogelijkheden van flexibel verhuren binnen de voorraad te beperken.
De leegstand betreft voor circa 64% eigendomspanden van de Rgd en voor circa 36% huurpanden. Bij deze laatste categorie zijn de leegstandkosten grotendeels voor rekening van de klant. Voor beide categorieën is sprake van een hogere leegstand dan in vorige jaren. Dit is mede het gevolg van de effectuering van bezuinigingsdoelstellingen bij de departementen en een concentratietendens in de diverse overheidsorganisaties.
De leegstand bij huurpanden zal voor een groot deel van korte duur zijn aangezien de meeste van de betreffende huurcontracten op korte termijn beëindigd worden. Medio 2006, 2013 en 2018 lopen gelijktijdig veel contracten van eigendomspanden af. Op die momenten loopt de Rgd dus een meer dan normaal bedrijfseconomisch risico. Gezien de ontwikkelingen bij de klanten wordt er rekening mee gehouden dat een groot deel van de verhuurcontracten die in 2005 en 2006 aflopen niet verlengd worden. Dit zal leiden tot afstoot van een deel van de voorraad. Om de afstoot met zo min mogelijk risico's en een zo hoog mogelijke opbrengst plaats te laten vinden, is halverwege 2004 een apart afstootprogramma opgestart. Gezien de huidige ontwikkelingen in de kantorenmarkt lijkt extra leegstand in de komende jaren echter onvermijdelijk. Bij bepaling van de hoogte van de voorziening leegstand is in voorgaande jaren reeds rekening gehouden met de extra verwachte leegstandskosten en wordt rekening gehouden met de effecten van minder dekking uit verhuur in de komende jaren.
Naast de klanttevredenheidsmeting waarmee de gebruikers hun oordeel geven over de onderhoudssituatie van hun huisvesting (inclusief de storingsafhandeling), wordt met de storingsindicator getracht een meer objectief inzicht te geven in de staat van onderhoud. Bij storingen is de mate waarin zich storingen voordoen van belang en hoe snel een storing kan worden opgelost. Voor de afhandeling hanteert de Rgd als norm dat 95% van de storingen tijdig wordt afgehandeld, namelijk:
binnen 4 uur voor spoedeisende storingen;
binnen 24 uur voor normale storingen.
De Rgd spant zich in om de technische kwaliteit van de gebouwen en de installaties met behulp van preventief onderhoud en planmatig (vervangings-)onderhoud zo optimaal mogelijk op peil te houden.
Tabel Storingen | |||||
Objecten in beheer | Aantal m2 in beheer (x 1 000) | Aantal storingen eigenaar-installaties | Aantal storingen bedrijfs-installaties | Totaal aantal storingen | |
Totaal 2001 | 2 160 | 6 314 | * | * | 30 279 |
Totaal 2002 | 2 145 | 6 563 | 24 709 | 10 618 | 35 327 |
Totaal 2003 | 2 170 | 7 056 | 32 562 | 13 404 | 45 966 |
Totaal 2004 | 2 070 | 6 928 | 37 334 | 16 533 | 53 867 |
Bron: IRIS
* Deze gegevens zijn niet bekend
Het aantal meldingen (storingen en bijkomende werkzaamheden) m.b.t. eigenaarsinstallaties steeg met 14% ten opzichte van 2003. De stijging in het aantal servicemeldingen (bedrijfsinstallaties) was aanzienlijk hoger (+ 23%). De mate waarin aan de norm voor tijdige afhandeling is voldaan wordt afgemeten aan het aantal klachten. Gelet op het geringe aantal klachten is er geen indicatie dat de norm niet gehaald wordt.
In 2005 zal een analyse gedaan worden naar de oorzaak van de stijging van het aantal storingen en de kosten van dagelijks onderhoud.
Uitgangspunt van de Rgd is dat er sprake is van «gezonde» huisvesting. Daarom inventariseert de Rgd zijn voorraad op de aanwezigheid van asbest. Van de inventarisatie zijn uitgezonderd de objecten waarvan de bouw na 31 december 1993 is aangevangen en objecten waarvan de Staat na de datum waarop deze regeling in werking is getreden eigenaar of huurder is geworden. Mocht uit de inventarisatie naar voren komen dat een gebouw asbest bevat dat gezondheidsrisico's kan opleveren, dan zal het worden gesaneerd. Asbest wordt altijd verwijderd op het moment dat in het gebouw een renovatie plaatsvindt of het gebouw wordt gesloopt.
De doelstelling voor 2004 betrof de afronding van de inventarisatie op asbest voor de gehele voorraad. Per ultimo december 2004 was 96% van de inventarisaties uitgevoerd. De niet uitgevoerde inspecties worden veroorzaakt door vertraging bij terugmelding van leveranciers en verwerkingstijd bij de Rgd. De werkelijke kosten van asbestsanering kunnen afwijken van de ramingen zoals die voortvloeien uit de inventarisaties, hetgeen afhangt van het moment waarop een sanering plaatsvindt en of er samenhang is met renovatiewerken.
1.4.1 Gemiddelde loonkosten ambtelijk personeel
In onderstaande tabel zijn de gemiddelde loonkosten en bezetting ambtelijk personeel over de afgelopen 5 jaren opgenomen. De verwachte eindbezetting ambtelijk personeel betrof voor 2004 941 fte's. De stand op 1 januari 2004 was 985 fte en op 31 december 915 fte, met een gemiddelde bezetting van 950 fte's. De stand 31 december is lager dan de verwachte eindbezetting doordat er sprake is van openstaande vacatures die naar verwachting in de loop van 2005 zullen worden vervuld.
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Loonkosten per fte | 50 898 | 52 366 | 54 898 | 55 901 | 59 000 |
Gemiddelde bezetting in fte's | 887 | 935 | 977 | 987 | 950 |
Bron: IRIS en PerCC
Als indicatie voor de efficiency hanteert de Rgd de verhouding tussen de dekking apparaatskosten en de gerealiseerde apparaatuitgaven. Deze indicator is opgenomen in de begroting 2005, waaruit de raming 2004 afkomstig is.
Bedragen in € 1 000 | 2002 | 2003 | Raming 2004 | Realisatie 2004 |
Apparaatuitgaven | 121,9 | 114,6 | 110,5 | 104,0 |
Dekking | 106,8 | 98,1 | 102,6 | 112,6 |
Efficiency | 88% | 86% | 93% | 108% |
Bron: IRIS
De overdekking in 2004 wordt met name veroorzaakt doordat een aantal grote projecten is afgesloten in 2004 waarvoor de gedifferentieerde opslag apparaatskosten niet geldt. De dekking die hiermee is gegeneerd betreft circa € 20 mln. Wanneer de dekking met dit bedrag gecorrigeerd wordt is de efficiency circa 89%.
In het kader van een reeds eerder gestart onderzoek zijn in 2004 enkele integriteitschendingen geconstateerd. In verband hiermee lopen strafrechtelijke onderzoeken naar enkele (voormalige) Rgd'ers.
De in het najaar 2003 geïnstalleerde stuurgroep Integriteit heeft veel aandacht besteed aan de uitgangspunten, de visie en noodzakelijke acties op het gebied van integriteit. Naast het uitvoering geven aan de noodzakelijke activiteiten is op de praktijk van 2004 beleid geformuleerd. Dit beleid heeft betrekking op de beïnvloeding van de organisatiecultuur, de managementstijl en het gedrag van het management en de medewerkers. Voorts geeft het inzicht in de defensieve maatregelen ter bescherming en voorkoming van integriteitschendingen, de wijze van omgaan met (vermoedens van) schendingen en het relevante Human Resource Management (HRM) beleid.
In augustus 2004 heeft de Rgd een Ronde Tafel-bijeenkomst over integriteit georganiseerd. Doelstelling was de bevindingen van het AR-onderzoek van 2003 te delen met andere (uitvoerende) diensten en een netwerk op te zetten waarin van elkaar geleerd kan worden. Tijdens deze bijeenkomst is het belang van integriteit door de aanwezige partijen onderschreven.
B. Jaarrekening Agentschap Rijksgebouwendienst
Bij opstelling van de jaarrekening is in zijn algemeenheid is uitgegaan van boek 2, titel 9 en de richtlijnen voor de jaarverslaggeving. Voorts zijn de volgende specifieke voorschriften voor een baten en lastendienst toegepast:
– de regeling rijksbegrotingsvoorschriften (onder andere de voorgeschreven modellen);
– de regeling departementale begrotingsadministratie (onder andere de afschrijvingstermijnen).
Agentschap Rijksgebouwendienst
Bedragen in EUR1000 | |||
---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | |
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
EUR1000 | EUR1000 | EUR1000 | |
Baten | |||
Leveren producten en diensten: | |||
Opbrengsten departementen | 999 474 | 1 242 642 | 243 168 |
Opbrengsten moeder | 88 913 | 71 869 | – 17 044 |
Opbrengsten derden | 13 974 | 10 814 | – 3 160 |
Bedrijfsvoering: | |||
Rentebaten | 4 500 | 4 014 | – 486 |
Overige baten | 0 | 14 142 | 14 142 |
Totaal baten | 1 106 861 | 1 343 481 | 236 620 |
Lasten | |||
Product huisvesting: | |||
Personele & materiële kosten beheren van gebouwen | 53 913 | 36 029 | – 17 884 |
Huren vanuit de markt | 243 996 | 303 682 | 59 686 |
Rentelasten | 274 802 | 283 475 | 8 673 |
Afschrijvingen | 235 737 | 288 688 | 52 951 |
Dagelijks beheer | 88 456 | 72 191 | – 16 265 |
Mutaties voorzieningen | 78 907 | 109 344 | 30 437 |
Belastingen en heffingen | 22 410 | 22 991 | 581 |
Investeringen buiten gebruiksvergoedingen | 64 865 | 122 012 | 57 147 |
Overige producten: | |||
Services | 24 164 | 30 813 | 6 649 |
Adviezen | 2 810 | 16 199 | 13 389 |
Beleid | 11 609 | 10 834 | – 775 |
Overige lasten: | |||
Overige lasten | 0 | 4 462 | 4 462 |
Totaal lasten | 1 101 669 | 1 300 720 | 199 051 |
Saldo van baten en lasten | 5 192 | 42 761 | 37 569 |
Bedragen in EUR1000 | ||
31 december 2004 | 31 december 2003 | |
ACTIVA | ||
Vaste activa | ||
Immateriële vaste activa | 0 | 5 659 |
Materiële vaste activa: | ||
Grond en gebouwen | 4 409 496 | 4 257 230 |
Onderhanden huisvestingsprojecten (leenfaciliteit) | 323 837 | 429 692 |
Inventaris en overige bedrijfsmiddelen | 2 035 | 2 536 |
4 735 368 | 4 689 458 | |
Egalisatierekening | 596 909 | 534 920 |
Vlottende activa | ||
Onderhanden werk adviezen, services en overig | 37 636 | 50 742 |
Debiteuren en overige vorderingen | 64 943 | 82 799 |
Overlopende activa | 66 246 | 14 949 |
168 825 | 148 490 | |
Liquide middelen | 370 922 | 225 999 |
TOTAAL ACTIVA | 5 872 024 | 5 604 526 |
PASSIVA | ||
Eigen vermogen | ||
Exploitatiereserve | 54 324 | 46 679 |
Onverdeeld resultaat | 42 761 | 62 790 |
97 085 | 109 469 | |
Voorzieningen | ||
Voorziening Planmatig onderhoud | 258 000 | 206 942 |
Voorziening Asbestverontreiniging | 37 701 | 51 414 |
Voorziening Leegstand | 44 049 | 26 031 |
Overige voorzieningen | 23 909 | 22 335 |
363 659 | 306 722 | |
Langlopende schulden | ||
Leenfaciliteit Financiën | 4 943 304 | 4 894 214 |
Overige langlopende schulden | 0 | 8 176 |
4 943 304 | 4 902 390 | |
Kortlopende schulden | ||
Nazorgbudgetten | 24 045 | 27 930 |
Crediteuren | 54 315 | 51 586 |
Overige schulden en overlopende passiva | 389 616 | 206 429 |
467 976 | 285 945 | |
TOTAAL PASSIVA | 5 872 024 | 5 604 526 |
De meeste lasten betreffen reguliere kosten van rijkshuisvesting die worden gedekt vanuit de gebruiksvergoedingen. Voor inputfinanciering, services, adviezen en kleine projecten voor ministeries geldt dat kosten worden doorberekend. Verschillen tussen de aan elkaar gerelateerde baten en lasten worden onder meer verklaard, doordat de baten derden worden toegerekend aan de algemene kostenposten waarop ze betrekking hebben met uitzondering van de bijzondere objecten, die onder de post lasten derden vallen.
Het resultaat over 2004 bedraagt in totaliteit + € 42,8 mln.
Het resultaat per product wordt hieronder weergegeven, waarbij alle baten en lasten met betrekking tot inputfinanciering onder de post inputfinanciering zijn opgenomen.
Posten per product | Lasten (EUR1000) | Baten (EUR1000) | Resultaat (EUR1000) |
Apparaatskosten | 100,1 | 112,7 | 12,6 |
Rente en afschrijving | 545,1 | 601,1 | 56,0 |
Planmatig onderhoud | 91,0 | 45,2 | – 45,8 |
Dagelijks onderhoud | 33,1 | 45,0 | 11,9 |
Herstel onderhoud | 7,6 | 0,0 | – 7,6 |
Boekwaarderisico | 8,7 | 23,3 | 14,6 |
Bijzondere waardecorrecties | 21,9 | 0,0 | – 21,9 |
Asbestverontreiniging | 9,3 | 13,7 | 4,4 |
Leegstand | 39,7 | 39,7 | 0,0 |
Belastingen | 23,0 | 23,0 | 0,0 |
Huren vanuit de markt (excl. Inputfinanciering) | 301,8 | 297,9 | – 3,9 |
Kleine huisvestingsprojecten | 101,0 | 102,7 | 1,7 |
Derden | 1,7 | 3,8 | 2,1 |
Overige posten | 0,2 | 25,8 | 25,6 |
Totaal product huisvesting/beheer | 1 284,2 | 1 333,9 | 49,7 |
Inputfinanciering | 71,9 | 71,9 | 0,0 |
Product services | 30,8 | 29,6 | – 1,2 |
Product adviezen | 16,2 | 10,5 | – 5,7 |
Totaal | 42,8 |
Het positieve resultaat wordt grotendeels gerealiseerd op het product huisvesting/beheer. Bij dit product zijn ook de resultaten op kleine projecten en overige baten en overige lasten opgenomen. Het resultaat kan per post als volgt worden verklaard:
De post apparaatskosten bevat alle kosten en dekking inzake personeel en materieel en de voorzieningen en afschrijvingskosten die zijn gerelateerd aan het apparaat.
Het betreft hierbij de voorzieningen geschillen en rechtsgedingen, wachtgelden, reorganisatie en dubieuze debiteuren en de afschrijvingskosten inzake immateriële vaste activa en inventaris en overige bedrijfsmiddelen.
Bij de apparaatskosten is enerzijds de post personeelslasten flink teruggedrongen, vooral door minder inhuur van externen. Anderzijds is de dekking van de apparaatskosten onveranderd hoog door de oplevering van projecten. De verwachting is dat deze dekking in de komende jaren terugloopt.
Op de component rente- en afschrijvingskosten wordt een resultaat geboekt van € 56,0 mln. Deze kan met name worden verklaard door de volgende posten:
a) Effect netto leenfaciliteit € 19 mln.
b) Effect indexeringsverschil gebruiksvergoeding € 25 mln.
c) Reparatie verlieslatendheid € 8 mln.
Ad a) Het effect netto leenfaciliteit wordt veroorzaakt doordat de lening van de Rgd bij aanvang van het stelsel minder is dan de waarde van de materiële vaste activa op dat moment. Met dit verschil vangt de Rgd risico's met betrekking tot de vastgoedportefeuille op, die niet via de tariefstelling worden gedekt.
Ad b) Het indexeringseffect wordt veroorzaakt doordat de werkelijke inflatie sterker is geweest in de eerste jaren van het stelsel, dan de geraamde inflatie waarmee de gebruiksvergoedingen werd berekend. Dit effect loopt vanaf 2005 naar verwachting snel terug, omdat de werkelijke inflatie per 1 januari 2005 nog maar 1,1% is terwijl in de gebruiksvergoeding is uitgegaan van gemiddeld 2,1%.
Ad c) Door reparatie van het verlieslatende rente- en aflossingsschema is de verlieslatendheid van circa € 2,3 mln omgeslagen in een winstgevendheid van bijna € 8 mln.
Bij planmatig onderhoud is op basis van onderhoudsinspecties € 45,8 mln extra gedoteerd aan de voorziening planmatig onderhoud.
Bij dagelijks onderhoud is sprake van een positief resultaat van € 11,9 mln. Dit wordt mede veroorzaakt doordat in 2004 onderhoudsactiviteiten gericht zijn uitgevoerd op basis van meerjarige onderhoudsprogramma's en uitgevoerde onderhoudsinspecties. Tegenover dit positieve resultaat staat een dotatie van € 7,6 mln aan de voorziening herstel onderhoud.
Dagelijks onderhoud en herstel onderhoud hebben betrekking op dezelfde elementen uit de Regeling Taakverdeling Beheer.
Het positieve resultaat op boekwaarderisico's wordt verklaard doordat bij een aantal objecten het voorziene boekwaarderisico zich in mindere mate of niet voordoet.
In de afschrijvingskosten van 2004 zijn voor € 11,9 mln afschrijvingen begrepen die betrekking hebben op eerdere boekjaren en een inhaalafschrijving van € 10,0 mln op diverse panden in Veenhuizen. Deze zijn meegenomen als bijzondere waardecorrecties.
Uit de inspecties ten behoeve van de voorziening sanering asbestverontreiniging is naar voren gekomen dat met € 4,4 mln vrijval aan de toekomstige verplichtingen kan worden voldaan.
De overige posten bevat diverse resultaten waaronder projectresultaten, baten bij afstoot van objecten, afwaardering van objecten en andere incidentele resultaten.
De inputfinanciering en het product services zijn in principe kostendekkend geleverd.
Dit geldt feitelijk ook voor het product adviezen, maar een deel van de openstaande facturen met betrekking tot adviezen uit voorgaande boekjaren bleek niet meer inbaar en is derhalve als verlies genomen.
De totale schuld per 31 december 2004 bestaat voor € 4 628,6 mln uit definitieve convenanten en voor € 514,6 mln uit voorlopige convenanten. Op basis van het reguliere rente- en aflossingsschema is in 2004 € 273,4 mln afgelost. Dit ongebruikelijk hoge bedrag is eenmalig, en wordt veroorzaakt door de reparatie van de verlieslatendheid van het rente- en aflossingsschema. De definitieve convenanten zijn als volgt samengesteld:
percentage | bedrag |
4,11% | € 1 mln. |
4,21% | € 5 mln. |
4,22% | € 43 mln. |
4,27% | € 384 mln. |
4,67% | € 69 mln. |
5,14% | € 131 mln. |
5,16% | € 110 mln. |
5,39% | € 176 mln. |
5,41% | € 167 mln. |
5,55% | € 98 mln. |
6,50% | € 3 445 mln. |
totaal | € 4 629 mln. |
De gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet voor deze leningen bedraagt 6,09%.
Agentschap Rijksgebouwendienst
Kasstroomoverzicht voor het jaar 2004
Bedragen in EUR1000 | |||
---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | |
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
1.Rekening-courant RHB 1 januari 2004 | 183 078 | 222 579 | 39 501 |
2.Totaal operationele kasstroom | 189 369 | 434 745 | 245 376 |
3a.-/-Totaal investeringen | 475 000 | 346 313 | – 128 687 |
3b+/+Totaal boekwaarde desinvesteringen | 12 079 | 33 800 | 21 721 |
3.Totaal investeringskasstroom | – 462 921 | – 312 513 | 150 408 |
4a.-/-Eenmalige uitkering aan moederdepartement | 0 | 55 145 | 55 145 |
4b+/+Eenmalige storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 |
4c.-/-Aflossingen op leningen | 172 200 | 273 426 | 101 226 |
4d+/+Beroep op leenfaciliteit | 475 000 | 351 055 | – 123 945 |
4.Totaal financieringskasstroom | 302 800 | 22 484 | – 280 316 |
5.Rekening courant RHB 31 december 2004 (=1+2+3+4) | 212 326 | 367 295 | 154 969 |
(maximale roodstand 0,5 mln euro) |
Agentschap Rijksgebouwendienst
Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2000-2004
Bedragen in EUR1000 | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 begroting | 2004 realisatie | |
Eigen vermogen per 1 januari 2004 | 49 092 | 87 250 | 50 156 | 70 542 | 25 167 | 109 469 |
Saldo van Baten en Lasten+/+ | 51 607 | 10 876 | 29 254 | 62 790 | 5 192 | 42 761 |
Directe mutaties in het eigen vermogen: | ||||||
– uitkering aan moederdepartement-/- | – 13 449 | – 47 970 | – 8 868 | – 23 863 | 0 | – 55 145 |
–bijdrage door moederdepartement | +/+ | |||||
–overige mutaties | +/+ | |||||
Eigen vermogen per 31 december 2004 | 87 250 | 50 156 | 70 542 | 109 469 | 30 359 | 97 085 |
Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen
Niet uit de balans blijkende rechten bestaan uit:
Post | Omschrijving | Bedrag |
Trekkingsrecht op afgedragen eigen vermogen | Het totale bedrag waar de Rgd aanspraak op kan maken in het geval er sprake is van interen op het eigen vermogen als gevolg van negatieve resultaten. Van interen is sprake indien het eigen vermogen € 15 mln of minder bedraagt.In 2005 zal nader worden bezien op basis van het risicoprofiel van de Rgd of er aanleiding is een correctie op het trekkingsrecht door te voeren. Zie ook toelichting bij § 4.2 Overzicht vermogensontwikkeling. | € 149,3 mln. |
Niet uit de balans blijkende verplichtingen bestaan uit:
Post | Omschrijving | Bedrag |
Markthuren | De totale nominale betalingsverplichting voor de gehele contractsduur, die voortvloeit uit panden welke zijn gehuurd uit de markt. | looptijd < 5 jaar € 1 271,8 mln.looptijd > 5 jaar € 732,8 mln. |
Projecten | De definitie voor niet uit de balans blijkende verplichtingen voor projecten stoelt op de voorlopige leenconvenanten. De verplichting is gelijk gesteld aan de geraamde betalingen in 2005 en volgende jaren ten behoeve van de projecten in de voorlopige convenanten. | € 1 761,6 mln.alle hebben een looptijd korter dan 5 jaar. |
Verplichting afdracht eigen vermogen boven 5% | In 2005 draagt de Rgd het eigen vermogen af voor zover dit de norm van 5% over de relevante gemiddelde omzet over 3 jaar overstijgt. In 2005 wordt deze afdracht toegevoegd aan het bestaande trekkingsrecht ad € 149,4 mln. | € 36,9 mln.deze verplichting heeft een looptijd korter dan 1 jaar. |
Samenvattende verantwoordingsstaat 2004 inzake het agentschap
Rijksgebouwendienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI)
Bedragen in EUR1000 | ||||
---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | ||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgesteld begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
01 | Rijksgebouwendienst | |||
Totale baten | 1 106 861 | 1 343 481 | 236 620 | |
Totale lasten | 1 101 669 | 1 300 720 | 199 051 | |
Saldo van baten en lasten | 5 192 | 42 761 | 37 569 | |
Totale kapitaalontvangsten | 487 079 | 384 855 | – 102 224 | |
Totale kapitaaluitgaven | 647 200 | 674 884 | 27 684 |