Aangeboden 18 mei 2005
Gerealiseerde ontvangsten 2004 naar artikel (in € mln)
Gerealiseerde uitgaven 2004 naar artikel (in € mln)
A. | Algemeen | 6 |
1. | Voorwoord | 6 |
2. | Dechargeverlening | 8 |
3. | Leeswijzer | 10 |
B. | Beleidsverslag | 12 |
4. | Beleidsprioriteiten | 12 |
5. | Beleidsartikelen | 23 |
6. | Niet-beleidsartikelen | 101 |
7. | Premiegefinancierde socialezekerheidsuitgaven | 111 |
8. | Overige beleidsonderwerpen | 140 |
9. | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 155 |
C. | Jaarrekening | 159 |
10. | Verantwoordingsstaten | 159 |
a. Ministerie | 159 | |
b. Baten-lastendiensten | 160 | |
11. | Toelichting baten-lastendiensten | 161 |
1. Agentschap | 161 | |
2. IWI | 164 | |
12. | Saldibalans | 168 |
D. | Bijlagen | 182 |
Bijlage 1. | Organogram | 182 |
Bijlage 2. | Lijst met gebruikte afkortingen | 183 |
Bijlage 3. | Trefwoordenregister | 186 |
Bijlage 4. | Aanbevelingen Algemene Rekenkamer | 188 |
Bijlage 5. | Toezichtsrelaties | 191 |
Bijlage 6. | Zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak | 194 |
Voor u ligt het departementale jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het jaar 2004. In het jaarverslag leg ik mede namens staatssecretaris van Hoof verantwoording af over de behaalde beleidsprestaties in relatie tot de inzet van middelen.
Er is veel op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt tot stand gebracht. In het beleidsverslag wordt hier dieper op ingegaan. Hieronder een overzicht van de belangrijkste beleidsmaatregelen in 2004.
• WAO:
op 1 januari 2004 is de Wet verlenging loondoorbetaling bij ziekte van kracht geworden. Werkgevers zijn vanaf deze datum verplicht om 70% van het loon van hun zieke werknemers gedurende twee jaren door te betalen. Op 1 oktober 2004 is tevens het Schattingsbesluit voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aangescherpt. Gelijktijdig met de wijziging van het Schattingsbesluit is de systematiek van de herbeoordelingen gewijzigd.
• WAZ:
de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen is sinds 1 augustus 2004 ingetrokken. Hierna worden de verzekeringen door private verzekeraars uitgevoerd.
• WWB:
op 1 januari 2004 is de Wet Werk en Bijstand in werking getreden. Op grond van deze wet ontvangen gemeenten vooraf een budget en wordt voor het inkomensdeel niet meer achteraf afgerekend. Door het vervallen van uitvoeringsvoorschriften hebben gemeenten meer beleidsvrijheid gekregen. Gemeenten worden financieel geprikkeld om adequaat invulling te geven aan het poortwachterbeleid, de bevordering van de uitstroom van bijstandgerechtigden naar betaald werk en de handhaving van rechtmatige toekenning van bijstandsuitkeringen.
• Werkloosheidswet:
met ingang van 2004 is de generieke vrijstelling van de sollicitatieplicht voor WW-gerechtigden vanaf 57½ jaar vervallen. Afgezien van het overgangsrecht zijn alleen werknemers die op de eerste werkloosheidsdag 64 jaar zijn, vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Verder is op 1 januari 2004 de afschaffing van de vervolguitkering in werking getreden. De maximale duur van de WW-uitkering is hiermee bekort tot 5 jaar.
De SER heeft op 15 april 2005 een advies uitgebracht over een toekomstbestendige WW.
• Kinderopvang:
het jaar 2004 was een voorbereidingsjaar voor invoering van de Wet kinderopvang. Deze is per 1 januari 2005 van kracht geworden. Een van de doelstellingen voor 2004 was het behoud van de bestaande opvangcapaciteit om de overstap naar een stelsel van vraagfinanciering bij een adequaat aanbodniveau te kunnen maken.
• Verklaring Arbeidsrelatie:
in 2004 is de parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel uitbreiding rechtsgevolgen VAR (verklaring arbeidsrelatie) succesvol afgerond. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2005 de zogeheten verklaring arbeidsrelatie van de Belastingdienst opdrachtgevers vrijwaart van betaling van premies werknemersverzekeringen en loonbelasting. Met de nieuwe VAR wil het kabinet het zelfstandig ondernemerschap bevorderen.
• Administratieve lasten:
in 2004 zijn de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in de sociale verzekeringen en de Wet financiering sociale verzekeringen door het parlement aanvaard. De eerste fase is op 1 januari 2005 van kracht geworden, waardoor Belastingdienst en UWV voortaan werken met geharmoniseerde loonbegrippen. Een jaar later gaat na inrichting van een centrale polisadministratie de premie-inning werknemersverzekeringen over naar de Belastingdienst.
In november is een sociaal akkoord met de partners tot stand gekomen, waarin belangrijke afspraken zijn gemaakt voor nieuwe en gewijzigde wetgeving op het terrein van werk en inkomen, onder andere met betrekking tot de WAO, levensloop en de VUT- en prepensioenregelingen.
Uitgangspunt bij deze herzieningen is de noodzaak tot een activerend sociale zekerheidsstelsel, waarbij iedereen die mee kan doen ook daadwerkelijk meedoet.
Van juli tot en met december was Nederland voorzitter van de Europese Unie. Tijdens dit voorzitterschap zijn bouwstenen voor de Europese Sociale Beleidsagenda 2005–2010 aangedragen. Dit heeft geresulteerd in een brede consensus onder de lidstaten over de noodzaak tot een dynamische arbeidsmarkt en een gemoderniseerde sociale zekerheid, waarin activering centraal staat.
Ten slotte wil ik opmerken dat bij de realisatie van beleidsdoelen een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering van groot belang is. In het afgelopen jaar zijn er op dit gebied binnen het departement een aantal verbeteringen gerealiseerd, zoals bij het financieel beheer.
Met belangstelling wachten de staatssecretaris en ik uw reactie op dit jaarverslag af.
Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal om de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid decharge te verlenen over het in het jaar 2004 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Dit verzoek heeft betrekking op het financieel beheer dat samenhangt met de uitvoering van de departementale begroting.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in de jaarverslagen en jaarrekeningen;
d. de departementale saldibalansen;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2004; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden;
b. de slotwet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het jaar 2004 en de slotwet van het Spaarfonds AOW over het jaar 2004; de slotwetten zijn als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwetten zijn aangenomen;
c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2004 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van 's Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden;
d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2004 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2004 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2004 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof
Het jaarverslag bestaat uit een algemeen deel, het beleidsverslag, de jaarrekening en enkele bijlagen.
Het beleidsverslag is opgebouwd uit drie delen:
1. het onderdeel beleidsprioriteiten geeft van elke beleidsprioriteit van de Beleidsagenda in de begroting 2004 de stand van zaken. Met het lezen van deze paragraaf kan worden volstaan om snel een beeld van de prestaties van SZW in 2004 te krijgen.
2. de beleidsartikelen en de premiegefinancierde socialezekerheidsuitgaven verantwoorden meer in detail in hoeverre de doelstellingen van SZW zijn behaald. Tevens is hier de financiële toelichting te vinden op verschillen tussen realisatie en begroting.
3. de bedrijfsvoeringsparagraaf bevat de stand van zaken van de bedrijfsvoering van het ministerie van SZW in 2004. Tevens wordt ingegaan op de specifieke thema's uit de bedrijfsvoeringsparagraaf in de begroting 2004.
De jaarrekening is opgebouwd uit de verantwoordingsstaat van het ministerie van SZW, de samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastendiensten, de saldibalans en de bij deze onderdelen behorende financiële toelichtingen.
3.2 Specifieke aandachtspunten
Onder de reikwijdte van accountantsverklaring vallen de financiële informatie in de jaarrekening en bij de budgettaire tabellen van de beleidsartikelen in het beleidsverslag.
De niet-financiële informatie valt niet onder de accountantsverklaring, maar is wel onderdeel van de accountantscontrole. De premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven in het beleidsverslag vallen wel onder de accountantscontrole maar niet onder de reikwijdte van de accountantsverklaring.
De programmauitgaven afkomstig van de Europese Commissie voor ESF-3 en EQUAL lopen buiten begrotingsverband en zijn dus niet in de verantwoordingsstaat terug te vinden. De verantwoording over deze middelen is terug te vinden in beleidsartikel 2 «Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsparticipatie».
Beschikbaarheid van derdeninformatie
Voor de verantwoording over de in de begroting 2004 opgenomen prestatiegegevens is veelal informatie van derden nodig, zoals uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid (UWV, CWI, SVB), gemeenten, CBS en Belastingdienst. Over de levering zijn afspraken gemaakt met als gevolg dat een groot deel van de in de begroting 2004 opgenomen prestatie-indicatoren tijdig en op realisatiebasis wordt verkregen. Van een aantal indicatoren zal de verantwoording echter nog voorlopig zijn, dat wil zeggen op basis van een actuele raming.
In de jaarverantwoording worden ook gegevens gepresenteerd over oude jaren. Deze gegevens zijn afkomstig uit het Jaarverslag 2003, tenzij anders aangegeven. In dit laatste geval is uitgegaan van meer recente informatie die afwijkt van de gegevens die in de vorige jaarverantwoording werden gepresenteerd.
Toedeling apparaatuitgaven naar de beleidsartikelen
In de ontwerpbegroting 2004 is een toedeling van de begrote apparaatuitgaven naar de beleidsartikelen gemaakt. De realisatiegegevens in het jaarverslag worden op basis van dezelfde verdeelsleutel als bij de begroting 2004 aan de beleidsartikelen toegerekend. De organisatiewijzigingen in 2004 hebben niet geleid tot een wijziging van de verdeelsleutel.
Afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften
In de tabellen waar de prestaties over 2004 worden gemeld, wordt niet volstaan met een «ja» of een «nee», maar wordt de realisatie gemeld omdat dit meer inzicht geeft in de ontwikkeling in de tijd bij de prestatieindicatoren.
Periodiek Onderzoek Regel Overtreding Sociale Zekerheid (POROSZ)
In de begroting 2004 en 2005 is in het overzicht van de evaluatieonderzoeken bij diverse artikelen POROSZ vermeld. Het gaat om de beleidsartikelen 2 «Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsparticipatie», 5 «Algemene inkomensgarantie op minimumniveau» en 9 «Tegemoetkoming in de kosten van kinderen» en de premieartikelen 1 «Inkomensgarantie bij werkloosheid», 2 «Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid», 4 «Inkomensgarantie voor nabestaanden» en 5 «Inkomensgarantie voor ouderen».
Nadere bezinning over de aard van dit onderzoek heeft tot het inzicht geleid dat POROSZ niet moet worden gezien als een zelfstandig evaluatieonderzoek, maar als een monitor waarmee de stand van zaken bij regelovertreding wordt gepeild. Resultaten van POROSZ zullen zowel bij evaluatieonderzoeken worden gebruikt als zelfstandig worden gepubliceerd.
Wet Bescherming Persoonsgegevens
Sinds 1 september 2002 is bij SZW een functionaris voor de gegevensbescherming aangesteld. Deze ziet toe op de toepassing en de naleving van de Wet Bescherming Persoonsgegevens binnen het ministerie. Het eerste jaarverslag over de periode 2002–2003 gaf een aantal verbeterpunten aan zoals de implementatie van een systeematlas en het verbeteren van de P&C cyclus. Inmiddels zijn bijna al deze punten opgepakt. Het jaarverslag 2004 is te verkrijgen via het e-mailadres wbp@minszw.nl.
Een gematigde ontwikkeling van de arbeidskosten, een verhoging van de arbeidsproductiviteit, en vooral een verhoging van de arbeidsparticipatie zijn de centrale doelstellingen van het beleid op het terrein van werk en inkomen. Dit is niet alleen sociaal wenselijk, maar, gelet op de vergrijzing, ook economisch noodzakelijk. Het gaat erom mensen die nu buiten het arbeidsproces vallen een perspectief op werk te geven. Hierbij wordt werk boven inkomen als uitgangspunt gehanteerd. Bovendien dient de sociale zekerheid aangepast te worden aan de huidige trends in de samenleving, zodat het stelsel ook voor de toekomst houdbaar blijft.
Voor de langere termijn heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, tegelijkertijd met de begroting 2005, op Prinsjesdag de notitie Nieuwe accenten op het terrein van werk en inkomenaangeboden aan de Tweede Kamer. In de notitie schetst het kabinet welke overwegingen ten grondslag liggen aan het beleid op het terrein van werk en inkomen. De notitie bevat een perspectief op werk en inkomen voor de toekomst.
Het motto «werk boven inkomen» stond in 2004 ook in EU-perspectief hoog op de agenda. SZW heeft een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het Nederlandse voorzitterschap van de EU. Samen met alle betrokkenen van overheden en maatschappelijke organisaties is een brede discussie gehouden over de Europese Sociale Beleidsagenda 2005–2010. Hiermee is bereikt dat de lidstaten erkennen dat de beleidsagenda moet bijdragen aan het realiseren van de Lissabonagenda. Daarbij zijn twee hoofdlijnen aan te wijzen. Ten eerste is een dynamische arbeidsmarkt nodig die inspeelt op technologische en (sociaal) economische veranderingen. Daarnaast zal de agenda aandacht moeten besteden aan de modernisering van de sociale stelsels in de lidstaten, waarbij vergroting van arbeidsdeelname de hoogste prioriteit heeft.
In Nederland zijn in 2004 de hervormingen die nodig zijn om aan de centrale doelstellingen te voldoen verder vormgegeven. De hervormingen zijn geclusterd rond vijf prioriteiten. Ten eerste een hervorming van de WAO (invoering in 2006) met als belangrijke doelstellingen het bevorderen van de reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten en een sterke afname van de instroom in de WAO. Ten tweede is met de invoering van de Wet Werk en Bijstand een belangrijke stap gezet bij de modernisering van het reïntegratiebeleid. Hierbij dienen deregulering en decentralisatie als instrumenten om de reïntegratie van bijstandgerechtigden een impuls te geven. Ten derde zijn in 2004 afspraken gemaakt om de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen. Zo zullen door de afschaffing in 2006 van de fiscale faciliëring van VUT- en prepensioenregelingen, ouderen niet langer worden gestimuleerd om te stoppen met werken voor de leeftijd van 65 jaar. Ten vierde heeft het kabinet werk gemaakt van het wegnemen van de belemmeringen om arbeid en zorg te combineren, resulterend in de Wet kinderopvang die per 1 januari 2005 van kracht is geworden. Hierdoor ondersteunt het kabinet de verdere stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen. In 2006 krijgt dit beleid een vervolg met de invoering van de levensloopregeling. Ten slotte heeft het kabinet zich als doel gesteld om de administratieve lasten voor burgers en bedrijven met een kwart te verminderen. SZW heeft in 2004 op het terrein van werk en inkomen diverse maatregelen getroffen om aan de doelstelling van administratieve lastenvermindering te voldoen.
De economische situatie in 2004
Economische groei trekt aan...
Na een jaar van economische krimp liet de Nederlandse economie in 2004 de eerste tekenen van herstel zien, waarbij het vooralsnog onduidelijk blijft hoe sterk het herstel in de komende jaren door zal zetten. Het herstel was eind 2003 al zichtbaar door de sterke verbetering van de kwartaal-op-kwartaal groei (zie figuur 4.1). De economische groei in 2004 kwam met 1½% een half procentpunt hoger uit dan de 1% waar het kabinet bij het opstellen van de begroting voor het jaar 2004 vanuit ging. De groei bleef daarmee wederom achter bij zowel die in het Eurogebied als in de VS. De ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product (zie figuur 4.1) vormt hiervoor een mogelijke verklaring.
Figuur 4.1 Economische groei en arbeidskosten
Arbeidskosten per eenheid product in verwerkende industrie (1999 = 100)
Bron: CBS en CPB
...vooral door een sterke toename van de uitvoer...
Met een groei van de uitvoer met 8,2% heeft het Nederlandse bedrijfsleven weer meer kunnen profiteren van de groei van de wereldhandel dan in de recente jaren voor 2004. De groei van de uitvoer is het gevolg van een sterke toename van de wederuitvoer en een lichte daling van de arbeidskosten per eenheid product. In 2004 stegen de contractlonen met 1,5%, conform de verwachting in de MEV 2004, terwijl de arbeidsproductiviteit toenam met 3,5%. De binnenlandse bestedingen bleven evenwel achter. Vooral de consumptiegroei was gedurende heel 2004 teleurstellend. Zo groeide de particuliere consumptie met slechts 0,5%, terwijl de bruto investeringen van bedrijven met 1,6% toenamen. Belangrijke factoren hierbij zijn de koopkrachtontwikkeling en de afname van het vertrouwen.
...bij een beperkte achteruitgang in koopkracht...
Ondanks de economische recessie in 2004 is de achteruitgang in koopkracht over het algemeen beperkt gebleven. Dit komt hoofdzakelijk doordat de inflatie in 2004 lager blijkt te zijn geweest dan was voorspeld. Daarnaast was de nominale ziekenfondspremie in 2004 lager dan geraamd. Dit komt enerzijds doordat verzekeraars een lagere opslagpremie hebben berekend dan in de raming is meegenomen en anderzijds doordat een deel van de verlaging als compensatie is gebruikt voor de loonmatiging, die vervolgens niet is doorgegaan. Verder heeft het niet invoeren van de eigen bijdrage voor medicijnen bijgedragen aan een positiever koopkrachteffect gehad dan was geraamd. Het effect van deze meevallers heeft ertoe geleid dat de lage inkomensgroepen, zoals de uitkeringsgerechtigden en ouderen met alleen een AOW uitkering of met een klein aanvullend pensioen, er in inkomen op vooruit zijn gegaan. Deze inkomensgroepen zijn er in 2004 ongeveer 0,25% á 0,50% in inkomen op vooruit gegaan in plaats van de geraamde koopkrachtdaling van ongeveer – 0,50%. Voor de hoge inkomensgroepen zonder kinderen is de koopkrachtdaling beperkt gebleven. Gezinnen met kinderen en een inkomen van modaal of hoger zijn er tussen 0,25% en 1,25% op vooruit gegaan in 2004.
Genoemde cijfers betreffen het generieke koopkrachtbeeld. Het gaat om gemiddelde cijfers waar bovendien geen specifieke maatregelen (zoals huursubsidie) in zijn verwerkt.
Voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen zijn extra maatregelen getroffen ter compensatie van de individuele negatieve inkomenseffecten als gevolg van de maatregelen in de zorg. Het kabinet heeft de uitwerking van de maatregelen nauwlettend gevolgd en erover gerapporteerd aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 XV, nr 110).
...en de arbeidsmarktsituatie verslechtert.
Zoals uit figuur 4.2 blijkt, is de arbeidsmarktsituatie ten opzichte van 2003 verder verslechterd. De werkgelegenheid is belangrijk lager dan waar ten tijde van de MEV 2004 op werd gerekend. Tegelijkertijd is de werkloosheid in 2004 minder hard gestegen dan verwacht. Dit zou erop kunnen duiden dat de lagere werkloosheid het gevolg is van een afname van het arbeidsaanbod.
De arbeidsinkomensquote (aiq) kwam uit op een niveau dat bijna 2% punt hoger lag dan in de MEV 2004 geraamd werd en bedroeg 86,6%. Dat betekent dat de winstgevendheid van bedrijven nauwelijks is verbeterd ten opzichte van 2003, toen de aiq 86,9% bedroeg.
Figuur 4.2 Werkgelegenheid en werkloosheid, 2002–2004
Werkgelegenheid (arbeidvolume excl. zelfstandigen, jaren x 1000)
Werkloosheid (x 1000 personen)
Bron: CBS en CPB
Tabel 4.1 Kerngegevens 2004 verwachting versus realisatie | ||
---|---|---|
MEV 2004 | CEP 2005 | |
Economische groei (% BBP) | 1 | 1,4 |
Contractloon marktsector (%) | 1,5 | 1,5 |
Consumentenprijsindex (%) | 1,5 | 1,2 |
Werkgelegenheid in personen (% mutatie) | – 0,5 | – 0,9 |
Werkloosheid (% van de beroepsbevolking) | 7 | 6,2 |
Werkloosheid (in dzd personen) | 540 | 479 |
Arbeidsinkomensquote (niveau, %) | 84,75 | 86,6 |
Arbeidsproductiviteit marktsector (mutatie in %) | 2,75 | 3,5 |
EMU-saldo (% BBP) | – 2,4 | – 2,5 |
Bron: CPB
Doel: beperken instroom tot maximaal 25 000 volledig en duurzaam arbeidsongeschikten per jaar vanaf 2006; uitgangspunt SER-advies.
In 2004 heeft de daling van de WAO-instroom die vanaf 2003 zichtbaar was, zich verder voortgezet. Bedroeg de instroom in 2003 nog 66 000 nieuwe uitkeringen, in 2004 daalde dit aantal verder tot 59 000 uitkeringen. Aan de instroomdaling hebben vermoedelijk de Wet verbetering poortwachter en de sterker wordende financiële prikkels uit hoofde van Pemba bijgedragen. Mogelijk is er ook sprake van een aankondigingseffect van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De uitstroom bedroeg in 2004 circa 79 000 uitkeringen. De instroom in de WAO was in 2004 lager dan de uitstroom, waardoor het WAO-bestand voor het tweede achtereenvolgende jaar gedaald is. Eind 2004 waren er circa 765 000 WAO-gerechtigden. Onderstaande grafiek laat de historische ontwikkeling van het WAO bestand zien.
Figuur 4.3 Ontwikkeling aantal WAO'ers 1976–2004
De Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (VLZ) is de eerste stap naar een nieuw stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen. Deze wet is op 1 januari 2004 in werking getreden. Op grond van deze wet zijn werkgevers verplicht om gedurende twee jaar 70% van het laatstverdiende loon door te betalen bij ziekte. Op deze wijze wordt de financiële prikkel voor werkgevers vergroot om ziekteverzuim te voorkomen en, indien ziekte is opgetreden, zo snel mogelijk ongedaan te maken.
In dit kader is het van belang dat ook werknemers meer financiële prikkels krijgen om bij ziekte zo snel mogelijk weer het werk te hervatten. In het Sociaal Akkoord is daarom op het terrein van bovenwettelijke aanvullingen met sociale partners afgesproken dat gedurende de twee jaren van ziekte gecumuleerd maximaal 170% van het laatstverdiende loon zal worden doorbetaald.
Het voornemen is om op 1 januari 2006 de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in werking te laten treden. Het wetsvoorstel is in 2004 voor uitvoeringstoets aan de UWV voorgelegd. Ook is advies gevraagd aan de Raad van State. Het wetsvoorstel WIA is begin 2005 aangeboden aan de Tweede Kamer.
In 2004 zijn twee eerstefase- en negen tweedefase-arboconvenanten afgesloten en elf intentieverklaringen waarvan zes eind 2004 nog niet tot een convenant waren gekomen. In de convenanten zijn doelstellingen opgenomen over het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.
Tabel 4.2 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit WAO | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2004 |
•Wet VLZ | De wet is op 1 januari 2004 in werking getreden. |
•Wetsvoorstel WIA | Is in maart 2005 aan Tweede Kamer aangeboden. |
•Arboconvenanten, arbeidsveiligheid | In 2004 zijn 11 nieuwe convenanten en 11 intentieverklaringen ondertekend. |
Doel: toename met een kwart in 2007 van het percentage uitkeringsgerechtigden dat, na deelname aan een reïntegratietraject, uitstroomt naar reguliere arbeid, door decentralisatie WWB enerzijds en resultaatfinanciering anderzijds1.
Een effectief reïntegratiebeleid is van groot belang om te voorkomen dat mensen langdurig afhankelijk raken van een uitkering.
Mensen die er niet in slagen om zelfstandig aan de slag komen, kunnen met (individuele) ondersteuning aan de slag komen (zie beleidsartikel 2 en premie-artikel 3). Deze ondersteuning kan bijvoorbeeld de vorm hebben van een sollicitatietraining, intensieve bemiddeling, scholing, stage of een reïntegratietraject. Het streven is dat het percentage mensen dat uitstroomt naar reguliere arbeid, na deel te hebben genomen aan een reïntegratietraject, in 2007 met een kwart is toegenomen ten opzichte van 2004. De per 1-1-2004 ingevoerde Wet Werk en Bijstand en prestatieafspraken met UWV zijn belangrijke instrumenten om dit doel te realiseren. De ervaringen met betrekking tot de WWB zijn positief en dragen eraan bij dat het aantal bijstandsgerechtigden in 2004 is gestabiliseerd. Overigens is de realisatie van deze doelstelling ook mede afhankelijk van de macro-economische ontwikkelingen.
Voor de ABW/WWB groep is het aantal trajecten op basis van de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst in 2003 (ten opzichte van 2002) met circa 6 000 gestegen tot ruim 70 000. Op basis van de tussenstand 2004 is het mogelijk dat in 2004 het aantal trajecten voor deze groep verder gestegen is.
Het aantal gestarte reïntegratietrajecten voor WAO-ers bedroeg in 2004 ruim 17 000. Voor WW-ers zijn in 2004 bijna 25 000 trajecten gestart. Deze aantallen zijn exclusief IRO, vrije ruimte, reïntegratietelefoon en trajecten gestart onder contractjaar 2004 en daarmee (nog) niet volledig.
Met het UWV zijn in 2004 prestatieafspraken gemaakt. Naast de afspraken omtrent sluitende aanpak en plaatsingspercentages zijn afspraken gemaakt over het snel starten van reïntegratietrajecten. Instrumenten als proefplaatsing, JOP-stages voor jongeren en de mogelijkheid tot preventieve inzet zijn beschikbaar gekomen. UWV kan nog beter maatwerk leveren door de invoering van de individuele reïntegratie overeenkomst (IRO), het protocol zeer moeilijk plaatsbaren en het opstellen van het scholingsprotocol. De richtlijn voor het volgen van scholing in de WW is versoepeld (zie beleidsartikel 6 en premie-artikelen 1, 2 en 3).
Tabel 4.3 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit reïntegratie | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2004 |
•Invoeren WWB per 1-1-2004 (onder andere nieuwe budgetteringssystematiek, vrij besteedbaar reïntegratiebudget, betere afstemming rechten en plichten) | De eerste ervaringen met de WWB zijn positief. |
•Invoeren nieuwe activeringsrege- ling per 1-1-2006, als onderdeel van de nieuwe arbeidsongeschiktheids-regeling (onder andere werken beter belonen dan niet-werken en meer werken betere belonen dan minder werken) | In 2004 is het wetstraject voor de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) gestart. In de WIA staat activering van gedeeltelijk arbeidsgeschikten voorop. Daartoe is in de WIA een reïntegratie-instrumentarium voor werknemers, werkgevers en UWV opgenomen. Tevens stimuleert de uitkeringsstructuur meer dan nu het geval is de werknemer zo spoedig mogelijk werk te hervatten bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2006. |
•Sturing op resultaat via prestatie-afspraken met UWV over reïntegratie WW-ers en arbeidsgehandicapten. | De volgende resultaten zijn door UWV behaald:Sluitende aanpakWW 89% (95%)Sluitende aanpak AG 86% (90%)Plaatsingsresultaat WW 4% (40%)Plaatsingsresultaat AG 5% (30%)Snelle start WW 25% (85%)Snelle start AG 83% (85%)(tussen haakjes staat de norm voor 2004) |
Doel: toename van de arbeidsparticipatie van ouderen tot 50% in 2020.
De regering streeft ernaar, de daling van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar), die gezien de stand van de conjunctuur kan worden verwacht, uiterlijk in 2007 om te keren in een stijgende trend. In 2004 bedroeg de arbeidsdeelname van ouderen, op basis van voorlopige cijfers 40%, ter vergelijking in 2003 was dit 39%. Hiermee lijkt de ommekeer al te zijn ingezet.
De arbeidsparticipatie van de Nederlandse bevolking dient verhoogd te worden om de kosten van de vergrijzing op te vangen en het tekort aan arbeidskrachten in de toekomst tegen te gaan. Dit kan gerealiseerd worden door groepen die nu relatief weinig participeren, zoals ouderen, te stimuleren tot deelname aan het arbeidsproces.
April 2004 is er een kabinetsstandpunt met betrekking tot het verhogen van de arbeidsparticipatie van ouderen aangeboden aan de Tweede Kamer. Naar aanleiding hiervan is een aantal maatregelen in gang gezet (zie ook tabel 4.4). Het betreft onder andere maatregelen op het gebied van de WW, zoals de herinvoering van de sollicitatieplicht voor werkloze WW'ers van 57,5 jaar of ouder en het afschaffen van de vervolguitkering WW. Daarnaast heeft de Tweede Kamer een wetsvoorstel aangenomen VUT, prepensioen en levensloop (behandeling in Eerste Kamer volgt nog). Dit omvat de afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT en prepensioen en de invoering van een levensloopregeling. Tevens is er een stimuleringsregeling leeftijdsbewust beleid ingesteld. De in december 2004 geïnstalleerde Regiegroep «Grijs Werkt» heeft als belangrijkste taak een cultuuromslag in het denken over oudere werknemers te bewerkstelligen
Tabel 4.4 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit Arbeidsparticipatie | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2004 |
•Afschaffen van de fiscale faciliëring voor VUT en prepensioen vanaf 2005 met toepassing van een overgangsregeling | Op 25 november 2004 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel VUT, prepensioen en levensloop aangenomen. De beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel is 1 januari 2006. Op 15 februari 2005 is het wetsvoorstel door de Eerste Kamer aangenomen. |
•Invoering van een werkgeversbijdrage aan de werkloosheidslasten van werknemers die na het bereiken van de leeftijd van 57,5 jaar worden ontslagen (dit is de WWOW, geplande invoeringsdatum was 1 januari 2004) | De werkgeversbijdrage is na amendering door de Tweede Kamer gewijzigd en vervangen door een premievrijstelling bij het in dienst nemen of houden van oudere werknemers. Deze premievrijstelling is op 1 januari 2004 ingevoerd. |
•Gefaseerde herinvoering van de sollicitatieplicht voor werklozen ouder dan 57,5 jaar.Invoering tegelijk met WWOW. | De herinvoering van de sollicitatieplicht voor werkloze WW'ers van 57,5 jaar of ouder is vanaf 1 januari 2004 ingevoerd. Er zijn overgangsbepalingen voor werkloze WW'ers die reeds voor 1 januari 2004 werkloos waren en vrijgesteld waren van de sollicitatieplicht.Met de Wet Werk en Bijstand is de sollicitatieplicht voor WWB' ers – bijstandsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder – per 1 januari 2004 heringevoerd. Overgangsbepaling voor Abw'ers die reeds voor 1 januari 2004 een uitkering (Abw, IOAW, IOAZ) hadden. |
•Invoering van Wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid. | De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs is op 1 mei 2004 in werking getreden. |
•Afschaffen van de vervolguitkering WW. Invoering met onmiddellijke werking voor nieuwe instroom in de WW per 11 augustus 2003 | Afschaffen van de vervolguitkering WW. Werklozen die op of na 11 augustus 2003 in de WW komen, hebben na afloop van de loongerelateerde uitkering, bij voortdurende werkloosheid, geen recht op een vervolguitkering. |
•Voorlichtingscampagne ter bestrijding van vooroordelen over oudere werknemers en ter stimulering van langer doorwerken, vanaf begin 2004. | Ten behoeve van de communicatiestrategie is medio april 2004 een expertmeeting gehouden. Eind november 2004 is tijdens een voorlichtingsbijeenkomst publiciteit gegeven aan de start van de Regiegroep GrijsWerkt. Op 2 december 2004 is GrijsWerkt geïnstalleerd. |
Doel: verminderen van het verschil tussen de gewenste en de feitelijke mate van combineren van arbeid en zorgtaken met een kwart.
In de eerste helft van 2004 is de parlementaire behandeling van de Wet kinderopvang afgerond, waardoor deze wet per 1 januari 2005 van kracht is. De wet voorziet in een nieuw uniform wettelijk stelsel voor de financiering en de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland. De Belastingdienst, die als uitvoerder van de wet optreedt, had aan het eind van het jaar 175 000 aanvragen van ouders voor een tegemoetkoming verwerkt. Tot aan de invoering van de Wet kinderopvang is de fiscale faciliteit voor werkgevers verruimd en voor ouders gecontinueerd, en is gemeenten de gelegenheid geboden hun capaciteit aan subsidieplaatsen voort te zetten. Circa 300 gemeenten hebben daarvan gebruik gemaakt. Het Waarborgfonds kinderopvang heeft in 2004 de beschikking gekregen over een tijdelijk subsidiebedrag van € 30 miljoen. Daarmee kunnen in de overgangsperiode van het bestaande naar het nieuwe stelsel financiële faciliteiten aan kinderopvangorganisaties worden geboden.
De in de begroting 2004 voorziene invoering van de levensloopregeling op 1 januari 2004 heeft niet plaatsgevonden. Het wetsvoorstel voor een levensloopregeling dat in september 2003 aan de Tweede Kamer werd aangeboden, werd aangehouden in afwachting van nader overleg met sociale partners. In november 2004 is na intensief overleg met de sociale partners een sociaal akkoord bereikt. Op grond daarvan werd eind november 2004 een nieuw en sterk gewijzigd wetsvoorstel in de Tweede Kamer behandeld en aanvaard. Beoogd wordt de levensloopregeling in te voeren per 1 januari 2006.
In het Kabinetsstandpunt Dagindeling dat in september 2004 aan de Tweede Kamer werd aangeboden is, op basis van de ervaringen opgedaan tijdens de Stimuleringsmaatregel Dagindeling, in samenwerking met de departementen van LNV, OCW, VWS en BZK een reeks maatregelen, initiatieven en vervolgstappen uitgewerkt die het combineren van arbeid en zorgtaken in verschillende fases van de levensloop makkelijker maken en daarmee de kansen van vooral vrouwen op de arbeidsmarkt vergroten.
Tabel 4.5 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit Arbeid en Zorg | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2004 |
•Invoering Wet kinderopvang per 1 januari 2005. | Ingevoerd conform planning. |
•Invoering levensloopregelingper 1 januari 2004, die de financiering van langdurend onbetaald verlof mogelijk moet maken. | Nieuw, sterk gewijzigd wetsvoorstel november 2004 door de Tweede Kamer aanvaard. Een belangrijke wijziging is dat het tegoed ook gebruikt kan worden voorafgaand aan ingang van het ouderdomspensioen en dat sparen beloond wordt met een levensloopverlofkorting. Invoering beoogd per 1 januari 2006. |
•Implementatie resultaten stimule- ringsregeling Dagindeling. | Het Kabinetsstandpunt Dagindeling is in september 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden. |
5. Verminderen administratieve lasten
Doel: Vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 25% op het terrein van SZW.
In het Hoofdlijnenakkoord is vastgelegd dat de administratieve lasten die de overheid veroorzaakt voor burgers en bedrijven in de jaren 2003–2007 met een kwart worden verminderd. In 2004 zijn in twee tranches voorstellen ontwikkeld die een reductie van bijna 22% beogen. Om de taakstellende 25% lastenvermindering van netto € 633 miljoen te kunnen realiseren moet nog voor € 92 miljoen aan maatregelen worden ingevuld. Naar verwachting kan dit worden gerealiseerd met voorstellen op het terrein van de arbeidsomstandigheden, zoals in het kader van de evaluatie van de Arbeidsomstandighedenwet en in het sociaal-fiscale domein.
Eind 2003 was € 42 miljoen aan beoogde reducties gerealiseerd. In de loop van 2004 is het totaal per saldo opgelopen naar € 233 miljoen. In 2004 zijn de volgende maatregelen op het terrein van de arbeidsomstandigheden ingevoerd: afschaffen van de wettelijke verplichting tot werkoverleg, vereenvoudiging van de certificeringsregeling en verbetering van de informatievoorziening voor kleine werkgevers. Op het terrein van de sociale verzekeringen werd onder andere de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen ingetrokken. Tegenover deze reductie stond een lastentoename met € 14 miljoen, onder andere als gevolg van de door de Tweede Kamer gewenste fiscale vrijstelling voor kerstpakketten, die doorwerkt in de premieheffing sociale verzekeringen.
De in 2005 te realiseren reducties zijn in de loop van 2004 al voor een deel concreet ingevuld. Onder andere zijn per 1 januari 2005 in werking getreden de eerste fase van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in de sociale verzekeringen (WALVIS), de Wet kinderopvang en de Vereenvoudigingswet SV-wetten. Ook zal de informatievoorziening op arbeidsomstandighedenterrein verder verbeteren.
In september 2004 is de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer aangeboden over de uitvoering van het Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving 2002. In die rapportage is gemeld dat het aantal vereenvoudigingsvoorstellen inmiddels is uitgebreid van 68 tot 85, voornamelijk door het toevoegen van een aantal voorstellen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Van deze 85 voorstellen is al bijna meer dan de helft uitgevoerd. In de loop van 2004 zijn tevens 147 verouderde materieel uitgewerkte SZW-regelingen ingetrokken. Een deel van de geïmplementeerde vereenvoudigingsvoorstellen leidt tevens tot een reductie van administratieve lasten.
Voor de vermindering van de administratieve lasten voor burgers hadden de werkzaamheden in 2004 met name een voorbereidend karakter. Eind 2004 is aan een extern bureau de opdracht gegeven om de administratieve lasten voor negen regelingen op het terrein van SZW met behulp van een meetmodel in beeld te brengen. Het betreft de regelingen die naar verwachting de meeste administratieve lasten omvatten voor drie specifieke doelgroepen: gehandicapten, ouderen en uitkeringsgerechtigden. Aan de hand van de resultaten van deze nulmeting worden in 2005 reductievoorstellen uitgewerkt.
Tabel 4.6 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit Verminderen administratieve lasten | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2004 |
•Uitvoering actiepunten uit Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving (onder andere Walvis, heffing premies en loonbelasting door Belastingdienst (SUB)). | Van de actiepunten uit het Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving is meer dan de helft uitgevoerd. De administratieve lasten voor het bedrijfsleven waren eind 2004 verminderd met € 233 miljoen (ruim 9 procent). De ontwikkelde reductievoorstellen voor deze kabinetsperiode tellen op tot bijna 22%. |
•Vereenvoudiging risico-inventarisa- tie en evaluatie; verbetering van informatievoorziening over arboverplichtingen en vereenvoudiging aanbestedingsregels voor reïntegratiebedrijven. | Het meerjarige traject van efficiencyverbetering op arboterrein verloopt conform het beoogde tijdpad. |
In tabel 4.7 is aangeven welk budgettair beslag de beleidsmaatregelen op het beleidsterrein van SZW met zich mee brengen.
Tabel 4.7 Budgettaire en financiële consequenties van de beleidsprioriteiten 2004 (x € 1 mln) | ||||
---|---|---|---|---|
Beleidsprioriteiten jaar 2004 | Artikelnummer | Doelontwerpbegroting 2004 | Mutaties doel | Huidige stand doel |
A Prioriteiten/Financieel kader | ||||
1 WAO | ||||
•Besparing als gevolg van stelselherziening op uitkeringslasten en uitvoeringskosten ten opzichte van ongewijzigd beleid1 | Premie 2 | – 700 in 2007 | + 20 in 2007 | – 680 in 2007 |
2 Reïntegratie | ||||
•Besparing op reïntegratiebudget gemeenten | Begroting 2, 3, 5 | – 680 in 2006 | geen | – 680 in 2006 |
•Besparing op reïntegratiebudget UWV | Premie 3 | – 170 in 2006 | geen | – 170 in 2006 |
•Besparing op reïntegratiebudget arbeidsgehandicapten2 | Premie 3 | – 250 in 2007 | + 60 | 190 |
3 Arbeidsparticipatie | ||||
•Besparing VUT en prepensioen3 | – 1 650 in 2007 | + 570 | – 1 080 in 2007 | |
•Besparing op WW-lasten als gevolg van herinvoering sollicitatieplicht van 57,5 plussers in de WW en invoering premievrijstelling oudere werknemers4 | Premie 1 | – 120 structureel | + 26 | – 94 structureel |
•Afschaffen vervolguitkering WW5 | Premie 1 | – 300 in 2007 en structureel – 500 | – 70 in 2007 en structureel – 30 | – 370 in 2007 en structureel – 530 |
4 Arbeid en zorg | ||||
•Intensivering overheidsbijdrage nieuw stelsel kinderopvang | Begroting 11 | + 100 vanaf 2005 | Geen | + 100 vanaf 2005 |
•Intensivering levensloopregeling6 | Begroting 11 | + 200 vanaf 2004 | + 530 | + 730 in 2007 |
5 Vermindering administratieve lasten | ||||
•Terugbrengen administratieve lasten inclusief Walvis en SUB (van € 2 533 miljoen in 2002 tot maximaal € 1 900 miljoen in 2007) | – 630 in 2007 | geen | – 630 in 2007 | |
•Invoering Walvis en SUB | + 190 investering en +160 sociaal plan | geen | + 190 investering en + 160 sociaal plan |
Toelichting:
1 Deze taakstelling wordt gedeeltelijk door uitvoeringsmeevallers ingevuld.
2 De taakstelling op het reïntegratiebudget is verlaagd, grotendeels omdat de taakstelling op de uitvoeringskosten te fors is gebleken.
3, 6 Om de aansluiting met de begroting 2004 te behouden, zijn in tabel 4.7 de budgettaire effecten van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling uitgesplitst naar de oorspronkelijke afzonderlijke beleidsmaatregelen.
4 Betreft omrekening bedragen van lopende naar constante prijzen.
5 Betreft bijstelling van doorstroomeffecten naar WWB. Dit leidt tot een hogere netto opbrengst.
BELEIDSARTIKEL 1 BASISDIENSTVERLENING WERK EN INKOMEN (CWI)
Het bevorderen van de werking van de arbeidsmarkt door het bij elkaar brengen van vraag en aanbod.
De Centra voor Werk en Inkomen bieden een belangrijke bijdrage aan de transparantie en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. De dienstverlening die daarvoor wordt ingezet is het ondersteunen van werkzoekenden op de (kortst mogelijke) weg naar arbeid tegen de laagst mogelijke kosten en de werkgevers in staat te stellen om hun vacatures op zo kort mogelijke termijn naar tevredenheid te vervullen.
In 2004 trad stabilisatie op in de stijgende instroom van werkzoekenden. CWI heeft de belemmeringen die zij ondervond in de eerste helft van 2003 in 2004 niet ondervonden. In 2004 is de tijd die beschikbaar kwam door de daling van de klantinstroom van werkzoekenden ten goede gekomen aan de invulling van de poortwachtersrol en de dienstverlening aan werkgevers. CWI heeft dan ook volgens het jaarplan 2004 kunnen werken.
De resultaten die CWI in 2004 heeft geboekt voldoen ruimschoots aan de normen, in het bijzonder bij de scores voor de preventie- en uitstroomquotes en het marktbereik van vacatures, vacaturewerving en vacaturevervulling.
De Raad van Bestuur CWI heeft besloten om in 2004 geen herhalingsonderzoek uit te voeren naar de klanttevredenheid onder werkzoekenden. In plaats daarvan is voor het eerst ervaring opgedaan met een Cliënt Survey. In deze Survey wordt uitgebreider (ten opzichte van de oude onderzoeken waarin een rapportcijfer de waardering voor het CWI uitdrukte) het oordeel van de cliënten over hun ervaringen met de verschillende soorten dienstverlening weergegeven.
Er hebben wel klanttevredenheidsonderzoeken plaatsgevonden naar werkgevers en ketenpartners. Met betrekking tot de klanttevredenheid van werkgevers is de algemene waardering een rapportcijfer van 7,1. Dit is boven de norm van het rapportcijfer 7,0 uit het Jaarplan CWI en gelijk aan de uitkomst in 2003. Wat de ketenpartners betreft, is de tevredenheid van UWV en gemeenten toegenomen ten opzichte van 2003 (UWV 6,9 tegen 6,2 in 2003 en gemeenten 6,1 tegen 5,9 in 2003), maar deze ligt nog steeds onder de norm van 7,0.
Over de ketensamenwerking kan worden gemeld dat CWI de normen voor tijdigheid en volledigheid van de overdracht van dossiers WW resp. WWB aan UWV resp. gemeenten haalt. Met ingang van mei 2004 worden de reïntegratieadviezen WW direct door CWI aan UWV overgedragen. Naast snelle overdracht leidt dit ook tot een aanmerkelijk betere kwaliteit van de reïntegratieadviezen doordat kennis over de klant en de behoeften van de ketenpartners worden gedeeld.
De ontwikkeling, in overleg met de ketenpartners, van een meer effectieve en doelmatige aanpak voor de huidige fasering, die in de tweede helft van 2003 was gestart, is in 2004 verder ter hand genomen. Uitgangspunt is dat iedereen bemiddelbaar is (route A) tenzij er omstandigheden zijn die dat belemmeren (route B). Een cliënt komt ook in route B als hij na afloop van route A (variërend van 3 tot 9 maanden) geen werk heeft gevonden. De ontwikkeling vond in 2004 plaats in de vorm van experimenten. De hiervoor genoemde maar ook andere vormen van samenwerking tussen de ketenpartners, die niet binnen de wettelijke kaders passen, kunnen met deze experimenten in de praktijk worden beproefd CWI heeft in 2004 verder gewerkt aan de voorbereidingen van de nieuwe informatiesystemen Sonar en HVS/ABS. HVS richt zich op het verbeteren van het matchen van werkzoekenden en vacatures, waarmee de beperkingen van het huidige primaire systeem (PGI) worden opgeheven. In het project Sonar wordt in de vastlegging van gegevens van werkzoekenden voorzien. Beide projecten samen vervangen PGI. De landelijke uitrol van Sonar is voorzien voor de eerste helft van 2005. HVS zal samen met Sonar beschikbaar zijn bij de landelijke uitrol in 2005; HVS/ABS is in november 2004 landelijk geïmplementeerd.
Voor dit artikel gelden de volgende operationele doelstellingen:
1. het aanbieden van passende activerende dienstverlening aan bij de CWI ingeschreven werkzoekenden;
2. het aanbieden van passende dienstverlening aan werkgevers die bij de CWI een vacature aanmelden;
3. het binnen acht dagen na aanvraag opbouwen, controleren en overdragen van uitkeringsdossiers aan UWV of gemeenten alsmede het op juiste en bruikbare wijze overdragen van werkdossier aan UWV of gemeenten;
4. het zorgen voor efficiënte en betrouwbare gegevensuitwisseling.
1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 561 870 | 497 467 | 435 636 | 430 078 | 368 950 | 350 187 | 18 763 |
Uitgaven | 561 870 | 497 467 | 435 613 | 430 078 | 368 950 | 350 187 | 18 763 |
Apparaatuitgaven | 472 | 518 | 1 621 | 1 847 | – 226 | ||
Personeel | 435 | 495 | 1 565 | 1 771 | – 206 | ||
Materieel | 37 | 23 | 56 | 76 | – 20 | ||
Programma-uitgaven | 561 870 | 497 467 | 435 141 | 429 560 | 367 329 | 348 340 | 18 989 |
Operationele doelstelling 1, 2 en 3 | |||||||
CWI | 561 870 | 497 467 | 421 179 | 411 289 | 358 874 | 339 790 | 19 084 |
Operationele doelstelling 4 | |||||||
BKWI | 13 962 | 10 671 | 8 455 | 8 550 | – 95 | ||
Handhaving | 7 600 | ||||||
Ontvangsten | 158 823 | 0 | 0 | 33 052 | 287 | 0 | 287 |
Bron: SZW-administratie
1.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De begroting CWI en BKWI 2004 wijkt op een aantal punten af van de initiële SZW-begroting. In totaal zijn er bijstellingen geweest voor een bedrag van € 35,3 miljoen.
• Loon- en prijscompensatie (€ 4,1 miljoen)
• Additionele beleidsinitiatieven in het kader van drempelslechting, 57½-jarigenbeleid, WSW-indicatie en handhaving (€ 9,0 miljoen)
• Vergoeding transformatiekosten (€ 11,8 miljoen)
• Boedelscheiding van de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie (€ 10,4 miljoen)
Ten opzichte van de bijgestelde begroting van € 383,6 miljoen is de realisatie € 16 miljoen lager uitgevallen. Dit komt omdat een aantal activiteiten van 2004 is doorgeschoven naar 2005 (transformatie, kasschuif Arbvo) en door de temporisering van het project 57½-jarigen.
Operationele doelstelling 1. Het aanbieden van passende activerende dienstverlening aan bij de CWI ingeschreven werkzoekenden.
Tabel 1.2 Prestatie-indicatoren dienstverlening aan werkzoekenden (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Potentiële WW-uitk. | Preventiequote WW | 17 | 18* | 19,9 |
Potentiële Abw-uitk. | Preventiequote WWB | 46 | 40* | 46,5 |
Fase 1-cliënt WW | Uitstroomquote WW | 51 | 50 | 59,1 |
Fase 1-cliënt Abw | Uitstroomquote WWB | 50 | 50 | 61,8 |
Aandeel etnische minderheden in uitstroomquote ten opzichte van aandeel autochtonen | – | evenredig | WW: 52,0WWB: 55,7 |
Bron: CWI Jaarverslag.
* In de Begroting SZW 2004 zijn streefpercentages van resp. 15 en 30 opgenomen; deze zijn later bijgesteld in het Jaarplan CWI 2004 dat door de minister is goedgekeurd.
In haar rol als poortwachter voor de WW en WWB voorkomt CWI pro-actief dat er onnodige uitkeringsaanvragen worden gedaan. De preventiequotes WW en WWB geven aan welk percentage van de werkzoekenden binnen de overdrachtstermijn geen beroep doet op de WW resp. WWB. Voor de preventiequote WW ligt de norm (en gerelateerd hieraan ook de realisatie) lager dan de norm (en realisatie) bij de preventiequote WWB vanwege verschillen in overdracht van het dossier en in het vaststellen van uitkeringsrecht.
De uitstroomquote meet het aantal fase 1-werkzoekenden dat binnen 6 maanden is uitgestroomd. Aangezien pas 6 maanden na afloop van het moment van instroom kan worden bepaald of de klant binnen die periode is uitgestroomd heeft deze prestatie-indicator betrekking op de groep die is ingestroomd tussen 1 juli 2003 en 30 juni 2004.
De uitstroomquotes alsmede preventiequotes liggen voor etnische minderheden over het algemeen ongeveer 7%-punt lager dan de quotes voor het totale bestand werkzoekenden. Het negatieve verschil is het kleinste bij de preventiequote WW: 16,6% voor etnische minderheden bij 19,9% overall.
Operationele doelstelling 2. Het aanbieden van passende dienstverlening aan werkgevers die bij de CWI een vacature aanmelden.
Tabel 1.3 Prestatie-indicatoren dienstverlening aan werkgevers (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Werkgever | Vervullingquote van de vacatures | 34 | 31* | 35,5 |
Werkgever | Marktbereik vacatures | 51 | 50* | 55,2 |
Bron: CWI Jaarverslag
* In de Begroting SZW 2004 zijn streefpercentages van resp. 60% en 30% opgenomen; deze zijn later bijgesteld in het Jaarplan CWI 2004 dat door de minister is goedgekeurd.
Onder vervulde vacature wordt verstaan: een door bemiddeling van CWI ingevulde arbeidsplaats, het aantoonbare resultaat van de wederkerige transactie met een werkgever waarbij afspraken zijn gemaakt over door CWI te ondernemen inspanningen om aan de personeelsvraag van de werkgever te voldoen. De realisatie van de vervullingquote vacatures bedraagt 35,5% bij een streefwaarde van 31%.
CWI ondersteunt pro-actief of op verzoek van de werkgever de vacaturevervulling. Daarnaast acquireert CWI actief vacatures bij werkgevers. In 2004 is het mogelijk gemaakt voor werkgevers om hun vacatures zelf in te voeren op werk.nl. Dit heeft mede bijgedragen aan het sterk opgelopen aantal vacatures dat CWI beschikbaar heeft.
Operationele doelstelling 3. Het binnen acht dagen na aanvraag opbouwen, controleren en overdragen van uitkeringsdossiers aan UWV of gemeenten alsmede het op juiste en bruikbare wijze overdragen van werkdossier aan UWV of gemeenten.
Tabel 1.4 Prestatie-indicatoren uitkerings- en werkdossiers | ||||
---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
gemeenten | Tijdigheid van de gegevensoverdracht aan gemeenten | 96% | 80% | 96,5% |
UWV | Tijdigheid van de gegevensoverdracht aan UWV | 81% | 80% | 86,2% |
gemeenten | Volledigheid van de gegevensoverdracht aan gemeenten | 87% | 80% | 97,6% |
UWV | Volledigheid van de gegevensoverdracht aan UWV | 90% | 85% | 98,4% |
gemeenten/UWV | Reïntegratieadviezen die voldoen aan de kwaliteitseisen | – | 7 | 5,0/6,4 |
Bron: CWI Jaarverslag
In het kader van haar verantwoordelijkheid als ketenpartner levert CWI tijdig en volledig gevalideerde en geverifieerde gegevens aan de ketenpartners aan. Voor de WW wordt tijdigheid gemeten op basis van het percentage dossiers dat binnen 8 werkdagen na de melding van de cliënt als werkzoekende respectievelijk de eerste werkloosheidsdag aan het UWV wordt overgedragen. Voor de WWB wordt tijdigheid gemeten op basis van het percentage dossiers dat binnen 8 werkdagen nadat de uitkeringsintake heeft plaatsgevonden wordt overgedragen aan de gemeente.
CWI heeft in 2004 goede prestaties geleverd op het terrein van de tijdigheid en volledigheid van overdracht van gegevens met betrekking tot de WWB en WW. In alle gevallen liggen de scores boven de afgesproken normwaarden.
In het jaarplan CWI 2004 is een prestatie-indicator opgenomen voor de reïntegratieadviezen die voldoen aan de kwaliteitseisen. Hierbij is het streefcijfer 7. De realisatie blijft achter bij deze doelstelling.
Operationele doelstelling 4. Het zorgen voor efficiënte en betrouwbare gegevensuitwisseling.
Tabel 1.5 Prestatie-indicatoren gegevensuitwisseling | ||||
---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Ketenpartners | Beschikbaarheid centrale componenten Suwinet op jaarbasis | – | 99% | 99,7% |
Ketenpartners | Gemiddelde doorlooptijd ketencomponentwijziging in maanden | – | 3 | 4,7 |
Bron: BKWI Jaarverslag
Met betrekking tot de prestatie-indicator «Gemiddelde looptijd ketencomponentwijziging in maanden» kan het volgende opgemerkt worden. Het releasebeleid van BKWI is pas vastgesteld nadat de begroting SZW 2004 is opgesteld. De norm die in de begroting SZW 2004 is opgenomen stelt dat alle wijzigingsverzoeken binnen een maand worden gerealiseerd. Het releasebeleid van BKWI onderscheidt drie soorten wijzigingen en daarbij wordt voor elke soort wijziging een gemiddelde normtijd gehanteerd. De normen die hieruit zijn voortgevloeid, zijn opgenomen in het jaarplan BKWI 2004. Dit jaarplan is in november 2003 door de minister goedgekeurd. Na overleg met BKWI is gekozen voor een rapportage over ketencomponentswijzigingen, omdat alleen de realisering van deze wijzigingen voor een belangrijk deel afhankelijk is van de inspanningen van BKWI. Alleen dat cijfer is in tabel 1.5 opgenomen.
De gemiddelde realisatietijd van de ketencomponentwijziging blijft achter aangezien er eind 2004 een aantal trajecten liep voor nieuwe aansluitingen op Suwinet. Ook de input van ketenpartners liep achter.
1.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 1.6 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Algemene doelstelling | Januari 2004 | Mei 2004 | Evaluatie SUWI-wet |
De door SZW gehouden evaluatie is op 19 mei 2004 aan de Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003/04, 26 448, nr 141).
BELEIDSARTIKEL 2 STIMULERING EN KWALITEITSBEVORDERING ARBEIDSPARTICIPATIE
Toename van duurzame arbeidsparticipatie
De algemene doelstelling «toename van duurzame arbeidsparticipatie» bevat twee componenten:
1. toename duidt op het vergroten van het volume;
2. duurzame arbeidsparticipatie duidt op langdurige deelname aan het arbeidsproces. Dit vereist dat de kwalificaties van de mensen die aan het werk zijn voldoende zijn voor een flexibele inzet in het arbeidsproces.
Voor de economische ontwikkeling is het van belang dat Nederland beschikt over een kwantitatief en kwalitatief toereikend arbeidsaanbod. Door een toename van het aantal duurzame plaatsingen van werkzoekenden kan een groter arbeidsaanbod worden bereikt. In 2004 was voorzien in extra aandacht voor de gelijke verdeling van de arbeidsparticipatie over de beroepsbevolking.
Naast de arbeidsparticipatie was in 2004 de duurzaamheid van het arbeidsaanbod voor zowel nog niet-participerenden als werkenden een aandachtspunt.
Tabel 2.1 Reïntegratiemiddelen (x € 1 mln) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Begroting 2004 | Raming 2004 | |
WAO | 222 | 237 | 200 | 235 |
WW | 48 | 87 | 80 | 93 |
ABW/WWB | 1 9581 | 1 7831 | 1 583 | 1 586 |
Totaal | 2 228 | 2 107 | 1 863 | 1 914 |
Bronnen: SZW-administratie en UWV-fondsennota
1 Totaal van sluitende reïntegratie, WIW dienstbetrekkingen basis en werkervaringsplaatsen en ID banen
Tabel 2.2 Bruto effectiviteit van reïntegratie | ||||
---|---|---|---|---|
20021 | Raming 20032 | Begroting 2004 | Raming 20042 | |
Gestarte reïntegratietrajecten | ||||
WAO | 30 901 | 56 497 | 33 250 | 17 363 |
WW | 10 587 | 44 971 | 23 000 | 24 995 |
ABW/WWB | 64 481 | 70 228 | 90 000 | 22 2443 |
Totaal | 105 969 | 169 696 | 146 250 | 42 106 |
Plaatsingen | ||||
WAO | 9 186 | 9 600 | 13 300 | 880 |
WW | 3 279 | 8 581 | 11 500 | 979 |
ABW/WWB | 8 599 | 11 043 | 35 100 | 4 5393 |
Totaal | 21 064 | 29 224 | 59 900 | 6 398 |
Plaatsingsresultaten | ||||
WAO | 30% | 17% | 40% | 5% |
WW | 31% | 19% | 50% | 4% |
ABW/WWB | 13% | 16% | 40% | 20% |
Bronnen: SZW-voortgangsrapportages Agenda voor de Toekomst en UWV-kwartaalrapportages.
1 De WW en WAO cijfers in 2002 zijn exclusief 1e kwartaal 2002
2 Als gevolg van trajectduur zijn de plaatsingspercentages over 2003 en 2004 tussenstanden, exclusief trajecten IRO, reïntegratietrajecten en vrije ruimte en exclusief trajecten gestart onder contractjaar 2004
3 Dit betreft een tussenstand per 1 juli voor de G4 en de G26.
De gepresenteerde plaatsingspercentages zijn lager dan de begrote 40% cq 50% omdat een groot aantal trajecten nog lopend zijn en in latere jaren tot plaatsingen zullen leiden. Pas een aantal jaren na het starten van de trajecten in enig jaar kunnen de definitieve realisaties vergeleken worden met de begrote 40% cq 50%.
Voor ABW/WWB kunnen de gerealiseerde plaatsingen niet direct worden gerelateerd aan de gestarte trajecten in een jaar. Deze gegevens zijn voor gemeenten niet beschikbaar. Op basis van een plaatsingsmodel kan deze relatie geraamd worden.
Verdere toelichting over het gemeentelijk deel staat verderop in dit artikel bij de Agenda voor de Toekomst. Voor uitleg over het UWV-deel wordt verwezen naar de premie-artikelen 1 en 3.
Voor dit artikel gelden de volgende operationele doelstellingen:
1. Afname langdurige werkloosheid;
2. Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie (MBO-2 niveau) in de beroepsbevolking van 25–64 jaar tot minder dan 20 procent in 2010;
3. Vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van doelgroepen.
2.2 Budgettaire gevolgen van het beleid
Tabel 2.3 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 1 909 140 | 1 959 889 | 3 657 387 | 656 552 | 3 471 034 | 1 967 724 | 1 503 310 |
Uitgaven | 1 796 922 | 1 855 126 | 2 274 144 | 2 131 617 | 2 008 045 | 2 033 911 | – 25 866 |
Apparaatuitgaven | 136 134 | 19 415 | 24 629 | 16 213 | 10 952 | 12 073 | – 1 121 |
Personeel | 4 617 | 4 415 | 3 320 | 3 460 | – 140 | ||
Materieel | 249 | 198 | 136 | 132 | 4 | ||
Bijdrage aan Agentschap SZW | 136 134 | 19 415 | 19 763 | 11 600 | 7 496 | 8 481 | – 985 |
Programma-uitgaven | 1 660 788 | 1 835 711 | 2 249 515 | 2 115 404 | 1 997 093 | 2 021 838 | – 24 745 |
Operationele doelstelling 1: | |||||||
Sluitende reïntegratie | 502 161 | 565 398 | 688 597 | 670 324 | 25 964 | 25 964 | |
Wiw dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen | 344 700 | 303 500 | 290 260 | 132 039 | 9 288 | 9 288 | |
Praktijkscholing | 0 | 0 | 96 078 | 79 807 | 63 398 | 64 829 | – 1 431 |
KinderopvangAbw | 49 791 | 53 547 | 57 604 | 57 944 | 59 131 | 83 500 | – 24 369 |
SVWW/RWI | 0 | 0 | 14 207 | 21 982 | 19 806 | 27 167 | – 7 361 |
Agenda voor de Toekomst | 0 | 1 174 | 99 586 | 135 973 | 144 550 | 150 227 | – 5 677 |
Flexibel reïntegratiebudget | 1 585 951 | 1 582 613 | 3 338 | ||||
EQUALprojecten/AG SZW | 4 242 | 6 807 | – 2 565 | ||||
ID-banen | 755 181 | 871 014 | 979 394 | 981 102 | 10 264 | 10 264 | |
RSP | 5 808 | 6 164 | 6 651 | 6 057 | 6 480 | 7 678 | – 1 198 |
Stimuleringsregeling ID | 0 | 11 317 | 46 635 | 74 000 | – 27 365 | ||
Operationele doelstelling 3: | |||||||
Doelgroepenbeleid | 3 147 | 34 914 | 9 518 | 13 972 | 7 945 | 14 621 | – 6 676 |
Overig | |||||||
Subsidies en overige beleidsuitgaven | 6 488 | 3 750 | 12 119 | 8 748 | 3 371 | ||
Voorlichting | 333 | 964 | 964 | ||||
Onderzoek en beleidsinformatie | 1 132 | 804 | 356 | 1 648 | – 1 292 | ||
Ontvangsten | 22 871 | 101 959 | 67 003 | 201 493 | 322 926 | 66 701 | 256 225 |
Bron: SZW-administratie
Tabel 2.4: Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € 1 mln) | |||
---|---|---|---|
Maatregel | 2002 | 2003 | 2004 |
Heffingskorting voor toetreders | 10 | 8 | 5 |
Arbeidskorting voor ouderen | 73 | 102 | 104 |
Afdrachtsvermindering scholing – w.v. WVA startkwalificatie | 6 | 9 | 28 |
Afdrachtvermindering lage lonen | 985 | 620 | 403 |
Afdrachtvermindering langdurig werklozen | 171 | 130 | 75 |
Bron: Ministerie van Financiën, gegevens arbeidskostenkortingen
2.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De realisatie 2004 heeft betrekking op nabetalingen vanwege de verantwoording van gemeenten over eerdere jaren met betrekking tot de WIW en scholing en activering. In de begroting 2004 was hier geen rekening mee gehouden.
Wiw dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen
De budgetten Wiw dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen zijn met ingang van 2004 opgegaan in het flexibel reïntegratiebudget. De realisatie 2004 heeft betrekking op nabetalingen vanwege de verantwoording van gemeenten over eerdere jaren met betrekking tot deze regelingen.
De onderbenutting op dit budget wordt veroorzaakt doordat minder gebruik gemaakt is van de regeling dan verwacht en doordat er minder nabetalingen over eerdere jaren hebben plaatsgevonden.
Bij de beëindiging van de subsidieregeling SVWW is een kasritme bepaald. Tot eind 2004 was het voor deelnemende projecten mogelijk om deelnemers te werven. Daarna is vastgesteld hoe de resterende betalingen over de jaren gespreid zullen plaatsvinden. Inmiddels is duidelijk geworden dat een deel van het voor 2004 geraamde budget pas in latere jaren nodig zal zijn.
De onderbesteding op dit budget is een uitvloeisel van een lager aantal aanvragen voor (project)subsidies van gemeenten.
Flexibel reïntegratiebudget (WWB)
De overschrijding van € 3,3 miljoen ten opzichte van de stand ontwerpbegroting houdt verband met nabetalingen ten behoeve van gegrond verklaarde bezwaarschriften.
Voor de 17 projecten die in het EQUAL programma gebruik maken van SZW cofinanciering is in 2004 minder gedeclareerd dan aanvankelijk verwacht. Eerst nadat de projecten in mei 2005 zijn afgerond, zullen de aanvragers hun aanvullende einddeclaratie indienen. Dit verklaart de onderbenutting op dit onderdeel.
De nabetalingen voor de ID-banen komen vooral voort uit de naloop van de vaststelling 2002 en bezwaarschriften die in 2004 zijn afgehandeld.
Tijdelijke Stimuleringsregeling regulier maken ID-banen
Het beschikbare budget voor 2004 is niet volledig benut omdat een groot deel van de aanvragen pas is binnengekomen in de laatste weken voor de sluitingsdatum van de regeling (30 juni 2004). De werkgevers hadden vervolgens tot 1 december 2004 de tijd om de aanvullende gegevens in te sturen. Veel werkgevers hebben tot het laatste moment gewacht met het insturen van de aanvullende gegevens en de termijn hiervoor is verlengd tot 1 februari 2005, daardoor vinden de betalingen veelal later plaats dan aanvankelijk verwacht.
Als gevolg van vertraging in de besluitvorming in het kader van het kabinetsstandpunt langer doorwerken ouderen hebben niet alle geplande activiteiten in 2004 plaats kunnen vinden.
Operationele doelstelling 1: Afname langdurige werkloosheid
De sluitende aanpak van de nieuwe instroom is op verzoek van de Tweede Kamer uitgebreid naar langdurig werklozen. In het kader van de Agenda voor de Toekomst is destijds eveneens afgesproken dat gemeenten zich zullen inspannen om de sluitende aanpak voor het zittend bestand te realiseren. De mate van sluitendheid voor langdurig werklozen is 54 procent. Dit houdt in dat 54 procent van de groep werklozen die op 31 december 2001 langer dan 12 maanden werkloos was in 2002 en 2003 is uitgestroomd uit de werkloosheid, dan wel in die periode op traject zit of een nieuw aanbod heeft ontvangen voor een reïntegratietraject (zie ook Kwartaalbericht Arbeidsmarkt September 2004).
Recentere realisatiecijfers voor langdurig werklozen worden gepresenteerd in het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt September 2005. Met de WWB hebben de gemeenten een toegenomen financieel belang gekregen om ook met de groep langdurig werklozen in hun bestand aan de slag te gaan. Hoewel de investeringen voor deze groep gemiddeld hoger liggen, kan dit op termijn een grotere besparing opleveren. Tot 1 januari 2005 hadden gemeenten de gelegenheid om in een reïntegratieverordening vast te leggen op welke wijze de aandacht aan verschillende doelgroepen is gewaarborgd.
Ook in 2004 heeft SZW voor de nieuwe instroom de ambitie vastgehouden om een sluitende aanpak van 100 procent te realiseren.
Tabel 2.5 Prestatie-indicatoren en streefcijfers sluitende aanpaknieuwe instroom | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 20041 |
Nieuw ingeschreven werklozen < 23 jaar | Mate van sluitendheid aanpak werklozen | 100% | 100% | 100% | 100% | 86%2 |
Nieuw ingeschreven werklozen volwassenen | Mate van sluitendheid aanpak werklozen | 88% | 87% | 84% | 79%3 | 80%3 |
Nieuw ingeschreven werklozen volwassenen | Instroom in langdurige werkloosheid (met en zonder traject) | 18% | 20% | 24%4 | 25%4 | 27%4 |
Nieuw ingeschreven werklozen met traject | Duurzame plaatsing5 | Niet bekend | 57% | 59% | 45%6 | * |
Bron: SZW/FEZ cijferonderzoek sluitende aanpak; UWV rapportage sluitende aanpak
1 Voorlopige cijfers. Definitieve cijfers komen in het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt September 2005.
2 Voorheen was de sluitendheid onder jongeren na 12 maanden altijd 100% omdat gemeenten verplicht waren jongeren die nog niet sluitend waren opgepakt na 12 maanden een WIW dienstbetrekking aan te bieden. Met ingang van 1 januari 2004 is de WIW afgeschaft. Jongeren die in 2003 instroomden (sluitende aanpak 2004) hebben dus niet «automatisch» een WIW dienstbetrekking gekregen, waardoor de sluitendheid gedaald is onder de 100%. De sluitendheid voor jongeren na 12 maanden is 86% (raming) in 2004.
3 De mate van sluitendheid voor de groep werklozen die gedurende het jaar afhankelijk is van één uitkeringsinstantie is in 2003 88% (definitief cijfer). Definitief cijfer 2004 beschikbaar in het kwartaalbericht Arbeidsmarkt September 2005. De mate van sluitendheid daalt in 2003 naar 79% als er rekening wordt gehouden met de groep werklozen die binnen een jaar van uitkeringsinstantie veranderen (de doorstroomgroep), bijvoorbeeld als iemand na een kortdurende WW-uitkering een bijstandsuitkering ontvangt. Zie ook Kwartaalbericht Arbeidsmarkt September en December 2004. In 2004 is de mate van sluitendheid inclusief de doorstroomgroep gestegen naar 80%.
4 Dit is inclusief van arbeidsplicht onthevenen in tegenstelling tot eerdere cijfers die exclusief onthevenen zijn.
5 Met duurzame plaatsing wordt bedoeld dat binnen 6 maanden na plaatsing geen inschrijving als werkzoekende heeft plaatsgevonden.
6 het percentage duurzame uitstroom 2003 is op een andere wijze berekend dan de jaren daarvoor en daarom niet direct vergelijkbaar met eerdere jaren. De cijfers in de jaren voorafgaand aan 2003 zijn door Regioplan berekend op basis van een beperkte steekproef. Het cijfer in 2003 is berekend door CBS en is gebaseerd op een grotere steekproef. Een ander verschil is dat CBS herinstromers in de uitkering, die uiteindelijk wel duurzaam uitstromen niet in het cijfer heeft meegenomen, hetgeen in cijfers van voorgaande jaren wel is meegenomen. Dit heeft een neerwaarts effect op het totaalcijfer.
* Duurzaamheid 2004 is niet beschikbaar.
De mate van sluitendheid inclusief de doorstroomgroep, de groep werklozen die binnen een jaar van uitkeringsinstantie veranderen, neemt licht toe: van 79% in 2003 naar 80% in 2004.
Het probleem van de jeugdwerkloosheid is ook terug te vinden in de dalende mate van sluitendheid van deze jongeren. Door de nog niet herstelde conjunctuur is het aantal jongeren dat in absolute zin instroomt in 2004 toegenomen ten opzichte van 2003 (op basis van de eerste drie kwartalen, zie Kwartaalbericht Arbeidsmarkt December 2004). De uitvoerders zijn zich bewust van dit probleem en zetten sterk in op deze groep. Zo werken veel gemeenten intensief samen met CWI en RMC's in jongerenloketten om te voorkomen dat deze groep instroomt of anders een grote afstand tot de arbeidsmarkt krijgt.
Het streven is om het percentage mensen dat uitstroomt naar reguliere arbeid, na deel te hebben genomen aan een reïntegratietraject in 2007 met een kwart te laten toenemen ten opzichte van 2004, de zogenaamde 25%-doelstelling. De invulling van de doelstelling geldt over het totaal van alle reïntegratietrajecten (WW, WAO en bijstand). Het is een gemiddelde over alle trajecten, over de gehele periode tot en met 2007, zonder tussentijdse streefwaarden. Om de realisatie van de doelstelling vast te kunnen stellen is door SZW een nulmeting uitgevoerd waar tegen het resultaat in 2007 afgezet kan worden. De definitieve nulmeting wordt gepresenteerd in het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt September 2005.
De nulmeting betreft trajecten die in 2002 gestart zijn en waarvan in 2002, 2003 en 2004 de uitstroom is vast te stellen.
Wat betreft realisaties op de prestatie-afspraken blijven gemeenten achter op de planning (zie tabel 2.6), onder meer vanwege conjuncturele ontwikkelingen en aan de kant van de gemeenten gelegen factoren. Voor nadere informatie hierover wordt verwezen naar de Derde Voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst die op 23 december 2004 aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Tabel 2.6 Prestaties Agenda voor de Toekomst 2003 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Trajecten | Uitstroom | |||||
Gemeenten | Realisatie | Afspraak | Voortgang | Realisatie | Afspraak | Voortgang |
G4 | 21 783 | 28 468 | 77% | 4 385 | 8 670 | 51% |
G26 | 20 617 | 24 417 | 84% | 3 371 | 6 646 | 51% |
Middelgrote en kleine gemeenten | 27 828 | 52 734 | 53% | 3 287 | 11 452 | 29% |
Landelijk | 70 228 | 105 619 | 66% | 11 043 | 26 768 | 41% |
Bron: SZW Derde voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst
Tabel 2.7 Tussenstand* Agenda voor de Toekomst 2004 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Trajecten | Uitstroom | |||||
Gemeenten | Realisatie | Afspraak | Voortgang | Realisatie | Afspraak | Voortgang |
G4 | 11 853 | 28 984 | 41% | 2 810 | 12 627 | 22% |
G26 | 10 391 | 21 213 | 49% | 1 729 | 8 914 | 19% |
Bron: SZW derde voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst
* G4 en G26 stand per 1 juli 2004
Zie voor een beschrijving van de inspanningen UWV in 2004 premieartikelen 1 en 3 Reïntegratie.
Uit het onderzoek «de reïntegratiemarkt langs de meetlat van SUWI» uitgevoerd door Regioplan (Kamerstukken II, 2004/05, 28 719, nr 3) blijkt dat in 2004 bij veel gemeenten een groot deel van het flexibele reïntegratiebudget wordt besteed aan gesubsidieerde arbeid (bij grote gemeenten 67%).
Gemeenten zijn in 2004 geconfronteerd met verschillende keuzes waar het gaat om de inzet van het reïntegratiebudget. Een aantal van de vele vragen waarvoor gemeenten in 2004 stonden, maar ook de komende jaren nog staan, zijn: in welk tempo wordt de gesubsidieerde arbeid oude stijl afgebouwd? Is er behoefte aan nieuwe vormen van gesubsidieerde arbeid? Welk deel wordt op de vrije reïntegratiemarkt aanbesteed? Wat is de positie van de aan de gemeente gelieerde instanties op het terrein van werk en inkomen? Het WWB implementatie steunpunt (WIS) heeft in 2004 over dit soort thema's handreikingen beschikbaar gesteld ten behoeve van gemeenten.
Uit het genoemde rapport is gebleken dat ongeveer tweederde van de gemeenten op het terrein van aanbesteding aan resultaatfinanciering doen. De overige, vooral kleine gemeenten, rekenen nog niet af op resultaat. Gemeenten vinden steeds beter hun weg op de reïntegratiemarkt, maar ook het toegenomen financiële belang onder de WWB leidt tot meer afrekening op resultaat. Tot slot is een belangrijke ontwikkeling dat vooral kleine gemeenten samenwerking zoeken met andere gemeenten bij het verder professionaliseren van de reïntegratie-inspanningen.
De effecten van de invoering van de WWB komen in beleidsartikel 5 verder aan de orde.
Tijdelijke Stimuleringsregeling regulier maken ID-banen
Doel van de regeling is het regulier maken van 10 000 ID-banen. Op de sluitingsdatum van de regeling te weten 30 juni 2004 zijn er 12 749 aanvragen binnengekomen. In totaal hebben 5 300 van deze aanvragen tot nog toe tot betaling geleid, nadat gebleken was dat de werkgever de ID-baan daadwerkelijk had omgezet. Nog 2 300 aanvragen die in behandeling zijn zullen voor het merendeel tot betaling leiden.
Tabel 2.8 Budget en volume loonkostensubsidies | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2003 | Begroting 2004* | Realisatie 2004 | |
Uitgaven x € 1 mln | |||
Totaal | 6 057 | 7 648 | 6 480 |
–RSP-loonkostensubsidie | 5 876 | 7 448 | 6 305 |
–RSP-uitvoeringskosten | 181 | 200 | 175 |
Volume | |||
Aantal contracten (op basis van 32 uur) | 577 | 727 | 615 |
Subsidiebedrag per werknemer (x € 1) | 10 184 | 10 245 | 10 245 |
Bron: SZW-administratie
* De cijfers in de kolom «Begroting 2004» vormen een correctie op de cijfers genoemd in de Begroting 2004
In 2004 heeft de aangekondigde herbezinning over de toekomst van de RSP plaatsgevonden.
Conclusie is dat de RSP in zijn huidige vorm weinig succesvol is geweest. Zowel het structureel verruimen van de markt voor de huishoudelijke dienstverlening als het vergroten van de werkgelegenheid voor werklozen is met de regeling onvoldoende van de grond gekomen.
Na overleg met de Tweede Kamer is besloten de RSP tot 1 juli 2005 te verlengen, in afwachting van de besluitvorming over eventuele maatregelen om de persoonlijke dienstverlening te stimuleren.
In 2004 is de Raad voor werk en inkomen (RWI) geëvalueerd. Uit deze evaluatie bleek dat de RWI op het terrein van coördinatie, overleg en expertisevorming inzake het decentraal arbeidsmarktbeleid een waardevolle rol heeft vervuld en daarom is besloten de RWI in gewijzigde vorm te handhaven. De hiertoe benodigde wetswijziging is op 4 maart 2005 in werking getreden. De subsidieregeling (SVWW) was al in 2003 beëindigd, maar de reeds gestarte projecten lopen door tot en met 2006.
Vanuit de KOA-regeling 2004 zijn kinderopvangvoorzieningen aangeboden voor alleenstaande ouders in de bijstand, waarmee belemmeringen zijn weggenomen voor uitstroom naar werk, het volgen van scholing of deelname aan sociale activering.
Tabel 2.9 Opgave subsidiabele kinderopvangovereenkomsten KOA 2000–2003 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003** | |||||
aantal * | bedrag(x €1000) | aantal * | bedrag(x €1000) | aantal * | bedrag | aantal | bedrag(x €1000) | |
hele-dagopvang | 1 616 | 14 154 | 1 488 | 14 025 | 1 689 | 15 912 | 6 403 | 17 473 |
halve-dagopvang | 286 | 1 691 | 333 | 2 068 | 292 | 1 814 | ||
buitenschoolse opvang | 3 421 | 19 637 | 3 309 | 20 576 | 3 846 | 23 795 | 11 003 | 20 195 |
Gastouderopvang | 1 965 | 7 023 | 1 849 | 6 967 | 1 583 | 5 980 | 2 641 | 3 987 |
Totaal | 7 288 | 42 505 | 6 978 | 43 548 | 7 410 | 47 501 | 20 047 | 41 654 |
gedeclareerde subsidie | 40 904 | 41 606 | 46 584 | 40 115 |
Bron: SZW
* Aantallen herleid tot voltijd op jaarbasis in fte's.
** Betreft de stand van zaken aan de hand van de door gemeenten ingediende opgaven. Hierbij dienen echter twee opmerkingen te worden gemaakt. 1. Niet alle gemeenten hebben de opgaven over 2003 tijdig (volledig en juist) ingediend. Hierdoor loopt de gedeclareerde subsidie naar verwachting nog op met € 10 mln (maximaal met € 13,4 mln), en het totaal aan subsidiabele overeenkomsten met 5000 (zowel lopende overeenkomsten per 31-12-02 als in 2003 afgesloten overeenkomsten). 2. Bij de vaststelling van de rijksbijdragen aan gemeenten kunnen nog correcties optreden.Vanwege het verminderen van administratieve lasten is de plicht voor gemeenten om het aantal overeenkomsten te herleiden tot voltijd en op jaarbasis per 2003 vervallen. De vergelijkingsbasis voor de aantallen 2003 met de aantallen t/m 2002 is daarmee ook vervallen. Met hetzelfde doel is er vanaf 2003 geen uitsplitsing meer naar hele- en halve-dagopvang.
Operationele doelstelling 2: Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking van 25–64 jaar tot minder dan 20 procent in 2010.
Tabel 2.10 Prestatie-indicator startkwalificatie | ||||
---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | Realisatie 2003 | Streven 2003–2010 | Streven 2010 |
Beroepsbevolking van 25–65 jaar | Niet in bezit van startkwalificatie | 25% | – | < 20% |
Aantal personen dat tot 2010 jaarlijks extra geschoold dient te worden tot startkwalificatieniveau | 71 000 | 50 000 |
Bron: CBS, enquete beroepsbevolking
Het hebben van een startkwalificatie is een belangrijke voorwaarde voor duurzame arbeidsparticipatie. Streven is dat in 2010 het aandeel in de beroepsbevolking zonder startkwalificatie is gedaald tot minder dan 20%.
Dit betekent dat jaarlijks, bovenop de trendmatige groei als gevolg van demografische ontwikkelingen en een verwachte stijging van de gemiddelde participatiegraad, 50 000 personen een startkwalificatie dienen te halen.
Om in 2004 een extra toename te realiseren is onder meer de regeling WVA-startkwalificatie in 2004 uitgebreid naar jongeren. Op basis van deze regeling kunnen werkgevers een tegemoetkoming krijgen in de kosten van het scholen van een voormalig werkloze werknemer tot startkwalificatieniveau.
Operationele doelstelling 3: Vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van doelgroepen
Tabel 2.11 Prestatie-indicator netto-arbeidsparticipatie (in procenten) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Criterium | 2000 | 2001 | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Arbeidsparticipatie van minderheden | 48 | 50 | 50 | 48 | 53¼ | 48 |
Jeugdwerkloosheidspercentage | 8 | 9 | 10 | 12 | 10–15 | * |
Arbeidsparticipatieouderen | 34 | 35 | 38 | 39 | 45 (2010) | 40 |
Arbeidsparticipatievrouwen | 52 | 54 | 54 | 55 | 65 (2010) | 54 |
Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking
* Jeugdwerkloosheidspercentage 2004 is nog niet beschikbaar.
De arbeidsdeelname van ouderen was in 2004 40%, dat is vergeleken met 2003 een toename van 1,2%-punt.
Op 29 april 2004 is mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de Taskforce Ouderen en Arbeid het kabinetsstandpunt «stimuleren langer werken ouderen» (Kamerstukken II, 2003/04, 27 046, nr 5) aangeboden aan de Tweede Kamer. Het totale pakket moet leiden tot een stijging van de arbeidsparticipatie tot 40% in 2007.
– Op 1 januari 2004 is de Wet premievrijstelling bij het in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers in werking getreden.
– Op 1 januari 2004 is de sollicitatieplicht voor uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar of ouder opnieuw ingevoerd.
– Op 1 mei 2004 is de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid in werking getreden.
– Op 1 november 2004 is de tijdelijke stimuleringsregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid gepubliceerd in de Staatscourant. Werkgevers en brancheorganisaties (ten behoeve van werkgevers met minder dan 30 werknemers) kunnen in het kader van deze subsidieregeling aanvragen indienen voor projecten.
– Op 2 december 2004 is de Regiegroep «Grijs Werkt» geïnstalleerd onder voorzitterschap van de heer Nijpels. De regiegroep stuurt een meerjarencommunicatietraject ten einde een (cultuur)omslag in het denken over oudere werknemers te bewerkstelligen en gaat sociale partners stimuleren tot het treffen van maatregelen die langer werken mogelijk maken.
– Cinop heeft de opdracht gekregen om een blauwdruk op te stellen ten behoeve van het stimuleren van (intersectorale) mobiliteit.
Herintredende en allochtone vrouwen
De netto-participatiegraad van vrouwen in 2004 is 54%, vergeleken met 2003 is dit 0,3%-punt gedaald.
De verwachting is dat het algemene arbeidsmarktbeleid de doelstelling om in 2010 een netto-participatiegraad van vrouwen van 65%, binnen handbereik brengt. De Kamer is in het najaar 2004 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2004/05, 27 853, nr 7) over het voorgenomen aanvullende beleid voor herintredende vrouwen. Gemeld is dat van het voorgenomen aantal van 25 regionale convenanten er eind 2004 vier totstandgekomen zijn en twee in voorbereiding. De lopende afspraken kunnen uitmonden in plaatsing van in totaal 12 500 herintredende vrouwen. Tot nu toe zijn circa 3 000 herintredende vrouwen geplaatst.
De commissie Participatie Vrouwen uit Etnische Minderheden (PaVEM) is bezig met de uitvoering van haar werkplan, gevat in drie thema's: taal, werk en maatschappelijke dialoog. Aan de hand van deze thema's zijn in 2004 afspraken gemaakt met 17 gemeenten behorende tot de G30. Onlangs heeft de commissie een advies uitgebracht aan het kabinet om de taalachterstand van deze vrouwen door middel van een nationaal actieplan te verhelpen.
Na het aflopen van de wet SAMEN in 2004 zijn follow up activiteiten opgestart, onder meer in de vorm van het Landelijk netwerk diversiteitsmanagement. Het landelijk netwerk diversiteitsmanagement zal werkgevers stimuleren en faciliteren bij het voeren van (HRM)beleid gericht op instroom en behoud van personeel uit verschillende bevolkingscategorieën, onder wie minderheden. In de diverse SPAG-projecten zijn sinds 2001 in totaal bijna 5 900 deelnemers ingestroomd. 37% is positief uitgestroomd naar werk of scholing, 17% van de deelnemers is uitgevallen en bijna de helft was nog steeds deelnemer op 1 mei 2004 (geen uitval of uitstroom maar gestopt met het traject wegens de beëindiging van de projecten in mei 2004).
In april 2004 is het plan van aanpak diversiteitsmanagement binnen de sector Rijk vastgesteld.
In juli 2004 is de rapportage over de resultaten van het plan van aanpak Arbeidsmarktpositie hoger opgeleide vluchtelingen aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003/04, 27 223, nr 56).
In 2004 zijn ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en het voortijdig schoolverlaten activiteiten uitgevoerd die voortkomen uit het Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid (Kamerstukken II, 2002/03, 23 972, nr 64).
• In 2004 zijn door de gezamenlijke inzet van de Taskforce Jeugdwerkloosheid en het CWI 7 743 extra jongeren aan een baan geholpen. De Taskforce heeft dit onder andere gerealiseerd doordat zij een regionaal offensief heeft gestart met CWI en andere regionale partners, waarbij werkgevers in de regio worden opgeroepen om jeugdbanen te melden en waarbij jongeren worden voorgeselecteerd om te worden gematched op deze jeugdbanen. Daarnaast is het O&O jeugdmodel ontwikkeld: een tweede kans onderwijsmodel dat gemeenten en O&O fondsen bij elkaar brengt om gezamenlijk jongeren terug te leiden naar werk en hen in staat te stellen een startkwalificatie te behalen. Om de sluitende aanpak voortijdig schoolverlaten in de regio verder te versterken heeft de Taskforce gerealiseerd dat alle gemeenten eind 2004 een verbeterplan gereed hadden voor hun Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten (RMC). Tevens heeft de Taskforce een actie opgestart om het tekort aan stageplaatsen inzichtelijk te maken en is een Stage Info Punt voor jongeren in het leven geroepen.
• JongActief, gefinancierd door SZW, is gestart als samenwerkingsverband van CWI, MKB Nederland, LTO en VNO-NCW. De accountmanagers van JongActief activeren en ondersteunen de branches en sectoren bij het opstellen van plannen die leiden tot meer werkgelegenheid voor jongeren tot 23 jaar. JongActief stemt regelmatig af met de Taskforce Jeugdwerkloosheid.
• Het CWI heeft uit het drempelslechtingsbudget circa 15 000 jeugdbaancheques uitgegeven die door werkgevers kunnen worden geïnd indien wordt voldaan aan de voorwaarden. Van deze mogelijkheid is slechts zeer beperkt gebruik gemaakt. Er is dan ook besloten om in 2005 het drempelslechtingsbudget in te zetten ten behoeve van 165 fte extra voor benodigde jongerenadviseurs bij CWI.
2.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
De in 2003 ingezette maatregelen om de benutting van ESF-programmagelden te bevorderen hebben effect gehad. In 2004 heeft een inhaalslag plaatsgevonden en is € 700 miljoen verplicht voor de komende twee jaar.
Tabel 2.12 ESF doelstelling 3 (bedragen x € 1 mln) | |
---|---|
Prioriteit | (2000–2006) |
Sluitende aanpak | 492,0 |
Inzetbare beroepsbevolking | 774,1 |
Leven lang leren | 292,6 |
Technische bijstand | 52,5 |
Totaal | 1 611,2 |
Bron: SZW-administratie
De afwikkeling van de ESF periode 1994–1999 vindt plaats op twee afwikkelingsniveaus: het niveau projecten – lidstaat en het niveau lidstaat – Europese Commissie. De afwikkeling van ESF -subsidies op het niveau van projecten – lidstaat is behoudens de nog lopende bezwaar – en beroepsprocedures volledig afgerond. De Europese Commissie heeft in de afwikkeling van het programma met de lidstaat de eindafrekeningen van 24 van de 25 programma's vastgesteld. Door verrekening van het verwachte totale bedrag van de 25 programma's met de teveel ontvangen voorschotten resteert voor de lidstaat een te betalen bedrag van circa € 74 miljoen.
Het ESF-EQUAL programma is in twee tranches verdeeld. De tranche 2001–2004 is volgens planning verlopen, er zijn 95 projecten uitgevoerd. De afronding van projecten is begonnen en zal in mei 2005 worden afgesloten. De tweede tranche is in 2004 met 132 projecten gestart.
Tabel 2.13 EQUAL (bedragen x € 1 mln) | |
---|---|
Prioriteit | (2000–2006) |
Verbeteren inzetbaarheid | 71,2 |
Bevorderen ondernemerschap | 31,0 |
Aanpassingsvermogen | 46,0 |
Gelijke kansen voor vrouwen en mannen | 41,0 |
Asielzoekers | 9,1 |
Technische bijstand | 10,8 |
Totaal | 209,1 |
Bron: SZW-administratie
Tabel 2.14 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Gedeelte van de algemene doelstelling | Startdatum | Einddatum | Onderwerp |
Operationele doelstelling 2 | November 2001 | Maart 2004 | Evaluatie project seizoensarbeid 2002 |
Operationele doelstelling 3 | Januari 2001 | September 2004 | Evaluatie raamconvenant grote ondernemingen |
April 2001 | Juni 2004 | Evaluatie stimuleringsprojecten allochtonen groepen |
Uit de evaluatie van het project Seizoensarbeid van LTO-nederland blijkt dat de personeelsvoorziening is verbeterd. Verder heeft het project de illegale tewerkstelling verminderd in de regio's waar men via het project heeft gewerkt. Gezien het succes van het project is het project daarna voortgezet door de deelnemende organisaties, LTO-Nederland en het CWI.
De evaluatie Raamconvenant Grote Ondernemingen (RGO) wijst uit dat het RGO heeft geleid tot meer draagvlak bij het management en aandacht op de werkvloer voor in- en doorstroom van etnische minderheden. Het RGO heeft verder bijgedragen aan de arbeidsparticipatie van etnische minderheden.
Begin oktober 2004 is het evaluatierapport Stimuleringsprojecten Allochtone Groepen, waarin de resultaten van drie jaar SPAG worden vermeld, aan de Tweede Kamer aangeboden.
Uit de rapportage blijkt dat de stimuleringsprojecten een meerwaarde hebben gehad omdat ze gedurende een aantal jaren in staat waren intensieve en persoonlijke aandacht te schenken aan een doelgroep met meervoudige problemen (laag opleidingsniveau, slechte beheersing van het Nederlands, schuldenproblematiek, huisvestingsproblematiek, alleenstaand moederschap).
Door de projecten zijn diverse methoden ontwikkeld en inzichten opgedaan om het bereik onder de doelgroep te vergroten.
Het onderzoek Samenwerking gecombineerde reïntegratie-aanpak van activering en zorg heeft geresulteerd in een handreiking voor de uitvoering (gemeenten en hun partners).
In de Leeswijzer is een verklaring opgenomen over de status van het «Periodiek onderzoek regelovertreding in de sociale zekerheid».
BELEIDSARTIKEL 4 AANGEPAST WERKEN
Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, door hen op zo kort mogelijke termijn aangepaste arbeid onder zo regulier mogelijke omstandigheden te bieden, indien zij daarop zijn aangewezen, en zo mogelijk door te laten stromen naar een reguliere, niet-gesubsidieerde arbeidsplaats.
De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) biedt de mogelijkheid tot aangepaste werkgelegenheid aan personen die vanwege lichamelijke, verstandelijke of psychische handicaps uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Op basis van deze wet is aan gemeenten de zorgplicht toebedeeld om de benodigde arbeidsplaatsen voor personen die tot de Wsw zijn toegelaten tot stand te brengen. Het jaar 2004 stond in het teken van de eerste fase van de modernisering van de Wsw.
Overdracht indicatiestelling naar CWI
De modernisering is er in de eerste plaats op gericht de Wsw exclusief te behouden voor de huidige, afgebakende doelgroep. In de eerste fase van de modernisering stond de voorbereiding voor de overdracht van de indicatiestelling per 1 januari 2005 naar CWI centraal. Het wetsvoorstel daartoe is in 2004 door de Tweede en Eerste Kamer aanvaard (wet van 30 juni 2004, 325). Het voornaamste doel van de overdracht is het vergroten van de landelijke uniformiteit van de indicatiestelling en onafhankelijkheid van de indicatiestelling ten opzichte van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wsw. Het Ministerie van SZW heeft in 2004 een uitgebreid voorbereidingstraject opgezet en uitgevoerd om de overdracht en implementatie te vergemakkelijken.
Arbeid onder zo regulier mogelijke omstandigheden
In de hoofdlijnennotitie van september 2004 heeft het kabinet aangegeven hoe het vervolg van het moderniseringstraject ter hand genomen wordt. Centraal in de vervolgfase staat het stimuleren van het gebruik van aangepaste arbeid onder zo regulier mogelijke omstandigheden, bijvoorbeeld via begeleid werken.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. het realiseren van aangepaste arbeid voor diegenen die hiervoor zijn geïndiceerd;
2. het bevorderen van arbeidsbekwaamheid van de SW-werknemer, mede met het oog op het kunnen verrichten van arbeid onder zo normaal mogelijke omstandigheden.
4.2 Budgettaire gevolgen van het beleid
Tabel 4.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Totaal verplichtingen | 1 929 804 | 2 061 449 | 2 144 307 | 2 248 365 | 2 213 916 | 2 151 907 | 62 009 |
Totaal uitgaven | 1 831 024 | 1 949 511 | 2 076 279 | 2 151 848 | 2 185 360 | 2 150 410 | 34 950 |
Apparaatuitgaven | 592 | 541 | 430 | 465 | – 35 | ||
Personeel | 555 | 515 | 412 | 447 | – 35 | ||
Materieel | 37 | 26 | 18 | 18 | |||
Programma-uitgaven | 1 831 024 | 1 949 511 | 2 075 687 | 2 151 307 | 2 184 930 | 2 149 945 | 34 985 |
Ontvangsten | 387 026 | 390 615 | 435 402 | 458 934 | 515 388 | 469 480 | 45 908 |
Anticumulatiebepalingen | 369 792 | 372 915 | 393 544 | 405 195 | 446 532 | 424 480 | 22 052 |
Uitvoering Wsw (vaststelling subsidie) | 17 244 | 17 700 | 41 858 | 53 739 | 68 856 | 45 000 | 23 856 |
Bron: SZW-administratie
4.3 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.2 Subsidies aan gemeenten voor de realisatie van werkplekken | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | |
Uitgaven (x € 1 miljoen) | ||||||
Wsw-decentraal (realisatie bij slotwet) | 1 826,6 | 1 942,4 | 2 069,8 | 2 145,7 | 2 180,3 | 2 132,8 |
Wsw-centraal (realisatie bij slotwet) | 4,4 | 7,2 | 5,9 | 5,6 | 4,7 | 17,2 |
taakgesteld volume | 87 500 | 88 660 | 89 815 | 89 040 | 89 040 | 89 815 |
Gerealiseerd volume | 85 820 | 86 320 | 87 000 | 87 800 | 89 580 | |
gemiddelde prijs (x € 1) | ||||||
Kosten per SE bij slotwet en begroting | 20 926 | 21 989 | 23 109 | 24 160 | 24 391 | 23 937 |
Kosten per SE na vaststelling | 20 860 | 21 961 | 23 101 |
Bron: SZW, Jaaropgaven en voorlopige volume opgaven Wsw van gemeenten; Wsw-monitor
Het macrobudget is onderverdeeld in een centraal en een decentraal deel. Het centrale deel is ingezet voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen Wsw (SBCM) voor scholingsprojecten en kinderopvang; voor het Arbo convenant Wsw; de implementatie van de overdracht van de indicatie, en het moderniseringstraject.
Van het decentrale budget is de realisatie van de uitgaven € 47,5 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt vrijwel geheel veroorzaakt door de loon- en prijsbijstelling (€ 36 miljoen) en door overheveling van bijna € 11 miljoen van centraal naar decentraal voor indicatie-kosten, in verband met opschuiven naar 1 januari 2005 van de overgang van de indicatie van gemeenten naar CWI. Het taakgesteld volume is in 2004 ter compensatie van de verminderde inkomsten Wva eenmalig verlaagd met 775 standaardeenheden tot 89 040 arbeidsplaatsen.
Ontvangsten anticumulatiebepalingen
Tabel 4.3 Budget, volume, uitkering Anticumulatiebaten | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | |
Anticumulatie baten (x € 1 miljoen) | ||||||
WAZ | 1,8 | 1,6 | 1,6 | 1,5 | 1,9 | 3,3 |
WAO | 133,4 | 126,2 | 134,4 | 139,0 | 171,4 | 152,5 |
Wajong | 232,5 | 245,2 | 257,6 | 264,6 | 273,2 | 268,7 |
Volume bespaarde uitkeringen | ||||||
WAZ | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
WAO | 17 500 | 17 400 | 17 500 | 17 300 | 17 500 | 18 000 |
Wajong | 22 800 | 23 200 | 23 700 | 23 900 | 24 100 | 24 100 |
Gemiddelde bespaarde uitkering (in euro's) | ||||||
WAZ | 14 748 | 12 790 | 13 420 | 13 500 | 14 234 | 24 975 |
WAO | 7 687 | 7 253 | 7 680 | 8 035 | 9 793 | 8 500 |
Wajong | 10 178 | 10 569 | 10 885 | 11 090 | 11 336 | 11 150 |
Bron: De ontvangsten zijn afkomstig uit de SZW-administratie. De (afgeronde) volume- en prijsgegevens 2004 zijn gebaseerd op voorlopige informatie van het UWV; definitieve gegevens komen pas medio 2005 beschikbaar.
Voor Wsw-werknemers met recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering draagt UWV de vrijvallende uitkeringen wegens samenloop met Wsw loon af aan SZW (anticumulatiebaten). In 2004 is voor het bepalen van deze afdracht voor het eerst een nieuwe systematiek gebruikt. Die houdt in dat SZW voorafgaand aan het jaar een schatting maakt van de verwachte besparingen bij het UWV. UWV draagt vervolgens deze bedragen op maandbasis af aan SZW. De raming wordt achteraf getoetst aan de realisaties op basis waarvan de dan lopende afdracht kan worden bijgesteld. De raming op WAO en WAZ is in 2004 lager uitgevallen dan begroot (€ 7,3 miljoen), in lijn met het stabiele volume. Doordat in 2004 voor het eerst de nieuwe systematiek werd gebruikt, werd bij de baten WAO en WAZ het nog niet verrekende laatste kwartaal van 2003 (€ 29,4 miljoen) ook in 2004 afgedragen, zodat in totaal vijf kwartalen besparingen zijn afgedragen. Per saldo komen hiermee de anticumulatiebaten in 2004 hoger uit dan was begroot.
De ontvangsten uitvoering Wsw hebben voornamelijk betrekking op verrekening van subsidie wegens onderrealisatie. De uitgaven voor 2002 na vaststelling zijn hiermee uitgekomen op € 2 009,9 miljoen.
Tabel 4.4 Prestatie-indicatoren algemene doelstelling | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroot 2004 | |
a)Effectindicator | 95% | 92% | 88% | 97% |
b)Prestatie-indicator | 97% | 98% | 101% | 99% |
c)Doelmatigheidsindicator | 100 | 100 | 102 | 102 |
Bron: SZW, Jaaropgaven en voorlopige volume opgaven gemeenten; Wsw monitor
Toelichting
a. De effectindicator geeft het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand weer tegenover de totale doelgroep (werknemersbestand plus wachtlijst). Door de verdere stijging van de wachtlijst in 2004 komt de effectindicator niet op de in de begroting 2004 verwachte 97% maar op ongeveer 88% uit.
Tabel 4.5 Effectinformatie ontwikkeling werknemersbestand en wachtlijst (in personen, ultimo jaar) | |||
---|---|---|---|
Jaar | Werknemersbestand | Wachtlijst | Totale doelgroep |
1999 | 91 500 | 8 650 | 100 150 |
2000 | 92 500 | 6 500 | 99 000 |
2001 | 93 400 | 5 700 | 99 100 |
2002 | 94 950 | 5 750 | 100 700 |
2003 | 96 400 | 8 500 | 104 900 |
2004 | 98 100 | 12 900 | 111 000 |
Bron: SZW, Jaaropgaven en voorlopige volume opgaven gemeenten; Wsw monitor
b. De prestatie-indicator geeft de realisatie van arbeidsplaatsen weer in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend. Arbeidsplaatsen worden gerekend in standaardeenheden (SE's). Een SE komt overeen met 1 fte van een Wsw-er ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig of licht. Voor 1 fte van iemand ingedeeld in ernstig wordt 1,25 SE gerekend. Medio 2004 is de taakstelling eenmalig met 775 standaardeenheden verlaagd tot 89 040 SE's, ter compensatie van de verminderde inkomsten uit Spak/Vlw. De realisatie in 2004 van 89 580 plaatsen heeft de taakstelling overtroffen, waarmee de prestatie-indicator op bijna 101 procent komt. Een van de maatregelen om de taakstelling maximaal te benutten is de intercollegiale ruil: gemeenten met een overschot aan te realiseren arbeidsplaatsen kunnen een deel van de taakstelling overdragen aan gemeenten die extra taakstelling willen inzetten. In 2004 zijn hiermee circa 320 arbeidsplaatsen herverdeeld.
c. De doelmatigheidsindicator geeft de ontwikkeling weer van de (geïndexeerde) kosten (Wsw subsidie plus besparing van loonkosten vanwege Spak/Vlw) per SE ten opzichte van het jaar 2003 (gesteld op 100). Door de afname van de besparing uit Spak/Vlw is de doelmatigheidsindicator in 2004 licht toegenomen. Er is in 2004 deels gecompenseerd voor de verminderde besparing uit Spak/Vlw. Doordat er vervolgens is overgerealiseerd is de doelmatigheidsindicator conform de begroting uitgekomen op 102.
Operationele doelstelling 1: Het realiseren van aangepaste arbeid voor diegenen die hiervoor zijn geïndiceerd.
Tabel 4.6 Prestatie-indicator aangepaste arbeid | |||||
---|---|---|---|---|---|
Criterium | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Streven 2004 |
Arbeidsplaatsen in se | 86 320 | 87 000 | 87 800 | 89 580 | 89 040 |
Verblijfsduur op wachtlijst (gemiddeld in maanden) | 18 | 14 | 12 | 12 | 10 |
Bron: SZW, Jaaropgaven en Voorlopige volume opgaven van gemeenten; WSW-monitor
Evenals in de afgelopen jaren is het aantal gerealiseerde SE's opnieuw toegenomen. In 2004 is er landelijk meer dan volledige realisatie bereikt. Bij gemeenten met onderrealisatie wordt de subsidie die daarmee gemoeid is bij de definitieve vaststelling teruggevorderd. Gemeenten die kiezen voor overrealisatie ontvangen hiervoor geen aanvullende subsidie.
Na een jarenlange daling van het aantal personen op de wachtlijst is vanaf 2003 de wachtlijst weer toegenomen. Dit heeft zich in 2004 voortgezet. Eind 2004 stonden 12 900 personen op de wachtlijst. In de begroting 2004 werd nog uitgegaan van 6 000 personen. De toename is het gevolg van groei in aantal aanmeldingen voor de Wsw. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn: verslechterde conjunctuur, veranderingen in aanpalende regelgeving (WWB, WAO), actievere reïntegratie en actieve werving door gemeenten. Ook kan het toegenomen aantal indicaties in 2004 een anticiperen van gemeenten zijn geweest op de overdracht van de indicatiestelling naar CWI. De gemiddelde wachtduur eind 2004 bedroeg evenals eind 2003 12 maanden. In de jaarrapportage 2004 van de Wsw monitor volgt nadere informatie over de ontwikkeling van de wachtlijst, de wachttijd op de wachtlijst en de wachttijd bij plaatsing in het werknemersbestand. In 2004 is na overleg met VNG en belangenorganisaties een aanpak ontwikkeld om de maximale wachtduur niet meer dan 12 maanden te laten zijn, voor zover mogelijk binnen de taakstelling. Dit naar aanleiding van de motie Verburg (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 XV, nr 46) uit 2003. De Tweede Kamer is over de aanpak in een brief van 2 juli 2004 geïnformeerd. De voorgestelde aanpak treedt op 1 januari 2005 in werking.
Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van arbeidsbekwaamheid van de SW-werknemer, mede met het oog op het kunnen verrichten van arbeid onder zo normaal mogelijke omstandigheden.
Tabel 4.7 Prestatie-indicator arbeidsbekwaamheid | |||||
---|---|---|---|---|---|
Criterium | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Streven 2004 |
plaatsingen in begeleid werken als % van totaal plaatsingen | 8% | 8% | 7% | 9% | 25% |
Bron: SZW, Jaaropgaven en voorlopige volumeopgaven gemeenten
Het streven is dat gemeenten jaarlijks ten minste 25% van het aantal nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst realiseren in de vorm van begeleid werken. Slechts weinig gemeenten zijn hierin de afgelopen jaren geslaagd, maar in 2004 is de realisatie licht toegenomen. Redenen voor het achterblijven van het aandeel begeleid werken zijn al in eerdere evaluaties aangegeven: onbekendheid, te weinig sturing, concurrentie met «interne plaatsing», beeldvorming bij werkgevers (vermeende risico's), vrijblijvendheid voor de werknemers en belemmeringen in regelgeving. Met de wet die zorgdraagt voor overdracht van de indicatiestelling naar CWI is de vrijblijvendheid van de plaatsing begrensd, en is tevens geregeld dat sw-bedrijven met ingang van 1 januari 2005 ook als begeleidingsorganisatie mogen optreden. Dit vergroot de variëteit aan begeleidingsmogelijkheden voor gemeenten en kan de inzet van begeleid werken bevorderen. Ook zijn de risico's ten aanzien van loondoorbetaling bij ziekte en premiedifferentiatie bij arbeidsongeschiktheid voor werkgevers die een Wsw-geïndiceerde in dienst nemen verder verkleind, om de drempels bij werkgevers weg te nemen.
De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is verantwoordelijk voor de uitoefening van het tweedelijns toezicht op de uitvoering van de Wsw door gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de eerste lijn.
BELEIDSARTIKEL 5 ALGEMENE INKOMENSGARANTIE OP MINIMUMNIVEAU
Het garanderen van een inkomensvoorziening op het sociaal minimum voor mensen die – al dan niet tijdelijk – niet (volledig) zelf kunnen voorzien in hun levensonderhoud; in het verlengde hiervan het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting.
In dit beleidsartikel wordt verantwoording afgelegd over het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand (WWB), de Toeslagenwet (TW), en over de interdepartementale coördinatie van het armoedebeleid. Een integrale verantwoording over het inkomensbeleid is te vinden in artikel 2 in het hoofdstuk Overige beleidsonderwerpen.
Het uitgangspunt voor de beleidsdoelstelling luidt dat een ieder hier te lande wordt geacht zelfstandig in zijn bestaan te kunnen voorzien door middel van arbeid. Als dit niet mogelijk is en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn heeft de overheid de taak een ieder te helpen met het zoeken naar werk en, zo lang met werk nog geen zelfstandig bestaan mogelijk is, met inkomensondersteuning.
Met de inwerkingtreding van de WWB in 2004 is de verantwoordelijkheid van de overheid voor inkomensondersteuning verworden tot het sluitstuk van een activerend stelsel van sociale zekerheid.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. het waarborgen van het niveau van het algemeen minimuminkomen in het licht van de algemene welvaartsontwikkeling en in lijn met de voornemens van het Hoofdlijnenakkoord;
2. het voorkomen en tegengaan van misbruik (vooral fraude) door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
5.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 4 057 395 | 5 539 873 | 4 790 866 | 3 693 956 | 10 423 358 | 5 820 601 | 4 602 757 |
Uitgaven | 4 057 395 | 4 473 321 | 4 636 280 | 4 880 582 | 5 453 914 | 5 840 788 | – 386 874 |
Apparaatuitgaven | 3 153 | 3 184 | 3 177 | 3 615 | – 438 | ||
Personeel | 2 992 | 3 064 | 3 076 | 3 485 | – 409 | ||
Materieel | 161 | 120 | 101 | 130 | – 29 | ||
Programma-uitgaven | 4 057 395 | 4 473 321 | 4 633 127 | 4 877 398 | 5 450 737 | 5 837 173 | – 386 436 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
–Gebudgetteerd deel Abw/WWB, IOAW, IOAZ, Bbz | 1 089 420 | 1 108 579 | 1 242 124 | 4 706 436 | 5 096 917 | – 390 481 | |
–Declaratie deel Abw, IOAW, IOAZ, Bbz | 3 745 027 | 3 084 853 | 3 190 104 | 3 283 624 | 388 982 | 373 700 | 15 282 |
–Toeslagenwet | |||||||
Uitkeringslasten | 291 444 | 274 630 | 306 804 | 304 543 | 329 518 | 337 647 | – 8 129 |
Uitvoeringskosten | 20 924 | 24 418 | 8 007 | 10 749 | 11 575 | 10 800 | 775 |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
–Handhaving | 18 663 | 35 252 | 13 856 | 17 837 | – 3 981 | ||
–Subsidies en overige beleidsuitgaven | 970 | 989 | 119 | 272 | – 153 | ||
–Voorlichting | 117 | 251 | 251 | ||||
Ontvangsten | 81 907 | 81 817 | 27 902 | 71 332 | 46 602 | 22 689 | 23 913 |
Bron: SZW-administratie
5.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Het verschil aan verplichtingen van € 4,6 miljoen houdt verband met de invoering van de WWB per 1 januari 2004 waardoor de verplichting voor het jaar 2004 niet zoals gebruikelijk voorafgaande aan het jaar kon worden aangegaan. Dit betekent dat in 2004 voor zowel het jaar 2004 als 2005 een verplichting is aangegaan.
Gebudgetteerd deel Abw/WWB, IOAW, IOAZ, Bbz
De onderuitputting op dit onderdeel ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is veroorzaakt doordat het definitieve macrobudget WWB neerwaarts is bijgesteld ten opzichte van het voorlopige budget. Oorzaken hiervan zijn een lager bijstandsvolume in 2003 dan geraamd en een bijstelling van de volumeraming 2004 door het Centraal Planbureau.
Declaratie deel Abw, IOAW, IOAZ, Bbz
Uit dit budget zijn voor bovengenoemde regelingen voornamelijk de afrekeningen op basis van declaraties betaald over het vierde kwartaal 2003 en de eerste drie kwartalen 2004, evenals de voorschotten voor het vierde kwartaal 2004. Uiteraard hebben de betalingen Abw vanwege de volledige budgettering van de WWB per 2004 slechts betrekking op de jaren tot en met 2003.
De gerealiseerde uitkeringslasten komen € 8,1 miljoen (2,4%) lager uit dan geraamd bij de ontwerpbegroting. Dit wordt verklaard door twee ontwikkelingen:
Een lager volume dan geraamd (97 800 versus 99 300) met een budgettair effect van – € 5,1 miljoen.
Een lagere gemiddelde uitkering dan geraamd (€ 3 369 versus € 3 400) met een budgettair effect van – € 3,0 miljoen.
Toeslagenwet uitvoeringskosten
Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is in bijlage 6 opgenomen.
Uit het budget voor handhaving zijn diverse activiteiten gefinancierd die gericht zijn op versteviging van handhaving in het gemeentelijke domein. De lagere realisatie dan beoogd is te verklaren uit het feit dat gestelde doelen met minder middelen zijn gerealiseerd (onder andere op het terrein van aanpak van grensoverschrijdende fraude).
De ontvangsten op artikel 5 bestaan voor 88% uit ontvangsten FWI en deze overstijgen de behoedzaam geraamde ontvangsten ruimschoots. Daarnaast is er sprake van eenmalige terugontvangsten TW in verband met nog niet met SZW afgerekende posten uit de beginbalans van UWV per 1 januari 2002 en kasafrekeningen voor de jaren 2002 en 2003 (€ 5,7 miljoen).
Operationele doelstelling 1: het waarborgen van het niveau van het algemeen minimuminkomen in het licht van de algemene welvaartsontwikkeling en in lijn met de voornemens van het Hoofdlijnenakkoord.
Om bovenstaande operationele doelstelling te realiseren zijn in 2004 diverse instrumenten ingezet en op diverse deelgebieden inspanningen gepleegd. In het Hoofdlijnenakkoord was al aangekondigd dat koopkrachtbehoud vanwege de lage economische groei, de oplopende pensioenpremies en de sterk oplopende kosten van gezondheidszorg niet mogelijk zou zijn. Daarbij werd echter wel gestreefd naar een eerlijke verdeling van de lasten. In 2004 is daarom besloten tot een koopkrachtreparatie voor ouderen en chronisch zieken, waarbij via het Gemeentefonds € 80 miljoen is toegevoegd aan het fictieve budget bijzondere bijstand. Omwille van een integrale rapportage over de gevoerde inkomenspolitiek wordt voor een verantwoording hierover verwezen naar deel 2 Inkomensbeleid van hoofdstuk 8 Overige beleidsonderwerpen. In dit deel komen de inkomensontwikkeling, koopkracht en armoedeval expliciet aan de orde.
Een belangrijk instrument bij het waarborgen van een algemeen minimuminkomen is de Wet werk en bijstand. De ervaringen met betrekking tot de WWB zijn positief en dragen eraan bij dat het aantal bijstandsgerechtigden in 2004 is gestabiliseerd.
Een grondige analyse van de effecten van de WWB wordt voorbereid met het oog op de evaluatie van deze wet in 2007. Voor 2004 bedroeg het geraamde effect van de WWB op de bijstandsuitgaven door gemeenten € 150 miljoen1. Het lijkt er op dat dit effect zich heeft voorgedaan. Op basis van voorlopige gegevens wordt geraamd dat gemeenten in 2004 € 315 miljoen minder aan bijstandsuitgaven (WWB I-deel) hebben uitgegeven dan er door het rijk beschikbaar was gesteld (tabel 5.2). Uit bovengenoemde analyse zal moeten blijken in hoeverre dit effect is veroorzaakt door de toegenomen aandacht aan instroombeperking, uitstroombevordering en handhaving.
Tabel 5.2 Raming financiële effecten WWB (x € mln) | |
---|---|
Definitief vastgestelde macrobudget WWB I-deel | 4 615 |
Raming realisaties gemeenten op WWB I-deel* | 4 300 |
Raming gerealiseerde overschot op I-deel* | 315 |
Bron: SZW-administratie
* Dit betreffen ramingen op grond van door circa 88 procent van de gemeenten ingestuurde voorlopige verslagen over de uitvoering. De definitieve verslagen over de uitvoering WWB 2004 dienen uiterlijk 20 september 2005 te zijn ingediend.
Preventie door bewustwording armoede- en schuldenproblematiek
In 2004 is wederom aandacht geschonken aan de schuldenproblematiek onder jongeren. Vanuit de preventie gedachte «jong geleerd is oud gedaan» is er via verschillende media (jongerenbladen, internet, krant en TV) een campagne gevoerd om jongeren te wijzen op de gevaren van het aangaan van schulden (met name voor consumptieve doeleinden). Vanwege de coördinerende rol van de minister van SZW op het terrein van het armoedebeleid is SZW ook betrokken bij trajecten van andere departementen op het terrein van de aanpak van de schuldenproblematiek. Belangrijke ontwikkelingen in 2004 waren:
• De toenemende aandacht voor de rol van geldverstrekkers bij het ontstaan van schulden. De Wet financiële dienstverlening (Wfd) bevat de verplichting voor alle kredietaanbieders en kredietbemiddelaars om de consument te voorzien van correcte en niet-misleidende informatie. Het toezien op de kredietwaardigheid van mensen die leningen aangaan is hierin geregeld. De Wfd introduceert bestuursrechtelijk toezicht op kredietbemiddelaars en het toezichtinstrumentarium wordt uitgebreid. Het wetsvoorstel is in oktober 2004 door de Tweede Kamer aangenomen, en lag ultimo december bij de Eerste Kamer.
• De wijziging van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), en de samenhang die dat heeft met het minnelijke traject. Het wetsvoorstel is medio december 2004 door de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden. SZW en Justitie hebben de communicatiekanalen met gemeenten ruim benut om de WSNP onder de aandacht van gemeenten te brengen.
Innovatie en kennisdeling in het gemeentelijke domein
Door de focus op decentralisatie, dérapportage en deregulering sluit de WWB beter aan bij de zorgplicht zoals deze bij de gemeentelijke overheden is belegd. Gemeenten worden door de WWB beter gefaciliteerd om op integrale wijze de vaak complexe problematiek van burgers te kunnen aanpakken. Armoede, schuldenproblematiek en sociale- en medische problemen gaan vaak samen met werkloosheid; in dergelijke situaties is het aanpakken van werkloosheid niet effectief wanneer andere problematiek wordt genegeerd. Vanuit het innovatieprogramma werk en bijstand (IPW) zijn in 2004 onder meer gemeentelijke projecten ondersteund die aan een dergelijke integrale benadering inhoud geven. Deze projecten vallen onder het hoofdthema «onderkant klantenbestand». De overige thema's binnen het IPW zijn:«WWB in toekomstperspectief», «optimalisering van het systeem van de WWB» en «werk centraal». Resultaten van alle 46 gesubsidieerde projecten worden beschikbaar gesteld ten behoeve van andere gemeenten via het SZW-gemeenteloket. De Tweede Kamer wordt over de resultaten van het IPW geïnformeerd.
Operationele doelstelling 2: het voorkomen en tegengaan van misbruik (vooral fraude) door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
De WWB heeft – vanwege het toegenomen financiële belang voor gemeenten – bijgedragen aan een toegenomen aandacht voor de handhavingsketen. Vooruitlopend op de invoering van de WWB per 1 januari 2004 is in 2003 de tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven gepubliceerd. Aan maar liefst 323 gemeenten is subsidie toegekend om de methodiek Hoogwaardig Handhaven te implementeren. Voorts lijkt het er op dat gemeenten vanwege de volledige budgettering van de WWB handhaving hoger op de prioriteitenlijst hebben geplaatst. Veel gemeenten besteden aandacht aan «controle aan de poort», onder meer door het afleggen van huisbezoeken waarbij gegevens en omstandigheden worden geverifieerd.
Een belangrijk instrument bij het ontdekken van witte fraude is het Inlichtingenbureau gemeenten. In het kader van het uitbreiden van gegevensbronnen, heeft het Inlichtingenbureau begin 2004 een pilot uitgevoerd naar de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst betreffende vermogenssignalen. In de loop van 2004 is voorts gestart met de daadwerkelijke uitwisseling van vermogenssignalen.
Daarnaast heeft het Inlichtingenbureau in 2004 de technische voorbereidingen voor de aansluiting met Dienst Justitiële Inrichtingen afgerond. Via het Inlichtingenbureau worden de sofinummers van Abw-cliënten en hun partners minimaal elke drie maanden bevraagd bij inkomstenbronnen.
Door uitwisseling van inkomsten- en vermogenssignalen is onrechtmatig gebruik van bijstandsuitkeringen beperkt. De volgende resultaten zijn in 2004 behaald:
• Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen: 100% van de signalen drie maandelijks opgehaald/bevraagd in 2004.
• Informatie Beheergroep: 100% van de signalen drie maandelijks opgehaald/bevraagd in 2004.
• Belastingdienst: 92% van de signalen drie maandelijks opgehaald/bevraagd in 2004.
Tabel 5.3 Kengetallen handhavingBijstand | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Aantal geconstateerde fraudegevallen* | 43 860 | 41 020 | 38 513 | ||
Totaal fraudebedrag (x € 1 mln)* | 100 | 106 | 110 | ||
Gemiddeld fraudebedrag (x € 1000)* | 2 282 | 2 594 | 2 858 | ||
% strafrechtelijke afdoening** | 17% | 16% | 10% | 10% | 10% |
% administratieve afdoening** | 64% | 68% | 72% | 74% | 75% |
Incasso ratio | 15% | 15% | 15% | 15% | 15 |
Bron: CBS fraudestatistiek en debiteurenstatistiek
* Op basis van de gecombineerde gegevens uit de CBS fraude- en debiteurenstatistieken.
** Op basis van de CBS-fraudestatistiek
In 2004 is door UWV gewerkt aan verbetering van de voorlichting, efficiëntere inzet van controlemiddelen, intensivering van de opsporing en aanscherping van de afdoening (opleggen van boetes, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering én terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen); deze verbeteringen (in het kader van de WW en de WAO, de premieartikelen 1 en 2) hebben effecten op de Toeslagenwet.
Tabel 5.4 Kengetallen handhavingToeslagenwet | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Aantal geconstateerde fraudegevallen | 708 | 653 | 684 | 816 | 755 |
Totaal fraudebedrag (x € mln) | 0,9 | nb | 1,0 | 1,3 | 1,4 |
Gemiddeld fraudebedrag (x € 1) | 1 209 | nb | 1 549 | 1 582 | 1 834 |
% strafrechtelijke afdoening | 4% | 4% | 5% | ||
% administratieve afdoening | 88% | 90% | 88% |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
Het aantal constateringen van overtreding van de inlichtingenplicht (fraudeconstateringen) is gedaald, maar het totale benadelingsbedrag én het gemiddelde benadelingsbedrag is gestegen. Er is meer aandacht besteed aan bestrijding en afdoening van (middel)zware fraude; deze werkwijze past in het lik-op-stuk-beleid.
5.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 5.5 Kengetallen WWB | |||
---|---|---|---|
Volume (x 1000 uitkeringen) | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 |
WWB | |||
WWB<65 | 318 | 328 | 337 |
WWB>=65 | 21 | 22 | 24 |
IOAW | 19 | 17 | 15 |
IOAZ | 3 | 3 | 2 |
Bijstandbuitenland | 1 | 1 | 1 |
Bbz | 2 | 1 | 2 |
Bron: CBS statistiek bijstand en SZW
Uit tabel 5.5 is af te lezen dat het gemiddeld jaarvolume WWB vanaf 2002 gestaag is gestegen. Op grond van de economische ontwikkelingen in die jaren was echter een sterkere toename verwacht. Hierbij wordt opgemerkt dat de maandelijkse volumegegevens 2004 een stabilisatie laten zien.
Tabel 5.6 Prestatie-indicatoren uitvoering en gebruik Toeslagenwet (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Tijdigheid TW1 | 77 | 86 | 86 | 90 |
Rechtmatigheid TW | 93,7 | 97,9 | 99 | 96 |
% afdoening TW | 92 | 93,8 | 100 | 93 |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
1 Dit cijfer geldt voor beslissing TW in WW.
IWI deelt niet de gewijzigde interpretatie van het controleprotocol 2002 die de interne accountantsdienst van UWV bij de onderbouwing van de accountantsverklaring heeft gegeven. IWI beschouwt derhalve de rechtmatigheidspercentages per wet voor 2002 en 2003 als indicatief. Over de rechtmatigheidspercentages van 2004 moet IWI zich nog uitspreken.
Tabel 5.7 Achterliggende volume en prijsgegevens: Toeslagenwet | |||
---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | |
Uitgaven (x € 1 mln) | 314,8 | 315,3 | 341,0 |
Waarvan | |||
–Uitkeringen1 | 306,8 | 304,5 | 329,5 |
–Uitvoeringskosten | 8,0 | 10,8 | 11,6 |
Volumes (in uitkeringen) | |||
Gemiddeld jaarvolume (x 1000 uitkeringsjaren) | 88 | 92 | 98 |
Gemiddelde uitkering (x € 1)2 | 3 479 | 3 296 | 3 369 |
Uitvoeringskosten per uitkeringsjaar | 91 | 113 | 118 |
Bronnen: SZW administratie, UWV Fondsennota's
1 Inclusief sociale lasten.
2 Exclusief uitvoeringskosten.
De gerealiseerde uitkeringslasten komen voor 2004 uit op € 329,5 miljoen en zijn daarmee 8% hoger dan in 2002 en 2003. Dit wordt in hoofdzaak verklaard door een volumestijging. De volumestijging vindt zijn oorsprong met name in een stijging van het aantal WW-gerechtigden.
Tabel 5.8 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Algemene doelstelling | November 2003 | Juni 2004 | SZW-beleid (ABW) in perspectief (ex)-cliënt |
Juni 2004 | November 2004 | Bijzondere bijstand | |
Juli 2004 | November 2004 | Terugval bijstand en inkomenseffecten | |
November 2004 | Juni 2005 | Inventarisatie stand van zaken WWB | |
Operationele doelstelling 1 | Oktober 2003 | September 2004 | Problematische schulden |
Het onderzoek naar het cliëntperspectief ten tijde van de Abw is op 28 juni 2004 ter kennisname aan de Tweede Kamer aangeboden («De Bijstand Beleefd», Kamerstukken II, 2003/04, 29 674, nr 1). De uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij de evaluatie WWB.
Het onderzoeksrapport «Terugdringing niet-gebruik bijzondere bijstand chronisch zieken, gehandicapten en ouderen met zorgbehoefte» is op 26 november 2004 aangeboden aan de Tweede Kamer. De Staatssecretaris heeft gemeenteraden bij verzamelbrief van 23 december 2004 de mogelijkheden van de WWB voor de verlening van bijzondere bijstand aan de doelgroep onder de aandacht gebracht.
De verkennende analyse «Inkomenseffecten van Uitstroom uit de Bijstand» is op 22 november 2004 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004/05, 28 870, nr 124). Over het algemeen is het beeld dat het inkomen van ex-bijstandscliënten na werkaanvaarding stijgt.
Eind 2007 komt de eindrapportage evaluatie WWB. In dat kader wordt een inventarisatie uitgevoerd van de eerste stand van zaken onder gemeenten. Wat is er als gevolg van de komst van de WWB veranderd? De resultaten worden medio 2005 verwacht.
Het onderzoek «Schulden: een (on)dragelijke last?» is op 24 september 2004 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004/05, 24 515, nr 59). Het brengt de omvang van problematische schulden bij huishoudens tot 150% van het netto-sociaalminimum in beeld. De Tweede Kamer is een nulmeting toegezegd naar aantal huishoudens met problematische schulden voor alle inkomensklassen.
In de Leeswijzer is een verklaring opgenomen over de status van het Periodiek onderzoek naar regelovertreding in de sociale zekerheid.
BELEIDSARTIKEL 6 INKOMENSGARANTIE VOOR JONGGEHANDICAPTEN
6.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het garanderen van een inkomen bij arbeidsongeschiktheid van jonggehandicapten.
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) biedt een inkomensbescherming aan personen die, vanwege hun handicap, niet in staat zijn om deel te nemen aan het arbeidsproces. De Wajong is een inkomensvoorziening op minimumniveau; de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Het overgrote deel van de Wajonggerechtigden (98%) is volledig arbeidsongeschikt.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Zorgdragen dat op doeltreffende en doelmatige wijze een minimum inkomensvoorziening aan jonggehandicapten wordt verstrekt;
2. Het waar mogelijk bevorderen van de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten zodat men zelf in een inkomen kan voorzien;
3. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wajong door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Totaal verplichtingen | 1 320 132 | 1 462 886 | 1 469 042 | 1 641 904 | 1 778 799 | 1 679 191 | 99 608 |
Totaal uitgaven | 1 320 132 | 1 462 886 | 1 469 042 | 1 641 904 | 1 778 799 | 1 679 191 | 99 608 |
Apparaatuitgaven | 97 | 108 | 162 | 161 | 1 | ||
Personeel | 92 | 104 | 155 | 154 | 1 | ||
Materieel | 5 | 4 | 7 | 7 | 0 | ||
Programma-uitgaven | 1 320 132 | 1 462 886 | 1 468 945 | 1 641 796 | 1 778 637 | 1 679 030 | 99 607 |
Uitkeringslasten | 1 285 857 | 1 368 429 | 1 381 375 | 1 546 752 | 1 679 048 | 1 576 630 | 102 418 |
Uitvoeringskosten | 34 275 | 41 657 | 37 670 | 45 644 | 50 195 | 51 000 | – 805 |
Bijdrage aan REA | 52 800 | 49 900 | 49 400 | 49 394 | 51 400 | – 2 006 | |
Ontvangsten | 400 | 231 | 6 655 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bronnen: SZW administratie
6.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Zowel de stijging van de uitkeringslasten Wajong in 2004 ten opzichte van 2003 (€ 132,3 miljoen) als de hogere realisatie 2004 ten opzichte van de raming bij ontwerpbegroting (€ 102,4 miljoen) worden verklaard door 2 ontwikkelingen:
* Een eenmalige nabetaling in verband met nog niet met SZW afgerekende posten uit de beginbalans UWV per 1 januari 2002 en kasafrekeningen voor de jaren 2002 en 2003 (€ 79,8 miljoen);
* Een stijging van het volume c.q. een hoger volume dan geraamd.
De REA-lasten komen € 2,0 miljoen lager uit dan geraamd, zodat de totale uitkeringslasten Wajong-uitkeringen en REA-lasten € 100,4 miljoen hoger uitkomen dan geraamd.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat op doeltreffende en doelmatige wijze een minimum inkomensvoorziening aan jonggehandicapten wordt verstrekt.
Tabel 6.2 Prestatie-indicatoren doeltreffendheid en doelmatigheid (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Prestatie-indicator | Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
tijdigheid | 70,4 | 82 | 90 | 81 |
rechtmatigheid | 99,1 | 99,8 | 99 | 99,7 |
Bronnen: UWV Jaarverslag
IWI deelt niet de gewijzigde interpretatie van het controleprotocol 2002 die de interne accountantsdienst van UWV bij de onderbouwing van de accountantsverklaring heeft gegeven. IWI beschouwt derhalve de rechtmatigheidspercentages per wet voor 2002 en 2003 als indicatief. Over de rechtmatigheidspercentages van 2004 moet IWI zich nog uitspreken.
In 2004 zijn de tijdigheid en de rechtmatigheid van de Wajong gestabiliseeerd ten opzichte van 2003.
De registratie van doelmatigheid door UWV is niet beschikbaar op wetsniveau, maar wel over de totale uitvoering door het UWV. In bijlage 6 Zelfstandige bestuursorganen zal hierop worden ingegaan.
Operationele doelstelling 2: Het waar mogelijk bevorderen van de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten zodat men zelf in een inkomen kan voorzien.
Tabel 6.3 Prestatie-indicator arbeidsparticipatie (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Prestatie-indicator | Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
% werkend | 27 | 28 | 27 | 27 |
Bron: UWV Jaarverslag
In 2004 lag de realisatie van het plaatsingspercentage voor de arbeidsgeschikten populatie op 27%, bij een streven van 27%.
In 2004 zijn door UWV middelen ter beschikking gesteld van projecten in het kader van de motie Verburg. Er zijn circa 750 jonggehandicapten gestart.
Operationele doelstelling 3: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wajong door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
In 2004 is gewerkt aan verbetering van de voorlichting, efficiëntere inzet van controlemiddelen, intensivering van de opsporing en aanscherping van de afdoening (opleggen van boetes, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering én terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen of te weinig betaalde premies).
Van de Wajong zijn er geen afzonderlijke handhavingsgegevens bekend; de registratie maakt onderdeel uit van de gegevens opgenomen in Premieartikel 2, inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid (tabel 2.8).
6.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 6.4 Kengetallen Wajong | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
1. Bestand | ||||
*in personen (ultimo, x1000) | 130,6 | 134,4 | 138,2 | 142,5 |
*als % bevolking 18–65 jaar | 1,25% | 1,28% | 1,31% | 1,35% |
*% geheel arbeidsongeschikt | 98% | 97,8% | 97,7% | 97,7% |
*gem. % arbeidsongeschiktheid | 99,0% | 98,9% | 98,9% | 98,8% |
2. Instroom | ||||
*in personen (x1000) | 7,7 | 8,2 | 9,4 | |
*instroomkans | 3,8% | 4,2% | 4,4% | 5,0% |
*% afgewezen bij keuring | 13% | 12% | 14% | 15% |
*% geheel arbeidsongeschikt | 96% | 96% | 96% | 96% |
3. Uitstroom | ||||
*in personen (x1000) | 3,9 | 4,4 | 5,0 | |
*uitstroomkans | 2,9% | 2,9% | 3,1% | 3,4% |
–aandeel herstel | 19% | 21% | 22% | 25% |
–aandeel demografisch | 53% | 51% | 51% | 41% |
–aandeel overige redenen | 28% | 28% | 27% | 34% |
Bronnen: UWV Jaarverslag; Bevolking: cbs-statline
De instroom is in 2004 met 14% toegenomen ten opzichte van 2003. De helft van deze toename wordt veroorzaakt door een gewijzigde tellingssystematiek bij UWV. Vanaf 2004 worden uitkeringen die herleven in hetzelfde jaar dat de uitkering is beëindigd meegeteld als instroom (en ook als uitstroom). Voor 2004 werden deze situaties niet geteld. Door deze gewijzigde tellingssystematiek is de uitstroomkans ook gestegen. Per saldo is het bestand toegenomen met 3%. Het Wajong-bestand is nog relatief jong, waardoor de uitstroom vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd laag is. De totale uitstroom is hierdoor lager dan de instroom.
BELEIDSARTIKEL 7 INKOMENSGARANTIE VOOR HERKEURDE ARBEIDSONGESCHIKTEN
7.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het bieden van een inkomensvoorziening aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten die op basis van het na 1994 voor hen geldend arbeidsongeschiktheidscriterium minder arbeidsongeschikt werden bevonden.
De Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (Bia) beperkt de inkomensgevolgen van de toepassing van de aangescherpte arbeidsongeschiktheidscriteria volgens de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) voor bepaalde categorieën oudere werknemers door een (aanvulling tot) een minimuminkomen te garanderen. Gezien het tijdelijke karakter van deze wet, zijn er geen evaluatiebepalingen opgenomen in deze wet.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een minimum inkomensvoorziening aan oudere en herkeurde arbeidsongeschikten wordt verstrekt;
2. het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Bia door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
7.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 7.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 6 020 | 6 716 | 6 970 | 6 940 | 6 960 | 6 520 | 440 |
Uitgaven | 6 020 | 6 716 | 6 970 | 6 940 | 6 960 | 6 520 | 440 |
Apparaatuitgaven | 19 | 21 | 25 | 23 | 2 | ||
Personeel | 18 | 20 | 24 | 22 | 2 | ||
Materieel | 1 | 1 | 1 | 1 | 0 | ||
Programma-uitgaven | 6 020 | 6 716 | 6 951 | 6 919 | 6 935 | 6 497 | 438 |
Uitkeringslasten | 5 320 | 6 016 | 6 600 | 6 576 | 6 230 | 5 997 | 233 |
Uitvoeringskosten | 700 | 700 | 351 | 343 | 705 | 500 | 205 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bronnen: SZW administratie
7.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De gerealiseerde uitkeringslasten liggen ruim 5% lager dan in 2003. Dit wordt verklaard door enerzijds een daling van het gemiddelde volume in de Bia met ruim 9% en anderzijds een stijging van de gemiddelde uitkering met 4%.
Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is in bijlage 6 opgenomen.
Operationele doelstelling 1: zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een minimum inkomensvoorziening aan oudere en herkeurde arbeidsongeschikten wordt verstrekt.
Tabel 7.2 Prestatie-indicator doeltreffendheid en doelmatigheid (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
Rechtmatigheid Bia | 93 | 94,9 | 99 | 99,1 |
Bronnen: Jaarverslag UWV
IWI deelt niet de gewijzigde interpretatie van het controleprotocol 2002 die de interne accountantsdienst van UWV bij de onderbouwing van de accountantsverklaring heeft gegeven. IWI beschouwt derhalve de rechtmatigheidspercentages per wet voor 2002 en 2003 als indicatief. Over de rechtmatigheidspercentages van 2004 moet IWI zich nog uitspreken.
In 2004 bedroeg de rechtmatigheid van de uitvoering van de Bia 99,1%. Hiermee is sprake van een verbetering van de rechtmatigheid met 4,2% en is er voldaan aan de norm.
In Bijlage 6 zal worden ingegaan op de doelmatigheid van UWV.
Operationele doelstelling 2: het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Bia door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
Het UWV registreert de fraudeconstateringen inzake de Bia in een samengevoegde werkloosheidsstatistiek. Deze is opgenomen in premieartikel 1 Inkomensgarantie bij werkloosheid (tabel 1.5). Er zijn geen afzonderlijke gegevens bekend van de Bia.
7.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 7.3 Kengetallen Bia | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Gemiddeld jaarvolume; aantal uitkeringsjaren | 800 | 850 | 890 | 857 | 779 |
Gemiddelde uitkering* (x € 1) | 6 693 | 7 120 | 7 416 | 7 673 | 7 997 |
* Incl. sociale lasten, excl. uitvoeringskosten
Bronnen: SZW administratie; UWV Fondsennota's
Het gemiddelde jaarvolume is gedaald met ruim 9%. De regeling loopt langzaam leeg, omdat voor het recht op de uitkering onder andere het geboortejaar van belang is. Met ingang van 1 januari 2016 vervalt deze tijdelijke wet. De gemiddelde uitkering is gestegen met 4%.
De stijging van de gemiddelde uitkeringshoogte wordt vermoedelijk veroorzaakt door een gewijzigde bestandssamenstelling, waarbij het gemiddelde arbeidsongeschiktheidspercentage van het huidige aantal uitkeringsgerechtigden is gedaald.
BELEIDSARTIKEL 8 INKOMENSVOORZIENING VOOR KUNSTENAARS
Het gedurende een beperkte periode (maximaal 48 maanden) bieden van een inkomensvoorziening aan kunstenaars die de ambitie hebben een renderende al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar op te bouwen.
Per 1 januari 2004 is het aantal centrumgemeenten dat de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK) uitvoert teruggebracht van 39 naar 20. Per provincie is er minimaal één centrumgemeente, waaronder alle gemeenten met een kunstvakopleiding.
In 2004 is de WIK herzien in de per 1 januari 2005 in werking getreden Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK). In de WWIK is ten opzichte van de WIK een aantal wijzigingen opgenomen die voortvloeien uit de evaluatie van de WIK, die in november 2002 aan de Kamer is aangeboden. Onderdeel van de herziening is om binnen het kader van de WIK activering mogelijk te maken en de voorwaarden aan te scherpen voor de ontwikkeling van een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar, vooral door het introduceren van een progressie-eis voor het inkomen. Met de brutering van de uitkeringssystematiek is tevens een belangrijke vereenvoudiging van de administratieve uitvoering gerealiseerd.
In 2004 is een verlichting van de administratieve lasten van gemeenten voorbereid waarbij de systematiek van kwartaalvoorschotten en -declaraties wordt vervangen door een jaarvoorschot en een jaardeclaratie. Deze nieuwe bekostigingssystematiek is met ingang van 1 januari 2005 in werking getreden.
Operationele doelstellingen voor de WIK zijn voor het eerst geformuleerd in de begroting 2002. De operationele doelstellingen hebben deels betrekking op de bekendheid van de WIK bij uitvoerders en (potentiële) gebruikers en deels op het niet-gebruik. Sindsdien is via onderzoek getracht inzicht te krijgen in deze gegevens. Op het onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit van Maastricht (ROA) na, waarover meer bij operationele doelstelling 1, is apart onderzoek vanwege het relatief kleine volume van deze maatschappelijke groep uiteindelijk niet doelmatig gebleken. Met ingang van de begroting 2005 is daarom voor de doelbereiking van de (W)WIK een specifieke prestatie-indicator geformuleerd: het uitstroomaandeel (W)WIK dat zelfstandig kan voorzien in het levensonderhoud. Daartoe zal voortaan jaarlijks worden gemeten welk deel van de volume-uitstroom (W)WIK een inkomensvoorziening krachtens de WWB ontvangt. Mede in verband met de inwerkingtreding van de WWIK in 2005, zal over 2004 een zogenaamde 0-meting worden uitgevoerd.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. 90% van de kunstenaars die behoren tot de doelgroep van de WIK is in 2007 van de mogelijkheden van de WIK op de hoogte.
2. alle sociale diensten (niet centrumgemeenten) en CWI's zijn in voldoende mate op de hoogte van de mogelijkheden die de WIK biedt voor de doelgroep en verstrekken voorlichting over de mogelijkheden van de WIK.
3. beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in de kosten van het bestaan doen een beroep op de WIK.
4. fraude wordt zoveel mogelijk voorkomen. Gepleegde fraude wordt zo snel mogelijk aan het licht gebracht en afgehandeld.
8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 42 634 | 47 312 | 53 858 | 55 207 | 59 632 | 38 232 | 21 400 |
Uitgaven | 42 634 | 47 312 | 53 858 | 55 207 | 59 632 | 38 232 | 21 400 |
Apparaatuitgaven | 74 | 72 | 269 | 304 | – 35 | ||
Personeel | 71 | 69 | 260 | 293 | – 33 | ||
Materieel | 3 | 3 | 9 | 11 | – 2 | ||
Programma-uitgaven | 42 634 | 47 312 | 53 784 | 55 135 | 59 363 | 37 928 | 21 435 |
Uitkeringslasten | 35 209 | 40 969 | 47 615 | 49 426 | 53 907 | 33 690 | 20 217 |
Uitvoeringskosten | 7 424 | 6 343 | 6 169 | 5 709 | 5 456 | 4 238 | 1 218 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 4 241 | 1 538 | 3 288 | 0 | 3 288 |
Bron: SZW-administratie
8.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Ten laste van de begroting 2004 komen de declaraties over de eerste 3 kwartalen van 2004, het voorschot voor het vierde kwartaal 2004 en eventuele nabetalingen over voorgaande jaren. De realisatie 2004 was aanzienlijk hoger dan oorspronkelijk geraamd. Dit is toe te schrijven aan twee oorzaken.
1. De uitstroom uit de WIK, vooral als gevolg van het bereiken van de maximale uitkeringsduur, bleek lager dan in de raming was voorzien. Ultimo 2004 bedroeg het aantal WIK-uitkeringsgerechtigden 3 091 personen. Dat is 30% meer dan oorspronkelijk was geraamd. Het gemiddelde aantal uitkeringen per kwartaal bedroeg 3 113 tegenover 3 025 geraamde uitkeringen. Door dit volume-effect kan circa € 2 miljoen aan overschrijding worden verklaard.
2. Ten laste van 2004 hebben nabetalingen plaatsgevonden over 2002 en 2003 van in totaal € 12,1 miljoen. Deze nabetalingen houden voornamelijk verband met de brutering van WIK-uitkeringen. Brutering vindt in beginsel in het jaar volgend op het uitkeringsjaar plaats, nadat het jaarinkomen van de kunstenaar bekend is. In de nieuwe WWIK speelt deze problematiek niet meer daar de WWIK-uitkering bruto wordt verstrekt.
Gezien de afwijkende hoogte in het verleden van de declaraties over het vierde kwartaal wegens brutering van de uitkeringen is het voorschot over het vierde kwartaal 2004 afgestemd op een realistische prognose van het volume van de brutering. Hierdoor is over het vierde kwartaal circa € 10 miljoen meer aan voorschot betaalbaar gesteld. Effect daarvan is dat het verschijnsel van nabetalingen in een volgend jaar zoveel mogelijk wordt vermeden.
Door deze twee oorzaken is de gemiddelde uitkering in 2004 gestegen tot € 17 300, terwijl oorspronkelijk € 11 163 was geraamd. Hierdoor kan € 18 miljoen worden verklaard.
Ten laste van de begroting 2004 komen de uitvoeringskosten van de gemeenten en de adviserende instelling Kunstenaars&CO. De realisatie 2004 was aanzienlijk hoger dan oorspronkelijk geraamd vanwege de hierboven toegelichte hogere volumes in 2004.
Ten gunste van de begroting is een bedrag van € 3,3 miljoen gebracht. Deze ontvangsten houden verband met restituties bij de vaststellingen van de rijksvergoeding betreffende voorgaande jaren en door gemeenten aan SZW gerestitueerde bedragen betreffende invorderingen bij kunstenaars onder meer wegens verrekening van inkomsten naast de WIK-uitkering.
De in tabel 8.2 vermelde gegevens hebben betrekking op de door het ministerie verrichte betalingen aan gemeenten. De centrumgemeenten zelf hebben in 2004 € 39,8 miljoen aan uitkeringslasten uitgegeven.
Operationele doelstelling 1: 90% van de kunstenaars die behoren tot de doelgroep van de WIK is in 2007 van de mogelijkheden van de WIK op de hoogte.
Om de bekendheid van de WIK te bevorderen zijn ook in 2004 door de stichting Kunstenaars, Cultuur en Ondernemerschap diverse activiteiten ontplooid, onder meer het geven van voorlichting aan studenten van de kunstacademie, het uitgeven van voorlichtingsmateriaal, een telefonische helpdesk en verschillende websites, onder andere www.kunstenaarsenco.nl en www.beroepkunstenaar.nl.
Uit onderzoek door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) in 2003 bleek dat 89% van de academieverlaters op de hoogte was van het bestaan van de WIK en dat een kwart van hen globaal op de hoogte was van de mogelijkheden die de WIK biedt. Uit vervolgonderzoek in 2004 blijkt dat de bekendheid onder academieverlaters van de mogelijkheden van de WIK in 2004 op hetzelfde niveau is gebleven.
Operationele doelstelling 2: alle sociale diensten (niet centrumgemeenten) en CWI's zijn in voldoende mate op de hoogte van de mogelijkheden die de WIK biedt voor de doelgroep en verstrekken voorlichting over de mogelijkheden van de WIK.
In het kader van de herziening van de WIK per 1 januari 2005 is er onder meer via de verzamelbrieven aan gemeenten, gerichte activiteiten van StimulansZ en de website van SZW aandacht geschonken aan genoemde herziening. Er zijn geen signalen ontvangen van sociale diensten of CWI's dat zij niet toereikend zijn geïnformeerd over de mogelijkheden van de WIK.
Operationele doelstelling 3: beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in de kosten van het bestaan doen een beroep op de WIK.
De WIK is niet alleen een starterregeling, maar staat ook open voor gevestigde kunstenaars die geconfronteerd worden met een tijdelijke terugval in inkomsten. Voorwaarde in het laatste geval is wel dat de 4 uit 10 jaartermijn, die als maximaal uitkeringsrecht voor de WIK geldt, nog niet is verbruikt. Informatie over de mate waarin deze doelstelling is gerealiseerd is niet beschikbaar. Zoals in paragraaf 8.1 is aangegeven is in 2004 door het ministerie geen opdracht gegeven tot het laten uitvoeren van apart onderzoek naar het niet-gebruik van de WIK vanwege het relatief kleine volume van deze maatschappelijke groep. In tabel 8.2 wordt het feitelijke gebruik van de WIK gepresenteerd.
Operationele doelstelling 4: fraude wordt zoveel mogelijk voorkomen. Gepleegde fraude wordt zo snel mogelijk aan het licht gebracht en afgehandeld.
Het voorkomen van fraude is van groot belang voor het maatschappelijke draagvlak voor deze voorziening. De centrumgemeenten kunnen onderdelen uit bestaande methodieken, zoals «Hoogwaardig Handhaven» inzetten voor de WIK (zie ook beleidsartikel 5, operationele doelstelling 2). Daarbij dient te worden opgemerkt dat vanwege de aard van de inkomsten de mogelijkheid om fraude met de WIK te kunnen vaststellen beperkter is dan bij andere bijstandsregelingen. Streefcijfers bij deze doelstelling zijn niet geformuleerd vanwege de beperkte omvang van de populatie van deze regeling.
Op een nader te bepalen tijdstip in 2005 wordt het Besluit IB van toepassing op de WWIK. Daarmee wordt de controlesystematiek in de WWIK verder geïntegreerd met die in de WWB.
8.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 8.2 Achterliggende volumegegevens WIK (uitkeringen) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Volume (gemiddeld) | 3 980 | 4 238 | 4 150 | 3 571 | 3 113 |
Volume per december | 4 363 | 4 320 | 4 340 | 3 355 | 3 091 |
Aantal beroepsmatigheidstoetsen | 4 022 | 3 241 | 3 944 | 3 461 | 3 209 |
Bron: SZW-administratie
In 2004 heeft de stichting Kunstenaars & CO 3 209 declarabele beroepsmatigheidstoetsen gedeclareerd. Dit betroffen 1 552 instroomonderzoeken en 1 657 heronderzoeken.
BELEIDSARTIKEL 9 TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN VAN KINDEREN
9.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het bieden van een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen aan ouders of verzorgers.
Met het verstrekken van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) wordt – met het oog op de ontplooiingsmogelijkheden van kinderen – beoogd de financiële positie van gezinnen met kinderen niet te veel in negatieve zin te laten afwijken van die van gezinnen zonder kinderen. Met het verstrekken van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000) wordt daarnaast extra financiële ondersteuning geboden aan ouders die hun gehandicapte kind van 3 tot 18 jaar thuis verzorgen.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan ouders of verzorgers een AKW- en TOG-uitkering wordt verstrekt;
2. het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van AKW- en TOG-uitkeringen door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
9.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 3 010 501 | 3 105 611 | 3 218 343 | 3 309 407 | 3 351 935 | 3 317 956 | 33 979 |
Uitgaven | 3 010 501 | 3 105 611 | 3 218 343 | 3 309 407 | 3 351 935 | 3 317 956 | 33 979 |
Apparaatuitgaven | 97 | 108 | 432 | 449 | – 17 | ||
Personeel | 92 | 104 | 415 | 430 | – 15 | ||
Materieel | 5 | 4 | 17 | 19 | – 2 | ||
Programma-uitgaven | 3 010 501 | 3 105 611 | 3 218 246 | 3 309 299 | 3 351 503 | 3 317 507 | 33 996 |
AKW | |||||||
Uitkeringslasten | 2 920 946 | 3 010 849 | 3 118 389 | 3 207 000 | 3 238 200 | 3 208 762 | 29 438 |
Uitvoeringskosten | 78 639 | 76 988 | 78 138 | 75 000 | 84 020 | 78 900 | 5 120 |
TOG | |||||||
Uitkeringslasten | 9 893 | 15 753 | 19 813 | 24 737 | 27 392 | 27 345 | 47 |
Uitvoeringskosten | 1 024 | 2 021 | 1 906 | 2 562 | 1 891 | 2 500 | – 609 |
Ontvangsten | 10 042 | 9 892 | 3 174 | 11 959 | 10 734 | 272 | 10 462 |
Bron: SZW-administratie
9.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Het verschil bij de uitkeringslasten is in de eerste plaats te verklaren door een prijseffect; de gemiddelde prijs is € 6,97 hoger uitgevallen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2004. Dit wordt veroorzaakt door de overgang van een groter aantal kinderen naar een hogere leeftijdscategorie. Het totale prijseffect is € 24,5 miljoen. In de tweede plaats is het verschil te verklaren door een volume-effect: het gemiddelde volume is 5 375 telkinderen hoger uitgekomen dan geraamd. Het totale volume-effect komt hiermee op € 4,9 miljoen.
De overschrijding van de AKW-uitvoeringskosten wordt veroorzaakt door een nabetaling uit 2003. De lagere uitvoeringskosten bij de TOG worden veroorzaakt door achterblijvende personeelskosten.
Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten SVB 2004 is opgenomen in bijlage 6 ZBO's en RWT's.
De ontvangsten op de AKW en de TOG, op zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten, zijn ontstaan door de afrekeningen van het derde en het vierde kwartaal 2003. Ook de nadere afrekening over 2003 heeft tot ontvangsten geleid.
Met de Wet van 19 december 2003 tot wijziging van de wijze van aanpassing van de kinderbijslag etc. (Stb. 553) is geregeld, dat de kinderbijslagbedragen in 2004 (en 2005) worden aangepast overeenkomstig de herziening van het wettelijk minimumloon in 2004 (en 2005) en dat de wettelijke bijzondere verhogingen van de kinderbijslag voor het eerste kind werden afgeschaft. Per saldo betekent dit, dat de kinderbijslagbedragen in 2004 (en 2005) niet zijn gewijzigd.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan ouders of verzorgers een AKW- en TOG-uitkering wordt verstrekt.
Tabel 9.2 Prestatie-indicator doeltreffendheid en doelmatigheid (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Tijdigheid AKW nationaal | 95,9 | 95,7 | 90,0 | 97,0 |
Rechtmatigheid AKW | 99,4 | 99,7 | 99,0 | 99,8 |
Rechtmatigheid TOG | 100,0 | 100,0 | 99,0 | 100,0 |
Bron: Jaarverslag SVB
De registratie van doelmatigheid door SVB is niet beschikbaar op wetsniveau, maar wel over de totale uitvoering door de SVB. In Bijlage 6 ZBO's en RWT's zal hierop worden ingegaan.
Operationele doelstelling 2: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de AKW en de TOG door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
Tabel 9.3 Prestatie-indicator misbruik en oneigenlijk gebruik | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
% afdoening | 100 | 100 | 100 | 100 |
Bron: SVB, overige VBTB-informatie, SVB-jaarverslag 2004 100
N.B.: Realisatie betekent: afdoening na opsporing inclusief de gevallen waarbij geen grond voor sanctionering blijkt te bestaan en is exclusief administratieve afdoening van overtredingen van minder dan € 6 000
In 2004 is gewerkt aan verbetering van de voorlichting, efficiëntere inzet van controlemiddelen, intensivering van de opsporing en aanscherping van de afdoening (opleggen van boetes, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering én terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen). SVB heeft een monitor fraude-alertheid ingevoerd. Deze meet eenmaal in de twee jaar de fraude-alertheid onder medewerkers en halfjaarlijks de fraudesignalen van gevalsbehandelaars; daarnaast wordt ook halfjaarlijks een analyse gemaakt van de fouten in de gevalsbehandeling die duiden op een tekort aan fraude-alertheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de kritiek van IWI naar aanleiding van het SVB-jaarverslag 2003. In 2005 vindt evaluatie plaats.
In 2004 is er naar 615 personen fraude-onderzoek gedaan. Bij 215 personen is uiteindelijk fraude vastgesteld.
9.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 9.4 Volume-ontwikkeling AKW en TOG (x 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
Gezinnen AKW | 1 837 | 1 861 | 1 878 | 1 906 | 1 920 | 1 921 |
Aantal telkinderen AKW | 3 426 | 3 454 | 3 483 | 3 504 | 3 520 | 3 526 |
Aantal telkinderen TOG | 12 | 16 | 20 | 25 | 30 | 28 |
Bron: SVB voorschotaanvragen; SZW-administratie
Tabel 9.5 Kengetallen handhaving | |||
---|---|---|---|
2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Aantal geconstateerde fraudegevallen (in personen) | 42 | 46 | 215 |
Totaal fraudebedrag | 493 400 | 402 232 | 688 339 |
Gemiddeld fraudebedrag | 11 748 | 8 744 | 3 202 |
% strafrechtelijke afdoening | 86% | 71,7% | 14,9% |
% administratieve afdoening | 14% | 28,3% | 85,1% |
Bron: SVB, overige VBTB-informatie, Rapportage handhaving SVB 2002, 2003 en 2004 (voorlopig).
Realisatie heeft uitsluitend betrekking op fraudegevallen van boven € 6 000.
Het aantal constateringen is bijna vijf keer zo hoog geweest als in 2003.
In 2004 zijn ook fraudeconstateringen van minder dan € 6 000 opgenomen, waardoor het totale fraudebedrag stijgt en het gemiddelde fraudebedrag daalt. Vergelijking met voorgaande jaren is hierdoor niet mogelijk. Echter, het aantal aangiftes dat voortvloeide uit deze 215 fraudeconstateringen is ten opzichte van 2003 vrijwel gelijk gebleven.
Tabel 9.6 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Algemene doelstelling | 2003 | Mei 2004 | Equivalentiefactoren 1995–2000 CBS |
De Kamer is schriftelijk in kennis gesteld van de belangrijkste resultaten van het onderzoek naar Equivalentiefactoren bij brief van 30 juni 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 258, nr 16).
In de Leeswijzer is een verklaring opgenomen over de status van het Periodiek onderzoek naar regelovertreding in de sociale zekerheid.
BELEIDSARTIKEL 11 VERGROTEN VAN MOGELIJKHEDEN OM ARBEID EN ZORG TE COMBINEREN
Bevorderen dat werknemers arbeid en zorg kunnen combineren.
Het arbeid-en-zorgbeleid is erop gericht om werknemers die arbeid en zorg willen combineren te ondersteunen. Deze ondersteuning betreft mogelijkheden voor het aanpassen van de arbeidstijd (de Wet aanpassing arbeidsduur: de Waa), voor het opnemen van verlof in situaties waarin zorg noodzakelijk is (de Wet arbeid en zorg) en voor kinderopvang (de Wet kinderopvang).
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. het verminderen van het verschil tussen gewenst en feitelijk gebruik van verlof met 25%;
2. het continueren van het huidige aanbod van kinderopvang van een toereikende kwaliteit (182 653 plaatsen in 2004);
3. invoering in 2005 van een wettelijk stelsel voor de bekostiging en kwaliteit van de kinderopvang, gebaseerd op vraagfinanciering.
11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 140 | 151 | 161 703 | 164 629 | 238 536 | 259 994 | – 21 458 |
Uitgaven | 140 | 151 | 153 358 | 160 339 | 241 942 | 259 994 | – 18 052 |
Apparaatuitgaven | 180 | 225 | 1 274 | 1 303 | – 29 | ||
Personeel | 170 | 216 | 1 230 | 1 211 | 19 | ||
Materieel | 10 | 9 | 44 | 92 | – 48 | ||
Programma-uitgaven | 140 | 151 | 153 178 | 160 114 | 240 668 | 258 691 | – 18 023 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
–Rijksbijdrage Loopbaanonderbreking | 140 | 151 | 238 | 373 | 375 | 200 | 175 |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
–Kinderopvang | 152 691 | 157 463 | 238 049 | 255 601 | – 17 552 | ||
Niet-operationele doelstelling gebonden | |||||||
–Primair proces | 1 160 | 977 | 2 090 | – 1 113 | |||
–Voorlichting | 455 | 832 | 300 | 532 | |||
–Onderzoek en beleidsinformatie | 249 | 663 | 435 | 500 | – 65 | ||
Ontvangsten | 4 | 2 | 203 | 0 | 203 |
Bron: SZW administratie
Tabel 11.2 Fiscale uitgaven (x € 1 mln) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil2004 | |
Operationele doelstelling 1 | ||||||
–Afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof | 18 | 34 | 42 | 461 | 42 | 4 |
–Levensloopregeling | – | 0 | 225 | – 225 | ||
Operationele doelstelling 2 | ||||||
–Afdrachtvermindering Kinderopvang | 92 | 137 | 162 | 2271 | 195 | 32 |
–Buitengewone lasten aftrek | 105 | 135 | 123 | 1521 | 179 | – 27 |
Bron: Ministerie van Financiën
1 Betreft voorlopige realisatie
11.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Het totaal aan programma-uitgaven was in 2004 € 18,0 miljoen lager dan begroot. Het grootste deel hiervan (€ 17,6 miljoen) betreft kinderopvang. Een bedrag van € 14,7 miljoen werd overgeboekt naar het Ministerie van Financiën voor de uitvoeringskosten van de Wet kinderopvang door de Belastingdienst. Daarnaast werd € 1,8 miljoen aangewend voor de SZA-problematiek.
Rijksbijdrage loopbaanonderbreking
Het verschil tussen de geraamde en de gerealiseerde kosten van de Rijksbijdrage loopbaanonderbreking (operationele doelstelling 1) bedraagt € 175 000. Bij het opstellen van de begroting 2004 is uitgegaan van afschaffing van de financieringsregeling loopbaanonderbreking per 1 januari 2004, waarbij voor 2004 een overgangsregeling zou gelden. De kosten van deze overgangsregeling voor bestaande aanspraken in 2004 zijn geraamd op circa de helft van de jaarkosten in 2003.
De realisatie van de levensloopregeling in 2004 (zie tabel 11.2) bedraagt € 0 omdat de regeling niet is ingevoerd in 2004. Het wetsvoorstel levensloop dat voorzag in invoering per 1 januari 2004, is aangehouden in afwachting van nader overleg met sociale partners in 2004.
Het verschil in begrote en gerealiseerde kosten bij het primaire proces hebben voornamelijk te maken met een interdepartementale overboeking ten behoeve van het project «Integraal Toezicht» en een interne overboeking ten behoeve van het tweede lijnstoezicht door de Inspectie Werk en Inkomen.
De kosten voor voorlichting kwamen € 532 000 hoger te liggen dan begroot, in verband met de aanbesteding eind 2004 voor voorlichtingsactiviteiten in 2005 (Toptijd).
Het verschil van € 203 000 tussen begrote en gerealiseerde terugontvangsten is het gevolg van een lagere subsidievaststelling voor de activiteiten van het Netwerkbureau Uitbreiding kinderopvang over de jaren 2000, 2001 en 2002.
Operationele doelstelling 1: het verminderen van het verschil tussen gewenst en feitelijk gebruik van verlof
De Wet arbeid en zorg is in 2004 gewijzigd (Staatsblad 2004, 357). Zo is per 1 augustus 2004, behoudens uitzonderingen (alfahulpen) en overgangsrecht, het recht op een uitkering voor zelfstandigen in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie en opname in het gezin van een pleegkind vervallen. Daarnaast is op 14 december 2004 een wetsvoorstel door de Tweede Kamer aangenomen dat voorziet in een recht op langdurend zorgverlof. Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel de financieringsregeling loopbaanonderbreking opgeheven, omdat deze niet doelmatig is. In plaats hiervan heeft de Tweede Kamer op 24 november 2004 een wetsvoorstel aangenomen dat voorziet in de opname van een recht in de Wet arbeid en zorg om te sparen in het kader van de levensloopregeling. De beoogde invoeringsdatum van de levensloopregeling is 1 januari 2006.
Als indicator voor de werkzaamheid van het arbeid-en-zorgbeleid is gekozen voor een prestatie-indicator die de discrepantie weergeeft tussen het door werknemers gewenste verlof en hun feitelijk gebruik van verlof. Voor het meten van deze prestatie-indicator is de Arbeid & Zorg-monitor ontwikkeld. De eerste metingen worden in 2005 verricht en zullen als nulmeting gebruikt worden; de eerste resultaten worden begin 2006 gerapporteerd. Voor 2004 kunnen dan ook geen prestatiecijfers worden weergegeven.
Operationele doelstelling 2: het continueren van het huidig aanbod van kinderopvang van een toereikende kwaliteit
Per 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang van kracht. Een van de doelstellingen voor 2004, het jaar voorafgaand aan de invoering van deze wet, is het behoud van de bestaande opvangcapaciteit om de overstap naar een stelsel van vraagfinanciering bij een adequaat aanbodniveau te kunnen maken.
Met de Regeling uitkeringen kinderopvang (Stcrt 2004, 5) zijn gemeenten in staat gesteld in 2004 hun contingent aan subsidieplaatsen voort te zetten. Aan deze regeling hebben ruim 300 gemeenten deelgenomen voor in totaal circa 29 000 plaatsen. Daarmee is een bedrag gemoeid van circa € 78 miljoen. De regeling voorziet daarnaast in een uitkering aan gemeenten voor de bekostiging van het toezicht op kwaliteit.
De bestaande fiscale faciliteit voor werkgevers die kinderopvang voor hun werknemers bekostigen is in 2004 uitgebreid en de fiscale faciliteit voor ouders (aftrek buitengewone uitgaven) is gecontinueerd.
Tabel 11.3 Prestatie-indicator uitbreiding kinderopvang | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Streven 2004 | |
Totaal aantal kinderopvangplaatsen | 126 192 | 154 190 | 172 653 | 185 287 | 206 714 | 182 653 |
Toename kinderopvangplaatsen ten opzichte van nulmeting | 32 306 | 60 304 | 78 767 | 91 401 | 112 828 | 88 767 |
Bron: Monitor uitbreiding kinderopvang 2004.
Operationele doelstelling 3: Invoering in 2005 van een wettelijk stelsel voor de bekostiging en kwaliteit van de kinderopvang, gebaseerd op vraagfinanciering.
In 2004 is de parlementaire behandeling van Wet kinderopvang voltooid. In de loop van de parlementaire behandeling is het wetsvoorstel op een aantal onderdelen aangepast:
• De tijdelijke compensatieregeling voor werknemers zonder bijdrage van de werkgever is uitgebreid met een structurele compensatieregeling voor werknemers zonder werkgeversbijdrage met een inkomen tot circa € 45 000.
• De voorgenomen Algemene maatregel van bestuur kwaliteit is komen te vervallen. In plaats daarvan is een beperkt aantal kwaliteitseisen opgenomen in de wet zelf. Door middel van beleidsregels is een verdere invulling aan deze eisen gegeven. Belangrijke inbreng daarvoor vormt het kwaliteitsconvenant dat brancheorganisaties en de organisatie van ouders hebben afgesloten.
• Aanbieders van kinderopvang zijn verplicht tot het instellen van een oudercommissie. De oudercommissie heeft adviesrecht over de kwaliteit, de openingstijden en de prijs.
• De naam van het wetsvoorstel is gewijzigd van Wet basisvoorziening kinderopvang in Wet kinderopvang.
Op basis van de Wet kinderopvang is vervolgens een aantal noodzakelijke uitvoeringsbesluiten genomen, waaronder het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang (Staatsblad 2004, 544) en de Regeling Wet kinderopvang (Stcrt 2004, nr 192). In voorbereiding is een besluit over innovatieve kinderopvang.
De invoering van de Wet kinderopvang is ook in 2004 ondersteund door een grootschalig implementatieprogramma, gericht op kinderopvangorganisaties, gemeenten, ouders en sociale partners. Dit programma loopt door tot 1 mei 2005. De implementatieactiviteiten hebben plaats gevonden in samenwerking met de Belastingdienst/Toeslagen, de uitvoeringsorganisatie voor de verstrekking van tegemoetkomingen voor kinderopvang.
Vanaf medio september 2004 konden ouders hun aanvraag voor een tegemoetkoming indienen. Eind 2004 hadden circa 175 000 ouders een tegemoetkoming aangevraagd.
Door een tijdelijke subsidie in 2004 van € 30 miljoen is het Waarborgfonds kinderopvang in de gelegenheid gesteld kinderopvangorganisaties in de periode 2005 en 2006 te ondersteunen bij de overgang naar het nieuwe stelsel door het verstrekken van borgen op kredieten voor werkkapitaal en vermogen.
11.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 11.4 Kengetallen zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering | |||
---|---|---|---|
2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Werknemers | |||
–aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters) | 134 | 144 | 131 |
–uitkeringslasten (x € 1 mln) | 791,0 | 881,7 | 854,5 |
Zelfstandigen | |||
–aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters) | 5 | 5 | 5 |
–uitkeringslasten (x € 1 mln) | 21 | 24 | 20a |
Bron: UWV kwartaalrapportages en UWV jaarverslag
Het aantal zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkeringen is in 2004 ten opzichte van 2003 licht gedaald en ligt op het niveau van 2002. Het aantal uitkeringen voor vrouwelijke zelfstandigen blijft in 2004 constant. Het recht op een zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering voor zelfstandigen is per 1 augustus 2004, behoudens overgangsrecht, vervallen. Zelfstandigen die vóór 1 augustus 2004 zwanger waren, houden het recht op een uitkering.
Tabel 11.5 Kengetallen adoptieverlofuitkering | |||
---|---|---|---|
2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Werknemers | |||
–aantal werknemers met uitkering | 980 | 1 350 | 1 507 |
–uitkeringslasten (x € 1 mln) | 1 | 2,2 | 2,6 |
Zelfstandigen | |||
–volume uitkeringen | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
–uitkeringslasten (x € 1 mln) | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Bron: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
Het recht op een adoptieverlofuitkering is, met de Wet arbeid en zorg, per 1 december 2001 ingevoerd. Het aantal adoptieverlofuitkeringen is sinds de invoering jaarlijks toegenomen, waarschijnlijk mede als gevolg van toenemende bekendheid met de regeling.
Tabel 11.6 Kengetallen (betaald en onbetaald) ouderschapsverlof (x 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
aantal werknemers | 55 | 55 | 66 | 73 | nnb |
Bron: CBS (Statline). Het cijfer over 2004 is pas in de loop van 2005 beschikbaar.
Het aantal werknemers dat ouderschapsverlof opnam in 2004 is nog niet bekend. De cijfers voor 2003 laten een toename van het gebruik ten opzichte van 2002 zien. Deze toename komt met name op het conto van vrouwelijke werknemers. Deze toename vertoont gelijke tred met de toename in het aantal zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen tussen 2002 en 2003.
Tabel 11.7 Kengetallen uitkeringen financieringsregeling loopbaanonderbreking | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Aantal gebruikers | 157 | 132 | 248 | 204 |
Uitkeringslasten (x € 1 mln) | 0,2 | 0,2 | 0,3 | 0,2 |
Bron: SZW administratie: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
Zoals eerder vermeld, is de financieringsregeling loopbaanonderbreking niet, zoals beoogd, per 1 januari 2004 afgeschaft. Afschaffing wordt voorzien in de eerste helft van 2005.
Tabel 11.8 Kengetallen realisatie uitbreiding kindplaatsen | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Hele dagopvang (aantal plaatsen) | 79 298 | 93 345 | 107 211 | 114 150 | 124 386 |
Buitenschoolse opvang | 37 642 | 49 458 | 54 995 | 61 586 | 74 125 |
Gastouderopvang | 9 252 | 11 387 | 10 447 | 9 552 | 8 203 |
Bron: SZW/FEZ Monitor uitbreiding kinderopvang
Tabel 11.9 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Algemene doelstelling | Januari 2003 | Januari 2004 | Wet aanpassing arbeidsduur |
Mei 2004 | December 2004 | Wet arbeid en zorg | |
Operationele doelstelling 3 | Oktober 2004 | Eind 2008 | Wet kinderopvang |
De Wet aanpassing arbeidsduur is in 2004 geëvalueerd. Het kabinetsstandpunt over deze evaluatie is in april 2004 aan de Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003/04, 29 503, nr 1). Het kabinet concludeerde op basis van deze evaluatie dat de Wet voldoet en werknemers meer rechtszekerheid biedt en een «steuntje in de rug» geeft wanneer zij een aanpassing van hun arbeidsuren wensen.
Het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Wet arbeid en zorg is in februari 2005 aan de Kamer aangeboden. De in 2004 uitgevoerde evaluatie omvatte een onderzoek onder werknemers, een onderzoek onder werkgevers, een jurisprudentieonderzoek, een onderzoek naar afspraken over verlofregelingen in CAO's en een inventarisatie van aan de SZW-Publiekstelefoon voorgelegde vragen over de Wet arbeid en zorg.
De Wet kinderopvang wordt eind 2008 geëvalueerd. Met het oog op deze evaluatie is in 2004 een aantal onderzoeken gestart, die als doel hebben de situatie voor inwerkingtreding van de wet vast te leggen. Objecten van onderzoek zijn: de gebruikers van kinderopvang, de bijdrage van werkgevers, de marktstructuur en marktwerking en de financiële positie van kinderopvangorganisaties.
BELEIDSARTIKEL 12 COöRDINATIE EMANCIPATIEBELEID
12.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het scheppen van voorwaarden voor een pluriforme maatschappij, waarin een ieder ongeacht sekse de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden kunnen realiseren
Tabel 12.1 Prestatie-indicatoren: Streefwaarden 2003–2004 (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Streven 2003 | Realisatie 2003/2004 | Streven 2004 | |
Arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid | ||||
Netto arbeidsparticipatie van vrouwen | 54,3 | 56,0 | 54,4* | 57,3 |
Economische zelfstandigheid van vrouwen | 41,0 | 48,0 | 49,5 | |
Besluitvorming en bestuur | ||||
Deelname vrouwen in: | ||||
–Politieke functies | 7–31 | 30–35 | 24–44* | 35–40 |
–Top bedrijfsleven | 5 | 6 | 5** | 8 |
–Top non-profit | 14–30 | 18–33 | 16–29* | 20–35 |
–Top overheid | 11 | 13 | 12* | 15 |
Bron: SCP/CBS, emancipatiemonitor 2004; CBS; meerjarenbeleidsplan emancipatie (Kamerstukken II, 2000/01, 27 061, nr 3)
* 2004.
** 2003.
Het artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Agenderen van emancipatievraagstukken en het ontwikkelen van beleidsinitiatieven en publiek/private samenwerkingsprojecten ter versterking van het internationale, Europese en nationale emancipatiebeleid;
2. Ondersteunen van sectoren, bedrijven, provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties bij het uitvoeren van projecten en experimenten gericht op het versterken van het emancipatieproces in de Nederlandse samenleving;
3. Monitoren van de voortgang van het emancipatiebeleid en de verankering van het emancipatieperspectief in politieke besluitvorming, beleidsvorming – en uitvoering op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.
12.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 12.2: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 16 998 | 12 628 | 10 591 | 15 147 | 16 042 | 13 213 | 2 829 |
Uitgaven | 13 147 | 14 311 | 16 152 | 16 252 | 13 428 | 13 574 | – 146 |
Apparaatsuitgaven | 2 230 | 2 471 | 2 155 | 2 486 | – 331 | ||
Personeel | 2 109 | 2 333 | 2 044 | 2 170 | – 126 | ||
Materieel | 121 | 138 | 111 | 316 | – 205 | ||
Programmauitgaven | 13 147 | 14 311 | 13 922 | 13 781 | 11 273 | 11 088 | 185 |
Subsidies | 8 103 | 7 915 | 6 344 | 6 805 | 7 654 | 7 726 | – 72 |
Stimuleringsregeling Dagindeling | 5 045 | 6 396 | 3 852 | 2 196 | 265 | 361 | – 96 |
Primair proces | 2 733 | 4 263 | 2 837 | 2 652 | 185 | ||
Voorlichting | 365 | 178 | 94 | 249 | – 155 | ||
Onderzoek | 628 | 339 | 423 | 100 | 323 | ||
Ontvangsten | 5 | 0 | 145 | 562 | 329 | 0 | 329 |
Bron: SZW-administratie
12.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
In 2004 is de verplichtingenruimte verhoogd ten behoeve van meerjarige projecten.
Aan Dagindeling is € 96 000 minder uitgegeven dan begroot, aangezien een aantal projecten pas in 2005 afgerekend zal worden in plaats van in 2004. Verder hebben enkele budgettair neutrale herschikkingen binnen artikel 12 plaatsgevonden, onder andere naar aanleiding van de invulling van de efficiencytaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord voor 2004. Dit verklaart de begrotingsafwijkingen van subsidies, primair proces, voorlichting en onderzoek. De ontvangsten zijn ontstaan na afrekening van subsidies uit voorgaande jaren.
In juli 2004 is de tweede nationale rapportage «the Netherlands ten years after Beijing» aan de Commission on the Status of Women (CSW) van de Verenigde Naties gestuurd, ter voorbereiding van de wereldwijde evaluatie «tien jaar na Beijing» in maart 2005.
In december 2004 heeft de regering de 4e internationale rapportage over de uitvoering van het VN Vrouwenverdrag aan het toezichthoudende comité (CEDAW) van de VN gestuurd.
Daarnaast verzorgde het Nederlands voorzitterschap de coördinatie van de EU-inbreng tijdens de Economic Council of Europe (ECE) in november 2004 in Genève. Deze ECE-vergadering met 600 deelnemers vormde de voorbereiding van de vergadering van de CSW, in maart 2005 in New York. Het Nederlands voorzitterschap heeft via het Coreu-systeem van Buitenlandse Zaken een positie-papier aan de EU-lidstaten voorgelegd en op deze wijze de inbreng afgestemd. Tijdens een extra EU-vergadering in Genève in december 2004 vond finale besluitvorming plaats over de EU-inbreng.
Alle ministers zijn binnen hun eigen beleidsterreinen verantwoordelijk voor de integratie van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering (gendermainstreaming). In juli 2004 heeft de coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid de Visitatiecommissie Emancipatie (VCE) ingesteld. Deze commissie zal in de periode tot 2007 de voortgang van gendermainstreaming bij de rijksoverheid beoordelen en stimuleren. In september 2004 is de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd en is het werkprogramma van de commissie gepresenteerd. Dit werkplan is in november 2004 aan de Tweede Kamer gestuurd (SZW 04-793).
Nederland voldoet met de uitvoering van de strategie voor gendermainstreaming aan de internationale afspraken (onder andere VN Beijing Platform voor Actie, Raad van Europa, Verdrag van Amsterdam en Nice, de Europese Raamstrategie Gendermainstreaming). Over de voortgang in de verschillende lidstaten is in 2004 voor de eerste keer gerapporteerd aan Europese Raad. Naar aanleiding van de ministeriële conferentie «Diversity and Participation: the genderperspective» besloot de Europese Commissie om in de voortgangsrapportage 2005 specifiek aandacht te besteden aan vrouwen uit etnische minderheden en migrantenvrouwen.
SZW organiseerde in juli 2004, in het kader van het Nederlands EU-voorzitterschap, de ministeriële conferentie «Diversity and Participation: the genderperspective» voor 18 ministers en 11 delegatiehoofden. De conferentie leidde tot voorzitterschapsconclusies, die door de minister van SZW zijn gepresenteerd tijdens de Sociale Raad van oktober 2004. De ministeriële conferentie werd voorafgegaan door een EU-conferentie voor 75 personen van de Europese Commissie, Europese Sociale partners en NGO's (Europese Vrouwen Lobby). De algemene conclusie van de conferenties was dat in geen van de lidstaten specifiek beleid werd gevoerd voor vrouwen uit etnische minderheden of voor migrantenvrouwen, terwijl dat eigenlijk wel nodig zou zijn.
Verder zijn in september en november 2004 twee High Level meetings gendermainstreaming georganiseerd, met als onderwerp de door het Nederlands voorzitterschap voorgestelde indicatoren omtrent «seksuele intimidatie op de werkplek». Na de tweede vergadering in november 2004 heeft het Nederlands voorzitterschap de indicatoren ter bespreking voorgelegd aan de Raadswerkgroep in Brussel, waarna ze werden geaccordeerd in de Sociale Raad van december 2004.
Emancipatiekennisinfrastructuur
Voor het waarborgen van de Emancipatiekennisinfrastructuur die het emancipatieproces in de samenleving ondersteunt en voor de concrete positieverbetering van laagopgeleide vrouwen en van allochtone vrouwen was in 2004 ruim € 7,7 miljoen beschikbaar in de vorm van institutionele- en projectsubsidies op de hoofdthema's van het emancipatiebeleid «Rechten en veiligheid», «Maatschappelijke participatie» en «Besluitvorming en bestuur».
Het IIAV heeft in 2004 € 1,8 miljoen subsidie ontvangen op grond van de Algemene Regeling SZW-subsidies (Stcrt 1997, 249) voor het beheer, ontsluiten en toegankelijk maken van archieven, documentatie, informatie en databanken op het terrein van emancipatie. De doelgroep van het IIAV wordt gevormd door onderwijs en wetenschap. De producten van het IIAV bestaan uit: groei collectie archieven (90 m); ontsluiting archieven (60 m); groei bibliotheek (3 000 boeken); toevoegingen en mutaties databases (9 250 records); strategieonderzoek voor komende jaren; digitale producties; uitgave tijdschrift LOVER. Voor 2004 zijn de volgende kwantitatieve gegevens beschikbaar: 4 600 bezoekers en informatieverzoeken; 216 500 bezoekers website; 1 000 abonnees LOVER; 21 000 hits digitale uitgave LOVER.
E-Quality heeft in 2004 € 1,8 miljoen subsidie ontvangen op grond van de Algemene Regeling SZW-subsidies voor het ondersteunen van de overheid (rijk, provincies, gemeenten) en maatschappelijke organisaties in gendermainstreaming processen door middel van adviezen en analyses. De producten van E-Quality bestaan uit: publicatie factsheets rond zes prioritaire beleidsthema's; update DIGMA (databank gender instrumenten); inzet van instrumenten en methodieken in 5 projecten; 2 substantiële betaalde opdrachten en 7 overige adviezen; organisatie van 5 expertmeetings en 3 debatten; publicaties en publiciteit. In 2004 hebben 275 000 bezoekers de website van E-Quality bezocht, 2004 was daarnaast een omslagjaar naar een nieuwe werkwijze, in het volgende jaarverslag zullen meer kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn.
De Vrouwen Alliantie (VA) heeft in 2004 € 570 000 subsidie ontvangen op grond van de Algemene Regeling SZW-subsidies, i.c. 150% van het in voorgaande jaren gangbare bedrag. Dit werd de VA aangeboden om een omslag te kunnen maken opdat zij na 2004 zonder institutionele subsidie zou kunnen doorgaan. Hoe de subsidie zou worden aangewend was naar eigen keuze van de VA, mits passend binnen de kaders van «subsidiabele activiteiten» conform de Algemene Regeling SZW-subsidies. Begin november 2004 besloot de VA de organisatie op te heffen.
In tabel 12.3 is een overzicht gegeven van de projectsubsidies in het kader van de Subsidieregeling Emancipatieprojecten (Stcrt 2003, 250) en de Tijdelijke Stimuleringsregeling voor Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen, zie paragraaf 12.3.2 (Stcrt 2004, 180).
Tabel 12.3 Projectsubsidies | |||||
---|---|---|---|---|---|
Thema | Aanvragen | Bedrag (x € mln) | Toegekend | Verplichtingen-bedrag (x € mln) | Beoogde directe doelgroep |
Rechten en veiligheid | 46 | 6,6 | 17 | 2,221 | 2 000 |
Maatschappelijke participatie | 133 | 23,8 | 17 | 2,460 | 2 555 |
Besluitvorming en bestuur | 42 | 5,6 | 11 | 1,194 | 797 |
Tijdelijke stimuleringsregeling | 20 | 19 | 1,127 | ||
Totaal | 241 | 36,0 | 64 | 7,002 | 5 352 |
Bron: SZW-administratie
In december 2004 is de Emancipatiemonitor 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 27 061, nr 32) aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd (SCP/CBS in opdracht van SZW).
Eind 2003 hebben SZW en V&I (Vreemdelingenzaken en Integratie) een plan van aanpak emancipatie en integratie op hoofdlijnen aan de Tweede Kamer gestuurd en in vervolg daarop, in januari 2004, het SCP-rapport «Emancipatie in Estafette» over vrouwen uit etnische minderheden. Met het plan van aanpak emancipatie en integratie wordt beoogd, in samenwerking met de G30, in totaal 200 000 vrouwen en meisjes te bereiken die zich in een kwetsbare of kansarme positie bevinden. Doelstelling is om 20 000 vrouwen en meisjes te stimuleren tot een concrete stap in de maatschappelijke participatie: van het deelnemen aan sociale activiteiten tot (her)intreding op de arbeidsmarkt. In dit kader is in 2004 de campagne Emancipatie en integratie ontwikkeld en getest alsmede een pool van 20 discussieleiders uit etnische minderheidsgroeperingen opgezet, die gemeenten gaan ondersteunen bij het voeren van discussies en dialogen over onderwerpen zoals uithuwelijking, genitale verminking, man/vrouw verhoudingen en eerwraak. Ook is de Toolkit Participatie ontwikkeld en in vijf gemeenten1 als pilot gestart. Deze gemeenten hebben in juni 2004 een convenant met SZW en V&I getekend voor de periode 2004–2006. In oktober 2004 is de «Tijdelijke Stimuleringsregeling voor Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (Stcrt 2004, 180)» in werking getreden. De G30-gemeenten kunnen van deze regeling gebruik maken voor lokale plannen van aanpak Emancipatie en integratie, waarbij ze gebruik maken van de hierboven beschreven instrumenten.
In november 2003 is de Taskforce Vrouwen Veiligheid en Conflict ingesteld. De Taskforce stelt zich ten doel om op nationaal en internationaal niveau de rol van vrouwen te vergroten in conflictpreventie en conflictoplossing en internationaal op het terrein van naoorlogse wederopbouw. In 2004 heeft de Taskforce een knelpuntenanalyse opgesteld. In februari 2004 organiseerde de Taskforce een internationale conferentie in het kader van de aanvraag voor het ESF-Equalproject «Genderforce». In november 2004 werd de aanvraag van Defensie gehonoreerd. Daarnaast heeft de Taskforce in maart 2004 een side-event voor de UN Commission on the Status of Women georganiseerd voor 35 organisaties, met als doel het Nederlandse beleid onder de internationale aandacht te brengen. In november 2004 organiseerde de Taskforce een bijeenkomst voor grote Nederlandse NGO's, om te bezien of deze grote NGO's iets kunnen betekenen voor kleine, lokaal georganiseerde NGO's in conflictgebieden, die vaak met onvoldoende financiële middelen en zonder centrale sturing werken, wat de effectiviteit niet ten goede komt. De Taskforce organiseerde in november 2004 samen met SZW de EU-conferentie «Women in Conflictsituations and Peacekeeping». Deze conferentie werd bezocht door 110 deelnemers, afkomstig uit diverse EU-lidstaten, Canada, Kroatië, Macedonië, Noorwegen, Roemenië, Rusland en Zweden. Eind 2004 heeft SZW het werkplan 2005 van de Taskforce aan de Tweede Kamer gestuurd (SZW/04-83803).
Om een beter inzicht te krijgen in de seksespecifieke dimensie van geweld heeft SZW in 2004, samen met enkele gemeenten, de Vrouwen Veiligheids Index (VVI) getest en geïntegreerd in al bestaande lokale veiligheidsindexen. Doel van de VVI is om lokaal en regionaal de systematische monitoring van geweld tegen vrouwen en «seksespecifiek geweld» te stimuleren.
12.3.3 Arbeid en economische zelfstandigheid
Arbeidsparticipatie, Dagindeling en Levensloop
In september 2004 is het Kabinetsstandpunt Dagindeling (Kamerstukken II, 2003/04, 29 769, nr 1) naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin zijn, op basis van de ervaringen opgedaan tijdens de Stimuleringsmaatregel Dagindeling, een reeks maatregelen, initiatieven en vervolgstappen uitgewerkt die het combineren van arbeid en zorgtaken in verschillende fases van de levensloop makkelijker maken en de kansen van vooral vrouwen op de arbeidsmarkt daardoor vergroten.
Evaluatieonderzoeken laten het effect van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling zien: twee derde van de 140 experimenten zijn onderdeel van regulier beleid geworden of gaan zelfstandig verder. Ruim 70 000 mensen en 4 000 organisaties zijn direct door de activiteiten in de experimenten bereikt. Aansluitend bij geconstateerde knelpunten in dagindelingexperimenten is het onderzoek «De markt voor persoonlijke dienstverlening» eind 2004 naar de Tweede Kamer gestuurd (SZW/04–83803).
In 2003 en 2004 zijn uit middelen beschikbaar uit het Europees Sociaal Fonds (ruim € 24 miljoen in de periode 2001–2008 vanuit het ESF-3 programma voor het verbeteren van de combinatie arbeid en zorg) 61 experimenten en 30 implementatietrajecten gefinancierd in twee rondes. In de derde ronde (najaar 2004 en voorjaar 2005) zullen nog eens circa 50 projecten en implementatietrajecten starten.
Voorzieningen om werk en privé makkelijker te combineren, zoals verlofregelingen, kinderopvang en experimenten dagindeling, zijn onder een breed publiek onder de aandacht gebracht met het magazine Toptijd. In juni 2004 verscheen dit magazine voor de derde keer in een oplage van ruim 900 000 exemplaren.
In april 2004 is een Kennisplatform Dagindeling, Ruimte en Tijd van start gegaan waarin drie kenniscentra nauw samen werken om kennis en ervaring rond experimenten dagindeling, ruimte en tijd en levensloop toegankelijk te maken: het Kenniscentrum Grote Steden, Het Kenniscentrum Ruimtelijke Ordening van NIROV en het Kenniscentrum Sociaal Beleid X-S2.
Op het gebied van horizontale segregatie van de arbeidsmarkt heeft het project m/v in beroep in 2004 nieuwe invalshoeken opgeleverd voor het doorbreken van de schotten tussen mannen- en vrouwenberoepen. Deze zijn ondermeer vastgelegd in het boekje «een barst in de muur» waarin een groot aantal voorbeelden van projecten en initiatieven zijn gebundeld. Verder is in een 2005 te verschijnen essaybundel de economische en levensloopinvalshoek nader uitgewerkt. In 2005 gaat als vervolg op dit project het ESFD/Equal project «de Glazen Muur» van start.
Rolverdeling zorgverantwoordelijkheid
Het in 2003 gestarte ESF-EQUAL project Mannen in de Hoofdrol is in november 2004 afgerond. In deze periode zijn de volgende activiteiten uitgevoerd: de campagne WieDoetWat, televisie- en radiocommercials en de televisieserie «Vaders». De internetsite wiedoetwat.nl heeft 385 687 bezoekers getrokken, 58% van de Nederlanders vond de commercials leuk, 6% boven het gemiddelde van 52%. Daarnaast zijn ca 35 deelprojecten uitgevoerd, gericht op specifieke doelgroepen. In mei 2004 is – in aanvulling op de 0- en 1-meting (januari 2003 resp. april 2003) – een 2-meting gehouden naar de bekendheid van de campagne en de invloed daarvan op houding en gedrag van de doelgroep. De belangrijkste uitkomsten van deze meting:
• De (spontane) bekendheid met de campagne bedraagt 13% (ter vergelijking: campagne «alcohol in het Verkeer/Bob» 4% en «Gordels om, ook achterin» 1%).
• Het deel van de respondenten dat aangeeft minimaal een keer per 2–3 maanden over de taakverdeling te spreken is gestegen van 52% naar 70%.
• Het maken van onderlinge afspraken wordt evenals in 2003 het vaakst genoemd als resultaat van een gesprek met zijn/haar partner over dit onderwerp. Opvallend hierin is de significante stijging onder de mannen van 67% naar 88%.
• 9% van de mannen geeft aan dat het hen inspireert om de taken anders/meer evenredig te gaan verdelen, en 17% zegt dat het uiteindelijk ook echt leidt tot een meer evenredige verdeling. In januari 2003 (0-meting) waren deze scores respectievelijk 4% en 9%.
Het onderzoeksrapport «Working Fathers, Caring Men» is in september 2004 aangeboden aan de Kamer. Sinds het uitbrengen van de (Engelstalige) publicatie zijn circa 800 rapporten in binnenen buitenland verspreid.
In september 2004 is de conferentie «Working fathers, caring men» georganiseerd. Tijdens de conferentie presenteerde het Verweij Jonker Instituut haar onderzoek over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen waar het gaat om de (zorg)taken.
12.3.4. Besluitvorming en bestuur
In mei 2004 is het derde Ambassadeursnetwerk gestart met als doel het verhogen van het aantal vrouwen in hogere functies in het bedrijfsleven, overheid en non-profitsector. Een netwerk van 20 prominenten uit het bedrijfsleven en andere arbeidsorganisaties (met in totaal circa 125 000 werknemers) heeft per persoon drie actiepunten uitgevoerd, gericht op het eigen bedrijf of de eigen branche.
In het ESF-Equalproject «Mixed naar een betere m/v-balans op het werk» hebben 30 bedrijven met gezamenlijk zo'n 80 000 werknemers meegedaan. In november 2004 vond de internationale afsluiting van het ESF-Equalproject Mixed plaats. Er waren 125 mensen aanwezig uit 15 landen (beleids-makers, experts en vertegenwoordigers van andere (Equal)projecten). Enkele buitenlandse experts leverden tevens een bijdrage aan het programma van Mixed Open, de nationale slotconferentie, die 450 bezoekers trok, veelal afkomstig uit het human resource management. Tijdens de conferentie is het boek «Mixed management – handboek diversiteit m/v» gepresenteerd. In het kader van de internationale samenwerking vond er daarnaast een uitwisselingsbijeenkomst plaats tussen Nederlandse en Griekse bedrijven en zijn enkele specifieke producten gepubliceerd.
In oktober 2004 is het Ambassadeursnetwerk Besturen gestart met als doel een grotere deelname van vrouwen aan maatschappelijke en politieke besluitvorming door het inzetten van een stimulerend netwerk van 14 boegbeelden uit vertegenwoordigende organen en besturen.
BELEIDSARTIKEL 13 VERBETERING ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN
Reductie van blootstelling aan arbeidsrisico's door bevordering van goede en veilige arbeidsomstandigheden en realisatie van effectieve arbobeleidsvoering in arbeidsorganisaties, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en reïntegratie bij uitval uit arbeid.
Het algemene beeld van 2004 is positief. Verzuim en WAO-instroom laten een daling zien. De afgelopen jaren is het aantal arbeidsongevallen gedaald; de verwachting is dat deze trend zich doorzet in 2004. Uit de evaluatie Arbowet blijkt dat de noodzaak van goede arbeidsomstandigheden breed wordt gedragen. Toch wordt nog teveel teruggevallen op interventies en regelgeving door de overheid. Aan de SER is in oktober 2004 advies gevraagd over aanpassing van het wettelijke stelsel dat beoogt dat partijen meer hun eigen verantwoordelijkheid nemen om arbobeleid te voeren. Kernpunten zijn terughoudendheid van de overheid waar partijen serieus werk maken van arbeidsomstandigheden, verdere verlaging van regeldruk, intensivering van handhavingdruk en krachtiger sanctionering bij misstanden.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Vermindering van het aantal werknemers dat blootgesteld is aan arbeidsrisico's.
2. Het scheppen en onderhouden, mede door marktwerking, van voorwaarden voor beleidsvoering door werkgevers en overige partijen op het vlak van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en vroegtijdige reïntegratie.
3. Het stimuleren van werkgevers en overige partijen tot verbetering van arbeidsomstandigheden, mede ter ondersteuning bij hun verantwoordelijkheid voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en voor vroegtijdige reïntegratie.
4. Ontwikkelen, vaststellen en voorschrijven van basisnormen en handhaving daarvan.
13.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 10 489 | 14 586 | 72 895 | 94 314 | 88 410 | 104 262 | – 15 852 |
Uitgaven | 7 294 | 11 155 | 70 313 | 87 198 | 87 255 | 110 697 | – 23 442 |
Apparaatuitgaven | 47 496 | 51 718 | 50 007 | 48 382 | 1 625 | ||
Personeel | 40 029 | 42 913 | 43 062 | 41 838 | 1 224 | ||
Materieel | 7 467 | 8 805 | 6 945 | 6 544 | 401 | ||
Programma-uitgaven | 7 294 | 11 155 | 22 817 | 35 480 | 37 248 | 62 315 | – 25 067 |
Per operationele doelstelling | |||||||
–Arboconvenanten | 10 401 | 20 295 | 20 157 | 23 266 | 46 360 | – 23 094 | |
–Subsidies en overige beleidsuitgaven | 7 294 | 754 | 2 522 | 15 198 | 13 477 | 15 955 | – 2 478 |
–Voorlichting | 125 | 505 | 0 | 505 | |||
Ontvangsten | 2 209 | 1 985 | 4 979 | 6 115 | 6 798 | 5 984 | 814 |
Bron: SZW-administratie
13.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De uitgaven voor arboconvenanten zijn lager uitgekomen doordat enkele projecten niet dan wel later dan gepland in 2004 zijn aanbesteed en doordat diverse subsidieaanvragen en -afrekeningen lager waren dan voorzien. De onderuitputting op subsidies en overige beleidsuitgaven is veroorzaakt door vertraging in de uitgaven voor de SPA-regeling en enkele andere projectsubsidies.
Operationele doelstelling 1: Vermindering aantal werknemers dat blootgesteld is aan arbeidsrisico's.
Tabel 13.2 Streefwaarden arbeidsrisico's | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
doelgroep | arbeidsrisico | 2000 | 2001 | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2006 |
werknemers | kracht zetten | 22% | 22% | 22% | 22% | 15,4% |
schadelijk geluid | 5% | 5% | 6% | 5% | 2,3% |
Bron: CBS; SZW, Nota arboconvenanten nieuwe stijl, 1999. Cijfers over 2004 komen in juni 2005 beschikbaar
Voor het arbeidsrisico kracht zetten zijn in veel convenanten afspraken gemaakt en worden inmiddels maatregelen uitgevoerd. In de meeste convenanttrajecten worden positieve geluiden gehoord over het uitvoeren van de maatregelen en het bereiken van reducties. Onzeker is of daarmee het streefcijfer voor 2006 gehaald zal worden.
Voor het arbeidsrisico geluid wordt verwacht dat de reductie in de blootstelling met 50% in 2006 niet wordt gehaald. Belangrijke reden is dat het metaalconvenant is mislukt. In reactie hierop heeft de Arbeidsinspectie (AI) in 2004 in deze sector verscherpt gehandhaafd, waarbij verschillende knelpunten zijn gesignaleerd. De sector is aangesproken op het maken van een plan van aanpak. De Tweede Kamer is hierover in maart 2005 geïnformeerd.
Operationele doelstelling 2: Het scheppen en onderhouden, mede door marktwerking, van voorwaarden voor beleidsvoering door werkgevers en overige partijen op het vlak van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en vroegtijdige reïntegratie.
Het project Sociale zekerheid en zorg is eind 2004 afgesloten met de derde Groenekanconferentie. In dit project werd met veldpartijen gewerkt aan de totstandkoming van een integrale keten voor preventie, verzuim en reïntegratie. Op diverse punten is vooruitgang geboekt. De Tweede Kamer heeft in februari 2005 het verslag ontvangen van deze conferentie.
SER en RWI hebben in 2004 advies over de organisatie van de arbodienstverlening uitgebracht. Dit is verwerkt in een wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2004/05, 29 814, nr 2) dat eind 2004 is aanvaard door de Tweede Kamer. Kern is dat sociale partners in sector (CAO) of bedrijf (gekozen medezeggenschap) een maatwerkregeling kunnen overeenkomen over de inschakeling van een bedrijfsarts en andere deskundigen voor de arbo- en verzuimaanpak. Voorts hoeven bedrijven met maximaal tien werknemers hun risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e) niet meer te laten toetsen als ze dat document opstellen met een bij CAO overeengekomen ri&e-instrument. SZW ondersteunt de ontwikkeling van branche ri&e-instrumenten.
Tabel 13.3 Streefwaarden beschikbaarheid schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie | ||||
---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 |
werkgevers | Beschikbaarheid schriftelijke ri&e alle werkgevers | 78% | 86% | 91% |
1–9 werknemers | 75% | 83% | 90% | |
10–99 werknemers | 92% | 93% | 97% | |
> 99 werknemers | 98% | 98% | 99% |
Bron: Arbeidsinspectie; totaal percentages getoetste en (nog) niet getoetste ri&e's
Gegevens over 2004 zijn nog niet beschikbaar.
In 2004 is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd op het Arbo Platform Nederland. Het Platform heeft zich in positieve zin ontwikkeld. Zo is de website arbo.nl in 2004 vernieuwd en op maat gesneden van het MKB en zijn/worden tientallen digitale branche ri&e-instrumenten voor ondernemers ontwikkeld. Samenwerking wordt gezocht met onder andere de Commissie Werkend Perspectief.
In november 2004 is SZW de Arbo-imagocampagne gestart, die erop gericht is om het negatieve beeld te verbeteren dat MKB'ers van «arbo» hebben. Met praktijkgerichte arbo-producten wordt inzichtelijk gemaakt dat het makkelijker is om met arboregels te werken dan veel MKB'ers denken. Werkgevers worden ook geattendeerd op de verbeterde informatievoorziening op www.arbo.nl.
Het ministerie van SZW voert het MKB-activiteitenprogramma uit samen met MKB Nederland en een vijftiental brancheorganisaties. Doel is het arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid voor branches en ondernemers in MKB te ondersteunen met praktisch toepasbare arbomiddelen. Zo is in 2004 een MKB specifieke verzuimscan gemaakt die inzicht geeft in het rendement van gericht verzuimbeleid.
Tabel 13.4 Beroepsziektemeldingen | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
Beroepsziektemeldingen conform richtlijnen | 80% | 84% | 90% | 83% |
Bron: Nederlands Centrum voor Beroepsziekten
Het ministerie van SZW subsidieert het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten voor uitvoering van hun wettelijke taken op het gebied van beroepsziekten. Het NCvB ontwikkelt registratierichtlijnen voor beroepsziekten en zet zich ervoor in dat bedrijfsartsen deze richtlijnen kennen en dat zij beroepsziekten herkennen en melden. Hiertoe geeft het NCvB elke meldende bedrijfsarts een individuele terugkoppeling, waarin wordt aangegeven waarom een melding wel of niet wordt geaccepteerd. In 2004 was 83% van de meldingen conform de richtlijnen. De streefwaarde (90%) wordt niet gehaald omdat de meldingen uit de bouw geaggregeerd worden geleverd. Dit verhoogt het aantal meldingen uit de bouw flink en daarmee de betrouwbaarheid van de data, maar maakt individuele terugkoppeling naar de bedrijfsarts (nog) onmogelijk. Zonder de cijfers uit de bouw komt het aantal meldingen conform richtlijnen uit op de streefwaarde.
Operationele doelstelling 3: Het stimuleren van werkgevers en overige partijen tot verbetering van arbeidsomstandigheden, mede ter ondersteuning bij hun verantwoordelijkheid voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en voor vroegtijdige reïntegratie.
Tabel 13.5 Trajecten met branches, per jaar afgesloten | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | 2000 | 2001 | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Sociale partners in branches | Aantal trajectenVASt | 16 | 13 | 24 | |||
Aantal trajectenVAV | 2 | 5 | 6 | ||||
Aantal Arboconvenanten | 6 | 14 | 16 | 13 | 15 | 11 |
Bron: SZW
Het programma Versterking Arbobeleid Stoffen (VASt) streeft naar een structurele verbetering van arbeidsomstandigheden bij het werken met gevaarlijke stoffen. Centraal hierin staan ketens, branches en bedrijven waarbij SZW het bedrijfsleven zal stimuleren en faciliteren bij de beheersing van de blootstelling aan stoffen die voor werknemers een verhoogd risico op gezondheidsproblemen met zich mee kunnen brengen.
Het project Versterking Arbeidsveiligheid (VAV) richt zich op vermindering van het aantal arbeidsongevallen. Belangrijke instrumenten hierbij zijn de ontwikkeling van een kwantitatief risicomodel arbeidsveiligheid en het starten van concrete verbetertrajecten die zich richten op veiligheidsbewustzijn en -cultuur van werkgevers en werknemers in bepaalde branches c.q. bedrijven.
Bedrijven en instellingen die een arbovriendelijk product ontwikkelen en op de markt willen brengen, komen in aanmerking voor subsidie op grond van de regeling Preventie van Arbeidsuitval (SPA). Senter Novem voert deze regeling uit in opdracht, en onder financiering, van SZW. In 2004 zijn de voorwaarden aangescherpt, vooral op het gebied van economische kwaliteit. Er zijn veertien projecten gehonoreerd, voor in totaal € 1,1 miljoen.
In 2004 is een ontwerpbesluit tot stand gekomen voor aanpassing van de asbestregelgeving in het Arbobesluit. De belangrijkste wijziging is de opname van certificatieverplichtingen. Doel is een betere waarborging van de naleving van asbestregelgeving en daarmee een betere bescherming van werknemers, waarvoor niet alleen de overheid maar ook externe betrokken organisaties verantwoordelijkheid hebben (zelfregulering). De certificatieverplichtingen hebben betrekking op de kwaliteit van bedrijfsprocessen en de vakbekwaamheid. Het betreft circa 300 bedrijven die actief zijn op het gebied van asbest en circa 6 000 werknemers.
Tabel 13.6 Voortgang en financiële reservering convenanten | ||||
---|---|---|---|---|
Financiële reservering (x € mln) | ||||
Aantal | Bereik Werknemers (x € mln) | SZW | sectoren/sociale partners | |
Convenanten | 62 | 3,4 | 91,4 | 207,6 |
Intentieverklaringen | 6 | 0,3 | ||
Oriëntatiefase | 0 | n.v.t. | ||
Totaal gestarte trajecten | 68 | 3,7 |
Bron: SZW, stand 31 december 2004
Op grond van hun WAO-cijfers kwamen 42 sectoren in aanmerking voor een tweedefase arboconvenant. Daarin staat een substantiële vermindering van verzuim en WAO centraal. Er nemen naar verwachting achttien sectoren deel aan de tweedefase, waarvan twaalf ook in de eerste fase participeren. Eind 2004 zijn twaalf tweedefaseconvenanten ondertekend. De zes resterende convenanten moeten in de eerste maanden van 2005 zijn ondertekend.
Diverse convenanten hebben in 2004 het einde van de looptijd bereikt en zijn afgerond met een evaluatie. In de Jaarrapportage Arboconvenanten 2004, die in het eerste kwartaal van 2005 aan de Tweede Kamer is aangeboden, zijn de uitkomsten daarvan beschreven. Op trajectoverstijgend niveau zijn tussentijds analyses verricht om te bezien of de convenantenaanpak zijn vruchten afwerpt. Vergelijking van de ontwikkeling in het verzuim toont aan dat dit in convenantsectoren evident sneller is gedaald dan in niet-convenantsectoren.
Onderzoek naar de doorwerking van convenantafspraken naar CAO's laat een positieve ontwikkeling zien. Bij méér dan de helft van de getekende convenanten is sprake van doorwerking in één of meerdere CAO's (57% in 2004 resp. 50% in 2003).
Tabel 13.7 Noodzakelijke aanpassingen bij werk voor arbeidsgehandicapten | ||||
---|---|---|---|---|
Doelgroep | Criterium | 2002 | 2003 | Streven 2004 |
Werkzame arbeidsgehandicapten | Aandeel dat nog aanpassing in het werk noodzakelijk acht | 16% | 16% | 15% |
Bron: CBS, 2003 voorlopige cijfers. Cijfer realisatie 2004 komt in augustus 2005 beschikbaar.
Voor het stimuleren van werk voor arbeidsgehandicapten is de Commissie Werkend Perspectief ingesteld. Werk voor gehandicapten vergt soms aanpassing van de werkplek en -omgeving.
In 2004 is de Farbo-regeling geëvalueerd. Het bleek dat veel bedrijven en organisaties de betreffende middelen ook zonder de Farbo-regeling zouden hebben aangeschaft. Naar aanleiding daarvan is de regeling omgezet naar één subsidieregeling die tien procent subsidie biedt bij de aanschaf van de middelen op de Farbo-lijst. Hierbij is de lijst opgeschoond en beperkt tot innovatieve producten, zijn de administratieve lasten voor aanvragers verlaagd en is het onderscheid tussen profit en non-profit sector vervallen. Verwachting is dat hiermee meer innoverende middelen worden aangeschaft die men anders niet gekocht zou hebben. Hoewel de doelstelling van de regeling en de opzet van de Farbo-lijst in 2005 gelijk is gebleven, zijn de cijfers van 2005 straks dus niet meer te vergelijken met onderstaande cijfers.
Tabel 13.8 Farbo-producten met (partieel) positief advies van de Arbeidsinspectie | |||
---|---|---|---|
Sector | 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Aantal Farbo-producten met (partieel) positief advies van de Arbeidsinspectie | 3 224* | Niet geformuleerd | 1 672** |
Bron: Arbeidsinspectie
* In de begroting 2004 zijn per abuis de cijfers van de aanvragen gepubliceerd terwijl dat de middelen hadden moeten zijn. Er zijn minder middelen dan aanvragen, omdat elke vennoot apart een aanvraag voor zijn deel (en belastingaangifte) moet doen. Het aantal middelen houdt de AI vanaf 2003 bij.
** Gegevens van 2004 zijn voor ongeveer de helft verwerkt, waardoor dit cijfer nog kan verdubbelen.
Operationele doelstelling 4: Ontwikkelen, vaststellen en voorschrijven van basisnormen en handhaving daarvan.
De AI handhaaft de regels op het terrein van de arbeidsomstandigheden. De eenheid voor de productie bij de AI is het aantal afgesloten interventietrajecten. Zo'n traject bevat alle bedrijfsbezoeken en handelingen die nodig zijn om te komen tot normconform gedrag bij een bepaald bedrijf, dat wil zeggen tot alle geconstateerde overtredingen bij dat bedrijf zijn opgeheven. Het aantal in 2004 afgesloten trajecten vanuit projectmatige arboinspecties (circa 20 000) is hoger dan afgelopen jaren (circa 14 000) en hoger dan geraamd (16 200). Dit is het gezamenlijke effect van ingevoerde interne efficiencymaatregelen en het in 2004 niet doorgang vinden van het Arbeidsvoorwaardenonderzoek, dat vanaf 2005 om het jaar plaatsvindt. De aantallen afgeronde onderzoeken van ernstige ongevallen en klachten in 2004 wijken niet in hoge mate af van de ramingen. Evenals voorgaande jaren zal apart aan de Kamer gerapporteerd worden over de achtergronden en oorzaken van ernstige arbeidsongevallen. Voor wat betreft het toezicht op bedrijven die onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) vallen zijn alle ingeleverde Veiligheidsrapporten van BRZO-bedrijven beoordeeld. In handhavende zin werden 52 waarschuwingen, 61 eisen en zes processen-verbaal ingezet. In februari 2004 werd de nieuwe Aanvullende Risico-inventarisatie en -evaluatie (ARIE)-regelgeving van kracht. Daartoe werden vijf extra inspecteurs aangesteld. In 2005 worden de eerste ARIE-inspecties uitgevoerd.
Inspectiedichtheid en inspectiefrequentie
In onderstaande tabel wordt weergegeven hoeveel procent van het totaal aantal bedrijven/bedrijfsvestigingen in Nederland is geïnspecteerd door de AI in 2003 en 2004. Hierbij is onderscheid gemaakt naar verschillende sectoren en grootteklassen. Het streven voor 2004 was om in de richting van de streefcijfers voor 2005 te bewegen.
Tabel 13.9 Inspectiefrequentie Arbeidsinspectie naar bedrijfsgrootte | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Doelgroep/terrein | Risicoklasse | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Streven 2005 | ||||||
Bedrijfsgrootte in aantal werkzame personen | Bedrijfsgrootte in aantal werkzame personen | Bedrijfsgrootte in aantal werkzame personen | ||||||||
2–9 | 10–99 | 100+ | 2–9 | 10–99 | 100+ | 2–9 | 10–99 | 100+ | ||
Landbouw en industrie | hoog | 4% | 14% | 21% | 6% | 20% | 30% | 8% | 13% | 18% |
laag | 2% | 9% | 20% | 2% | 6% | 17% | 3% | 3% | 3% | |
Bouw | hoog | 3% | 16% | 47% | 4% | 17% | 45% | 11% | 16% | 21% |
laag | 2% | 7% | * | 1% | 6% | * | 6% | 6% | 6% | |
Dienstverlening | hoog | 0,5% | 4% | 18% | 2% | 12% | 35% | 6% | 11% | 16% |
laag | 1% | 3% | 13% | 1% | 6% | 17% | 1% | 1% | 1% |
* Onvoldoende waarnemingen beschikbaar
Bron: Arbeidsinspectie
De gerealiseerde inspectiedichtheid in het midden- en grootbedrijf ligt voor alle cellen op of boven de streefwaarden voor 2005. In de hoogrisicosectoren van het kleinbedrijf is, ten opzichte van 2003, vooruitgang geboekt richting streefwaarden. Bij de laagrisicosectoren in het kleinbedrijf is in de dienstverlening de streefwaarde bereikt.
Door in de handhaving steeds nadrukkelijker het accent te leggen op de branches en bedrijven met hoge risico's en lage naleving is een streefwaarde van de inspectiedichtheid voor alle branches en bedrijven minder opportuun geworden en om die reden losgelaten.
13.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 13.10 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Onderdeel artikel | Startdatum | Einddatum | Onderwerp |
Algemene doelstelling | November 2002 | November 2004 | Evaluatie BRZO 1999 (VROM evaluatie) |
Maart 2003 | Maart 2004 | Evaluatie Arbowet 1998 | |
Operationele doelstelling 4 | April 2004 | September 2004 | Evaluatie «seksuele intimidatie, agressie en geweld» (deel van Arbowet 1998) |
De evaluatie Brzo 1999 is afgerond en, samen met een actieplan voor verbetering van de uitvoering, eind 2004 door de staatssecretaris van VROM, mede namens zijn ambtgenoten van SZW en BZK aan de Kamer gestuurd.
Het evaluatie-onderzoek Arbowet 1998 in beeld is in juni 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden en was één van de bouwstenen van de adviesaanvraag aan de SER over de evaluatie van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Het onderzoek «Evaluatie van de Arbowet» naar ongewenste omgangsvormen is in december 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden. De resultaten zijn betrokken in bovengenoemde adviesaanvraag.
Naast deze evaluatieonderzoeken wordt nog een onderzoek gedaan in het kader van de evaluatie Poortwachter die voorzien wordt voor het jaar 2006. Het is een herhaling van een onderzoek uit 2000 naar ervaringen van werknemers die langdurig ziek waren.
In het onderzoek Maatschappelijke kosten arbeidsomstandigheden zijn de kosten van arbopreventie en arbeidsuitval in beeld gebracht. Dit als eerste aanzet van een verkenning naar de mogelijkheden om effecten van arbobeleid te gaan meten. Het is dus eigenlijk geen evaluatieonderzoek.
BELEIDSARTIKEL 14 TEGEMOETKOMING ASBESTSLACHTOFFERS
De regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) geeft uitdrukking aan een maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers voor die slachtoffers die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen (vangnetregeling).
Dit artikel kent de volgende operationele doelstelling.
Het – zoveel mogelijk bij leven – aan slachtoffers met maligne mesothelioom door:
• asbestblootstelling tijdens de arbeid als werknemer dan wel
• asbestblootstelling als huisgenoot van die werknemer via de kleding van die werknemer,
verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade, hetzij als voorschot op een schadevergoeding van de aansprakelijke werkgever, hetzij als eenmalige uitkering.
In 2004 is de regeling in hoofdlijnen volgens planning uitgevoerd. Het percentage voorschotten dat bij leven aan slachtoffers is verstrekt, bedraagt op het totaal aantal tegemoetkomingen 93,5 %. Het percentage terugbetalingen door werkgevers en verzekeraars op betaalde voorschotten bedraagt 40%. Daarmee zijn in 2004 de doelstellingen van de TAS-regeling gerealiseerd.
14.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 14.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 1 228 | 3 394 | 1 970 | 3 780 | 3 346 | 3 227 | 119 |
Uitgaven | 1 228 | 3 394 | 1 967 | 3 780 | 3 348 | 3 227 | 121 |
Apparaatuitgaven | 36 | 41 | 95 | 104 | – 9 | ||
Personeel | 30 | 35 | 89 | 100 | – 11 | ||
Materieel | 6 | 6 | 6 | 4 | 2 | ||
Programma-uitgaven | 1 228 | 3 394 | 1 931 | 3 739 | 3 253 | 3 123 | 130 |
Uitkeringslasten | 1 064 | 2 525 | 1 507 | 2 836 | 2 385 | 2 127 | 258 |
Uitvoeringskosten | 164 | 869 | 424 | 903 | 868 | 996 | – 128 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 209 | 0 | 0 | 0 |
Bron: SZW-administratie
14.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De uitkeringslasten zijn € 256 000 hoger dan geraamd. Het aantal toekenningen is bijna gelijk aan de raming. Het aantal voorschotten is echter hoger dan geraamd en het aantal terugbetaalde voorschotten lager. Oorzaak hiervan is dat het aantal te behandelen dossiers hoger was dan voorzien in de service level agreement tussen het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) en haar uitvoeringsorganisatie. Het capaciteitstekort is niet ten koste gegaan van de tijdige advisering aan de SVB maar heeft er wel aan bijgedragen dat het bemiddelingstraject na voorschottoekenning gemiddeld trager liep. In het najaar heeft het IAS organisatorische maatregelen getroffen waardoor ook de budgetoverschrijding 2004 beperkt bleef. Dat laatste komt ook omdat voor de uitvoeringskosten € 127 000 minder is uitgegeven dan was geraamd. Dit heeft te maken met een afrekening van keuringskosten tussen IAS en SVB over 2003 en werkt door in de gemiddelde uitvoeringskosten per tegemoetkoming.
14.4 Nader geoperationaliseerde doelstelling
Tabel 14.2 Kengetallen | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Raming 2004 | Realisatie 2004 | |
Aantal toekenningen, waarvan: | 88 | 220 | 250 | 248 |
–verstrekte/te verstrekken voorschotten | – | 191 | 220 | 232 |
–eenmalige tegemoetkomingen | 88 | 29 | 30 | 16 |
Met werkgever verrekende/te verrekenen voorschotten | – | 38 | 115 | 93 |
Advies- en uitvoeringskosten per tegemoetkoming (x € 1) | 4 650 | 3 875 | 3 985 | 3 505 |
Bron: SVB
BELEIDSARTIKEL 15 RIJKSBIJDRAGEN SOCIALE FONDSEN
15.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen.
Een deel van de sociale zekerheidsregelingen wordt gefinancierd door middel van premieheffingen. De geheven premies komen terecht in de diverse sociale fondsen. Omdat in sommige omstandigheden premieheffing niet wenselijk of mogelijk is, is in deze gevallen ervoor gekozen om deze fondsen te voorzien van een rijksbijdrage.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het medebekostigen van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren.
2. Het compenseren van de premiederving van de werknemersfondsen wegens gemoedsbezwaren.
3. Het compenseren van de premiederving van de volksverzekeringsfondsen wegens heffingskortingen.
4. Het compenseren van de uitgaven als gevolg van het opheffen van het AOW-gat van vrouwen van grensarbeiders.
5. Het compenseren van de tekorten in het Ouderdomsfonds.
15.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 40 462 | 41 198 | 2 732 037 | 4 011 027 | 4 992 793 | 4 089 350 | 903 443 |
Uitgaven | 40 462 | 41 198 | 2 712 137 | 4 011 027 | 4 992 793 | 4 089 350 | 903 443 |
Apparaatuitgaven | 240 | 252 | 234 | 250 | – 16 | ||
Personeel | 229 | 243 | 225 | 240 | – 15 | ||
Materieel | 11 | 9 | 9 | 10 | – 1 | ||
Programma-uitgaven | 40 462 | 41 198 | 2 711 897 | 4 010 775 | 4 992 559 | 4 089 100 | 903 459 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
–Rijksbijdrage WAZ* | 39 161 | 39 672 | 29 756 | 9 756 | 0 | 9 800 | – 9 800 |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
–Gemoedsbezwaren | 1 301 | 1 526 | 1 656 | 1 719 | 1 635 | 1 700 | – 65 |
Operationele doelstelling 3 | |||||||
–Heffingskortingen | 2 669 485 | 2 793 300 | 2 796 800 | 2 926 600 | – 129 800 | ||
Operationele doelstelling 4 | |||||||
–AOW-gat | 11 000 | 11 000 | 11 000 | 11 000 | 0 | ||
Operationele doelstelling 5 | |||||||
–Ouderdomsfonds | 1 195 000 | 2 183 124 | 1 140 000 | 1 043 124 | |||
Ontvangsten | 0 | 0 | 19 701 | 0 | 29 295 | 0 | 29 295 |
Bron: SZW-administratie
* Rijksbijdrage WAZ is voor de jaren 2000 tot en met 2002 met inbegrip van de rijksbijdrage sluitende aanpak WW.
15.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De WAZ is afgeschaft per 1 augustus 2004. In de Wet einde toegang verzekering WAZ is de rijksbijdrage WAZ met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 afgeschaft.
Rijksbijdrage heffingskortingen
De rijksbijdrage heffingskortingen is zowel bij CEP (€ 69,7 miljoen) als bij MEV (€ – 60,1 miljoen) voor in totaal € – 129,8 miljoen aangepast. Zowel de eerste als de tweede aanpassing betreffen het bijstellen van de BIKK-ramingen naar aanleiding van nieuwe cijfers van het Centraal Plan Bureau. De heffingskortingen, op basis waarvan de BIKK bedragen worden berekend, zijn bij CEP en MEV bijgesteld. Ook zijn de premies aangepast. Deze aanpassingen hebben invloed op de verdeling van de rijksbijdragen BIKK tussen de fondsen van de volksverzekeringen.
Om de vermogenspositie van het Ouderdomsfonds ultimo 2004 op nul te doen uitkomen is de rijksbijdrage met € 1 043 miljoen verhoogd. Uit de balans van het Ouderdomsfonds van de SVB blijkt dat er met de rijksbijdrage ouderdomsfonds voor 2005 nog € 116 miljoen dient te worden verrekend.
In 2004 zijn er twee terugontvangsten gerealiseerd.
1. Een terugontvangst van € 20,0 miljoen wegens de vaststelling van de rijksbijdragen Sluitende Aanpak WW over de jaren 2001 en 2002.
2. Een terugontvangst van € 9,3 miljoen wegens de vaststelling van de rijksbijdragen WAZ over de jaren 1998 tot en met 2001.
15.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 15.2 Kengetallen Rijksbijdragen Sociale Fondsen | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Gemoedsbezwaren | |||||
*Vergoedingen werknemersverzekeringen in verband met vrijstelling wegens gemoedsbezwaren (x € 1 mln) | 1,3 | 1,5 | 1,7 | 1,7 | 1,6 |
*Aantal premievrijstellingen | 85 | 81 | 84 | 67 | 84 |
*Gemiddelde vrijstelling (x € 1) | 15 308 | 18 835 | 19 714 | 25 645 | 19 453 |
AOW-gatvrouwen ex-grensarbeiders | |||||
*Aantal gemiste verzekeringsjaren | 1 238 | 1 238 | 1 238 | ||
*Gemiddelde uitkering (x € 1) | 9 184 | 9 184 | 9 184 | ||
*Rijksbijdrage (x € 1 mln) | 11 | 11 | 11 | ||
Bikk (x € 1 mln) | 2 669,5 | 2 793,3 | 2 796,8 | ||
Waarvan AOW | 2 481,5 | 2 598,5 | 2 606,9 | ||
Waarvan Anw | 188,0 | 194,8 | 189,9 | ||
Ouderdomsfonds (x € 1 mln) | 1 195 | 2 183 |
Bron: SZW/FEZ besluit Bikk AOW en Anw; MinFin declaraties sociale fondsen; SVB fondsennota
SZW voorziet in rijksbijdragen aan de werknemersfondsen ter compensatie van de premiederving wegens aan werkgevers verleende vrijstelling tot premiebetaling uit hoofde van gemoedsbezwaren. Een compenserende rijksbijdrage is wenselijk omdat de uitkeringen aan werknemers met een gemoedsbezwaarde werkgever, gewoon uit de fondsen bekostigd worden.
In 2004 zijn er 84 declaraties wegens gemoedsbezwaren aan werkgevers betaald, waarmee de bijdrage van SZW komt op € 1,6 miljoen.
De korting op het AOW-pensioen van vrouwen wier echtgenoot als grensarbeider in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 niet verzekerd waren voor de AOW, wordt sinds 2002 niet langer toegepast. Dit geldt tevens voor de korting op de toeslag waarop de pensioengerechtigde echtgenoot recht heeft ten behoeve van zijn jongere partner gedurende de periode dat zij de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt. In 2004 is € 11 miljoen uitgetrokken voor de compensatie van het AOW-gat.
Omdat de SVB in haar administratie geen onderscheid maakt naar deze gevallen, zijn geen realisaties bekend van het aantal gemiste verzekeringsjaren en de gemiddelde uitkering.
Sinds 2001 worden de fondsen voor de volksverzekeringen gecompenseerd voor een daling van de premieopbrengst die een gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze compensatie is de zogeheten BIKK (Bijdrage in de Kosten van Kortingen).
Mede vanwege de verhoging van de AWBZ-premie per 1 juli 2004 is de verdeling van de rijksbijdrage BIKK over AOW, Anw en AWBZ gewijzigd. Tegenover een hogere rijksbijdrage AWBZ (begroting VWS) staat een lagere rijksbijdrage BIKK voor de AOW en de Anw (begroting SZW). In totaal gaat het om een bedrag van € 2 796,8 miljoen.
Bij het Ouderdomsfonds is sprake van een exploitatietekort. Dit leidt tot een vermogenstekort van gelijke omvang in 2004. Dit vermogenstekort wordt aangevuld uit de rijksmiddelen waardoor een neutrale kaspositie voor het Ouderdomsfonds ontstaat. Deze rijksbijdrage belast het EMU-saldo niet omdat daarin de saldi van de fondsen en het rijk integraal worden meegenomen. Op deze manier kan de AOW-premie ongewijzigd blijven, waardoor de lasten- en koopkrachtontwikkeling niet wordt beïnvloed.
BELEIDSARTIKEL 16 RIJKSBIJDRAGEN SPAARFONDS AOW
16.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft.
Door de voortschrijdende vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de druk op de AOW in de toekomst toe. Het Spaarfonds AOW is in 1998 ingesteld om de financierbaarheid van de AOW-uitgaven op langere termijn zeker te stellen. Vanaf 2020 kan het Ouderdomsfonds een beroep doen op middelen uit het Spaarfonds.
Het Spaarfonds AOW is geen daadwerkelijk fonds in de eigenlijke betekenis van het woord. Het Spaarfonds bevat immers geen werkelijke vermogenstitels. Het fonds is de facto een registratie van een op specifieke titel afgeloste schuld.
Het artikel kent de volgende operationele doelstelling:
Het reserveren van aanspraken op de schatkist ten behoeve van het Spaarfonds AOW.
16.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 2 178 145 | 2 291 590 | 2 405 073 | 2 518 522 | 2 631 955 | 2 631 952 | 3 |
Uitgaven | 2 178 145 | 2 291 590 | 2 405 073 | 2 518 522 | 2 631 955 | 2 631 952 | 3 |
Apparaatuitgaven | 38 | 42 | 30 | 27 | 3 | ||
Personeel | 36 | 40 | 29 | 26 | 3 | ||
Materieel | 2 | 2 | 1 | 1 | 0 | ||
Programma-uitgaven | 2 178 145 | 2 291 590 | 2 405 035 | 2 518 480 | 2 631 925 | 2 631 925 | 0 |
Rijksbijdrage Spaarfonds AOW | 2 178 145 | 2 291 590 | 2 405 035 | 2 518 480 | 2 631 925 | 2 631 925 | 0 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bron: SZW-administratie
16.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De gerealiseerde uitgaven in 2004 stemmen overeen met de vastgestelde begroting. Zie voor verdere toelichting op het AOW-spaarfonds het jaarverslag van het spaarfonds.
16.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Het reserveren van aanspraken op de schatkist ten behoeve van het Spaarfonds AOW.
SZW draagt zorg voor de reservering van aanspraken op de schatkist. In de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) is een minimum groeipad vastgelegd. Op grond hiervan wordt de Rijksbijdrage ieder jaar met minimaal € 113,4 miljoen verhoogd. Naast de rijksbijdragen wordt het fonds ook gevoed door jaarlijkse rentebijschrijvingen. De rentebijschrijvingen in een bepaald jaar zijn gebaseerd op het rentepercentage van het vorige jaar.
Tabel 16.2 Kengetallen Spaarfonds AOW | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Rijksbijdrage (x € 1 mln) | 2 178,1 | 2 291,6 | 2 405,0 | 2 518,5 | 2 631,9 |
Rentebaten (x € 1 mln) | 271,0 | 403,5 | 536,6 | 680,2 | 811,0 |
Vermogenspositie (x € 1 mln) | 7 035,3 | 9 730,4 | 12 672,0 | 15 870,7 | 19 313,7 |
Rentepercentage | 5,41% | 4,94% | 4,88% | 4,09% | 4,30% |
Bron: SZW/FEZ wet financiering volksverzekeringen (WFV)
Vanwege afrondingen kan de som er delen afwijken van het totaal.
In 2004 is € 811,0 miljoen aan rente toegevoegd aan het Spaarfonds AOW. Het saldo van het Spaarfonds AOW bedraagt daardoor per 31 december 2004 € 19 313,7 miljoen.
BELEIDSARTIKEL 17 STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN
Het bieden van ondersteuning bij en het geven van sturing aan het transformatieproces van de oude uitvoeringsstructuur van de (publieke) arbeidsvoorziening en de sociale zekerheid naar het nieuwe activeringsgerichte uitvoeringsstelsel dat per 1 januari 2002 in werking is getreden.
Sinds 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen (SUWI) van kracht. Dit artikel is specifiek gericht op de implementatie van het nieuwe stelsel, zijnde de tijdelijke kosten die specifiek verbonden zijn aan de opbouw van de nieuwe organisatie en de afwikkeling van de oude organisatie. De reguliere uitvoeringskosten en de transformatiekosten van CWI, UWV en SVB worden verantwoord op de beleidsartikelen van de betreffende regelingen (begrotings- en premiegefinancierd).
In 2004 zijn op dit artikel uitsluitend nog uitgaven verantwoord in het kader van de ontvlechting van de arbeidsvoorziening, de ondersteuning van bedrijfsverzamelgebouwen en de coördinatie van de reïntegratiemarkt.
Het artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het afwikkelen van de ontvlechting Arbeidsvoorziening Nederland (Arbvo).
2. Het stimuleren van de inrichting van bedrijfsverzamelgebouwen.
17.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 17.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 89 782 | 592 342 | 460 488 | 240 095 | 13 973 | 30 928 | – 16 955 |
Uitgaven | 28 926 | 592 342 | 456 404 | 245 137 | 13 751 | 30 928 | – 17 177 |
Apparaatuitgaven | 1 902 | 2 488 | 1 034 | 928 | 106 | ||
Personeel | 1 670 | 2 112 | 815 | 893 | – 78 | ||
Materieel | 112 | 92 | 30 | 35 | – 5 | ||
Agentschappen | 120 | 284 | 189 | 0 | 189 | ||
Programma-uitgaven | 28 926 | 592 342 | 454 502 | 242 649 | 12 717 | 30 000 | – 17 283 |
Facilitering oprichting CWI | 148 | 1 536 | 263 | ||||
Ontvlechting Arbvo | 3 242 | 471 720 | 278 507 | 189 233 | 0 | 15 000 | – 15 000 |
Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouwen | 998 | 1 588 | 2 547 | 11 827 | 14 000 | – 2 173 | |
Coördinatie reïntegratiemarkt (RPA) | 1 501 | 11 216 | 9 645 | 8 895 | 890 | 1 000 | – 110 |
ICT | 8 039 | 6 328 | 5 949 | 8 576 | |||
Overig | 15 996 | 102 080 | 88 | 90 | |||
Afwikkeling ESF-oud | 157 189 | 33 045 | |||||
Ontvangsten | 0 | 0 | 10 128 | 1 051 | 8 837 | 2 887 | 5 950 |
Bron: SZW-administratie
17.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Per 1 november 2004 is de Arbeidsvoorzieningsorganisatie geliquideerd. De resterende personele taken, het financieel beheer en de administratie worden uitgevoerd door CWI en de overige taken door de staat.
De door KG Holding NV (voorheen NV KLIQ) verrichte reïntegratiediensten in het kader van het onderhanden werk van de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn sneller afgerond dan eerder voorzien, waardoor in 2003 de betaling van € 15,4 mln aan KG Holding heeft plaatsgevonden in plaats van in het jaar 2004.
Van de beschikbare € 15 miljoen is € 12,8 miljoen teruggevloeid naar de algemene middelen en is € 2,2 miljoen overboekt naar artikel 2 ter dekking van de kosten van de afwikkeling van de stichting Centrum Vakopleiding als voormalig onderdeel van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouwen (BVG-regeling)
Het beschikbare budget is voor de uitvoering van de gehele subsidieregeling. Via de eindejaarsmarge is het resterende budget 2003 van € 8,8 miljoen aan het budget van € 14 miljoen toegevoegd om aan toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen. In 2004 zijn alle startsubsidies voor het maken van een plan van aanpak afgehandeld. Eveneens zijn in 2004 alle nog resterende vervolgsubsidieaanvragen verleend en voor 80% bevoorschot. In de komende jaren zal de overige 20% van de subsidie worden uitbetaald, wanneer de BVG-en worden gerealiseerd.
Aan het Agentschap SZW is in 2004 € 0,2 miljoen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de regeling.
Naar aanleiding van de jaarrekening 2003 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is het liquidatiesaldo € 8,7 miljoen lager en is in verband daarmee dat bedrag teruggevloeid naar de begroting van SZW. Hierover is de Tweede Kamer bij brief van 20 augustus 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 21 477, nr 91) geïnformeerd.
17.4 Nader geoperationaliseerde doelstelling
De tijdelijke stimuleringsregeling bedrijfsverzamelgebouwen (BVG) bestaat uit twee subsidies, een startsubsidie en daarna een vervolgsubsidie.
Tabel 17.2 Stand van zaken BVG-subsidies | |||
---|---|---|---|
verleend (bevoorschot) | vastgesteld (afgerekend) | teruggevorderd of geweigerd | |
startsubsidies | 117 | 5 | |
vervolgsubsidies | 93 | 12 | 17 |
Bron: rapportage Agentschap SZW
De vaststelling van de startsubsidies is geheel afgerond in 2004. De uiterste termijn voor indiening van een aanvraag voor de vervolgsubsidie in het kader van de tijdelijke stimuleringsregeling bedrijfsverzamelgebouwen (BVG) was eind 2003. De verlening van de vervolgsubsidie is eveneens geheel in 2004 afgerond. De opening van de verschillende BVG-en en daarmee de vaststelling van de vervolgsubsidie wordt voorzien in de periode 2003–2009. Knelpunten bij de realisatie van de BVG-en zijn de complexe besluitvormingsprocessen en het vinden van een geschikte lokatie. De regeling wordt uitgevoerd door het Agentschap SZW.
ARTIKEL 97 AFLOPENDE REGELINGEN
97.1 Algemene beleidsdoelstelling
Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier uitsluitend om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.
97.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 97.1: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 53 | 839 | 797 | 174 | 859 | 42 | 817 |
Uitgaven | 8 917 | 2 980 | 1 032 | 356 | 1 041 | 224 | 817 |
Apparaatuitgaven | 30 | 31 | 39 | 42 | – 3 | ||
Personeel | 29 | 30 | 38 | 40 | – 2 | ||
Materieel | 1 | 1 | 1 | 2 | – 1 | ||
Programma-uitgaven | 8 917 | 2 980 | 1 002 | 325 | 1 002 | 182 | 820 |
Financiële afwikkeling afgesloten regelingen | 17 | 4 | 162 | 4 | 3 | 0 | 3 |
Jeugdspaarwet | 8 741 | 2 141 | |||||
Regeling ex mijnwerkers | 25 | 207 | 182 | 182 | 182 | 0 | |
Experimenten | 121 | 53 | |||||
Koopkrachtreparatie IHS-banenpools | 13 | 835 | 580 | 139 | 817 | 0 | 817 |
Ontvangsten | 1 321 | 13 589 | 18 810 | 0 | 18 810 |
Bron: SZW-administratie
Het verschil tussen de realisatie en de raming in de begroting 2004 is voornamelijk het gevolg van nabetalingen in het kader van de koopkrachtreparatie voor ex-banenpoolers met individuele huursubsidie.
Bij de ontvangsten is op basis van afrekeningen een bedrag van € 18,8 miljoen aan restituties ontvangen. Dit heeft vooral betrekking op de voormalige subsidieregeling «Inkoop sociale diensten door gemeenten bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie».
Op dit artikel worden de apparaat- en algemene programma-uitgaven verantwoord die niet direct kunnen worden toegerekend aan een van de beleidsartikelen. Bij de algemene programma-uitgaven gaat het om primair proces, subsidies, voorlichting, onderzoek en beleidsinformatie en handhaving.
De middelen zijn bestemd voor:
– de beleidsactiviteiten waarvoor in de begroting geen afzonderlijke beleidsartikelen zijn opgenomen;
– de ondersteunende diensten van dit departement;
– de bijdrage van het moederdepartement aan de baten-lastendienst IWI.
98.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 98.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Vastgestelde Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Verplichtingen | 259 130 | 306 807 | 228 402 | 233 157 | 247 233 | 259 112 | – 11 879 |
Uitgaven | 235 106 | 274 153 | 259 310 | 228 942 | 242 088 | 260 084 | – 17 996 |
Apparaatuitgaven | 180 325 | 212 925 | 232 528 | 203 446 | 215 289 | 196 231 | 19 058 |
Personeel | 120 991 | 135 817 | 93 563 | 96 591 | 100 650 | 93 849 | 6 801 |
Materieel | 24 200 | 32 027 | 26 312 | 24 095 | 33 062 | 25 242 | 7 820 |
Huisvesting | 19 000 | 22 753 | 43 639 | 29 015 | 30 549 | 25 666 | 4 883 |
Automatisering | 16 134 | 22 328 | 32 371 | 18 020 | 19 699 | 20 010 | – 311 |
Bijdrage moederdepartement aan Agentschap IWI | 36 643 | 35 725 | 31 329 | 31 464 | – 135 | ||
Programma-uitgaven | 54 781 | 61 228 | 26 782 | 25 496 | 26 799 | 63 853 | – 37 054 |
Primair proces | 4 100 | 4 828 | 2 526 | 5 380 | 5 812 | 5 364 | 448 |
Onderzoek en beleidsinformatie | 13 338 | 12 314 | 11 402 | 9 414 | 10 400 | 9 503 | 897 |
Voorlichting | 4 988 | 7 696 | 6 939 | 5 117 | 5 483 | 4 397 | 1 086 |
Subsidies | 14 393 | 12 385 | 907 | 798 | 706 | 9 281 | – 8 575 |
Handhavingen kwaliteitsverbetering uitvoering | 17 962 | 24 005 | 5 008 | 4 787 | 4 398 | 35 308 | – 30 910 |
Ontvangsten | 3 697 | 3 455 | 7 616 | 9 916 | 7 038 | 15 626 | – 8 588 |
Bron: SZW-administratie
98.3 Toelichting bij de tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De hogere uitgaven zijn vooral toe te schrijven aan de loonbijstelling in 2004 en aan de invulling voor de uitbreiding van de formaties van SIOD en Arbeidsinspectie van de amendementgelden Verburg die zijn toegekend bij de begrotingsbehandeling 2003.
De hogere uitgaven hebben voornamelijk betrekking op uitgaven voor affinanciering aan de zogenaamde FPU+ regeling in 2004 en 2005.
Het budget is aangepast aan het prijspeil 2004 door het budget met circa € 5 miljoen te verhogen.
In de loop van het jaar zijn een aantal extra voorlichtingsactiviteiten ondernomen.
Op artikel 98 is als gevolg van herschikkingen van geparkeerde subsidiegelden naar beleidsartikelen € 8 miljoen minder uitgegeven.
De onderuitputting is het gevolg van:
* Acties binnen specifieke handhavingsbudgetten waarbij de voorbereiding langer heeft geduurd dan gepland, waardoor in 2004 niet meer tot uitgaven van enige omvang is gekomen. Dit betreft onder meer het ID-fraudebudget en openstaande verplichtingen Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams;
* Voor sommige maatregelen zijn de beoogde doelen met minder middelen bereikt. Dit geldt vooral voor de maatregelen in het kader van grensoverschrijdende fraude en kwaliteitsverbetering van de uitvoering;
* Er is vanuit gemeenten minder behoefte geweest aan ondersteuning op het terrein van handhaving via een subsidie-instrument.
De gerealiseerde ontvangsten zijn € 8 miljoen lager dan geraamd. Dit is vooral veroorzaakt doordat er oorspronkelijk van uit was gegaan dat een deel van de geraamde opbrengsten van opsporingsonderzoeken van de SIOD zou bestaan uit ontvangsten. Later bleek dat de opbrengsten werden gerealiseerd in de vorm van lagere uitgaven voor de betreffende sociale zekerheidsregelingen.
98.4 Toelichting apparaat- en programma-uitgaven
In tabel 98.6 wordt van de apparaat- en algemene programma-uitgaven een verdeling over alle artikelen gegeven, zowel artikel 98 als niet artikel 98. Bij artikel 98 staan de uitgaven die niet aan beleidsartikelen kunnen worden toebedeeld, zoals algemene uitgaven en uitgaven voor de premiegefinancierde regelingen.
In deze paragraaf worden enkele uitgavencategorieën toegelicht.
Tabel 98.2 Formatie en bezettingsontwikkeling (in fte) | |||
---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | |
Formatietotaal SZW ultimo | 3 064 | 3 028 | 3 047 |
waarvan batenlastendiensten | 543 | 497 | 357 |
Bezetting ultimo | 2 907 | 2 954 | 3 014 |
Bezetting gemiddeld | 2 735 | 2 927 | 3 023 |
Vacatures ultimo (aantal) | 157 | 74 | 33 |
Bron: SZW-administratie
Tabel 98.3 Personeelsbudgetten en realisaties (excl. baten-lastendiensten) in € 1 mln | |||
---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | |
Budget | 123 | 113 | 150 |
Realisatie | 147 | 153 | 157 |
Gemiddelde realisatie per fte (x € 1 000) | 53,4 | 52,3 | 51,9 |
Bron: SZW-administratie
Aan het eind van 2004 bestond de formatie inclusief de baten-lastendiensten uit 3 047 formatieplaatsen (fte). Dit is een toename van 19 fte ten opzichte van 2003. Aan de ene kant is als gevolg van de invulling van de taakstellingen uit het Strategisch Akkoord en Hoofdlijnenakkoord de formatie afgenomen (166 fte). Aan de andere kant was er een stijging van de formatie, als gevolg van het intensiveren van handhavingstaken bij AI en SIOD onder andere in verband met het amendement Verburg bij de begrotingsbehandeling 2003 (185 fte).
De bezetting per 31 december 2004 bedroeg 3 014 fte. Ten opzichte van 31 december 2003 is de bezetting gestegen met 60 fte.
In 2004 is € 157 miljoen uitgegeven aan personeelskosten. Dit is inclusief € 3,6 miljoen aan post-actieven en € 3 miljoen voor inhuur van personeel. Deze bedragen zijn exclusief baten-lastendiensten.
Tabel 98.4 Realisaties materieel (x € 1 mln) | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Materieel | 32,0 | 34,6 | 33,5 | 40,5 |
Huisvesting | 22,8 | 43,6 | 29,0 | 30,5 |
Automatisering | 22,3 | 32,4 | 18,0 | 19,7 |
Bijdrage moederdepartement aan IWI | – | 36,6 | 35,7 | 31,3 |
Gemiddelde realisatie per fte (x € 1 000) | ||||
Materieel | 14,0 | 12,7 | 11,4 | 13,4 |
Huisvesting | 10,0 | 15,9 | 9,9 | 10,1 |
Automatisering | 9,8 | 11,8 | 6,1 | 6,5 |
Bron: SZW-administratie
De totale voorlichtingsuitgaven 2004 bedragen € 8,1 miljoen. Het totale bedrag dat aan voorlichtingscampagnes is uitgegeven beloopt € 4,3 miljoen en is als volgt over de beleidsterreinen verdeeld.
Tabel 98.5 Uitgaven voorlichtingscampagnes naar beleidsterrein (x € 1 000) | |
---|---|
Realisatie 2004 | |
Arbeid en zorg | 832 |
Arbeidsmarkt | 896 |
Arbo | 654 |
Overig | 585 |
Schuldhulpverlening | 251 |
WAO | 831 |
Werkloosheid | 262 |
Bron: SZW-administratie
In 2004 zijn de volgende aantallen vragen door de afdeling Publieksinformatie afgehandeld:
– 90 000 telefonische vragen op het gratis nummer 0800–9051;
– 15 500 e-mail via vooral het Algemeen loket (60%), de site van de Arbeidsinspectie, diverse andere loketten en Postbus 51;
– 2 900 brieven van burgers.
Tabel 98.6 Verdeling van de gestelde vragen over de beleidsonderdelen SZW (in procenten) | |
---|---|
Realisatie 2004 | |
Arbeid en zorg | 5,9 |
Arbeidsmarkt | 16,3 |
Arbeidsongeschiktheid | 13,1 |
Arbeidstijden | 3,2 |
CAO/loon | 12,2 |
Kinderopvang | 6,8 |
Overig | 21,2 |
Pensioen/VUT | 4,1 |
Volksverzekeringen | 5,8 |
WW | 11,5 |
Bron: SZW-administratie
Tabel 98.7 Uitgaven subsidies (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Art. | Omschrijving | Begroting 2004 | Realisatie 2004 |
2 | Arbeidsmarktbeleid en arbeidsparticipatie | 510 | 2 394 |
2 | Sociale Verzekeringen | 2 000 | 160 |
2 | Innovatie Werk&Bijstand en sociale activering | 0 | 9 565 |
5 | Armoedebeleid | 272 | 119 |
11 | Kinderopvang | 6 933 | 5 508 |
12 | Emancipatie(onder andere Equality, IIAV) | 7 726 | 7 654 |
13 | Arboconvenanten | 46 360 | 23 266 |
13 | Arbo(onder andere preventie en verzuim) | 15 955 | 13 476 |
97 | Algemeen Mijnwerkersfonds | 182 | 182 |
98 | Kwaliteit Arbeidsverhoudingen | 387 | 292 |
98 | Antheus | 14 | 18 |
98 | Projectsubsidies | 8 286 | 396 |
Subtotaal subartikelonderdelen subsidie | 88 625 | 63 030 | |
2 | EQUAL(inclusief co-financiering) | 15 288 | 11 315 |
98 | Arbo-subsidies (primair proces veiligheid en preventie) | 2 896 | 2 934 |
98 | NIBUD (onderzoek) | 200 | 160 |
Totaal subsidies conform definitie AWB | 107 009 | 77 439 |
Bron: SZW-administratie
In bovenstaande tabel zijn de bedragen van de SZW-subsidies in 2004 opgenomen die vallen onder de subsidie-definitie van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). «De aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan een betaling van aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten». Specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies vallen niet onder de subsidie-definitie.
Totaal is in 2004 € 77,4 miljoen uitgegeven aan subsidies. De uitgaven zijn nagenoeg geheel gerealiseerd op de beleidsartikelen en worden daar beleidsmatig toegelicht. De belangrijkste verschillen ten opzichte van de stand begroting zijn ontstaan doordat een deel van de middelen voor arboconvenanten en projectsubsidies zijn ingezet ter dekking van knelpunten elders in de begroting. Een deel van de Equal-middelen is gedurende 2004 doorgeschoven naar latere jaren.
Ten behoeve van het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken heeft de SIOD drie hoofddoelstellingen geformuleerd. Ten eerste zou de SIOD 65 opsporingsonderzoeken afronden. Ten tweede zou de SIOD per afgesloten onderzoek een rapport opstellen over de mogelijkheid van ontneming van (wederrechtelijk) verkregen voordeel. Met dit rapport kan de Officier van Justitie een ontnemingprocedure beginnen. Ten derde zou de SIOD per onderzoek een rapport opstellen over de mogelijkheid of correctie van niet afgedragen premies en belastingen, ten onrechte verstrekte uitkeringen en/of subsidies (of delen hiervan) kan plaatsvinden. Uit dit rapport moet blijken of terugvordering mogelijk is.
In 2004 heeft de SIOD 69 onderzoeken afgerond die hebben geresulteerd in 66 processen-verbaal. Van deze 66 processen-verbaal hadden er vier betrekking op inkomende rechtshulpverzoeken ten behoeve van buitenlandse opsporingsinstanties. De overige 62 processen-verbaal zijn ingediend bij het Openbaar Ministerie.
Daarnaast zijn 3 projecten afgerond (Westland, West-Afrikaanse Criminele Netwerken en Grensproject). Deze projecten zijn uitgevoerd ten behoeve van informatiegestuurde opsporing. Eind 2004 was er sprake van 37 lopende onderzoeken, die een doorloop hebben in 2005.
De SIOD heeft in 2004 door middel van bovengenoemde onderzoeken een schadebedrag aangetoond van ruim € 17,9 miljoen aan sociale verzekeringspremies en € 26,8 miljoen aan niet afgedragen belastingen.
De SIOD is in 2004 gegroeid met 97 personen, tot een totaal van 308 werknemers (= 294,95 fte). Eind 2004 zijn er 244 personen werkzaam bij de Recherche.
Het SZW beleidsbudget voor handhaving (artikelen 5 en 98) kent een onderverdeling naar geoormerkt budget op grond van het Strategisch Akkoord en Hoofdlijnenakkoord; geoormerkt budget ten behoeve van lopend beleid en budget ten behoeve van additionele handhavingsprojecten. Het totale beleidsbudget in 2004 bedroeg € 53,1 miljoen. In 2004 is totaal € 18,3 miljoen uitgegeven aan handhaving. Het verschil kan worden verklaard uit een deel herschikkingen van € 10 miljoen en een deel onderuitputting van € 25 miljoen. De herschikkingen betreffen voornamelijk overboekingen ten behoeve van handhavingsactiviteiten uitgevoerd door personeel van SZW. De onderuitputting werd voor een deel veroorzaakt door het feit dat enkele maatregelen efficiënter uitgevoerd dan was voorzien. Daarnaast traden vertragingen op in de uitvoering van het lopende beleid en in de uitvoering van het handhavingsprogramma 2003–2006. Voor een meer specifieke toelichting op de onderuitputting wordt verwezen naar paragraaf 98.3 en naar paragraaf 5.3 van Beleidsartikel 5.
In het handhavingsprogramma 2003–2006 staan de bestrijding van zwarte fraude en identiteitsfraude centraal. In 2004 zijn in dit kader veel activiteiten ondernomen. Zo is het landelijk dekkend netwerk van interventieteams operationeel geworden, heeft het Team sofinummers bij het UWV in de bestrijding van Identiteitsfraude belangrijke resultaten geboekt en is de gemeentelijke handhaving verder versterkt middels de stimuleringsregelingen «Hoogwaardig Handhaven» en «Opsporing en Controle».
Voor 2004 was een netto-opbrengst van ruim € 57 miljoen voorzien. Deze taakstelling is niet gerealiseerd. Aan deze onderrealisatie liggen de eerder genoemde vertragingen in de uitvoering van het handhavingsprogramma ten grondslag: het UWV heeft minder fysieke controles uitgevoerd dan in het handhavingsprogramma was voorzien; het landelijk dekkende netwerk van interventieteams is later in 2004 operationeel geworden dan gepland en er was vertraging in de uitvoering van de bestrijding van identiteitsfraude.
De onderuitputting op het beleidsbudget handhaving had een positieve invloed op het besparingsverlies. Per saldo resulteert voor 2004 een netto-opbrengst van € 47 miljoen.
Tabel 98.8 Opbrengsten en uitgaven fraudetaakstelling Strategisch Akkoord en Hoofdlijnenakkoord 2004 (x € 1 mln) | ||
---|---|---|
begroting 2004 | realisatie 2004 | |
Opbrengsten | ||
bestrijding zwarte fraude | 50,4 | 41,7 |
bestrijding identiteitsfraude | 51,4 | 37,2 |
Totaal | 101,8 | 78,9 |
Uitgaven | ||
bestrijding zwarte fraude | 21,2 | 20,2 |
bestrijding identiteitsfraude | 23,0 | 11,7 |
Totaal | 44,2 | 31,9 |
Saldo (=netto opbrengsten) | 57,6 | 47,0 |
Tabel 98.9 Totaaloverzicht gerealiseerde apparaat- en algemene programma-uitgaven 2004 | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Apparaatuitgaven | Programma-uitgaven | ||||||||
Personeel | Materieel | Overige* | Primair | Onderzoek | Voorlichting | Subsidies | Handhaving | ||
1 | Basisdienstverlening Werk en Inkomen | 1 565 | 56 | ||||||
2 | Stimulering en kwaliteitsbevordering van arbeidsaanbod | 3 320 | 136 | 356 | 964 | 12 119 | |||
4 | Aangepast en begeleid werken | 412 | 18 | ||||||
5 | Algemene inkomensgarantie op minimumniveau | 3 076 | 101 | 251 | 119 | 13 856 | |||
6 | Inkomensgarantie voor jonggehandicapten | 155 | 7 | ||||||
7 | Inkomensaanvulling voor herkeurde arbeidsongeschikten | 24 | 1 | ||||||
8 | Tijdelijke inkomensgarantie voor kunstenaars | 260 | 9 | ||||||
9 | Tegemoetkoming in de kosten van kinderen | 415 | 17 | ||||||
11 | Vergroten van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren | 1 230 | 44 | 977 | 435 | 832 | 5 508 | ||
12 | Coördinatie emancipatiebeleid | 2 044 | 111 | 2 837 | 423 | 94 | 7 654 | ||
13 | Verbetering arbeidsomstandigheden | 43 062 | 6 945 | 505 | 36 742 | ||||
14 | Tegemoetkoming asbestslachtoffers | 89 | 6 | ||||||
15 | Rijksbijdragen sociale fondsen | 225 | 9 | ||||||
16 | Rijksbijdragen AOW-spaarfonds | 28 | 1 | ||||||
17 | Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen | 815 | 30 | ||||||
97 | Aflopende regelingen | 38 | 1 | 182 | |||||
98 | Algemeen | 100 650 | 33 062 | 81 577 | 5 812 | 10 400 | 5 483 | 706 | 4 398 |
99 | Nominaal en onvoorzien | ||||||||
Totaal gerealiseerde uitgaven 2004 | 157 408 | 40 554 | 81 577 | 9 626 | 11 614 | 8 129 | 63 030 | 18 254 | |
Vastgestelde Begroting 2004 | 150 429 | 32 640 | 77 140 | 10 106 | 11 751 | 4 946 | 88 625 | 53 145 | |
Verschil 2004 | 6 979 | 7 914 | 4 437 | – 480 | – 137 | 3 183 | – 25 595 | – 34 891 |
Bron: SZW administratie
* Dit betreft Huisvesting (€ 30 549), Automatisering (€ 19 699) en Bijdrage moederdepartement (€ 31 329).
Op dit artikel staan tijdelijk middelen voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling. De beschikbaar gestelde middelen voor de loon- en prijsontwikkeling zijn gedurende de begrotingsuitvoering 2004 naar de in aanmerking komende begrotingsartikelen overgeboekt.
99.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 99.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | |
Verplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 8 890 |
Uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 8 890 |
Programma-uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 8 890 |
Onvoorzien | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Loonbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 8 890 |
Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 400 |
Bron: SZW-administratie
7 PREMIEGEFINANCIERDE SOCIALEZEKERHEIDSUITGAVEN
PREMIEARTIKEL 1 INKOMENSGARANTIE BIJ WERKLOOSHEID
1.1 Algemene beleidsdoelstellingen
1. De Werkloosheidswet (WW) verzekert werknemers tegen loonderving als gevolg van werkloosheid.
2. De overheid bevordert de arbeidsdeelname van werkloze werknemers.
Met de Werkloosheidswet beschermt de overheid werknemers tegen het risico van werkloosheid. Werknemers die – niet verwijtbaar – werkloos worden, kunnen in aanmerking komen voor een zelfstandige uitkering, ongeacht vermogen of partnerinkomen.
WW-gerechtigden die er op eigen kracht niet in slagen het werk te hervatten, ontvangen binnen 12 maanden een aanbod voor reïntegratie.
Het kabinet heeft de Sociaal-Economische Raad (SER) op 3 februari 2004 gevraagd te adviseren over een WW die bestand is tegen voorzienbare toekomstige ontwikkelingen zoals vergrijzing en internationalisering. Naar aanleiding van het Sociaal Akkoord van 5 november 2004 heeft het kabinet de voorstellen om de kortdurende WW af te schaffen en om ontslagvergoedingen met de WW-uitkering te verrekenen opgeschort tot 1 april 2005. De SER is gevraagd voor deze datum te adviseren over een toekomstbestendige WW. Een SER-advies dat vorm geeft aan een zelfde volumereductie in de WW als de bovengenoemde voornemens zal voor het kabinet zeer zwaarwegend zijn. De SER is ook in de gelegenheid gesteld alternatieven aan te dragen voor het aanscherpen van de wekeneis in de WW. Op 15 april 2005 heeft de SER zijn WW-advies unaniem vastgesteld.
In 2004 zijn de eerste maatregelen ter vereenvoudiging van de WW gerealiseerd of in gang gezet. Het gaat om de vakantieregeling WW, de samenloop van WW en REA-uitkeringen, de duur van de WW-uitkering bij scholing, de Awf-franchise per tijdvak, de vereenvoudiging van het verzorgingsforfait in de WW, het afschaffen van de informatieverplichting aan werknemers, het afschaffen van statusberichten en de voorstellen rondom cyclische werkloosheid en premiegroepen in de wachtgeldfondsen.
Op 2 december 2004 is de SER gevraagd te adviseren over een pakket van maatregelen waarmee de WW verder kan worden gedereguleerd en de uitvoering kan worden vereenvoudigd. De aanbevelingen van de SER hierover zijn vervat in zijn hierboven genoemde advies van 15 april 2005.
In 2004 is de sollicitatieplicht voor werknemers van 57½ jaar en ouder opnieuw ingevoerd. Verder is de vervolguitkering in de WW afgeschaft voor werknemers die werkloos werden vanaf 11 augustus 2003. De maximale duur van de WW-uitkering is hiermee teruggebracht van 7½ jaar naar 5 jaar.
De periode waarover het feitelijk arbeidsverleden wordt berekend, wordt geleidelijk uitgebreid. Vanaf 2005 wordt het feitelijk arbeidsverleden vastgesteld over alle kalenderjaren vanaf 1998.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het UWV draagt zorg voor een rechtmatige, tijdige en doelmatige uitvoering van de WW.
2. Vermijdbaar gebruik van de WW wordt beperkt.
3. De WW bevordert de reïntegratie van werkloze werknemers.
4. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
WW | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil 2004 |
Totaal uitgaven | 2 586 000 | 2 709 000 | 3 160 100 | 4 407 678 | 5 137 305 | 5 898 756 | – 761 451 |
Uitkeringslasten | 2 127 000 | 2 242 000 | 2 637 832 | 3 765 499 | 4 463 305 | 5 114 856 | – 651 551 |
Uitvoeringskosten | 459 000 | 467 000 | 522 268 | 642 179 | 674 000 | 783 900 | – 109 900 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bron: SZW administratie, UWV Fondsennota's
1.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Zoals in de begroting was voorzien is de werkloosheid, en daarmee het beroep op de WW, in 2004 verder toegenomen. De uitkeringslasten zijn echter achter gebleven bij de begrote lasten met € 652 miljoen. Met name in het derde kwartaal van 2004 is een stabilisatie van het aantal uitkeringsgerechtigden opgetreden. Het aantal uitkeringsjaren bedroeg in 2004 266 duizend.
De afgelopen jaren zijn de uitvoeringskosten WW gestegen, met name als gevolg van een toenemend volume. Het verschil tussen de begrote en de gerealiseerde uitvoeringskosten WW wordt hoofdzakelijk verklaard door de onderuitputting die in 2004 bij UWV is ontstaan. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is in bijlage 6 opgenomen.
Operationele doelstelling 1: Het UWV draagt zorg voor een rechtmatige, tijdige en doelmatige uitvoering van de WW.
Het UWV legt verantwoording af over de uitvoering van de WW.
Tabel 1.2 Prestatie-indicatoren uitvoering WW (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
Tijdigheid | 91,0 | 95,0 | 86,0 | 91,0 |
Rechtmatigheid | 95,4 | 93,1 | 97,0 | 93,7 |
Bronnen: Jaarverslag UWV en UWV Kwartaalrapportages
Operationele doelstelling 2: Vermijdbaar gebruik van de WW wordt beperkt.
In diverse sectoren wordt de WW veelvuldig gebruikt voor regelmatig terugkerende, kortdurende werkloosheid. Dit leidt in de betreffende sectoren tot relatief hoge wachtgeldlasten. De bestaande financieringsstructuur van de WW stimuleert individuele werkgevers onvoldoende deze lasten te voorkomen of te beprken. Onderzocht is welke financiële prikkels kunnen bijdragen aan het terugdringen van kortdurende herhalingswerkloosheid en op welke wijze deze doelmatig kunnen worden ingezet. Naar aanleiding van dit onderzoek bestaat het voornemen om premiegroepen in te voeren in de wachtgeldfondsen (Kamerstukken II, 2004/05, 26 448, nr 179). De SER is over dit voornemen om advies gevraagd.
Met ingang van 2004 is de generieke vrijstelling van de sollicitatieplicht voor WW-gerechtigden vanaf 57½ jaar ongedaan gemaakt. Afgezien van het overgangsrecht zijn alleen werknemers die op de eerste werkloosheidsdag 64 jaar zijn, vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Naar aanleiding van de motie Smilde/Noorman-den Uyl (Kamerstukken II, 2003/04, 28 862, nr 32) is bij wijze van proef in twee regio's in de periode van 1 april 2004 tot 1 oktober 2004 ervaring opgedaan met een vrijstelling van de sollicitatieplicht voor oudere WW-gerechtigden, indien zij vrijwilligerswerk of mantelzorgtaken verrichten. Werklozen in deze regio's die 57½ jaar of ouder waren en al vóór 1 januari 2004 een WW-uitkering ontvingen, werden vrijgesteld als zij gedurende drie maanden gemiddeld ten minste 20 uur per week aantoonbaar vrijwilligerswerk of mantelzorgtaken verrichten. De proef liep tot 1 oktober 2004. Naar aanleiding van de evaluatie van deze proef zal in 2005 wellicht een tijdelijke vrijstellingsregeling voor deze vrijwilligers en mantelzorgers worden ingevoerd.
Verder is op 1 januari 2004 de afschaffing van de vervolguitkering in werking getreden. De duur van de WW-uitkering is hiermee bekort met 2 jaar, voor werknemers van 57½ jaar en ouder met maximaal 3½ jaar. Beide maatregelen versterken het activerende karakter van de WW en beperken het gebruik van de WW als route voor vervroegde uittreding.
Tabel 1.3 Prestatie-indicatoren vermijdbaar gedrag | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
Instroomkans 57½-plussers t.o.v. 55–57½-jarigen | 1,1 | 1,04 | 1,05 | 1,02 |
Aandeel werkhervatting bij beëindiging uitkering van de leeftijdscategorie 57½-plus | 13% | 14% | 13% | 17% |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
De indicatoren in tabel 1.3 geven informatie over de resultaten van het beleid om de positie van ouderen in de WW te normaliseren. De eerste indicator geeft de ontwikkeling weer van de kans om in de WW te komen voor de leeftijdscategorie 57½-plus ten opzichte van de leeftijdscategorie 55–57½. De verhouding tussen de instroomkansen van beide leeftijdsgroepen is in 2004 verder gedaald.
De tweede indicator laat zien dat het aandeel beëindigde uitkeringen wegens werkhervatting voor de leeftijdscategorie 57½-plus in 2004 meer is gestegen dan in de begroting was geraamd.
Beide ontwikkelingen duiden op een positief verband met de hierboven beschreven beleidsmaatregelen, de herinvoering van de sollicitatieplicht en de afschaffing van vervolguitkering. Een beleidsevaluatie zal eenduidig moeten uitwijzen of de ontwikkelingen aan deze maatregelen zijn toe te schrijven.
Operationele doelstelling 3: De WW bevordert de reïntegratie van werkloze werknemers.
In 2004 is de regelgeving voor het reïntegratie-instrumentarium voor WW-gerechtigden vereenvoudigd en zijn de administratieve lasten verminderd. Dit vindt onder andere zijn weerslag in de regelgeving voor het volgen van scholing. Er zijn minder restricties voor het volgen van scholing met behoud van uitkering. Het experiment proefplaatsing is beëindigd en succesvol gebleken. Dit instrument heeft daarom in de WW structureel een plaats gekregen. Speciaal voor jongeren zijn op advies van de Taskforce Jeugdwerkloosheid de mogelijkheden om te werken met behoud van uitkering nog verder verruimd in de vorm van de JOP-stages.
De prestatie-indicatoren en behaalde resultaten voor deze operationele doelstelling zijn in tabel 1.4 samengevat.
– Voor de prestatieafspraak Sluitende Aanpak nieuwe instroom volwassenen was het prestatieniveau voor 2004 vastgelegd op 95%. Het behaalde resultaat is 86%. Het UWV zal de sluitende aanpak verbeteren door meer aandacht te besteden aan het begin van het traject: een professionele fasering en snelle start van reïntegratie. Deze taak wordt bij de in 2005 in te voeren reïntegratiecoach belegd.
– Daarnaast zijn afspraken gemaakt over het te behalen plaatsingspercentage na het volgen van een reïntegratietraject. Als gevolg van de duur van reïntegratietrajecten komen deze percentages met een vertraging van ongeveer 2 jaar beschikbaar. Van de trajecten gestart in kalenderjaar 2002 heeft 31% geresulteerd in een duurzame plaatsing. Deze trajecten zijn (vrijwel) allemaal afgerond en het plaatsingspercentage zal dus (vrijwel) niet meer oplopen. De realisatie blijft mede als gevolg van de conjuncturele ontwikkeling achter bij de streefwaarde van 40%.
– Het UWV wordt sinds 2004 afgerekend op de prestatie indicator «snelle start», het UWV dient 85% van de uitkeringsgerechtigden binnen 4 weken na vaststellen van de afstand tot de arbeidsmarkt aan te melden bij een reïntegratiebureau. In 2004 zijn verschillende stappen gezet om een snelle start van reïntegratie mogelijk te maken. Zo is een wetsvoorstel ingediend waardoor het mogelijk wordt om in bepaalde situaties reeds voor de eerste WW-dag met reïntegratie te beginnen. In de loop van 2004 is de tijdigheidsnorm verbeterd maar door het grote aanbod van cliënten in combinatie met beperkt aantal casemanagers alsmede logistieke problemen is de norm niet gehaald. Er zijn diverse verbeteringen door het UWV in gang gezet, waardoor verwacht mag worden dat de streefwaarde in het derde kwartaal van 2005 gaat worden gehaald.
Tabel 1.4 Prestatie-indicatoren reïntegratie (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
Percentage Sluitende aanpaknieuwe instroom WW* | 93 | 88 | 95 | 86 |
Plaatsingspercentage nieuwe instroom WW** | 31 | 19 | 50 | 4 |
Snelle start nieuwe instroom WW | nvt | nvt | 85 | 25 |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
* Het percentage sluitende aanpak heeft betrekking op de sluitende aanpak voor volwassenen. De sluitende aanpak inclusief jeugdwerklozen bedraagt over 2004 89%.
** Het plaatsingspercentage geeft weer welk aandeel van de trajecten die gestart zijn in het betreffende kalenderjaar heeft geresulteerd in een succesvolle plaatsing. Met ingang van de begroting 2005 is gekozen voor rapportage op basis van kalenderjaren in plaats van contractjaren. Daarom kunnen de bij deze prestatie-indicator genoemde percentages afwijken van die in de begroting 2004. De plaatsingspercentages zijn exclusief IRO-trajecten, vrije ruimte en reïntegratietelefoon. Als gevolg van de trajectduur zijn de plaatsingspercentages over 2003 en 2004 tussenstanden.
Operationele doelstelling 4: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
In 2004 is gewerkt aan verbetering van de voorlichting, efficiëntere inzet van controlemiddelen, intensivering van de opsporing en aanscherping van de afdoening (opleggen van boetes, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering én terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen of te weinig betaalde premies). Het aantal constateringen van overtreding van de inlichtingenplicht (fraudeconstateringen) is in absolute zin gestegen, maar gerelateerd aan het aantal uitkeringen niet. Er is meer aandacht besteed aan bestrijding en afdoening van (middel)zware fraude. Uit tabel 1.5 blijkt dat de aanscherping van de afdoening heeft geleid tot een toename van het percentage afdoening met 1,4 procentpunt tot 94,8%.
Tabel 1.5 Prestatie-indicator misbruik en oneigenlijk gebruik (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
% afdoening | 94 | 93,4 | 100 | 94,8 |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
1.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 1.6 Kengetallen handhavingWW | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
Aantal geconstateerde fraudegevallen | 11 128 | 9 614 | 9 010 | 11 147 | 13 727 |
Totaal fraudebedrag (x € 1 mln) | 8,4 | nb | 8,8 | 8,3 | 9,2 |
Gemiddeld fraudebedrag (x € 1) | 756 | nb | 980 | 747 | 668 |
% strafrechtelijke afdoening | 2% | 1% | 2% | ||
% administratie afdoening | 92% | 92% | 93% |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
Er hebben veel meer fraudeconstateringen plaatsgevonden, waardoor het totale benadelingsbedrag hoger is dan in 2003. Het gemiddelde benadelingsbedrag is met meer dan 10% gedaald en het afdoeningspercentage is gestegen, wat duidt op een efficiëntere werkwijze die past in het lik-op-stuk-beleid.
Tabel 1.7 Kengetallen WW | |||||
---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
1.Volume Ontslagwerkloosheid (x 1 000) | |||||
*aantal nieuwe uitkeringen | 275 | 252 | 325 | 419 | 426 |
*aantal beëindigde uitkeringen | 302 | 278 | 287 | 343 | 384 |
*gemiddeld aantal uitkeringen | 202 | 172 | 182 | 248 | 308 |
*gemiddeld aantal personen met WW | 179 | 166 | 173 | 237 | 293 |
*aantal uitkeringsjaren | 157 | 151 | 164 | 216 | 266 |
2.Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1) | 12 827 | 13 362 | 14 147 | 15 687 | 15 390 |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages, UWV Kerncijfers en SZW administratie
Tabel 1.7 laat zien dat de instroom in de WW in 2004 nagenoeg gestabiliseerd is ten opzichte van 2003, de uitstroom is desondanks fors toegenomen. Het gemiddeld aantal uitkeringen in 2004 is eveneens sterk gestegen ten opzichte van 2003, dit komt met name door het relatief grote volume bij aanvang van het jaar. Hetzelfde geldt voor het aantal uitkeringsjaren.
De gemiddelde WW-uitkering (het quotiënt van de uitkeringslasten (exclusief overige lasten) en het WW-volume in uitkeringsjaren) is € 15 390, een daling van bijna twee procent ten opzichte van 2003.
In de Leeswijzer is een verklaring opgenomen over de status van het «Periodiek onderzoek regelovertreding in de sociale zekerheid».
PREMIEARTIKEL 2 INKOMENSGARANTIE BIJ ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID
2.1 Algemene beleidsdoelstellingen
1. Het garanderen van een inkomen aan:
a. zieke werknemers van wie de werkgever geen loondoorbetalingsverplichting heeft op grond van het Burgerlijk Wetboek, omdat er geen sprake (meer) is van een arbeidsovereenkomst;
b. zieke werknemers van speciale groepen;
c. arbeidsongeschikte werknemers en zelfstandigen
2. Het voorkomen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid
3. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsongeschikte werknemers en zelfstandigen.
Het beleid van SZW is gericht op het voorkomen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Door een goed arbeidsomstandighedenbeleid kan veel ziekteverzuim worden voorkomen. Door snelle interventie bij ziekteverzuim kan worden voorkomen dat werknemers onnodig lang worden uitgesloten van werk en wordt instroom in de WAO tegengegaan. Niet alle ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid is onvermijdbaar. In die gevallen moeten werknemers kunnen rekenen op een adequate inkomensbescherming, alsmede op inspanningen om weer terug te keren op de arbeidsmarkt.
Door middel van een aantal maatregelen is de keuring aangescherpt en zijn meer financiële prikkels aangebracht voor werkgevers en werknemers (zie verder paragraaf 2.3).
• Op 1 januari 2004 is de Wet verlenging loondoorbetaling bij ziekte 2003 van kracht geworden.
• Op 1 oktober is tevens het Schattingsbesluit voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aangescherpt.
• Gelijktijdig met de wijziging van het Schattingsbesluit is de systematiek van de herbeoordelingen gewijzigd.
In 2004 is besloten tot afschaffing van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen per 1 augustus 2004. Vanwege de wachttijd van een jaar voor een uitkering houdt dit in dat er vanaf 1 augustus 2005 geen nieuwe instroom meer mogelijk is. WAZ uitkeringen die op 1 augustus 2005 bestaan, blijven behouden.
Voor dit artikel gelden de volgende operationele doelstellingen:
1. Het beperken van de instroom in de WAO, WAZ en ZW.
2. Het bevorderen van de uitstroom uit de WAO, WAZ en ZW.
3. Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van arbeidsongeschikten in de WAO en WAZ.
4. Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een inkomensvoorziening aan uitkeringsgerechtigden in WAO, WAZ en ZW wordt verstrekt.
5. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WAO, WAZ en ZW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
2.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 2.1 Budgettaire gevolgen van beleid WAO (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Totaal uitgaven | 10 052 000 | 10 356 400 | 10 664 883 | 10 378 466 | 10 788 554 | – 410 088 |
Uitkeringslasten | 9 317 000 | 9 622 527 | 9 869 792 | 9 601 466 | 10 041 728 | – 440 262 |
w.v. eigen risico dragers | 46 250 | 58 190 | 68 785 | 81 466 | 71 178 | 10 288 |
Uitvoeringskosten | 735 000 | 733 873 | 795 091 | 777 000 | 746 826 | 30 174 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bronnen: SZW administratie; UWV Fondsennota's
Tabel 2.2 Budgettaire gevolgen van beleid WAZ (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Totaal uitgaven | 572 000 | 562 343 | 577 485 | 546 000 | 590 515 | – 44 515 |
Uitkeringslasten | 508 000 | 516 273 | 525 000 | 509 000 | 540 527 | – 31 527 |
Uitvoeringskosten | 64 000 | 46 070 | 52 485 | 37 000 | 49 988 | – 12 988 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bronnen: SZW administratie; UWV Fondsennota's
Tabel 2.3 Budgettaire gevolgen van beleid ZW (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Totaal uitgaven | 1 560 000 | 1 654 395 | 1 736 268 | 1 860 733 | 1 843 273 | 17 460 |
Uitkeringslasten | 1 407 000 | 1 454 076 | 1 537 851 | 1 628 733 | 1 633 982 | – 5 249 |
Uitvoeringskosten | 153 000 | 200 319 | 198 417 | 232 000 | 209 291 | 22 709 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bronnen: SZW administratie; UWV Fondsennota's
2.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De meevaller in de WAO uitkeringslasten bedraagt € 440 miljoen. De meevaller in de uitkeringslasten wordt veroorzaakt door de gunstige instroomontwikkeling in 2004 (zie ook paragraaf 2.4).
De WAZ-uitgaven zijn lager dan geraamd wegens een meevaller in de uitkeringslasten, die deels gecompenseerd worden door een tegenvaller in de uitvoeringskosten.
De daling in de uitkeringslasten wordt veroorzaakt door de Wet Verbetering Poortwachter. De gemiddelde uitkering is met ruim 2% gedaald, het volume is met 1% gedaald.
De realisatie van de ZW-uitkeringslasten is vrijwel gelijk aan de begroting.
De uitvoeringskosten WAO vertonen door de jaren heen een dalende lijn vanwege de verminderde instroom en daardoor volumedaling in de WAO. In de begrote uitvoeringskosten WAO 2004 was tevens rekening gehouden met deze verminderde instroom. In 2004 is vervolgens een aantal extra activiteiten op AG-terrein ingezet. Zodoende komen de gerealiseerde uitvoeringskosten WAO in 2004 hoger uit dan aanvankelijk begroot.
De uitvoeringskosten WAZ nemen steeds verder af als gevolg van het stopzetten van de WAZ-instroom per 1 augustus 2004. Voorts wordt het verschil tussen de begrote en gerealiseerde uitvoeringskosten WAZ in 2004 verklaard door onderuitputting die in 2004 bij UWV is ontstaan. Daarnaast zijn in de realisatiestand WAZ tevens de gerealiseerde uitvoeringskosten WAZO (adoptie- en zwangerschapsverlof) opgenomen. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is in bijlage 6 (Bijlage inzake ZBO's en RWT's) van dit jaarverslag opgenomen.
Het verschil tussen de gerealiseerde en de begrote uitvoeringskosten ZW wordt met name veroorzaakt door de realisatie uitvoeringskosten WAZO (adoptie- en zwangerschapsverlof) die in de realisatiestand ZW zijn verwerkt.
Operationele doelstelling 1: Het beperken van de instroom in de WAO, WAZ en ZW.
Tabel 2.4 Prestatie-indicator beperken instroom (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
WAO tijdigheid einde wachttijd | 70 | 76 | 90 | 72 |
WAZ tijdigheid einde wachttijd | 50 | 57 | 90 | 62 |
Bronnen: UWV jaarverslag
De tijdigheid van de einde wachttijd beoordelingen vertoont bij de WAO een daling. Dit hangt samen met tijdelijke produktiviteitsdalingen in verband met wijziging van werkprocessen en de invoering van het aangepast Schattingsbesluit. Bij de WAZ is een stijgende lijn zichtbaar. De doelstelling van 90% tijdigheid is bij geen van beide gehaald.
Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van de uitstroom uit de WAO, WAZ en ZW.
Op 1 januari 2004 is de Wet verlenging loondoorbetaling bij ziekte 2003 van kracht geworden. Werkgevers zijn vanaf deze datum verplicht 70% van het loon van hun zieke werknemers gedurende twee jaren door te betalen. Hiermee wordt de financiële prikkel voor werkgevers vergroot om het ziekteverzuim zo veel mogelijk te voorkomen en, indien ziekte zich heeft voorgedaan, zo snel mogelijk te beëindigen. In de Wet verlenging loondoorbetaling zijn tevens de rechten en plichten voor werkgevers en werknemers, zoals deze bestonden na invoering van de Wet verbetering poortwachter, verduidelijkt en aangescherpt.
Tabel 2.5 Prestatie-indicator bevorderen uitstroom (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
WAO tijdigheid herbeoordelingen | 52* | 52 | 90 | n.v.t. |
ZW % geen herstel binnen 1 jaar | 4,4 | – | 4,0 | 7 |
Bron: UWV jaarverslag
* Het betreft hier de 5-jaars herbeoordelingen
In 2004 is de systematiek van de herbeoordelingen gewijzigd. WAO-gerechtigden worden voortaan niet meer op wettelijk voorgeschreven momenten herbeoordeeld, maar op een, per WAO-gerechtigde individueel bepaald moment, op basis van het oordeel van de verzekeringsarts. Het tijdigheidskengetal is daarom niet meer van toepassing.
In de ZW zijn in 2003 en 2004 hogere percentages «niet hersteld binnen 1 jaar». Dit heeft een administratieve oorzaak. In 2002 werden zwangerschapsuitkeringen die nu tot de WAZO behoren bij de ZW geteld. Deze uitkeringen leiden bijna altijd tot herstel binnen 1 jaar.
Operationele doelstelling 3: Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van arbeidsongeschikten in de WAO en WAZ.
Op 1 oktober is tevens het Schattingsbesluit voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aangescherpt. Op deze manier wordt meer rekening gehouden met arbeidsmogelijkheden bij de keuring. Alle huidige WAO-gerechtigden van jonger dan 50 jaar zullen worden herbeoordeeld tegen dit aangescherpte Schattingsbesluit.
Gelijktijdig met de wijziging van het Schattingsbesluit is de systematiek van de herbeoordelingen gewijzigd. WAO-gerechtigden worden voortaan niet meer op wettelijk voorgeschreven momenten herbeoordeeld, maar op een, per WAO-gerechtigde individueel bepaald moment, op basis van het oordeel van de verzekeringsarts.
Tabel 2.6 Prestatie-indicator arbeidsparticipatie (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
WAO % werkend | 28 | 28 | 30 | 28 |
WAZ % werkend | 6 | 6 | 6 | 6 |
Bron: UWV Jaarverslag
Het aandeel werkenden in WAO en WAZ is stabiel. De streefwaarde van 30% in 2004 is niet gehaald. Hierbij speelt de tegenvallende conjunctuur een rol.
Ook speelt de lage instroom van 2003 en 2004 een rol. De mensen die nog wel in de WAO instromen zijn vaker niet aan het werk.
Operationele doelstelling 4: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een inkomensvoorziening aan uitkeringsgerechtigden wordt verstrekt.
Tabel 2.7 Prestatie-indicator doeltreffendheid en doelmatigheid (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
WAO rechtmatigheid | 99,8 | 100 | 98 | 99 |
WAZ rechtmatigheid | 95,5 | 98 | 99 | 98 |
Bronnen: UWV jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages
De rechtmatigheidsscore WAO stabiliseert op een niveau van 99% conform de streefwaarde. De rechtmatigheidsscore WAZ stabiliseert op een niveau van 98%. Dit is 1% lager dan de streefwaarde.
Operationele doelstelling 5: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WAO, WAZ en ZW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
Tabel 2.8 Prestatie-indicator misbruik en oneigenlijk gebruik (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 | |
WAO/WAZ/Wajong % afdoening | 93,4 | 94 | 100 | 94 |
ZW % afdoening | 99,3 | 99 | 100 | 99 |
Bron: UWV Jaarverslag
In 2004 is gewerkt aan verbetering van de voorlichting, efficiëntere inzet van controlemiddelen, intensivering van de opsporing en aanscherping van de afdoening (opleggen van boetes, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering én terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen of te weinig betaalde premies). Bij de ZW wordt bijna 90% van de verzwijging van inkomsten binnen 3 maanden ontdekt, bij de WAO 70% binnen 6 maanden. Het totaal aantal overtredingen is in 2004 licht gedaald; dit hangt samen met het teruglopen van de instroom WAO en de omvang van de vangnetpopulatie bij de ZW. Het percentage maatregelwaardige overtredingen in de WAO schommelt tussen de 0,3 en 0,7 procent. Door de daling van het aantal te late hersteldmeldingen in de Ziektewet (als gevolg van een dalend volume van de vangnetpopulatie) is het aantal geconstateerde overtredingen met 20% afgenomen ten opzichte van 2003.
2.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 2.9 Kengetallen WAO | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
1.Bestand | ||||
*in personen (ultimo, x 1 000) | 792 | 802 | 786 | 765 |
*als % verzekerde populatie | 12,1% | 12,1% | 11,8% | 11,5% |
*% geheel arbeidsongeschikt | 68,3% | 67,4% | 66,9% | 66,4% |
*Gem. % arbeidsongeschiktheid | 80,8% | 80,4% | 80,1% | 79,9% |
2.Instroom | ||||
*in personen (x 1 000) | 104,1 | 92,4 | 66,3 | 59,2 |
*instroomkans | 1,6% | 1,4% | 1,0% | 0,9% |
*% afgewezen bij keuring | 30% | 30% | 31% | 32% |
*% geheel arbeidsongeschikt | 57% | 56% | 57% | 60% |
3.Uitstroom | ||||
*in personen (x1000) | 80,8 | 82,0 | 83,2 | 78,9 |
*uitstroomkans | 9,3% | 9,3% | 9,6% | 9,3% |
–herstel/herbeoordeling | 41% | 45% | 44% | 40% |
–pensionering/overlijden | 47% | 46% | 47% | 50% |
–overige redenen | 12% | 9% | 9% | 10% |
4.Handhaving(WAO/WAZ/WAJONG) | ||||
*aantal geconstateerde fraudes | 3 481 | 5 365 | 7 451 | 5 582 |
*totaal fraudebedrag (* € 1 mln) | 7,2 | 9,0 | 11,0 | 10,5 |
*gem. fraudebedrag (* € 1) | 2 068 | 1 762 | 1 522 | 1 880 |
*% strafrechtelijk afdoening | 4% | 4% | 4% | |
*% administratieve afdoening | 89% | 90% | 90% |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages; UWV Kerncijfers
De instroom in de WAO is in 2004 gedaald tot circa 59 000, het laagste niveau in de WAO-geschiedenis. Omdat de uitstroom redelijk op peil is gebleven, is het aantal WAO-uitkeringen met 20 000 gedaald tot 765 000. Dit is 38 000 uitkeringen minder dan geraamd in de begroting 2004.
Er is meer aandacht besteed aan bestrijding en afdoening van (middel)zware fraude, wat waarschijnlijk de stijging van het gemiddelde fraudebedrag verklaart.
Tabel 2.10 Kengetallen WAZ | ||||
---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
1.Bestand | ||||
*in personen (ultimo, x 1 000) | 55,8 | 56,2 | 55,9 | 55,4 |
*als % verzekerde populatie | 7,2% | 7,3% | 7,3% | 7,3% |
*% geheel arbeidsongeschikt | 62,1% | 62,7% | 62,5% | 61,7% |
*Gem. % arbeidsongeschiktheid | 82,0% | 82,3% | 82,1% | 82,0% |
2.Instroom | ||||
*in personen (x 1 000) | 6,8 | 7,8 | 6,9 | 6,2 |
*instroomkans | 0,9% | 1,0% | 0,9% | 0,8% |
*% afgewezen bij keuring | 26% | 24% | 27% | 31% |
*% geheel arbeidsongeschikt | 52% | 51% | 50% | 55% |
3.Uitstroom | ||||
*in personen (x 1 000) | 7,6 | 7,4 | 7,2 | 6,6 |
*uitstroomkans | 11,9% | 11,7% | 11,4% | 10,6% |
–herstel/herbeoordeling | 12% | 15% | 20% | 18% |
–pensionering/overlijden | 62% | 65% | 66% | 72% |
–overige redenen | 25% | 20% | 14% | 10% |
Bronnen: UWV Jaarverslag
Het aantal WAZ-uitkeringen is in 2004 licht gedaald tot 55 400. Met name de instroom in de WAZ is gedaald en volgt daarmee de trend in de WAO.
Tabel 2.11 Kengetallen ZW | |||
---|---|---|---|
2002 | 2003 | Realisatie 2004 | |
1.Bestand | |||
*in personen (ultimo, x 1 000) | 108 | 111 | 107 |
2.Instroom | |||
*in personen (x 1 000) | 634 | 575 | 551 |
3.Uitstroom | |||
*in personen (x 1 000) | 555 | 526 | 506 |
4.Handhaving | |||
*aantal geconstateerde fraudes | 32 420 | 15 860 | 7 782 |
*totaal fraudebedrag (x € 1 mln) | 41 | 1,2 | 0,8 |
*gemiddeld fraudebedrag (x € 1) | 40 | 75 | 100 |
*% strafrechtelijke afdoening | 0% | 0% | 0% |
*% administratieve afdoening | 99% | 99% | 99% |
Bronnen: UWV Jaarverslag; UWV Kwartaalrapportages; UWV Kerncijfers
Het volume bij de ZW wijzigt in 2004 op totaal niveau beperkt ten opzichte van 2003. Zowel bij het zwangerschaps- en bevallingsverlof als bij de zieke werklozen is het bestand afgenomen. Het lagere volume bij zwangerschaps- en bevallingsverlof is in lijn met de daling van het aantal banen en het afnemend aantal geboren kinderen (vanaf 2002). Het volume zieke werklozen is gedaald ondanks het feit dat het volume ontslagwerkloosheid toe is genomen.
Het aantal constateringen van overtreding van de inlichtingenplicht (fraudeconstateringen) is fors gedaald; het totale fraudebedrag ook, maar relatief minder. Er is namelijk meer aandacht besteed aan bestrijding en afdoening van (middel)zware fraude dan aan overtredingen zonder benadelingsbedrag (nulschades), wat te zien is aan de stijging van het gemiddelde benadelingsbedrag. Door intensieve samenwerking met de uitzendbranche is het aantal nulschades teruggelopen met 37%.
In de Leeswijzer is een verklaring opgenomen over de status van het «Periodiek onderzoek regelovertreding in de sociale zekerheid».
3.1 Algemene beleidsdoelstellingen
Het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten door reïntegratie-instrumenten en/of het inzetten van een traject gericht op toeleiding naar of een aanbod van arbeid (sluitende aanpak).
Arbeidsgehandicapten zijn (potentiële) werknemers en zelfstandigen die wegens ziekte, gebrek of handicap, al dan niet leidend tot werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, beperkingen ondervinden om werk te vinden of te behouden. De regering wil voorkomen dat deze mensen terugvallen of blijven steken in een uitkeringssituatie. De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) stelt financiële middelen en instrumenten in de vorm van voorzieningen beschikbaar die werkgevers en arbeidsgehandicapten stimuleren om werk aan te bieden respectievelijk aan te nemen of om te starten als zelfstandig ondernemer. Daarnaast biedt de Wet REA de mogelijkheid om reïntegratietrajecten aan te bieden aan diegenen voor wie de afstand tot de arbeidsmarkt moet worden verkleind of opgeheven. Uitgangspunten zijn het vergroten van de verantwoordelijkheid en maximale handelingsruimte bij de inzet van middelen en instrumenten door de uitvoeringsinstanties.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het stimuleren van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden;
2. Het stimuleren van arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden;
3. Het verkleinen of het opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt via de inzet van trajecten;
4. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet REA door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
REA | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil 2004 |
Totaal uitgaven | 703 928 | 776 600 | 664 700 | 543 103 | 562 500 | – 19 397 |
Uitkeringslasten | 570 928 | 613 400 | 573 500 | 493 103 | 413 000 | 80 103 |
Uitvoeringskosten | 133 000 | 163 200 | 91 200 | 50 000 | 149 500 | – 99 500 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bron: UWV jaarverslag 2004
3.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Ten opzichte van de periode vóór 2002 is sprake van een trendbreuk. Na een jarenlange stijging is er nu voor het tweede achtereenvolgende jaar sprake van een aanzienlijke daling van de totale uitgaven. Een toelichting op de toename in uitkeringslasten is gegeven bij tabel 3.5.
Het verschil in uitvoeringskosten wordt verklaard doordat er na de begroting 2004 een verschuiving heeft plaatsgevonden in de uitvoeringskosten van Rea naar WAO in verband met een andere toerekening van Poortwachter. Tevens is er sprake van een daling vanwege een selectievere inzet van REA-instrumenten. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is in bijlage 6 opgenomen.
Operationele doelstelling 1: Het stimuleren van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden.
SZW stimuleert werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden door het bieden van financiële compensatie voor de extra kosten en risico's die hiermee gepaard gaan. De Rea-instrumenten dienen te worden aangevraagd bij het UWV en worden door UWV verstrekt op basis van de door SZW ontwikkelde wet-en regelgeving. De volgende instrumenten zijn beschikbaar:
– no risk polis;
– tegemoetkoming premiekorting gedurende 3 jaar bij nieuwe dienstbetrekking en gedurende 1 jaar in geval van behoud van eigen functie;
– vergoeding werkelijke kosten voor zover hoger dan de premiekorting ten behoeve van onder andere aanpassingen aan de werkplek;
– loondispensatie;
– afdrachtvermindering loonheffing.
Operationele doelstelling 2: Het stimuleren van arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden.
SZW stimuleert arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden. Dit betekent dat de arbeidsgehandicapte financiële compensatie krijgt om te voorkomen dat zijn financiële positie door het aanvaarden van werk achteruit gaat. De volgende instrumenten zijn beschikbaar:
– werknemersvoorzieningen zoals vervoer, communicatiemiddelen voor doven, persoonlijke ondersteuning en meeneembare werkplekvoorzieningen;
– loonsuppletie.
Ook deze Rea-instrumenten dienen te worden aangevraagd bij het UWV en worden door UWV verstrekt op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.
Voor de operationele doelstellingen 1 en 2 zijn geen prestatie-indicatoren vastgesteld. In de zin van aantallen voorzieningen en instrumenten die verstrekt moeten worden. Immers dit aantal geeft geen indicatie over het behalen van de operationele doelstelling. De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) heeft in 2004 de effectiviteit van reïntegratie-instrumenten onderzocht. IWI concludeert dat de instrumenten bijdragen aan de verbetering van de concurrentiepositie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt, maar dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om de effectiviteit van de instrumenten in beeld te brengen. SZW zal met het UWV een onderzoeksvoorstel ontwikkelen om deze verantwoordingsinformatie in 2005 beschikbaar te krijgen.
In 2004 heeft de Commissie Het Werkend Perspectief een advies uitgebracht over jonggehandicapten. Hierop zijn diverse inspanningen gevolgd om de reïntegratie van jonggehandicapten te bevorderen (Kamerstukken II, 2003/04, 29 461, nr 6). Zo vindt verbetering van de voorlichting over instrumenten plaats, wordt de no risk polis uitgebreid, zal de deskundigheid in het veld en bij het UWV goed gepositioneerd worden en zullen er 6000 extra reïntegratietrajecten worden ingezet.
In 2004 zijn er vorderingen geboekt op het terrein van vereenvoudiging van de regelgeving en vermindering van de administratieve lasten. De invoering van deze wijzigingen zijn per 1 januari 2005 gerealiseerd.
Operationele doelstelling 3: Het verkleinen of het opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt via de inzet van trajecten.
De prestatie-indicatoren en behaalde resultaten voor deze operationele doelstelling zijn in tabel 3.2 samengevat.
Voor de sluitende aanpak geldt dat aan arbeidsgehandicapten met een resterende verdiencapaciteit binnen een periode van 12 maanden een traject aangeboden moet worden. De prestatieafspraak Sluitende Aanpak arbeidsgehandicapten is in 2004 geïntroduceerd en de streefwaarde was vastgesteld op 90%. Het behaalde resultaat is 86%. Het UWV zal in 2005 met de introductie van de reïntegratiecoach investeren in een snelle start van reïntegratie-activiteiten voor een ieder die dat nodig heeft. Dit komt de prestatieindicator sluitende aanpak ten goede.
Daarnaast zijn afspraken gemaakt over het te behalen plaatsingspercentage na het volgen van een reïntegratie-traject. Als gevolg van de duur van deze trajecten komen deze percentages met een vertraging van ongeveer 2 jaar beschikbaar.
Van de trajecten gestart in kalenderjaar 2002 heeft 30% geresulteerd in een duurzame plaatsing. Deze trajecten zijn (vrijwel allemaal) afgerond en het plaatsingspercentage zal dus (vrijwel) niet meer oplopen. De realisatie voldoet hiermee aan de gestelde norm van 30%.
Om te zorgen dat snel gestart wordt met reïntegratie-inspanningen is in 2004 de prestatie-indicator snelle start toegevoegd. Dit betekent dat binnen 4 weken na opstellen van de reïntegratievisieeen aanmelding bij een reïntegratiebedrijf moet hebben plaatsgevonden. Het normpercentage voor 2004 lag hierbij op 85% en deze norm is vrijwel gerealiseerd, het gerealiseerde percentage is 83%.
Het afgelopen jaar zijn meerdere maatregelen genomen om de effectiviteit van de reïntegratietrajecten te bevorderen. Een belangrijke ontwikkeling hierbij is de invoering in 2004 van de Individuele reïntegratieovereenkomst (IRO). Het doel van de IRO-regeling is de keuzevrijheid van cliënten bij reïntegratietrajecten te versterken. De regeling is bedoeld voor WW-ers en arbeidsgehandicapten die behoefte hebben aan maatwerk. De invoering is gekoppeld aan een traject van monitoring en evaluatie. Naast de invoering van de IRO is het inkoopbeleid van de reguliere trajecten verder verbeterd door de mogelijkheid van langere contracten en het verlengen van contracten van goedpresterende reïntegratiebedrijven. Deze aanpassingen leiden tot vermindering van administratieve lasten voor het UWV en reïntegratiebedrijven.
In 2004 is gestart met de herbeoordelingsoperatie (zie ook premieartikel 2). Voor de inkoop van trajecten voor de reïntegratie van deze doelgroep herbeoordeelden zijn extra middelen vrijgemaakt. Daarnaast wordt de mogelijkheid onderzocht om gebruik te maken van co-financiering vanuit ESF-middelen. Er is een overleggroep opgestart bestaande uit vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties (VNO-NCW, MKB-Nederland, LTO-Nederland), UWV, CWI en Commissie Het Werkend Perspectief om de herbeoordeelden naar werk te begeleiden. Vanaf 2005 zullen ook vertegenwoordigers van werknemersorganisaties (FNV, CNV) en de RWI participeren.
Tabel 3.2 Prestatie-indicator afstand arbeidsmarkt (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Sluitende Aanpak AG | n.v.t. | n.v.t. | 90 | 86 |
Plaatsingspercentage AG* | 30 | 17 | 40 | 5 |
Snelle start AG | n.v.t. | n.v.t. | 85 | 83 |
Bron: UWV jaarverslag.
* Dit percentage geeft weer welk aandeel van de trajecten die gestart zijn in het betreffende kalenderjaar heeft geresulteerd in een succesvolle plaatsing. Met ingang van de begroting 2005 is gekozen voor rapportage op basis van kalenderjaren in plaats van contractjaren. Daarom kunnen de bij deze prestatie-indicator genoemde percentages afwijken van die in de begroting 2004. De plaatsingspercentages zijn exclusief IRO trajecten, vrij ruimte en reïntegratietelefoon en trajecten gestart onder contractjaar 2004.
Operationele doelstelling 4: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet REA door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
Tabel 3.3 Prestatie-indicator misbruik en oneigenlijk gebruik (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
% afdoening* | 94 | 86 | 100 | 89 |
Bron: UWV jaarverslagen 2002, 2003 en 2004
* maatregelen en waarschuwingen WAO/WAZ/WAJONG voor geconstateerde overtredingen.
In 2004 is gewerkt aan verbetering van de voorlichting, efficiëntere inzet van controlemiddelen, intensivering van de opsporing en van de afdoening (gedeeltelijke weigering van de uitkering).
Signalen inzake onvoldoende inzet van uitkeringsgerechtigden bij reïntegratie, afkomstig van reïntegratiebedrijven (rib's) worden door UWV geregistreerd in het kader van controle. Over de afdoening van deze signalen zijn nog geen volledige gegevens bekend, aangezien alleen het aantal opgelegde maatregelen geregistreerd zijn. UWV heeft aangegeven dat de afhandeling van signalen afkomstig van rib's in 2005 meer aandacht krijgt.
Tabel 3.4 Signalen en sancties van onvoldoende inzet reïntegratie in 2004 | |||
---|---|---|---|
Signalen afkomstig van reïntegratiebureaus | Aantal opgelegde maatregelen door UWV | Percentage maatregelen t.o.v. aantal signalen* | |
AG | 2 324 | 189 | 8% |
WW | 3 828 | 526 | 14% |
Bron: UWV jaarverslag 2004
* Dit percentage betreft een onderschatting van het daadwerkelijke afdoeningspercentage aangezien nog geen rekening is gehouden met het aantal opgelegde waarschuwingen en sanctiewaardigheid van de signalen.
3.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 3.5 Uitgaven REA (x € 1 mln) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
1Subsidies aan werkgevers | 164 | 52 | 21 | 18 | 3 |
2Instrumenten AG: | |||||
Uitkeringen REA | 126 | 152 | 152 | 103 | 49 |
Voorzieningen arbeidsgehandicapten | 63 | 69 | 69 | 69 | 0 |
3Inkoop trajecten (inclusief scholing) | 222 | 237 | 221 | 200 | 21 |
4Overig | 37 | 65 | 30 | 24 | 6 |
Bron: SZW begroting 2004, UWV oktobernota 2004, UWV jaarverslag 2004
De afschaf van de reïntegratie uitkeringen bij scholing en proefplaatsing is uitgesteld naar 1 januari 2005. Dit heeft geleid tot hogere uitgaven aan de REA uitkeringen dan bij het opstellen van de begroting 2004 was voorzien. In 2004 hebben betalingen wegens in het verleden aangegane verplichtingen voor trajecten geleid tot € 21 miljoen meer uitgaven die onvermijdelijk waren. Onder de post «overig» is vanaf 2004 het amendement Verburg (extra middelen voor reïntegratie van jonggehandicapten) opgenomen (€ 11,5 miljoen per jaar). Deze middelen zijn in 2004 niet volledig uitgeput.
Tabel 3.6 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 3 | Januari 2004 | November 2006 | Evaluatie reïntegratiemarkt |
Augustus 2004 | Augustus 2005 | Monitor individueel reïntegratiecontract |
In december 2004 is het 3e trendrapport «de reïntegratiemarkt langs de meetlat van SUWI» naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2004/05, 28 719, nr 3) en het standpunt naar aanleiding van dit trendrapport is in januari 2005 als notitie «stand van zaken reïntegratiemarkt» aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II, 2004/05, 28 719, nr 4).
Een eerste IRO tussenevaluatie is in 2004 gestart en het resultaat is begin 2005 naar de Tweede Kamer gestuurd (januari 2005, kenmerk 89 176).
PREMIEARTIKEL 4 INKOMENSGARANTIE VOOR NABESTAANDEN
4.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het garanderen van een inkomen op minimumniveau aan alleenstaande nabestaanden, wezen, of ten behoeve van één of meer halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun eigen levensonderhoud te voorzien.
Nabestaanden, wezen of halfwezen die na het overlijden van hun partner of ouder(s) niet zelfstandig in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, zijn aangewezen op financiële bescherming van overheidswege op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
Voor dit artikel gelden de volgende operationele doelstellingen:
1. Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan uitkeringsgerechtigden een nabestaanden-, halfwezen- of wezenuitkering wordt verstrekt.
2. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Anw door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Totaal uitgaven | 1 527 652 | 1 540 527 | 1 560 341 | 1 535 443 | 1 470 575 | 1 500 434 | – 29 859 |
Uitkeringslasten | 1 499 971 | 1 513 000 | 1 528 558 | 1 499 178 | 1 438 622 | 1 465 361 | – 26 739 |
Uitvoeringskosten | 27 681 | 27 527 | 31 783 | 36 265 | 31 953 | 35 073 | – 3 120 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bron: Jaarverslag SVB
4.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
Als gevolg van de afname van het bestand is op de uitkeringslasten een overschot ontstaan. De afname doet zich sneller voor dan verwacht. Ten tijde van de begrotingsvoorbereiding 2005 is hierop al (gedeeltelijk) geanticipeerd.
De oorzaak van de onderuitputting is gelegen in lagere personeelskosten, automatiseringskosten en diensten.
Van majeure beleidsmatige wijzigingen in de Anw is in 2004 geen sprake geweest.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan uitkeringsgerechtigden een nabestaanden-, halfwezen- of wezenuitkering wordt verstrekt.
Tabel 4.2 Prestatie-indicator doeltreffendheid en doelmatigheid (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Tijdigheid Anw nationaal | 81,7 | 87 | 90 | 86 |
Rechtmatigheid Anw | 98,0 | 99,9 | 98,5 | 99,5 |
Bron: Jaarverslag SVB
Streven in 2004 was om de tijdigheid te verbeteren. De tijdigheid van de nationale Anw-afhandeling is in 2004 86% In het jaar 2004 heeft de SVB oude werkvoorraad weggewerkt. Het streven om de tijdigheid te verbeteren is daardoor niet gerealiseerd.
Voor 2004 is afgesproken, dat de uitvoering van de wetten en regelingen door de SVB gezamenlijk voldoen aan het wettelijke rechtmatigheidspercentage van minimaal 99%. Eind 2006 moeten de afzonderlijke wetten aan een rechtmatigheidspercentage van minimaal 99% voldoen. De rechtmatigheid van de toekenning van Anw-uitkeringen in 2004 bedroeg 99,5%.
De registratie van de doelmatigheid is niet beschikbaar op wetsniveau, maar over de totale uitvoering door de SVB. In Bijlage 6 inzake ZBO's en RWT's zal hierop worden ingegaan.
Operationele doelstelling 2: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Anw door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
In 2004 is gewerkt aan verbetering van de voorlichting, efficiëntere inzet van controlemiddelen, intensivering van de opsporing en aanscherping van de afdoening (opleggen van boetes, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering én terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen). SVB heeft een monitor fraude-alertheid ingevoerd. Deze meet eenmaal in de twee jaar de fraude-alertheid onder medewerkers en halfjaarlijks de fraudesignalen van gevalsbehandelaars; daarnaast wordt ook halfjaarlijks een analyse gemaakt van de fouten in de gevalsbehandeling die duiden op een tekort aan fraude-alertheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de kritiek van IWI naar aanleiding van het SVB-jaarverslag 2003. In 2005 vindt evaluatie plaats.
In 2004 zijn 1 114 fraudeonderzoeken (onder 1 394 personen) afgesloten. Er zijn hiervan 201 gevallen van fraude (gepleegd door 290 personen) geconstateerd, waarvan in 142 gevallen (tegen 230 personen) aangifte is gedaan.
Tabel 4.3 Prestatie-indicator misbruik en oneigenlijk gebruik (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
% afdoening | 100 | 100 | 100 | 100 |
Bron: SVB, overige VBTB-informatie, SVB-jaarverslag 2004
N.B.: Realisatie betekent: afdoening na opsporing inclusief de gevallen waarbij geen grond voor sanctionering blijkt te bestaan en is exclusief administratieve afdoening van overtredingen van minder dan € 6 000.
4.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 4.4 Kengetallen Anw | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Raming 2004 | |
Volume (x 1 000 uitkeringsjaren) | 139 | 135 | 130 | 133 | 121 | 123 |
Ingang recht voor 1 juli 1996 | 96 | 84 | 74 | 72 | 56 | 56 |
*Vrouwelijke nabestaanden | 85 | 74 | 65 | 63 | 50 | 50 |
w.v. nabestaanden + halfwezen | 8 | 7 | 6 | 5 | 4 | 4 |
w.v. alleen nabestaandenuitkering | 76 | 68 | 60 | 58 | 46 | 46 |
*Mannelijke nabestaanden | 11 | 10 | 8 | 9 | 6 | 6 |
w.v. nabestaanden + halfwezen | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
w.v. alleen nabestaandenuitkering | 9 | 8 | 7 | 8 | 6 | 5 |
Ingang recht na 1 juli 1996 | 41 | 49 | 55 | 59 | 63 | 65 |
*Vrouwelijke nabestaanden | 36 | 42 | 48 | 51 | 54 | 56 |
w.v. nabestaanden + halfwezen | 5 | 6 | 7 | 7 | 8 | 8 |
w.v. alleen nabestaandenuitkering | 28 | 33 | 36 | 39 | 41 | 42 |
w.v. alleen halfwezenuitkering | 3 | 4 | 4 | 5 | 6 | 5 |
*Mannelijke nabestaanden | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 9 |
w.v. nabestaanden + halfwezen | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
w.v. alleen nabestaandenuitkering | 1 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 |
w.v. alleen halfwezenuitkering | 3 | 4 | 4 | 4 | 5 | 5 |
Wezenuitkeringen (x 1 000 personen) | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 |
Totaal aantal uitkeringsgerechtigden | 171 | 166 | 159 | 153 | 148 | 150 |
Bron: SVB, overige VBTB-informatie en SZW bewerking SVB cijfers
De volumedaling in de tijd bij de nabestaanden met een recht voor 1 juli 1996 laat zich voornamelijk verklaren doordat steeds meer nabestaanden de leeftijd van 65 jaar bereiken, op welke leeftijd zij de uitkering verliezen.
De volumetoename in de tijd bij de nabestaanden met een recht na 1 juli 1996 wordt sinds de nieuwe wetgeving gedempt door de strengere criteria. Zij komen alleen in aanmerking voor een uitkering als zij een kind jonger dan 18 jaar verzorgen of als zij ten minste 45% arbeidsongeschikt zijn.
In onderstaande tabel worden de resultaten van het handhavingsbeleid in beeld gebracht:
Tabel 4.5 Kengetallen handhaving | |||
---|---|---|---|
Criterium | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 |
Aantal geconstateerde fraudegevallen | 282 | 336 | 290 |
Totaal fraudebedrag (x € 1) | 3 894 146 | 5 218 053 | 5 279 275 |
Gemiddeld fraudebedrag (x € 1) | 13 809 | 15 530 | 18 204 |
% strafrechtelijke afdoening | 97% | 86,20% | 79,66% |
% administratieve afdoening na opsporing | 3% | 13,80% | 20,34% |
Bron: Rapportage handhaving SVB 2002, 2003 en 2004 (voorlopig)
Realisatie heeft uitsluitend betrekking op fraudegevallen van boven € 6 000 waarbij het aantal ten opzichte van 2003 is gedaald tot ongeveer het niveau van 2002. De strafrechtelijke afdoening is procentueel aanzienlijk gedaald ten opzichte van de voorgaande jaren, terwijl het gemiddelde fraudebedrag met bijna 20% is gestegen. Een verklaring voor deze trend is nog niet beschikbaar.
In de Leeswijzer is een verklaring opgenomen over de status van het Periodiek onderzoek naar regelovertreding in de sociale zekerheid.
PREMIEARTIKEL 5 INKOMENSGARANTIE VOOR OUDEREN
5.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het garanderen van een ouderdomspensioen op minimumniveau voor personen van 65 jaar en ouder en het garanderen van een toeslag op het ouderdomspensioen van de 65-plusser ten behoeve van zijn partner jonger dan 65 jaar die niet (volledig) in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Deze toeslag is ter overbrugging van het verschil tussen AOW-pensioen van de AOW-gerechtigde zelf en het relevante sociaal minimum voor de 65-plusser en jongere partner tezamen.
Van overheidswege wordt via de AOW bescherming geboden tegen het risico van inkomensverlies door ouderdom. Vanaf het 65ste jaar bestaat recht op een ouderdomspensioen. Het pensioen wordt opgebouwd op basis van het aantal verzekerde jaren. De AOW-gerechtigde kan ten behoeve van een partner jonger dan 65 jaar in aanmerking komen voor een AOW-toeslag, die aanvult tot het relevante sociaal minimum. Deze toeslag is afhankelijk van inkomen uit of in verband met arbeid van de jongere partner.
Voor dit artikel gelden de volgende operationele doelstellingen:
1. Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan personen van 65 jaar en ouder een AOW-uitkering wordt verstrekt.
2. Zorgdragen dat op doeltreffende en doelmatige wijze een inkomensafhankelijke AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar wordt uitgekeerd.
3. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de AOW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
5.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2004 | Verschil 2004 | |
Totaal uitgaven | 19 203 616 | 20 387 702 | 21 492 084 | 22 529 085 | 22 988 833 | 23 102 300 | – 113 467 |
Uitkeringslasten | 19 098 838 | 20 283 200 | 21 389 427 | 22 427 589 | 22 889 569 | 22 996 276 | – 106 707 |
Uitvoeringskosten | 104 778 | 104 502 | 102 657 | 101 496 | 99 264 | 106 024 | – 6 760 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bron: Jaarverslag SVB
5.3 Toelichting tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De uitkeringslasten vallen lager uit doordat de gemiddelde prijs daalt als gevolg van twee factoren. Zo neemt het aantal uitkeringsgerechtigden met niet-verzekerde jaren toe. Dit wordt veroorzaakt door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van onder meer migranten die op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen. Voorts daalt de hoogte van de gemiddelde toeslag voor jongere partners in verband met hogere inkomstenverrekening.
De oorzaak van de onderuitputting is gelegen in lagere personeelskosten, automatiseringskosten en diensten.
Van majeure beleidsmatige wijzigingen op grond van de AOW is in 2004 geen sprake geweest.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan personen van 65 jaar en ouder een AOW-uitkering wordt verstrekt.
Tabel 5.2 Prestatie-indicator doeltreffendheid en doelmatigheid (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
Tijdigheid AOW nationaal | 97,1 | 99 | 90 | 96 |
Rechtmatigheid AOW | 99,68 | 99,97 | 99,00 | 99,94 |
Bron: Jaarverslag SVB
Streven was om de tijdigheid in 2004 te verbeteren. De tijdigheid van de AOW-afhandeling was in 2004 96%. Het is derhalve niet gelukt om het hoge niveau van 2003 vast te houden. De rechtmatigheid van AOW-uitkeringen was in 2004 99,94% De registratie van de doelmatigheid is niet beschikbaar op wetsniveau, maar over de totale uitvoering door de SVB. In de Bijlage inzake ZBO's en RWT's zal hierop worden ingegaan.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een inkomensafhankelijke AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar wordt uitgekeerd.
Het gestelde onder doelstelling 1 is hier ook van toepassing.
Operationele doelstelling 3: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de AOW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.
In 2004 is gewerkt aan verbetering van de voorlichting, efficiëntere inzet van controlemiddelen, intensivering van de opsporing en aanscherping van de afdoening (opleggen van boetes, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering én terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen). SVB heeft een monitor fraude-alertheid ingevoerd. Deze meet eenmaal in de twee jaar de fraude-alertheid onder medewerkers en halfjaarlijks de fraudesignalen van gevalsbehandelaars; daarnaast wordt ook halfjaarlijks een analyse gemaakt van de fouten in de gevalsbehandeling die duiden op een tekort aan fraude-alertheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de kritiek van IWI naar aanleiding van het SVB-jaarverslag 2003. In 2005 vindt evaluatie plaats.
In 2004 zijn 1 133 fraudeonderzoeken (onder 1 772 personen) afgesloten. Er zijn hiervan 225 gevallen van fraude (gepleegd door 361 personen) geconstateerd, waarvan in 157 gevallen (tegen 265 personen) aangifte is gedaan.
Tabel 5.3 Prestatie-indicator misbruik en oneigenlijk gebruik (in procenten) | ||||
---|---|---|---|---|
Criterium | Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Streven 2004 | Realisatie 2004 |
% afdoening AOW | 100 | 100 | 100 | 100 |
Bron: SVB, overige VBTB-informatie, SVB-jaarverslag 2004 (voorlopige cijfers)
N.B.: Realisatie betekent: afdoening na opsporing inclusief de gevallen waarbij geen grond voor sanctionering blijkt te bestaan en is exclusief administratieve afdoening van overtredingen van minder dan € 6 000
5.4 Nader geoperationaliseerde doelstellingen
Tabel 5.4 Kengetallen AOW | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 | Raming 2004 | |
Volume (x 1000 uitkeringsjaren) | ||||||
90% uitkering (alleenstaanden met kind) | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
70% uitkering (totaal) | 970 | 967 | 967 | 966 | 968 | 975 |
70% uitkering (alleenstaanden) | 951 | 953 | 956 | 957 | 961 | 968 |
50% uitkering (totaal) | 1 222 | 1 245 | 1 269 | 1 266 | 1 332 | 1 324 |
50% uitkering(partners 65+/65+) | 1 045 | 1 063 | 1 083 | 1 103 | 1 129 | 1 123 |
max. 30% uitkering (oude 70% gevallen; toeslagen i.g.v. 65+/65-) | 20 | 15 | 11 | 9 | 7 | 7 |
max. 50% uitkering (nieuwe 50% gevallen; toeslagen i.g.v. 65+/65-) | 177 | 182 | 186 | 163 | 203 | 201 |
totaal (90%+70%+50%) | 2 192 | 2 213 | 2 237 | 2 232 | 2 300 | 2 300 |
Aantal uitkeringsgerechtigden (x 1000 personen) | 2 320 | 2 350 | 2 384 | 2 424 | 2 473 | 2 472 |
Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren | ||||||
*aantal personen met korting (x 1000 personen) | 267 | 285 | 305 | 325 | 347 | 349 |
*aantal personen met korting (% van het totaal) | 12% | 13% | 13% | 14% | 14% | |
*gemiddeld kortingspercentage | 47,9% | 48,3% | 48,5% | 49,9% | 50,0% | 49,7% |
Bron: Kwartaalbericht SVB, jaarverslag SVB en SVB overige VBTB informatie en SZW bewerking SVB cijfers.
De ontwikkeling in de volumes laat zich in belangrijke mate door demografische ontwikkelingen verklaren.
Tabel 5.5 Kengetallen handhaving | |||
---|---|---|---|
Criterium | 2002 | 2003 | Realisatie 2004 |
Aantal geconstateerde fraudegevallen | 140 | 291 | 361 |
Totaal fraudebedrag (x € 1) | 1 425 377 | 3 410 652 | 3 982 197 |
Gemiddeld fraudebedrag (x € 1) | 10 181 | 11 720 | 11 031 |
% strafrechtelijke afdoening | 89% | 71,80% | 73,41% |
% administratieve afdoening | 11% | 28,20% | 26,59 |
Bron: Rapportage handhaving SVB 2002, 2003 en 2004 (voorlopig)
Realisatie heeft uitsluitend betrekking op fraudegevallen van boven € 6 000 waarbij de strafrechtelijke afdoening procentueel ongeveer gelijk is gebleven en het gemiddelde fraudebedrag licht is gedaald.
1. Inkomensgarantie voor ouderen
Op basis van de AOW wordt ouderen inkomensbescherming op minimumniveau geboden. Het minimumniveau wordt gegarandeerd door koppeling aan het minimumloon. Door niet-verzekerde jaren kan het AOW-pensioen in individuele gevallen onder het sociaal minimum uitkomen. In voorkomende gevallen vindt aanvulling via de bijstand plaats. Er is afgezien van de aanvullende algehele evaluatie van de AOW voor 2004 omdat de meerwaarde daarvan ten opzichte van de reeds beschikbare informatie gering is. De beschikbare informatie bestaat uit gegevens van de SVB en de jaarlijkse aandacht die SZW besteedt aan de koopkracht voor ouderen.
2. Periodiek Onderzoek Regelovertreding in de Sociale zekerheid (POROSZ)
In de Leeswijzer is een verklaring opgenomen over de status van POROSZ.
PREMIEARTIKEL 6 FINANCIERING PREMIEGEFINANCIERDE SOCIALE VERZEKERINGSUITGAVEN
Premieontvangsten en vermogenspositie van de fondsen
De premie-inkomsten sociale verzekeringsfondsen zijn oorspronkelijk in de begroting 2004 geraamd op € 39,1 miljard in 2004. In tabel 6.1 is zichtbaar gemaakt dat deze inkomsten gelijk zijn gebleven.
Sinds de begroting 2004 zijn deze premie-inkomsten aangepast uit hoofde van de definitieve premievaststelling voor 2004 en uit hoofde van nieuwe inzichten omtrent de ramingen. De premiepercentages voor 2004 zijn uiteindelijk anders vastgesteld dan in de begroting was opgenomen. De WAO premie is uiteindelijk 0,95%-punt hoger vastgesteld. Hiervan komt 0,45%-punt voort uit het neutrale afschaffen van de WAZ. De overige 0,50%-punt hangt samen met de invoering van de premiekorting oudere werknemers (0,3%-punt) en het uitstellen van het afschaffen van de SPAK (0,2%-punt). De door het UWV vastgestelde wachtgeldpremie is 0,11%-punt lager vastgesteld.
Tabel 6.1 De premie-inkomsten conform de huidige inzichten afgezet tegen de ramingen ten tijde van de oorspronkelijke begroting voor 2004 (x € mld) | ||||
---|---|---|---|---|
Begroting 2004 | Mutatie premiepercentage | Bijstelling raming | Realisatiecijfers | |
Centrale fondsen | ||||
SVB: volksverzekeringen | 20,6 | 0 | – 0,2 | 20,4 |
UWV: werknemersverzekeringen | 16,1 | 1,0 | – 0,7 | 16,4 |
Decentrale fondsen | ||||
UWV: wachtgeldverzekering | 2,4 | – 0,2 | 0,1 | 2,3 |
Totaal | 39,1 | 0,8 | – 0,8 | 39,1 |
Bron: SVB, UWV en CPB
In de begroting voor 2004 werd gerekend met een exploitatietekort van € 1,7 miljard en een vermogensoverschot van € 5,5 miljard. Dit beeld is aangepast door de andere premievaststelling (zie hiervoor) en de aanpassing van de Rijksbijdrage Ouderdomsfonds met € 1,0 miljard. Samen met de bijstellingen in het uitgavenbeeld en de aanpassing van norm- en beginvermogens resulteert naar huidig inzicht een exploitatieoverschot/tekort van € 0,4 miljard en een vermogensoverschot van € 8,3 miljard.
Tabel 6.2 De exploitatie en vermogenspositie van de fondsen conform de huidige inzichten afgezet tegen de ramingen in de oorspronkelijke begroting (x € mld) | ||||
---|---|---|---|---|
Begroting 2004 | Mutatie Premiepercentages rijksbijdrage | Bijstelling raming/norm | Huidige stand | |
Exploitatiesaldi | ||||
SVB: volksverzekeringen | 0,0 | 1,0 | – 0,2 | 0,8 |
UWV: werknemersverzekeringen | – 1,2 | 1,0 | – 0,2 | – 0,4 |
UWV: wachtgeldverzekering | – 0,5 | – 0,2 | 0,7 | 0,0 |
Totaal | – 1,7 | 1,8 | 0,3 | 0,4 |
Vermogenssaldi | ||||
SVB: volksverzekeringen | 0,1 | 1,0 | – 0,8 | 0,3 |
UWV: werknemersverzekeringen | 7,2 | 1,0 | 0,1 | 8,3 |
UWV: wachtgeldverzekering | – 1,8 | – 0,2 | 1,7 | – 0,3 |
Totaal | 5,5 | 1,8 | 1,0 | 8,3 |
Bron: SVB, UWV en CPB
Operationele doelstelling A: Het bevorderen van een goede werking van de arbeidsmarkt
Van belang voor een goed werkende arbeidsmarkt is een optimale aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid. Hiertoe heeft het kabinet in nauwe samenspraak met het CWI en de RWI een vacatureoffensief ingezet. In de tweede plaats wordt gewezen op het belang van een goed werkende reïntegratiemarkt. De minister van SZW draagt hiervoor systeemverantwoordelijkheid. Ter bevordering van de werking van de reïntegratiemarkt zijn in 2004 de volgende stappen gezet:
– De implementatie van relevante EU-richtlijnen is bevorderd via workshops die SZW in maart 2004 voor gemeenten heeft georganiseerd. Ook is er een dossier op het gemeenteloket gepubliceerd met daarin de antwoorden op door gemeenten veelgestelde vragen (http://www.gemeenteloket.szw.nl);
– De RWI heeft een begin gemaakt met de publicatie van tevredenheidscijfers van opdrachtgevers en cliënten ten aanzien van reïntegratiebedrijven (prestatiebenchmark);
– Door UWV is in 2004 ten aanzien van alle reïntegratietrajecten een vorm van resultaatfinanciering toegepast. Bovendien besteedt UWV het volledige reïntegratiebudget uit op de reïntegratiemarkt;
– In de WWB is bepaald dat gemeenten 70% van hun werkbudget (na aftrek van een aantal kostenposten waaronder het gesubsidieerd werk) moeten uitbesteden op de reïntegratiemarkt;
Eind 2004 waren 73 reïntegratiebedrijven in bezit van het Borea Keurmerk Reïntegratie.
Operationele doelstelling B: Het bevorderen van (een evenredige) arbeidsparticipatie en werkgelegenheid
Voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid is beheersing van de arbeidskosten een belangrijke randvoorwaarde. Daartoe is in het Najaarsakkoord 2003 voor 2004 overeengekomen de contractlonen voor te vernieuwen CAO's niet te doen toenemen. Bovendien is met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren een nullijn van de contractloonstijging afgesproken. Ten slotte is de aanpassing van het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen voor 2004 op nul gesteld.
Ook beleid en instituties op aanpalende beleidsterreinen beïnvloeden de werking van de arbeidsmarkt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om maatregelen om de armoedeval te verminderen. Hiertoe heeft het Kabinet, conform afspraken in het Hoofdlijnenakkoord, in 2004 het bedrag voor de arbeidskorting verder verhoogd. Dit geldt ook voor de aanvullende combinatiekorting. Verder is op Prinsjesdag het wetsvoorstel Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit wetsvoorstel strekt ertoe de centrale begrippen van inkomensafhankelijke regelingen te harmoniseren. Dit maakt gezamenlijke uitvoering van deze regelingen mogelijk en vormt zo een belangrijke stap op weg naar het ene loket voor burgers. Bovendien zorgt harmonisatie voor meer transparantie van de regelingen. Dit vergroot niet alleen de duidelijkheid voor de burger, maar maakt ook de armoedeval meer inzichtelijk en biedt daarmee meer houvast bij het terugdringen daarvan.
Ten derde is het van belang de arbeidsparticipatie van specifieke groepen op de arbeidsmarkt te bevorderen. Hiertoe zijn in 2004 verschillende maatregelen genomen:
– Het in de begroting 2004 genoemde wetsvoorstel levensloopregeling dat voorzag in invoering per 1 januari 2004, is aangehouden in afwachting van nader overleg met sociale partners in 2004. In september 2004 is een gewijzigd wetsvoorstel Vut/Prepensioen/Levensloop aan de Tweede Kamer aangeboden. Naar aanleiding van het Sociaal Akkoord met sociale partners in november 2004 heeft dit wetsvoorstel nog enige wijzigingen ondergaan waardoor de levensloopregeling financieel aantrekkelijker is geworden voor met name lagere inkomensgroepen en vrije keuze voor deelname aan de regeling beter wordt gewaarborgd. Daarnaast zijn in het fiscale kader voor VUT/Prepensioen een aantal belangrijke versoepelingen aangebracht. Hiermee is vooral tegemoet gekomen aan de positie van werknemers met een langdurig arbeidsverleden. Gelet op de beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel (1 januari 2006), zijn er in 2004 nog geen effecten geweest van de levensloopregeling op de arbeidsparticipatie van specifieke groepen;
– Per 1 januari 2004 is de sollicitatieplicht (her)ingevoerd voor ouderen vanaf 57 1/2 jaar (WWB, WW);
– In 2004 zijn door de gezamenlijke inzet van de Taskforce Jeugdwerkloosheid en het CWI zo'n 7 500 extra jongeren aan een baan geholpen. Voorts is de Taskforce een regionaal offensief gestart waarbij werkgevers in de regio worden opgeroepen om jeugdbanen te melden en is er een O&O jeugdmodel ontwikkeld dat gemeenten en O&O fondsen bij elkaar brengt om gezamenlijk jongeren terug te leiden naar werk en hen in staat te stellen een startkwalificatie te behalen. Ten slotte is Jongactief met subsidie van SZW opgestart als gezamenlijk project van CWI, MKB Nederland, LTO en VNO-NCW. Via het project worden vanuit steunpunten vanuit de koepelorganisaties branches en sectoren geactiveerd en ondersteund bij het opstellen van plannen die leiden tot meer werkgelegenheid voor jongeren tot 23 jaar;
– De Tweede Kamer is in het najaar van 2004 geïnformeerd over het voort te zetten aanvullende beleid voor herintredende vrouwen (Kamerstukken II, 2004/05, 27 853, nr 7). Daarbij is gemeld dat van het voorgenomen aantal van 25 regionale convenanten er eind 2004 vier tot stand zijn gekomen en twee in voorbereiding. De lopende afspraken kunnen uitmonden in plaatsing van in totaal 12 500 herintredende vrouwen. Tot nu toe zijn ongeveer 3 000 herintredende vrouwen geplaatst. Bij alle convenanten is een communicatieplan in uitvoering genomen;
– Als vervolg op de Wet SAMEN zijn in 2004 diverse activiteiten ontplooid. Aan werkgevers is in april 2004 een brochure verzonden, waarin het Kabinet hen oproept door te gaan met de registratie van hun personeelsbestand op etniciteit, en tot het voeren van «diversiteitsmanagement» gericht op leeftijd, sexe en etniciteit. In december 2004 is Div, het door SZW gesubsidieerde Landelijk Netwerk Diversiteitsmanagement, van start gegaan. Div adviseert en ondersteunt werkgevers bij het concretiseren van diversiteitsmanagement op de werkvloer. Bovendien zijn activiteiten ontplooid om etnisch ondernemerschap te stimuleren;
– Op 15 oktober 2004 is de evaluatie van het Raamconvenant Grote Ondernemingen (RGO) inzake multicultureel personeelsbeleid en de in- en doorstroom van etnische minderheden naar de Tweede Kamer gestuurd. De afspraken in het kader van het RGO zijn voor het grootste deel (91%) in uitvoering genomen. Veel kwalitatieve maatregelen zijn door bedrijven gerealiseerd op het gebied van multicultureel personeelsbeleid.
Operationele doelstelling C: Het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie
Voor het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie is het van belang dat (toekomstige) werknemers in staat zijn te concurreren op de arbeidsmarkt. Ter bevordering van scholing tot startkwalificatieniveau en in bredere zin het via scholing en een leven lang leren op peil houden van competenties, hebben de bewindslieden van OCW, EZ, LNV en SZW in 2004 gezamenlijk een actieplan leven lang leren opgesteld. De in het actieplan opgenomen maatregelen betreffen onder andere het vergroten van de transparantie op de scholingsmarkt via een open online marktplaats, implementatie van Erkenning van Verworven Competenties en nieuwe experimenten met de individuele leerrekening. Ook zal ingezet worden op het realiseren van duale trajecten en het versterken van de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven.
SZW streeft naar een inkomensontwikkeling die én evenwichtig én activerend is.
2.2 Operationele doelstellingen
1. Een evenwichtige inkomensontwikkeling
2. Het in stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval)
2.2.1 Generiek koopkrachtbeeld
Het recente inzicht (op basis van het CEP 2005) in de koopkrachtontwikkeling van 2004 laat voor de meeste inkomensgroepen een verbetering zien ten opzichte van de koopkrachtraming zoals opgenomen in de begroting 2004 (september 2003). Een oorzaak van deze verbetering is de ontwikkeling van inflatie (prijzen). De raming van de prijsontwikkeling is met ¼%-punt neerwaarts bijgesteld van 1½% naar 1¼%.
Een andere oorzaak voor de verschillen tussen de huidige inzichten en de cijfers zoals gepresenteerd in de begroting 2004 is de lager dan geraamde nominale premie voor ziekenfondsverzekerden. De nominale ziekenfondspremie is naar aanleiding van het Najaarsoverleg met ongeveer € 25 verlaagd. Verder heeft het niet invoeren van de eigen bijdrage voor medicijnen (€ 13) bijgedragen aan een positiever koopkrachteffect dan was geraamd in de begroting 2004. De AWBZ-premie is per 1 juli 2004 met 0,3% (0,15% op jaarbasis) extra verhoogd ten opzichte van de begroting 2004.
De koopkrachtontwikkeling van uitkeringsgerechtigden is met ½% tot ¾% punt verbeterd ten opzichte van de raming in de begroting 2004. Deze verbetering van de uitkeringsgerechtigden is iets hoger dan de verbetering bij hogere inkomensgroepen (0% tot ¼%).
Tabel 2.1 Koopkrachtontwikkeling 2004 (in procenten) | |||
---|---|---|---|
Koopkrachtcijfers | Mutaties begroting 2004 | Realisatie 2004 | Verschil2004 |
Actieven: | |||
Alleenverdiener mk | |||
Modaal | – ¼ | ¼ | ½ |
2*modaal | – 1 | – 1 | 0 |
Tweeverdiener | |||
modaal + ½*modaal mk | 1 | 1¼ | ¼ |
2*modaal + ½*modaal mk | 0 | 0 | 0 |
modaal + modaal zk | – ¼ | – ¼ | 0 |
2*modaal + modaal zk | – ¾ | – ½ | ¼ |
Alleenstaande | |||
WML | – ¼ | 0 | ¼ |
Modaal | – ¼ | – ¼ | 0 |
2*modaal | – ¾ | – ½ | ¼ |
Alleenstaande ouder | |||
WML | – 1 | – ¼ | ¾ |
modaal | 1 | 1¼ | ¼ |
Inactieven | |||
Sociale minima | |||
paar mk | – ½ | ¼ | ¾ |
alleenstaande | – ½ | 0 | ½ |
alleenstaande ouder | – ¼ | ½ | ¾ |
AOW (alleenstaand) | |||
sociaal minimum | 0 | ½ | ½ |
AOW +5000 | 0 | ½ | ½ |
AOW (paar zk) | |||
sociaal minimum | – ½ | ¼ | ¾ |
AOW+10 000 | – ¾ | – ¼ | ½ |
Bron: SZW.
Tabel 2.2 laat een verslechtering zien van de armoedeval ten opzichte van de raming in de begroting 2004. De verslechtering van de werkloosheidsval komt doordat in de raming van 2004 rekening is gehouden met een lager bedrag voor de kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen dan is gebleken bij de realisatie. Een hoger kwijtscheldingsbedrag voor uitkeringsgerechtigden betekent een groter verlies aan kwijtschelding bij werkaanvaarding op minimumloon niveau. Dit heeft als gevolg dat een alleenverdiener met kinderen er meer op achteruit gaat in besteedbaar inkomen (– 4%) bij werkaanvaarding dan was geraamd (– 1¾%) in begroting 2004.
De marginale druk cijfers in tabel 2.2 presenteren het verlies in inkomen als gevolg van belastingen, premies en inkomensafhankelijke regelingen bij een bruto inkomensstijging van 3%. Een marginale druk van 74% betekent dat van een bruto-inkomensverbetering met € 100 er netto € 26 overblijft. De marginale druk is verbeterd voor de alleenverdiener met kinderen en een inkomen rond minimumplus met 19¼% ten opzichte van de raming in begroting 2004. Dit komt doordat het verlies aan huursubsidie bij een inkomensverbetering van 3% lager is dan was geraamd.
Voor de alleenverdiener met kinderen en een inkomen rond modaal is de marginale druk opvallend gestegen naar 122% ten opzichte van de raming. In de berekeningen opgenomen in de begroting 2004 had de alleenverdiener met kinderen een inkomen dat nog net recht gaf op het hele bedrag van de aanvullende kinderkorting bij een inkomensstijging van 3%. In de actuele raming wordt de inkomensgrens van de aanvullende kinderkorting net overschreden waardoor de alleenverdiener met kinderen net geen recht meer heeft op het totale bedrag van de aanvullende kinderkorting. Volgend jaar worden de fiscale kinderkortingen geïntegreerd en gestroomlijnd waardoor dit soort grote inkomensvallen bij het overschrijden van een bepaalde inkomensgrens niet meer optreden.
De marginale druk van de tweeverdiener met kinderen en een inkomen van 1½*minimumplus is gestegen met 12¾% ten opzichte van de raming. Deze stijging is voor 12%-punten toe te schrijven aan de berekening van de marginale druk voor kinderopvangkosten. In de meest actuele raming overschrijdt dit huishouden bij een inkomensstijging van de minstverdienende partner met 3% net een inkomensgrens in de geldende adviestabel. In de raming ten tijde van de begroting 2004 was dat niet het geval.
Tabel 2.2 Ontwikkeling armoedeval niveau 2004 (in procenten) | |||
---|---|---|---|
Begroting 2004 | Realisatie | Verschil 2004 | |
Werkloosheidsvala | |||
alleenverdiener mk | – 1 ¾ | – 4 | – 2¼ |
Alleenstaande | 3½ | ¾ | – 2¾ |
alleenstaande ouder | – 6¼ | – 3½ | + 2¾ |
Herintredersvalb | |||
partner minimumloon | 18½ | 15 | – 3½ |
Marginale druk | |||
Alleenverdiener mk | |||
Minimumplus | 93¼ | 74 | – 19¼ |
Modaal | 81 | 122 | + 41 |
2*modaal | 55 | 54 | – 1 |
Tweeverdiener | |||
minimumplus + ½*minimumplus | 24¼ | 37 | 12¾ |
modaal + 1/2*modaal | 32¾ | 33 | ¼ |
2*modaal + modaal | 48 | 47 | – 1 |
a De hier getoonde cijfers geven de procentuele mutatie in het besteedbaar inkomen bij het aanvaarden van een baan op het niveau van het minimumloon vanuit een uitkering op het niveau van het sociaal minimum. De cijfers zijn berekend inclusief het effect van gemeentelijke regelingen en huursubsidie.
b Dit cijfer laat de procentuele toename in het huishoudinkomen zien van een gezin waarbij één partner werkt tegen het minimumloon en de niet-verdienende partner een baan aanvaard met een inkomen op ½ * minimumloon
Bron: SZW.
Het specifieke beeld had in 2004 een grote spreiding van inkomenseffecten ten opzichte van het generieke beeld in vergelijking met voorgaande jaren. Veel maatregelen, met name in de zorg, leidden tot grote effecten voor individuele huishoudens, terwijl de gemiddelde effecten beperkt bleven.
Bij de behandeling van de begrotingen van de Ministeries van VWS en SZW voor 2004 en het Belastingplan 2004 is naar aanleiding van zorgen van de Tweede Kamer, in het najaar van 2003 besloten tot verschillende compenserende maatregelen (Kamerstukken II, 2004/05, 29 200 XV, nr 64)die specifiek ten goede komen aan chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Het compensatiepakket omvat de volgende maatregelen:
• beter richten van de buitengewone uitgavenregeling op chronisch zieken en gehandicapten;
• een extra bedrag (€ 111 miljoen) in het gemeentefonds voor bijzondere bijstand;
• de mogelijkheid voor gemeenten om voor chronisch zieken en gehandicapten categoriale regelingen te maken, zoals een collectieve aanvullende verzekering.
De Tweede Kamer heeft in reactie op dit extra compensatiepakket het kabinet verzocht om zowel de uitwerking van de maatregelen als het mitigerende effect van dit compensatiepakket te volgen en waar nodig maatregelen te treffen (Motie Van der Vlies, Kamerstukken II, 2004/05, 29 200 XV, nr 67). Over de voortgang van uitvoering van deze motie is de Kamer op 17 september 2004 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2004/05, 29 200 XV, nr 110). Via de motie Bruls (Kamerstukken II, 2004/05, 29 420, nr 15) is het kabinet verzocht het niet-gebruik van bijzondere bijstand bij chronisch zieken, gehandicapten en ouderen terug te dringen en via motie Weekers (Kamerstukken II, 2004/05, 29 200 XV, nr 53) is het kabinet gevraagd om de extra middelen voor bijzondere bijstand in 2004 structureel te maken. Het kabinet heeft de Tweede Kamer hierover gerapporteerd in de brief van 26 november 2004 (Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 XV, nr 19)). Op 16 december 2004 is deze brief besproken in een Algemeen overleg met de Kamer.
ARTIKEL 3 OVERLEGSTRUCTUREN, COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENVORMING EN MEDEZEGGENSCHAP
Het scheppen van voorwaarden voor stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen op collectief en individueel niveau, waarin sociale, economische en maatschappelijke ontwikkelingen kunnen doorwerken.
In het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen is zelfregulering door sociale partners een belangrijk uitgangspunt. Zowel op het gebied van de instrumenten als op het terrein van de structuren die de overheid biedt ter ondersteuning van die zelfregulering, hebben zich in 2004 belangrijke ontwikkelingen voorgedaan.
3.2 Operationele doelstellingen
Operationele doelstelling 1: Het bevorderen van zelfregulering door sociale partners ten aanzien van de arbeidsverhoudingen in het algemeen en de arbeidsvoorwaarden en de medezeggenschap in het bijzonder.
Arbeidsvoorwaardenvorming (Wet CAO/Wet AVV)
Na het mislukken van het Voorjaarsoverleg van 2004 kwam de loonmatiging voor 2005 onder druk te staan. De ontwikkeling van de werkgelegenheid en de werkloosheid, in samenhang met de verslechterde concurrentiepositie en de afgenomen winstgevendheid maakten naar de mening van het kabinet een nullijn voor de contractloonstijging evenwel noodzakelijk. De noodzaak tot een dergelijke nullijn vormde na het mislukken van het Voorjaarsoverleg van 2004 voor het kabinet de aanleiding om te besluiten in de periode van 1 november 2004 tot en met 31 december 2005 tijdelijk CAO-afspraken die zouden leiden tot een stijging van de contractlonen niet te ondersteunen door middel van het instrument van algemeenverbindendverklaring. Het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (AVV) is vervolgens dienovereenkomstig aangepast. Nadat het kabinet en de sociale partners in het Najaarsoverleg van 2004 alsnog een sociaal akkoord bereikten, is het betreffende besluit teruggedraaid (Stcrt, 28 december 2004, nr 251).
Medezeggenschap van werknemers
Op 5 oktober 2004 is na een evaluatie van de Wet op de ondernemingsraden het wetsvoorstel Wet medezeggenschap werknemers (WMW) bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2004/05, 29 818, nr 2). Het bijbehorende wetsvoorstel Invoeringswet WMW is op 21 december 2004 ingediend.
Daarnaast is op 22 december de wet tot Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden ter uitvoering van EU-richtlijn 2002/14/EG (informatie en consultatie van werknemers) in werking getreden (Stb. 2004, 652).
Het traject met betrekking tot de medezeggenschapsrichtlijn tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap is nog niet geheel afgerond. Het voorstel voor de Wet rol werknemers bij de Europese vennootschap (2001/86/EG) is op 14 november 2003 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2003/04, 29 298, nr 3). Alle voorbereidingen zijn inmiddels ook door de Eerste Kamer afgerond. De stemming in de Eerste Kamer vindt in 2005 plaats.
Het voor 2004 aangekondigde wetsvoorstel ter implementatie van de verordening en de medezeggenschapsrichtlijn (2003/72/EG) betreffende de Europese coöperatieve vennootschap zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2005 bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo)
In het kader van de hergroepering van de bedrijfslichamen moesten de nieuwe gevormde schappen bij Algemene Maatregel van Bestuur worden ingesteld. Dit proces is in 2004 tot een afronding gekomen.
Op 17 november 2004 is het kabinetsstandpunt met betrekking tot de evaluatie van de PBO aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2004/05, 25 695, nr 25). Het kabinet heeft besloten dat er per schap een realistische toekomstverkenning dient te komen. De schappen worden op deze wijze uitgedaagd hun eigen toekomst kritisch onder ogen te zien. Vervolgens is op 23 november 2004 de SER gevraagd om de coördinatie op zich te nemen ten aanzien van de toekomstvisie zoals die door de bedrijfslichamen zal moeten worden ontwikkeld.
Operationele doelstelling 2: De afstemming en onderlinge coördinatie van overheidsbeleid enerzijds en het beleid van sociale partners anderzijds ten aanzien van actuele sociaal, economische en maatschappelijke thema's.
Tijdens het Najaarsoverleg van 14 oktober 2003 zijn het kabinet en de Stichting van de Arbeid onder andere overeengekomen nader overleg te voeren over het gehele stelsel van fiscale facilitering ten behoeve van VUT/prepensioen en levensloop met als inzet het bereiken van overeenstemming in april 2004 over het per 1 januari 2006 in te voeren stelsel, alsmede eventuele overgangsregelingen.
In het Voorjaarsoverleg van 18 mei bleek het evenwel niet mogelijk om tot overeenstemming te komen. Het kabinet hechtte er echter grote waarde aan om – binnen de kaders van de hervormingsagenda – tot overeenstemming met sociale partners te komen. Niet alleen vanwege de spanningen die zich voordeden binnen de arbeidsverhoudingen, maar vooral ook vanwege de noodzaak de uitdagingen voor de komende jaren gezamenlijk aan te pakken.
Uiteindelijk is op 5 november 2004 een sociaal akkoord tot stand gekomen. Met sociale partners is overeenstemming bereikt over het fiscale kader voor VUT/prepensioen en levensloop en over het WAO-stelsel. Daarnaast wordt de SER in de gelegenheid gesteld om voor 1 april 2005 advies te leveren over de toekomstbestendigheid van de WW.
Het kabinet verwacht op grond van de voornemens van de sociale partners dat de contractloonstijging in 2005 uiterst terughoudend zal zijn. Eenzelfde terughoudendheid wordt verwacht ten aanzien van de stijging van de niet CAO-inkomens.
Verder heeft het kabinet de CAO-partijen en ondernemingen opgeroepen, overal waar deze nog niet bestaat, een regeling voor de werkgeversbijdrage voor kinderopvang te treffen. Tot slot zal het kabinet ten behoeve van kinderopvang deblokkering van het spaarloon toestaan tot maximaal de hoogte van de eigen bijdrage op grond van de Wet kinderopvang.
ARTIKEL 4 REGULERING VAN INDIVIDUELE ARBEIDSRELATIES
Algemene doelstelling: Beschermen van werknemers binnen een arbeidsrelatie onder waarborging van voldoende flexibiliteit voor de werkgever.
Het gaat hierbij om een bijdrage aan kwalitatief goede, stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Waarbij het primaat in beginsel ligt bij de sociale partners en de overheid verantwoordelijk is voor een minimumniveau aan arbeidsrechtelijke bescherming en ordening (waaronder gelijke behandeling en arbeids- en rusttijden).
Operationele doelstelling 1a: Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep op grond van onder meer geslacht, ras, seksuele gerichtheid, leeftijd, handicap, arbeidsduur of een tijdelijk dienstverband.Operationele doelstelling 1b: Het stimuleren van sociale partners tot naleving van voorschriften ten aanzien van gelijke behandeling
Op het terrein van gelijke behandeling zijn in 2004 belangrijke vorderingen geboekt. Op 1 mei 2004 is de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, beroep en beroepsonderwijs in werking getreden, nadat de wet die ongelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte verbiedt al op 1 december 2003 in werking was getreden. De wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is niet in 2004 geëvalueerd, maar zal in 2008 worden geëvalueerd. Voor beide wetten geldt dat in 2004 de eerste effecten zichtbaar zijn geworden. Zo heeft de Commissie gelijke behandeling al diverse uitspraken gedaan over zaken op basis van beide wetten. Uit de aantallen blijkt dat vooral het discriminatieverbod naar leeftijd tot verzoeken om een oordeel heeft geleid.
Veel aandacht is in 2004 uitgegaan naar voorlichting over en naar implementatie van gelijke behandeling in de praktijk. Hiertoe is veelal de samenwerking gezocht met organisaties met expertise op het terrein van gelijke behandeling en met organisaties die de (belangen van de) arbeidsorganisaties vertegenwoordigen waar de feitelijke naleving van de wettelijke gelijke behandelingsnormen dient plaats te vinden. Zo is in 2004 het zogenoemde artikel 13-project in nauwe samenwerking met relevante organisaties (zoals de Commissie Gelijke Behandeling, expertisecentra, het Landelijk bureau leeftijdsdicriminatie en de CG-raad Nederland) uitgevoerd.
Verder heeft in november 2004 een door SZW, in het kader van het Europees voorzitterschap, georganiseerde tweedaagse conferentie plaatsgevonden waarin onder meer is gesproken over de bevordering van de naleving van gelijke behandeling.
Ten aanzien van de voorgenomen implementatie van de herziene tweede richtlijn (gelijke behandeling m/v) is de voorbereiding van een concept-wetsvoorstel in de afrondende fase. Naar verwachting zal dit voorjaar 2005 kunnen worden ingediend bij de Tweede Kamer.
De stroomlijning en samenvoeging van gelijke behandelingsregelgeving heeft op verschillende niveaus aandacht gekregen. Op EU-niveau is het voorstel van de Europese Commissie tot herschikking van een aantal gelijke behandelingsrichtlijnen m/v (de zogeheten «recast») in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 6 en 7 december 2004 onderschreven en op nationaal niveau is de voorbereiding van een concept-integratiewetsvoorstel ver gevorderd waarmee beoogd wordt de gronden leeftijd en handicap in de Algemene wet gelijke behandeling op te nemen.
Onder primaire verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling in 2004 van start gegaan met een deelonderzoek door de Commissie gelijke behandeling. Het door een extern bureau uit te voeren vervolgonderzoek zal in 2005 plaatsvinden.
De evaluatie van de Wet verbod onderscheid naar arbeidsduur is in februari 2004 afgerond. Het parlement is hierover bij brief van 8 april 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 518, nr 1) geïnformeerd.
Over de voortgang op het terrein van gelijke beloning is de Tweede Kamer in december 2004 met de vierde voortgangsbrief gelijke beloning geïnformeerd. Hierin worden onder meer de resultaten gepresenteerd van het onderzoek «De arbeidsmarktpositie van werknemers in 2002» dat in de zomer van 2004 door de Arbeidsinspectie is afgerond en voorgenomen maatregelen aangekondigd, waaronder de instelling van een Equal Pay Force. Verder wordt ingegaan op een aantal in 2003 en 2004 ontwikkelde instrumenten waarmee het beloningsbeleid van organisaties kan worden doorgelicht: de zogenoemde Quickscan gelijke beloning en de Managementtool gelijke beloning. De laatste wordt thans op basis van de resultaten van een pilot aangepast.
De evaluatie van het Besluit Aanstellingskeuringen is eind 2004 nog niet geheel afgerond. De evaluatie bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder een extern onderzoek onder bedrijfsartsen, een extern onderzoek onder bedrijven en een onderzoek van SZW naar CAO-afspraken. Zodra de resultaten van de evaluatie bekend zijn zal het parlement worden geïnformeerd.
In het voorjaar van 2005 is de Leidraad Aanstellingskeuringen afgerond. De Leidraad Aanstellingskeuringen is te beschouwen als de opvolger van de Algemene Richtlijn Aanstellingskeuringen en ondersteunt alle bij een aanstellingskeuring betrokken professionals binnen arbodiensten bij een optimaal en verantwoord beleid binnen de wettelijke kaders.
Operationele doelstelling 2: Zorg dragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, een adequaat stelsel van ontslagbescherming met bijzondere aandacht voor zwakke groepen op de arbeidsmarkt en een adequate regeling ter voorkoming van ontslag bij tijdelijke vermindering van de bedrijvigheid.
Bij brief van 15 november 2004 (Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 XV, nr 23) heeft de minister van SZW de Tweede Kamer bericht dat de Kamer (in verband met de verlate advisering door de Stichting van de Arbeid (Star) over de voorstellen tot heroverweging van het lifobeginsel) naar verwachting februari 2005 over één samenhangend totaalpakket inzake het ontslagrecht zal worden geïnformeerd. Daarbij zou tevens het kabinetsstandpunt met betrekking tot de evaluatie van de Wet Flexibiliteit en zekerheid worden betrokken. Tijdens de behandeling van de begroting van SZW is gevraagd het ontslagdossier niet geïsoleerd te beschouwen, maar samenhangend met het WW-dossier, omdat vraagstukken over de kortdurende WW en de toegang tot de WW niet los gezien kunnen worden van het ontslagrecht. De minister van SZW heeft in antwoord hierop aangegeven deze suggestie in beraad te zullen nemen.
De evaluatie van de Werktijdverkortingsregeling is vorig jaar afgerond. Naar aanleiding daarvan zijn de beleidsregels betreffende de vergunningverlening voor werktijdverkorting aangepast. De nieuwe beleidsregels zijn op 18 oktober 2004 in werking getreden. De Tweede Kamer is bij brief van 8 oktober 2004 (Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 XV, nr 6) zowel over de uitkomsten van de evaluatie als over de nieuwe beleidsregels geïnformeerd.
De evaluatie van de ontslagregels die gelden voor personeel in dienst van uitzendbureaus is onderwerp van bespreking in de STAR. Daarbij worden tevens betrokken de ontslagregels die gelden voor werknemers die anderszins werkzaam zijn bij derden. De besprekingen in de Star zullen naar verwachting in juni 2005 worden afgerond, waarna beleidsconclusies kunnen worden getrokken.
Ook het arbeidsrecht is onderwerp geweest van een internationale conferentie die is georganiseerd door SZW in het kader van het Europees voorzitterschap en in de tweede helft van 2004 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze conferentie en tijdens de eerder genoemde conferentie over onder meer gelijke behandeling, zijn aan de Europese Commissie bouwstenen aangereikt voor de nieuwe sociale beleidsagenda 2006–2010.
Operationele doelstelling 3: Bescherming van werknemers tegen risico's in verband met de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers door onderhoud, verbetering en handhaving van een normenstelsel voor arbeids- en rusttijden
Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet
De voornemens tot vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet zijn op 18 december 2003 in een kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer gezonden. Na een eerste gedachtewisseling met de Tweede Kamer in april 2004 zijn de voorstellen op 2 juli aan de SER voor advies voorgelegd. De datum waarop aanvankelijk het SER-advies is gevraagd (1 november 2004) is opgeschoven omdat groot belang wordt gehecht aan een zorgvuldig advies. Immers, het betreft hier een onderwerp waarover werkgevers en werknemers binnen de normatieve en procedurele kaders zelf goede onderlinge afspraken zullen moeten maken. De SER heeft zijn advies in februari 2005 vastgesteld. Het wetsontwerp zal naar verwachting in het najaar 2005 de Kamer worden aangeboden.
In de eerste helft van 2004 is de parlementaire behandeling van de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet afgerond. De wet is op 1 oktober 2004 in werking getreden, waardoor de Arbeidsinspectie de beschikking heeft gekregen om bij de handhaving van de arbeidstijden- en rustnormen bestuurlijke boetes op te leggen. De invoering van de wet voor de vervoerssectoren zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2005 plaatsvinden omdat meer tijd nodig bleek voor een zorgvuldige implementatie bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
Herziening EU-richtlijn arbeids- en rusttijden
In september 2004 heeft de Europese Commissie een voorstel tot aanpassing van de Europese richtlijn voor arbeidstijden ingediend. Met deze aanpassing wordt ook een oplossing geboden voor de problemen die waren ontstaan na de uitspraken van het Europese Hof van Justitie inzake aanwezigheidsdiensten. Een spoedige totstandkoming van deze wijziging is voor Nederland van belang om dat op dit moment de Nederlandse regelgeving inzake aanwezigheidsdiensten in strijd is met het gemeenschapsrecht. Op het onderdeel van de aanwezigheidsdiensten bestaat binnen de Raad nagenoeg overeenstemming. De Raad is echter nog verdeeld op een ander onderdeel, namelijk de opt out. De opt out in de richtlijn biedt de mogelijkheid om een werknemer een langere werkweek dan gemiddeld 48 uur per week toe te staan, mits de werknemer daarmee instemt. Op de Sociale Raad van 7 december 2004 bleek het dan ook niet mogelijk tot overeenstemming te komen over het totaal van de wijzigingsvoorstellen. Onder het Luxemburgs voorzitterschap zal, in overleg met het Europees parlement, verder gezocht worden naar een oplossing.
Vanuit de algemene doelstelling – stimuleren dat in het kader van de arbeidsrelatie afspraken worden gemaakt over het opbouwen van betaalbaar aanvullend pensioen over arbeidsinkomen en het beschermen van de positie van degenen die pensioen opbouwen, premievrije aanspraken op pensioen hebben of een pensioenuitkering ontvangen – is in 2004 op de volgende wijze uitvoering gegeven aan het realiseren van de operationele doelstellingen.
Operationele doelstelling 1: Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen
Op 19 maart 2004 is het Wetsvoorstel verplichte beroepspensioenregeling bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2003/04, 29 481, nr 2). In 2004 is het niet tot een plenaire behandeling in de Tweede Kamer gekomen.
Operationele doelstelling 2: Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen.
Pensioen stond volop in de politieke en maatschappelijke belangstelling. Door de lage rentestand en tegenvallende beursresultaten sinds 2000 moesten pensioenfondsen aanvullende maatregelen treffen om de pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Herstelplannen werden opgesteld en pensioenregelingen aangepast. Beleidsmatig lag het accent op het scheppen van voorwaarden om in de toekomst adequaat op dit soort ontwikkelingen te kunnen reageren. De hoofdlijnen van een nieuw Financieel Toetsingskader zijn na een algemeen overleg met de Kamer op 11 maart vastgesteld. Aan de verdere uitwerking is sindsdien vorm gegeven en die zal neerslaan in regelgeving in de Pensioenwet (Kamerstukken II, 2004/05, 28 294, nr 11).
Ter stimulering van deelname aan betaalde arbeid door ouderen en ter waarborging van de betaalbaarheid van het stelsel is na intensief overleg met sociale partners en een in november gesloten Najaarsakkoord een voorstel voor afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT/prepensioen naar de Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2004/05, 29 760, nr 2).
Een ontwerp voor een nieuwe Pensioenwet is in 2004 als ambtelijk consultatiedocument voor commentaar aan de meest betrokken partijen voorgelegd. De inwerkingtreding van de Pensioenwet is voorzien per 1 januari 2006.
De indiening bij het parlement van een wet ter implementatie van de richtlijn 2003/41/EG van het Europees parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen (gedateerd 3 juni 2003) (PE-CONS 3630/03) is in het voorjaar van 2005 voorzien. Implementatie dient op september 2005 te zijn gerealiseerd.
De met het oog op de verbetering van de doelmatigheid en kwaliteit van het toezicht voorgenomen fusie van de Pensioen- en Verzekeringskamer met De Nederlandse Bank is op 1 november 2004 gerealiseerd.
Operationele doelstelling 3: Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening.
Door subsidiëring van het project Pensioenkijker is geïnvesteerd in de bevordering van transparantie rond pensioen en de vergroting van het pensioenbewustzijn van de burgers.
Op basis van de uitkomsten van een onderzoek in opdracht van SZW naar pension fund governance (Eenheid in verscheidenheid door Allen & Overy, Boer & Croon, sept 2004) hebben sociale partners en bestuurders van pensioenuitvoeringsinstellingen de uitdaging opgepakt te komen tot een gedragscode voor pension fund governance (Kamerstukken II, 2004/05, 28 294, nr 9).
De medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenen krijgt dankzij het convenant dat in 2003 is afgesloten tussen sociale partners en de ouderenorganisaties meer en meer gestalte.
Het kabinet heeft in zijn brief van 2 december 2004 zijn standpunt kenbaar gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Giskes over medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenen (Kamerstukken II, 2004/05, 28 354, nr 10).
In een brief van 16 juni 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 28 294, nr 7) is aan de Kamer aangegeven hoe de medezeggenschap bij de uitvoering van verzekerde regelingen in de Pensioenwet zal worden geregeld.
In de begroting voor 2004 is aangekondigd dat de minister over het begrotingsjaar 2004 een volledige mededeling bedrijfsvoering zal afgeven. De focus van de bedrijfsvoering binnen SZW ligt op het bereiken van de (beleids-)doelstellingen, het in kaart brengen van de daarmee samenhangende risico's die dit kunnen belemmeren of bemoeilijken en het treffen van maatregelen om die risico's te beheersen.
SZW heeft in 2004 op een gestructureerde wijze aandacht besteed aan de bedrijfsvoering. Dit heeft geresulteerd in beheerste bedrijfsprocessen, waarbij aangetekend zij dat de beoordeling van de managementrapportages uit de interne planning- en controlcyclus van SZW leidt tot de constatering dat op onderdelen van de bedrijfsvoering risico's in de beheersing traceerbaar zijn. Hierop zijn verdergaande acties in gang gezet.
De beoordeling van de bedrijfsprocessen is langs de volgende lijnen verlopen. Elke organisatiekolom (SG-kolom, pSG-kolom, IG-kolom, en de drie DG-kolommen) levert drie keer per jaar een zogenaamde managementrapportage. Daarin wordt verslag gedaan over een aantal controlaspecten die voorafgaand aan het verslagjaar zijn vastgesteld. Deze aspecten worden in de eerste plaats per kolom beoordeeld zodat een totaalbeeld over een organisatiekolom ontstaat. Daarnaast wordt elk aspect departementsbreed beoordeeld, zodat ook per aspect kan worden vastgesteld of dat aspect departementsbreed in control is. In de beoordeling zijn de volgende aspecten betrokken:
samenhang in beleid met andere departementsonderdelen; directie- en DG-overstijgend werken; voortgang beleidsdoelstellingen; taakstelling formatie; flankerend beleid; evaluatieonderzoek; inhuur externen; ziekteverzuim; M&M-gesprekken; verbetertrajecten naar aanleiding van rapportages van de Algemene Rekenkamer en de Accountantsdienst, voortgang moties en toezeggingen aan parlement; betaaltermijnen en openstaande voorschotten; contractbeheer en materieel beheer; budgettaire aangelegenheden.
Op basis van de gehanteerde methode waarbij op gestructureerde wijze aandacht is geschonken aan de bovengenoemde aspecten, kom ik tot de conclusie dat SZW in control is. De incontrolverklaring houdt niet in dat bij de opgesomde aspecten geen enkel gebrek is geconstateerd. Van belang is dat onderkend wordt waar, welke risico's (kunnen) optreden en dat ook aangeven wordt op welke wijze deze risico's voorkomen dan wel beperkt worden.
Zo is ten aanzien van het contractbeheer geconstateerd dat niet in alle gevallen waarbij Europese aanbesteding noodzakelijk is dat ook daadwerkelijk is gebeurd. Die constatering heeft in het recente verleden plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze constatering zal ik nadrukkelijker gaan sturen op het in acht nemen van de Europese aanbestedingsregels. Bovendien is het contractbeheer aangewezen als één van de aspecten waarover in de interne P&C-cyclus 2005 moet worden gerapporteerd.
Daarnaast is geconstateerd dat niet in alle gevallen waarin vertraging is opgetreden in de afwikkeling van de verbetertrajecten naar aanleiding van rapportages van de Algemene Rekenkamer en de AD daar een afdoende verklaring voor is geleverd. Met de betrokken departementsonderdelen is afgesproken dat die verklaringen op korte termijn alsnog worden gegeven, deze rapportage maakt deel uit van de reguliere planning- en controlcyclus.
Ten slotte wil ik in dit kader opmerken dat het ziekteverzuim weliswaar gedaald is ten opzichte van 2003 maar niet de voor dit jaar gewenste daling heeft vertoond. Voor het jaar 2005 heeft ook dit aspect de aandacht. Op basis van een door de Arbo-dienst uitgevoerde risico-inventarisatie zullen na een nadere analyse van de stijging van de verzuimduur verbeteracties worden voorgesteld.
Voor de wijze waarop invulling is gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van en de toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer in het Rapport bij het Jaarverslag van SZW over 2003 verwijs ik naar de betreffende bijlage bij dit jaarverslag. Dit geldt voor onderdelen van m&o-beleid, materieelbeheer, financieel beheer en contractbeheer.
Bij de aansturing van de SUWI-organisaties is de planning- en controlcyclus leidend. In 2004 heeft de aansturing en de verantwoording van de SUWI-organisaties zich geconcentreerd rond een set van prestatie-indicatoren (zie hiervoor ook de bijlage inzake ZBO's en RWT's, waarin een overzicht van de prestaties in 2004 is opgenomen). De prestatie-indicatoren zijn gelieerd aan de centrale doelstellingen zoals die in de Wet SUWI zijn verwoord; «werk boven uitkering», «klantgerichtheid» en «doelmatigheid». In de kwartaalverslagen 2004 naar het Parlement is ruim aandacht besteed aan de scores van de SUWI-organisaties op deze indicatoren.
In het kader van de versterking aansturing en toezicht is de SUWI-organisaties gevraagd hun beleid en concrete plannen inzake huisvesting te expliciteren en in hun jaarplan 2005 en meerjarenbeleidsplan 2006–2009 op te nemen. Tevens is de SUWI-organisaties verzocht in hun jaarplan 2005 voorstellen te doen met betrekking tot de versterking van de rol van de Raad van advies. In de jaarplannen 2005 en meerjarenbeleidsplannen 2006–2009 zijn de SUWI-organisaties hieraan tegemoet gekomen.
Voor 2005 wordt het verantwoorden via prestatie-indicatoren verder ontwikkeld. In de eerste plaats is het van belang dat de normen bij de prestatie-indicatoren ambitieus, dus scherp, doch realistisch zijn. In dit verband zijn, waar mogelijk, de normen voor de prestatie-indicatoren aangescherpt. In de tweede plaats is binnen SZW een project opgestart dat aanscherping van de set van prestatie-indicatoren tot doel heeft. De set van prestatie-indicatoren moet een goed beeld presenteren van de prestaties van de SUWI-organisaties op de verschillende terreinen waarop deze set betrekking heeft. Intervisie met de SUWI-organisaties speelt binnen dit project een belangrijke rol. In de meibrief 2006, de brief die voor 1 mei 2005 wordt verzonden en die de SUWI-organisaties de beleidsmatige en financiële kaders meegeeft voor het jaar 2006, zullen de resultaten van dit project opgenomen worden.
Managementinformatie/beleidsinformatie
Het programma Managementinformatie Nu en in de Toekomst (voorheen het programma Informatiekundige gevolgen van VBTB) werkt in het kader van een meerjarenprogramma (2003 tot en met 2005) aan het bevorderen van een informatiestructuur die de managers binnen SZW in staat stelt hun sturing en verantwoording aan de VBTB-eisen te laten voldoen. Dit heeft in 2004 geleid tot de volgende resultaten.
De verkrijgbaarheid van prestatiegegevens en het beheer van prestatiegegevens is geoptimaliseerd. Hiertoe heeft een herinrichting van de SZW-begroting plaatsgevonden, die vanaf 2005 is ingericht op basis van de beleidsdoelen van SZW in plaats van de individuele instrumenten. Daarbij heeft tevens aanscherping van de definities van de doelstellingen en prestatie-indicatoren plaatsgevonden.
Er is gewerkt aan het verbeteren van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van zowel beleidsmatige als bedrijfsmatige managementinformatie. Met het project transparantie beleidsinformatie is in 2004 voorzien in het langs elektronische weg beschikbaar stellen van gegevens die betrekking hebben op begroting, doelstellingen, prestatie-indicatoren, monitors etc. Via de ontwikkeling en implementatie van informatiemodellen is gewerkt aan de ontsluiting van bedrijfsmatige managementinformatie. Financiële en personele managementinformatie is op het intranet beschikbaar gekomen en kan online door de gebruikers geraadpleegd worden. Eenzelfde ontwikkeling heeft voor het materieelbeheer plaatsgevonden.
In 2004 is nadere uitwerking gegeven aan het risicobeheer door het voor 2005 een duidelijker plaats in de P&C cyclus te geven. De prioriteiten en risico's voor beleid en bedrijfsvoering zijn voor 2005 departementsbreed bepaald en krijgen hun verdere uitwerking in de directieplannen en de DG-agenda's voor 2005.
Medio 2004 is gestart met de vervanging van het huidige financiële (CAFAS) systeem door een ERP/SAP-systeem. Met het nieuwe systeem kan op termijn beter worden voorzien in de managementinformatie van het departement en zal stuur- en verantwoordingsinformatie eenvoudiger via het intranet benaderd kunnen worden.
In 2004 heeft herinrichting van de bedrijfsvoering verder vorm gekregen met de overkomst van taken op het gebied van financiële ondersteuning en bekostiging naar de directie Gemeenschappelijke Organisatie Bedrijfsvoering (GOB). Deze directie staat voor een goede, efficiënte en praktische ondersteuning op het gebied van personeelszaken, financiën en informatievoorziening.
In de loop van 2004 zijn daar verder taken op het gebied van medezeggenschapsondersteuning en de vaststellingsfunctie aan toegevoegd.
Een belangrijke mijlpaal voor 2004 is het accorderen van de dienstverleningsafspraken (DVA's) ten behoeve van de interne klanten van de directie. In deze DVA's is ieders inbreng en rol in de ondersteuning vastgelegd.
Het zo optimaal mogelijk benutten en inzetten van bedrijfsinformatie (business intelligence) is een belangrijke pijler om de prestaties van de bedrijfsvoering te optimaliseren. De directie GOB mocht namens het ministerie de Business Intelligence Award 2004 in ontvangst nemen en mag zich daarmee de «meest intelligente» organisatie van het jaar 2004 noemen. De directie ontving de prijs omdat het een innovatieve oplossing heeft ontwikkeld om het financiële beheer voor zo'n 400 gebruikers in goede banen te leiden en de jury prees de doordachte implementatiestrategie en daadkracht waarmee de diverse bedrijfsbureaus binnen het ministerie van SZW zijn samengevoegd. Daarmee is, volgens de jury, verkokering – altijd een belemmerende factor bij grootschalige Business Intelligence implementaties – opgeheven. De jury had voorts bewondering voor het feit dat het projectteam erin is geslaagd om een dergelijk omvangrijk project in zes maanden binnen een ambtelijke omgeving tot stand te brengen.
De taakstelling Hoofdlijnenakkoord is vertaald naar de politieke prioriteiten van het kabinet. Op sommige terreinen leidt dit tot reductie van taken, op andere terreinen is er sprake van intensiveringen.
De taakstelling is meerjarig belegd op de budgetten personeel, materieel en inhuur externen. Daarnaast is een reservering gecreëerd ten behoeve van flankerend beleid. Als gevolg van de Wet Werk en Bijstand (decentralisatie van Bijstandtoezicht) is in 2004 een aanzienlijk deel van de taakstelling belegd bij de Inspectie Werk en Inkomen.
a Departementale verantwoordingsstaat 2004 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (x € 1 000) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) | ||||||||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | ||
TOTAAL | 22 826 115 | 584 039 | 23 441 196 | 970 535 | 615 081 | 386 496 | ||||
Beleidsartikelen | ||||||||||
01 | Basisdienstverlening Werk en Inkomen | 350 187 | 350 187 | 368 950 | 368 950 | 287 | 18 763 | 18 763 | 287 | |
02 | Stimulering en kwaliteitsbevordering van arbeidsaanbod | 1 967 724 | 2 033 911 | 66 701 | 3 471 034 | 2 008 045 | 322 926 | 1 503 310 | – 25 866 | 256 225 |
03 | Aanvullende werkgelegenheid | |||||||||
04 | Aangepast en begeleid werken | 2 151 907 | 2 150 410 | 469 480 | 2 213 916 | 2 185 360 | 515 388 | 62 009 | 34 950 | 45 908 |
05 | Algemene inkomensgararantie op minimumniveau | 5 820 601 | 5 840 788 | 22 689 | 10 423 358 | 5 453 914 | 46 602 | 4 602 757 | – 386 874 | 23 913 |
06 | Inkomensgarantie voor jonggehandicapten | 1 679 191 | 1 679 191 | 1 778 799 | 1 778 799 | 99 608 | 99 608 | |||
07 | Inkomensaanvulling voor herkeurde arbeidsongeschikten | 6 520 | 6 520 | 6 960 | 6 960 | 440 | 440 | |||
08 | Tijdelijke Inkomensgarantie voor kunstenaars | 38 232 | 38 232 | 59 632 | 59 632 | 3 288 | 21 400 | 21 400 | 3 288 | |
09 | Tegemoetkoming in de kosten van kinderen | 3 317 956 | 3 317 956 | 272 | 3 351 935 | 3 351 935 | 10 734 | 33 979 | 33 979 | 10 462 |
10 | Maatschappelijke participatie van gehandicapten | |||||||||
11 | Vergroten van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren | 259 994 | 259 994 | 238 536 | 241 942 | 203 | – 21 458 | – 18 052 | 203 | |
12 | Coördinatie emancipatiebeleid | 13 213 | 13 574 | 16 042 | 13 428 | 329 | 2 829 | – 146 | 329 | |
13 | Verbetering arbeidsomstandigheden | 104 262 | 110 697 | 5 984 | 88 410 | 87 255 | 6 798 | – 15 852 | – 23 442 | 814 |
14 | Tegemoetkoming asbestslachtoffers | 3 227 | 3 227 | 3 346 | 3 348 | 119 | 121 | |||
15 | Rijksbijdragen sociale fondsen | 4 089 350 | 4 089 350 | 4 992 793 | 4 992 793 | 29 295 | 903 443 | 903 443 | 29 295 | |
16 | Rijksbijdragen spaarfonds AOW | 2 631 952 | 2 631 952 | 2 631 955 | 2 631 955 | 3 | 3 | |||
17 | Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen | 30 928 | 30 928 | 2 887 | 13 973 | 13 751 | 8 837 | – 16 955 | – 17 177 | 5 950 |
Niet-beleidsartikelen | ||||||||||
97 | Aflopende regelingen | 42 | 224 | 859 | 1 041 | 18 810 | 817 | 817 | 18 810 | |
98 | Algemeen | 259 112 | 260 084 | 15 626 | 247 233 | 242 088 | 7 038 | – 11 879 | – 17 996 | – 8 588 |
99 | Nominaal en onvoorzien | 8 890 | 8 890 | 400 | – 8 890 | – 8 890 | – 400 |
Mij bekend,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
b Samenvattende verantwoordingsstaat 2004 inzake baten-lastendiensten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | |
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Agentschap SZW | |||
Totale baten | 14 268 | 18 498 | 4 230 |
Totale lasten | 14 118 | 14 031 | – 87 |
Saldo van baten en lasten | 150 | 4 467 | 4 317 |
Totale kapitaalontvangsten | 0 | 110 | 110 |
Totale kapitaaluitgaven | 659 | 792 | 133 |
Inspectie Werk en Inkomen | |||
Totale baten | 31 564 | 28 663 | – 2 901 |
Totale lasten | 31 564 | 27 885 | – 3 679 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 778 | 778 |
Totale kapitaalontvangsten | 0 | 0 | 0 |
Totale kapitaaluitgaven | 0 | 100 | 100 |
11 TOELICHTING BATEN-LATENDIENSTEN
1.2 Toelichting op de verantwoordingsstaat Agentschap SZW
De in de begroting opgenomen opbrengst moederdepartement is gebaseerd op de Europese regelingen ESF 2000–2006 en Equal en de nationale regelingen Tijdelijke Stimuleringsregeling regulier maken 10 000 I/D-banen, Klantmanagement, Tijdelijke stimuleringsregeling samenwerkingsverband Abw, Bijstand Buitenland, Stimuleringsregeling Projecten Allochtone Groepen en Bedrijfsverzamelgebouwen.
De hogere omzet ten opzichte van de vastgestelde begroting is onder andere gerealiseerd door een hogere omzet voor de regelingen ESF-3 en ID-banen.
Opbrengst overige departementen
In de begroting was rekening gehouden met de uitvoering van de subsidieregeling Europees Vluchtelingenfonds van het Ministerie van Justitie. De opdracht is door het Ministerie van Justitie ingetrokken.
De rentebaten worden ontvangen over het saldo op de rekening courant. Het gehanteerde rentepercentage in 2004 was variabel. In de begroting is geen rekening gehouden met rentebaten.
De buitengewone baten hebben voornamelijk betrekking op een opgenomen stelpost huisvesting ultimo 2002, waarvan de definitieve afrekening heeft plaatsgevonden. De werkelijke factuur is aanzienlijk lager dan de opgenomen stelpost. Een deel van deze buitengewone baten (ruim € 161 000) heeft betrekking op ESF 1994–1999.
In de begroting is opgenomen dat aanspraak gemaakt ging worden op een transformatiebudget om het gewenste niveau van dienstverlening te bereiken. Dit transformatiebudget is toegevoegd aan de voorziening personeel en is in 2004 volledig vrijgevallen ten gunste van de personele kosten. De gerealiseerde exploitatiebijdrage heeft betrekking op een bijdrage voor het afwikkelen van ESF 1994–1999.
Apparaatskosten, personele kosten
De inhuur van externe medewerkers is in 2004 nagenoeg afgebouwd vooral in IT. De projecten waarbij externe medewerkers waren ingezet zijn afgerond dan wel overgedragen aan ambtelijke medewerkers. Wel zijn externe medewerkers ingezet voor de uitvoering van de regelingen. De vrijval van de voorziening personeel (€ 1 000 000) is ten gunste van de personele kosten gebracht.
Apparaatskosten, materiële kosten
Deze kosten hebben betrekking op huisvestingskosten (vestigingen Den Haag, Zwolle en Eindhoven), kantoorkosten, automatiseringskosten, voorlichting- en communicatiekosten en advies en onderzoek.
De kosten voor huisvesting en automatisering zijn opnieuw berekend en aansluitend bijgesteld.
De gerealiseerde rentelasten hebben betrekking op de afgesloten leningen I 2002, II 2002, III 2003 en investeringslening IV 2003.
Afschrijvingskosten, materieel en immaterieel
Deze afschrijvingskosten hebben hoofdzakelijk betrekking op vervolginvesteringen in het ontwikkelen van software.
De voorziening voor personeel heeft betrekking op het pro-actieve personeelsbeleid dat in 2005 uitgevoerd gaat worden.
Het gerealiseerde bedrag heeft betrekking op de desinvestering van de activa.
Voorgesteld is een deel van het onverdeelde resultaat toe te voegen aan het eigen vermogen tot het maximum toegestane bedrag.
Over de bestemming van het resterende onverdeelde resultaat (€ 3,9 miljoen) wordt nog overleg gevoerd met het Ministerie van Financiën.
Tabel 1.1 Balans per 31 december 2004 (x € 1 000) | ||
---|---|---|
2004 | 2003 | |
Activa | ||
Immateriële activa | 531 | 565 |
Materiële activa | ||
*grond en gebouwen | ||
*installaties en inventarissen | ||
*overige materiële vaste activa | 88 | 123 |
Voorraden | ||
Debiteuren | 50 | 713 |
Nog te ontvangen | 1 924 | 1 396 |
Liquide middelen | 6 300 | 5 060 |
Totaal activa | 8 893 | 7 857 |
Passiva | ||
Eigen Vermogen | ||
*exploitatiereserve | 284 | 250 |
*verplichte reserves | ||
*onverdeeld resultaat | 4 467 | 34 |
Leningen bij het MvF | 1 214 | 1 753 |
Voorzieningen | 882 | 1 228 |
Crediteuren | 883 | 1 288 |
Nog te betalen | 1 163 | 3 304 |
Totaal passiva | 8 893 | 7 857 |
Tabel 1.2 Verantwoording van baten en lasten 2004 (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 13 173 | 17 382 | 4 209 |
Opbrengst overige departementen | 95 | – | – 95 |
Opbrengst derden | – | – | – |
Rentebaten | – | 61 | 61 |
Buitengewone baten | – | 666 | 666 |
Exploitatiebijdrage | 1 000 | 389 | – 611 |
Totaal baten | 14 268 | 18 498 | 4 230 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*personele kosten | 9 685 | 9 788 | 103 |
*materiële kosten | 3 778 | 3 803 | 25 |
Rentelasten | 91 | 73 | – 18 |
Afschrijvingskosten | |||
*materieel | 151 | 64 | – 87 |
*immaterieel | 413 | 147 | – 266 |
Dotaties voorzieningen | 0 | 0 | 0 |
Buitengewone lasten | 0 | 156 | 156 |
Totaal lasten | 14 118 | 14 031 | – 87 |
Saldo van baten en lasten | 150 | 4 467 | 4 317 |
Tabel 1.3 Kasstroomoverzicht 2004 (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Omschrijving | Vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil |
1.Rekening-courant RHB 1 januari 2004 | 7 147 | 5 060 | – 2 087 |
2.Totaal operationele kasstroom | 714 | 1 922 | 1 208 |
Totaal investeringen (-/-) | 0 | 252 | 252 |
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | 0 | 110 | 110 |
3.Totaal investeringskasstroom | 0 | – 142 | – 142 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | 119 | 0 | – 119 |
Eenmalige storting door moederdepartement (+) | 0 | 0 | 0 |
Aflossingen op leningen (-/-) | 540 | 540 | 0 |
Beroep op leenfaciliteit (+) | |||
4.Totaal financieringskasstroom | – 659 | – 540 | 119 |
5.Rekening-courant RHB 31 december 2004 (=1+2+3+4) | 7 202 | 6 300 | – 902 |
(maximale roodstand € 0,5 miljoen) |
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Financiën hebben met het «Instellingsbesluit baten-lastendienst Inspectie Werk en Inkomen» per 1 januari 2005 aan IWI de status van baten-lastendienst, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, verleend.
2.2 Toelichting op de verantwoordingsstaat IWI
De opbrengst moederdepartement is met € 4,0 miljoen afgenomen. Dit houdt voornamelijk verband met de reorganisatie per 1 maart als gevolg van de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 en de opgelegde taakstellingen als gevolg van het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord van de regeringen Balkenende I en II. Bij deze reorganisatie is de formatie met 181 fte's afgenomen tot 238 fte's.
Naast de opbrengst moederdepartement heeft IWI in 2004 een bedrag van € 3,85 miljoen van het moederdepartement ontvangen ter inlossing van de vordering van IWI betreffende het flankerend beleid.
De buitengewone baten betreffen voornamelijk een afboeking van een ultimo 2003 als te betalen opgenomen post betreffende te verwachten kosten van het inbouwpakket (opslag op de huurkosten). In de loop van 2004 is gebleken dat deze opslag op de huurkosten met terugwerkende kracht ingaat per 1 oktober 2003. In de jaarrekening 2003 was nog rekening gehouden dat deze opslag vanaf de datum van ingang van het huurcontract in rekening gebracht zou gaan worden.
De voorziening wachtgeldverplichtingen voor voormalige Ctsv-medewerkers wordt jaarlijks opnieuw gewaardeerd tegen actuele kosten en looptijden. Ultimo 2004 bleek het administratieve saldo € 337 000 hoger dan het geherwaardeerde saldo. Dit bedrag is daarom vrijgevallen.
Tabel 2.1 Personele kosten | |||
---|---|---|---|
Begroting | Realisatie | Verschil | |
Salarissen en sociale lasten | 20 801 | 15 907 | -/- 4 894 |
Inhuur personeel en uitbestede projecten | 1 550 | 784 | -/- 766 |
Overige personele kosten | 1 365 | 1 342 | -/- 23 |
Totaal personele kosten | 23 716 | 18 033 | -/- 5 683 |
In de begroting 2004 was rekening gehouden met een formatie van de inspectie van 319 fte's. De gemiddelde bezetting komt, als gevolg van de reorganisatie en de opgelegde taakstellingen, uit op circa 250 fte's. Deze lagere bezetting is de voornaamste oorzaak van de daling van de salariskosten in vergelijking met de begroting. In 2003 was de gemiddelde bezetting nog circa 350 fte's.
Inhuur personeel en uitbestede projecten
Overeenkomstig het SZW-beleid stuurt ook IWI op de terugdringing van de kosten van extern ingehuurd personeel. Als gevolg hiervan zijn in 2004 de kosten meer dan gehalveerd (-/- 61%) ten opzichte van 2003.
De post inhuur personeel omvat de kosten van inhuur van externe deskundigen en uitzendkrachten. De externe deskundigen worden voornamelijk ingezet op ICT- en toezichtactiviteiten. De uitzendkrachten zijn voornamelijk ingehuurd ter vervanging van zieke medewerkers en ten behoeve van de afwikkeling van de vaststellingstaak van IWI die is overgegaan naar het moederdepartement.
De kosten van uitbestede projecten betreffen het veldwerkonderzoek van het project Lange-termijneffecten van de reïntegratie-inspanningen en de afronding van het onderzoek Reïntegratiepraktijk van arbeidsgehandicapten.
De huurkosten van het CentreCourt komen hoger uit dan de begroting, omdat in de begroting rekening is gehouden met de doorbelasting van de huur van het deel van het CentreCourt dat bij de AI in gebruik is. Hierover zijn met ingang van 2005 nadere afspraken met het moederdepartement gemaakt. Daartegenover staat dat, als gevolg van de formatiereductie, de kosten van kantoorautomatisering (service level agreement ICT-basisdiensten met het moederdepartement), de kosten van lease-auto's en de reis- en verblijfkosten aanmerkelijk lager uitkomen. Ook komen de huurkosten van de regiokantoren lager uit als gevolg van het sluiten van de regiokantoren en de overdracht van enkele van deze panden aan nieuwe huurders. Per saldo is er een besparing op de materiële kosten van € 200 000.
De dotatie voorzieningen betreft een dotatie van € 1 567 000 aan de voorziening voor reorganisatie en een dotatie van € 229 000 aan een nieuw gevormde voorziening voor huisvestingskosten voor het terugbrengen van het CentreCourt in de oorspronkelijke staat aan het einde van de huurovereenkomst.
Onder de buitengewone lasten is de afkoop verantwoord van de overgangsregeling wijziging standplaats van voormalige buitendienstmedewerkers Ctsv voor € 290 000. Daarnaast is een vordering op het moederdepartement betreffende de inhuizing van de Arbeidsinspectie in het CentreCourt voor een bedrag van ruim € 134 000 afgeboekt.
Tabel 2.2 Balans per 31 december 2004 (x € 1 000) | ||
---|---|---|
2004 | 2003 | |
Activa | ||
Materiële vaste activa | ||
*Grond en gebouwen | 24 | – |
*Installaties en inventarissen | 661 | 768 |
*Dienstauto's | 12 | – |
Vlottende activa | ||
*Voorraden | – | – |
*Vorderingen | 164 | 4 317 |
*Nog te ontvangen/vooruitbetalingen | 421 | 287 |
*Liquide middelen | 17 933 | 21 149 |
Totaal activa | 19 215 | 26 521 |
Passiva | ||
Vermogen | ||
*Exploitatiereserve | 976 | 1 476 |
*Onverdeeld resultaat | 778 | -/- 500 |
Langlopende schulden | ||
*Leningen | – | – |
Voorzieningen | 13 967 | 17 674 |
Kortlopende schulden | ||
*Crediteuren | 1 862 | 2 329 |
*Nog te betalen | 1 632 | 5 542 |
Totaal passiva | 19 215 | 26 521 |
In de balans zijn voorzieningen opgenomen voor de gevolgen van de reorganisatie van de inspectie in 2004, voor de wachtgeldverplichtingen van voormalige Ctsv-medewerkers en voor huisvestingskosten. Voor deze voorzieningen worden liquide middelen aangehouden die grotendeels op deposito bij het Ministerie van Financiën zijn uitgezet.
Tabel 2.3 Verantwoording van baten en lasten 2004 (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Begroting | Realisatie | Verschil | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 31 464 | 27 479 | -/- 3 985 |
Rentebaten | 100 | 136 | 36 |
Buitengewone baten | – | 711 | 711 |
Vrijval voorziening | – | 337 | 337 |
Exploitatiebijdrage | – | – | – |
Totaal baten | 31 564 | 28 663 | -/- 2 901 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
*Personele kosten | 23 716 | 18 033 | -/- 5 683 |
*Materiële kosten | 7 645 | 7 445 | -/- 200 |
Afschrijvingskosten | |||
*Materieel | 203 | 172 | -/- 31 |
Dotaties voorzieningen | – | 1 796 | 1 796 |
Buitengewone lasten | – | 439 | 439 |
Totaal lasten | 31 564 | 27 885 | -/- 3 679 |
Saldo van baten en lasten | – | 778 | 778 |
Tabel 2.4 Kasstroomoverzicht 2004 (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Begroting | Realisatie | Verschil | |
1.Saldo rekening-courant RHB 1 januari 2004 | 12 134 | 21 147 | 9 013 |
2.Totaal operationele kasstroom | -/- 1 667 | -/- 3 116 | -/- 1 449 |
-/- Totaal investeringen | – | -/- 100 | -/- 100 |
+/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen | – | – | – |
3.Totaal investeringskasstroom | – | -/- 100 | -/- 100 |
-/- Eenmalige uitkering aan moederdepartement | – | – | – |
+/+ Eenmalige storting door het moederdepartement | – | – | – |
-/- Aflossing op leningen | – | – | – |
+/+ Beroep op leenfaciliteit | – | – | – |
4.Totaal financieringskasstroom | – | – | – |
5.Saldo rekening-courant RHB 31 december 2004 | 10 467 | 17 931 | 7 464 |
SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2004
Rubriek | Omschrijving | blz. |
Saldibalans | 169 | |
1/2. | Uitgaven/ontvangsten | 169 |
3. | Liquide middelen | 171 |
4. | Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding | 171 |
5. | Uitgaven buiten begrotingsverband | 172 |
6. | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 172 |
7. | Openstaande rechten | 173 |
8. | Extra-comptabele vorderingen | 173 |
9. | Extra-comptabele schulden | 174 |
10. | Voorschotten | 175 |
11. | Garantieverplichtingen | 177 |
12. | Verplichtingen | 177 |
13. | Deelnemingen | 181 |
De cijfers in de toelichting zijn afgerond op duizend euro. De cijfers in de departementale verantwoordingsstaat worden afgerond op duizend euro naar boven. Voor de saldibalans en de toelichting daarop heeft het ministerie van Financiën geen afrondingsvoorschrift gegeven.
In de toelichting op de saldibalans zijn de cijfers in de specificaties systematisch afgerond. Hierdoor kunnen de individuele tellingen afwijken.
12. SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2004
DEBET | Ultimo 2004 | Ultimo 2003 | CREDIT | Ultimo 2004 | Ultimo 2003 |
Uitgaven 2003 | 21 879 126 | Ontvangsten 2003 | 809 752 | ||
Uitgaven 2004 | 23 441 187 | Ontvangsten 2004 | 970 535 | ||
Liquide middelen | 24 | 46 | |||
Rek.crt. ESF – AG | 136 134 | 136 134 | Rek.crt. Ministerie van Financiën | 22 367 246 | 20 939 058 |
Uitgaven buiten begrotingsverband | 17 151 | 17 132 | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 256 715 | 283 627 |
Subtotaal (A) | 23 594 496 | 22 032 437 | Subtotaal (A) | 23 594 496 | 22 032 437 |
Rechten | 0 | 0 | Tegenrekening rechten | 0 | 0 |
Extra-comptabele | Tegenrekening extra-comptabele | ||||
vorderingen | 33 954 | 45 554 | vorderingen | 33 954 | 45 554 |
Tegenrekening extra-comptabele | Extra-comptabele | ||||
Schulden | 0 | 0 | schulden | 0 | 0 |
Voorschotten | 22 192 816 | 26 318 826 | Tegenrekening voorschotten | 22 192 816 | 26 318 826 |
Tegenrekening | |||||
Garantieverplichtingen | 98 | 114 | Garantieverplichtingen | 98 | 114 |
Tegenrekening openstaande | Openstaande | ||||
verplichtingen | 9 695 645 | 3 116 166 | verplichtingen | 9 695 645 | 3 116 166 |
Deelnemingen | 0 | 0 | Tegenrekening deelnemingen | 0 | 0 |
Subtotaal (B) | 31 922 514 | 29 480 661 | Subtotaal (B) | 31 922 514 | 29 480 661 |
Totaal (A + B) | 55 517 009 | 51 513 098 | Totaal (A + B) | 55 517 009 | 51 513 098 |
De subtotalen in de balans hebben tot doel het onderscheid aan te geven tussen het intra-comptabele gedeelte (A) en het extra-comptabele gedeelte (B).
Het intra-comptabele gedeelte bevat de administratie van de financiële gegevens van transacties die in directe relatie staan met de kasstromen die via de rekening-courant met het ministerie van Financiën worden bijgehouden.
Het extra-comptabele gedeelte bevat de administratie van de overige rekeningen die met de sluitrekeningen in evenwicht worden gehouden.
Bij de subtotalen en totalen kunnen afrondingsverschillen optreden van € 1.
TOELICHTING BIJ DE SALDIBALANS
Alle bedragen zijn vermeld in € 1 000,=
De departementale verantwoordingsstaat over het jaar 2003 is bij wet van 16 september 2004 vastgesteld (Staatsblad 526) en is in 2004 in de rekening-courant met het ministerie van Financiën afgewikkeld.
In verband hiermee zijn deze uitgaven en ontvangsten ultimo 2004 niet meer in de departementale boekhouding opgenomen.
Het verschil tussen de realisaties ontstaat door verschillende afrondingsmethodieken. In de departementale verantwoordingsstaat worden de uitgaven artikelen op euro 1000 naar boven afgerond, in de saldibalans wordt de rekenkundige methodiek gehanteerd.
UITGAVEN | Totaal | Doorbelast | 2004 | 2003 |
Apparaatskosten (Personeel) | 157 406 | – 56 757 | 100 649 | 96 591 |
Apparaatskosten (Materieel) | 40 554 | – 7 492 | 33 062 | 24 095 |
Apparaatskosten (Overige) | 55 731 | 0 | 55 731 | 52 153 |
253 692 | – 64 249 | 189 442 | 172 838 | |
Beleidsuitgaven | 23 187 495 | 64 249 | 23 251 746 | 21 706 289 |
Totaal hoofdstuk 15 van de rijksbegroting | 23 441 187 | 0 | 23 441 187 | 21 879 127 |
VERPLICHTINGEN | 2004 | 2003 |
---|---|---|
Apparaatskosten | 195 029 | 121 553 |
Beleidsuitgaven | 29 712 696 | 19 201 693 |
Totaal hoofdstuk 15 van de rijksbegroting | 29 907 725 | 19 323 245 |
ONTVANGSTEN | 2004 | 2003 |
970 535 | 809 752 |
Uitgaven | Ontvangsten | |
Wet van 22 april 2004, Stb. 197 (vastgestelde begroting) | 22 826 115 | 584 039 |
Wet van 16 september 2004, Stb. 527 (1e suppletore wet) | – 289 515 | 135 300 |
Voorstel van wijziging, (kamerstukken II, 2004/05, 29 901, 2e suppletore wet) | 1 030 812 | 182 449 |
Totaal toegestaan bij wet | 23 567 412 | 901 788 |
4e wijzigingsvoorstel, slotwet | – 126 216 | 68 747 |
Realisatie volgens departementale rekening | 23 441 196 | 970 535 |
Realisatie volgens de saldibalans | 23 441 187 | 970 535 |
Openstaand ultimo 2004 | Openstaand ultimo 2003 | |
Postbank concernblok | 0 | 0 |
Min. van Financiën concernblok | 0 | 0 |
Postbank 552712 | 2 | 22 |
Totaal verschuldigde girale liquide middelen | 2 | 22 |
Departementale kas | 18 | 18 |
Kassen kasvoorschothouders | 3 | 6 |
Totaal chartale liquide middelen | 22 | 24 |
Totaal liquide middelen | 24 | 47 |
Centraal en decentraal worden kassen aangehouden voor het doen van kleine materiële uitgaven. Het totaal saldo van de departementale kas sluit aan met het kasboek. De kasbeheerder heeft dit akkoord bevonden. Een kasvoorschothouder wordt bij beschikking aangewezen. Deze dient maandelijks een kasstaat in over de in een verslagmaand gedane uitgaven en/of ontvangsten. In totaal zijn 7 kasvoorschothouders aangesteld. De saldi met betrekking tot de concernblokrekeningen worden dagelijks afgeroomd.
Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding (€ 22 367 246)
Dit is de rekening-courant van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten opzichte van het ministerie van Financiën. Het ministerie van Financiën stelt de door SZW uit te geven begrotingsgelden beschikbaar. Nadat de Rekening aan de Tweede Kamer is aangeboden en de Algemene Rekenkamer geen bezwaren heeft, die goedkeuring in de weg staan, wordt tot verrekening overgegaan. Het saldo stemt overeen met het dagafschrift van 31 december 2004 de daarop gecorrigeerde overloopposten en de verrekende uitgaven en ontvangsten over het jaar 2004 van de Rijkshoofdboekhouding van het ministerie van Financiën. Van deze overeenstemming is een saldo bevestiging afgegeven aan de departementale Accountantsdienst van het ministerie van Financiën.
Rekening-courant ESF-AG (€ 136 134)
Dit bedrag is de begrotingsreserve betreffende ESF-gelden. Voor dit bedrag is een saldo bevestiging afgegeven aan de departementale Accountantsdienst van het ministerie van Financiën.
Uitgaven buiten begrotingsverband (€ 17 151)
Openstaand ultimo 2004 | Openstaand ultimo 2003 | |
Vorderingen Agentschap SZW | 5 234 | 5 418 |
Intra-comptabele vorderingen | 4 855 | 1 425 |
Dir. Coord. Eman. 4 Equal projecten | 4 274 | 4 814 |
Personeelskosten IWI | 1 550 | 4 424 |
P&M kosten Agentschap | 623 | 685 |
Vaste en variabele kosten We Print Together | 365 | 0 |
Diverse projecten | 248 | 367 |
17 151 | 17 132 |
Diverse projecten zijn alle projecten buiten begrotingsverband, waarbij het openstaande bedrag kleiner is dan € 100.
Ontvangsten buiten begrotingsverband (€ 256 715)
Openstaand ultimo 2004 | Openstaand ultimo 2003 | |
Begrotings reserve ESF – AG | 136 134 | 136 134 |
Door te betalen Europees Sociaal Fonds-gelden | 102 704 | 132 666 |
Nog door te betalen vorderingen Agentschap SZW | 5 234 | 5 418 |
Afdracht Loonheffing | 4 225 | 4 352 |
Dir. Coord. Eman. 4 Equal proj. | 2 218 | 331 |
Afdracht Pensioenpremie | 1 996 | 1 300 |
7 Projecten met verplichtingen (zie specificatie directies) | 1 415 | 0 |
Dir. Int. Zaken 10 EEG proj. | 1 013 | 1 204 |
FPU Standaard/Individueel | 536 | 830 |
Diverse Projecten | 484 | 767 |
Te verr. Agentschap | 295 | 395 |
Intercoach | 292 | 107 |
Focal Point Bilbao | 167 | 123 |
256 715 | 283 627 |
Diverse projecten zijn alle projecten buiten begrotingsverband, waarbij het openstaande bedrag kleiner is dan € 100.
Specificatie van projecten met verplichtingen
Dit zijn 7 projecten gefinancierd door de Europese commissie, waarbij de overeenkomsten direct met de betreffende directies zijn afgesloten.
Openstaand ultimo 2004 | Openstaand ultimo 2003 | |
Dir. Int. Zaken 4 EEG proj. | 1 405 | 0 |
Dir. W & I 1 project | 40 | 0 |
Dir. AV 2 projecten | – 29 | 0 |
1 415 | 0 |
Geen
Extra-comptabele Vorderingen (€ 33 954)
Dit onderdeel betreft de vorderingen die binnen de begrotingsactiviteiten zijn ontstaan. Onder het kopje ontvangen staan de werkelijke ontvangsten, de definitief buiten invordering gestelde, kwijtgescholden en de ingetrokken vorderingen.
1 januari 2004 | ingesteld | ontvangen | ultimo 2004 | |
t/m 2001 | 2 024 | 53 | 1 971 | |
2002 | 1 244 | 68 | 1 176 | |
2003 | 42 286 | 38 508 | 3 778 | |
2004 | 631 381 | 604 351 | 27 030 | |
45 554 | 631 381 | 642 981 | 33 954 |
Openstaand ultimo 2004 | Openstaand ultimo 2003 | |
---|---|---|
Saldo 1 januari | 45 554 | 9 663 |
Ingesteld | 631 381 | 183 654 |
Subtotaal (A) | 676 935 | 193 317 |
Ontvangen | 627 164 | 139 058 |
Definitief buiten invordering gesteld/kwijtgescholden/ingetrokken | 15 818 | 8 705 |
Subtotaal (B) | 642 981 | 147 763 |
Saldo 31 december (A–B) | 33 954 | 45 554 |
Percentage van het saldo Subtotaal A | Percentage van het saldo Subtotaal A | Bedrag | Bedrag | |
---|---|---|---|---|
2004 | 2003 | 31-12-2004 | 31-12-2003 | |
Definitief buiten invordering gesteld | 2,34% | 4,50% | 15 818 | 8 705 |
Percentage van het saldo A | Percentage van het saldo A | Bedrag | Bedrag | |
---|---|---|---|---|
2004 | 2003 | 31-12-2004 | 31-12-2003 | |
Voorlopig buiten invordering gesteld | 5,16% | 2,58% | 1 752 | 1 174 |
Dubieus | 3,07% | 1,06% | 1 043 | 485 |
Dubieuze vorderingen zijn vorderingen die conform de regelgeving zijn overgedragen aan de landsadvocaat of het incassobureau Intrum Justitia. Als invordering niet haalbaar blijkt, bijvoorbeeld door gebrek aan financiële middelen, wordt een vordering gedurende vijf jaren voorlopig buiten invordering gesteld. Indien binnen die termijn geen verhaal mogelijk blijkt, wordt overgegaan tot definitief buiteninvorderingstelling.
Specificatie naar vorderingsgroep
1 januari 2004 | ingesteld | ontvangen | ultimo 2004 | |
Algemene vorderingen | 26 437 | 37 456 | 36 906 | 26 987 |
Subsidies | 16 159 | 6 185 | 19 003 | 3 341 |
RSP | 1 276 | 687 | 173 | 1 790 |
Bestuurlijke Boete | 1 211 | 7 383 | 7 086 | 1 509 |
Credit-nota's | 208 | 579 465 | 579 500 | 174 |
Invorderingskosten | 67 | 59 | 60 | 66 |
Remigratieuitkeringen | 27 | 0 | 2 | 25 |
Diverse vorderingen | 101 | 61 | 140 | 22 |
Personeel | 34 | 82 | 104 | 13 |
Arbo-certificering | 11 | 0 | 0 | 11 |
Bijstand | 8 | 3 | 2 | 9 |
Rente | 14 | 0 | 7 | 8 |
45 554 | 631 381 | 642 981 | 33 954 |
Het saldo vorderingen ad 33 954 betreft voor 26 987 Algemene vorderingen. In dit bedrag zijn vorderingen (26 264) opgenomen van diverse gemeenten, waarvan de jaaropgaven met betrekking tot de werkervaringsplaatsen zijn vastgesteld en nog niet met de gemeenten zijn verrekend.
Extra-comptabele schulden (€ 0)
Geen.
Voorschotten inclusief Agentschap SZW (€ 22 192 816)
In de saldibalans worden de voorschotten verantwoord die per 31 december 2004 openstaan. In de toelichting wordt inzicht gegeven in de ouderdom van deze voorschotten. Op grond van de comptabele regelgeving worden de voorschotten verdeeld naar jaren waarin ze zijn betaald. Voorschotten die in 2004 zijn verstrekt en die betrekking hebben op de regelingen 2003 worden derhalve in de toelichting op de saldibalans opgenomen als voorschotten 2004.
Aansluiting van de stand 1 januari 2004 en de jaarrekening over 2003 is niet mogelijk, omdat er een correctie heeft plaatsgevonden in voorgaand jaar bij het Agentschap SZW.
SZW | Agentschap | Totaal | |
---|---|---|---|
Saldo 1 januari | 26 063 914 | 196 392 | 26 260 307 |
Betaald | 10 659 212 | 229 730 | 10 888 942 |
Subtotaal | 36 723 126 | 426 122 | 37 149 249 |
Afgerekend | 14 889 208 | 67 224 | 14 956 432 |
Saldo 31 december | 21 833 918 | 358 898 | 22 192 816 |
1 januari 2004 | verstrekt | afgerekend | ultimo 2004 | |
t/m 2001 | 2 293 475 | 1 255 799 | 1 037 676 | |
2002 | 8 900 273 | 7 517 639 | 1 382 634 | |
2003 | 14 870 167 | 6 115 771 | 8 754 396 | |
2004 | 10 659 212 | 10 659 212 | ||
26 063 914 | 10 659 212 | 14 889 208 | 21 833 918 |
Specificatie voorschotten naar jaren en artikel
Art | Omschrijving | t/m 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | ultimo 2004 |
1 | Basisdienstverlening Werk en Inkomen | 0 | 0 | 92 031 | 365 456 | 457 487 |
2 | Stimulering en Kwaliteitsbevordering van arbeidsaanbod | 145 778 | 334 892 | 920 159 | 1 846 388 | 3 247 217 |
3 | Aanvullende werkgelegenheid | 6 802 | 31 827 | 940 959 | 1 268 | 980 856 |
4 | Aangepast en begeleidwerken | 0 | 0 | 2 141 438 | 2 184 009 | 4 325 447 |
5 | Algemene inkomensgarantie op minimumniveau | 541 346 | 852 098 | 4 424 812 | 837 427 | 6 655 684 |
6 | Inkomensgarantie voor Jonggehandicapten | 0 | 0 | 0 | 1 698 880 | 1 698 880 |
7 | Inkomensaanvulling voor herkeurde Arbeidsongeschikte | 0 | 0 | 0 | 6 934 | 6 934 |
8 | Tijdelijke inkomensgarantie voor kunstenaars | 1 626 | 2 560 | 36 683 | 59 477 | 100 347 |
9 | Tegemoetkoming in kosten van kinderen | 0 | 0 | 0 | 3 345 001 | 3 345 001 |
11 | Bevorderingen van combinatie mogelijkheden | 329 423 | 146 084 | 157 651 | 114 708 | 747 867 |
van arbeid en zorg | 0 | |||||
12 | Coördinatie emancipatiebeleid | 509 | 987 | 6 839 | 9 288 | 17 624 |
13 | Verbetering arbeidsomstandigheden | 2 562 | 2 264 | 15 078 | 28 724 | 48 627 |
14 | Tegemoetkoming asbestslachtoffers | 1 330 | 0 | 0 | 3 146 | 4 476 |
15 | Rijksbijdragen sociale fondsen | 0 | 9 756 | 9 756 | 0 | 19 512 |
17 | Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen | 363 | 0 | 0 | 99 631 | 99 994 |
97 | Aflopende regelingen | 6 506 | 451 | 15 | 817 | 7 789 |
98 | Algemeen | 1 506 | 1 469 | 7 244 | 46 012 | 56 230 |
Rekeningen Buitenbegrotingsverband | – 77 | 247 | 1 730 | 12 045 | 13 946 | |
Totaal | 1 037 676 | 1 382 634 | 8 754 396 | 10 659 212 | 21 833 918 |
Artikel 2.
Van de oude openstaande voorschotten (t/m 2002) heeft een bedrag van 411,0 miljoen betrekking op de W.I.W. en de Regeling Kinderopvang ABW. Het zijn 37 gemeenten waaronder de grote gemeenten zoals Rotterdam, Amsterdam, 's-Gravenhage, Utrecht, Amersfoort en Tilburg.
Bij bovenstaande gemeenten wordt door het Agentschap IWI gewacht op nadere informatie, zodat de vaststelling kan plaatsvinden. Het resterende bedrag aan oude openstaande voorschotten heeft voornamelijk betrekking op Agenda van de Toekomst. De vaststellingen zullen in overeenstemming met de regelgeving plaatsvinden vanaf 2006.
Artikel 5.
Van de oude openstaande voorschotten (t/m 2002) heeft een bedrag van 1 389,4 miljoen betrekking op de WFA. Het zijn 31 gemeenten, waarvan 7 gemeenten met een bedrag hoger dan 25 miljoen, zoals Amsterdam, Nijmegen, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Schiedam, Zaandam en Lelystad. De grootste achterstand ontstaat mede door een bezwaar en beroepzaak van de gemeente Amsterdam (1 068,7 miljoen). Bij de overige gemeenten wordt door het Agentschap IWI gewacht op nadere informatie, zodat de vaststelling kan plaatsvinden.
Artikel 11.
Overeenkomstig de wetgeving zal bij de Regeling Kinderopvang de vaststellingen plaatsvinden in het jaar 2005.
ESF | Subsidies Departement | Totaal | |
---|---|---|---|
Saldo 1 januari | 119 665 | 76 727 | 196 392 |
Betaald | 134 366 | 95 364 | 229 730 |
Subtotaal | 254 031 | 172 091 | 426 122 |
Afgerekend | 60 969 | 6 255 | 67 224 |
Saldo 31 december | 193 062 | 165 836 | 358 898 |
Garantie verplichtingen (€ 98)
Openstaand ultimo 2004 | Openstaand ultimo 2003 | |
Werkenrode (Deze garantie is afgegeven tot 2011) | 98 | 114 |
Op deze garantieverplichting heeft het departement het recht van hypotheek tot maximaal de volledige hoofdsom plus 35%.
Openstaande verplichtingen (€ 9 695 645)
SZW | Agentschap | Totaal | |
---|---|---|---|
Saldo 1 januari | 2 703 410 | 412 755 | 3 116 166 |
Aangegane verplichtingen in het verslagjaar | 29 908 737 | 468 609 | 30 377 346 |
Subtotaal (A) | 32 612 148 | 881 364 | 33 493 512 |
Tot betaling gekomen in het verslagjaar | 23 442 075 | 198 439 | 23 640 514 |
Negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen | 19 399 | 137 954 | 157 353 |
Subtotaal (B) | 23 461 474 | 336 393 | 23 797 867 |
Saldo 31 december (A–B) | 9 150 674 | 544 972 | 9 695 645 |
Buitenbegrot. verband | Binnenbegrot. verband | Openstaand ultimo 2004 | Openstaand ultimo 2003 | |
---|---|---|---|---|
Saldo 1 januari | 2 213 | 2 701 197 | 2 703 410 | 5 464 418 |
Aangegane verplichtingen in het verslagjaar | 1 013 | 29 907 725 | 29 908 737 | 19 325 740 |
Subtotaal (A) | 3 226 | 32 608 921 | 32 612 148 | 24 790 158 |
Tot betaling gekomen in het verslagjaar | 888 | 23 441 187 | 23 442 075 | 21 879 407 |
Negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen | 19 399 | 19 399 | 207 341 | |
Subtotaal (B) | 888 | 23 460 586 | 23 461 474 | 22 086 748 |
Saldo 31 december (A–B) | 2 338 | 9 148 335 | 9 150 674 | 2 703 411 |
Specificatie openstaande verplichtingen Ministerie
Art | Omschrijving | Ultimo 2002 | Neg. Bijstellingen | Aangegaan 2004 | Betaald 2004 | Doorbelasting P&M | Betaald incl. doorbelasting | Openstaand 2005 e.v. |
1 | Basisdienstverlening Werk en Inkomen | 23 | 23 | 367 329 | 367 329 | 1 620 | 368 950 | – |
2 | Stimulering en Kwaliteitsbevordering van arbeidsaanbod | 499 547 | 11 780 | 3 467 578 | 2 004 588 | 3 456 | 2 008 044 | 1 950 757 |
3 | Aanvullende werkgelegenheid | 0 | 0 | – | – | – | – | – |
4 | Aangepast en begeleidwerken | 2 133 702 | 101 | 2 213 486 | 2 184 930 | 430 | 2 185 360 | 2 162 157 |
5 | Algemene inkomensgarantie op minimumniveau | 20 811 | 1 793 | 10 420 181 | 5 450 736 | 3 177 | 5 453 913 | 4 988 462 |
6 | Inkomensgarantie voor Jongehandicapten | – | – | 1 778 637 | 1 778 637 | 161 | 1 778 799 | – |
7 | Inkomensaanvulling voor herkeurde Arbeidsongeschikte | – | – | 6 934 | 6 934 | 25 | 6 960 | – |
8 | Tijdelijke inkomensgarantie voor kunstenaars | – | – | 59 363 | 59 363 | 269 | 59 631 | – |
9 | Tegemoetkoming in kosten van kinderen | – | – | 3 351 503 | 3 351 503 | 432 | 3 351 935 | – |
10 | Maatschappelijke participatie gehandicapten | – | – | – | – | – | – | – |
11 | Bevorderingen van combinatie mogelijkheden van arbeid en zorg | 7 158 | 21 | 237 262 | 240 667 | 1 274 | 241 941 | 3 731 |
12 | Coördinatie emancipatiebeleid | 3 732 | 948 | 13 887 | 11 273 | 2 155 | 13 428 | 5 397 |
13 | Verbetering arbeidsomstandigheden | 17 145 | 1 295 | 38 403 | 37 248 | 50 007 | 87 254 | 17 006 |
14 | Tegemoetkoming asbestslachtoffers | 44 | 1 | 3 250 | 3 252 | 95 | 3 347 | 41 |
15 | Rijksbijdragen sociale fondsen | – | – | 4 992 558 | 4 992 558 | 234 | 4 992 792 | – |
16 | Rijksbijdragen spaarfonds AOW | – | – | 2 631 925 | 2 631 925 | 30 | 2 631 955 | – |
17 | Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen | 96 | 96 | 13 128 | 12 906 | 844 | 13 750 | 222 |
97 | Aflopende regelingen | 1 271 | – | 820 | 1 001 | 39 | 1 040 | 1 089 |
98 | Algemeen | 17 668 | 3 340 | 311 481 | 306 336 | 64 249- | 242 088 | 19 473 |
99 | Nominaal en onvoorzien | – | – | – | – | – | – | – |
Totaal | 2 701 197 | 19 399 | 29 907 725 | 23 441 187 | 0 | 23 441 187 | 9 148 335 |
Artikel 2 Stimulering en Kwaliteitsbevordering van arbeidsaanbod
Sub. Art. Ond. | Omschrijving | Openstaand 2004 | Ultimo 2003 |
2.01.01 | Personeel | 0 | 0 |
2.01.02 | Materieel | 0 | 0 |
2.01.03 | Agentschap ESF | 893 | 4 359 |
2.02.01 | Sluitende reïntegratie | 27 | 24 804 |
2.02.02 | WIW dienstbetrekingen & WEP | 0 | 0 |
2.02.03 | ScholingHVS | 64 969 | 126 134 |
2.02.04 | Minderhedenbeleid | 3 490 | 5 281 |
2.02.05 | KinderopvangAWB | 29 187 | 27 495 |
2.02.06 | Sectorale stimulansen | 55 713 | 67 853 |
2.02.07 | Casemanagers | 65 740 | 195 020 |
2.02.08 | Flex. Reintegratiebudget | 1 610 929 | 0 |
2.02.09 | Handhaving | 4 146 | 8 017 |
2.02.10 | ID – Banen | 0 | 0 |
2.02.11 | Regeling Schoonmaakd. Part. | 0 | 0 |
2.02.12 | Stimuleringsregeling ID-banen | 109 490 | 39 468 |
2.02.97 | Subs. en Ov. beleidsuitgaven | 854 | 931 |
2.02.98 | Voorlichting | 5 198 | 53 |
2.02.99 | Onderzoek & Beleidsinformatie | 120 | 130 |
Totaal | 1 950 757 | 499 547 |
De openstaande verplichtingen Scholing HVS (€ 64 969) komen in 2005 en 2006 tot betaling. Voor de regeling Sectorale Stimulansen zijn meerjaren verplichtingen (€ 55 713) aangegaan t/m 2006. Deze regeling wordt uitgevoerd door het RWI. Het saldo verplichtingen Casemanagers (€ 65 740) is aangegaan voor het project agenda voor de toekomst en deze zal een kasbeslag krijgen in de jaren t/m 2006.
De openstaande verplichting Flexibel Reintegratiebudget (€ 1 610 929) betreft het werkdeel WWB waarbij de afwikkeling gebeurt in 2005. De regeling stimulering ID-banen wordt uitgevoerd door het Agentschap SZW in opdracht van het ministerie, de openstaande verplichting zal in 2005 worden afgehandeld.
Artikel 4 Aangepast en begeleid werken
Sub. Art. Ond. | Omschrijving | Openstaand 2004 | Ultimo 2003 |
4.01.01 | Personeel | 0 | 0 |
4.01.02 | Materieel | 0 | 0 |
4.02.01 | Wet sociale werkvoorziening | 2 162 157 | 2 133 702 |
Totaal | 2 162 157 | 2 133 702 |
De openstaande verplichtingen betreffen het in 2004 per brief toegezegde budget voor 2005 aan de werkvoorzieningschappen. Deze komen in 2005 tot betaling.
Artikel 5 Algemene inkomensgarantie op minimumniveau
Sub. Art. Ond. | Omschrijving | Openstaand 2004 | Ultimo 2003 |
5.01.01 | Personeel | 0 | 0 |
5.01.02 | Materieel | 0 | 0 |
5.02.01 | Budget-deel ABW, IOAW, IOAZ | 4 972 964 | 5 |
5.02.02 | Declaratie-deel ABW, IOAW, IOAZ | 0 | 0 |
5.02.03 | Toeslagenwet | 0 | 0 |
5.02.04 | Bestuurl. afspr. ink. onderst. | 0 | 0 |
5.02.05 | Handhaving | 15 359 | 20 341 |
5.02.06 | Langdurigheidstoeslag | 0 | 0 |
5.02.97 | Subs. en Ov. beleidsuitgaven | 124 | 440 |
5.02.98 | Voorlichting | 15 | 25 |
Totaal | 4 988 462 | 20 811 |
De openstaande verplichting van € 4 972 964 betreft het inkomensdeel van de WWB en zal zijn afwikkeling krijgen in 2005.
Artikel 13 Verbetering Arbeidsomstandigheden
Sub. Art. Ond. | Omschrijving | Openstaand 2004 | Ultimo 2003 |
13.01.01 | Personeel | 0 | 0 |
13.01.02 | Materieel | 0 | 0 |
13.02.01 | Arbeidsomstandigheden | 7 975 | 10 150 |
13.02.97 | Subs. en Ov. beleidsuitgaven | 9 002 | 6 965 |
13.02.98 | Voorlichting | 29 | 30 |
Totaal | 17 006 | 17 145 |
Sub. Art. Ond. | Omschrijving | Openstaand 2004 | Ultimo 2003 |
98.01.01 | Personeel | 975 | 746 |
98.01.02 | Materieel | 1 488 | 2 348 |
98.01.03 | Huisvesting | 263 | 223 |
98.01.04 | Automatisering | 3 274 | 3 832 |
98.01.05 | Bijdrage moederdep. aan AG | – | – |
98.02.01 | Primaire proces | 1 589 | 1 261 |
98.02.02 | Onderzoek en beleidsinfo | 5 086 | 6 359 |
98.02.03 | Voorlichting | 5 698 | 1 398 |
98.02.04 | Subsidies Algemeen | 292 | 333 |
98.02.05 | Handhaving & Kwal. Verb. Uitv. | 808 | 1 168 |
98.02.06 | Waarborg & garantie | – | – |
Totaal | 19 473 | 17 668 |
Verplichtingen Agentschap SZW (€ 544 972)
Openstaand ultimo 2004 | Openstaand ultimo 2003 | |
---|---|---|
Saldo 1 januari | 412 755 | 416 862 |
Aangegaan in verslagjaar | 468 609 | 298 068 |
Subtotaal (A) | 881 364 | 714 930 |
Tot betaling gekomen in verslagjaar | 198 439 | 196 974 |
Negatieve bijstelling van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen | 137 954 | 105 201 |
Subtotaal (B) | 336 393 | 302 175 |
Totaal (A–B) | 544 972 | 412 755 |
De openstaande verplichtingen behoren bij 2 projecten van de Europese Commissie, zijnde het project ESF 3 voor een bedrag van € 506 900 en het Equal project voor € 38 072.
Geen.