Aangeboden 18 mei 2005
Omvang gerealiseerde verplichtingen, uitgaven en ontvangsten 2004 per beleidsartikel van het Ministerie van Economische Zaken verplichtingen (totaal € 2344,1 mln)
ontvangsten (totaal € 3001,1 mln)
uitgaven (totaal € 1794,6 mln)
A. | Algemeen | 6 |
1. | Voorwoord | 6 |
2. | Verzoek tot dechargeverlening | 7 |
3. | Leeswijzer | 9 |
B. | Beleidsverslag | 11 |
4. | Beleidsprioriteiten | 11 |
5. | Beleidsartikelen | 22 |
6. | Niet-beleidsartikelen | 93 |
7. | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 97 |
8. | Paragraaf over diensten die een baten-lastenstelsel voeren | 100 |
C. | Jaarrekening | 103 |
9. | De jaarrekening | 103 |
9.1. | De verantwoordingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken | 103 |
9.2. | De samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastendiensten | 104 |
9.3. | Toelichting bij de baten-lastendiensten | 105 |
9.4. | Saldibalans en toelichting | 118 |
D. | Bijlagen | 128 |
10. | Toezichtsrelaties en ZBO's/RWT's | 128 |
11. | Aanbevelingen Algemene Rekenkamer | 129 |
Het jaar 2004 was het eerste volledige jaar waarin het Kabinet kon werken aan versterking van het groeivermogen. Hiervoor zijn in 2004 verschillende acties in gang gezet. Het bevorderen van innovatie, het versterken van de dynamiek van de economie en het verbeteren van het ondernemingsklimaat waren en zijn hierbij centrale thema's. In het Jaarverslag 2004 doe ik verslag van de realisatie van beleidsdoelstellingen, de activiteiten en de hiervoor aangewende financiële middelen in 2004. Het is mij dan ook een genoegen u dit verslag aan te bieden.
2. VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING
Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Economische Zaken aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Economische Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2004 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administratie;
c. de financiële informatie in het jaarverslag en jaarrekening;
d. de departementale saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
van het Ministerie van Economische Zaken. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. Het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2004, dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.
b. De slotwet van het Ministerie van Economische Zaken over het jaar 2004; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.
c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2004 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van 's Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.
d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2004 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2004, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2004 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 84, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst
mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken,
C. E. G. van Gennip MBA
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van:
(datum)
De Voorzitter van Tweede Kamer,
Naam:
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen aantekening door de voorzitter van de Tweede Kamer, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van:
(datum)
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Naam:
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen aantekening door de voorzitter van de Eerste Kamer, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:
1. Opbouw Jaarverslag en afwijkingen van de rijksbegrotingsvoorschriften.
2. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens.
3. Resultaatverantwoordelijkheid versus systeemverantwoordelijkheid.
4. Toerekening van apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen.
Het Jaarverslag bevat een beleidsverslag en een jaarrekening. Het beleidsverslag bevat informatie over het gevoerde EZ beleid. In de jaarrekening worden de financiële gevolgen van het gevoerde beleid verantwoord.
Resultaten van beleid worden zo veel mogelijk met concrete prestatie-indicatoren toegelicht. Deze prestatie-indicatoren zijn terug te vinden in het beleidsartikelendeel van het beleidsverslag. Dit geldt ook voor de prestatie-indicatoren van beleid dat door agentschappen wordt uitgevoerd.
De begroting 2004 wijkt op een aantal punten af van de Rijksbegrotingsvoorschriften 2005. Zo worden bijvoorbeeld in de begroting 2004 bij de beleidsartikelen verplichtingenramingen in plaats van uitgavenramingen gespecificeerd. Verder worden de budgettaire en financiële gevolgen van beleid in de beleidsartikelen verantwoord, en niet in het beleidsprioriteitendeel van het Jaarverslag 2004; dit om onnodige dubbelingen te voorkomen. Het Jaarverslag 2004 is een spiegel van de begroting 2004. Daar waar de begroting 2004 afwijkt van de voorschriften volgt het Jaarverslag 2004 de begroting.
2. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens
Het Jaarverslag bevat zowel financiële als niet-financiële gegevens. Deze gegevens zijn aan verschillende controlenormen onderhevig. De controle van financiële informatie is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de CW 2001 en de RBV 2005. De controle van beleidsinformatie en informatie over de bedrijfsvoering is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid (RPE) en het Referentiekader Mededeling over de Bedrijfsvoering.
3. Resultaatverantwoordelijkheid versus systeemverantwoordelijkheid
De minister van EZ is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het realiseren van duurzame economische groei. Voor een goede werking van de economie is het nodig dat private partijen binnen bepaalde randvoorwaarden hun gang kunnen gaan. EZ werkt als een katalysator die de (potentiële) economische groei moet voortstuwen. Vaak is EZ slechts één van de relevante partijen. Ook worden ontwikkelingen op de beleidsterreinen van EZ voortdurend door externe factoren beïnvloed. De eigen sturing op de mate van doelbereik is hierdoor beperkt. Gelet op het voorwaardenscheppende karakter van het beleid, is er sprake van een systeemverantwoordelijkheid voor de minister van EZ. Dit betekent dat het accent in dit Jaarverslag ligt op de wijze waarop EZ invulling heeft gegeven aan de inrichting van het «beleidssysteem». Uiteraard gebeurt dit nadrukkelijk in de context van de beleidsresultaten.
4. Toerekening van apparaatuitgaven aan de beleidsartikelen
De personele uitgaven van het kernministerie EZ die direct verband houden met beleidsuitgaven zijn verbijzonderd naar de betreffende artikelen. De personele uitgaven voor de Directoraten-Generaal die onder het kernministerie vallen, zijn geraamd bij de beleidsartikelen 1 tot en met 7 en 10. De personele uitgaven worden verantwoord op basis van de formatieve sterkte en de gemiddelde loonsom. Als verdeelsleutel is het aantal fte's per beleidsartikel gehanteerd.
De in dit opzicht als indirect te beschouwen personele uitgaven van het kernministerie (algemene leiding, stafdirecties) worden verantwoord op artikel 21 Algemeen. De materiële uitgaven van het kernministerie en de overige apparaatsuitgaven van het ministerie worden eveneens verantwoord op artikel 21 Algemeen. Er heeft geen toerekening van deze uitgaven aan de beleidsartikelen plaatsgevonden.
Voor de diensten van EZ (NMa/DTe, SodM, CPB) geldt dat de integrale apparaatsuitgaven zijn verantwoord op de betreffende beleidsartikelen (respectievelijk de artikelen 1, 7 en 8).
Voor de baten- lastendiensten (SenterNovem, EVD, Agentschap Telecom en Bureau I.E.) geldt een andere systematiek. De vergoedingen van EZ aan deze baten- lastendiensten worden verantwoord op de beleidsmatig daarvoor in aanmerking komende artikelen. De paragrafen inzake de baten- lastendiensten geven inzicht in de apparaatsuitgaven van SenterNovem, EVD, Agentschap Telecom en Bureau I.E.
De Nederlandse economie groeide in 2004 met 1,3%, na een krimp van 0,9% in 2003. De groei bleef hiermee in 2004 voor het vijfde achtereenvolgende jaar achter bij het gemiddelde van de groei van de EU-lidstaten. Het herstel is nog voorzichtig. Versterking van het groeivermogen is en blijft dan ook, zoals in de Groeibrief (Kamerstukken 2003–2004, 29 696, nr. 1) uiteen is gezet, de centrale opgave voor dit Kabinet. Economische Zaken heeft daarbij drie centrale prioriteiten:
1. bevorderen innovatie,
2,. bevorderen concurrentie en dynamiek in de economie, en
3. het scheppen van ruimte om te kunnen ondernemen.
Om de drie genoemde prioriteiten invulling te geven is een aantal belangrijke stappen gezet in 2004; zo wordt de Vpb verlaagd, is het regionaal economisch beleid drastisch gemoderniseerd, wordt fors ingezet op het naar beneden brengen van de administratieve lasten en zijn strijdige regels in 2004 succesvol aangepakt. Daarnaast kreeg vooral het MKB als belangrijke banenmotor hernieuwde aandacht. Bijvoorbeeld via de pilot met innovatievouchers, een vernieuwde borgstellingregeling en acties gericht op stimulering van het ondernemerschap. Verder ging in 2004 veel aandacht uit naar het bevorderen van de concurrentie en het borgen van publieke belangen. Belangrijke doorbraken hierbij waren de afspraken in Genève over een raamakkoord voor verdere onderhandelingen in de WTO Doha ronde, de succesvolle opening van de energiemarkt per 1 juli 2004 en het voorstel om de energiebedrijven te splitsen. Het voorstel tot splitsing richt zich op een verdere verbetering van de werking van de energiemarkt en biedt de overheid de mogelijkheid de publieke belangen beter te borgen.
In Europees verband kan Nederland terugkijken op een succesvol EU-voorzitterschap. Ook hier stond versterking van het groeivermogen centraal. Onder het motto «Met Europa werken aan Groei» zijn successen behaald met onder meer een verdere versterking van de Concurrentiekrachtraad, de richtlijn voorzieningszekerheid elektriciteit, een akkoord over de vereenvoudiging van regels en een akkoord over de richtlijn grensoverschrijdende fusies. Ook werd een resolutie aangenomen die de basis vormt voor het toekomstige ICT-beleid in de Europese Unie (EU).
In de hiernavolgende paragrafen doe ik op hoofdlijnen verslag van onze activiteiten in 2004. Acties op drie terreinen zijn daarbij voor mij van eminent belang om het groeivermogen te bevorderen: bevorderen van innovatie (§ 2); versterken van de dynamiek in de economie (§ 3) en het verbeteren van het ondernemingsklimaat (§ 4). Deze drie prioritaire activiteiten staan ook centraal in mijn beleid. Alvorens op deze prioriteiten in te gaan blik ik eerst kort terug op de economische situatie in 2004.
De economische ontwikkeling in Nederland
In 2003 was sprake van een krimpende economie met 0,9%. Van een dergelijke krimp was voor het eerst sinds 1982 sprake. Deze krimp en een zeer voorzichtig herstel in 2004 leidde tot enkele zorgwekkende cijfers. Zo bereikte het aantal faillissementen eind 2004 een hoogtepunt; 9 300 bedrijven gingen failliet. Ook de werkloosheid bleef oplopen, eind 2004 waren er 83 duizend werklozen meer dan eind 2003. Een tegenvaller was ook dat de economie in het 4e kwartaal van 2004 (t.o.v. een kwartaal eerder) verrassend kromp met 0,1%. De Nederlandse economie herstelde zich in 2004 uiteindelijk met een groei van 1,3%. Dit herstel wordt bijna volledig gedreven door de export. In 2004 groeide de export met ruim 7%. De binnenlandse vraag bleef hierbij nog ver achter. Bedrijven en met name consumenten geven nog altijd weinig uit. Voor 2005 wordt dan ook verwacht dat de groei weer licht terug zal vallen. Pas in 2006 wordt door het CPB echt herstel verwacht door een verbetering van de prijsconcurrentiepositie en het eindelijk aantrekken van de consumptie.
Tabel 1: Economische groei, 2003–2004 | ||
2003 | 2004 | |
Particuliere consumptie | – 0,9 | 0,5 |
Bedrijfsinvesteringen | – 3,7 | 1,9 |
Uitvoer | 0,0 | 7,2 |
Invoer | 0,6 | 6,7 |
BBP | – 0,9 | 1,3 |
Bron: CBS
Wereldwijde ontwikkelingen in 2004
De sterke groei van de export wordt in grote mate veroorzaakt door een sterke groei van de wereldeconomie. In 2004 groeide deze het sterkst in meer dan 20 jaar. De VS groeide in 2004 met 4,4% en was hiermee een belangrijke motor voor de wereldeconomie. Door een meer flexibele economie ligt de groei in de VS structureel hoger. De groei in de VS werd daarnaast in 2004 sterk gestimuleerd door een zeer ruim begrotingsbeleid (o.a. lastenverlichting) en monetair beleid (lage rente, waardoor het aantrekkelijk is te investeren).
De groei in het eurogebied in 2004 was 2% en bleef daarmee achter bij de VS. Belangrijkste oorzaak is de beperkte binnenlandse vraag. De hoge olieprijs, die tot boven de $50 per vat steeg in 2004, speelt hierbij een rol. In vergelijking met eerdere periodes van herstel, waren met name consumenten veel voorzichtiger in hun bestedingen. De exportprestatie van het eurogebied werd geschaad door de eurokoers die een recordhoogte bereikte t.o.v. de dollar (boven de 1,36$/€).
Steeds meer aandacht is er voor de groei in Azië en dan met name China. De Aziatische economieën hebben zich sterk ontwikkeld. De Chinese economie groeit nu zo'n 25 jaar met gemiddeld 8 á 9%. Door de toegenomen openheid, mede als gevolg van het WTO lidmaatschap, neemt de invloed op de wereldeconomie toe. Japan groeide de eerste helft van 2004 zeer sterk om daarna in een recessie te belanden.
Tabel 2: Groei belangrijkste regio's, 2003–2004 | ||
2003 | 2004 | |
VS | 3,0 | 4,4 |
Eurogebied | 0,5 | 2,0 |
Japan | 2,5 | 2,6 |
Bron: Europese Commissie
Uitvoering Groeibrief cruciaal voor verder herstel
Over de periode 1998–2005 is de prijsconcurrentiepositie van de Nederlandse economie fors verslechterd door sterk gestegen arbeidskosten en een matige ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Pas in 2006 wordt verbetering van onze prijsconcurrentiepositie voorzien. Hiervoor is continuering van de ingezette loonmatiging van cruciaal belang. Voor een meer duurzaam herstel en een structureel hoger groeivermogen om de vergrijzing en de toegenomen internationale concurrentie tegemoet te treden is echter verhoging van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteitgroei van groot belang. De agenda van de Groeibrief (Kamerstukken 2003–2004, 29 696, nr. 1) die zich richt op loonmatiging, meer werken en slimmer werken blijft hiermee onverminderd van kracht.
In de navolgende paragrafen blik ik kort terug op de drie voor mijn beleid prioritaire activiteiten in 2004; bevorderen innovatie, bevorderen concurrentie en dynamiek en scheppen van ruimte om te ondernemen.
Het jaar 2004 was het eerste volledige jaar waarin het Kabinet kon werken aan het herstel van het innovatief vermogen van Nederland. Herstel van het innovatief vermogen is één van de belangrijkste aandachtspunten van het Kabinet als het gaat om verhoging van de arbeidsproductiviteitsgroei. Hiertoe is een aantal belangrijke stappen gezet. Het Innovatieplatform had hierbij een belangrijke katalyserende werking.
De belangrijkste acties in 2004 waren:
• Modernisering kennisinfrastructuur; in 2004 bracht dhr. Wijffels op verzoek van het Kabinet twee belangrijke rapporten uit. In beide rapporten worden voorstellen gedaan om te komen tot een versterking van de Nederlandse kennisinfrastructuur via een aantal institutionele wijzigingen. Ten aanzien van intermediaire instellingen als TNO en de GTI's pleitte Wijffels onder meer voor meer vraagsturing, waardoor bijvoorbeeld het MKB beter bereikt wordt. De eerste stappen hiertoe zijn inmiddels door het Kabinet gezet. In het rapport Vitalisering van de kenniseconomie is daarnaast een aantal voorstellen opgenomen die in het verlengde hiervan liggen. Het Kabinet onderschrijft de maatregelen en start hiertoe met een dynamisering van de onderzoeksbekostiging en met prikkels voor kwaliteit en vraagsturing (bijvoorbeeld via de innovatievouchers). Ook wordt gewerkt aan een nieuwe ronde Technologische Topinstituten. Dit alles moet bijdragen aan een verdere verlaging van de kloof tussen bedrijven en onderzoek en aan meer focus en massa op voor de Nederlandse economie belangrijke terreinen. Ten aanzien van dit laatste werd er overigens met de actieplannen ICT en Life sciences in 2004 een belangrijke stap gezet.
• Technostarters; nieuw innovatief ondernemerschap is een belangrijke bron van vernieuwing en productiviteitsgroei. Starters dagen bestaande bedrijven uit en komen met nieuwe doorbraken, omdat zij niet vastzitten aan gebaande paden. Gebaseerd op eerdere beleidsexperimenten en de ervaringen in sommige regio's is het Kabinet in 2004 gestart met het programma TechnoPartner. Via dit programma kunnen kennisinstellingen hun starters- en octrooibeleid een impuls geven (via de zogenaamde SKE-regeling). Daarnaast is met de oprichting van TechnoPartner één loket voor technostarters ontstaan. In 2004 is onder de vlag van het TechnoPartner programma samen met het Ministerie van OC&W eveneens gewerkt aan aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs (zie ook § 4) en aan een nieuwe regeling voor venture capital. Deze EZ-regeling gaat voorjaar 2005 van start en moet de markt voor durfkapitaal voor innovatieve starters een aanzienlijke impuls geven.
• Technici en onderzoekers; de dreigende schaarste aan onderzoekers en technici wordt een belangrijk knelpunt voor de Nederlandse kenniseconomie. Hiertoe is samen met het ministerie van OC&W een pakket aan acties neergelegd in het Deltaplan Bèta en Techniek. Om het Actieplan aan de bedrijvenkant handen en voeten te geven is EZ in 2004 in samenwerking met het Innovatieplatform gestart met een experiment (Casimir) om onderzoekers tussen bedrijfsleven en de kennisinfrastructuur uit te wisselen. Belangrijke werking ging in 2004 verder uit van de ruimtevlucht van André Kuipers. Zijn 11-daagse ruimtevlucht leverde veel PR op voor technische studies en de wetenschap in het algemeen. Daarnaast is in oktober 2004 een nieuwe regeling voor kennismigranten van start gegaan. Tot dan toe was het voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in vergelijking tot de ons omringende landen erg moeilijk om gekwalificeerde technici en onderzoekers naar Nederland te halen. Met de nieuwe regeling is dit vereenvoudigd en is sprake van één loket en één vergunning. Momenteel wordt bestudeerd in hoeverre de regeling ook kan gaan gelden voor zelfstandigen en detacheringen.
• Een vernieuwd instrumentarium; eind 2004 is gestart met een vernieuwing van het financiële instrumentarium van EZ. Dit moet voorjaar 2005 leiden tot voorstellen voor een vernieuwd instrumentarium. Aandachtspunten hierbij zijn onder andere geringe administratieve lasten, een doorzichtig instrumentarium en inzet op sterktes. In 2004 is hier op het terrein van innovatie al een begin meegemaakt. Zo is de WBSO verruimd (€ 50 mln) en is een pakket aan maatregelen voorgesteld om de administratieve lasten van de WBSO verder terug te dringen. Daarnaast is gestart met een aantal beleidsexperimenten ten behoeve van het MKB. Zo zijn in 2004 innovatievouchers uitgegeven die aan de ene kant de kennisinfrastructuur meer vraaggericht moeten maken en aan de andere kant voor bedrijven de drempel tot innovatie moeten verlagen. Tot slot is naar Amerikaans voorbeeld gestart met een experiment om meer overheidsonderzoek aan te besteden bij het MKB (SBIR).
• Informatie- en communicatietechnologie (ICT); de acties uit de Rijksbrede ICT-agenda (Kamerstukken 2003–2004, 26 643, nr. 47) en de Breedbandnota (Kamerstukken 2003–2004, 26 643, nr. 53) die in 2004 werden uitgebracht moeten de Nederlandse prestaties op het terrein van ICT verder verhogen. De agenda draait om betere benutting van ICT vanuit een excellente ICT-basis (inclusief onder andere excellente netwerken), een goede kennispositie en de juiste randvoorwaarden voor goed en veilig gebruik van ICT. Er is immers in Nederland nog veel ruimte voor productiviteitsgroei door een betere benutting van ICT. De Rijksbrede ICT-Agenda zal voortdurend worden bijgestuurd, en daarover zal jaarlijks verslag worden gedaan aan de kamer. In 2004 werd ook gestart met de oprichting van het regieorgaan ICT. Dit regieorgaan moet in navolging van het regieorgaan Genomics gaan zorgen voor meer focus en massa in het ICT-onderzoek en moet ICT-innovaties in Nederland een belangrijke impuls geven. In Europees verband werd een Raadsresolutie aangenomen die de basis vormt voor het toekomstige ICT-beleid in de Europese Unie. De resolutie benadrukt het belang van ICT voor groei en noemt als Europese prioriteiten; standaardisatie, ontwikkeling van content, e-inclusion en ICT-gebruik door de overheid. In 2004 kwam tot slot ook de Impulscommissie breedband met haar eindrapport. Dit rapport dient als leidraad voor het Kabinet bij het stimuleren van breedband ontwikkelingen. Het ICM-rapport«Aanbevelingen breedbandactiviteiten publieke organisaties» geeft hierbij een aantal spelregels voor publieke organisaties en woningcorporaties hoe zij breedband kunnen stimuleren zonder de markt onnodig te verstoren.
Belangrijke pijler van het economisch beleid is het versterken van de concurrentie. Concurrentie levert immers een belangrijke bijdrage aan groei. Meer dan voorheen ging hierbij in 2004 in het ordeningsbeleid de aandacht uit naar het borgen van publieke belangen (bijvoorbeeld voorzieningszekerheid en milieu) en de rol van de consument (consumentenbescherming, goede informatievoorziening, etc.). Het borgen van deze belangen vormt een integraal onderdeel van het ordeningsbeleid.
Marktordening in Europees en internationaal perspectief
In Europees verband is tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap een aantal voor Nederland belangrijke doorbraken bereikt als het gaat om het borgen van de publieke belangen.
• Zo werd tijdens de VTE-raad van 29 november op Nederlands voorstel overeenstemming bereikt over de richtlijn voorzieningszekerheid elektriciteit. Deze richtlijn creëert een helder Europees kader en zorgt voor een reductie van de kans op stroomstoringen en stroomuitval. Ook werden raadsconclusies bereikt over duurzame energie. Hiermee wordt onder meer een impuls gegeven aan het Europese actieplan Biomassa, windenergie op zee, de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en het beleid voor de periode na 2010.
• Op het gebied van Telecom is ingestemd met de raadsconclusies over SPAM. Hiermee is dit probleem op de Europese agenda gezet. Daarnaast is het onderwerp Gezondheidsaspecten van UMTS masten in de Raad ter sprake gebracht met als doel te bezien of op Europees niveau meer cohesie in onderzoek, beleid en communicatie valt te realiseren.
• Verder werd substantiële voortgang geboekt ten aanzien van de voor de Nederlandse economie belangrijke Dienstenrichtlijn en de verordening op het terrein van de Chemische Stoffen (REACH). Een akkoord werd tot slot bereikt over de richtlijn grensoverschrijdende fusies. Hierdoor wordt het voor ondernemingen eenvoudiger en goedkoper om met elkaar grensoverschrijdend te fuseren.
Internationaal lag na de mislukte ministeriële conferentie van de WTO in Cancún (september 2003) het handelsoverleg enige maanden stil. Initiatieven van de EU en de VS leidden ertoe dat de draad in 2004 weer werd opgepakt. Op 1 augustus kon de mislukking van Cancún worden gerepareerd met een besluit (het zogenaamde raamwerkakkoord) in Geneve van de WTO-Raad, dat richting geeft aan het vervolg van onderhandelingen over landbouw, diensten, industrietarieven, handelsfacilitatie en de ontwikkelingsdimensie. Het bereikte akkoord is cruciaal om in december 2005 te komen tot een WTO akkoord in Hong Kong. Hoofdpunt van overleg binnen de EU was hierbij de landbouwparagraaf, waarbij het Nederlands voorzitterschap en de Europese Commissie zich moesten inspannen om de zorgen van een aantal lidstaten te verzoenen met de verlangens van onderhandelingspartners.
In november 2004 organiseerde het Nederlands voorzitterschap een informele ontmoeting van handelsministers van de EU met de nieuw aangetreden Europees Commissaris, Peter Mandelson. Hier werd onder andere de handelspolitiek in het kader van de Europese concurrentiekracht geplaatst. Open grenzen, in Europa en elders, zijn immers een onmisbare stimulans voor innovatie en dynamiek in de markt. Zo versterkt een goede internationale bescherming van intellectueel eigendom onze kenniseconomie. Het is een verworvenheid van het afgelopen jaar dat het verband tussen open handelspolitiek en versterking van de eigen concurrentiekracht nadrukkelijk naar voren is gebracht.
Bijzondere aandacht ging in 2004 uit naar de splitsing van de energiebedrijven. Ook hier staat het optimaal borgen van de publieke belangen voorop. De splitsing moet enerzijds de onafhankelijkheid van het natuurlijk monopolie van het netwerk waarborgen, en anderzijds separate privatisering van het commerciële deel van het energiebedrijf mogelijk maken. Dit voornemen werd aangekondigd in het voorjaar 2004 (Kamerstukken 2003–2004, 28 982, nr. 18). De tweede helft van 2004 is gewerkt aan het vormgeven van de noodzakelijke wetgeving. Maart 2005 is het wetsvoorstel bij de Ministerraad ingediend.
De belangrijkste overige acties op het terrein van marktordening in 2004 waren:
• Strategisch Actieprogramma voor de Consument (SAPC); het zomer 2004 uitgebrachte Actieprogramma voor de consument (Kamerstukken 2003–2004, 27 879, nr. 9) is er op gericht om consumenten in staat te stellen om goed gefundeerde keuzes te maken en voor de eigen economische belangen op te komen. De acties zijn vooral gericht op het versterken van de kennis bij consumenten en aanbieders, vergroting van de toegang tot individuele geschiloplossing en vermindering van het aantal inbreuken met een collectief karakter op het consumentenrecht door publieke handhaving. Besloten werd om in 2006 een consumententoezichthouder in te stellen.
• Liberalisering energiemarkt afgerond in 2004; per 1 juli 2004 is de liberalisering van de energiemarkt volledig afgerond. Iedere klant, van groot tot klein, kan nu een leverancier kiezen en is niet meer gebonden aan één partij. De marktopening is hiermee succesvol afgerond. Eind juli 2004 is na onderzoek gebleken dat reeds 86% van de respondenten bekend was met de liberalisering van de energiemarkt. Met de inwerkingtreding van de zogenaamde Implementatie- en Interventiewet (I&I-wet) is de positie van consumenten op de energiemarkt aanzienlijk versterkt, de netkwaliteit gewaarborgd en is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het beleid van de Minister van Economische Zaken en de uitvoering en het houden van toezicht door de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe) scherper vormgegeven.
• Voorzieningszekerheid en betrouwbaarheid netten; naast bovengenoemde Europese richtlijn is in juni 2004 overeenstemming bereikt met de Tweede Kamer over de Beleidslijn Voorzieningszekerheid Lange Termijn. Doel hiervan is de waarborging van voldoende productiecapaciteit op de langere termijn. Om de betrouwbaarheid van het transport via de netten op de langere termijn te borgen zijn in 2004 een aantal maatregelen gerealiseerd door middel van de I&I-wet en de Ministeriële Regeling Kwaliteitsaspecten Netbeheer (MRQ). Deze maatregelen zijn onder andere gericht op kwaliteitsregulering en kwaliteitsbeheersing door netbeheerders.
• Splitsing gasgebouw; met Shell en ExxonMobil is overeenstemming op hoofdlijnen bereikt over de splitsing van Gasunie in een transportbedrijf en een handelsbedrijf, waarbij de Staat het volledige belang in het transportbedrijf verwerft. Het transportbedrijf zal na uitvoering van de beoogde herstructurering niet langer deel uitmaken van het Gasgebouw. Hierdoor is de onafhankelijkheid van dit natuurlijk monopolie maximaal gewaarborgd.
• Waddenzee; de Adviesgroep Waddenzee heeft het Kabinet geadviseerd gaswinning en verdere exploratie toe te staan, gebonden aan strikte grenswaarden en begeleid door intensieve monitoring. Het Kabinet is dan ook voornemens om winning en exploratie van de kleine velden onder de Waddenzee toe te staan vanaf locaties buiten de Waddenzee. Het oprichten van nieuwe installaties voor proefboren en winnen in de Waddenzee blijft niet toegestaan.
• Energietransitie; het energietransitietraject is, na een tweetal jaren van onder meer marktverkenning, in 2004 van start gegaan. Het traject is gericht op de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Hierbij is focus aangebracht door het benoemen van hoofdroutes van de transitie en is de markt uitgedaagd om met innovatieve ideeën te komen. Hiervoor is de regeling OTC (Ondersteuning Transitie Coalities) in het leven geroepen, waar meer dan 100 bruikbare transitie-ideeën voor zijn aangeleverd. In vervolg hierop is de UKR (Unieke Kansen Regeling) eind 2004 van start gegaan, met als doel concrete experimenten te ondersteunen. Het energie R&D-beleid werkt hier nauw mee samen.
• De bouwsector; in 2004 ging (opnieuw) veel aandacht uit naar de bouwsector. De NMa heeft de eerste tranche in haar onderzoek naar kartelgedrag in december afgerond. Geconstateerd is dat in de grond-, weg en waterbouw (GWW) sprake is van een structuur van vooroverleg in wisselende samenstelling tussen bijna 400 bouwbedrijven (Kamerstukken 2004–2005, 28 244, nr. 85). Gezien de aard en omvang van dit kartelgedrag heeft de NMa een versnelde en collectieve procedure ontworpen, zodat de GWW-sector snel schoon schip kan maken. De definitieve boetes zullen in 2005 volgen. In 2005 zullen ook de onderzoeken in de woning- en utiliteitsbouw alsmede in de installatiebranche worden afgerond. In aanvulling hierop zet het Kabinet met de Regieraad Bouw en het nieuwe aanbestedingsbeleid (zie hieronder) een proces in gang gericht op een cultuuromslag naar een concurrerende en innovatieve sector. De Regieraad Bouw is ingesteld om het veranderingsproces verder te faciliteren en te monitoren, zodat de gewenste veranderingen ook tot stand komen.
• Aanbesteden; het visiedocument Aanbesteden is 15 juli 2004 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken 2003–2004, 29 709, nr. 1). In het visiedocument zijn de hoofdlijnen van het toekomstige aanbestedingsbeleid geschetst: een nieuwe aanbestedingswet met onderliggende regelgeving en het opzetten van een Kenniscentrum aanbesteden.
• Markttoezicht; in de notitie «Visie op markttoezicht» (Kamerstukken 2003–2004, 29 200 XIII, nr. 50) geeft EZ een visie op markttoezicht en markttoezichthouders. Hiermee biedt EZ duidelijkheid over de rol die het markttoezicht heeft en de wijze waarop dat markttoezicht is georganiseerd.
• NMa zbo; op 7 december 2004 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel tot omvorming van het bestuursorgaan van de NMa tot zelfstandig bestuursorgaan. De inwerkingtreding daarvan is bepaald op 1 juli 2005.
• Mededinging; met ingang van 1 augustus 2004 is de Wet Modernisering EG-mededingingsrecht in werking getreden. Bij die wet zijn de verplicht te implementeren bepalingen uit de verordening 1/2003 van de Raad ter modernisering van het handhavingsysteem van de Europese mededingingsregels in de Mededingingswet opgenomen. In navolging van de gemoderniseerde EG-mededingingsregels is in de Mededingingswet ook de ontheffingsmogelijkheid vervangen door een rechtstreeks werkende vrijstelling. Verder is de boete op niet meewerken aan onderzoeken van ambtenaren van de NMa verhoogd. Behalve verordening 1/2003 zijn bij de Wet modernisering EG-mededingingsrecht ook de verplicht te implementeren bepalingen uit de verordening 139/2004 van de Raad inzake het concentratietoezicht in de Mededingingswet opgenomen.
• Projecten ICM; Onder regie van de Interdepartementale Commissie Marktordening (ICM), die is ingesteld om samenwerking tussen de ministeries op het terrein van marktordening en economische regulering te versterken, worden projecten uitgevoerd die gericht zijn op het beter functioneren van markten. In 2004 zijn de volgende projecten succesvol afgerond: 1) Versneld starten van een onderneming; 2) Vergroten transparantie voor consumenten in de sectoren zorg, energie taxi's en pensioenen; 3) Verbeteren openingstijden en beschikbaarheid van postkantoren, gemeentelijke loketten en zorginstellingen als huisartsen en apothekers; 4) Knelpunten gaswinning en windenergie: doorlooptijd vergunning verkorten, rechtsbeschermingprocedures bundelen en verkorten; 5) Breedband en Marktordening: richtsnoeren voor publieke organisaties en woningcorporaties om bij de stimulering van breedband onnodige marktverstoring te voorkomen.
Aanpakken van de verslechtering van het ondernemingsklimaat
In de afgelopen jaar uitgebrachte Groeibrief (Kamerstukken 2003–2004, 29 696, nr. 1) en Industriebrief (Kamerstukken 2003–2004, 29 826, nr. 1) nam het thema «meer ruimte voor ondernemerschap» een centrale plaats in. Hiermee werd door het Kabinet aan de prioriteit «ruimte om te ondernemen» uit de begroting 2004 invulling gegeven. Daarnaast onderstrepen de brieven nogmaals het belang van het bedrijfsleven en de industrie voor de Nederlandse economie. Te lang is te makkelijk voorbijgegaan aan de verslechtering van het Nederlands ondernemingsklimaat. Met de Groeibrief en de Industriebrief heeft het Kabinet deze trend gekeerd. Zo wordt nog tijdens deze kabinetsperiode de Vpb verlaagd (van 34,5% naar 30% in 2007) en is een forse stap gezet met het aanpakken van strijdige regels. Zo is in 2004 in 8 gemeenten via sectorgerichte werkgroepen succesvol gewerkt aan het realiseren van oplossingen voor 800 concrete knelpunten. Er resteren slechts 8 knelpunten (veelal Europese regelgeving). Eind 2004 is een start gemaakt om de gevonden oplossingsrichtingen te verspreiden onder de andere Nederlandse gemeenten.
Ten aanzien van de administratieve lasten in het algemeen heeft het Kabinet april 2004 zijn plannen gepresenteerd. De voorgenomen reducties voor 2004 zijn nagenoeg geheel gerealiseerd. Om ondernemers nauwgezet te betrekken bij reductie van administratieve lasten is in 2004 door de Staatssecretaris van EZ en de minister van Financiën een ondernemersklankbord opgezet. Tijdens het Nederlands voorzitterschap is door het Kabinet ook op Europees niveau succesvol aandacht gevraagd voor een vereenvoudiging van regels. Tijdens de Concurrentiekrachtraad onder Nederlands voorzitterschap d.d. 25 en 26 november (Kamerstukken 2003–2004, 21 501-30, nr. 67) werd een eerste akkoord bereikt over een shortlist van 15 EU-regels (over onder andere interne markt, milieu, etikettering en statistiek) die vereenvoudigd moeten worden. Vanuit EZ is in 2004 ook het project Vergunningen opgestart onder leiding van de heer Kraaijeveld, oud voorzitter FME-CWM. Dit project moet in 2005 leiden tot een beperking van de termijnen en een stroomlijning van de verschillende vergunningsprocedures.
Stimuleren internationaal ondernemen
Grensoverschrijdende handel en investeringen zijn voor de open Nederlandse economie cruciaal. Langs verschillende sporen is in 2004 dan ook het internationaal ondernemen gestimuleerd:
• Allereerst is dit gebeurd via de mediacampagne «Internationaal Ondernemen». Deze campagne, een initiatief van EZ, de EVD en de Kamers van Koophandel, heeft het MKB (verder) bewust gemaakt van de mogelijkheden die handel met het buitenland biedt. Verder zijn in het kader van de campagne, voorafgaand aan de EU-uitbreiding met tien nieuwe lidstaten, bedrijvenmissies naar alle kandidaat-lidstaten uitgevoerd, onder andere om contacten met lokale bedrijven aan te knopen dan wel te verdiepen.
• Internationaal Ondernemen is ook het uitgangspunt van de Dutch Trade Board (DTB), die najaar 2004 is opgericht. In de DTB hebben de verschillende publieke en private partijen op het gebied van internationaal ondernemen zich verenigd: de overheid, de Kamers van Koophandel, VNO-NCW, MKB Nederland, banken en private handelsbevorderende organisaties (Fenedex, NCH en NEC). De taak van de DTB is enerzijds om zorg te dragen voor een optimale publiekprivate samenwerking bij internationaal ondernemen, anderzijds formuleert de DTB aanbevelingen en dient het als klankbord voor het Kabinet.
• In 2004 werd ook het Actieplan Internationaal Ondernemen uitgebracht. Dit plan geeft weer hoe de overheid zich samen met het bedrijfsleven wil inzetten om knelpunten bij internationaal ondernemen weg te nemen en kansen op dit gebied te benutten door het aanpakken van marktverstoringen in het internationale speelveld, en door drempels te verlagen voor ondernemers bij het verkennen en ontwikkelen van buitenlandse markten. Het Actieplan is tot stand gekomen na consultatie van de DTB-partners en de uitvoering ervan zal tijdens de bijeenkomsten van de DTB aan de orde komen.
• Als opmaat naar het actieplan is in 2004 ook gewerkt aan het stroomlijnen van het buitenlandinstrumentarium. Dit heeft onder andere geresulteerd in de fusie tussen Senter Internationaal en de EVD op 1 april 2004 tot één agentschap voor Internationaal ondernemen (www.internationaalondernemen.nl), de oprichting van een gezamenlijke front-office voor de EVD en SenterNovem, de beëindiging van de TAOM regeling en een effectievere exportkredietverzekeringfaciliteit. Ook is het instrumentarium voor internationaal ondernemen met enkele aanpassingen beter toegesneden op innovatieve projecten.
De belangrijkste overige acties in 2004 waren:
• Vernieuwing regionaal beleid; In september 2004 is de beleidsnotitie Pieken in de Delta (Kamerstukken 2003–2004, 29 697, nr. 1) vastgesteld door de Kamer. In het nieuwe regionaal economisch beleid staan vooral de kansen van regio's centraal in plaats van, zoals in het verleden, de achterstanden. Hiermee is in 2004 een nieuwe koers ingezet ten aanzien van het regionaal beleid. In de notitie staan zes gebieden centraal. Elk van deze gebieden kent unieke eigen kansen. Ter benutting van deze regionale kansen is een nieuwe regeling voor bedrijventerreinen uitgewerkt (deze TOPPER-regeling zet in op de herstructurering van 30 voor de Nederlandse economie belangrijke bedrijfsterreinen) en zijn middelen voor regionale innovatieprojecten verdeeld.
• Meer en beter ondernemerschap; najaar 2003 presenteerde het Kabinet haar plannen ten aanzien van ondernemerschap (Kamerstukken 2003–2004, 29 200 XIII, nr. 41). In 2004 is met name gewerkt aan de implementatie van de verschillende acties. Ook werden aanvullende plannen gepubliceerd zomer 2004 (Kamerstukken 2003–2004, 29 200 XIII, nr. 51). Bijzondere aandacht ging hierbij uit naar bedrijfsoverdrachten (de komende jaren gaan immers veel ondernemers met pensioen), de evaluatie van het stelsel van kamers van koophandel (voorjaar 2005 gereed) en het stimuleren van de aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs. Om te zorgen dat ondernemers zich beter voorbereiden op hun bedrijfsoverdracht is in 2004 een toolkit bedrijfsoverdracht ontwikkeld (30 000 keer opgevraagd in 2004) en is door de staatssecretaris van EZ samen met de voorzitters van VNO-NCW, MKB-NL en de VVK een brief gestuurd aan 130 000 ondernemers van 55 jaar en ouder om hen te wijzen op het belang van een tijdige overdracht. EZ heeft zich ook met succes ingezet om de belastingdruk omlaag te krijgen bij overdrachten. Hiertoe is de vrijstelling in de successiewet vergroot. Om de aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs te bevorderen werd – mede op basis van de door EZ reeds opgedane ervaringen met de commissie O&O – samen met OC&W een groot aantal acties in gang gezet (Kamerstukken 2003–2004, 29 200 XIII, nr. 54).
• Veilig ondernemen; Begin 2004 werd door het Kabinet samen met de Partners VNO-NCW, MKB-NL en het Verbond van de Verzekeraars het actieplan Veilig Ondernemen uitgebracht. Doelstelling van de acties is een afname van de criminaliteit met 20% in 2008. EZ zet hierbij met name in op reductie van de criminaliteit in de transportsector en aanpak van de criminaliteit op bedrijventerreinen. Om de criminaliteit in de transportsector aan te pakken werden oktober 2004 concrete afspraken gemaakt tussen onder andere Economische Zaken en de belangrijkste spelers in de transportsector (bijvoorbeeld Transport en Logistiek Nederland). Daarnaast is eind 2004 de Regeling Urgente Bedrijvenlokaties gerealiseerd, waarmee onveiligheid op bedrijventerreinen wordt aangepakt.
• Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO); in 2004 kreeg het thema MVO veel aandacht van het Kabinet. Zo werd voor het eerst een Transparantiebenchmark uitgebracht. Hiermee is gemeten hoe Nederlandse bedrijven het doen als het gaat om het inzichtelijk maken van hun MVO inspanningen. Met dit experiment werd goed inzicht verkregen in de mate waarin het Nederlands bedrijfsleven rapporteert over haar MVO-inspanningen. Duidelijk werd dat hier nog de nodige voortgang te boeken is. Dit is niet alleen belangrijk vanuit maatschappelijk oogpunt, maar tevens vanuit het oogpunt van de bedrijven zelf. Immers bedrijven die goed rapporteren over MVO profiteren hier van. Op basis van deze nulmeting wordt vanaf 2005 de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de maatschappelijke jaarverslaglegging gemeten. April 2004 is ook het kenniscentrum MVO gestart. Bij de officiële opening in november heeft het kenniscentrum 100 partners bekendgemaakt en is het maatschappelijke verslag over 2004 gepresenteerd. Tot slot werd onder het Nederlands voorzitterschap ook succesvol gewerkt aan het op Europees niveau op de agenda krijgen van het thema MVO bij de Raad voor Concurrentievermogen.
• Corporate governance; EZ heeft samen met andere departementen in 2004 gewerkt aan de aanpassing van de wet Structuurregeling. Deze is op 1 oktober 2004 in werking getreden. De «Nederlandse Corporate Governance Code» is aangewezen als de te volgen code voor vennootschappen met statutaire zetel in Nederland met een beursnotering. Tevens is een «monitoringcommissie» ingesteld. Deze zal jaarlijks rapporteren over de wijze waarop vennootschappen met statutaire zetel in Nederland en beursnotering de Nederlandse Corporate Governance Code opvolgen.
• ICT en administratieve lasten (ICTAL): Binnen het programma ICTAL wordt gewerkt aan het realiseren van een aantal generieke ICT-voorzieningen, die worden ingezet in het berichtenverkeer tussen overheid en bedrijfsleven. Deze voorzieningen leveren een bijdrage aan de vermindering van de administratieve lasten. In 2004 is het Bedrijvenloket (versie 1.0) operationeel geworden. Informatie (onder andere formulieren van de Kamers van Koophandel) wordt in deze structuur op een vraaggerichte manier aangeboden. Met diverse partijen (zowel binnen de rijksoverheid als gemeenten) zijn afspraken gemaakt over hun participatie in het Bedrijvenloket. Het Bedrijvenloket wordt uitgebouwd tot het loket van de overheid gericht op ondernemers. Ook de nieuwsvoorziening van de rijksoverheid gericht op ondernemers zal via dit Bedrijvenloket lopen (Bedrijvenloket+). Daarnaast is de Overheidstransactieppoort (OTP) voor zowel het gesloten (het elektronische postkantoor van de overheid) als het open (internet) kanaal operationeel geworden en handelen deze alvast een beperkt aantal berichtenstromen af. Nieuwe pilots zijn daarnaast in voorbereiding.
1 WERKING VAN DE BINNENLANDSE MARKTEN
Het bevorderen van een optimale ordening en werking van (binnenlandse) markten, zodat wordt bijgedragen aan een duurzame economische groei. De burger plukt daar als consument en als belastingbetaler de vruchten van.
De prestatie-indicatoren in onderstaande tabel geven inzicht in de internationale positie van Nederland op het gebied van marktwerking. EZ wil op elke deelindicator tot de vijf best scorende landen behoren. In de tabel wordt een toelichting gegeven op de realisatie van deze prestatiegegevens.
Prestatiegegevens | |||
---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | ||
prestatie-indicator(en) | 2003 | 2004 | 2004 |
1.Concurrentie en de mate waarin overheidsbeleid concurrentie versterkt of beperkt | Positie 5 | Positie 7 | Top 5 positie |
2.Transparantie en klanttevredenheid | Positie 4 | Positie 8 | Top 5 positie |
3.Concurrentie op het gebied van netwerksectoren | N.v.t.* | Top 5 positie | |
4.Administratieve lasten en bureaucratie | N.v.t.** |
* Deze prestatie-indicator is komen te vervallen. In het huidige beleid is de positie van de consument de belangrijkste invalshoek waarvan uit naar de netwerksectoren wordt gekeken. De netwerksectoren zijn meegenomen in de indicator «transparantie en klanttevredenheid». Bovendien zijn voor de sectoren energie en telecom aparte indicatoren in het jaarverslag opgenomen (artikel 1.3.3. respectievelijk artikel 10).
** De verantwoordelijkheid voor deze prestatie-indicator is overgedragen aan het Ministerie van Financiën.
Indicator 1 is een samengestelde indicator, opgebouwd uit 12 variabelen. Deze indicator zegt onder andere iets over de mate van effectiviteit van het mededingingsbeleid en de mate van concurrentie tussen bedrijven, de aanwezigheid van verstorende overheidssubsidies en beleid met betrekking tot het aanbesteden door de overheid. Ten opzichte van de vorige meting is de positie van Nederland gedaald door de betere prestaties van andere landen – Denemarken en Zweden hebben duidelijk beter gescoord – en met name een zwakkere score op het onderwerp effectiviteit van het mededingingsbeleid en mate van concurrentie. Overigens is de score verbeterd op het onderdeel «verstorende overheidssubsidies».
Indicator 2 is eveneens een samengestelde indicator, opgebouwd uit 20 variabelen. Deze indicator zegt iets over onder andere de algemene aspecten van transparantie en klanttevredenheid, tevredenheid over diensten van algemeen belang en afhandeling van klachten bij diensten van algemeen belang. De positie van Nederland is gedaald van een vierde naar een achtste positie. Op alle onderdelen van de «algemene aspecten van transparantie en klanttevredenheid» wordt minder goed gescoord dan bij de vorige meting. Het gaat hierbij met name om de mate waarin bedrijven gericht zijn op consumenten, de mondigheid van de consumenten en de transparantie van financiële markten.
Ter ondersteuning van de algemene beleidsdoelstelling zijn in 2004 verschillende projecten uitgevoerd onder regie van de Interdepartementale Commissie Marktordening(ICM) en heeft EZ het Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken (KCOV) ingezet. Onder andere via het Strategische Actieprogramma voor de consument en het ICM-project «burgers kunnen beter kiezen» wordt gewerkt aan een versterking van de positie van de consument en vergroting van de transparantie op markten.
Projecten Interdepartementale Commissie Marktordening (ICM)
In het afgelopen jaar zijn de volgende in de begroting 2004 geplande projecten afgerond:
• Versneld starten van een onderneming: wegnemen van belemmeringen voor het starten van een onderneming;
• Transparantie: vergroten transparantie voor consumenten in de sectoren zorg, energie taxi's en pensioenen;
• Openingstijden: verbeteren openingstijden en beschikbaarheid van postkantoren, gemeentelijke loketten en zorginstellingen als huisartsen en apothekers;
• Knelpunten gaswinning en windenergie: doorlooptijd vergunning verkorten, rechtsbeschermingprocedures bundelen en verkorten.
In de loop van 2004 zijn drie nieuwe ICM-projecten gestart:
• Breedband en Marktordening (afgerond): in dit project worden richtsnoeren ontwikkeld ten behoeve van gemeentelijke breedbandinitiatieven;
• Productiviteit in de zorg: in dit project worden ordening en financiering van de zorg doorgelicht om voorstellen te ontwikkelen ter stimulering van productiviteitsgroei;
• Vraagsturing: in dit project worden voorstellen ontwikkeld voor invoering van vraagsturing in verschillende semi-publieke sectoren, zoals onderwijs en zorg.
Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken (KCOV)
Een ander instrument dat EZ inzet ter bevordering van de werking van markten is het Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken. Het KCOV stimuleert de uitwisseling en verdieping van kennis op het gebied van marktordening. In 2004 heeft het kenniscentrum workshops georganiseerd over publieke belangen in verschillende sectoren, lezingen georganiseerd en projecten uitgevoerd over trajectmanagement, ondernemerschap in de semi-publieke sector, prestatiefinanciering en toegankelijkheid van publieke diensten.
1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 1: Werking van de binnenlandse markten (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 91 504 | 97 093 | 89 891 | 90 936 | – 1 045 |
Programma-uitgaven | 54 356 | 56 553 | 48 696 | 53 007 | – 4 311 |
Operationeel doel 1.2.1: Bevorderen van concurrentie | 19 337 | 23 008 | 16 580 | 17 506 | – 926 |
–Bijdrage aan het NMi | 15 963 | 21 379 | 14 800 | 16 198 | – 1 398 |
–Bijdragen aan diverse instituten | 3 374 | 1 629 | 1 780 | 1 308 | 472 |
Operationeel doel 1.2.3: Bevorderen van concurrentiemechanismen in netwerksectoren | 29 500 | 30 465 | 29 500 | 29 500 | |
–Tegemoetkoming Demkolec en stadsverwarmingsprojecten | 29 500 | 30 465 | 29 500 | 29 500 | |
Operationeel doel 1.2.4: Verlagen van administratieve lasten | 296 | 607 | |||
–Bijdrage aan ACTAL | 296 | 607 | |||
Algemeen | 5 223 | 2 473 | 2 616 | 6 001 | – 3 385 |
–Opdrachten en onderzoek Marktordening/KCOV | 5 223 | 2 473 | 2 340 | 6 001 | – 3 661 |
–NL voorzitterschap EU 2004 | 276 | 276 | |||
Apparaatsuitgaven | 37 148 | 40 540 | 41 195 | 37 929 | 3 266 |
–Personeel Marktordening (inc. Actal) | 6 516 | 6 992 | 6 204 | 6 107 | 97 |
–Apparaatsuitgaven NMa/DTe | 30 632 | 33 548 | 34 991 | 31 822 | 3 169 |
Uitgaven (totaal) | 89 262 | 102 804 | 90 210 | 92 650 | – 2 440 |
Ontvangsten (totaal) | 119 599 | 120 364 | 10 778 | 118 753 | – 107 975 |
–Ontvangsten NMa/DTe | 4 584 | 6 996 | 9 768 | 4 719 | 5 049 |
–Ontvangsten Stadsverwarmingsleningen | |||||
–Opbrengsten casino's | 106 589 | 111 022 | 111 630 | – 111 630 | |
–Opbrengst uit vergunningen en keuringen speelautomaten | 7 513 | 1 610 | 257 | 1 588 | – 1 331 |
–Ontvangsten NMi | 723 | 661 | 616 | 616 | |
–Diverse ontvangsten | 190 | 75 | 137 | 200 | – 63 |
Toelichting grootste verschillen
Opdrachten en onderzoek Marktordening en KCOV
Een deel van het beleid van dit artikel is gedurende het jaar overgeheveld naar artikel 4 van de EZ-begroting. Daarmee is ook een gedeelte van het budget van deze post overgeheveld.
Het verschil wordt veroorzaakt door een uitbreiding van de NMa per 1/10/2004, nieuwe huisvesting en overboekingen van kosten van de Vervoerskamer en de Zorgkamer door andere departementen in de loop van 2004.
De hogere realisatie wordt veroorzaakt door ontvangsten van door de NMa opgelegde boetes.
Per 1 januari 2004 is het dossier kansspelen door het Ministerie van Economische Zaken overgedragen aan het ministerie van Justitie. Het beheer en daarmee de ontvangsten zijn overgedragen aan het ministerie van Financiën.
1.3 Operationele doelstellingen
1.3.1 Het bevorderen van concurrentie
Het visiedocument Aanbesteden is 15 juli 2004 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 709, nr. 1). In het visiedocument zijn de hoofdlijnen van het toekomstige aanbestedingsbeleid geschetst: een nieuwe aanbestedingswet met onderliggende regelgeving en het opzetten van een Kenniscentrum aanbesteden. Over het visiedocument heeft 18 november 2004 een Algemeen Overleg plaatsgevonden. De Tweede Kamer heeft op hoofdlijnen ingestemd met het voorgestelde beleid. Voorjaar 2005 gaat er een plan van aanpak naar de Tweede Kamer.
In de notitie «Visie op markttoezicht» (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 XIII, nr. 50) geeft EZ een visie op markttoezicht en markttoezichthouders. Hiermee biedt EZ duidelijkheid over de rol die het markttoezicht heeft en de wijze waarop dat markttoezicht is georganiseerd, conform de motie Heemskerk c.s. (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 XIII, nr. 5).
Op 7 december 2004 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel tot omvorming van het bestuursorgaan van de NMa tot zelfstandig bestuursorgaan. De inwerkingtreding daarvan is bepaald op 1 juli 2005.
Met ingang van 1 augustus 2004 is de Wet Modernisering EG-mededingingsrecht in werking getreden. Bij die wet zijn de verplicht te implementeren bepalingen uit de verordening 1/2003 van de Raad ter modernisering van het handhavingsysteem van de Europese mededingingsregels in de Mededingingswet opgenomen. In navolging van de gemoderniseerde EG-mededingingsregels is in de Mededingingswet ook de ontheffingsmogelijkheid vervangen door een rechtstreeks werkende vrijstelling. Verder is de NMa-boete op niet meewerken aan onderzoeken door ambtenaren verhoogd. Behalve verordening 1/2003 zijn bij de Wet modernisering EG-mededingingsrecht ook de verplicht te implementeren bepalingen uit de verordening 139/2004 van de Raad inzake het concentratietoezicht in de Mededingingswet opgenomen.
EZ zou begin 2004 een wetsvoorstel tot aanpassing van de Mededingingswet naar aanleiding van de evaluatie van die wet naar de Tweede Kamer sturen. Deze doelstelling is niet gerealiseerd, onder andere vanwege het afwachten van de Kamerbehandeling van de Kabinetsbrief naar aanleiding van de evaluatie. Onderdelen uit de evaluatie zijn al wel meegenomen in het wetsvoorstel modernisering EG-mededingingsrecht. In december 2004 heeft de regering het wetsvoorstel tot aanpassing van de Mededingingswet voor advies naar de Raad van State gestuurd. Naar verwachting zal het wetsvoorstel begin 2005 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Op 12 februari 2004 heeft het kabinet een alternatieve aanpak voor markt en overheid naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 050, nr. 7). Deze aanpak houdt in het intrekken van het oude wetsvoorstel markt en overheid (op 9 april gebeurd, Kamerstukken II, 2003–2004, 28 050, nr. 8) en het opnemen in de Mededingingswet van gedragsregels voor overheid en aan haar gelieerde ondernemingen om oneerlijke concurrentie op de markt zoveel mogelijk tegen te gaan. Deze alternatieve aanpak is 9 september 2004 met de Tweede Kamer besproken. Aan het opstellen van het aangekondigde wetsvoorstel wordt thans gewerkt.
Op 30 april 2004 is de richtlijn meetinstrumenten in werking getreden. De richtlijn zal worden geïmplementeerd in de IJkwet. De IJkwet zal worden vervangen door een nieuwe Metrologiewet waarin de verschillende richtlijnen op metrologisch terrein op een samenhangende wijze zullen worden opgenomen. Verwacht wordt dat het wetsvoorstel in de eerste helft van 2005 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
In februari 2004 is met de Kamer overleg gevoerd over het Kabinetsstandpunt Certificatie en accreditatie in het kader van overheidsbeleid (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 304, nr. 1). In dit standpunt worden de wederzijdse verantwoordelijkheden van overheden en marktpartijen duidelijk vastgelegd, alsmede een verdere structurering van het overheidsbeleid met betrekking tot certificatie en accreditatie. Begin 2005 wordt een voortgangsbrief over dit onderwerp uitgebracht.
EZ subsidieert het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor de introductie van normalisatie op nieuwe vakgebieden, alsmede het stimuleren van betrokkenheid van het Nederlands bedrijfsleven bij normalisatie. Eind 2004 is deze subsidie over de periode 2000–2004 geëvalueerd. Op basis van dit onderzoek zal in 2005 een besluit worden genomen over voortzetting van de subsidie.
1.3.2. Het versterken van de positie van de consument
Strategisch Actieprogramma voor de Consument
In juni 2004 is het Strategisch Actie Programma Een Versterkte Consumentaliteit (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 879, nr. 9) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het programma richt zich op meer kennis bij consumenten en aanbieders, vergroting van toegang tot individuele geschiloplossingen en vermindering van het aantal inbreuken met een collectief karakter op het consumentenrecht door publieke handhaving. EZ zal een consumententoezichthouder oprichten, die in 2006 in werking zal treden.
1.3.3. Het bevorderen van concurrentiemechanismen in netwerksectoren
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Realisatie | streefwaarde | |
prestatie-indicator | 2004 | 2004 |
Bekendheid met mogelijkheid switchen | 86% | 70% |
% gebruikers dat heeft overwogen te switchen | 13,2% | 10% |
De prestatie-indicator ordenen van de energiemarkten heeft zich voor 2004 gericht op de liberalisering, vanwege de opening van de markt voor kleinverbruikers. De realisatie op beide indicatoren overtreft de vooraf geformuleerde streefwaarden. Eind juli 2004 is na onderzoek gebleken dat 86% van de respondenten bekend is met de liberalisering van de energiemarkt. In mei is onderzocht in hoeverre consumenten hebben overwogen te switchen. Van de mensen die al eens zijn gewisseld (groene stroom), overweegt 18% om te switchen na de marktopening (3,6% van alle respondenten). Van de mensen die niet eerder zijn geswitcht, geeft 12% aan te overwegen te switchen (9,6% van alle respondenten). In totaal gaat het dus om 13,2% van de respondenten die heeft overwogen te switchen.
Met de vrijmaking van de markt voor kleinverbruikers op 1 juli 2004 is de liberalisering van de energiemarkten afgerond. De eerste helft van 2004 heeft vooral in het teken gestaan van een goede voorbereiding op de marktopening. Met de inwerkingtreding van de zogenaamde Implementatie & Interventiewet is de positie van consumenten op de energiemarkt aanzienlijk versterkt, de netkwaliteit gewaarborgd en is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het beleid van de Minister van Economische Zaken en de uitvoering en toezicht scherper vormgegeven. Samen met de DTe heeft het Ministerie van Economische Zaken onder meer een contingencyplan opgesteld waarmee de risico's van de marktopening, de waarschijnlijkheid waarmee deze zich zouden voordoen en de verantwoordelijkheden daarbij, in kaart zijn gebracht. De in de begroting van 2004 aangekondigde evaluatie heeft vorm gekregen door continue monitoring door EZ en DTe gedurende de tweede helft van 2004.
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het Kabinet op 31 maart 2004 haar visie op de toekomstige structuur van de elektriciteits- en gasmarkt naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 982, nr. 18). In deze visie is aangegeven hoe de publieke belangen van de energievoorziening adequaat kunnen worden gewaarborgd tegen de achtergrond van de verdergaande liberalisering en internationalisering van de energiemarkten. Het Kabinet heeft besloten om de geïntegreerde energiebedrijven te splitsen in een netbeheerder en een commercieel bedrijf. Hiermee wordt de onafhankelijkheid van het natuurlijk monopolie van het netwerk optimaal gewaarborgd en wordt de marktwerking verbeterd. Ook wordt hierdoor – in lijn met de wens van veel publieke aandeelhouders – separate privatisering van het commerciële deel van het energiebedrijf mogelijk. Privatisering van de netbeheerders kan aan de orde komen, nadat de splitsing is voltooid. Op 11 oktober is de aanpak van de splitsing aan de Tweede Kamer gepresenteerd.
1.3.4. Het verlagen van de administratieve lasten
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
begroting | ||
prestatie-indicator | 2004 | 2004 |
Reductie administratieve lasten EZ | N.v.t.* | Reductie van netto 25% in 2007 t.o.v. 2004** |
* De streefwaarde voor de reductie van de administratieve lasten is geformuleerd voor de periode 2007 t.ov. 2002. Er zijn geen jaarlijkse streefwaarden benoemd.
** Deze streefwaarde is bijgesteld naar 18%, de Tweede Kamer wordt hier voorjaar 2005 via een brief van op de hoogte gesteld.
Administratieve Lasten: rijksbreed
In april 2004 is het actieplan «Meer ruimte voor ondernemers door minder lasten» naar de Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 515, nr. 7). Hierin zijn de plannen ontvouwd waarmee Rijksbreed de doelstelling van een kwart minder administratieve lasten wordt gerealiseerd. In genoemd actieplan is voor 18% reductiemaatregelen gepresenteerd (€ 3 mrd). In het voorjaar 2005 wordt een brief aan de Tweede Kamer verzonden, waarin de resterende 7% wordt ingevuld. De totale rijksbrede AL-reductie loopt hiermee op tot € 4,1 mrd.
Het Ministerie van Economische zaken heeft in de eerste tranche voor 19% netto reductiemaatregelen gepresenteerd (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 515, nr. 7). Dit percentage is bijgesteld tot 18%, vooral vanwege enkele onvoorziene toenames. De Tweede Kamer wordt hier in het voorjaar 2005 via een brief van op de hoogte gesteld.
De voorgenomen reducties voor 2004 zijn bijna geheel gerealiseerd. Daarmee is voor € 20 mln netto aan reductiemaatregelen getroffen. Er is lichte vertraging bij het project om on-line wijzigen van bedrijfsgegevens in het Handelsregister mogelijk te maken (resterende reductie van ruim € 2 mln).
De beleidsmatige verantwoording van de inzet van ICT in het kader van het programma ICT en Administratieve lastenverlichting (ICTAL) vindt u in artikel 10 van dit jaarverslag.
Naast de problematiek van de administratieve lasten ondervindt het bedrijfsleven ook hinder van tegenstrijdige regels en van overige nalevingskosten van regelgeving. Ook op dit terrein zijn het afgelopen jaar de nodige initiatieven ontplooit of uitgewerkt:
Meldpunt tegenstrijdige regelgeving: in de loop van 2004 zijn vrijwel alle 800 concrete knelpunten die bij het meldpunt waren binnengekomen opgelost. Hierover vindt u meer in artikel 3 van dit jaarverslag.
Vergunningen: vanuit EZ is het project vergunningen opgestart dat is gericht op de beperking van termijnen en de administratieve lasten van vergunningen alsmede op het stroomlijnen van verschillende vergunningsprocedures.
Meldpunt voorgenomen regelgeving: naast administratieve lasten (informatieverplichtingen) wordt het bedrijfsleven ook geconfronteerd met andere nalevingseffecten (inhoudelijke verplichtingen, zoals bijvoorbeeld extra investeringen). In het kader van de bedrijfseffectentoets die wordt uitgevoerd door het meldpunt voorgenomen regelgeving, worden deze zogenoemde overige nalevingskosten bij nieuwe regelgeving zoveel mogelijk in beeld gebracht.
Ondernemersklankbord Regeldruk
In november 2004 is door staatssecretaris van Gennip en minister Zalm het ondernemersklankbord regeldruk ingesteld (Commissie Stevens). De Commissie Stevens zal vooral kijken naar de effecten van regeldruk op individueel bedrijfsniveau en nagaan in hoeverre voorgestelde maatregelen ter vermindering van de regeldruk concreet merkbaar zijn voor de ondernemer.
2 BEVORDEREN VAN INNOVATIEKRACHT
De instrumenten onder het artikel 2 dragen bij aan een duurzame economische groei door: het versterken van de innovatiekracht van de Nederlandse economie op het gebied van kennis, technologie, arbeid en innovatieve starters. Daarbij worden onderscheiden: de marktsector, de kennisinfrastructuur en de intermediaire organisaties. De uitdaging van het innovatiebeleid is om de innovatiekracht in 2005 ten minste te brengen op het niveau van het EU-gemiddelde en in 2010 op het niveau van de kopgroep van EU-landen.
Het beleid, via de creatie van goede randvoorwaarden en de juiste prikkels voor innovatie, is één van de factoren die de scores op de indicatoren bepalen. Het gaat uiteindelijk om de beslissingen en de prestaties van bedrijven en hierop zijn meerdere factoren van invloed. Methodologisch geldt voorts de beperking dat de innovatiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven met een vertraging van enkele jaren in de statistieken is terug te vinden.
Beoordeling innovatiepositie van Nederland
Omdat de innovatiekracht zich moeilijk met één indicator laat meten, is ervoor gekozen om op het niveau van de algemene doelstelling vier effectindicatoren te hanteren die een globale indruk geven van de innovatiekracht van de Nederlandse economie.
Prestatiegegevens (bron: Eurostat, Community Innovation Survey en CBS) | ||||
---|---|---|---|---|
Effectindicatoren | realisatie | streefwaarde | ||
1996 | 2000 | 2002 | 2004 | |
R&D-uitgaven van bedrijven als % bruto binnenlands product Aandeel innovatieve bedrijven als % totaal aantal bedrijven–A. Aandeel innovatieve bedrijven in de industrie– B. Aandeel innovatieve bedrijven in de diensten Aandeel innovatieve bedrijven met samenwerkingsverbanden als % totaal aantal innovatieve bedrijven | NL: 1,06EU: 1,12 A: NL 46%A: EU 51%B: NL 36%B: EU 40% NL: 28%EU: 25% | NL: 1,11%EU: 1,22% A: NL 51%A: EU 42%B: NL 36%B: EU 35% NL: 24%EU: 19% | NL: 1,02%EU: 1,26% A: NL 35%B: NL 22% NL: 36% | 2005:afhankelijk van huidige situatie realiseren EU-15 gemiddelde of handhaven en uitbouwen positie boven EU-15 gemiddelde 2010:kopgroep van EU15 |
• De R&D-uitgaven van bedrijven zijn als percentage van het BBP in de periode 2000–2002 gedaald van 1,11% naar 1,02%. Over de periode 1996–2002 laat het EU-gemiddelde een trendmatige stijging zien, terwijl de Nederlandse prestatie t.o.v. 1996 is verslechterd.
• Het percentage innovatieve bedrijven in zowel de industrie als diensten is in Nederland in de periode 2000–2002 fors gedaald. Ook het EU-gemiddelde vertoont van 1996–2000 een daling. Internationale cijfers voor 2002 zijn niet beschikbaar.
• Het aantal innovatieve bedrijven met samenwerkingsverbanden is als percentage van het aantal innovatieve bedrijven gestegen van 24% naar 36%. Gecorrigeerd voor de forse daling van het percentage innovatieve bedrijven in de totale bedrijvenpopulatie is dit percentage in de periode 2000–2002 gelijk gebleven.
• Het omzetaandeel van nieuwe en verbeterde producten in de industrie was in 2000 al een zwak punt voor Nederland en is in 2002 verder gedaald van 21% naar 14%.
Het bovenstaande beeld bevestigt de eerder gesignaleerde trend van «losing momentum». In de European Innovation Scoreboard van 2004 is Nederland op de samengestelde innovatie-index inmiddels gezakt van een zesde naar een achtste positie binnen de EU-15. We scoren nog altijd goed wat het aantal octrooien en de omvang van publieke R&D uitgaven betreft, maar onder andere de private R&D-uitgaven en het aantal afgestudeerden in wetenschap en techniek blijven aanzienlijk onder het Europees gemiddelde. De dalende positie bevestigt de noodzaak van de in 2003 ingezette koers om tot betere prestaties te komen.
De verwezenlijking van de ambitie om in 2010 qua innovatiekracht tot de kopgroep van Europa te behoren is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Daarom heeft het Kabinet in 2003 besloten tot de oprichting van het Innovatieplatform. In 2004 heeft het platform adviezen uitgebracht die fundamentele vragen adresseren op het gebied van:
• Dynamisering beroepsonderwijs: voorstellen voor het verbeteren van de doorstroming in het beroepsonderwijs en versterking van de beroepsoriëntatie.
• Dynamisering kennisketen: voorstellen voor prestatiefinanciering van universiteiten (focus en massa in onderzoek) en positieve prikkels voor samenwerking met bedrijven en maatschappelijke organisaties; versterking van de uitvoering van het innovatiebeleid; onderzoek van de mogelijkheden voor een Innovatieakkoord
• Lange termijn keuzes: voorstellen voor acties gericht op sterke combinaties van bedrijvigheid en kennis.
Daarnaast heeft het Innovatieplatform voorstellen gedaan om concrete belemmeringen weg te nemen en ontwikkelingen te versnellen. De EZ inbreng is daarbij vooral gericht geweest op:
• Een versoepelde toegang voor kennismigranten.
• Invoering van Innovatievouchers: ondernemers uit het MKB kunnen met een «bon» kennis inkopen bij een kennisinstelling.
• Het Casimir-experiment om de mobiliteit van onderzoekers tussen universiteit en het bedrijfsleven te verhogen.
• Stimulering startende ondernemingen: TechnoPartner.
2.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 2: Bevorderen van innovatiekracht (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 651 058 | 520 852 | 713 097 | 418 475 | 294 622 |
Programma-uitgaven | 596 119 | 464 656 | 653 548 | 366 078 | 287 470 |
Operationeel doel 2.2.1: Infrastructuur voor innovatie | 180 671 | 142 357 | 125 945 | 128 574 | – 2 629 |
–Bijdrage aan Stichting voor de Technische Wetenschappen | 19 195 | 19 478 | 19 462 | 19 155 | 307 |
–Innovatiegerichte onderzoeksprogramma's | 10 851 | 16 919 | 11 566 | 14 603 | – 3 037 |
–Kennisenveloppe | |||||
–Bijdrage aan TNO | 29 510 | 31 120 | 30 814 | 28 480 | 2 334 |
–Bijdrage aan Topinstituten | 29 532 | 32 109 | 31 747 | 28 963 | 2 784 |
–Bijdragen aan instituten lucht- en ruimtevaart | 10 789 | 6 041 | 11 366 | 10 413 | 953 |
–Bijdrage aan diverse instituten | 4 752 | 4 238 | 5 821 | 4 241 | 1 580 |
–Programmatisch Samenwerkingsinstrument | |||||
–Technologische vernieuwing | 64 340 | 22 722 | 12 052 | 12 807 | – 755 |
–Technologie en Samenleving | 2 328 | 19 | 19 | ||
–Innovatief ondernemerschap | 11 702 | 9 730 | 3 098 | 9 912 | – 6 814 |
Operationeel doel 2.2.2: Innovatie in de markt | 401 207 | 315 787 | 515 674 | 228 226 | 287 448 |
–Innovatiesubsidie Samenwerkingsprojecten | 82 932 | 82 932 | |||
–Technologische Ontwikkelingsprojecten | 26 232 | 12 412 | 317 | 317 | |
–Technologische Samenwerkingsprojecten | 84 657 | 76 785 | 24 068 | 75 232 | – 51 164 |
–BIT/Opkomende markten | 3 563 | 4 206 | 3 999 | 4 311 | – 312 |
–Kennisoverdrachtinstrumenten | 11 846 | 7 226 | 9 543 | 12 000 | – 2 457 |
–Programma Economie, Ecologie, Technologie | 35 249 | 38 806 | 142 | 19 783 | – 19 641 |
–First Mover Faciliteit | 3 807 | – 3 807 | |||
–Overige regelingen milieutechnologie | 2 373 | 768 | |||
–Bijdrage aan Syntens | 32 905 | 35 028 | 34 442 | 32 422 | 2 020 |
–Internationale ruimtevaartprogramma's | 85 427 | 54 716 | 38 907 | 30 709 | 8 198 |
–Nationale ruimtevaartprogramma's | 7 850 | ||||
–Bevordering civiele luchtvaart | 4 282 | 4 322 | 3 600 | 1 800 | 1 800 |
–Micro-elektronica stimulering | 48 075 | 47 861 | 49 261 | 45 377 | 3 884 |
–Nationaal Actieplan Elektronische Snelwegen | 46 478 | 20 441 | |||
–Overig ICT-beleid | 12 270 | 13 216 | 5 263 | 2 785 | 2 478 |
–Besluit subs. Invest. Kennisinfrastructuur | 263 200 | 263 200 | |||
Algemeen | 11 913 | 6 512 | 11 929 | 9 278 | 2 651 |
–Onderzoek DG Innovatie | 7 561 | 4 477 | 3 782 | 4 250 | – 468 |
–NL voorzitterschap EU «2004» | 222 | 950 | – 728 | ||
–Eureka-voorzitterschap | 1 | 379 | 1 550 | – 1 171 | |
–Beleidsexperimenten DG Innovatie | 4 352 | 2 034 | 7 546 | 2 528 | 5 018 |
Apparaatsuitgaven | 54 939 | 56 196 | 59 549 | 52 397 | 7 152 |
–Personeel DG Innovatie | 11 002 | 11 330 | 8 434 | 9 911 | – 1 477 |
–Bijdrage DG I aan BLD BIE | 14 741 | 14 581 | 14 452 | 14 892 | – 440 |
–Bijdrage aan WIPO via BIE | 320 | 346 | – 26 | ||
–Bijdragen pensioenen EOB | 1 298 | 1 891 | 2 206 | 1 023 | 1 183 |
–Adviezen door EOB | 1 875 | 2 243 | 2 197 | – 2 197 | |
–Bijdrage DG Innovatie aan BLD Senter | 23 645 | 23 749 | 31 644 | 21 151 | 10 493 |
–Uitgaven TWA-netwerk | 2 135 | 2 274 | 2 373 | 2 081 | 292 |
–Diverse uitgaven (adviesraad en Eureka-secretariaat) | 243 | 128 | 120 | 796 | – 676 |
Uitgaven (totaal) | 525 700 | 552 602 | 536 961 | 506 484 | 30 477 |
Ontvangsten (totaal) | 91 690 | 183 689 | 166 574 | 124 253 | 42 321 |
–Terugontvangst Senter | 962 | 1 008 | 547 | 547 | |
–Ontvangsten uit Rijksoctrooiwet | 23 546 | 27 474 | 23 930 | 25 412 | – 1 482 |
–Diverse ontvangsten BIE | 27 153 | ||||
–Ontvangsten TOP | 38 255 | 54 026 | 39 363 | 34 500 | 4 863 |
–Ontvangsten uit het Fes | 80 792 | 67 068 | 35 888 | 31 180 | |
–Ontvangsten EET-gelden (OC&W) | 13 072 | 11 509 | 10 983 | 526 | |
–Diverse ontvangsten Innovatiekracht | 1 774 | 7 317 | 24 157 | 17 470 | 6 687 |
Eind 2004 is de SKE-regeling van start gegaan. Een deel van het budget voor Innovatief Ondernemerschap wordt hiervoor aangewend. Verplichtingen voor deze nieuwe regeling zullen vanaf begin 2005 worden aangegaan, waardoor de realisatie in 2004 lager is uitgevallen.
Innovatiesubsidie Samenwerkingsprojecten
In 2004 is de Innovatiesubsidie Samenwerkingsprojecten (IS-regeling) van start gegaan. De Technologische Samenwerkingsprojecten en het Programma Economie, Ecologie, Technologie zijn in de IS-regeling opgegaan.
De afgelopen jaren heeft ESA, op aandringen van de lidstaten, een proces in gang gezet om haar kasmanagement te verbeteren en de kasreserves te verminderen. Voor ESA dreigden als gevolg van de verminderde kasreserves kasproblemen in de eerste weken van januari 2005. Om dit te voorkomen is het voorschot op de apparaatkosten 2005 vervroegd.
Vanuit het Fes is budget ter beschikking gesteld in het kader van het Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK) op het gebied van innovatie. Voor BSIK is in 2004 voor ruim € 263 mln aan verplichtingen aangegaan. De ontvangsten uit het Fes zijn mede hierdoor in 2004 hoger dan geraamd. Daarnaast zijn de Fes-ontvangsten hoger als gevolg van een hogere realisatie voor de Kennis- en Innovatie Impuls.
Voor 2004 zijn o.a. beleidsexperimenten gestart op de volgende gebieden: Clusterproject Wiskunde, Technopartnerplatform TU en Applicatiecentrum Productietechnologie. Bij voorjaarsnota zijn hiervoor middelen doorgeschoven uit 2003.
2.3 Operationele doelstellingen
2.3.1 Een internationaal toonaangevende infrastructuur voor innovatie
Prestatiegegevens | ||||
---|---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | |||
prestatie-indicator(en) | 2003 | 2004 | 2004 | |
Aandeel innovatieve bedrijven dat innoveert in samenwerking met universiteiten en researchinstellingen als % van het totaal aantal innovatieve bedrijven | Samenwerking met universiteiten:NL: 6% (2000) EU: 8% (1996)Samenwerking met researchinstellingen:NL: 7% (2000)EU: 8% (1996) | 14% (cijfer 2002) 14% (cijfer 2002) | 2005: EU 15-gemiddelde2010: Kopgroep EU 15 | |
Aandeel van Nederlandse octrooi-aanvragen in totaal Europese octrooi-aanvragen in kader van het Europees Octrooi Verdrag (EOV) | 2002: 3e plaats (9,4%) | 3e plaats | 3e plaats | Handhaven positie in top 5 EOV-lidstaten |
Aandeel kenniswerkers (HRST) als percentage van bevolking ouder dan 15 jaar | 2001: 2e plaats (29,8%) | 2e plaats (cijfer 2002) | (Middel)lange termijn: handhaven in top 5 van Europa | |
Aandeel 25 tot 64-jarigen dat vier weken voorafgaand aan de enquête participeerde in enige vorm van scholing of training | 2002: 5e plaats, (16,4%) | 5e plaats | 5e plaats | (Middel)lange termijn: handhaven in top 5 van Europa |
Aantal technostarters | 1999: 1100 technostarters | gegevens pas in augustus beschikbaar | Toename technostarters 50% in 2004 t.o.v. 1999 | |
Aandeel snelle groeiers als % van het aantal middelgrote bedrijven | 1995–1998: 10%, gemiddelde benchmarklanden: 17% | 9% | 9% | Op lange termijn gemiddelde van benchmarklanden (VS, VK, DK, DL, België) |
2.3.1.A Verbeteren van de wisselwerking tussen publieke kennisinfrastructuur en het bedrijfsleven
Het percentage innovatieve bedrijven dat samenwerkt met universiteiten en researchinstellingen is sterk toegenomen (bijna verdubbeld ten opzichte van vorige meting, 2002 ten opzichte van 2000). Deze toename komt ten dele doordat het percentage innovatieve bedrijven (innovatieve bedrijven als percentage van totaal aantal bedrijven) sterk is gedaald. Daarnaast is sprake van een reële toename, omdat het aantal innovatieve bedrijven dat samenwerkt met universiteiten/researchinstellingen ook als percentage van het totaal aantal bedrijven is toegenomen.
Versterking samenhang tussen instrumenten voor programmatische samenwerking
Het onderbrengen van de IOP's en TTI's in één kader en het moderniseren van de programmavormen verloopt volgens plan. Bij de modernisering worden de uitkomsten van de in 2004 uitgevoerde evaluatie van het IOP-instrument betrokken. De belangrijkste uitkomst van de evaluatie is dat het IOP-instrument bijdraagt aan het richting geven aan onderzoek en netwerkvorming (dat laatste veelal informeel). Wel kan de inbreng van het bedrijfsleven bij ontwikkeling en uitvoering van IOP-onderzoek(svoorstellen) worden geïntensiveerd.
De Nederlandse universiteiten werkten in 2004 via STW in 700 projecten samen met 600 bedrijven en kwamen daarmee dit jaar tot ± 30 octrooiaanvragen, 80 overeenkomsten en 3 nieuwe ondernemingen.
n de loop van 2004 zijn de ICES/KIS-3 programma's van start gegaan. Voorts is in november een evaluerend onderzoek gestart naar het gevolgde ICES/KIS-3 proces. De evaluatie van ICES/KIS 2 is doorgeschoven naar 2005, omdat gewacht wordt op het gereed komen van het eindadvies van de Commissie van Wijzen over de resultaten van ICES/KIS en de kabinetsreactie daarop.
Op 12 juli is de kabinetsreactie op het evaluatierapport van de commissie Wijffels aan de Kamer gezonden (Kamerstukken II, 29 338, nr. 20). De beleidsvoornemens, die aansluiten op de hoofdlijn van het rapport, hebben betrekking op de volgende acties:
a) de invoering van vraaggestuurde programmering en financiering bij TNO en de GTI's;
b) het stimuleren van structuurwijzigingen bij TNO en sommige GTI's (o.a. de vorming van een Delta Instituut);
c) het versterken van het kennis- en onderzoekbeleid bij de betrokken departementen;
d) het bevorderen van een sterkere betrokkenheid van het bedrijfsleven bij TNO en de GTI's, zowel bestuurlijk, organisatorisch als financieel.
Nog in 2004 is aanvang gemaakt met implementatie van de aanbevelingen.
Vraagsturing wetenschappelijk onderzoek
In 2004 is begonnen met de voorbereidingen voor de intensivering van beleid gericht op wetenschappelijke excellentie en versterking van de wisselwerking tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en wetenschap (Smart Mix). Het eerdergenoemde advies van de IP-werkgroep Wijffels (Kamerstukken II, 27 406 nr. 35) bevestigt de noodzaak hiervan. In de eerste plaats gaat het om voorbereiding van dynamisering van de bekostiging van universitair onderzoek met prikkels voor kwaliteit en vraagsturing. Ook wordt de publiek-private R&D-samenwerking geïntensiveerd.
Het platform ACTS dat uitvoering geeft aan de Technologie Roadmap Katalyse is in 2004 geëvalueerd. De evaluatie wees uit dat ACTS goed op koers ligt: de organisatie is succesvol geïmplementeerd, de onderzoekprogramma's IBOS, Duurzaam Waterstof en ASPECT zijn gestart. Het gehonoreerde onderzoek is van hoog niveau (blijkens internationale referentenevaluaties) en ACTS heeft nationaal en in de EU erkenning gekregen als belangrijke speler op het gebied van katalyse en aanpalende disciplines.
2.3.1.B. Het verbeteren van de balans tussen kennisbescherming en kennisverspreiding
De opgegeven streefwaarde (een plek bij de top 5 van de landen) van de prestatie-indicator (totaal aantal Europese octrooi-aanvragen onder hetEuropees octrooiverdrag) is blijkens gegevens van het Europees Octrooibureau gehaald. Op een totaal van 58 255 Europese aanvragen scoort Nederland een aandeel van 11%, na Duitsland met 38,9% en Frankrijk met 12,8%.
In 2004 is de bestaande Verordening betreffende het Gemeenschapsmerk gewijzigd. Belangrijkste wijziging betreft de afschaffing (na een overgangsperiode van vier jaar) van de verplichte nationale recherche bij de aanvraag van een Gemeenschapsmerk. Het door de EU-Raad in eerste lezing bereikte politiek akkoord over de ontwerp-richtlijn octrooiering van in computers geïmplementeerde uitvindingen heeft niet geleid tot een formeel gemeenschappelijk standpunt in 2004.
De Rijksoctrooiwet 1910 is m.i.v. 1-9-2004 vervallen (Koninklijk Besluit van 6 juli 2004, Stb. 352). Ook de Octrooiraad is hiermee opgeheven. Zodoende is in Nederland een eind gekomen aan de verlening van getoetste octrooien.
Ter verbetering van de kennisoverdracht door publieke kennisinstellingen is een specifieke octrooimodule binnen de SKE-regeling gecreëerd. De octrooimodule bevordert de aanvraag van universitaire octrooien en de overdracht ervan aan het bedrijfsleven. Verder is samen met de VSNU een universitair expertisenetwerk kennisexploitatie opgericht.
2.3.1.C. Het versterken van de bijdrage van het menselijk kapitaal aan innovatie
De indicator voor de deelname aan scholing is het aandeel 25 tot 64-jarigen dat vier weken voorafgaand aan de enquête participeerde in enige vorm van scholing of training. Net als vorig jaar heeft Nederland zijn vijfde positie weten te handhaven. Wel hebben veel landen een inhaalslag gemaakt (percentage gestegen), terwijl het percentage in Nederland gelijk is gebleven aan vorig jaar, te weten 16,5%.
2001 | 2002 | 2003 | 20041 |
NL: 16,3% | NL: 16,4% | NL: 16,5% | NL: 16,5% |
Top 5: 19,3% | Top 5: 20,4% | Top 5: 21,7% | Top 5: 25,2% |
EU-15: 8,4% | EU-15: 8,5% | EU-15: 9,6% | EU-15: 10,1% |
1 Voorlopige cijfers Eurostat
• Eind 2003 hebben de ministers van OCW en EZ en de staatssecretaris van SZW het Deltaplan Bèta-techniek naar de Kamer gestuurd. Het Deltaplan zal vanaf 2007 € 60 mln. structurele financiering omvatten uit de kennisenveloppe. Als uitvloeisel van het Deltaplan zijn door EZ in overleg met het Innovatieplatform in 2004 de Casimir-experimenten gestart. Een tweede resultaat voortvloeiend uit het Deltaplan is het in overleg met het Innovatieplatform gestarte kennismigrantenregime. Per 1/10 2004 zijn kennismigranten vrijgesteld van een tewerkstellingsvergunning.
• Eind 2004 is het kenniscentrum Elders Verworden Competenties (KC EVC) geëvalueerd. Het KC EVC heeft goed gepresteerd wat betreft expertise en netwerkvorming. Op het terrein van kennisontwikkeling en -overdracht heeft het kenniscentrum een beperkt effect gehad. Mede gelet op de resultaten van de evaluatie is inmiddels besloten tot een follow-up van het KC EVC in 2005.
• Uit de evaluatie van de Subsidieregeling Ondernemerschap en Onderwijs (O&O) blijkt dat deze een duidelijke impuls heeft gegeven aan de aandacht in het onderwijs voor ondernemerschap. In de periode 2000–2002 is aan 130 projecten in het hele onderwijs subsidie verleend. De administratieve lasten van de subsidieregeling werden als beperkt aangemerkt.
• Het gezamenlijke actieprogramma van EZ en OCW om te komen tot een betere verankering van ondernemerschap binnen het onderwijs is in de zomer van 2004 naar de Tweede Kamer gezonden.
• In november 2004 is het Actieplan Leven Lang Leren naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin wordt de oprichting van een Taskforce Leven Lang Leren aangekondigd. Het actieplan bevat verder acties als het onderzoeken van de certificering van ondernemerschapsvaardigheden, het versterken van de rol van onderwijsinstellingen bij de scholing van werkenden en werkzoekenden en het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving om vraaggericht onderwijs te bevorderen.
2.3.1.D. Het stimuleren van innovatieve starters
Het actieprogramma TechnoPartner is in oktober 2004 officieel van start gegaan via de projectorganisatie Technopartner. Het kent 3 actielijnen:
1) TechnoPartner Seed-faciliteit ter stimulering en mobilisering van de onderkant van de Nederlandse risicokapitaalmarkt. De Seed-faciliteit zal in het voorjaar 2005 van start gaan.
2) TechnoPartner Subsidieregeling Kennis Exploitatie (SKE) met als doel dat wetenschappelijke kennis meer en beter wordt benut door technostarters van binnen en buiten de kennisinstelling. SKE is in oktober 2004 in de Staatscourant gepubliceerd.
3) TechnoPartner-platform met als taken onder meer netwerkvorming, advisering en monitoring en uitvoering van de bovenstaande regelingen.
Met de start van TechnoPartner is ook het TechnoPartner-deskundigenpanel bestaande uit experts uit de technostarterspraktijk ingesteld dat als taak heeft de staatssecretaris van EZ en de minister van OCW te adviseren over de voortgang en werking van het TechnoPartnerprogramma.
2.3.2. Ontwikkeling van innovatie in de markt
2.3.2.A Vergroten investeringen in kennisontwikkeling door individuele bedrijven en in samenwerkingsverbanden
• Op 1 januari 2004 is de regeling Innovatiesubsidie Samenwerkingsprojecten (IS) in werking getreden. In 2004 zijn 72 R&D-samenwerkingsprojecten gecommiteerd (circa € 78 mln subsidie toegezegd). De gehonoreerde projecten hebben vrijwel allemaal betrekking op belangrijke sleutelgebieden van de Nederlandse economie. In 2004 zijn voorts 96 haalbaarheidsstudies gecommiteerd (ruim € 4 mln subsidie toegezegd).
• In 2004 is het budget van de WBSO met € 50 mln. uitgebreid (eerste tranche intensivering van het Hoofdlijnenakkoord) via verhoging van de toe te passen percentages, een verlenging van de eerste schijf voor bedrijven met personeel en een grotere aftrek van de winst voor zelfstandigen. Deze laatste verhoging was relatief groter dan de verhogingen voor bedrijven met personeel, met als doel met name het aandeel van zelfstandigen een extra impuls te geven. Uit onderstaande tabel blijkt dat het aantal aanvragen van zelfstandigen is gestegen.
WBSO | ||
2004 | 2003 | |
aantal aanvragers WBSO met toekenning | 13 075 | 12 460 |
waarvan zelfstandigen | 810 | 660 |
toegekende WBSO in arbeidsjaren | 55 700 | 54 700 |
• In oktober 2004 heeft een werkgroep voor de stroomlijning van de uitvoering van de WBSO haar rapportage aan de ministeries van Financiën en Economische Zaken uitgebracht. Met de implementatie van de aanbevelingen van deze werkgroep is inmiddels gestart.
In 2004 zijn de nieuwe instrumenten (de geïntegreerde projecten en excellente netwerken) in het lopende 6e Kaderprogramma (KP6) geëvalueerd. Continuïteit, goede balans en een betere praktische werking van de verschillende instrumenten van het Kaderprogramma waren de voornaamste aanbevelingen van de evaluatie. Met een deel van de aanbevelingen is de Europese commissie al aan de slag en deze kunnen in KP6 worden doorgevoerd. Overige aanbevelingen worden doorgevoerd in KP7. Daarnaast is topprioriteit gegeven aan het terugdringen van administratieve lasten van het KP6.
In juni 2004 is Nederland voorzitter van Eureka geworden. De noodzakelijke stroomlijning van de Eureka-organisatie en de besluitvorming binnen Eureka is in 2004 afgerond. Onder het Nederlandse Eureka-voorzitterschap is voorts gewerkt aan verbetering van de samenwerking met de Europese Commissie, onder andere ten aanzien van de European Technology Platforms en het MKB.
2.3.2.B. Het vergroten van de verspreiding van kennis naar bedrijven, met name het MKB
Prestatiegegevens | ||||
---|---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | |||
Prestatie-indicatoren | 2001 | 2003 | 2004 | 2004 |
Percentage MKB-bedrijven dat zakelijke transacties via internet verricht | 4e kwart.: 59% | 1e kwart.: 66% | 68% | 2005: 2/3 van MKB verricht zakelijke transacties via internet |
R&D op het gebied van ICT (zowel de aanbod- als gebruikerskant) door bedrijven en researchinstellingen gemeten in arbeidsjaren en uitgaven | Groei ICT-R&D 7% t.o.v. 1999, andere R&D 31% | Cijfer maart 2005 beschikbaar, betreft 2-jaarlijkse enquête. | Zie 2003 | Hogere groei ICT-R&D dan groei van R&D op andere technologiegebieden |
Het percentage bedrijven dat wel eens elektronisch zakendoet is het afgelopen jaar nagenoeg constant gebleven op tweederde (68%). Sinds begin 2003 (toen 66%) stijgt dit cijfer niet echt meer. Wel is het aantal bedrijven dat inkoopt via internet gestegen van 46% begin 2004 tot 51% begin 2005. In diezelfde periode steeg het aantal bedrijven dat verkoopt via internet van 19 naar 21%.
• De pilot Innovatienet is in 2004 afgerond. Met deze pilot hebben EZ en Syntens veel ervaring opgedaan met digitale advisering van het MKB.
• Op basis van de evaluatie van de kennisoverdrachtsregelingen SKO en SKB (2003) en de eerste resultaten van het voucherexperiment (zie verder) is eind 2004 besloten het budget van de SKO-haalbaarheid en de SKO-strategie voor 2005 op nul te zetten. Voor de SKB is geconstateerd dat deze evaluatie te vroeg was om conclusies te trekken over de effectiviteit van deze regeling. De SKB wordt in 2005 opnieuw geëvalueerd.
• In september 2004 is een pilot gestart met 100 innovatievouchers. De belangstelling bij het MKB voor het verkrijgen van een voucher was massaal. Tijdens de behandeling van de EZ-begroting 2005 is voor begin 2005 een opschaling van de pilot met 400 vouchers toegezegd.
• In de in 2004 opgestelde nieuwe strategie van Syntens richt de aandacht zich primair op kansrijke innovatieve MKB-bedrijven in de industrie en zakelijke diensverlening. Binnen de nieuw ontwikkelde uniforme werkwijze wordt per jaar bij 2000 van deze bedrijven een zogenaamd Innovatie Actie Plan opgesteld en uitgevoerd. De ontwikkelingen in het innovatievermogen van deze bedrijven worden in de tijd gevolgd met behulp van het speciaal hiertoe ontwikkelde KlantVolgSysteem (KVS).
• De oprichting van een First Mover Faciliteit met steun van de overheid is geen realistische oplossing gebleken voor het «first mover» probleem bij de marktintroductie van nieuwe milieutechnologie. Gelet op de risico's die kleven aan de beoogde faciliteit (met name het gevaar van ontoelaatbare staatssteun) en de lange duur van het proces is besloten dit initiatief te beëindigen (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 347, nr. 2).
2.3.2.C Het stimuleren van kennisontwikkeling en benutting op strategische gebieden
• Sleuteltechnologie ICT: in mei 2004 is het «Kabinetsbesluit Regieorgaan ICT-onderzoek en -innovatie» uitgebracht, gelijktijdig met het «Actieplan Concurreren met ICT-Competenties; Regie en rendement in de ICT-kennisketen» (Kamerstukken II, 2003–2004, 26 643, nr. 55).
• MEDEA+ (Micro-elektronica stimulering)/ITEA (Embedded systems): in 2004 hebben de betrokken overheden het groene licht gegeven voor de tweede fase van dit programma (2005 – 2008). Dit gebeurde mede naar aanleiding van de overwegend positieve uitkomsten van een mid term assessment, die in april werd gepubliceerd. De aanbevelingen richten zich vooral op betere adressering van start up's en MKB. Een eerste call for proposals werd in het najaar uitgezet. Ook voor ITEA werd een tussentijdse evaluatie gehouden, die over het geheel genomen een positief beeld schetst van de tot op heden bereikte resultaten. Wel zou voor ITEA standaardisatie meer onderdeel van de strategie moeten uitmaken, zodat op Europees niveau meer kritische massa en hefboomwerking kan worden bereikt.
• Sleuteltechnologie Life Sciences: in maart 2004 is het Actieplan Life Sciences naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2003–2004, 27 406, nr. 10).
• Biopartner: In het najaar van 2004 is met de Tweede Kamer de derde tussentijdse evaluatie besproken. Het programma wordt geïntegreerd in TechnoPartner. Voor de zomer 2005 zal de eindevaluatie van dit vijfjarige programma verschijnen.
• Applicatiecentrum Productietechnologie (ACP): in 2005 is het ACP van start gegaan. Het ACP laat toepassingsgerichte productietechnologische kennis vanuit bedrijven, kennisinstituten en onderzoekscentra naar het MKB in de maakindustrie stromen. EZ heeft een subsidie aan het ACP verleend.
• Scheidingstechnologie: met steun van EZ hebben bedrijven en kennisinstellingen een Innovation Roadmap voor scheidingstechnologie ontworpen waarin de gemeenschappelijke innovatiebehoeften en -paden zijn beschreven. De betrokken partijen werken gezamenlijk aan de totstandkoming van een onderzoeksprogramma en ondernemingsplan voor een publiek-privaat-samenwerkingsverband dat het beoogde onderzoek gaat uitvoeren.
• Waterzuiveringstechnologie: in de tweede helft van 2004 is een verkenning gestart naar het innovatiesysteem voor waterzuiveringstechnologie.
• Evaluatie Luchtvaartcluster: najaar 2004 is het evaluatierapport opgeleverd met betrekking tot het Regeringsstandpunt Nederlands luchtvaartcluster. Onderdelen van de evaluatie waren de CVO-regeling en het NIVR. De Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten (Kamerstukken II, 2004–2005, 25 820, nr. 12). Actualisatie van het regeringsstandpunt luchtvaartcluster zal in het voorjaar 2005 plaatsvinden.
• NLR: in 2004 is, samen met V&W, Defensie en OCW, een bijdrage geleverd in de kosten van het Sociaal Plan NLR in verband met een forse reductie van het personeelsbestand.
• Ruimtevlucht Delta: de Delta-missie van ESA-astronaut André Kuipers is in april 2004 succesvol verlopen. Tijdens zijn 11 dagen durende ruimtevlucht bracht hij 9 dagen door aan boord van het internationale ruimtestation ISS. Deze missie bleek een uitstekende promotie voor het belang van de ruimtevaart en technische studies.
• Actieplan ruimtevaart: in november 2004 is het Actieplan Ruimtevaart aan de Tweede Kamer toegezonden. Dit actieplan beoogt enerzijds de samenwerking tussen de stakeholders in ruimtevaart te versterken en anderzijds meer focus en massa aan te brengen in de te ondernemen activiteiten.
• Joint Space Council: onder gezamenlijk voorzitterschap van Nederland (EU-voorzitter in 2e helft 2004) en Duitsland (voorzitter ESA) heeft in november 2004 de eerste EU/ESA Joint Space Council plaatsgevonden. In deze council zijn zogenaamde oriëntaties aangenomen, die als uitgangspunten dienen voor de uitwerking van een Europees ruimtevaartprogramma. Nederland heeft een grote stempel gedrukt op de formulering van deze oriëntaties.
3 BEVORDEREN ONDERNEMINGSKLIMAAT
Op nationaal en regionaal niveau voorwaarden scheppen voor een internationaal concurrerend ondernemingsklimaat in Nederland.
Bij het opstellen van de EZ-begroting 2004 verwachtte het CPB een licht herstel van het groeitempo van de wereldeconomie. De Nederlandse economie zou hier echter niet volledig van kunnen profiteren, omdat haar concurrentiepositie sinds 1997 fors is verslechterd. Ondanks de bescheiden aantrekkende groei voorspelde het CPB een verdere daling van de bedrijfsinvesteringen als gevolg van de relatieve lage bezettingsgraad en de geringe winstgevendheid. Tegen die achtergrond was voorzien dat de investeringsquote in 2004 licht zou dalen ten opzichte van 2003.
De groei van de Nederlandse economie is in 2004 met 1,5% circa 0,5% hoger uitgevallen. Dit had zijn weerslag op de investeringsquote. Deze bedroeg in 2004 16%, terwijl eerder een quote van 15,75% werd verwacht.
De bedrijfsinvesteringen liggen op hetzelfde niveau als tijdens de vorige conjuncturele teruggang van begin jaren negentig. Dit onderstreept het belang van de beleidsopgave om de knelpunten in de economische structuur aan te pakken. In 2004 heeft EZ hiertoe de nodige initiatieven genomen, Belangrijke voorbeelden zijn «Pieken in de Delta – Gebiedsgerichte Economische Perspectieven» (Kamerstukken II 2003–2004, 29 696, nr. 1) en «de Industriebrief» (Kamerstukken II 2004–2005, 29 826, nr. 1), die respectievelijk in juli en oktober 2004 naar de Tweede Kamer zijn gezonden. Tevens gaan de in 2004 uitgebrachte beleidsbrief Meer actie voor ondernemers! (Kamerstukken II 2003–2004, 29 200 XIII, nr. 41) en hetActieplan Bedrijventerreinen nader in op het wegnemen van concrete knelpunten in het vestigingsklimaat (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 XIII, nr. 46)
Prestatiegegevens | |||
---|---|---|---|
realisatie | begroting | ||
Effectindicator | 2003 | 2004 | 2004 |
Investeringsquote van bedrijvena | 15,9% (is na het Jaarverslag 2003 nog door CPB bijgesteld) | 16% | Ondergrens 16% en bovengrens 20% |
a Investeringen in vaste activa (exclusief woningen) als percentage van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (exclusief verhuur van en handel in onroerend goed).
Bron: CPB, Macro Economische Verkenningen 2005, Den Haag 2004.
3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 3: Bevorderen ondernemingsklimaat (in € 1 000) | |||||
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 623 151 | 601 193 | 565 256 | 556 013 | 9 243 |
Programma-uitgaven | 602 511 | 581 284 | 544 285 | 537 550 | 6 735 |
Operationeel doel 3.2.1: Fysieke ruimte | 217 467 | 147 659 | 121 194 | 131 716 | – 10 522 |
–Bedrijventerreinen (waaronder TIPP) | 81 680 | 24 149 | 14 799 | 22 878 | – 8 079 |
–Gebiedsgerichte regionale stimulering | |||||
–REON – Kompas voor het Noorden | 60 032 | 60 722 | 61 653 | 61 145 | 508 |
–Centraal deel IPR | 30 939 | 17 241 | 12 973 | 16 132 | – 3 159 |
–Suppletie-instrument Infra- & Kennisbasis | 9 032 | 7 000 | 2 337 | 2 375 | – 38 |
–Cofinanciering EZ in EFRO-projecten | 2 319 | 375 | |||
–Bijdrage NBTC | 26 266 | 22 808 | 20 924 | 21 667 | – 743 |
–Bijdrage aan World Tourism Organisation (WTO) | 204 | 197 | 182 | 208 | – 26 |
–Overig toerisme | 919 | 919 | |||
–Bijdragen aan apparaat ROM's | 6 995 | 7 460 | 7 407 | 7 311 | 96 |
–Bijdragen aan financiering ROM's | 6 807 | ||||
–Regio- en infrastructuurprogramma's | 900 | ||||
Operationeel doel 3.2.2: Productiefactoren | 363 330 | 362 239 | 370 559 | 390 648 | – 20 089 |
–Borgstellingen MKB (jaarlijks garantieplafond) | 356 189 | 357 448 | 362 790 | 384 537 | – 21 747 |
–Actieplan veilig ondernemen | 728 | 728 | |||
–Bijdragen aan diverse instituten | 4 641 | 4 791 | 7 041 | 5 839 | 1 202 |
–Bijdragen aan bedrijven bij calamiteiten | 272 | – 272 | |||
–Duurzaamheid | 2 500 | ||||
Operationeel doel 3.2.3: Partner voor overheden en bedrijf | 14 818 | 66 946 | 39 633 | 6 665 | 32 968 |
–Uitgaven CBIN-netwerk | 6 735 | 5 939 | 5 246 | 6 665 | – 1 419 |
–Bijdrage scheepsbouwindustrie | 2 444 | 60 000 | 34 387 | 34 387 | |
–Codema-regeling | 5 639 | 1 007 | |||
Algemeen | 6 896 | 4 440 | 12 899 | 8 521 | 4 378 |
–Opdrachten & onderzoek Ondernemingsklimaat | 2 698 | 2 807 | 3 909 | 6 397 | – 2 488 |
–NL voorzitterschap EU «2004» | 349 | 200 | 149 | ||
–Vernieuwingsprogramma's | 4 198 | 1 633 | 8 641 | 1 924 | 6 717 |
Apparaatsuitgaven | 20 640 | 19 909 | 20 971 | 18 463 | 2 508 |
–Personeel DG Ondernemingsklimaat | 15 176 | 14 690 | 16 119 | 14 959 | 1 160 |
–Bijdrage PIA | 3 460 | 2 632 | 1 662 | 1 373 | 289 |
–Bijdrage DG Ondernemingsklimaat aan BLD Senter | 2 004 | 2 587 | 3 190 | 2 131 | 1 059 |
Uitgaven (totaal) | 274 663 | 333 847 | 313 436 | 318 898 | – 5 462 |
Ontvangsten (totaal) | 23 002 | 41 584 | 41 016 | 27 876 | 13 140 |
–Terugontvangsten Senter | 77 | ||||
–Ontvangsten ruimtelijk economisch beleid | 202 | 979 | 4 504 | 908 | 3 596 |
–Ontvangsten BBMKB | 15 901 | 22 088 | 18 657 | 12 456 | 6 201 |
–Ontvangsten Fes | 6 300 | 11 900 | 14 335 | 13 444 | 891 |
–Diverse ontvangsten Ondernemingsklimaat | 522 | 6 617 | 3 520 | 1 068 | 2 452 |
Bedrijventerreinen (waaronder TIPP)
Voor € 7,9 mln worden committeringen voor bedrijventerreinen pas in 2005 aangegaan in plaats van in 2004. Deze middelen zijn in 2004 in hoofdzaak benut om een aantal proefprojecten te financieren in het kader van regionaal innovatiebeleid.
De lagere realisatie in het aantal borgstellingskredieten wordt veroorzaakt doordat de banken voor kleinere kredieten de transactiekosten te hoog vinden. Inmiddels is de regeling daarvoor aangepast, maar dat heeft pas na 2004 effect.
De Europese Commissie heeft besloten om het Temporary Defense Mechanism te verlengen tot 31 maart 2005 en daarmee de EU-lidstaten toe te staan om hun scheepsbouwers productiesteun te verlenen. In dit kader is voorgesteld de TROS-regeling te verlengen tot 31 maart 2005 en hiervoor een totaalbedrag van € 50 mln beschikbaar te stellen. De realisatie in 2004 verliep minder snel dan verwacht, met name als gevolg van nader onderzoek naar de vraag of de indieners als «werf» zijn aan te merken en de vraag of de te bouwen schepen voldoen aan de scheepstypen die de EU toestaat. Naar verwachting zal € 16 mln worden gecommitteerd in 2005.
In 2004 is gestart met een aantal «proefprojecten» in het kader van regionale innovatie. Dit betreft het in de nota «Pieken in de Delta» aangekondigde gebiedsgerichte innovatief beleid in vier regio's.
Ontvangsten ruimtelijk economisch beleid
Deze meevaller wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een vervroegde ontvangst van € 2,6 mln (deel verkoop gronden vliegveld Beek) die pas in 2006 was geraamd. Daarnaast wordt deze mutatie veroorzaakt door een terugontvangst IPR van € 1,7 mln vanwege lagere vaststelling van een subsidie.
De gemiddelde omvang en looptijd van kredieten is gestegen, hetgeen zich vertaalt naar per saldo hoger dan geraamde ontvangsten uit provisies.
3.3 Operationele doelstellingen
Fysieke ruimte: Het versterken van het ondernemingsklimaat door te zorgen voor ruimte om te ondernemen, een goede bereikbaarheid van economische centra en economisch vitale steden en regio's.
In de zomer van 2004 bracht het kabinet de beleidsnotitie Pieken in de Delta uit. Deze notitie beschrijft de economische agenda voor een zestal gebieden, met regiospecifieke kansen van nationaal belang. Met deze gebiedsgerichte agenda's wil het kabinet bijdragen aan de ambitie om van Nederland een concurrerende en dynamische economie te maken.
Regionale innovatie is een belangrijk thema uit de nota Pieken in de Delta en is gericht op 4 zogenaamde «hot spots». De eerste projecten in het kader van het regionale innovatiebeleid zijn in 2004 van start gegaan in Oost en Zuid Oost Nederland. De overheid heeft bijna 50% van de € 29,7 mln projectkosten bijgedragen.
A. Zorgen voor voldoende fysieke ruimte van juiste kwaliteit
Prestatiegegevens subdoel A | |||
---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | ||
Effect-indicatoren | 2003 | 2004 | 2004 |
Tijdige realisatie door andere overheden van kwalitatief en kwantitatief voldoende ruimte voor economische activiteiten op de juiste plek. | In de periode 2000–2003 is met de TIPP 3900 ha herstructurering in gang gezet en 1230 ha nieuw in ontwikkeling genomen. | In 2004 is gestart met zes projecten conform de nieuwe TOPPER-regeling. | – inhaalslag– voorkomen nieuwe herstructurerings-opgave |
Nieuw instrument herstructurering bedrijventerreinen | nvt | Gereed | Gereed |
Convenant EZ-IPO-VNG-VROM-V&W Samenwerking in de regio. | Niet gerealiseerd | Nieuw convenant |
• Medio 2004 is het Actieplan Bedrijventerreinen uitgebracht. Algemene doelstelling van het Actieplan is het zorgen voor voldoende fysieke ruime om te ondernemen. Daarbij gaat het zowel om het herstructureren van verouderde bedrijventerreinen als ook het aanleggen van nieuwe terreinen.
• Voor de financiële ondersteuning van Topprojecten (herstructurering) is in 2004 een nieuwe regeling ontwikkeld, de TOPPER-regeling. De regelingen DBT en TIPP zijn met ingang van 1 januari 2004 beëindigd. Vooruitlopend op de officiële publicatie van de TOPPER-regeling, zijn in 2004 al zes investeringsrijpe Topprojecten financieel ondersteund.
Een goede bereikbaarheid van economische kerngebieden vormt een sleutelfactor voor een concurrerend ondernemingsklimaat. Prioriteit ligt daarom bij een goede nationale én internationale bereikbaarheid van de economische kerngebieden, zoals de mainports Schiphol en Rotterdam. Dit wordt bereikt door het verbeteren van de doorstroming op de hoofdverbindingsassen – met name de A2, A4 en A12 (triple A) – en het zorgen voor voldoende ruimte voor duurzame economische ontwikkeling van de mainports. Beide zijn in de nota's Ruimte (VROM) en Mobiliteit (V&W) nader uitgewerkt.
C. Regionaal Economisch beleid, ontwikkeling van economisch vitale steden en regio's.
Prestatiegegevens | |||
---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | ||
Effect-indicatoren | 2003 | 2004 | 2004 |
Oppervlakte gerevitaliseerde bedrijfsruimte in grote steden | Voortgang beperkt | Cijfers 2e helft 2005 beschikbaar, bij evaluatie GSB II ten opzichte van nulmeting (MOP) | Conform streef-waarde Meerjarige Ontwikkelingsplannen (MOP's) |
Ontwikkeling werkgelegenheid individuele steden t.o.v. landelijk gemiddelde | In de meting 2002–2003 was er landelijk een daling van 1,1% en in de G30 van 1,5%. | Middelgrote steden (G21) boven landelijk gemiddelde, G4 dicht bij landelijk gemiddelde | |
Verbetering gemeentelijk ondernemingsklimaat volgens benchmark | Resultaten van herhalingsmeting eind 2e kwartaal 2004 beschikbaar. | Hogere scores in herhalingsmeting 2004 | |
Additionele werkgelegenheid Noord Nederland als gevolg van Kompas-programma | 2 285 fte's in 2003; Cumulatief vanaf 2000 10 462 fte's | 2 335 fte gemiddeld per jaar in 2000–2004 | Gem. 1 990 fte addit. Werkgelegenheid per jaar in 2000–2006 |
Uitgelokte investeringen KOMPAS | € 246,4 mln. | Gemiddeld € 441 mln per jaar in periode 2000–2004. | Gemiddeld € 395 mln per jaar in periode 2000–2006 |
Ontwikkeling in beschikbare bedrijventerreinen en kantoorruimte KOMPAS | Bedr.terr.t/m 2003: Nieuw: 202 ha.; revitalistatie 272 haStationsgeb:t/m 2003: Nieuw: 216 500m2;revitalistatie: 5 800m2 | Bedrijventerreinen Nieuw 2000–2004: 215 ha herstructurering 915 ha 2000–2004;Kantoorruimten:2000–2004: 326 225 m2;renovatie kantoren 5800 M2 2000–2004 | Bedr.terr.2000–2006: Nieuw: 1 000 ha.; revitalistatie 1 100 haStationsgeb:2000–2006: Nieuw: 200 000m2;revitalistatie: 200 000m2 |
Belang toerisme | Marktaandeel binnenlandse vakanties (– 3%) en bestedingen (– 9%) dalen. | Cijfers worden in juni 2005 opgeleverd | Marktaandeel inkomend toerisme tenminste gelijk aan NW-Europees gemiddelde. |
Grotestedenbeleid (GSB): de krimp van de tertiaire sector vormt de verklaring voor de achterblijvende werkgelegenheidsgroei van de G30 ten op zichte van het gemiddelde van Nederland. De commerciële dienstverleningsactiviteiten dalen in de G30 met 3,2% harder dan gemiddeld in Nederland (– 2,4%). De niet-commerciële dienstverleningsactiviteiten krimpen in de G30 met 1,7%, tegenover een groei met 2,7% in geheel Nederland.
Voor de realisatie van de derde indicator, het realiseren van bedrijfsruimte, wordt bij de eindverantwoording over de gehele GSB periode in de 2e helft van 2005 een beeld verwacht, dan worden de streefwaardes uit de MOP's van 1999 vergeleken met de realisatie aan het einde van de GSB II periode.
KOMPAS: inmiddels zijn vijf van de zeven jaren van het KOMPAS programma verstreken. De uitgelokte investeringen en de werkgelegenheid liggen beiden iets boven de streefwaarde.
Bij het realiseren van de bedrijfsruimte is het beeld wisselend. Voor bedrijventerreinen is er een forse achterstand met betrekking tot de uitgifte van nieuwe terreinen (nog maar 215 ha. van de 1000 ha. uitgeefbaar) en een voorsprong voor de herstructurering (915 ha. van de 1000 ha. uitgeefbaar). De achterstand bij nieuwe bedrijventreinen wordt vooral veroorzaakt door conjuncturele ontwikkelingen. De verwachting is wel dat de komende jaren er nog een inhaalslag wordt gemaakt. Voor de kantorenruimte is het beeld omgekeerd, de uitgifte van nieuwe kantoorruimte zit al ver boven de doelstelling voor de hele periode (326 325 m2) en de renovatie van kantoren met 5800 m2 nog op minder dan 10% van de doelstelling.
IPR centraal: in 2004 is aan een zestal projecten een centrale IPR toegekend: 2 in het Zuiden en 4 in het Noorden. De projecten omvatten tezamen € 314 mln bruto investeringen, waaraan totaal voor ruim € 15 mln subsidie is toegekend. In 2004 is de IPR centraal geëvalueerd. De conclusie hiervan luidt dat het instrument effectief is en een bijdrage levert aan het wegwerken van het faseverschil in het Noorden en in delen van Overijssel en Limburg. Dit gebeurt onder meer middels het creëren van extra werkgelegenheid in deze gebieden. Echter de resultaten van de evaluatie geven ook aan dat de IPR geen doorslaggevende rol speelt bij de locatiebeslissing, maar wel een sterke invloed heeft op de omvang en timing van de investeringen.
ROMS: de evaluatie ROM's 2000–2004 is afgerond. De hoofdconclusie is dat de ROM's een relevant instrument zijn voor regionaal economisch beleid. De ROM's zijn met name een instrument voor economische structuurversterking. De ROM's functioneren als schakel tussen nationaal en decentraal beleid en zijn een goede intermediair tussen overheden en bedrijfsleven.
De operationele doelstelling die is gericht op de randvoorwaarden voor een optimale inzet van de productiefactoren, wordt langs twee beleidslijnen ingevuld:
A) Bevorderen van ondernemerschap;
B) Bevorderen van duurzaamheid.
Prestatiegegevens | |||
---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | ||
Effect-indicatoren | 2003 | 2004 | 2004 |
Aantal ondernemers als % van de beroepsbevolking | 12,3 NL12,3 EU | Cijfers nog niet bekend | Minimaal 10% en 0,5% hoger dan gem. EU-15 |
Aantal volwassenen dat actief bezig is met opzetten eigen bedrijf (TEA) | 3,6 (10e plaats van 15 EU landen) | 5,1 (7e plaats van 15 EU landen) | Tenminste op EU-gemiddelde |
Gebruik BBMKB-regeling | € 357 mln garanties in 2 397 kredieten wv. 36% starters-faciliteit | € 363 mln garanties in 2 388 kredieten, waarvan 34% starters-faciliteit | € 370 mln garanties in 2 500 kredieten, w.v. 60% starters |
Bevorderen Duurzaamheid | |||
Het aantal bedrijven dat aan MVO doet | 70% | Niet gemeten, indicator is vernieuwd. | 80% |
Bij het aantal volwassenen dat actief bezig is met het opzetten van een eigen bedrijf (indicator TEA) zien we een positieve ontwikkeling. We zitten nu met de stijging van de 10e naar de 7e plaats net boven het EU gemiddelde in plaats van daaronder.
Het aantal ondernemers als percentage van de beroepsbevolking wordt met een jaar vertraging opgeleverd. In 2003 is dit ten opzichte van 2002 voor Nederland gelijk gebleven op 12,3% (inclusief ondernemen als nevenactiviteit), het EU gemiddelde is gestegen van 12, 2 naar 12,3%. De streefwaarde is gehaald.
Bij het gebruik van de BBMKB-regeling wordt, met een stabiel beeld, de streefwaarde nagenoeg gehaald. Daarbij kan nog gemeld dat het gebruik van de startersfaciliteit (met name de kleinere kredieten) niet gelijk is aan het aantal starters dat gebruik maakt van de BBMKB. Beide cijfers zijn wel bekend. Zo blijkt uit een steekproef in 2004 dat ca. 70% van de gebruikers van de BBMKB bedrijven jonger dan 5 jaar zijn en dus volgens de definitie als starter aangemerkt kunnen worden, hiervan maakt de helft gebruik van de startersfaciliteit.
Vooruitlopend op de nieuwe indicator voor 2005 is een nulmeting uitgevoerd. Hiertoe zijn van 175 beursgenoteerde bedrijven verslagen beoordeeld aan de hand van een model gebaseerd op aanbevelingen van de Raad voor de Jaarverslaggeving over maatschappelijke verslaggeving. Het resultaat is dat de transparantie op het gebied van MVO-verslaggeving bij veel bedrijven nog alle ruimte biedt voor verbetering.
Evaluatie programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap
In 2004 is een evaluatie naar het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (EIM) gehouden. Gebleken is dat er behoeft is aan een basiskennisinfrastructuur op het gebied van het MBK en ondernemerschap en dat gebruikers tevreden zijn over de producten. De indruk bestaat echter wel dat de toepassingmogelijkheden van bestaande kennisproducten verder kan worden vergroot door scherpere vraagarticulatie. Tevens dient kritisch bezien te worden of het aantal onderzoeksrapporten teruggebracht kan worden om de efficiency te vergoten.
Het uitvoeren en voltooien van het project «tegenstrijdige regels»
In 2003 zijn 800 knelpunten gemeld bij het meldpunt Strijdige Regels. In 2004 is in acht gemeenten in sectorgerichte werkgroepen gewerkt aan het realiseren van oplossingen en oplossingsrichtingen voor deze knelpunten. Dit is voor nagenoeg alle 800 knelpunten gelukt. Er resteren nu nog acht knelpunten. In 2004 is gestart met het uitrollen van de gevonden oplossingen naar andere gemeenten c.q. sectoren.
Centraal in het beleid ter versoepeling van de bedrijfsoverdrachten staat het vergroten van de bewustwording van ondernemers om vroegtijdig hun bedrijf over te dragen. Hiervoor is een toolkit bedrijfsoverdrachten opgesteld. Tot op heden zijn 30 000 toolkits opgevraagd; een teken dat deze in een duidelijke behoefte voorziet. In de Successiewet is een aanpassing gedaan. In 2004 was, onder voorwaarden, 30% van de waarde van een onderneming vrijgesteld voor successiebelasting. Deze vrijstelling gaat nu omhoog naar 60% in 2005 en 2006 en naar 75% in 2007.
Op 20 januari 2004 is het Actieplan Veilig Ondernemen ondertekend door bewindslieden van EZ, Justitie en BZK en door bestuurders van VNO NCW, MKB-Nederland en het Verbond van Verzekeraars. Doelstelling is dat de criminaliteit waarvan bedrijven slachtoffer worden in 2008 met minimaal 20% is afgenomen ten opzichte van startjaar 2004. EZ is projectleider van 2 van de 10 projecten: «Aanpak Transportsector» en «Aanpak Urgente Bedrijvenlocaties». Het project Aanpak Transportsector heeft geleid tot een convenant, dat 9 afspraken bevat die in de periode 2005 tot en met 2008 worden uitgevoerd.
Voor het project Aanpak Urgente Bedrijvenlocaties is in 2004 een tenderregeling opgesteld. Deze is op 27 december 2004 gepubliceerd. EZ stelt € 1,5 mln beschikbaar voor de eerste tender. Daarnaast zijn eind 2004 twee pilotprojecten gestart, in Rotterdam (een winkelstraat) en in Steenbergen (een bedrijventerrein).
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)
Begin november 2004 is in het kader van het EU-voorzitterschap de Europese MVO-conferentie te Maastricht gehouden. In 2004 kreeg het thema MVO veel aandacht van het Kabinet. Zo werd voor het eerst een Transparantiebenchmark uitgebracht. Hiermee is gemeten hoe Nederlandse bedrijven het doen als het gaat om het inzichtelijk maken van hun MVO inspanningen. Met dit experiment werd goed inzicht verkregen in de mate waarin het Nederlands bedrijfsleven rapporteert over haar MVO-inspanningen. Duidelijk werd dat hier nog de nodige voortgang te boeken is. Dit is niet alleen belangrijk vanuit maatschappelijk oogpunt, maar tevens vanuit het oogpunt van de bedrijven zelf. Immers bedrijven die goed rapporteren over MVO profiteren hier van. Op basis van deze nulmeting wordt vanaf 2005 de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de maatschappelijke jaarverslaglegging gemeten. In april 2004 is ook het kenniscentrum MVO gestart. Bij de officiële opening in november heeft het kenniscentrum 100 partners bekendgemaakt en is het maatschappelijke verslag over 2004 gepresenteerd. Tot slot werd onder het Nederlands voorzitterschap ook succesvol gewerkt aan het op Europees niveau op de agenda krijgen van het thema MVO bij de Raad voor Concurrentievermogen.
Het concept-wetsvoorstel voor de nieuwe Insolventiewet, waarvan de voltooiing aanvankelijk eind 2004 werd verwacht, is enkele maanden vertraagd. De flankerende maatregelen (pilot Schuldhulpverlening voor Ondernemers, project Faillissementspreventie door Ondernemersklankbord) die in voorgaande jaren in gang zijn gezet, zijn in 2004 conform de planning voortgezet.
Het Besluit Borgstelling MKB-kredieten (BBMKB) vergroot de toegang van bedrijven in het midden- en kleinbedrijf tot bankkrediet. Regelmatig vindt aanpassing van de borgstellingregeling plaats om in te spelen om veranderingen. Zo wijzigen de kredietverleningprocessen van banken als gevolg van de introductie van «Basel II» (solvabiliteitseisen). In 2004 heeft hierover intensief overleg met de bancaire sector plaatsgevonden. De verwachting is dat de BBMKB voor eind 2005 kan worden aangepast aan de door de banken geschetste wijzigingen in de kredietverleningprocessen.
Daarnaast is in 2004 onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van de markt voor kleine zakelijke kredieten. De belangrijkste conclusie uit het rapport »Kleine kredieten aan kleine ondernemingen» is dat het klimaat om als ondernemer klein zakelijk krediet te verkrijgen, in de afgelopen jaren is verslechterd. Ook het gebruik van de Borgstellingregeling (BBMKB) voor de klein zakelijke kredieten (onder de € 100 000) neemt af. Om op korte termijn de toegang tot het klein zakelijk krediet te verbeteren, binnen de huidige opzet van de BBMKB, is per december 2004 het maximale gegarandeerde deel voor borgstellingkredieten van de startersfaciliteit van de BBMKB verhoogd van 67% naar 80%.
De financiële schandalen bij Nederlandse beursvennootschappen hebben de urgentie van verbeteringen op het gebied van corporate governance getoond. Belangrijke onderwerpen op dit vlak, waaraan EZ samen met andere departementen in 2004 heeft gewerkt, zijn:
• Aanpassing Structuurregeling; deze wet is op 1 oktober 2004 in werking getreden.
• Aanwijzing van de «Nederlandse Corporate Governance Code» als de te volgen code voor vennootschappen met statutaire zetel in Nederland met een beursnotering.
• Instelling van een «monitoringcommissie». Deze zal jaarlijks rapporteren over de wijze waarop vennootschappen met statutaire zetel in Nederland en beursnotering de Nederlandse Corporate Governance Code opvolgen.
• Bereiken van politiek akkoord over de tiende richtlijn (grensoverschrijdende fusie) tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 25 november 2004.
3.3.3. EZ als partner voor andere overheden en bedrijfsleven
Concreet wordt aan deze operationele doelstelling invulling gegeven langs drie beleidslijnen:
A) Bevorderen level playing field bedrijfsleven.
B) Stimulering van buitenlandse investeringen in Nederland.
C) De overheid stelt zich op als zakelijke klant en partner.
Prestatiegegevens | |||
---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | ||
Effect-indicatoren | 2003 | 2004 | 2004 |
Aandeel Nederlandse bedrijven in Nederlandse defensie-aanschaffingen | 57,5% in 2002;1999–2003: 57% | 51,9% | 60% (5-jaarlijks voortschrijdend gemiddelde) |
Gerealiseerde invulling compensatieverplichtingen | 2003: € 618 mln1999–2003: 344 mln gemiddeld per jaar | 2004: € 410 mln2000–2004: € 429 mln gemiddeld per jaar | Gemiddeld € 350 mln per jaar |
Stimulering buitenlandse investeringen in Nederland | |||
Omvang aangetrokken investeringen | € 597 mln. in 104 projecten | € 265 mln in 102 projecten | € 200 mln in 80 projecten |
Hiermee gemoeide werkgelegenheid | 2 737 arbeidsplaatsen | 2475 arbeidsplaatsen | 2 500 arbeidsplaatsen |
Percentage investeringen in High Tech sectoren | 52% | 57% | 50% |
Aantal schriftelijk bevestigde verzoeken tot ondersteuning CBIN | nvt | 327 | 240 |
De overheid stelt zich op als klant en zakelijke partner | |||
Meer gezamenlijk inkopen en aanbesteden door departementen | 4 gezamenlijke trajecten | 5 gezamenlijke trajecten | Stijging van 25% eind 2005 t.o.v. 2002 |
Inkoopverbeterprogramma's doorvoeren | 40 publieke instellingen in 1e fase | 35 publieke instellingen in 2004 in 1e fase |
Het kabinet heeft in oktober 2004 de Industriebrief aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze brief verwoordt de kabinetsvisie op de Nederlandse Industrie. Het onderstreept het belang van de industrie voor de Nederlandse economie alsmede de noodzaak van een goed ondernemingsklimaat.
Het speelveld voor bedrijven wordt in toenemende mate internationaal bepaald. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de EU. Ook in 2004 heeft EZ zich pro-actief opgesteld bij de ontwikkeling van nieuw Europees beleid. Doelstelling is het bewerkstelligen van internationaal gelijke concurrentieverhoudingen (level playing field) voor het Nederlandse bedrijfsleven. In 2004 waren er twee markten waarop EZ specifieke actie heeft ondernomen:
1. Scheepsbouw
Sinds oktober 2002 was een tijdelijk defensief steunmechanisme voor de Europese industrie van kracht als gevolg van een conflict met Zuid-Korea, dit liep tot 31 maart 2004 (TROS). De Nederlandse werven hebben 101 projecten kunnen realiseren met een totale omvang van € 1 miljard. In maart 2004 heeft de Raad van de EU besloten de tijdelijke maatregel te verlengen. Nederland heeft hierop in 2004 de TROS-regeling verlengd tot 31 maart 2005.
2. Compensatiebeleid en deelname aan JSF-project
Nederland heeft het actieplan van de Europese Commissie gesteund dat zich richt op het efficiënter maken van zowel de vraag- als de aanbodzijde van de markt voor defensiematerieel in Europa. Tegelijkertijd heeft Nederland, om de uitgangspositie van Nederlandse bedrijven voor een concurrerende positie op deze markt te versterken, ook in 2004 op militaire aanschaffingen door het Ministerie van Defensie het compensatiebeleid toegepast.
Het aandeel van de Nederlandse Bedrijven in de defensieaanschaffingen is verder gedaald in 2004 naar 51,9%. Daaraan ligt één incidentele factor ten grondslag. De aanschaf in het buitenland van het CV 90 pantservoertuig heeft namelijk een groot effect op het jaarcijfer.
EZ heeft zich, als aanspreekpunt voor de bouwsector, in 2004 actief ingezet voor het veranderingsproces in deze sector. In 2004 is door EZ, VROM en V&W de Regieraad voor de Bouw ingesteld. De hoofdopdracht van de Regieraad is het op gang brengen van het veranderingsproces in de bouwsector op basis van de gezamenlijke visie Perspectief voor de bouw van de ministers van EZ, VROM en V&W. In november heeft de Regieraad op zijn congres zijn plannen aan de bouwsector gepresenteerd.
B. Stimulering van buitenlandse investeringen in Nederland
Alle streefwaarden zijn in 2004 gehaald. In totaal zijn 102 investeringsprojecten gerealiseerd. Deze 102 projecten zijn samen goed voor een investeringsbedrag van € 265 mln en zullen op termijn 2 475 nieuwe directe arbeidsplaatsen opleveren. Bijna 57% van de investeringsprojecten is afkomstig van bedrijven uit kennisintensieve sectoren.
C. De overheid stelt zich op als zakelijke klant en partner
In het afgelopen jaar werd door PIA en de NEVI het programma Purchasing Excellence Publiek (PEP) opgestart. Dit programma behelst een benchmark-studie onder 50 organisaties uit de publieke sector. In 2004 zijn circa 40 nulmetingen verricht. De resterende nulmetingen worden de eerste 2 maanden van 2005 uitgevoerd. Daarmee is de prestatie-indicator van 35 nulmetingen gehaald. Medio 2004 zijn de volgende 9 productgroepen van start gegaan in het kader van Programma Inkoop Taakstelling (PIT): Energie, Post, ICT, Dienstauto's, Kantoortoebehoren en -inrichting, Drukwerk, Huisvesting, PR en voorlichting, en Vervoersmanagement.
In 2004 hebben 5 aanbestedingen plaatsgevonden met ten minste 2 of meer aanbestedende diensten op de terreinen van geschenken en promotieartikelen, uitzendkrachten, papiervernietiging, communicatie en energie.
4 DOELMATIGE EN DUURZAME ENERGIEHUISHOUDING
Bevorderen van een doelmatige en duurzame energiehuishouding
Een noodzakelijke voorwaarde voor duurzame economische groei is een doelmatige en duurzame energiehuishouding. Dit streven richt zich op een energiehuishouding die goed scoort op de thema's economische efficiëntie, milieukwaliteit en voorzieningszekerheid.
4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 4: Doelmatige en duurzame energievoorziening (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 290 283 | 229 026 | 318 625 | 331 026 | – 12 401 |
Programma-uitgaven | 260 136 | 213 043 | 268 428 | 308 206 | – 39 778 |
Operationeel doel 4.2.2: Verbetering Energie-efficiëntie | 62 892 | 19 523 | 20 918 | 11 493 | 9 425 |
–Programma's Energie-efficiëntie | 30 883 | 19 021 | 16 267 | 11 493 | 4 774 |
–Programma efficiency DGO-deel | 4 569 | 4 569 | |||
–EINP | 32 009 | 502 | 82 | 82 | |
Operationeel doel 4.2.3: Duurzame Energie | 49 693 | 8 108 | 31 150 | 11 646 | 19 504 |
–Programma's Duurzame Energie | 37 343 | 4 338 | 30 945 | 9 377 | 21 568 |
–EINP-Wind | 10 400 | ||||
–Projectbureau Duurzame Energie | 1 950 | 3 770 | 184 | 2 269 | – 2 085 |
–Afwikkeling oude programma's Duurzame Energie | 21 | 21 | |||
Operationeel doel 4.2.4: CO2-reductieregelingen | 105 797 | 116 249 | 86 537 | 150 500 | – 63 963 |
–CO2-reductieplan | 67 933 | 65 254 | 912 | 912 | |
–Joint Implementation | 37 864 | 50 995 | 85 625 | 150 500 | – 64 875 |
Operationeel doel 4.2.5: Onderzoek en transitie | 36 254 | 62 915 | 50 310 | 97 669 | – 47 359 |
–Lange Termijn onderzoek | 7 290 | 52 400 | – 45 110 | ||
–Energietransitie | 370 | 15 000 | – 14 630 | ||
–Bijdrage aan ECN | 36 254 | 62 915 | 42 650 | 30 269 | 12 381 |
Algemeen | 5 500 | 6 248 | 79 513 | 36 898 | 42 615 |
–Bijdrage Algemene Energie Raad | 668 | 360 | 344 | 98 | 246 |
–Bijdrage aan diverse instituten | 143 | 169 | 145 | 1 050 | – 905 |
–Diverse Programma Uitgaven Energie | 2 | 29 754 | 32 446 | – 2 692 | |
–Besluit Subsidie Investering Kennisinfrastructuur | 45 700 | 45 700 | |||
–Opdrachten en onderzoek Energie | 4 687 | 5 719 | 3 541 | 2 454 | 1 087 |
–NL voorzitterschap EU «2004» | 29 | 850 | – 821 | ||
Apparaatsuitgaven | 30 147 | 15 983 | 50 197 | 22 820 | 27 377 |
–Personeel Energie (DG E) | 5 203 | 5 391 | 5 161 | 4 619 | 542 |
–Bijdrage DG M&E aan Novem | 13 028 | 8 657 | 10 026 | 13 568 | – 3 542 |
–Bijdrage DG M&E aan BLD Senter | 11 481 | 1 144 | 21 022 | 4 633 | 16 389 |
–Bijdr JI M&E aan Senter | 435 | 791 | 1 853 | 1 853 | |
–Uitvoeringskosten Novem DGO | 12 135 | 12 135 | |||
Uitgaven (totaal) | 141 894 | 197 095 | 224 051 | 211 989 | 12 062 |
Ontvangsten (totaal) | 37 820 | 44 013 | 12 110 | 11 495 | 615 |
–Terugontvangsten Senter | 132 | 335 | 621 | 621 | |
–Dividend ontvangsten UCN | 37 640 | 43 182 | 8 406 | 11 345 | – 2 939 |
–Ontvangsten Fes | 2 800 | 2 800 | |||
–Diverse ontvangsten Energie | 48 | 496 | 283 | 150 | 133 |
Programma's Energie-efficiëntie, Programma's Duurzame Energie, Lange Termijn onderzoek en energietransitie
In verband met het later van start gaan van het EOS-instrumentarium (Lange termijn onderzoek en energietransitie), is het hiervoor beschikbare budget in 2004ingezet op de oude BSE-regelingen (programma's Energie-efficiëntie en Duurzame energie), namelijk € 7,5 mln voor Energie door Innovatie (EDI), € 18,5 mln voor de regeling Duurzame Energie Nederland (DEN) en € 1,5 mln voor het onderdeel haalbaarheidsonderzoeken Kennisoverdracht (HaKo's).
Via het instrument Joint Implementation (JI) wordt een deel van de Nederlandse Kyoto-doelstelling voor CO2-reductie in het buitenland gerealiseerd. Vanwege de lagere marktprijs is de geraamde prijs voor de aankoop van CO2-reductie-eenheden in 2004 verlaagd tot het niveau van de geraamde prijs voor het programma Clean Development Mechanism (CDM) van het ministerie van VROM (€ 6/ton). Daarnaast zijn in 2004 de budgetten bijgesteld op grond van de huidige inschatting van het ritme van de daadwerkelijk te verplichten bedragen.
In 2004 is een aanvullende bijdrage van € 9 mln toegezegd in verband met de kosten van radioactief afval. Daarnaast is de bijdrage ten behoeve van 2005 hoger uitgekomen dan eerder geraamd.
In het Fonds Economische Structuurversterking (Fes) is € 45,7 mln beschikbaar gesteld voor drie energieprojecten in het kader van het Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK). De drie projecten zijn: Interactive collaborative information systems (€ 13,7 mln), Next generation infrastructures (€ 20 mln) en CO2-afvang, -transport en- opslag (€ 12 mln).
Bijdragen aan baten-lastendienst SenterNovem
De hogere committering in 2004 is het gevolg van een aantal opdrachten voor 2004, die in 2004 in plaats van reeds in 2003 zijn toegezegd.
4.3 Operationele doelstellingen
4.3.1 Handhaving van het niveau van voorzieningszekerheid van energie
In juni 2004 is overeenstemming bereikt met de Kamer over de beleidslijn voorzieningszekerheid lange termijn. Belangrijk onderdeel hiervan is de uitwerking van een vangnet leveringszekerheid elektriciteit dat in de tweede helft van 2004 is gestart.
Tevens is tijdens de VTE-raad een gemeenschappelijk akkoord bereikt over de richtlijn voorzieningszekerheid elektriciteit onder leiding van Nederlands voorzitterschap. Ook is in 2004 een belangrijke basis gelegd voor het afsluiten van MoU's (Memoranda of Understanding) gericht op betere benutting van importcapaciteit met België en Frankrijk. Ondertekening hiervan heeft plaatsgevonden in maart 2005.
De olieprijzen zijn het afgelopen jaar sterk gestegen door een combinatie van een sterk gestegen vraag (vanuit China, India en de Verenigde Staten) en aanbodproblemen (de situatie in Irak en in andere productielanden en de teruglopende reserve productiecapaciteit). Met het oog op de voorzieningszekerheid op de langere termijn heeft Nederland de bijeenkomst van het International Energy Forum (IEF) in Amsterdam gebruikt om het thema «Investeringen in energie» hoog op de agenda te zetten.
Daarnaast zijn tijdens het Nederlandse voorzitterschap initiatieven genomen om de EU-Rusland Energiedialoog nieuwe impulsen te geven, onder meer door het bedrijfsleven te betrekken bij het formuleren van knelpunten die de import van olie en gas in Europa nu of op termijn belemmeren. Een en ander moet leiden tot een concreet actieprogramma voor deze energiedialoog.
Ten slotte is onder Nederlandse leiding de voortgang van het Energy Charter geëvalueerd. Daarin is besloten door te gaan met het Energie-Efficiëntiebeleid (vooral gericht op Oost-Europese landen), meer aandacht te geven aan transitiekwesties en sterker samen te werken met andere organisaties, zoals het Internationaal Energie Agentschap (IEA).
Maatschappelijk kosten-batenanalyse
Op 2 maart 2004 is de studie van het Centraal Planbureau (CPB) over de maatschappelijke kosten en baten van beleid rondom de energievoorzienings- en leveringszekerheid aan de Tweede Kamer aangeboden (CPB, Energy Policies and Risks on Energy Markets: a cost-benefit analysis, Den Haag, 2004. Tweede Kamer, niet-dossierstuk 2003–3004, EZ 04 000 102). In het Energierapport 2005 wordt hierop teruggekomen.
Via de Implementatie & Interventie-wet en de ministeriële regeling Kwaliteitsaspecten netbeheer (MRQ, Staatscourant 30 december 2004) is een aantal maatregelen gerealiseerd om de betrouwbaarheid van het transport via de netten ook voor de langere termijn te borgen. Belangrijkste maatregelen zijn de invoering van de kwaliteitsregulering voor de nettarieven, waarborging van de kwaliteitsbeheersing door netbeheerders en verbetering en versnelling van de storingsregistratie.
4.3.2. Verbetering van de energie-efficiëntie met 1,3% per jaar
Prestatiegegevens | ||
prestatie-indicator(en) | streefwaarde | 2004 |
Jaarlijkse verbetering energie-efficiëntie | 1,3% | 1,0% (2002) |
De streefwaarde van 1,3% is destijds gebaseerd op de referentieraming 2001 en ECN/RIVM publicaties kort daarna. De totale realisatie is nu ongeveer 1,0% (in verband met vertraging in de rapportage is het meetjaar 2002). Hierbij dient opgemerkt te worden dat ECN/RIVM de definitie van de prestatie-indicator enigszins heeft gewijzigd. Zonder deze wijziging zou de realisatie waarschijnlijk dichter bij de realisatie van vorig jaar zitten (1,1%).
De conclusie lijkt dat de besparingsdoelstelling niet gehaald wordt. Besparingscijfers uit de referentieraming 2001 waar de doelstelling van afgeleid is of uit de referentieramingen 2005, kunnen echter alleen onder de nodige voorbehouden vergeleken worden met gerealiseerde cijfers. In de referentieramingen 2005 wordt opgemerkt dat alleen bij een verschil van 0,4 procentpunten er vrijwel zeker een daadwerkelijk verschil zit tussen de historische cijfers en de cijfers uit de ramingen. Ondanks deze grote onzekerheid zal in het Energierapport 2005 ingegaan worden op het actuele en verwachte besparingstempo en de beleidsmatige conclusie die daaraan verbonden moeten worden.
De belangrijkste punten uit het in de begroting 2004 voorgenomen beleid ter verbetering van de energie-efficiëntie zijn:
• Per 1 januari 2004 is de Europese richtlijn energiebelastingen geïmplementeerd (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 207, nr. 13)
• Conform het kabinetsvoornemen is in 2004 de verhoging van de energiebelasting nader uitgewerkt. Per 1 januari 2005 zijn de wijzigingen in werking getreden. Zie Kamerstukken II, 29 767.
• Het instrument voor energiebesparing onder het Besluit subsidies energieprogramma's, het programma Energie Door Innovatie (EDI), is in het jaar 2004 afgesloten. Er is één tender geweest, gericht op demonstratieprojecten, waarvoor veel belangstelling was. Dit programma is opgevolgd door het EOS-programma (zie § 4.3.5).
• Per 1 juli 2004 is de stimulering van warmtekrachtkoppeling (WKK) via de MEP geregeld. Zie voor de MEP § 4.3.3.
• In 2004 is de sector Verkeer en Vervoer doorgelicht. De belangrijkste conclusie is dat de streefwaarde voor de CO2-uitstoot wordt gehaald. Dat komt vooral door autonome ontwikkelingen. Het beleidsinstrumentarium heeft niet de beoogde reducties bewerkstelligd. De Tweede Kamer wordt hierover in het voorjaar 2005 met een brief geïnformeerd.
• Er is verder uitvoering gegeven aan het Convenant Benchmarking energie-efficiëntie. Het convenant Benchmarking bevat afspraken met de energie-intensieve industrie met als doel de uitstoot van CO2 te verminderen door efficiënter om te gaan met energie. Het overgrote deel van de potentiële Benchmarkbedrijven is inmiddels aangesloten. Uit de tot nu toe ingediende energieplannen valt te berekenen dat deze leiden tot 5,8 Mton vermeden CO2-emissie in 2012 bij de industrie, en 0,7 Mton CO2 bij de elektriciteitsector. Uit de monitoringrapportage over 2003 blijkt dat de industriële bedrijven het grootste deel van de voorgenomen maatregelen ook genomen hebben. Bij de elektriciteitsproductiebedrijven is dit niet het geval. Het grootste deel van de Benchmarkbedrijven valt vanaf 2005 onder het CO2 emissiehandelsysteem.
• Door de Meerjarenafspraken energie-efficiëntie 2 (MJA2) hebben de overheden en het bedrijfsleven afspraken gemaakt over een vergaande gezamenlijke inspanning om de energie-efficiëntie in de industrie verder te verbeteren en zo de uitstoot van CO2 te beperken. Voor de deelnemende bedrijven betekent dit dat zij alle zekere energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd tot vijf jaar voor 2005 moeten nemen. Deze maatregelen worden vastgelegd in een energiebesparingplan (EBP). In 2004 heeft een evaluatie van de MJA plaatsgevonden. Belangrijkste conclusie was dat de MJA een goed instrument is. Er waren een aantal verbeterpunten, welke zullen worden uitgevoerd. Over de evaluatie en de verbeterpunten is separaat een verslag naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2004–2005, 28 241, nr. 10)
4.3.3. Aandeel duurzame energie in het energieverbruik naar 10% in 2020 en 9% duurzame elektriciteit in 2010
Prestatiegegevens | ||
prestatie-indicator(en) | streefwaarde | realisatie 2004 |
Aandeel duurzame energie in het energieverbruik | 10% in 2020 | 1,8% |
Aandeel duurzame elektriciteit in het elektriciteitsverbruik | 9% in 2010 | 4,5% |
Het duurzame-energiebeleid in 2004 bouwde voort op de strategie voor het bereiken van de doelstelling van 10 procent duurzame energie in 2020, zoals gepresenteerd in de EZ-begroting van 2002. Een belangrijke mijlpaal in 2004 was de realisatie van 1000 megawatt windenergie op land. In het kader van Actieplan Biomassa is veel voortgang geboekt om bio-energieprojecten eenvoudiger tot stand te laten komen. Ook begint de regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie zijn eerste vruchten af te werpen.
De markt voor duurzame elektriciteit is in 2004 verder gegroeid. Meer dan 2 miljoen huishoudens verbruikten duurzame elektriciteit. Per 1 januari 2004 is de richtlijn duurzame elektriciteit geïmplementeerd. Het systeem van groencertificaten is daarmee omgezet naar een systeem van garanties van oorsprong. De Richtlijn beoogt de productie en het verbruik van duurzame elektriciteit verder te stimuleren.
b. Concessiestelsel Wind op Zee
Om windenergie offshore mogelijk te maken is de afgelopen jaren gewerkt aan een toelatingssysteem voor de uitgifte van locaties. De Raad van State was zeer kritisch over een wetsvoorstel daartoe. In plaats daarvan zijn de Beleidsregels inzake toepassing van de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken op installaties in de exclusieve economische zone aangepast. Desbetreffende beleidsregels zijn na consultatie bij (markt-)partijen op 29 december gepubliceerd in de Staatscourant en op 31 december 2004 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de beleidsregels is tegelijkertijd het moratorium op windparken opgeheven; hierdoor zijn initiatiefnemers weer in staat om aanvragen voor vergunningen voor windparken in te dienen.
B. Fiscale en financiële instrumenten
a. Wet Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie
In 2004 is voor bijna 200 nieuwe windturbines (ruim 150 MW) MEP aangevraagd. In 2004 heeft een tussenevaluatie van de MEP plaatsgevonden. De reikwijdte van de evaluatie was gezien de korte looptijd van de MEP beperkt. De aandacht heeft zich vooral gericht op het verbeteren van enkele uitvoeringsaspecten van de MEP en enige beleidsmatige witte vlekken. De wijzigingen die hiervoor in de wet- en regelgeving doorgevoerd moeten worden, worden momenteel voorbereid. Daarbij worden tevens mogelijkheden bezien om de MEP budgettair te begrenzen (zie Kamerstukken II, 2003–2004, 28 665, nr. 49).
b. Regulerende Energiebelasting artikel 36i
Per 1 januari 2005 is het fiscale voordeel voor afnemers van duurzame elektriciteit op nul gesteld. De MEP subsidiebedragen zijn vervolgens met 1,5 €ct verhoogd. Door de verlaging van het fiscale voordeel te compenseren in de MEP-bedragen, behouden binnenlandse producenten hetzelfde niveau van stimulering. Deze verschuiving van vraag- naar aanbodstimulering maakt een efficiëntere inzet van overheidsgeld mogelijk.
C. Afspraken met belanghebbenden
In het kader van het Nederlandse Voorzitterschap van de EU heeft EZ een internationale beleidsconferentie georganiseerd over de ontwikkeling van offshore windenergie. De aanbevelingen uit de slotverklaring zijn als bijlage bij de conclusies van het overleg van de Europese Raad van Energieministers van 29 november opgenomen. Deze slotverklaring biedt daarmee een belangrijke leidraad voor toekomstige werkzaamheden binnen de EU ten aanzien van offshore windenergie, waaronder die voor de organisatie van een follow-up Policy Seminar in Kopenhagen in 2005.
b. Bestuursovereenkomst windenergie
De provincies hebben uitvoering gegeven aan hun plannen van aanpak voortvloeiende uit de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW). Ultimo 2004 was 1078 MW windvermogen op land bereikt. Ofschoon het lokaal politieke draagvlak voor windenergie behoorlijk onder druk staat, bieden het aantal in voorbereiding zijnde projecten voldoende perspectief op het realiseren van de doelstelling van 1500 MW windvermogen op land in 2010. Het besluit om op het punt van geluidhinder van windturbines op bedrijventerreinen de toepassing van geluidsregels te versoepelen helpt daar mogelijk bij. BLOW wordt in 2005 geëvalueerd.
Het Actieplan Biomassa is in februari 2004 formeel van start gegaan en heeft een looptijd van twee jaar. In 2004 stond vooral de stagnatie in de implementatie van bio-energieprojecten als gevolg van knelpunten in de vergunningverlening centraal. Binnen de stuurgroep van het Actieplan is gewerkt aan een pakket afspraken om tot een doorbraak in de vergunningverlening te komen. Het overleg hierover loopt nog. Inmiddels is bereikt dat de wet- en regelgeving voor emissies wordt aangepast. De meeste resultaten rond het Actieplan worden in de loop van 2005 verwacht.
2004 was het laatste jaar waarin het Projectbureau Duurzame Energie (PDE) en het Informatiecentrum Duurzame Energie (IDE) actief waren. Op het gebied van overheden en bedrijven worden deze taken vanaf 2005 uitgevoerd door SenterNovem. Hiermee is een stroomlijning van de uitvoering gerealiseerd. De stichting Milieu Centraal wordt ondersteund om onafhankelijke voorlichting te geven aan consumenten over duurzame energie.
4.3.4. Bereiken van een jaarlijkse reductie van 9,4 Mton CO2-equivalent in de periode 2008–2012
Prestatiegegevens | |||
Instrument | Indicator | realisatie 2004 | streefwaarde |
Besluit subsidies CO2-reductieplan, 6e tender | Hoeveelheid voor broeikasgasreducties (committering) | – | 0,5 Mton CO2 per jaar [2008–2012] |
ERUPT, derde tender | Hoeveelheid aangekochte claims op CO2-credits | 1,2 | 1,2 Mton CO2 per jaar [2008–2012] |
Prototype Carbon Fund | Hoeveelheid aangekochte CO2-credits | 0,5 | 0,6 Mton CO2 per jaar [2008–2012] |
EBRD | Hoeveelheid aangekochte claims op CO2-credits | 0,06 | 0,4 Mton CO2 per jaar [2008–2012] |
Bankentender | Hoeveelheid aangekochte claims op CO2-credits | – | 0,3 Mton CO2 per jaar [2008–2012] |
Bij inspanningen voor klimaatbeleid vallen enerzijds duidelijke successen waar te nemen op institutioneel gebied, zoals de voorbereiding van emissiehandel en de ratificatie van Kyoto. Anderzijds is er een vertraging in de verwerving van CO2-credits, mede als gevolg van de invoering van het Europese emissiehandelssysteem.
In 2004 is een aanzienlijk deel van het budget voor klimaatbeleid van EZ omgebogen.
Op het CO2-reductieplan is € 44 mln bezuinigd. Daarmee waren er geen middelen meer voor een zesde tender. Er hebben derhalve in 2004 geen nieuwe committeringen plaatsgevonden.
Wat betreft JI is in 2004 in overleg met de Ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken besloten om de ramingen voor de gemiddelde prijs voor de aankoop van CO2 reductie-eenheden van € 10 naar € 6 (per ton CO2) te verlagen. De middelen die vrijvallen worden toegevoegd aan het generale beeld. Indien de prijs uiteindelijk hoger uitkomt zal dit generaal worden gecompenseerd. Hierbij wordt uitgegaan van de meest efficiënte mix van JI en CDM. Het aangaan van verplichtingen zal worden heroverwogen indien de kosten tussen CDM en JI uiteen gaan lopen.
JI biedt de mogelijkheid om projectgebonden broeikasgasreducties in andere geïndustrialiseerde landen, aan te wenden voor het bereiken van de eigen doelstelling. Nederland heeft het voornemen via JI in totaal 34 miljoen ton CO2-reductie te kopen. Het Europese emissiehandelssysteem (ETS)en Joint Implementation concurreren gedeeltelijk met elkaar. Alhoewel het ETS-systeem pas per 1 januari 2005 is ingevoerd, is duidelijk waarneembaar dat marktpartijen hierop vooruit lopen door projecten, die in potentie voor de JI-markt bestemd zouden kunnen zijn, te bestemmen voor de ETS-markt. De verwerving van CO2-credits verloopt daardoor minder snel dan verwacht, maar ligt nog wel op koers. In het kader van de algemene evaluatie Duurzame Energiehuishouding, alsmede de evaluatie Klimaatbeleid van VROM wordt het JI-beleid in 2005 geëvalueerd. Naast een ex-post deel over doeltreffendheid en doelmatigheid, zal in deze evaluatie ook worden ingegaan op het toekomstig verloop van de verwerving van CO2-credits en op mogelijkheden om risico's hierin af te dekken.
De JI-doelstelling wordt via diverse instrumenten bereikt:
• Met Erupt schrijft EZ zelf tenders uit om JI-projecten te verwerven. Naast de in de begroting 2004 aangekondigde 3e tender is er een 4e tender gehouden, waardoor de beoogde streefwaarde gehaald is.
• Nederland neemt deel aan het Protoype Carbon Fund (PCF) van de Wereldbank. De prognose is dat EZ voor haar bijdrage van 15 mln dollar in het PCF, 0.5 Mton per jaar in periode 2008–2012 aan reducties zal ontvangen. Dit is iets minder dan gepland. Oorzaak hiervan is dat sommige projecten later starten en een gedeelte van de reducties na 2012 tot stand zullen komen. Reducties na 2012 tellen niet mee in de berekeningen. Op basis van de voortgang in 2004 lijkt het erop dat het PCF in 2005 het fonds kan afsluiten, omdat dan alle middelen in projecten zijn vastgelegd.
• EZ heeft een raamcontract gesloten met de European Bank of Reconstruction (EBRD) voor de verwerving van 6 Mton aan CO2-credits. Afspraak met de EBRD was dat zij in 2004 1,8 Mton (0,4 per jaar) zou aanbieden aan EZ. Dat is de EBRD niet gelukt, mede om bovengenoemde reden. Afgesproken is nu dat zij de uitstaande CO2-credits uiterlijk 1 juli 2005 aanbiedt.
• Eind 2003 is al besloten het instrument van de private-bankentender (een instrument gericht op ontwikkeling van projecten door private banken) niet in te zetten. Argument hiervoor was dat de doelstelling van JI ook zou kunnen worden ingevuld met de andere instrumenten. Daarbij speelde het contract dat in 2004 met de Wereldbank is gesloten (voor 2 Mton per jaar) een centrale rol.
2004 stond voor een belangrijk deel in het teken van implementatie van het Europese systeem van CO2-emissiehandel. EZ nam hierbij de allocatie van de emissierechten voor zijn rekening. Nederland is erin geslaagd om als één van de eerste landen een degelijk en rechtvaardig allocatieplan goedgekeurd te krijgen door de Europese Commissie. Het plan sluit aan bij de bestaande vrijwillige afspraken gericht op energie-efficiëntie. Installaties die onder het systeem vallen hebben in totaal 89 Mton CO2-uitstoot per jaar toegewezen gekregen. Dit is afgeleid van de zogenaamde streefwaarde van «industrie en energie»: 89 Mton is 45% van de Kyotodoelstelling voor Nederland (199 Mton CO2-uitstoot per jaar). Het systeem is 1 januari 2005 in werking getreden. Zie Kamerstukken II, 2003–2004, 29 565, nr. 16.
Rusland heeft tijdens het Nederlandse voorzitterschap het Kyoto-Protocol geratificeerd, vooral onder druk van de EU. Door ratificatie kan het Protocol in werking treden. Nu begint de discussie over klimaatbeleid na 2012.
Het Nederlandse voorzitterschap heeft, mede met het oog op de Voorjaarsraad 2005 waar post-Kyoto wordt besproken, dit onderwerp op de Europese agenda gezet. Voor het eerst heeft niet alleen de Milieuraad zich uitgesproken over klimaatbeleid, maar ook de Energieraad (Kamerstukken II, 2004–2005, 21 501-33, nr. 7).
4.3.5. Effectiever en efficiënter inzetten van RD&D middelen gericht op het realiseren van een transitie naar duurzame energiehuishouding op de langere termijn
Prestatiegegevens | ||
Indicator | realisatie 2004 | streefwaarde |
Concentratie RD&D activiteiten op een beperkt aantal thema's | – Subsidieregelingen op deze thema's zijn geopend. | 5 thema's: biomassa, nieuw gas, industriële efficiëntie(verbetering), gebouwde omgeving, opwekking en netten. |
Verhogen van het aandeel voor lange termijn onderzoek en demonstratie in het bestaande budget | Lange termijn onderzoek: € 8 mln. (commitering)Demonstratie: € 17 mln. (commitering) | Het budget voor lange termijn onderzoek loopt op van € 22 mln in 2004, € 32 mln in 2005 naar € 42 mln in 2006. Budget voor demonstratie € 17 mln. |
Verlagen van het budget voor korte en middellange termijn onderzoek | Middellang en korte termijn onderzoek € 60 mln. (commitering) | Het budget voor middellang en korte termijn onderzoek wordt € 47 mln in 2004, € 37 mln in 2005 en € 27 mln in 2006. |
Handhaven van de EU bijdrage aan Nederlands energieonderzoek | Ruim 9% (> € 27 mln) | Het handhaven van het huidige niveau van 7–8%. |
In 2004 zijn belangrijke stappen gezet ten aanzien van innovatie gericht op het realiseren van een duurzame energiehuishouding (betrouwbaar, ecologisch houdbaar en economisch efficiënt). In 2004 is de uitvoering van de Energieonderzoekstrategie gestart. Verschillende subsidieregelingen zijn geopend, de samenwerking met generieke innovatieregelingen is doorgezet en met de uitvoering van de integratie van energietransitie en energieonderzoek is begonnen.
De streefwaarden zijn gedeeltelijk niet gehaald omdat de invoering van het EOS-instrumentarium vertraging heeft opgelopen, waardoor de verschuiving in het onderzoeksbudgetten ook pas later op gang is gekomen. Tot de start van het nieuwe EOS-instrumentarium is het lopende beleid gehandhaafd. Daarom zijn in 2004 nog afsluitende tenders geweest voor de regelingen Energiebesparing door Innovatie en Duurzame Energie Nederland.
In 2004 is begonnen met de integratie van het energieonderzoeksbeleid en de energietransitiebeleid. Er zijn op elkaar aansluitende inhoudelijke technologiekeuzes gemaakt, het transitie-instrument (de Unieke Kansen Regeling, UKR) en het demonstratie-instrument (EOS Demo) zijn in een gezamenlijke regeling met eenzelfde adviescommissie ondergebracht. Verdere integratie wordt bij de evaluatie eind 2005 bezien. Zie de Kamerbrief Duurzame energie en energiebesparing; Kamerstukken II, 2003–2004, 29 575, nr. 1.
In 2004 is de daadwerkelijke afstemming tussen het energie-innovatiebeleid en het algemene innovatiebeleid een stap voorwaarts gezet. Vanaf 1 januari 2004 valt een aanzienlijk deel van de financiële ondersteuning voor korte en middellange termijn onderzoeksprojecten op energiegebied onder de generieke regeling Innovatiesubsidie Samenwerkingsprojecten (IS-regeling). Een reeds langer lopende samenwerking is het Innovatiegerichte Onderzoekprogramma (IOP), waarin een energie-element (Elektro-Magnetische Vermogens Techniek) is ondergebracht.
In 2004 is begonnen met de uitvoering van de energieonderzoekstrategie (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 108, nr. 1). Hiertoe zijn in het najaar twee nieuwe regelingen, EOS Lange Termijn en EOS Demo van start gegaan. Commitering op aanvragen voor deze regelingen zullen in 2005 plaatsvinden.
De energietransitie is, na een tweetal jaren van onder meer marktverkenning, in 2004 van start gegaan, zoals ook vermeld in het rapport «Innovatie in het energiebeleid» (Zie de Kamerbrief Duurzame energie en energiebesparing; Kamerstukken II, 2003–2004, 29 575, nr. 1.). Hierbij is focus aangebracht door het benoemen van hoofdroutes van de transitie en is de markt uitgedaagd om met innovatieve ideeën te komen. Hiervoor is de regeling OTC (Ondersteuning Transitie Coalities) in het leven geroepen, waar meer dan 100 bruikbare transitie-ideeën voor zijn aangeleverd. In vervolg hierop is de UKR eind 2004 van start gegaan, met als doel concrete experimenten te ondersteunen.
In 2004 verscheen het rapport van de ad hoc commissie Wijffels «Brugfunctie TNO & GTI». Het kabinet onderschrijft, in reactie op dit rapport, dat de taakorganisatie ECN in de voorhoede van de kennisontwikkeling moet zitten. EZ heeft hiertoe twee trajecten gestart: enerzijds wordt de governance-structuur van ECN verbeterd, anderzijds wordt gezocht naar een wijze van programmatische financiering die beter aansluit bij de opzet van EOS en van het transitiemanagement (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 338, nr. 20). In het kader hiervan zijn in 2004 gesprekken opgestart om de instrumentele functie die ECN heeft in het stimuleren van onderzoek door marktpartijen te verbeteren.
5 BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN
Het scheppen van gunstige voorwaarden voor en geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven zodat zij bijdragen aan de duurzame groei van de Nederlandse economie.
Het jaar 2004 stond sterk in het teken van het Nederlands EU-voorzitterschap van een in 2004 fors uitgebreide Unie. Het EU-voorzitterschap van Nederland was zeer succesvol.
Nationaal en in EU-verband werd voortgang gemaakt met het terugdringen van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. In de WTO Doha-ronde werd een raamakkoord bereikt dat het multilaterale handelssysteem een nieuwe impuls kan geven. Eind 2004 werd het Actieprogramma Internationaal Ondernemen gepresenteerd en werd de Dutch Trade Board opgericht. Het exportinstrumentarium werd verder gestroomlijnd, onder meer resulterend in een fusie van de EVD en Senter Internationaal.
5.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 5: Buitenlandse economische betrekkingen (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 260 300 | 210 740 | 149 681 | 151 289 | – 1 608 |
Programma-uitgaven | 220 862 | 158 843 | 115 424 | 109 575 | 5 849 |
Operationeel doel 5.2.1: Europese Interne markt | 2 801 | 2 993 | 9 | 9 | |
–Bijdrage aan Benelux | 2 801 | 2 993 | 9 | 9 | |
Operationeel doel 5.2.2: Multilaterale handelsinvesteringssysteem | 5 342 | 4 441 | 4 061 | 3 860 | 201 |
–Bijdragen aan diverse organisaties (o.a. WTO) | 5 342 | 4 441 | 4 061 | 3 860 | 201 |
Operationeel doel 5.2.3: Nederlandse presentie op buitenlandse markten | 211 731 | 150 725 | 104 999 | 101 796 | 3 203 |
–Exportbevordering – Exportfinanciering | 34 363 | 2 063 | |||
–Exportbevordering – Herverzekering | 70 839 | 55 086 | 18 818 | 12 689 | 6 129 |
–Exportbevordering – PESP | 10 841 | 9 780 | 10 642 | 11 118 | – 476 |
–Exportbevordering – PSB | 4 673 | 6 569 | 6 648 | 7 323 | – 675 |
–Instrumentele uitgaven EVD | 2 876 | 1 410 | 2 627 | 2 944 | – 317 |
–Exportfinanciering ODA | 20 | ||||
–Invest.bevordering – TA-regeling | 12 599 | 7 843 | 477 | 6 807 | – 6 330 |
–Investeringsbevordering – financiering | 5 155 | 7 878 | 11 440 | 4 538 | 6 902 |
–Economische samenwerking – PSO | 57 608 | 54 365 | 49 886 | 51 973 | – 2 087 |
–Economische samenwerking – Trustfunds | 10 280 | 1 505 | 2 000 | 2 000 | |
–Econ. Samenwerking – Managementondersteuning | 2 497 | 4 206 | 2 461 | 2 404 | 57 |
Algemeen | 988 | 684 | 6 355 | 3 919 | 2 436 |
–Beleidsondersteuning DG BEB | 988 | 684 | 1 135 | 1 269 | – 134 |
–NL voorzitterschap EU «2004» | 2 245 | 2 650 | – 405 | ||
–Overig | 2 975 | 2 975 | |||
Apparaatsuitgaven | 39 438 | 51 897 | 34 257 | 41 714 | – 7 457 |
–Personeel DG BEB | 8 731 | 9 569 | 9 579 | 9 452 | 127 |
–Bijdrage DG BEB aan BLD EVD | 21 531 | 26 264 | 23 597 | 23 661 | – 64 |
–Bijdrage DG BEB aan BLD Senter | 9 176 | 16 064 | 1 081 | 8 601 | – 7 520 |
Uitgaven (totaal) | 221 994 | 184 604 | 160 127 | 147 899 | 12 228 |
Ontvangsten (totaal) | 11 433 | 13 221 | 20 786 | 1 815 | 18 971 |
–Terugontvangsten uit bijdrage aan BLD Senter | 154 | 166 | 1 | 1 | |
–Ontvangsten EVD | 190 | ||||
–Ontvangsten kredieten en garanties | 7 745 | 9 642 | 15 850 | 681 | 15 169 |
–Diverse ontvangsten BEB | 3 534 | 3 223 | 4 935 | 1 134 | 3 801 |
Toelichting grootste verschillen
Exportbevordering – Herverzekering
Het Ministerie van Financiën draagt rond 2010 het risico voor leningen verstrekt in het kader van drie Inpres-8 projecten (projecten van de Indonesische overheid) aan EZ over. Deze mutatie is het gevolg van de daarvoor benodigde extra storting op de interne begrotingsreserve SENO/GOM/Inpres-8.
Investeringsbevordering: TA-regeling
Eind 2004 is besloten de regeling Technische Assistentie in Opkomende Markten (TA-OM) per 1 januari 2005 te beëindigen. De opdracht (uitvoeringskosten en programmamiddelen) werd altijd voorafgaand aan het uitvoeringsjaar aan de EVD gecommitteerd. Dat was in 2004 niet meer nodig.
Investeringsbevordering – Financieringen
De gewenste interne begrotingsreserve voor de regeling Investeringsbevordering Opkomende Markten (IFOM) is bepaald op € 113,5 mln. Dit niveau werd nodig geacht om mogelijke schades in de toekomst te kunnen dekken. Per 29 november was de omvang van de reserve € 105 mln. De mutatie vloeit voort uit een extra storting om de reserve op het gewenste peil te brengen.
Bijdrage DGBEB aan de EVD (voorheen Senter Internationaal)
De lagere verplichtingen zijn het gevolg van het feit dat de jaaropdrachten 2005 voor PSO, PSO-PA, PESP, Trustfund en SENO/GOM in afwachting van de definitieve EVD-tarieven 2005 niet meer in 2004 zijn gecommitteerd. Committeringen vinden begin 2005 plaats.
Ontvangsten kredieten en garanties
De mutatie hangt samen met de garantieregelingen SENO/GOM. Uit hoofde van deze regelingen is een bedrag uit recuperaties ontvangen. Recuperaties zijn onverwachte opbrengsten van reeds als oninbaar afgeschreven vorderingen.
5.3 Operationele doelstellingen
5.3.1. Verdieping en verbreding van de economische integratie van de Europese Unie
Deze doelstelling bestaat uit:
A. Goed voorbereiden en goed laten verlopen van het Nederlandse voorzitterschap van de EU in de tweede helft van 2004
B. Vergroten van het groei- en concurrentievermogen in de EU
C. Realiseren van een economisch verantwoorde (verdere) uitbreiding van de EU
D. Hervorming van het structuurfondsenbeleid, vaststelling van de financiële perspectieven voor de periode na 2006 en blijvende aandacht voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in verband met de komende WTO-ronde
E. Institutionele hervorming van de EU
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
realisatie | streefwaarde | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | 2004 |
Interne Markt Index (peiljaar 2002) | 160 | 145 |
Feitelijke toetreding tien nieuwe lidstaten | Toetreding op 1 mei 2004, ratificatie toetredingsverdrag door NL 17 februari 2004 | 10 nieuwe lidstaten |
Stand van zaken toetredingsonderhandelingen met Roemenië en Bulgarije | 31 afgesloten hoofdstukken | 31 afgesloten hoofdstukken |
Ontwikkelingen in Turkije | Besluit over opening onderhandelingen Europese Raad 17 dec. 2004 | Besluit over opening onderhandelingen |
In juli 2004 is er een nieuw Score Board Interne Markt uitgekomen, waaruit een vooruitgang van 3% voor de EU als geheel blijkt (2001: 155 en 2002: 160). Doordat er gebruik is gebruik van verschillende basisjaren (1992 en 1994), verfijndere methodologieën en meer en betere data zijn de basiswaarden veranderd, waardoor de streefwaarde van 145 niet meer van toepassing is.
A. Goed voorbereiden en goed laten verlopen van het Nederlandse voorzitterschap van de EU in de tweede helft van 2004
• Het jaar 2004 stond voor EZ sterk in het teken van het Nederlands EU-voorzitterschap. De insteek van EZ was hierbij «met Europa werken aan groei». Ondanks lastige omstandigheden (installatie van een nieuwe Europese Commissie en nieuw Europees Parlement en de uitbreiding met tien lidstaten) is er veel bereikt en is een bijdrage geleverd aan het versterken van het groei- en concurrentievermogen van Europa. Een overzicht van de resultaten op het terrein van EZ tijdens het EU-voorzitterschap is op 19 januari naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 361, nr. 12).
B. Vergroten van het groei- en concurrentievermogen in de EU
• Lissabon-strategie: in de tweede helft van 2004 is een aantal rapporten en adviezen verschenen over de Mid-Term Review van de Lissabon-strategie, waaronder het rapport «Facing The Challenge» van de werkgroep onder leiding van Wim Kok. In de eerste helft van 2005 heeft de Europese Commissie haar Voorjaarsrapport uitgebracht. Naar aanleiding hiervan zal Nederland haar standpunt bepalen voor de EU-voorjaarstop van 2005. Focus op groei en werkgelegenheid staat hierbij centraal. Nederland geeft op nationaal niveau invulling aan Lissabon door middel van onder andere de nota «Kiezen voor Groei» (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 696, nr. 1).
• Cardiff-rapportage: in oktober is in het kader van de zogeheten Cardiff-procedure een voortgangsrapportage over de ontwikkelingen op de product- en kapitaalmarkten naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2004–2005, 21 501-07, nr. 458). De rapportage geeft een overzicht van de inspanningen van de Nederlandse overheid om de werking van deze markten te verbeteren en is op 18 oktober doorgeleid naar de Europese Commissie.
• Klachtenloket Europese Markt/SOLVIT: SOLVIT is het Europese netwerk dat zich richt op het oplossen van problemen bij de toepassing van Europese interne markt-regels. Het doel van SOLVIT is concrete klachten over de werking van de interne markt van ondernemers en burgers snel en pragmatisch op te lossen, zodat formele juridische procedures (met name inbreukprocedures) kunnen worden voorkomen. In 2004 was het Nederlandse SOLVIT Centre betrokken bij de behandeling van 30 grensoverschrijdende klachten, waarvan 16 van Nederlandse bedrijven/burgers tegen andere lidstaten en 14 van andere lidstaten tegen Nederland (in heel Europa werden in deze periode 297 zaken behandeld). Het merendeel (± 75%) van deze klachten werd opgelost. Daarnaast werd het Nederlandse SOLVIT Centre circa 60 keer benaderd met klachten waarbij inschakeling van het SOLVIT netwerk niet mogelijk of niet nodig was. Deze klachten werden hetzij zelfstandig afgedaan, hetzij doorverwezen. Tevens werd in 2004 gewerkt aan het vergroten van de bekendheid van SOLVIT onder zogenoemde intermediaire organisaties.
• Kenniscentrum Staatssteun: in 2004 is gewerkt aan een verdere uitbouw van de organisatie rondom het Kenniscentrum Staatssteun (sinds kort Coördinatie Centrum Staatssteun genaamd). Dit centrum coördineert staatssteunzaken van EZ en verzorgt tevens afstemming tussen ministeries, wanneer het steunzaken betreft die meerdere ministeries aangaan.
C. Realiseren van een economisch verantwoorde (verdere) uitbreiding van de EU
De nieuwe lidstaten bleken goed voorbereid op het lidmaatschap. De monitoring van de verplichtingen van de nieuwe lidstaten heeft dan ook niet geleid tot het inroepen van vrijwaringmaatregelen.
De onderhandelingen met Roemenië en Bulgarije zijn eind 2004 succesvol afgerond. Wel was het nodig, met name voor Roemenië, om op het mededingingshoofdstuk extra waarborgen in te bouwen. Naar verwachting kan in april 2005 het toetredingsverdrag ondertekend worden, met het oog op toetreding per 1 januari 2007.
De ontwikkelingen in Turkije hebben ertoe geleid dat eind 2004 het besluit werd genomen om de onderhandelingen met Turkije in oktober 2005 te beginnen. Ook met betrekking tot Kroatië werd besloten, naar verwachting per maart 2005, toetredingsonderhandelingen te beginnen.
D. Hervorming van het structuurfondsenbeleid, vaststelling van de financiële perspectieven voor de periode na 2006 en blijvende aandacht voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in verband met de komende WTO-ronde
• Financiële Perspectieven (Agenda 2007): in juli presenteerde de Europese Commissie haar voorstellen voor de Financiële Perspectieven 2007–2013. Onder het Nederlands voorzitterschap zijn vervolgens aan de hand van «bouwstenen» de verschillende posities van de lidstaten in kaart gebracht, inclusief de aan deze beleidsvoornemens verbonden financiële enveloppen. De onderhandelingen worden in 2005 voortgezet.
• Structuur- en cohesiebeleid: in de Raadswerkgroep Structuurfondsen is een aanvang gemaakt met de inhoudelijke bespreking van de vijf voorstellen van de Commissie voor het nieuwe Cohesiebeleid 2007–2013: een algemene Kaderverordening, drie fondsverordeningen (EFRO, ESF en Cohesiefonds) en een verordening die de oprichting van organen voor grensoverschrijdende samenwerking (EGCC) mogelijk moet maken. Op de onderdelen strategisch raamwerk voor het structuurbeleid en vereenvoudiging van regelgeving is het Nederlandse voorzitterschap erin geslaagd goede voortgang te boeken. Het strategisch raamwerk heeft tot doel om de structuurfondsenmiddelen strategischer en doelgerichter in te zetten.
• Gemeenschappelijk Landbouwbeleid: in 2004 zijn er evenals in voorgaande jaren – stappen gezet om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) meer marktconform te maken. Zo werd in april besloten over de hervorming van de marktordeningen voor de landbouwproducten katoen, tabak, hop en olijfolie: steun (productie) voor deze producten wordt vanaf 2006 grotendeels losgekoppeld van productie. De steun krijgt daarmee een minder markverstorend karakter, omdat zij niet langer direct van invloed is op de prijs van betreffende producten. Voor de marktordeningen suiker en groente en fruit zijn de eerste stappen op weg naar meer marktconformiteit in 2004 gezet en volgen in 2005 verdere onderhandelingen. Een belangrijk wapenfeit op weg naar verdere hervorming van het GLB was ook het WTO-raamwerkakkoord dat in juli werd bereikt (zie 5.3.1. A), waarbij de EU aangaf bereid te zijn al haar landbouwgerelateerde exportsubsidies af te schaffen als andere handelsblokken hetzelfde zouden doen.
E. Institutionele hervorming van de EU
• In juni 2004 werd overeenstemming bereikt over het Grondwettelijk Verdrag voor de EU. Het Verdrag werd in december in Rome ondertekend. In afwachting van de uitkomsten van de nationale ratificatieprocedures en referenda, is een belangrijke stap op weg naar een slagvaardigere Unie gezet. EZ is hierbij betrokken voor wat betreft algemene analyse en strategiebepaling.
5.3.2. Het verder uitbreiden en versterken van het open multilaterale handels- en investeringssysteem
Deze doelstelling bestaat uit:
A. Handhaving, uitbreiding en versterking van het multilaterale handelsstelsel en bevordering van een doorzichtig, stabiel en vrij investeringsklimaat
B. Bevordering van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen over de grenzen
A. Handhaving, uitbreiding en versterking van het multilaterale handelsstelsel en bevordering van een doorzichtig, stabiel en vrij investeringsklimaat
• Naast de rol die Nederland (hier: EZ) tijdens het Voorzitterschap heeft gespeeld, heeft EZ onder andere door middel van overleg met de Commissie en andere EU-lidstaten, interventies in EU-bijeenkomsten en indiening van «position papers» invloed uitgeoefend op de positie die de onderhandelaars van de EU innemen in WTO-overleg, met name de WTO-onderhandelingen in het kader van de Doha Development Agenda.
• Voorbereiding en vaststelling van de Nederlandse positie en standpuntbepaling voor WTO (-onderhandelingen) door middel van regulier interdepartementaal overleg.
• Samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in oktober een seminar georganiseerd over de baten van de WTO-ronde voor Afrikaanse landen.
• Voortgangsrapportages over de WTO(-onderhandelingen) aan de Kamer en diverse AO's.
• Voorlichting over de WTO en WTO-regels, bijvoorbeeld via presentaties, EZ WTO-website; NGO-overleg over voortgang in de WTO-onderhandelingen
• Regelmatig contact met het bedrijfsleven over relevante en concrete gevolgen van handelspolitieke beslissingen in de WTO of de EU.
Voor wat betreft het zorgen van transparantie in het exportbeleid en internationale afstemming van gerichte en effectieve exportcontrole stond, los van de deelname aan de reguliere bijeenkomsten van de verschillende multilaterale exportcontroleregimes, 2004 vooral in het teken van het Nederlandse Voorzitterschap van de Raadwerkgroep Dual Use. In het kader van de uitwerking van het Thessaloniki Actie Plan en de EU Strategie tegen de proliferatie van massavernietigingswapens heeft de Raad een aantal aanbevelingen ter verdere versterking van de Dual Use Verordening en over verdere verbetering van de exportcontrolepraktijk in de afzonderlijke Lidstaten bevestigd.
Ter bevordering van de transparantie werd:
• in oktober 2004 een jaarrapport over het Nederlandse wapenexportbeleid in 2003 naar de Tweede Kamer gezonden;
• in december 2004 een cijfermatige rapportage naar de Tweede Kamer gezonden over de in de eerste helft van 2004 afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen per categorie goederen en per land van eindbestemming;
• publiceert daarenboven de directie Handelspolitiek sinds 2004 gegevens over alle individueel afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen op de websitewww.exportcontrole.ez.nl.
B. Bevordering van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen over de grenzen
• Inbreng van activiteiten in OESO-kader: Voorbereiding en standpuntbepaling in het OESO-investeringscomité.
• Onderhouden van netwerk (sociale partners, NGO's) om draagvlak te creëren en contact te houden met vraagstukken die spelen: EZ heeft met de organisatie van een Europese MVO-conferentie in het kader van EU-voorzitterschap de stakeholder dialoog centraal gesteld. Sociale partners en NGO's zijn actief betrokken bij het programma en invulling van de conferentie. Hierbij konden allerlei vraagstukken die bij de verschillende stakeholders speelden ruimschoots aan bod komen.
• NCP1 rapportage aan de kamer: Het jaarverslag van het Nederlands Contactpunt voor multilaterale ondernemingen (NCP) is aan de Tweede Kamer gestuurd. Ook zijn aan de Tweede Kamer een aantal verklaringen toegestuurd over vraagstukken die afgerond zijn door het NCP.
• Aandacht voor MVO in het Nederlands voorzitterschap: EZ heeft in samenwerking met BZ/OS, SZW, VROM , LNV een Europese MVO-conferentie georganiseerd. De conferentie was succesvol en druk bezocht (700 deelnemers van binnen en buiten EU).
• Kamer informeren over voortgang, implementatie MVO in exportinstrumentarium: Het onderzoek heeft langer geduurd dan voorzien maar bevindt zich thans in de afrondende fase. De Tweede Kamer wordt in het voorjaar van 2005 over de resultaten geïnformeerd.
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
realisatie | streefwaarde | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | 2004 |
Afhandeling vragen NCP volgens procedure.* | n.v.t. | 100% |
* Zie de begroting 2004 voor een beschrijving van de procedure.
5.3.3. Het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en presentie van Nederlandse bedrijven en producten op buitenlandse markten, zowel nabije als veraf gelegen.
Prestatiegegevens | ||||
---|---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | |||
prestatie-indicator(en) | 2002 | 2003 | 2004 | 2004 |
Positie van Nederland op de wereldranglijst van belangrijkste handels- en investeringsnaties: | Handhaving mondiale top -10 | |||
Export van goederen: | 9 | 7 | Later dit jaar beschikbaar | |
Import van goederen: | 9 | 8 | ||
Export van diensten: | 8 | 8 | ||
Import van diensten: | 7 | 7 | ||
Buitenlandse investeringen: | 6 | – | ||
Toenemend aandeel van MKB-bedrijven dat exporteert | – | – | 12%1 | 13% van NL MKB |
Indicatoren EVD: | ||||
Bereik | 23% | 28% | 32% | 29% |
DP Oriëntatie | ||||
–klanttevredenheid | 3,3 | 3,3 | 3,3 | 3 |
–bijdrage aan internationalisatie | 2,7 | 2,9 | 2,8 | 3 |
DP Participatie | ||||
–klanttevredenheid | 3,3 | 3,1 | 3,1 | 3 |
–bijdrage aan internationalisatie | 2,7 | 2,4 | 2,6 | 3 |
Financieel instrumentarium: | ||||
PSB | ||||
–bereik (totaal MKB bedrijven) | 371 | 510 | 500 | 500 |
–waarvan starters | 47% | 51% | 51% | 40% |
–bijdrage aan internationalisatie2 | 50% | – | - | 50% |
PESP | ||||
–succesratio | 36% | 273 | - | 33% |
–export multiplier | 29 | 26 | - | 25 |
1 O.b.v. gegevens Business Monitor 3Q04; daling van 1% valt binnen statistische foutmarge; over eerdere jaren moeten ook gegevens bekend zijn
2 Pas definitief beschikbaar in t+2,5 (ca jaar na afsluiting aanvraag). Gegevens over 2003 dus definitief medio 2006 beschikbaar
3 Definitie succesratio is enigszins aangescherpt: betreft aandeel projecten met minimale spin-off van 10:1. Dit verklaart de iets lagere score voor 2003.
Actieprogramma Internationaal Ondernemen
Op 16 november jongstleden is het Actieprogramma Internationaal Ondernemen gepresenteerd. Hierin staat wat EZ deze (resterende) kabinetsperiode gaat doen om het internationaal ondernemen te bevorderen. Enkele elementen:
• Meer accent op de marktoriëntatiefase en marktbewerking.
• Aansluiten bij trends in internationaal ondernemen (naast export, ook aandacht voor import, investeringen en andere strategische samenwerkingsvormen).
• Verbetering van de onderlinge aansluiting van het overheidsinstrumentarium (minder instrumenten, meer vraaggestuurde en eenvoudiger procedures).
Op 16 november is de Dutch Trade Board opgericht. In de DTB hebben de verschillende partners van het handelsbevorderende netwerk zitting, zoals VNO, MKB, Verenigde KvK's Nederland, en een stoel voor het privaat handelsbevorderende netwerk. De taak van de DTB is enerzijds om de staatssecretaris op hoofdlijnen van advies te dienen op het terrein van internationaal ondernemen. Anderzijds dient de board als klankbord voor het door de staatssecretaris voorgestelde beleid. DIO zal het secretariaat voeren en de aanbevelingen van de DTB vertalen naar concreet beleid of acties. Interne overheidsafstemming gebeurt via bestaande structuren.
Dit betrof onder meer realisatie van de fusie tussen Senter Internationaal en de EVD tot één agentschap voor internationaal ondernemen, oprichting van een gezamenlijke frontoffice voor EVD en SenterNovem, beëindiging van de TA-OM, een effectievere EKV, voorbereiding van de nieuwe FOM als opvolger van de IFOM en voorbereiding van de voorgenomen stroomlijning tussen PSO en de PSOM. Daarnaast is de PSB in 2004 herzien (meer vraaggericht) en is het instrumentarium voor internationaal ondernemen met kleine aanpassingen over de hele breedte beter toegesneden op innovatieve projecten.
In juni 2004 heeft de Commissie besloten dat Nederland in zes matchingzaken niet tot uitbetaling van de subsidie aan de werven mag overgaan omdat de BSE-regeling indruist tegen het EG-recht. Buiten de EU mag matching wel worden toegepast. Zowel de werven als de Staat hebben geen gebruik gemaakt van de beroepsmogelijkheid tegen de beschikking van de Commissie. In 2004 is, in afwachting van de beslissing van de Commissie geen budget gepubliceerd voor de BSE-regeling.
In 2004 hebben onder meer bedrijvenmissies naar Sillicon Valley en Zweden/Finland plaatsgevonden. Om de handelsmissies optimaal in te kunnen zetten ter ondersteuning van het internationaal ondernemende bedrijfsleven, is ook in 2004 – naast contacten vooraf – in gebruik gemaakt van evaluaties achteraf en van klanttevredenheidsmetingen van individuele bedrijven.
6 VITALE BELANGEN TEN TIJDE VAN CRISES
Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van de ontwrichting van het sociaal en maatschappelijk leven door het scheppen van voorwaarden die de economische veiligheid waarborgen.
6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 6: Vitale belangen ten tijde van crises (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 85 721 | 89 309 | 88 208 | 82 458 | 5 750 |
Programma-uitgaven | 85 453 | 89 041 | 87 950 | 82 198 | 5 752 |
Operationeel doel 6.2.1: Algemene crisisbeheersing | 562 | 173 | 76 | 200 | – 124 |
–Algemene crisisbeheersing | 562 | 173 | 76 | 200 | – 124 |
Operationeel doel 6.2.2: Oliecrisisbeheersing | 84 891 | 88 868 | 87 874 | 81 998 | 5 876 |
–Oliecrisisbeheersing – doorsluis COVA | 84 891 | 88 868 | 87 874 | 81 998 | 5 876 |
Apparaatsuitgaven | 268 | 268 | 258 | 260 | – 2 |
–Personeel Energie (DG M&E) | 268 | 268 | 258 | 260 | – 2 |
Uitgaven (totaal) | 85 413 | 89 462 | 88 262 | 82 426 | 5 836 |
Ontvangsten (totaal) | 84 891 | 88 868 | 87 874 | 81 998 | 5 876 |
–Ontvangsten doorsluis COVA | 84 891 | 88 868 | 87 874 | 81 998 | 5 876 |
6.3 Operationele doelstellingen
6.3.1. Algemene crisisbeheersing: het scheppen van voorwaarden
Het Programma Crisisbeheersing schept de voorwaarden voor algemene crisisbeheersing door onder meer de deelname aan en organisatie van (inter)departementale oefeningen, het actueel houden van een Handboek Crisisbeheersing en het op peil houden van het crisiscentrum inclusief telecomvoorzieningen.
In 2004 zijn twee crisisoefeningen (workshops) gehouden, namelijk rond de sectoren telecom en olie. De interdepartementale audit van de DCC-functie (departementaal coördinatiecentrum) van EZ conform besluit SG-beraad, is uitgevoerd. Daarnaast heeft een algemene inventarisatie crisisbeheersing plaatsgevonden. Hierin is vastgelegd welke elementen moeten zijn geregeld om crisisbeheersing op een adequaat niveau georganiseerd te hebben. EZ heeft zowel inhoudelijk als procesmatig bijgedragen aan de totstandkoming van het Rijksbrede Beleidsplan Crisisbeheersing 2004–2007. In 2004 is een start gemaakt met het maken van een geheel herzien Handboek crisisbeheersing EZ. Daartoe is begonnen met een inventarisatie van de huidige en gewenste processen, procedures, verantwoordelijkheden en interventiemogelijkheden die EZ in het kader van crisisbeheersing moet vastleggen. Het betreft daarbij zowel (1) de relaties tussen de beleidsdirecties en de sectoren als (2) die binnen het departement, alsmede (3) de relaties met de andere departementen.
Tabel 6.2.1: Prestatie-indicator Algemeen crisisbeleid | |
Prestatie-indicator | Streefwaarde |
Voldoen aan de minimum-eisen voor de departementale crisisorganisatie* | Een ruim voldoende audit resultaat |
* Deze eisen zijn vastgelegd in bijlage 1 van de tweejaarlijkse tussenrapportage en middels auditing zal jaarlijks getoetst worden of hieraan wordt voldaan.
In 2004 is uit het onderzoek van de Auditdienst gebleken dat het beleid, doelstellingen en uitgangspunten van crisisbeheersing binnen het kerndepartement onvoldoende duidelijk en concreet zijn ingebed. Het externe COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement heeft op verzoek van EZ een expertopinie opgesteld waarin is vastgelegd aan welke minimale normen crisisbeheersing bij EZ zou moeten voldoen en wat daarvan de organisatorische consequenties zijn. Verbeteringen op dit vlak zullen in 2005 worden uitgevoerd.
6.3.2. Oliecrisisbeleid: het zodanig voorbereid zijn op een onderbreking in de olieaanvoer dat de nadelige gevolgen daarvan kunnen worden voorkomen of tenminste zoveel mogelijk beperkt.
Prestatiegegevens | |||
---|---|---|---|
prestatie-indicator(en) | streefwaarde | realisatie | |
2003 | 2004 | ||
Aanbodzijde | Op elk moment van het jaar voldoen aan de voorraad-verplichtingen zoals geregeld in de Wva 2001 | Gedurende het gehele jaar hebben COVA en de betreffende bedrijven voldaan aan hun voorraadverplichtingen | Gedurende het gehele jaar hebben COVA en de betreffende bedrijven voldaan aan hun voorraadverplichtingen |
In 2004 is een oefening gehouden waarin alle aspecten zoals besluitvorming en procedures uit het ontwerp-handboek zijn getest. De afronding van de volledige update van het handboek zal in de loop van 2005 plaatsvinden. Ook is waar mogelijk in de crisisvoorbereiding aansluiting gezocht bij de interdepartementale en departementale crisisvoorbereiding.
6.3.3. Crisismanagement telecommunicatie en post: EZ schept zodanige randvoorwaarden dat aanbieders van vitale telecommunicatie- en postvoorzieningen preventieve maatregelen nemen om in crisisomstandigheden ernstige verstoringen snel en zo zelfstandig mogelijk op te lossen.
Prestatiegegevens | ||
Instrument | omschrijving | realisatie 2004 |
Afspraken aanbieders-overheid m.b.t. crisismanagement in de vorm van jaarrapportages, oefeningen en incidentmeldingen. | Afspraken met aanbieders van vitale telecommunicatie- en postvoorzieningen over invulling van de eisen op basis van de artikelen 14.6 Telecomwet en art. 23 Postwet en samenwerking in het kader van crisismanagement binnen de sector. De invulling van de eisen betreffen voorbereidingsmaatregelen ten aanzien van te realiseren beschikbaarheid in buitengewone omstandigheden. | Zie toelichting |
In 2004 hebben de zeven aanbieders, aangewezen in de ministeriele regeling op basis van artikel 14.6 Telecommunicatiewet en TPG (genoemd in de beschikking op basis van artikel 23 Postwet), gerapporteerd conform wet- en regelgeving. De regelgeving is opgesteld ter voorbereiding op buitengewone omstandigheden. De zeven telecommunicatieaanbieders stellen de jaarlijkse rapportage op in de vorm van een continuïteitsplan. Een dergelijke continuïteitsplan dient informatie te omvatten over de continuïteitsplanning bij de desbetreffende aanbieder alsmede over de crisismanagementorganisatie bij de aanbieder (zie prestatie-indicator: aantal continuïteitsplannen in artikel 10 van deze begroting).
In 2004 heeft een workshop plaatsgevonden met de aangewezen aanbieders in de ministeriele regeling op basis van artikel 14.6 TW en het ministerie van Economische Zaken in het kader van crisismanagement. In deze workshop zijn een aantal bestaande operationele afspraken verbeterd en opschalingprocedures aan de hand van scenario's besproken.
In 2004 zijn er twee incidentmeldingen vanuit de aangewezen aanbieders geweest bij het ministerie van Economische Zaken. Eén verstoring heeft geresulteerd in informerende activiteiten aan het Nationaal Coördinatie Centrum van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De andere verstoring was kortstondig en gaf geen aanleiding voor nadere acties.
Het duurzaam en verantwoord beheer van de nationale bodemschatten (olie, gas, zout) met optimale opbrengsten voor de samenleving.
De Staat schept met wet- en regelgeving de kaders waarbinnen exploratie en exploitatie van onze nationale bodemschatten doelmatig, zorgvuldig en verantwoord kan plaatsvinden. Die weten regelgeving moet een bijdrage leveren aan een goed mijnbouwklimaat. Echter, de waarde van de bodemschatten voor de samenleving komt pas echt tot uitdrukking als mijnbouwondernemingen daadwerkelijk tot opsporing en winning overgaan (mijnbouwactiviteiten). Waarborgen van een stabiel niveau van mijnbouwactiviteiten is het primaire doel.
7.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 7: Beheer bodemschatten (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 32 744 | 8 376 | 7 972 | 7 660 | 312 |
Programma-uitgaven | 27 382 | 3 003 | 2 825 | 2 462 | 363 |
Operationeel doel 7.2.1: Beheer bodemschatten | 27 382 | 3 003 | 2 825 | 2 462 | 363 |
–Dividenduitkering aandelen EBN | 22 002 | ||||
–Beheer mijnschadestichtingen | 13 | 5 | 3 | 91 | – 88 |
–Opdrachten en onderzoek Bodembeheer | 5 367 | 2 998 | 2 822 | 2 371 | 451 |
Apparaatsuitgaven | 5 362 | 5 373 | 5 147 | 5 198 | – 51 |
–Personeel Energie (DG M&E) | 1 341 | 1 336 | 1 289 | 1 221 | 68 |
–Apparaatsuitgaven SodM | 4 021 | 4 037 | 3 858 | 3 977 | – 119 |
Uitgaven (totaal) | 30 700 | 9 940 | 8 366 | 8 316 | 50 |
Ontvangsten (totaal) | 2 367 723 | 2 395 635 | 2 497 586 | 2 017 361 | 480 225 |
–Aardgasbaten | 3 973 747 | 4 044 457 | 4 220 145 | 3 400 000 | 820 145 |
–Bijdrage aan het Fes | – 1 629 800 | – 1 650 579 | – 1 724 430 | – 1 384 000 | – 340 430 |
–Dividend EBN/Aardgas BV | 22 002 | ||||
–Ontvangsten zoutwinning | 1 774 | 1 757 | 1 871 | 1 361 | 510 |
In verband met een grotere afzet en een hogere olieprijs zijn de aardgasbaten hoger uitgevallen dan eerder was aangenomen.
7.3 Operationele doelstellingen
7.3.1 Het scheppen van zodanige voorwaarden voor mijnbouwactiviteiten in Nederland dat deze activiteiten een stabiel niveau hebben, opdat in lange termijn perspectief uiteindelijk zoveel mogelijk aardgas gewonnen wordt.
Kengetallen aardgasraming | ||||
---|---|---|---|---|
realisatie | begroting | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | |
Hoeveelheidsgegevens: | ||||
Productie in mrd m3 | 72 | 69 | 80 | 70 |
Prijsgegevens (bron: CPB): | ||||
Euro/dollarkoers (€/$) | 0,94 | 1,13 | 1,24 | 1,15 |
Olieprijs ($/vat) | 25,0 | 27,1 | 38,2 | 24,1 |
De aardgasbaten (niet-belastingmiddelen) bedroegen in 2004 € 4,22 mld. De baten lagen daarmee ruim boven het niveau dat in de begroting 2004 was opgenomen: € 3,40 mld. Dit is te danken aan enerzijds de hoge olieprijs, die van invloed is op de gasprijzen, en anderzijds de hogere productie. Met name de hogere vraag naar Nederlands gas in het buitenland heeft daarin een belangrijke rol gespeeld.
Na correctie voor de ontvangsten Energiebeheer Nederland BV (EBN) komt van deze € 4,22 mld € 1,72 mld ten goede aan het Fonds Economische Structuurversterking (Fes).
De ontvangsten uit zoutwinning bedroegen in 2004 € 1,87 mln.
Op 12 oktober 2004 is de gaswinningsbrief aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze brief plaatst de gaswinning in haar brede context, onderbouwt nut en noodzaak en kondigt maatregelen aan voor verbetering van het mijnbouwklimaat. Die worden noodzakelijk geacht in het licht van het teruglopende mijnbouwactiviteitenniveau (investeringen, exploratie, ontwikkeling, productie). Beoogd wordt dit niveau nog zeker vijftien jaar stabiel te houden, opdat in zijn totaliteit zoveel mogelijk aardgas gewonnen wordt. De volgende beleidsvoornemens worden daartoe in de gaswinningsbrief aangekondigd:
• Goede regelgeving en efficiënte vergunningverleningprocedures
• Voortzetting kleine veldenbeleid
• Aanpak slapende vergunningen
• Actief benaderen van nieuwe bedrijven
• Betere informatievoorziening
De herinvoering van de willekeurige afschrijving behoort niet tot dit pakket. Een eventuele herinvoering hing af van de evaluatie van de effecten van de afschaffing (per 1 januari 2003) van de willekeurige afschrijving. In 2004 heeft het CPB deze evaluatie uitgevoerd. CPB's conclusie is dat de willekeurige afschrijving zeker effectief is geweest, maar dat herinvoering, vooral vanwege de olieprijsontwikkeling, op dit moment niet zinvol is.
In maart 2004 heeft de Adviesgroep Waddenzeebeleid haar eindrapport, «Ruimte voor de Wadden», gepubliceerd. Ten aanzien van gaswinning wordt hierin aan het kabinet geadviseerd gaswinning en verdere exploratie toe te staan, gebonden aan strikte grenswaarden en begeleid door intensieve monitoring. In reactie hierop stelde het kabinet dat op basis van de beschikbare wetenschappelijke informatie de onzekerheden en twijfels over de gevolgen van gaswinning in voldoende mate zijn weggenomen. Het kabinet wil dan ook winning en exploratie van de kleine velden onder de Waddenzee toestaan vanaf locaties buiten de Waddenzee. Voor het oprichten van nieuwe installaties voor proefboren en winnen in de Waddenzee wordt het vigerende beleid voortgezet, dit blijft niet toegestaan. Uiteraard zal boren en winnen alleen kunnen gebeuren op uiterst zorgvuldige wijze binnen strikte randvoorwaarden.
Planmatig beheer van de ondergrond
Het Groningenveld is vanwege de balansfunctie van groot belang voor een goede uitvoering van het kleine veldenbeleid. Een behoedzaam gebruik van het Groningenveld was de reden om in 1995 voor de totale gasproductie in Nederland een jaarlijks productieplafond van 80 miljard m3 vast te leggen. De laatste paar jaar blijkt uit de jaarlijkse rapportages van Gasunie dat bij een productieplafond van 80 miljard m3 het Groningenveld eerder uitgeput is dan wenselijk wordt geacht (2020 in plaats van 2030). Dit heeft voor een groot deel te maken met het feit dat in de prognoses voor de middellange termijn het aanbod uit kleine velden significant afneemt. Het mechanisme van een nationaal plafond leidt dan tot compensatie via meer productie uit Groningen. Daarom is begin 2004 het productieniveau waar Gasunie vanuit mag gaan bij de uitoefening van het kleine veldenbeleid verlaagd. Omdat de verwachting is dat het aanbod van kleine veldengas ook in de komende tijd nog zal dalen en gecompenseerd zal worden door extra productie uit Groningen is de huidige wijze van indirecte sturing van het Groningenveld voor de toekomst geen geschikt instrument. Om die reden is bij de implementatie van de Tweede Gasrichtlijn het huidige nationale productieplafond in de Gaswet vervangen door een nog te bepalen maximum hoeveelheid te winnen gas uit het Groningenveld in de vorm van een jaarlijks gemiddelde over vijf jaren.
De Mijnraad heeft in 2004 in het kader van de vergunningsverlening vier adviezen uitgebracht. Het betrof de aanvraag om één opsporingsvergunning en drie winningsvergunningen. In alle gevallen luidde het advies positief.
Alle vergunninghouders voor winning van delfstoffen moeten een winningsplan maken dat onder meer het volume van de economisch winbare hoeveelheid aangeeft, het depletietempo en de effecten van de winning met betrekking tot de mogelijke bodembeweging. In 2004 zijn negen nieuwe winningsplannen in behandeling genomen, en vier wijzigingen op bestaande winningsplannen. De 64 in 2003 in behandeling genomen winningsplannen zijn in 2004 goedgekeurd.
Op 1 november 2004 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de herstructurering van het Gasgebouw. Met Shell en ExxonMobil is overeenstemming op hoofdlijnen bereikt over de splitsing van Gasunie in een transportbedrijf en een handelsbedrijf, waarbij de Staat het volledige belang in het transportbedrijf verwerft. Het transportbedrijf zal na uitvoering van de beoogde herstructurering niet langer deel uitmaken van het Gasgebouw. Aan de herstructurering ligt de beleidsdoelstelling ten grondslag om een volledig onafhankelijk transmissienet te realiseren, onafhankelijk van marktpartijen die op directe of indirecte wijze betrokken zijn bij de productie, handel of levering van aardgas.
Tegengaan nadelige gevolgen van de exploratie en exploitatie van bodemschatten
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op het verrichten van verkenningsonderzoeken en op het opsporen en het winnen van delfstoffen. Zij rapporteert hierover zelf aan de Tweede Kamer.
In 2004 is geen beroep gedaan op het Waarborgfonds mijnbouwschade voor zaakschade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten.
Prestatie- en effectindicatoren
Als indicator voor het mijnbouwklimaat wordt gehanteerd de parameter «EMV (Expected Monetary Value) per risk $», die uitdrukt hoeveel winst naar verwachting gerealiseerd wordt per dollar geïnvesteerd in een exploratieboring. Die boring kan een negatief resultaat hebben, in welk geval de ermee gemoeide kosten verloren zijn, of gas aantonen, in welk geval verdere evaluatie en ontwikkeling tot productie en inkomsten kunnen leiden.
Als EMV/Risk$ gelijk is aan 0 wegen deze precies tegen elkaar op. Als streefwaarde geldt dat deze indicator tussen 0 en +3 zou moeten liggen. Wat de realisatie in 2004 is geworden wordt bepaald door het door de oliemaatschappijen in hun investeringsbesluitvorming gehanteerde olieprijsniveau. Dit niveau is de afgelopen jaren gaandeweg opwaarts bijgesteld, maar is zeker niet voor alle bedrijven hetzelfde. Uitgaande van een niveau van $22 gedurende 2004 heeft de indicator een waarde tussen -0,1 en 0,8, afhankelijk van de belastingpositie van een onderneming; dat wil zeggen de mate waarin de aanloopkosten voor een project (met name de exploratiekosten) direct kunnen worden afgetrokken van de opbrengsten uit andere projecten/velden.
Op basis hiervan zou de conclusie getrokken kunnen worden dat het investeringsklimaat voor de gevestigde bedrijven voldoende aantrekkelijk is. Ook de productie uit kleine velden (zie laatste tabel) lijkt tot dezelfde conclusie te leiden. Het niveau van investeringen en activiteiten dat bepalend is voor de productie in de toekomst, steunt die conclusie echter niet. De oorzaak hiervoor wordt enerzijds gezocht in de relatieve positie van het Nederlandse mijnbouwklimaat ten opzichte van andere landen (waar investeren bij hogere olieprijzen evenzeer aantrekkelijker is geworden). Anderzijds blijkt dat bedrijven doorgaans een strenger investeringscriterium hanteren dan de genoemde EMV. Om die reden wordt overwogen om in de begroting 2006 een andere indicator op te nemen.
Als effectindicatoren wordt een aantal gegevens gebruikt die het niveau van mijnbouwactiviteiten weerspiegelen: aantallen boringen, productie van gas en de omvang van investeringen.
Prestatiegegevens: Aantal boringen | ||||
---|---|---|---|---|
Streefwaarde | Streefwaarde | Streefwaarde | Realisatie 2004 | Realisatie 2004 |
Exploratie | Productie | Exploratie | Productie | |
Territoir | 6 | 4 | 0 | 1 |
Continentaal plat | 14 | 12 | 11 | 6 |
Prestatiegegevens: Investeringen (Mln.€) | ||||
---|---|---|---|---|
Streefwaarde | Streefwaarde | Streefwaarde | Realisatie 2004 | Realisatie 2004 |
Exploratie | Productie | Exploratie | Productie | |
Territoir | 50 | 125 | 14 | 92 |
Continentaal plat | 150 | 600 | 120 | 430 |
Deze indicatoren tonen duidelijk aan waarom EZ zich zorgen maakt over het mijnbouwklimaat in Nederland. De in Nederland aanwezige prospects, die op de aanwezigheid van gas kunnen worden onderzocht, en aangetoonde voorkomens, die tot (verdere) ontwikkeling kunnen worden gebracht, zijn kennelijk onvoldoende interessant en/of minder interessant dan investeringsmogelijkheden in andere landen. Die constatering komt ook naar voren in de reeds genoemde gaswinningsbrief waar de maatregelen zijn opgenomen om het investeringsklimaat te verbeteren.
Prestatiegegevens: Productie uit kleine velden (mld.m3) | ||
Streefwaarde | Begroting | Realisatie 2004 |
Territoir | 14 | 16 |
Continentaal plat | 28 | 29 |
8 ECONOMISCHE ANALYSES EN PROGNOSES
Het bevorderen van een samenhangend economisch beleid van het kabinet door het maken van onafhankelijke analyses en prognoses.
Om invulling te geven aan de hierboven geformuleerde algemene doelstelling is het Centraal Planbureau (CPB) opgericht. De algemene beleidsdoelstelling wordt door het CPB als volgt geoperationaliseerd: «Het maken van onafhankelijke economische analyses en prognoses die wetenschappelijk verantwoord en up to date zijn en die relevant zijn voor het beleid van de regering, het parlement en andere maatschappelijke organisaties, zoals politieke partijen en bedrijfsleven.»In onderstaand overzicht is dit vertaald in doelstellingen en daaraan verbonden streefwaarden en prestatie indicatoren.
8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 8: Economische analyses en prognoses (bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 13 196 | 13 799 | 13 927 | 11 441 | 2 486 |
Apparaatsuitgaven CPB | 13 196 | 13 799 | 13 927 | 11 441 | 2 486 |
Uitgaven (totaal) | 13 044 | 14 039 | 13 944 | 11 441 | 2 503 |
Ontvangsten (totaal) | 1 314 | 1 307 | 1 726 | 43 | 1 683 |
De realisatie in 2004 is hoger uitgevallen dan de begroting. Dit is te verklaren door loon- en prijsbijstellingen, in de loop van het boekjaar toegekende budgetten en bijbehorende uitgaven voor projecten voor tweeden. Deze zaken waren nog niet bekend ten tijde van het opstellen van de begroting 2004.
Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000)e en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
Raming 2004 | Realisatie 2004 | |||
Formatie* | Gemiddelde prijs | Formatie* | Gemiddelde prijs | |
CPB-personeel | 138,6 | 66,1 | 137,2 | 71,4 |
CPB-materieel | 138,6 | 16,4 | 137,2 | 18,0 |
* excl. personeel t.l.v. tweeden/derden
8.3 Operationele doelstellingen
Prestatiegegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Streefwaarde | ||||
prestatie-indicator(en) | 2002 | 2003 | 2004 | 2004 | |
1.Een goede beoordeling van de kwaliteit van het CPB | 1.a Evaluatie kwalitatief functioneren CPB door een visitatiecommissie | Zelfstudie gestart in 2002, evaluatie gepland in 2003 | De visitatiecom-missie heeft zijn onderzoek afgerond en gepubliceerd in het openbare rapport «CPB in Focus». Het oordeel is goed | N.v.t., laatste evaluatie in 2003 | Elke 5 à 6 jaar onderzoek door (internationale) visitatiecommissie. |
1.b Evaluatie kwalitatief functioneren CPB door een toetsgroep van beleidsmakers | Oordeel: het CPB speelt goed in op de ontwikkelingen in het beleidsveld. | Dit jaar niet plaatsgevonden | N.v.t., laatste evaluatie in 2001 | Elke 5 à 6 jaar onderzoek door toetsgroep van beleidsmakers. De eerstkomende visitatie vindt plaats in 2007/2008 | |
2.Een goede beoordeling in evaluaties van projecten en prognoses | 2a Projectevaluatie van elk project > 3 maanden | Gerealiseerd. | Gedeeltelijk gerealiseerd. Het oordeel is goed | Gedeeltelijk gerealiseerd. Het oordeel is goed. | Oordeel goed, evenwicht tussen inzet en resultaat |
2b. Aantallen publicaties die aan wetenschappelijke standaarden voldoen | 13 Discussion papers en 13 artikelen in wetenschappelijke publicaties | 10 Discussion papers en 11 artikelen in wetenschappelijke publicaties | 16 Discussion Papers en 23 artikelen in wetenschappelijke tijdschriften | 10 Discussion papers en 9 artikelen in wetenschappelijke publicaties | |
3.Zowel specifieke klanten als het brede publiek bedienen met voor hen relevante ramingen en analyses | 3.a Mate van tevredenheid van CPC en CEC1 over het CPB-werkplan tijdens vergaderingen | Gerealiseerd. | Gerealiseerd. Het oordeel is goed | Gerealiseerd. Het oordeel is goed. | Goedkeuring werkplan op hoofdlijnen, waardering voor ambitieniveau en beleidsrelevantie |
3.b Percentage persberichten bij CPB-publi-caties | Gerealiseerd | Gerealiseerd | Gerealiseerd | Persberichten bij 90% van de CPB-publicaties | |
3.c Aandacht in de landelijke pers n.a.v. CPB-pers-berichten | Gerealiseerd | Gerealiseerd | Gerealiseerd | Artikelen in tenminste twee landelijke dag-bladen bij ten-minste 75% van de CPB-persberichten | |
3.d Aandacht in de landelijke pers | Gerealiseerd | Gerealiseerd | Gerealiseerd | Tenminste 1x per maand expertrol van CPB terugzien in publiciteit | |
3.e Leesbaarheid van publicaties en persberichten voor klanten d.m.v. onderzoek onder journalisten (elke 3 jaar) | Niet onderzocht | Niet onderzocht | Onderzoek gepland in 2005 | Oordeel goed | |
3.f Jaarlijkse groei aantal bezoekers Internetsite | Bezoekersaantal gegroeid met 99% | Bezoekersaantal gegroeid met 28% | Bezoekersaantal gegroeid met 22% | Minimaal gelijk aan jaarlijkse groei Internetgebruik in Nederland |
1 Centrale Plancommissie en Centraal Economische Commissie
Overzicht Activiteiten (bedragen in € 1 000) | ||
Raming 2004 | Realisatie 2004 | |
1.Centraal Economisch Plan (aantal) | 1 | 1 |
–apparaatskosten | 860 | 681 |
–aantal FTE's | 10,6 | 7,3 |
2.Macro Economische Verkenning (aantal) | 1 | 1 |
–apparaatskosten | 530 | 710 |
–aantal FTE's | 6,5 | 7,6 |
3.CPB Report (aantal) | 4 | 3 |
–apparaatskosten | 238 | 192 |
–aantal FTE's | 2,9 | 2,1 |
4.Onderzoeksprojecten (aantal) | 35 | 41 |
–apparaatskosten | 4 209 | 6 901 |
–aantal FTE's | 51,9 | 79,8 |
5.Aanvullende projecten (aantal) | 22 | 22 |
–apparaatskosten | 1 836 | 1 670 |
–aantal FTE's | 17,0 | 12,0 |
6.Beantwoorde vragen i.h.k.v. beleidsondersteuning (aantal) | 60 | 53 |
–apparaatskosten | 646 | 639 |
–aantal FTE's | 8,0 | 6,8 |
7.Overige publicaties | ||
CPB documents (aantal) | 15 | 32 |
Discussion papers (aantal) | 10 | 16 |
Speciale publicaties (aantal) | 7 | 5 |
Wetenschappelijke artikelen (aantal) | 9 | 23 |
–apparaatskosten | 4 908 | 3 133 |
–aantal FTE's | 58,7 | 33,6 |
Totaal | ||
–apparaatskosten | 13 227 | 13 927 |
–aantal FTE's | 155,6* | 149,2* |
* incl. personeel t.l.v. tweeden/derden
9 VOORZIEN IN MAATSCHAPPELIJKE BEHOEFTE AAN STATISTIEKEN
De taak van het CBS is vastgelegd als: «Het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken». Bovendien is het CBS op nationaal niveau belast met de productie van communautaire statistieken1. Daarmee is het CBS een nationale instantie als bedoeld in de Europese statistical law.2
9.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 9: Voorzien in maatschappelijke behoefte aan statistieken (bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 172 483 | 189 834 | 190 733 | 180 282 | 10 451 |
Bijdrage aan CBS | 172 483 | 189 834 | 190 733 | 180 282 | 10 451 |
Uitgaven (totaal) | 172 483 | 189 834 | 186 233 | 180 282 | 5 951 |
Ontvangsten (totaal) | 11 579 | 13 103 |
Het verschil wordt veroorzaakt door onder andere toegevoegde middelen voor loon-en prijsbijstelling (€ 2,4 mln) en EU-statistieken vierde en vijfde tranche (€ 3,8 mln).
Daarnaast is in 2004 een garantie van € 4,5 mln aan het CBS afgegeven voor de netto sociale kosten uit reorganisaties die de begroting van het CBS in 2005 eventueel te boven gaan. Deze verplichting leidt mogelijk in 2006 tot een kasuitgave.
9.3 Operationele doelstellingen
Prestatiegegevens | |||
---|---|---|---|
realisatie | streefwaarde | ||
prestatie-indicator(en) | 2004 | 2004 | |
1.1 Vermindering van administratieve lastendruk | 1a Totale lasten bedrijfsleven | In 2003 11% lager ten opzichte van 20021 | 15% verlaging in 2007 (ten opzichte van 2002) |
1.2 Een voldoende respons | 1b % respons bij bedrijfsenquêtes1c % respons personenenquêtes | 69,4% 60,1% | 65% 58% |
1.3 Toenemend gebruik van registers | 1d Groei van aantal processen met gebruik van registers | 43,3% van de processen maakt in 2004 gebruik van registers2 | Groei van 5% per jaar |
1.4 Een tijdige aanlevering van statistieken | 1e % tijdige leveringen aan Eurostat1f % tijdige persberichten1g % tijdige publicaties in Statline | Toename van 10% ten opzichte van 80% in 2003Toename van 16% ten opzichte van 75% in 200386% | Groei van 1% per jaar uitgaande van 80% in 2003 Groei van 1% per jaar uitgaande van 75% in 2003100% |
1.5 Een hoge mate van validiteit | 1h Afwijking van voorlopige t.o.v. definitieve cijfers | Er heeft geen afwijking plaatsgevonden 25% | CPI: In minder dan 5% een afwijking van meer dan +/- 0,2Economische groei: in minder dan 20% een afwijking van meer dan +/- 0,5 |
2.1 Een innovatie organisatie | 2a Aantal publicaties in gezaghebbende wetenschappelijke tijdschriften | Realisatie 11, waarvan 1 proefschrift en 10 wetenschappelijke publicaties3 | 1% groei (per jaar) |
3.1 Mate van gebruik van eindproducten | 3a Dekkingspercentage van persberichten | Afname van 9% ten opzichte van 80% in 2003 | Groei van 1% per jaar, uitgaande van 80% in 2003 |
3.2 Een hoge mate van klanttevredenheid | 3b Gebruikersonderzoek | Positief oordeel van CCS | Positief oordeel CCS op basis van raadpleging Commissies van advies |
4.1 Doelmatigheid | 4a Exploitatie resultaat | –/– € 8,9 mln | 0 |
4.2 Een optimale kwaliteitszorg | 4b % geborgde subprocessen | 72% van de CBS-processen is VIR-conform beschreven | 100% eind 2005 |
1 De meting vindt een keer per jaar plaats over het voorafgaande jaar; in 2005 wordt over 2004 gerapporteerd.
2 2004 is basisjaar; voor 2003 zijn geen gegevens beschikbaar.
De weergegeven stuurvariabelen en de daaraan gerelateerde prestatie-indicatoren en streefwaarden zijn ontwikkeld tijdens de voorbereiding naar de ZBO status. Het werken met prestatie-indicatoren blijft een ontwikkelproces, derhalve is het CBS onlangs gestart met het evalueren van de prestatie-indicatoren. Op basis van deze evaluatie staat voor de stuurvariabelen, prestatie-indicatoren en streefwaarden voor de begroting 2007 een herziening gepland.
De streefwaarden van de prestatie-indicatoren van het CBS zijn grotendeels bereikt. Het CBS streeft met betrekking tot de prestatie-indicator «tijdige publicaties in StatLine» een tijdigheidspercentage van 100% na. Statline is volledig, maar een punctualiteit van 100% blijkt te ambitieus.
In 2004 was de afwijking tussen de voorlopige en de definitieve cijfers voor de economische groei één keer groter dan 0,5%. Het gaat om een kwartaalcijfer, waardoor deze afwijking direct het niet realiseren van de doelstelling betekent.
Het dekkingspercentage van persberichten was 71%, waarmee de streefwaarde niet is bereikt. Oorzaken voor het niet realiseren van de streefwaarde zijn de strengere selectie van persberichten en de afhankelijkheid van de nieuwswaarde bij plaatsing van persberichten door de media. Aangezien dit externe oorzaken betreffen zal (het nut van) de stuurvariabele/streefwaarde worden bekeken.
Een opmerkelijk positief resultaat betreft de vermindering van de administratieve lastendruk. Er is reeds een daling van € 2,6 mln in 2003 gerealiseerd, zijnde 11% van de 15%. De voornaamste redenen voor deze relatief grote daling zijn: herijking van de invultijden van de opgaven internationale handel in goederen (– 2%), gebruikmaking van secundaire bronnen (– 2%) en structurering van de Impectstatistieken, waarmee efficiencyverbetering is bereikt door het stroomlijnen van de diverse outputvormen en vragenlijsten van de productiestatistieken (jaarstatistieken) (– 7%).
Het exploitatieresultaat bedraagt € 8,9 mln negatief. Het resultaat vóór dotatie aan de reorganisatievoorziening bedraagt € 0,6 mln positief. Hiermee zou de doelstelling zijn gehaald.
Ook met betrekking tot de prestatie-indicatoren «tijdige leveringen aan Eurostat» en «tijdige persberichten» ligt de realisatie ruim boven de streefwaarde. Verschillende inspanningen, zoals verbeterde monitoring en het aanscherpen van het beleid omtrent de publicatieplanning, hebben er toe geleid dat de tijdigheid flink is toegenomen.
10 EXCELLENTE INFORMATIE- EN COMMUNICATIENETWERKEN EN TECHNOLOGIE
EZ schept voorwaarden voor hoogwaardige informatie- en communicatienetwerken, -technologie en diensten, en wil daarmee bereiken dat het aanbod van deze voorzieningen blijvend tegemoet komt aan de vraag van burgers, bedrijven en overheidsdiensten en dat de concurrentiepositie op dit terrein internationaal wordt bestendigd.
Het kabinetsstreven is om Nederland in 2007 te laten horen tot de top van Europa wat betreft de kwaliteit van de ICT-infrastructuren en de benutting van ICT. Met de implementatie van de rijksbrede ICT-agenda, het actieplan Breedband en de aanpassing van wet- en regelgeving voor post en elektronische communicatie heeft EZ een belangrijke impuls gegeven aan de kwaliteitsverbetering van de dienstverlening in Nederland. Ook heeft EZ tijdens het EU-Voorzitterschap een belangrijke aanzet gegeven tot de nieuwe Europese ICT-agenda die vanaf 2006 in werking treedt. Zo heeft EZ een agendazettend breed onderzoek geïnitieerd naar de nieuwe beleidsvragen voor de EU op het terrein van ICT («Rethinking the European ICT Agenda»), welke heeft geleid tot een resolutie over dit thema van de Telecomraad in december 2004.
10.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 10: Excellente informatie- en communicatienetwerken en -technologie (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 77 245 | 47 605 | 77 116 | 57 361 | 19 755 |
Programma-uitgaven | 59 847 | 33 494 | 62 816 | 43 670 | 19 146 |
Operationeel doel 10.2.1: Infrastructuur en diensten | 33 058 | 2 636 | 1 504 | 4 227 | – 2 723 |
–Bijdragen Internationale organisaties | 154 | 392 | 236 | 227 | 9 |
–Kenniswijk | 32 904 | 2 244 | 1 268 | 4 000 | – 2 732 |
Operationeel doel 10.2.2: Waarborgen publieke belangen | 575 | 51 | – 51 | ||
–Subsidie kerktelefonie | 575 | 51 | – 51 | ||
Operationeel doel 10.2.3: Optimale marktcondities | 10 635 | 7 163 | 3 934 | 1 544 | 2 390 |
–Bijdrage aan OPTA | 10 635 | 7 163 | 3 934 | 1 544 | 2 390 |
Operationeel doel 10.2.4: Benutting en toepassing van ICT | 33 771 | 31 197 | 2 574 | ||
–Nationaal Actieplan Electr. snelweg | 22 322 | 20 126 | 2 196 | ||
–ICT-flankerend beleid en adm. | 11 449 | 11 071 | 378 | ||
Deel HGIS | 132 | 2 997 | 1 758 | 2 118 | – 360 |
–Bijdragen aan Internationale organisaties | 132 | 2 997 | 293 | 1 618 | – 1 325 |
–NL voorzitterschap EU «2004» | 1 465 | 500 | 965 | ||
Algemeen | 15 447 | 20 698 | 21 849 | 4 533 | 17 316 |
–Beleidsvoorbereiding en evaluaties | 15 447 | 20 698 | 21 849 | 4 533 | 17 316 |
Apparaatsuitgaven | 17 398 | 14 111 | 14 300 | 13 691 | 609 |
–Personeel DG Telecommunicatie en Post | 12 400 | 8 980 | 9 848 | 9 667 | 181 |
–Personeel ICTAL | 8 | 8 | |||
–Transitiekosten DG Telecommunicatie en Post | |||||
–Bijdrage DG Telecommunicatie en Post aan agentschap Telecom | 4 998 | 5 131 | 4 444 | 4 024 | 420 |
Uitgaven (totaal) | 47 132 | 40 688 | 60 169 | 39 236 | 20 933 |
Ontvangsten (totaal) | 160 608 | 39 330 | 18 618 | 12 797 | 5 821 |
–Ontvangsten Personeel en materieel | 1 407 | 297 | 227 | 860 | – 633 |
–Ontvangsten agentschap Telecom | 613 | 4 538 | 648 | 630 | 18 |
–Ontvangsten Fes | 3 719 | 2 397 | 4 117 | 11 144 | – 7 027 |
–Ontvangsten OPTA | 163 | 5 007 | 6 338 | 163 | 6 175 |
–ICTAL | |||||
–Overige ontvangsten | 154 706 | 27 091 | 7 288 | 7 288 |
Beleidsvoorbereiding en evaluaties
De hogere uitgaven zijn veroorzaakt door:
• Aankoop mastenbedrijf: NOZEMA is gesplitst in een mastenbedrijf en een dienstenbedrijf.
• Uitgifte Wireless Local Loop 2: het Agentschap Telecom heeft in 2004 de tweede fase van de vergunningverlening van WLL uitgevoerd.
• Medefinanciering Cell Broadcast: in oktober 2004 is het tweejarige experiment Cell Broadcast gestart.
• Agentschap Telecom is betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van frequentieverdelingen. In dit kader is Agentschap Telecom een verplichting aangegaan voor de nazorg van het project zero base
In 2004 was € 7 mln. minder aan kasmiddelen nodig dan geraamd. Omdat Kenniswijk gefinancierd wordt uit het Fes, worden deze middelen doorgeschoven naar latere jaren.
In 2003 is een liquiditeitslening aan de OPTA verstrekt Dit betreft het resterende nog af te lossen deel van de lening door OPTA.
Dit betreffen hogere ontvangsten naar aanleiding van het afgeven van 2 vergunningen voor Wireless Local Loop 1 en tevens zijn nog ontvangsten gerealiseerd in het kader van de veiling zero base.
10.3 Operationele doelstellingen
10.3.1 Infrastructuur en diensten: een aanbod van eerste klas communicatie-infrastructuur en -diensten
In 2004 is de evaluatie van de Nota Frequentiebeleid uit 1995 afgerond1. Na deze evaluatie heeft de commissie een advies uitgebracht aan de minister, waarbij tevens is gekeken naar toekomstige ontwikkelingen op het gebied van frequentiebeleid. Dit advies2 (Kamerstukken II, 2003–2004, 24 095, nr. 72) is in de zomer van 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden. De kern van het advies is dat het toekomstig frequentiebeleid moet voorzien in verdere liberalisering van het gebruik en sneller moet kunnen aansluiten bij veranderende marktomstandigheden en technieken; dit kan worden bereikt door flexibilisering. De belangrijkste elementen voor flexibilisering zijn:
• verhandelbaarheid van (delen van) vergunningen;
• verruiming van gebruiksmogelijkheden in de bestemming;
• meer medegebruik van frequentiebanden;
• vereenvoudiging van procedures en regelgeving;
• het adagium «vergunningvrij waar mogelijk».
Als onderdeel van de evaluatie is een feitenonderzoek uitgevoerd door het Agentschap Telecom. Dit feitenonderzoek bevat onder meer het materiaal op basis waarvan de realisatie tot dusver van de prestatie indicatoren «gedeeld gebruik» en «vergunningvrij gebruik» is bepaald. De prestatie indicatoren vergelijken 2005 met 2001; volgend jaar kan worden vastgesteld of de streefwaarden zijn gehaald.
De minister heeft bij het aanbieden van het advies aan de Tweede Kamer aangekondigd, dat hij in de zomer van 2005 met een nieuwe Nota Frequentiebeleid zal komen.
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
prestatie-indicator(en) | Streefwaarde | realisatie |
2004 | ||
Mate van vergunningvrij gebruik | 20% meer frequentieruimte beschikbaar voor vergunningvrij gebruik in 2005 | Streefwaarde reeds behaald |
Gedeeld gebruik van frequenties | 10% meer gedeeld gebruik van frequentiebanden in 2005 t.o.v. 2001 | Streefwaarde reeds behaald |
Vergunningverlening voor digitale omroepsystemen | Vergunningen voor commerciële digitale radio-omroep zijn uiterlijk eind 2004 verleend | Vergunningen voor commerciële digitale radio-omroep zijn niet verleend in 2004 |
Het formuleren van het uitgiftebeleid met betrekking tot digitale radiofrequenties – en daarmee het maken van een zorgvuldige belangenafweging – heeft meer tijd en afstemming met de markt gekost dan oorspronkelijk gepland. De complicerende factor in het dossier wordt veroorzaakt door de politieke gevoeligheid van radio-omroep in het algemeen en de grote, vaak tegenstrijdige economische en mediapolitieke belangen in het bijzonder (onder meer «nasleep» van de ZeroBase-vergunningverlening). Mede daardoor is veel meer energie en tijd gestoken in het overleg met de markt. Tevens is eind 2004 een pilot, die noodzakelijk is voor de invulling van een aantal technische vergunningvoorwaarden, gestart. Dit heeft er toe geleid dat in 2004 de vergunningen voor TDAB niet konden worden uitgegeven. De verwachting is dat de start van de uitvoering van de procedure van vergunningverlening door Agentschap Telecom pas in het najaar van 2005 plaats zal vinden, zodat de vermoedelijke datum van vergunningverlening niet eerder is te verwachten dan eind 2005.
In het voorjaar van 2004 is de breedbandnota aan de Tweede Kamer aangeboden. In de nota worden de ambitie en doelstellingen met betrekking tot breedbandinfrastructuur en diensten verwoord in het besef dat de ontwikkeling van deze infrastructuur vooral gebeurt door de markt. De breedbandnota bevat een aantal acties, waarvan een groot aantal reeds in 2004 zijn afgerond. Deze acties waren onder meer:
1. Uitwerking van de breedbandnota door de Impulscommissie Breedband
2. Voltooiing aanbevelingen voor gemeenten en woningcorporaties over stimulering ICT-infrastructuur.
3. Project Connecting the Dots: project waarin lokale breedbandinitiatieven samenwerken om versnippering van kennis en diensten te voorkomen.
4. Besluit ontsluiting Rijksgebouwen is genomen en de voorbereiding is begonnen. Medio 2005 zullen de Haagse ministeries verbonden zijn met een breedbandig netwerk, waarna uitbreiding naar andere rijksgebouwen volgt.
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Streefwaarde | Realisatie | |
effect-indicator(en) | 2004 | |
Positie Nederland ten opzichte van een aantal benchmarklanden m.b.t. toegang tot internet via kabel, adsl en wireless | Nederland handhaaft positie ten opzichte van deze benchmarklanden | Geen gegevens bekend. De bron waarop de prestatie-indicator is gebaseerd bestaat niet meer. |
Aantal actieve breedbandaansluitingen (minimaal 10mb/s symmetrisch) en diensten in Kenniswijk | 5 000 actieve breedbandaansluitingen in Kenniswijk en 40 nieuwe diensten in 2004 | 7 403 actieve breedbandaansluitingen in Kenniswijk en 44 nieuwe diensten in 2004 |
Begin 2004 is volgens planning een tussentijdse evaluatie van het project Kenniswijk uitgevoerd. Geconcludeerd is dat, hoewel een aantal waardevolle resultaten is geboekt en een aantal beoogde en niet voorziene nuttige effecten is ontstaan, deze onvoldoende zijn om de oorspronkelijk beoogde dynamiek in de experimenteeromgeving tot stand te brengen. Er worden een aantal suggesties gedaan voor bijsturing. De review met de bevindingen zijn aan de Kamer gemeld per brief (Kamerstukken II, 2003–2004, 27 502 nr. 4). Mede aan de hand van de hieruit volgende bijstelling, die ook is behandeld in de Breedbandnota, is het project in een behoorlijke versnelling gekomen in de tweede helft van 2004, zoals ook blijkt uit de eind 2004 gerealiseerde aantallen innovatieve diensten en breedbandaansluitingen.
10.3.2. Waarborgen publieke belangen: het behartigen van publieke belangen die verbonden zijn met de toegang tot, het gebruik en de inpassing van communicatie voorzieningen
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Streefwaarde | Realisatie | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | |
Aantal continuïteitsplannen | Alle aanbieders van vitale openbare telecommunicatievoorzieningen beschikken eind 2004 over een continuïteitsplan | De aanbieders van vitale openbare telecommunicatievoorzieningen beschikken ieder over een continuïteitsplan |
De aanbieders van vitale openbare telecommunicatievoorzieningen beschikken ieder over een continuïteitsplan. Dit zijn de zeven aanbieders die binnen de publiekprivate samenwerking (Nacotel genaamd) participeren.
In 2004 heeft een onderzoek plaatsgevonden om de noodzakelijkheid van een uitbreiding van het aantal aanbieders van vitale openbare telecommunicatievoorzieningen op basis van technologische en marktontwikkelingen te onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek zullen in 2005 leiden tot een uitbreiding (ongeveer verdubbeling) van de aanbieders van vitale openbare telecommunicatievoorzieningen. Nacotel zal in meer structurele vorm (basis in regelgeving) worden voortgezet met huidige en nieuwe aanbieders van vitale openbare telecommunicatievoorzieningen.
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Streefwaarde | Realisatie | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | |
Het aantal bezoekers van een website | Gemiddeld 10 000 pageviews per maand in 2004 | Gemiddeld 50 875 visits per maand in 2004 |
Het aantal leden van een mailinglist | 35 000 leden van de mailinglist eind 2004 | 50 521 leden van de mailinglist op 31 december 2004 |
De Waarschuwingsdienst, een initiatief van EZ, is begin 2003 van start gegaan met als doel om kwetsbare groepen, te weten burgers en het MKB, te wijzen op virussen en andere gevaren op internet. In 2004 is er het nodige aan communicatie gedaan om de bekendheid van de Waarschuwingsdienst te vergroten. Als gevolg hiervan waren er in 2004 gemiddeld 50 875 visits per maand in 2004 opwww.waarschuwingsdienst.nl en waren er op 31 december 2004 50 521 leden op de mailinglist.
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Streefwaarde | Realisatie | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | |
Het aantal aanbieders dat aan de aftapverplichting voldoet | Alle aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten voldoen aan de aftapverplichting uiterlijk eind 2005. | Deze streefwaarde wordt in 2005 niet gehaald, maar naar alle waarschijnlijkheid in 2007. |
Oorzaak van het niet halen van de streefwaarde is, dat de feitelijke handhaving is vertraagd (pas per 1 januari 2004 is begonnen in plaats van per 2003). Daarnaast bleef ook de implementatie in de markt achter bij de verwachtingen, hetgeen weer tot extra vervolgbezoeken door Agentschap Telecom (toezichthouder) heeft geleid. Verwacht wordt nu dat eind 2007 alle aanbieders gecontroleerd zijn en voldoen aan de aftapverplichting.
TTP's («Trusted Third Parties») zijn tussenpersonen die een rol spelen bij beveiligde elektronische communicatie. TTP's kunnen onder andere de echtheid van een elektronische handtekening garanderen. Er is een toetsingskader ontwikkeld waarmee kan worden verzekerd dat leveranciers van elektronische handtekeningen aan de hoogste (beveiligings-) eisen voldoen. Bij de aanbieding van de nota Nationaal TTP beleid, op 3 juni 1999, is de toezegging gedaan dat het beleid binnen twee jaar na de daadwerkelijke start (in 2002) geëvalueerd zou worden.
Het TTP-evaluatierapport schetst een beeld van de omstandigheden waaronder het beleid tot stand is gekomen. Het constateert dat de oorspronkelijke doelstelling «vertrouwen in e-commerce bevorderen» eerst versmald is tot «een systeem van elektronische handtekeningen tot stand brengen» en vervolgens gereduceerd is tot het technische probleem «garanderen van electronische handtekeningen met het hoogste beveiligingsniveau». De Europese regelgeving is ook op deze gedachten gebaseerd. Inmiddels is het echter zo dat «E-business» als nooit tevoren bloeit, maar dat in de praktijk nog heel weinig van de hoogste vormen van authenticatie gebruik wordt gemaakt. De TTP-markt heeft zich dus ook nog nauwelijks ontwikkeld.
Het TTP-beleid zal worden voortgezet (onder andere omdat EU regelgeving Nederland daartoe verplicht) en de ontwikkelingen in de markt zullen worden gevolgd; de kans bestaat dat er alsnog veel meer behoefte aan «gekwalificeerde» elektronische handtekeningen zal ontstaan. Inmiddels zijn wel de toezichtkosten (door TTP's aan OPTA te betalen) sterk verlaagd; deze waren erg hoog vergeleken bij de geringe omvang van de markt.
In 2004 is mede vanuit het programma KWINT en GOVCERT.NL actie ondernomen om criminaliteit op of via internet (cybercrime) in kaart te brengen en aan te pakken. Dit heeft ertoe geleid dat op 15 november 2004, na akkoord van de Raad van Advies van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, het publiekprivate NPC project Aanpak Cybercrime formeel van start is gegaan. Dit zal in twee jaar ondermeer inzicht geven in de vormen en omvang van cybercrime alsmede hoe de verschillende vormen kunnen worden aangepakt. Hiertoe worden ook samenwerkingsverbanden gesmeed tussen overheid en bedrijfsleven.
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Streefwaarde | Realisatie | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | |
Overkomstduur brieven | Per kalenderjaar ten minste gemiddeld 95% van de brieven binnen 24 uur bezorgd. | Er is voldaan aan de wettelijke norm (cijfers 2003). De norm is is vastgelegd in Besluit Algemene Richtlijn Post (BARP). |
Aantal postkantoren in relatie tot wettelijke marges | Woonkern met meer dan 5 000 inwoners 1 postkantoor binnen straal van 5 km; in stedelijke gebieden met meer dan 50 000 inwoners per elk 50 000 inwonertal een postkantoor extra. Daarnaast zijn er regels voor gebieden buiten de woonkernen | Er is voldaan aan de wettelijke norm (cijfers 2003). De norm is is vastgelegd in Besluit Algemene Richtlijn Post (BARP). |
Openbare telefooncellen | Woonkernen groter dan 5 000 inwoners hebben ten minste 1 telefooncel, en per 5 000 inwoners meer een telefooncel erbij | Er wordt naar verwachting voldaan aan de norm. Maatschappelijk belang van telefooncellen neemt af |
10.3.3. Optimale marktcondities: een zo groot mogelijke keuzevrijheid voor consumenten en bedrijven tegen een veelzijdig aanbod van redelijke en doorzichtige tarieven en kwaliteiten
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Streefwaarde | Realisatie | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | |
Wetswijziging m.b.t. herziening boetesysteem OPTA (naar analogie NMa.) | Wetswijziging gereed in 2004 | Aangepast conform NMa-systematiek |
Regelgeving m.b.t. uitbreiding verplichting tot aansluiting bij geschillencommissie voor meer vormen van elektronische communicatie | Regelgeving gereed in 2004 | Regelgeving niet doorgevoerd |
Het boetesysteem van OPTA is aangepast met wijziging Telecommunicatiewet die 19 mei 2004 in werking is getreden (Staatsblad 2004, nr. 308).
De uitbreiding van de verplichting tot aansluiting bij een geschillencommissie voor meer vormen dan elektronische communicatie wordt in 2005 opgepakt in een breder actieprogramma ter versterking van de positie van de consument in de telecommunicatie sector.
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Streefwaarde | Realisatie | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | |
ICT uitgaven als percentage van het BBP | 8% in 2005 | 7,3% in 2003 |
De ICT-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product namen in 2003 af van 7,8% tot ongeveer 7,3%. Het aandeel van telecom in het bbp was relatief stabiel, de daling werd vooral veroorzaakt door een lichte daling in de IT-uitgaven.
10.3.4. Benutting en toepassing van ICT: toepassing van ICT en het gebruik van de hoogwaardige netwerken
Prestatiegegevens | ||
---|---|---|
Streefwaarde | Realisatie | |
prestatie-indicator(en) | 2004 | |
Aantal representatieve ontwikkelingsprojecten | Drie representatieve ontwikkelingsprojecten met nieuwe diensten opgestart in 2004 | Drie ontwikkelingsprojecten zijn in 2004 opgestart. |
ICT kan beter benut worden in maatschappelijke sectoren. Daarom werden in 2004 drie initiatieven mogelijk gemaakt door EZ, waarbij (semi-)publieke instellingen en marktpartijen samen werken aan de invoering van innovatieve ICT-diensten. Een nieuwe mobiele telecommunicatiedienst (Cell Broadcast) maakt het verzenden van alarmberichten naar alle mobiele telefoons in een specifiek gebied mogelijk. In Twente wordt gewerkt aan een ICT-dienst, die de gegevensuitwisseling tussen alle partijen in de gezondheidszorg mogelijk maakt. In de regio Haaglanden is een tender uitgeschreven voor de invoering van actuele reisinformatiediensten voor een betere stedelijke bereikbaarheid.
Nationaal Actieprogramma Electronische Snelwegen (NAP)
In 2004 is het toetsingskader van het NAP. In het nieuwe toetsingskader is een uitdrukkelijke koppeling gelegd tussen de uitvoering van NAP en de kerndoelstelling van de Rijksbrede ICT-Agenda; betere benutting van ICT, met name in de (semi-)publieke sector. De NAP projecten in 2004 zijn volgens dit toetsingscriterium beoordeeld door de interdepartementale stuurgroep NAP, alvorens ze voor honorering in aanmerking kwamen. Dit heeft erin geresulteerd dat het NAP-budget vrijwel volledig is besteed aan de nieuwe doelstelling: 65% gaat over ICT voor een beter presterende overheid; 25% voor het verbeteren van de communicatie-infrastructuur (inclusief semi-publieke sectoren) en 10% voor kennisdeling en -ontwikkeling. Speerpunten hierbij zijn projecten op de terreinen van zorg, mobiliteit, onderwijs en veiligheid.
EZ is verantwoordelijk voor uitvoering van het programma ICT en Administratieve Lasten. Het jaar 2004 heeft vooral in het teken gestaan van het verder (door)ontwikkelen van de voorzieningen die binnen het programma ICTAL worden gebouwd, te weten het Bedrijvenloket, het Basisbedrijvenregister (BBR) en de Overheidstransactiepoort (OTP). Daarnaast is een begin gemaakt met het stimuleren van het gebruik van deze voorzieningen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de eerste gemeenten via het Bedrijvenloket informatie voor ondernemers beschikbaar stellen, dit naast de Kamers van Koophandel en de Belastingdienst. Ook zijn de eerste berichtenstromen over de OTP gaan lopen. Voor het BBR is hard gewerkt aan het wetsvoorstel dat de wettelijke verankering van het BBR regelt en daarmee eenmalige gegevenstrekking en meervoudig gebruik, naderbij brengt. Het wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van 2005 voor advies aan de Raad van State worden aangeboden.
Een belangrijke ontwikkeling in de omgeving van het ICTAL was het uitbrengen van de notitie «Op weg naar de elektronische overheid». Hierin wordt een aantal mijlpalen benoemd die van groot belang zijn voor de verdere ontwikkeling en het uiteindelijk gebruik en beheer van de ICTAL-voorzieningen. Voorbeelden daarvan zijn, voor wat betreft de aansturing en het bevorderen van het gebruik, de instelling van de Coördinatiegroep Elektronische Dienstverlening en Identificatie (CEDI) en de inrichting van het interdepartementaal Management Team (iMT).
Tot slot kan worden gemeld dat op initiatief van het Platform ICTAL belangrijke stappen zijn gezet in de richting van een standaardisatieforum. Het doel van dit forum is te komen tot gemeenschappelijke afspraken tussen overheid en bedrijfsleven t.a.v. gegevensdefinities, uitvraagmomenten en herinrichting van processen, om zo de informatie-uitvraag van de overheid te stroomlijnen. Het is de verwachting dat het forum medio 2005 voor het eerst bijeen komt.
Uiteindelijk moet dit alles er toe leiden dat informatie van de overheid sneller en makkelijker vindbaar en toegankelijk wordt voor bedrijven, dat zij hun transacties met de overheid op een eenvoudige, elektronische manier kunnen afwikkelen en dat de informatieverstrekking aan de overheid sterk wordt vereenvoudigd. Daardoor dalen de administratieve lasten voor bedrijven en krijgen ondernemers meer tijd om te ondernemen.
Dit artikel bevat de apparaatsuitgaven die niet zijn toegerekend aan de beleidsartikelen. Het betreft de personele en materiële uitgaven van de stafdiensten (inclusief algemene leiding), de centrale personeelsuitgaven en de facilitaire overhead van het kernministerie, zoals huisvesting, communicatie en ICT. Naar hun aard hebben deze uitgaven slechts een indirecte relatie met de activiteiten en uitgaven zoals geraamd op de beleidsartikelen.
Artikel 21: Algemeen (bedragen in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 110 123 | 124 125 | 126 248 | 101 254 | 24 994 |
Personeel Algemeen | 52 403 | 56 502 | 56 410 | 53 194 | 3 216 |
–Personeel stafdiensten | 32 283 | 34 210 | 35 954 | 33 564 | 2 390 |
–Centraal personeelsbudget | 12 444 | 14 327 | 12 055 | 12 253 | – 198 |
–Sociaal Plan | 101 | 101 | |||
–Personeel Buitenland | 2 662 | 2 526 | 2 482 | 2 496 | – 14 |
–Wachtgeld | 1 107 | 1 195 | 2 748 | 1 981 | 767 |
–Post actief Personeel | 3 886 | 4 241 | 3 070 | 2 612 | 458 |
–Personeel adviescolleges | 21 | 3 | 136 | – 136 | |
–Afwikkeling oude verplichtingen | 152 | – 152 | |||
Materieel Algemeen | 57 720 | 67 623 | 70 108 | 48 060 | 22 048 |
–ICT | 16 216 | 11 066 | 10 401 | 9 816 | 585 |
–Materieel diversen | 4 051 | 4 253 | 1 662 | 978 | 684 |
–Voorlichting | 3 620 | 8 626 | 2 927 | 4 894 | – 1 967 |
–Materieel kernministerie (incl. huisvesting) | 33 831 | 43 678 | 53 537 | 32 567 | 20 920 |
–Materieel WJZ | 1 311 | 1 311 | |||
–Afwikkeling oude verplichtingen | 2 | ||||
–Parkeerpost | – 195 | 195 | |||
Uitgaven (totaal) | 98 924 | 113 294 | 109 555 | 102 873 | 6 682 |
Ontvangsten (totaal) | 14 380 | 9 327 | 8 693 | 5 859 | 2 834 |
–Diverse ontvangsten Algemeen | 10 796 | 7 240 | 7 783 | 4 949 | 2 834 |
–Afdracht Senter | 3 584 | 2 087 | 910 | 910 |
Het verschil wordt voor het grootste deel (ruim € 1,6 mln) verklaard door diverse taakstellingen die op dit instrumentsub zijn gelegd, maar waarvan de invulling is uitgesteld. De reorganisaties die dit moeten bewerkstelligen zijn in de tweede helft van 2004 afgerond. Dit tekort is opgevangen binnen de EZ-begroting.
Het verschil van € 22,2 mln is vrijwel geheel te verklaren, doordat de Directie Interne Zaken in 2004 prioriteit heeft gegeven aan het vastleggen van EZ-brede raamcontracten op materieel gebied. Dit heeft in 2004 geresulteerd in een vastlegging van diverse meerjarige contracten die een kasbeslag zullen hebben in 2005 en 2006. Hierdoor ontstaat in 2004 een overschrijding van verplichtingenruimte ten bedrage van € 21,4 mln. Deze ophoging heeft echter geen effect op de kas in 2004. Ter voorkoming dat in komende jaren een teveel aan verplichtingen wordt aangegaan, is verplichtingenruimte ingetrokken: in 2005 € 10,8 mln en in 2006€ 10,6 mln.
Daarnaast is het verschil te verklaren doordat in 2004 overheveling heeft plaatsgevonden van de Directie Interne Zaken naar de Directie I&A, voortvloeiend uit de reorganisatie.
In 2004 heeft EZ op de IKAP-post € 1,2 mln meer ontvangen. Daarnaast heeft EZ meer teruggaven van de Belastingdienst ontvangen (€ 0,8 mln).
Tot slot heeft EZ meer ontvangen op de post diverse ontvangsten materieel. Dit betrof onder andere koersverschillen, vergoeding RVD tv-spots, vergoeding RGD bedrijfsinstallaties EZ en terugbetalingen van vervoersabonnementen.
Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
raming 2004 | realisatie 2004 | |||
gemiddelde bezetting | gemiddelde prijs | bezetting | gemiddelde prijs | |
Stafdiensten – personeel1, 2 | 621,6 | 54,0 | 586,6 | 61,3 |
Kerndepartement – materieel3, 4 | 1 509,9 | 31,6 | 1 436,4 | 48,8 |
1 Algemene Leiding, AEP, AD, FEZ, IZ, DiVo, BSG, WJZ, POI, Herijkingsdienst
2 Betreft decentrale personeelsuitgaven
3 Stafdirecties én DG I, M&E, BEB, O en TP
4 Betreft materiële uitgaven die betrekking hebben op kerndepartement: centrale opleidingen, ICT, materieel diversen, voorlichting, materieel kerndepartement.
In 2004 heeft bij EZ een omvangrijke reorganisatie plaatsgevonden. Deze hield onder meer een verregaande centralisatie van de staftaken op het gebied van ICT en Personeel & Organisatie in. Tevens is de stafdirectie AEP omgevormd tot een beleidsdirectie binnen het nieuwe DG Economische Politiek. De overplaatsing van medewerkers heeft voor het grootste deel op 1 september plaatsgevonden.
Het verschil tussen de raming en de realisatie van de gemiddelde prijs bij personeel stafdiensten is groot. Echter, ten opzichte van de realisatie 2003 zijn de gemiddelde personeelsuitgaven van de stafdiensten nauwelijks gestegen, namelijk van 61,0 naar 61,3. In de jaarrekening 2003 is als verklaring verwezen naar inhuur van externen. Inhuur van externen heeft ook in 2004 plaatsgevonden. Inhuur wordt niet in fte's gemeten, maar veroorzaakt wel uitgaven die de gemiddelde prijs van personeel stafdiensten beïnvloeden.
Het grote verschil bij de gemiddelde prijs van materieel Kernministerie wordt veroorzaakt door het vastleggen van een groot aantal EZ-brede raamcontracten om materieel gebied.
Artikel 22: Nominaal en onvoorzien (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | – 93 817 | 93 817 | |||
–Loonbijstelling | 3 319 | – 3 319 | |||
–Prijsbijstelling | 2 601 | – 2 601 | |||
–Budget onvoorzien | 454 | – 454 | |||
–Nog te verdelen posten | – 100 191 | 100 191 | |||
Uitgaven (totaal) | – 63 817 | 63 817 |
De reserveringen voor loon- en prijsbijstelling zijn bij Voorjaarsnota opgehoogd met de door het Ministerie van Financiën uitgedeelde middelen voor loon- en prijsbijstelling en vervolgens bij Najaarsnota verdeeld over de overige artikelen van de EZ-begroting, waar de daadwerkelijke beleids- en apparaatsuitgaven plaatsvinden.
De reservering voor onvoorzien is ingezet binnen het geheel van de EZ-begroting
Dit betreft de invulling van nog resterende taakstellingen en nieuw opgelegde taakstellingen. De belangrijkste mutaties zijn:
• Het restant van de subsidietaakstelling Balkenende II (€ 40 mln in 2004) is ingevuld via het niet inzetten van energiemiddelen uit 2003 en het niet doorgaan van de First Mover Faciliteit (FMF).
• De op de EZ-begroting geparkeerde PIA-taakstelling is voor 2004 verdeeld over de departementen (€ 20 mln).
• Het restant van de efficiencytaakstelling Balkenende II is ingevuld door middel van gerichte besparingen op onder meer facilitaire voorzieningen, loon- en prijsbijstelling en huisvesting (€ 4,4 mln structureel).
• Het grootste deel van de taakstelling externen Balkenende II is ingevuld door een verlaging van de budgetten voor inhuur en onderzoek (€ 3,6 mln structureel).
23 AFWIKKELING OUDE VERPLICHTINGEN
Artikel 23: Afwikkeling oude verplichtingen (in € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2002 | 2003 | 2004 | 2004 | 2004 | |
Verplichtingen (totaal) | 4 429 | 3 840 | 3 309 | 4 574 | – 1 265 |
–Afwikkeling BBH-regeling | 4 429 | 3 840 | 3 309 | 4 574 | – 1 265 |
Uitgaven (totaal) | 4 795 | 4 454 | 3 327 | 4 824 | – 1 497 |
Ontvangsten (totaal) | 13 260 | 115 461 | 135 301 | 133 745 | 1 556 |
–Ontvangsten Nedcar | 13 233 | 115 420 | 135 279 | 133 745 | 1 534 |
–Ontvangsten garantieregeling PPM'81 | 27 | 41 | 22 | 22 |
Op dit niet-beleidsartikel zijn in 2004 uitgaven en ontvangsten verantwoord voor de afwikkeling van in het verleden gevoerd beleid betreffende de regeling Bedrijfsbeëindigingshulp, de garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen en Nedcar.
In 2004 is de laatste termijn afgelost van de renteloze lening aan Nedcar, die in 1999 was verstrekt na de het tekenen van de overeenkomsten tussen Volvo, NedCar en de Staat.
Vanaf 2005 zullen alleen nog royalty's worden ontvangen uit hoofde van de verkoop van onderdelen voor de Volvo-400-serie door Volvo tot en met 2016.
De bedrijfsvoeringsparagraaf is ontwikkeld vanuit de in 2002 voor het eerst opgenomen mededeling over de bedrijfsvoering. In 2003 heeft nadere gedachtevorming onder andere geleid tot aanpassing van de Rijksbegrotingsvoorschriften, waardoor het opnemen van een mededeling over de bedrijfsvoering in de bedrijfsvoeringsparagraaf facultatief is.
In lijn met de begroting 2004 heeft EZ ervoor gekozen een mededeling over de bedrijfsvoering toe te voegen aan deze bedrijfsvoeringsparagraaf.
De nu voorliggende mededeling over 2004 strekt zich, conform het eerder genoemde groeipad, uit over het financieel en materieelbeheer en de daartoe bijgehouden administraties, alsmede over de werkplancyclus, het personeel- en ICT-beheer (inclusief het VIR), het integriteitsbeleid en de doelstellingen op het terrein van huisvesting van het ministerie.
De Minister van Economische Zaken verklaart hierbij als volgt:
In het verslagjaar is op een gestructureerde wijze aandacht besteed aan het financieel beheer, het materieelbeheer en de daartoe bijgehouden administraties, aan de werkplancyclus,het personeel- en ICT-beheer, het integriteitsbeleid en de doelstellingen op het terrein van de huisvesting van het Ministerie van Economische Zaken.
Een en ander heeft in het verslagjaar in het algemeen geleid tot beheerste bedrijfsprocessen. Daarbij is een aantal punten van aandacht naar voren gekomen ten aanzien waarvan verbeteracties zijn of worden uitgevoerd, dan wel in 2005 gestart zullen worden.
De bovenstaande mededeling is gebaseerd op een combinatie van het toezicht van de directie FEZ en de audits van de Auditdienst, zoals die in 2004 hebben plaatsgevonden. Uit deze werkzaamheden is een aantal verbeterpunten naar voren gekomen, die gedurende 2004 tot verbeteracties hebben geleid of in het komende jaar zullen worden uitgevoerd. Deze verbeteracties doen echter geen afbreuk aan de boven geformuleerde conclusie dat op de genoemde terreinen in 2004 in het algemeen sprake is geweest van beheerste bedrijfsprocessen.
De taakstellingen die EZ bij het Strategisch Akkoord (SA) en het Hoofdlijnen Akkoord (HA) zijn opgelegd, zijn inmiddels concreet verwerkt in de diverse subsidie- en apparaatsbudgetten, of er zijn trajecten gestart ter implementatie van concrete besparingsopties1. Dit geldt tevens voor de efficiencytaakstellingen die aanvullend zijn opgelegd bij de voorbereiding van de begroting 2005 en naar aanleiding van de Algemene Politieke Beschouwingen. Om meer efficiency te bereiken en zodoende binnen de gereduceerde apparaatsbudgetten te blijven, maakt EZ o.a. gebruik van de ontwikkelingen die Rijksbreed zijn ingezet (Shared Service, Professioneel Inkopen en Aanbesteden, Project Andere Overheid). Voorts biedt de op 1 september 2004 geëffectueerde reorganisatie van het kernministerie efficiencyvoordelen en zijn ook bij de agentschappen van EZ maatregelen doorgevoerd die tot besparingen leiden (o.a. reorganisaties bij het Bureau I.E., fusie SenterNovem en fusie EVD/Senter Internationaal).
Op 1 september 2004 traden enkele organisatorische wijzigingen in het kernministerie formeel in werking. Eén van de wijzigingen betrof de opheffing van de directie POI en de instelling van de directies P&O en I&A. Daarbij zijn diverse beheersmatige taken die voorheen decentraal binnen het kernministerie werden uitgevoerd, geconcentreerd bij laatstgenoemde directies. Deze concentratie is, voor wat betreft de personele taken, een ontwikkeling in lijn met de totstandkoming van het Rijksbrede Shared Service Center HRM. Gedurende 2004 heeft EZ, in het interdepartementale werkverband, bijdragen geleverd ter voorbereiding van deze Shared Service-ontwikkeling. Door de reorganisatie, die doorloopt in 2005, en de overige ontwikkelingen blijven de nieuwe directies ook in 2005 de aandacht van het management vragen.
Het CBS is in januari 2004 gestart als ZBO. Hiermee is een nieuwe verhouding ontstaan tussen EZ en de voormalige EZ-dienst CBS. In deze nieuwe verhouding speelt de CCS een belangrijke rol, onder ander als toezichthouder van het CBS. De minister heeft hiervoor een aantal instrumenten ingericht, waarmee de nieuwe verantwoordelijkheden vorm worden gegeven. Volgens reeds in het verleden gemaakte afspraken, worden de in 2004 en 2005 opgedane ervaringen in de aansturing van het CBS eind 2005 geëvalueerd. Eventueel geconstateerde verbeterpunten kunnen in overleg met het CBS en het CCS verwerkt worden in de sturingsafspraken.
De voorbereiding van de totstandkoming van het agentschap SenterNovem in begin 2006 is in 2004 geheel volgens planning verlopen. De producten die dit tijdelijk agentschap in 2004 moest opleveren, zijn allen tijdig geproduceerd en akkoord bevonden door het Ministerie van Financiën. In 2004 zijn geen zaken gebleken die effectuering van de agentschapvorming kunnen doorkruisen of compliceren.
Op het gebied van de ICT hebben in 2004 belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden. De departementale technische infrastructuur is op een goede wijze gemigreerd en ook de informatiebeveiliging (VIR) en het project voor de omzetting van de salarisadministratie worden positief beoordeeld. Bij het project inzake de implementatie van het digitale archiefsysteem (Atls) blijft aandacht voor een goede technische en mentale implementatie van het project essentieel.
Het beleid ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik (m&o-beleid) is in 2004 aangescherpt. Op het gebied van het EZ-instrumentarium heeft SenterNovem melding gemaakt van vermoedens van misbruik. Hierop zijn voldoende maatregelen getroffen.
Bij nadere analyse van de MEP (Wet Milieukwaliteit Energieproductie) is geconstateerd dat een aanscherping in de verantwoordingsinformatie inzake de afdrachten (ontvangsten) nodig is. Hiervoor worden maatregelen getroffen.
Zoals geconstateerd in het IBO Regeldruk en controletoren, kan een gestructureerde toepassing van risicomanagement helpen om de bedrijfs- en bedrijfsvoering op een kwalitatief hoger plan te brengen. In de praktijk past EZ risicomanagement reeds veelvuldig toe. Soms echter niet expliciet en/of gestructureerd. In 2004 heeft een interne werkgroep zich gebogen over de mogelijkheden voor meer expliciete en gestructureerde toepassing. Het bedrijfsvoeringscollege van EZ is in 2004 akkoord gegaan met een plan van aanpak waarmee concreet uit te werken praktijkcases de meerwaarde van risicomanagement moeten aantonen. Hierbij zal EZ de verhouding tussen baten en lasten scherp bewaken, ter voorkoming van een toename van onnodige beheerslasten. Uitvoering van de pilots staat geprogrammeerd voor het voorjaar 2005.
Ook heeft het management in 2004 veel aandacht besteed aan het integriteitsbeleid. Naast een interne rapportage van de integriteitscoördinator, heeft de Auditdienst meerdere onderzoeken verricht naar de implementatie en werking van het beleid. Het integriteitsbeleid voldoet aan de rijksbrede wet- en regelgeving inzake integriteit, waarbij enkele punten versterkt zouden kunnen worden.
8. PARAGRAAF OVER DIENSTEN DIE EEN BATEN- LASTENSTELSEL VOEREN
Gespecificeerde verantwoordingsstaten 2004 van de baten-lastendiensten
Verantwoordingsstaat baten en lasten 2004 (in € 1 000) | |||
1e Suppletore begroting | Realisatie | Verschil realisatie en 1e suppletore begroting | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 52 882 | 52 978 | 96 |
Opbrengst VROM | 22 759 | 24 206 | 1 447 |
Opbrengst overige departement | 8 638 | 8 170 | – 468 |
Opbrengst derden | 2 770 | 2 646 | – 124 |
Overige baten | 3 277 | 2 412 | – 865 |
Rentebaten | 50 | 289 | 239 |
Buitengewone baten | – | – | – |
Exploitatiebijdrage | – | – | – |
Totaal baten | 90 376 | 90 701 | 325 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 67 651 | 67 811 | 160 |
*materiële kosten | 17 515 | 14 244 | – 3 271 |
Rentelasten | 300 | – | – 300 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 4 205 | 4 109 | – 96 |
*immaterieel* | – | – | – |
Vrijval egalisisatierekening | – 710 | – 707 | 3 |
Mutaties voorzieningen | 0 | 2 881 | 2 881 |
Buitengewone lasten | – | – | – |
Totaal lasten | 88 961 | 88 338 | – 623 |
Saldo van baten en lasten | 1 415 | 2 363 | 948 |
Taakstelling efficiency + inhuur | – 1 531 | – 2 030 | – 499 |
Saldo van baten en lasten | |||
Na taakstelling | – 116 | 333 | 449 |
* De in de suppletore begroting opgenomen afschrijvingskosten «immaterieel» (960) zijn gerubriceerd onder de afschrijvingskosten «materieel». Dit omdat deze afschrijvingen (aangekochte softwarelicenties) valt onder de definitie van een materieel actief.
Verantwoordingsstaat baten en lasten 2004 (in € 1 000) | |||
1e suppletore begroting | Realisatie | Verschil realisatie en 1e suppletore begroting | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 29 122 | 30 944 | 1 822 |
Opbrengst overige departement | 5 923 | 5 514 | – 409 |
Opbrengst derden | 526 | 944 | 418 |
Rentebaten | 60 | 181 | 121 |
Buitengewone baten | – | 84 | 84 |
Totaal baten | 35 631 | 37 667 | 2 036 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 14 871 | 14 770 | – 101 |
*materiële kosten | 18 993 | 20 105 | 1 112 |
Rentelasten | 148 | 0 | – 148 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 830 | 187 | – 643 |
*immaterieel | – | – | – |
Dotaties voorzieningen | 302 | 1 970 | 1 668 |
Buitengewone lasten | – | – | – |
Totaal lasten | 35 144 | 37 032 | 1 888 |
Saldo van baten en lasten | 487 | 635 | 148 |
Taakstelling efficiency en inhuur | – 418 | – 722 | – 304 |
Saldo van baten en lasten na taakstellingen | 69 | – 87 | – 156 |
Bureau voor de Industriële Eigendom
Verantwoordingsstaat baten en lasten 2004 (in € 1 000) | |||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 16 355 | 13 731 | – 2 624 |
Opbrengst overige departement | – | – | – |
Opbrengst derden | 314 | 285 | – 29 |
Rentebaten | 70 | 120 | 50 |
Buitengewone baten | – | 55 | 55 |
Exploitatiebijdrage | – | – | |
Totaal baten | 16 739 | 14 191 | – 2 548 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 8 699 | 7 701 | – 998 |
*materiële kosten | 6 728 | 5 359 | – 1 369 |
Rentelasten | 17 | 17 | 0 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 904 | 495 | – 409 |
*immaterieel | – | – | |
Dotatie voorzieningen | 100 | 163 | 63 |
Buitengewone lasten | – | – | |
Totaal lasten | 16 448 | 13 735 | – 2 713 |
Saldo van baten en lasten | 291 | 456 | 165 |
Verantwoordingsstaat baten en lasten 2004 (in € 1 000) | |||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 4 253 | 4 875 | 622 |
Opbrengst derden | 26 636 | 24 639 | – 1 997 |
Rentebaten | 227 | 235 | 8 |
Diversen | 113 | 1 260 | 1 147 |
Totaal baten | 31 229 | 31 009 | – 220 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 18 543 | 18 084 | – 459 |
*materiële kosten | 8 828 | 6 163 | – 2 665 |
Rentelasten | 718 | 368 | – 350 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 3 348 | 2 970 | – 378 |
*immaterieel | 1 082 | 0 | – 1 082 |
Dotaties voorzieningen | 200 | 1 083 | 883 |
Totaal lasten | 32 719 | 28 668 | – 4 051 |
Saldo van baten en lasten | – 1 490 | 2 341 | 3 831 |
9.1 Departementale verantwoordingsstaat 2004 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)
Bedragen in € 1 000 | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) = (2) – (1) | |||||||
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie* | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | |
TOTAAL | 1 643 501 | 2 535 995 | 1 794 641 | 3 001 062 | 151 140 | 465 067 | |||
Beleidsartikelen | 1 599 621 | 2 396 391 | 1 681 759 | 2 857 068 | 82 138 | 460 677 | |||
1.Werking binnenlandse markten | 90 936 | 92 650 | 118 753 | 89 891 | 90 210 | 10 778 | – 1 045 | – 2 440 | – 107 975 |
2.Bevorderen van innovatiekracht | 418 475 | 506 484 | 124 253 | 713 097 | 536 961 | 166 574 | 294 622 | 30 477 | 42 321 |
3.Bevorderen ondernemingsklimaat | 556 013 | 318 898 | 27 876 | 565 256 | 313 436 | 41 016 | 9 243 | – 5 462 | 13 140 |
4.Doelmatige en duurzame energiehuishouding | 331 026 | 211 989 | 11 495 | 318 625 | 224 051 | 12 110 | – 12 401 | 12 062 | 615 |
5.Buitenlandse economische betrekkingen | 151 289 | 147 899 | 1 815 | 149 681 | 160 127 | 20 786 | – 1 608 | 12 228 | 18 971 |
6.Vitale belangen ten tijde van crises | 82 458 | 82 426 | 81 998 | 88 208 | 88 262 | 87 874 | 5 750 | 5 836 | 5 876 |
7.Beheer bodemschatten | 7 660 | 8 316 | 2 017 361 | 7 972 | 8 366 | 2 497 586 | 312 | 50 | 480 225 |
8.Economische analyses en prognoses | 11 441 | 11 441 | 43 | 13 927 | 13 944 | 1 726 | 2 486 | 2 503 | 1 683 |
9.Voorzien in maatschappelijke behoefte aan statistieken | 180 282 | 180 282 | 190 733 | 186 233 | 10 451 | 5 951 | |||
10.Excellente informatie- en communicatienetwerken en -technologie | 57 361 | 39 236 | 12 797 | 77 116 | 60 169 | 18 618 | 19 755 | 20 933 | 5 821 |
Niet-beleidsartikelen | 43 880 | 139 604 | 112 882 | 143 994 | 69 002 | 4 390 | |||
21.Algemeen | 101 254 | 102 873 | 5 859 | 126 248 | 109 555 | 8 693 | 24 994 | 6 682 | 2 834 |
22.Nominaal en onvoorzien | – 93 817 | – 63 817 | 93 817 | 63 817 | |||||
23.Afwikkeling oude verplichtingen | 4 574 | 4 824 | 133 745 | 3 309 | 3 327 | 135 301 | – 1 265 | – 1 497 | 1 556 |
* De gerealiseerde uitgavenbedragen zijn steeds naar boven afgerond (€ 1000).
De gerealiseerde ontvangstenbedragen zijn steeds rekenkundig afgerond (€ 1000).
Mij bekend,
De Minister van Economische Zaken,
9.2 Samenvattende verantwoordingsstaat 2004 inzake agentschappen van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)
Bedragen in € 1 000 | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) = (2) – (1) | |||||||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |||||||
Agentschap | totaal baten | totaal lasten | saldo baten en lasten | totaal baten | totaal lasten | saldo baten en lasten | totaalbaten | totaal lasten | saldo baten en lasten |
SenterNovem* | 90 376 | 88 961 | 1 415 | 90 701 | 88 338 | 2 363 | 325 | – 623 | 948 |
EVD* | 35 631 | 35 144 | 487 | 37 667 | 37 032 | 635 | 2 036 | 1 888 | 148 |
Bureau I.E. | 16 739 | 16 448 | 291 | 14 191 | 13 735 | 456 | – 2 548 | – 2 713 | 165 |
Telecom | 31 229 | 32 720 | – 1 491 | 31 009 | 28 668 | 2 341 | – 220 | – 4 052 | 3 832 |
Totaal | 173 975 | 173 273 | 702 | 173 568 | 167 773 | 5 795 | – 407 | – 5 500 | 5 093 |
Agentschap | totaal kapitaaluitgaven | totaal kapitaalontvangsten | totaal kapitaaluitgaven | totaal kapitaalontvangsten | totaal kapitaaluitgaven | totaal kapitaalontvangsten |
SenterNovem* | 6 231 | 8 600 | 4 807 | 304 | – 1 424 | – 8 296 |
EVD* | 5 312 | 4 394 | 783 | 0 | – 4 529 | – 4 394 |
Bureau I.E. | 1 572 | 1 074 | 131 | – 498 | 131 | |
Telecom | 8 185 | 5 185 | 2 882 | 4 498 | – 5 303 | – 687 |
Totaal | 21 300 | 18 179 | 9 546 | 4 933 | – 11 754 | – 13 246 |
* De bedragen van de EVD en SenterNovem zijn bedragen uit de eerste suppletore begroting. Reden hiervoor is de fusie van Senter en Novem en de overdracht van Senter Internationaal naar de EVD.
Mij bekend,
De Minister van Economische Zaken,
9.3. Toelichting bij de baten-lastendiensten
1.1 Toelichting op de opmerkelijke verschillen in de exploitatie
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op opmerkelijke verschillen in de exploitatie. Vanwege de fusie tussen Senter en Novem is in mei 2004 een 1e suppletore begroting opgesteld. De 1e suppletore begroting van SenterNovem wordt gevormd door de oorspronkelijke begroting van Senter en Novem onder aftrek van de begrotingsposten die samenhangen met de overdracht per 1 april 2004 van een deel van de opdrachten van Senter naar de EVD. De realisatie wordt steeds vergeleken met deze begroting. In de 1e suppletore begroting is ook de openingsbalans per 1 januari 2004 opgenomen.
De totaal gerealiseerde omzet is nagenoeg gelijk aan de raming. De omzet bij VROM is hoger dan de raming vanwege nieuw verworven opdrachten op het gebied van Afval en Bodem. De omzet bij EZ is nagenoeg gelijk aan de raming, terwijl de omzet bij de overige departementen en opbrengst derden lager is vanwege de overgang van de opdrachten van BuZa/OS naar de EVD.
De overige baten bestaan uit de van de EVD ontvangen vergoeding voor de huisvesting van de overgedragen opdrachten en de door stafdiensten geleverde services. Doordat de verhuizing van EVD-opdrachten twee maanden eerder plaatsvond dan verwacht, zijn de overige baten lager.
De rentebaten betreffen de over 2004 ontvangen rente over het tegoed op de rekening courant en de rentevergoeding op de deposito's. Deze was hoger dan begroot door een actief liquiditeitsbeheer.
Toelichting op de lastenPersonele kosten
De personele kosten zijn nagenoeg gelijk aan de raming en zijn in lijn met de ontwikkeling van de omzet. Het gemiddeld aantal fte's over 2004 bedraagt 1 053 (2003: 1 143), terwijl in de raming was uitgegaan van 1 063 fte's. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de gerealiseerde gemiddelde loonkosten per fte conform de raming zijn.
De materiële kosten zijn bijna 18% lager dan de raming. Dit betreft met name lagere huisvesting-, kantoor- en communicatiekosten. Daarnaast zijn minder kosten besteed aan reguliere interne projecten, doordat de uitgevoerde interne activiteiten zich met name volledig hebben gericht op de integratieactiviteiten. De kosten van deze integratieactiviteiten zijn gefinancierd vanuit de voorziening fusie SenterNovem.
De gerealiseerde totale afschrijvingskosten zijn in lijn met de raming. In 2004 heeft een inhaalafschrijving plaatsgevonden op de geactiveerde kosten van SAP/Delta. Vanaf 2005 wordt het bedrijfsvoeringsdeel van deze ERP-applicatie niet meer gebruikt, doordat de administratie van de bedrijfsvoering volledig zal gaan plaatsvinden in Exact.
Over 2004 bedroeg de dotatie aan de voorzieningen € 2,881 mln. De dotatie heeft met name betrekking op een toevoeging aan de voorziening fusie SenterNovem (€ 0,992 mln) en de voorziening voor herhuisvesting Zwolle (€ 1,174 mln).
De voorziening fusie SenterNovem dient ter dekking van de kosten voor de integratieactiviteiten. Het gaat hierbij om de kosten voor activiteiten die rechtstreeks voortvloeien uit het besluit tot samensmelting van Senter en Novem en die noodzakelijk en doelmatig zijn om daaraan invulling te geven. Het betreft kosten van werkzaamheden die niet kunnen worden uitgevoerd vanuit de reguliere capaciteit en die leiden tot eenmalige additionele kosten.
In verband met het aflopen van het huurcontract van de Zwolse vestiging en dependance heeft de directie besloten om te verhuizen naar een bestaand kantoorgebouw vlakbij het centraal station met toepassing van een modern, flexibel en gedifferentieerd kantoorconcept.
Door de verhuizing wordt SenterNovem geconfronteerd met uitgaven voor incidentele kosten van externe ondersteuning, verhuiskosten, adreswijziging, heffingen en leges. Tevens wordt SenterNovem geconfronteerd met de uitgaven inzake de dubbele huur die SenterNovem moet voldoen vanaf het moment dat het gebouw bouwkundig wordt aangepast tot het moment van afloop van het huurcontract van het huidige pand. Op basis van de huidige inschatting van ingebruikname van het nieuwe gebouw en contractuele bepalingen inzake de afkoop van de huur van het huidige gebouw, is rekening gehouden met een dubbele huur van 6 maanden. De dotatie heeft betrekking op een prognose van de verwachte kosten.
Vanuit Balkenende I is, naast de in de raming opgenomen taakstelling voor efficiency en inhuur over 2004 (€ 1,531 mln), ook een volumetaakstelling opgelegd. Bij EZ heeft dit mede geresulteerd in een stroomlijning van de agentschappen. De omvang van de betreffende agentschappen van EZ dient met 50 fte (in 2006) in te krimpen. SenterNovem heeft over 2004 hiervoor een bedrag van (€ 0,499 mln) afgedragen.
In de openingsbalans per 1-1-2004 (kolom 1), zoals deze was ingediend bij de 1e suppletore begroting, waren nog activa en passiva opgenomen die betrekking hebben op beleidsgelden (kolom 2). Met ingang van 1 januari 2005 zijn de administraties van apparaat- en beleidsgelden volledig gescheiden. Om een goede vergelijking mogelijk te maken met de balans per 31-12-2004 is de openingsbalans per 1-1-2004 (kolom 3) nu ontdaan van beleidsgelden. Opgemerkt wordt dat de balans per 31-12-2004 is opgesteld vóór winstbestemming, terwijl de openingsbalans per 1-1-2004 is opgesteld na winstbestemming 2003 en na de toedeling naar de EVD van een deel van de exploitatiereserve.
Balans per 31 december 2004 (vóór resultaatsbestemming, in € 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
31-12-2004 | 01-01-2004 | 01-01-2004 | 01-01-2004 | |
(openingsbalans na eliminatie beleidsgeld)(3 = 1 – 2) | (eliminatie beleidgelden)(2) | (openingsbalans 1e suppletore begroting)(1) | ||
Activa | ||||
Immateriële vaste activa | ||||
Materiële vaste activa | ||||
*grond en gebouwen | – | – | – | – |
*installaties en inventarissen | 9 454 | 10 958 | – | 10 958 |
*overige materiële vaste activa | – | – | – | – |
Onderhanden werk | 10 699 | 11 479 | 8 202 | 19 681 |
Debiteuren | 5 329 | 3 166 | 331 | 3 497 |
Nog te ontvangen | 3 143 | 4 739 | – | 4 739 |
Rekening-courant Novem B.V. | – | 3 916 | – | 3 916 |
Liquide middelen | 11 116 | 42 850 | – | 42 850 |
Totaal Activa | 39 741 | 77 108 | 8 533 | 85 641 |
Passiva | ||||
Eigen vermogen | ||||
*exploitatiereserve | 4 259 | 4 259 | – | 4 259 |
*verplichte reserves | – | – | – | – |
*onverdeeld resultaat | 333 | – | – | – |
Leningen BPF | – | 856 | – | 856 |
Leningen bij het MvF | – | – | – | – |
Rekening-courant Ministerie van EZ | – | – | 31 238 | 31 238 |
Egalisatierekening | 2 855 | 3 562 | – | 3 562 |
Voorzieningen | 7 585 | 8 174 | – | 8 174 |
Crediteuren | 4 615 | 4 246 | 5 741 | 9 987 |
Nog te betalen kosten * | 20 094 | 56 011 | – 28 446 | 27 565 |
Totaal Passiva | 39 741 | 77 108 | 8 533 | 85 641 |
* De in de suppletore begroting opgenomen post «vooruitontvangen van overige opdrachtgevers» is opgenomen onder de post «nog te betalen kosten» vanwege aansluiting met de voorgeschreven formats.
Verantwoordingsstaat baten en lasten 2004 (in € 1 000) | |||
1e Suppletore begroting | Realisatie | Verschil realisatie en 1e suppletore begroting | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 52 882 | 52 978 | 96 |
Opbrengst VROM | 22 759 | 24 206 | 1 447 |
Opbrengst overige departement | 8 638 | 8 170 | – 468 |
Opbrengst derden | 2 770 | 2 646 | – 124 |
Overige baten | 3 277 | 2 412 | – 865 |
Rentebaten | 50 | 289 | 239 |
Buitengewone baten | – | – | – |
Exploitatiebijdrage | – | – | – |
Totaal baten | 90 376 | 90 701 | 325 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 67 651 | 67 811 | 160 |
*materiële kosten | 17 515 | 14 244 | – 3 271 |
Rentelasten | 300 | – | – 300 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 4 205 | 4 109 | – 96 |
*immaterieel* | – | – | – |
Vrijval egalisisatierekening | – 710 | – 707 | 3 |
Dotaties voorzieningen | 0 | 2 881 | 2 881 |
Buitengewone lasten | – | – | – |
Totaal lasten | 88 961 | 88 338 | – 623 |
Saldo van baten en lasten | 1 415 | 2 363 | 948 |
Taakstelling efficiency + inhuur | – 1 531 | – 2 030 | – 499 |
Saldo van baten en lasten | |||
Na taakstelling | – 116 | 333 | 449 |
* De in de suppletore begroting opgenomen afschrijvingskosten «immaterieel» (960) zijn gerubriceerd onder de afschrijvingskosten «materieel». Dit omdat deze afschrijvingen (aangekochte softwarelicenties) valt onder de definitie van een materieel actief.
Kasstroomoverzicht 2004 (in € 1 000) | |||
1e Suppletore begroting | Realisatie | Verschil realisatie en 1e suppletore begroting | |
1.Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 1 januari 2004 | 14 552 | 42 850 | 28 298 |
2.Totaal operationele kasstroom | 2 168 | – 27 231 | – 29 399 |
-/-totaal investeringen | – 4 700 | – 2 605 | 2 095 |
+totaal boekwaarde desinvesteringen | – | 304 | 304 |
3.Totaal investeringskasstroom | -4 700 | – 2 301 | 2 399 |
-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement | – 1 531 | – 1 346 | 185 |
+eenmalige storting door moederdepartement | – | – | – |
-/-aflossingen op leningen | – | – 856 | – 856 |
+mogelijk beroep op leenfaciliteit | 8 600 | – | – 8 600 |
4.Totaal financieringskasstroom | 7 069 | – 2 202 | – 9 271 |
5.Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 31 december | 19 089 | 11 116 | – 7 973 |
1.1 Toelichting op de opmerkelijke verschillen in de exploitatie
Het jaar 2004 stond voor de EVD vooral in het teken van overdracht van de regelingen van Senter Internationaal in het kader van de stroomlijning agentschappen. De opdrachten zijn per 1 april aan de EVD overgedragen. Teneinde alle medewerkers in één pand te kunnen huisvesten zal de EVD in mei 2005 verhuizen naar een ander pand. In 2004 is reeds een start gemaakt met de voorbereidingen hiervan.
Het resultaat over 2004 bedraagt € 0,635 mln. Dit wijkt € 0,148 af van het in de eerste suppletore begroting geplande resultaat ad € 0,487 mln.
Hieronder worden de grootste afwijkingen ten opzichte van de begroting toegelicht.
De gerealiseerde omzet moederdepartement valt € 1,8 mln hoger uit dan begroot. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat een opdracht van DG BEB voor de wereldtentoonstelling 2005 in Japan niet voorzien was ten tijde van het opstellen van de begroting voor 2004. Daarnaast vallen individuele opdrachten hoger uit dan begroot, zoals de opdrachten voor Phare Twinning projecten, de TROS-regeling en de PSO-regeling. Tenslotte zijn de out-of-pocket kosten van de per 1 april overgedragen regelingen eerst in 2004 in de realisatie meegenomen als omzet (en in de materiële kosten). In de begroting was dit nog niet het geval. De out-of-pocket kosten beïnvloeden het exploitatieresultaat niet, maar worden één op één doorberekend aan de opdrachtgevers.
De omzet overige departementen valt weliswaar € 0,4 mln lager uit, maar hiervan wordt het grootste deel veroorzaakt door directe materiële kosten: in de begroting was een te positieve inschatting gemaakt van de uitbreiding van de individuele marktbewerking.
De opbrengst derden valt € 0,4 mln hoger uit dan begroot. Hiervan wordt € 0,1 veroorzaakt door een niet begrote opdracht voor de Europese Commissie. Daarnaast was de belangstelling van het bedrijfsleven voor de producten van de EVD (waaronder beurzen en missies) groter.
De materiële kosten bestaan uit directe materiële kosten (ook wel out-of-pocket kosten) en indirecte materiële kosten en vallen in totaal € 1,1 mln hoger uit dan begroot.
De directe materiële kosten beïnvloeden het resultaat niet, maar worden één op één doorberekend aan de opdrachtgevers. Deze kosten vallen € 1,9 mln hoger uit dan begroot. Dit wordt met name veroorzaakt door de niet voorziene kosten voor de opdracht wereldtentoonstelling Japan in 2005 (waar in de loop van 2004 een opdracht voor ontvangen is) en de directe materiële kosten voor regelingen die in verband met de overdracht van opdrachten van Senter Internationaal eerst in 2004 verantwoord worden in zowel de kosten als de opbrengsten.
De indirecte materiële kosten beïnvloeden het resultaat wel. Deze kosten vallen € 0,8 lager uit dan begroot. Belangrijke oorzaak hiervan ligt in de tussentijdse tijdelijke verhuizing van een deel van de organisatie, resulterend in lagere kosten. Daarnaast is met succes getracht de uitgaven te beperken om zowel te kunnen voldoen aan de verplichte afdrachten als gevolg van taakstellingen, als om de initiële kosten, die voortvloeien uit de stroomlijning agentschappen zoveel mogelijk zelf te kunnen financieren.
Daarnaast vallen de rentelasten en afschrijvingskosten € 0,8 mln lager uit doordat voorziene investeringen voor verbouwing dan wel verhuizing nog niet hebben plaatsgevonden. In mei 2005 zal de EVD uiteindelijk de nieuwe huisvesting betrekken.
In 2004 is € 2,0 mln gedoteerd aan de voorziening voor de initiële (verhuis)kosten in verband met de overgang van opdrachten van Senter Internationaal naar de EVD in het kader van de stroomlijning agentschappen. Daarnaast is € 0,1 mln vrijgevallen van de voorziening voor personele kosten. Tenslotte is € 4 000 gedoteerd aan de voorziening voor dubieuze debiteuren.
Balans per 31 december 2004 (vóór resultaatsbestemming, in € 1 000) | ||
31-12-2004 | 01-01-2004 | |
Activa | ||
Immateriële vaste activa | – | – |
Materiële vaste activa | ||
*grond en gebouwen | – | – |
*installaties en inventarissen | 138 | 190 |
*overige materiële vaste activa | 68 | 154 |
Voorraden | – | – |
Debiteuren | 86 | 140 |
Nog te ontvangen | 4 947 | 8 483 |
Liquide middelen | 10 333 | 8 460 |
Totaal Activa | 15 572 | 17 427 |
Passiva | ||
Eigen vermogen | ||
*exploitatiereserve | 1 047 | 1 769 |
*verplichte reserves | – | – |
*onverdeeld resultaat | 635 | – |
Leningen bij het MvF | 2 | 9 |
Voorzieningen | 3 662 | 2 246 |
Crediteuren | 5 549 | 1 185 |
Nog te betalen kosten | 4 677 | 12 218 |
Totaal Passiva | 15 572 | 17 427 |
Verantwoordingsstaat baten en lasten 2004 (in € 1 000) | |||
1e suppletore begroting | Realisatie | Verschil realisatie en 1e suppletore begroting | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 29 122 | 30 944 | 1 822 |
Opbrengst overige departement | 5 923 | 5 514 | – 409 |
Opbrengst derden | 526 | 944 | 418 |
Rentebaten | 60 | 181 | 121 |
Buitengewone baten | – | 84 | 84 |
Totaal baten | 35 631 | 37 667 | 2 036 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 14 871 | 14 770 | – 101 |
*materiële kosten | 18 993 | 20 105 | 1 112 |
Rentelasten | 148 | 0 | – 148 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 830 | 187 | – 643 |
*immaterieel | – | – | – |
Dotaties voorzieningen | 302 | 1 970 | 1 668 |
Buitengewone lasten | – | – | – |
Totaal lasten | 35 144 | 37 032 | 1 888 |
Saldo van baten en lasten | 487 | 635 | 148 |
Taakstelling efficiency en inhuur | – 418 | – 722 | – 304 |
Saldo van baten en lasten na taakstellingen | 69 | – 87 | – 156 |
Tabel Kasstroomoverzicht 2004 (in € 1 000) | |||
1e suppletore begroting | Realisatie | Verschil realisatie en 1e suppletore begroting | |
1.Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 1 januari 2004 | 3 575 | 8 460 | 4 885 |
2.Totaal operationele kasstroom | 1 405 | 2 654 | 1 249 |
-/-totaal investeringen | – 4 624 | – 54 | 4 570 |
+totaal boekwaarde desinvesteringen | 0 | 0 | 0 |
3.Totaal investeringskasstroom | -4 624 | – 54 | 4 570 |
-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement | – 418 | – 722 | – 304 |
+eenmalige storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 |
-/-aflossingen op leningen | – 270 | – 7 | 263 |
+mogelijk beroep op leenfaciliteit | 4 394 | 0 | – 4 394 |
4.Totaal financieringskasstroom | 3 706 | – 729 | – 4 435 |
5.Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 31 december | 4 062 | 10 331 | 6 269 |
Bureau voor de Industriële Eigendom
1.1 Toelichting op de opmerkelijke verschillen in de exploitatie
In 2004 is bij Bureau I.E. een ingrijpende reorganisatie doorgevoerd. Belangrijkste argumenten hiervoor waren:
• de gewijzigde aansturing van het Ministerie van Economische Zaken (in 2002 werd Bureau I.E. een agentschap);
• de (digitale) wijze waarop informatie beschikbaar wordt gesteld (gewijzigde functie van de bibliotheek);
• het aflopen van het werk van de Octrooiraad.
Met de reorganisatie van Bureau I.E. is niet alleen rekening gehouden met bovenstaande argumenten. Tevens is invulling gegeven aan de taakstellingen van het kabinet Balkende door het treffen van efficiencymaatregelen op het gebied van de bedrijfsvoering.
Als gevolg van deze reorganisatie wordt het personeelsbestand van Bureau I.E. teruggebracht van 172 fte in 2002 naar 115 fte in 2006. Per 31 december 2004 bestond de bezetting uit 127 fte.
Ondanks een lagere opbrengst moederdepartement sluit de staat van baten en lasten over het boekjaar 2004 met een positief saldo van € 0,456 mln. Dit wordt veroorzaakt door aanzienlijk lagere personele en materiele kosten dan begroot. Daarnaast zijn de afschrijvingskosten lager dan begroot.
De lagere opbrengst moederdepartement wordt enerzijds veroorzaakt door het beëindigen van de werkzaamheden in het kader van de Rijksoctrooiwet 1910 (behandelen octrooiaanvragen) en anderzijds door de reorganisatie in 2004. Hierdoor zijn bepaalde activiteiten komen te vervallen c.q. uitgesteld.
De belangrijkste oorzaken van de daling van de opbrengsten doen zich voornamelijk voor bij de volgende producten voor onze opdrachtgever DG Ondernemen & Innovatie van het Ministerie van Economische Zaken:
• Een daling in de levering van octrooidocumenten (waarschijnlijk veroorzaakt door een verhoging van de prijs voor niet-doelgroepen);
• Minder uren dan begroot voor het bevorderen van octrooibewustzijn (door uitstel van een aantal activiteiten in verband met de reorganisatie en de onduidelijkheid omtrent het project Innovatie door Octrooi-informatie (IOI) in het eerste halfjaar van 2004);
• Minder uren dan begroot bij het product Kennisontsluiting en Beleidsinteractie (door opstartfase van deze nieuwe activiteit van Bureau I.E.).
Hier tegenover staat een lichte stijging van de opbrengst met betrekking tot de behandeling van octrooiaanvragen. Deze is hoger dan de begroting door meer Europese aanvragen bij het Europees Octrooi Bureau, die in Nederland van kracht zijn.
De opbrengst van het project Innovatie door Octrooi-informatie (IOI) is in 2004 achtergebleven bij de begroting. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat in overleg met de opdrachtgever in 2004 minder activiteiten zijn uitgevoerd. Dit is het gevolg van een mogelijke herziening van het project, als uitvloeisel van een klacht van een marktpartij.
Toelichting op de lastenPersonele kosten
De realisatie van de personele kosten is in 2004 € 0,998 mln lager dan begroot, voornamelijk veroorzaakt door vertrek van medewerkers in verband met de reorganisatie en natuurlijk verloop.
De materiële kosten zijn in 2004 € 1,369 mln lager dan begroot.
Aan Communicatiekosten is minder uitgegeven als gevolg van het nog niet realiseren in 2004 van een nieuwe huisstijl en door lagere kosten voor het jaarverslag. De Overige algemene kosten zijn lager uitgevallen, doordat er minder uitgegeven is aan inhuur van externe adviesbureaus. De kosten voor doelgroepen zijn lager dan begroot door uitstel van een aantal activiteiten.
De afschrijvingskosten zijn in 2004 € 0,409 mln lager dan begroot, omdat in 2003 en 2004 veel minder is geïnvesteerd dan gepland.
Balans per 31 december 2004 (vóór resultaatsbestemming, in € 1 000) | ||
31-12-2004 | 31-12-2003 | |
Activa | ||
Immateriële vaste activa | ||
Materiële vaste activa | ||
*grond en gebouwen | ||
*installaties en inventarissen | 311 | 198 |
*overige materiële vaste activa | 831 | 934 |
Onderhanden werk | 641 | 726 |
Debiteuren | 198 | 9 |
Nog te ontvangen | 465 | 504 |
Liquide middelen | 6 817 | 5 073 |
Totaal Activa | 9 263 | 7 444 |
Passiva | ||
Eigen vermogen | ||
*exploitatiereserve | 733 | 564 |
*verplichte reserves | ||
*onverdeeld resultaat | 456 | 432 |
Leningen bij het MvF | 243 | 312 |
Voorzieningen | 2 851 | 3 257 |
Crediteuren | 1 360 | 130 |
Nog te betalen kosten | 3 620 | 2 749 |
Totaal Passiva | 9 263 | 7 444 |
Verantwoordingsstaat baten en lasten 2004 (in € 1 000) | |||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 16 355 | 13 731 | – 2 624 |
Opbrengst overige departement | – | – | – |
Opbrengst derden | 314 | 285 | – 29 |
Rentebaten | 70 | 120 | 50 |
Buitengewone baten | – | 55 | 55 |
Exploitatiebijdrage | – | – | |
Totaal baten | 16 739 | 14 191 | – 2 548 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 8 699 | 7 701 | – 998 |
*materiële kosten | 6 728 | 5 359 | – 1 369 |
Rentelasten | 17 | 17 | 0 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 904 | 495 | – 409 |
*immaterieel | – | – | |
Dotatie voorzieningen | 100 | 163 | 63 |
Buitengewone lasten | – | – | |
Totaal lasten | 16 448 | 13 735 | – 2 713 |
Saldo van baten en lasten | 291 | 456 | 165 |
Kasstroomoverzicht 2004 (in € 1 000) | |||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
1.Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 1 januari 2004 | 2 255 | 5 073 | 2 818 |
2.Totaal operationele kasstroom | 140 | 2 687 | 2 547 |
-/-totaal investeringen | – 1 135 | – 636 | 499 |
+totaal boekwaarde desinvesteringen | – | 131 | 131 |
3.Totaal investeringskasstroom | -1 135 | – 505 | 630 |
-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement | – 263 | – 263 | – |
+eenmalige storting door moederdepartement | – | – | – |
-/-aflossingen op leningen | – 174 | – 175 | – 1 |
+mogelijk beroep op leenfaciliteit | – | – | – |
4.Totaal financieringskasstroom | -437 | – 438 | – 1 |
5.Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 31 december | 823 | 6 817 | 5 994 |
1.1 Toelichting op de opmerkelijke verschillen in de exploitatie
Het resultaat over 2004 is aanmerkelijk positiever dan oorspronkelijk was voorzien. De totale baten zijn vrijwel conform de begroting. Daarentegen zijn de kosten veel lager uitgevallen.
Toelichting op de batenOpbrengst moederdepartement
Van het moederdepartement zijn structurele bijdragen ontvangen voor bezwaar en beroep, repressieve handhaving, uitvoering nationaal antennebeleid, toezicht op bevoegd aftappen en rentecompensatie in verband met de omzetting van eigen vermogen in vreemd vermogen per 1 januari 2000. De totale structurele bijdrage bedroeg € 4,3 mln. Op grond van nacalculatie wordt hiervan € 0,5 mln terugbetaald aan DGTP. Dankzij incidentele, niet begrote bijdragen ter hoogte van € 1,1 mln is de bijdrage moederdepartement per saldo toch hoger uitgevallen dan was begroot. De incidentele bijdragen hebben met name betrekking op vervolgkosten herverdeling FM frequenties (€ 0,5 mln), voorbereiding veiling WLL (€ 0,3 mln) en reorganisatiekosten Nabu (€ 0,2 mln).
De «opbrengst derden» is lager dan was voorzien, omdat de vraag naar met name mobiele communicatie is afgenomen. Mede door de toename van mobiele telefonie is er minder behoefte aan vaste oproepinrichtingen en netwerken voor mobilofoons en portofoons. Het aantal vergunningen voor Tijdelijk Gesloten Netten (TGN) is afgenomen als gevolg van een gewijzigd vergunningenregiem.
De diverse baten bestaan in hoofdzaak uit personele baten, zoals compensatievergoedingen en vergoedingen voor uitgeleend personeel (€ 0,3 mln), lasten onder dwangsom en boetes (€ 0,2 mln) en een gedeeltelijke vrijval van de voorziening dubieuze debiteuren (€ 0,5 mln).
De lagere kosten zijn voor een belangrijk deel het gevolg van de relatief omvangrijke reorganisaties die in 2004 zijn voorbereid. Daardoor hebben veel zaken «on hold» gestaan, in afwachting van de ontwikkelingen. Daarnaast is in 2004 kritisch gekeken naar besparingsmogelijkheden.
De belangrijkste materiële kosten die als gevolg van bezuinigingen en van de reorganisatie lager zijn uitgevallen betreffen bureaukosten (€ 0,4 mln), huisvestingskosten (€ 0,5 mln) en externe diensten (€ 1,1 mln).
De lagere personele kosten zijn met name veroorzaakt door minder vorming en opleiding (€ 0,3 mln) en lagere «overige personeelskosten», zoals werving en selectie, outplacement, kinderopvang en Arbo-diensten (€ 0,2 mln).
Veel investeringen zijn uitgesteld in afwachting van de organisatorische ontwikkelingen, met als gevolg lagere afschrijvingskosten.
In 2003 is, ten behoeve van de jaarrekening 2002 en begroting 2004, het softwaredeel van de activa aangemerkt als immateriële vaste activa. Daardoor is toen een splitsing gemaakt in materiële en immateriële afschrijvingskosten. Een jaar later is geoordeeld dat de indeling onjuist was en software toch (weer) opgenomen moest worden onder materiële vaste activa.
Alleen de dotaties aan de voorzieningen is hoger dan begroot. Dat is met name veroorzaakt doordat een nieuwe voorziening voor wachtgeld (€ 0,4 mln) is getroffen en door een dotatie aan de reorganisatievoorziening (€ 0,5 mln).
Balans per 31 december 2004 (vóór resultaatsbestemming, in € 1 000) | ||
31-12-2004 | 31-12-2003 | |
Activa | ||
Materiële vaste activa | ||
*installaties en inventarissen | 1 680 | 2 069 |
*overige materiële vaste activa | 6 108 | 7 934 |
Debiteuren | 1 409 | 3 744 |
Nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen | 1 132 | 1 056 |
Liquide middelen | 12 489 | 5 357 |
Totaal Activa | 22 818 | 20 160 |
Passiva | ||
Agentschapsvermogen | ||
*exploitatiereserve | 1 470 | 1 460 |
*verplichte reserves | 2 446 | 4 143 |
*onverdeeld resultaat | 2 341 | – 1 686 |
Leningen bij het MvF | 7 378 | 5 661 |
Voorzieningen | 2 238 | 1 550 |
Crediteuren | 1 228 | 1 317 |
Overige schulden en nog te betalen kosten | 5 717 | 7 715 |
Totaal Passiva | 22 818 | 20 160 |
Verantwoordingsstaat baten en lasten 2004 (in € 1 000) | |||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 4 253 | 4 875 | 622 |
Opbrengst derden | 26 636 | 24 639 | – 1 997 |
Rentebaten | 227 | 235 | 8 |
Diversen | 113 | 1 260 | 1 147 |
Totaal baten | 31 229 | 31 009 | – 220 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 18 543 | 18 084 | – 459 |
*materiële kosten | 8 828 | 6 163 | – 2 665 |
Rentelasten | 718 | 368 | – 350 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 3 348 | 2 970 | – 378 |
*immaterieel | 1 082 | 0 | – 1 082 |
Dotaties voorzieningen | 200 | 1 083 | 883 |
Totaal lasten | 32 719 | 28 668 | – 4 051 |
Saldo van baten en lasten | – 1 490 | 2 341 | 3 831 |
Kasstroomoverzicht 2004 (in € 1 000) | |||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
1.Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 1 januari 2004 | 2 872 | 5 357 | 2 485 |
2.Totaal operationele kasstroom | 3 489 | 5 516 | 2 027 |
-/-totaal investeringen vaste activa | – 5 185 | – 755 | 4 430 |
+totaal boekwaarde desinvesteringen | 0 | 0 | 0 |
3.Totaal investeringskasstroom | - 5 185 | – 755 | 4 430 |
-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement | 0 | 0 | 0 |
+eenmalige storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 |
-/-aflossingen op leningen | – 3 000 | – 2 127 | 873 |
+mogelijk beroep op leenfaciliteit | 5 185 | 4 498 | – 687 |
4.Totaal financieringskasstroom | 2 185 | 2 371 | 186 |
5.Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 31 december 2004 | 3 361 | 12 489 | 9 128 |
9.4 Saldibalans en toelichting
Saldibalans per 31 december 2004 van het Ministerie van Economische Zaken (bedragen x € mln) | ||||||
1) | Uitgaven ten laste van de begroting | 1 794,6 | 2) | Ontvangsten ten gunste van de begroting | 3 001,1 | |
3) | Liquide middelen | 4,4 | ||||
4) | Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding | 1 543,2 | 4a) | Interne reserve Inpres8/Seno/Gom | 320,9 | |
5) | Uitgaven buiten begrotingsverband | 12,7 | 6) | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 32,9 | |
8) | Extra-comptabele vorderingen | 1 560,8 | 8a) | Tegenrekening extra-comptabele vorderingen | 1 560,8 | |
9a) | Tegenrekening extra-comptabele schulden | 0,2 | 9) | Extra-comptabele schulden | 0,2 | |
10) | Voorschotten | 2 827,2 | 10a) | Tegenrekening voorschotten | 2 827,2 | |
11a) | Tegenrekening garantieverplichtingen | 2 337,0 | 11) | Garantieverplichtingen | 2 337,0 | |
12a) | Tegenrekening openstaande verplichtingen | 2 939,1 | 12) | Openstaande verplichtingen | 2 939,1 | |
13) | Deelnemingen | 1 431,1 | 13a) | Tegenrekening deelnemingen | 1 431,1 | |
TOTAAL | 14 450,3 | TOTAAL | 14 450,3 |
Toelichting op de saldibalans per 31 december 2004.
1) Uitgaven ten laste van de begroting (€ 1 794,6 mln.).
Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën verrekende begrotingsuitgaven.
Verrekening van de begrotingsuitgaven 2004 zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.
2) Ontvangsten ten gunste van de begroting (€ 3 001,1 mln.).
Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën verrekende begrotingsontvangsten. Verrekening van de begrotingsontvangsten 2004 zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.
3) Liquide middelen (€ 4,4 mln.).
De post liquide middelen is als volgt opgebouwd:
saldo 31-12-04 | (x € 1 000) |
Saldo liquide middelen kasbeheerder EZ | 0 |
Saldo liquide middelen overige kasbeheerders | 3 150 |
Saldo rekening-courant TWA/CBIN | 1 241 |
Totaal | 4 391 |
4) Rekening-courant RHB (€ 1 543,2 mln.).
De rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding geeft de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën weer. Het bedrag op de saldibalans is overeenkomstig de saldo-opgave per 31 december 2004 van genoemd Ministerie en is opgebouwd uit het saldo van de reguliere rekening-courant (€ 1 222,3 mln.) en het saldo van de rekening-courant betreffende de Interne reserve (€ 320,9 mln.). Bij de vaststelling van dit saldo is rekening gehouden met de valutaposten 2004 die door de Rijkshoofdboekhouding in 2005 zijn verwerkt, maar gevaluteerd zijn op 2004.
4a) Interne reserve (€ 320,9 mln.).
De Interne reserve is bestemd om eventuele toekomstige betalingen uit hoofde van verstrekte garanties in het kader van de Inpres-8 faciliteit, de Garantiefaciliteit Opkomende Markten en SENO-faciliteit mogelijk te maken. In 2004 is de Interne reserve toegenomen met € 11,2 mln.
5) Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen) (€ 12,7 mln.).
Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend. De nadere specificatie van deze post is als volgt:
saldo 31-12-04 | (x € 1 000) |
Vorderingen op andere ministeries | 10 192 |
Intra-comptabele vorderingen EZ m.b.t. beleidsuitgaven | 231 |
Intra-comptabele vorderingen EZ m.b.t. apparaatsuitgaven | 2 237 |
Totaal | 12 660 |
Het bedrag van € 10,2 mln onder vorderingen op andere ministeries is met name afkomstig van Agentschap Senternovem (€ 7,5 mln) vanwege werkzaamheden voor andere departementen.
Het bedrag van € 2,2 mln. is het saldo van nog met agentschappen en dienstonderdelen te verrekenen posten van € 1,0 mln. vermeerderd met een groot aantal kleinere vorderingen.
6) Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden) (€ 32,9 mln.).
Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. De specificatie van de onder deze posten opgenomen bedragen is als volgt:
Saldo 31-12-04 | (x € 1 000) |
Schulden aan andere ministeries | 7 006 |
Intra-comptabele schulden EZ m.b.t. beleidsuitgaven | 250 |
Intra-comptabele schulden EZ m.b.t. apparaatsuitgaven | 25 693 |
Totaal | 32 949 |
Het bedrag van € 7,0 mln. betreft met name vooruit ontvangen bedragen van andere ministeries door Senternovem in verband met werkzaamheden die voor die andere ministeries worden uitgevoerd. Het bedrag van € 25,7 mln bestaat uit de per 31 december af te dragen loonbelasting (€ 5,6 mln.), een depot van octrooigemachtigden en nog af te dragen jaartaksen bij het Bureau voor de Industriële Eigendom (€ 11,2 mln.), een te verrekenen bedrag van Senternovem met de baten lasten administratie (€ 6,3 mln) en een aantal te verrekenen posten met dienstonderdelen en Agentschappen.
8) Extra-comptabele vorderingen (€ 1 560,8 mln.).8a) Tegenrekening extra-comptabele vorderingen (€ 1 560,8 mln.).
De extra-comptabele vorderingen worden bij ontvangst ten gunste van de ontvangstenbegroting geboekt. Het verloop van de extra-comptabele vorderingen in 2004 binnen EZ was als volgt:
(x € 1 mln.) | |||
Stand vorderingen eind 2003 | 1 933,2 | ||
Bij: | In 2004 ontstane vorderingen | 75,4 | |
Overdracht/correctie | – 62,0 | ||
Bijgeschreven dividend/rente | 36,0 | ||
49,4 | |||
Af: | Ontvangsten | 202,1 | |
Ontvangen dividend/rente | 22,1 | ||
Buiteninvorderingstelling c.q. kwijtschelding | 197,6 | ||
421,8 | |||
Stand vorderingen eind 2004 | 1 560,8 |
Uit het bovengenoemd verloop van de extra-comptabele vorderingen blijkt dat het saldo van de in 2004 ontstane vorderingen € 13,4 mln. is. Dit is relatief laag door de overdracht van de vordering op de NPM (€ 32,4 mln.) aan het Ministerie van Financiën. Tevens is de vordering uit hoofde van de SENO garantiefaciliteit (€ 29,6 mln.) uit een vorig jaar gecorrigeerd. Het totaal van definitief buiteninvorderingstelling/kwijtschelding in 2004 bedraagt € 197,6 mln. Van dit bedrag heeft € 36,2 mln. betrekking op artikel 2 (TOK) en € 26,7 mln. op artikel 3 (BBMKB), naar aanleiding van de slotuitdeling op het faillissement van Fokker is € 133,2 mln op artikel 2 afgeboekt.
De extra-comptabele vorderingen zijn per begrotingsartikel, het agentschap Senternovem, NMa en overige apparaat onderverdeeld naar de mate van liquiditeit (opeisbaarheid) van de vorderingen. (x € 1000).
Vorderingsoort | direct opeisbaar | op termijn opeisbaar | op termijn opeisbaar | gecondi-tioneerd | totaal |
---|---|---|---|---|---|
Omschrijving | < 1 jaar | > 1 jaar | |||
Werking binnenlandse markten | 37,5 | 37,5 | |||
Bevorderen innovatiekracht | 349,1 | 8 159,3 | 13 044,2 | 21 552,6 | |
Bevorderen ondernemingsklimaat | 4 742,2 | 10 406,1 | 402 415,4 | 417 563,7 | |
Doelmatige en duurzame energievoorziening | 144,0 | 437,5 | 19 098,4 | 19 679,9 | |
Buitenlandse economische betrekkingen | 194,6 | 566,5 | 16 815,9 | 115 975,7 | 133 552,7 |
Beheer bodemschatten | 17 577,6 | 17 577,6 | |||
Economische analyses en prognoses | 83,2 | 83,2 | |||
Inf.- en communicatienetw. en -techn. | 1 070,6 | 469,7 | 163,4 | 1 703,7 | |
Algemeen | 1 554,0 | 281,7 | 1 835,7 | ||
Afwikkeling oude verplichtingen | 10 148,8 | 10 148,8 | |||
Overig apparaat | 94,6 | 94,6 | |||
Buiten begrotingsverband | 302,6 | 112,5 | 415,1 | ||
Senternovem | 2 100,0 | 9 500,0 | 309 455,9 | 336 000,0 | 657 055,9 |
Nma | 279 483,7 | 279 483,7 | |||
Totaal | 27 806,3 | 10 885,3 | 345 438,1 | 1 176 655,0 | 1 560 784,6 |
De kolom direct opeisbare vorderingen van het voorgaande overzicht is op artikelniveau gerubriceerd naar ouderdom. (x € 1 000)
Art. | Omschrijving | <2003 | 2003 | 2004 | Totaal |
1 | Werking binnenlandse markten | 37,5 | 37,5 | ||
3 | Bevorderen ondernemingsklimaat | 2 186,9 | 1 551,4 | 1 003,9 | 4 742,2 |
4 | Doelmatige en duurzame energievoorziening | 144,0 | 144,0 | ||
5 | Buitenlandse economische betrekkingen | 13,3 | 181,3 | 194,6 | |
7 | Beheer bodemschatten | 17 577,6 | 17 577,6 | ||
8 | Economische analyses en prognoses | 83,2 | 83,2 | ||
10 | Inf.- en communicatienetw. en -techn. | 14,6 | 15,6 | 1 040,4 | 1 070,6 |
21 | Algemeen | 1 554,0 | 1 554,0 | ||
Buiten begrotingsverband | 151,8 | 150,8 | 302,6 | ||
Senternovem | 420,0 | 210,0 | 1 470,0 | 2 100,0 | |
Totaal | 2 786,6 | 1 927,8 | 23 091,9 | 27 806,3 |
Onderstaand worden per categorie, vorderingen die in verhouding tot het totaal van de vorderingen een grote omvang hebben, nader toegelicht. Per post is aangegeven aan welk artikel de vordering is gekoppeld.
Direct opeisbare vorderingen (x € 1000)
Artikel 3 Bevorderen ondernemingsklimaat (€ 4 742,2)
De aan dit artikel gerelateerde vorderingen hebben met name betrekking op de extra-comptabele vorderingen centraal deel IPR € 2 245,7 (afgewezen beroep CBB, invordering in 2005 via Landsadvocaat) en bijdrage scheepsbouwindustrie € 1 424,0 (bezwaarprocedure).
Artikel 7 Beheer bodemschatten (€ 17 577,6)
De geboekte bedragen op dit artikel zijn de dividendbelasting 2004 EBN BV ad € 11 833,3 en slotdividendbelasting 2003 ad € 5 744,3 EBN BV. De ontvangst van deze bedragen wordt in het eerste kwartaal 2005 verwacht.
Op termijn opeisbare vorderingen (x € 1000)
Artikel 2 Bevorderen innovatiekracht (€ 8 508,4)
Een bedrag van € 6 806,7 is als een renteloze lening aan Marin verstrekt, zolang deelnemersovereenkomsten zijn gesloten met het maritieme bedrijfsleven is er geen aflossingsverplichting.
Artikel 3 Bevorderen ondernemingsklimaat (€ 10 406,1)
Op dit artikel staan met name leningen aan EIM € 1 154,6 en NESEC € 4 537,8. De eerste aflossingstermijnen van NESEC vervalt in het eerste kwartaal 2005. De aflossing EIM over 2004 is opgeschort.
Artikel 5 Buitenlandse economische betrekkingen (€ 17 382,3)
Dit betreft leningen aan Indonesië en Egypte. De leningen worden geadministreerd en beheerd door het NIO.
Geconditioneerde vorderingen (x € 1000)
Artikel 3 Bevorderen ondernemingsklimaat (€ 402 415,4)
Op dit artikel is onder meer een vordering vastgelegd op het consortium dat de Nederlandse bijdrage aan de JSF levert ad € 372 100,0.
Artikel 5 Buitenlandse economische betrekkingen (€ 115 975,7)
Het grootste gedeelte van dit bedrag (€ 115 684,3) is gestort op een rekening-courant bij de Rijkshoofdboekhouding ten behoeve van de dekking van de uitvoering van de investeringsfaciliteit Opkomende Markten door de FMO.
Vorderingen van het agentschap Senternovem (x € 1000)
Vorderingen Senternovem (€ 657 055,9)
Het merendeel van de vorderingen van Senternovem heeft betrekking op de Regeling Technische ontwikkelingskredieten en de Regeling Technische Ontwikkelingsprojecten. Deze regelingen worden uitgevoerd door dit agentschap. Het betreft leningen verstrekt met het doel een «nieuw» product te ontwikkelen. De terugbetaling van de lening is afhankelijk van de met het ontwikkelde product verkregen omzet. Er is rente verschuldigd die jaarlijks wordt bijgeschreven. De regelingen zijn inmiddels ingetrokken.
Vorderingen van het NMa (x € 1000)
Dit betreft de door het NMa opgelegde boetes (met name telefonie en bouw) en lasten onder dwangsom.
9) Extra-comptabele schulden (€ 0,2 mln.).9a) Tegenrekening extra-comptabele schulden (€ 0,2 mln.).
Het saldo van de extra-comptabele schulden (€ 0,2 mln.) betreft de zogenaamde mijnschadevoorzieningen.
10) Voorschotten (€ 2 827,2 mln.).10a) Tegenrekening voorschotten (€ 2 827,2 mln.).
Op deze rekening staat het saldo van de vooruitbetalingen (voorschotten). Deze voorschotten zijn gebaseerd op EZ-subsidieregelingen danwel op door EZ gesloten contracten. Voor wat betreft subsidies wordt in principe betaald op basis van gemaakte en betaalde kosten. De definitieve vaststelling van de subsidie danwel de afwikkeling van het contract geschiedt na indiening van de einddeclaratie. In 2004 is voor € 914,2 mln. aan voorschotten afgerekend.
Het saldo openstaande voorschotten is als volgt opgebouwd:
Overzicht openstaande voorschotten EZ (x € 1 mln.) | ||
---|---|---|
Totaal | ||
Stand per 31 december | 2004 | 2003 |
Ontstaansjaar | ||
< 2001 | 400,4 | 594,8 |
2001 | 409,7 | 516,1 |
2002 | 354,0 | 520,5 |
2003 | 547,2 | 887,9 |
2004 | 1 115,9 | |
Totaal | 2 827,2 | 2 519,3 |
Onderstaand worden een aantal voorschotten toegelicht die in verhouding tot het totaal een grote omvang hebben. Tevens worden een aantal voorschotten toegelicht die meer dan vier jaar openstaan.
Artikelonderdeel 1.20 020 Tegemoetkoming Demkolec en stadsverwarmingsprojecten (€ 257,1 mln.).
In 2001 is € 134,0 mln. als voorschot betaald door de Staat aan NEA voor «niet marktconforme kosten» bij de verkoop aan NUON. De NEA is van mening dat deze kosten hoger zijn. Het geschil is voorgelegd aan een arbitragecommissie maar die naar verwachting in 2005 of 2006 een uitspraak zal doen. Na deze uitspraak zal worden afgerekend.
Artikelonderdeel 2.10 140 Bijdrage instituten lucht- en ruimtevaart (€ 29,9 mln.).
In 1997 is een voorschot betaald van € 34,0 mln., hierop is inmiddels € 14,5 mln. afgerekend. De verschillende projecten lopen nog steeds door.
Artikelonderdeel 2.30 020 NAP elektronische snelwegen (€ 24,0 mln.).
Van de € 7,2 mln. die openstaan van vóór 2001 heeft € 4,2 mln. betrekking op het Millennium Platform. Dit zal naar verwachting in 2005 worden afgerekend.
Artikelonderdeel 3.10 100 Bedrijventerreinen wo TIPP (106,0)
Naar verwachting zullen de voorschotten van vóór 2001 ad € 48,9 mln. in 2005 worden afgerekend.
Artikelonderdeel 3.10 200 REONN Kompas voor het Noorden (€ 266,9 mln.).
De subsidies op dit artikelonderdeel worden als voorschot uitbetaald op basis van jaarplannen en op programmatische wijze ingezet. De regeling loopt door tot 2011, zodat definitieve afrekeningen nog wel even op zich zullen laten wachten.
Artikelonderdeel 3.10 210 Centraal deel IPR (€ 25,7 mln.).
Dit betreft voorschotbetalingen in het kader van het centraal deel van de Investeringspremie-regeling. Dit betreft langlopende verplichtingen ter bevordering van bedrijfsinvesteringen in sociaal-economisch zwakkere gebieden. Afrekening van € 18,1 mln. heeft in 2004 plaats gevonden. Ook in 2005 zullen naar verwachting voorschotten uit oude jaren worden afgerekend.
Artikelonderdeel 3.10 230 Cofinanciering EFRO (€ 95,8 mln.).
Op dit artikel zijn de voorschotten geboekt welke door EZ zijn verleend in het kader van de cofinanciering EFRO Het betreft het programma 1994–1999 en het programma 2000–2006. De nog openstaande voorschotten van het programma 1994–1999 (circa 52 mln.) worden naar verwachting in 2005afgerekend.
Artikelonderdeel 3.10 410 Bijdrage aan financiering ROM (€ 11,9 mln.).
Het totale bedrag van € 11,9 mln. is betaald vóór 2000 aan de NOM. Naar verwachting zal dit bedrag in 2005 afgerekend worden.
Artikelonderdeel 3.10 500 Fysieke stadseconomie (€ 115,9).
Betreft voorschotbetalingen aan VROM in het kader van Grote Steden Beleid vanuit het onderdeel fysieke stadseconomie. Het convenant loopt tot en met 2004. De «afrekening» van dit convenant en de verstrekte voorschotten zal in 2005 en 2006 plaats vinden.
Artikelonderdeel 3.10 910 Regio- & infrastructuur programma's (€ 50,7 mln.).
De op dit artikel openstaande voorschotten hebben voornamelijk betrekking op langlopende projecten met betrekking tot de infrastructuur. In 2004 is een aantal oude projecten, met een openstaand voorschotbedrag van circa € 15,5 mln. afgerekend. Daarnaast heeft ruim € 23 mln. betrekking op een tweetal projecten waarvan de einddatum in 2008/2009 ligt.
Artikelonderdeel 3.30 310 Bijdrage ontwikkeling JSF (€ 27,2 mln.).
Dit betreft voorschotten voor de subsidieregeling in het kader van de EMD-fase (Engineering, Manufacturing, Development) van de JSF. Nederlandse bedrijven werden op deze wijze ondersteund bij het kwalificeren voor Nederlandse deelname aan de JSF-ontwikkeling. De regeling liep tot eind 2001. De aangegane verplichtingen worden langzamerhand afgewikkeld.
Artikelonderdeel 4.01 500 Diverse programma uitgaven Energie (€ 36,6 mln.).
De openstaande voorschotten op dit artikelonderdeel maken voornamelijk deel uit van het EG programma GCO. Dit wordt eens in de vier jaar vastgesteld. Naar verwachting zullen in 2005 de voorgaande 4 jaar worden vastgesteld.
Artikelonderdeel 5.30 410 Trustfunds (€ 27,6 mln.).
De voorschotten van vóór 2001 ten bedrage van € 20,0 mln. zullen naar verwachting in 2005 worden afgerekend.
Artikelonderdeel 9.10 010 Bijdrage aan het CBS (€ 186,2 mln.).
Dit voorschot betreft de bijdrage 2004 aan het CBS. Naar verwachting zal dit voorschot definitief worden vastgesteld in 2005.
11) Garantieverplichtingen (€ 2 337,0 mln.).11a) Tegenrekening garantieverplichtingen (€ 2 337,0 mln.).
Dit betreft de garantieverplichtingen die door EZ zijn aangegaan. Het verloop van de garantieverplichtingen in 2004 was als volgt:
(x € 1 mln) | |||
Saldo garantieverplichtingen tot en met 2003 | 2 670,5 | ||
Af: | Intrekkingen, terugbetalingen en correcties | – 673,0 | |
Bij: | Aangegane garantieverplichtingen in 2004 | 381,6 | 2 379,1 |
Af: | Betalingen op garantieverplichtingen in 2004 | 42,1 | |
Saldo garantieverplichtingen ultimo 2004 | 2 337,0 |
Circa de helft van dit bedrag (€ 1 265,6 mln.) betreft de garanties van de borgstellingsregeling BBMKB (art. 3). Het uitstaande garantiebedrag voor deze regeling is verhoogd in verband met afgegeven garanties van ongeveer € 362,8 mln. en verlaagd in verband met negatieve bijstellingen van ongeveer € 345,4 mln. Aan verliesafdekking is ruim € 23,2 mln. betaald.
De ander helft van het saldo garantieverplichtingen ultimo 2004 bestaat uit garanties exportactiviteiten/Oost-Europa (art. 5) € 147,4 mln. en COVA (art. 6) € 907,6 mln. en een aantal kleinere garanties.
Ten opzichte van 31 december 2003 zijn de garantieverplichtingen met € 333,5 mln. afgenomen. Deze afname is voornamelijk het resultaat van de afname van de garantieverplichtingen met betrekking tot de BBMKB (€ 5,8 mln.) en de afname van de garanties ten behoeve van exportactiviteiten/Oost-Europa (€ 327,5 mln.).
In de artikelsgewijze toelichting worden de garanties afzonderlijk toegelicht.
12) Openstaande verplichtingen (€ 2 939,1 mln.).12a) Tegenrekening openstaande verplichtingen (€ 2 939,1 mln.).
Het verloop van de verplichtingen in 2004 was als volgt:
(x € 1 mln) | |||
Saldo aangegane verplichtingen tot en met 2003 | 2 781,9 | ||
Af: | Intrekkingen, terugbetalingen en correcties | – 174,8 | |
Bij: | Aangegane verplichtingen in 2004 | 2 150,4 | 4 757,5 |
Af: | Betalingen op verplichtingen in 2004 | – 1 818,4 | |
Saldo verplichtingen ultimo 2004 | 2 939,1 |
Dit saldo is opgebouwd uit een bedrag van € 2 633,7 mln. aan verplichtingen binnen begrotingsverband en € 305,4 mln. aan verplichtingen buiten begrotingsverband.
Omvangrijke negatieve bijstellingen.
In 2004 is het saldo verplichtingen voor circa € 174,8 mln. naar beneden bijgesteld.
In onderstaande tabel zijn de bijstellingen per artikel opgenomen.
Art. | Omschrijving | (x € 1 mln) |
1 | Werking binnenlandse markten | 1,2 |
2 | Bevorderen innovatiekracht | 34,0 |
3 | Bevorderen ondernemingsklimaat | 20,5 |
4 | Doelmatige en duurzame energievoorziening | 71,1 |
5 | Buitenlandse economische betrekkingen | 30,1 |
6 | Vitale belangen ten tijde van crises | 0,1 |
10 | Inf.- en communicatienetw. en -techn | 5,5 |
21 | Algemeen | 12,3 |
Totaal | 174,8 |
De negatieve bijstellingen (intrekkingen) hebben met name betrekking op vrijgevallen verplichtingruimte in verband met definitief vastgestelde subsidies en bijdragen. Bij de begrotingsvoorbereiding van de afgelopen jaren is het kaseffect van deze vrijval al verwerkt in de kasramingen.
Het overgrote deel van de intrekkingen van artikel 2 heeft betrekking op de regelingen die door Senternovem worden uitgevoerd: Technische Samenwerkingsprojecten € 8,7 mln., TOP € 15,7 mln., Kennisoverdracht Instituten € 1,4 mln. Verder zijn er op Deltapunt € 1,0 mln.,Civiele Vliegtuigontwikkeling € 1,2 mln., Electronische Snelwegen € 2,5 mln. en vele relatief kleine intrekkingen.
De negatieve bijstellingen van artikel 3 hebben voor € 7,4 mln. betrekking op definitieve subsidievaststellingen van de Centrale IPR-regeling. Een bedrag van € 1,6 mln. is ingetrokken op oude regio- en infrastructuur programma's, op Suppletie-instrument Infra/Kennis is € 6,5 mln. ingetrokken en een bedrag van € 1,6 mln. is een negatieve bijstelling op Cofinanciering EFRO projecten.
De intrekkingen op artikel 4 hebben met name betrekking op het niet uitbetalen van de «tegemoetkoming restwaarde activa van de kerncentrale Borssele» € 31,8 mln. omdat de geplande sluiting in 2004 niet doorgaat en op het «CO2 reductieplan» € 32,4 mln. dat door Senternovem wordt uitgevoerd.
De intrekkingen van artikel 5 hebben voor € 2,9 mln. betrekking op de Technische Assistentieregeling Opkomende Markten, een bedrag van € 11,7 mln. is ingetrokken op verplichtingen inzake het Besluit Export Financieringsarrangementen, € 3,1 mln. is ingetrokken op Exportbevordering BSE en € 8,2 mln. is ingetrokken op Economische Samenwerking PSO.
13) Deelnemingen (€ 1 431,1 mln.).13a) Tegenrekening deelnemingen (€ 1 431,1 mln.).
Het verloop van deze post over 2004 was als volgt:
Bij | Af | (x € 1 mln) | |
Stand saldibalans ultimo 2003 | 1 521,4 | ||
–Mutaties 2004: | |||
–Twinning Holding B.V | 50,6 | ||
–UCN N.V. | 39,7 | ||
Stand saldibalans ultimo 2004 | 1 431,1 |
De deelnemingen in Twinning Holding B.V. en in UCN N.V. zijn overgedragen aan het ministerie van Financiën.
10. BIJLAGE 1: TOEZICHTSREALTIES EN ZBO'S/RWT'S
De toezichtsrelaties van het departementmet de ZBO's en RWT's zijn ingericht volgens het EZ-kader voor de aansturing van intermediaire organisaties.
In 2004 is de evaluatie van de Kamers van Koophandel gestart. Begin 2005 zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is in 2004 van start gegaan als ZBO. Tot 2004 was het CBS een dienst van EZ. De vastgestelde vermogenspositie van het CBS, zoals opgenomen in de openingsbalans van het CBS per januari 2004, heeft de instemming van EZ.
De onderstaande ZBO's en RWT's vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken:
Naam ZBO en/of RWT | Bijdrage uit departementale begroting | Bedrag realisatie 2004 (in € 1 000) | Bedrag begroting 2004 (in € 1 000) |
Centraal Bureau voor de Statistiek | Artikel 9 | 186 233 | 180 300 |
Centrale Commissie voor de Statistiek | Geen bijdrage | n.v.t. | n.v.t. |
Kamers van Koophandel | Geen bijdrage | n.v.t. | n.v.t. |
Octrooiraad (is opgeheven per september 2004) | Geen bijdrage | n.v.t. | n.v.t. |
Stichting COVA | Artikel 6 | 87 874 | 82000 |
NIVR | Artikel 2 | 4 972 | 3 995 |
NMi | Artikel 1 | 16 733 | 17 700 |
WaarborgHolland (voorheen Waarborg Gouda) | Artikel 1 | 0 | 0 |
Edelmetaal Waarborg Nederland (voorheen Waarborg Joure) | Artikel 1 | 0 | 0 |
OPTA | Artikel 10 | 4 589 | 1 544 |
TenneT (alleen voor het publieke deel in het kader van de wettelijke taken die voortvloeien uit de wet Milieukwaliteit Energieproductie) | Geen bijdrage | n.v.t. | n.v.t. |
11. BIJLAGE 2: AANBEVELINGEN ALGEMENE REKENKAMER
Onderstaande teksten kunnen nog wijzigen na afstemming met de rapportage van de Auditdienst
• Directoraat-generaal Telecom en Post (DGTP)
De Algemene Rekenkamer heeft in de rapportage geconstateerd dat het proces om te voldoen aan de EZ-kaders en regelgeving nog niet was voltooid. In 2004 heeft DGTP hard gewerkt aan de aanpassing van de AO aan de daarvoor geldende EZ-kaders en aan het opheffen van geconstateerde verbeterpunten. De opzet van de AO en de IC voldoen aan de daaraan gestelde eisen en er is goede voortgang bereikt met het opheffen van de verbeterpunten. Daarmee voldoet het financieel beheer aan de eisen. Het is zaak dat DGTP deze lijn weet voort te zetten in 2005 en daarmee ook de resterende verbeterpunten kan afwikkelen.
• Vorderingen- en ontvangstenbeheer
De AR constateerde in 2003 dat het vorderingen- en ontvangstenbeheer verbeterpunten bevatte. Zoals toegezegd, heeft EZ in 2004 een AO-procedure vastgesteld waarin de taakverdeling tussen de DG's en FEZ is vastgelegd. Als onderdeel van deze procedure vindt verificatie plaats van de juistheid van ontvangsten. Door middel van de toezichtsrapportages van FEZ, de accountantsrapporten van de Auditdienst en de departementale AO-onderhoudsorganisatie wordt het management aangesproken op haar verantwoordelijkheid voor het beheer van vorderingen en ontvangsten.
In haar rapportage over 2003 constateerde de AR bij verscheidene onderdelen van EZ knelpunten in het contractbeheer en gaf de aanbeveling om de centrale regie van de directie Interne Zaken (IZ) te verbeteren. In 2004 is de «EZ-richtlijn Contractbeheer 2004» geactualiseerd en vastgesteld. Deze geeft aan hoe EZ invulling geeft aan het contractbeheer en zij omgaat met EZ-raamcontracten. Voorts is in 2004 de rol van de Coördinerend Directeur Inkoop (CDI) en de inkoopstrategie van EZ in het Bedrijfsvoeringscollege vastgesteld. Hiermee is een goede basis gelegd om de diensten via het Coördinatiepunt Inkoop te stimuleren tot gezamenlijke inkopen. In 2004 heeft IZ de contracten van het kernministerie (IZ, P&O en I&A), samen met lopende EZ-brede raamcontracten in een apart contractenregister opgenomen. Een overzicht van EZ-brede raamcontracten is aan de EZ-dienstonderdelen beschikbaar gesteld en wordt via het EZ-web gepubliceerd. De juiste werking van het contractbeheer is bij diverse EZ-onderdelen nog een aandachtspunt.
De naleving door het tijdelijk agentschap Novem van interne procedures en de effectiviteit van de IC over 2003 werd door de AR als onvoldoende beoordeeld. De door de AR geconstateerde onvolkomenheden zijn belegd in een plan van aanpak voor verbetering van het financieel beheer, dat in het fusietraject SenterNovem de nodige aandacht heeft gekregen in 2004. Een verbijzonderde IC-afdeling voor SenterNovem maakt hier deel van uit.
De AR constateerde verbeterpunten bij de directies P&O (personeelsbeheer) en IZ (contractbeheer en IC).
– In 2004 heeft implementatie plaatsgevonden van de voorgenomen verbeterpunten t.a.v. contractbeheer (zie de desbetreffende paragraaf).Voorts is de IC-functie bij IZ versterkt door de overgang van zes fte van FEZ naar IZ. Door deze ontwikkelingen en diverse andere verbeteracties (o.a. uitwerking van werkinstructies, kaders en richtlijnen), heeft het financieel beheer bij IZ aan kwaliteit gewonnen.
– De over 2003 geconstateerde gebreken zijn verwerkt in een verbeterplan voor de uitvoering van de beheerstaken POI. Gedurende 2004 zijn veel van de verbeterpunten (o.a. toezicht op personele processen, aansturing salarisadministratie, contractenregister) opgepakt. In het kader van de reorganisatie van het kernministerie EZ, die op 1 september 2004 formeel zijn beslag kreeg, is de directie POI opgeheven en vervangen door de directies P&O en I&A. Daarbij zijn tevens beheerstaken op gebied van het personeel en automatisering binnen het kernministerie gecentraliseerd en ondergebracht bij P&O, resp. I&A. Mede onder invloed van deze wijzigingen, zijn niet alle verbeterpunten in 2004 gerealiseerd. De resterende punten krijgen in 2005 opnieuw de nodige aandacht.
De AR stelde in haar rapportage over 2003 vast dat het CBS nog niet alle verbeterpunten uit het «onderhoudsplan financieel beheer» had uitgevoerd. Eind 2004 waren van de 50 verbeterpunten die begin van dat jaar openstonden 46 uitgevoerd. De realisatie van de resterende 4 verbeterpunten staat ingepland voor het eerste kwartaal 2005.
De inzichtverschaffing in de rechtmatigheid van de inning en besteding van de MAP-gelden heeft in oktober 2004 aan de Kamer plaatsgevonden. De onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de bestedingen bedraagt 6,2%. De belangrijkste oorzaak daarvan is dat de rechtmatigheid van een deel van de bestedingen niet kan worden vastgesteld vanwege onvoldoende documentatie. Daarnaast is in 2004 met betrekking tot de aanwending van de gevormde reserves en het daadwerkelijke voorkomen van cumulatie van subsidies een voorlopig overzicht van Ened ontvangen. Een definitief overzicht kan pas worden gemaakt als alle accountantsverklaringen rond de «ontMAPte» gelden zijn opgesteld. Inmiddels zijn vrijwel alle accountantsverklaringen opgesteld, waarbij de verklaringen van twee grote partijen nog ontbreken.
De AR signaleerde over 2003 bij het NMa/DTe verbeterpunten in beheersteken, waaronder de verbijzonderde IC, de inkoopfunctie, het materieel beheer en het contractbeheer. Medio 2003 is NMa/DTe gestart met een verbeterplan. De uitvoering daarvan is eind 2004 nagenoeg volledig voltooid. De verbijzonderde IC-functie is geïmplementeerd, de inkoopfunctie is beter ingebed in de organisatie, een administratief systeem voor de registratie van niet-automatiseringsgoederen is ontwikkeld (bevat nog enkele verbeterpunten) en voor het contractbeheer is een Facility managementsysteem in ontwikkeling.