Aangeboden 20 mei 2009
A. | ALGEMEEN | 6 | |
Aanbieding en dechargeverlening | 6 | ||
Leeswijzer | 9 | ||
B. | BELEIDSVERSLAG | 11 | |
Beleidsterugblik | 11 | ||
De beleidsartikelen | 59 | ||
1. | Primair onderwijs | 59 | |
3. | Voortgezet onderwijs | 81 | |
4. | Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 95 | |
5. | Technocentra | 112 | |
6. en 7. | Hoger onderwijs | 114 | |
8. | Internationaal beleid | 128 | |
9. | Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid | 133 | |
10. | Informatie- en communicatietechnologie | 143 | |
11. | Studiefinanciering | 144 | |
12. | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 156 | |
13. | Lesgelden | 166 | |
14. | Cultuur | 168 | |
15. | Media | 180 | |
16. | Onderzoek en wetenschapsbeleid | 187 | |
24. | Kinderopvang | 199 | |
25. | Emancipatie | 206 | |
De niet-beleidsartikelen | 211 | ||
17 | Nominaal en onvoorzien | 211 | |
18. t/m 20. | Ministerie algemeen | 215 | |
De bedrijfsvoeringsparagraaf | 219 | ||
C. | JAARREKENING | 228 | |
1. | Verantwoordingsstaat van het Ministerie van OCW | 228 | |
2. | Verantwoordingsstaat van de agentschappen | 229 | |
3. | Saldibalans | 230 | |
4. | Misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving | 239 | |
5. | Jaarrekening Centrale Financiën Instellingen (CFI) | 244 | |
6. | Jaarrekening Nationaal Archief (NA) | 250 | |
7. | Topinkomens | 256 | |
D. | BIJLAGEN | 257 | |
1. | ZBO’s en RWT’s | 257 | |
2. | Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer | 259 | |
3. | Inhuur externen | 261 | |
4. | Afkortingen | 262 | |
5. | Begrippen | 268 | |
6. | Trefwoorden | 283 |
AANBIEDING VAN HET JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING
Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Hierbij bied ik, mede namens de staatssecretaris Dijksma en staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2008 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2008 gevoerde financiële beheer.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel en materieel beheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag;
d. de betrokken saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het financieel jaarverslag van het Rijk over 2008;
b. het voorstel van de slotwet over het jaar 2008 die het onderhavige jaarverslag samenhangt;
c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2008 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het financieel jaarverslag van het Rijk over 2008 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2008, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2008, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2008 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Het departementaal jaarverslag 2008 bestaat uit de volgende onderdelen:
A. Een algemeen deel
B. Het beleidsverslag
C. De jaarrekening
D. Bijlagen
A. Het algemeen deel bevat de aanbieding van het jaarverslag en het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.
B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:
1. Beleidsterugblik
2. De beleidsartikelen
3. De niet-beleidsartikelen
4. Bedrijfsvoeringparagraaf
In de beleidsterugblik kijken we terug op de hoofdpunten van het beleid in 2008. Dit jaar is de opzet van de beleidsterugblik anders dan voorgaande jaren. Het is ingedeeld aan de hand van de doelstellingen en projecten uit het beleidsprogramma «samen werken, samen leven». Over deze doelstellingen en projecten wordt aan de hand van doelen, acties en conclusies een oordeel verwoord over de prestaties van OCW in 2008.
In de begroting 2008 is bij elk artikel aandacht besteed aan de externe factoren die de resultaten van het beleid mogelijk kunnen beïnvloeden. In deze verantwoording wordt alleen op deze factoren teruggekomen indien zij daadwerkelijk van invloed zijn geweest op het al dan niet behalen van de beoogde doelstellingen.
Niet voor alle indicatoren zijn gerealiseerde waarden voor 2008 beschikbaar. Dit heeft zowel te maken met de doorlooptijd als de periodiciteit van metingen en peilingen. Voor het uitvoeren en verwerken van metingen is immers tijd nodig. Hiernaast is het niet altijd zinvol of wenselijk vanuit het oogpunt van de administratieve lasten en het kostenaspect, om jaarlijks te monitoren. Grote internationale onderzoeken zijn bijvoorbeeld erg kostbaar. In de beleidsartikelen bij het jaarverslag is zoveel mogelijk toegelicht wanneer nieuwe gegevens worden verwacht.
Op artikel 17 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling. De apparaatsuitgaven van het bestuursdepartement, de inspecties en de adviesraden worden op artikel 18 t/m 20 (ministerie algemeen) verantwoord.
In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.
De jaarrekening bevat de Departementale Verantwoordingsstaat 2008, de samenvattende verantwoordingsstaat 2008 van de agentschappen, de saldibalans, misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving, de jaarrekeningen van de agentschappen Centrale Financiën Instellingen (CFI) en het Nationaal Archief (NA) en het overzicht topinkomens.
D. De volgende bijlagen zijn opgenomen:
1. ZBO’s en RWT’s
2. Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer
3. Inhuur externen
4. Afkortingen
5. Begrippen
6. Trefwoorden
Dit kabinet investeert in goed onderwijs, uitstekende kinderopvang, hoogstaande wetenschap, een rijk cultureel leven en een geëmancipeerd Nederland. Nu, halverwege de regeerperiode, is een mooi moment om de tussenstand op te nemen. Wat is er tot nu toe van de ambities uit het coalitieakkoord terechtgekomen? Dit beleidsverslag geeft per kabinetsdoel weer of OCW per 31 december 2008 op koers ligt om de ambities van dit kabinet te verwezenlijken. In deze inleiding wordt kort ingegaan op de belangrijkste resultaten van 2008.
Het verhogen van de onderwijskwaliteit is een van de belangrijkste doelstellingen van OCW. En dat is logisch. Het belang van onderwijs in deze kennissamenleving kan niet worden overschat. Jongeren hebben recht op inspirerend onderwijs van de hoogste kwaliteit, zoals ten overvloede werd onderstreept door de uitkomsten van het parlementair onderzoek Onderwijsvernieuwingen (eindrapport commissie-Dijsselbloem 13 februari 2008,Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 007, nr. 6). Daarom heeft OCW in 2008 het verbeteren van de basisvaardigheden taal en rekenen bovenaan de agenda gezet. Een breed draagvlak in het onderwijsveld bewijst de urgentie hiervan. Ook heeft OCW veel werk gemaakt van het verbeteren van de kwaliteit en de organisatie van het onderwijs aan zorgleerlingen, het zogenoemde passend onderwijs. Leerlingen die extra zorg nodig hebben, moeten die ook krijgen. Verder kunnen vanaf schooljaar 2009–2010 scholen in het voortgezet onderwijs beschikken over gratis lesmateriaal. In 2008 zijn hiervoor de eerste stappen gezet. In december kregen ouders voor het schooljaar 2008–2009 een directe tegemoetkoming voor deze kosten. In het hoger onderwijs wordt de basiskwaliteit verbeterd, evenals de excellente kwaliteit.
De kwaliteit van het onderwijs valt of staat met de leraren. Zij moeten de ruimte krijgen voor het geven van goed en gedegen onderwijs.
In november 2007 heeft het kabinet het actieplan LeerKracht van Nederland gepresenteerd. Voor de uitvoering daarvan is een jaarlijks budget beschikbaar dat oploopt van € 140 miljoen in 2008 tot € 1 miljard vanaf 2020. Voor de uitvoering van het actieplan heeft OCW in 2008 met de onderwijssectoren een onderhandelaarsakkoord over de gewenste maatregelen gesloten. Dit akkoord is omgezet in sectorale convenanten voor het po, vo, bve en hbo. Verder is in 2008 een lerarenbeurs geïntroduceerd en is er samen met het onderwijsveld een kwaliteitsagenda «Krachtig meesterschap» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 923, nr. 68) voor het opleiden van leraren opgesteld.
Het voorkomen van schooluitval is een belangrijk onderdeel van onderwijskwaliteit. Dit kabinet intensiveert de aanval op de schooluitval om stapsgewijs het doel – halvering in 2012 ten opzichte van 2002 – te bereiken. Het doel voor 2008 (10% minder vsv’ers) willen we bereiken door vooral preventieve maatregelen in te zetten, zoals een soepeler overgang van vmbo naar mbo en een verbeterde loopbaanoriëntatie. Inmiddels blijkt uit de cijfers dat we op koers liggen.
Dit kabinet hecht veel waarde aan kinderopvang. Door de explosieve groei van het gebruik van kinderopvang stond 2008 in het teken van het creëren van een groot aantal nieuwe plaatsen, het bewaken van de kwaliteit en het betaalbaar houden van de kinderopvang voor ouders die werken. Hiervoor heeft het kabinet extra geld uitgetrokken.
Naast deze blikvangers heeft OCW in 2008 ook op het gebied van wetenschap, cultuur en media en emancipatie veel werk verzet. Om de wetenschap in Nederland te bevorderen moeten in 2011 meer Nederlandse onderzoeksgroepen tot de absolute wereldtop zijn doorgedrongen. Om dit te stimuleren hebben jonge onderzoekers via de «vernieuwingsimpuls» meer kansen gekregen en worden er meer middelen op basis van competitie verdeeld.
In 2008 is de nieuwe systematiek voor het toekennen van cultuursubsidies succesvol ingevoerd. Het kabinet heeft gezorgd voor een sterke basisinfrastructuur van culturele instellingen die goed gespreid is over het land. De politiek laat nu meer besluiten over aan professionals. Er is één robuust fonds voor de podiumkunsten gekomen: het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten. Ook is in 2008 het Fonds Cultuurparticipatie opgericht dat op 1 januari 2009 van start is gegaan. Daarnaast is met ingang van het schooljaar 2008–2009 de Cultuurkaart geïntroduceerd in het voortgezet onderwijs. Via de Mediawet, die op 1 januari 2009 van kracht werd, kan de multimediale taak van de omroepen beter worden ingevuld.
Ook is in 2008 de taskforce Deeltijd Plus ingesteld voor de duur van twee jaar. Het doel van deze taskforce is een cultuurverandering bij bedrijven en vrouwen. Vrouwen zouden meer uur moeten gaan werken. Voor het bevorderen van de homo-emancipatie zijn er landelijke gay – straight allianties gesloten in het onderwijs, de sport en in het bedrijfsleven.
Om inzichtelijk te maken op welke manier OCW bijdraagt aan het realiseren van de ambities van het kabinet, is het beleidsverslag ingedeeld op basis van de doelstellingen uit het beleidsprogramma. Elk onderdeel wordt afgesloten met een beleidsconclusie over de voortgang van deze doelstelling.
37. Verhogen van de kwaliteit van onderwijs onder meer door basis-, voortgezet-, en beroepsonderwijs naadloos op elkaar en op het hoger onderwijs aan te laten sluiten
Onderwijs draait om talenten van jongeren én om de onderwijsinhoud die jongeren nodig hebben voor persoonlijk, maatschappelijk en beroepsmatig functioneren. Het doel van dit kabinet is om de opbrengst van het onderwijs en in het bijzonder dat van het taal- en rekenonderwijs te verhogen.
De vaardigheden taal en rekenen vormen voor alle leerlingen de basis van een succesvolle schoolcarrière, en daarmee hun verdere loopbaanontwikkeling. Het einddoel voor 2011 is een verbetering van de taal- en rekenprestaties in het po, vo en bve ten opzichte van 2005. Om dit te bereiken wordt, in het kader van de kwaliteitsagenda’s voor primair en voortgezet onderwijs en de strategische agenda voor beroeps- en volwasseneneducatie, fors geïnvesteerd in duurzame verbetering. (Taal en rekenen in het (voortgezet) speciaal onderwijs is opgenomen onder het kopje «passend onderwijs».)
• In september 2008 is de agenda «Focus op vroegschoolse educatie» ondertekend. Vanuit de enveloppe Kinderopvang is door middel van een subsidieregeling € 20 miljoen beschikbaar gesteld om een impuls te geven aan de vroegschoolse educatie. In het kader van «Vversterk» zijn 6 500 personeelsleden getraind in het geven van voor- en vroegschoolse educatie in de kinderopvang, op de peuterspeelzalen en in het basisonderwijs.
• In 2008 heeft OCW in totaal ongeveer € 11 miljoen beschikbaar gesteld aan het Projectbureau Kwaliteit van de PO-raad. Met dit budget zorgt het Projectbureau Kwaliteit dat de deelnemende 1375 scholen meerjarige taal- en/of rekenverbetertrajecten kunnen uitvoeren. Binnen deze taal- en rekenverbetertrajecten staat opbrengstgericht werken centraal.
• In september 2008 is de Regeling Kwaliteit Voortgezet Onderwijs in werking getreden. Deze maakt het mogelijk om op schoolniveau de reken- en taalprestaties verder te verbeteren en binnen het kader van de kwaliteitsagenda voor het voortgezet onderwijs andere knelpunten aan te pakken. In 2008 zijn verder diverse acties ondernomen zoals veldraadplegingen over referentieniveaus voor taal en rekenen.
• In 2008 is € 8,7 miljoen beschikbaar gesteld aan de mbo-instellingen voor intensivering van taal- en rekenonderwijs. Instellingen kunnen dit geld naar eigen inzicht besteden aan bijvoorbeeld deskundigheidsbevordering van docenten, remediërende programma’s om achterstanden van leerlingen weg te werken of de ontwikkeling van taal en rekenbeleid. Ook is opdracht gegeven om voor het mbo een «tijdelijk steunpunt taal en rekenen» in te richten.
• In 2008 is € 1,7 miljoen beschikbaar gesteld aan de hogescholen die lerarenopleidingen verzorgen. Dit geld is ingezet voor: aanschaf van remediërend materiaal, extra tijd voor begeleiding studenten, extra lessen en aanstelling van een (tijdelijk) coördinator taal en rekenen.
OCW heeft de randvoorwaarden gecreëerd om het taal- en rekenniveau te verhogen. Over de (duurzame) effecten van het beleid op de prestaties van taal en rekenen zijn in dit stadium nog geen uitspraken te doen. Wel kunnen we stellen dat alle voor 2008 voorgenomen acties zijn uitgevoerd of in gang gezet. Bovendien hebben de acties geleid tot een door het onderwijsveld gedragen focus op de basisvaardigheden taal en rekenen. Vanaf 2009 zullen de prestaties taal en rekenen jaarlijks worden gemonitord.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Taal en rekenen | Taal en rekenen | Taal en rekenen | Taal en rekenen |
Gemiddelde vaardigheidscores in groep 8 voor | |||
a. taal | a. 1114 (2005); Streefw. 2008: 1116 (Cijfers in 2008 niet beschikbaar in het COOL-Cohortonderzoek, omdat voor een andere taaltoets is gekozen. Er wordt gezocht naar een vervangende indicator.) | a. Hoger | a. Art 1, OD 1.3.2. |
b. begrijpend lezen | b. 55 (2008); streefw. 2008: 55 | b. Hoger | b. Art 1, OD 1.3.2. |
c. rekenen | c. 116 (2008); streefw. 2008: 118 | c. Hoger | c. Art 1, OD 1.3.2. |
(Bron: NWO Cohortonderzoek) | |||
Percentage 15 jarige leerlingen met lage leesvaardigheden. (bron: PISA 2006). | 15,1% (2006). Nieuwe PISA resultaten voor 2009 komen beschikbaar in 2010. | Tenminste stabilisatie van de leerlingprestaties in het vo op het gebied taal in internationale en longitudinale onderzoeken zoals PISA ten opzichte van het beeld in het meetjaar 2003. | Art 3, OD 3.3.2 |
Leerlingprestaties in het vo op het gebied taal. In het schooljaar 2007/2008 start een nieuw cohortonderzoek onder de naam COOL5–18. Op dit moment is er nog geen indicator en streefwaarde taalvaardigheid op basis van een Nederlands onderzoek aanwezig. | De scores per schoolsoort voor begrijpend lezen op referentieniveau 2F zijn (percentage leerlingen):BBL 26% KBL 40% GL/TL 55% HAVO 63% VWO 36%.In 2011 is de volgende COOL meting. | Hoger | Art 3, AD 3.1 |
Verlagen drempel Gewichtenregeling primair onderwijs
Onderwijsachterstanden bij kinderen kunnen ontstaan door sociale, culturele en economische omstandigheden. Om deze achterstanden te voorkomen en te bestrijden, kunnen basisscholen hun eigen onderwijsachterstandenbeleid vormgeven met het geld dat zij op basis van de gewichtenregeling ontvangen. Deze middelen zijn opgenomen in de lumpsum.
Het einddoel in 2011 is de taalachterstand van doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschool te reduceren met 40% ten opzichte van 2002 (bron: COOL-cohortonderzoek NWO). Dit wordt bereikt door diverse maatregelen, ondermeer door de gewichtenregeling.
• In januari 2008 heeft de Tweede Kamer een brief ontvangen met een voorstel voor wijziging van de drempel in de gewichtenregeling van 9% naar 6% en over de invoering van zogenoemde impulsgebieden. De Tweede Kamer is akkoord gegaan met de uitwerking.
• Dit heeft tot gevolg dat scholen in zogenoemde impulsgebieden, postcodegebieden met veel lage inkomens en/of veel uitkeringen, met ingang van het schooljaar 2009–2010 per «gewichtenleerling» een extra bedrag krijgen. Hierdoor komt het extra geld dat het kabinet ter beschikking heeft gesteld (oplopend tot € 70 miljoen in 2011) terecht waar dat het meest nodig is.
• Op 19 februari 2009 is een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met informatie over de uitwerking van impulsgebieden. Ook zijn in die brief pilots aangekondigd waarbij de effecten in beeld worden gebracht van het verlengen van de onderwijstijd op de leerlingresultaten.
Om taalachterstand te verminderen is de gewichtenregeling aangepast. OCW ligt op koers om het doel te bereiken.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Gewichtenregeling | Gewichtenregeling | Gewichtenregeling | Gewichtenregeling |
Reductie taalachterstand van doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschool ten opzichte van 2001 | – 21% (2005)Tussenstreefwaarde 2008: -30% | – 40% (2011) | Art 1, OD 1.3.3 |
(bron: COOL-cohortonderzoek NWO) | De gegevens die nodig zijn voor deze indicator zijn ten dele niet beschikbaar in het COOL Cohortonderzoek (NWO). Op korte termijn wordt gezocht naar een alternatieve indicator. |
Onderwijstijd voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs
Leerlingen hebben voldoende onderwijstijd nodig om de leerstof te kunnen beheersen. Bovendien is het voor de voorspelbaarheid voor ouders, leerlingen en scholen van belang dat helder is op hoeveel onderwijs leerlingen recht hebben. Daarom zijn er wettelijke voorschriften voor onderwijstijd.
In de bve-sector geldt de norm van minimaal 850 klokuren onderwijstijd voor een bol-opleiding. Scholen moeten zich hieraan houden, maar de laatste jaren is gebleken dat veel opleidingen bij bve-instellingen niet aan de wettelijke bepalingen voor onderwijstijd voldeden. Daarom is er de afgelopen twee schooljaren verscherpt toegezien op de naleving van de wettelijke voorschriften. Ook is de Commissie Onderwijstijd geïnstalleerd om aanbevelingen te doen voor aanpassing van de wettelijke voorschriften. Deze commissie heeft 16 december 2008 haar aanbevelingen gepresenteerd, de beleidsreactie daarop is op 27 maart 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit alles moet leiden tot wettelijke voorschriften voor onderwijstijd die realistisch en ambitieus zijn én door alle scholen worden nageleefd.
• Net als in 2007 heeft de Inspectie van het Onderwijs een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de wettelijke normen voor de onderwijstijd over schooljaar 2007–2008 op 77 scholen. Geconstateerd is dat de naleving van de onderwijstijd is verbeterd. Dit laat echter onverlet dat er nog steeds een aanzienlijk aantal scholen is dat niet aan de wettelijke normen voldoet. In het inspectieonderzoek over 2006–2007 bleek 7% van de onderzochte scholen aan alle wettelijke voorschriften voor onderwijstijd te voldoen, in het onderzoek over 2007–2008 betrof dit 28% van de onderzochte scholen.
• De huidige wettelijke kaders voor onderwijstijd zijn niet onomstreden en hebben geleid tot forse maatschappelijke discussie. Daarom is in mei 2008 de Commissie Onderwijstijd ingesteld om hierover te adviseren. Op 16 december 2008 is het eindrapport van de Commissie Onderwijstijd onder voorzitterschap van de heer Clemens Cornielje, getiteld «De waarde van een norm», aan de Kamer gezonden. De beleidsreactie op de aanbevelingen van de Commissie Onderwijstijd is op 27 maart 2009 aan de Tweede Kamer verzonden (kenmerk VO/OK/2009/93615). De aanbevelingen van de Commissie Onderwijstijd worden nadrukkelijk gezien als totaalpakket dat een zo goed mogelijke balans biedt tussen de verschillende belangen. Met de aanpassingen die worden beschreven in de brief van 27 maart 2009 wordt het mogelijk om de ambities die OCW heeft met het voortgezet onderwijs en de daarvoor vereiste onderwijstijd te realiseren. Het gesprek over de invulling daarvan zal plaatsvinden op schoolniveau, tussen professionals en direct betrokkenen. De Inspectie van het Onderwijs ziet vooral toe op de wijze waarop dat gesprek plaatsvindt.
• Uit het onderzoek van de Inspectie naar de onderwijstijd in 2006–2007 kwam naar voren dat in eerste instantie 24% van de opleidingen niet voldeed aan de vereiste onderwijstijd. Na hoor en wederhoor en herstelwerkzaamheden door instellingen bleek dat uiteindelijk bij 8% de gerealiseerde onderwijstijd onvoldoende bleef. Uit het reguliere onderzoek over dit schooljaar bleek dat aanvullend nog eens 4 opleidingen niet voldeden. In totaal voldeden in 2006–2007 14 opleidingen niet aan de wettelijke vereisten van de 850 urennorm. Deze opleidingen zijn inmiddels in een sanctietraject opgenomen. In het onderzoek in het schooljaar 2007–2008 bleek dat 9% van de onderzochte opleidingen niet voldeed aan de vereiste 850 klokuren en slechts 4% na heronderzoek van de onvoldoende opleidingen. Hiermee is een behoorlijke verbetering gerealiseerd ten opzichte van het onderzoek in 2006–2007. De opleidingen die na heronderzoek nog onvoldoende waren, zijn gemeld aan de minister voor verdere actie.
De meeste vo-scholen realiseren meer onderwijstijd. Dit is een goed teken. Wat betreft BVE was 9 procent (6 opleidingen) van de onderzochte opleidingen bij de eerste controle onvoldoende. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van het onderzoek in 2006–2007. Het verscherpte toezicht blijft in 2009 van kracht.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Onderwijstijd | Onderwijstijd | Onderwijstijd | Onderwijstijd |
Percentage van de vo- scholen en mbo opleidingen die aan de normen voor onderwijstijd voldoen(bron: Inspectie van het Onderwijs) | 28% (2007/2008)December 2008 heeft de Commissie Onderwijstijd aanbevelingen gedaan voor het beleid inzake onderwijstijd. Indien deze aanbevelingen worden overgenomen en door de Tweede Kamer worden aanvaard, zal dit leiden tot aangepaste wet- en regelgeving, hetgeen consequenties heeft voor de streefwaarden. | Art 3, OD 3.3.2 | |
MBO: 91% van de opleidingen voldoet aan de norm voor onderwijstijd | Art 4, OD 4.3.2 |
Verminderen aantal zeer zwakke scholen primair onderwijs en voortgezet onderwijs
De doelstelling voor de aanpak van zeer zwakke scholen in het primair onderwijs is:
• Halveren van het percentage zeer zwakke scholen van 1,4% in 2007 naar 0,65% in 2011;
• Minimaliseren van de tijd dat een school zeer zwak is.
De doelstelling voor de aanpak van zeer zwakke scholen in het voortgezet onderwijs is:
• Reductie van het percentage zeer zwakke vestigingen van 1,8% nu naar 1,4% in 2010;
• Reductie van de doorlooptijd van het moment dat vestiging als zeer zwak wordt bestempeld tot het moment dat de vestigingen van dit stempel af is van 24 naar 18 maanden in 2012;
• Verhoging van het percentage scholen dat voldoende scoort op het kenmerk «kwaliteitszorg» van 31.4% naar 50% in 2010 en naar 75% in 2012.
Voor 2011 is de doelstelling voor het speciaal basisonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs om het percentage scholen onder geïntensiveerd toezicht (risicovolle, zwakke en zeer zwakke scholen) terug te brengen tot 12%.
• De Inspectie van het Onderwijs heeft het toezicht op de zeer zwakke scholen aangescherpt. Zo is het toezicht «risicogericht» geworden en worden scholen voortaan geïnformeerd wanneer een school zeer zwak dreigt te worden. Daarnaast markeert de inspectie voor scholen veel nauwkeuriger wat de tekortkomingen in het onderwijsproces zijn en spreekt voor de verschillende onderdelen korte verbetertermijnen af. Tot dusverre hadden de scholen voor het invoeren van de noodzakelijke verbeteringen een periode van twee jaar. Scholen die er uiteindelijk nog niet in slagen de kwaliteit voldoende te verbeteren, zijn door de Inspectie van het Onderwijs gemeld voor een bestuurlijk na-traject bij OCW.
• Het wetsvoorstel Goed Bestuur is eind december 2008 aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2008–2009, 31 828) In het wetsvoorstel is onder andere een basis gelegd voor het sanctioneren van zeer zwakke scholen. Ook wordt in dit wetsvoorstel de ultieme sanctie, het beëindigen van de bekostiging en het sluiten van de school, geregeld.
• Het Steunpunt Zeer Zwakke Scholen heeft in 2008 een starterpakket ontwikkeld voor zeer zwakke scholen dat kan worden toegepast in 2009. Begin 2009 heeft het steunpunt nog een paar producten opgeleverd: het starterspakket, de handreiking monitoring en het materiaal van School op Groen. Ook scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen nu terecht bij het steunpunt.
• In 2008 is er overeenstemming bereikt met de VO-raad over een plan van aanpak van de zeer zwakke scholen. Het Steunpunt Zeer Zwakke Scholen is één van de hoofdactiviteiten uit het plan van aanpak voor de zeer zwakke scholen.
Om zeer zwakke scholen in het primair onderwijs te bestrijden zijn in 2008 de voorgestelde maatregelen uitgevoerd. Het gewenste effect op de meetbare beleidsdoelstelling is echter nog niet bereikt. In plaats van een daling van het aantal zeer zwakke scholen is er sprake van een lichte stijging van het aantal zeer zwakke scholen. De lichte stijging van het aantal zeer zwakke scholen is het gevolg van de aanscherping van het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Voor de halvering van het aantal zwakke scholen is een actieplan opgesteld. Dit actieplan is 11 februari 2009 naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 293, nr. 28).
In het voortgezet onderwijs ligt de uitvoering van de in het plan van aanpak opgenomen activiteiten op koers. Het effect hiervan is niet op korte termijn zichtbaar. Ook hier moet rekening gehouden worden met een lichte stijging van het aantal zeer zwakke scholen, als gevolg van de aanscherping van het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Zwakke scholen | Zwakke scholen | Zwakke scholen | Zwakke scholen |
Percentage zeer zwakke scholen | |||
a. in het basisonderwijs | a. 1,5% (01-01-2009) | a. 0,65% (2011) | a. Art 1, OD 1.3.2 |
b. in het speciaal basisonderwijs | b. 6,4% (2005/2006) | b. 3,2% (2010/2011) | b. Art 1. OD 1.3.3. |
c. in het (voortgezet) speciaal basisonderwijs | c. 5% (2005/2006) | c. 2,5% (2010/2011 | c. Art. 1 OD 1.3.3 |
(bron: Inspectie van het Onderwijs) | Er zijn nog geen nieuwe realisatiecijfers beschikbaar. Meting vindt plaats in schooljaar 2008/2009. |
Het streven is het verbeteren van de kwaliteit en de organisatie van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Kwaliteitsverbetering (voortgezet) speciaal onderwijs (vso)
In 2011 moeten de leerresultaten op het terrein van rekenen en taal aantoonbaar zijn verbeterd. Verder zijn de referentieniveaus voor die vakken vastgesteld. Scholen houden bij hun onderwijs rekening met deze referentieniveaus en kunnen met behulp van valide en betrouwbare gegevens aangeven waar hun leerlingen zich bevinden. Daarnaast werken scholen doelgericht aan de verbetering van de «opbrengsten» en beschikken zij daarvoor over de juiste hulp- en leermiddelen.
Doel is dat alle leerlingen onderwijs volgen. Omdat het huidige systeem geen sluitende verantwoordelijkheden kent, vallen leerlingen tussen wal en schip en zitten er leerlingen zonder onderwijs thuis. Voor een «sluitend systeem» is het nodig dat scholen (besturen) verplicht worden alle aangemelde en ingeschreven leerlingen een passend onderwijszorgaanbod aan te bieden. Dat kan op de eigen school zijn, maar ook (deels) op een andere school in het netwerk.
• Scholen voor (v)so en sbo (speciaal basisonderwijs) kunnen net als scholen voor regulier onderwijs participeren in de taal- en reken verbetertrajecten. Er is een speciaal interventieproject op het terrein van lezen (LIST) gestart en er is een traject gestart om passende leermiddelen, een aangepast leerlingvolgsysteem en toetsen te ontwikkelen.
• De belangenvertegenwoordigers (WEC-raad, PO-Raad en het SBO-werkverband) gaan zorgen dat deze verbeteringen in het «onderwijsveld» worden doorgevoerd.
• Er is een structuur ontwikkeld om het programma «kwaliteit en passende kwalificaties» uit te voeren.
• Voor het speciaal onderwijs zijn kerndoelen geformuleerd die naar verwachting op 1 augustus 2009 van kracht zullen worden.
• Er is een aantal subsidieregelingen gepubliceerd om de vorming van regionale netwerken, de inrichting van één loket en het inrichten van een onderwijscontinuüm te stimuleren.
• Er is een infopunt ingericht waar regio’s terecht kunnen met vragen. Ook zijn via het infopunt gesprekspartners beschikbaar, is er een website en zijn er diverse nieuwsbrieven uitgegaan.
Voor het realiseren van passend onderwijs is in 2008 de basis gelegd en draagvlak gecreëerd voor verdere uitwerking. In overleg met de Kamer is ervoor gekozen om passend onderwijs te faseren. In 2011 zijn er «netwerken» gevormd en zo spoedig mogelijk daarna zal de budgetbekostiging worden ingevoerd.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Passend onderwijs | Passend onderwijs | Passend onderwijs | Passend onderwijs |
Dekkende infrastructuur van regionale verbanden voor zorgleerlingen(bron: CFI) | 0% (2006). | Tussenstreefwaarde 2009: 20%.100% (2011) | Art 1, OD 1.3.3Art 3, OD 3.3.3 |
Dekkingsgraad zorg- en adviesteams | PO 60% (bovenschools) | 100% (2011) | Art 4, OD 4.3.3 |
(bron: Nederlands Jeugdinstituut) | VO 92%BVE 75%(2007)Gegevens 2008 komen in april 2009 beschikbaar. |
Competentiegericht onderwijs mbo
De inzet is om vanaf studiejaar 2010–2011 de competentiegerichte kwalificatiestructuur in het mbo landelijk in te voeren, zodat vanaf dat moment alle eerstejaars competentiegericht worden opgeleid. Sinds 2004 zijn mbo-instellingen gefaseerd bezig hun opleidingsaanbod in te richten op basis van de kwalificatiedossiers.
• Scholen worden vraaggericht ondersteund door MBO 2010 bij de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur. MBO 2010 heeft in 2008 een activiteitenplan ingericht dat grotendeels gebaseerd is op de ondersteuningsbehoefte van scholen.
• De kwalificatiedossiers worden jaarlijks vastgesteld. Deze jaarlijkse cyclus biedt de mogelijkheid om de kwalificatiedossiers geleidelijk aan te scherpen en te verbeteren op basis van ervaringen in de uitvoering. In 2008 zijn door de «Kenniscentra beroepsonderwijs-bedrijfsleven» 237 nieuwe kwalificatiedossiers opgeleverd.
• In 2008 heeft een beleidsonderzoek door de Tweede Kamer plaatsgevonden op het gebied van competentiegericht onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 524, nr. 2). De onderzoeksresultaten zijn gepresenteerd en op 24 maart 2009 heeft staatssecretaris Van Bijsterveldt een beleidsreactie op de bevindingen van het kameronderzoek naar competentiegericht onderwijs naar de Tweede Kamer verzonden.
In het studiejaar 2008–2009 volgt 71% van de eerstejaars deelnemers een competentiegerichte mbo-opleiding. Met nog twee instroommomenten te gaan ligt de invoering van de kwalificatiestructuur op schema.
Aansluiting onderwijs arbeidsmarkt mbo
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) moet studenten goed voorbereiden op de samenleving en de arbeidsmarkt. Van belang is dat er een goede match is tussen de vraag en het aanbod, dat de onderwijsprogramma’s goed aansluiten op de veranderende beroepseisen en dat de begeleiding van studenten naar en tijdens de beroepspraktijkvorming verder wordt verbeterd.
• Door de relevante partijen bij elkaar te brengen, willen we de regionale samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijven actief bevorderen. Hiervoor ontwikkelt OCW (in samenwerking met EZ en SZW) een «regionale agenda» samen met mbo-instellingen, kenniscentra, gemeenten, bedrijfsleven, branches en andere partijen waaronder het v(mb)o. In 2008 is gestart met vier pilotregio’s, te weten: Twente, Leiden, Rotterdam en Zuid-Limburg.
• Ook zijn er tussen mbo-instellingen, kenniscentra en leerbedrijven heldere afspraken gemaakt over het verbeteren van de beroepspraktijkvorming.
Eind 2008 is Nederland beland in een zware economische crisis. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs is de economische crisis merkbaar. Hoewel de arbeidsmarktverwachtingen voor de toekomst voor de diverse sectoren nog gunstig zijn, zijn we ons ervan bewust dat we met name voor de meer conjunctuurgevoelige sectoren voor het nieuwe schooljaar (2009/2010) er rekening mee moeten houden dat de economische crisis serieuze gevolgen kan hebben voor het aanbod van bpv-plaatsen. Het is van cruciaal belang dat de komende jaren door alle betrokken partijen fors wordt ingezet op het behouden van voldoende bpv-plaatsen, zodat we er goed voor staan als de crisis voorbij is.
Dit kabinet hecht grote waarde aan een leven lang leren. In het plan van aanpak 2008–2011 «Doorpakken met Leren & Werken» (Tweede Kamer 2007–2008, 30 012, nr. 10) zijn ambitieuze doelen geformuleerd. Doel is om vóór 31 december 2010, te zorgen voor 90 000 leerwerktrajecten, waarbij speciale aandacht is voor de groepen werkzoekenden (30 000) en werkende jongeren zonder startkwalificatie (20 000). In verband met de kredietcrisis is de doelgroep werkzoekenden verbreed met «met werkloosheid bedreigden» en is de «Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken voor werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden» ontwikkeld. Met deze regeling wordt de opgebouwde infrastructuur van scholen, bedrijven en suwi-partners benut voor de gevolgen van de crisis. De uitdaging is om de stijging van de werkloosheid beperkt te houden door mensen die werkloos dreigen te worden een leerwerktraject aan te bieden. Zo houden zij perspectief op een nieuwe baan op korte termijn.
• In 2008 zijn 30 000 leerwerktrajecten gerealiseerd. Ook is met 47 regionale en sectorale samenwerkingsverbanden en ruim 40 fysieke leerwerkloketten een nagenoeg landelijk dekkende infrastructuur neergezet waarmee wordt gewerkt aan duurzame aandacht voor een leven lang leren. Eind 2008 is het proces gestart waarin de leerwerkloketten bij de LWI plus-vestigingen verder worden uitgebouwd en er wordt samengewerkt met de mobiliteitscentra. Zo kunnen werknemers voor wie geen werk meer is, zo mogelijk nog voordat zij werkloos worden, elders worden ingezet en eventueel gedurende de WTV worden bijgeschoold.
• Na twee rondes van de landelijke publiekscampagne op radio en tv is de bekendheid van het «ervaringscertificaat» (EVC) vergroot, zoals blijkt uit onderzoek. Het EVC-register met informatie over alle EVC-aanbieders in Nederland is toegankelijk viawww.lerenenwerken.nl. Hier vinden burgers en werkgevers vrijwel alle informatie over de mogelijkheden van een leven lang leren en werken.
• In 2008 is de Denktank Leren en Werken – met als voorzitter Roger van Boxtel – geïnstalleerd. De denktank gaat de ministeries van OCW en SZW adviseren over een concept/kader dat individuen ondersteunt bij het werken aan hun ontwikkeling en inzetbaarheid. Werkgevers krijgen met dit kader hulp bij het ondersteunen van hun personeel.
In 2008 zijn stappen gezet om de doelen op het gebied van een leven lang leren te bereiken. Er is een landelijk dekkende infrastructuur opgezet en met deze infrastructuur is in 2008 ongeveer een derde deel van de doelstelling van 90 000 gerealiseerd. Ook dit doel ligt dus goed op koers. Met deze infrastructuur is bovendien een belangrijke basis gelegd voor korte termijnacties die in de huidige crisis nodig zijn voor het vergroten van de inzetbaarheid van met werkloosheid bedreigden en werkzoekenden. Voor de hiervoor genoemde groepen zijn in de crisis EVC en scholing belangrijke middelen om hen inzetbaar te houden en/of te maken.
Om de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs te borgen en waar nodig verder te verhogen wordt op zowel po, vo als bve-terrein een groot aantal maatregelen getroffen die de komende jaren hun uitwerking zullen hebben. Deze maatregelen zijn van groot belang om sterker uit de huidige crisis te komen. Goed onderwijs is immers essentieel voor de weerbaarheid en wendbaarheid van (jonge) mensen op de arbeidsmarkt. OCW heeft de benodigde stappen gezet om deze doelstelling te behalen. Dit doel ligt op koers.
Doelstelling 11. Hoger onderwijs met meer kwaliteit en minder uitval
Het kabinetsbeleid is gericht op het creëren van een ambitieuze studiecultuur in het hoger onderwijs. Hiervoor moet de basiskwaliteit van het hoger onderwijs worden verbeterd en «excellentie» gestimuleerd. Verder moeten er meer studenten afstuderen zodat de «uitval» wordt beperkt. Inzet van OCW is een investeringsprogramma, waarover afspraken met de universiteiten en hogescholen zijn gemaakt. Het gaat om de volgende afspraken:
• Verbeteren studiesucces (reductie van de uitval in postpropedeutische fase van het wo en verhoging postpropedeutisch «rendement» hbo)
• Meer differentiatie (10% van studenten neemt deel aan meer ambitieuze programma’s)
• Verbetering kwaliteit docenten (opscholing van hbo-docenten naar een mastergraad en naar een PhD-graad), meer basiskwalificaties onderwijs voor wo-docenten.
• Het verhogen van de basiskwaliteit van het onderwijs en meer geld voor het verbeteren van het studiesucces van studenten. Met de universiteiten en hogescholen zijn in het voorjaar van 2008 meerjarenafspraken gemaakt over de opbrengsten van de investeringen. De doelstellingen van deze afspraken hebben betrekking op 2011, 2012 en 2014. Er zijn geen tussendoelen afgesproken. Wel wordt de voortgang van de afspraken jaarlijks gevolgd via Kennis in Kaart. In Kennis in Kaart 2008 is een volledig overzicht van startwaarden en streefwaarden opgenomen.
• Extra investeringen in meer excellentie. In het kader van het Sirius Programma is in 2008 voor € 22,5 miljoen aan projecten goedgekeurd voor excellentie in de bacheloropleidingen. Het resterende deel (€ 17,5 miljoen) wordt in 2009 toegekend. Voor excellentie in de masteropleidingen is € 10 miljoen beschikbaar, aanvragen hiervoor worden in 2009 ingediend. Zowel de middelen voor de bachelor- als de masteropleidingen worden competitief verdeeld (www.siriusprogramma.nl).
• Extra investeringen (€ 4 miljoen in 2008) in het studiesucces van allochtone studenten. Hierdoor kunnen deze studenten hun achterstand ten opzichte van autochtone studenten zoveel mogelijk inhalen. Hierover zijn afspraken gemaakt met de multisectorale hogescholen in de vier grote steden.
• Daarnaast start het kabinet in 2009 experimenten met studiekeuzegesprekken voor het begin van de hbo- of wo-opleiding en een verbeterde studiekeuzebegeleiding. De instellingen zijn in november 2008 uitgenodigd om voorstellen daarvoor in te dienen. De meerjarenafspraken over studiesucces zijn in 2008 tot stand gekomen en de investeringen zijn in 2008 gestart. Uiteraard zijn de effecten daarvan in 2008 nog niet zichtbaar. Pas in 2010–2011 zullen de eerste metingen betekenisvol zijn.
• Met de HBO-raad zijn in juni 2008 prestatieafspraken afgerond over het verhogen van het opleidingsniveau van hbo-docenten in lijn met het convenant Leerkracht: in 2014 heeft 70% van de hbo-docenten een master- of eerstegraadsniveau (is nu 50%) en in 2017 is 10% gepromoveerd dan wel neemt deel aan een promotietraject. De eerste tranche van het geld voor dit doel is in 2008 aan de hogescholen uitbetaald. Ter verhoging van het opleidingsniveau zijn verder afspraken gemaakt over «opscholing» van docenten in het hbo: met de lerarenbeurs kunnen docenten in het hbo hun kwalificatie versterken of verhogen. Specifiek voor het opleiden van leraren zijn in de Kwaliteitsagenda lerarenopleidingen 2008–2011 onder andere maatregelen opgenomen ter versterking van de kwaliteit van de hbo-lerarenopleidingen (vastleggen eindniveau, gezamenlijke kennisbasis, eindtermen en examen, extra lectoren).
De strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid «Het Hoogste Goed» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1) is eind 2007 gepresenteerd. De maatregelen voor meer kwaliteit en minder uitval, die in de strategische agenda zijn voorgenomen, zijn allemaal uitgevoerd. Conclusie is dat (bijna) alle geplande acties zijn gestart, maar dat over de (doel)realisatie nog weinig te zeggen valt.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
% studie-uitval(uit wo) en studie-switchers (binnen wo) na het (verwijzende en bin- dende) eerste bachelorjaar in bachelor-2 en -3(bron: VSNU, CBS/1-cijfer HO) | 12% (2007)In de meerjarenafspraak was een percentage van 14 genoemd; na herberekening met definitieve gegevens komt dit uit op 12. Het doel is dit percentage te halveren in 2011. (zie Kennis in Kaart 2008, figuur 1). | 6% (2011) | Art 6/7, OD 6.3.3 |
% wo-studenten dat in vier jaar de bachelor afrondt(bron: CBS/1-cijfer HO) | 47,4% (2007)In de meerjarenafspraak was een percentage van 45% genoemd. Dit percentage is herberekend op basis van meer recente gegevens. (zie Kennis in Kaart 2008, figuur 1). | >70% (2014) | Art 6/7. OD 6.3.3 |
Rendement van studenten in de post-propaedeutische fase van het hbo.(bron: 1-cijfer HO) | Van de hbo-studenten die in 2001 met de postpropae- deutische fase begonnen, behaalde 77% in 2007 het diploma | Van het cohort dat met de postpropaedeutische fase start in 2008/2009, heeft 90% in 2012/2013 het diploma behaald. | Art 6/7. OD 6.3.3 |
Kwaliteitdocenten: % hbo- docenten met minimaal een mastergraad(Meerjarenafspraken OCW en HBO-raad) | Master: 45,8% (2006)Phd: 3,7% (2006)Totaal: 50 % (2006)(zie Kennis in Kaart, figuur 4) | 70% in 2014, waarvan in 2017 10% gepromoveerd of deelneemt in een promotietraject | Art 6/7, OD 6.3.2 |
Doelstelling 38. Voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel nu en in de toekomst
In 2011 moeten we over voldoende en voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel beschikken. Daarom stond 2008 in het teken van maatregelen om het tekort aan leraren en schoolleiders aan te pakken, de positie van de leraar te versterken en de kwaliteit van de leraar te verbeteren. Voor de uitvoering hiervan is een budget oplopend naar € 1 miljard in 2020 beschikbaar.
In november 2007 heeft het kabinet het actieplan LeerKracht van Nederland gepresenteerd. Vervolgens is op 16 april 2008 met de sociale partners in het po, vo, bve en hbo een onderhandelaarsakkoord over de uitwerking van dat actieplan gesloten: het convenant «LeerKracht van Nederland». Hierin zijn afspraken gemaakt over een sterkere positie van de leraar en een betere beloning. «Bekostigde» directeuren in het primair onderwijs krijgen verder een maandelijkse toelage. Na achterbanberaad is het onderhandelaarsakkoord omgezet in sectorale convenanten «LeerKracht van Nederland», voor po en vo, voor het bve en voor het hbo. Het merendeel van de in het convenant afgesproken maatregelen wordt vanaf 2009 uitgevoerd.
In 2008 zijn de volgende resultaten bereikt:
• Er is een «Lerarenbeurs voor Scholing» gekomen. Het subsidiebedrag van € 18 miljoen is gebruikt om circa 5 000 leraren een beurs te geven. Zij zijn in september begonnen met een opleiding (voor «opscholing» of specialisatie).
• Er is een conciërgeregeling (€ 30 miljoen) opgesteld, op grond waarvan basisscholen subsidie hebben gekregen voor het aanstellen van 2500 conciërges.
• In oktober 2008 heeft al het onderwijspersoneel in po, vo, bve en hbo een eenmalige uitkering van € 200 gekregen (deeltijders naar rato).
• Sociale partners hebben bijna alle beloningsmaatregelen uit het convenant in hun decentrale cao’s vastgelegd.
• Daarnaast is na overleg met het onderwijsveld in september een kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren uitgebracht «Krachtig meesterschap» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 923, nr. 68). Hierin is onder andere een educatieve «minor» aangekondigd, bedoeld om het aantal academici voor de klas te vergroten.
Met deze maatregelen wordt de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar vergroot en de positie van de leraar versterkt. Het doel wordt gehaald binnen de vastgestelde termijn.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Aantal openstaande vacatures voor leraren en managers in po, vo en bve, in fte’s(bron: Arbeidsmarktbarometer po, vo, bve). | 1 450 vacatures. Dit is het gemiddelde van de eerste drie kwartalen van 2008. Dat zijn er ruim 200 meer dan er gemiddeld in de eerste drie kwartalen van 2007 openstonden.De gegevens over heel 2008 zullen in de zomer van 2009 bekend worden. | Kleiner dan 2 200 (2009) (< 1%) | Art. 9 en AD 9.1 |
Project 8. Aanval op de schooluitval
Het doel van OCW is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) te verminderen met 50% tot maximaal 35 000 in 2011 (schooljaar 2010–2011, wordt bekend in 2012). Dit is conform de «nationale vertaling» van de Lissabondoelstelling. Het concrete doel voor 2008 is het verminderen van het aantal vsv’ers met 10% ten opzichte van 2007. Om dit te bereiken is er vooral veel aandacht voor preventie. Het verminderen van het aantal vsv’ers houdt in dat meer jongeren een startkwalificatie (een vwo-, havo- of mbo-diploma op niveau 2) behalen. Jongeren met een startkwalificatie hebben betere perspectieven op de arbeidsmarkt, komen minder vaak in de criminaliteit terecht en hebben minder integratieproblemen.
• OCW heeft in alle 39 RMC-regio’s tussen december 2007 en juli 2008 convenanten afgesloten met gemeenten en onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. De scholen krijgen € 2000 per nieuwe vsv’er minder, op basis van «no cure, no pay». Hiervoor is circa € 22 miljoen beschikbaar.
• Per RMC-regio is sinds 2008 een subsidie voor onderwijsprogramma’s beschikbaar, deze wordt verstrekt aan onderwijsinstellingen. Voor de G4-regio’s geldt een uitzondering. Vanwege de complexiteit van de vsv-problemen in de G4 gaat het extra geld naar de gemeenten.
• In 2008 is in convenanten en onderwijsprogramma’s vastgelegd dat scholen voortijdig schoolverlaten aanpakken door een verbeterde zorgstructuur, loopbaanoriëntatie en een verbeterde overgang van vmbo naar mbo. De convenanten en de onderwijsprogramma’s worden op gezette tijden geëvalueerd, daarbij wordt vooral gekeken naar de effectiviteit van de aanpak. De voortgang van de convenanten en de onderwijsprogramma’s wordt zowel per regio als op schoolniveau jaarlijks gemonitord.
• Verder is er in 2008 een experiment gestart met een geïntegreerd traject van «vmbo-bb en mbo-2 op één school». Het doel van dit experiment is te onderzoeken of zo’n geïntegreerd traject leidt tot minder uitvallers in de overgang van vmbo-bb naar het mbo. In 2008 zijn bijna 700 leerlingen met deze leergang gestart.
• Met «de uitrol» van het digitaal loket voor verzuim en voortijdig schoolverlaten wordt het proces van melden van verzuim door scholen vergemakkelijkt.
• Werkende jongeren zonder startkwalificatie halen alsnog een startkwalificatie met EVC en/of duale trajecten. In 2008 zijn daarom EVC-trajecten gestart.
Het aantal vsv’ers is het schooljaar 2007–2008 gedaald met 4 300 ten opzichte van het jaar daarvoor (ten opzichte van het peiljaar 2005–2006 is dat een vermindering van 10%). In het schooljaar 2007–2008 ging het om 48 800 nieuwe vsv’ers en in het schooljaar 2006–2007 nog om 53 100 (beide voorlopige cijfers op basis van onderwijsnummer, bron: CFI). Met deze daling liggen we op schema richting de 35 000 in 2012.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar (nationale indicator).(bron:Tweede Kamer, 2007–2008, 26 695, nr. 44) | 53 100 (2007)48 800 (2008)Tussenstreefwaarde: jaarlijkse reductie van 4 500. | 35 000 (2012) | Art 4, OD 4.3.4 |
Doelstelling 40. Het fors uitbreiden van het aantal brede scholen
De uitbreiding van het aantal brede scholen is bedoeld om de ontwikkelingskansen voor kinderen te vergroten. In 2010 moeten er 1200 brede scholen zijn en in 2012 moeten er 2500 combinatiefuncties zijn. Combinatiefunctionarissen zijn in dienst van één werkgever maar tegelijkertijd werkzaam in meerdere sectoren en zo een soort «levende verbinding» tussen de betreffende sectoren. Voor 2008 waren er geen tussendoelen geformuleerd. De inzet van OCW was om in 2008 de «impuls combinatiefuncties» in te voeren en een goede ondersteuningsstructuur op te zetten. Verder was het de bedoeling om te zorgen voor een «stimuleringsarrangement huisvesting».
• De «impuls combinatiefuncties» is van start gegaan, deelnemende gemeenten ontvangen hiervoor geld van het Rijk. Samen met geld van de gemeenten wordt het mogelijk om combinatiefuncties tussen school, sport en cultuur te creëren. De G31 hebben zich ingeschreven (30 hebben deelgenomen) en geld voor de combinatiefuncties ontvangen. In 2008 was hiervoor € 16,9 miljoen beschikbaar.
• In de loop van het jaar 2008 is er zowel een algemene als een sectorspecifieke ondersteuningsstructuur opgezet.
• Ook is de taskforce Combinatiefuncties opgericht. Door inzet van de taskforce zijn de eerste «combinatiefuncties» van start gegaan. Gemeenten waar minder combinatiefunctionarissen van start zijn gegaan dan was afgesproken, worden daarop aangesproken.
Er zijn minder combinatiefuncties gerealiseerd in 2008 dan verwacht werd, maar we liggen nog steeds op koers voor het einddoel.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
• Het aantal combinatiefuncties in en om de brede school. (bron: SGBO, monitor combinatiefuncties) | 163 (2008)Tussenstreefwaarde 2010: 1 000 | 2 500 (2012) | Art 1, OD 1.3.4 |
• Aantal brede scholen(bron: Jaarbericht brede scholen in Nederland) | 1 000 (2007), Tussenstreefwaarde 2009: 1 100Cijfers eerst over 2009 bekend. Verwachting voor 2008, o.b.v. groei van voorgaande jaren, is rond 1 200. | 1 200 (2010) | Art 1, OD 1.3.4 |
Doelstelling 41. Een maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs
Via een maatschappelijke stage maken alle jongeren tijdens hun middelbare schoolperiode op een andere manier kennis met de samenleving en ervaren zij wat het betekent om een onbetaalde bijdrage te leveren. Vanaf schooljaar 2011–2012 moeten alle leerlingen die naar het voortgezet onderwijs gaan een maatschappelijke stage volgen. 2008 is vooral gericht op het zoveel mogelijk stimuleren van de invoering van de maatschappelijke stage.
• Naast de 532 scholen die al in 2007 of eerder een stage aanboden, zijn in het schooljaar 2008–2009 nog 103 scholen gestart met de maatschappelijke stage. In totaal zijn 635 scholen in het voortgezet onderwijs, waaronder 11 groene vmbo-scholen, dit schooljaar actief aan de slag gegaan. De scholen hebben hiervoor een aanvullende bekostiging ontvangen. Dit betekent dat 96% van alle scholen in het vo vrijwillig bezig is met het invoeren van de maatschappelijke stage.
• Ook hebben de leerlingen, in vergelijking met voorgaande jaren meer maatschappelijke stages gelopen. Het gaat om circa 35%. Dit blijkt uit de eindverantwoording over de ontvangen bedragen voor de maatschappelijke stages die de scholen voor het schooljaar 2007–2008 hebben ontvangen (bron: SenterNovem).
• Verder is het aantal sectoren waar leerlingen een maatschappelijke stage lopen uitgebreid naar «goede doelen» zoals de zorgsector, welzijns- en sportinstellingen. Er zijn intentieverklaringen ondertekend met diverse maatschappelijke organisaties zoals de Zonnebloem, het Rode Kruis en Erfgoed Nederland. In totaal komen via de intentieverklaringen ruim 50 000 stageplekken beschikbaar. Deze organisaties zijn druk bezig om deze plekken ook daadwerkelijk beschikbaar te stellen.
• Ook is er meer variatie in stage-activiteiten ontstaan, bijvoorbeeld doordat leerlingen zelf een rol spelen in het uitdenken van de activiteit. Een bijkomstig effect hiervan is dat hierdoor ook het vrijwilligerswerk verjongt.
Veel organisaties zijn positief over de maatschappelijke stage en actief bezig deze vorm te geven. Voor een goede samenwerking tussen alle betrokkenen zijn goede afspraken en een duidelijke rolverdeling nodig. Op basis van de ervaringen uit het schooljaar 2008–2009 is in 2009–2010 aanvullend onderzoek nodig om scholen en andere organisaties daar waar nodig te ondersteunen. Zo zijn ze straks in 2011–2012 klaar om de maatschappelijke stage volledig in te voeren.
Het invoeren van de maatschappelijke stage op de scholen en bij de betrokken organisaties loopt volgens plan. Zo heeft 96 % van de scholen subsidie aangevraagd voor de maatschappelijke stage. Hiermee anticiperen scholen op het feit dat de maatschappelijke stage vanaf het schooljaar 2011–2012 verplicht wordt. In 20 «pilotprojecten» wordt de uitvoering van de maatschappelijke stage nauwgezet gevolgd met het oog op een soepele invoering in 2011–2012. Aan deze projecten doen 50 000 leerlingen mee die elk 30 uur stage lopen.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Percentage van alle vo-scholen dat een maatschappelijke stage aan hun leerlingen biedt.(bron: Senter Novem) | Realisatie 2006: 60%Realisatie 2007: 80%Realisatie 2008: 96% | 100% (2011–2012) | Art 3, OD 3.3.5 |
De indicator is gewijzigd in: Percentage leerlingen van alle vo-scholen dat een maatschappelijke stage loopt.(bron: OCW, plan van aanpak Maatschappelijke stage) | 20% (2008–2009)35% (2009–2010)65% (2010–2011) |
Doelstelling 42. Het geleidelijk invoeren van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs met ingang van schooljaar 2008–2009, en volledig per schooljaar 2009–2010
De Wet gratis schoolboeken is in het Staatsblad gepubliceerd op 29 mei 2008 (Staatsblad 2008, 206). Deze wet heeft twee doelen:
• De lasten voor ouders met schoolgaande kinderen te verminderen door het lesmateriaal gratis te maken.
• Verbetering vraagzijde op de educatieve boekenmarkt. Dit kan doordat de «bepaler» betaalt.
Het schooljaar 2008–2009 is een overgangsjaar. In dit jaar ontvangen ouders rechtstreeks een tegemoetkoming ter hoogte van het bedrag van een gemiddeld boekenpakket (€ 316 per leerling).
Vanaf het schooljaar 2009–2010 zorgen de scholen voor het lesmateriaal. Hiervoor wordt de lumpsum verhoogd met het bedrag van een gemiddeld schoolboekenpakket maal het aantal leerlingen.
• De wet «gratis schoolboeken» voorzag voor het schooljaar 2008–2009 in een tussenstap op weg naar volledige invoering van gratis schoolboeken: een uitkering van € 316 als eenmalige tegemoetkoming aan alle (ouders van) leerlingen in het bekostigd voortgezet onderwijs. Aan bijna alle (ouders van) leerlingen die aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming is deze door de SVB en de IB-groep begin december uitgekeerd, zonder hiervoor nadere informatie te hoeven opvragen. Voor de resterende groep is aanvullende informatie opgevraagd, bijvoorbeeld omdat het rekeningnummer ontbrak. Aan allen die op dit verzoek om extra informatie hebben gereageerd is de tegemoetkoming inmiddels uitgekeerd. Daarmee is het totaal inmiddels op 99,6% gebracht. De beperkte groep die nog resteert is inmiddels meerdere malen schriftelijk en anderszins benaderd met het verzoek aanvullende informatie te verschaffen (veelal een rekeningnummer) om uitbetaling mogelijk te maken. Voor (ouders van) leerlingen die geen tegemoetkoming hebben ontvangen, maar hierop wel aanspraak menen te kunnen maken is tevens een mogelijkheid gecreëerd zichzelf te melden. Hiervan is slechts zeer beperkt gebruik gemaakt. Overigens kan dit nog tot 1 april 2009. Ook het aantal klachten en bezwaren is tot een minimum beperkt gebleven.
• Bij de aanschaf en/of huur van schoolboeken moeten scholen zich houden aan de regels voor Europees aanbesteden. Europees aanbesteden van schoolboeken is nieuw voor scholen, daarom is gekozen voor gedegen inhoudelijke en financiële ondersteuning van de scholen. De Taskforce Gratis Schoolboeken begeleidt de invoering van de wet gratis schoolboeken en ondersteunt scholen onder meer op een proactieve wijze. Scholen kunnen een beroep doen op de helpdesk van de taskforce. Verder is er een website (www.gratisschoolboeken.nl) met vragen en antwoorden over aanbesteden en model-aanbestedingsdocumenten. In augustus en september 2008 zijn er regionale bijeenkomsten gehouden waarin scholen zijn voorgelicht over het Europees aanbesteden van schoolboeken. Op basis van de «tijdelijke regeling tegemoetkoming invoeringskosten» ontvangen scholen € 10 000 per school en € 31 per leerling. De tegemoetkoming invoeringskosten is bestemd voor ondersteuning bij het Europese aanbestedingsproces, voor het toegroeien naar de nieuwe situatie en voor innovatie van het leermiddelenbeleid.
• Om de invoering van gratis schoolboeken te ondersteunen, hebben verschillende partijen een convenant afgesloten op 3 december 2008. De partijen die het convenant hebben ondertekend zijn staatssecretaris Van Bijsterveldt, de Nederlandse Boekverkopersbond (NBb Educatief) en de vertegenwoordigende organisaties in het voortgezet onderwijs, de VO-raad en de besturenorganisaties VOS/ABB, Besturenraad, Bond KBVO en VBS. De bedoeling van het convenant is de invoering van de gratis schoolboeken ook op de lange termijn, goed te laten verlopen. Alle deelnemers aan het convenant streven naar deugdelijke aanbestedingsprocedures en minimale juridisering.
Het kabinet wil lesmateriaal in het voortgezet onderwijs gratis maken en een verbetering realiseren van de vraagzijde op de educatieve boekenmarkt. Alles wijst erop dat dit doel wordt gerealiseerd. De uitkering van de eenmalige tegemoetkoming van € 316 voor schoolboeken in het bekostigd voortgezet onderwijs is voorspoedig verlopen.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
De schoolkosten voor ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs(bron: Inspectie van het Onderwijs) | Nulmeting (2009) | Verlaging met gemiddeld € 316 | Art 3, OD 3.3.1 |
Doelstelling 59. Het tegengaan van radicalisering
OCW wil bijdragen aan de vermindering van radicalisering, door met gerichte maatregelen te zorgen dat mensen in OCW-instellingen fatsoenlijk en respectvol met elkaar omgaan. OCW helpt de instellingen zodat zij beter om kunnen gaan met polarisatie en radicalisering en een veilige schoolomgeving kunnen creëren. In 2008 is een zogenoemde driesporenaanpak opgezet (rijksbreed actieplan Polarisatie en Radicalisering, door BZK opgesteld) in samenwerking met alle betrokken partijen (inclusief OCW). Er zijn geen specifieke streefwaarden en indicatoren voor scholen gedefinieerd. OCW hanteert de indicatoren uit de veiligheidsmonitor VO, het onderwijsverslag van de Inspectie van het Onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 177) en het rijksbrede personeels- en mobiliteitsonderzoek.
• In opdracht van BZK is de rijksbrede trendanalyse (ter vervanging van de nulmeting polarisatie en radicalisering) uitgevoerd.
• OCW heeft samen met het «onderwijsveld» een aantal «instrumenten» (handboek, informatie, kennisontwikkeling) ontwikkeld om radicalisering en polarisatie aan te pakken.
• OCW heeft de beleidsreactie op het advies «Actieprogramma aanpak agressie en geweld tegen onderwijspersoneel» opgesteld. In deze beleidsreactie worden maatregelen beschreven om agressie en geweld tegen onderwijspersoneel te beteugelen.
• OCW heeft de scholen verder ondersteund bij de aanpak van hun (sociale) veiligheidsbeleid. Dit is gedaan door al in gang gezette maatregelen te continueren (onder andere leerlingbegeleiding, reboundvoorzieningen, extra ZMOK-plaatsen, onderzoek en monitoring) en door drie nieuwe maatregelen: voorbereiding van het invoeren van verplichte incidentenregistratie, het instellen van kwaliteitsteams veiligheid en het (verder) stimuleren van de informatievoorziening.
Alle geplande activiteiten zijn in 2008 ondernomen. De uitwerking van kennis voor onderwijs van het adviescentrum radicalisering en polarisatie (Nuansa) is vanwege het terugtrekken van de betrokken partij niet gerealiseerd. Dit doel ligt op koers en wordt in 2009 gerealiseerd.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
OCW heeft geen eigen indicatoren hiervoor maar sluit aan bij de doelstelling van BZK op dit terrein. De doelstelling van het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007–2011 is om op alle bestuursniveaus – internationaal, nationaal en lokaal – in te zetten op het signaleren, voorkomen en aanpakken van polarisatie en radicalisering. | OCW heeft geen aparte streefwaarde voor de onderwijssector, maar sluit aan bij de doelstelling van BZK op dit terrein. | BZK: Het voorkomen en terugdringen van radicalisering in Nederland. | Begroting BZK |
Doelstelling 39. Het realiseren van een sluitend systeem voor kinderopvang voor 0–4 jarigen
Beheersbaar houden stelsel kinderopvang
OCW wil de kinderopvang financieel toegankelijk houden voor werkende ouders. Daarom draagt de overheid bij in de kosten voor kinderopvang voor werkende ouders door middel van de kinderopvangtoeslag.
Begin 2008 bleken de geraamde uitgaven voor de kinderopvangtoeslag à € 1,9 miljard onvoldoende omdat het gebruik van kinderopvang in 2008 sterk was toegenomen. Bij ongewijzigd beleid zou de overschrijding tot circa € 1,5 miljard in 2011 op kunnen lopen. Om de kinderopvang ook op de langere termijn te kunnen financieren en misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan, heeft OCW in 2008 een aantal maatregelen genomen (Tweede kamer 2007–2008, 31 322 VIII, nr. 25). Zo is de hoogte van de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2009 aangepast. Ook zijn in 2008 voorstellen gedaan voor het aanpassen van de gastouderopvang. Deze voorstellen moeten per 1 januari 2010 ingaan.
De maatregelen hebben tot doel het stelsel weer financieel beheersbaar te maken. Zo blijft de kinderopvang financieel toegankelijk.
Harmonisatie peuterspeelzaalwerk en kinderopvang
Het kabinet wil dat kinderen zoveel mogelijk ondersteund worden in de ontwikkeling van hun talenten. In een stelsel waar peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en voorschoolse educatie op elkaar zijn afgestemd, worden alle kinderen met een taalachterstand bereikt. Daarom moeten de kwaliteitseisen voor kinderopvang en peuterspeelzalen en kinderopvang meer in elkaars lijn komen te liggen. Verder is het de bedoeling dat voorschoolse educatie in de toekomst ook via de kinderopvang aangeboden wordt en blijven peuterspeelzalen financieel toegankelijk voor kinderen van ouders met een taalachterstand.
Het wetsvoorstel Harmonisatie ligt nu bij de Raad van State. De nieuwe wet moet op 1 augustus 2010 ingaan. Intussen zijn er pilots voor voorschoolse educatie van start gegaan in Oost-Groningen en Zuid-Limburg. Hieraan zijn onderzoeken gekoppeld die de vorderingen in taalprestaties meten. De eindresultaten worden in 2011 verwacht. In 2008 is «het bereik» van voorschoolse educatie gestegen van 57% naar 62%. Om in 2011 een bereik van 100% te hebben is een convenant afgesloten met VNG, PO-raad en vakorganisaties en is er een stimuleringssubsidie beschikbaar.
Er is overeenstemming over het nieuwe beleid en alle betrokkenen zijn goed op de hoogte van de nieuwe regeling. Dit maakt dat het wetsvoorstel door de betrokkenen gedragen wordt. De voorbereidingen voor het uitvoeren van het wetsvoorstel liggen op schema (met een strak tijdspad).
Kinderopvang van goede kwaliteit maakt dat ouders hun kind met een gerust hart naar de opvang laten gaan. Zo kunnen ouders arbeid en zorg beter combineren, en worden kinderen ondersteund in hun ontwikkeling. De groei van de kinderopvang moet samengaan met behoud van de kwaliteit.
De kwaliteit van de kinderopvang hangt nauw samen met het opleidingsniveau en de deskundigheid van het personeel. Werkgevers, werknemers en de ouderorganisatie in de kinderopvang hebben de handen ineen geslagen om de pedagogische kwaliteit in de kinderopvang te verbeteren. Hiervoor hebben zij de stichting Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) opgericht. Deze stichting voert het programma «Werken aan excellente kinderopvang 2008–2012» uit. Het programma start in 2009 en loopt tot en met 2012. In 2008 zijn de voorbereidingen getroffen worden voor de uitvoering van het programma.
Bovengenoemde acties dragen bij aan kinderopvang van goede kwaliteit.
Ontwikkeling (buitenschoolse) opvang
Het kabinet wil de wachtlijsten in de kinderopvang verkleinen, zowel bij de dagopvang als bij de buitenschoolse opvang.
Er zijn maatregelen genomen om de wachtlijsten in de dagopvang en de buitenschoolse opvang te verkleinen. Zo is er een tijdelijke subsidieregeling ingevoerd om te zorgen dat er meer plaatsen in de buitenschoolse opvang komen. In het eerste half jaar van 2008 is het aantal plaatsen voor kinderen in de kinderopvang toegenomen van 460 000 tot bijna 600 000.
Ondanks de spectaculaire groei in het aanbod aan kinderopvangplaatsen in 2008, zijn de wachtlijsten niet verdwenen. De vraag naar kinderopvang is in 2008 veel sterker gegroeid dan voorzien. De wachtlijst voor de buitenschoolse opvang is, ondanks het grotere aanbod, slechts licht gedaald. Voor de dagopvang is de wachtlijst gestegen. Het valt niet goed aan te geven hoe de wachtlijsten zich verder zullen ontwikkelen. Kinderopvangondernemers en gemeenten zullen zich gezamenlijk inspannen om meer opvangplekken te creëren, waarbij OCW de goede voorwaarden schept.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Percentage doelgroepleerlingen onder 2- en 3-jarigen dat deelneemt aan een VVE-programma | 62% (2008)Tussenstreefwaarde 2009: 70% | 100% (2011) | Art 24, OD 24.3.3 |
Percentage doelgroepleerlingen onder 4- en 5-jarigen dat feitelijk deelneemt aan het VVE-pro- gramma | 63% (2008)Tussenstreefwaarde 2009: 70% | 100% (2011) | Art 1, OD 1.3.3 |
Gelijktrekken Leidster/kind ratio in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven | Tussenstreefwaarde 2009:1:9Het eerste realisatiecijfer (2009) komt in 2010 beschikbaar. | 1:8 (2010) | Art 24, OD 24.3.3 |
Doelstelling 12. Het versterken van de internationale reputatie van Nederlandse wetenschappelijke instellingen en onderzoeksinstellingen
In het jaar 2011 moeten er meer onderzoeksgroepen zijn die de absolute wereldtop vormen op gebieden met de snelste wetenschappelijke ontwikkelingen en de breedste impact op wetenschap en toepassing. Onderzoekstalent heeft dan meer ruimte en het geld komt rechtstreeks bij de beste mensen terecht, zodat deze elkaar opzoeken en er kernen van excellente kennis ontstaan. Het aantal gepromoveerden per 1000 inwoners moet omhoog. Meer allochtonen weten dan de toegang te vinden tot het wetenschappelijk onderzoek en er komen meer vrouwen in hoge onderzoeksposities. Onderzoekers hebben toegang tot de beste onderzoeksfaciliteiten.
Om deze doelen te bereiken is in het afgelopen jaar ingezet op het vergroten van de ruimte voor jong onderzoekstalent en voor ongebonden en zuiver wetenschappelijk onderzoek, het (meer) inzetten van middelen in competitie en het versterken van de tweede geldstroom. Instrumenten om diversiteit te bevorderen werden gecontinueerd en er vond besluitvorming plaats over de inzet op grootschalige onderzoeksfaciliteiten.
• Vernieuwingsimpuls. Deze is gericht op het vernieuwen van onderzoek door (jonge) veelbelovende onderzoekers kansen te bieden. In het afgelopen jaar zijn de plannen verder uitgewerkt om de Vernieuwingsimpuls uit te breiden en te versterken. Door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is hiervoor een opzet gemaakt. Besloten is onder meer om de bedragen per toekenning te verhogen en te indexeren. Ook het aantal toekenningen gaat fors omhoog. De eerste call voor de Vernieuwingsimpuls «nieuwe stijl» is eind 2008 uitgegaan. Over de bereikte effecten zijn nog geen uitspraken te doen, behalve dat de «oude» Vernieuwingsimpuls bij evaluaties een succesvol instrument is gebleken voor het bieden van ruimte voor jong onderzoekstalent en het verhogen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek.
• Graduate schools. NWO heeft een opzet uitgewerkt voor een pilot programma voor graduate schools, om universiteiten in staat te stellen de onderzoekersopleiding meer naar Amerikaans voorbeeld op te zetten (promotiestelsel gericht op meer ruimte voor talentvolle onderzoekers om zelf richting te geven aan hun onderzoekscarrière). Een eerste call voor het pilot programma is inmiddels uitgegaan, in juli 2009 wordt besloten over de toekenning. NWO zal de resultaten van de pilot monitoren en evalueren, waarbij ook zal worden vergeleken met landelijk en lokaal opererende onderzoekersopleidingen.
• Diversiteit. De programma’s Aspasia en Mozaïek (vrouwelijk en allochtoon onderzoekstalent) werden geëvalueerd en op basis van de beide evaluaties is besloten de programma’s voort te zetten. Voor Aspasia is € 4 miljoen beschikbaar, ook is er een bedrag van € 2 miljoen beschikbaar voor een groter aandeel vrouwen in de Vernieuwingsimpuls. Voor Mozaïek is € 2 miljoen beschikbaar dat gematcht wordt door NWO. Het aandeel vrouwelijke hoogleraren is in de periode van 2000 tot 2007 gestegen van 6,3 procent naar 11,2 procent. Over 2008 zijn nog geen gegevens beschikbaar. Verwacht wordt dat het streefcijfer van 15 procent vrouwelijke hoogleraren in 2010 zal worden gehaald. In het afgelopen jaar promoveerden ook de eerste kandidaten van het Mozaïek-programma.
• Grootschalige onderzoeksfaciliteiten. Om ervoor te zorgen dat (de beste) onderzoekers niet alleen meer ruimte krijgen om elkaar op te zoeken maar ook toegang hebben tot de beste onderzoeksfaciliteiten en zo de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek versterken, is de Commissie Nationale Roadmap Grootschalige Onderzoeksfaciliteiten ingesteld. De commissie heeft in november haar rapport uitgebracht. Op basis van nader advies hierover van NWO en SenterNovem is besloten over de inzet van de middelen die voor grootschalige faciliteiten aan de NWO-begroting zijn toegevoegd, door vijf projecten van de lijst van de nationale roadmap te honoreren. Besluitvorming over de FES-middelen voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten vindt plaats voor de zomer van 2009. Alle geplande acties zijn in 2008 ondernomen.
Het jaar 2008 stond voor een belangrijk deel in het teken van het verder tot ontwikkeling brengen van nieuw in te zetten beleidsinstrumenten en het versterken van bestaande instrumenten. Nu de besluitvorming hierover succesvol is afgerond, kan worden geconcludeerd dat we op koers liggen.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Internationale wetenschappelijke kwaliteit op basis van de relatieve Nederlandse citatiescore (mondiale gemiddelde = 1)(bron: NOWT/CWTS) | 1,34 (2003–2006)(= mondiale top-3) | Behorende tot de top 3 mondiaal. | Art. 16, OD 16.1 |
Promotiegraad (aantal promoties per 1000 personen in de leeftijdsgroep 25–34 jarigen)(bron, VSNU en CBS) | 1,55 (2007) | Verhoging relatief aantal promoties | Art 16, OD 16.3.3 |
Het aandeel vrouwelijke hoogleraren(bron: VNSU/WOPI) | 11,2% (2007) | 15% (2010) | Art 16, OD 16.3.3 |
Doelstelling 14. Het versterken van het innovatief vermogen van de Nederlandse economie
Na afloop van deze kabinetsperiode moet kennis beter worden benut door bedrijven en maatschappelijke sectoren. Ook moet kennis op een betere manier gekoppeld zijn aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en het tot stand komen van nieuwe producten en diensten. Wetenschappers en bedrijfsleven moeten elkaar beter weten te vinden. Verder moet onderzoek beter aansluiten op de behoeften aan kennis op lange termijn. Bij TNO en de grote technologische instituten moet «vraagsturing» integraal zijn ingevoerd. In 2008 heeft OCW aandacht besteed aan (onderzoeks)terreinen die belangrijk zijn voor de kenniseconomie en de kennissamenleving.
• Langetermijnstrategie Nederland Ondernemend Innovatieland. In het kader van het project Nederland Ondernemend Innovatieland is door de interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie een agenda voor duurzame productiviteitsgroei ontwikkeld. De bedoeling van deze agenda is het vernieuwingsvermogen van onze samenleving te versterken door te investeren in: het versterken en benutten van talenten, het versterken en benutten van kennis in publiek en privaat onderzoek en het bevorderen van ondernemerschap.
• Maatschappelijke innovatie-agenda’s. Centraal hierin staat de inzet van kennis, ondernemerschap en innovatie om maatschappelijke vraagstukken op te lossen. In 2008 zijn maatschappelijke innovatie-agenda’s ontwikkeld voor zorg, veiligheid, water en energie.
• Valorisatie-agenda. Om de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek te verhogen is in het afgelopen jaar door een «projectgroep valorisatie» in opdracht van Kennis en Innovatie en het Innovatieplatform geïnventariseerd welke factoren hiervoor van belang zijn. Eind 2008 is door een groot aantal partijen (EZ, OCW, LNV, kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties) een valorisatie-agenda ondertekend met een aanpak voor de korte termijn. Voor deze agenda is uitgegaan van meerjarenplannen voor kennisvalorisatie (zie ook Project 2, Nederland ondernemend innovatieland).
• Uitvinderregelingen. Het kunnen meeprofiteren van de opbrengsten van intellectuele eigendomsrechten is een goede incentive voor de aansluiting van onderzoek op de maatschappelijke en economische vraag. Voor dit doel hebben universiteiten zogenaamde «uitvinderregelingen» ontwikkeld en zijn met de universiteiten afspraken gemaakt om deze regelingen beter publiek toegankelijk te maken via de websites van de instellingen.
• «Vraagsturing» TNO/GTI’s. «Vraagsturing» moet integraal zijn ingevoerd in 2010, om het onderzoek beter te laten aansluiten op de maatschappelijke vraag. Een interdepartementale werkgroep van de CEKI bewaakt de voortgang van het proces dat gericht is op de invoering van de «vraagprogrammering» bij TNO en GTI’s in 2010. In 2008 is gekeken of de invoering op koers ligt. Daaruit is gebleken dat er de afgelopen jaren vooruitgang geboekt is. Wel is het komende jaar nog een flinke inspanning nodig.
• Krachtige interactie tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt en excellent onderwijs en onderzoek zijn cruciaal om de innovatiekracht van Nederland te versterken. Lectoren in het hoger onderwijs bewijzen een belangrijke brug te kunnen slaan tussen hogescholen en bedrijfsleven. De Raak-subsidies voor praktijkgericht onderzoek bieden lectoren daarbij de mogelijkheid zowel de beroepspraktijk als het onderwijs te innoveren.
• Rijksbrede ICT-agenda. In juni 2008 is de rijksbrede ICT-agenda 2008–2011 naar de Kamer gestuurd (Kamerstukken 2007–2008, 26 643, nr. 125, Tweede Kamer). Deze interdepartementale agenda bevat acties voor het bevorderen en verbreden van ICT-gebruik in de maatschappelijke domeinen, onder andere op het gebied van onderwijs en cultuur.
Het jaar 2008 stond vooral in het teken van het bepalen van de verschillende agenda’s. De agenda voor duurzame productiviteitsgroei vormde aanleiding om in het FES een bedrag van € 500 miljoen te reserveren voor het selectief voortzetten van een aantal succesvolle kennis- en innovatieprojecten die deze kabinetsperiode aflopen. Besluitvorming hierover vindt plaats voor de zomer van 2009. De innovatieagenda’s voor zorg, veiligheid, water en energie worden in 2009 verder vertaald in concrete acties en programma’s. In 2009 volgen nog innovatieagenda’s voor de sectoren onderwijs en duurzame agro-innovatie. Het versterken van het innovatief vermogen van de Nederlandse economie (doelstelling 14) ligt op koers.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Percentage Raak-projecten met lectoraatsdeelname(bron: SIA, augustus 2008) | 93% (2007) | 95% (2011) | Art 6, OD 6.3.4 |
Internationale wetenschappelijke kwaliteit op basis van de relatieve Nederlandse citatiescore (mondiale gemiddelde = 1) (bron: NOWT/CWTS) | 1,34 (2003–2006)(= mondiale top-3) | Mondiale top 3 | Art 16, AD 16.1 |
Project 2. Nederland ondernemend innovatieland
Het doel van het project Nederland ondernemend innovatieland (NOI) is om zowel de concurrentiekracht van Nederland te versterken als maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Hiervoor worden initiatieven ondernomen op het raakvlak van kennis, innovatie en ondernemerschap. Dit vereist een overheidsbrede inspanning. Daarom is de interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie opgericht (samenwerkingsverband van het ministerie van EZ en het ministerie van OCW). Deze directie heeft als taak de samenhang in het kabinetsbeleid over kennis, innovatie en ondernemerschap te verbeteren. In de programmadirectie werken inmiddels tien departementen samen. De programmadirectie werkt waar mogelijk samen met het Innovatieplatform. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de gemeenschappelijke aanpak van valorisatie.
• De eerste programmalijn: de basis van het project is de langetermijnstrategie van het NOI. Hierin staan toekomstbeelden voor maatschappelijke sectoren en voor de economie geschetst. Ook staan hierin beleidsperspectieven om deze toekomst onder handbereik te brengen. De langetermijnstrategie van het NOI is in 2008 afgerond en naar de Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 406, nr. 120).
• De tweede programmalijn: één van de manieren om maatschappelijke opgaven aan te pakken, is via de maatschappelijke innovatieagenda’s (MIA’s). In deze agenda’s wordt geïnvesteerd in nieuwe ideeën, oplossingen en toepassingen in maatschappelijke sectoren. In 2008 zijn de MIA’s energie, gezondheid, veiligheid en water afgerond en naar de Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 406, nr. 120). In het kader van de MIA-water zijn begin 2008 de projecten: «Building with nature» en «Flood Control 2015» gestart.
• De derde programmalijn: het project NOI houdt zich ook bezig met thema’s die maatschappelijke sectoren overstijgen, zoals de versterking van het innovatief vermogen. Onderdeel hiervan is de taskforce Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt. Deze is in 2008 opgericht en in vier regio’s van start gegaan. Daarnaast is het expertisenetwerk Launching Customer van start gegaan en is het experiment Third Spaces gestart. Ook is gestart met de verankering van de SBIR-methodiek. Hierbij worden onderzoeksopdrachten belegd bij ondernemingen. Departementen streven naar de inzet van 3% van de MIA budgetten via de SBIR. In december is de valorisatie-agenda met acties om kennisvalorisatie een impuls te geven ondertekend door de bewindslieden van EZ, OCW, LNV en VWS en relevante stakeholders (zie ook doel 14).
In 2008 zijn de voorgenomen resultaten gerealiseerd. Het project ligt op koers.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Ontwikkeling en uitvoering van maatschappelijke innovatieagenda’s | • Vier maatschappelijke innovatieagenda’s opgesteld op het gebied van energie, gezondheid, veiligheid en water.• Visie verankering SBIR opgesteld. Taskforce Technologie, Onderwijs, Arbeidsmarkt gestart om tekorten aan technici en technologen op te lossen. Plan van aanpak launching customer opgesteld.22 gestarte projecten in het kader van M&ICT. | Zeven maatschappelijke innovatieagenda’s zijn uitgevoerd: gezondheid, energie, water, veiligheid, duurzame agro-productie, onderwijs en duurzame mobiliteit. | Art 6, OD 6.3.4.Art 16, AD 16.1 |
Doelstelling 73. Alle jongeren tot 18 jaar raken actief of passief vertrouwd met cultuur en kunstvormen en met de Nederlandse geschiedenis
Kunst en cultuur kunnen mensen raken en verwonderen. Zij verleiden mensen de wereld met andere ogen te zien. Daarom is het belangrijk zoveel mogelijk mensen in aanraking te brengen met kunst en cultureel erfgoed. Het regeerakkoord en de hoofdlijnennotitie «Kunst van leven» onderstrepen dit belang en noemen de volgende thema’s: participatie, Mooier Nederland, een sterke cultuursector en excellentie.
• Het kabinet wil dat alle jongeren tot 18 jaar vertrouwd raken met cultuur en kunstvormen en met de Nederlandse geschiedenis. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor het Fonds voor Cultuurparticipatie. In 2008 zijn voor de oprichting van dit nieuwe fonds voorbereidende werkzaamheden verricht en het fonds is vanaf 1 januari 2009 operationeel. Het fonds richt zich op drie onderwerpen: amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur. De provincies en 35 grote gemeenten hebben in 2008 aangegeven hoe in hun gemeente of provincie amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur de komende vier jaar gestimuleerd wordt. Verder heeft het fonds een aantal regelingen waarmee het direct amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur kan ondersteunen. Deze worden in 2009 definitief vastgesteld. De Kamer wordt hierover voor de zomer van 2009 geïnformeerd.
• De Cultuurkaart (een culturele creditcard en CJP kortingspas voor scholieren) is met ingang van het schooljaar 2008–2009 geïntroduceerd in het voortgezet onderwijs. Dat wil zeggen dat alle ruim 900 000 leerlingen in het voortgezet onderwijs deze kaart kunnen krijgen. De introductie vond plaats na een Europese aanbesteding die geleid heeft tot een opdracht aan het CJP. Na afloop van het schooljaar 2008–2009 zal blijken hoe de kaart is besteed.
• In 2008 is het programma leesbevordering Kunst van lezen van start gegaan. Hierin werken bibliotheken, gemeenten, scholen en consultatiebureaus samen in aanbod en ondersteuning van activiteiten die het (voor)lezen bij kinderen van 0 tot 18 jaar stimuleren. De vier deelprogramma’s van Kunst van lezen zijn: experiment Boekstart (0–4 jarigen), deelname aan Pilots taalachterstanden (6–12 jarigen), kennismaking met (jeugd)literatuur aan de hand van de 50 «canonvensters» (12–18 jarigen), opzet en uitbouw van lokale en regionale leesbevorderingsnetwerken.
• Het Nationaal Historisch Museum heeft als doel het bevorderen van het historisch besef en de kennis van de geschiedenis van Nederland. Op 1 februari 2008 werd de Stuurgroep Nationaal Historisch Museum opgericht, onder voorzitterschap van de heer Nicolaï. Deze stuurgroep droeg zorg voor de oprichting van de stichting Nationaal Historisch Museum (NHM) op 26 september 2008. In december 2008 publiceerde de directie een pamflet dat in 2009 de basis zal zijn voor een gesprek over het concept van het NHM.
Het cultuurbeleid draagt bij aan een mooier Nederland door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit vanuit een cultureel perspectief. In 2008 zijn de resultaten opgeleverd van het actieprogramma Ruimte en Cultuur (2005–2008). Met «Een cultuur van ontwerpen, Visie Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp» (Tweede Kamer 2007–2008, 31 535, nr. 1) heeft het kabinet gekozen voor voortzetting van het architectuurbeleid. In de nota staat nieuw beleid, zoals het vastleggen van de rol en positie van het ontwerp in rijksprojecten en -programma’s («Ontwerp voorop»). De nota wordt in 2009 verder uitgewerkt. Ook zal de nota ingaan op het vervolg van het Belvedereprogramma, dat eind 2009 afloopt. Verder is in 2008 door een interactief beleidsproces de «visie modernisering monumentenzorg» tot stand gekomen, in 2009 komt een beleidsbrief over dit onderwerp uit.
• Een sterke cultuursector is een voorwaarde voor een bloeiend cultureel leven. In 2008 heeft de commissie Cultuurprofijt een advies uitgebracht. In dit advies, «Meer draagvlak voor cultuur» staat het versterken van ondernemerschap van culturele instellingen centraal. In juni 2008 heeft de minister van OCW zijn reactie op het advies gegeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 989, nr. 65). Deze reactie is besproken met alle betrokken partijen. De minister heeft het advies op hoofdlijnen overgenomen. De voorstellen van de commissie Cultuurprofijt worden gefaseerd uitgevoerd, waarbij de jaren 2009 t/m 2012 een overgangsperiode vormen.
• Voor een sterke cultuursector is een bundeling van krachten essentieel. Om die reden ondersteunt OCW de fusie van brancheorganisaties. De brancheorganisaties voor de dans (DOD), theatergezelschappen en -producenten (VNT) en orkesten (CNO) hebben aangegeven in 2009 te fuseren. De voorbereidingen hiervoor zijn 2008 van start gegaan. De drie organisaties houden zich nu afzonderlijk bezig met werkgeversvraagstukken en belangenbehartiging. Door samenwerking kunnen zij efficiënter werken en de kwaliteit van hun dienstverlening versterken.
De regering investeert in de begeleiding en ontwikkeling van (top)talent en de versterking van de internationale positie van het Nederlandse culturele leven.
• De Tweede Kamer is in september 2008 geïnformeerd via de brief Grenzeloze Kunst (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 482, nr. 17) over de prioriteiten in het internationaal cultuurbeleid voor de periode 2009–2012 en de instrumenten die hiervoor beschikbaar zijn.
• In 2008 heeft OCW ingezet op design, mode en architectuur: disciplines waarin Nederland internationaal sterk staat. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor het platform DutchDFA: Dutch Design, Fashion en Architecture.
• Nederland gaat zijn meest excellente kunstenaars eren met een jaarlijkse Vermeerprijs. Deze prijs wordt in 2009 voor het eerst uitgereikt.
• Op 16 september is het Subsidieplan Kunst van Leven 2009–2012 verschenen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 482, nr. 16) waarin de besluiten over de subsidies 2009–2012 voor de basisinfrastructuur zijn opgenomen en toegelicht. In totaal is aan 205 culturele instellingen en acht fondsen een voorwaardelijke subsidie toegekend voor een bedrag van ruim € 530 miljoen. Hiermee zorgt het kabinet voor een sterke basisinfrastructuur die goed gespreid is over het land. De basisinfrastructuur bestaat uit:
– Vierjarig gesubsidieerde instellingen die inhoud geven aan één van de vier functies in de basisinfrastructuur (instandhoudingsfunctie, internationale platformfunctie, ontwikkelingsfunctie, ondersteuningsfunctie).
– Instellingen met een langdurig subsidieperspectief (musea die een rijkscollectie beheren voor het behoud waarvan de staat verantwoordelijkheid heeft genomen; twee dansgezelschappen, de symfonieorkesten en de twee landelijke operavoorzieningen; de sectorinstituten.
– Cultuurfondsen (Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten, Fonds voor Cultuurparticipatie, Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds, Fonds voor de Letteren, Mondriaan Stichting, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Nederlands Fonds voor de Film.
In 2008 is op de verschillende bovengenoemde terreinen bereikt wat we wilden bereiken. Ook is op het gebied van cultuurparticipatie begonnen met de inzet van combinatiefunctionarissen. Dit zijn mensen die zowel in de cultuursector als binnen een brede school werkzaam zijn, bijvoorbeeld op het gebied van muziek. In 2009 worden, na overleg met de sector, eigen inkomstennormen vastgesteld voor alle cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur. Aan het eind van de huidige subsidieperiode, in 2012, moeten instellingen aan deze normen voldoen. Ook worden twee investeringsregelingen ingevoerd: een matchingsregeling waarin extra eigen inkomsten worden aangevuld (daarvoor is € 10 miljoen beschikbaar) en een innovatieregeling voor bevordering van cultureel ondernemerschap en maatschappelijk draagvlak (daarvoor is € 5 miljoen per jaar beschikbaar).
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Aantal bezoeken van kinderen in de leeftijd tot en met 12 jaar aan musea die zijn aangeslo- ten bij de Nederlandse Museum Vereniging en/of zijn ingeschreven in het museumregister(bron: SEO Economisch Onderzoek) | Uit nulmeting (uitgevoerd in 2008) blijkt dat het aantal bezoeken in 2007 3 200 000 bedraagt. | Streefwaarde: +30% in 2011 | Art 14, OD 14.3.2 |
Verzilveringspercentage van de cultuurkaart (bron: CJP) | Streefwaarde: 70% (2009).In okt 2009 komen nieuwe realisatiecijfers beschikbaar. | 80% (2011) | Art 14, OD 14.3.1 |
Doelstelling 74. Het aanbod van de publieke omroep is kwalitatief hoogwaardig en crossmediaal en richt zich op een breed en divers publiek
De doelstelling van het mediabeleid is te zorgen dat burgers toegang hebben tot een breed en pluriform media-aanbod. Het mediabeleid beperkt zich niet tot omroep en pers maar richt zich op alle hedendaagse vormen van contentproductie- en distributie: publieke en commerciële omroep, kranten en opiniebladen en journalistieke en culturele uitingen op internet. Voor 2008 was het doel een nieuwe Mediawet waarin de multimediale taak van de publieke omroep beter wordt geregeld. Het landelijke publieke omroepbestel staat open voor verschillende maatschappelijke stromingen. Omroepverenigingen en taakorganisaties nemen op basis van erkenningen deel aan de publieke omroep. Met het oog op de verlening van erkenningen aan nieuwe en bestaande publieke omroepinstellingen voor de concessieperiode 2010–2015 is er in 2008 een wijziging van de mediawet, de Erkenningswet, voorbereid. Doel hiervan is een modernisering van de legitimatie en pluriformiteit van de publieke omroep. Het wetsvoorstel bevat regels voor toelating, erkenning, financiering en uittreding van afzonderlijke omroepen. Verder is in 2008 de programmering van de publieke omroep hersteld na jaren van bezuinigingen. Doel was ook om met de publieke omroep prestatieafspraken te maken voor de periode 2008–2010. Het kabinet wil veilig en verantwoord mediagebruik bevorderen door burgers te leren goed om te gaan met de mogelijkheden en gevaren daarvan. In 2008 is er een start gemaakt met het expertisecentrum voor mediawijsheid.
• Op 1 januari 2009 is de Mediawet 2008 in werking getreden. Als gevolg hiervan mag de publieke omroep voortaan al het elektronisch aanbod (websites, digitale kanalen, mobiel aanbod) tot zijn hoofdtaak rekenen. Programma’s van omroepen kunnen daardoor flexibeler verdeeld worden over de verschillende kanalen (bijvoorbeeld digitale themakanalen). Omroepen hoeven ook niet langer een voorgeschreven deel van de zendtijd te vullen op een vast thuisnet. De verplichte percentages zendtijd voor informatie en cultuur op radio en tv (voor Nederland 1, 2 en 3) worden vervangen door prestatieafspraken over het totale aanbod. Hierbij wordt nu bijvoorbeeld ook het aanbod aan informatie en cultuur op digitale themakanalen en websites meegerekend.
• Voor de periode 2008–2010 heeft de minister van OCW prestatieafspraken gemaakt met de landelijke publieke omroep. Voor het herstel van de programmering en het aanvullen van tekorten is de rijksbijdrage aan de publieke omroep met € 50 miljoen verhoogd.
• De nieuwe Mediawet regelt verder dat er meer ruimte komt voor samenwerking tussen de publieke omroep en andere mediabedrijven en culturele en educatieve instellingen.
• Met de wet zijn de reclameregels voor de commerciële omroepen versoepeld, waardoor zij hun films vaker mogen onderbreken en meerdere vormen van reclame mogen uitzenden (bijvoorbeeld split screen reclame). Daar staat tegenover dat omroepen geen alcoholreclame meer mogen uitzenden voor 21.00 uur ’s avonds.
• 2008 stond verder in het teken van de concept-omroepmededeling van commissaris Kroes. In reactie daarop pleitte Minister Plasterk – samen met zijn collegaministers uit zo’n 20 andere Europese lidstaten – voor aanpassing van de mededeling. Inzet is dat lidstaten de ruimte krijgen een brede en multimediale taak voor hun publieke omroep te definiëren.
• Met het oog op de verlening van erkenningen aan omroepverenigingen in 2010, wordt de taak en organisatie van de publieke omroep aan de eisen van deze tijd aangepast. In 2008 zijn de voorstellen daarvoor uitgewerkt in de Erkenningswet die in december aan de Tweede Kamer is aangeboden. Het wetsvoorstel Implementatie Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten is eind 2008 ingediend bij de Raad van State.
• In 2008 is het expertisecentrum voor mediawijsheid van start gegaan. Doel en inrichting van het centrum zijn in de kabinetsbrief Mediawijsheid van 18 april aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 434 nr. 1). Er is een kerngroep bestaande uit Kennisnet, de landelijke publieke omroep, Beeld en Geluid, Vereniging Openbare Bibliotheken (VOB) en ECP.nl die gezamenlijk zorgt voor de coördinatie en organisatie. In mei en oktober zijn bijeenkomsten geweest met diverse partijen op het terrein van mediawijsheid. Inmiddels hebben ruim 130 organisaties zich bij het centrum aangesloten.
In 2008 is op het terrein van de landelijke publieke omroep en mediawijsheid bereikt wat we wilden bereiken. Verder was er bijzondere aandacht voor de positie van regionale omroepen waarbij de overdracht van de financiering daarvan sinds 2006 naar de provincie is geëvalueerd. Als gevolg van economische ontwikkelingen (zoals de teruglopende advertentiemarkt) en de ontwikkelingen in het mediagebruik, stond in 2008 de toekomst van de pers en journalistiek erg in de belangstelling. In november en december heeft het kabinet brieven over de toekomst van de pers en journalistiek aan de Kamer gestuurd. Er is een tijdelijke commissie Innovatie en Toekomst Pers ingesteld. Deze gaat in 2009 advies uitbrengen over innovatiemogelijkheden binnen de pers en over de wijze waarop innovatie gestimuleerd en gefinancierd kan worden. Het tweede deel van het advies gaat over de toekomst van de nieuws- en opinievoorziening in Nederland, toegespitst op de rol van de pers. Deze adviezen zijn van belang voor het bereiken van het uiteindelijke doel van het mediabeleid: een breed en pluriform media-aanbod.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Mediawijsheid – expertisecentrum | Het centrum is in 2008 gestart met onder meer online dienstverlening via de sitewww.mediawijsheidkaart.nl.In 2009 moet de organisatie echt staan en wordt de service uitgebreid met fysieke loketten bij «Beeld en Geluid» en de bibliotheken. | In 2011 is er een breed netwerk op het terrein van media-edu- catie(mediawijsheid-expertise- centrum). | Art 15, AD 15.1 |
Doelstelling 36. Het kabinet geeft een nieuwe impuls aan het emancipatiebeleid en aan het homo-emancipatiebeleid (inclusief arbeidsparticipatie vrouwen)
Emancipatie betekent: gelijke rechten en kansen voor iedereen. Voor vrouwen en mannen, hetero en homo. In de praktijk is dat nog niet vanzelfsprekend. Er is een grote kloof tussen gelijke rechten hebben en de manier waarop dat in de praktijk uitpakt. Om de ongelijkheid te verminderen zet OCW in op vier doelen. Op het gebied van vrouwenemancipatie zet OCW in op het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen naar meer dan 65% in 2011. Ook wordt ingezet op het verhogen van het aandeel vrouwen in topposities bij de rijksoverheid. Dit moet minstens 25% worden. En het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen bij de overheid moet teruggedrongen worden. Op het gebied van homo-emancipatie werkt OCW aan een grotere sociale acceptatie van homoseksuelen ten opzichte van 2006.
Arbeidsparticipatie van vrouwen
De arbeidsparticipatie van vrouwen moet meer dan 65% zijn in 2011. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het ministerie van SZW.
• In 2008 is samen met de staatssecretaris van SZW de taskforce DeeltijdPlus voor twee jaar ingesteld. Vanuit OCW is meegewerkt aan de kabinetsreactie op het advies van de taskforce Mobiliteitsmanagement.
• De koplopergroep Tijdbeleid 7 tot 7, gericht op een betere afstemming van werk- en openingstijden, is medio 2008 uitgebreid met acht nieuwe «koplopers» (totaal op dit moment: twee provincies en twaalf gemeenten).
• Daarnaast is een «instrument» ontwikkeld waarmee gemeenten de flexibiliteit van het aanbod van diverse dienstverleningsorganisaties in beeld kunnen brengen. Vierentwintig gemeenten hebben hier gebruik van gemaakt en op basis van de uitkomsten maatwerkadvies over verbetering gekregen.
Meer vrouwen in topposities (rijksoverheid)
Voor de rijksoverheid geldt de doelstelling dat minstens 25% van de functies in de Algemene Bestuursdienst in 2011 door vrouwen bezet wordt. De minister van BZK is primair verantwoordelijk voor het realiseren van deze doelstelling, de rol van OCW is meer indirect.
• De minister van OCW ondersteunt samen met de staatssecretaris van EZ (financieel en inhoudelijk) een initiatief vanuit het bedrijfleven om het aandeel van vrouwen in topfuncties te verhogen: het «Charter Talent naar de Top». In mei 2008 hebben 50 grote organisaties getekend voor het formuleren van kwantitatieve doelen in de eigen organisatie voor meer vrouwen aan de top. De minister van BZK heeft dit Charter voor de rijksoverheid getekend. Het percentage vrouwen in ABD functies was eind 2008 19,7%.
Meer acceptatie van homoseksuelen
De doelstelling is dat de houding van de bevolking tegenover homoseksuelen aan het eind van de kabinetsperiode verbeterd is ten opzichte van 2006. OCW is primair verantwoordelijk. Via afspraken met departementen, gemeenten, het verstrekken van project- en instellingssubsidies en «management by speech» wordt aan verbetering gewerkt.
• Een aantal organisaties heeft projectsubsidies gekregen voor: a) het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in kringen waar dat nog een taboe is, b) totstandkoming van vier landelijke gay & straight allianties: in het onderwijs, op de werkvloer, in de sport en ten aanzien van ouderen, c) het stimuleren van lokaal homo-emancipatiebeleid door het sluiten van koploperovereenkomsten met zestien steden en d) het vervullen van een actieve internationale en Europese rol.
• Resultaten hierbij: vier gay & straight allianties, zestien koploperovereenkomsten zijn getekend, twee Europese homorechtenorganisaties krijgen meerjarig steun, COC Nederland kan zijn homo-emancipatie motorfunctie vervullen, de Landelijke «kom-uit-de-kast-dag» is geïntroduceerd, de Nationale Jeugd Raad voert een campagne onder jongeren en levensbeschouwelijke homo-emancipatiegroepen krijgen steun bij het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in kringen waar dit een taboe is.
In 2008 is een begin gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen beleid uit de eind 2007 vastgestelde emancipatienota’s. Aangekondigde activiteiten en maatregelen zijn volgens plan uitgevoerd. Voor wat betreft de uitvoering liggen we op schema. Wel is het nog onzeker of de doelstelling «arbeidsparticipatie» voor 2011 gehaald wordt. Dit gaat niet lukken bij het huidige groeitempo van 2% per jaar. Daarnaast is het te verwachten dat de economische recessie van invloed is op de groei.
Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Arbeidsparticipatie vrouwen (≥12 uur)(bron: Emancipatiemonitor 2008) | 57% (2007) | ≥65% (2011) | Art 25, AD 25.1 |
Aandeel vrouwen in topposities (rijksoverheid)(bron: Ministerie van BZK) | 19,7% (2008) | 25% (2011) | Art 25, AD 25.1 |
Beloningsverschil tussen mannen en vrouwen bij de overheid(bron: Arbeidsinspectie 2006) | 2,6% (2006) | 2% (2011) | Art 25, AD 25.1 |
Sociale acceptatie van homoseksuelen(bron: SCP) | 85% (2006)Recentere gegevens worden in de zomer van 2010 verwacht. | > 85% (2011) | Art 25, AD 25.1 |
Bijlage: Schakeltabel beleidsverslag 2008
Overzicht van kabinetsdoelen, instrumenten en prestatiegegevens en relatie met begrotingsartikelen. | |||||
---|---|---|---|---|---|
Nr. | Inhoud (doelstellingen en projecten beleidsprogramma) | Indicator | Meest recente gerealiseerde waarde t.o.v. streefwaarde 2008 | Streefwaarde 2011 | Verwijzing Artikel én OD |
Kwaliteitonderwijs | |||||
37. | Verhogen van de kwaliteit van onderwijs onder meer door basis-, voortgezet-, en beroepsonderwijs naadloos op elkaar en op het hoger onderwijs aan te laten sluiten o.a. door middel van• verbeteren prestaties taal en rekenen en verbeteren kwaliteitszorg• verlagen drempel Gewichtenregeling• realiseren passend onderwijs• verminderen aantal zeer zwakke scholen• naleving onderwijstijd | ||||
Taal en rekenen | Taal en rekenen | Taal en rekenen | Taal en rekenen | ||
Gemiddelde vaardig- heidscores in groep 8 voor | |||||
a. taal | a. 1114 (2005); Streefw. 2008: 1116 (Cijfers in 2008 niet beschikbaar in het COOL-Cohort- onderzoek, omdat voor een andere taaltoets is gekozen. Er wordt gezocht naar een vervangende indicator.) | a. Hoger | a. Art 1, OD 1.3.2. | ||
b. begrijpend lezen | b. 55 (2008); streefw. 2008: 55 | b. Hoger | b. Art 1, OD 1.3.2. | ||
c. rekenen | c. 116 (2008); streefw. 2008: 118 | c. Hoger | c. Art 1, OD 1.3.2. | ||
(Bron: NWO Cohortonderzoek) | |||||
Percentage 15 jarige leerlingen met lage leesvaardigheden. (bron: PISA 2006). | 15,1% (2006). Nieuwe PISA resultaten voor 2009 komen beschikbaar in 2010. | Tenminste stabilisatie van de leerlingpresta- ties in het vo op het gebied taal in internationale en longitudinale onderzoeken zoals PISA ten opzichte van het beeld in het meetjaar 2003. | Art 3, OD 3.3.2 | ||
Leerlingprestaties in het vo op het gebied taal. In het schooljaar 2007/2008 start een nieuw cohortonder- zoek onder de naam COOL5–18. Op dit moment is er nog geen indicator en streefwaarde taalvaardigheid op basis van een Nederlands onderzoek aanwezig. | De scores per schoolsoort voor begrijpend lezen op referentieniveau 2F zijn (percentage leerlingen):BBL 26% KBL 40% GL/TL 55% HAVO 63% VWO 36%.In 2011 is de volgende COOL meting. | Hoger | Art 3, AD 3.1 | ||
Gewichtenregeling | Gewichtenregeling | Gewichtenregeli ng | Gewichtenregeling | ||
Reductie taalachterstand van doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschool ten opzichte van 2001 | – 21% (2005)Tussenstreefwaarde 2008: – 30% | – 40% (2011) | Art 1, OD 1.3.3 | ||
(bron: COOL-cohort- onderzoek NWO) | De gegevens die nodig zijn voor deze indicator zijn ten dele niet be- schikbaar in het COOL Cohortonderzoek (NWO). Op korte ter- mijn wordt gezocht naar een alternatieve indicator. | ||||
Onderwijstijd | Onderwijstijd | Onderwijstijd | Onderwijs tijd | ||
Percentage van de vo- scholen en mbo opleidingen die aan de nor- men voor onderwijstijd voldoen(bron: Inspectie van het Onderwijs) | 28% (2007/2008)December 2008 heeft de Commissie Onder- wijstijd aanbevelingen gedaan voor het beleid inzake onderwijstijd. Indien deze aanbevelingen worden overgenomen en door de Tweede Kamer worden aanvaard, zal dit leiden tot aangepaste wet- en regelgeving, hetgeen consequenties heeft voor de streefwaarden.MBO: 91% van de opleidingen voldoet aan de norm voor onderwijstijd | Art 3, OD 3.3.2Art 4, OD 4.3.2 | |||
Zwakke scholen | Zwakke scholen | Zwakke scholen | Zwakke scholen | ||
Percentage zeer zwakke scholen | |||||
a. in het basisonderwijs | a. 1,5% (01–01–2009) | a. 0,65% (2011) | a. Art 1, OD 1.3.2 | ||
b. in het speciaal basisonderwijs | b. 6,4% (2005/2006) | b. 3,2% (2010/2011) | b. Art 1. OD 1.3.3 | ||
c. in het (voortgezet) speciaal basisonderwijs | c. 5% (2005/2006) | c. 2,5% (2010/2011) | c. Art. 1 OD 1.3.3 | ||
(bron: Inspectie van het Onderwijs) | Er zijn nog geen nieuwe realisatiecijfers beschikbaar. Meting vindt plaats in schooljaar 2008/2009. | ||||
Passend onderwijs | Passend onderwijs | Passend onderwijs | Passend onderwijs | ||
Dekkende infrastructuur van regionale verbanden voor zorgleerlingen (bron: CFI) | 0% (2006). | Tussenstreefwaarde 2009: 20%.100% (2011) | Art 1, OD 1.3.3Art 3, OD 3.3.3 | ||
Dekkingsgraad zorg- en adviesteams | PO 60% (bovenschools) | 100% (2011) | Art 4, OD 4.3.3 | ||
(bron: Nederlands Jeugdinstituut) | VO 92% | ||||
BVE 75%(2007)Gegevens 2008 komen in april 2009 beschikbaar. | |||||
11. | Hoger onderwijs met meer kwaliteit en minder uitval• meer kwaliteit en minder uitval in de bachelorfase• excellentie in onderwijs: beurzen voor talentvolle, ambitieuze studenten | % studie-uitval (uit wo) en studie-switchers (binnen wo) na het (verwijzende en bin- dende) eerste bache- lorjaar in bachelor-2 en -3(bron: VSNU, CBS/1-cijfer HO) | 12% (2007)In de meerjarenafspraak was een percentage van 14 genoemd; na herbe- rekening met definitieve gegevens komt dit uit op 12. Het doel is dit percentage te halveren in 2011. (zie Kennis in Kaart 2008, figuur 1). | 6% (2011) | Art 6/7, OD 6.3.3 |
% wo-studenten dat in vier jaar de bachelor afrondt (bron: CBS/1-cijfer HO) | 47,4% (2007)In de meerjarenafspraak was een percentage van 45% genoemd. Dit percentage is herberekend op basis van meer recente gegevens. (zie Kennis in Kaart 2008, figuur 1). | >70% (2014) | Art 6/7. OD 6.3.3 | ||
Rendement van studenten in de post-propaedeutische fase van het hbo.(bron: 1-cijfer HO) | Van de hbo-studenten die in 2001 met de postpropaedeutische fase begonnen, behaalde 77% in 2007 het diploma | Van het cohort dat met de postpropaedeu- tische fase start in 2008/2009, heeft 90% in 2012/2013 het diploma behaald. | Art 6/7. OD 6.3.3 | ||
Kwaliteit docenten: % hbo-docenten met minimaal een mastergraad(Meerjarenafspraken OCW en HBO-raad) | Master: 45,8% (2006)Phd: 3,7% (2006)Totaal: 50% (2006)(zie Kennis in Kaart, figuur 4) | 70% in 2014, waarvan in 2017 10% gepromoveerd of deelneemt in een promotietraject | Art 6/7, OD 6.3.2 | ||
38. | Voldoende gekwalificeerd onderwijsperso- neel nu en in de toe- komst• Waardering voor het leraarschap verhogen• Leraren beter belo- nen en zorgen voor een beter loopbaanperspectief• Een sterkere positie van de leraar• Verdere professionalisering van het leraarsberoep en versterking van de kwaliteit van het opleiden van leraren | Aantal openstaande vacatures voor leraren en managers in po, vo en bve, in fte’s(bron: Arbeidsmarktbarometer po, vo, bve). | 1 450 vacatures. Dit is het gemiddelde van de eerste drie kwartalen van 2008. Dat zijn er ruim 200 meer dan er gemiddeld in de eerste drie kwartalen van 2007 openstonden. De gegevens over heel 2008 zullen in de zomer van 2009 bekend worden. | Kleiner dan 2 200 (2009) (< 1%) | Art. 9 en AD 9.1 |
Project Aanval op de schooluitval | Het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar (nationale indicator).(bron: Tweede Kamer, 2007–2008, 26 695, nr. 44) | 53 100 (2007)48 800 (2008)Tussenstreefwaarde: jaarlijkse reductie van 4 500. | 35 000 (2012) | Art 4, OD 4.3.4 | |
40. | Het fors uitbreiden van het aantal brede scholen | ||||
• vergroten aantal combinatiefuncties | • Het aantal combina- tiefuncties in en om de brede school. (bron: SGBO, monitor combi- natiefuncties) | 163 (2008)Tussenstreefwaarde 2010: 1000 | 2 500 (2012) | Art 1, OD 1.3.4 | |
• vergroten aantal brede scholen, met prioriteit in de 40 probleemwijken | • Aantal brede scholen (bron: Jaarbericht brede scholen in Nederland) | 1 000 (2007),Tussenstreefwaarde 2009: 1100Cijfers eerst over 2009 bekend. Verwachting voor 2008, o.b.v. groei van voorgaande jaren, is rond 1200 | 1 200 (2010) | Art 1, OD 1.3.4 | |
41. | Een maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs | Percentage van alle vo-scholen dat een maatschappelijke stage aan hun leerlingen biedt.(bron: Senter Novem) | Realisatie 2006: 60%Realisatie 2007: 80%Realisatie 2008: 96% | 100% (2011–2012) | Art 3, OD 3.3.5 |
De indicator is gewijzigd in: Percentage leerlingen van alle vo-scholen dat een maatschappelijke stage loopt.(bron: OCW, plan van aanpak Maatschappelijke stage) | 20% (2008–2009)35% (2009–2010)65% (2010–2011) | ||||
42. | Het invoeren van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs in 2 stappen:• In het schooljaar 2008/2009 via de regeling eenmalige financiële tegemoetkoming van de overheid.• Vanaf het schooljaar 2009/2010 zorgen de scholen voor lesmate- riaal via verhoging van de lumpsum. | De schoolkosten voor ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs(bron: Inspectie van het Onderwijs) | Nulmeting (2009) | Verlaging met gemiddeld € 316 | Art 3, OD 3.3.1 |
59. | Het tegengaan van radicalisering• inzetten van instrumenten die aansluiten op de vraag uit het onderwijsveld• Ontwikkelen van beleid ter verbetering sociale veiligheid op OCW instellingen.OCW veiligheids- en radicaliseringsbeleid draagt bij aan het rijksbrede beleid. De projecten in dit kader worden gefinancierd door BZK. | OCW heeft geen eigen indicatoren hiervoor maar sluit aan bij de doelstelling van BZK op dit terrein. De doelstelling van het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007–2011 is om op alle bestuursniveaus – internationaal, nationaal en lokaal – in te zetten op het signaleren, voorkomen en aanpakken van polarisatie en radicalisering. | OCW heeft geen aparte streefwaarde voor de onderwijssector, maar sluit aan bij de doelstelling van BZK op dit terrein. | BZK: Het voorkomen en terugdringen van radicalisering in Nederland. | Begroting BZK |
Kinderopvang | |||||
39. | Het realiseren van een sluitend systeem voor kinderopvang voor 0–4 jarigen (inclusief arbeidsparticipatievrouwen) | ||||
• stimuleren deelnamedoelgroepleer- lingen aan vve• betere afstemming tussen bestaande voorzieningen van kinderopvang, peuterspeelzalen en voorschoolse educatie | Percentage doelgroepleerlingen onder 2- en 3-jarigen dat deelneemt aan een VVE-programma | 62% (2008)Tussenstreefwaarde 2009: 70% | 100% (2011) | Art 24, OD 24.3.3 | |
Percentage doelgroepleerlingen onder 4- en 5-jarigen dat feitelijk deelneemt aan het VVE-programma | 63% (2008)Tussenstreefwaarde 2009: 70% | 100% (2011) | Art 1, OD 1.3.3 | ||
Gelijktrekken Leidster/kind ratio in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven | Tussenstreefwaarde 2009:1:9Het eerste realisatiecijfer (2009) komt in 2010 beschikbaar. | 1:8 (2010) | Art 24, OD 24.3.3 | ||
Hoogstaande wetenschap | |||||
12. | Het versterken van de internationale reputatie van Nederlandse wetenschappelijke instellingen en onder- zoeksinstellingen | ||||
• handhaving dan wel versterking van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek | Internationale wetenschappelijke kwaliteit op basis van de relatieve Nederlandse citatiescore (mondiale gemiddelde = 1) (bron: NOWT/CWTS) | 1,34 (2003–2006)(= mondiale top-3) | Behorende tot de top 3 mondiaal. | Art. 16, OD 16.1 | |
• versterking promotiestelsel | Promotiegraad (aantal promoties per 1000 personen in de leeftijdsgroep 25–34 jarigen) (bron, VSNU en CBS) | 1,55 (2007) | Verhoging relatief aantal promoties | Art 16, OD 16.3.3 | |
• toename van het aantal vrouwelijk hoogleraren | Het aandeel vrouwelijke hoogleraren(bron: VNSU/WOPI) | 11,2% (2007) | 15% (2010) | Art 16, OD 16.3.3 | |
14. | Het versterken van het innovatief vermogen van de Nederlandse economie• aandacht en prioriteit voor toepassingsgericht onderzoek• investeringen in de kwaliteit met behoud van onafhankelijkheid van onderzoek | Percentage Raak-projecten met lecto- raatsdeelname(bron: SIA, augustus 2008) | 93% (2007) | 95% (2011) | Art 6, OD 6.3.4 |
Internationale wetenschappelijke kwaliteit op basis van de relatieve Nederlandse citatiescore (mondiale gemiddelde = 1) (bron: NOWT/CWTS) | 1,34 (2003–2006)(= mondiale top-3) | Mondiale top 3 | Art 16, AD 16.1 | ||
Project Nederland ondernemend innovatieland | Ontwikkeling en uit- voering van maatschappelijke innovatieagenda’s | • Vier maatschappelijke innovatieagenda’s opgesteld op het gebied van energie, gezondheid, veiligheid en water.• Visie verankering SBIR opgesteld. Taskforce Technologie, Onderwijs, Arbeidsmarkt gestart om tekorten aan technici en technologen op te lossen. Plan van aan- pak launching customer opgesteld.22 gestarte projec- ten in het kader van M&ICT. | Zeven maatschappelijke innovatieagenda’s zijn uitgevoerd: gezondheid, energie, water, veiligheid, duurzame agro-productie, onderwijs en duurzame mobiliteit. | Art 6, OD 6.3.4Art 16, AD 16.1 | |
Rijk cultureel leven | |||||
73. | Alle jongeren tot 18 jaar raken actief of passief vertrouwd met cultuur en kunstvor- men en met de Nederlandse geschiedenis, o.a.• gratis musea voor kinderen t/m 12 jaar (vanaf september 2009)• cultuurkaart (vanaf november 2008) | Aantal bezoeken van kinderen in de leeftijd tot en met 12 jaar aan musea die zijn aangesloten bij de Nederlandse Museum Vereniging en/of zijn inge- schreven in het museumregister(bron: SEO Economisch Onderzoek) | Uit nulmeting (uitgevoerd in 2008) blijkt dat het aantal bezoe- ken in 2007 3 200 000 bedraagt. | Streefwaarde: +30% in 2011 | Art 14, OD 14.3.2 |
Verzilveringspercen- tage van de cultuurkaart (bron: CJP) | Streefwaarde: 70% (2009).In okt 2009 komen nieuwe realisatiecijfers beschikbaar. | 80% (2011) | Art 14, OD 14.3.1 | ||
74. | Het aanbod van de publieke omroep is kwalitatief hoogwaar- dig en crossmediaal en richt zich op een breed en divers publiek• mediawijsheid• wijzigingen media- wet• voorbereiden nieuwe concessietermijn publieke omroep | Mediawijsheid – expertisecentrum | Het centrum is in 2008 gestart met onder meer online dienstverlening via de sitewww.mediawijs heidkaart.nl.In 2009 moet de organisatie echt staan en wordt de service uitgebreid met fysieke loketten bij «Beeld en Geluid» en de bibliotheken. | In 2011 is er een breed netwerk op het terrein van media-educatie(mediawijsheid-exper- tisecentrum). | Art 15, AD 15.1 |
Een geëmancipeerd Nederland | |||||
36. | Nieuwe impuls emancipatiebeleid en les- bisch- en homo-eman- cipatiebeleid in uitvoering• meer kansen voor vrouwen• gewoon homo zijn | Arbeidsparticipatie vrouwen (≥12 uur) (bron: Emancipatiemonitor 2008) | 57% (2007) | ≥65% (2011) | Art 25, AD 25.1 |
Aandeel vrouwen in topposities (rijksoverheid) | |||||
(bron: Ministerie van BZK) | 19,7% (2008) | 25% (2011) | Art 25, AD 25.1 | ||
Beloningsverschil tussen mannen en vrouwen bij de overheid | |||||
(bron: Arbeidsinspectie 2006) | 2,6% (2006) | 2% (2011) | Art 25, AD 25.1 | ||
Sociale acceptatie van homoseksuelen(bron: SCP) | 85% (2006)Recentere gegevens worden in de zomer van 2010 verwacht. | > 85% (2011) | Art 25, AD 25.1 |
1.1 Algemene beleidsdoelstelling: het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Alle kinderen hebben recht op passend en kwalitatief goed primair onderwijs in voldoende toegeruste scholen (Grondwet, artikel 23: Staatscourant 2002, 200). De overheid houdt daarvoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, heeft de overheid als taak om ondersteuning te bieden en onderwijsachterstanden te voorkomen (Wet op het Primair Onderwijs en Wet op de Expertisecentra). Om het recht van ieder kind op onderwijs te borgen, verplicht de overheid de ouders door middel van de Leerplichtwet om hun kinderen onderwijs te laten volgen.
De wijze waarop de minister de algemene beleidsdoelstelling invult, is uitgewerkt in vier operationele beleidsdoelstellingen, te weten: «leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs», «leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit», «leerlingen kunnen zonder drempels het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften» en «leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school». Om de operationele doelstellingen te bereiken, is een aantal instrumenten ingezet. De resultaten van deze instrumenten dragen bij aan het behalen van de operationele doelstellingen en daarmee aan de algemene beleidsdoelstelling.
Een kritische succesfactor van het primair onderwijs is de onderwijsarbeidsmarkt: voldoende en goed onderwijspersoneel.
Kengetallen over de onderwijsarbeidsmarkt zijn opgenomen in beleidsartikel 9 (Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid).
Andere kritische succesfactoren zijn de demografische ontwikkelingen, zoals veranderingen in de samenstelling van de leerling-populatie en het lerarenbestand. Deze staan beschreven in «De referentieraming».
Ten opzichte van de vorige teldatum steeg het aantal leerlingen in het totale primair onderwijs met ca 1 800 (ruim 0,1%). De grootste stijging deed zich voor in het (voortgezet) speciaal onderwijs met ca. 1 600 leerlingen (ruim 2,5%). Hiernaast is in 2008 het aantal leerlingen met een rugzak (leerling-gebonden financiering) met ca. 3 500 toegenomen (ruim 10%).
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Tabel 1.1 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | |||
1. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde wiskundeprestaties» in groep 6 van het basisonderwijs | 5/6 | n.b.* | 9 | Top 5 | n.b.* |
Bron: TIMMS, IEA | Peildatum: 1995 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2008 | ||
2. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde leesvaardigheid» in groep 6 van het basisonderwijs | 21 | 12 | n.b.* | Top 5 | n.b.* |
Bron: PIRLS, IEA | Peildatum: 1995 | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2008 | ||
3. Percentage scholen waar de resultaten van de leerlingen aan het einde van de schoolperiode ten minste liggen op het niveau dat op grond van de samenstelling van de leerling-popula- tie mag worden verwacht | 93,4% | 96,4% | 95,8% | n.v.t. | 91,5% |
Bron: Inspectie van het Onderwijs | Peildatum: 2003/2004 | peildatum: 2005/2006 | Peildatum: 2006/2007 | Peildatum: 2007/2008 | |
4. Percentage leerlingen op basisscholen met havo of vwo-advies | 38% | n.b.* | n.b.* | 40% | 41,5% |
Bron: COOL-Cohortonderzoek (NWO) | Peildatum 2005 | Peildatum: 2010 | Peildatum: 2008 | ||
5. Tevredenheid ouders over de school van hun kind | 7,5 | 7,6 | 7,8 | ≥ 7,5 | 7,5 |
Bron: Onderwijsmeter | Peildatum: 2001 | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 |
* n.b: niet beschikbaar, omdat het desbetreffende onderzoek niet ieder jaar plaatsvindt. Zie verder de toelichting.
In tabel 1.1 zijn vijf indicatoren opgenomen die een beeld geven van de prestaties van de leerlingen en scholen in het basisonderwijs. Van het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs zijn geen vergelijkbare resultaatgegevens bekend. Deze informatie wordt verzameld via internationaal (TIMMS, PIRLS) en nationaal steekproefonderzoek (COOL-Cohortonderzoek NWO). Het TIMMS-onderzoek vindt één keer in de vier jaar plaats. Het laatst beschikbare onderzoek is van 2007. Het eerstvolgende betreft 2011. Het PIRLS-onderzoek is vijfjaarlijks. Het laatst beschikbare onderzoek is uit 2006. Het eerstvolgende gaat over 2011. Het COOL-Cohortonderzoek (NWO) is driejaarlijks. Het laatste onderzoek dateert van 2008. Het eerstvolgende betreft 2011.
1. Nederland staat in 2007 op een 9e plaats op de internationale ranglijst voor rekenen/wiskunde en behoort daarmee tot de top 10. De daling wordt veroorzaakt doordat enkele andere landen nu wat hogere scores behalen en doordat Nederlandse meisjes iets lager scoren dan in eerdere peilingen. De verschillen met de meeste landen die boven Nederland staan zijn klein. Een positie in de top 5 is haalbaar. De aandacht gaat uit naar de dalende tendens. De verbeteracties voor rekenen zijn daarom van groot belang; zie hiervoor de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen» in paragraaf 1.3.2.
2. In 2006 behaalt Nederland voor leesvaardigheid een 12e plaats, een daling ten opzichte van de laatste meting in 2001 (2e plaats); 2001 staat niet in tabel 1.1. Ook deze daling wordt veroorzaakt door de lagere scores van de meisjes. De verschillen met veel landen die op de ranglijst hoger staan, zijn klein. Een positie in de top 5 is haalbaar. De verbeteracties voor taal zijn daarom belangrijk; zie hiervoor de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen» in paragraaf 1.3.2.
3. Er is in het schooljaar 2007/2008 een lichte daling te zien in het percentage basisscholen met voldoende opbrengsten. Die daling kan volgens de Inspectie van het Onderwijs samenhangen met steekproeffluctuaties en mogelijk ook met een aanpassing van de beoordelingssystematiek van de Inspectie van het Onderwijs. De daling is volgens de Inspectie van het Onderwijs statistisch niet significant. Er worden dan ook geen beleidsmatige consequenties aan verbonden.
4. Het percentage leerlingen met een havo- en/of een vwo-advies is gestegen naar 41,5%. Daarmee is de streefwaarde meer dan gerealiseerd.
5. Ouders in het basisonderwijs waarderen de school van hun kind met een 7,5. Dat is iets lager dan vorig jaar, maar nog conform de streefwaarde.
Een meer gedetailleerd beeld van het primair onderwijs kan worden verkregen in Bestel in Beeld 2008 en het Onderwijsverslag 2007/2008.
Naast de kwantitatieve gegevens, zijn voor de mate waarin deze operationele doelstelling wordt behaald ook de kwalitatieve gegevens relevant. In het «overzicht afgeronde onderzoeken» (tabel 1.14) zijn de afgeronde onderzoeken opgenomen.
1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 7 514 143 | 7 922 743 | 12 891 139 | 8 789 236 | 9 282 969 | 8 679 838 | 603 131 |
Waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 20 500 | 0 | 20 500 |
Totale uitgaven | 7 574 341 | 7 881 588 | 8 314 990 | 8 599 849 | 8 981 019 | 8 681 019 | 300 000 |
Programma-uitgaven | 7 568 334 | 7 875 870 | 8 309 235 | 8 593 249 | 8 974 817 | 8 674 979 | 299 838 |
Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs | 5 860 643 | 7 488 456 | 7 891 891 | 8 113 508 | 8 530 280 | 8 085 080 | 445 200 |
• Personele bekostiging | 4 900 302 | 6 472 990 | 6 797 658 | 7 011 471 | 7 4 12 524 | 6 964 702 | 447 822 |
• Materiële bekostiging | 858 359 | 966 397 | 1 041 296 | 1 068 875 | 1 090 631 | 1 076 475 | 14 156 |
• Onderwijspersoneelsbeleid | 86 785 | 23 033 | 26 600 | 8 176 | 4 603 | 7 240 | – 2 637 |
• Invoering onderwijsnummer | 0 | 7 672 | 5 838 | 4 409 | 4 116 | 9 224 | – 5 108 |
• Versterken positie ouders | 0 | 2 417 | 2 625 | 2 762 | 3 113 | 3 346 | – 233 |
• Overig | 15 197 | 15 946 | 17 874 | 17 815 | 15 293 | 24 093 | – 8 800 |
Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit | 75 143 | 76 618 | 80 417 | 57 348 | 44 235 | 33 962 | 10 273 |
• Ontwikkeling taal- en rekenonderwijs | 0 | 0 | 441 | 1 041 | 8 149 | 2 440 | 5 709 |
• Leer- en hulpmiddelen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 1 000 | – 1 000 |
• Innovatie in het primair onderwijs | 1 955 | 918 | 3 940 | 1 597 | 4 640 | 5 850 | – 1 210 |
• Vergroten kwaliteitszorg | 666 | 675 | 505 | 411 | 632 | 600 | 32 |
• Verbreding techniek in het basisonderwijs | 0 | 150 | 230 | 1 245 | 7 875 | 8 600 | – 725 |
• Cultuur en school | 750 | 5 812 | 7 605 | 15 700 | 16 774 | 8 400 | 8 374 |
• Schoolbegeleiding | 64 385 | 65 473 | 66 736 | 35 787 | 4 142 | 5 969 | – 1 827 |
• Overig | 7 387 | 3 590 | 960 | 1 567 | 2 023 | 1 103 | 920 |
Leerlingen kunnen zonder drempels het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften | 1 581 758 | 259 647 | 229 715 | 305 454 | 353 294 | 353 953 | – 659 |
• Passend onderwijs, WSNS en LGF | 969 380 | 34 721 | 34 244 | 60 512 | 38 840 | 48 413 | – 9 573 |
• Onderwijsachterstandenbeleid(o.a. VVE) | 597 338 | 205 481 | 170 480 | 216 493 | 283 542 | 275 201 | 8 341 |
• Eerste opvang aan leerplichtige asielzoekers | 2 494 | 2 182 | 1 073 | 613 | 1 947 | 1 151 | 796 |
• Faciliteiten zieke leerlingen | 5 297 | 6 085 | 6 126 | 6 224 | 6 583 | 6 227 | 356 |
• Veiligheid op school | 0 | 8 758 | 15 906 | 21 262 | 21 614 | 21 450 | 164 |
• Overig | 7 249 | 2 420 | 1 886 | 350 | 768 | 1 511 | – 743 |
Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school | 5 194 | 8 514 | 68 238 | 68 091 | 5 776 | 17 178 | – 11 402 |
• Brede scholen | 309 | 395 | 28 520 | 31 677 | 970 | 3 650 | – 2 680 |
• Dagarrangementen en combinatiefuncties | 0 | 0 | 18 466 | 465 | 673 | 9 980 | – 9 307 |
• Tussenschoolse opvang | 4 885 | 8 119 | 3 298 | 3 569 | 3 937 | 3 215 | 722 |
• Buitenschoolse opvang | 0 | 0 | 17 954 | 32 121 | 88 | 145 | – 57 |
• Overig | 0 | 0 | 0 | 260 | 108 | 188 | – 80 |
Voorcalculatorische uitdelingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 152 541 | – 152 541 |
Programmakosten-overig | 45 596 | 42 635 | 38 974 | 48 847 | 41 232 | 32 265 | 8 967 |
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 9 754 | 11 497 | 10 936 | 18 616 | 16 928 | 13 340 | 3 588 |
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 35 842 | 31 138 | 28 038 | 30 231 | 24 304 | 18 925 | 5 379 |
Apparaatsuitgaven | 6 007 | 5 718 | 5 754 | 6 600 | 6 202 | 6 040 | 162 |
Ontvangsten | 88 998 | 43 151 | 115 932 | 101 845 | 71 404 | 41 106 | 30 298 |
NB 1 Door herformulering van de operationele doelstellingen kunnen de uitgaven op instrumentniveau en/of het niveau van de operationele doelstelling afwijken van voorgaande jaarverslagen.
NB 2 De reguliere financiering aan scholen voor «Weer Samen naar School», «Leerlinggebonden financiering» en «Onderwijsachterstandenbeleid» zijn per 1 augustus 2006 onderdeel geworden van de lumpsum en daarom opgenomen in «Personele bekostiging» en «Materiële bekostiging». Voor de vergelijkbaarheid is dit, net als in de begroting 2008, teruggerekend tot en met het jaar 2005. Voor de jaren daarvoor is dat niet mogelijk.
NB 3 Met ingang van 1 augustus 2006 is er een vraaggestuurde financiering van schoolbegeleidingsdiensten en worden de middelen stapsgewijs opgenomen in de vergoeding aan de scholen. In deze tabel verschuiven deze middelen dan naar het onderdeel «Personele bekostiging».
De realisatie van de uitgaven in het primair onderwijs ligt ca. € 300 miljoen hoger dan geraamd in de begroting 2008. De realisatie van de ontvangsten is ca. € 30 miljoen hoger dan geraamd. Er is een aantal garanties afgegeven volgens de regeling «schatkistbankieren». Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.
• Personele en materiële bekostiging: Het verschil wordt onder andere verklaard door het verwerken van de loonbijstelling (€ 447 miljoen), waaronder € 38,5 miljoen die is toegevoegd voor een eenmalige uitkering aan onderwijsgevenden volgens het actieplan Leerkracht van Nederland, en de prijsbijstelling (€ 17 miljoen). Verder zijn de budgetten aangepast voor de leerlingontwikkeling in het primair onderwijs (– € 7,8 miljoen), en voor de rugzakleerlingen (– € 16,4 miljoen). Bij Voorjaarsnota zal worden besloten of de middelen voor de rugzakleerlingen worden toegevoegd aan de begroting van 2009.
• Onderwijspersoneelsbeleid: Het verschil wordt verklaard door het vervallen van een kleine reservering voor lerarenproblematiek. Deze was niet meer nodig door het actieplan Leerkracht van Nederland. Verder heeft de regeling startende directeuren minder instroom gehad dan voorzien.
• Invoering onderwijsnummer: Voor de uitvoeringskosten van het onderwijsnummer is € 3,4 miljoen overgeboekt naar IBG en € 2,2 miljoen naar de CFI. In de tabel staan deze uitgaven onder de «programmakosten overig». Verder is het budget verhoogd met € 0,5 miljoen voor de aansluiting tussen de PGNPO (persoonsgebonden nummer projectorganisatie) en BRON (basisregistratie onderwijsnummer).
• Ontwikkeling taal- en rekenonderwijs: In de loop van 2008 is € 5,7 miljoen extra beschikbaar gesteld voor taal- en rekenverbetertrajecten.
• Leer- en hulpmiddelen: Deze enveloppenmiddelen zijn in 2008 voor een klein deel uitgegeven aan het verbeteren van het binnenmilieu op scholen en voor het merendeel aan extra taal- en rekenverbetertrajecten.
• Innovatie in het primair onderwijs: In 2008 zijn deze middelen vooral gebruikt om de eerste tranche van de taal- en de rekenverbetertra-jecten op de scholen te ondersteunen. De bijkomende kosten vielen lager uit dan geraamd. In begroting 2009 zijn de innovatiemiddelen volledig toegerekend aan het instrument «verbetering van taal- en rekenopbrengsten».
• Cultuur en school: Van artikel 14, Cultuur, is € 8,5 miljoen overgeboekt voor cultuureducatie in de tweede helft van het schooljaar 2007/2008.
• Passend onderwijs, WSNS en LGF: De start van de experimenten en veldinitiatieven kost meer tijd dan was voorzien. De oorzaak hiervan is het grote aantal betrokken partijen en de complexiteit van de wet- en regelgeving. Bij Voorjaarnota zal worden besloten of de niet ingezette middelen worden doorgeschoven naar 2009.
• Onderwijsachterstandenbeleid (onder andere VVE): Om onderwijsachterstanden snel en effectief tegen te gaan is het van belang dat scholen grote uitgaven, zoals voor de uitbreiding van het leerlingvolgsysteem, direct kunnen bekostigen. Daarom is de tweede tranche van € 10 miljoen voor 2009 tegelijkertijd met de eerste tranche voor 2008 aan scholen beschikbaar gesteld. Dit verklaart het merendeel van het verschil.
• Brede scholen: De middelen voor het realiseren van combinatiefuncties op brede scholen (€ 3,3 miljoen) zijn via het Gemeentefonds aan gemeenten ter beschikking gesteld. Dat verklaart het grootste deel van het verschil. Verder is ongeveer € 0,6 miljoen meer uitgegeven voor het opzetten van een sectorspecifiek ondersteuningsstructuur voor de «impuls combinatiefuncties brede school, sport en cultuur» en voor de voorbereiding van een steunpunt Brede scholen. Daarnaast moet worden vermeld dat het opstellen van de regeling Huisvesting Brede School is vertraagd door besluitvorming over de uitvoering. Deze zal daarom pas in 2009 tot uitbetalingen leiden. In 2008 zijn hiervoor FES-middelen ontvangen die evenals de OCW-middelen vervolgens doorgeschoven zijn naar 2009.
• Dagarrangementen en combinatiefuncties: De looptijd van de regeling is met een half jaar verlengd tot eind december 2008. Hierdoor hebben de subsidieontvangers meer tijd gekregen om de projecten af te ronden. De laatste betalingen zullen plaatsvinden in 2009. Daarom wordt € 8 miljoen overgeheveld naar 2009. Bovendien zijn minder projecten voor ondersteuning ingediend dan verwacht, waardoor € 1,3 miljoen minder is uitgegeven.
• Tussenschoolse opvang: Omdat er veel meer aanvragen waren dan verwacht, is € 1 miljoen extra uitgetrokken voor de scholing van overblijfmedewerkers. Dit verklaart het merendeel van het verschil.
• Uitvoeringsorganisatie IBG: Voor de uitvoeringskosten van het onderwijsnummer is € 3,4 miljoen overgeboekt naar IBG. In deze tabel zijn de uitgaven dan verschoven van «invoering onderwijsnummer» naar «uitvoeringsorganisatie IBG». Verder wordt het verschil verklaard door loon- en prijsbijstelling.
• Uitvoeringsorganisatie CFI: Voor de uitvoeringskosten van het onderwijsnummer is € 2,2 miljoen overgeboekt naar de CFI. In deze tabel zijn de uitgaven dan verschoven van «invoering onderwijsnummer» naar «uitvoeringsorganisaties CFI». Verder wordt het verschil verklaard uit verbetering van de CFI-systemen (€ 1,5 miljoen), verbetering van de verwerking van de jaarverslagen van de scholen (€ 0,6 miljoen), loon- en prijsbijstelling en extra uitvoeringswerkzaamheden voor diverse kleine projecten.
• Ontvangsten: Voor € 8 miljoen zijn middelen voor gemeentelijke projecten teruggevorderd, vooral door het aflopen van de projectsubsidies Gemeentelijke Onderwijsachterstanden 2002–2006. Voor nog eens € 8 miljoen is de reserve van het Participatiefonds afgeroomd. Voor de dekking van het Actieplan Leerkracht was onder andere gebruik gemaakt van de exploitatie van het Vervangingsfonds. Omdat in 2008 echter geen ruimte aanwezig was binnen de begroting van Vervangingsfonds is een deel van de dekking (€ 8 miljoen in 2008) bekostigd vanuit de reserves van het Participatiefonds. Verder wordt het verschil tussen raming en realisatie verklaard door de afrekening van de eerste fase van het project «Op de rails». Door vertraging is hiervoor € 8,8 miljoen niet uitgeput. Tenslotte zijn er extra ontvangsten door de afwikkeling van de AVR (€ 5,3 miljoen).
1.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs
De overheid heeft de verantwoordelijkheid scholen goed toe te rusten. Daarmee moeten scholen in staat zijn te voldoen aan de eisen voor de toegankelijkheid en de kwaliteit. De scholen en schoolbesturen moeten kunnen inspelen op de specifieke omstandigheden en onderwijs op maat bieden. De lumpsumbekostiging stelt hen in staat zelf af te wegen hoe het beschikbare budget het beste kan worden ingezet. Hierover leggen de schoolbesturen verantwoording af.
Naast de reguliere bekostiging was in 2008 bijzondere aandacht voor het islamitisch onderwijs, de ondersteuning op de scholen en de financiële reserves van de scholen.
Het islamitisch onderwijs kent ernstige problemen, vooral met de rechtmatigheid en met de onderwijskwaliteit. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 VIII, nr. 38). Het ministerie van OCW en de Inspectie van het Onderwijs hebben maatregelen getroffen. Zo ziet de Inspectie van het Onderwijs scherp toe op de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Bij het vermoeden van strafbare feiten zal aangifte worden gedaan. Dit is in 2008 bij twee schoolbesturen gebeurd. Bij ernstige bevindingen wordt aangedrongen op het vertrek van de bestuurders. In 2008 ging het om drie besturen. Het is belangrijk dat de besturen van deze scholen zelf waar nodig een verbeterslag maken. Hiervoor wordt ingezet op duurzame partnerrelaties tussen islamitische schoolbesturen en schoolbesturen in de omgeving.
In het basisonderwijs kunnen meer conciërges aan de slag. Op 1 mei 2008 is de regeling loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen van kracht geworden (Staatscourant 29 april 2008, nummer 83) voor het aanvragen van subsidie voor het aanstellen van ondersteunend personeel in een reguliere dienstbetrekking op basisscholen. Zie beleidsartikel 9, Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid.
In 2008 hebben de schoolbesturen een financieel jaarverslag over het kalenderjaar 2007 ingeleverd bij CFI. Dit is de tweede keer dat er van alle schoolbesturen een jaarverslag is ontvangen. Het eigen vermogen van de schoolbesturen in de sector primair onderwijs is gegroeid met € 0,2 miljard naar € 2,6 miljard. Een commissie, ingesteld vanuit het ministerie van Financiën en het ministerie van OCW, onderzoekt voor alle onderwijssectoren wat een redelijke omvang is van het eigen vermogen van de schoolbesturen. Deze commissie komt medio 2009 met een rapport.
Tabel 1.3 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Personele bekostiging: Schoolbesturen ontvangen op basis van leerlingaantallen en leerling-kenmerken, de gemiddelde leeftijd van leraren en het opleidingsniveau van ouders een lumpsumbekostiging van de rijksoverheid om personeel aan te kunnen stellen. | Ja |
2. Personele bekostiging: In deze kabinetsperiode zal een eerste experimentele stap worden gezet naar decentralisatie van de vervanging van leraren. | Nee |
3. Materiële bekostiging: Het Rijk verstrekt schoolbesturen een lumpsumbekostiging voor de materiële instandhouding van scholen, die gebaseerd is op programma’s van eisen. | Ja |
4. Onderwijspersoneelsbeleid: Zie beleidsartikel 9, Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid. | Ja |
5. Invoering onderwijsnummer: In 2008 zullen scholen de gelegenheid krijgen om de kwaliteit van de gegevens in hun leerlingenadministratie te verbeteren en daarna om kennis te maken met de nieuwe manier van uitwisseling van persoonsgegevens met de IB-groep. | Ja |
6. Invoering onderwijsnummer: In 2008 zullen de softwareleveranciers, CFI en de IB-groep hun systemen zo testen en verbeteren, dat het zo gemakkelijk mogelijk wordt gemaakt voor de scholen. | Ja |
7. Invoering onderwijsnummer: Scholen worden geïnformeerd en krijgen ondersteuning via een helpdesk. Het ministerie van OCW en de besturenorganisaties werken daarin samen. | Ja |
8. Versterken positie ouders: Landelijk ouderorganisaties versterken de medezeggenschapsfunctie van ouders door het geven van cursussen en ondersteuning. Zij voeren projecten uit die de deskundigheid van ouders bevordert en de samenwerking tussen ouders, school en andere opvoeders verbetert. | Ja |
9. Versterken positie ouders: Er is bijzondere aandacht voor de positieverbetering van kwetsbare groepen ouders. De informatie- en servicefunctie voor alle ouders wordt verder uitgebouwd. | Ja |
1. en 3.
In 2008 hebben alle bekostigde schoolbesturen op basis van de leerlingenaantallen en de leerling-kenmerken een lumpsumbekostiging ontvangen voor de personele kosten, voor de kosten van personeels- en arbeidsmarktbeleid en voor de materiële instandhouding. De bekostiging voor de materiële instandhouding is gebaseerd op de programma’s van eisen die zijn geëvalueerd in 2006. De evaluatie heeft niet geleid tot een aanpassing van het programma van eisen.
De scholen die negatieve effecten ondervonden van de herijking van de gewichtenregeling, zowel voor de personele bekostiging als de materiële bekostiging, zijn tegemoetgekomen met de compensatieregeling.
2.
In 2008 is het overleg afgerond met werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties om te komen tot een pilot nieuw vervangingsstelsel. Vanaf 1 augustus 2009 zouden 15 tot 20% van het aantal schoolbesturen kunnen deelnemen aan de pilot. De pilot gaf besturen de mogelijkheid om zelf invulling te geven aan hun vervangingsbeleid. De schoolbesturen zijn dan niet langer verplicht verzekerd bij het Vervangingsfonds. Met de vrijvallende premie zouden zij zelf de bekostiging van vervanging kunnen betalen. In maart 2009 is echter besloten de pilot niet door te laten gaan, omdat er onvoldoende aanmeldingen waren.
4.
Zie beleidsartikel 9, Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid
5. t/m 7.
In 2008 en 2009 worden scholen in de gelegenheid gesteld de kwaliteit van de gegevens in hun leerlingenadministraties te verbeteren met de Persoonsgebonden nummer (PGN)-scan. In 2008 zijn ruim 4500 scholen gestart. De scholen worden intensief geïnformeerd en begeleid door de helpdesk van de projectorganisatie van het veld: PGNPO. Bovendien is de digitale keten waarmee de scholen, de IB-groep en de CFI de leerling-gegevens op basis van het persoonsgebonden nummer uitwisselen, in 2008 getest. De bevindingen hebben tot verbeteringen van de keten geleid, waardoor de uitwisseling in de toekomst zo eenvoudig mogelijk verloopt.
8. en 9.
De landelijke ouderorganisaties ontvangen subsidie voor scholing van medezeggenschapsleden en deskundigheidsbevordering van de ouders. Diverse cursussen en projecten zijn uitgevoerd en het Webportaal 5010 is gestart waar ouders met hun vragen terecht kunnen. Hiernaast zijn middelen ter beschikking gesteld aan het Platform allochtone ouders en het project Eutonos, ter verbetering van de relatie tussen ouders met een niet-westerse achtergrond en de school.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 1.4 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | |||
Het percentage scholen waar de leraren efficiënt gebruik maken van de geplande onderwijstijd | 92,4% | 96,5 | 95,3 | 96% | 96,6% |
Bron: Inspectie van het onderwijs | Peildatum: 2003/2004 | Peildatum: 2005/2006 | Peildatum: 2006/2007 | Peildatum: 2010/2011 | Peildatum: 2007/2008 |
1. Het efficiëntiepercentage is hoog. De verschillen met de waarden in de begroting zijn ontstaan door herberekeningen na de afronding van de tweede bestandsopname. Hierbij zijn alle basisscholen beoordeeld. Het kwaliteitskenmerk «onderwijstijd» bestaat uit één aspect: «de leraren maken efficiënt gebruik van de geplande onderwijstijd». De Inspectie van het Onderwijs bekijkt of de lessen op tijd beginnen, of niet te veel tijd wordt besteed aan klassenorganisatie en of leerlingen niet te lang op hulp hoeven te wachten.
Meetbare gegevens over de personele bekostiging zijn opgenomen in beleidsartikel 9 (arbeidsmarkt- en personeelsbeleid).
Naast de kwantitatieve gegevens, zijn voor de mate waarin deze operationele doelstelling wordt behaald ook de kwalitatieve gegevens relevant. In het «overzicht afgeronde onderzoeken» (tabel 1.14) zijn de afgeronde onderzoeken opgenomen.
Overzicht deelnamegegevens en uitgaven per leerling
Tabel 1.5 Leerlingen primair onderwijs (x 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | |
Leerlingen basisonderwijs | ||||||
– geen gewicht | 1 182,7 | 1 199,8 | 1 233,2 | 1 275,9 | 1 312,7 | 1 279,9 |
– 0.25 | 170,6 | 158,5 | 116,6 | 74,6 | 37,7 | 39,4 |
– 0.3 | – | – | 36,5 | 66,0 | 91,1 | 113,9 |
– 0.4 | 1,0 | 1,1 | 1,0 | 0,7 | 0,4 | 0,4 |
– 0.7 | 2,9 | 2,9 | 2,1 | 1,4 | 0,7 | 0,7 |
– 0.9 | 191,3 | 186,8 | 137,2 | 89,8 | 47,4 | 45,9 |
– 1.2 | – | – | 21,8 | 43,5 | 62,9 | 68,7 |
Subtotaal | 1 548,5 | 1 549,1 | 1 548,4 | 1 551,9 | 1 552,9 | 1 548,9 |
Leerlingen trekkende bevolking | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 |
Totaal | 1 549,0 | 1 549,6 | 1 548,9 | 1 552,4 | 1 553,4 | 1 549,4 |
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs | 50,1 | 48,3 | 46,3 | 44,9 | 44,1 | 43,3 |
– waarvan anderstalige leerlingen | 9,4 | 9,3 | 8,7 | 8,6 | 8,3 | 8,3 |
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs | 57,1 | 60,1 | 63,3 | 64,6 | 66,3 | 66,0 |
– waarvan anderstalige leerlingen | 10,8 | 11,3 | 11,1 | 11,5 | 11,5 | 11,8 |
Ambulant begeleide leerlingen | 14,9 | 20,5 | 29,1 | 35,5 | 39,2 | 40,2 |
– waarvan in het (speciaal) basisonderwijs | 10,3 | 13,7 | 18,2 | 21,1 | 22,1 | n.b. |
– waarvan in het voortgezet onderwijs | 4,6 | 6,8 | 10,9 | 14,4 | 17,1 | n.b. |
Aantal leerlingen in eerste opvang leerplichtige asielzoekers | 1,5 | 1,2 | 0,9 | 0,9 | 0,9 | 0,9 |
Bron: Cfi-tellingen en referentieraming, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie voor 2008 is op basis van een voorlopige telling.
NB 1 Met ingang van 1 oktober 2006 is de nieuwe gewichtenregeling gefaseerd ingevoerd. Dat betekent dat op teldatum 01.10.2006 alle 4- en 5-jarige leerlingen in het basisonderwijs volgens de nieuwe regeling zijn geteld, op teldatum 01.10.2007 alle 4- t/m 7-jarige leerlingen, op teldatum 01.10.2008 alle 4- tot 9-jarige leerlingen en op teldatum 01.10.2009 alle leerlingen. De gefaseerde invoering verklaart voor een groot deel de verschillen tussen realisatie 2006, 2007 en realisatie 2008.
NB 2 De reeks ambulant begeleide leerlingen is aangepast t.o.v. eerdere begrotingen en jaarverslagen, zodat deze beter vergelijkbaar is over de jaren heen. De reeks is gebaseerd op de 1 oktober-telling van de leerlingen met een rugzak en de teruggeplaatste leerlingen, inclusief de visueel gehandicapte kinderen (VGK) en meervoudig gehandicapten doof en blind (MGDB). De onderverdeling van het geraamd aantal leerlingen in 2008 is niet beschikbaar.
Tabel 1.6 (Gesaldeerde) uitgaven per leerling, excl. IBG, CFI en apparaatskosten (x € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | |
WPO: basisonderwijs en speciaal basisonderwijs | 4,1 | 4,3 | 4,4 | 4,5 | 4,7 | 4,6 |
WEC: (voortgezet) speciaal onderwijs | 15,0 | 16,1 | 17,4 | 18,8 | 20,1 | 19,8 |
Primair onderwijs | 4,5 | 4,7 | 4,9 | 5,1 | 5,3 | 5,2 |
Bron: CFI-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren
Tabel 1.7 Aantal scholen in het primair onderwijs | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | |
Scholen voor basisonderwijs | 6 973 | 6 953 | 6 929 | 6 898 | 6 891 | 6 929 |
Scholen voor speciaal basisonderwijs | 328 | 326 | 320 | 316 | 313 | 320 |
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs | 324 | 323 | 323 | 323 | 323 | 319 |
Totaal primair onderwijs | 7 625 | 7 602 | 7 572 | 7 537 | 7 527 | 7 568 |
Bron: CFI-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie voor 2008 is op basis van een voorlopige telling.
1.3.2 Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit
Het primair onderwijs moet kwalitatief goed zijn, zodat het de leerling voorbereidt op de Nederlandse samenleving en het de leerling mogelijk maakt naar die vorm van het voortgezet onderwijs te gaan die het beste aansluit bij zijn of haar talenten.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en rapporteert hierover in het Onderwijsverslag.
In het schooljaar 2007/2008 heeft de Inspectie van het Onderwijs nader onderzoek verricht naar de basisvaardigheden taal en rekenen. Hieruit blijkt dat 12% van alle basisscholen taalzwak en 23% rekenzwak is. Daar tegenover staat dat 18% van alle basisscholen als taalsterk wordt gekwalificeerd en 27% als rekensterk. De ambitie van het huidige beleid is om de kwaliteit van het onderwijs in de basisvaardigheden te verhogen.
In 2008 is uitvoering gegeven aan de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen» zoals die door het Kabinet in overleg met de sector primair onderwijs is opgesteld. De Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 293, nr. 1) kent als ambitie dat alle kinderen zich optimaal ontwikkelen en hun talenten benutten. Zij hebben het recht een goede basis mee te krijgen waar zij de rest van hun leven op kunnen voortbouwen. Goede beheersing van de basisvaardigheden taal en rekenen is cruciaal voor verder schoolsucces en voor het functioneren in de maatschappij.
Tabel 1.8 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Ontwikkeling taal- en rekenonderwijs: De enveloppenmiddelen worden ingezet voor het uitvoeren van een aantal programma’s en het ontwikkelen van nieuwe didactische modellen om het leesniveau en het rekenniveau te verhogen. | Ja |
2. Ontwikkeling taal- en rekenonderwijs: In samenwerking met het onderwijsveld worden landelijke beschrijvingen ontwikkeld van wat leerlingen aan het eind van het basisonderwijs op het terrein van taal en rekenen moeten beheersen. | Ja |
3. Ontwikkeling taal- en rekenonderwijs: Om leraren te ondersteunen worden leerlijnen taal en rekenen/wiskunde ontwikkeld die rekening houden met het verschil in uitstroom van leerlingen naar het vervolgonderwijs. | Ja |
4. Leer- en hulpmiddelen: Vanuit de tranche 2008 van de enveloppenmiddelen wordt alvast geïnvesteerd in de aanpassing van leermiddelen aan de nieuwe spelling. | Nee |
5. Zeer zwakke scholen: Het wetvoorstel «Goed bestuur» met bijpassend interventiebeleid is in voorbereiding. Hiermee kan gericht worden bevorderd dat scholen sneller verbeteren. Wanneer de vereiste verbetering uitblijft en daardoor sprake blijft van zeer slecht onderwijs, biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid tot sluiting van de school. | Ja |
6. Innovatie in het primair onderwijs: Uit de enveloppe wordt vanaf 2008 € 5,5 miljoen toegekend aan het Platform Kwaliteit en Innovatie. Deze middelen worden zo ingezet en verdeeld dat ze de opbrengsten die afgesproken worden in de kwaliteitsagenda voor het primair onderwijs, maximaal ondersteunen. Ze zijn bedoeld voor scholen om van elkaar te leren (breedteprojecten) en om met experts te leren (diepteprojecten). | Ja |
1. Het Expertisecentrum Nederlands en het Freudenthal Instituut zijn projecten gestart voor het verhogen van het taal- en het rekenniveau. Deze projecten zijn: «Taaltalent», «Masterplan taal» en «zOEFi» (oefenproject rekenen) en lopen door in de jaren 2009, 2010 en 2011.
2. De Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (Commissie Meijerink) heeft in januari 2008 haar advies aangeboden aan het ministerie van OCW. De kern is de invoering van referentieniveaus waarmee wordt aangegeven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen. De meeste aanbevelingen zullen worden overgenomen. Hierover is de Tweede Kamer in april geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 332, nr. 3). De referentieniveaus zijn in het najaar van 2008 in alle sectoren via een veldraadpleging aan scholen en leerkrachten voorgelegd. Naar verwachting kunnen begin 2009 de referentieniveaus worden meegenomen in een traject van wet- en regelgeving om augustus 2010 van kracht te kunnen zijn.
3. Het Expertisecentrum Nederlands en het Freudenthal Instituut ontvingen subsidie voor het aanpassen van de tussendoelen en de leerlijnen taal en rekenen op basis van de referentieniveaus. De afronding van deze projecten vindt plaats in 2009.
4. Gezien de verschuiving in de prioriteiten naar aanleiding van de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen», is in 2008 besloten deze enveloppenmiddelen ten dele te investeren in extra taal- en rekenverbetertrajecten.
5. Het wetsvoorstel «Goed bestuur» is eind december 2008 naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 828, nrs. 2, 3 en 4). De Inspectie van het Onderwijs heeft het interventiebeleid zeer zwakke scholen aangepast waardoor eerder ingegrepen kan worden als de onderwijssituatie zeer slecht is. De zeer zwakke scholen die de kwaliteit onvoldoende hebben verbeterd, worden voorgedragen aan de minister van OCW voor een bestuurlijk natraject. Wanneer de verbetering uitblijft en dus sprake is van een blijvende ondermaatse kwaliteit (er wordt bijvoorbeeld niet voldaan aan minimum leerresultaten voor taal en rekenen) kan, als het wetsvoorstel «Goed bestuur» wordt aangenomen, worden besloten tot de beëindiging van de bekostiging van de desbetreffende school. De Tweede Kamer heeft begin 2009 een brief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 293, nr. 28) ontvangen over de aanvullende maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de zeer zwakke scholen.
6. In 2008 is de beschikbare € 5,5 miljoen geïnvesteerd in taal- en rekenverbetertrajecten. Onder begeleiding van het Projectbureau Kwaliteit van de PO-raad hebben scholen zelf verbeterplannen opgesteld voor hun taal- en rekenonderwijs. Leren van elkaar staat daarbij centraal. In de loop van 2008 zijn daarbovenop extra middelen beschikbaar gesteld voor extra taal- en rekenverbetertrajecten: € 4 miljoen voor taalverbetertrajecten en ca € 1,7 miljoen voor rekenverbetertrajecten. Hierdoor doen nu in totaal 1 000 scholen mee aan een taalverbetertraject en 375 scholen aan een rekenverbetertraject.
Naast deze instrumenten is beleid ontwikkeld om excellentie, cognitieve topprestaties, in het basisonderwijs te stimuleren. Hierdoor zijn enkele beloftevolle, landelijke projecten gestart, zoals de digitale topschool beterweters (www.beterweters.nl). Daarnaast is voor schoolbesturen de regeling Excellentie gepubliceerd op 2 december 2008, nr. 234.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 1.9 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | |||
1. Gemiddelde vaardigheidscores taal in groep 8 | 1 115 | n.b.* | n.b.* | 1 116 | n.b.** |
Bron: COOL-Cohortonderzoek (NWO) | Peildatum: 2003 | Peildatum: 2008 | |||
2. Gemiddelde vaardigheidscores begrijpend lezen in groep 8 | 53 | n.b.* | n.b.* | 55 | 55 |
Bron: COOL-Cohortonderzoek (NWO) | Peildatum: 1999 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 | ||
3. Gemiddelde vaardigheidscores rekenen in groep 8 | 116 | n.b.* | n.b.* | 118 | 116 |
Bron: COOL-Cohortonderzoek (NWO) | Peildatum: 1999 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 | ||
4. De school evalueert systematisch de kwaliteit van haar opbrengsten en het leren en onderwijzen | 43,6 | 43,8 | 38,7 | 40 | 52,4 |
Bron: Inspectie van het Onderwijs | Peildatum: 2003/2004 | Peildatum: 2005/2006 | Peildatum: 2006/2007 | Peildatum: 2007/2008 | Peildatum: 2007/2008 |
5. Percentage scholen dat voldoende scoort op het kwaliteitskenmerk instructie (voorheen didactisch handelen) | 96,7 | 97,5 | 96,6 | 97 | 95 |
Bron: Inspectie van het Onderwijs | Peildatum: 2003/2004 | Peildatum: 2005/2006 | Peildatum: 2006/2007 | Peildatum: 2007/2008 | Peildatum: 2007/2008 |
6. Rapportcijfers ouders over de kwaliteit van de leraar van het kind | 7,7 | 7,7 | 7,9 | 7,7 | 7,7 |
Bron: Onderwijsmeter | Peildatum: 2005 | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 |
7. Percentage zeer zwakke scholen in het basisonderwijs | 1,4% | 1,5% | 1,4% | 0,65% | 1,5% |
Bron: Inspectie van het Onderwijs | Peildatum: 01.01.2006 | Peildatum: 01.01.2007 | Peildatum 01.01.2008 | Peildatum: 2011 | Peildatum: 01.01.2009 |
* n.b.: niet beschikbaar, omdat het desbetreffende onderzoek niet ieder jaar plaatsvindt. Zie verder de toelichting.
** n.b.: niet beschikbaar. Zie verder de toelichting onder 1.
1. Deze score is niet meer beschikbaar in het COOL-Cohortonderzoek, omdat voor een andere taaltoets is gekozen. Er wordt gezocht naar een vervangende indicator.
2. De score voor begrijpend lezen is in 2008 hoger dan in 1999. De streefwaarde is gehaald.
3. De rekenscore is over de laatste tien jaar stabiel gebleven. Daarmee is de streefwaarde niet gehaald.
4. Het aantal scholen dat systematisch evalueert, is toegenomen. Voor veel scholen was 2007–2008 het eerste jaar van een nieuwe planperiode van het schoolplan: het moment om kwaliteitszorg tegen het licht te houden. Verder was er ook beleidsmatige aandacht voor kwaliteitszorg in de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen». Ook maken schoolbesturen steeds vaker afspraken met hun scholen over de verantwoording van de kwaliteit. De inhoud van deze indicator is aangepast ten opzichte van begroting 2008 en sluit aan op begroting 2009. Dit komt door veranderingen in het toezichtskader van de Inspectie van het Onderwijs. Bovendien heeft de Inspectie van het Onderwijs vorig jaar de tweede periode (2003–2007), waarin alle basisscholen zijn doorgelicht, afgerond.
5. Van de basisscholen heeft 95% voldoende gescoord op het kwaliteitskenmerk «instructie». Dat is iets lager dan voorgaande jaren en lager dan de streefwaarde. De oorzaak van kleine fluctuaties ligt in de variatie van de onderzochte scholen in de steekproeven. Ook de inhoud van deze indicator is aangepast door veranderingen in het toezichtskader van de Inspectie van het Onderwijs. De indicator sluit aan bij die in begroting 2009.
6. Ouders beoordelen de leerkracht op de basisschool van hun kind met een 7,7. Dat is iets lager dan in 2007, maar is nog steeds op een behoorlijk niveau.
7. In plaats van een daling van het aantal zeer zwakke scholen is er een lichte stijging van het aantal zeer zwakke scholen. Dit is het gevolg van de aanscherping van het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie spreekt tegenwoordig ieder jaar over alle scholen een oordeel uit in plaats van één keer in de vier jaar.
Naast de kwantitatieve gegevens, zijn voor de mate waarin deze operationele doelstelling wordt behaald ook de kwalitatieve gegevens relevant. In het «overzicht afgeronde onderzoeken» (tabel 1.14) zijn de afgeronde onderzoeken opgenomen.
1.3.3 Leerlingen kunnen zonder drempels primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften
Sommige leerlingen zijn zonder extra zorg niet of niet goed in staat om (regulier) onderwijs te volgen, bijvoorbeeld leerlingen met leermoeilijkheden, grote leerachterstanden of leerlingen met een handicap of stoornis. Voor deze kinderen zijn er speciale basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Leerlingen met een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen ook, met een rugzakje (leerlinggebonden financiering, LGF) naar een reguliere basisschool. Het doel is om de verschillende zorgstructuren te verbinden, waardoor voor alle leerlingen passend onderwijsaanbod kan worden gerealiseerd met één loket voor indicaties en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan deze leerlingen.
De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2008 de kwaliteit van de scholen in cluster 2 onderzocht. Zij concluderen dat de kwaliteitszorg is verbeterd. Ook op de kenmerken «leerstofaanbod» en «onderwijstijd» is er een positieve ontwikkeling te zien. Negentig procent van de scholen werkt planmatig aan de verbetering van het onderwijs, waarbij wel opgemerkt moet worden dat de basis hiervan nog wel zwak is.
Het project Passend onderwijs is in 2008 gestart: de regionale verbanden worden gefaciliteerd en de activiteiten om de kwaliteit van de scholen verder te verbeteren zijn in gang gezet. Met de landelijke uitrol van de taal- en rekenverbeterprojecten in het speciaal basisonderwijs is gestart. Verder is geregeld dat het Projectbureau Kwaliteit ook door scholen voor speciaal onderwijs kan worden benut.
In 2008 is de Tweede Kamer akkoord gegaan met het verlagen van de drempel in de gewichtenregeling naar 6% en met de introductie van de impulsgebieden met ingang van het schooljaar 2009/2010. De wijziging van het Besluit bekostiging WPO is in april 2009 in werking getreden.
In 2008 zijn belangrijke afspraken gemaakt over voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met de G4 is overeengekomen dat gemeenten alle kinderen die voorschoolse educatie nodig hebben, een plaats aanbieden van goede kwaliteit. Op 24 september 2008 is de Agenda «Focus op vroegschoolse educatie» ondertekend door het ministerie van OCW, de VNG, de PO-raad en de besturen- en de onderwijsvakorganisaties. Daarin is aangegeven dat de scholen in 2011 voor meer en betere vroegschoolse educatie zullen zorgdragen.
Tabel 1.10 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1 Passend onderwijs: Met de ministers van VWS en SZW zal in de komende periode worden bezien hoe kan worden voorkomen dat door de beheersmaatregelen in de zorgbekostiging problemen worden verplaatst naar aanpalende gebieden. | Ja |
2 Passend onderwijs: De schoolbesturen krijgen vanaf 2011 de verantwoordelijkheid om voor elke leerling een passend onderwijsaanbod te ontwikkelen op de eigen school of elders. | Ja |
3 Passend onderwijs: In 2008 wordt gestart met het uitbreiden van het netwerk met onderwijsconsulenten, met het aanpassen van het kwalificatiesysteem en de ontwikkeling van leerlijnen. | Ja |
4 Onderwijsachterstandenbeleid: De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de mogelijkheden om het onder- wijsachterstandenbeleid zo te versterken dat er enerzijds voldoende geld in de grote steden beschikbaar blijft en anderzijds meer geld beschikbaar komt voor een aantal plattelandsgemeenten met specifieke plattelandsproble- matiek zoals een grote spreiding van doelgroepkinderen en veel lage inkomens en/of uitkeringen. | Ja |
5 Onderwijsachterstandenbeleid: De middelen voor de 31 grootste gemeenten worden verdeeld via de (Brede Doeluitkering Sociaal Integratie Veiligheid). | Ja |
6 Onderwijsachterstandenbeleid: In maart 2007 is begonnen met het professionaliseringstraject voor VVE. Eind 2008 zullen 6 500 personeelsleden uit de kinderopvang, de peuterspeelzalen en het basisonderwijs zijn geschoold in het geven van speciale VVE-programma’s. | Ja |
7 Onderwijsachterstandenbeleid: Met de gemeenten en de sector zullen afspraken worden gemaakt over de verdeling van de middelen voor VVE, het bereiken van de doelgroepkinderen, de kwaliteit van voorzieningen en voldoende spreiding van voorzieningen over de gemeente. Middelen kunnen bijvoorbeeld ook worden ingezet voor een betere geleiding naar VVE, voor het uitbreiden van het aantal dagdelen dat VVE wordt aangeboden, voor meer en beter geschoold personeel en meer gebruik van kwalitatief betere VVE-pakketten. | Ja |
8 Veiligheid op school: Het ministerie van OCW subsidieert het Centrum voor School en Veiligheid. Het ministerie van OCW houdt zicht op de ontwikkelingen van het veiligheidsbeleid op scholen door het laten uitvoeren van de «quick scan veiligheid». Er zijn structurele middelen voor de inzet van het schoolmaatschappelijk werk en de opvang van risicoleerlingen en de plaatsen voor de zeer moeilijk opvoedbare kinderen. | Ja |
9 Veiligheid op school: Een actualisatie van het Plan van Aanpak Veiligheid wordt beoogd. | Ja |
1.
Het ministerie van OCW en de ministeries van VWS en SZW hebben regelmatig overleg over de beheersmaatregelen van de zorgbekostiging.
2.
De schoolbesturen krijgen vanaf 2011 de verantwoordelijkheid om voor elke leeftijd een passende onderwijszorg aan te bieden op de eigen school of elders. De netwerkvorming is en wordt gestimuleerd door diverse subsidieregelingen.
3.
In 2008 is gestart met de uitbreiding van het netwerk met onderwijsconsulenten, de ontwikkeling van passende kwalificaties aansluitend bij het stelsel van VO en BVE en de ontwikkeling van de leerlijnen.
4.
De Tweede Kamer heeft in januari 2008 een brief ontvangen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 020, nr. 57), waarin is voorgesteld om de zogenoemde impulsgebieden in te voeren in de gewichtenregeling. Hierdoor krijgen scholen per achterstandsleerling een extra bedrag als zij staan in een postcodegebied met veel lage inkomens en/of uitkeringen. Het voorstel is breed aanvaard. Met ingang van het schooljaar 2009/2010 gaat deze regeling van kracht.
5.
Deze middelen zijn bestemd voor het verzorgen van voorschoolse educatie en het opzetten van schakelklassen. In 2008 is het bedrag voor voorschoolse educatie verhoogd vanuit de enveloppe Kinderopvang. Ook deze verhoging is voor de G31 uitgekeerd via de BDU. De niet-G31-gemeenten hebben een verhoging gekregen van de specifieke uitkering.
6.
De doelstelling van het project Vversterk is bereikt: 6 500 personeelsleden zijn getraind op het gebied van VVE. Door het succes van dit traject is Vversterk verlengd. Er zullen nog meer personeelsleden worden getraind.
7.
In april 2008 zijn afspraken gemaakt met de VNG over het bereiken van deze doelstellingen op het terrein van voorschoolse educatie in 2011. Ook zijn afspraken gemaakt met de G4 en zijn er pilots gestart in Oost-Groningen en Zuid-Limburg. De Tweede Kamer is in mei geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 322, nr. 25) over de wijze waarop de gemeenten het enveloppengeld voor voorschoolse educatie moeten inzetten, waarbij het gaat om meer en betere VVE. Verder is met de sector van het basisonderwijs en de VNG in september 2008 de Agenda «Focus op vroegschoolse educatie» getekend. Hierbij is ook € 20 miljoen euro beschikbaar gesteld om een impuls te geven aan vroegschoolse educatie.
8. en 9.
Het geactualiseerde Plan van aanpak Veiligheid is eind 2007 verzonden aan de Tweede Kamer, (vergaderjaar 2007–2008, 29 240, nr. 1). Hierin staan de maatregelen op het gebied van sociale veiligheid in en om het onderwijs.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 1.11 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | |||
1. Dekkende infrastructuur van regionale verbanden voor zorgleerlingen | 0% | 0% | n.b.* | 20% | n.b.* |
Bron: CFI | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2009 | Peildatum: 2008 |
2. Percentage scholen onder geïntensiveerd toezicht: risicovolle zwakke en zeer zwakke scholen | |||||
a. in het speciaal basisonderwijs | a. 50% | a. 50% | a. n.b.* | a. 30% | a. n.b.* |
b. in het (voortgezet) speciaal onderwijs | b. 60% | b. 60% | b. n.b.* | b. 40% | b. n.b.* |
Bron: Inspectie van het Onderwijs | Peildatum: 2005/2006 | Peildatum: 2005/2006 | Peildatum: 2006/2007 | Peildatum: 2008/2009 | Peildatum: 2007/2008 |
3. Percentage zeer zwakke scholen | . | . | |||
a. in het speciaal basisonderwijs | a. 6,4% | a. 6,4% | a. n.b.* | a. 3,2% | a. n.b.* |
b. in het (voortgezet) speciaal onderwijs | b. 5,0% | b. 5,0% | b. n.b.* | b. 2,5% | b. n.b.* |
Bron: Inspectie van het Onderwijs | Peildatum: 2005/2006 | Peildatum: 2005/2006 | Peildatum: 2006/2007 | Peildatum: 2010/2011 | Peildatum: 2007/2008 |
4. Percentage doelgroepleerlingen onder 4- en 5-jarigen dat feitelijk deelneemt aan het VVE-programma | 68% | n.b.* | 68% | 70% | 63% |
Bron: Landelijke monitor VVE, Sardes | Peildatum: 2005 | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2009 | Peildatum: 2008 |
5. Reductie taalachterstand doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschool | 0% | n.b.* | n.b.* | – 30% | n.b.** |
Bron: COOL-Cohortonderzoek (NWO) | Peildatum: 2002 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 |
* n.b.: niet beschikbaar, omdat het betreffende onderzoek niet ieder jaar plaatsvindt.
** n.b.: niet beschikbaar. Zie verder de toelichting onder 5.
1. De ontwikkeling van een dekkende infrastructuur van de regionale verbanden is in volle gang; het raamwerk is gereed, de uitgangssituatie is in kaart gebracht en eerste meting vindt plaats in 2009. Inmiddels zijn er ruim zestig aanvragen gedaan voor een startsubsidie, tien aanvragen voor veldinitiatieven en met drie regio’s wordt overleg gevoerd om een experiment te starten.
2. Over het schooljaar 2007/2008 zijn deze gegevens niet beschikbaar. De volgende meting vindt plaats in het schooljaar 2009/2010. Overigens worden tussentijds afzonderlijke clusters van scholen gemonitord.
3. Deze indicator is nieuw ten opzichte van de begroting 2008, omdat deze ambitie is opgenomen in de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen».
4. De deelname van vier- en vijfjarigen aan VVE is in 2008 achteruit gegaan. Dit heeft waarschijnlijk te maken met een wijziging in de bekostiging. Deze loopt niet meer via de gemeenten, maar via de scholen. De oplossing voor dit probleem is gezocht in een convenant dat de scholen in september 2008 hebben getekend om hun verantwoordelijkheid voor vroegschoolse educatie op te pakken.
5. De gegevens die nodig zijn voor deze indicator zijn ten dele niet beschikbaar in het COOL-Cohortonderzoek. Op korte termijn wordt gezocht naar een alternatieve indicator.
Naast de kwantitatieve gegevens, zijn voor de mate waarin deze operationele doelstelling wordt behaald ook de kwalitatieve gegevens relevant. In het «overzicht afgeronde onderzoeken» (tabel 1.14) zijn de afgeronde onderzoeken opgenomen.
1.3.4 Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school
De samenhang in de voorzieningen, zoals in een brede school, vergroot de ontwikkelingskansen van 0- tot 12-jarigen, vergemakkelijkt de combinatie van arbeid en zorg voor de ouders van deze kinderen en draagt bij aan het voorkomen van de achterstanden, de uitval, de leer- en de gedragsmoeilijkheden.
Het jaar 2008 is het eerste jaar van de Impuls combinatiefuncties brede scholen, sport en cultuur. Van de G31 hebben dertig gemeenten (G-30) hieraan deelgenomen. Vanuit de ministeries van OCW en VWS zijn aan G30 structureel middelen ter beschikking gesteld om de combinatiefuncties te realiseren. Daarbij zijn werknemers in dienst bij één werkgever, maar werken in of ten bate van meerdere sectoren. Deze impuls stimuleert het aanstellen van de combinatiefunctionarissen waardoor de sectoren onderwijs, sport en cultuur op structurele wijze met elkaar worden verbonden en voor kinderen een meer samenhangend aanbod ontstaat. Ter ondersteuning hiervan is in 2008 zowel een algemene als een sectorale ondersteuning opgericht en heeft een Taskforce bruikbare formats en strategieën ontwikkeld die helpen bij de implementatie.
Het is lastig om het effect van brede scholen methodologisch vast te stellen. Dat blijkt onder andere uit het onderzoek van ITS. OCW zal in 2009 opdracht geven voor een longitudinaal effectonderzoek waarin rekening wordt gehouden met de aanbevelingen van dit rapport.
Op 27 november 2008 is het project «Dagarrangementen en combinatiefuncties» officieel beëindigd. De pilots die in dit kader hebben gedraaid, hebben goede voorbeelden opgeleverd over hoe dagarrangementen en combinatiefuncties kunnen worden gerealiseerd.
Tabel 1.12 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1 Brede scholen: Het ministerie van OCW steunt lokale initiatieven door middel van onderzoek en verschillende activiteiten op het terrein van voorlichting en communicatie, bijvoorbeeld via brede-school.nl. | Ja |
2 Brede scholen: Er zullen initiatieven worden genomen om de ontwikkeling van de brede scholen, met name in de zogenaamde 40 krachtwijken, te stimuleren. Vanuit de enveloppe worden hiervoor middelen beschikbaar gesteld. | Ja |
3 Dagarrangementen en combinatiefuncties: In 2008 zullen de activiteiten worden afgerond. | Ja |
4. Tussenschoolse opvang: Via de lumpsum worden financiële middelen ter beschikking gesteld aan scholen. Zij zijn verantwoordelijk voor het (laten) organiseren van de tussenschoolse opvang. | Ja |
5 Tussenschoolse opvang: Voor de scholing van overblijfmedewerkers en voor voorlichting, onderzoek en communicatie worden financiële middelen beschikbaar gesteld. | Ja |
6 Buitenschoolse opvang: Eenmalig is € 50 miljoen ter beschikking gesteld aan de basisscholen, waarmee zij hun aansluiting met de buitenschoolse opvang kunnen voorbereiden. Onderzocht wordt wat de structurele kosten zijn van het organiseren door scholen van hun aansluiting met de buitenschoolse opvang. | Ja |
1. De websitewww.brede-school.nlis gecontinueerd. Daarnaast is via deze website een campagne gestart om de mogelijkheden van brede scholen onder de aandacht te brengen.
2. De G30 hebben deelgenomen aan de Impuls brede scholen, sport en cultuur. Hiervoor zijn structurele middelen ter beschikking gesteld, zowel door het ministerie van OCW als door het ministerie van VWS. Met de deelnemende gemeenten zijn afspraken gemaakt over de cofinanciering en over de aantallen combinatiefunctionarissen. De eerste combinatiefunctionarissen zijn aangesteld.
3. Het project Dagarrangementen en combinatiefuncties is zoals gepland beëindigd met de D&C-slotconferentie op 27 november 2008.
4. Sinds 2007 is er, binnen de lumpsum, structureel € 36 miljoen beschikbaar voor de tussenschoolse opvang. Scholen moeten deze middelen gebruiken om de tussenschoolse opvang te organiseren of voor het oplossen van personele knelpunten. Voor dit bedrag kan een school bijvoorbeeld een overblijfcoördinator aanstellen of kan een samenwerkingsverband met een kinderdagverblijf worden aangegaan.
5. Voor de kwaliteit van de tussenschoolse opvang is de deskundigheid van de overblijfkrachten van groot belang. In 2008 was € 4 miljoen beschikbaar voor de scholing van de overblijfmedewerkers. De regeling is succesvol gezien het grote aantal aanvragen dat is ingediend.
6. Voor de aansluiting met de buitenschoolse opvang is in 2006 en 2007 € 50 miljoen beschikbaar gesteld. Uit onderzoek over het eerste half jaar van 2007 blijkt dat in vergelijking met 2006 de hoeveelheid structurele tijd is teruggelopen die scholen kwijt zijn aan de administratieve/organisatorische taken voor het organiseren van de aansluiting met de buitenschoolse opvang. In oktober 2008 heeft nog een laatste meting plaatsgevonden naar de structurele situatie. Dit resultaten van dit onderzoek komen binnenkort beschikbaar.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 1.13 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | |||
1. Aantal brede scholen | 600 | 650 | 1 000 | 900 | n.b.* |
Bron: Jaarberichten brede scholen in Nederland | Peildatum: 2005 | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 |
2. Aantal combinatiefuncties in fte’s in en om de brede school | 0 | n.b.* | n.b.* | 2 500 | 163 |
Bron: SGBO-monitor | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2012 | Peildatum: 2008 | ||
3. Aantal geschoolde overblijfmedewerkers tussenschoolse opvang per schooljaar | 7 167 | 7 167 | 6 637 | 6 800 | 6 645 |
Bron: CFI | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 |
4. Percentage scholen dat buitenschoolse opvang laat organiseren voor ouders die dit wensen | 29% | n.b.*) | 100% | 100% | 100% |
Bron: Rapport kinderopvang van acht tot half zeven? Een onderzoek onder basisschooldirecteuren, november 2005 / monitor implementatie wetswijziging bso | peildatum: 2005 | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2007 e.v. | Peildatum: 2008 |
* n.b: niet beschikbaar, omdat het desbetreffende onderzoek niet ieder jaar plaatsvindt. Zie verder de toelichting.
1. Het ministerie van OCW ondersteunt de lokale initiatieven tot de ontwikkeling van de brede scholen met onderzoek, voorlichting en communicatie, zoals viawww.brede-school.nl. Uit het jaarbericht 2007 kwam naar voren dat er inmiddels al 1000 brede scholen in het primair onderwijs zijn. De streefwaarde 900 is al overtroffen. De Jaarberichten brede scholen in Nederland verschijnen eenmaal per twee jaar; de eerstvolgende in 2009.
2. Het doel is in 2012 het aantal van 2500 combinatiefunctionarissen te realiseren. Een combinatiefunctionaris kan gedeeltelijk in dienst zijn van bijvoorbeeld de school en/of sport en/of cultuur. De jaarlijkse meting op 1 januari 2009 gaf 163 combinatiefunctionarissen aan. Naar verwachting is de streefwaarde haalbaar.
3. Het aantal medewerkers dat is geschoold, geeft aan in hoeverre er gebruik is gemaakt van de regeling. De streefwaarde is gebaseerd op de beschikbare middelen die voor dit doel zijn bestemd. Van de lange opleidingen is wat meer en van de korte opleidingen wat minder gebruik gemaakt dan was verwacht. Hierdoor is het totaal aantal opgeleiden iets lager dan de streefwaarde.
4. Alle scholen bieden buitenschoolse opvang aan, als ouders dat wensen. Het genoemde startpercentage is afkomstig van onderzoek onder 251 directeuren eind 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 137). Voor 2006 zijn geen exacte cijfers bekend. Na de wetswijziging waarmee basisscholen verantwoordelijk zijn voor het organiseren van een voorziening voor buitenschoolse opvang moet 100% van de scholen hieraan voldoen. Deze verplichting is ingegaan op 1 augustus 2007.
Naast de kwantitatieve gegevens, zijn voor de mate waarin deze operationele doelstelling wordt behaald ook de kwalitatieve gegevens relevant. In het «overzicht afgeronde onderzoeken» (tabel 1.14) zijn de afgeronde onderzoeken opgenomen.
1.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 1.14 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | Innovatie en kwaliteitszorg | OD2 | 2008 | 2009 | |
Institutionele context van scholen (onderwijsachterstandenbeleid) | OD3 | 2008 | 2009 | ||
Effectenonderzoek ex post | Schakelklassen | OD3 | 2005 | 2010 | www.its-nijmegen.nl |
Brede scholen | OD4 | 2006 | 2008 | www.its-nijmegen.nl | |
Pilots segregatie | OD3 | 2009 | 2011 | ||
Taalpilots | OD2 | 2007 | 2011 | ||
Overig evaluatieonderzoek | Ouderbetrokkenheid in PO en VO | OD1 | 2008 | 2009 | |
Ouders en innovatief onderwijs | OD1 | 2007 | 2008 | www. its-nijmegen.nl | |
Beleidsvoerend vermogen basisscholen | OD1 | 2007 | 2008 | www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl | |
Regeldruk in het onderwijs | OD1 | 2007 | 2008 | www. its-nijmegen.nl | |
Zwakke scholen | OD1/2 | 2007 | 2008 | www. its-nijmegen.nl | |
Prestaties en schoolloopbanen basisonderwijs (COOL-Cohort- onderzoek NWO) | AD | 2008 | 2014 | ||
Peiling onderwijsniveau | AD | 2008 | 2011 | ||
Rekenen-wiskunde (TIMSS) | AD | 2004 | 2008 | www.timss.gw.uttvente.nl | |
Review Innovatie en kwaliteitszorg | OD2 | 2008 | 2008 | www.gion.nl | |
Pilots toetsen en referentieniveaus | OD2 | 2008 | 2009 | ||
Internationale vergelijking schoolloopbanen allochtone leerlingen | OD2/3 | 2008 | 2009 | ||
Review Onderwijsachterstanden | OD3 | 2008 | 2008 | www.gion.nl | |
Voor- en vroegschoolse programma’s | OD3 | 2007 | 2008 | www.iva.nl | |
VVE en ouders | OD3 | 2007 | 2008 | www.its-nijmegen.nl | |
Monitor VVE | OD3 | 2007 | 2010 | www.sardes.nl | |
Het persoonsgebonden budget in het onderwijs | OD3 | 2008 | 2008 | www. its-nijmegen.nl | |
Rol ouders bij onderwijs-op-maat (WSNS) | OD3 | 2006 | 2008 | www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl | |
Residentiële leerlingen | OD3 | 2007 | 2008 | www .its-nijmegen.nl | |
Review verhouding regulier en speciaal (basis) onderwijs | OD3 | 2008 | 2008 | www. its-nijmegen.nl | |
Tolkgebruik in het regulier onderwijs | OD3 | 2008 | 2008 | www.iva.nl | |
Leerlingbegeleiding en ZAT’s in PO, VO en MBO | OD3 | 2008 | 2008 | www.nji.nl | |
Veiligheidsmonitor v(s)o | OD3 | 2008 | 2009 |
NB Het getal na OD geeft aan op welke beleidsparagraaf het onderzoek betrekking heeft.
In de periode december 2008 tot mei 2009 worden twee beleidsdoorlichtingen uitgevoerd, één over het onderwijsachterstandenbeleid 2002–2008 en over het innovatie- en kwaliteitszorgbeleid van de afgelopen jaren. Beide doorlichtingen zullen, met een beleidsreactie, in mei of juni 2009 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
In 2008 verschenen de resultaten van de internationale vergelijking van rekenen-wiskunde voor 10-jarigen (TIMSS 2007) en in 2007 die voor leesvaardigheid (PIRLS 2006). Nederland participeert in 2011 in beide internationale vergelijkingen. De rapportage hierover vindt plaats in 2012.
ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS
3.1 Algemene doelstelling: het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het best past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
De resultaten van het voortgezet onderwijs zijn over het algemeen goed en de meeste leerlingen ervaren hun tijd op de middelbare school als een prettige tijd. Dankzij de inspanningen van alle betrokkenen in en om het onderwijs mogen we best trots zijn op het voortgezet onderwijs. Om het voortgezet onderwijs succesvol te houden is continue aandacht en ook verbetering nodig. Zo signaleert de Inspectie van het Onderwijs nog een aantal problemen. Te veel leerlingen beheersen de basisvaardigheden taal en rekenen niet voldoende. Ook een betere beheersing van Nederlands, Engels en wiskunde zal de tussentijdse uitstroom bij het vervolgonderwijs verlagen. Er blijven talenten onderbenut. Zorgleerlingen worden niet altijd voldoende bediend en er is sprake van voortijdig schoolverlaten. Hier moet aandacht voor blijven.
In 2008 is in nauwe samenwerking met de onderwijssector de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs gerealiseerd. Deze is in juli 2008 aan de Tweede Kamer aangeboden. Samengevat zijn dit de prioriteiten:
1. Basiskwaliteit op orde: aantoonbare verbetering taal- en rekenprestaties.
2. Uitblinken op alle niveaus en een passende kwalificatie voor alle leerlingen.
3. Burgerschapsvorming voor alle leerlingen onder andere door maatschappelijke stages.
4. Professionele ruimte: ruimte voor de leraar.
5. Goede en betrouwbare examens.
6. Verbetercultuur: (zeer) zwakke scholen weer goed, goede scholen nog beter.
In september 2008 is de Regeling Kwaliteit Voortgezet Onderwijs in werking getreden (Staatscourant 2008, 178, pag. 3). Deze maakt het de scholen op schoolniveau mogelijk om de taal- en rekenprestaties verder te verbeteren en binnen het kader van de Kwaliteitsagenda andere knelpunten aan te pakken ter verbetering van de resultaten op de daarin aangegeven prioriteiten.
De aanscherping van de exameneisen zal een kwaliteitsimpuls te weeg brengen. De scholen in het voortgezet onderwijs zullen de programma’s, maar ook de methoden nader beoordelen en eigentijds maken. Leerlingen weten dat calculerend gedrag teveel risico’s met zich mee zal brengen en werken naar een hoger cijfer. De maatregel gaat in bij de examens in 2012 zodat scholen en leerlingen voldoende tijd hebben hier op te anticiperen. Het civiel effect van het diploma zal aan waarde winnen.
Naast de 532 scholen die al in 2007 of eerder een stage aanboden, zijn in het schooljaar 2008/2009 103 scholen gestart. In totaal zijn 635 vo-scholen, waaronder 11 groene vmbo-scholen, dat schooljaar actief aan de slag met de invoering van maatschappelijke stages. Dit betekent dat 96% van alle vo-scholen vrijwillig bezig is met het invoeren van de maatschappelijke stage (Plan van aanpak Maatschappelijke stage, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 289, nr. 10). Ook hebben de leerlingen, in vergelijking met voorgaande jaren, meer uren maatschappelijke stage gelopen. Verder is het aantal sectoren waar maatschappelijke stage wordt gelopen uitgebreid, leerlingen lopen minder vaak maatschappelijke stage in de traditionele vrijwilligerssectoren. Ook is er meer variatie in stageactiviteiten ontstaan, bijvoorbeeld doordat leerlingen zelf een rol spelen in het uitdenken van de activiteit. Een bijkomstig effect hierbij is dat het niet alleen de leerervaring van de jongere versterkt, maar dat hierdoor ook het vrijwilligerswerk verjongt.
Schoolboeken worden gratis voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dat gebeurt in twee stappen.
1. In het schooljaar 2008/2009 kopen of huren de ouders of de leerlingen van 18 jaar en ouder nog de schoolboeken, maar krijgen daarvoor een eenmalige financiële tegemoetkoming van de overheid.
2. Vanaf het schooljaar 2009/2010 zorgen de scholen voor lesmateriaal. Hiertoe wordt de lumpsum vergoeding verhoogd met het bedrag van een gemiddeld schoolboekenpakket.
Begin december 2008 heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) € 316 per leerling betaald aan ouders van leerlingen die op 1 oktober 2008 jonger zijn dan 18 jaar. De Informatie Beheer Groep (IB-Groep) heeft de betaling verzorgd voor leerlingen die op 1 oktober 2008 ouder zijn dan 18 jaar.
Om de invoering van gratis schoolboeken te ondersteunen, hebben verschillende partijen een convenant afgesloten op 3 december 2008. De partijen die het convenant hebben ondertekend zijn de Staatssecretaris Van Bijsterveldt, de Nederlandse Boekverkopersbond (NBb Educatief) en de vertegenwoordigende organisaties in het voortgezet onderwijs, de VO-raad en de besturenorganisaties VOS/ABB, Besturenraad, Bond KBVO en VBS. Het convenant heeft als doel een verantwoorde invoering van de wet gratis schoolboeken te vervolgen. Alle deelnemers aan het convenant streven naar deugdelijke aanbestedingsprocedures en minimale juridisering.
• Demografische ontwikkelingen: Veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie worden gemeten in de referentieraming. Ten opzichte van de vorige begroting steeg het aantal leerlingen in het schooljaar 2008/2009 voor het totale voortgezet onderwijs met circa 0,32%.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Tabel 3.1 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1. Percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs | 71,9% | 74,7% | 76,2% | 85% | n.n.b.** |
Bron: Eurostat, Lissabondoelstelling | Peildatum: 2000 | Peildatum: 2010 | |||
2. Percentage 15 jarige leerlingen met lage leesvaardigheden | 9,6% | 15,1% | n.b.* | 9% | |
Bron: PISA, Lissabondoelstelling | Peildatum: 2000 | Peildatum: 2010 | |||
3. Het percentage vsv’ers van de totale bevolking 18–24 jaar | 15,5% | 12,9% | 12% | 8% | n.n.b.** |
Bron: Eurostat, Lissabondoelstelling | Peildatum: 2000 | Peildatum 2010 | |||
4. Rapportcijfer van ouders over de kwaliteit van de school van hun kind | 7,3 | 7,5 | 7,4 | 7,5 | 7,3 |
Bron: OCW, Onderwijsmeter | Peildatum: 2005 | Peildatum: 2008 | |||
5. Percentage vo-scholen met voldoende opbrengsten ten opzichte van het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingpopulatie mag worden verwacht | 84,7% | 81,8% | 82% | Zie toe-lichting | |
Bron: Inspectie van het onderwijs, Onderwijsverslag | Peildatum: schooljaar 2003/2004 | Schooljaar 2006/2007 |
* Onderzoek wordt om de 3 jaar uitgevoerd.
** Eurostat datum van uitgifte: medio 2009
De indicator «Percentage leerlingen in het derde leerjaar vo dat een hoger advies had van de basisschool (afstroom)» uit de begroting 2008 is niet opgenomen. De gebruikte bron «Aansluiting vo op het po» (Inspectie van het Onderwijs) werd alleen in 2007 uitgebracht. Derhalve zijn er geen cijfers voor 2008 e.v. beschikbaar.
5. Deze indicator is een relatieve meting; de prestaties worden afgezet tegen een verwacht niveau waardoor er altijd scholen zijn waarvan de prestaties onder, dan wel boven het verwachte niveau liggen. Momenteel wordt gewerkt aan een constructie voor een indicator met een absolute maatstaf. Het vervolgonderzoek voor de constructie van deze indicator (verkenning leerwinst als indicator voor onderwijskwaliteit) is in februari 2009 beschikbaar gekomen.
3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 5 337 661 | 7 460 600 | 5 964 651 | 6 102 888 | 6 651 112 | 6 207 729 | 443 383 |
Waarvan garantieverplichtingen | 1 000 | ||||||
Totale uitgaven | 5 281 572 | 5 570 761 | 5 735 256 | 5 998 974 | 6 484 945 | 6 228 106 | 256 839 |
Programma-uitgaven | 5 276 504 | 5 565 198 | 5 729 541 | 5 993 307 | 6 479 381 | 6 223 275 | 256 106 |
Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs | 5 254 109 | 5 540 069 | 5 666 788 | 5 918 799 | 6 355 462 | 6 148 782 | 206 680 |
• Personele en materiële bekostiging | 5 180 107 | 5 470 803 | 5 594 570 | 5 852 016 | 5 958 313 | 5 739 853 | 218 460 |
• Efficiency in het onderwijs (FES) | 948 | 749 | 6 250 | – 5 501 | |||
• Onderwijsverzorging en projecten | 74 002 | 69 266 | 72 218 | 65 835 | 70 049 | 67 338 | 2 711 |
• Gratis schoolboeken | 294 245 | 304 100 | – 9 855 | ||||
• Belangenbeht.dienstverl. ICT (po, vo, be) | 0* | 0* | 0* | 0* | 32 106 | 31 241 | 865 |
Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit | 0 | 0 | 5 214 | 5 848 | 56 880 | 9 669 | 47 211 |
• Kwaliteitsprojecten via VO-Raad | 5 214 | 5 848 | 5 025 | 6 939 | – 1 914 | ||
• Kwaliteitsbeleidvo | 51 855 | 2 730 | 49 125 | ||||
Leerlingen kunnen zonder drempels het voortgezet onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften | 0 | 0 | 0 | 9 927 | 10 917 | 17 240 | – 6 323 |
• Uitbreiding zorgstructuur naar havo/vwo | 0 | 990 | 990 | 0 | |||
• Deltaplan bèta en techniek (FES) | 9 927 | 9 927 | 10 000 | – 73 | |||
• Doeltreffendheid hoogbegaafde leerlingen (FES) | 0 | 0 | 6 250 | – 6 250 | |||
Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn | 0 | 0 | 23 076 | 24 075 | 3 463 | 2 203 | 1 260 |
• Onderbouw | 2 733 | 1 931 | 2 112 | 1 366 | 746 | ||
• Bovenbouw: tweede fase havo/vwo + doorontw. Vmbo | 260 | 1 097 | 1 351 | 837 | 514 | ||
• Doorontwikkeling vmbo t.b.v. betere voorber. Vervolgonderwijs | 20 083 | 21 047 | 0 | 0 | 0 | ||
Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden | 0 | 0 | 8 905 | 11 264 | 27 970 | 22 114 | 5 856 |
• Maatschappelijke stage | 8 905 | 11 264 | 27 970 | 18 614 | 9 356 | ||
• Brede school | 0 | 3 500 | – 3 500 | ||||
Programmakosten-overig | 22 395 | 25 129 | 25 558 | 23 394 | 24 689 | 23 267 | 1 422 |
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 9 387 | 14 590 | 15 147 | 13 814 | 15 347 | 14 642 | 705 |
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 13 008 | 10 539 | 10 411 | 9 580 | 9 342 | 8 625 | 717 |
Apparaatsuitgaven | 5 068 | 5 563 | 5 715 | 5 667 | 5 564 | 4 831 | 733 |
Ontvangsten | 3 940 | 4 886 | 99 675 | 122 991 | 67 658 | 73 740 | – 6 082 |
* Tot en met 2007 zijn deze posten onderdeel van artikel ICT (artikel 10). Met ingang van 2008 zijn deze posten in de begroting van dit artikel verwerkt.
NB Door herformulering van de operationele doelstellingen kunnen de uitgaven op instrumentniveau en/of het niveau van de operationele doelstelling afwijken van voorgaande jaarverslagen.
De totale onderwijsuitgaven op dit beleidsartikel zijn € 256,8 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd in de oorspronkelijke begroting. De belangrijkste mutaties zijn hieronder weergegeven:
De loonbijstellingen (voornamelijk premies) en prijsbijstellingen hebben gesommeerd tot een verhoging geleid van € 204,3 miljoen, voornamelijk bij de operationele doelstelling «Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs». Voorts zijn bij deze operationele doelstelling middelen aan de begroting toegevoegd als gevolg van het budgettaire effect van een verhoging van het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs (€ 25,3 miljoen). Daarnaast de boeking onder de operationele doelstelling «Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit» in verband met de Kwaliteitsagenda voortgezet onderwijs (€ 49,1 miljoen). Resteert een bedrag van – € 21,9 miljoen, verdeeld over diverse operationele doelstellingen en voornamelijk bestaand uit diverse overboekingen van en naar andere artikelen en departementen en uit diverse kasschuiven.
De ontvangsten zijn ten opzichte van de ontwerpbegroting 2008 met € 6,1 miljoen neerwaarts bijgesteld, voornamelijk als gevolg van technische mutaties (desaldering).
De stijging van de aangegane verplichtingen met ongeveer € 443 miljoen wordt verklaard door de hiervoor toegelichte stijging van de uitgaven en door de aanpassing aan de gerealiseerde stand van de verplichtingen. Aan het eind van het jaar 2008 zijn namelijk al de verplichtingen aangegaan voor de lumpsumvergoedingen van de scholen voor het jaar 2009, die qua niveau hoger ligger dan die van 2008.
3.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs
De reguliere personele en materiële vergoeding betreft het overgrote deel van de bekostiging die naar de scholen gaat. Zij bekostigen daarmee hun primaire onderwijsproces waardoor zij hun leerlingen zo goed mogelijk onderwijs bieden. Daarbij gaat het zowel om de kwantiteit (voldoende onderwijstijd) als de kwaliteit (leerlingen ontwikkelen hun talenten en halen hun diploma op een zo hoog mogelijk niveau). In 2008 hebben de vo-scholen een lumpsum bekostiging ontvangen om invulling te geven aan de eigen ruimte.
In 2008 is het actieprogramma Onderwijs Bewijs vormgegeven. Doel van dit programma is onderzoek mogelijk maken binnen het onderwijs, gericht op de thema’s efficiency in het onderwijs (verder uitgesplitst in «taal- en rekenonderwijs», «lerarentekort» en «relatie jeugdzorg en onderwijs») en doeltreffendheid begeleiding hoogbegaafde leerlingen. Middels dit onderzoek dient te worden aangetoond welke interventies en/of lesmethoden effectief zijn. Onderwijsinstellingen konden tot 15 december 2008 tezamen met onderzoekers voorstellen indienen. In totaal zijn 112 voorstellen binnengekomen met een gezamenlijke omvang die het beschikbare budget ruim vier keer overschrijdt. In 2009 worden deze voorstellen beoordeeld zodat de kwalitatief beste voorstellen gehonoreerd zullen worden.
In 2008 hebben de onderwijsondersteunende instellingen (SLOA) de nodige stappen gezet om te voldoen aan de eisen van de periode 2009–2013. De uitgangspunten daarbij zijn de afbouw van het SLOA-budget voor de instellingen voor de bevordering van vraagsturing, het samenvoegen van innovatiemiddelen met denktankmiddelen voor een versterkte Research & Development-functie en het uitoefenen van meer zeggenschap door de sectororganisaties door middel van een eigen budget. De onderwijsondersteunende instellingen hebben subsidieverzoeken ingediend volgens het nieuwe R&D-regime. Zij hebben dit in nauw overleg met OCW gedaan. Bij dit proces zijn de sectororganisaties betrokken.
Met de wet «houdende wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het door de scholen om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs» (Staatsblad 2008, 206) beoogt het kabinet twee doelen te bereiken. Ten eerste worden de lasten voor ouders met schoolgaande kinderen aanzienlijk verminderd doordat lesmateriaal gratis door scholen ter beschikking wordt gesteld aan hun leerlingen. Ten tweede wordt de vraagzijde van de educatieve boekenmarkt verbeterd door bepalen en betalen in één hand te brengen. Het schooljaar 2008–2009 is een overgangsjaar waarbij ouders rechtstreeks een tegemoetkoming ontvangen ter hoogte van het bedrag van een gemiddeld boekenpakket.
Bij de aanschaf en/of huur van schoolboeken zijn scholen gehouden aan de regels voor Europees aanbesteden. Scholen kunnen een beroep doen op de helpdesk van de Taskforce Gratis Schoolboeken. De helpdesk is op 1 augustus 2008 van start gegaan en wil scholen helpen om hun aanbesteding zo zorgvuldig en correct mogelijk te laten verlopen. Hiertoe is tevens een website ingericht met onder meer antwoorden op veel gestelde vragen en een model aanbestedingsdocumenten. Daarnaast is er in augustus en september 2008 een zestal regionale bijeenkomsten gehouden waarin scholen zijn voorgelicht over het Europees aanbesteden van schoolboeken.
De stichting Kennisnet is een expertisecentrum en ondersteunt scholen bij het gebruik van ict. Voor de uitvoering van het jaarplan 2008: «Leren flexibiliseren met ict» heeft Kennisnet een basissubsidie ontvangen. Kennisnet voert activiteiten uit in drie programmalijnen (professionalisering, flexibele organisatie en beschikbaar en (her) bruikbaar leermateriaal). Daarnaast is extra aandacht besteed aan innovatie, waarbij langs vijf lijnen onderzoek wordt gedaan naar nieuwe innovatieve ict-toepassingen.
In 2008 is Kennisnet gestart met een programma om het gebruik van digitaal leermateriaal te bevorderen, ondermeer in het kader van de gratis schoolboeken. Het actieprogramma «verbonden met ict» is succesvol voortgezet.
Tabel 3.3 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Personele en materiële bekostiging: toerusting vo-scholen. | Ja |
2. Leren door te experimenten – Efficiency in het onderwijs (FES): actieprogramma Onderwijs Bewijs, voorstellen onderzoek. | Gedeeltelijk |
3. Gratis schoolboeken: invoering gratis lesmateriaal, overgangsjaar tegemoetkoming direct aan ouders. | Ja |
4. Onderwijsverzorging en projecten: SLOA projecten, meer R&D karakter. | Ja |
5. Belangenbehartiging en dienstverlening ict: voortzetting activiteiten Kennisnet, programma bevordering gebruik digitaal leermateriaal. | Ja |
2. In april 2009 wordt bekend welke voorstellen voor het actieprogramma Onderwijs Bewijs gehonoreerd zullen worden. De feitelijke realisatie van de voorstellen en daarmee van het programma ligt in 2009 en verdere jaren.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 3.4 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1. Verwachte slaagkans, in procenten van de instroom in de onderwijssector | 78% | 83% | 85% | Handhaving hoge percentage | 85% |
Bron: OCW, Bestel in beeld 2008 | peildatum 2001 |
Tabel 3.5 Diverse kerncijfers voortgezet onderwijs | |
---|---|
Totaal aantal ingeschreven leerlingen, teldatum: 1-10-2008 | 907 400 |
Uitgaven per onderwijsdeelnemer (x € 1) | 7 107 |
Totaal aantal scholen | 648 |
Gemiddeld aantal leerlingen per school | 1 400 |
Bron: Cfi en Begrotingsadministratie OCW
3.3.2 Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit
Om een hoge kwaliteit van onderwijs te halen en te borgen, is het voor scholen noodzakelijk om blijvend en duurzaam te innoveren. Daarnaast zoeken scholen naar antwoorden op andere maatschappelijke vragen. Iedere school neemt zelf verantwoordelijkheid om zijn eigen innovatie op maat te kiezen en te ontwikkelen om zo in te kunnen spelen op de behoeften binnen de school en de directe omgeving. De VO-raad ondersteunt scholen daarbij en ontwikkelt én onderzoekt daarom innovatiestrategieën. De uitgangspunten daarbij zijn het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs en het adequaat kunnen inspelen op veranderende eisen vanuit de maatschappij. Hiertoe is er dit jaar voor de derde keer onderzoek gedaan op scholen in het voortgezet onderwijs. Dit onderzoek is gepubliceerd in de Innovatiemonitor. Vrijwel alle scholen gaan tegenwoordig via een evaluatie na of hun doelen bereikt zijn. Daarbij worden ook steeds vaker leerlingen betrokken. De trend toont dat vo-scholen steeds vaker werken op een «evidence-based» manier. Daarmee geven scholen aan steeds beter in te springen op de verwachtingen die de maatschappij aan hen stelt om hun resultaten inzichtelijk te maken. De Expeditie durven, delen, doen is in 2008 voortgezet. Uniek aan Expeditie durven, delen, doen is dat scholen en onderzoekers voor het eerst intensief samenwerken aan praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. De scholen delen de voor iedereen toegankelijke onderzoeksresultaten via de websitewww.durvendelendo en.nl.
In de Kwaliteitsagenda VO (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 289, nr. 42) is aangegeven op welke prioriteiten en basisvoorwaarden extra zal worden ingezet om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Deze Kwaliteitsagenda is breed met het onderwijsveld besproken en wordt ook breed door het veld gedragen. In 2008 zijn diverse activiteiten ondernomen, onder meer veldraadplegingen referentieniveaus voor taal en rekenen, uitzetten diverse onderzoeken talentontwikkeling, door VO-raad ontwikkelde standaard voor schoolexamens, onderzoek onderwijstijd, indiening Wetsvoorstel Goed onderwijs en goed bestuur.
Tabel 3.6 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Kwaliteitsprojecten via de VO-raad: Expeditie durven, delen, doen. | Ja |
2. Kwaliteitsagenda VO: o.m. veldraadplegingen referentieniveaus voor taal en rekenen, uitzetten diverse onderzoeken talentontwikkeling, door VO-raad ontwikkelde standaard voor schoolexamens, onderzoek onderwijstijd, indiening Wetsvoorstel Goed onderwijs en goed bestuur. | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 3.7 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1. Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk kwaliteitszorg | 32,8% | 37,6% | 33,6% | hoger | n.n.b.* |
Bron: Inspectie van het onderwijs, Onderwijsverslag 2006/2007 | schooljaar 2004/2005 | schooljaar 2005/2006 | Schooljaar 2006/2007 | ||
2. Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk didactisch handelen | 90,5% | 92,4% | Zie toelichting | ||
Bron: OCW, Bestel in beeld | 2005 | ||||
3. Rapportcijfer van ouders over de kwaliteit van de leraar van het kind | 7 | 7,1 | 7,1 | 7,1 | 7,1 |
Bron: OCW, Onderwijsmeter 2008 | 2005 |
* Onderwijsverslag 2007/2008 is in mei 2009 beschikbaar.
1. Er zijn verschillen in de cijfers tussen het onderwijsverslag uit 2005/2006 en de versie uit 2006/2007. Vorig jaar is de tweede bestandsopname afgerond. Daardoor was de Inspectie van het onderwijs in staat gecorrigeerde cijfers voor grotere groepen scholen te maken voor alle voorafgaande jaren. De verschillen zijn veroorzaakt doordat deze gecorrigeerde cijfers gebruikt zijn in het onderwijsverslag 2006/2007.
2. Deze indicator is niet meer opgenomen in Bestel in beeld 2003–2007. Bestel in Beeld heeft voor deze indicator gegevens gebruikt uit het Onderwijsverslag. De Inspectie van het Onderwijs heeft in het Onderwijsverslag 2006/2007 andere indicatoren opgenomen die de kwaliteit van het onderwijs meten dan in het Onderwijsverlslag 2005/2006. In de begroting 2009 zijn reeds andere indicatoren opgenomen die de kwaliteit van het voortgezet onderwijs meten.
3.3.3 Leerlingen kunnen zonder drempels het voortgezet onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften
Lange tijd is gedacht dat extra zorg voor de havo/vwo leerlingen niet nodig is. Dat blijkt niet zo te zijn. Hierdoor bestaat er een kans dat deze leerlingen uitstromen, danwel afstromen (d.w.z. doorstromen naar een lager niveau). Met een eerstelijnsvoorziening zou dit kunnen worden voorkomen. Een eerstelijnsvoorziening in havo/vwo betekent dat de taken van de samenwerkingsverbanden vo worden uitgebreid met de zorgstructuur voor havo/vwo-leerlingen. Met ingang van 2008 is regeling regionaal zorgbudget, subsidie regionale verwijzingscommissies voortgezet onderwijs en reboundvoorziening aangepast. Vooruitlopend op wetswijziging rondom passend onderwijs is het regionale zorgbudget opgehoogd om meer leerlingen in havo/vwo met een extra zorgvraag middels het regionale zorgbudget te kunnen ondersteunen.
In aanvulling op de reguliere middelen die beschikbaar zijn in het kader van het Deltaplan Bèta en Techniek (2004) zijn in 2007 uit het FES-fonds extra middelen ad. € 20 miljoen beschikbaar gekomen voor het moderniseren van de lokalen voor bèta en techniek op havo- en vwo-scholen (Staatscourant 2007, nr. 64) voor 2007 én 2008. In 2007 zijn 149 aanvragen gehonoreerd, voor een bedrag gelijk aan hetgeen beschikbaar was. Voor 2008 is € 10 miljoen beschikbaar gesteld.
Tabel 3.8 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Uitbreiding regionale zorgverbanden havo/vwo: regeling eerstelijnsvoorziening voor havo/vwo leerlingen. | Ja |
2. Deltaplan bèta en techniek: subsidieverstrekking FES middelen voor bèta en techniek lokalen. | Ja |
3. Leren door te experimenteren in het onderwijs – doeltreffendheid hoogbegaafde leerlingen: actieprogramma Onderwijs Bewijs. | Gedeeltelijk |
3. Doeltreffendheid voor hoogbegaafde kinderen is onderdeel van het actieprogramma «Onderwijs bewijs». Dit actieprogramma is beschreven onder doelstelling 3.3.1.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 3.9 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1. Nieuw VSV’s naar laatst genoten onderwijs: havo/vwo | 4,2% | 4,5% | 5,4% | 4% | 6.8% |
Bron: OCW, Kerncijfers 2004–2008 | peildatum 2005 |
1. Deze indicator is berekend op basis van het totaal aantal vsv’ers dat zonder diploma de school verlaat in een bepaald schooljaar. Voor de begroting 2009 is gekozen om het percentage uitval havo/vwo te baseren op percentage van de herkomstgroep. Verder is voor de begroting 2008 Kerncijfers 2002–2006 als bron gebruikt. In Kerncijfers 2002–2006 is een andere definitie gehanteerd (dan in Kerncijfers 2003–2007): vsv’ers naar momenten van uitval, in procenten van totaal aantal. Hierdoor verschillen de hier opgenomen gegevens met die van de begroting 2008 en 2009.
3.3.4 Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn
De Projectgroep Onderbouw VO heeft in december 2008 de monitor Onderbouw 2005–2008 uitgebracht. Hierin wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De Tweede Kamer ontvangt in maart 2009 het rapport met beleidsreactie.
Eindtermen voor vmbo, havo en vwo beschrijven wat leerlingen per leerroute moeten leren. De profielen in de bovenbouw van havo en vwo zijn herzien met ingang van 2007 in het 4e leerjaar. In 2008 heeft deze gewijzigde structuur dus het 5e leerjaar bereikt. Overladenheid en versnippering worden daarmee verminderd en studeerbaarheid, organiseerbaarheid en werkbaarheid voor scholen, leraren en leerlingen vergroot. De nieuwe indeling is vastgelegd in de WVO (Staatsblad 2006, 251) en het Inrichtings- en Examenbesluit (Staatsblad 2007, 24).
Binnen de examenprogramma’s van de exacte vakken (Stcnt. 2007, 111) is het gedeelte dat centraal wordt geëxamineerd teruggebracht naar 60%. De centrale examens voor de exacte vakken bedroegen tot dusver 100% van het programma. Dit wordt teruggebracht tot 60% om de docenten meer gelegenheid te geven om in de schoolexamens eigen accenten te leggen, bijvoorbeeld door meer ruimte te geven aan de plaatselijke situatie (relaties met bedrijven in de regio). Daarentegen had het centraal examen Nederlands tot nu toe betrekking op slechts één (nl. leesvaardigheid) van de vier onderdelen (ook schrijfvaardigheid, spreken & luisteren, literatuur), dus 25%. In 2008 is een pilot begonnen om twee van de vier onderdelen, ofwel 50%, in de centrale examens op te nemen.
Het vmbo wordt in de gelegenheid gesteld zich verder te ontwikkelen, zowel programmatisch als in termen van aansluiting op en samenwerking met het mbo. In september 2008 heeft de Adviesgroep vmbo haar eindadvies «Vensters op de toekomst» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 079, nr. 12) opgeleverd. Eén van de aanbevelingen van de Adviesgroep is om de beroepsgerichte programmering van het vmbo kritisch tegen het licht te houden. Volgens de adviesgroep is de structuur van het vmbo is niet helder en transparant genoeg voor ouders, leerlingen, vervolgonderwijs en arbeidsmarkt. Het Ministerie van OCW heeft inmiddels de Stichting Platforms vmbo (SPV) de opdracht gegeven om alle beroepsgerichte programma’s zorgvuldig te bekijken en eventuele aanpassingen voor te stellen. SPV rapporteert in december 2009 haar bevindingen.
In het kader van het verbeteren van de overgang van vmbo en mbo is het van belang loopbaan en beroepsoriëntatie (LOB) op scholen te versterken. In 2008 worden er door de VO-raad (in overleg met het Ministerie van OCW) activiteiten ondernomen om scholen te stimuleren hier meer aandacht aan te besteden. Zo worden specifieke activiteiten op het terrein van leerbaanbegeleiding en beroepsoriëntatie bekostigd. Vanuit de platforms leraren beroepsgerichte vakken wordt ondersteuning verleend bij de aansluiting vmbo-mbo.
Tot slot is in 2008 het experiment geïntegreerde leergang vmbo-mbo2 (VM2) gestart. Met het oog op het bestrijden van voortijdig schoolverlaten wordt in dit experiment de bovenbouw van de vmbo basisberoepsgerichte leerweg geïntegreerd in mbo-2-opleidingen (bol). Het idee is dat leerlingen binnen één school, met één docententeam en één pedagogisch-didactische gedachte beter naar een startkwalificatie geholpen kunnen worden. Het experiment wordt begeleid door een externe projectleider en een wetenschappelijk onderzoeksinstituut dat de ontwikkelingen drie maal per jaar monitort. In de periode 2008–2013 zullen in totaal 5 000 leerlingen deelnemen.
Tabel 3.10 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Onderbouw: monitor op invoeringstraject en stand bij scholen. | Ja |
2. Bovenbouw – tweede fase havo/vwo en doorontwikkeling vmbo: wijziging WVO, wijziging Inrichtings– en Examenbesluit, wijziging examenprogramma’s voor de afzonderlijke vakken, opdracht aan SPV nadere uitwerking opleidingsstructuur vmbo. | Ja |
3. Doorontwikkeling vmbo ten behoeve van betere voorbereiding op vervolgonderwijs: afspraken met VO-raad t.a.v. LOB, min. regeling VM2 projecten. | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 3.11 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1. Gediplomeerden naar bestemming: overgang vmbo naar mbo | 81% | 84% | 84% | Handhaving hoge percentage | 83% |
Bron: OCW, Kerncijfers 2004–2008 | peildatum 2004 | ||||
2. Gediplomeerden naar bestemming: overgang havo/vwo naar ho | 80% | 81% | 80% | Handhaving hoge percentage | 80% |
Bron: OCW, Kerncijfers 2004–2008 | peildatum 2004 |
1, 2.
In de begroting 2008 zijn de streefwaarden doorstroming vmbo naar havo en doorstroming havo/vwo naar mbo bijgevoegd zodat er een totaalbeeld is van de doorstroom van het voortgezet onderwijs. Besloten is hier niet meer voor te kiezen, omdat vo geen beleid voert met betrekking tot de doorstroom van vmbo naar havo resp. van havo/vwo naar mbo.
Verder is voor de begroting 2008 gebruik gemaakt van Kerncijfers 2002–2006. Kerncijfers 2002–2006 heeft gediplomeerden naar bestemming weergegeven in procenten. Gediplomeerden naar bestemming is in Kerncijfers 2003–2007 weergegeven in aantallen. Hierdoor zijn omrekeningsverschillen ontstaan tussen de gegevens in de begroting 2008 en de gegevens in het jaarverslag 2008.
3.3.5 Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden
In 2008 bevond de maatschappelijke stage zich in de eerste fase van de implementatie. Die fase was gericht op het zoveel mogelijk stimuleren van de invoering. Binnen 20 pilotprojecten zijn scholen, leerlingen, maatschappelijke organisaties en vrijwilligerscentrales actief aan de slag om de maatschappelijke stage tot een succes te maken. Daarnaast zijn ook 635 scholen (schooljaar 2008/2009) via een aanvullende bekostiging gestimuleerd met de maatschappelijke stage aan de slag te gaan. De aandacht en tijd die vorig schooljaar door scholen en leerlingen is besteed aan maatschappelijke stage stemt positief voor de invoering.
Tabel 3.12 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Maatschappelijke stage: 20 pilotprojecten, 635 scholen actief met invoering maatschappelijke stage. | Ja |
2. Brede scholen. | n.v.t. |
2. Brede School/Combinatiefuncties vo
De middelen voor combinatiefuncties die bedoeld zijn om brede scholen in het po en het vo te stimuleren, zijn per 1 januari 2008 meerjarig overgeboekt naar artikel 1 van de OCW begroting. Verantwoording over het gevoerde beleid zal dan ook integraal afgelegd worden via dat artikel.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 3.13 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1. Percentages van alle vo-scholen dat maatschappelijke stage aan hun leerlingen aanbiedt | 60% | 80% | > 75% | 96% | |
Bron: Senter Novem, 2008 |
De indicator aantal brede vo-scholen is niet meer in de tabel meetbare gegevens opgenomen. De middelen voor combinatiefuncties die bedoeld zijn om brede scholen in het po en het vo te stimuleren, zijn per 1 januari 2008 meerjarig overgeboekt naar artikel 1 van de OCW begroting.
3.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 3.14 Overzicht lopend en afgerond onderzoeken | ||||
---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | A. StartB. Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | ||||
1. Internationale leerwegen. | OD 3.3.3 | A. 2007B. 2008 | SLO | |
Effectenonderzoek ex post | 2. Evaluatie effecten praktijklokalen. | OD 3.3.1 | A. 2007B. 2009 | EB management en CFI |
3. Evaluatie experiment naar het gebruik van ICT in het onderwijs in relatie tot de werkdruk van leraren. | OD 3.3.1 | A. 2007B. 2008 | Kennisnet ICT op school | |
4. Onderzoek effecten innovaties. | OD 3.3.1 | A. 2007B. 2008 | RISBO | |
5. Evaluatie effecten leerplusarrangement. | OD 3.3.3 | A. 2007B. 2008 | Regioplan | |
6. Effecten nieuwe indicatieprocedure zorgleerlingen. | OD 3.3.3 | A. 2007B. 2008 | SCO | |
7. Evaluatie regeling vakantiespreiding. | OD 3.3.2 | A. 2008B. 2008 | EIM | |
8. Evaluatie VMBO TL groen. | OD 3.3.4 | A. 2008B. 2012 | KBA | |
Overig evaluatieonderzoek | 9. PISA onderzoek naar rekenen, taal, science, om de drie jaar. | AD 3.1 | A. 2000B. 2015 | OECD ACER/CITO |
10. PISA secundaire analyse science opgaven. | OD 3.3.3 | A. 2008B. 2009 | CITO/Univ.Utrecht | |
11. Indicators teaching and learning. | OD 3.3.2 | A. 2005B. 2008 | U Twente | |
12. Vreemde talenindicator EU. | AD 3.1 | A. 2008B. 2012 | CITO | |
13. Succes in 1e jaar vervolgonderwijs. | OD 3.3.4 | A. 2007B. 2009 | ROA | |
14. Doordecentralisatie huisvesting. | OD 3.3.1 | A/B 2008 | Regioplan | |
15. Effecten vroegtijdige selectie in het voortgezet onderwijs. | OD 3.3.4 | A. 2007B. 2008 | U Twente | |
16. ICT in het onderwijs: Monitor «4 in balans». | OD 3.3.1 | A. 2007B. 2008 | Kennisnet | |
17. IEA onderzoek TIMSS advanced (int vgl beste bèta leerlingen). | AD 3.1 | A. 2007B. 2009 | U Twente | |
18. Universum Programma: monitoring & auditing. | OD 3.3.3 | A. 2008B. 2010 | Platform beta/techniek | |
19. Evaluatie pilots Internationaal baccalaureaat Nl leerlingen, 1e meting. | OD 3.3.3 | A. 2008B. 2008 | E&S Advies en management | |
20. Evaluatie onderbouw en tweede fase. | OD 3.3.4 | A. 2007B. 2011 | GION | |
21. Doorontwikkeling vmbo en mbo. | OD 3.3.4 | A. 2007B. 2009 | Max Goothe | |
22. Betere doorstroom naar geëigend niveau. | OD 3.3.4 | A. 2007B. 2009 | Evaluatie via CINOP | |
23. Vier onderzoeken naar de menselijke maat. | OD 3.3.1 | A. 2008B. 2008/2009 | o.a. Regioplan | |
24. IEA Onderzoek naar burgerschap. | OD 3.3.5 | A. 2007B. 2009 | IEA GION/EP | |
25. Nulmeting taal en rekenen. | OD 3.3.2 | A. 2008B. 2009 | GION | |
26. Monitor en effecten maatschappelijke stage. | OD 3.3.5 | A. 2008B. 2011 | o.a. Regioplan | |
27. Mogelijkheden doorstroom en stapelen. | OD 3.3.4 | A/B. 2008 | Regioplan |
ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE
4.1 Algemene doelstelling: het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Het afgelopen jaar zijn op een aantal terreinen flinke stappen gezet. Zo wordt een extra impuls gegeven aan het niveau van het taal- en rekenonderwijs in het mbo. Hiervoor zijn structureel extra middelen vrijgemaakt. Aan het procesmanagement MBO 2010 is de opdracht gegeven om voor het mbo een tijdelijk steunpunt taal en rekenen in te richten. Door mbo instellingen worden verder gestaag vorderingen geboekt bij de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur. De beroepspraktijkvorming wordt door de mbo studenten in de beroepsopleidende leerweg positiever beoordeeld dan voorgaande jaren. Uit ODIN5 (JOB monitor 2008) blijkt dat de stage een steeds groter onderdeel uitmaakt van het onderwijs. Ruim een kwart van de bol-studenten vindt de hoeveelheid stage in de opleiding te veel. Veel bbl-studenten zijn tevreden over de stage, maar het contact tussen school en leerbedrijf kan beter. Over de keuzemogelijkheden en de studiebegeleiding tijdens de studie oordelen steeds meer studenten positief. Er is echter nog ruimte voor verbetering omdat een groot deel van de studenten nog steeds ontevreden is over dit thema.
Een andere belangrijke mijlpaal in 2008 is dat de Wet Participatiebudget door de Tweede en Eerste Kamer is aanvaard. Hiermee zijn met ingang van 1 januari 2009 de middelen van het werkdeel van de Wet Werk en Bijstand (re-integratie), de inburgeringsmiddelen en de middelen voor volwasseneneducatie gebundeld in één Participatiebudget.
In 2008 is verder gewerkt aan het versterken van de interne zorgstructuur van het mbo. Dit thema is een belangrijke maatregel in de afgesloten convenanten voor vermindering van voortijdig schoolverlaten. Ook is geïnvesteerd in deskundigheidsbevordering van het mbo via een landelijk steunpunt voor Zorg- en Adviesteams (ZAT’s). En komen op initiatief van de Tweede Kamer structureel extra middelen beschikbaar voor schoolmaatschappelijk werk in het mbo. Deze extra inzet is nodig omdat het mbo steeds vaker te maken krijgt met groepen kwetsbare leerlingen waarbij de problemen zich opstapelen en waarvan de uitval moeilijk te voorkomen is.
Het onderwijs ter plaatste wordt mede bepaald door de inzet van schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, deelnemers, ouders, docenten, bedrijven, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg) en andere overheden. De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingen deelnemer- en studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.
Tabel 4.1 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
1. Het percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs | 75,62005 | 74,72006 | 76,22007 | n.n.b.2008 | 852010 |
Bron: Eurostat | |||||
2. Het percentage voortijdig schoolverlaters van de totale bevolking van 18–24 jaar | 15,52000 | 12,92006 | 12,02007 | n.n.b.2008 | 82010 |
Bron: Eurostat | |||||
3. Het percentage doorgestroomde afgestudeerde mbo 4-deelnemers dat succesvol een opleiding op HBO niveau afrondt | 62,12006 | 62,12006 | 63,52007 | 63,72008 | 622011 |
Bron: CFI | |||||
4. Werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding (in procenten) | |||||
– BOL | 14,6 | 7,0 | 5,3 | n.n.b. | |
– BBL | 2,0 | n.n.b. | |||
(cohort 2002/2003)2004 | (cohort 2004/2005)2006 | (cohort 2005/2006)2007 | (cohort 2006/2007)2008 | ||
Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA | |||||
5. Het percentage gediplomeerden dat aangeeft dat hun opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidmarkt | |||||
– BOL | 43 | 7,0 | 46 | n.n.b. | 60 |
– BBL | 56 | n.n.b. | 60 | ||
(cohort 2004/2005)2006 | (cohort 2005/2006)2007 | (cohort 2006/2007)2008 | 2011 | ||
Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA |
1.
De streefwaarde van 85% van de 20–24 jarigen met ten minste hoger secundair onderwijs is een Europese afspraak waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Gegeven de trend van de afgelopen jaren zal het lastig zijn de streefwaarde al in 2010 te halen. Het behalen van een startkwalificatie (hoger secundair onderwijs) is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het voortgezet onderwijs (artikel 3) en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. De realisatiewaarden over 2008 komen medio 2009 beschikbaar.
2.
Sturing vindt op dit moment plaats op basis van de nationale indicator (het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar). Zie verder artikel 4.3.4. De realisatiewaarden over 2008 komen medio 2009 beschikbaar.
4. en 5.
De realisatiewaarden over 2008 komen april 2009 beschikbaar.
5.
Het percentage gediplomeerden dat aangeeft dat hun opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidmarkt is in 2007 ten opzichte van 2006 (43%) behoorlijk gestegen. De streefwaarde bij deze indicator is daarom verhoogd van 50% naar 60% (conform begroting 2009). Aandachtspunt is dat de waarden bij deze indicator worden beïnvloed door de conjuncturele ontwikkeling.
4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 2 886 173 | 2 974 676 | 3 371 806 | 3 354 224 | 3 520 349 | 3 167 029 | 353 320 |
Waarvan garantieverplichtingen | 41 755 | 60 645 | 17 500 | 90 817 | |||
Totale uitgaven | 2 692 962 | 2 848 372 | 3 138 140 | 3 195 298 | 3 336 258 | 3 188 336 | 147 922 |
Programma-uitgaven | 2 663 934 | 2 828 474 | 3 134 508 | 3 19 1 666 | 3 332 952 | 3 184 831 | 148 121 |
Deelnemers volgen onderwijs in voldoende toegeruste instellingen voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 0 | 0 | 0 | 2 699 163 | 2 684 019 | 2 593 737 | 90 282 |
• Bekostigingroc’s | 2 569 181 | 2 554 039 | 2 456 029 | 98 010 | |||
• Bedrag per mbo-deelnemer/huisvesting(coalitieakkoord) | 7 585 | 8 000 | – 415 | ||||
• Korting 2e teldatum (coalitieakkoord) | |||||||
• BekostigingKBB’s | 114 302 | 111 939 | 114 578 | – 2 639 | |||
• Overig | 15 680 | 10 456 | 15 130 | – 4 674 | |||
Deelnemers volgen onderwijs van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 0 | 0 | 0 | 183 323 | 191 376 | 110 959 | 80 417 |
• Innovatiearrangement | 17 000 | 20 000 | 20 000 | 0 | |||
• Innovatiebox regulier | 36 742 | 44 495 | 37 793 | 6 702 | |||
• Innovatiebox FES | 71 750 | 73 129 | 0 | 73 129 | |||
• Regeling stagebox | 35 000 | 35 000 | 35 000 | 0 | |||
• Competentiegerichte kwalificatiestructuur | 5 000 | 5 000 | 4 966 | 34 | |||
• Taal en Rekenen | 9 237 | 0 | 9 237 | ||||
• Kwaliteitexamens mbo | 11 300 | 0 | 11 499 | – 11 499 | |||
• Overig | 6 531 | 4 515 | 1 701 | 2 814 | |||
Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften | 0 | 0 | 0 | 243 815 | 324 780 | 290 783 | 33 997 |
• Aanvalsplan Laaggeletterdheid | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 0 | |||
• Leerlinggebonden financiering(LGF) | 16 488 | 23 066 | 6 162 | 16 904 | |||
• Educatie | 189 843 | 197 591 | 189 609 | 7 982 | |||
• Leven Lang Leren en EVC | 25 899 | 16 142 | 4 500 | 11 642 | |||
• Versterken zorgstructuur mbo (IBO bve) | 76 494 | 76 494 | 0 | ||||
• Overig | 7 585 | 7 487 | 10 018 | – 2 531 | |||
Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs | 0 | 0 | 0 | 52 257 | 118 858 | 176 185 | – 57 327 |
• RMC’s | 16 048 | 17 445 | 17 440 | 5 | |||
• GSB | 21 780 | 21 780 | 21 780 | 0 | |||
• Kwalificatieplicht tot 18 jaar | 5 800 | 54 668 | 112 000 | – 57 332 | |||
• Convenanten met RMC-regio’s | 6 720 | 13 597 | 13 597 | 0 | |||
• ESF-Sluiting Loket | |||||||
• Vsv middelen uit onderwijsenvelop | 10 100 | 10 100 | 0 | ||||
• Overig | 1 909 | 1 268 | 1 268 | 0 | |||
Programmakosten overig | 25 267 | 16 318 | 17 410 | 13 108 | 13 919 | 13 167 | 752 |
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 14 024 | 6 932 | 5 152 | 7 878 | 5 606 | 6 020 | – 414 |
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 11 243 | 9 386 | 12 258 | 5 230 | 8 313 | 7 147 | 1 166 |
Apparaatsuitgaven | 3 761 | 3 580 | 3 632 | 3 632 | 3 306 | 3 505 | – 199 |
Ontvangsten | 7 070 | 2 852 | 97 558 | 90 276 | 79 462 | 3 000 | 76 462 |
* Door herformulering van de operationele doelstellingen zijn de uitgaven op instrumentniveau en/of het niveau van de operationele doelstelling in de jaren 2004 t/m 2006 niet meer te reconstrueren.
De realisatie van de uitgaven voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie ligt in 2008 € 148 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Deze stijging is met name het gevolg van het saldo van de volgende mutaties:
• De uitgekeerde loon- en prijsbijstelling 2008 (€ 96,9 miljoen), de toevoeging van de tweede tranche Fes middelen voor het project «Beroepsonderwijs in bedrijf» (€ 73,1 miljoen), en een verlaging van het budget voor de invoering van de kwalificatieplicht tot 18 jaar (€ 47,8 miljoen).
Daarnaast hebben zich nog een aantal mutaties voorgedaan waarvan de volgende worden genoemd:
• Een verhoging van het budget als gevolg van het convenant LeerKracht van Nederland (€ 9,9 miljoen);
• Een verlaging van het budget voor de kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (kbb’s) (€ 2,6 miljoen). Deze verlaging is het saldo van een overboeking van middelen bestemd voor de regeling innovatiebox en de loon- en prijsbijstelling 2008.
• Een verlaging van het budget (€ 4,7 miljoen) op het onderdeel «Overig», eerste operationele doelstelling, als gevolg van een overboeking van middelen naar het budget voor leerlinggebonden financiering en het budget voor basisvaardigheden taal en rekenen in het mbo.
• Een verhoging van het budget voor de regeling innovatiebox (€ 6,7 miljoen). Dit betreft met name een overboeking van middelen bestemd voor de regeling innovatiebox uit het budget voor de kbb’s;
• Een verhoging van het budget voor basisvaardigheden taal en rekenen in het mbo (€ 9,2 miljoen);
• Een overheveling van het budget voor «kwaliteit examens mbo» (€ 11,5 miljoen) naar het budget voor de Inspectie van het Onderwijs (artikel 19 Inspecties). Met ingang van 15 november 2007 voert de Inspectie van het Onderwijs het toezicht uit op de kwaliteit van de examens mbo. Tot die datum was dat de taak van het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE).
• Een verhoging van het budget (€ 2,8 miljoen) op het onderdeel «Overig», tweede operationele doelstelling, met name als gevolg van kasschuiven voor KCE en de garantiestelling Euroskills;
• Een verhoging van het budget voor leerlinggebonden financiering (€ 16,9 miljoen). Voor het studiejaar 2008/2009 zijn meer geïndiceerde deelnemers met een handicap ingestroomd dan verwacht;
• Het betreft de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling 2008 (€ 7,9 miljoen). Dit maakt onderdeel uit van de totale loon- en prijsbijstelling 2008 (zie 1ste bolletje);
• Een verhoging van het budget voor Leven Lang Leren en EVC (Erkenning van Verworven Competenties)(€ 11,6 miljoen), als gevolg van de tweede tranche Fes middelen voor het project «Beroepsonderwijs in bedrijf» en een overboeking van middelen voor duale trajecten en EVC trajecten;
• Een verlaging van het budget (€ 2,5 miljoen) op het onderdeel «Overig», derde operationele doelstelling, als gevolg van een overboeking van middelen naar het budget voor basisvaardigheden taal en rekenen in het mbo en naar het budget Leven Lang Leren en EVC;
• Een verlaging van het budget voor voortijdig schoolverlaten (€ 57,3 miljoen). Deze verlaging is het gevolg van een overboeking van middelen naar het budget voor basisvaardigheden taal en rekenen in het mbo en het budget voor IBG ten behoeve van het project sluitende registratieketen voortijdig schoolverlaten (€ 9,5 miljoen). Daarnaast heeft een verlaging van het budget plaatsgevonden voor de invoering van de kwalificatieplicht tot 18 jaar (€ 47,8 miljoen).
4.3.1 Deelnemers volgen onderwijs in voldoende toegeruste instellingen voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Het stelsel van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie wordt zodanig toegerust dat regionale opleidingencentra (roc’s) en kenniscentra voor beroepsonderwijs (kbb’s) kunnen voldoen aan de door de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen bij het verzorgen van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
• Bekostiging
De bekostiging heeft in overeenstemming met de bestaande wettelijke regels plaatsgevonden. Daarnaast is de wetswijziging met betrekking tot de tweede teldatum voor de berekening van de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs op 1 oktober 2008 in werking getreden (Staatsblad 2008, 361). De wijziging zelf staat beschreven inStaatsblad 2008, 250. In de strategische agenda BVE 2008–2011 (paragraaf 4.4) is de modernisering van het bekostigingsmodel voor het mbo geagendeerd. De in de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Arbeidsparticipatie (Tweede Kamer, 2007–2008, 29 544, nr. 158) aangekondigde brief daarover is op 23 december 2008 (Tweede Kamer, 2008–2009, 27 451, nr. 101) aan de Tweede Kamer verzonden. Daarin zijn zes maatregelen aangekondigd die in 2009 zullen worden uitgewerkt.
• Positie leraren
Informatie over het convenant LeerKracht van Nederland is opgenomen in artikel 9.
Tabel 4.3 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Bekostiging | Ja |
2. Positie leraren | Ja |
Tabel 4.4 Meetbare gegevens | ||||
---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
2005 | 2007 | 2008 | 2011 | |
1. Deelnemersucces per niveau (in procenten) | niveau 1: 37 | niveau 1: 42 | n.n.b. | niveau 1: 50 |
niveau 2: 47 | niveau 2: 49 | niveau 2: 60 | ||
niveau 3: 68 | niveau 3: 69 | niveau 3: 75 | ||
niveau 4: 70 | niveau 4: 77 | niveau 4: 80 | ||
Bron: Benchmark MBO-Raad |
1. De Mbo-Benchmark met daarin de realisatiewaarden over het jaar 2008 is naar verwachting medio 2009 beschikbaar. Als gevolg van de relatief grote stijging op niveau vier in het realisatiejaar 2007 is de streefwaarde voor dit niveau verhoogd van 75% naar 80% (conform begroting 2009).
Tabel 4.5 Kengetallen | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003/2004 | 2004/2005 | 2005/2006 | 2006/2007 | 2007/2008 | |
1. Aantal deelnemers mbo | 451 779 | 449 150 | 453 603 | 464 385 | 476 751 |
– bol-vt | 280 792 | 300 176 | 314 869 | 322 031 | 318 780 |
– bbl | 151 018 | 133 467 | 124 469 | 129 367 | 146 873 |
– bol-dt | 19 969 | 15 507 | 14 275 | 12 987 | 11 098 |
Bron: bekostigingstelling mbo | |||||
2. Gemiddelde prijs per mbo-deelnemer (x € 1 000) | 5,4 2004 | 5,7 2005 | 6,1 2006 | 6,3 2007 | 6,7 2008 |
Bron: Lumpsumbudget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo |
De prijs per deelnemer in 2008 is gestegen ten opzichte van 2007 als gevolg van:
• De loon- en prijsbijstelling;
• De oploop van de middelen IBO bve (interdepartementaal beleidsonderzoek beroepsonderwijs en volwasseneneducatie);
• De extra middelen voor taal- en rekenonderwijs;
• De eenmalige uitkering als gevolg van het convenant LeerKracht van Nederland;
• Een toename van het budget voor leergebonden financiering (LGF).
4.3.2 Deelnemers volgen onderwijs van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen, dienen instellingen aan de minimumnormen van onderwijstijd en aan uniforme eisen van examinering te voldoen. De invoering van het competentiegericht onderwijs zorgt ervoor dat het middelbaar beroepsonderwijs beter kan inspelen op de behoeften en talenten van de deelnemers en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De middelen vanuit de innovatiebox en het innovatiearrangement geven instellingen de ruimte om binnen samenwerkingsverbanden van onderwijsinstellingen en bedrijven in te spelen op de nodige innovaties binnen de regio.
• Meer innovatie door samenwerking tussen instellingen en hun omgeving
In 2008 is de monitor innovatiebox en stagebox uitgevoerd. Uit deze monitor blijkt dat er sprake is van een intensivering van de samenwerking tussen regionale partijen. Dit blijkt enerzijds uit het inzetten van meer personeel (van school en partner) en het vaker bij elkaar komen voor planning, overleg of evaluatie van projecten. Anderzijds blijkt dit uit de overeenkomsten en convenanten die zijn afgesloten. Hierdoor is het innovatieproces in een versnelling geraakt. De mbo-instellingen hebben meer, en een groter palet aan, innovatieprojecten opgestart. Door de beschikbare middelen is er binnen instellingen vaker sprake van een instellingsbrede, meer planmatige en meer doordachte manier van plannen en uitvoeren van met name het competentiegericht onderwijs. Ook blijkt dat mbo-instellingen bij de inzet van de stagebox middelen een sterke differentiatie hebben doorgevoerd. De nadruk ligt enerzijds op het werven van stageplaatsen en het creëren van diverse alternatieven daarvoor. Anderzijds ligt de nadruk op het intensiveren van de begeleiding van moeilijk plaatsbare deelnemers door middel van het scholen van zowel docenten als praktijkbegeleiders. De inzet is succesvol. Er worden per instelling 152 extra stageplaatsen geworven en 41 simulatieplaatsen opgezet. Gemiddeld genomen verzorgen 15 docenten per mbo-instelling de extra begeleiding van 240 deelnemers. Zowel bij de innovatiebox als bij de stagebox is er sprake van een duidelijke vooruitgang in het aantal begeleide deelnemers. Dit blijkt uit de monitor «inzet innovatiebox- en stageboxmiddelen 2007» (KBA, 2008). Door een intensievere begeleiding worden stages bovendien vaker afgerond. Voor begeleiding van moeilijk plaatsbare deelnemers geldt dat er in 2007 ten opzichte van 2006 sprake is van een duidelijke toename. Ging het in 2006 om gemiddeld 180 deelnemers per instelling, in 2007 is het aantal toegenomen tot 240.
• Toezicht en handhaving kwaliteit examens
Met ingang van 15 november 2007 voert de Inspectie van het Onderwijs het toezicht uit op de kwaliteit van examens mbo. Tot die datum was dat de taak van het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE). Uit de onderzoeken van de Inspectie blijkt dat de instellingen de examenkwaliteit over het algemeen serieus nemen en veel inzet plegen om de examenkwaliteit op orde te houden of te krijgen. Dit komt tot uitdrukking in het oordeel van de toezichthouder. Het gerealiseerde percentage van opleidingen met voldoende examenkwaliteit in het studiejaar 2007–2008 bedraagt 78% en dat ligt boven het landelijke streefdoel van tenminste 70% voor het jaar 2010. Inmiddels is de streefwaarde verhoogd naar 85% in 2011 (conform de begroting 2009).
Onvoldoende examenkwaliteit blijft niet zonder gevolgen: in totaal is voor 218 opleidingen een officiële waarschuwing (een «gele kaart») gegeven en voor 4 opleidingen bij 4 instellingen is de examenlicentie ingetrokken (een «rode kaart»). Tevens wordt uitwerking gegeven aan een aantal maatregelen ter versteviging van de examinering. Zoals de start van experimenten voor de ontwikkeling van examenprofielen, waarin onderwijsveld en bedrijfsleven gezamenlijke afspraken maken over de (standaardisering van) de beroepsgerichte examinering en de betrokkenheid van het bedrijfsleven. De Tweede Kamer is over de stand van zaken van respectievelijk; de examenkwaliteit, de bestuurlijke interventiemaatregelen in geval van onvoldoende examenkwaliteit en de maatregelen ter versteviging van de examinering geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 451, nr. 88,Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 321, nr. 2 enTweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 451, nr. 99).
• Nieuwe stijl: kwaliteit van het onderwijs & geïntegreerd toezicht
De Inspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en sinds 2007 ook voor het toezicht op de kwaliteit van de examinering (zie bovenstaande tekstpassage). Er vindt geleidelijke en gedeeltelijke integratie van het toezicht op het onderwijs en het toezicht op de examinering plaats, wat vooralsnog heeft geresulteerd in een nieuw Toezichtkader BVE 2009 voor de bve-sector voor zowel onderwijs als examenkwaliteit.
Het afgelopen jaar heeft de Inspectie van het Onderwijs selectief, risicogericht en proportioneel toezicht gehouden op de bekostigde onderwijsinstellingen. Daarnaast heeft de Inspectie een aantal thema-onderzoeken uitgevoerd. Inmiddels is met de wijziging van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs inzake deregulering en administratieve lastenverlichting (DAL 2008) de mogelijkheid gecreëerd om eerder in te grijpen als de kwaliteit van zowel het onderwijsproces als de opbrengsten onvoldoende zijn. Is de kwaliteit langer dan een jaar onvoldoende geweest dan kan een waarschuwing gegeven worden met de mogelijkheid te verbeteren binnen een jaar. Als na een jaar opnieuw de kwaliteit onvoldoende is, kan een sanctietraject ingezet worden.
Hiermee is ook gevolg gegeven aan de evaluatie van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) en de wens van de Tweede Kamer om eerder in te kunnen grijpen bij zeer zwakke scholen. Het wetsvoorstel WOT is in 2008 verder uitgewerkt om het nieuwe toezicht vorm te geven. Het gaat om geïntegreerd toezicht door alle toezichthouders. Dit betekent dat de Inspectie handhavende bevoegdheden krijgt waarmee slagvaardiger kan worden optreden en een verdere uitwerking van het risicogerichte en proportionele toezicht. Verder is een interventiepiramide ontwikkeld voor de onderwijsvelden inclusief de bve sector en specifiek voor thema’s die prioriteit in naleving vergen, zoals examinering, onderwijstijd, melding en verzuim en beroepspraktijkvorming. Voor wat betreft het proces van integratie van toezicht c.q. toezichthouders heeft dit geresulteerd in één toezichthouder, de Inspectie van het Onderwijs. Deze houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, de kwaliteit van de examinering en het financieel beheer. Informatiestromen worden gezamenlijk benut en het streven is naast «single information» ook «single audit» uit te voeren.
• Invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur
Vanaf 1 augustus 2010 moeten alle instellingen de eerstejaars aan hun opleidingen op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers opleiden. Gedurende de experimenteerperiode tot 1 augustus 2010 worden hiertoe jaarlijks kwalificatiedossiers vastgesteld. Deze jaarlijkse cyclus biedt de mogelijkheid om de kwalificatiedossiers geleidelijk aan te scherpen op basis van ervaringen in de uitvoering. Ook in 2008 is een verbeterslag gemaakt en zijn de herziene kwalificatiedossiers vastgesteld. Met het oog op de verdere verbetering van de landelijke kwalificatiestructuur is de Beleidsregel kwalificatiedossiers opgesteld waarin, is vastgelegd op welke wijze voorstellen voor kwalificatiedossiers worden beoordeeld. Sinds 2004 vormen instellingen met het oog op brede invoering per 2010 gefaseerd het opleidingsaanbod om naar competentiegericht onderwijs. In 2008–2009 bestaat 53% van het aanbod uit competentiegerichte opleidingen, 71% van de mbo-deelnemers in het eerste jaar volgt competentiegericht onderwijs. De verwachting is dat het aandeel competentiegerichte opleidingen tot 2010 aanzienlijk toe zal nemen doordat deelnemers aan eindtermgerichte opleidingen met een diploma uitstromen zonder dat er nieuwe deelnemers worden ingeschreven. Een groot aantal eindtermgerichte opleidingen zal hierdoor voor 2010–2011 ophouden te bestaan.
• Onderwijs en ondernemerschap
Momenteel wordt er geschreven aan een subsidieregeling Onderwijs en Ondernemerschap tot 2011 voor «Leren Ondernemen Netwerken (LON)» in het primair onderwijs tot en met het middelbaar beroepsonderwijs. Deze regeling zal in het voorjaar van 2009 in de Staatscourant worden gepubliceerd. Het afgelopen jaar zijn 28 ondernemende projecten gestart, waarvan zes centers of entrepreneurship in het hoger onderwijs en 22 ondernemerschapsprojecten verdeelt over het primair onderwijs, het voorgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Naast deze projecten heeft «leren ondernemen» in 2008 aandacht gekregen via «leren ondernemen ambassadeurs», toekenning van leren ondernemen prijzen en train-the-trainerprojecten.
• Invoering van onderwijstijd, de 850 urennorm
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek naar de onderwijstijd in het schooljaar 2006–2007, is er in het afgelopen schooljaar verscherpt toezicht uitgeoefend op het voldoen aan de eis van 850 klokuren per leerjaar in het mbo. Uit het themaonderzoek in 2006–2007 kwam naar voren dat in eerste instantie 24 procent van de opleidingen niet voldeed aan de vereiste onderwijstijd. In het kader van hoor en wederhoor heeft een aantal van de instellingen vervolgens nog reparatiewerkzaamheden uitgevoerd die soms zeer omvangrijk waren. Dat leidde ertoe dat uiteindelijk zestien procent van de opleidingen alsnog voldoende onderwijstijd bleek te realiseren, terwijl deze bij acht procent onvoldoende bleef. Uit het reguliere onderzoek over dit schooljaar (2006–2007) bleek dat aanvullend nog eens 4 opleidingen niet voldeden. Opleidingen die in 2006–2007 uiteindelijk niet voldeden aan de wettelijke vereisten van de 850 urennorm zijn inmiddels in een sanctietraject opgenomen. Het gaat in totaal om 14 opleidingen waarvan 10 opleidingen uit het themaonderzoek 2006–2007 en 4 opleidingen uit het reguliere onderzoek 2006–2007. Van deze 14 opleidingen zijn inmiddels bij 10 opleidingen de opgelegde sancties in rechte vast komen te staan. Bij 4 opleidingen is de bezwaar- of beroepsfase nog gaande.
In het onderzoek in het schooljaar 2007–2008 bleek bij 70 opleidingen dat in eerste instantie negen procent van de opleidingen (6 stuks) niet voldeed aan de vereiste 850 klokuren. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van het onderzoek in 2006–2007. Na heronderzoek van de onvoldoende opleidingen bleken er nog drie (4%) te zijn waarbij onvoldoende uren werden gerealiseerd. Deze opleidingen zijn gemeld aan de minister voor verdere actie. De overige opleidingen hadden voldoende verbeteringen aangebracht.
Tabel 4.6 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Meer innovatie door samenwerking tussen instellingen en hun omgeving | Ja |
2. Toezicht en handhaving kwaliteit examens | Ja |
3. Nieuwe stijl: kwaliteit van het onderwijs & geïntegreerd toezicht | Ja |
4. Invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur | Ja |
5. Regeling stagebox | Ja |
6. Onderwijs en ondernemerschap | Ja |
7. Invoering van onderwijstijd, de 850 urennorm | Ja |
Tabel 4.7 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
1. Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit | 522005 | 602007 | 782008(2007–2008) | 852011 | |
Bron: Examenverslag mbo | |||||
2. Percentage deelnemers dat positief is over de beroepspraktijkvorming(BPV) | 482005(ODIN 3) | 482007(ODIN 4) | 592008(ODIN 5) | 752011 | |
Bron: ODIN | |||||
3. Het oordeel van de deelnemer over de opleiding | 6,72005(ODIN 3) | 6,62007(ODIN 4) | 6,92008(ODIN 5) | 7,02011 | |
Bron: ODIN | |||||
4. Het percentage opleidingen dat onderwijs geeft volgens de richtlijnen van de 850 urennorm (BOL) | 752006 | 762007 | 912008 | 1002008 | |
Bron: Inspectie van het Onderwijs | |||||
5. Het percentage nieuwe opleidingen, ingericht op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers | 122005–2006 | 262006–2007 | 392007–2008 | 532008–2009 | 1002010–2011 |
Bron: CFI | |||||
6. Het percentage deelnemers in nieuwe opleidingen | 112005–2006 | 262006–2007 | 412007–2008 | 582008–2009 | 1002010–2011 |
Bron: CFI |
1. De streefwaarde is verhoogd van 70% in 2010 naar 85% in 2011, gelet op de reeds behaalde realisatie van 78% in 2007–2008 (conform begroting 2009).
2. De streefwaarde is verhoogd van 50% naar 75% in 2011, in verband met de reeds behaalde realisatie van 59% in 2008 (conform begroting 2009). In het Bestuursakkoord 2008–2011 voor de sector Beroeps- en Volwasseneneducatie is als gezamenlijke ambitie neergelegd een kwalitatief hoogwaardige beroepspraktijkvorming met goede begeleiding van de student. Door OCW zijn samen met Colo en de MBO Raad in 2008 diverse activiteiten opgestart die deels in 2008 al effect hebben gehad op het kwaliteitsniveau van de begeleiding.
4. De meest recente cijfers geven aan dat 91% voldoet aan de 850 urennorm. We blijven streven naar 100%, dit is nu echter nog niet haalbaar gebleken.
5. In de begroting 2008 is voor het schooljaar 2005–2006 uitgegaan van een prognose van 8% en voor het schooljaar 2006–2007 een prognose van 38%. Deze percentages zijn tot stand gekomen op basis van opgaven van instellingen van het verwachte aantal nieuwe opleidingen ten opzichte van het totale aantal opleidingen. De werkelijke realisaties voor beide schooljaren bedragen respectievelijk 12% en 26%. De realisatie voor het schooljaar 2007–2008 is 39%. Door het verlengen van de experimenteerperiode tot 2010 blijft de situatie langer bestaan waarin competentiegericht onderwijs (cgo) naast eindtermengericht onderwijs wordt aangeboden. Met nog twee instroommomenten te gaan is de verwachting dat de komende jaren in toenemende mate eindtermgerichte opleidingen worden afgebouwd.
6. In de begroting 2008 is voor het schooljaar 2005–2006 uitgegaan van een prognose van 9% en voor het schooljaar 2006–2007 van een prognose van 43%. Deze percentages zijn tot stand gekomen op basis van de opgaven van instellingen van de verwachte aantallen deelnemers. De werkelijke realisatie voor beide schooljaren bedraagt respectievelijk 11% en 26%. De realisatie voor het schooljaar 2007–2008 is 41%. Met het verlengen van de experimenteerperiode tot 2010 verschuift ook de datum waarop àlle mbo deelnemers cgo volgen. Doelstelling voor 2010 is gericht op cgo voor alle éérstejaars, momenteel is dat 71%.
4.3.3 Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften
Deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moeten de mogelijkheid krijgen om hun talenten te ontplooien in een leeromgeving en op een manier die het best past bij hun specifieke behoeften. Het gaat daarbij ook om jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben bij het volgen van een mbo-opleiding. En om volwassenen die door het volgen van een cursus of opleiding beter in staat zijn te participeren op de arbeidmarkt en in de samenleving.
• Bevorderen Leven Lang Leren
In 2008 is verder geïnvesteerd in de regionale infrastructuur voor een leven lang leren die in de jaren daarvoor is opgebouwd. Er zijn 47 samenwerkingsverbanden van scholingsinstellingen, bedrijven en overheden en er zijn ruim 40 leerwerkloketten. Hiermee is een landelijke dekking bereikt. De samenwerkingsverbanden werken aan een duurzame infrastructuur voor een leven lang leren. Naar aanleiding van de commissie Bakker wordt gewerkt aan de inbedding van de leerwerkloketten in de structuur van de LWI’s (Locaties voor Werk en Inkomen), wat verduurzaming impliceert. De crisis heeft invloed op een leven lang leren. Zo is door de crisis het belang van het Ervaringscertificaat en scholing als middel om mensen inzetbaar te houden, toegenomen. Dit is ook de reden waarom de leerwerkloketten samenwerken met de mobiliteitscentra. In de loop van het jaar is de focus van de samenwerkingsverbanden steeds meer komen te liggen op werkende jongeren zonder startkwalificatie en moeilijk bemiddelbare werkzoekenden. De crisis heeft er toe geleid dat de subsidieregeling die voor deze doelgroepen is ontwikkeld, is uitgebreid met de doelgroep «met werkloosheid bedreigde werknemers».
Met een landelijke publiekscampagne op tv en radio is, zo blijkt uit onderzoek, de bekendheid van het ervaringscertificaat vergroot. Het EVC-register (Erkenning van Verworven Competenties) met informatie over alle EVC-aanbieders in Nederland is toegankelijk viawww.lerenenwerken.nl, waar burgers en werkgevers vrijwel alle informatie kunnen vinden over de mogelijkheden van leren en werken. Verder is in 2008 de Denktank Leren en Werken geïnstalleerd en er zijn voorbereidingen getroffen voor het advies van de Denktank in 2009. De Denktank gaat de ministeries van OCW en SZW adviseren over een concept/kader dat erop gericht is dat individuen uit zichzelf aan hun ontwikkeling en inzetbaarheid werken door te leren en te werken en werkgevers de ontwikkeling van hun personeel aanmoedigen en ondersteunen. De acties worden uitgevoerd conform het plan van aanpak 2008–2011: Doorpakken met Leren & Werken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 012 VIII, nr. 10) en moeten leiden tot 90 000 leerwerktrajecten in 2011.
• De rijksbijdrage voor educatie
De rijksmiddelen educatie zijn over de gemeenten verdeeld voor de inkoop van educatieactiviteiten bij een regionaal opleidingencentrum. De G-31 zetten deze middelen in om ambities te realiseren die zij in het kader van het grote stedenbeleid hebben vastgelegd in Meerjarige Ontwikkelingsplannen. Jaarlijks worden door de gemeenten, zowel de G-31 als de niet G-31, ca 75 000 trajecten educatie ingekocht bij roc’s. Deze trajecten hebben betrekking op alfabetisering van inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars, basiseducatie (waaronder de alfabetisering van autochtonen), het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en opleidingen Nederlands als tweede taal. Eind 2008 is de Wet Participatiebudget aanvaard, waardoor met ingang van 2009 gemeenten via SZW één Participatiebudget ontvangen. Om meer samenhang aan te brengen in de gemeentelijke beleidspraktijk zijn het WWB-werkdeel (de gemeentelijke middelen voor re-integratie), de budgetten voor inburgeringvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie gebundeld (Staatsblad 2008, nr. 588(Wet) resp. 589(Besluit)). Om de continuïteit van bovengenoemde educatieactiviteiten te waarborgen worden bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG/gemeenten. Bovendien gelden, naast de huidige objectieve maatstaven, voor de verdeling van educatiegelden binnen het Participatiebudget vanaf 2012 outputverdeelmaatstaven. Deze maatstaven zijn gebaseerd op de gerealiseerde prestaties van de gemeenten op de onderscheiden onderdelen. Eén van deze outputverdeelmaatstaven betreft het aantal ingekochte trajecten basisvaardigheden. Hiermee worden de doelstellingen van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 van OCW en het Convenant Laaggeletterdheid 2007–2015 tussen kabinet en sociale partners ondersteund.
• Het verminderen van laaggeletterdheid
In juni 2008 heeft de Tweede Kamer de tweede Voortgangsrapportage ontvangen bij het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 van OCW (Tweede Kamer 2007–2008, 28 760, nr. 18). Deze is met de Tweede Kamer besproken op 24 september 2008 (Tweede Kamer 2008–2009, 28 760, nr. 19). Het ziet ernaar uit dat de doelstellingen van het Aanvalsplan per 2010 kunnen worden gerealiseerd. Zo is het aantal volwassenen dat een basiscursus lezen, schrijven en rekenen volgt voor het eerst gestegen van jaarlijks circa 5 500 naar 9 000; doelstelling per 2010 is 12 500. In het licht van het Convenant Laaggeletterdheid 2007–2015 moet er echter nog veel meer gebeuren. Daartoe hebben de ondertekenaars van het convenant een Uitvoeringsplan opgesteld, dat in februari 2008 aan de Kamer is toegezonden (Tweede Kamer 2007–2008, 28 760, nr. 17). Voor OCW betekent dit plan vooral extra preventieve inspanningen die moeten leiden tot een doorlopende leerlijn taal en rekenen van voor- en vroegschoolse educatie tot hoger onderwijs. Medio 2009 is de Voortgangsrapportage 2008 beschikbaar en wordt deze naar de Tweede Kamer gezonden. Bij de behandeling van het voorstel van de Wet op het Participatiebudget is vastgelegd dat de educatiemiddelen binnen het Participatiebudget vanaf 2010 worden verlaagd met € 50 miljoen per jaar ten behoeve van extra taal- en rekenonderwijs in het mbo.
• Leerlinggebonden financiering
Met ingang van 1 augustus 2008 is leerlinggebonden financiering (LGF) voor het middelbaar beroepsonderwijs structureel opgenomen in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (Tweede Kamer 2006–2007, 31 037, nr. 2). Hierdoor is de extra ondersteuning/begeleiding van geïndiceerde deelnemers met een beperking gewaarborgd. In 2008 is voor circa 4 500 (inclusief LNV) deelnemers LGF aangevraagd. Het merendeel (65%) van de aanvragen betreft deelnemers met een cluster 4-indicatie (psychische stoornis of gedragsproblematiek).
• De invoering van een samenhangende zorgstructuur in het mbo
Het mbo wordt in een steeds grotere mate geconfronteerd met de instroom van jongeren met een meervoudige problematiek. Dit speelt met name op niveau één en twee en in grootstedelijke gebieden. Op basis van de motie Depla c.s. (Tweede Kamer, 2007–2008, 26 695, nr. 48) is hiernaar door het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) een onderzoek uitgevoerd. Het rapport Probleemdruk en zorgstructuur in het middelbaar beroepsonderwijs is in oktober 2008 aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 26 695, nr. 57). Mede naar aanleiding van dit rapport gaat de versterking van de zorgstructuur in het mbo door. In 2008 is op grond van het interdepartementaal beleidsonderzoek beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (IBO bve) voor versterking van de zorgstructuur structureel € 10 miljoen extra beschikbaar gekomen (inclusief LNV) (Tweede Kamer, 2005–2006, 26 695, nr. 32). Daarnaast is deskundigheidsbevordering op dit punt gestimuleerd via een ondersteuningsprogramma van het NJI. Tevens vormt versterking van zorg op onderwijsinstellingen één van de thema’s in de in 2008 afgesloten convenanten voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Tenslotte komt er op initiatief van de Tweede Kamer voor schoolmaatschappelijk werk in het mbo vanaf 2009 structureel € 15 miljoen beschikbaar. Wat betreft het organiseren van een geïntegreerd aanbod van jeugd, onderwijs, zorg en welzijn voor jongeren met meervoudige problematiek in de grote steden (de zogenaamde «overbelaste» jongeren), is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 24 september jl. aangegeven dat onder regie van de minister voor Jeugd en Gezin nu bezien wordt op welke wijze met name aan de grote steden meer armslag kan worden gegeven om middelen ontschot in te zetten. Dit in combinatie met het maken van prestatieafspraken. Op 8 oktober 2008 zijn tussen betrokken bewindspersonen en de gemeente Rotterdam afspraken gemaakt over de uitvoering van een pilot Wijkschool in 2009 en 2010.
Tabel 4.8 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Bevorderen Leven Lang Leren | Ja |
2. De rijksbijdrage voor educatie | Ja |
3. Het verminderen van laaggeletterdheid | Ja |
4. De subsidieregeling leerlinggebonden financiering, opgenomen in Uitvoeringsbesluit WEB | Ja |
5. De invoering van een samenhangende zorgstructuur in het mbo | Ja |
Tabel 4.9 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
1.+2. Aantal nieuwe leerwerktrajecten (duaal + EVC) | 11 5752006 | 44 1622007 | 29 8652008 | 90 0002008–2011 | |
Bron: monitoring door Cinop | |||||
3. Deelname aan leeractiviteiten door 25–64 jarigen (in procenten) | 15,52000 | 15,62006 | 16,62007 | n.n.b.2008 | 202010 |
Bron: Eurostat | |||||
4. Het percentage deelnemers dat tevreden is over de begeleiding bij de studie | 382005(ODIN 3) | 392007(ODIN 4) | 442009(ODIN 5) | 652011 | |
Bron: ODIN | |||||
5. Dekkingsgraad zorg- en adviesteams (in procenten) | 422003 | 722006 | 752007 | n.n.b.2008 | 1002011 |
Bron: Nederlands Jeugdinstituut |
1. + 2.
In de periode 2005–2007 zijn 44 162 extra leerwerktrajecten (duaal + EVC) gerealiseerd. Dit zijn er meer dan het verwachte aantal van 35 000 in de begroting 2008. Met de verlenging van de projectdirectie Leren Werken tot 2011 is voor de periode 2008–2011 een nieuwe streefwaarde bepaald. In de periode 2008 tot en met 2011 moeten 90 000 extra leerwerktrajecten gerealiseerd worden. Het startmoment voor deze nieuwe ambitie is 2008. In dit jaar zijn 29 865 trajecten gerealiseerd. Ten opzichte van het einddoel (90 000 in 2011) is dit 33%.
3.
De realisatiewaarde over 2008 komt medio 2009 beschikbaar.
4.
De streefwaarde is verhoogd van 50% naar 65%, gelet op de reeds behaalde realisatie van 44% in 2008 (conform begroting 2009).
5.
De realisatiewaarde over 2008 is in april beschikbaar.
4.3.4 Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs
Uit oogpunt van maatschappelijke cohesie en economische ontwikkeling is het van belang dat zoveel mogelijk jongeren minimaal een startkwalificatie halen. De nationale doelstelling is halvering van het jaarlijks aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012 ten opzichte van 2002. Een voortijdig schoolverlater is een jongere van 12 tot 23 jaar die langer dan vier weken geen onderwijs volgt en nog geen startkwalificatie heeft. Een startkwalificatie is een vwo-, havo-, of mbo-diploma op niveau twee. In de uitvoeringsbrief «Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en doorzetten» (Tweede Kamer, 2006–2007, 26 695, nr. 44) staat op welke wijze voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt aangepakt. De uitval van jongeren kent verschillende oorzaken waardoor een brede benadering noodzakelijk is. Daarom plaatst het kabinet de aanpak van voortijdig schoolverlaten in een breder kader: de pijler Sociale Samenhang. Binnen deze geïntegreerde aanpak is OCW verantwoordelijk voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten door met name kwalitatief goed onderwijs te bieden en inzet voor jongeren die extra ondersteuning nodig hebben. Vanaf 2008 zijn extra enveloppemiddelen van € 22 miljoen beschikbaar.
Teneinde het aantal schoolverlaters in 2011 te halveren ten opzichte van 2002 zijn in de periode december 2007 tot juli 2008 convenanten afgesloten met alle 39 RMC-regio’s. In de convenanten is de resultaatafspraak gemaakt van een vermindering van het aantal nieuwe vsv’ers met 10% per jaar vanaf 2008 oplopend tot 40% in 2011. Om dit resultaat te bereiken krijgen alle scholen per nieuwe voortijdig schoolverlater minder een bedrag van € 2000. Dat er veel draagvlak is voor de convenanten blijkt uit het feit dat 95% van de scholen voor middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs is aangesloten bij minstens één vsv-convenant. Tevens zijn aan de RMC-regio’s extra middelen ter beschikking gesteld om vsv-onderwijsprogramma’s in de regio te ontwikkelen. De scholen geven in het convenant en het onderwijsprogramma aan op welke onderwerpen zij de middelen willen inzetten. Inmiddels is geëvalueerd waar de regio’s op inzetten: bijna alle regio’s zetten in op het verbeteren van de zorg op school.
Vrijwel alle scholen in het voortgezet onderwijs hebben inmiddels een zorgadviesteam (ZAT). De ZAT-ontwikkeling in het mbo heeft een grote vlucht genomen. In 2007 rapporteert 75% van de roc’s in Nederland over één of meer ZAT’s te beschikken.
Ook zetten veel regio’s in op loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). Het onderzoek naar Good Practices heeft een leidraad succesfactoren opgeleverd die verder in de regio wordt verspreid en dient voor de stimuleringsplannen van de sectoren. LOB is geprioriteerd in de strategische agenda’s van het voorgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
In augustus 2008 is een experiment gestart waarbij de bovenbouw van het vmbo-basisberoepsgerichte leerweg wordt samengevoegd met het mbo niveau 2. Voor het eerste cohort is voor 1 228 leerlingen een beschikking afgegeven. Het doel van dit experiment is een soepele overgang van het vmbo naar het mbo tot stand te brengen door nauwere samenwerking tussen onderwijsinstellingen.
Op basis van de positieve evaluatie van de pilot sluitende registratieketen vsv, is gestart met de landelijke uitrol van het digitale verzuimloket bij de IB-Groep, waar scholen (vo en mbo) het verzuim van leerlingen kunnen melden. Scholen en gemeenten die op het loket zijn aangesloten krijgen met ingang van eind 2008 maandelijks overzichten van de aantallen verzuimmeldingen.
Eind 2008 hebben drie Leren & Werken-projecten een pilot gestart om ervaring op te doen met de doelgroep werkende jongeren zonder startkwalificatie. Daarnaast zijn er in 2008 EVC en/of duale-trajecten voor de doelgroep werkende jongeren gestart.
Het aantal vsv’ers is in het schooljaar 2007–2008 gedaald met 4 300 ten opzichte van het jaar daarvoor. In het schooljaar 2007–2008 ging het om 48 800 nieuwe vsv’ers en in het schooljaar 2006–2007 nog om 53 100 (beide voorlopige cijfers op basis van onderwijsnummer, bron: CFI). Het definitieve aantal nieuwe vsv’ers in 2006–2007 bedraagt 52 700 (zie tabel 4.11). Met deze daling liggen we op schema richting de 35 000 in 2012.
Per schooljaar 2007–2008 is de kwalificatieplicht ingevoerd. Uit een tussenevaluatie, uitgevoerd door Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt, blijken de volgende resultaten:
• In het schooljaar 2007–2008 heeft de kwalificatieplicht nog niet geleid tot een hogere onderwijsdeelname van 17-jarigen, vanwege de wettelijke overgangsregeling en omdat de uitvoering nog op gang moest komen (bijvoorbeeld aanstelling extra leerplichtambtenaren);
• Bij de start van het schooljaar 2008–2009 is de onderwijsdeelname van 17-jarigen met 2,4% gestegen (stijging van 87,9% naar 90,3%). Hiervan is het overgrote deel toe te schrijven aan de kwalificatieplicht (ca. 1,4%–1,9%). De stijging doet zich met name voor in mbo 2 en 3 en in de doorstroom van vmbo-t naar havo.
• De gemeentelijke versterking en uitbreiding van de leerplichtfunctie is op gang gekomen. Net als de inspanning binnen het mbo om verzuim en uitval terug te dringen (versterken zorgstructuur, meerdere instroommomenten e.d.). De effecten worden naar verwachting komende jaren verder zichtbaar.
Tabel 4.10 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Aanpakken bij de bron | Ja |
2. Soepele overgangen | Ja |
3. Bij de les blijven | Ja |
4. Opstappers | Ja |
5. Uitvallers | Ja |
Tabel 4.11 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
1. Het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar (nationale indicator) | 71 0002002 | 56 5002006 | 52 7002007 | 48 8002008 | 35 0002012 |
Bron:Tweede Kamer, 2006–2007, 26 695, nr. 44 | |||||
2. Aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters (inclusief oude voortijdig schoolverlaters) | 20 0002002 | 30 5002006 | 39 5452007 | n.n.b.2008 | |
Bron: RMC effect rapportage |
1. In maart 2008 is het voorlopig cijfer van 53 100 nieuwe vsv’ers over het schooljaar 2006–2007 aan de Tweede Kamer gecommuniceerd en opgenomen in de begroting 2009. Het definitieve cijfer over het schooljaar 2006–2007 is 52 700 nieuwe vsv’ers. Het cijfer van 48 800 is het voorlopig cijfer over het schooljaar 2007–2008. Het definitieve cijfer 2008 wordt bekend in het jaarverslag 2009.
2. De RMC-effectrapportage met daarin het meest recente aantal herplaatste vsv’ers wordt in april 2009 verwacht.
4.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 4.12 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | Stimuleren van leerwerktrajec- ten en EVC-trajecten m.b.v. (regionale) infrastructuur* | OD 3 | – | – | – |
Effectenonderzoek ex post | Analyse effectrapportage RMC | OD 4 | 2008 | 2009 | KBA |
Vooronderzoek evaluatiedesign vsv | OD 4 | 2008 | 2009 | TU Delft/Berenschot | |
Onderzoek ROA vsv Arbeidsmonitor ex post | OD 4 | 2008 | 2009 | ROA | |
Overig evaluatieonderzoek | Project Onderwijs-Arbeidsmarkt2006 | AD | 2007 | 2008 | ROA |
Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters bve (SIS) | AD | 2008 | 2009 | ROA | |
Monitor alfabetisering | OD 3 | 2007 | 2008 | Cinop | |
Monitor leerling gebonden financiering | OD 3 | 2007 | 2008 | RISBO | |
Monitor competentie gericht beroepsonderwijs | OD 2 | 2008 | 2009 | Cinop | |
Deelnemersmonitor bve | AD | 2008 | 2009 | ResearchNed | |
ODIN-5 | OD 2 | 2007 | 2008 | ResearchNed | |
Analyse innovatiebox en stagebox | OD 2 | 2008 | 2009 | KBA | |
Evaluatie van de WVA (Wet Vermindering Afdracht loonbelasting) | OD 2 | 2005 | 2007 | SEOR | |
De kracht van het herontwerp | OD 2 | 2006 | 2007 | Berenschot | |
Op weg naar een passende organisatie van competentiegericht beroepsonderwijs in roc’s | OD 2 | 2005 | 2006 | IVA | |
Typologieën onderzoek | OD 4 | 2007 | 2008 | Oberon | |
Onderzoek naar vsv op de werkvloer | OD 4 | 2006 | 2007 | Organise to Learn |
• Beleidsdoorlichting: «Stimuleren van leerwerktrajecten en EVC-trajecten met behulp van de (regionale) infrastructuur»: Na overleg tussen de projectdirectie Leren & Werken en de auditdienst van OCW is op verzoek van de auditdienst besloten de beleidsdoorlichting «leerwerkplekken en EVC-trajecten» naar 2010/2011 te verplaatsen. Op dat moment zal in de beleidsdoorlichting in samenwerking met de auditdienst aan de hand van tien criteria teruggeblikt worden over de totale periode van het beleidstraject.
5.1 Algemene doelstelling: het ondersteunen van technocentra ter versterking van de kennisinfrastructuur in de regio ter verbetering van de aansluiting tussen het technische beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Het Platform Bèta en Techniek (PBT) heeft net als vorig jaar op verzoek van het ministerie van OCW een evaluatie verricht naar de jaarverslagen 2007 van de technocentra. Op grond van de Kaderregeling Technocentra heeft het PBT bij de evaluatie gekeken of de activiteiten waarvoor de Technocentra een subsidie hebben gekregen een bijdrage hebben geleverd aan de oplossing van de in de regio gesignaleerde knelpunten en aan de benutting van de in de regio gesignaleerde mogelijkheden. Daarnaast is geanalyseerd of met de uitgevoerde activiteiten de beoogde doelen zijn bereikt en of er inzicht kan worden verkregen in de werking en de effectiviteit van de kaderregeling.
Uit de evaluatie blijkt dat de Technocentra ieder op hun eigen manier een bijdrage leveren aan de oplossing van de in de regio gesignaleerde problemen. De technocentra creëren draagvlak voor hun activiteiten door in te zetten op netwerkvorming en andere vormen van samenwerkingsverbanden waarin zowel onderwijs als het bedrijfsleven (af te leiden uit het feit dat er sprake is van cofinanciering) betrokken zijn.
Kennisdeling (1e doelstelling Kaderregeling) tussen vooral onderwijs-arbeidsmarkt staat centraal in de aanpak van de technocentra. Dit gebeurt onder meer door netwerkvorming zoals via Lokale Platforms Techniek.
Het gezamenlijk benutten van apparatuur (2e doelstelling Kaderregeling) blijkt een niet zo maar te realiseren doel te zijn. Het zijn vaak langdurige, moeizame processen waar overigens qua activiteiten wel een groei waarneembaar is. Voorbeelden zijn de Scholingboulevard Enschede en Leerpark Dordrecht.
Wat betreft het bevorderen van de aansluiting van technisch beroepsonderwijs op de opleidingsbehoeften van de arbeidsmarkt wordt een veelheid aan activiteiten verricht zoals evenementen en promotie van bètatechniek bijvoorbeeld via de week van de techniek. Ook worden in dit verband stages en gastlessen georganiseerd.
Conjuncturele ontwikkelingen in de technische sector.
5.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 17 602 | 280 | 9 037 | 9 025 | 8 988 | 9 217 | – 229 |
Totale uitgaven | 8 675 | 9 207 | 9 037 | 9 025 | 8 988 | 9 217 | – 229 |
Ontvangsten | 17 270 | 9 076 | 9 199 | 9 084 | 9 017 | 9 136 | – 119 |
Tabel 5.2 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Het beschikbaar stellen van basissubsidie aan de technocentra | Ja |
2. Het beschikbaar stellen van speerpuntsubsidie aan de technocentra | Ja |
De verschillen tussen de jaarverslagen van de technocentra is nog groot. De jaarverslagen zijn vooral gericht op de effectiviteit van de doelstellingen van de Kaderregeling, zoals hiervoor geformuleerd. Begin 2008 is het Platform Technocentra gestart met de ontwikkeling van een nieuw model van verslaglegging waardoor het mogelijk wordt over het jaar 2008 ook de resultaten en de effecten van de afzonderlijke activiteiten inzichtelijk te maken. De jaarverslagen van de technocentra over 2008 zijn in juli 2009 beschikbaar.
ARTIKELEN 6 EN 7. HOGER ONDERWIJS
6.1 Algemene doelstelling: het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt en het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van onze samenleving.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Het beleid is gericht op het creëren van een ambitieuze studiecultuur in het hoger onderwijs: verbeteren van de basiskwaliteit van het hoger onderwijs en van excellentie, verbeteren van rendementen en het terugdringen van uitval van studenten.
Om hierin te investeren zijn in het voorjaar van 2008 meerjarenafspraken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 31 enTweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 33) gemaakt met de koepels van het hbo en wo. De Strategische Agenda «Het Hoogste Goed» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1) vormt de basis voor deze afspraken.
De meerjarenafspraken hebben betrekking op de periode 2008 tot 2011, met op onderdelen ambities tot en met 2014.
Over de voortgang van de meerjarenafspraken wordt vanaf 2008 jaarlijks verslag gedaan in Kennis in Kaart (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 288, nr. 49).
Het onderwijs ter plaatse wordt mede bepaald door de inzet van studenten, docenten, onderzoekers, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties, andere overheden en bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt). Of de inzet van de minister effectief is, is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren.
Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.
Kengetallen over de onderwijsarbeidsmarkt zijn opgenomen in beleidsartikel 9 (Arbeidsmarkt en personeelsbeleid).
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
De kengetallen 2, 3 en 4 geven een beeld of de student optimaal is voorbereid op deelname aan de samenleving en een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt. Bij deze kengetallen zijn geen streefwaarden geformuleerd omdat deze sterk samenhangen met de conjunctuurontwikkeling. Door onderstaand een tijdreeks te presenteren, kan de ontwikkeling wel worden gevolgd. Uit de reeksen blijkt dat er grosso modo sprake is van een stijging.
Een meer gedetailleerd beeld van het hoger onderwijs kan worden gevonden in Bestel in Beeld 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, bijlage bij 31 444 VIII, nr. 5) en Kennis in Kaart 2008.
Tabel 6.1 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2003 | 2006 | 2007 | 2 020 | 2008 | |
1. Percentage hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44 jarigen van de beroepsbevolking1 | 31,5% | 34,3% | 34,9% | 46,0% | – |
Bron: CBS (EBB) | |||||
Kengetallen | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Realisatie |
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 20082 | |
2. Percentage afgestudeerden met een eerste baan op tenminste hbo- respectievelijk wo-niveau | |||||
• Hbo | 77% | 78% | 82% | 85% | – |
• Wo | 63% | 61% | 65% | 64% | – |
Bron: Hbo en Wo-monitor | |||||
3. Percentage afgestudeerden dat anderhalf jaar na afstuderen in het buitenland werkt | |||||
• Hbo | 2% | 3% | 3% | 3% | – |
• Wo3 | 4% | 4% | 5% | – | – |
Bron: Hbo en Wo-monitor | |||||
4. Percentage werkenden dat aangeeft dat opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt | |||||
• Hbo | 50% | 48% | 53% | 59% | – |
• Wo | 52% | 52% | 57% | 60% | – |
Bron: Hbo en Wo-monitor |
1 Door een nieuwe weegmethode van de EBB wijken deze percentages iets af van eerder gepubliceerde waarden.
2 Gegevens over 2008 worden medio augustus 2009 door het CBS gepubliceerd.
3 Er is voor het wo voor 2007 geen landelijk cijfer beschikbaar.
6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 Hoger beroepsonderwijs (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 1 760 835 | 1 858 290 | 2 039 503 | 2 287 731 | 2 377 498 | 2 099 646 | 277 852 |
Waarvan garantieverplichtingen | 31 500 | 39 000 | 108 000 | 92 333 | |||
Totale uitgaven | 1 720 238 | 1 802 921 | 1 881 795 | 2 030 854 | 2 158 944 | 2 081 981 | 76 963 |
Programma-uitgaven | 1 714 566 | 1 797 739 | 1 876 798 | 2 025 779 | 2 153 863 | 2 077 186 | 76 677 |
Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs | 1 660 657 | 1 726 570 | 1 776 730 | 1 877 115 | 1 994 494 | 1 917 723 | 76 771 |
• Reguliere bekostiging(lumpsum)1 | 1 660 657 | 1 726 570 | 1 776 730 | 1 877 115 | 1 989 450 | 1 912 723 | 76 727 |
• Nieuwe hbo-masteropleidingen | 5 044 | 5 000 | 44 | ||||
Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit | 447 | 2 408 | 4 570 | 4 561 | 6 848 | 6 638 | 210 |
• Kwaliteitsverbetering docenten | 1 500 | 4 083 | 6 848 | 6 638 | 210 | ||
• Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs («Ruim baan voor talent») | 1 960 | 759 | 478 | ||||
• Voortzetting Deltabeurzen | 2 000 | ||||||
• Internationalisering in het hoger onderwijs | 447 | 448 | 311 | ||||
Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden | 2 539 | 3 983 | 7 428 | 3 869 | 14 725 | 19 667 | – 4 942 |
• Minder uitval en kwaliteitsimpuls | 6 726 | 6 667 | 59 | ||||
• Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten | 150 | 1 448 | 1 486 | 5 600 | 5 500 | 100 | |
• Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs | 1 148 | 1 733 | 2 580 | 2 303 | 2 299 | 2 400 | – 101 |
• Erkenning van verworven competenties | 5 000 | – 5 000 | |||||
• Emancipatie | 91 | 100 | 100 | 80 | 100 | 100 | 0 |
• E-learning | 1 300 | 2 000 | 3 300 | ||||
De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa | 44 678 | 58 212 | 72 796 | 127 518 | 123 684 | 119 385 | 4 299 |
• Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen) | 29 754 | 29 435 | 36 961 | 50 585 | 55 184 | 50 585 | 4 599 |
• Praktijkgericht onderzoek (Raak) | 6 000 | 6 000 | 8 800 | 13 300 | 11 300 | 11 300 | 0 |
• Deltaplan bèta/techniek2 | 8 924 | 22 777 | 27 035 | 61 308 | 50 000 | 51 500 | – 1 500 |
• FES: Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs | 2 325 | 7 200 | 6 000 | 1 200 | |||
Programmakosten-overig3 | 6 245 | 6 566 | 15 274 | 12 716 | 14 112 | 13 773 | 339 |
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 1 872 | 1 946 | 7 865 | 7 857 | 8 690 | 9 061 | – 371 |
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 4 373 | 4 620 | 7 409 | 4 859 | 5 422 | 4 712 | 710 |
Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs | 5 672 | 5 182 | 4 997 | 5 075 | 5 081 | 4 795 | 286 |
Ontvangsten | 1 463 | 1 798 | 46 848 | 6 955 | 9 580 | 6 017 | 3 563 |
1 In de middelen voor reguliere bekostiging zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.
2 De middelen voor Deltaplan bèta/techniek hebben niet alleen betrekking op het hbo, maar zijn onderwijsbreed.
3 De middelen hebben betrekking op de sector hoger onderwijs.
De realisatie van de uitgaven voor het hoger beroepsonderwijs ligt in 2008 € 77 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. De realisatie van de ontvangsten is € 3,6 miljoen hoger dan geraamd.
Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.
• Reguliere bekostiging: Het verschil wordt met name verklaard door het verwerken van € 61 miljoen aan loon- en prijsbijstelling 2008. Verder is in verband met de overdracht van de verloskundeopleidingen van het ministerie van VWS naar het ministerie van OCW een bedrag van € 5,4 miljoen toegevoegd. Voor de eenmalige nominale uitkering van € 200 in oktober 2008 (conform het onderhandelaarsakkoord convenant LeerKracht van Nederland) is het budget met€ 6,8 miljoen verhoogd. Tot slot is nog sprake van een verhoging van€ 1,6 miljoen als gevolg van de overheveling (vanuit beleidsartikel 7) van zogenoemde hbo-middelen prestatieafspraken.
• Erkenning van verworven competenties (EVC): Omdat het programma EVC wordt uitgevoerd door de Projectdirectie Leren en Werken is circa € 5 miljoen overgeboekt naar artikel 4.
• Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen): Naast de loon- en prijsbijstelling 2008 is het budget in 2008 verhoogd met een bedrag van € 3 miljoen voor de aanstelling van extra lectoren in de lerarenopleidingen.
• Ontvangsten: Het verschil wordt verklaard door niet geraamde afrekeningen van batige saldi van afgeronde projecten, verrekeningen in het kader van het dossier Schutte en een kasschuif van FES-projecten.
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 Wetenschappeijk onderwijs (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 3 327 019 | 3 445 978 | 3 531 959 | 3 656 718 | 3 784 930 | 3 598 480 | 186 450 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven | 3 215 642 | 3 337 895 | 3 396 597 | 3 511 532 | 3 676 678 | 3 560 611 | 116 067 |
Programma-uitgaven | 3 215 642 | 3 337 895 | 3 396 597 | 3 511 532 | 3 676 678 | 3 560 611 | 116 067 |
Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs | 3 206 808 | 3 320 345 | 3 373 733 | 3 481 375 | 3 636 794 | 3 505 049 | 131 745 |
• Reguliere bekostiging(lumpsum) | 3 203 808 | 3 314 345 | 3 367 733 | 3 475 375 | 3 628 327 | 3 497 049 | 131 278 |
• Alfa/Gamma-onderzoek | 3 000 | 6 000 | 6 000 | 6 000 | 8 467 | 8 000 | 467 |
Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit | 5 210 | 14 469 | 17 883 | 26 299 | 41 308 | – 15 009 | |
• Kwaliteitsverbetering docenten | 1 000 | 3 000 | 5 000 | 5 000 | 0 | ||
• Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs («Ruim baan voor talent») | 1 235 | 1 567 | 382 | ||||
• Excellentie in onderwijs: FES | 575 | 10 000 | – 9 425 | ||||
• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent | 4 650 | 4 800 | 11 112 | 14 025 | – 2 913 | ||
• Graduate schools | 0 | 1 000 | – 1 000 | ||||
• Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB’s), Netherlands Education Support Offices (NESO’s), Beeldmerk | 3 057 | 6 331 | 6 242 | 7 913 | – 1 671 | ||
• Noodfonds voor internationale hulpacties | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 0 | ||
• Internationale samenwerking en beurzenprogramma’s | 3 975 | 2 195 | 2 370 | 2 370 | 2 370 | 0 | |
• Voortzetting Deltabeurzen | 1 000 | ||||||
Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden | 4 700 | 5 110 | 8 395 | 2 208 | 3 519 | 4 188 | – 669 |
• Minder uitval en kwaliteitsimpuls | 1 407 | 1 333 | 74 | ||||
• SURF Educatiefonds in het hoger onderwijs | 4 000 | 4 000 | 4 000 | ||||
• E-learning | 700 | 1 000 | 1 700 | ||||
• Verhoging deelname studenten met een handicap | 110 | 2 695 | 2 208 | 2 112 | 2 855 | – 743 | |
De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa | 0 | 0 | 0 | 10 066 | 10 066 | 10 066 | 0 |
• 3 TU’s samenwerking | 10 066 | 10 066 | 10 066 | 0 | |||
Programmakosten-overig | 4 134 | 7 230 | |||||
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 2 413 | 5 648 | |||||
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 1 721 | 1 582 | |||||
Ontvangsten | 1 420 | 2 081 | 1 478 | 11 508 | 11 645 | 21 466 | – 9 821 |
De realisatie van de uitgaven voor het wetenschappelijk onderwijs ligt in 2008 € 116,1 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. De realisatie van de ontvangsten is € 8,7 miljoen lager dan geraamd.
Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.
• Reguliere bekostiging: Het verschil wordt verklaard door een verhoging van € 8,6 miljoen voor de toename van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs, het verwerken van € 110,1 miljoen aan loon- en prijsbijstelling 2008, een bijdrage van € 25 miljoen aan de kosten van de nieuwbouw van de faculteit bouwkunde aan de Technische Universiteit Delft in verband met de brand, en een verlaging van € 12,4 miljoen als saldo van diverse kleinere mutaties.
• Excellentie in onderwijs; FES: Gelet op de startdatum van de goedgekeurde projecten (€ 22,5 miljoen) is voor 2008 € 0,6 miljoen van de geraamde € 10,0 miljoen beschikbaar gesteld. De resterende middelen worden na 2008 beschikbaar gesteld.
• Excellentie in onderwijs; binnen- en buitenlands talent: De verlaging met € 2,9 miljoen wordt met name veroorzaakt door een overheveling van € 1,7 miljoen naar het ministerie van Economische Zaken voor het Programma Internationalisering Beroepsonderwijs en een overboeking van € 1,6 miljoen naar beleidsartikel 6 Hoger beroepsonderwijs (zie de toelichting onder tabel 6.2).
• Ontvangsten: De verlaging ad € 9,8 miljoen wordt verklaard door een hogere realisatie van € 1,0 miljoen, veroorzaakt door niet geraamde afrekeningen van batige saldi van afgeronde projecten, een verlaging van € 1,4 miljoen in verband met een desaldering met de uitgaven met betrekking tot de bijdragen van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het Afrika-Studiecentrum en een verlaging van € 9,4 miljoen in het kader van het FES-project «Excellentie in onderwijs: tijdelijke impuls» (zie de toelichting hiervoor).
6.3 Operationele doelstellingen
6.3.1 Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs
Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek is zodanig toegerust dat voldaan wordt aan de door deWet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) gestelde toegankelijkheid-, doelmatigheid- en kwaliteiteisen bij het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek.
Tabel 6.4 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Reguliere bekostiging(lumpsum): de rijksbijdrage, die de instellingen van hoger onderwijs en onderzoek ontvangen. | Ja |
2. Subsidies aan de overige organisaties van hoger onderwijs. | Ja |
3. Nieuwe hbo-masteropleidingen. | Nee |
4. Subsidie voor alfa- en gammaonderzoek bij de universiteiten. | Ja |
3. De regeling voor het toekennen van de subsidies voor nieuwe hbo-masteropleidingen, die tijdelijk worden bekostigd, is vertraagd. Het voor 2008 beschikbare bedrag is toegevoegd aan de middelen voor lectoren (het deel ontwerp en ontwikkeling van de rijksbijdrage). Zowel lectoren als hbo-masters dragen bij aan de versterking van de verbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Deze doelstelling is opgenomen in de strategische agenda.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
De aantallen eerstejaars, ingeschreven studenten en gediplomeerden zijn stelselindicatoren. Zij geven een beeld van de ontwikkeling van de in- en uitstroom.
Tabel 6.5 Kerngegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Realisatie | |
2004/2005 | 2005/2006 | 2006/2007 | 2007/2008 | 2008/2009 | |
1. Eerstejaars aantal studenten (excl. landbouw) | |||||
• Hbo voltijd | 73,9 | 74,8 | 77,8 | 80,4 | 81,6 |
• Hbo deeltijd | 14,5 | 13,9 | 13,2 | 12,5 | 13,2 |
• Wo | 38,8 | 40,5 | 41,4 | 43,5 | 45,4 |
Bron: OCW Referentieraming 20091 | |||||
2. Ingeschrevenen aantal studenten (excl. landbouw) | |||||
• Hbo voltijd | 268,9 | 280,8 | 294,1 | 303,4 | 311,7 |
• Hbo deeltijd | 62,8 | 60,6 | 59,8 | 59,3 | 59,9 |
• Wo | 193,6 | 199,9 | 202,7 | 206,8 | 213,9 |
Bron: OCW Referentieraming 20091 | |||||
3. Gediplomeerden (excl. landbouw) | |||||
• Hbo voltijd | 46,2 | 47,3 | 49,4 | 49,9 | – |
• Hbo deeltijd | 14,6 | 14,5 | 13,3 | 13,3 | – |
• Wo | 24,9 | 27,7 | 29,52 | 27,1 | – |
Bron: OCW Referentieraming 20091 | |||||
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie | |
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | |
4. Onderwijsbijdrage per student | |||||
• Hbo | 5,8 | 5,7 | 5,7 | n.v.t. | 5,8 |
• Wo | 5,9 | 5,9 | 5,8 | n.v.t. | 5,9 |
1 De cijfers wijken iets af van eerder gepubliceerde cijfers, omdat er nog mutaties zijn geweest in de inschrijvingsgegevens van voorgaande jaren.
2 In 2006/2007 hebben de universiteiten een bezemactie gehouden voor studenten oude stijl, waardoor er in dat jaar meer afgestudeerden zijn. In 2007/2008 is de realisatie weer terug op normaal niveau.
4. Onderwijsuitgaven per student in constante prijzen 2008 (gecorrigeerd voor loon- en prijsbijstellingen), aantal studenten conform de Referentieraming 2009 en excl. collegegeldontvangsten. Voor hbo: Exclusief de middelen voor Deltaplan bèta/techniek, omdat deze op meerdere onderwijssectoren betrekking hebben en exclusief de FES-middelen voor Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs. Voor wo: exclusief de FES-middelen voor de 3TU’s samenwerking.
6.3.2 Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit
De kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs moet beter en het excellente talent onder studenten is daarom meer gestimuleerd. Aan de basis is deze in orde, maar in relatie tot de ambities van Nederland als innovatieve, concurrerende economie moet de kwaliteit verbeteren. Het hoger onderwijs moet intensiever en persoonlijker worden. Het Nederlandse hoger onderwijs is ook internationaal hoger onderwijs. Door verschillende landen, waaronder Nederland, is hard gewerkt aan een Europese onderwijsruimte, waarin studenten mobieler zijn en instellingen intensief over grenzen heen samenwerken. De concurrentie om de beste studenten neemt toe. Ook wordt de arbeidsmarkt meer internationaal. Studenten moeten daarom worden voorbereid op werken in een internationale context.
De overheid heeft daarom opleidingen die bewezen hebben een bijzondere meerwaarde te hebben, beloond door de beste (internationale) studenten beurzen te geven, gestimuleerd en toegestaan dat meer onderscheid gemaakt wordt tussen studenten binnen de instelling.
Tabel 6.6 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Kwaliteitsverbetering docenten. | Ja |
2. Excellentie in onderwijs: tijdelijke impuls (FES: Fonds Economische Structuurversterking). | Ja |
3. Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent. | Ja |
4. Subsidie voor graduate schools. | Nee |
5. Nederlandse instituten in het buitenland (NIB’s), Netherlands Education Support Offices (NESO’s) en Beeldmerk. | Ja |
6. Subsidie voor een noodfonds (Libertas) voor internationale hulpacties op het gebied van hoger onderwijs (voor studenten uit Wit-Rusland en Zimbabwe). | Ja |
7. Subsidie voor projecten internationale samenwerking en beurzenprogramma’s. | Ja |
1. In de meerjarenafspraken, die in juni 2008 in het kader van de strategische agenda zijn gemaakt met de HBO-raad, is bevestigd dat per 2014 70% van de hbo-docenten over een mastergraad beschikt en in 2017 10% is gepromoveerd dan wel deelneemt aan een promotietraject. De toename van het kwalificatieniveau van docenten wordt gemonitord (Kennis in Kaart 2008, figuur 4 Achtergrondvariabelen hbo).
2. In het kader van het Sirius Programma is in 2008 voor € 22,5 miljoen aan projecten goedgekeurd voor excellentie in de bacheloropleidingen. Het resterende deel ad € 17,5 miljoen (€ 40 miljoen minus € 22,5 miljoen) wordt in 2010 toegekend. Voor excellentie in de masteropleidingen is € 10 miljoen beschikbaar. Zowel de middelen voor de bachelor- als de masteropleidingen zijn/worden competitief verdeeld (www.siriusprogramma.nl).
4. Het subsidieprogramma «Graduate Programme» voor de periode 2009–2010 is eind 2008 gepubliceerd (ziewww.nwo.nl). Het bedrag voor 2008, 2009 en 2010 zal in één pilotronde worden besteed. Hierdoor kunnen meerdere scholen participeren in de pilot.
5. Op 8 december 2008 is toegezegd dat in het voorjaar 2009 de Tweede Kamer schriftelijk wordt geïnformeerd over de effectiviteit van de Neso’s (gekoppeld aan de al lopende evaluatie van NUFFIC).
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
In de meerjarenafspraak is een aantal achtergrondvariabelen (1, 2 en 3) opgenomen op basis waarvan de ambities voor studiesucces en kwaliteit van het onderwijs wordt gemonitord. In samenhang bezien, geven deze achtergrondvariabelen een indruk van de ontwikkeling van kwaliteit. Ze zijn relevant maar er is geen sprake van een een-op-een relatie met de kwaliteit van het onderwijs. Deze indicatoren moeten in samenhang bezien worden en ingebed in een kwalitatief oordeel. Er zijn dan ook geen streefwaarden geformuleerd maar een streefrichting.
De achtergrondvariabelen zijn deels in onderstaande tabel opgenomen (zie voor meerdere achtergrondvariabelen en Kennis in Kaart 2008, figuur 2 en 4).
Tabel 6.7 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator Kwaliteit en excellentie | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefrichting | Realisatie |
2008 | |||||
1. Percentage studenten dat als «gemotiveerd» kan worden beschouwd | 18% | 18,6% | 18,6% | stijging | – |
Bron: Studentenmonitor1 | peildatum: 2004 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | ||
2. Studietijd, contacturen en schaal | |||||
a. Onderwijsintensiteit: gem. tijdsbesteding aan studiegerelateerde activiteiten in uren per week (perceptie student) | |||||
• Hbo | 33 | 36 | 35 | stijging | – |
• Wo | 31 | 32 | 33 | stijging | – |
b. Onderwijstijd: gem. aantal uren per week (contacturen; perceptie student) | |||||
• Hbo | 13 | 14 | 13 | stijging | – |
• Wo | 11 | 12 | 12 | stijging | – |
Bron2a en 2b: Studentenmonitor1 | peildatum: 2005 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | ||
c. Student/stafratio | |||||
• Hbo: student/onderwijzend personeel | 25,7 | 25,4 | 24,5 | daling | – |
• Wo: student/wetenschappelijk personeel2 | 9,8 | 9,9 | 10,0 | daling | – |
Bron: Kerncijfers 2004–2008 | peildatum: 2005 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | ||
3. Aantal Nederlandse instellingen in top 100 van beste instellingen ter wereld | 2 in top 100 | 2 in top 100 waarvan 1 in top 40 | 2 in top 100 waarvan 1 in top 50 | 3 in top 100 en hoogste omhoog | 2 in top 100 waarvan 1 in top 50 |
Bron: Sjanghai-ranking | peildatum: 2005 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | peildatum: 2011 | peildatum: 2008 |
Indicator internationalisering | |||||
4. Ho-studenten uit het buitenland in NL: percentage van de totale Nederlandse Ho-studentenpopulatie3 | 3,7% | 4,5% | 6,9% | 7,4% | – |
Bron: IMON-monitor 2007 (NUFFIC, Europees Platform, Cinop) | peildatum: 2002/2003 | peildatum: 2003/2004 | peildatum: 2007/2008 | peildatum: 2010 | |
5. Ho-studenten in het buitenland: percentage van de totale Nederlandse Ho-studentenpopulatie4 | 2,3% | 2,4% | – | 6,0% | – |
Bron: IMON-monitor 2007 (NUFFIC, Europees Platform, Cinop) | peildatum: 2002/2003 | peildatum: 2003/2004 | peildatum: 2007/2008 | peildatum: 2010 |
1 De gegevens voor de studentenmonitor 2008 zijn medio 2009 beschikbaar.
2 In de begroting 2008 is de indicator «student/onderwijzend personeel» weergegeven op basis van een rekenkundige verdeling tussen onderwijs (62%) en onderzoek (38%). Vanaf 2009 is als indicator weergegeven «student/wetenschappelijk personeel» op basis van de wetenschappelijk personeelstellingen die de VSNU verwerkt. De studenttellingen hebben als bron het bestand «1 cijfer HO».
3 De cijfers wijken iets af van eerder gepubliceerde cijfers, omdat er nog mutaties zijn geweest in de inschrijvingsgegevens van voorgaande jaren.
4 Het huidige monitoringssysteem (de internationaliseringsmonitor, voorheen mobiliteitsmonitor en Bisonmonitor) wordt niet langer toereikend geacht voor het meten van de daarin benoemde beleidsdoelen en instrumenten, aangezien het uitsluitend kwantitatieve informatie levert. Momenteel wordt dan ook gewerkt aan een nieuw meetinstrument.
Uit de tabel blijkt dat er in de afgelopen periode nog geen stijgende lijn zichtbaar is. De meest recente gegevens moeten worden gezien als een nulmeting. Gerichte inspanningen (zie ook de strategische agenda en de meerjarenafspraken) moeten leiden tot verbetering. Dit wordt jaarlijks gemonitord in Kennis in Kaart.
6.3.3 Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden.
In het streven naar meer en betere hoger opgeleiden, liggen er specifiek voor het hoger onderwijs de volgende opdrachten:
• een goede doorstroom binnen het onderwijs;
• minder uitval uit het hoger onderwijs;
• een leven lang leren.
Bovenstaande punten vormen de basis van een gezonde kenniseconomie en een goed opgeleide beroepsbevolking.
Tabel 6.8 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Minder uitval en kwaliteitsimpuls. | Ja |
2. Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten. | Ja |
3. Subsidie voor verhogen deelname studenten met een handicap door verlaging uitval. | Ja |
4. Subsidie voor studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs. | Ja |
5. Subsidie voor Elders Verworven Competenties (EVC). | Ja |
6. Verhogen deelname vrouwen aan de opleidingen in de ho-sectoren bèta en techniek. | Ja |
3. In mei 2008 is een voortgangsrapportage over het Plan van Aanpak «Belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking» aan de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 32).
5. Zie voor nadere toelichting artikel 4 «Bevorderen Leven Lang Leren».
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
In de meerjarenafspraken is een aantal indicatoren afgesproken dat jaarlijks in Kennis in Kaart wordt gemonitord. De meerjarenafspraken hebben betrekking op de periode 2008 tot 2011. Om aansluiting te houden met deze afspraken zijn er gedeeltelijk andere indicatoren opgenomen dan in de begroting 2008. Zie ook Kennis in Kaart 2008, hoofdstuk 1, voortgang afspraken uit de strategische agenda.
Tabel 6.9 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2008 | |||||
Uitvalen rendement voor het wo | |||||
1. Percentage studie-uitval(uit wo) en studie-switchers (binnen wo) na het (verwijzende en bindende) eerste bachelorjaar in bachelor 2 en 3 | 12,3%1 | is gelijk aan de basiswaarde | 6% | – | |
Bron: CFI 1 cijfer HO | peildatum: 2007 | peildatum: 2011 | |||
2. Percentage studenten dat in vier jaar de bachelorfase afrondt | 47,4%2 | is gelijk aan de basiswaarde | >70% | – | |
Bron: CFI 1 cijfer HO | peildatum: 2007 | peildatum: 2014 | |||
Uitval en rendement voor het hbo | |||||
3. Rendement van studenten in de post-propedeutische fase | van de stu-denten die in 2001 met de postpropedeutische fase begonnen, behaalde 77% in 2007 het diploma | – | – | van het cohort dat met de postpropedeutische fase start in 2008/2009 heeft 90% de studie in 2012/2013 afgerond | – |
Bron: CFI 1 cijfer HO | |||||
4. Studierendement na 6 jaar van voltijdstudenten hbo en wo3 | |||||
• Hbo autochtoon | 66,2% | – | 67,2% | 67,3% | |
• Hbo niet-westerse allochtoon | 48,0% | – | 50,3% | 50,9% | |
• Wo autochtoon | 47,5% | – | 47,9% | 47,0% | |
• Wo niet-westerse allochtoon | 35,0% | – | 35,2% | 35,3% | |
peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | peildatum: 2014 | peildatum: 2008 | ||
Bron: CFI 1 cijfer HO | cohort: 2000 | cohort: 2001 | zie toelichting | cohort: 2002 |
1 In de meerjarenafspraak en in de begroting 2009 was hier een percentage van 14% genoemd. Na herberekening met definitieve gegevens komt dit uit op 12,3%. Het doel was dit percentage te halveren in 2011. Daarom is hier 6% als ambitie genomen in plaats van 7% uit de begroting 2009.
2 In de meerjarenafspraak en in de begroting 2009 was hier een percentage van 45% genoemd. Dit percentage is herberekend op basis van meer recente gegevens.
3 Uitgangspunt voor de berekening van het studierendement na 6 jaar is de strategische agenda. Een cohort eerstejaars in hbo of wo wordt gevolgd tot een hbo-bachelordiploma (voor het hbo-cohort) of een wo-master/doctoraaldiploma (voor het wo-cohort) is gehaald en zolang er een ononderbroken inschrijving is in het ho. Studenten die overstappen van hbo naar wo, of omgekeerd, en daar een diploma halen, zitten niet in de telling.
4. Streefwaarde: Het rendement van niet-westerse allochtone studenten is in 2014 zoveel mogelijk ingelopen. Deze streefwaarde geldt niet landelijk. Er zijn aparte meerjarenafspraken gemaakt met 5 hogescholen uit de grote steden in de Randstad. In deze meerjarenafspraken gaat het specifiek over het verhogen van studierendement van allochtone studenten. De aanpak en resultaten worden gemonitord door Echo, expertisecentrum voor diversiteit in het hoger onderwijs. In 2011 en 2014 wordt de balans opgemaakt van de bereikte resultaten. De streefwaarden worden begin 2009 door de hogescholen geformuleerd. Nadere informatie is te vinden in Kennis in Kaart 2008, 1.3, blz. 27.
6.3.4 De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa.
Krachtige interactie tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt en excellent onderwijs en onderzoek zijn cruciaal om de innovatiekracht van Nederland te versterken. Lectoren in het hoger onderwijs bewijzen een belangrijke brug te kunnen slaan tussen hogescholen en bedrijfsleven. De Raak-subsidies voor praktijkgericht onderzoek bieden lectoren daarbij de mogelijkheid zowel de beroepspraktijk als het onderwijs te innoveren. Deze instrumenten blijven daarom van belang voor de overheid. Ook het stimuleren van meer focus en massa in wetenschappelijke opleidingen, zoals de 3TU’s, versterken de concurrentiepositie van Nederland. Innovatie begint bij een onderzoekende en ondernemende houding van professionals.
Tabel 6.10 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen, en Raak). | Ja |
2. Deltaplan bèta/techniek: subsidie aan het Platform bèta/techniek. | Ja |
3. FES: Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs. | Ja |
4. 3TU’s: er wordt extra geïnvesteerd in de drie Technische Universiteiten, TU Delft, TU Eindhoven en Universiteit Twente. | Ja |
5. Ondernemerschap: met FES-gelden worden onder meer de oprichting van centers of entrepreneurship in het hoger onderwijs en ondernemerschapsprojecten in po, vo en mbo gestimuleerd. | Ja |
In totaal zijn er in 2008 28 projecten gestart waarvan 6 centres of entrepreneurship in het ho en 22 ondernemerschapsprojecten verdeeld over het po, vo en mbo. Zie voor nadere toelichting het jaarverslag van het ministerie van Economische Zaken, Beleidsartikel 2, operationele doelstelling 2 «meer en beter ondernemerschap».
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 6.11 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
20081 | |||||
Raak-regeling2 | |||||
Raak-mkb | |||||
1. In projecten betrokken ondernemers | 2 430 | n.v.t. | 2 430 | 6 450 | – |
peildatum: 2007 | peildatum: 2007 | peildatum: 2011 | |||
Raak-publiek | |||||
2. In projecten betrokken professionals van publieke instellingen | 1 073 | n.v.t. | 1 073 | 3 350 | – |
peildatum: 2007 | peildatum: 2007 | peildatum: 2011 | |||
Samenhang Raak-lectoren | |||||
3. Percentage Raak-projecten met lectoraatsdeelname | 85% | n.v.t. | 93% | 95% | – |
Bron: SIA, augustus 2008 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | peildatum: 2011 | ||
Lectoren | |||||
4. Gemiddelde omvang kenniskring extern en intern | |||||
– in fte | 0,6 | 1,7 | – | max. 3,0 | 2,6 |
– in personen | 3,8 | 9,2 | – | max. 12,0 | 10,5 |
Bron: SKO 2008 | peildatum: 2003 | peildatum: 2006 | peildatum: 2011 | peildatum: 2008 | |
Deltaplan bèta Techniek3 | |||||
5. Percentage instroomt.o.v. 2000 | |||||
• Hbo | 0% | – 7,4% | – 4,9% | – | – 0,2% |
• Wo | 0% | 22,4% | 31,0% | – | 38,0% |
• Totaal hbo+wo (gewogen gemiddelde) | – | 1,9% | 6,3% | 11,7% | |
6. Percentage uitstroom t.o.v. 2000 | |||||
• Hbo | 0% | – 1,4% | – 4,3% | 15,0% | – 6,2% |
• Wo | 0% | 31,5% | 38,8% | 15,0% | 31,2% |
• Totaal hbo+wo (gewogen gemiddelde) | 0% | 7,4% | 7,3% | nvt | 3,8% |
Bron: CFI 1 cijfer HO | peildatum: 2000 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | peildatum: 2010 | peildatum: 2008 |
1 Daar waar geen realisatie 2008 is ingevuld zijn de gegevens over 2008 medio 2009 beschikbaar.
2 Ten opzichte van de begroting 2008 is er voor gekozen de indicator 1 op te splitsen in twee aparte indicatoren: het aantal betrokken ondernemers en het aantal betrokken professionals. Dit levert een nauwkeuriger overzicht. De waarden voor deze indicatoren zijn bijgesteld ten opzichte van de begroting 2008. Bij de gerapporteerde aantallen in de begroting 2008 over de periode 2005–2007 was sprake van onderrapportage. Het peiljaar 2007 geldt als nieuwe basiswaarde.
3 De cijfers wijken iets af van eerder gepubliceerde cijfers, omdat er nog mutaties zijn geweest in de inschrijvingsgegevens van voorgaande jaren.
4. De resultaten in 2008 laten zien dat de streefcijfers uit de begroting van 2008 al zijn gehaald. Dit is deels te verklaren door het feit dat de wijze waarop de resultaten zijn gemeten in 2008 afwijkt van de wijze waarop dit in 2006 en de jaren daarvoor is gebeurd. In 2008 is de hogescholen ook expliciet gevraagd het aantal promovendi en het aantal onderzoekers werkzaam binnen de kenniskring mee te rekenen. De kans bestaat dat men deze categorieën bij de beantwoording in 2006 en voorgaande jaren buiten beschouwing heeft gelaten. Naar verwachting zullen de kenniskringen in omvang nog iets toenemen. De groei moet dan vooral gezocht worden in het aantal onderzoekers. Met 2008 als nieuwe peildatum zijn daarom nieuwe streefcijfers geformuleerd: 3,0 voor de omvang van de kenniskring in fte en 12,0 voor de omvang van de kenniskring in personen.
5. De instroom in bèta techniek opleidingen is in 2008 t.o.v. 2007 bijna verdubbeld. Dit komt doordat de daling in de instroom van studenten in bèta techniek opleidingen in het hbo enorm is afgenomen. Er is een duidelijke trendbreuk zichtbaar. Voor het wo geldt dat de instroom in bèta techniek opleidingen blijft groeien.
6. De uitstroomcijfers laten een daling zien t.o.v. 2007. De uitstroom is met 3,8% toegenomen t.o.v. 2000. In 2009 wordt onderzocht hoe het komt dat er sprake is van een daling in zowel het hbo als wo.
6.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 6.12 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | Gecombineerd: Raak en lectoren/kenniskringen | OD 6.3.4 | 2008 | 2009 | |
Effectenonderzoek ex post | n.v.t. | ||||
Overig evaluatieonderzoek | Bachelor-Masterstructuur & Accreditatie | OD 6.3.1 | 2008 | www.overheid.nl, kamerstuk 29 281, vergaderjaar 2008–2009, nr. 10 | |
Ruim baan voor talent | OD 6.3.2 | 2007 | www.overheid.nl, kamerstuk29 388, vergaderjaar 2007–2008, nr. 14 en 15 | ||
HSP (Huygens Scholarship Programme) | OD 6.3.2 | 2009 | |||
EVC (Erkenning elders verworven competenties) | OD 6.3.3 | 2008 | www.kenniscentrumevc.nl | ||
Platform bèta/techniek | OD 6.3.4 | 2009 |
ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL BELEID
8.1 Algemene beleidsdoelstelling: bevorderen van internationale samenwerking, om daarmee de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap een impuls te geven en de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Ook in 2008 is verder gewerkt aan de internationale oriëntatie en competenties van de generaties van de toekomst. Dit is gebeurd door educatieve, culturele en wetenschappelijke uitwisseling en samenwerking. Deze samenwerking vond plaats in EU-verband, multilaterale organisaties zoals de UNESCO en via bilaterale samenwerking. Zie daarvoor de toelichting bij de doelbereiking bij de operationele doelstellingen 8.3.1. en 8.3.2.
• Inzet van instellingen, organisaties, lerenden, docenten, wetenschappers en kunstenaars zelf.
• De buitenlandpolitieke situatie.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Goed meetbaar is de internationale mobiliteit van scholieren, studenten, docenten etc. OCW brengt hierover jaarlijks verslag uit via de publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» (IMON), dat wordt opgesteld door de organisaties die mobiliteitsprogramma’s uitvoeren (Nuffic, Cinop en Europees Platform). De publicatie over het jaar 2007 is per brief van 3 juli 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 22 452, nr. 32) aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.
Met ingang van het jaar 2009 zijn bij dit artikel in de begroting indicatoren opgenomen. Deze indicatoren zijn gebaseerd op de publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland».
8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (x € 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | HGIS realisatie | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 24 107 | 18 515 | 17 815 | 17 794 | 28 899 | 17 990 | 10 909 | 1 101 |
Waarvan garantieverplichtingen | ||||||||
Totale uitgaven | 26 773 | 15 903 | 16 507 | 18 083 | 18 849 | 19 004 | – 155 | 1 101 |
Programma-uitgaven | 24 903 | 12 700 | 13 592 | 15 050 | 16 329 | 16 242 | 87 | 1 101 |
Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten | 15 221 | 8 653 | 8 802 | 9 576 | 10 658 | 10 574 | 84 | 540 |
• Mobiliteitsprogramma’s | 11 694 | 5 764 | 6 312 | 6 318 | 7 885 | 7 143 | 742 | |
• Bilaterale samenwerking met andere landen | 3 527 | 2 889 | 2 490 | 3 258 | 2 773 | 3 431 | – 658 | 540 |
In internationaal verband waarbogen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid | 9 682 | 4 047 | 4 790 | 5 474 | 5 671 | 5 668 | 3 | 561 |
• OCW-vertegenwoordiging in het buitenland | 181 | 572 | 1 436 | 1 764 | 1 783 | 1 777 | 6 | 158 |
• Participeren in multilaterale organisaties | 9 195 | 3 266 | 3 044 | 3 088 | 3 263 | 3 282 | – 19 | |
• Stimuleren van internationale uitwisseling van kennis en cultuur, beleidsonderzoek en benchmarking | 306 | 209 | 310 | 622 | 625 | 609 | 16 | 403 |
Apparaatsuitgaven | 1 870 | 3 203 | 2 915 | 3 033 | 2 520 | 2 762 | – 242 | |
Ontvangsten | 39 | 106 | 81 | 842 | 430 | 99 | 331 |
Door herformulering van de operationele doelstellingen kunnen de uitgaven op instrumentniveau en/of het niveauvan de operationele doelstelling afwijken van voorgaande jaarverslagen.
Op het artikel is in het jaar 2008 € 155 duizend minder gerealiseerd dan begroot. Een aantal begrotingsmutaties en kleine meevallers liggen hieraan ten grondslag.
Binnen het artikel hebben verschuivingen plaatsgevonden. De uitgaven voor mobiliteit zijn hoger uitgevallen dan geraamd. Ze hebben betrekking op de uitgaven voor het Leven Lang Leren Programma. Met name zijn de uitvoeringskosten van het Nationaal Agentschap hoger uitgevallen. Daarnaast zijn de loon- en prijsbijstellingen aan het Nationaal Agentschap en het Europees Platform van invloed geweest op de hogere uitgaven voor mobiliteit.
Deze hogere uitgaven konden worden gecompenseerd uit de bilaterale samenwerking, door het aflopen van Memoranda of Understanding met landen in Centraal en Oost-Europa.
8.3 Operationele beleidsdoelstelling
8.3.1 Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten
De monitor «Internationalisering in het onderwijs in Nederland 2007» laat een stijgende lijn in de internationalisering van het primair en voortgezet onderwijs zien. In het primair onderwijs zorgt de toename van het vroeg vreemde talen onderwijs voor een steeds consistentere stijgende lijn. In het voortgezet onderwijs is er zelfs sprake van een duidelijke trend. Ook in de bve-sector is de mobiliteit van deelnemers weer toegenomen ten opzichte van het jaar er voor. In het hoger onderwijs neemt het aantal buitenlandse studenten aan de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs toe. Het aantal Nederlandse studenten dat voor een hele opleiding naar het buitenland ging, nam in 2004/5 met 0,1% af. Hiertegenover stond een lichte toename van het aantal Nederlandse studenten dat voor een beperkte periode in het buitenland verbleef in het kader van hun Nederlandse opleiding. In de internationaliseringsagenda MBO en de internationaliseringsagenda «Grenzeloos Goed» is aangegeven hoe het kabinet de internationale oriëntatie en mobiliteit van Nederlandse leerlingen en studenten verder wil vergroten.
Tabel 8.2 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Nationale programma’s voor internationalisering in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs, gericht op leerlingenuitwisseling, docentenmobiliteit, tweetalig onderwijs en internationalisering door middel van onder meer ict en overige programma’s van het Europees Platform. | Ja |
2. Programma Leven Lang Leren 2007–2013 uitgevoerd door het Nationaal Agentschap. | Ja |
3. Koninkrijk der Nederlanden, algemeen programma voor nauwe samenwerking tussen scholen (KANS) uitgevoerd door het Europees Platform. | Ja |
4. Suriname ontvangt van 2005–2008 jaarlijks een subsidie ten behoeve van onderwijsprojecten die een relatie hebben met NTU-activiteiten in voorbereidende en ondersteunende zin. | Ja |
5. Duitsland Instituut Amsterdam (DIA). | Ja |
6. Frans Nederlandse Academie voor hoger onderwijs en onderzoek (FNA). | Ja |
7. Samenwerking met Rusland en de (pre-)accessielanden in Zuid-Oost Europa uitgevoerd door de Economische Voorlichtingsdienst (EVD internationaal ondernemen en samenwerken). | Ja |
8 Fulbright-beurzenprogramma. Binationaal beurzenprogramma tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika voor afgestudeerden in het hoger onderwijs, promovendi en wetenschappers. | Ja |
9 Vlaams Nederlands Huis. | Ja |
10 Stichting Internationale Culturele Activiteiten voor Het Cultural Contact Point. | Ja |
Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen draagt in belangrijke mate bij aan de algemene beleidsdoelstelling. Het betreft beleid dat niet alleen op dit artikel wordt gerealiseerd. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting, derhalve is hieronder in de eerste plaats een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Tabel 8.3 Internationale uitgaven OCW (x € 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | HGIS realisatie | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Primair onderwijs (artikel 1) | 14 799 | 15 489 | 15 806 | 16 522 | 17 657 | 16 640 | 1 017 | |
Voortgezet onderwijs (artikel 3) | 1 824 | 2 115 | 2 539 | 2 627 | 3 061 | 2 752 | 309 | |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie (artikel 4) | 709 | 835 | 728 | 989 | 611 | 751 | – 140 | |
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) | 447 | 7 358 | 4 006 | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 | |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) | 64 639 | 69 765 | 72 340 | 78 606 | 84 906 | 72 089 | 12 817 | 59 699 |
Internationaal beleid (artikel 8) | 24 903 | 12 700 | 13 592 | 15 050 | 16 329 | 16 242 | 87 | 1 101 |
Informatie en communicatietechnologie (artikel 10) | 166 | 100 | 100 | 100 | ||||
Studiefinanciering(artikel 11) | 1 711 | 577 | 14 401 | 10 378 | 53 200 | – 42 822 | ||
Internationaal cultuurbeleid (artikel 14)* | 2 284 | 2 369 | 2 430 | |||||
Kunsten (artikel 14) | 5 961 | 4 487 | 6 864 | 6 370 | 11 818 | 7 976 | 3 842 | 86 |
Cultureel erfgoed (artikel 14) | 1 264 | 1 098 | 1 049 | 950 | 1 598 | 1 634 | – 36 | 145 |
Media letteren en bibliotheken (artikel 15 en 14.02) | 44 997 | 45 207 | 44 468 | 44 356 | 47 401 | 44 890 | 2 511 | 45 |
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) | 74 205 | 74 584 | 74 940 | 72 487 | 83 950 | 75 769 | 8 181 | 454 |
Totaal | 237 909 | 236 107 | 239 439 | 255 911 | 281 162 | 295 396 | – 14 234 | 64 983 |
* De gelden voor internationaal cultuurbeleid zijn met ingang van het jaar 2007 verdeeld over de artikelen 08, 14, en 15.
De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) maken deel uit van de totale realisaties in het jaar 2008. De beleidsprestaties zijn toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.
Voor de realisaties op artikel 11 «Studiefinanciering» geldt het volgende. Voor de totale meeneembaarheid van de studiefinanciering naar het buitenland is voor 2008 € 53,2 miljoen begroot. Ultimo 2008 studeerden ongeveer 6 000 ho-studenten en 500 mbo-deelnemers buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering. De uitgaven aan meeneembaarheid zijn niet specifiek herkenbaar in de realisatiegegevens, maar maken onderdeel uit van de uitgaven van de verschillende onderdelen van de studiefinanciering zoals de basisbeurs, de aanvullende beurs, de reisvoorziening en de rentedragende lening. Zie verder artikel 11 onderdeel 11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit.
8.3.2 In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid
De invloed van Europa op onderwijs en cultuur wordt steeds duidelijker merkbaar. In EU-verband is er op toegezien dat de eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten op die terreinen goed wordt bewaakt. Belangrijke thema’s in 2008 waren Europese samenwerking in het beroepsonderwijs, meertaligheid, de omroepmededeling en de oprichting van Europeana. In bilateraal verband is specifieke aandacht geschonken aan China, Suriname, Turkije en het Verenigd Koninkrijk. Hoogtepunt bij de internationale culturele uitwisseling in 2008 was het Amsterdam India Festival «Blended Cultures».
Tabel 8.4 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Nederlandse Taalunie (NTU). Samen met de Vlaamse Gemeenschap en Suriname neemt Nederland deel aan de Taalunie. | Ja |
2. Europa College Brugge. In Europees verband neemt Nederland hieraan deel. Het betreft het Nederlands aandeel in de jaarlijkse bijdrage aan het Europa College. | Ja |
3. Permanente Vertegenwoordiging UNESCO. Vanuit OCW is bij de UNESCO een plaatsvervangend vertegenwoordiger gedetacheerd, om de OCW belangen te behartigen. | Ja |
4. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). | Ja |
5. OCW-vertegenwoordiging te Brussel. | Ja |
6. Steunpunt Nederlands Onderwijs te Brussel ter ondersteuning van vertegenwoordigers van Nederlandse organisaties op OCW- terrein bij hun optreden in Brussel. | Ja |
7. Stimuleren van internationale uitwisseling van cultuur. | Ja |
8. Internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking. | Ja |
8.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 8.5 Onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Overig evaluatie-onderzoek | Rapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (IMON-rapport 2007): Onderzoek naar effecten (internationaliserings)beleid op mobiliteit in PO, VO, Beroepsonderwijs, HO | 8.3.1 | 2008 (jaarlijks uitgevoerd) | 2008 | http://www.nuffic.nl |
Evaluatie multinationale projecten Oost- en Zuidoost-Europa | 8.3.1 | 2008 | 2008 | http://www.regioplan.nl | |
Evaluatie VS-beurzen (Fulbright) | 8.3.1 | 2008 | 2008 |
ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID
9.1 Algemene doelstelling: de kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
In 2008 zijn convenanten afgesloten met sociale partners in de sectoren po, vo, bve en hbo (Staatscourant, 3 maart 2009, nr. 42) over het Actieplan «LeerKracht van Nederland» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 923, nr. 45). Daarin zijn concrete afspraken vastgelegd, die zorgen voor een verhoging van de kwaliteit van het lerarenkorps en daarmee van de kwaliteit van het onderwijs. De waardering voor het leraarschap moet omhoog. Niet alleen kunnen leraren rekenen op een betere beloning (met een sterk accent op opleiding en kwaliteit) en een beter loopbaanperspectief, maar ook wordt hun positie in de school versterkt. Ter verbetering van de kwaliteit van lerarenopleidingen en vergroting van het lerarenaanbod is in september 2008 de Kwaliteitsagenda «Krachtig Meesterschap» gepubliceerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 923, nr. 68). Hierin is een aantal gerichte maatregelen opgenomen, waarvan de uitwerking in het najaar van 2008 ter hand is genomen.
Een arbeidsmarkt is dynamisch, en daar horen vacatures bij. Vacatures zijn een natuurlijk verschijnsel op de arbeidsmarkt. Als er echter te veel vacatures zijn in verhouding tot het aantal werkenden, wordt het steeds moeilijker om met de zittende personeelsleden het onderwijsproces goed vorm te blijven geven. Uit de situatie op de onderwijsarbeidsmarkt in de periode 2000–2003 is gebleken dat als het tekort van leraren en schoolleiders boven de 1% van de werkgelegenheid komt, de kwaliteit van het onderwijs in het geding komt. Het risico ontstaat dan dat lessen uitvallen en leerlingen naar huis worden gestuurd.
Het gemiddeld aantal openstaande vacatures van 1 460 voor leraren en managers in het po, vo en bve is in 2008 licht opgelopen ten opzichte van 2007. Het aantal vacatures als aandeel van de werkgelegenheid bedroeg in 2008 0,7%. De arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel was daarom in kwantitatief opzicht in 2008 voldoende in evenwicht, de risicogrens van 1% werd niet overschreden.
Het onderwijs is afhankelijk van de inzet van leerlingen en studenten, ouders, docenten, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties, gemeenten en bedrijven (aansluiting arbeidsmarkt). De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister beperkt kan beïnvloeden maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn:
• De invloed van de conjunctuur op de onderwijsarbeidsmarkt en de loonontwikkeling;
• Demografische ontwikkelingen in de leerlingenpopulatie en het lerarenbestand.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Tabel 9.1 Meetbare gegevens | ||||
---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie* |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | |
1. Aantal openstaande vacatures voor leraren en managers in po, vo en bve, fte’s | 900 (0,3%) | 1 200 (0,6%) | Kleiner dan 2200 (< 1%) | 1 460 (0,7%) |
Bron: Arbeidsmarktbarometer po, vo,bve | ||||
2. Het aandeel lessen dat verzorgd wordt door gekwalificeerd personeel | 83% | Zie toelichting | Zie toelichting | Zie toelichting |
Bron: IPTO |
* Realisatie op basis van de eerste drie kwartalen
1. Het gaat bij de streefwaarde van het aantal openstaande vacatures om de nog te vervullen vraag naar personeel. Elk jaar ontstaan vacatures door de vraag naar nieuw personeel in verband met uitbreiding of vervanging. Daar waar de instroom onvoldoende is om aan deze vraag te voldoen wordt gesproken van de nog te vervullen vraag (zie ook Nota Werken in het onderwijs 2009,Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 923, nr. 67).
2. Onder gekwalificeerde leraren wordt verstaan:
• leraren die middels een getuigschrift hebben aangetoond dat ze aan de bekwaamheidseisen voldoen;
• leraren die nog niet aan de bekwaamheidseisen voldoen, maar volgens de wet tijdelijk onbevoegd mogen worden aangesteld (bijvoorbeeld zij-instromers en leraren in opleiding).
In de begroting 2008 was opgenomen dat deze indicator vanaf de begroting 2009 zou worden opgenomen. Vanwege de overgang in definitie en de invoering van een nieuwe wijze van dataverzameling, met als oogmerk het reduceren van administratieve lasten, is de indicator niet tijdig beschikbaar gekomen. Nu zijn de gegevens over 2006 beschikbaar.
9.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 118 489 | 154 301 | 179 443 | 49 974 | 208 665 | 250 091 | – 41 426 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven | 117 405 | 140 683 | 160 342 | 92 799 | 109 199 | 250 091 | – 140 892 |
Programma-uitgaven | 114 071 | 137 444 | 157 312 | 89 623 | 107 318 | 247 104 | – 139 786 |
Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel | 64 931 | 59 920 | 76 203 | 184 111 | – 107 908 | ||
• Arbeidsmarkt | 41 561 | 40 246 | 8 720 | 9 879 | – 1 159 | ||
• Arbeidsvoorwaarden | 12 725 | 9 544 | 7 319 | 9 379 | – 2 060 | ||
• Sociale zekerheid | 10 645 | 10 130 | 10 400 | 10 400 | 0 | ||
Enveloppe lerarenbeleid/actieplan | 49 764 | 154 453 | – 104 689 | ||||
Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit | 32 039 | 27 156 | 28 627 | 29 003 | – 376 | ||
• Opleiding en scholing | 29 729 | 23 900 | 27 712 | 27 903 | –191 | ||
• Versterking beroepsgroep | 2 310 | 3 256 | 915 | 1 100 | – 185 | ||
Programmakosten-overig | 47 523 | 51 846 | 60 342 | 2 547 | 2 488 | 33 990 | – 31 502 |
• ZVOO | 47 523 | 49 844 | 58 195 | 0 | 0 | 31 910 | – 31 910 |
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 0 | 2 002 | 2 147 | 2 547 | 2 488 | 2 080 | 408 |
Apparaatsuitgaven | 3 334 | 3 239 | 3 030 | 3 176 | 1 881 | 2 987 | – 1 106 |
Ontvangsten | 375 | 137 | 463 | 1 818 | 1 344 | 0 | 1 344 |
* Door herformulering van de operationele doelstellingen zijn de uitgaven op instrumentniveau en/of het niveau van de operationele doelstelling in de jaren 2004 en 2005 niet meer te reconstrueren
Het verschil van € 140,9 miljoen tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie wordt voor een bedrag van € 116 miljoen verklaard door het overhevelen van middelen naar de lumpsumbekostiging van de diverse onderwijssectoren. Het betreft:
• € 77,6 miljoen is overgeboekt naar de onderwijssectoren – artikel 1 voor po, artikel 3 voor vo, artikel 4 voor bve en artikel 6 voor hbo – voor de eenmalige uitkering 2008 uit het actieplan «LeerKracht van Nederland».
• € 31,9 miljoen is overgeheveld naar de artikelen 1, 3, 4, 7 en 16 in het kader van de invoering van de nieuwe zorgverzekeringswet en de intrekking van de ZVOO-regeling.
• Voor onderwerpen als lectoren lerarenopleidingen, arbeidsvoorwaardenmiddelen en kopopleiding is per saldo € 6,5 miljoen overgeboekt naar andere artikelen.
Daarnaast is ter verdere invulling van de dekking op de investeringen als gevolg van de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Rinnooy Kan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800, nr. 125) de begroting 2008 aangepast voor de ILO-vergoedingen (€ 34,5 miljoen), een intertemporele compensatie (– € 53,5 miljoen) en de correctie van de BAPO-regeling (– € 4 miljoen).
Voorts hebben de loon- en prijsbijstelling en een verruiming van de subsidieregeling voor conciërges geleid tot een verhoging van het budget met € 9,7 miljoen.
Tenslotte zijn (per saldo – € 11,6 miljoen) enkele kasschuiven van 2008 naar 2009 gepleegd, is het aandeel groen onderwijs in het actieplan «LeerKacht van Nederland» naar het ministerie van LNV overgeboekt en was op diverse onderdelen de realisatie lager dan geraamd.
Door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte projectsubsidies is op de ontvangsten een bedrag van € 1,3 miljoen binnengekomen.
9.3.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel
Om voldoende personeel te kunnen aantrekken moeten schoolbesturen voldoende concurrerend zijn op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat zij een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket moeten kunnen aanbieden en een toekomstgericht personeelsbeleid moeten voeren, waarin ze (regionaal) samenwerken.
Met sociale partners van de onderwijssectoren betrokken bij het actieplan «LeerKracht van Nederland» zijn afspraken gemaakt over een verbetering van de beloning van onderwijspersoneel. Deze afspraken zijn door sociale partners verankerd in decentrale cao-afspraken.
Door extra financiële middelen beschikbaar te stellen ondersteunt OCW vo-regio’s met een bovengemiddeld risico op arbeidsmarktproblemen voor een gezamenlijke aanpak van de regionale problemen.
Tabel 9.3 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Het stimuleren van de samenwerking binnen de regionale platforms voor de arbeidsmarkt | Ja |
2. Voortgang mobiliteit tussen docenten voortgezet en hoger onderwijs | Ja |
3. Het bieden van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden in de onderwijssectoren | Ja |
4. Het ondersteunen van de sectoren po, vo en bve bij het ontwikkelen en implementeren van arbo- en verzuimbeleid | Ja |
1. Het stimuleren van de samenwerking binnen de regionale platforms voor de arbeidsmarkt In het actieplan «LeerKracht van Nederland» zijn voor het vo regio’s aangemerkt als risicoregio. Dit zijn de regio’s die bovengemiddeld risico lopen op problemen in de onderwijsarbeidsmarkt in de toekomst. Vanaf 2008 ondersteunt OCW de regionale platforms voor de arbeidsmarkt – samenwerkingsverbanden tussen schoolbesturen en lerarenopleidingen – in de risicoregio’s. Hiertoe is in september 2008 een subsidieregeling gepubliceerd (Staatscourant 3 september 2008, nummer 170). Op grond van deze regeling ontvangen de regionale platforms van 2008 tot en met 2011 financiële ondersteuning (in totaal € 24,5 miljoen) voor het uitvoeren van de door hen zelf uitgekozen en door OCW goedgekeurde maatregelen ter verbetering van de afstemming tussen vraag en aanbod op de regionale onderwijsarbeidsmarkt.
2. Voortgang mobiliteit tussen docenten voortgezet en hoger onderwijs
Om de samenwerking tussen het vo en het ho te intensiveren en de dreigende tekorten aan eerstegraders in het vo aan te pakken, organiseert het Platform Bèta-Techniek tot en met 2010 het Sprint-UP programma. 800 universitaire docenten kunnen worden ingezet in de bovenbouw van havo/vwo. In een omgekeerde beweging is ook voorzien, 400 bètatechnische vo-docenten worden ingezet op de universiteiten en hbo-instellingen. Momenteel zijn er 7 universiteiten en 2 hbo-instellingen aangesloten bij het programma en doen ongeveer 40 vo-scholen mee. Exacte cijfers qua aantallen docenten over 2008 zijn nog niet bekend. Het Platform Bèta-Techniek werkt tot en met 2010 aan maximale participatie van instellingen voor vo en ho.
3. Het bieden van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden in de onderwijssectoren
In 2008 zijn convenanten gesloten met de sociale partners in het po, vo, bve en hbo («Convenant LeerKracht van Nederland») waarin afspraken zijn gemaakt over het aantrekkelijker maken van het leraarsberoep. Een deel van deze afspraken betreft de verbetering van de beloning van leraren. Enerzijds via het realiseren van meer loopbaanmogelijkheden door meer hogere leraarsfuncties te creëren (functiemix) en anderzijds het inkorten van de salarislijnen. Bekostigde directeuren in het primair onderwijs krijgen verder een maandelijkse toelage. De sociale partners in de genoemde sectoren hebben de convenantafspraken inmiddels verankerd in decentrale cao-afspraken. Bovengenoemde specifieke beloningsmaatregelen worden met ingang van 2009 gerealiseerd. Vooruitlopend daarop heeft het onderwijspersoneel in oktober 2008 een beloning ontvangen in de vorm van een eenmalige nominale uitkering van € 200.
Op basis van de ruimte die het kabinet jaarlijks beschikbaar stelt voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling, voeren de branche/sectororganisaties in de verschillende onderwijssectoren cao-overleg met de vakbonden. In 2008 heeft dit cao-overleg geleid tot cao-akkoorden voor het voortgezet onderwijs, onderzoekinstellingen en Universitair Medische Centra. Het primair onderwijs is de laatste sector waarin de minister van OCW nog de primaire arbeidsvoorwaarden vaststelt; eind 2007 is een nieuwe cao afgesloten met een looptijd tot 1 augustus 2009. Op basis van een in 2008 verkregen mandaat van het kabinet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 923, nr. 62) is met de sociale partners de verdere voorbereiding gestart voor de volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in het primair onderwijs. Daaronder vallen ook de condities en voorwaarden waaronder tot volledige decentralisatie kan worden overgegaan.
4. Het ondersteunen van de sectoren po, vo en bve bij het ontwikkelen en implementeren van arbo- en verzuimbeleid
Door de Stichting Vervangingsfonds – Bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs te subsidiëren ondersteunt OCW het ontwikkelen en implementeren van arbobeleid, (preventief) verzuimbeleid, landelijke adviestaken en re-integratie voor de sector po. Binnen de gedecentraliseerde sector vo is het arboservicepunt VO opgericht, het wordt via subsidie door OCW ondersteund om de arbo-, verzuim- en re-integratieactiviteiten in te bedden in de sector. De mbo-sector doet dit zelfstandig.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 9.4 Meetbare gegevens | ||||
---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
1. Het aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs, half jaar na afstuderen: | ||||
• primair onderwijs | 78% | 74% | gelijk of hoger | 79% |
• voortgezet onderwijs * | 75% | 74% | gelijk of hoger | 75% |
Bron: Loopbaanmonitor Ecorys | Peildatum: Cohort 2005 | Peildatum: Cohort 2006 | Peildatum: Cohort 2007 | Peildatum: Cohort 2007 |
2. Ziekteverzuimpercentage** | ||||
• primair onderwijs | 5,9% | 6,1% | gelijk of minder | |
• speciaal onderwijs | 6,3% | 6,8% | gelijk of minder | |
• voortgezet onderwijs | 5,0% | 5,1% | gelijk of minder | |
• beroepsonderwijs/volwasseneducatie | 5,8% | 5,7% | gelijk of minder | |
Bron: Regioplan Onderwijs en arbeidsmarkt, VO-raad en Arboservicepunt BVE | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 |
* de lerarenopleiding voortgezet onderwijs is inclusief de universitaire opleiding
** de percentages 2008 komen eerst medio 2009 beschikbaar
1. In de begroting voor 2008 was er nog van uitgegaan dat het percentage aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs anderhalf jaar na afstuderen zou worden gemeten. Inmiddels is duidelijk geworden dat de meting beperkt wordt tot een half jaar en een heel jaar na afstuderen. De basiswaarden voor 2005 zijn herberekend aan de hand van de nieuwe meetsystematiek. Daardoor wijken de gegevens voor de basiswaarden af van die in de begroting 2008. Het percentage na een half jaar is, na een lichte daling in 2006 in zowel het po als het vo, in 2007 weer op het niveau van de basiswaarde (2005) gekomen. Ook een jaar na afstuderen wordt het aandeel afgestudeerden gemeten. Deze gegevens voor 2007 komen per medio 2009 beschikbaar en worden gepubliceerd in de nota WIO 2010, die tegelijkertijd met de begroting 2010 verschijnt.
2. Na een jarenlange daling zijn de ziekteverzuimpercentages, met uitzondering van die voor de sector bve, in 2007 licht gestegen.
9.3.2 Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit
Voor goed onderwijs zijn leraren nodig die zelfbewust en kritisch zijn en voldoen aan eisen van kwaliteit, zoals onder andere vastgelegd in de bekwaamheidseisen voor leraren. Het gaat om mensen die in de school een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van het onderwijs en in staat zijn het onderwijs zo in te richten dat kinderen, jongeren en volwassenen hun talenten optimaal kunnen benutten en ontwikkelen. Dit vraagt om een sterke beroepsgroep, lerarenopleidingen waarvan de kwaliteit niet ter discussie staat en scholen die goed personeels- en opleidingsbeleid voeren.
Met de afspraken in de convenanten «LeerKracht van Nederland» over onder andere professionele ruimte en beloning is een belangrijke stap gezet in de versterking van de positie van leraren en de zorg voor voldoende goede leraren. De uitwerking van de afspraken is door zowel sociale partners als overheid ter hand genomen. In de kwaliteitsagenda «Krachtig Meesterschap 2008–2011» zijn maatregelen voorgesteld die in belangrijke mate tot doel hebben de kwaliteit van de leraren in de toekomst te versterken. Zo wordt ingezet op het versterken van de kwaliteit van de lerarenopleidingen hbo en op meer academisch opgeleide leraren in het vo.
Tabel 9.5 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Het treffen van maatregelen die moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen | Ja |
2. Voortgang investeringen lerarenopleidingen ter versterking onderlinge samenwerking in regionale samenwerkingsverbanden en landelijke expertisecentra | Ja |
3. Voortzetten dieptepilots opleiden in de school | Ja |
4. Het leveren van een bijdrage aan het verhogen van het kwalificatieniveau van de leraar | Ja |
5. Het treffen van maatregelen om de positie van de leraar te versterken | Ja |
6. Het leveren van een bijdrage aan de vermindering van de werkdruk van leraren en schoolleiders | Ja |
1. Het treffen van maatregelen die moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen
Er zijn, als uitwerking van de kwaliteitsagenda «Krachtig Meesterschap», afspraken gemaakt met de HBO-raad over de ontwikkeling van een kennisbasis. In de eerste fase voor de lerarenopleidingen vo/bve in de algemene vakken en voor de pabo wordt prioriteit gegeven aan rekenen en taal. Voorts is een eerste tranche middelen beschikbaar gesteld voor de aanstelling van lectoren aan de lerarenopleidingen. Ook is in 2008 overeengekomen dat onder leiding van de VSNU wordt gewerkt aan een landelijk kader voor de educatieve minor voor vakbachelors in het wetenschappelijk onderwijs. De student die zijn bachelorstudie inclusief de educatieve minor met goed gevolg afrondt, is bevoegd om in zijn vak les te geven in de theoretische leerweg van het vmbo en in de eerste drie leerjaren van havo en vwo.
2. Voortgang investeringen lerarenopleidingen ter versterking onderlinge samenwerking in regionale samenwerkingsverbanden en landelijke expertisecentra
Op basis van de Beleidsagenda Lerarenopleidingen 2005–2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 923, nr. 19) investeren lerarenopleidingen in versterking van de onderlinge samenwerking in regionale samenwerkingsverbanden en landelijke expertisecentra. In de samenwerkingsverbanden wordt gewerkt aan onderlinge afstemming van het opleidingenaanbod op de vraag van scholen, aan het behoud van een toegankelijk aanbod in onder andere de «kleine vakken» en verbetering van de doorstroom van leraren binnen de onderwijskolom. De landelijke expertisecentra werken aan bundeling en ontwikkeling van inhoudelijke en didactische expertise en overdracht van die expertise aan lerarenopleidingen en scholen. Om de samenwerkingsverbanden en expertisecentra meer tijd te geven om de projectresultaten te behalen, is in 2008 besloten de looptijd van de betreffende subsidieregeling met een jaar te verlengen tot 31 december 2009. Er zijn geen extra middelen beschikbaar gesteld.
3. Voortzetten dieptepilots opleiden in de school
In de dieptepilots wordt onderzocht onder welke voorwaarden een opleidingsschool respectievelijk een academische school een succes kan zijn, welke investeringen deze scholen moeten plegen en hoe financiering vanuit OCW op termijn vorm kan krijgen. De regeling dieptepilots is per 1 juli 2008 geëindigd. In aanloop naar structurele invulling van het opleiden in de school hebben 33 dieptepilots een overbruggingssubsidie voor het schooljaar 2008–2009 ontvangen om de opgebouwde infrastructuur te kunnen verankeren.
4. Het leveren van een bijdrage aan het verhogen van het kwalificatieniveau van de leraar
In 2008 zijn met sociale partners in de sectoren po, vo, bve en hbo de convenanten «LeerKracht van Nederland» afgesloten, met daarin de afspraak een lerarenbeurs voor scholing in te stellen die bevoegde leraren de mogelijkheid biedt hun kwalificatieniveau te verhogen. Aan deze structurele maatregel is in eerste instantie uitvoering gegeven door middel van de tijdelijke regeling Lerarenbeurs voor Scholing (Staatscourant 22 juli 2008, nummer 139). Deze regeling is op 1 juni ingegaan en loopt tot 1 juli 2009 en wordt uitgevoerd door de IB-Groep.
In de aanvraagtermijn voor de lerarenbeurs van 1 juni tot en met 15 juli 2008 zijn 7 500 aanvragen ingediend. Hierop zijn 5 000 beurzen toegekend. De resterende 2 500 aanvragen konden niet gehonoreerd worden, voornamelijk vanwege het bereiken van het subsidieplafond voor 2008 (€ 18 miljoen). Ruim de helft (54%) van de toegekende beurzen is naar het po gegaan, 30% naar het vo, 10% naar de bve-sector en 6% naar het hbo. Twee op de drie beurzen wordt ingezet voor een bachelor- of masteropleiding, de rest voor een korte opleiding (< 1 jaar).
5. Het treffen van maatregelen om de positie van de leraar te versterken
In de convenanten «LeerKracht van Nederland» die de minister in de sectoren po, vo, bve en hbo heeft afgesloten, is afgesproken de professionele ruimte van de leraar – de interne zeggenschap over het ontwerp en de uitvoering van het onderwijs- en kwaliteitsbeleid van de school – in de wet te verankeren. De voorbereidingen hiertoe zijn in 2008 gestart.
6. Het leveren van een bijdrage aan de vermindering van de werkdruk van leraren en schoolleiders
Op 1 mei 2008 is de regeling loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen van kracht geworden (Staatscourant 29 april 2008, nummer 83) voor het aanvragen van subsidie voor het aanstellen van ondersteunend personeel in een reguliere dienstbetrekking op basisscholen. Doel is de inzet van dit personeel extra te stimuleren. Een ondersteunend medewerker, zoals een conciërge of administratieve kracht, kan de werkdruk van leraren en schoolleiders verminderen en bijdragen aan de veiligheid in en rond de school. In totaal ontvangen alle 2500 basisscholen die een aanvraag hebben ingediend vanaf 2008 subsidie voor circa 2350 voltijd-ondersteuners (kosten € 30 miljoen op jaarbasis).
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 9.6 Indicatoren | ||||
---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
1. Lerarenopleiding | Zie toelichting | Zie toelichting | Zie toelichting | Zie toelichting |
2. Tevredenheid ouders over kwaliteitleraren | ||||
• primair onderwijs | 7,7 | 7,9 | te behouden | 7,7 |
• voortgezet onderwijs | 7,1 | 7,1 | te behouden | 7,1 |
Bron: Onderwijsmeter | Peildatum: 2006 | Peildatum: 2007 | Peildatum: 2008 | Peildatum: 2008 |
1. In het kader van de kwaliteitsagenda «Krachtig Meesterschap» worden indicatoren ontwikkeld die aspecten van kwaliteit van de lerarenopleidingen in beeld brengen. Deze indicatoren worden vanaf de begroting 2010 opgenomen.
2. Ouders beoordelen jaarlijks de kwaliteit van de leraar van hun kind met een rapportcijfer. Het is de ambitie om de waardering 2006 ten minste te behouden. Zowel in 2007 als in 2008 is dit gelukt, alhoewel in 2008 de waardering van ouders voor de kwaliteit van de leraren in het po iets is afgenomen ten opzichte van 2007. Voor leraren in het vo is de waardering al een aantal jaren constant.
9.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 9.7 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | Actieplan LeerKracht | AD | 2008 | 2011 | Zie toelichting 1 |
Effectenonderzoek ex post | N.v.t. | ||||
Overig evaluatieonderzoek | Arbeidsmarktbarometers po, vo, bve 2007–2008 | OD 9.3.1 | 2007 | 2008 | Zie toelichting 2 |
Loopbaanmonitor 2005–2008 | OD 9.3.1 | 2005 | 2009 | Zie toelichting 2 | |
Monitor Arbeid, Zorg en Levensloopfaciliteiten 2007 | OD 9.3.1 | 2007 | 2008 | Zie toelichting 2 | |
Lesuitval en onderwijstijd in het vo 2007/2008 | OD 9.3.1 | 2007 | 2009 | Zie toelichting 2 | |
Vakmensen voor de klas 2006–2008 | OD 9.3.1 | 2007 | Zie toelichting 3 | ||
Ziekteverzuimonderzoek | OD 9.3.1 | 2007 | 2008 | Zie toelichting 2 | |
Integrale personeelstelling vo | OD 9.3.2 | 2007 | 2009 | Zie toelichting 2 | |
Onderzoek eindexamencijfers in het vo | OD 9.3.2 | 2007 | 2008 | Zie toelichting 2 |
1. Via een voortgangsbrief in het voorjaar en via de Nota Werken in het Onderwijs (WIO) op Prinsjesdag wordt aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de monitoring van de doelstellingen en resultaten van het actieplan «LeerKracht van Nederland». Dit geschiedt ondermeer aan de hand van indicatoren. Hiervoor geldt dat naast de stand ook de ontwikkeling wordt weergegeven, alsmede in hoeverre de realisatie in lijn is met het afgesproken pad.
2. Ook de resultaten van al het overig evaluatieonderzoek op het terrein van de onderwijsmarkt en het onderwijspersoneel worden ieder jaar gepubliceerd in de Nota Werken in het Onderwijs. De onderliggende eindrapportages worden merendeels gepubliceerd in de reeks Beleidsonderzoek Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid Onderwijs en op de internetsite van OCW:http://www.minocw.nl/onderwijspersoneelenkwaliteit/documenten/index.html.
3. Het onderzoek vakmensen voor de klas 2006–2008 wordt in december 2009 afgerond.
ARTIKEL 10. INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE
Het begrotingsartikel Informatie- en communicatietechnologie als apart artikel is met ingang van de begroting 2008 opgeheven. Artikel 10 maakt vanaf 2008 onderdeel uit van artikel 3 Voortgezet onderwijs, te vinden als instrument «Belangenbehartiging en dienstverlening ict» onder de operationele doelstelling: Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs (3.3.1).
ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING
11.1 Algemene doelstelling: Studiefinanciering zorgt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg;
• studenten in het hoger beroepsonderwijs en
• studenten in het wetenschappelijk onderwijs.
De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Ten slotte is er de student zelf. Omdat de studie ook een investering in de eigen toekomst is, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.
Voor het gebruik van studiefinanciering zijn geen streefwaarden geformuleerd.
Met de invoering van inkomensafhankelijke studiefinanciering is de financiële toegankelijkheid van de regeling gewaarborgd.
Van invloed zijn ondermeer de volgende externe factoren:
• Demografische ontwikkelingen
• De attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik)
• De conjuncturele ontwikkeling
• Het studiefinancieringsbeleid van andere landen
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 |
Deelnamepercentage 2008 | 84,9 | 75,4 | 66,1 | 56,2 | 46,4 | 37,4 | 28,7 | 21,1 | 15,1 | 11,1 | 8,5 | 6,6 | 5,4 |
Bron: OCW (CFI), Leerlingen- en studententellingen 2008
Tabel 11.2 verwachte rendementen | |||||
---|---|---|---|---|---|
Studie begonnen in | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |
wo | 74 | 70 | 69 | 71 | 69 |
hbo | 74 | 73 | 72 | 69 | 68 |
bol | 66 | 74 | 71 | 74 | n.n.b. |
Bron: OCW (CFI), Onderwijsmatrices 2000–2007, berekeningen OCW
Bovenstaande tabellen zijn ook gepubliceerd in de begroting 2008, maar zijn nu geactualiseerd op grond van de meest recente beschikbare gegevens. Het beleid is gericht op de optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs (tabel 11.1). Studiefinanciering draagt hieraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. De invoering van het prestatiebeursregime in het ho (1996) en niveau 3 en 4 van de bol (2005) stimuleert studerenden tot verbetering van de studieresultaten, waardoor het studierendement zal verbeteren (tabel 11.2). Het verwachte rendement is in dit verband het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk de studie zal af ronden met een diploma. Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala aan factoren en niet alleen van studiefinanciering.
11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 2 675 302 | 2 849 311 | 3 572 761 | 3 260 683 | 3 782 267 | 3 651 579 | 130 688 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven | 2 675 302 | 2 849 311 | 3 572 761 | 3 260 683 | 3 782 267 | 3 651 579 | 130 688 |
Programma-uitgaven | 2 673 944 | 2 848 287 | 3 571 741 | 3 259 614 | 3 781 359 | 3 650 484 | 130 875 |
Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten | 1 296 758 | 1 365 403 | 1 893 030 | 1 409 844 | 1 861 485 | 1 661 797 | 199 688 |
• Basisbeurs | 759 405 | 792 154 | 963 855 | 1 001 672 | 992 610 | 992 453 | 157 |
• Reisvoorziening | 537 353 | 573 249 | 929 175 | 408 172 | 868 875 | 669 344 | 199 531 |
Waarborgen toegankelijheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders | 490 627 | 537 169 | 628 252 | 631 180 | 589 731 | 681 936 | – 92 205 |
• Aanvullende beurs | 490 627 | 537 169 | 628 252 | 631 180 | 589 731 | 681 936 | – 92 205 |
Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende | 726 146 | 867 430 | 942 940 | 1 114 424 | 1 174 713 | 1 035 800 | 138 913 |
• Bijverdiengrens | 0 | ||||||
• Leenfaciliteit | 726 146 | 867 430 | 942 940 | 1 114 424 | 1 174 713 | 1 035 800 | 138 913 |
Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren | 0 | 0 | 0 | 10 295 | 44 613 | 120 000 | – 75 387 |
• Collegegeldkrediet | 10 295 | 44 613 | 120 000 | – 75 387 | |||
Stimuleren van internationale studentenmobiliteit | 34 000 | – 34 000 | |||||
Overige uitgaven Studiefinanciering | 86 296 | 15 180 | 35 846 | 23 395 | 32 589 | 45 470 | – 12 881 |
Programmakosten-overig | 74 117 | 63 104 | 71 673 | 70 476 | 78 228 | 71 481 | 6 747 |
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 74 117 | 63 104 | 71 673 | 70 476 | 78 228 | 71 481 | 6 747 |
Totaal programma-uitgaven | 2 673 944 | 2 848 287 | 3 571 741 | 3 259 614 | 3 781 359 | 3 650 484 | 130 875 |
– waarvan relevant | 1 609 193 | 1 658 645 | 1 928 014 | 1 307 954 | 1 824 225 | 1 655 684 | 168 541 |
– waarvan niet-relevant | 1 064 751 | 1 189 642 | 1 643 727 | 1 951 660 | 1 957 134 | 1 994 800 | – 37 666 |
Apparaatsuitgaven | 1 358 | 1 024 | 1 020 | 1 069 | 908 | 1 095 | – 187 |
Totaal ontvangsten | 372 863 | 351 610 | 340 897 | 396 066 | 473 015 | 408 100 | 64 915 |
• Flexibiliteit financiering studerende | 264 047 | 278 810 | 298 257 | 335 146 | 397 598 | 364 970 | 32 628 |
• Overige ontvangsten | 108 816 | 72 800 | 42 640 | 60 920 | 75 417 | 43 130 | 32 287 |
Totaal ontvangsten | 372 863 | 351 610 | 340 897 | 396 066 | 473 015 | 408 100 | 64 915 |
– waarvan relevant | 256 910 | 219 185 | 190 042 | 212 872 | 246 097 | 203 600 | 42 497 |
– waarvan niet-relevant | 115 953 | 132 425 | 150 855 | 183 194 | 226 918 | 204 500 | 22 418 |
Onder de niet-relevante uitgaven voor het EMU-saldo vallende de rentedragende leningen en de uitgaven voor de prestatiebeurs (zolang deze nog niet zijn omgezet in een gift). De niet-relevante ontvangsten betreffen de aflossingen op de rentedragende leningen.
Het verschil tussen de realisatie en de begroting 2008 bedraagt in totaal € 130,9 miljoen, waarvan € 168,5 miljoen relevant en – € 37,6 miljoen niet relevant.
In hoofdlijnen kan het relevante verschil van € 168,5 miljoen worden verklaard door hogere relevante uitgaven dan geraamd op de onderdelen basisbeurs (€ 47,7 miljoen) en reisvoorziening (€ 184,5 miljoen) en lagere relevante uitgaven bij de aanvullende beurs (– € 58,3 miljoen). Daarnaast zijn de relevante overige uitgaven studiefinanciering € 12,9 miljoen lager uitgevallen dan geraamd en de apparaatskosten IB-Groep € 6,7 miljoen hoger.
De verschillen per operationele doelstelling worden nader toegelicht in paragraaf 11.3.
In de begroting 2008 was een aparte raming opgenomen voor de operationele doelstelling «stimuleren van internationale studentenmobiliteit» van € 34,0 miljoen. In de realisatie 2008 zijn deze uitgaven niet afzonderlijk geboekt, maar onderdeel van de totale uitgaven bij de overige operationele doelstellingen. Zie ook hoofdstuk 11.3.5.
De uitgaven basisbeurs zijn hoger uitgevallen door ondermeer de reguliere indexering van de beursbedragen. Daarnaast vielen in 2008 ten opzichte van de raming voor 2008 minder deelnemers in de bol onder de per 1 augustus 2005 ingevoerde prestatiebeurssystematiek (bol niveau 3 en 4). Er werd meer aan basisbeurs toegekend aan de deelnemers bol die niet onder de prestatiebeurssystematiek vallen. Bij het opstellen van de raming voor 2008 waren de ervaringsgegevens nog niet zodanig dat een goede inschatting van de werking van de prestatiebeurssystematiek bol kon worden gemaakt. Deze relevante meeruitgaven zijn echter voor een groot deel gecompenseerd door minder relevante uitgaven in de prestatiebeurs bol (aanvullende beurs eerstejaars, omzettingen prestatiebeurs naar gift). De omzettingen van prestatiebeurs naar gift vinden later plaats dan geraamd.
Het verschil tussen de gerealiseerde uitgaven en de begroting 2008 bij de reisvoorziening is voor een groot deel toe te rekenen aan een intertemporele compensatie (€ 178,2 miljoen). Om het kasritme van de algemene middelen te optimaliseren is een deel van de kosten van het OV-contract 2009 vooruitbetaald (zie voor een nadere toelichting ook onder tabel 11.7). De relevante tegenvaller op de overige onderdelen van de reisvoorziening (per saldo € 6,3 miljoen) is ontstaan door een combinatie van uitgaven. Door het hogere gebruik dan geraamd van de OV-kaart in voornamelijk het ho is de prijs van het OV-contract in 2008 hoger. Ook zijn in 2008 meer OV-prestatiebeurzen dan geraamd omgezet in een gift.
De relevante meevaller op de uitgaven aanvullende beurs is vooral het gevolg van een lager aantal studerenden dat gebruik heeft gemaakt van de aanvullende beurs ten opzichte van de raming (zie de toelichting bij tabel 11.9).
De niet-relevante minderuitgaven in 2008 van € 37,6 miljoen ontstaan door een lager gebruik van de leenfaciliteit voor € 10,5 miljoen (zie toelichting bij tabel 11.13) en minder uitgaven prestatiebeurs bij de bol dan geraamd (zie ook tabel 11.6).
In 2008 is € 64,9 miljoen meer aan ontvangsten gerealiseerd dan geraamd, waarvan € 42,5 miljoen relevant en € 22,4 miljoen niet-relevant. De hogere relevante ontvangsten zijn voor een bedrag van € 32,3 miljoen het gevolg van meer ontvangsten op kortlopende schulden (inhaalslag controles IB-Groep).
Voorts is € 10,2 miljoen meer aan relevante ontvangsten gerealiseerd op de aflossing en rente van oude langlopende leningen die in het verleden ook als relevante uitgaven voor het EMU-saldo zijn geboekt (zie ook tabel 11.14).
De niet-relevante meeropbrengsten van € 22,4 miljoen bestaan uit meer aflossingen dan geraamd op langlopende leningen die als niet-relevante uitgaven zijn geboekt.
11.3 Operationele doelstellingen
11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden
Het beoogde doel om de algemene financiële toegankelijkheid tot het onderwijs te waarborgen is bereikt door aan rechthebbenden in de doelgroepen een basisbeurs en een reisvoorziening in de vorm van een ov-kaart te verstrekken. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld omdat wordt aangenomen dat het gebruik van de basisbeurs, vanwege de bekendheid van de regeling, al optimaal is. De prestatie-indicator «aantal studerenden met studiefinanciering» geeft een indicatie van het gebruik van de regelingen (zie tabel 11.5). De tabellen 11.6 en 11.7 geven aan welke kosten daarmee gemoeid waren.
Tabel 11.4 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Leveren van een bijdrage aan het normbudget van studerenden in de vorm van een basisbeurs en een reisvoorziening | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 11.5 Meetbare gegevens | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal aantal studerenden met studiefinanciering | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Wo | 102 037 | 104 613 | 107 367 | 111 339 | 115 481 | 111 600 | 3 881 |
Hbo | 212 971 | 221 627 | 232 363 | 240 081 | 242 882 | 249 300 | – 6 418 |
Bol | 178 927 | 195 689 | 213 791 | 219 077 | 210 186 | 220 700 | – 10 514 |
Totaal studerenden met basisbeurs | 493 935 | 521 929 | 553 521 | 570 497 | 568 549 | 581 600 | – 13 051 |
Wo | 33 807 | 38 497 | 39 477 | 36 622 | 33 869 | 41 000 | – 7 131 |
Hbo | 31 800 | 31 537 | 29 801 | 30 601 | 30 681 | 32000 | – 1 319 |
Totaal alleen ov-kaart en/of lening | 65 607 | 70 034 | 69 278 | 67 223 | 64 550 | 73 000 | – 8 450 |
Totaal | 559 542 | 591 963 | 622 799 | 637 720 | 633 099 | 654 600 | – 21 501 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2008 ruim 13 000 lager uitgevallen dan geraamd; per saldo voor circa 2 500 toe te schrijven aan het ho en voor ruim 10 500 aan de bol. De lagere aantallen bol-deelnemers dan geraamd in 2008 zijn vooral het gevolg van controleresultaten van de IB-Groep.
Tabel 11.6 Uitgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Bol-beurs (gift) | 215,6 | 236,2 | 242,4 | 200,3 | 141,8 | 108,7 | 33,0 |
Prestatiebeurs(bol) | 0,0 | 8,7 | 70,4 | 135,7 | 161,8 | 202,4 | – 40,6 |
Prestatiebeurs(ho)* | 543,8 | 547,3 | 651,1 | 665,7 | 689,0 | 681,4 | 7,7 |
Totaal basisbeurs | 759,4 | 792,2 | 963,9 | 1 001,7 | 992,6 | 992,5 | 0,1 |
– waarvan relevant | 631,0 | 695,0 | 622,6 | 617,4 | 641,0 | 593,2 | 47,7 |
– waarvan niet-relevant | 128,4 | 97,2 | 341,3 | 384,3 | 351,6 | 399,3 | – 47,6 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
* inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs.
De totale uitgaven basisbeurs zijn per saldo nagenoeg gelijk aan wat in de begroting staat geraamd. Per onderdeel verschillen de realisaties echter wel. De uitgaven basisbeurs bol-gift zijn € 33,0 miljoen hoger dan geraamd. Bij het onderdeel prestatiebeurs bol zijn de uitgaven € 40,6 miljoen lager dan geraamd. De verschillen ontstaan omdat er in 2008 meer deelnemers in de bol dan geraamd hun studiefinanciering direct als gift ontvingen in plaats van een prestatiebeurs.
Tabel 11.7 Uitgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven reisvoorziening (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
OV-kaart | 523,5 | 561,1 | 916,1 | 393,4 | 852,9 | 654,5 | 198,4 |
Reisvoorzieningoverig | 13,9 | 12,2 | 13,1 | 14,8 | 15,9 | 14,8 | 1,1 |
Totaal reisvoorziening | 537,4 | 573,2 | 929,2 | 408,2 | 868,8 | 669,3 | 199,5 |
– waarvan relevant | 360,8 | 394,7 | 638,4 | 88,2 | 596,5 | 412,1 | 184,4 |
– waarvan niet-relevant | 176,6 | 178,5 | 290,8 | 320,0 | 272,3 | 257,2 | 15,1 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Het verschil tussen de gerealiseerde uitgaven en de begroting 2008 van € 199,5 miljoen komt voor het overgrote deel voort uit een gedeeltelijke extra vooruitbetaling van de kosten voor het OV-contract 2009 (€ 178,2 miljoen). Deze kasschuif is bedoeld ter optimalisering van het kasritme van de algemene middelen. Het restant (€ 21,3 miljoen) is met name het gevolg van het gebruik van de ov-kaart door studerenden.
11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders
Het beoogde doel is bereikt door een aanvullende beurs te verstrekken aan studerenden met recht op studiefinanciering, waarvan de ouders gezamenlijk een verzamelinkomen hebben dat minder bedraagt dan circa € 30 000. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Aangenomen wordt dat het gebruik van de aanvullende beurs, vanwege de bekendheid van de regeling, al optimaal is. De prestatie-indicator «aantal studerenden met een aanvullende beurs» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.9). Tabel 11.10 geeft aan welke uitgaven hier mee gemoeid waren.
Tabel 11.8 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Een aanvullende beursverstrekken indien de ouders van een studerende minder draagkrachtig zijn. | Ja |
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep) | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 11.9 Meetbare gegevens | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Wo | 24 071 | 24 785 | 25 867 | 25 671 | 25 250 | 28 400 | – 3 150 |
Hbo | 73 091 | 77 052 | 83 258 | 83 522 | 80 978 | 92 700 | – 11 722 |
Bol | 93 112 | 103 657 | 118 437 | 114 119 | 104 374 | 119 200 | – 14 826 |
Totaal | 190 274 | 205 494 | 227 562 | 223 312 | 210 602 | 240 300 | – 29 698 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Het aantal studerenden met een aanvullende beurs is in 2008 per saldo circa 30 000 lager dan geraamd. Dit verschil is voor de helft toe te rekenen aan studerenden in het ho en voor de helft aan deelnemers in de bol.
De daling van het aantal studerenden in het ho met een aanvullende beurs is hoger dan de daling van het aantal ho-studerenden met een basisbeurs (tabel 11.5). Dit komt ook tot uiting in het percentage studerenden in het ho met een basisbeurs dat tevens een aanvullende beurs ontvangt; dit percentage daalt licht van 31,1% in 2007 naar 29,6% in 2008. De daling van het aantal studerenden met een aanvullende beurs in de bol volgt de daling van het aantal basisbeursgerechtigden (zie tabel 11.5). Het percentage deelnemers bol met een basisbeurs dat tevens een aanvullende beurs ontvangt laat een daling zien van 52,1% in 2007 naar 48,7% in 2008.
Verondersteld wordt dat de daling in 2008 van het aantal en het percentage studenten dat in aanmerking komt voor een aanvullende beurs mede voortkomt uit een verbetering van de economische situatie in het peiljaar t-2 (2006) ten opzichte van het jaar daarvoor.
Tabel 11.10 Uitgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven aanvullende beurs (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Bol-beurs (gift) | 287,6 | 314,2 | 303,1 | 228,8 | 153,1 | 183,8 | – 30,7 |
Prestatiebeurs(bol) | 0,0 | 8,5 | 77,9 | 156,6 | 204,5 | 231,8 | – 27,3 |
Prestatiebeurs(ho)* | 203,0 | 214,5 | 247,2 | 245,8 | 232,1 | 266,3 | – 34,2 |
Totaal aanvullende beurs | 490,6 | 537,2 | 628,2 | 631,2 | 589,7 | 681,9 | – 92,2 |
– waarvan relevant | 456,9 | 499,3 | 559,5 | 508,6 | 471,1 | 529,4 | – 58,3 |
– waarvan niet-relevant | 33,7 | 37,8 | 68,7 | 122,6 | 118,6 | 152,5 | – 33,9 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
* inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs
De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo € 92,2 miljoen lager dan geraamd.
Deze daling in de uitgaven volgt de daling van het aantal studerenden met een aanvullende beurs (zie tabel 11.9).
11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende
Het beoogde doel is bereikt door studerenden de mogelijkheid te geven om hun eigen bijdrage aan de studiefinanciering met werken te verdienen (maximaal toegestane bijverdiensten in 2008 € 12 900) of daarvoor te lenen.
Tabel 11.11 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Bijverdiengrens in de regelgeving. Studerenden met een toekenning studiefinanciering hebben de mogelijkheid om hun eigen bijdrage met werken te verdienen. | Ja |
2. Leenfaciliteit. Studerenden hebben de mogelijkheid om hun eigen bijdrage te lenen bij de overheid. | Ja |
3. Het bestaan van de regelingen onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep). | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 11.12 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Totaal aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit | |||||
Wo | 58 784 | 65 240 | 69 353 | 73 473 | 74 433 |
Hbo | 59 581 | 68 764 | 77 527 | 85 315 | 86 861 |
Bol | 18 414 | 22 913 | 28 421 | 32 466 | 30 398 |
Totaal | 136 779 | 156 917 | 175 301 | 191 254 | 191 692 |
Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (x € 1 miljoen) | |||||
Renteloze voorschottenverstrekt t/m 1986 | 79,8 | 62,5 | 51,0 | 41,3 | 37,3 |
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992 | 203,2 | 170,2 | 137,5 | 108,4 | 82,5 |
Rentedragende leningen verstrekt na 1992 | 3 988,5 | 4 767,6 | 5 611,6 | 6 640,0 | 7 760,9 |
Totaal | 4 271,5 | 5 000,3 | 5 800,1 | 6 789,7 | 7 880,7 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
In de afgelopen jaren is het aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit sterk toegenomen. Een groot deel van deze toename over de periode 2004–2007 is toe te rekenen aan de sterke groei van het aantal studerenden. In 2008 is het totaal van de studenten dat gebruik maakt van de leenfaciliteit licht gestegen ten opzichte van 2007.
In combinatie met de ontvangsten in 2008 uit aflossingen op leningen resulteert dit in het in tabel 11.12 vermelde bedrag aan uitstaande leningen ultimo 2008 van € 7,9 miljard.
Het uitstaande bedrag aan «renteloze voorschotten» en «rentedragende leningen verstrekt vóór 1992» neemt af. Deze leningen worden niet meer verstrekt, terwijl hier wel op wordt afgelost.
Tabel 11.13 Uitgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Niet-relevante uitgaven rentedragende lening en collegegeldkrediet (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Rentedragende lening | 726,1 | 867,4 | 942,9 | 1 114,4 | 1 174,7 | 1 035,8 | 138,9 |
Collegegeldkrediet | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 10,3 | 44,6 | 120,0 | – 75,4 |
Totaal | 726,1 | 867,4 | 942,9 | 1 124,7 | 1 219,3 | 1 155,8 | 63,5 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Bovenstaande tabel geeft een duidelijk stijgende reeks van uitgaven rentedragende leningen in de periode 2004 tot en met 2008. De totaal-uitgaven rentedragende lening en collegegeldkrediet zijn in 2008 per saldo € 63,5 miljoen hoger dan geraamd. Dit verschil is voor een bedrag van – € 10,5 miljoen te verklaren door een lager gebruik van de leenfaciliteit dan geraamd voor 2008. Het resterende saldo van € 73,5 miljoen is toe te rekenen aan omzettingen van kortlopende schulden en prestatiebeurs naar een rentedragende lening. Dit laatste betreft voornamelijk de omzetting in verband met de afloop van de 10-jaarstermijn van het eerste cohort prestatiebeurzen (1996/97) waarmee in de begroting 2008 onvoldoende rekening is gehouden.
Met ingang van studiejaar 2007–2008 hebben studenten de mogelijkheid om gebruik te maken van het collegegeldkrediet. De student kan het collegegeld lenen met een plafond van 5 keer het wettelijke collegegeld. In 2008 is voor € 44,6 miljoen aan collegegeldkrediet opgenomen (zie ook onder tabel 11.15). Het verschil ten opzichte van de raming collegegeldkrediet voor 2008 ontstaat in combinatie met de mogelijkheid tot het opnemen van een reguliere rentedragende lening. Zie hiervoor ook de toelichting in hoofdstuk 11.3.4.
Tabel 11.14 Ontvangsten | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ontvangsten leenfaciliteit (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Renteloze voorschotten (verstrekt tot 1986) | 11,4 | 9,7 | 6,8 | 5,9 | 5,2 | 3,8 | 1,4 |
Rentedragende lening | 252,7 | 269,1 | 291,5 | 329,3 | 392,4 | 361,2 | 31,2 |
Totaal | 264,1 | 278,8 | 298,3 | 335,2 | 397,6 | 365,0 | 32,6 |
– waarvan relevant | 148,1 | 146,4 | 147,4 | 152,0 | 170,7 | 160,5 | 10,2 |
– waarvan niet-relevant | 116,0 | 132,4 | 150,9 | 183,2 | 226,9 | 204,5 | 22,4 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
De ontvangsten leenfaciliteit bestaan uit rente en aflossing van uitstaande leningen die zijn verstrekt in het kader van de studiefinanciering. De stijging van deze ontvangsten in de afgelopen jaren heeft een (vertraagd) verband met de toename van het aantal studenten dat leent en het bedrag dat zij gemiddeld lenen. De stijging van de aflossingen in 2008 ten opzichte van 2007 heeft zich sterker voorgedaan dan geraamd.
11.3.4 Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren
Het beoogde doel wordt bereikt door invoering van het collegegeldkrediet; studenten kunnen het verschuldigde collegegeld lenen, met een plafond van 5 keer het wettelijke collegegeld.
Tabel 11.15 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Collegegeldkrediet | Ja |
Met ingang van 1 augustus 2007 kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet. Uit gegevens van de IB-Groep blijkt dat in 2008 gemiddeld circa 26 000 studenten dit krediet hebben aangevraagd. Dit is ruim 7% van de groep die hiervoor in aanmerking komt. In 2008 is voor een bedrag van € 44,6 miljoen aan collegegeldkrediet uitgegeven.
Overigens is het aannemelijk dat een deel van de studenten geen collegegeldkrediet heeft aangevraagd, maar het collegegeld betaalt door middel van de reguliere leenfaciliteit. Derhalve moeten de mutaties op de onderdelen leenfaciliteit en collegegeldkrediet in onderlinge samenhang worden bezien.
Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden voor het gebruik van het collegegeldkrediet vastgesteld. In paragraaf 11.3.3 is gepresenteerd in hoeverre studenten voor de financiering van hun uitgaven ook gebruik maken van de rentedragende lening.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 11.16 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicatoren studiefinancieringsstelsel | 2004 | 2006 | 2007 | 2008 | |
1. De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren)* | wo | 5,84 | 5,46 | 5,45 | 5,47 |
hbo | 4,42 | 4,51 | 4,59 | 4,65 | |
Bron: OCW (CFI), onderwijsmatrices 2001–2007, berekeningen OCW | |||||
2. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie | wo | 29 | 32 | 33 | N.n.b. |
hbo | 37 | 36 | 35 | N.n.b. | |
Bron: Studentenmonitor | |||||
3. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk | wo | 13 | 12 | 12 | N.n.b. |
hbo | 13 | 12 | 12 | N.n.b. | |
Bron: Studentenmonitor |
* Voor het jaar 2008 waren geen streefwaarden geformuleerd.
Uit de studentenmonitor blijkt dat wo-studenten over de periode 2004–2007 ieder jaar iets meer uren per week in hun studie steken, namelijk van 29 uur naar 33 uur. Hbo-studenten zijn in deze periode daarentegen minder uren aan hun studie gaan besteden. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk is zowel in het wo als in het hbo iets afgenomen in de periode 2004–2007.
11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit
Het doel wordt bereikt door internationale studentenmobiliteit te stimuleren door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.
Tabel 11.17 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. De mogelijkheid om met studiefinanciering in het buitenland studeren | Ja |
Meeneembare studiefinanciering ho: in mei 2007 hebben de ministers van de Bologna landen ingestemd met de oprichting van een netwerk van studiefinancieringsexperts, dat de meeneembaarheid van studiefinanciering moet verbeteren onder andere door informatie met elkaar uit te wisselen. In januari en mei 2008 zijn in dit «Expert Network on Grants and Loans», waarvoor Nederland samen met Zweden en Schotland het voorzitterschap op zich heeft genomen, afspraken gemaakt over het toegankelijk maken van informatie over de verschillende studiefinancieringssystemen binnen de Bologna landen en het mogelijk maken van gegevensuitwisseling tussen die landen om «dubbele» studiefinanciering te voorkomen.
Meeneembare studiefinanciering mbo: vanaf studiejaar 2007–2008 is de meeneembare studiefinanciering in het mbo uitgebreid naar alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland, en unieke opleidingen in de hele EER. Begin 2009 wordt de eindevaluatie van de meeneembare studiefinanciering in het mbo opgeleverd.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Ultimo 2008 studeerden ongeveer 6 000 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering ho.
In 2008 maakten ongeveer 500 deelnemers buiten Nederland gebruik van meeneembare studiefinanciering mbo.
Voor de uitbreiding van de meeneembaarheid van studiefinanciering naar het buitenland is voor 2008 € 34,0 miljoen begroot. De uitgaven aan meeneembaarheid zijn niet specifiek herkenbaar in de realisatiegegevens, maar maken onderdeel uit van de uitgaven van de verschillende onderdelen van de studiefinanciering zoals de basisbeurs, de aanvullende beurs, de reisvoorziening en de rentedragende lening.
11.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 11.18 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Effectenonderzoek ex post | Eindevaluatie Meeneembare studiefinanciering in het mbo | OD 11.3.5 | 2008 | 2009 | Nog niet bekend |
Overig evaluatieonderzoek | Financiële positie deelnemers(Deelnemersmonitor) | ||||
Financiële positie studenten (Studentenmonitor) | OD 11.3.1 | 2008 | Begin 2009 | www.studentenmonitor.nl |
ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
12.1 Algemene doelstelling: de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (tot 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om toegang te krijgen tot het onderwijs.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met de WTOS de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
• Ouders van scholieren in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg tot 18 jaar (TS17-);
• scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (VO18+);
• (deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+, vavo); en
• studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering op grond van de WSF2000 (TS 18+, tlo).
De toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland is de directe verantwoordelijkheid van de overheid. Ouders zijn er verantwoordelijk voor dat hun kind onderwijs volgt. Daar waar ouders gezien hun inkomen niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande (minderjarige) kinderen alleen te dragen, voorziet de overheid in een (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling/student zelf. Hij/zij komt daarmee zelf in aanmerking voor een tegemoetkoming.
Van invloed zijn ondermeer de volgende externe factoren:
• Demografische ontwikkelingen
• De conjuncturele ontwikkeling (gebruik van de regeling)
• De beheersing van het prijsniveau van de schoolkosten
• De attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik)
Voor het gebruik van tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zijn geen streefwaarden geformuleerd.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Tabel 12.1 Meetbare gegevens | |||
---|---|---|---|
Onderwijsdeelnamenaar leeftijd | 15 jaar | 16 jaar | 17 jaar |
Deelnamepercentage 2008 | 99,0 | 98,7 | 96,1 |
Bron OCW (CFI), Leerlingen- en studententelling 2008
Het beleid is gericht op optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. De WTOS draagt hieraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. De onderwijsdeelname geeft hierbij een indicatie van de toegankelijkheid. Voor bovenstaande indicator is voor de WTOS geen streefwaarde geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van verschillende factoren en niet alleen de WTOS.
12.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 12.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 398 176 | 285 295 | 286 358 | 283 655 | 271 660 | 266 359 | 5 301 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven | 398 176 | 285 295 | 286 358 | 283 655 | 271 660 | 266 359 | 5 301 |
Programma-uitgaven | 398 176 | 285 295 | 286 358 | 283 655 | 271 660 | 266 359 | 5 301 |
Financiële toegankelijkheid onderwijs voor leerlingen vo en deelnemers bol | 372 060 | 257 337 | 256 628 | 257 306 | 243 059 | 236 400 | 6 659 |
• TS 17- | 314 838 | 204 717 | 197 136 | 195 493 | 180 352 | 170 300 | 10 052 |
• VO 18+ | 55 762 | 51 331 | 58 141 | 60 868 | 61 423 | 64 800 | – 3 377 |
waarvan niet relevant | 1 056 | 987 | 594 | 1 939 | 2 501 | 700 | 1 801 |
• TS 18+ vavo | 1 460 | 1 289 | 1 351 | 945 | 1 284 | 1 300 | – 16 |
Financiële toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding | 14 411 | 10 958 | 12 600 | 10 276 | 10 954 | 12 700 | – 1 746 |
• TS 18+ tlo | 14 411 | 10 958 | 12 600 | 10 276 | 10 954 | 12 700 | – 1 746 |
Beheersen schoolkosten in het vo en de bol | 0 | ||||||
Programma-uitgaven overig | 11 705 | 17 000 | 17 130 | 16 073 | 17 647 | 17 259 | 388 |
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 11 705 | 17 000 | 17 130 | 16 073 | 17 647 | 17 259 | 388 |
Totaal ontvangsten | 13 170 | 18 492 | 11 559 | 16 540 | 17 906 | 9 500 | 8 406 |
• TS 17- | 4 760 | 6 019 | 4 398 | 7 700 | 8 266 | 3 100 | 5 166 |
• VO 18+ | 7 768 | 11 782 | 6 608 | 8 212 | 8 425 | 6 000 | 2 425 |
• TS 18+ | 642 | 691 | 553 | 628 | 1 215 | 400 | 815 |
De gerealiseerde WTOS-uitgaven zijn per saldo € 5,3 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt door ruim € 10,0 miljoen meeruitgaven in 2008 bij de TS17-. Hiervan is het grootste gedeelte ontstaan door meeruitgaven (€ 20,7 miljoen) in het vo. In de bol waren er juist minder uitgaven in 2008.
De € 10,0 miljoen meeruitgaven in 2008 bij de TS17-worden voor een belangrijk deel verklaard door twee mutaties:
• een autonome mutatie in 2008 van totaal – € 25,8 miljoen in relatie tot dalende leerlingenaantallen; en
• een mutatie van € 40,0 miljoen (overgeboekt uit 2009) voor de WTOS-gerechtigden in de TS17. De gehele WTOS-tegemoetkoming voor schooljaar 2008–2009 is, in plaats van in twee termijnen gespreid over 2008 en 2009, al aan het begin van dat schooljaar uitbetaald, ter voorfinanciering van voornamelijk de kosten voor schoolboeken in 2008 voor ouders van vo-leerlingen. Zie ook tabel 12.5 en voor een nadere toelichting paragraaf 12.3 en 12.3.1.
Tabel 12.4 geeft het verloop van het aantal gebruikers van de diverse WTOS-regelingen weer.
De WTOS-ontvangsten betreffen terugontvangsten van teveel of onterecht uitgekeerde tegemoetkomingen. Deze ontvangsten zijn moeilijk in te schatten en zijn in 2008 € 8,4 miljoen hoger uitgekomen dan begroot (waarvan meer dan de helft bij de TS17-).
12.3 Operationele doelstellingen
De meetbare gegevens geven een beeld van het gebruik van de regeling. Voor inkomensafhankelijke regelingen komen alleen ouders van leerlingen met een inkomen beneden de vastgestelde inkomensgrens van circa € 31 000 in aanmerking voor een maximale tegemoetkoming. Bij de meetbare gegevens per operationele doelstelling zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is. Uit de SCP-publicatie «Geld op de plank» van 5 juni 2007 is gebleken dat het niet-gebruik van de WTOS op ca. 37% ligt. Ouders benutten de mogelijkheden van de WTOS niet vanwege gebrekkige kennis van de regeling en de perceptie dat men er niet voor in aanmerking komt.
Met de invoering van gratis schoolboeken in het schooljaar 2008–2009 is de bestedingsproblematiek en het niet-gebruik van de regeling voor een groot deel aangepakt. In december 2008 hebben de ouders een eenmalige tegemoetkoming van € 316 ontvangen voor de schoolboeken. Vanaf het schooljaar 2009–2010 zullen de schoolboeken om niet aan de leerlingen worden verstrekt.
Met de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget per 1 januari 2010 en de invoering van gratis lesmateriaal in het voortgezet onderwijs wordt het niet gebruik voor ouders met minderjarige kinderen in het vo sterk gereduceerd.
12.3.1 Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor leerlingen vo en deelnemers bol
Scholieren in het voortgezet onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (tot 18 jaar) financieel in staat stellen om onderwijs te volgen.
Tabel 12.3 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Verstrekken van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de schoolkosten en de onderwijsbijdrage om minder draagkrachtige ouders van scholieren tot 18 jaar (TS 17-) bij te staan | Ja |
2. Verstrekken van een inkomensafhankelijke basistoelage voor de kosten van levensonderhoud en een ouderinkomensafhankelijke toelage voor de schoolkosten aan scholieren van 18 jaar en ouder (VO 18+) | Ja |
3. Toekenning van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor minder draagkrachtige (deeltijd)studenten in het voortgezet volwassenenonderwijs | Ja |
4. Het bestaan van de diverse regelingen onder de aandacht brengen bij ouders en scholieren (via de IB-Groep) | Ja |
Integratie WTOS (TS17-) in het kindgebonden budget
Zie ook de toelichting bij 12.3 operationele doelstellingen.
In 2008 is het kindgebonden budget stapsgewijs ingevoerd. De WTOS in zijn huidige vorm komt grotendeels te vervallen omdat deze met ingang van 1 januari 2010 wordt geïntegreerd met het kindgebonden budget.
Ouders met kinderen tot 18 jaar in het bekostigd voortgezet onderwijs kunnen dan voortaan bij één loket terecht. Het niet-gebruik van de WTOS-regeling zal fors dalen. Voor de ouders van leerlingen in het mbo blijft de WTOS nog gedeeltelijk in stand. Bovendien leidt de integratie met het kindgebonden budget tot efficiencyvoordelen in de uitvoering. De integratie is bij wetsvoorstel aan de Tweede Kamer voorgelegd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 772, nr. 2).
Bij nota van wijziging op de begroting 2008 is een bedrag van € 40,0 miljoen overgeboekt van artikel 12.01 naar artikel 3 (zie ook hoofdstuk 3.3.1). In december 2008 hebben alle ouders van minderjarige leerlingen en leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs ten laste van artikel 3 voor het schooljaar 2008–2009 een eenmalige tegemoetkoming in de schoolboeken ontvangen van € 316 per leerling. De WTOS tegemoetkoming is voor deze categorie vanaf schooljaar 2008–2009 met een zelfde bedrag voor deze schoolboekentegemoetkoming gekort. Omdat de schoolboeken al aan het begin van het schooljaar worden aangeschaft is «ter voorfinanciering» voor de ouders van deze categorie leerlingen de betreffende WTOS-tegemoetkoming voor schooljaar 2008–2009 al in begrotingsjaar 2008 uitgekeerd. Met ingang van schooljaar 2009–2010 worden de schoolboeken om niet door de scholen aan de leerlingen verstrekt. Zie ook de toelichting bij hoofdstuk 12.3 «operationele doelstellingen». Door deze maatregelen zullen de WTOS-uitgaven afnemen.
Ouderinkomen afhankelijke toelage voor de schoolkosten
De toelage voor VO 18+ bestaat uit een inkomensonafhankelijke basistoelage waarvoor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder in aanmerking komen. Deze tegemoetkoming is ook verlaagd als gevolg van de invoering van gratis schoolboeken. Ook deze groep leerlingen heeft in december 2008 de eenmalige boekentoeslag op de eigen rekening ontvangen. De tegemoetkoming wordt eventueel aangevuld met de ouderinkomensafhankelijke tegemoetkoming. De meeste leerlingen wonen nog bij hun ouders en krijgen dus een basistoelage voor thuiswonenden.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 12.4 Meetbare gegevens | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Gebruikers TS 17- naar onderwijssoort | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
1. Aantal gebruikers TS 17- | 365 792 | 363 679 | 338 267 | 321 760 | 299 773 | 348 900 | – 49 127 |
– waarvan vo | 292 506 | 290 496 | 271 342 | 259 789 | 240 188 | 271 800 | – 31 612 |
– waarvan bol | 73 286 | 73 183 | 66 925 | 61 971 | 59 585 | 77 100 | – 17 515 |
2. Percentage gebruikers TS 17- | |||||||
– vo | 31,4% | 29,9% | 27,8% | 26,6% | 24,7% | 28,0% | – 3,7% |
– bol | 43,8% | 41,5% | 37,9% | 33,3% | 30,9% | 40,0% | – 9,1% |
Het aantal gebruikers van de TS 17-regeling in het voortgezet onderwijs en in het beroepsonderwijs is in 2008 beduidend lager dan geraamd.
Op basis van de realisaties 2007, in combinatie met de meest recente leerlingentellingen, is in 2008 het gebruik van de TS17-regeling neerwaarts bijgesteld. Invoering van de gratis schoolboeken heeft in 2008 voorts geleid tot een daling van het aantal gebruikers van de (gedeeltelijke) tegemoetkoming in de schoolkosten in de groep waarvan het ouderlijk gezinsinkomen bij de beoordeling van de aanvraag boven een bepaalde norm lag (glijdende schaal).
Tabel 12.5 Uitgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven TS17- naar onderwijssoort (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Vo | 213,2 | 154,8 | 151,7 | 150,8 | 137,1 | 116,4 | 20,7 |
Bol | 101,6 | 49,9 | 45,4 | 44,7 | 43,2 | 53,9 | – 10,6 |
Totaal | 314,8 | 204,7 | 197,1 | 195,5 | 180,4 | 170,3 | 10,1 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Het aantal gebruikers van de TS17-regeling is gedaald (zie tabel 12.4), de totale uitgaven in 2008 zijn echter per saldo ruim € 10,0 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt omdat in 2008 voor leerlingen in het vo de gehele tegemoetkoming WTOS voor schooljaar 2008–2009 is betaald, waarmee werd voorkomen dat ouders van vo-leerlingen de schoolboekenrekening (gedeeltelijk) moesten voorfinancieren. Normaliter zou de tweede termijn van de TS17-tegemoetkoming betaald worden in januari/februari 2009.
De daling van de uitgaven in 2008 aan TS17-gerechtigden in de bol ten opzichte van de raming 2008, staat ongeveer in verhouding tot de daling van het aantal gerechtigden in deze categorie ten opzichte van de raming 2008.
Tabel 12.6 Meetbare gegevens | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal gebruikers VO18+ naar onderwijssoort | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
vso | 1 792 | 1 927 | 1 894 | 1 514 | 2 355 | 2 400 | – 45 |
vo | 26 884 | 27 670 | 28 635 | 30 035 | 29 534 | 32 300 | – 2 766 |
Totaal | 28 676 | 29 597 | 30 529 | 31 549 | 31 889 | 34 700 | – 2 811 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
De gerealiseerde aantallen gebruikers liggen in totaal zo’n 8% lager dan voor 2008 is geraamd. De raming voor 2008 van het aantal gebruikers VO18+ houdt verband met het hoger aantal verwachte leerlingen ten opzichte van voorgaande schooljaren in deze schoolsoort en de ervaring met het percentage gebruik van de regeling in de afgelopen jaren. Het werkelijk aantal gebruikers van de VO18+-regeling is ten opzichte van 2007 weliswaar gestegen maar niet in die mate waar bij de raming van werd uitgegaan.
De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de VO18+-regeling is in 2008 niet gewijzigd.
Tabel 12.7 Uitgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven VO18+ (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Vo/vso (gift) | 54,7 | 50,3 | 57,6 | 59,0 | 58,9 | 64,1 | – 5,2 |
leningen | 1,1 | 1,0 | 0,6 | 1,9 | 2,5 | 0,7 | 1,8 |
Totaal | 55,8 | 51,3 | 58,2 | 60,9 | 61,4 | 64,8 | – 3,4 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
De gerealiseerde uitgaven in 2008 zijn lager dan geraamd. Dit volgt de daling van het aantal gebruikers van de VO18+-regeling zoals hiervoor bij tabel 12.6 staat vermeld. Relatief zijn vooral de (niet-relevante) uitgaven aan leningen hoger dan geraamd.
Tabel 12.8 Meetbare gegevens | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal gebruikers TS18+vavo | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
vavo | 3 332 | 2 742 | 2 752 | 1 936 | 2 376 | 2 800 | – 424 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Het gebruik van de TS18+-regeling is moeilijk in te schatten. Bij de raming voor 2008 van het aantal gebruikers van de regeling zijn de meest recente realisaties (dat was 2006) het uitgangspunt. Nu blijkt dat deze raming wordt onderschreden.
De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de TS18+ vavo-regeling is in 2008 niet gewijzigd.
Tabel 12.9 Uitgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven TS18+ vavo naar onderwijssoort (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
vavo | 1,5 | 1,3 | 1,4 | 0,9 | 1,3 | 1,3 | 0,0 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
12.3.2 Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding
De beoogde algemene beleidsdoelstelling voor studenten aan de lerarenopleiding wordt bereikt door verstrekking van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming. De student die niet in aanmerking komt voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000 kan in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) tegemoetkoming in de studiekosten en/of de onderwijsbijdrage.
De prestatie-indicator «Aantal gebruikers TS 18+ tlo» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (tabel 12.11). Tabel 12.12 geeft aan welke kosten daarmee gemoeid waren in 2008.
In 2008 is door middel van wijziging van artikel 2.23 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten geregeld dat het inkomen van de partner van de aanvrager buiten beschouwing wordt gelaten in de schooljaren 2008–2009 en 2009–2010 (Staatsblad 2008, nr. 224van 12 juni 2008). Hierdoor is gewaarborgd dat dezelfde groep als in voorgaande jaren, waarvoor dit met een beleidsregel was geregeld, gebruik kan maken van de regeling en er geen afname van aanvragers optreedt. Dit sluit aan bij de algemene doelstelling om een bijdrage te leveren aan het lerarentekort.
Tabel 12.10 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Toekenning van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de studiekosten en/of in de onderwijsbijdrage voor studenten aan de lerarenopleiding die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000 | Ja |
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep) | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 12.11 Meetbare gegevens | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal gebruikers van de regeling TS18+ tlo | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
tlo | 13 355 | 9 688 | 10 817 | 9 147 | 8 500 | 10 800 | – 2 300 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
De begroting 2008 is gebaseerd op de ervaringscijfers uit 2006. Nu blijkt dat deze raming wordt onderschreden. De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de regeling is in 2008 niet gewijzigd.
In 2008 is gestart met de evaluatie van de tegemoetkoming lerarenopleiding (TLO). Deze evaluatie met beleidsreactie zal in de eerste helft van 2009 aan de Tweede Kamer worden gezonden. In deze beleidsreactie wordt ook ingegaan op de toekomst van de beleidsregel. Hierbij zal ook worden gekeken of de regeling voldoende bekend is bij de doelgroep. Dit zou een mogelijke oorzaak van de lagere realisatie in 2008 kunnen zijn.
Tabel 12.12 Uitgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven TS18+ tlo (x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
tlo | 14,4 | 10,9 | 12,6 | 10,3 | 11,0 | 12,7 | – 1,7 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
12.3.3 Beheersen schoolkosten in het vo en de bol
De kosten voor ouders en overheid beheersbaar houden (in relatie tot WTOS).
De grootste kostenpost voor ouders waren de kosten voor schoolboeken, zowel in het vo als in het mbo-bol. Echter in december 2008 hebben ouders voor schooljaar 2008–2009 een eenmalige tegemoetkoming hiervoor ontvangen en vanaf schooljaar 2009–2010 zullen deze kosten helemaal verdwijnen.
De beleidsdoorlichting WTOS is een evaluatie van het beleid op het niveau van de algemene en operationele doelstellingen van de WTOS over de afgelopen vijf jaar. Deze doorlichting is op 15 juli 2008 met een begeleidende brief aan de Tweede Kamer verzonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 511, nr. 2). De conclusie van deze doorlichting is dat de WTOS ouders met een lager inkomen financieel gefaciliteerd heeft om hun kind naar school te laten gaan. De middelen WTOS zijn toegekend aan ouders met een inkomen tot modaal om tegemoet te komen aan de kosten die zij maken voor hun kinderen die onderwijs volgen. De mate van kostendekkendheid van de WTOS is in de periode 2001–2007 teruggelopen. In het voortgezet onderwijs is dit deels te wijten aan de sterk gestegen kosten voor schoolboeken, dit wordt nu opgelost. In het mbo is de mate van kostendekkendheid over de hele linie groter, maar komt een deel (circa 50%) van de ouders waarvan de kinderen veel moeten reizen tekort. Hieraan wordt tegemoetgekomen met de ontwikkeling van een reisvoorziening voor deze groep. Hiervoor zijn middelen toegevoegd aan de begroting 2009 van OCW vanwege de motie-Slob (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700, nr. 17). Deze middelen staan op beleidsartikel 4.
Het niet-gebruik van de regeling zal worden opgelost door de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget. De WTOS zal in stand blijven voor leerlingen ouder dan 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo 18+) en de vavo (TS 18+, vavo). Door de integratie van de WTOS in de Wet kindgebonden budget (WKB) en de gratis schoolboeken in het vo zal het bereik van de WTOS een forse reductie ondergaan (dit drukt zich uit in de budgettaire gevolgen).
In de brief aan de Tweede Kamer van 15 juli 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 511, nr. 2) is aangegeven dat in de loop van 2009 zal worden bezien hoe in de toekomst zal worden omgegaan met de overgebleven WTOS componenten. (In de doorlichting is de tegemoetkoming leraren (TLO) niet meegenomen, deze regeling is separaat geëvalueerd).
Tabel 12.13 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Het periodiek monitoren van de kwantitatieve ontwikkeling van de schoolkosten in het vo en de bol | Ja |
2. Landelijke afspraken tussen organisaties van schoolbesturen, schoolleiders en ouders maken, die resulteren in een «gedragscode schoolkosten», met als doel om de schoolkosten voor ouders van leerlingen in het vo beter beheersbaar en meer transparant te maken | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
De Schoolkostenmonitor 2006 (bijlage 2 bij Kamerstuk: Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 142) laat een stijging zien van de meeste schoolkosten in het vo en mbo-bol (behalve de kosten voor vrijwillige ouderbijdrage).
Meetbare gegevens bij deze doelstelling zijn de procentuele ontwikkelingen van de schoolkosten. In 2009 zal vervolgonderzoek naar de (stijging van) schoolkosten plaatsvinden. De procentuele ontwikkeling van de schoolkosten is lastig te bepalen aangezien er in de Schoolkostenmonitor 2006 op een andere manier onderzoek is gedaan dan in voorgaand onderzoek. Van de schoolkosten betreft de grootste kostenpost voor ouders de schoolboeken, zowel in het vo als in het mbo-bol. Vanaf het schooljaar 2008–2009 worden schoolboeken in het vo voor een deel gratis en vanaf het schooljaar 2009–2010 worden de gratis schoolboeken integraal ingevoerd. Vanaf dat moment zullen de kosten voor ouders van vo-leerlingen met 42% dalen.
Reiskosten minderjarige deelnemers in de bol
Uit de resultaten van de Schoolkostenmonitor 2006 blijkt dat een deel van de minderjarige mbo-ers ver reist (meer dan 30 km). Ten opzichte van de vorige meting (2003–2004) is deze groep toegenomen. Bij invoering van de WTOS in 2001 is een bedrag van € 110 aan de normvergoeding toegevoegd in verband met de hoge reiskosten. De groep die niet reist houdt hieraan over, voor de groep die beperkt reist is dit genoeg. Daarnaast kunnen minderjarige scholieren, dus ook mbo-deelnemers, gebruik maken van een korting van 34% op abonnementen van het stads- en streekvervoer.
Momenteel wordt gewerkt aan een voorziening om de kosten voor ouders van minderjarige MBO-deelnemers die ver reizen te verlagen.
12.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 12.14 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | WTOS | AD | 2006 | 2007 | 15 juli 2008 aan de Tweede Kamer gezonden: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 511, nr. 2 |
Overig evaluatieonderzoek | TLO | OD 12.3.2 | 2008 | Begin 2009 | Nog niet bekend |
13.1 Algemene doelstelling: het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie. Maar burgers hebben ook persoonlijk profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid een bijdrage in de kosten van het onderwijs. De doelstelling wordt bereikt door het vragen van lesgeld aan deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn. Deze groepen worden geacht zelf in de kosten van de bijdrage te voorzien, al dan niet met behulp van een tegemoetkoming in de bijdrage of door compensatie via de studiefinanciering.
Het behalen van de doelstelling hangt af van de deelname aan het onderwijs. In tabel 13.3 wordt het aantal lesgeldplichtigen gepresenteerd.
13.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 3 548 | 7 069 | 5 527 | 5 848 | 6 200 | 6 016 | 184 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven | 3 548 | 7 069 | 5 527 | 5 848 | 6 200 | 6 016 | 184 |
• Uitvoeringsorganisatie IBG | 3 548 | 7 069 | 5 527 | 5 848 | 6 200 | 6 016 | 184 |
Ontvangsten | 449 549 | 202 978 | 181 013 | 188 744 | 179 854 | 185 300 | – 5 446 |
Met ingang van het schooljaar 2005–2006 is het lesgeld afgeschaft voor alle leerlingen in het voltijd vo (vmbo, havo, vwo), het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Ook voor de deelnemers in de bol en het vavo die 16 of 17 jaar zijn, is de bijdrage vervallen. Door deze daling van het aantal lesgeldplichtigen zijn de lesgeldontvangsten vanaf 2005 lager dan in 2004 en eerdere jaren.
De realisatie van lesgeldontvangsten in 2008 is per saldo € 5,4 miljoen lager dan begroot. Dit is grotendeels toe te schrijven aan het lager dan geraamd aantal lesgeldplichtigen.
13.3 Operationele doelstelling
13.3.1 Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs aan deelnemers van 18 jaar en ouder
Zie paragraaf 13.1
Tabel 13.2 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Heffing van lesgeld | Ja |
Evenals in de begroting 2007 heeft OCW in de begroting 2008 aangekondigd om met ingang van het schooljaar 2007–2008 voor deelnemers die slechts een gedeelte van het schooljaar zijn ingeschreven, de te betalen lesgeldtermijnen beter af te stemmen op de periode waarvoor men is ingeschreven. Dit voornemen is tijdig gerealiseerd (Staatsblad 2007, 235 van 19 juni 2007) en voor schooljaar 2007–2008 voor de eerste maal toegepast. Dit betekent dat deelnemers die later instromen (of met een geldige reden eerder uitstromen) nog meer dan in de schooljaren vóór 2007–2008 lesgeld verschuldigd zijn naar rato van de duur van de inschrijving.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 13.3 Meetbare gegevens | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal lesgeldplichtigen | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Aantal lesgeldplichtigen | 481 627 | 187 249 | 193 081 | 192 314 | 188 532 | 199 400 | – 10 868 |
Bron: realisatiegegevens IB-Groep
Vanaf 2005 betreft het aantal lesgeldplichtigen alleen de groep deelnemers bol vanaf 18 jaar. Het aantal lesgeldplichtigen van 2008 is 10 868 lager dan geraamd. Dit verschil heeft hoofdzakelijk betrekking op de lagere realisatie van het aantal lesgeldplichtigen voor het schooljaar 2008–2009.
14.1 Algemene doelstelling: een bloeiend cultureel leven.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
De minister van OCW is belast met het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van cultuuruitingen; hij laat zich daarbij leiden door overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid.
Op 16 september is het Subsidieplan Kunst van Leven 2009–2012 verschenen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 482, nr. 16) waarin de besluiten over de subsidies 2009–2012 voor de basisinfrastructuur zijn opgenomen en toegelicht. In totaal is in 2008 aan 205 culturele instellingen en acht fondsen een voorwaardelijke subsidie toegekend voor een bedrag van ruim € 530 miljoen. Hiermee zorgt het kabinet voor een sterke basisinfrastructuur die goed gespreid is over het land.
Behoud en versterking van de betekenis van cultuur voor de samenleving hangen nauw samen met de publieke belangstelling voor en kennis van cultuur. Een indicator daarvan zijn de trends cultuurparticipatie (gebruik van en bezoek aan culturele voorzieningen). Om dit doel te bereiken geldt onder andere een publieksinkomsteneis voor een deel van de instellingen die subsidie van het ministerie ontvangen. Daarnaast zijn enkele beleidsprogramma’s uitgevoerd met specifieke doelstellingen. Hierbij waren de bevordering van cultuurparticipatie en de versterking van het financieel en maatschappelijk draagvlak van culturele instellingen belangrijke doelstellingen. In de afgelopen periode is hier veel aandacht voor geweest. De concrete uitvoering van de programma’s is steeds begeleid met debatten in en met het veld.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Geïndexeerde ontwikkeling in de cultuurparticipatie (beoefening, kunstprogramma’s radio/tv, bezoek). Gebaseerd op percentage mensen dat minimaal één maal per jaar participeerde.
Tabel 14.1 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
1983 | 1987 | 1995 | 2003 | 2007* | |
Amateurkunst: | |||||
Zelf theater spelen | 100 | 98 | 66 | 58 | 51 |
Zelf musiceren en/of zingen | 100 | 102 | 96 | 95 | 97 |
Zelf beeldende kunstmaken | 100 | 97 | 72 | 85 | 79 |
Radio/tv: | |||||
Kunstprogramma’s radio/tv | 100 | 114 | 100 | 99 | 89 |
Bezoek: | |||||
Cinema | 100 | 93 | 101 | 118 | 116 |
Populaire muziek | 100 | 113 | 138 | 172 | 185 |
Klassieke muziek | 100 | 113 | 133 | 106 | 107 |
Cabaret | 100 | 97 | 101 | 127 | 133 |
Ballet | 100 | 124 | 99 | 115 | 113 |
Beroepstoneel | 100 | 102 | 109 | 115 | 111 |
Toneel (inclusief uitvoeringen amateurtoneel) | 100 | 102 | 110 | 111 | 118 |
Monumenten | 100 | 103 | 100 | 104 | 104 |
Musea | 100 | 111 | 98 | 107 | 115 |
Bron: SCP 2008
* De cijfers voor 2007 zijn voorlopig, vooruitlopend op definitieve publicatie in 2009.
Ontwikkelingen in cultuurparticipatie zijn in belangrijke mate afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen die de (rijks)overheid in beperkte mate kan beïnvloeden. Van belang is de vaststelling dat de rijksoverheid met subsidies slechts een klein deel van de «markt» beïnvloed. Zo is het marktaandeel van het rijksgesubsidieerd aanbod in de Nederlandse schouwburgen ongeveer 15%. Bovenstaande trendcijfers over de cultuurparticipatie zijn dan ook primair te beschouwen als kengetal. Voor het bezoek aan cultuuruitingen geldt dat de meeste genres groei vertonen, in het bijzonder bij de «populaire» genres als cabaret en populaire muziek. Bij enkele genres is een lichte daling zichtbaar. De cijfers wijzen op een teruggang van de actieve participatie (amateurkunst).
14.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 14.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
20041 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 1 969 990 | 992 597 | 1 348 621 | 814 454 | 2 779 161 | 671 788 | 2 107 373 |
waarvan garanties | 149 931 | 317 700 | 831 300 | 375 373 | 253 465 | ||
Totaal uitgaven | 804 787 | 887 742 | 932 844 | 874 163 | 946 945 | 872 729 | 74 216 |
Programma-uitgaven | 831 588 | 878 403 | 816 960 | 887 290 | 817 783 | 69 507 | |
Bevorderen van de deelname van de burgers aan kunsten | 477 433 | 497 427 | 520 150 | 533 407 | 528 134 | 5 273 | |
• Cultuurnota 2005–2008 | 421 741 | 425 888 | 438 099 | 454 186 | 435 137 | 19 049 | |
– Cultuurproducerende instellingen | 290 063 | 290 033 | 298 755 | 309 876 | 298 017 | 11 859 | |
– Cultuur ondersteunende instellingen | 50 938 | 53 354 | 54 944 | 56 272 | 54 279 | 1 993 | |
– Fondsen | 80 740 | 82 501 | 84 400 | 88 038 | 82 840 | 5 198 | |
• Film | 5 000 | 13 500 | 18 100 | 20 000 | 20 000 | 0 | |
• Verbreden inzet Cultuur | 49 422 | 56 579 | 63 818 | 58 945 | 72 721 | – 13 776 | |
• Internationaal Cultuurbeleid (HGIS) | 1 270 | 1 460 | 133 | 276 | 276 | 0 | |
Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed | 275 378 | 300 256 | 202 875 | 262 307 | 201 864 | 60 443 | |
• Subsidies Monumentenzorg | 169 538 | 207 423 | 71 866 | 130 057 | 69 447 | 60 610 | |
• Archieven | 23 935 | 22 994 | 23 549 | 25 924 | 22 565 | 3 359 | |
• Beelden voor de toekomst | 0 | 0 | 12 546 | 25 578 | 23 810 | 1 768 | |
• Huisvesting | 50 396 | 54 656 | 68 501 | 65 656 | 70 789 | – 5 133 | |
• Musea(niet cultuurnota) | 3 578 | 6 906 | 8 323 | 8 017 | 2 614 | 5 403 | |
• Behoud en Beheer (overig) | 20 631 | 6 024 | 5 627 | 5 075 | 2 389 | 2 686 | |
• Verdrag van Malta en subsidies Archeologie | 7 300 | 2 253 | 12 463 | 2000 | 10 250 | – 8 250 | |
Bibliotheken | 26 407 | 29 272 | 40 799 | 35 378 | 35 340 | 38 | |
• Subsidies | 1 405 | 667 | 825 | 731 | 668 | 63 | |
• Provinciale vernieuwingsplannen | 11 523 | 15 238 | 26 965 | 21 040 | 21 227 | – 187 | |
• RVP blinden en slechtzienden | 13 479 | 13 367 | 13 009 | 13 607 | 13 445 | 162 | |
Programmakosten Overig (wo Enveloppe, taakstelling en loon- en prijsbijstelling) | 36 861 | 36 130 | 25 221 | 36 773 | 34 690 | 2 083 | |
Nationaal Archief | 15 509 | 15 318 | 27 915 | 19 425 | 17 755 | 1 670 | |
Apparaatsuitgaven | 57 683 | 56 154 | 54 441 | 57 203 | 59 655 | 54 946 | 4 709 |
• Bestuursdepartement | 10 550 | 10 913 | 10 955 | 10 760 | 10 423 | 10 656 | – 233 |
• Uitvoeringsdiensten | 47 133 | 45 241 | 43 486 | 46 443 | 49 232 | 44 290 | 4 942 |
Ontvangsten | 15 949 | 114 920 | 12 101 | 24 804 | 35 206 | 24 304 | 10 902 |
1 Door herformulering van de operationele doelstellingen zijn de uitgaven op instrumentniveau en/of het niveau van de operationele doelstelling in het jaar 2004 niet meer te reconstrueren.
De realisatie van de uitgaven 2008 is € 74,2 miljoen hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn de loon- en prijsbijstelling (€ 26,7 miljoen structureel) en een amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 474 VIII, nr. 8) voor het wegwerken van de restauratieachterstand in de monumentenzorg (€ 50 miljoen incidenteel).
Verklaring voor de belangrijkste overige verschillen in de uitgaven, voor zover het niet om technische mutaties gaat:
• Verbreden Inzet Cultuur: een interne verschuiving van middelen naar het beleidsartikel Primair Onderwijs (artikel 1) voor de subsidieregeling versterking cultuureducatie (€ 8,45 miljoen).
• Musea (niet cultuurnota): extra uitgaven voor het oplossen van museale knelpunten (€ 2,3 miljoen).
• Verdrag van Malta en subsidies Archeologie: doordat in 2008 geen beroep is gedaan op de formele achtervangpositie van het Rijk die is ontstaan met de invoering van de Wet Archeologische Monumentenzorg, zijn de uitgaven aan projecten rond excessieve opgravingen lager uitgevallen dan geraamd (€ 6 miljoen FES-middelen). De overgebleven middelen zijn doorgeschoven en kunnen in de jaren 2009–2012 nog tot besteding komen.
De realisatie van de verplichtingraming is € 2,1 miljard hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaak daarvan zijn de beschikkingen in het kader van het subsidieplan 2009–2012.
De realisatie van de ontvangsten is € 10,9 miljoen hoger dan begroot door enkele technische mutaties en diverse niet of te laag geraamde ontvangsten. Een groot deel van laatstgenoemde categorie zijn de ontvangsten op projectsubsidies van de Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) (€ 2,9 miljoen).
14.3 Operationele doelstelling
14.3.1 Bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen
OCW heeft randvoorwaarden gecreëerd zodat cultuurinstellingen in staat zijn een groot, verscheiden publiek toegang te bieden tot een kwalitatief hoogstaand en divers aanbod dat gespreid is over het land. In 2008 is dit gebeurd in het kader van de cultuurnota 2005–2008. Met de zorg voor de stelsels heeft het Rijk invulling gegeven aan zijn publieke taken. Daarnaast is in 2008 de procedure voor de toekenning van cultuursubsidies voor de komende vier jaar voor het eerst volgens de nieuwe systematiek uitgevoerd. Het Rijk geeft voortaan alleen direct subsidies aan instellingen die samen de culturele basisinfrastructuur vormen. De voorstellen voor veranderingen zijn de afgelopen jaren in verschillende fases van gedachteontwikkeling en ontwerp onder de naam Verschil Maken besproken met de Tweede Kamer, bestuurlijke partners en culturele instellingen. In het Subsidieplan Kunst van leven 2009–2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2012, 31 482, nr. 16) zijn de subsidiebesluiten voor de basisinfrastructuur opgenomen en toegelicht.
Tabel 14.3 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Cultuurnota 2005–2008 en Subsidieplan 2009–2012 | Ja |
2. Overige instrumenten | Ja |
1. Cultuurnota 2005–2008 en subsidieplan 2009–2012
Het uitvoeren van de cultuurnota 2005–2008 en het Subsidieplan Kunst van Leven 2009–2012 door het verstrekken van subsidies aan:
• Vierjarig gesubsidieerde instellingen die inhoud geven aan een van de vier functies in de basisinfrastructuur (instandhoudingsfunctie, internationale platformfunctie, ontwikkelingsfunctie, ondersteuningsfunctie).
• Instellingen met een langdurig subsidieperspectief (musea die een rijkscollectie beheren voor het behoud waarvan de staat verantwoordelijkheid heeft genomen; twee dansgezelschappen, de symfonieorkesten en de twee landelijke operavoorzieningen; de sectorinstituten).
• Cultuurfondsen (Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten, Programmafonds Cultuurparticipatie, Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds, Fonds voor de Letteren, Mondriaan Stichting, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Nederlands Fonds voor de Film).
In het nieuwe subsidiestelsel neemt de minister directe verantwoordelijkheid voor de basisinfrastructuur. Daarvan is een deel aangewezen in een langjarig subsidieperspectief gecombineerd met visitatie en een ander deel komt in aanmerking voor een vierjarige subsidierelatie. De overige culturele instellingen kunnen voor project- en meerjarige subsidies terecht bij de cultuurfondsen. Er is één groot fonds voor de podiumkunsten gekomen: het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten. Ook is in 2008 gewerkt aan de totstandkoming van het nieuwe Fonds voor Cultuurparticipatie. Dit is per 1 januari 2009 operationeel.
De programma’s Cultuur en School en Actieprogramma Cultuurbereik zijn in 2008 voortgezet. Zij krijgen een vervolg in de beleidsprioriteit «Een brede basis voor cultuur: cultuurparticipatie». De cultuurkaart is met ingang van het schooljaar 2008–2009 geïntroduceerd in het voortgezet onderwijs. In het kader van het programma leesbevordering werken bibliotheken, gemeenten, scholen en consultatiebureaus samen in aanbod en ondersteuning van activiteiten ter stimulering van het (voor)lezen bij kinderen van 0 tot 18 jaar.
In 2008 heeft de commissie cultuurprofijt haar advies «Meer draagvlak voor cultuur» uitgebracht. In het advies staat het versterken van ondernemerschap van culturele instellingen centraal. In juni 2008 heeft de minister van OCW zijn reactie op het advies gegeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 989, nr. 65). Deze reactie is besproken met alle betrokken partijen. De minister heeft het advies in hoofdlijnen overgenomen. De voorstellen van de commissie worden gefaseerd uitgevoerd, waarbij de jaren 2009 t/m 2012 een overgangsperiode vormen.
De regering heeft geïnvesteerd in de begeleiding en ontwikkeling van (top)talent en voor een versterking van de internationale positie van het Nederlandse culturele leven. De brief Grenzeloze Kunst (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 482, nr. 17) beschrijft de prioriteiten in het internationaal cultuurbeleid voor de periode 2009–2012 en de instrumenten die hiervoor beschikbaar zijn. Belangrijkste punt is de inzet op design, mode en architectuur: disciplines waarin Nederland internationaal sterk staat. Fondsen (verdeling van middelen) en sectorinstituten (internationale promotie) hebben in de uitvoering van het beleid een belangrijke rol gespeeld. Bovendien gaat Nederland zijn meest excellente kunstenaars eren met een jaarlijkse Vermeerprijs.
Met het Programma voor de Creatieve Industrie hebben OCW en EZ de economische benutting van cultuur en creativiteit bevorderd. Het programma is in december 2008 geëvalueerd. In 2009 volgen de reactie van het kabinet op het programma en voorstellen voor een vervolgprogramma.
Geldstroom Beeldende kunst en vormgeving
De huidige Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving loopt eind 2008 af. De brief beleid beeldende kunst (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 989, nr. 61) bevat voorstellen voor een andere inzet van deze middelen met ingang van 2009.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 14.4 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | |
1. Uitvoeringen gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)1 | 16 864 | 17 002 | 17 369 | 16 000 | n.n.b. |
2. Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)1 | 3 937 768 | 4 058 689 | 4 029 518 | 3 600 000 | n.n.b. |
3. Realisatie «15% norm» podiumkunsten | 27% | 27% | 28% | 15%2 | n.n.b. |
Bron 1, 2 en 3: Verslagen gesubsidieerde instellingen | |||||
4. Aantal Nederlandse filmproducties | 39 | 29 | 20 | 20–25 | 30 |
5. Marktaandeel publiek Nederlandse film | 13,2% | 11,1% | 13,5% | 12% | 17,6%3 |
Bron 4 en 5: Nederlandse vereniging van bioscoop exploitanten | |||||
6. Cultuur en School: percentage bestede vouchers | 2004/05: 76% | 2005/06: 79% | 2006/07: 80% | 2007/08: 80% | n.n.b. |
7. Percentage verzilverde waarde cultuurkaart | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 70% | n.n.b. |
Bron 6 en 7: CJP | |||||
8. Culturele diversiteit: percentage cultureel diverse besturen4 | 1999: 8,2% | 2003: 13,5% | 15,1% | 15% | n.n.b. |
Bron: RISBO 2008 | |||||
9. ICB: aantal Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het buitenland1 | 2 365 | 2 233 | 2 158 | 1 850 | n.n.b. |
10. ICB: aantal bezoeken aan Nederlandse uitvoeringen podiumkunstenbuitenland1 | 761 244 | 856 331 | 698 000 | 700 000 | n.n.b. |
Bron 9 en 10: Verslagen gesubsidieerde instellingen |
1 Aantallen voorstellingen en bezoeken kunnen afwijken van eerder gepresenteerde aantallen omdat na afsluiting van het jaarverslag nog correcties worden doorgevoerd. Gekozen is voor de meeste recente waarde, inclusief correcties.
2 Genoemd percentage is minimumnorm, geen prognose.
3 Voorlopige cijfers
4 In 2008 is door RISBO op verzoek van OCW een nieuwe meting gedaan over de jaren 1999, 2003 en 2007 omdat de eerdere metingen niet betrouwbaar bleken. Daarom wijken de waarden in deze tabel iets af van gepresenteerde waarden in eerdere begrotingen jaarverslagen.
• Podiumkunsten/internationaal cultuurbeleid: De cijfers betreffen uitsluitend de door OCW gesubsidieerde uitvoeringen in binnen- en buitenland (exclusief festivals en exclusief voorstellingen gesubsidieerd door de cultuurfondsen).
• De «15%-norm» geeft de relatie tussen de publieksinkomsten en de totale subsidie (van alle overheden samen). De norm is dat deze verhouding minimaal 15:85 is. De overige inkomsten blijven buiten beschouwing. Voor festivals, jeugdtheater, podia, productiehuizen en enkele orkesten gelden aangepaste normen. Deze zijn in de indicator niet meegenomen. In 2008 is besloten deze norm met ingang van 2009 af te schaffen. Hiervoor in de plaats komt een in 2009 te ontwikkelen norm voor eigen inkomsten voor alle instellingen in de basisinfrastructuur.
• Vouchers en Cultuurkaart: De vouchers, waarmee leerlingen in het voortgezet onderwijs culturele activiteiten kunnen betalen, zijn in november 2008 vervangen door de cultuurkaart. Een bestedings-percentage van 80% is het maximaal haalbare. De indicator «percentage verzilverde waarde cultuurkaart» is het percentage van de rechten die de cultuurkaart geeft (betalingen aan culturele activiteit), dat daadwerkelijk verzilverd wordt.
• Culturele diversiteit: De gepresenteerde cijfers hebben betrekking op het aantal besturen van culturele instellingen met ten minste één allochtone bestuurder. De omschrijving van de indicator in de tabel is aangepast ten opzichte van de begroting 2008 omdat daar sprake was van «het aantal bestuurders met een cultureel diverse achtergrond». Het percentage cultureel diverse besturen zit daarmee op het destijds beoogde aandeel.
14.3.2 Bevorderen dat burgers kennis nemen van het culturele erfgoed door het te behouden, te beheren en te ontsluiten
Om aan deze operationele doelstelling invulling te geven is binnen de verschillende erfgoedstelsels die onder de verantwoordelijkheid van OCW vallen, te weten de musea, monumentenzorg, archeologie en archieven, beleid ontwikkeld.
Tabel 14.5 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Bekostiging Regionale Historische Centra | Ja |
2. Selectie van over te dragen archiefmateriaal | Ja |
3. Conserveren van archiefmateriaal | Ja |
4. Toegankelijk maken van archieven voor de gebruiker | Ja |
5. Actieprogramma Ruimte en Cultuur (2005–2008) | Ja |
6. Stimuleringsprogramma’s en voorbeeldprojecten | Ja |
7. Projectbureau Belvedere | Ja |
8. Het beperkt aanwijzen van (archeologische) monumenten door RACM | Ja |
9. Het adviseren van lokale overheden door RACM | Ja |
10. Subsidie woonhuisrestauraties via het Revolving Fund van het Nationaal Restauratiefonds (NRF) | Ja |
11. Overige monumentensubsidies door RACM | Ja |
12. Beschikbaar stellen van hoogwaardige kennis door RACM | Ja |
13. Financiële ondersteuning van lokale overheden bij opgravingen (excessieve kosten) | Ja |
14. Ondersteuning sectorinstituut Erfgoed Nederland en enkele andere (vrijwilligers)organisaties en steunpunten | Ja |
15. Meerjarige subsidie en visitatie (subsidieplan) van 30 musea | Ja |
16. Incidentele subsidies en vernieuwingsmiddelen | Nee |
17. Beschikbaar stellen van kennis | Ja |
18. Het Nationaal Historisch Museum | Ja |
19. Subsidies ten behoeve van conservering en digitalisering (Beelden voor de Toekomst) | Ja |
20. Subsidies Monumentenzorg | Ja |
In 2008 zijn de eerste stappen gezet om tot een decentralisatie van de rijksverantwoordelijkheid voor de regionale historische centra (RHC’s) naar de provinciale overheid te komen. De omvorming van de rijksarchieven in de provincies tot RHC’s heeft ertoe geleid dat archiefdiensten zich meer buiten de muren van het gebouw presenteren. De opening van het nieuwe gebouw van het Utrechts Archief in 2008 laat zien hoe effectief en aantrekkelijk vernieuwende publieksconcepten ingezet kunnen worden. Voorts worden digitale toegangen op de meest geraadpleegde archiefbestanden ontwikkeld. De hierdoor ontstane virtuele bezoekersstroom overschrijdt inmiddels die van de studiezaalbezoekers.
In 2008 zijn de resultaten opgeleverd van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (2005–2008). Met Een Cultuur van Ontwerpen, Visie Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 535, nr. 2) heeft het kabinet gekozen voor voortzetting van het architectuurbeleid, met onder andere ondersteuning van de basisinfrastructuur van architectuurinstellingen. In deze nota is een aantal nieuwe beleidsspeerpunten geformuleerd, waaronder de structurele verankering van de rol en positie van het ontwerp in rijksprojecten en -programma’s («Ontwerp voorop»). In de uitwerkingsbrief worden de speerpunten verder uitgewerkt en is het vervolg op het Belvédèreprogramma geschetst (dat eind 2009 afloopt).
9. Het adviseren van lokale overheden door RACM
Op 16 december 2008 is in de Eerste Kamer (Eerste Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 259, G) het wetsvoorstel voor onder meer de beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning aangenomen. De wijziging die per 1 januari 2009 van kracht is, betreft gebouwde monumenten. Als gevolg hiervan richt de Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) zijn deskundigheid alleen nog op aanvragen die de monumentale waarden van een beschermd monument wezenlijk raken en waar dit advies een meerwaarde heeft. Begin 2008 ging een aantal onderzoeken in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MoMo) van start, waaronder de evaluatie van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM). Tevens leverde een vijftal werkgroepen advies over verschillende van belang zijnde aspecten (financiën, ruimtelijke ordening, kwaliteitszorg, instrumentarium en bestuurlijke verhoudingen). Op basis hiervan presenteerde minister Plasterk op 27 november 2008 zijn Visiedocument aan het veld.
15. Subsidie meerjarig, en visitatie (subsidieplan) van 30 musea
In 2008 zijn, met ingang van 1 januari 2009, 30 musea aangewezen voor een blijvend uitzicht op rijkssubsidie, zodat zij doorlopend in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te garanderen. Het betreft musea die een rijkscollectie beheren of een collectie waar het Rijk verantwoordelijkheid voor heeft genomen.
16. Incidentele subsidies en vernieuwingsmiddelen
Er zijn incidentele subsidies verleend, maar geen vernieuwingsmiddelen uitgedeeld. In plaats daarvan is ervoor gekozen eerst een aantal knelpunten in de huisvesting van de aangewezen musea op te lossen.
18. Het Nationaal Historisch Museum (NHM)
Op 1 februari 2008 werd de Stuurgroep NHM opgericht, onder voorzitterschap van de heer Atzo Nicolai. Deze stuurgroep heeft zorggedragen voor de oprichting van de rechtspersoon Stichting NHM op 26 september 2008. Het NHM heeft als doel het bevorderen van het historisch besef en de kennis van de geschiedenis van Nederland. In december 2008 publiceerde de NHM-directie een pamflet dat in 2009 de basis zal zijn voor een discussie met alle stakeholders over het concept van het NHM. De stichting werkt volgens het Raad-van-Toezicht-model dat gebruikelijk is voor rijksgesubsidieerde musea.
Dit meerjarige project startte in juli 2007 en ging in 2008 zijn tweede jaar in volgens het overeengekomen jaarplan. Dit jaar stond in het teken van het conserveren en digitaliseren van audiovisuele content en van de ontwikkeling van digitale infrastructuur en opslag ten behoeve van het project. Daarnaast zijn allerlei activiteiten ontplooid op het gebied van contextualiseren, het «clearen» van auteursrechten van uren video, film, audio en miljoenen foto’s. Bovendien is gewerkt aan digitale diensten en businessmodellen. Een aantal Europese aanbestedingstrajecten is doorlopen.
In 2008 zijn de investeringen in het behoud van het monumentaal erfgoed voortgezet. Vanuit de enveloppe Mooier Nederland werd € 3 miljoen extra gereserveerd. Daarvan is € 2 miljoen uitgetrokken om de monumentenzorg op de Nederlandse Antillen te ondersteunen en € 1 miljoen is beschikbaar gekomen voor het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (BRIM). Naar aanleiding van een amendement van het CDA (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 474VIII, nr. 8) kwam bij voorjaarsnota € 50 miljoen vrij om extra te voorzien in de restauratiebehoefte van met name kerken. In het kader van het wegwerken van de restauratieachterstand is door de RACM in 2008 € 88 miljoen beschikt.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 14.6 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie1 | Realisatie1 | Streefwaarde1 | Realisatie1 |
Peildatum | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | |
1. Aantal monumenten met een restauratieachterstand | 33% | 17,1% | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
Bron: RACM (Rapport PRC 2006) | 2005 | ||||
2. Percentage van de bevolking dat eens in de 12 maanden een bezoek brengt aan een archief | 2,9% | n.v.t. | n.v.t. | 4% | n.n.b. |
Bron: SCP publicatie 2005/7, Cultuurminnaars en cultuurmijders | 1995 | ||||
3. Percentage beschikbaar materiaal Nationaal Archief van het totaal | Totaal: 97%Digitaal: 1% | n.v.t. | Totaal: 97%Digitaal: 1% | Totaal: 97%Digitaal: 1% | Totaal: 97%Digitaal: 1% |
Bron: Nationaal Archief | 2007 | ||||
4. Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea2 | 5,2 miljoen2 | 5,9 miljoen | 5,7 miljoen | n.v.t. | n.n.b.2 |
Bron3: Jaarverantwoordingen rijksgesubsidieerde musea | 2007 | ||||
5. Aantal 0–12 jarigen dat jaarlijks een museum bezoekt | 3,5 miljoen | n.v.t. | 3,5 miljoen | n.v.t.4 | n.v.t.4 |
Bron: SEO economisch onderzoek, najaar 2008 | 2007 | ||||
6. Aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten | 12 949 | 12 690 | 12 991 | n.v.t. | 12 996 |
Bron: RACM Erfgoedbalans 2009 (verschijnt voorjaar 2009) | 2005 | ||||
7. Beelden voor de Toekomst | |||||
uren video | 0 | n.v.t. | 0 | n.v.t. | n.v.t. |
uren audio | 0 | n.v.t. | 0 | n.v.t. | n.v.t. |
uren film | 0 | n.v.t. | 0 | n.v.t. | n.v.t. |
aantal foto’s | 0 | n.v.t. | 0 | n.v.t. | n.v.t. |
Bron: jaarverslag consortium Beelden voor de Toekomst | 2007 |
1 N.v.t.: Voor het betreffende jaar werd geen meting gepland (kolom realisatie) of is geen streefwaarde vastgesteld. Dit houdt verband met het feit dat niet in alle erfgoedsectoren jaarlijks een meting plaatsvindt. N.n.b.: Er is een meting voor dat jaar gepland, maar de resultaten zijn nog niet bekend.
2 De basiswaarde van 2007 heeft betrekking op een andere groep musea dan die bij de andere cijfers. Zoals in het jaarverslag 2007 al is vermeld, gaan we nu uit van de groep musea met langjarig subsidieperspectief. De gegevens over 2008 zijn medio 2009 beschikbaar.
3 In de begroting 2008 was SCP als bron vermeld voor aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea, maar dat is onjuist.
4 In de indicatorentabel in de begroting 2008 staat in de kolom streefwaarde peildatum 1 de volgende tekst: Nog te bepalen 2008. Zoals is toegelicht bij die tabel, werd bedoeld dat in 2008 een nulmeting zou worden uitgevoerd om een streefwaarde voor een later jaar (2011) te kunnen bepalen. Er is geen streefwaarde voor 2008 bepaald en daarom staat in bovenstaande tabel zowel bij de streefwaarde 2008 als de realisatiewaarde 2008 «n.v.t.».
In de begroting 2008 zijn voor het project Beelden voor de Toekomst streefwaarden opgenomen voor het jaar 2010. Door vertraging bij de start van het project zijn voor de jaren 2007 en 2008 geen representatieve realisatiecijfers beschikbaar. In het jaarverslag over 2009 wordt aan de hand van de jaarrekening over 2008 een eerste tussentijdse realisatie opgenomen.
14.3.3 Mensen toegang bieden tot een kwalitatief hoogwaardig multimediaal toegankelijk stelsel van openbare bibliotheken
In 2008 is de eerste fase van de bibliotheekvernieuwing (2001–2008) afgerond. In het overgangsjaar 2008 werd de vernieuwing gecontinueerd langs drie lijnen:
1. Inhoudelijke vernieuwing van bibliotheekdiensten
Er is substantiële vooruitgang geboekt bij de verbreding en vernieuwing van de (digitale) dienstverlening. Hiertoe is onder andere de website Schoolbieb.nl gelanceerd. Binnen Schoolbieb.nl worden (digitale) diensten van openbare bibliotheken voor verschillende gebruikersgroepen (leerlingen, docenten, bibliothecarissen, mediathecarissen en ouders) ontsloten.
2. Stelselversterking
De provinciale netwerken zijn in 2008 gedeeltelijk gerealiseerd. Ditzelfde geldt voor de effectuering van het landelijke collectiebeleid. Daarnaast zijn zowel de vorming van de basisbibliotheken als de certificering hiervan grotendeels afgerond.
3. Integratie van de blindenbibliotheken in het stelsel van de openbare bibliotheken
De integratie is in 2008 succesvol afgerond en geëvalueerd. De stuurgroep heeft haar bevindingen vastgelegd in een rapport d.d. 7 oktober 2008. De decentrale uitrol van de dienstverlening aan blinden en slechtzienden ligt op schema.
Tegelijk werd in 2008 de volgende fase van de bibliotheekvernieuwing grondig voorbereid. De Raad voor Cultuur gaf in mei advies. De minister van OCW maakte in de zomer en in december afspraken met IPO en VNG over de voortgang en de budgetverdeling in de periode 2009–2012. Op 15 december 2008 is op basis van het advies van de commissie Calff een bestuurlijk akkoord gesloten over de voortgang van het innovatietraject 2009–2012. Het akkoord betreft onder meer:
• de uitgangspunten voor een bibliotheekcharter. In dit charter worden de rollen en verantwoordelijkheden van het Rijk, de provincies en de gemeenten beschreven;
• de programmalijnen en budgetverdeling voor de komende jaren.
Afgesproken is dat de ontwikkeling van de digitale bibliotheek prioriteit heeft. Op 21 oktober 2008 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de bibliotheekvernieuwing in de jaren 2009 tot en met 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28 330, nr. 30).
Tabel 14.7 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Subsidies: Instellingssubsidie aan de VOB, inclusief subsidie voor het uitvoeren van stelseltaken door de VOB | Ja |
2. Monitoring en evaluatie van processen en instellingen | Ja |
3. Bestuurlijk overleg en daaruit voortvloeiende afspraken met IPO en VNG | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 14.8 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2007 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | |
Loket aangepast lezen – aantal ingeschreven lezersBron: VOB | 31 165 | n.v.t. | 31 165 | n.v.t. | 31 165 |
Loket aangepast lezen – uitleningen algemene lectuur brailletitelsBron: VOB | 6 819 | n.v.t. | 6 819 | n.v.t. | 7 184 |
Loket aangepast lezen – uitleningen algemene lectuur gesproken boekenBron: VOB | 1 037 858 | n.v.t. | 1 037 858 | n.v.t. | 1 061 259 |
Sinds de integratie van de blindenbibliotheken in het stelsel van openbare bibliotheken zijn omtrent het gebruik van deze voorziening (landelijk loket aangepast lezen) goede kengetallen beschikbaar. Hoewel deze indicatoren nog niet in de begroting over 2008 waren opgenomen, worden de belangrijkste kengetallen hier gepresenteerd. Omdat er sprake is van kengetallen zijn hiervoor geen streefwaarden opgenomen.
14.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 14.9 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Effectenonderzoek ex post | Evaluatie verlaagd BTW tarief cultuur (Bureau APE) | AD 14.1 | 2008 | 2009 | *1 |
Overig evaluatieonderzoek | Evaluatie Belvedere (Bureau Haskoning) | OD 14.3.2 | 2008 | 2008 | *2 |
Evaluatie BRIM-regeling (bureau BMC) | OD 14.3.2 | 2008 | 2008 | *3 | |
Evaluatie Commissariaat voor de Media | OD 14.3.3 | 2008 | 2008 | *4 | |
Evaluatie Programma Creatieve Industrie | OD 14.3.3 | 2008 | 2008 | *5 | |
De openbare bibliotheek in de toekomst | OD 14.3.3 | 2008 | 2008 | *6 | |
Integratie blindenbibliotheken in de openbare basisbibliotheken | OD 14.3.3 | 2007 | 2008 | *7 |
*1 evaluatieonderzoek is afgerond, publicatie samen met beleidsreactie Kabinet begin 2009
*2 www.minocw.nl/documenten/Rapport%20Belvedere%20evaluatie%202008.pdf
*3 www.minocw.nl/documenten/Evaluatie%20Brim.pdf
*4 www.minocw.nl/documenten/32896a.pdf
*5 www.minocw.nl/documenten/93490a.pdf
*6 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 330, nr. 27
*7 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28 330, nr. 30
15.1 Algemene doelstelling: een divers media-aanbod.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Het mediabeleid van de overheid richt zich op het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod op en in televisie, radio, kranten, opiniebladen en van journalistieke, culturele uitingen via internet. De minister van OCW heeft specifieke zorg voor het stelsel van de landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de wet- en regelgeving op dat terrein alsmede de financiering van de landelijke publieke omroep, wereldomroep en enkele andere aan de omroep gelieerde instellingen.
Voor 2008 was het doel te komen tot wetgeving waarin de multimediale taak van de publieke omroep beter wordt geregeld en de reclameregels voor commerciële omroepen worden versoepeld. Deze nieuwe Mediawet is op 1 januari 2009 in werking getreden (Stb. 2008, 583). In 2008 is verder wetgeving voorbereid voor een actualisering van de taak en organisatie van de publieke omroep. De zorg over de toekomst van de pers nam toe in 2008. In twee brieven aan de Tweede Kamer gaat de minister van OCW hierop in. Hij kondigde eind 2008 een commissie aan die zich gaat buigen over de innovatie in de pers. In 2008 is het mediawijsheid expertisecentrum opgericht. Het kabinet wil veilig en verantwoord mediagebruik bevorderen door burgers toe te rusten om kansen van media volop te benutten en tevens goed om te gaan met de mogelijke gevaren daarvan.
Op het media-aanbod en -gebruik is een veelheid van factoren van invloed zoals Europese regels, ontwikkeling technologie, economische trends en veranderingen in het mediagebruik van mensen. De overheid heeft een verantwoordelijkheid voor het systeem van regulering en financiering maar kan de uitkomst (aanbod en gebruik van media) niet direct bepalen. De meetbare gegevens geven een indicatie van aanbod en gebruik en zeggen op die wijze iets over de doelen van het mediabeleid. In 2008 waren voor de perssector met name de economische ontwikkelingen en ontwikkelingen in leesgedrag van belang.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Tabel 15.1 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006* | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1a. Aantal Nederlandstalige televisiekanalen | 19 | 19 | p.m. | 20 | |
1b. Aantal Nederlandstalige radiokanalen | 21 | 20 | p.m. | 23 | |
Bron: Stichting Kijkonderzoek (1a); Continu Luisteronderzoek door Intomart Gfk (1b); aangevuld met informatie uit het rapport van het Commissariaat voor de media Mediaconcentratie in Beeld (1a en 1b) | 2005 | ||||
2. Publieksbereik landelijke publieke televisie | 85% | 85% | 86% | ||
Bron: Stichting Kijkonderzoek | 2003 | ||||
2a. Publieksbereik landelijke publieke televisie naar leefstijl (13 jaar en ouder) | |||||
• gemakzoekende burger | 93% | ||||
• zorgzame opvoeder | 90% | ||||
• bezorgde burger | 89% | ||||
• standvastige gelovige | 93% | ||||
• participerende burger | 93% | ||||
• zorgzame spanningszoeker | 87% | ||||
• tolerante wereldburger | 89% | ||||
• ambitieuze pleziermaker | 78% | ||||
2b. Publieksbereik landelijke publieke televisie naar leeftijdscategorie | |||||
• 6–12 jaar | 74% | ||||
• 13–19 jaar | 69% | ||||
• 20–34 jaar | 83% | ||||
• 35–49 jaar | 89% | ||||
• 50 jaar en ouder | 94% | ||||
2c. Publieksbereik landelijke publieke televisie naar sociale klasse (13 jaar en ouder) | |||||
• klasse AB1 | 88% | ||||
• klasse B2 | 86% | ||||
• klasse C | 86% | ||||
• klasse D | 93% | ||||
2d. Publieksbereik landelijke publieke televisie naar politieke affiniteit (13 jaar en ouder) | |||||
• lage politieke affiniteit | 85% | ||||
• midden politieke affiniteit | 91% | ||||
• hoge politieke affiniteit | 94% | ||||
2e. Publiekbereik landelijke publieke televisie naar culturele affiniteit (13 jaar en ouder) | |||||
• culturele affiniteit laag (laag) | 86% | ||||
• culturele affiniteit laag (hoog) | 89% | ||||
• culturele affiniteit midden | 91% | ||||
• culturele affiniteit hoog | 92% | ||||
Bron: NPO | |||||
3. Aantal redactioneel zelfstandige dagbladen | 24 | 22 | p.m. | 22 | |
Bron:www.Hoi-online.nl | |||||
4. Dagbladconcentraties (maximum % oplagemarkt) | 33% | 27% | 35% (max) | 29% | |
Bron:www.Hoi-online.nl | |||||
5. Distributie elektronische media in huishoudens | |||||
• % met kabelaansluiting | 88,5% | 81% | p.m. | 79% | |
• % digitale ethertelevisie | 3,7% | 7% | p.m. | 8% | |
• % satelliet | 10,1% | 11% | p.m. | 12% | |
• % IPTV (televisie via internet) | 1,7% | 3% | p.m. | 4% | |
Bron: TNO | 2006 |
* Door herformulering van de algemene doelstellingen is het niveau van de algemene doelstellingen voor 2006 niet meer te reconstrueren.
1. Het aantal radio- en televisiekanalen voor het Nederlandse publiek is een grove indicator voor de diversiteit van de audiovisuele media. Daarom is geen streefwaarde opgenomen. In dit overzicht staan de landelijke algemene zenders, met uitzondering van digitale themakanalen.
2. Het maatschappelijke effect van de publieke omroep hangt mede af van het aantal mensen dat kijkt en/of luistert. Gezien de vele commerciële alternatieven en de digitalisering zijn marktaandelen van de publieke radio en televisiezenders hiervoor een minder goede indicator. In plaats daarvan is het weekbereik genomen: het percentage mensen (boven de 6 jaar) dat per week minimaal 15 minuten aaneengesloten heeft gekeken naar de publieke televisie. Deze streefwaarde maakt onderdeel uit van de prestatieovereenkomst 2008–2010 tussen de landelijke publieke omroep en de minister van OCW. Op verzoek van de Tweede Kamer is ter informatie in dit verslag ook specifiek gerapporteerd over de mate van diversiteit van het bereik van de publieke omroep
3. Het aantal redactioneel zelfstandige kranten is een grove indicator voor de diversiteit van de pers. Na de fusie van het Algemeen Dagblad met 7 regionale dagbladen is het aantal titels gedaald naar 22 in 2007. Voor de streef- en realisatiewaarden worden de gratis kranten niet meegeteld.
4. Om diversiteit van de meningsvorming te beschermen, gaat wetgeving mediaconcentratie (door fusies en overnames) tegen. Hiertoe mag het marktaandeel per dagbladonderneming na overname(s) nooit meer dan 35% bedragen. In 2007 had de grootste uitgever een marktaandeel van 27%. De realisatiecijfers hebben betrekking op het 3e kwartaal van 2008. Recentere gegevens zijn nog niet beschikbaar.
5. Concurrentie tussen en op distributienetwerken is gunstig voor toegankelijkheid: zowel eindgebruikers als aanbieders van inhoud hebben meer te kiezen en de prijzen voor distributie worden doorgaans lager. In 2007 is de kabel nog steeds het dominante netwerk voor de distributie van televisie en ether het belangrijkst voor radio. In 2006 is analoge ethertelevisie omgeschakeld naar digitale ethertelevisie en is het aanbod via digitale ether uitgebreid. De realisatiecijfers hebben betrekking op het 2e kwartaal van 2008. Recentere gegevens zijn nog niet beschikbaar.
15.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 1 638 092 | 719 780 | 797 288 | 886 708 | 909 647 | 853 393 | 56 254 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven | 867 462 | 844 980 | 758 453 | 783 452 | 887 881 | 843 193 | 44 688 |
Programma-uitgaven | 867 462 | 844 980 | 758 453 | 783 452 | 887 881 | 843 193 | 44 688 |
Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod | 865 408 | 837 016 | 755 606 | 780 706 | 883 278 | 838 740 | 44 538 |
• Financiering publieke omroep | 849 979 | 821 395 | 739 828 | 764 692 | 866 433 | 822 226 | 44 207 |
• Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties | 15 429 | 15 621 | 15 778 | 16 014 | 16 845 | 16 514 | 331 |
Programmakosten-overig | 2 054 | 7 964 | 2 847 | 2 746 | 4 603 | 4 453 | 150 |
• Overige uitgaven (geen Mediawet) | 2 054 | 7 964 | 2 847 | 2 746 | 4 603 | 4 453 | 150 |
Ontvangsten | 259 312 | 238 965 | 252 909 | 251 225 | 252 022 | 232 234 | 19 788 |
De realisatie 2008 wijkt € 44,7 miljoen af van de vastgestelde begroting. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de toegekende loon- en prijsbijstelling van € 20,2 miljoen. Verder leiden de hoger dan verwachte reclameontvangsten tot een hoger uitgavenbudget.
De hogere realisatie op de verplichtingen van € 56,1 miljoen wordt eveneens veroorzaakt door de hogere raming op de reclame-ontvangsten en de loon- en prijsbijstelling. Het resterende verschil van € 11,9 miljoen wordt veroorzaakt door een wijziging in het moment, waarop een verplichting wordt aangegaan.
De realisatie op de ontvangsten is € 19,8 miljoen hoger dan begroot. Enerzijds komt dit door een lagere ontvangst zerobase (radiofrequenties) als gevolg van gemaakte betalingsregelingen van € 4,2 miljoen. Anderzijds betreft het hogere ramingen van reclame-ontvangsten van € 24 miljoen. De bedragen voor reclame-ontvangsten, die in de begroting en dit jaarverslag zijn opgenomen, zijn gebaseerd op ramingen door de STER. De daadwerkelijke ontvangsten over 2008 zijn op dit moment nog niet vastgesteld, zodat in dit jaarverslag wordt uitgegaan van de laatste ramingen.
15.3 Operationele doelstelling
15.3.1 Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod.
De komende jaren legt het kabinet het accent op drie terreinen van het mediabeleid:
• bevorderen van een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod via (publieke) audiovisuele mediadiensten;
• een levendig journalistiek klimaat en innovatie in de geschreven pers;
• mediawijsheid: bevorderen veilig en verantwoord mediagebruik door burgers toe te rusten om de kansen van media volop te benutten en tevens goed om te kunnen gaan met de mogelijke gevaren ervan.
Na jaren van bezuinigingen werd in 2008 de programmering van de publieke omroep hersteld en tekorten gedekt met een financiële impuls van € 50 miljoen. Voor de periode 2008–2010 heeft de minister van OCW prestatieafspraken gemaakt met de landelijke publieke omroep. Op 1 januari 2009 is de Mediawet 2008 in werking getreden. Als gevolg hiervan mag de publieke omroep voortaan al het elektronisch aanbod (onder andere websites, digitale kanalen, mobiel aanbod) tot zijn hoofdtaak rekenen. Programma’s van omroepen kunnen daardoor flexibeler verdeeld worden over de verschillende kanalen (bijvoorbeeld digitale themakanalen). Omroepen hoeven ook niet langer een voorgeschreven deel van de zendtijd te vullen op een vast thuisnet. De verplichte percentages zendtijd voor informatie en cultuur op radio en televisie (voor Nederland 1, 2 en 3) worden vervangen door prestatieafspraken over het totale aanbod. Hierbij wordt nu bijvoorbeeld ook het aanbod aan informatie en cultuur op digitale themakanalen en websites meegerekend. De nieuwe mediawet regelt verder dat er meer ruimte komt voor samenwerking tussen de publieke omroep en andere mediabedrijven en culturele en educatieve instellingen. Tot slot zijn met de wet de reclameregels voor de commerciële omroepen versoepeld, waardoor zij hun films vaker mogen onderbreken en meerdere vormen van reclame mogen uitzenden (bijvoorbeeld split screen reclame). Daar staat tegenover dat omroepen geen alcoholreclame meer mogen uitzenden voor 21.00 uur ’s avonds.
Vanaf 2008 subsidieert het Mediafonds (Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties) de ontwikkeling van kwaliteitsdrama van regionale omroepen. Na een opstartjaar verwacht het fonds meer aanvragen in 2009.
Pers en journalistieke producties
De minister heeft zijn visie op toekomstig persbeleid uiteengezet in twee brieven aan de Tweede Kamer, resp. 14 november 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 777, nr. 1) en 12 december 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 777, nr. 2). Hierover heeft een algemeen overleg plaats gevonden op 18 december 2008. Verder heeft de minister op 12 januari 2009 de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers ingesteld (cie-Brinkman) met een tweeledige taak:
• advies over innovatie van de (dagblad)pers;
• advies over toekomst van de nieuwsvoorziening in Nederland, toegespitst op de rol van de pers.
Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) heeft voorbereidingen getroffen voor de uitvoering van een driejarige pilot om te komen tot een classificatiesysteem voor geschiktheid. Dit systeem moet naast het huidige Kijkwijzersysteem voor schadelijkheid bijdragen aan toerusting van ouders en kinderen bij hun mediagebruik.
Er is een bedrag van € 0,5 miljoen ingezet om een mediawijsheid expertisecentrum op te zetten. Dit centrum moet de samenhang en samenwerking versterken tussen initiatieven op het terrein van mediawijsheid. Via een website vinden mensen hun weg naar de vele initiatieven die er reeds zijn (www.mediawijsheidkaart.nl). Het centrum heeft programmalijnen uitgestippeld en werkgroepen ingesteld. Er zijn inmiddels ruim 130 organisaties op het terrein van mediawijsheid bij het centrum aangesloten via een intentieverklaring.
In 2008 is met mediaorganisaties gesproken over het opstellen van een gedragscode die door henzelf nageleefd wordt. Hieruit blijkt dat media spelregels hebben en hanteren. Wat zij kunnen doen is meer en beter publiek verantwoording afleggen en de regels die zij zelf hanteren voor iedereen kenbaar maken op het internet. De organisaties zijn hier nu mee aan de slag. De gedragscode zal overigens aanvullend zijn op reeds bestaande codes (reclamecode, kijkwijzer, journalistieke codes etc.).
In 2008 heeft de minister van OCW zijn visie op media en diversiteit naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700, nr. 44) en nieuwe conventanten gesloten met de vier grote steden over FunX en MTNL voor de periode 2008–2012.
Tabel 15.3 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Financiering van de publieke omroep | Ja |
2. Meerjarige afspraken over de prestaties van de publieke omroep | Ja |
3. Nieuwe spelregels voor de multimediale taak van de publieke omroep (inclusief lokale en regionale omroep) | Ja |
4. Uitwerken van voorstellen voor de organisatie van de publieke omroep in wetgeving | Ja |
5. Ondersteuning van de regionale culturele programmering | Ja |
6. Duidelijkheid over de toekomst van multiculturele publieke radio (FunX) en televisie (MTNL) | Ja |
7. Ontwikkeling van diversiteit en concentratie in de geschreven media | Ja |
8. Stimuleren van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming (Stimuleringsfonds voor de pers) | Ja |
9. Kinderen en jongeren beschermen voor te veel seks en geweld op televisie | Ja |
10. Netwerk opstarten van organisaties, die zich bezig houden met mediawijsheid | Ja |
11. Zelfregulering voor verbetering van bestaande gedragscodes en initiëring van nieuwe gedragscodes | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 15.4 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006* | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1. Waardering publieke omroep: % mensen dat uitzendingen betrouwbaar vindt | 71% | – | 75% | 75% | |
Bron: Nederlandse publiek Omroep | 2006 | ||||
2. Onderscheidende programmering publieke televisie: % zendtijd informatie en jeugd | 77% | 75% | 77% | ||
Bron: Stichting Kijkonderzoek | 2006 | ||||
3. Aantal documentaires regionale televisie: | |||||
• Algemeen | 13 | 13 | 16 | ||
• Kunst | 7 | 5 | 4 | ||
• Drama | 7 | 6 | |||
Bron: Jaarverslag 2008 Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties | 2006 | ||||
4. Bekendheid Kijkwijzer | 79% | 80% | 86% | ||
Bron: Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) | 2006 |
* Door herformulering van de algemene doelstellingen is het niveau van de algemene doelstellingen voor 2006 niet meer te reconstrueren.
1. De publieke omroep onderzoekt of het Nederlandse publiek zijn aanbod onderscheidend vindt. De belangrijkste dimensie hierin is of de kijkers de uitzendingen van de publieke omroep betrouwbaar vinden.
2. Het onderscheidende karakter van het publieke aanbod laat zich verder aflezen uit de verdeling van televisiezendtijd over de diverse genres. De publieke omroep bracht aanzienlijk meer informatie en programma’s voor de jeugd: 77% van de publieke zendtijd, tegenover een streefwaarde van 75%. Deze gegevens worden alleen geproduceerd door de Stichting Kijk Onderzoek (SKO). Omdat SKO voor de branche werkt, volgt de indeling in genres ook de behoeften en gebruiken in de mediawereld. Zij kunnen daardoor niet één op één worden vergeleken met de rapportage over naleving van de wettelijke programmavoorschriften ten behoeve van het Commissariaat voor de Media.
3. Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties ontvangt vanaf 2008 € 500 000 extra subsidie voor culturele programmering door regionale omroepen. Hiervoor worden per jaar extra documentaires gemaakt boven de documentaires, die de regionale omroep nu al produceert. In de begroting 2008 is hiervoor een streefwaarde van 60 documentaires opgenomen. Dit aantal is gebaseerd op een verondersteld aantal documentaires van 40 in 2006. De basiswaardes zijn aangepast aan de realisatiecijfers uit het jaarverslag over 2006 van Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties, waarbij tevens een onderscheid is gemaakt tussen algemeen, kunst en drama. De realisatiecijfers over 2008 geven op het totaal niet de verwachte stijging van 50% meer documentaires. Dit is wel het geval op het gebied van kunst en drama, waarvoor het extra budget ook bestemd is.
4. De Kijkwijzer is een belangrijk hulpmiddel voor bewust mediagebruik door kinderen en hun opvoeders. Pictogrammen geven informatie over de inhoud van het mediaproduct en er is een indicatie opgenomen vanaf welke leeftijd de inhoud niet schadelijk is. De leeftijdsgrenzen zijn bovendien bepalend voor het uitzendtijdstip van programma’s op televisie. Het streven is dat 80% van de Nederlandse bevolking bekend is met de Kijkwijzer. In 2008 is dit streefcijfer ruimschoots gehaald met 86%.
15.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 15.5 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | Visitatie landelijke publieke omroep | OD 15.3.1 | 2007 | 2009 | |
Visitatie wereldomroep | OD 15.3.1 | 2007 | 2009 | ||
Overig evaluatieonderzoek | Mediabeleid en culturele diversiteit | OD 15.3.1 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200, nr. 163(bijlage) | |
Evaluatie gewijzigde financie- ringsstructuur regionale publieke omroepen | OD 15.3.1 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700, nr. 129 | ||
Evaluatie Commissariaat voor de Media (2003–2006) | OD 15.3.1 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200, nr. 201(bijlage) |
ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID
16.1 Algemene doelstelling: het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die voldoende aansluit op maatschappelijke behoeften.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
In de Strategische agenda voor het hoger onderwijs en het onderzoeks- en wetenschapsbeleid staat het vrije en ongebonden onderzoek centraal. Er moet meer ruimte komen voor talentvolle onderzoekers, middelen voor onderzoek moeten in competitie bij de beste onderzoekers terecht komen en de tweede geldstroom wordt versterkt. In het kader van de algemene doelstelling en in lijn met de strategische agenda is met de inzet van een aantal instrumenten gestreefd naar het realiseren van deze doelen. Behalve met reguliere structurele bijdragen en subsidies aan instellingen en met de inzet van de extra enveloppenmiddelen, is ook via extra incidentele impulsen (Bsik en FES) bijgedragen aan wetenschap van hoog niveau, vergroting van focus en massa, ruimte voor talent, valorisatie, wisselwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven en aan innovatie. De beoogde versterking van het talentinstrumentarium is op gang gekomen. Zo is ondermeer de vernieuwde en uitgebreide Vernieuwingsimpuls gestart, kon via het Aspasia programma de doorstroom van vrouwen in UHD- en hoogleraarfuncties verder toenemen, en is een pilot gestart voor het graduate schools instrument. Deze maatregelen hebben het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het onderzoek inclusief de kennisdiffusie bevorderd (zie ook tabel 16.1, indicator 1 en tabel 16.7, indicator 3). De verschillende effectgegevens laten zien dat Nederland zich internationaal nog steeds in de voorhoede bevindt: de wetenschappelijke productiviteit is hoog en ook wat de kwaliteit van het onderzoek betreft zit Nederland bij de wereldtop. Een aantal landen waaronder Denemarken is wel met een inhaalslag bezig.
Voor nadere informatie wordt verwezen naar:
• «Het Hoogste Goed», de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek en wetenschapsbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1);
• Voortgangsrapportage 2008 «Het Hoogste goed» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 288, nr. 45);
• «Grenzeloos Goed», de Internationaliseringsagenda hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid, (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 288, nr. 44);
• Wetenschaps- en Technologie- Indicatoren 2008 van het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 25).
• Door de toegenomen maatschappelijke vraag naar wetenschappelijke kennis is de behoefte aan toponderzoek en dus aan talentvolle onderzoekers sterk gestegen. Nederland kent relatief weinig onderzoekers en promovendi in de bètawetenschappen. Het aantrekken van talent uit binnen- en buitenland wordt belangrijker, maar de toenemende concurrentie op de nationale en internationale arbeidsmarkt leidt ertoe dat het lastig is om talent te werven en te behouden.
• Internationaal en in Europees verband neemt het belang van grootschalige onderzoeksfaciliteiten in betekenis voor de kennisinfrastructuur en qua omvang aan investeringen toe. Om op topniveau te kunnen blijven presteren en de daarvoor noodzakelijke aantrekkingskracht op de beste onderzoekers en studenten te kunnen uitoefenen, is het belangrijk dat Nederland zowel met eigen faciliteiten als door betrokkenheid bij faciliteiten elders internationale aansluiting kan vinden. Daarvoor moet Nederland op basis van een nationale roadmap voldoende kunnen inspelen op actuele Europese ontwikkelingen op dit gebied.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Tabel 16.1 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1. Internationale wetenschappelijke kwaliteit (de relatieve Nederlandse citatiescore)(mondiale score = 1) | 1,26 (=mondiaal top-3) | 1,34 | Nog niet bekend | Behorende tot de top-3 mondiaal | Nog niet bekend |
Bron: NOWT/CWTS | peildatum: 2000–2003 | peildatum: 2003–2006 | |||
2. Wetenschappelijke productiviteit (aantal wetenschappelijke publicaties per onderzoeker in de publieke sector) | 0,95 | 1,44 | Nog niet bekend | Top-5 positie binnen de EU | Nog niet bekend |
Bron: NOWT/CWTS | peildatum: 2000–2003 | peildatum: 2006 | |||
3. Promotiegraad (aantal promoties per 1000 personen van de leeftijdsgroep 25–34 jaar) | 0,95 | 1,48 | 1,55 | Verhoging relatief aantal promoties | Nog niet bekend |
Bron: VSNU (aantallen promoties) en CBS (leeftijdsgroep) | peildatum: 2000 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 |
Voor de indicatoren 1 en 2 zijn nog geen recente cijfers beschikbaar. De cijfers komen eens per twee jaar beschikbaar via het rapport «Wetenschaps- en Technologie- Indicatoren» van het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie (NOWT). Uit het laatste NOWT-rapport blijkt uit gegevens tot en met 2006 dat Nederland bij de wereldtop behoort wat betreft citatiescores en zich kan meten met een aantal Europese landen wat betreft productiviteit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 25). Nieuwe gegevens over de periode tot en met 2008 komen begin 2010 beschikbaar in een nieuw uit te brengen rapport. Een precieze positie binnen de EU wat betreft wetenschappelijke productiviteit is niet te geven, omdat het NOWT-rapport niet alle EU-landen bevat.
Voor indicator 3 komen cijfers voor het jaar 2008 volgens afspraken met de universiteiten medio 2009 beschikbaar.
Het beeld uit de tabel is dat Nederland met de wereldtop meedraait als het gaat om de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek en goed scoort wat betreft productiviteit en promotiegraad.
16.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 959 785 | 982 128 | 991 753 | 1 041 683 | 1 159 387 | 872 727 | 286 660 |
Waarvan garantieverplichtingen | 92 772 | 17 700 | 0 | ||||
Totale uitgaven | 813 322 | 839 229 | 926 202 | 971 918 | 1 018 295 | 967 108 | 51 187 |
Programma-uitgaven | 809 784 | 835 754 | 922 965 | 968 716 | 1 014 828 | 963 676 | 51 152 |
Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel | 721 810 | 729 444 | 742 703 | 752 747 | 787 300 | 743 595 | 43 705 |
• NWO | 303 597 | 305 969 | 308 115 | 311 117 | 315 610 | 302 701 | 12 909 |
• KNAW | 83 243 | 86 536 | 87 779 | 90 182 | 91 747 | 87 769 | 3 978 |
• Koninklijke Bibliotheek (KB) | 32 571 | 34 426 | 36 240 | 42 586 | 45 314 | 42 912 | 2 402 |
• Stichting Anno | 1 400 | 2 300 | 2 300 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• KNAW bibliotheek | 2 295 | 2 329 | 2 352 | 2 409 | 2 444 | 2 365 | 79 |
• LF TUD bibliotheek | 6 825 | 6 927 | 6 997 | 7 146 | 7 375 | 7 146 | 229 |
• IISG | 262 | 265 | 270 | 273 | 279 | 273 | 6 |
• SURF | 2 270 | 2 270 | 2 270 | 2 270 | 7 270 | 2 270 | 5 000 |
• CPG | 455 | 458 | 463 | 476 | 493 | 476 | 17 |
• TNO | 194 082 | 195 401 | 197 257 | 194 394 | 198 668 | 191 693 | 6 975 |
• BPRC/Stichting AAP | 8 460 | 9 364 | 13 286 | 11 808 | 9 544 | 9 183 | 361 |
• Nationaal Herbarium | 1 084 | 1 103 | 1 103 | 1 147 | 1 184 | 1 147 | 37 |
• NLR | 797 | 797 | 797 | 797 | 865 | 865 | 0 |
• Waterloopkundig Laboratorium | 1 190 | 1 180 | 1 316 | 1 314 | 1 360 | 1 340 | + 20 |
• Grondmechanica Delft | 713 | 726 | 785 | 784 | 800 | 800 | 0 |
• MARIN | 1 019 | 848 | 866 | 883 | 888 | 903 | – 15 |
• STT | 184 | 186 | 188 | 192 | 227 | 192 | 35 |
• EMBC | 478 | 510 | 543 | 617 | 658 | 724 | – 66 |
• EMBL | 2 716 | 2 827 | 2 857 | 3 147 | 3 734 | 3 248 | 486 |
• ESA | 33 182 | 31 272 | 33 745 | 31 413 | 33 775 | 32 101 | 1 674 |
• CERN | 27 147 | 27 151 | 27 989 | 28 394 | 29 844 | 30 535 | – 691 |
• ESO | 5 701 | 5 614 | 4 955 | 5 509 | 6 252 | 5 915 | 337 |
• EG-Liaison | 179 | 200 | 214 | 295 | 325 | 230 | 95 |
• NTU/INL | 1 412 | 1 422 | 1 409 | 1 407 | 2 963 | 2 039 | 924 |
• EIB | 1 163 | 1 177 | 1 192 | 1 215 | 1 254 | 1 215 | 39 |
• Montesquieu Instituut | 0 | 0 | 0 | 1 000 | 1 032 | 1 000 | 32 |
• NCB | 0 | 0 | 0 | 0 | 5 000 | 0 | 5 000 |
• COS | 463 | 594 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Nationale coördinatie | 2 852 | 1 768 | 2 972 | 9 058 | 12 504 | 8 817 | 3 687 |
• Bilaterale samenwerking | 4 527 | 5 738 | 4 387 | 2 837 | 5 854 | 5 538 | 316 |
• Nader te verdelen | 1 543 | 86 | 56 | 77 | 37 | 198 | – 161 |
Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken | 68 056 | 82 146 | 156 377 | 188 015 | 123 636 | 116 197 | 7 439 |
• FES– BSIK | 37 363 | 37 183 | 67 298 | 46 920 | 51 452 | 44 741 | 6 711 |
• FES– cleanrooms nanotechnologie | 0 | 0 | 17 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• FES– TNO automotive | 0 | 0 | 10 800 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• FES– ITER | 0 | 0 | 0 | 18 646 | 0 | 0 | 0 |
• FES – GATE | 0 | 0 | 1 066 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 0 |
• FES– grootschalige researchfaciliteiten | 0 | 0 | 29 472 | 30 642 | 22 822 | 22 822 | 0 |
• FES – Parelsnoer | 0 | 0 | 0 | 11 750 | 7 750 | 7 750 | 0 |
• Genomics | 11 345 | 20 445 | 11 345 | 22 345 | 15 000 | 17 000 | – 2 000 |
• Smart-mix | 5 345 | 15 092 | 14 764 | 50 845 | 4 975 | 4 865 | 110 |
• EET | 11 512 | 6 645 | 2 985 | 3 115 | 988 | 994 | – 6 |
• WeTeN | 2 491 | 726 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• NEMO | 0 | 2 055 | 1 647 | 1 687 | 3 284 | 1 725 | 1 559 |
• Talentenkracht | 0 | 0 | 0 | 0 | 300 | 300 | 0 |
• Kust- en zeeonderzoek | 0 | 0 | 0 | 65 | 2 065 | 2 000 | 65 |
• ASTRON/LOFAR | 0 | 0 | 0 | 0 | 2 000 | 2 000 | 0 |
• Grootschalige research infrastructuur | 0 | 0 | 0 | 0 | 10 000 | 10 000 | 0 |
• Graduate Schools | 0 | 0 | 0 | 0 | 1 000 | 0 | 1 000 |
Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap | 19 591 | 23 984 | 23 613 | 27 613 | 103 613 | 103 613 | 0 |
• Vernieuwingsimpuls | 13 160 | 14 484 | 13 613 | 13 613 | 88 613 | 88 613 | 0 |
• VI-vrouwencomponent | 4 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 0 |
• Talent Mozaïek | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 0 |
• Talent Rubicon | 0 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 0 |
• Aspasia | 431 | 1 500 | 2 000 | 2 000 | 3 000 | 2 000 | 1 000 |
• Creatieve promovendi | 0 | 0 | 0 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 0 |
• Vrouwelijke hoogleraren | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 1 000 | – 1 000 |
Programmakosten-overig | 327 | 180 | 272 | 341 | 279 | 271 | 8 |
• Uitvoeringsorganisatie CFI | 327 | 180 | 272 | 341 | 279 | 271 | 8 |
Apparaatsuitgaven | 3 538 | 3 475 | 3 237 | 3 202 | 3 467 | 3 432 | 35 |
Ontvangsten | 116 733 | 116 130 | 204 008 | 189 367 | 178 093 | 167 475 | 10 618 |
* Door herformulering van de operationele doelstellingen kunnen de uitgaven op instrumentniveau en/of het niveau van de operationele doelstelling afwijken van voorgaande jaarverslagen.
De uitgaven in 2008 (€ 1 014,8 miljoen) betreffen hoofdzakelijk de bijdragen aan het onderzoekbestel (€ 787,3 miljoen). Daarnaast betreft het uitgaven aan het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten (€ 123,6 miljoen) en uitgaven voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap (€ 103,6 miljoen).
De realisatie van de uitgaven ligt € 51,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk is vastgesteld. De verschillen worden hoofdzakelijk verklaard door een herschikking van OCW-middelen van € 13,5 miljoen ten behoeve van een subsidie aan Naturalis voor de totstandkoming van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit (NCB), een subsidie aan de Stichting SURF voor grensverleggende ICT-Innovaties, de start Graduate Schools en de verhoging van de bijdrage aan Aspasia en NEMO. Verder zijn er nog technische bijstellingen als gevolg van loon- en prijsbijstellingen (€ 30,8 miljoen) en in 2008 opgevraagde BSIK-middelen 2007 ad € 6,7 miljoen.
16.3 Operationele doelstelling
16.3.1 Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel
De geplande uitgaven zijn gerealiseerd en hebben er mede toe geleid dat aan een groot aantal onderzoekers en onderzoeksinstellingen ruimte kon worden gegeven om bij te dragen aan het uitvoeren van excellent wetenschappelijk onderzoek en aan de betere benutting van de resultaten ervan. Uit de in 2008 uitgevoerde evaluatie blijkt dat NWO, die de belangrijkste organisatie is voor deze doelstelling, een efficiënte en effectieve organisatie is. NWO blijkt een organisatie die als tweede geldstroomfinancier via competitie en selectie kwaliteitsverhogende effecten heeft op de Nederlandse wetenschappelijke onderzoeken op de internationale inbedding daarvan en zo een grote bijdrage levert aan het kennisbestel. De financiële positie van de instellingen die onder dit beleidsartikel vallen is goed te noemen.
Voor nadere informatie wordt verwezen naar:
• Voortgangsrapportage 2008 «Het Hoogste Goed», Strategische agenda voor het hoger onderwijs en het onderzoek- en wetenschapsbeleid» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 288, nr. 45);
• Evaluatierapport NWO van de Evaluatiecommissie van der Vliet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 388, nr. 73);
• Nederlandse roadmap grootschalige onderzoeksfaciliteiten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 406, nr. 124);
• Brief van de Minister van OCW over de besluitvorming over de Nederlandse inzet inzake grootschalige Europese onderzoeksfaciliteiten naar aanleiding van de Nederlandse roadmap en het advies van NWO en SenterNovem hierover (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-30, nr. 197).
Tabel 16.3 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Inzet van financiële middelen voor activiteiten ter versterking van de nationale coördinatie wetenschapsbeleid, waaronder diverse activiteiten ter ondersteuning van de implementatie van de Strategisch Agenda voor het Hoger Onderwijs en het Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid (voorheen Wetenschapsbudget) en van beleidsondersteunend onderzoek. | Ja |
2. Bekostiging van de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW, TNO en KB. | Ja |
3. Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties (ESA, ESO, CERN, EMBL, EMBC). | Ja |
4. Subsidie aan een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder wetenschappelijke bibliotheken, met een belangrijke instellingoverstijgende functie. | Ja |
5. Subsidie aan Senter/EG-Liaison voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling. | Ja |
6. Bijdragen aan de KNAW en NWO voor de in het kader van lopende Memoranda of Understanding (MOU’s) uitgevoerde bilaterale samenwerkingsprogramma’s met China, Indonesië en Rusland. | Ja |
7. Financiering van het universitaire onderzoek (via beleidsartikel 7: Wetenschappelijk Onderwijs). | Ja |
8. Ambtelijke en bestuurlijke dialoog met NWO, TNO, KNAW en KB over begroting, verantwoording, en strategische planvorming. | Ja |
9. Verdere implementatie van het interdepartementale proces van vraagprogrammering van het onderzoek TNO en de GTI’s. Vanuit de maatschappelijke thema’s en vraagstukken wordt in kennisarena’s meer specifiek de richting bepaald voor kennis voor beleid, grote faciliteiten en kennis als vermogen. | Ja |
10. Via de strategische en bestuurlijke dialoog met de onderzoeksinstellingen en universiteiten bevorderen van wisselwerking tussen bedrijven, universiteiten en technologische instituten door in te zetten op wetenschappelijke excellentie en valorisatie. | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 16.4 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | |||
1. R&D-investeringen als % BBP, gefinancierd door | 1,82% | 1,71% | 1,70% | 3% | Nog niet bekend |
• de overheid | 0,62% | 0,62% | 0,62% | 0,90% | |
• bedrijven Nederland | 0,93% | 0,87% | 0,87% | 1,90% | |
• overig (waaronder buitenland) | 0,27% | 0,21% | 0,21% | 0,20% | |
Bron: CBS | peildatum: 2000 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | peildatum: 2010 | |
2. Inzet wetenschappelijk personeel voor R&D (onderzoekers per 1000 personen van de beroepsbevolking) | 5,2 | 6,3 | 5,8 | Verhoging van de waarde t.o.v. het vorige jaar | Nog niet bekend |
Bron: CBS | peildatum: 2000 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 | ||
3. Nederlandse deelname in EU-Kaderprogramma (opbrengst in % minus bijdrage in %) | 0% | + 1,0% | + 1,6% | > 0% | Nog niet bekend |
Bron: SenterNovem/EG Liaison | peildatum: 2002–2006 | peildatum: 2007 | peildatum: KP7 (2007–2013) |
1. De indicator is niet gekoppeld aan een specifiek instrument maar is het resultaat van het totaal aan investeringen van overheid en bedrijfsleven in R&D. De investeringen, van de overheid, maar met name de bedrijven zijn, in relatie tot ontwikkelingen van het BBP, niet voldoende om in de buurt te komen van de streefwaarden voor 2010.
2. De indicator is ook het resultaat van het totaal aan investeringen van overheid en bedrijfsleven. Het aandeel onderzoekers in Nederland ten opzichte van de beroepsbevolking is internationaal niet slecht, maar Nederland draait niet mee in de top van Europa. Dat het cijfer voor 2007 lager is dan voor 2006, heeft te maken met het feit dat het cijfer voor 2006 een onverklaarde uitschieter lijkt te zijn. Ten opzichte van 2005 neemt het aantal onderzoekers zeer fors toe (bijna 30 procent), waarna het in 2007 weer daalt ten opzichte van 2006. Als gekeken wordt naar de cijfers van de afgelopen jaren, ligt het cijfer voor 2007 meer in de lijn der ontwikkeling dan dat van 2006. Overigens zijn de CBS-cijfers voor het prestatiegegeven door OCW opwaarts bijgesteld, omdat het CBS het aantal onderzoekers in het hoger onderwijs fors onderschat, doordat vanaf 2002 de promovendi tot de assistenten worden gerekend, terwijl ze feitelijk tot de groep onderzoekers behoren. Het CBS heeft toegezegd deze situatie te corrigeren. Medio 2009 komt het CBS naar verwachting met vernieuwde gegevens.
3. Dit prestatiegegeven geeft aan wat de relatieve opbrengst is uit het EU-Kaderprogramma, waarbij de Nederlandse bijdrage aan de EU-begroting is afgezet tegen de opbrengst uit dat programma. Nederland scoort daarbij goed met een positief saldo.
16.3.2 Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken
Door zorg te dragen voor gerichte investering in een aantal specifieke thema’s, zorgt de overheid dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten en op een aantal terreinen de aansluiting met de internationale top kan bereiken of behouden. Deze thema’s vragen om bijzondere prioriteitsstelling en financiering. Bij de meeste thema’s is sprake van cofinanciering door de betreffende onderzoeksinstelling of andere departementen. De thema’s sluiten aan bij de grote nationale onderzoeksprioriteiten en bij prioriteiten die voortkomen uit de kennis en innovatieagenda van het Kabinet en zij anticiperen zo op de maatschappelijke kennisbehoeften. Via de specifieke stimuleringsinstrumenten is gericht bijgedragen aan meer focus en massa in het wetenschappelijk onderzoek op prioritaire terreinen en is de kennisbasis voor de toekomst versterkt.
Samen met het ministerie van EZ werd de Agenda voor duurzame productiviteitsgroei (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 406, nr. 120) uitgebracht. Mede naar aanleiding van deze agenda is besloten in het Fes een bedrag van maximaal € 500 miljoen te reserveren voor selectieve continuering van in deze kabinetsperiode aflopende Fes-projecten in het domein kennis, innovatie en onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 D, nr. 2, p. 6).
Tabel 16.5 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) in het kader van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (Bsik) aan veertien ICES/KIS-3 projecten waarvoor OCW penvoerder is. Het hele traject van fundamenteel tot toegepast onderzoek zal hierdoor een impuls worden gegeven aan samenwerkingsprojecten tussen bedrijven, universiteiten en technologische instituten, waardoor hoogwaardige kennisnetwerken ontstaan, waarbinnen onderzoek wordt uitgevoerd dat aansluit op de maatschappelijke behoefte. | Ja |
2. Door het kabinet voor toponderzoek en innovatieprogramma’s uit de FES impulsen 2005 en 2006 beschikbaar gestelde middelen aan de volgende door OCW getrokken projecten: | Ja |
• uitbreiding van geavanceerde cleanrooms voor nanotechnologie bij het TNO-instituut Industrie en Techniek in Delft; | |
• bijdrage aan TNO voor de verplaatsing van TNO-Wegtransportmiddelen naar Zuidoost Brabant voor het versterken van de kennisinfrastructuur rond het automotive cluster van kennisinstellingen en bedrijven in deze regio; | |
• bijdrage aan NWO voor de uitvoering van het project Game Research for Training and Entertainment (GATE). Naast onderzoek gericht op het gebied van gaming en simulatie richt dit programma zich op kennistransfer naar MKB-bedrijven en de uitvoering van pilots die de potentie van serious gaming zullen tonen; | |
• bijdrage aan TNO voor het in het consortium samen met de onderzoeksinstituten FOM en NRG realiseren van een frontlinie de Nederlandse bijdrage aan het internationale kernfusieproject ITER; | |
• bijdrage aan de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra voor het opzetten van een infrastructuur voor prospectieve Nationale Biobanken (Parelsnoer project). | |
3. Bijdrage aan NWO uit de FES impuls 2005 voor de investering in vijf grootschalige researchfaciliteiten: een digitale databank voor kranten bij de KB, een e-science GRID voor Nederland, een geadvanceerde multidisciplinaire faciliteit voor het doen van metingen en experimenten in de sociale wetenschappen, de oprichting/inrichting van een centrum voor geadvanceerde spectroscopie te Nijmegen, een Nationaal hersenonderzoekfaciliteit (New frontiers in imaging the brain). | Ja |
4. Subsidie aan NWO voor het voortzetten van het Netherlands Genomics Initiative (NGI) in een tweede fase (2008–2012) voor het verankeren, uitbouwen en benutten van de in Nederland aanwezige kennisbasis op dit terrein. Hiervoor is in 2008 een bedrag van € 22,3 miljoen oplopend tot € 46 miljoen in 2012 beschikbaar. | Ja |
5. Bijdrage ten behoeve van het programma Economie, Ecologie Technologie (EET) die voortvloeit uit bestaande verplichtingen. | Ja |
6. Subsidie voor het uitvoeren van wtc-activiteiten via NEMO ten behoeve van ondermeer Kennislink, de continuïteit van de kleine science centra, en de Wetenschap- en techniekweek. | Ja |
7. Subsidie aan het interdisciplinaire onderzoeksproject Talentenkracht. Het project richt zich op onderzoek naar het van nature bij kinderen van 3–5 jaar oud aanwezige exploratiegedrag en onderzoekstalent op gebieden als logisch denken, redeneren en ruimtelijk inzicht. Resultaten kunnen worden gebruikt bij de inrichting van het onderwijs aan jonge kinderen. | Ja |
8. Subsidie aan ASTRON ter waarborging van een adequate financiering van de exploitatie van de LOFAR activiteit, waardoor ASTRON haar vooraanstaande positie in de radiosterrenkunde kan behouden. | Ja |
9. Voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen wordt uit de Pijler 2- enveloppe Innovatie, Kennis en Onderzoek per jaar € 12 miljoen subsidie verstrekt aan NWO. De selectie van concrete voorstellen zal in aansluiting op de resultaten van de nationale roadmap commissie door NWO worden gedaan op basis van gebleken kwaliteit. | Ja |
9. Op grond van de nota van wijzigingen op de OCW begroting 2008 is het bedrag voor 2008 bijgesteld naar € 10 miljoen. Volgend op het advies «Nederlandse roadmap grootschalige onderzoeksfaciliteiten» hebben NWO en SenterNovem geadviseerd over hoe de beschikbare enveloppenmiddelen het beste kunnen worden ingezet. Op grond van dit advies zijn uiteindelijk vijf projecten geselecteerd. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-30, nr. 197).
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Het gaat hier vooral om de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek dat uit de FES-gelden op incidentele basis wordt gefinancierd. Gelet op de aard van de doelstelling en de inputgerichte instrumentatie is kwantificering van de doelstelling en het formuleren van streefwaarden voor de FES-projecten als geheel niet zinvol en niet haalbaar. Wel zijn er doelstellingen en verwachte resultaten per project geformuleerd.
Op basis van bij de subsidie verplicht gestelde jaarlijkse inhoudelijke en financiële verslaglegging en evaluaties wordt de voortgang in de doelbereiking bewaakt. Een team van SenterNovem en NWO voert de monitor van de voortgang van de projecten die in het kader van het FES onder de BSIK regeling vallen uit en rapporteert daarover aan de Commissie van Wijzen ICES/KIS. De Commissie van Wijzen beoordeelt de voortgang.
16.3.3 Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap
Om een kwalitatief hoogwaardig en op vernieuwing gericht onderzoeksstelsel in stand te kunnen houden en verder te ontwikkelen, is het aantrekken en vasthouden van goede onderzoekers essentieel. Om te voorkomen dat de lage instroom van jong wetenschappelijk talent (vooral in de bèta disciplines) en de vergrijzing van vooral het universitaire wetenschappelijke personeel uitmondt in een tekort aan wetenschappelijk personeel, is een aantal samenhangende instrumenten op het gebied van HRM in het onderzoek ingezet. Hiermee kon in de loop van de jaren een bijdrage worden geleverd aan het terugdringen van de trend van vergrijzing onder het onderzoekspersoneel. Bovendien is hiermee het aandeel van ondervertegenwoordigde groepen vergroot, en is bijgedragen aan een betere uitgangspositie in de toenemende wereldwijde concurrentie om onderzoekstalenten. Deze instrumenten blijken op zich zeer succesvol. Uit de evaluatie van de Vernieuwingsimpuls (VI) blijkt dat het instrument een belangrijke positie heeft ingenomen in de onderzoekswereld en dat het een positieve impuls geeft aan de wetenschappelijke loopbaan van talentrijke onderzoekers (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008 29 338, nr. 65).
De in 2008 uitgevoerde beleidsdoorlichting geeft een meer integraal beeld van personeelsproblematiek in het onderzoek (zie hierna).
Uit de dit jaar gereedgekomen evaluaties van de programma’s Aspasia, Rubicon en Mozaïek blijkt dat het bij alle drie gaat om succesvolle en goedlopende programma’s die tegemoet komen aan de behoeften. Meer hierover is te vinden in de Voortgangsrapportage 2008 «Het Hoogste goed» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 288, nr. 45).
Het bereiken van de doelstelling hangt echter ook af van externe factoren zoals arbeidsmarktontwikkelingen en het personeelsbeleid van de autonome instellingen. De prestatiegegevens laten zien dat er in de loop der jaren een zekere mate van verjonging van het personeelsbestand bij de universiteiten heeft plaatsgevonden, die zich echter in 2006 niet heeft doorgezet en lijkt te stabiliseren volgens de cijfers voor het jaar 2007. Daarnaast neemt het aandeel van vrouwelijke wetenschappers in de verschillende functiecategorieën geleidelijk toe. Naar verwachting zal de streefwaarde voor het aandeel vrouwelijke hoogleraren van 15% in 2010 of 2011 worden gehaald, maar ligt dit aandeel nog ver onder de streefwaarde binnen de EU van 25%. Ondanks de positieve resultaten van de talentprogramma’s zal zeker bij de huidige beleidsinspanningen van de overheid en instellingen nog vele jaren een samenhangende inzet nodig zijn om de gewenste resultaten tot stand te brengen.
In 2008 is in het kader van de regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie van de minister van Financiën (RPE, 2006) de beleidsdoorlichting van deze doelstelling naar de naar de TK gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 511, nr. 1 en bijlage).
De belangrijkste conclusie van de beleidsdoorlichting is dat het overheidsbeleid gericht op het tegengaan van de vergrijzing en het genereren van vernieuwing in het onderzoek door instroom van jong talent positief uitpakt. Door de generieke en doelgroepgerichte subsidie-instrumenten (zoals de Vernieuwingsimpuls, Rubicon, Mozaïek en Aspasia) zijn talentvolle onderzoekers behouden gebleven voor de Nederlandse onderzoeksgemeenschap. De beleidsdoorlichting concludeert ook dat continuering van de inzet van persoonsgerichte instrumenten nodig blijft alsook de operationele beleidsdoelstelling in de OCW-begroting die hierop is gericht. De conclusies sluiten aan op de kabinetsinzet die in de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid op dit gebied is neergelegd.
Tabel 16.6 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van een versterkt en uitgebreid programma «Vernieuwingsimpuls» dat beoogt ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers door deze kansen te bieden middels persoonsgebonden subsidies. De vernieuwingsimpuls wordt vanaf 2008 uitgebreid en versterkt en de bestaande eenderde bijdrageverplichting voor universiteiten komt daarbij te vervallen. De precieze invulling zal plaatsvinden mede op basis van de uitkomst van de recent uitgevoerde evaluatie. Hiervoor worden de middelen ingezet die vrijkomen door het stopzetten van de Smart-mix en door de overheveling van de middelen voor de Strategische Overwegingen Component («kleine dynamisering») naar de tweede geldstroom. De Smart-mix wordt stopgezet omdat het een programma is gebleken met hoge uitvoeringslasten en waarin bovendien de alfa en gammaweten-schappen relatief weinig kansen krijgen. Het afschaffen van de dynamiseringsgrondslag wordt vooral ingegeven door de bureaucratische en lastige uitvoeringsmethodiek die een gevolg is van herverdeling (dynamisering) op basis van 2e en 3e geldstroomuitgaven. Door de overheveling ontstaat ruimte voor een extra stimulans voor persoonsgericht en excellent onderzoek via een versterking van de Vernieuwingsimpuls. Deze overheveling heeft een aantal positieve effecten (in aansluiting op het rapport van de commissie Dynamisering) namelijk: | Ja |
1. het verminderen van de 1/3 bijdrage van de universiteiten wanneer de huidige eenderde bijdrageverplichting aan de vernieuwingsimpuls wordt overgenomen door NWO; | |
2. overheveling van de 1ste naar de 2de geldstroom (versterking van ongebonden wetenschappelijk onderzoek); | |
3. onderzoeker krijgt meer ruimte (geld naar de beste onderzoeker en niet naar de instelling); | |
4. meer prestatiegerichte financiering omdat de beoordeling plaatsvindt op basis van wetenschappelijke excellentie en in competitie. | |
2. Subsidie aan NWO voor het honoreren van extra aanvragen van vrouwen met een subsidiabel voorstel in de vidi en vici rondes van de Vernieuwingsimpuls die vanwege budgettaire beperking niet voor een reguliere honorering in aanmerking komen. | Ja |
3. Subsidie aan NWO voor het beschikbaar stellen van Aspasia premies voor het permanent bevorderen van vrouwelijke Vernieuwingsimpuls-laureaten tot universitair hoofddocent of hoogleraar. | Ja |
4. Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het programma «Mozaïek», waarmee wordt beoogd meer allochtone afgestudeerden in de wetenschap te laten doorstromen. Dit instrument loopt tot en met 2008. | Ja |
5. Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het Rubicon-programma waarmee jonge veelbelovende onderzoekers na hun promotie ervaring kunnen opdoen door een verblijf van 2 jaar aan een buitenlandse onderzoeksinstelling of voor één jaar aan een Nederlandse onderzoeksinstelling. | Ja |
6. Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van een programma voor «toptalent». Dit is een programma waarin talentvolle afgestudeerden kunnen starten met hun promotie op een onderwerp naar keuze. Dit programma past in het streven om talentvolle onderzoekers met innovatieve ideeën de ruimte te geven en is tevens een aanvulling op de reeds bestaande programma’s. Dit programma loopt tot en met 2010. | Ja |
7. Om een nieuwe stevige impuls te kunnen geven aan het oplossen van het hardnekkige probleem van onderbenut vrouwelijk potentieel en in het bijzonder aan het in internationaal vergelijk in Nederland erg lage percentage vrouwelijke hoogleraren wordt per jaar € 1 miljoen ingezet uit de Pijler 2- enveloppe Innovatie, Kennis en Onderzoek ten behoeve van een persoonsgerichte subsidie voor vrouwelijke hoogleraren via NWO. | Ja |
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 16.7 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde | Realisatie |
2006 | 2007 | 2008 | 2008 | ||
1) Het aandeel universitair WP ouder dan 50 jaar (in procenten) | |||||
• WP-totaal | 25,0% | 21,4% | 21,8% | Lager dan de | n.n.b. |
• Hoogleraar | 64,0% | 61,1% | 62,4% | waarde in | n.n.b. |
• UHD | 55,8% | 52,8% | 51,9% | voorgaande | n.n.b. |
• UD | 33,8% | 26,8% | 27,2% | jaar | n.n.b. |
Bron: VNSU/WOPI | peildatum: dec. 2000 | peildatum: dec. 2006 | peildatum: dec. 2007 | ||
2) Het aandeel vrouwen in wetenschappelijke functies (in procenten) | |||||
• WP-totaal | 27,7% | 32,7% | 33,4% | Hoger dan de | n.n.b. |
• Hoogleraar | 6,3% | 10,3% | 11,2% | waarde van | n.n.b. |
• UHD | 10,7% | 16,4% | 17,1% | het voorgaande | n.n.b. |
• UD | 22,4% | 29,0% | 30,3% | jaar tot een | n.n.b. |
• promovendi | 43,0% | 42,0% | 42,4% | ui teindelijk | n.n.b. |
• overig WP | 32,8% | 37,9% | 38,5% | niveau van ± 50–50; | n.n.b. |
Specifieke streefwaarde voor vrouwelijke hoogleraren is 15% in 2010 | |||||
Bron: VSNU/WOPI | peildatum: dec. 2000 | peildatum: dec. 2006 | peildatum: dec. 2007 | ||
3) Verschuiving in functie van gehonoreerden in de Vernieuwingsimpuls (na 2,5 à 3 jaar) | Gezien de nog korte historie van de Vernieu-wings-impuls is er geen basiswaarde | (verschuiving in procentpunten) man/vrouw | (verschuiving in procentpunten) man/vrouw | (verschuiving in procentpunten) man/vrouw | |
• Postdoc | – 27/– 25 | – 29/– 25 | afname | n.n.b. | |
• UD | + 3/+ 2 | + 3/+ 8 | toename | n.n.b. | |
• UHD | + 11/+ 14 | + 14/+ 12 | toename | n.n.b. | |
• Hoogleraar | + 13/+ 7 | + 12/+ 4 | toename | n.n.b. | |
Bron: NWO jaarboeken 2006 en 2007 | peildatum: 2006 | peildatum: 2007 |
Het personeelsbeleid van de universiteiten is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de universiteiten zelf.
1. Na een lange tijd van stijging van de groep 50-plussers in de jaren negentig voor de categorieën hoogleraren en U(H)D’s, is er in de jaren negentig een daling opgetreden, die nu voor de verschillende categorieën lijkt te stabiliseren. Ook het aandeel van 50-plussers bij alle categorieën wetenschappelijk personeel, dat voor ongeveer eenderde wordt bepaald door de promovendi lijkt niet verder te dalen.
2. Er is een jaarlijkse geleidelijke stijging te zien bij het aandeel vrouwen in de verschillende functiecategorieën. Het lijkt erop dat het streefpercentage voor vrouwelijke hoogleraren van 15 procent in 2010 dan wel 2011 gerealiseerd kan worden.
3. Het gewenste effect van de Vernieuwingsimpuls, namelijk vernieuwing van het onderzoek, o.a. door kansen te bieden aan talentvolle onderzoekers die carrière kunnen maken, is door NWO zichtbaar gemaakt door de positie van de laureaten aan te geven bij de aanvang van de subsidie en de positie van de laureaten na ongeveer 3 jaar. Voor de Veni’s gaat het om de eindpositie en voor de Vidi’s en Vici’s om de positie halverwege. De cijfers voor 2007 hebben betrekking op de laureaten in de Vernieuwingsimpuls voor de jaren 2000–2005. Verwacht mag worden dat de laureaten in positie doorstromen, met andere woorden een hogere positie hebben dan bij de aanvang van de subsidie. Die doorstroming blijkt uit de cijfers, waarbij het aandeel postdocs afneemt ten gunste van toename bij de hogere WP-functies. Overigens is de verschuiving in posities verschillend per doelgroep van de Vernieuwingsimpuls. Veni’s stromen als postdocs vooral door naar UD-posities en in mindere mate naar UHD-posities en nauwelijks naar hoogleraarposities. Vidi’s stromen door naar UHD- en hoogleraarposities en Vici’s stromen alleen door naar hoogleraarposities.
16.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 16.8 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | Talentvolle onderzoekers | OD 16.3.3 | 2006 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 511, nr. 1 enTweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 511, nr. 2 |
Overig evaluatieonderzoek | Evaluatie KNAW | OD 16.3.1 | 2007 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 23 |
Evaluatie NWO | OD 16.3.1 | 2007 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 338, nr. 73 | |
Bilaterale samenwerking China | OD 16.3.1 | 2006 | mei 2008 | ||
Bilaterale samenwerking Indonesië | OD 16.3.1 | 2008 | voorjaar 2009 | ||
Mid-term review BSIK-projecten | OD 16.3.2 | 2007 | medio 2008 | www.senternovem.nl/bsik/algemeen(Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 25 017, nr.63) | |
Eindevaluatie ICTRegie | OD 16.3.2 | 2008 | begin 2009 | ||
Mozaïek | OD 16.3.3 | 2008 | mei 2008 | www.nwo.nl | |
Rubicon | OD 16.3.3 | 2008 | medio 2008 | www.nwo.nl | |
Aspasia | OD 16.3.3 | 2008 | eind 2008 | www.nwo.nl | |
Creatieve promovendi/Toptalent | OD 16.3.3 | 2010 | eind 2010 |
• Bilaterale samenwerking China: het China Exchange Programme is in een evaluatiestudie door Twijnstra & Gudde positief beoordeeld. Mede op grond daarvan is besloten dat het zal worden voortgezet.
• Eindevaluatie ICTRegie: In verband met het besluit om bij de eindevaluatie van ICTRegie ook de bredere samenhang met andere ICT-onderzoeksgremia te bezien, is de afronding van de evaluatie enigszins vertraagd tot begin 2009.
24.1 Algemene doelstelling: kinderopvang zorgt ervoor dat ouders beter arbeid en zorg kunnen combineren en draagt er toe bij dat kinderen hun talenten beter kunnen ontwikkelen. Voor de kinderen van 0 tot 4 jaar biedt kinderopvang de mogelijkheid beter toegerust te beginnen aan het primair onderwijs.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
De Wet kinderopvang beoogt de financiële toegankelijkheid van formele kinderopvang te bevorderen. Bij de invoering van de Wet kinderopvang zijn twee streefwaarden geformuleerd voor het aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderopvang: zowel het totale aantal huishoudens als het aantal huishoudens met een inkomen tot anderhalf maal modaal dat vóór de invoering van de Wet kinderopvang gebruik maakt van formele kinderopvang zou na de invoering tenminste gelijk blijven. Deze doelstelling is ook voor 2008 gehaald. Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang is in 2008 106% hoger dan in 2004. Het aantal huishoudens met een inkomen tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van formele kinderopvang is in 2008 82% hoger dan in 2004. Zie onderstaande tabel.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Tabel 24.1 Meetbare gegevens | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Indicator | Realisatie | Streefwaarde | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
1. Aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderopvang | 227 000 | 256 000 | 274 000 | 392 000 | 468 000 | ≥ 227 000 |
2. Aantal huishoudens met een inkomen tot anderhalf maal modaal dat gebruik maakt van formele kinderopvang | 111 000 | 107 000 | 122 000 | 166 000 | 202 000 | ≥ 111 000 |
Bron 2004: geraamde realisatie o.b.v. het aanbod van kinderopvang per eind 2004, Research voor Beleid, 2005; De klant in beeld, rapportage gebruikersonderzoek nulmeting, Vyvoj, 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005/2006, 28 447, nr. 128).
Bron 2005–2008: Belastingdienst Toeslagen, bewerkingen OCW. Cijfers wijken af van die uit de Begroting 2009 vanwege verwerking van beleidsinformatie van de Belastingdienst ultimo 2008.
24.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 24.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 24 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 298 084 | 676 681 | 937 955 | 2 065 688 | 2 889 428 | 1 983 956 | 905 472 |
waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven | 240 293 | 675 216 | 931 114 | 2 064 191 | 2 838 111 | 1 983 956 | 854 155 |
Programma-uitgaven | 240 293 | 675 216 | 931 114 | 2 064 191 | 2 837 679 | 1 983 956 | 853 723 |
Wet kinderopvang | 0 | 667 478 | 921 060 | 2 057 621 | 2 825 148 | 1 932 812 | 892 336 |
Subsidies | 238 049 | 5 814 | 8 815 | 5 507 | 11 849 | 50 399 | – 38 550 |
Overig | 2 244 | 1 924 | 1 239 | 1 063 | 682 | 745 | – 63 |
Apparaatsuitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 432 | 0 | 432 |
Ontvangsten | 10 089 | 43 322 | 71 300 | 517 441 | 735 977 | 23 313 | 712 664 |
De uitgaven voor de Wet kinderopvang zijn in 2008 ca. € 892 miljoen hoger dan geraamd. De sterke groei in 2007 werkt door in 2008 en daarnaast heeft zich in 2008 opnieuw een forse groei in het gebruik van formele kinderopvang voorgedaan, zij het minder sterk dan in 2007. Het aantal huishoudens en het aantal kinderen dat gebruik maakte van formele kinderopvang groeide in 2008 met ruim een kwart. De groei in 2008 heeft zich in alle inkomensgroepen voorgedaan en bij alle vormen van opvang (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang). Met name het gebruik van gastouderopvang is zeer sterk gestegen in 2008. Tabel 24.3 geeft voor de jaren 2005–2008 enige kerngegevens.
Er is € 11,9 miljoen uitgegeven aan subsidies kinderopvang op grond van de Subsidieregeling Kinderopvang, de tijdelijke subsidieregeling capaciteitsuitbreiding buitenschoolse opvang en subsidies voor o.a. het Netwerkbureau Kinderopvang en het Bureau Kwaliteit Kinderopvang.
Van het resterende budget voor subsidies van € 38,6 miljoen is € 8 miljoen overgeboekt naar het Gemeentefonds voor bestrijden van wachtlijsten en verder versterken van het toezicht en handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. Een budget van € 10 miljoen is ingezet ter dekking van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag 2008 en € 1 miljoen is overgeboekt naar het beleidsterrein primair onderwijs voor subsidie Tussenschoolse opvang. Tenslotte is een budget van € 0,4 miljoen voor apparaatskosten van het agentschap van het ministerie van Sociale Zaken voor de uitvoeringskosten van subsidies op het terrein van de Kinderopvang overgeboekt naar het budget voor apparaatskosten waar de uitgaven plaatsvinden.
Het budget na bovengenoemde uitgaven en overboekingen en na technische bijstelling met € 0,4 miljoen, bedraagt € 19,5 miljoen.
Dit betreft voor € 3,1 miljoen de voorgenomen subsidie aan het Kwaliteitsbureau Kinderopvang voor een kwaliteitsimpuls, voor € 1,5 miljoen gaat het om de voorgenomen subsidie aan het Netwerkbureau en voor € 14,5 miljoen betreft het de wachtlijsten in de buitenschoolse opvang. Hiervoor zijn in 2008 verplichtingen aangegaan die pas in latere jaren tot uitgaven leiden.
In de begroting 2008 ontbreekt nog de raming voor de verplichte werkgeversbijdrage. Bij najaarsnota 2008 zijn de ontvangsten van de verplichte werkgeversbijdrage geraamd op dit ontvangstenartikel. Het betreft € 658,9 miljoen aan ontvangsten van de verplichte werkgeversbijdrage. Deze ontvangsten vormen de parallel van de verhoging van de uitgaven vanwege de invoering van de verplichte werkgeversbijdragen in 2007. De ontvangsten kinderopvang betreffen voor € 76,2 miljoen terugontvangsten van de Belastingdienst van kinderopvangtoeslagen over eerdere jaren en voor € 0,9 miljoen afrekening van projecten.
Tabel 24.3 Kenmerken van gebruik van kinderopvang2005–2008 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | Mutatie 2008 | |
Aantal huishoudens | 256 000 | 274 000 | 392000 | 468 000 | 19% |
waarvan: | |||||
• tot 130% wettelijk minimumloon | 38 000 | 46 000 | 60 000 | 69 000 | 15% |
• 130% wettelijk minimumloon – 1,5 x modaal | 69 000 | 76 000 | 107 000 | 133 000 | 24% |
• 1,5x modaal – 2 x modaal | 67 000 | 68 000 | 93 000 | 111 000 | 19% |
• 2x modaal en hoger | 82000 | 83 000 | 132000 | 155 000 | 17% |
Aantal kinderen | 375 000 | 413 000 | 587 000 | 715 000 | 22% |
waarvan: | |||||
• Dagopvang | 224 000 | 233 000 | 293 000 | 322 000 | 10% |
• Buitenschoolse opvang | 121 000 | 134 000 | 188 000 | 238 000 | 27% |
• Gastouderopvang 0–12 jaar | 30 000 | 46 000 | 106 000 | 155 000 | 46% |
Bron: Belastingdienst Toeslagen, bewerking OCW |
24.3 Operationele doelstelling
24.3.1 Kinderopvang is van goede kwaliteit passend bij de leeftijd, mogelijkheden en behoefte van kinderen
Voor ouders is de kwaliteit van kinderopvang een belangrijke factor bij de afweging om hiervan gebruik te maken. Ouders moeten met een gerust hart hun kind aan de kinderopvang kunnen toevertrouwen. Het kabinet heeft in 2008 ingezet op verbetering van de kwaliteit van de gastouderopvang, de dagopvang en de buitenschoolse opvang met onderstaande instrumenten
• Normen kwaliteit kinderopvang. De nadere invulling van de eisen van de wet die door de sector zijn ontwikkeld en door de overheid zijn overgenomen, zijn in april 2008 aangescherpt. Het betreft extra kwaliteitseisen ten aanzien van de gastouderopvang.
• De kwaliteit van de pedagogisch medewerkers (leidsters), de groepsgrootte en de leidster-kindratio zijn bepalende factoren voor de kwaliteit. In 2008 is door de sector het Bureau Kwaliteit Kinderopvang opgericht dat invulling gaat geven aan de kwaliteitsverbetering van de opleidingen voor pedagogisch medewerkers en de deskundigheidsbevordering van het zittend personeel.
• Toezicht op kinderopvang. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2008 het rapport over 2007 uitgebracht, waarin het toezicht- en handhavingsbeleid op kinderopvang van alle gemeenten in Nederland is onderzocht.
• Subsidies. Met deze subsidieregeling kunnen projecten ontwikkeld worden die de kwaliteit verhogen en landelijk toepasbaar zijn, de samenwerking met andere jeugdvoorzieningen verbeteren en de harmonisatie tussen peuterspeelzaalwerk, voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang bevorderen. In 2008 is ook deze regeling na de eenmalig ophoging van € 5 miljoen geheel benut.
• Taskforce wachtlijsten. Ter bestrijding van de wachtlijsten heeft het kabinet in 2008 de subsidieregeling «uitbreiding BSO» ingesteld. Hiermee kunnen kinderopvangorganisaties versneld gerealiseerde uitbreiding van het aantal BSO-plaatsen, achteraf gefinancierd krijgen. Tevens heeft het kabinet twee keer in 2008 onderzoek gedaan naar de omvang van de wachtlijsten en de Tweede Kamer hierover gerapporteerd (Tweede Kamerstukken 2007–2008, 31 322, nr. 9 en 2008–2009, 31 322, nr. 55).
Het is niet gelukt nog in 2008 de score van de proceskwaliteit, gemeten door het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO), te publiceren. Naar verwachting wordt deze score begin 2009 gepubliceerd.
De indicator «Percentage onderzoeken door de GGD bij kinderopvang waarin geen handhavingsinstrument hoefde te worden toegepast» is als indicator verwijderd. De indicator was namelijk weinig betrouwbaar, omdat de GGD-en geen jaarlijkse vergelijkbare representatieve steekproef van de kinderopvang onderzoeken. Sommige locaties worden namelijk altijd bezocht (nieuwe locaties) of zelfs meerdere keren per jaar. Daarnaast kunnen de kwaliteitseisen per jaar verschillen. Vanwege deze beperkingen wordt gezocht naar een meer betrouwbare indicator.
24.3.2 Kinderen kunnen gebruik maken van kinderopvang zonder (financiële) drempels voor de ouders
De omvang en de snelheid van de groei van het gebruik aan kinderopvang overtreffen ruimschoots de prognose. Dit heeft verschillende oorzaken. Voor een deel hangt dit samen met de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Een ander deel wordt veroorzaakt door een verschuiving van informele naar formele opvang. Dit speelt vooral bij de groei van het gebruik van gastouderopvang. Ook hebben beleidsintensiveringen in 2006 en 2007, waardoor de opvang goedkoper is geworden en een grotere groep ouders een beroep kunnen doen op opvang, een groter effect gehad dan geraamd. Tot slot blijkt uit onderzoek dat de acceptatie van het gebruik van kinderopvang is gestegen. Tabel 24.4 toont de toename van het percentage kinderen dat gebruik maakt van formele dagopvang (0–4 jaar) en buitenschoolse opvang (4–12 jaar).
Het kabinet komt tot de conclusie dat aanpassingen aan het systeem nodig zijn om het kinderopvangstelsel voor langere termijn structureel beheersbaar en toegankelijk te houden. Om de voorziene groei van de uitgaven voor de kinderopvang vanaf 2011 te dekken is een pakket maatregelen samengesteld:
• Het aanpassen van de tabel voor de kinderopvangtoeslag;
• Maatregelen op het terrein van de gastouderbureaus en gastouderopvang;
• Overige maatregelen, waaronder niet-gebruikte uren en maximumprijs.
In het Besluit kinderopvangtoeslag (Staatsblad 2008, 518) en tegemoetkomingen zijn de aanpassingen van de tabel kinderopvangtoeslag en de maximumuurprijs voor 2009 opgenomen. In 2009 zal een voorstel tot wijziging van de Wet Kinderopvang worden ingediend. Hierin zullen de maatregelen van de gastouderopvang en overige maatregelen worden opgenomen. Het is de bedoeling dat de gewijzigde wet met ingang van 1 januari 2010 van kracht wordt.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 24.4 Meetbare gegevens | |||
---|---|---|---|
Indicatoren | Waarde | Waarde | Waarde |
2006 | 2007 | 2008 | |
1. Percentage kinderen van 0 tot 4 jaar dat gebruik maakt van formele kinderopvang | 34 | 47 | 55 |
2. Percentage kinderen van 4 tot 12 jaar dat gebruik maakt van formele kinderopvang | 8 | 13 | 17 |
Bron: Belastingdienst Toeslagen, bewerking OCW |
Tabel 24.5 Kosten voor ouders voor eerste kind/per uur | |||
---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | |
Gemiddelde uurprijs | € 5,39 | € 5,71 | € 5,84 |
Eerste kind | |||
130% wettelijk minimumloon | 0,33 | 0,35 | 0,36 |
1,5 x modaal | 1,30 | 0,89 | 0,91 |
3 x modaal | 3,06 | 2,31 | 2,36 |
Bron: Belastingdienst Toeslagen, bewerking OCW |
In tabel 24.5 staan de kosten voor ouders voor drie verschillende inkomensklassen. In de categorie 3 x modaal is zichtbaar dat in 2006 de hoogste inkomens nog geen bijdrage in de kosten voor kinderopvang ontvingen.
24.3.3 Harmonisatie regelgeving kinderopvang en peuterspeelzalen om alle kinderen te bereiken die VVE nodig hebben
Het kabinet gaat de regels voor kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie harmoniseren. Doel is de samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen te bevorderen en de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk te verbeteren. Tevens dient het aanbod van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) in kinderopvang en peuterspeelzalen toe te nemen, zodat er voor ieder kind dat dat nodig heeft een VVE-aanbod wordt gedaan. Hiermee moeten alle kinderen met een taalachterstand bereikt worden.
In januari 2009 heeft het kabinet het wetsvoorstel Harmonisering naar de Raad van State gestuurd en het wetsvoorstel zal voor het zomerreces aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 24.6 Meetbare gegevens | |||
---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Waarde | Waarde |
2005 | 2006 | 2007 | |
Percentage doelgroepleerlingen van 2- en 3-jarigen dat feitelijk deelneemt aan een vve-programmma. 46 | 57 | 62 | 70 |
Bron: 2005: Quickscan VVE, Sardes; 2007: Landelijke monitor voor- en vroegschoolse educatie 2008, Sardes. |
In 2008 is geconstateerd dat het bereik van voorschoolse educatie is gestegen naar 62%. Hiermee zit het kabinet dus op koers van de doelstelling om in 2009 70% van de doelgroep te bereiken.
Tabel 24.7 Instrumenten | |
---|---|
Jaar 2008 | Realisatie |
1. Aanscherping normen kwaliteitkinderopvang | Ja |
2. Kwaliteitpersoneel en opleidingen | Ja |
3. Jaarlijks rapport toezicht op kinderopvang | Ja |
4. Subsidies | Ja |
5. Taskforce wachtlijsten | Ja |
6. Nieuwe ouderbijdragentabel | Ja |
7. Indiening MR wetswijziging gastouderopvang | Ja |
8. Indiening MR harmonisatiewetgeving | Ja |
9. Ondersteuningstraject harmonisatie | Ja |
24.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 24.8 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Overig evaluatieonderzoek | Groei kinderopvang (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang) | AD | 2007 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008 31 322 nr. 25 |
Innovatieve gastouderopvang | AD | 2008 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009 31 322 nr. 50 | |
Tussenschoolse opvang | AD | 2007 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009 31 322 nr. 37 (ter inzage gelegd bij Informatiepunt TK) | |
Kwaliteitbuitenschoolse opvang | OD | 2007 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 322, nr. 3 | |
Beleidsinzet gemeenten uitbreiding buitenschoolse opvang | OD | 2008 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 322, nr. 40 | |
Tweede meting wachtlijsten (per 1/12/7) | OD | 2007 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 322, nr. 9 | |
Derde meting wachtlijsten (per 1/6/8) | OD | 2008 | 2008 | Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 322, nr. 40 | |
Vierde meting wachtlijsten (per 1/12/8) | OD | 2008 | 2009 | n.v.t. | |
«Harde kern» wachtlijsten | OD | 2008 | 2009 | n.v.t. | |
Onderzoek contracturen, prijzen en openingstijden | OD | 2008 | 2009 | n.v.t. | |
Onderzoek contracturen, prijzen en openingstijden | OD | 2008 | 2009 | n.v.t. | |
Trends in peuterspeelzaalwerk | OD | 2008 | 2009 | n.v.t. |
Alle onderzoeken («Beleidsdoorlichting», «Effectenonderzoek ex post» en «Overig evaluatieonderzoek») zijn onder de term «overig evaluatieonderzoek» gebracht.
A. Gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen.B. Gelijke behandeling en sociale acceptatie van homoseksuelen.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
In 2008 is volgens voornemen uitvoering gegeven aan activiteiten en programma’s die zijn aangekondigd in de emancipatienota’s «Meer kansen voor vrouwen» en «Gewoon homo zijn». Er zijn maatregelen en activiteiten gerealiseerd die gericht zijn op het vergroten van de arbeidsparticipatie van vrouwen, meer vrouwen aan de top bij de overheid, het wegwerken van beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen en het vergroten van de veiligheid voor en sociale acceptatie van lesbiennes en homo’s. De uitvoering ligt op koers.
Het beoogde programma is voor 2008 uitgevoerd. De uitvoering van bijna alle doelstellingen ligt op koers. Onzeker is het behalen van de doelstelling «arbeidsparticipatie van vrouwen > 65% in 2011». Bij de huidige groei van 2% per jaar wordt de doelstelling niet gehaald. Het is nog onduidelijk wat de huidige recessie zal doen met dit groeicijfer. De doelstelling voor economische zelfstandigheid kan, zoals in het Algemeen Overleg van 17 december 2008 is besproken, niet worden gehaald.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Er zijn geen streefwaarden voor 2008 benoemd (zie toelichting).
Tabel 25.1 Meetbare gegevens | |||||
---|---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
2004 | 2006 | 2007 | 2008 | 2011 | |
Arbeidsparticipatievan vrouwen | |||||
Toelichting: Arbeidsdeelname van vrouwen met een baan van ten minste twaalf uur per week | 54% | 57% | ≥ 65% | ||
Ongelijke beloning voor mannen en vrouwen (overheid) | |||||
Toelichting: het gecorrigeerde beloningsverschil tussen vrouwen en mannen bij de overheid | 4% | 3% | 2% | ||
Economische zelfstandigheid vrouwen | |||||
Toelichting: in het emancipatiebeleid is een persoon economisch zelfstandig wanneer hij of zij 70% van het wettelijk minimumloon (wml) verdient. | 42% | 43% | 60%(2010) | ||
Bron: Emancipatiemonitor 2008 | |||||
Vrouwen in topposities (rijksoverheid) | |||||
Toelichting: het aandeel van vrouwen in de ambtelijke top (= hoge ambtenaren schaal 15–17) | 12% | 17% | 19,7% | 25% | |
Bron: Ministerie van BZK | |||||
Sociale acceptatie van homoseksuelen | 85% (2006) | >85% | |||
Bron: SCP |
De weergegeven indicatoren zijn de laatst bekende gegevens. Voor 2008 zijn geen streefcijfers benoemd, de streefcijfers zijn allen benoemd voor 2010 en 2011. De gegevens over de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen worden gepubliceerd in de emancipatiemonitor. Deze monitor wordt tweejaarlijks uitgebracht. De Emancipatiemonitor 2008 (publicatie februari 2009) is de meest actuele rapportage.
De gegevens over de Sociale acceptatie van homoseksuelen worden vierjaarlijks gemonitord door SCP. In 2006 heeft een nulmeting plaatsgevonden.
25.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 13 887 | 14 877 | 19 945 | 12 868 | 15 433 | 14 746 | 687 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Totale uitgaven | 11 273 | 12 575 | 13 635 | 14 232 | 11 993 | 14 820 | – 2 827 |
Programma-uitgaven | 11 273 | 10 336 | 11 181 | 12 177 | 9 826 | 12 988 | – 3 162 |
Emancipatie | |||||||
Het verankeren van het emancipatieperspectief in het beleid van departementen | 1 499 | 2 488 | – 989 | ||||
Stimuleringsuitgaven: | |||||||
• Emancipatie algemeen | 1 057 | 1 988 | – 931 | ||||
• Onderzoek | 442 | 500 | – 58 | ||||
Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving | 6 693 | 8 000 | – 1 307 | ||||
Subsidies: | |||||||
• Kennisinfrastructuur | 2 869 | 3 500 | – 631 | ||||
• Emancipatieprojecten | 3 824 | 4 500 | – 676 | ||||
Homo-emancipatie | |||||||
Het verankeren van het emancipatieperspectief in het beleid van departementen | 187 | 500 | – 313 | ||||
Stimuleringsuitgaven: | |||||||
• Homo-emancipatie algemeen | 187 | 500 | – 313 | ||||
Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving | 1 447 | 2 000 | – 553 | ||||
Subsidies: | |||||||
• Homo-emancipatie | 1 447 | 2 000 | – 553 | ||||
Apparaatsuitgaven | 2 239 | 2 454 | 2 055 | 2 167 | 1 832 | 335 | |
Ontvangsten | 329 | 159 | 53 | 84 | 45 | 0 | 45 |
Het totale verschil tussen Vastgestelde Begroting en Realisatie bedraagt € 3,2 miljoen op de programma-uitgaven. Dit komt door:
• Op operationele doelstelling 1 «Het verankeren van het emancipatie perspectief in het beleid van departementen» hebben overboekingen plaatsgevonden naar andere ministeries voor de beleidsterreinen waarop wordt samengewerkt. Bij «emancipatie» is dit voor de topbrainstorm (ministerie EZ), participatie van vrouwen uit etnische minderheden en koplopers tijdenbeleid (via Gemeentefonds). Bij«homo-emancipatie» voor koplopers homo-emancipatiebeleid (via Gemeentefonds). Het verschil tussen de Vastgestelde begroting en de Slotwet komt hoofdzakelijk hieruit voort.
• Op operationele doelstelling 2 «Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving» is een aantal subsidies niet tot uitbetaling gekomen. Het gaat om subsidies in het kader van «Rechten en veiligheid», «Maatschappelijke participatie» en «Bestuur en Besluitvorming». Deze betalingen zijn doorgeschoven naar 2009.
De ontvangsten zijn ontstaan na afrekening van subsidies en projecten uit voorgaande jaren.
25.3 Operationele doelstelling
25.3.1 Het ontwikkelen en verankeren van emancipatiebeleid op de departementen
Doelstelling is bij departementen het emancipatiebeleid verder te ontwikkelen en te verankeren. Hiertoe zijn voornemens aangekondigd in de emancipatienota, waaronder het maken van samenwerkingsafspraken en een mid-term review voor 2010.
Zoals is voorgenomen in de emancipatienota «Meer kansen voor vrouwen» is met alle departementen in 2008 een samenwerkingsafspraak gemaakt. Alle 13 departementen hebben concrete doelen en acties op het emancipatieterrein geformuleerd en naar de Tweede Kamer gestuurd.
De voornemens ter ondersteuning van de doelstelling zijn volgens plan gerealiseerd.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 25.3 Meetbare gegevens | |||
---|---|---|---|
Indicator | Laatste waarde | Streefwaarde | Streefwaarde |
2008 | 2009 | 2011 | |
Aantal departementen dat concrete doelen en acties op het emancipatieterrein heeft geformuleerd | 13 | 13 | 13 |
Bron: Emancipatienota 2007 | |||
Aantal departementen waarmee afspraken zijn gemaakt | 13 | 13 | 13 |
Bron: OCW administratie |
25.3.2 Het stimuleren en ondersteunen van het emancipatieproces in de samenleving
Voornemens op dit vlak zijn volgens plan gerealiseerd.
In 2008 is samen met de staatssecretaris van SZW de Taskforce DeeltijdPlus voor 2 jaar ingesteld. De koplopergroep Tijdenbeleid 7 tot 7, gericht op een betere afstemming van werk- en openingstijden, is medio 2008 uitgebreid met 8 nieuwe koplopers. De minister van OCW ondersteunt samen met de staatssecretaris van EZ (financieel en inhoudelijk) een initiatief vanuit het bedrijfleven om het aandeel van vrouwen in topfuncties te verhogen: het «Charter Talent naar de Top». In mei 2008 hebben 47 grote organisaties getekend voor het formuleren van kwantitatieve doelen in de eigen organisatie voor meer vrouwen naar de top. De minister van BZK heeft dit Charter voor de rijksoverheid getekend. Met 19 nieuwe gemeenten zijn afspraken gemaakt over de participatie in de landelijke uitrol van het project 1001Kracht. Het project 1001Kracht is gericht op het vergroten van maatschappelijke participatie van 50 000 vrouwen uit etnische minderheden. Het aantal gemeenten overtreft hiermee het voor 2008 bepaalde streven van afspraken met 10 gemeenten.
Voor een aantal operationele doelen zoals opgenomen in de nota «Gewoon homo zijn» is de uitvoering volgens plan in gang gezet. Er zijn projectsubsidies beschikbaar gesteld aan verschillende maatschappelijke organisaties gericht op:
a) het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in kringen waar dat nog een taboe is,
b) totstandkoming van vier landelijke gay & straight allianties in het onderwijs, op de werkvloer, in de sport en ten aanzien van ouderen,
c) het stimuleren van lokaal homo-emancipatiebeleid door het sluiten van koploperovereenkomsten met zestien steden en
d) het vervullen van een actieve internationale en Europese rol. Resultaat: 4 gay & straight allianties zijn tot stand gekomen, 16 koploperovereenkomsten zijn getekend, 2 Europese homorechtenorganisaties krijgen meerjarig steun, COC Nederland kan zijn homo-emancipatie motorfunctie vervullen, de Landelijke «Kom uit de kast dag» is geïntroduceerd, de Nationale Jeugd Raad voert een campagne onder jongeren, levensbeschouwelijke homo-emancipatiegroepen krijgen steun bij het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in kringen waar dit een taboe is.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Tabel 25.4 Meetbare gegevens* | ||||
---|---|---|---|---|
Indicator | Basiswaarde | Realisatie waarde | Streefwaarde | Streefwaarde |
2009 | 2011 | |||
Aantal bestuurlijke afspraken met gemeenten over emancipatiebeleid | 0 (2007) | 29 (2008) | – | 25 |
Aantal gemeenten dat participeert in project 1001 Kracht | 6 (2007) | 25 (2008) | 15 | 25 |
Aantal koplopers tijdenbeleid 7 tot 7 | 6 (2007) | 14 (2008) | 15 | 25 |
Bron: OCW administratie | ||||
Aantal gemeenten met homo-emancipatiebeleid | ||||
Toelichting: Het aantal gemeenten dat actief ( = twee of meer beleidsmaatregelen) homo-emancipatiebeleid voert | 42 (2006) | 42 (2006) | 46 | 50 |
Bron: SCP |
* Voor 2008 zijn geen streefwaarden benoemd.
Alle voornemens zijn volgens plan gerealiseerd. De streefwaarden zijn opgenomen in de nota «Meer kansen voor vrouwen».
25.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 25.5 Overzicht afgeronde onderzoeken | |||||
---|---|---|---|---|---|
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Overig evaluatieonderzoek | Evaluatie subsidieregeling emancipatieprojecten | AD | 2008 | 2008 | Tweede Kamer, 30 420, nr. 119 |
Evaluatie Dagindeling ESF-3 | OD 25.3.2 | 2007 | 2008 | Tweede Kamer, 26 642, nr. 104 | |
Emancipatiemonitor | AD | 2007 | 2009 | SCP of directie Emancipatie |
ARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN
Tabel 17.1 Budgettaire gevolgen artikel 17 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | – 17 392 | 17 392 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | – 17 392 | 17 392 |
• Loonbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• Nader te verdelen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | – 17 392 | 17 392 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 2 488 | – 2 488 |
Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op deze artikelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.
De beginstand van het artikelonderdeel loonbijstelling is opgebouwd uit nog te verdelen arbeidsvoorwaardenmiddelen naar verschillende beleidsartikelen
Tabel 17.2 Loonbijstelling (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Toegevoegd | Uitgedeeld | Verschil | |
Loonbijstelling 2008 (toegevoegd uit de aanvullende post) | 765 629 | 765 629 | |
CAO-sector (po/vo/bve) | – 530 912 | – 530 912 | |
HO-sector (hbo/wo/owb) | – 140 347 | – 140 347 | |
Arbeidsvoorwaardengepremieerde en gesubsidieerde sector (G&G) | – 84 513 | – 84 513 | |
ArbeidsvoorwaardenRijk | – 9 857 | – 9 857 | |
Totaal | 765 629 | – 765 629 | 0 |
Uitdeling loonbijstelling 2008 | |
---|---|
Primair onderwijs | – 271 663 |
Voortgezet onderwijs | – 181 833 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | – 74 414 |
Hoger beroepsonderwijs | – 52 063 |
Wetenschappelijk onderwijs | – 83 464 |
Internationaal onderwijsbeleid | – 321 |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | – 5 152 |
Studiefinancieringsbeleid | – 1 814 |
Cultuur | – 17 288 |
Media | – 900 |
Onderzoek en wetenschappen | – 23 098 |
Kinderopvang | – 50 055 |
Emancipatie | – 151 |
Ministerie algemeen | – 2 028 |
Inspecties | – 1 215 |
Adviesraden | – 170 |
Totaal | 765 629 |
In 2008 hebben zich de volgende wijzigingen op dit artikelonderdeel voorgedaan:
1. De ontvangen loonbijstelling bedroeg in totaal € 765,6 miljoen en is grotendeels in de 1e suppletore begroting toegevoegd.
De uitdeling van de loonbijstelling 2008 is als volgt:
2. De budgetten voor arbeidsvoorwaarden in het onderwijs en wetenschap (CAO-sector en HO-sector) zijn bijgesteld.
3. Ook de budgetten van de beleidsonderdelen die vallen onder de sector Rijk en gepremieerde en gesubsidieerde (G&G) sector zijn met de reguliere loonbijstelling 2008 bijgesteld.
Tabel 17.3 Prijsbijstelling (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Toegevoegd | Uitgedeeld | Verschil | |
Prijsbijstelling 2008/indexering omroepbijdrage (toegevoegd uit de aanvullende post) | 184 303 | 184 303 | |
Primair onderwijs | – 26 696 | – 26 696 | |
Voortgezet onderwijs | – 22 510 | – 22 510 | |
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | – 22 442 | – 22 442 | |
Technocentra | – 217 | – 217 | |
Hoger beroepsonderwijs | – 14 792 | – 14 792 | |
Wetenschappelijk onderwijs | – 26 609 | – 26 609 | |
Internationaal onderwijsbeleid | – 207 | – 207 | |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | – 840 | – 840 | |
Studiefinancieringsbeleid | – 18 707 | – 18 707 | |
Cultuur | – 9 440 | – 9 440 | |
Media (indexering omroepbijdrage) | – 19 286 | – 19 286 | |
Onderzoek en wetenschappen | – 7 624 | – 7 624 | |
Kinderopvang | – 12 846 | – 12 846 | |
Emancipatie | – 249 | – 249 | |
Ministerie algemeen | – 1 458 | – 1 458 | |
Inspecties | – 315 | – 315 | |
Adviesraden | – 65 | – 65 | |
Totaal | 184 303 | – 184 303 | 0 |
Dit artikelonderdeel heeft dezelfde functie als het artikelonderdeel loonbijstelling, maar dan voor de uitdeling van de prijscompensatie. Op dit artikelonderdeel is de bijstelling uit de aanvullende post van € 184,3 miljoen binnengekomen. Bij de uitdeling van de prijsbijstelling over de verschillende beleidsartikelen is rekening gehouden met het afwijkende wettelijk verplichte bijstellingspercentage op het materiële budget van het primair onderwijs.
Tabel 17.4 Nader te verdelen (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Toegevoegd | Uitgedeeld | Verschil | |
Eindejaarsmarge 2007/2008 | 56 955 | – 56 955 | 0 |
Eindejaarsmarge 2008/2009 | – 96 441 | 96 441 | 0 |
Tegenvaller Kinderopvang | 34 115 | – 34 115 | 0 |
Efficiencytaakstelling rijksdienst | 4 308 | 0 | 4 308 |
Taakstelling actieplan «LeerKracht van Nederland» | 13 084 | 0 | 13 084 |
Totaal | 12 021 | 5 371 | 17 392 |
Het verschil is als volgt te verklaren:
1. In 2007 eindigde OCW met een overschot van € 57 miljoen. Het overschot 2007 is via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2008 entoegevoegd aan dit artikelonderdeel. Deze meevaller uit 2007 is ingezet om de voorjaarsnotabesluitvorming over de jaren heen sluitend te krijgen.
2. In 2008 eindigde OCW met een overschot van € 96 miljoen. Dit overschot is neerwaarts bijgesteld door een tegenvaller van € 34 miljoen op de raming van het beleidsartikel kinderopvang. Het overschot wordt via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2009.
3. Het betreft hier de efficiencytaakstelling rijksdienst en taakstelling n.a.v. het actieplan «LeerKracht van Nederland». Deze geparkeerde taakstellingen zijn over de verschillende beleidsartikelen herverdeeld.
Tabel 17.5 Ontvangsten (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Toegevoegd | Uitgedeeld | Verschil | |
Opbrengsten commissie Schutte | – 432 | – 432 | |
Kasschuif commissie Schutte | 1 394 | – 3 450 | – 2 056 |
Totaal | 1 394 | – 3 882 | – 2 488 |
In 2008 hebben zich de volgende wijzigingen op dit artikelonderdeel voorgedaan:
1. Het betreft de verrekening van vorderingen in 2008 bij het beleidsartikel hoger beroepsonderwijs van in totaal € 0,4 miljoen. Deze verrekeningen vinden plaats op basis van de resultaten van het onderzoek door de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap.
2. Op dit artikelonderdeel wordt vanuit 2008 € 3,5 miljoen doorgeschoven naar 2009. Ook in 2009 zullen nog vorderingen worden vereffend.
ARTIKEL 18 T/M 20. MINISTERIE ALGEMEEN
Op dit onderdeel worden de apparaatsuitgaven van het ministerie verantwoord. Het betreft de apparaatsuitgaven van:
• Het bestuursdepartement (artikel 18);
• De inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie (artikel 19);
• De drie adviesraden: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur, en de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (artikel 20).
18.1 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 18.1 Budgettaire gevolgen artikel 18 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 133 016 | 117 101 | 115 221 | 112 845 | 127 438 | 117 232 | 10 206 |
Waarvan garantieverplichtingen | 5 500 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven | 126 016 | 118 003 | 116 042 | 112 690 | 127 449 | 117 232 | 10 217 |
• Niet toe te rekenen uitgaven bestuursdepartement | 103 179 | 112 852 | 111 323 | 1 529 | |||
• Apparaatskosten onverdeeld | 9 511 | 14 597 | 5 909 | 8 688 | |||
Ontvangsten | 277 | 3 455 | 303 | 106 | 200 | 567 | – 367 |
De totale uitgaven op artikel 18 zijn € 10,2 miljoen hoger uitgevallen dan de vastgestelde begroting. Belangrijkste verklaring is dat een in 2008 ingestelde vordering van € 5,6 miljoen (zijnde de verrekening van de huurkosten met organisatieonderdelen van OCW) niet is ontvangen, waardoor de netto uitgaven zijn gestegen. Vanwege een nieuw contract voor ICT exploitatie en beheer zijn extra transitiekosten gemaakt. Verder leidt een aantal onderwerpen, zoals videoconferencing-faciliteiten ten behoeve van de vorming van de NUO, extra uitgaven aan de huidige ICT-dienstverlener en noodzakelijke uitgaven voor de uitvoering van de gratis schoolboeken bij de IB-groep tot extra uitgaven. Dit telt op tot ca. € 1,8 miljoen. Tot slot is het budget met € 2,8 miljoen verhoogd voor de loon- en prijsbijstelling 2008.
Met brief van 8 september 2005 heeft de minister van OCW aan de minister van VROM de garantie verstrekt, dat OCW de meerjarige financiële verplichtingen, die voortvloeien uit de huisvestingszorg van de nieuwbouw van IB Groep (en Belastingdienst) nakomt. Het betreft hier een garantie voor de jaarlijkse huurverplichting. De nieuwbouw is naar verwachting in 2011 gereed.
Op het ontvangstenartikel is € 0,3 miljoen minder gerealiseerd dan verwacht.
19.1 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 19.1 Budgettaire gevolgen artikel 19 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 49 744 | 47 969 | 47 219 | 49 615 | 59 682 | 47 436 | 12 246 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Uitgaven | 50 138 | 47 969 | 47 219 | 49 615 | 59 682 | 47 436 | 12 246 |
• Erfgoedinspectie | 1 485 | 2 441 | 2 716 | 2 687 | 2 347 | 2 733 | – 386 |
• Inspectie van het onderwijs | 48 653 | 45 528 | 44 503 | 46 928 | 57 335 | 44 703 | 12 632 |
Ontvangsten | 131 | 45 | 123 | 1 218 | 13 | 0 | 13 |
De realisatie van de Erfgoedinspectie is € 0,3 miljoen lager uitgevallen dan verwacht. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de meevallende salariskosten vanwege een aantal vacatures.
Het verschil tussen begroting en realisatie van de Inspectie van het Onderwijs is in 2008 uitgekomen op € 12,6 miljoen. Dit wordt vooral veroorzaakt door:
• een verhoging van € 1,4 miljoen als gevolg van loon- en prijsbijstelling;
• een verhoging van € 12,0 miljoen als gevolg van het onderbrengen van het KwaliteitsCentrum Examinering en een klein deel van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) bij de Inspectie van het Onderwijs.
20.1 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 20.1 Budgettaire gevolgen artikel 20 (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2008 | 2008 | |
Verplichtingen | 7 400 | 6 908 | 7 615 | 7 220 | 7 396 | 7 600 | – 204 |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Uitgaven | 7 400 | 6 908 | 7 615 | 7 220 | 7 396 | 7 600 | – 204 |
• Onderwijsraad | 2 490 | 2 334 | 2 620 | 2 408 | 2 792 | 2 627 | 165 |
• Raad voor Cultuur | 3 385 | 2 930 | 3 402 | 3 350 | 3 124 | 3 325 | – 201 |
• Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid | 1 525 | 1 644 | 1 593 | 1 462 | 1 480 | 1 648 | – 168 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 3 | 0 | 3 |
Het totaal aan realisatie is voor de drie adviesraden samen € 0,2 miljoen lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door een saldering van kleine mee- en tegenvallers van totaal € 0,2 miljoen.
Deze paragraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering van OCW. Hiermee geef ik aan in hoeverre er sprake is van beheerste bedrijfsprocessen en maak ik melding van bijzonderheden, onvolkomenheden en onrechtmatigheden. Tevens ga ik in op de vorderingen die zijn bereikt met betrekking tot de ambities die OCW zich had gesteld ten aanzien van:
• sturen op prestaties;
• ontwikkelingen in het toezicht;
• administratieve lastenverlichting;
• het informatiebeleid;
• het verder verbeteren van de interne bedrijfsvoering.
Ook informeer ik u over de stand van zaken van de in 2007 geconstateerde tekortkomingen, over subsidies en de ramingen kinderopvang.
Een belangrijke conclusie is dat de bedrijfsvoering en het financieel beheer binnen OCW in het algemeen op orde zijn. In 2008 was sprake van beheerste bedrijfsprocessen met uitzondering van de genoemde punten in de mededeling over de bedrijfsvoering. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid kan geconstateerd worden dat het aantal fouten en onzekerheden in de uitgavensfeer gedurende het jaar 2008 binnen de gestelde toleranties is gebleven, met uitzondering van artikel 14 Cultuur (zie hiervoor de mededeling over de bedrijfsvoering). De financiële overzichten geven verder een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.
2. Geconstateerde tekortkomingen
In 2007 zijn onder andere de volgende twee tekortkomingen geconstateerd:
• Subsidiebeheer bij de directie Kunsten en de directie Cultureel Erfgoed
In het beheer van de overige subsidies, dat wil zeggen geen Cultuurnotasubsidies, van de directies Kunsten en Cultureel Erfgoed zijn in 2007 verschillende tekortkomingen in de naleving van wet- en regelgeving geconstateerd. De directies Kunsten en Cultureel Erfgoed hebben in april 2008 een plan van aanpak opgesteld, waarin prioriteit is gegeven aan de verbetering van de (project-)subsidieprocessen en het financieel beheer. Diverse verbeteracties zijn in 2008 afgerond, zoals het ontwikkelen van standaardbrieven en checklists. Ook is een forse achterstand in het vaststellen van oude voorschotten op subsidies weggewerkt.
Deze acties hebben helaas niet kunnen voorkomen dat het foutpercentage in subsidieverleningen en -vaststellingen te hoog is. Daarom loopt een aantal verbeteracties nog in 2009 door (zie tevens de mededeling over de bedrijfsvoering).
• Financieel beheer bij de directie Emancipatie
Om de in 2007 geconstateerde knelpunten in het financieel beheer op te lossen heeft de directie Emancipatie in 2008 een plan van aanpak financieel beheer opgesteld en geïmplementeerd. Onderdeel hiervan is de overdracht van de financiële administratie per juni 2008 naar een ander onderdeel van OCW. Daarnaast zijn nieuwe procesbeschrijvingen voor de kritische financiële processen opgesteld en in september 2008 in gebruik genomen. De integrale verantwoordelijkheid van de medewerkers is hier mede in opgenomen. Bij de directie Emancipatie is ook structureel extra financiële en juridische expertise ingezet. De getroffen beheersmaatregelen zijn in opzet toereikend ter borging van het financieel beheer.
3. Rechtmatigheidverklaring en mededeling over de bedrijfsvoering
Ik verklaar dat de onder mijn verantwoording aangegane verplichtingen, gedane uitgaven en gerealiseerde ontvangsten en de daarbij horende standen in de jaarrekening met redelijke zekerheid conform Europese regelgeving, Nederlandse wetten, AMvB’s en ministeriële regelingen tot stand zijn gekomen. Uitzondering hierop is de overschrijding van de tolerantiegrens op begrotingsartikel 14 Cultuur, namelijk € 103,2 miljoen aan uitgaven en ontvangsten (10,5%) (zie tevens de mededeling over de bedrijfsvoering).
Mededeling over de bedrijfsvoering
OCW stuurt zijn bedrijfsprocessen onder meer door risicoanalyses uit te voeren, tijdig beheersmaatregelen te treffen en door een expliciet normenkader te geven voor het financieel en materieel beheer. Het management draagt hieraan bij door in de planning- en controlcyclus periodiek verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering. Mede op grond van deze verantwoordingen ben ik van mening dat OCW het afgelopen jaar de bedrijfsprocessen in het algemeen in voldoende mate heeft beheerst. De volgende processen vragen echter nog extra aandacht:
1. Financieel beheer bij de cultuurdirecties
2. Financieel beheer kinderopvang
Hieronder geef ik een toelichting op deze processen.
Ad 1. Financieel beheer bij de cultuurdirecties
Uit de controles door de Auditdienst op het financieel beheer bij de cultuurdirecties blijkt dat fouten op het gebied van rechtmatigheid de tolerantiegrens op begrotingsartikel 14 Cultuur overschrijden. De fouten zijn gemaakt bij het verlenen en vaststellen van de niet-Cultuurnota subsidies. Het verlenen van de subsidies van het Subsidieplan 2009–2012 is wel goed verlopen. De fouten betreffen het niet naleven van formele eisen, zoals het niet naleven van geldende termijnen of het honoreren van een onvolledige subsidieaanvraag. Er wordt een Plan van Aanpak uitgevoerd waarin zowel de regelgeving wordt bezien (middellange termijn oplossing), als de herinrichting van de totstandkoming van de beschikkingen (korte termijn aanpak). Ook is de AD gevraagd een extra audit uit te voeren. Dit alles om fouten vanaf 2009 te voorkomen.
Ad 2. Financieel beheer kinderopvang
In 2008 is een aantal tekortkomingen in het financieel beheer van de directie Kinderopvang geconstateerd (onder andere geen beschrijving van het ramingsproces, de AO-beschrijvingen dienen nog te worden toegesneden op de gewijzigde organisatiestructuur, matige M&O-inventarisatie, gebrekkige administratie van subsidieregelingen, verouderd convenant met de Belastingdienst). Ook moest het budget voor de kinderopvangtoeslag in 2008 een aantal malen omhoog worden bijgesteld. Met de vorming van een zelfstandige directie Kinderopvang in november 2008, waarbij extra personele capaciteit wordt ingezet, zullen de tekortkomingen in het financieel beheer worden ondervangen.
In de aanloop naar de begroting 2008 is het geheel aan algemene en operationele doelstellingen van de OCW-begroting opnieuw tegen het licht gehouden. In het verlengde hiervan is tevens naar de instrumenten en indicatoren gekeken. De beleidsagenda 2008 bevatte de belangrijkste prioriteiten voor 2008. Het beleidsverslag 2008 vormt de verantwoording over de beleidsagenda 2008. Hierin is per doelstelling aangegeven welke acties in 2008 zijn ondernomen en welke resultaten daarmee zijn bereikt. In het beleidsverslag wordt gerapporteerd conform de opbouw van de beleidsagenda 2009, waarin de kabinetsdoelstellingen uit het beleidsprogramma 2007–2011 «Samen werken, samen leven» het uitgangspunt vormen. Daarnaast publiceert OCW in het departementaal jaarverslag actuele waarden van de prestatie-indicatoren behorend bij de kabinetsdoelstellingen.
Samen met het departementaal jaarverslag publiceert OCW de publicaties «Kerncijfers OCW» en «Bestel in Beeld». Hiermee ontsluit OCW op een inzichtelijke en samenhangende wijze ten behoeve van de Tweede Kamer en een breder publiek statische gegevens en prestatie-indicatoren over het functioneren en de kwaliteit van de OCW-stelsels. Daarnaast is ook in 2008 de Kernmonitor OCW gerealiseerd. Deze Kernmonitor presenteert op internet voor een breder publiek de ontwikkelingen in de afgelopen 5 jaar van de belangrijkste kwaliteitskenmerken van de OCW-stelsels in grafieken, cijfers en toelichtingen.
Ontwikkelingen in het toezicht
Op het gebied van toezicht en handhavingsbeleid zijn in 2008 flinke stappen gezet. De integratie van de afdeling Rekenschap van de Auditdienst (AD) en een deel van de Afdeling Financiën en Analyse van Centrale Financiën Instellingen (CFI) bij de Inspectie van het Onderwijs heeft zijn beslag gekregen. Per 1 september 2008 zijn de bevoegdheden die de Inspectie in verband met deze integratie nodig heeft, aan haar gemandateerd. Begin oktober 2008 is het personeel van de genoemde eenheden van de AD en CFI ondergebracht bij de Inspectie. Hiermee is geanticipeerd op de wijziging van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT). Op grond van het nieuwe artikel 3 van de WOT krijgt de Inspectie tot taak het beoordelen en bevorderen van de financiële rechtmatigheid door in ieder geval het verrichten van onderzoek naar de rechtmatige verkrijging van de rijksbekostiging, naar de controlerapporten van de door het bevoegd gezag aangewezen accountant, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de rechtmatigheid van het financieel beheer van de bekostigde instellingen.
De invoering van het nieuwe toezicht is in 2008 ter hand genomen. Met het nieuwe toezicht verandert de rol van de Inspectie. De rode draad in deze veranderingen is: minder last, meer effect. De inspectie doet per schoollocatie jaarlijks een risicoanalyseonderzoek, mede gebaseerd op openbare verantwoordingsinformatie (bijvoorbeeld schoolgids, jaarverslagen). Dit onderzoek is beslissend voor de intensiteit van het toezicht. De Inspectie wil het toezicht effectiever maken door ervaringen van belanghebbenden (ouders, leerlingen, medezeggenschapsorgaan, gemeenten), de zogenaamde horizontale verantwoording, beter te gebruiken bij de risicoanalyse. Ook worden in het nieuwe toezicht de personele en financiële gegevens van besturen en scholen gebruikt voor de risicoanalyse. Als daarvoor aanleiding bestaat worden de jaarverslagen (inclusief de jaarrekeningen) van bevoegde gezagen diepgaand geanalyseerd.
Onderdeel van het toezicht zal ook zijn het handhavend optreden met in het uiterste geval het opleggen van financiële sancties. Het zwaartepunt van dit handhavend optreden komt te liggen bij de Inspectie. Met het oog daarop zijn lopende handhavingsdossiers overgedragen van de beleidsdirecties naar de Inspectie. Het handhavingsbeleid zal werkendeweg door de Inspectie verder worden ontwikkeld.
Het wetsvoorstel wijziging Wet op het Onderwijstoezicht dat de formele basis voor de wijzigingen in het toezicht biedt, is in procedure genomen en zal naar verwachting begin 2010 in werking treden.
De Beleidwijzer is een standaard werkwijze voor de hele beleidsontwikkeling binnen OCW. Het beschrijft aan welke minimumeisen de ontwikkeling van beleid door OCW-medewerkers moet voldoen en welke stappen daarvoor minimaal moeten worden ondernomen. OCW wil beleid dat voldoet aan de eisen van deze tijd. Niet alleen juridisch correct, maar ook als nuttig en noodzakelijk ervaren, uitvoerbaar, naleefbaar, handhaafbaar, enzovoorts.
In de loop van 2008 is met de Beleidwijzer vooruitgang geboekt. Besloten is dat de Beleidwijzer een verplicht instrument is in die beleidsdossiers die tot regelgeving leiden en dat de toepassing van de Beleidwijzer een verplicht onderdeel is van de interne planning- en controlcyclus. Het gebruik van de Beleidwijzer wordt ondersteund met een interne leergang «Wijzer beleid in de Hoftoren». Verder is van belang dat de communicatie over de Beleidwijzer gemakkelijk toegankelijk en breed beschikbaar moet zijn via intranet. Dit wordt nu vormgegeven.
OCW ontregelt en administratieve lastendruk
Het ministerie van OCW is ook in 2008 druk bezig geweest om de regeldruk voor instellingen, bedrijfsleven en burgers te verminderen.
• Instellingen
Voor instellingen zijn in 2008 onder andere de volgende lastenreducerende maatregelen voorbereid en uitgewerkt:
• De invoering van het onderwijsnummer in het PO (zie tevens de tekst onder Rijksbreed Informatiebeleid).
• De integratie van de toezichtfuncties van de AD en CFI (zie tevens de tekst onder Ontwikkelingen in het toezicht).
• De invoering van risicogericht en meer proportioneel toezicht door de Inspectie van het Onderwijs is in volle gang. Deze vorm van toezicht leidt tot een substantiële vermindering van de toezichtlasten voor onderwijsinstellingen. Met name scholen die zich aan de regels houden en goed presteren, zullen een forse vermindering van de toezichtintensiteit ervaren.
• Wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de melding en registratie van verzuim.
• Vanaf het verslagjaar 2008 is de nieuwe regeling Jaarverslaggeving Onderwijs in werking getreden. Daarmee is nu sprake van een uniforme regeling voor de gehele onderwijssector. Hierdoor verminderen administratieve lasten, zal de kwaliteit van de jaarverslagen toenemen en wordt de financiële informatie, ook tussen sectoren, beter vergelijkbaar.
Voor instellingen is in 2008 een actualisering van de nulmeting uit 2004 gestart. Deze nulmeting sluit aan bij de methodiek en definities van de nieuwe nulmeting voor bedrijven, die ook in 2008 is afgerond. De nulmeting voor instellingen wordt in het voorjaar 2009 afgerond en vormt een belangrijke basis om toekomstige lastenreducties voor instellingen vast te stellen.
In vervolg op de onderzoeksrapporten eind 2007 over bureaucratiebenchmarks voor de onderwijssectoren heeft OCW in het najaar van 2008 een expertmeeting georganiseerd met onderzoekers en deskundigen uit de universitaire wereld en vertegenwoordigers van de sectororganisaties. De uitkomsten hiervan zijn begin december 2008 aan de Tweede Kamer gezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 546, nr. 17). De benchmarks worden door onderwijsinstellingen in toenemende mate gebruikt om de inzet van middelen te vergelijken met andere instellingen.
OCW heeft in 2008 ook stevig ingezet op het vereenvoudigen van het subsidieinstrumentarium. Een interne commissie heeft 45 subsidieregelingen onderzocht. Een deel kan worden ondergebracht in de lump-sum of gebundeld met andere regelingen, een deel loopt op niet al te lange termijn af. Enkele regelingen kunnen bovendien worden vereenvoudigd of ingetrokken. Het uitvoeren van de aanbevelingen van de commissie wordt bewaakt door het interne Expertisecentrum. Als ondersteuning voor het ontwerpen van nieuwe regelingen zijn een subsidiehandleiding, formats en een verantwoordingswijzer beschikbaar. Deze worden regelmatig geactualiseerd.
• Bedrijven, burgers en professionals
OCW heeft in 2008 reductiemaatregelen uitgewerkt die optellen tot een reductie van ruim 21% van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven (doelstelling Coalitieakkoord is 25%).
Op het terrein van burgers kan worden gemeld dat OCW de doelstellingen voor de reducties van lasten in uren en euro’s gemeten goed tot zeer ruim haalt. De reductie in uren is voor OCW tweemaal de doelstelling (realisatie 54% versus doelstelling 24%). Het verschil tussen doelstelling en realisatie wordt verklaard door enkele maatregelen die met name een aanzienlijke reductie van de lasten in uren betekenen, i.c. de invoering van gratis schoolboeken en de wijziging van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) in verband met de integratie in het kindgebonden budget. Bij de lastenreducties in euro’s is de realisatie 33% versus een doelstelling van 29%.
Op het terrein van de professional wordt door OCW (in samenwerking met BZK) een onderzoek uitgevoerd naar de tijdsbesteding (en het aandeel van administratieve lasten hierin) van schoolleiders in het primair onderwijs en docenten in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Dit onderzoek loopt volgens planning.
De resultaten voor burgers en bedrijven zijn verwerkt in de voortgangrapportages van het kabinet aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 515, nr. 269 enTweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 362, nr. 145).
• Beleving van de regeldruk
OCW richt zich ook op het verminderen van de zogenoemde «ervaren» regeldruk. In 2008 is een onderzoek naar de regeldrukbeleving in het onderwijs uitgevoerd. Dit onderzoek is in oktober 2008 aan de Tweede Kamer gezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 853, nr. 14). Het blijkt dat de meest irritante regels voor leraren niet alleen van OCW komen, maar dat een deel van de onderwijsinstellingen zelf komt. Begin 2009 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de verdere aanpak.
Ontwikkelen en implementeren informatiebeleid Onderwijs
Doel van het informatiebeleid is bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het kabinet (bijvoorbeeld aanval uitval, doorlopende leerlijn), verbeteren van de dienstverlening aan burger en bedrijf, verminderen van de administratieve lasten, en het verbeteren van transparantie en doelmatigheid. Om de doelstellingen te bereiken is begin 2008 een visie op het strategische informatiebeleid opgesteld, afgeleid van de kwaliteits- en strategische agenda’s en de lopende informatieprojecten. Daarnaast is er een eerste referentiearchitectuur voor de onderwijssector opgeleverd die gezamenlijk met de partijen in de ketens doorontwikkeld zal gaan worden. Deze architectuur sluit aan bij de Nederlandse Overheid Referentie Architectuur (NORA) en leidt tot verdere standaardisatie van gegevensuitwisseling tussen partijen als IB-Groep, CFI en de scholen.
In 2008 is mede in het kader van het inrichten van de CIO-functie (chief information officer) binnen het departement een start gemaakt met de inrichting van de IT-governance: integrale besluitvorming en prioritering op informatievoorzieningstrajecten, en sterkere samenhang en waar nodig versnelling in de uitvoering van ICT-trajecten.
In 2008 is vastgesteld dat aan het basisregister onderwijs (BRON), dat inschrijfgegevens van leerlingen in het bekostigd onderwijs bevat, dezelfde eisen gesteld worden als aan de vastgestelde landelijke basisregistraties. Dat betekent dat overheidsorganisaties niet langer deze gegevens hoeven op te vragen bij burgers of scholen, maar de gegevens uit BRON stapsgewijs kunnen gaan hergebruiken.
Om de onderwijssectoroverstijgende informatie-uitwisseling te verbeteren is in 2008 een eerste pilot uitwisseling met de keten Werk en Inkomen gerealiseerd. Hierbij is aangetoond dat de rijksoverheidbrede kaders en standaarden gevolgd kunnen worden.
In de voorbereiding naar de aansluiting op het nieuwe handelsregister als basisregistratie voor bedrijven en instellingen is de ontwikkeling ingezet naar een nieuwe sectorregistratie voor scholen en instellingen, op basis waarvan bekostiging en toezicht van scholen en instellingen kan plaatsvinden.
In 2008 is de hoeveelheid publiek ontsloten OCW-informatie toegenomen (traject Openbare Database). Voorbeelden hiervan zijn gegevens met betrekking tot voortijdig schoolverlaten en salarisgegevens per instelling (functiemix).
In 2008 is een Expertisecentrum Subsidies binnen OCW voorbereid. In dit expertisecentrum wordt de binnen het departement aanwezige kennis op het gebied van subsidies en -beheer gebundeld. Het Expertisecentrum adviseert beleidsdirecties integraal over de opzet van hun subsidieregeling op onder meer juridische, financiële, controle en uitvoeringsaspecten. Ook wordt gekeken naar mogelijke vermindering van administratieve lasten voor zowel subsidieontvanger als OCW. Het Expertisecentrum is 1 januari 2009 formeel van start gegaan.
In 2008 zijn in een projectgroep onder leiding van het ministerie van Financiën de contouren van het rijksbreed uniform subsidiekader, zoals dat in de kabinetsnota «Vernieuwing van de rijksdienst» is aangekondigd, verder uitgewerkt. Het kader zal begin 2009 aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. OCW participeert in de verschillende werkgroepen en projectgroep.
In juni 2008 is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 322 VIII, nr. 25) over de voorgenomen wijzigingen van de Wet kinderopvang met als doel de groei van het gebruik van kinderopvang in goede banen te leiden, het stelsel van kinderopvang houdbaar te houden en de kans op misbruik te verkleinen. Tevens is het wetstraject rondom de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie aangekondigd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 322 VIII, nr. 24). Deze nieuwe trajecten naast het bestaande onderhoud aan het dossier Kinderopvang hebben geleid tot de oprichting (15 november 2008) van een zelfstandige themadirectie Kinderopvang, in principe tijdelijk tot eind 2010.
Extern Waarderings- en Behoeftenonderzoek
De verbeteracties naar aanleiding van het Extern Waarderings- en Behoeftenonderzoek (EWB) 2007 zijn in de loop van 2008 doorgezet. De belangrijkste aandachtspunten vanuit het EWB 2007 zijn kwaliteit van beleidsuitingen, transparantie, begrijpelijkheid en consequentheid. Een vervolgmeting, het derde EWB, is voorzien in de eerste helft van 2009.
De flexibilisering van de departementale organisatie is in 2008 een stap dichterbij gebracht. Alle medewerkers van OCW (kerndepartement, adviesraden, diensten, inspecties en agentschappen) zijn centraal in een OCW-formatie geplaatst. Voor het matchen van vrije werkplekken en medewerkers is het matchbureau vol van start gegaan.
De verschillende bedrijfsvoeringstaken van het departement zijn op 1 juni 2008 gebundeld in een directie Concernondersteuning.
Om de afhandeling van burgerbrieven sneller en kwalitatief beter te laten plaatsvinden is in 2008 een afdeling Bestuur en Burger opgericht.
Het ministerie van OCW heeft de taakstelling verdeeld over de verschillende kolommen en dienstonderdelen. Een deel van de taakstelling wordt gehaald door efficiencywinst, maar voor een veel groter deel is een grondige herbezinning op de taken van het departement noodzakelijk. Voor deze herbezinning zijn in 2008 door alle dienstonderdelen Implementatieplannen Taakstelling opgesteld. De taakstelling voor 2008 is gehaald. Dat de realisatie hoger is dan de opgelegde taakstelling wordt veroorzaakt door enerzijds het anticiperen van de organisatie op de taakstelling voor 2009 en volgende jaren, en anderzijds doordat een aantal organisatieonderdelen moeite had om vacatures in 2008 te vervullen.
Overdracht van nieuwe taken naar OCW
Bij de vorming van het kabinet Balkenende IV zijn de beleidsdossiers Emancipatie en Kinderopvang ondergebracht bij OCW. De daarmee gemoeide beleidseenheden zijn in 2008 volledig geïntegreerd in de OCW-organisatie.
De Inspectie van het Onderwijs heeft per 15 november 2007 de toezichttaak op de examinering in het mbo van het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) overgenomen en per 1 januari 2008 de toezichttaken wat betreft kinderopvang van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). Tevens is per 1 januari 2008 het toezicht op de indicatiestelling voor zorgleerlingen overgedragen van de Landelijke Commissie Indicatiestelling (LCTI) naar de Inspectie van het Onderwijs.
De personeelscapaciteit van de interdepartementale themadirectie Leren&Werken is voor de duur van deze kabinetsperiode van de ministeries van SZW, LNV en EZ naar OCW overgeheveld.
Samenvoeging CFI/IB-Groep (NUO)
In de eerste helft van 2008 heeft de minister van OCW de meerwaarde van samenvoeging van beide uitvoeringsorganisaties van OCW op het terrein van onderwijs nader laten onderzoeken. Het gaat hierbij om CFI die voornamelijk zorgt voor de bekostiging van onderwijsinstellingen en de IB-Groep die onder andere zorg draagt voor de verstrekking van studiebeurzen. Op basis van het onderzoek en het positieve advies van de betrokken ondernemingsraden heeft de minister een definitief besluit over de fusie genomen. In juli 2008 heeft hij de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 201 enTweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 41). Met de vorming van één nieuwe uitvoeringsorganisatie voor het onderwijs wordt een bijdrage geleverd aan de vernieuwing van de rijksdienst en wordt de dienstverlening aan instellingen en burgers verbeterd door het verminderen van administratieve lasten en verder verbeteren van de kwaliteit van geleverde informatie(diensten). De bijdrage die de uitvoering in het informatiebeleid levert, kan hiermee beter vorm worden gegeven. In 2008 is gestart met de voorbereidingen om de samenvoeging per 1 januari 2010 gereed te hebben. Hiertoe wordt onder andere een wetsvoorstel gemaakt om de Wet Verzelfstandiging Informatiebeheergroep (WVI) in te trekken en wordt voor de nieuwe uitvoeringsorganisatie gewerkt aan de vorming van een baten-lastendienst.
In 2008 heeft OCW twee onderzoeken uitgevoerd naar de kwaliteit van de financiële functie. In de onderzoeken is geconstateerd dat er binnen de financiële functie verbeteringen mogelijk zijn. Daartoe zijn acties geformuleerd, gericht op het werven van gekwalificeerd personeel en trainees voor de financiële functie, het beschrijving van competentieprofielen om uitwisseling en professionalisering te vereenvoudigen, het verbeteren van de kennisoverdracht door bijvoorbeeld het organiseren van themabijeenkomsten, en het vergroten van de managementaandacht. In 2008 is een start gemaakt met de nadere uitwerking van deze verbeteringen.
Bij CFI is een onderzoek gestart dat zich richt op het oplossen van gebleken kwetsbaarheden en verhoogde risico’s in het bekostigingsproces. Een plan van aanpak wordt opgesteld teneinde een prima lopend bekostigingsproces per 1 januari 2010 in te brengen in de nieuwe NUO-organisatie.
Naar aanleiding van de constatering van de interdepartementale visitatiecommissie Juridische functie en wetgeving dat de juridische functie bij de departementen kwetsbaar is en door de taakstelling bij het Rijk verder onder druk kan komen, is in 2009 door directie Wetgeving en Juridische Zaken een onderzoek naar de situatie bij OCW uitgevoerd. Vier clusters van directies zijn onderzocht: onderwijsdirecties, cultuurdirecties, themadirecties en overige directies. In algemene zin wordt geconcludeerd dat de juridische functie in zijn totaliteit een zuinige indruk maakt. Een aantal directies is op de eigen taak berekend, in sommige gevallen is de situatie kwetsbaar. Naar aanleiding van het onderzoek is besloten de juridische functie bij een grote beleidsdirectie te versterken, in de toekomst bij de start van themadirecties de juridische functie te borgen, en te onderzoeken of er een opleidingsvoorziening voor beleids- en wetgevingsjuristen mogelijk is. Het gaat dan om de al bestaande trainees voor de Wetgevingsacademie en om nieuwe overheidsjuristen in opleiding, waarvoor aan een nieuwe opleiding wordt gewerkt. Tenslotte is aandacht gevraagd voor de versterking van het onderwijsrecht in Nederland. Alle acties zijn in gang gezet.
Departementale verantwoordingsstaat 2008 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)
Bedragen x € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) | ||||||||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | ||
TOTAAL | 32 779 001 | 1 207 845 | 34 732 759 | 2 122 874 | 1 953 758 | 915 029 | ||||
Beleidsartikelen | 32 624 125 | 1 204 790 | 34 538 232 | 2 122 658 | 1 914 107 | 917 868 | ||||
01 | Primair onderwijs | 8 679 838 | 8 681 019 | 41 106 | 9 282 969 | 8 981 019 | 71 404 | 603 131 | 300 000 | 30 298 |
03 | Voortgezet onderwijs | 6 207 729 | 6 228 106 | 73 740 | 6 651 112 | 6 484 945 | 67 658 | 443 383 | 256 839 | – 6 082 |
04 | Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie | 3 167 029 | 3 188 336 | 3 000 | 3 520 349 | 3 336 258 | 79 462 | 353 320 | 147 922 | 76 462 |
05 | Technocentra | 9 217 | 9 217 | 9 136 | 8 988 | 8 988 | 9 017 | – 229 | – 229 | – 119 |
06 | Hoger beroepsonderwijs | 2 099 646 | 2 081 981 | 6 017 | 2 377 498 | 2 158 944 | 9 580 | 277 852 | 76 963 | 3 563 |
07 | Wetenschappelijk onderwijs | 3 598 480 | 3 560 611 | 21 466 | 3 784 930 | 3 676 678 | 11 645 | 186 450 | 116 067 | – 9 821 |
08 | Internationaal onderwijsbeleid | 17 990 | 19 004 | 99 | 28 899 | 18 849 | 430 | 10 909 | – 155 | 331 |
09 | Arbeidsmarkten personeelsbeleid | 250 091 | 250 091 | 0 | 208 665 | 109 199 | 1 344 | – 41 426 | – 140 892 | 1 344 |
10 | Informatie- en communicatietechnologie | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
11 | Studiefinanciering | 3 651 579 | 3 651 579 | 408 100 | 3 782 267 | 3 782 267 | 473 015 | 130 688 | 130 688 | 64 915 |
12 | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 266 359 | 266 359 | 9 500 | 271 660 | 271 660 | 17 906 | 5 301 | 5 301 | 8 406 |
13 | Lesgelden | 6 016 | 6 016 | 185 300 | 6 200 | 6 200 | 179 854 | 184 | 184 | – 5 446 |
14 | Cultuur | 671 788 | 872 729 | 24 304 | 2 779 161 | 946 945 | 35 206 | 2 107 373 | 74 216 | 10 902 |
15 | Media | 853 393 | 843 193 | 232 234 | 909 647 | 887 881 | 252 022 | 56 254 | 44 688 | 19 788 |
16 | Onderzoek en wetenschappen | 872 727 | 967 108 | 167 475 | 1 159 387 | 1 018 295 | 178 093 | 286 660 | 51 187 | 10 618 |
24 | Kinderopvang | 1 983 956 | 1 983 956 | 23 313 | 2 889 428 | 2 838 111 | 735 977 | 905 472 | 854 155 | 712 664 |
25 | Emancipatie | 14 746 | 14 820 | 0 | 15 433 | 11 993 | 45 | 687 | – 2 827 | 45 |
Niet-beleidsartikelen | 154 876 | 3 055 | 194 527 | 216 | 39 651 | – 2 839 | ||||
17 | Nominaal en onvoorzien | – 17 392 | – 17 392 | 2 488 | 0 | 0 | 0 | 17 392 | 17 392 | – 2 488 |
18 | Ministerie algemeen | 117 232 | 117 232 | 567 | 127 438 | 127 449 | 200 | 10 206 | 10 217 | – 367 |
19 | Inspecties | 47 436 | 47 436 | 0 | 59 682 | 59 682 | 13 | 12 246 | 12 246 | 13 |
20 | Adviesraden | 7 600 | 7 600 | 0 | 7 396 | 7 396 | 3 | – 204 | – 204 | 3 |
Samenvattende verantwoordingsstaat 2008 inzake agentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)
Bedragen x € 1 000 | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) | |||||||
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |||||||
Naam agentschap | Totaal baten | Totaal lasten | Saldo baten en lasten | Totaal baten | Totaal lasten | Saldo baten en lasten | Totaal baten | Totaal lasten | Saldo baten en lasten |
Centrale Financiën Instellingen (CFI) | 44 805 | 44 805 | 0 | 60 739 | 59 823 | 916 | 15 934 | 15 018 | 916 |
Nationaal Archief (NA) | 18 185 | 18 185 | 0 | 21 532 | 21 472 | 60 | 3 347 | 3 287 | 60 |
Totaal | 62 990 | 62 990 | 0 | 82 271 | 81 295 | 976 | 19 281 | 18 305 | 976 |
Naam agentschap | Totaal kapitaaluitgaven | Totaal kapitaalontvangsten | Totaal kaptiaaluitgaven | Totaal kapitaalontvangsten | Totaal kapitaaluitgaven | Totaal kapitaalontvangsten | |||
Centrale Financiën Instellingen (CFI) | 2 580 | 0 | 2 684 | 0 | 104 | 0 | |||
Nationaal Archief (NA) | 146 | 0 | 3 234 | 230 | 3 088 | 230 | |||
Totaal | 2 726 | 0 | 5 918 | 230 | 3 192 | 230 |
Tabel 1: Saldibalans per 31 december 2008 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (x € 1 000) | ||||
---|---|---|---|---|
Uitgaven ten laste van de begroting | 34 732 748 | Ontvangsten ten gunste van de begroting | 2 122 872 | |
Liquide middelen | 2 442 | |||
Rekening-courant RHB | Rekening-courant RHB | 32 597 149 | ||
Te verrekenen extern museaal aankoopfonds | 51 795 | Begrotingsreserve museaal aankoopfonds | 51 795 | |
Rekening-courant risicopremie garantstelling | 508 | Reserve risicopremie garantstelling | 508 | |
Uitgaven buiten begrotingsverband (= intracomptabele vorderingen) | 7 050 | Ontvangsten buiten begrotingsverband(= intracomptabele schulden) | 22 219 | |
Extra comptabele vorderingen | 13 865 037 | Tegenrekening extra comptabele vorderingen | 13 865 037 | |
Voorschotten | 5 921 837 | Tegenrekening voorschotten | 5 921 837 | |
Tegenrekening garantieverplichtingen | 1 226 933 | Garantieverplichtingen | 1 226 933 | |
Tegenrekening openstaande verplichtingen | 24 701 664 | Openstaande verplichtingen | 24 701 664 | |
Deelnemingen | PM | Tegenrekening deelnemingen | PM | |
Totaal | 80 510 014 | Totaal | 80 510 014 |
Toelichting bij de saldibalans
De uitgaven over 2008 zijn uitgekomen op € 34 732 747 531,23 en de ontvangsten op € 2 122 872 350,66. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 34 732 759 000 en de ontvangsten op € 2 122 874 000.
Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2008 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.
Deze balansrekening geeft de saldi van de bank- en girotegoeden weer. De samenstelling is als volgt:
Tabel 2: Liquide middelen (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2008 | Openstaand per 31-12-2007 | |
Informatie Beheer Groep | 0 | 0 |
Cultuurinstellingen | 2 441 | 2 224 |
Overige kasbeheerders | 1 | 1 |
Totaal | 2 442 | 2 225 |
Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.
Begrotingsreserve museaal aankoopfonds
In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.
In 2008 zijn de volgende aankopen gedaan in het kader van de Wet Behoud Cultuur Bezit:
• Het schilderij «Familieportret Lütjens» door Max Beckman waaraan het Ministerie van OCW een bijdrage heeft toegekend van € 200 000; en
• Het schilderij «Gezicht op Dordrecht» door het Dordrechts Museum, waaraan het Ministerie van OCW een bijdrage heeft toegekend van € 775 000.
Tabel 3: Rekening-courant museaal aankoopfonds (x € 1 000) | |
---|---|
Saldo 1 januari 2008 | 50 629 |
Rentebijschrijving 2008 | 2 141 |
Bijdrage aankopen 2008 | 975 |
Saldo per 31 december 2008 | 51 795 |
Rekening-courant museaal aankoopfonds
Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.
Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen
In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Het idee is dat instellingen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening ontvangen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid. Het Ministerie van OCW staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1%-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. Deze premie wordt gestort op een begrotingsreserve.
Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.
Rekening-courant risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen
Voor de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.
Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vordering)
Tabel 4: Uitgaven buiten begrotingsverband (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2008 | Openstaand per 31-12-2007 | |
Te verrekenen personeel en voormalig personeel | 138 | 29 |
Informatie Beheer Groep | 466 | 0 |
Cultuurinstellingen | 378 | 812 |
Overige kasbeheerders | 0 | 0 |
Overig | 6 068 | 3 491 |
Totaal | 7 050 | 4 332 |
De post overig bestaat voor € 1,3 miljoen uit door CFI vooruitbetaalde gelden ten behoeven van werkzaamheden verricht voor «derden». Daarnaast is € 4,7 miljoen vooruitbetaald in het kader van de projecten ESF-3 en ESF-Equal.
Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)
Tabel 5: Ontvangsten buiten begrotingsverband (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2008 | Openstaand per 31-12-2007 | |
Loonheffing en overige inhoudingen salarissen | 4 801 | 4 622 |
Informatie Beheer Groep | 0 | 834 |
Cultuurinstellingen | 679 | 2 567 |
Overige Kasbeheerders | 0 | 0 |
Diversen | 16 739 | 19 718 |
Totaal | 22 219 | 27 741 |
De af te dragen loonheffing en overige inhoudingen salarissen (departementaal personeel) hebben betrekking op de maand december 2008. In januari 2009 is dit verschuldigd bedrag betaald.
De post diversen bestaat voor € 16,7 miljoen uit vooruit ontvangen (= 2009) ESF-geld van het agentschap SZW.
De stand van de debiteuren per 31-12-2008 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:
Tabel 6: Stand debiteuren (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2008 | Openstaand per 31-12-2007 | |
01 Primair onderwijs | 3 071 | 8 137 |
03 Voortgezet onderwijs | 2 341 | 194 |
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 469 | 829 |
06 Hoger beroepsonderwijs | 0 | 58 |
07 Wetenschappelijk onderwijs | 18 | 71 |
08 Internationaal onderwijsbeleid | 0 | 0 |
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 0 | 11 |
10 Informatie- en communicatietechnologie | 0 | 0 |
11 Studiefinanciering | 13 635 823 | 11 712 932 |
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | 11 724 | 17 611 |
13 Lesgelden | 109 614 | 105 952 |
14 Cultuur | 1 579 | 1 701 |
15 Media | 8 449 | 4 156 |
16 Onderzoek en wetenschappen | 79 020 | 1 562 |
18 Bestuursdepartement | 3 926 | 365 |
19 Inspecties | 0 | 1 |
24 Kinderopvang | 3 | 0 |
25 Emancipatie | 0 | 0 |
Wachtgelden onderwijspersoneel | 0 | 0 |
Solvabiliteitsbuffers Participatiefonds en Vervangingsfonds | 9 000 | 9 000 |
Totaal | 13 865 037 | 11 862 580 |
De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Informatie Beheer Groep Groningen verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering.
De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Tabel 7: Verstrekte leningen en voorschotten (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2008 | Openstaand per 31-12-2007 | |
Rentedragende leningen | 13 557 357 | 11 636 998 |
Renteloze voorschotten | 37 338 | 41 285 |
Overige vorderingen | 41 128 | 34 649 |
Totaal | 13 635 823 | 11 712 932 |
De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:
Tabel 8: Verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Rentedragende leningen | Renteloze voorschotten | |
Openstaande bedragen per 01-01-2008 | 11 636 998 | 41 285 |
Nieuw verstrekt | 2 492 390 | 2 599 |
Afgelost | – 383 179 | – 4 497 |
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding | – 179 648 | – 2 045 |
Correctie, w.o. omzettingen | – 9 204 | – 4 |
Totaal | 13 557 357 | 37 338 |
Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:
• de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en/of diplomanorm;
• het sociaal risico bij de (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;
• de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.
De openstaande vorderingen op de onderwijsbeleidsartikelen hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten.
In het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten, is een aanvullende buffer voor mogelijke tijdelijke insolvabiliteit afgesproken. Deze buffer bedraagt € 9,0 miljoen (Vervangingsfonds € 6,0 miljoen en Participatiefonds € 3,0 miljoen) voor mogelijke insolvabiliteit.
De stand van de voorschotten per 31-12-2008 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:
Tabel 9: Voorschotten naar beleidsartikel (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2008 | Openstaand per 31-12-2007 | |
01 Primair onderwijs | 346 998 | 788 167 |
03 Voortgezet onderwijs | 229 335 | 161 064 |
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 471 518 | 624 372 |
06 Hoger beroepsonderwijs | 236 805 | 161 713 |
07 Wetenschappelijk onderwijs | 80 129 | 35 262 |
08 Internationaal onderwijsbeleid | 9 862 | 8 694 |
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 166 857 | 111 899 |
10 Informatie- en communicatietechnologie | 0 | 58 505 |
11 Studiefinanciering | 944 822 | 686 616 |
14 Cultuur | 2 267 355 | 1 670 407 |
15 Media | 317 364 | 219 175 |
16 Onderzoek en Wetenschappen | 769 189 | 1 135 937 |
18 Bestuursdepartement | 21 090 | 28 714 |
19 Inspecties | 10 | 0 |
24 Kinderopvang | 45 521 | 34 688 |
25 Emancipatie | 14 982 | 17 060 |
Permanente voorschotten | 0 | 0 |
Totaal | 5 921 837 | 5 742 273 |
De sterke daling van het bedrag openstaande voorschotten in het primair onderwijs wordt veroorzaakt door de overgang naar Lumpsumbekostiging met ingang van 1 augustus 2006.
Het bedrag openstaande voorschotten bij Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoedingen 2008 en 2009 aan de OV-bedrijven.
De stand van de voorschotten per 31-12-2008 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:
Tabel 10: Voorschotten naar vergoedingsjaar (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2008 | Openstaand per 31-12-2007 | |
1997 | 0 | 0 |
1998 | 0 | 0 |
1999 | 0 | 0 |
2000 | 1 065 | 1 973 |
2001 | 0 | 0 |
2002 | 724 | 4 377 |
2003 | 2 567 | 7 854 |
2004 | 81 987 | 123 529 |
2005 | 737 296 | 774 561 |
2006 | 1 115 014 | 2 156 729 |
2007 | 1 379 621 | 2 673 250 |
Subtotaal scholen en instellingen | 3 318 274 | 5 742 273 |
2008 | 2 603 563 | 0 |
Totaal scholen en instellingen | 5 921 837 | 5 742 273 |
Permanente voorschotten | 0 | 0 |
Totaal | 5 921 837 | 5 742 273 |
Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.
In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Het bedrag van de garantieverplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2008 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2007:
Tabel 11: Garantieverplichtingen (x € 1 000) | ||
---|---|---|
Openstaand per 31-12-2008 | Openstaand per 31-12-2007 | |
Bouwleningen aan academische ziekenhuizen | 325 059 | 339 572 |
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo | 3 472 | 5 622 |
Bouwleningen aan scholen en instellingen bve | 656 | 1 153 |
Bouwleningen aan scholen en instellingen hbo | 309 | 463 |
Leningen studiefinanciering | 0 | 0 |
Garanties cultuur | 288 090 | 333 152 |
Garantie Vervangingsfonds | 23 000 | 23 000 |
Garantie Participatiefonds | 7 000 | 7 000 |
HuisvestingIB-Groep | 0 | 0 |
Garanties onderzoek en wetenschappen | 55 381 | 56 036 |
Garanties hoger beroepsonderwijs | 263 550 | 177 167 |
Garanties beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 206 983 | 118 407 |
Garanties voortgezet onderwijs | 32 933 | 967 |
Garanties primair onderwijs | 20 500 | 0 |
Totaal | 1 226 933 | 1 062 539 |
Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
In het hoger beroepsonderwijs (hbo) zijn sinds 1985 geen garanties op bouwleningen meer verstrekt.
In het voortgezet onderwijs (vo) en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) worden eveneens geen garanties op bouwleningen meer verstrekt. Dit in verband met de decentralisatie van de huisvesting vo en de OKF-operatie bve. De meeste van deze leningen hebben een looptijd van gemiddeld 25 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2013 volledig hebben plaatsgevonden. Het feitelijk risico op deze garanties wordt als beperkt ingeschat.
De uitstaande garanties bij cultuur bedragen € 288,1 miljoen. Hiervan is € 124,1 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 164,0 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling.
De uitstaande garanties Participatie- en Vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.
De uitstaande garanties bij onderzoek en wetenschappen bedragen € 55,4 miljoen. Hiervan is een bedrag van € 5,3 miljoen een garantie aan de Stichting AAP voor de investeringen die Stichting AAP pleegt voor de huisvesting van de van het BPRC afkomstige chimpansees. Daarnaast heeft OCW zich garant gesteld voor een lening van de Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten (€ 33,0 miljoen). Tevens is een onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldlening van € 17,0 miljoen verstrekt aan de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM).
De uitstaande garanties bij het hoger beroepsonderwijs (€ 263,6 miljoen), beroepsonderwijs en volwasseneneductie (€ 207,0 miljoen), het voortgezet onderwijs (€ 32,9 miljoen) en het primair onderwijs (€ 20,5 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen.
De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
Tabel 12: Openstaande verplichtingen (x € 1 000) | |
---|---|
Stand 1 januari 2008 | 22 055 701 |
Bij: correcties op de beginstand | – 3 238 |
Gecorrigeerde stand 1 januari 2008 | 22 052 463 |
Bij: aangegaan in 2008 | 37 871 097 |
Waarvan garantieverplichtingen | 489 148 |
Totaal aangegaan in 2008 | 37 381 949 |
Af: Tot betaling gekomen in 2008 | 34 732 748 |
Stand 31 december 2008 | 24 701 664 |
De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2008 is hieronder opgenomen.
Tabel 13: Openstaande verplichtingen naar beleidsartikel (x € 1 000) | |
---|---|
01 Primair onderwijs | 5 102 688 |
03 Voortgezet onderwijs | 5 788 598 |
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie | 3 124 640 |
05 Technocentra | 0 |
06 Hoger beroepsonderwijs | 2 089 596 |
07 Wetenschappelijk onderwijs | 3 729 660 |
08 Internationaal onderwijsbeleid | 15 834 |
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid | 133 937 |
10 Informatie- en communicatietechnologie | 0 |
14 Cultuur | 2 534 866 |
15 Media | 810 637 |
16 Onderzoek en wetenschappen | 1 307 259 |
18 Bestuursdepartement | 13 |
19 Inspecties | 0 |
24 Kinderopvang | 52 813 |
25 Emancipatie | 11 123 |
Totaal | 24 701 664 |
Het betreft hier de deelneming in NOB-Holding. De deelneming is om niet verkregen en wordt derhalve voor € 0,00 verantwoord op de saldibalans. De begrote verkoopprijs bedraagt € 70,3 miljoen.
MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN WET- EN REGELGEVING
Bij de jaarlijkse M&O-inventarisatie wordt bekeken hoe gevoelig diverse subsidies en uitkeringen zijn voor misbruik en oneigenlijk gebruik. Verder wordt gekeken wat er is gedaan – of gedaan kan worden – om die risico’s te beheersen.
In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen bewust onvoldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik volledig uit te sluiten. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O»; het bedrag waarvoor OCW het schip in kan gaan. Op dat restrisico wordt verder ingegaan in deze jaarrekening.
Studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) kunnen studerenden in aanmerking komen voor een uitwonendetoelage. Het is onder beide regelingen voordelig voor een studerende om zich als uitwonende op te geven.
De jaarlijkse uitgaven aan uitwonendentoelage bedragen € 550 miljoen (WSF2000) en € 4 miljoen (WTOS).
De IB-Groep vergelijkt de adressen van studerenden en ouders op grond van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en vraagt eventueel aanvullende bewijsstukken op bij de studerende. De IB-Groep controleert niet op fysieke aanwezigheid op het opgegeven woonadres; dat is maatschappelijk ongewenst en arbeidsintensief.
Op grond van onderzoek wordt het restant M&O voor de WSF2000 geschat op € 30 miljoen. Voor de WTOS is een dergelijke analyse niet uitgevoerd. De omvang van het restant M&O is daarom maximaal gelijk aan het bedrag van de toekenningen (€ 4 miljoen). Onderzocht wordt of de definitie van uitwonendheid in de WSF2000 volledig kan worden gekoppeld aan de registratie in de GBA. Als dat is gerealiseerd is er op dit punt geen sprake meer van restant M&O. Daarom is in 2008 een pilot gestart om te onderzoeken hoe correct de GBA-gegevens zijn en wat de mogelijkheden van gemeenten zijn voor controle en voor sancties bij misbruik. De resultaten van die pilot worden in 2009 verwacht.
In 2008 heeft de IB-Groep een start gemaakt met het risicogericht controleren op de woonsituatie (o.a. studerenden met een buitenlands woonadres). Hiermee gaat een bedrag van € 4,6 miljoen aan restant M&O gepaard.
Van ouders wordt verwacht dat zij, als ze draagkrachtig genoeg zijn, bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende een aanvullende beurs krijgen op grond van de WSF2000. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen.
Met deze geldstroom is € 590 miljoen gemoeid.
Het risico op misbruik is beperkt, doordat de IB-Groep inkomensgegevens van de Belastingdienst gebruikt.
De Belastingdienst is niet in alle gevallen in staat om van de betreffende ouders tijdig een betrouwbaar inkomen te leveren aan de IB-Groep. De IB-Groep schat het restant M&O daarom op € 5,4 miljoen. In 2008 hebben de IB-Groep en de Belastingdienst een convenant afgesloten met afspraken die als doel hebben het restant M&O te verlagen.
WSF: Buitenlands inkomen ouders
Sommige studenten met een aanvullende beurs hebben ouders die in het buitenland wonen en een buitenlands inkomen hebben opgegeven.
In 2008 ging het om circa 7700 studenten die voor € 16,2 miljoen aan aanvullende beurs ontvingen.
De juistheid en volledigheid van het opgegeven inkomen is door de IB-Groep niet vast te stellen, doordat een uitwisseling met een buitenlandse belastingdienst niet mogelijk is.
Het restrisico is maximaal € 16,2 miljoen.
Bepalend voor (de hoogte van) de aanspraak op de WTOS is of de aanvrager een partner met inkomen heeft. Uit een steekproef van begin 2007 is gebleken dat een deel van de populatie WTOS heeft aangegeven geen partner te hebben terwijl dit mogelijk wel het geval is.
In 2008 gaf de overheid € 254 miljoen uit aan WTOS-toekenningen.
De IB-Groep gaat gegevens na in de GBA.
Het restrisico is maximaal € 1,7 miljoen.
In de komende jaren vindt een aantal belangrijke wijzigingen plaats met betrekking tot de WTOS, waardoor het aantal toekenningen en de hoogte van de toekenningen zal dalen. In 2008 is de WTOS al verlaagd, in verband met de tegemoetkoming voor schoolboeken in het voortgezet onderwijs. Vanaf 1 januari 2010 zal de WTOS in het voortgezet onderwijs worden geïntegreerd in het kindgebonden budget. Ten behoeve van mbo-leerlingen van 17 jaar en jonger zal de toekenning WTOS vanwege de integratie in het kindgebonden budget worden verlaagd.
Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het opleidingsniveau van de ouder(s).
Met de gewichtenregeling is een bedrag gemoeid van € 336,3 miljoen.
Het gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Scholen kunnen dit echter beïnvloeden. Het diplomaregister van IB-Groep is nu nog onvoldoende betrouwbaar om de ouderverklaringen doelmatig te kunnen controleren. Met IB-Groep en Rekenschap zal PO verkennen wanneer en hoe deze controle in de toekomst wel doelmatig kan worden uitgevoerd.
Met de invoering van het onderwijsnummer zullen de controlemogelijkheden verder worden verbeterd. Dan is ondermeer controle aan de hand van de GBA mogelijk.
Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is, maar de best mogelijke schatting is € 336,3 miljoen.
Scholen met leerlingen uit «speciale groepen» komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. Het betreft leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, uit trekkende bevolking en uit blijf-van-mijn-lijfhuizen.
Het budget voor speciale groepen bedraagt € 25,55 miljoen.
De opgaven van de scholen worden gecontroleerd met door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.
Na invoering van het onderwijsnummer kan de culturele achtergrond worden gecontroleerd aan de hand van de GBA.
Voor 2008 is het restrisico € 25,55 miljoen. Na controle met het GBA zal er geen restrisico meer bestaan.
Stimuleringsregeling beginnende directeuren PO
Het Rijk stelde tot 1 augustus 2008 geld beschikbaar voor coaching en begeleiding van beginnende schoolleiders. Die moesten dan minimaal 0,4 fte aan directeurstaken besteden. Als de beginnende schoolleider dat niet haalde, was sprake van misbruik of oneigenlijk gebruik.
Het ging om maximaal 450 aanvragen per schooljaar en € 1,6 miljoen. De regeling is op 1 augustus 2008 beëindigd.
Controle was mogelijk, maar woog niet op tegen de kosten en de administratieve lasten voor de school.
In 2009 is er geen restrisico meer door de opheffing van de regeling. Voor 2008 is het restrisico € 1,6 miljoen.
De Belastingdienst is verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslagregeling en controleert de rechtmatigheid.
De uitkeringen aan kinderopvangtoeslag bedragen € 2,8 miljard.
Gastouderopvang maakt 25% uit van de totale kinderopvang. De betrouwbaarheid van de te controleren informatie kan echter niet op doelmatige wijze worden vastgesteld. De belangen van ouders, gastouders en gastouderbureaus lopen namelijk parallel. Dit vergroot de kans op misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarom wordt op dit moment aanpassing van de wetgeving voorbereid.
Het restrisico betreft alleen de gastouderopvang. De hoogte ervan is niet exact vast te stellen. Daarom is de volledige toeslag voor gastouderopvang als restrisico bestempeld. Voor 2008 ging het om circa € 700 miljoen.
Subsidies Wet op het specifiek cultuurbeleid
Instellingen krijgen subsidies volgens de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Ze worden uitgekeerd als voorschot en definitief bepaald aan de hand van ingediende jaarrekeningen die prestatiegegevens kunnen bevatten. Als de prestaties te wensen overlaten, kan OCW de subsidie verlagen. Dat maakt het aantrekkelijk om onjuiste prestatiegegevens te verstrekken of om kosten te declareren die niet zijn gemaakt.
Het gaat in totaal om € 849 miljoen aan subsidies.
Instellingen die per boekjaar € 125 000 of meer aan subsidie ontvangen, moeten hun financiële jaarverantwoording laten certificeren door een public accountant. Bij subsidies onder € 125 000 hoeft dat niet, omdat de kosten van controle niet in verhouding staan tot het mogelijke misbruik.
Het restant M&O wordt geschat op maximaal € 10,9 miljoen.
De directie IB verstrekt subsidies op basis van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen en de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen. De bijdragen worden als voorschot beschikbaar gesteld en na een verantwoording achteraf definitief vastgesteld.
De middelen voor de internationale programma’s en activiteiten worden verstrekt op basis van de AWB, de Wet overige OCW-subsidies en waar van toepassing op basis van regelgeving van de Europese Commissie. Daarnaast is er met het Europees Platform een bestuurlijke overeenkomst en voor de Nationale programma’s PO en VO en het KANS-programma is een regeling gepubliceerd. Vooraf is altijd een maximum per jaar gesteld. De bijdragen worden als voorschot beschikbaar gesteld en worden op basis van een verantwoording achteraf definitief vastgesteld.
In totaal gaat het om € 8,4 miljoen.
Uit doelmatigheidsoverwegingen wordt geen accountantsverklaring gevraagd voor subsidies uit de WOOS van minder dan € 50 000. Bij de andere subsidies wordt een accountantsverklaring bij de jaarrekening geëist als ze meer dan € 125 000 bedragen.
Het restrisico is € 0,26 miljoen. De grootste post is de € 117 000 van de KANS-regeling van het Europees Platform.
Een deel van de subsidies voor emancipatie komt uit de Subsidieregeling emancipatieprojecten. Daarnaast worden instellingssubsidies en projectsubsidies verstrekt onder de WOOS en de Kaderwet SZW.
In totaal gaat het om € 10 miljoen.
Bij subsidies van meer dan € 50 000 is een accountantscontrole naar de rechtmatige besteding ervan verplicht.
Controle door een accountant is bij subsidies van minder dan € 50 000 ondoelmatig. Het restrisico is daardoor even groot als het totaal van die subsidies: € 0,21 miljoen.
JAARREKENING CENTRALE FINANCIEN INSTELLINGEN (CFI)
CFI heeft als primaire taak het bekostigen van onderwijsinstellingen en het verstrekken van financiële middelen aan gemeenten conform wet- en regelgeving van de minister van OCW. Naast de bekostiging is de informatietaak van CFI een belangrijke taak. Dit komt tot uitdrukking door portalen voor instellingen in het onderwijsveld en voor de beleidsmakers op het departement.
Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat (bedrag x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
Totale baten | 44 805 | 60 739 | 15 934 |
Totale lasten | 44 805 | 59 823 | 15 018 |
Saldo van baten en lasten | - | 916 | 916 |
Totale kapitaalontvangsten | – | – | – |
Totale kapitaaluitgaven | 2 580 | 2 684 | 104 |
CFI heeft in 2008 geen leenaanvraag ingediend bij het ministerie van Financiën. De kapitaaluitgaven zijn gelijk aan de investeringen (€ 0,8 miljoen) plus de aflossing op de leningen (€ 1,9 miljoen).
Tabel 2: Gespecificeerde baten en lasten (bedrag x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 43 755 | 58 244 | 14 489 |
Opbrengst overige departementen | 350 | 247 | – 103 |
Opbrengst derden | 650 | 1 091 | 441 |
Rentebaten | 50 | 469 | 419 |
Bijzondere baten | – | 688 | 688 |
Totaal baten | 44 805 | 60 739 | 15 934 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | 40 757 | 56 253 | 15 496 |
– personele kosten | 24 890 | 26 562 | 1 672 |
– materiële kosten | 15 867 | 29 691 | 13 824 |
Rentelasten | 429 | 258 | – 171 |
Afschrijvingskosten | 3 468 | 2 864 | – 604 |
– materieel | 3 468 | 2 864 | – 604 |
– immaterieel | – | – | – |
Overige lasten | 150 | 448 | 298 |
– dotaties voorzieningen | 150 | 139 | – 11 |
– bijzondere lasten | – | 309 | 309 |
Totaal lasten | 44 805 | 59 823 | 15 019 |
Saldo van baten en lasten | – | 916 | 916 |
De oorspronkelijk vastgestelde begroting 2008 (€ 44,8 miljoen) wijkt substantieel af van de realisatie 2008 (€ 60,7 miljoen). De oorzaak hiervan is incidentele financiering van werkzaamheden op projectbasis (Onderwijsnummer PO, Bekostiging in nieuwe architectuur, Verantwoorden, Informatieproducten, ESF en dergelijke). Deze additionele baten (toename opbrengst moederdepartement) en lasten (toename materiële kosten) waren niet in de begroting opgenomen.
CFI heeft in 2008 een voordelig saldo behaald van € 0,9 miljoen. Er is een positief saldo uit bijzondere bedrijfsuitoefening (bijzondere baten/-lasten en rentebaten/-lasten). In de gewone bedrijfsuitoefening was er aan de ene kant meer externe inhuur (door vacatures), aan de andere kant een onderschrijding van salariskosten door onvervulde vacatures. En er waren minder ICT-uitgaven en investeringen vanwege uitbesteden kantoorautomatisering, heroriëntatie projectenprogramma en opschorten uitgaven met het oog op de fusie van CFI met de IB-Groep per 2010.
De opbrengst overige departementen betreft werkzaamheden voor het ministerie van LNV (Groen Onderwijs) en inkomsten voor IF’ers (CFI’ers tijdelijk werkzaam bij andere ministeries).
Onder de opbrengst derden zijn de baten geboekt voor werkzaamheden van het Participatiefonds en de licentieopbrengst CASO 2008 (€ 0,4 miljoen).
De rentebaten zijn hoger dan begroot doordat de liquiditeit is gestegen.
De bijzondere baten betreffen kruisposten met de bijzondere lasten, vrijval € 0,25 miljoen restant nog te betalen 2007 en vrijval lasten voor betalingen die voor 2008 waren beoogd maar niet hebben plaatsgevonden (€ 0,2 miljoen).
De personele kosten zijn hoger dan begroot, omdat de loonbijstelling 2008 niet in de begroting is opgenomen. Tevens zijn de opgebouwde rechten aan vakantiegeld (€ 0,8 miljoen) en de eindejaarsuitkering (€ 0,1 miljoen) aan personeel per 31 december 2008 eenmalig als last genomen. Daarnaast worden de uren restverlof van het personeel per de jaarrekening 2008 als last genomen (€ 0,6 miljoen). Voorheen werden deze drie posten op kasbasis geboekt, nu op de juiste wijze toegerekend aan betreffend kalenderjaar.
De realisatie materiële kosten is, gelijk aan voorgaande jaren, hoger door de kosten inhuur en uitbesteed werk door additionele opdrachten OCW die niet in de begroting zijn opgenomen.
De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot door een pas op de plaats voor investeringen in verband met de naderende fusie CFI en IB-Groep per 2010 en uitbesteding kantoorautomatisering in 2009.
De bijzondere lasten betreffen kruisposten met de bijzondere baten en facturen die niet transitorisch op de balans waren opgenomen en de afwikkeling van facturen uit voorgaande jaren (€ 0,1 miljoen).
Tabel 3: Balans (bedragen x € 1 000) | ||
---|---|---|
Balans per 31-12-2008 | Balans per 31-12-2007 | |
Activa | ||
Immateriële vaste activa | – | – |
Materiële vaste activa | 3 910 | 6 004 |
– grond en gebouwen | – | – |
– installaties en inventarissen | 3 910 | 6 004 |
– overige materiele vaste activa | – | – |
Voorraden | – | – |
Debiteuren | 285 | 2 269 |
Nog te ontvangen | 1 540 | 972 |
Liquide middelen | 24 463 | 18 766 |
Totaal activa | 30 198 | 28 011 |
Passiva | ||
Eigen Vermogen | 1 689 | 773 |
– exploitatiereserve | 773 | 30 |
– verplichte reserve | – | – |
– onverdeeld resultaat | 916 | 743 |
Leningen bij het MvF | 5 593 | 7 507 |
Voorzieningen | 2 501 | 2 872 |
Crediteuren | 5 035 | 4 035 |
Vooruit ontvangen bedragen | 11 613 | 10 285 |
Nog te betalen | 3 768 | 2 539 |
Totaal passiva | 30 198 | 28 011 |
De materiële vaste activa zijn met € 2,1 miljoen afgenomen door minder te investeren en door het afwaarderen vanwege het anticiperen op de naderende fusie CFI en IB-Groep per 2010 en uitbesteding kantoorautomatisering in 2009.
De economische levensduur van het portaal voor instellingen (CFI.NL) en de stafondersteunde systemen zal worden beëindigd ultimo 2009 vanwege de fusie van CFI met de IB-Groep per 2010, waarbij van nieuwe voorzieningen gebruik zal worden gemaakt. Dit heeft tot € 0,6 miljoen aan afwaardering van de bedrijfsondersteunende systemen geleid (ontwikkelingskosten externe inhuur portaal instellingen € 0,5 miljoen en stafondersteunende systemen € 0,1 miljoen).
De debiteuren zijn met € 2,0 miljoen afgenomen. Er zijn geen vorderingen op het bestuursdepartement.
Bij de post nog te ontvangen gaat het om vooruitbetaalde kosten voor meerjarige onderhoudscontracten ICT en licenties.
De liquide middelen zijn met € 5,7 miljoen toegenomen. Dit is het gevolg van het tijdelijk oplopen van de crediteurenstand, het toenemen van de vooruit ontvangen bedragen en het afnemen van kortlopende vorderingen (debiteuren).
CFI blijft met een eigen vermogen van € 1,7 miljoen binnen de norm van 5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen 3 jaar.
CFI heeft in 2008 geen leenaanvraag ingediend bij het ministerie van Financiën. Aangezien er wel lopende leningen zijn afgelost, is het totaal aan leningen gedaald.
Uit de voorziening is € 0,5 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen FPU’ers in 2008 en is er € 0,1 miljoen gedoteerd om de omvang van de uitkeringen op het juiste niveau te houden.
De crediteurenstand is met € 1,0 miljoen toegenomen. Dit wordt mede verklaard door te ontvangen facturen voor te betalen huurkosten van 2008.
Vooruit ontvangen bedragen zijn middelen die CFI in het boekjaar 2008 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, en waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is verricht, worden de ontvangsten geboekt als baten.
Tabel 4: Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
1. Rekening courant RHB 1 januari 2008 | 15 423 | 18 762 | 3 339 |
2. Totaal operationele kasstroom | 3 918 | 8 378 | 4 670 |
3a Totaal investeringen (-/-) | – | – 770 | – 770 |
3b Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | – | – | – |
3. Totaal investeringskasstroom | – | – 770 | – 770 |
4a Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | – | – | - |
4b Eenmalig storting van moederdepartement (+) | – | – | – |
4c Aflossingen op leningen (-/-) | – 2 580 | – 1 914 | 666 |
4d Beroep op leenfaciliteit(+) | – | – | – |
4. Totaal financieringskasstroom | – 2 580 | – 1 914 | 666 |
5. Rekening courant RHB 31 december 2008 (= 1+2+3+4) | 16 761 | 24 456 | 7 905 |
De operationele kasstroom bestaat naast het resultaat (€ 0,9 miljoen), de afschrijvingskosten (€ 2,9 miljoen) en de netto onttrekkingen voorzieningen (minus € 0,4 miljoen) uit de mutaties in het werkkapitaal (€ 5,0 miljoen). Deze mutaties in het werkkapitaal zijn ondermeer het gevolg van afname van debiteuren (€ 2,0 miljoen) en toename van crediteuren (€ 1,0 miljoen), vooruit ontvangen middelen (€ 1,3 miljoen) en nog te betalen bedragen (€ 1,2 miljoen).
De investeringen betreffen hardware (€ 0,5 miljoen) en inventaris (€ 0,2 miljoen). De levensduur van het portaal voor instellingen (CFI.NL) en de stafondersteunde systemen zal worden beëindigd ultimo 2009 vanwege de fusie CFI met de IB-Groep per 2010, waarbij nieuwe voorzieningen zullen worden gebruikt.
In het tweede kwartaal 2009 zal CFI het ministerie van Financiën verzoeken om leningen vervroegd te mogen aflossen zodat de leningen weer in de pas lopen met de boekwaarde van de materiële vaste activa.
In de begroting 2008 zijn geen doelmatigheidsindicatoren opgenomen. In het prestatiecontract tussen OCW en CFI worden jaarlijks afspraken gemaakt over doelmatigheidsontwikkelingen en benodigde middelen.
De nieuwe baten-lastendienst, voortkomend uit de fusie van CFI met de IB-Groep per 1 januari 2010, zal in de begroting 2010 afspraken maken over doelmatigheid.
JAARREKENING NATIONAAL ARCHIEF (NA)
De doelstelling van het Nationaal Archief is een breed en gevarieerd publiek inzicht in de geschiedenis van Nederland te verschaffen, door haar unieke collectie beschikbaar te stellen en op basis daarvan informatie te verstrekken, activiteiten te organiseren en kennis over te dragen.
De collectie van het Nationaal Archief bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.
Nationaal Archief en Regionale Historische Centra
Krachtens de archiefwet heeft de minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden.
Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra. Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.
Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 van de Rijksbegroting.
Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat Nationaal Archief (bedrag x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2008 | Realisatie 2008 | Verschil | |
Totale baten | 18 185 | 21 532 | 3 347 |
Totale lasten | 18 185 | 21 472 | 3 287 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 60 | 60 |
totale kapitaalontvangsten | 0 | 230 | 230 |
Totale kapitaaluitgaven | 146 | 3 234 | 3 088 |
NB Verschillen in de optelling worden veroorzaakt door afrondingsverschillen.
Het totaal van de kapitaaluitgaven heeft betrekking op de investeringen in materiële vaste activa (€ 3 081 000) en de aflossing van de leenfacititeit (€ 153 000). De kapitaalontvangst betreft een desinvestering met betrekking tot de restauratieafdeling.
Tabel 2: Gespecificeerde baten en lasten (bedrag x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2008 | Realisatie 2008 | Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting 2008 | |
BATEN | |||
Opbrengst moederdepartement OCW: | 17 264 | 19 425 | 2 161 |
Opbrengst overige departementen | 0 | 1 098 | 1 098 |
Opbrengst derden: | 700 | 2 758 | 2 058 |
Rentebaten | 50 | 567 | 517 |
Bijzondere baten: | 171 | – 2 316 | – 2 487 |
Totaal baten | 18 185 | 21 532 | 3 347 |
LASTEN | |||
Apparaatskosten: | 17 010 | 20 614 | 3 604 |
– personele kosten | 7 985 | 8 841 | 856 |
– materiële kosten | 5 328 | 7 135 | 1 807 |
– huren/huisvesting | 3 697 | 4 639 | 942 |
Rentelasten | 75 | 35 | – 40 |
Kapitaallasten | 1 100 | 509 | – 591 |
– afschrijvingskosten materieel | 1 100 | 509 | – 591 |
Dotaties voorzieningen: | 0 | 74 | 74 |
Bijzondere lasten | 0 | 240 | 240 |
Totaal lasten | 18 185 | 21 472 | 3 287 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 60 | 60 |
Dit bedrag is door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bijgedragen als apparaatskosten ten behoeve van de reguliere werkzaamheden van het Nationaal Archief.
Opbrengst overige departementen
Dit betreft bijdragen van de overige departementen voor het uitvoeren van specifieke projecten binnen het Nationaal Archief. In 2008 is € 1 007 000 ontvangen van het Ministerie van VWS voor het digitaliseren van het CABR archief.
De opbrengst derden bestaat uit ontvangen subsidies en bijdragen, alsmede uit opbrengsten uit dienstverlening. Hierin is voor € 1 905 000 ontvangen voor projecten die het Nationaal Archief uitvoert voor derden.
De rentebaten hebben betrekking op de lopende rekening courant faciliteit. Als gevolg van de vooruit ontvangen projectgelden zijn de rentebaten hoger dan begroot.
De bijzondere baten bestaan uit baten uit voorgaande jaren (€ 25 000) en de mutatie (vrijval uit voorgaand boekjaar en dotatie huidig boekjaar) in de vooruit ontvangen projectgelden (-/- € 2 340 000).
De personele kosten zijn hoger dan begroot. Dit is vooral veroorzaakt door het aantrekken van extra projectmedewerkers.
De materiële kosten zijn hoger uitgevallen dan begroot. Dit wordt veroorzaakt doordat ten opzichte van de ontwerpbegroting meer activiteiten zijn opgestart en de huisvestingskosten als gevolg van de verhuizing zijn toegenomen.
De rentelasten zijn lager aangezien het beroep op de leenfaciliteit is verminderd.
Als gevolg van een vertraging in de investeringen in duurzame middelen, zijn de afschrijvingen lager dan begroot.
Als gevolg van indexeringen in de wachtgeld en FPU voorzieningen (€ 9 000), het doteren aan de voorziening dubieuze debiteuren (€ 5 000) en het vormen van een nieuwe voorziening met betrekking tot het hulpdepot Schaarsbergen (€ 60 000) zijn de dotaties hoger dan begroot.
Dit betreft diverse lasten uit voorgaande jaren en het resultaat op de desinvestering van € 230 000 met betrekking tot de restauratieafdeling.
Tabel 3: Balans (bedragen x € 1 000) | ||
---|---|---|
Balans 31-12-2008 | Balans 31-12-2007 | |
ACTIVA | ||
Immateriële activa | 0 | 0 |
Materiële vaste activa | 3 905 | 1 563 |
– grond en gebouwen | 421 | 604 |
– installaties en inventarissen | 1 468 | 896 |
– overige materiële vaste activa | 2 016 | 63 |
Voorraden | 50 | 54 |
Debiteuren | 431 | 746 |
Nog te ontvangen | 1 095 | 681 |
Liquide middelen | 17 389 | 13 680 |
Totaal activa | 22 870 | 16 724 |
PASSIVA | ||
Eigen vermogen | 940 | 880 |
– exploitatiereserves | 880 | 606 |
– verplichte reserves | 0 | 0 |
– onverdeeld resultaat | 60 | 274 |
Leningen bij het Ministerie van Financiën | 483 | 636 |
Voorzieningen | 411 | 472 |
Vooruit ontvangen projectgelden | 15 539 | 13 108 |
Crediteuren | 2 695 | 403 |
Nog te betalen | 2 802 | 1 224 |
Totaal passiva | 22 870 | 16 724 |
De totale activa van het Nationaal Archief zijn ten opzichte van 2007 met € 6 146 000 toegenomen. De toename wordt veroorzaakt door investeringen in de materiële vaste activa (o.a. Digitaal depot en Fysiek depot). Op het Digitaal depot is nog niet afgeschreven omdat dit activum nog niet in gebruik is genomen. Daarnaast zijn liquide middelen ontvangen voor projecten die in 2009 zullen worden opgestart.
Het eigen vermogen mag conform de richtlijnen, in de regeling baten en lasten diensten, maximaal 5% van de gemiddelde baten over de afgelopen drie jaar bedragen. Het eigen vermogen van € 940 000 blijft onder de genoemde norm van € 982 000.
De voorzieningen hebben betrekking op wachtgeld en FPU voorzieningen en een voorziening voor het hulpdepot Schaarsbergen. In 2008 heeft een dotatie plaatsgevonden van € 69 222 en een onttrekking van € 130 696.
De leningen bij het Ministerie van Financiën (€ 482 807) omvat alleen het langlopende deel. Het kortlopende deel van de schuld (€ 179 241) is opgenomen onder de balanspost «Nog te betalen». De totale schuld aan leningen bij het Ministerie van Financiën is € 662 048.
De vooruitontvangen projectgelden betreffen de nog lopende, niet afgeronde projecten (o.a. digitalisering van het depot, uitbreiding van het fysieke depot en de renovatie/herinrichting van het pand van het Nationaal Archief) waarvoor reeds bijdragen zijn ontvangen.
Tabel 4: Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2008 | Realisatie 2008 | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2008 | |
1 Rekening-courant RHB per 1 januari 2008 | 3 369 | 13 679 | 10 310 |
2 Totaal operationele kasstroom | 1 100 | 6 712 | 5 612 |
Totaal investeringen in activa (-/-) | 0 | – 3 081 | – 3 081 |
Totaal boekwaarde desinvesteringen | 0 | 230 | 230 |
3 Totaal investeringskasstroom | 0 | – 2 850 | – 2 850 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | 0 | 0 | 0 |
Eenmalige storting door moederdepartement (+) | 0 | 0 | 0 |
Aflossing op langlopende leningen (-/-) | – 146 | – 153 | – 7 |
Aflossing vermogensbestanddelen | 0 | 0 | 0 |
Beroep op leenfaciliteit(+) | 0 | 0 | 0 |
4 Totaal financieringskasstroom | – 146 | – 153 | – 7 |
5 Rekening courant RHB per 31 december 2008 | 4 323 | 17 387 | 13 064 |
NB Verschillen in de optelling worden veroorzaakt door afrondingsverschillen
De liquide middelen van het Nationaal Archief zijn in 2008 toegenomen als gevolg van het vooruit ontvangen van projectgelden waarvan de activiteiten in 2009 zullen worden opgestart dan wel in 2008 nog niet zijn afgerond. Hierdoor is de operationele kasstroom positief. Dit is mede veroorzaakt door de toename van de vooruitontvangen projectgelden, de nog te betalen kosten en de latere betaling van de huur. De totale investeringskasstroom bedraagt € 2 850 000. In 2008 hebben investeringen plaatsgevonden in de uitbreiding van het fysieke depot (€ 904 000), het digitale depot (€ 1 962 000) en overigen (€ 215 000). In 2008 is op de leenfaciliteit € 153 000 afgelost.
Pas per 2007 is voor het eerst gekeken naar de doelmatigheidsontwikkeling. De doelmatigheidcijfers zullen in het kader van de evaluatie Resultaatgericht Management in de loop van 2009 worden geïmplementeerd.
Tabel 5: Doelmatigheidsontwikkeling | ||
---|---|---|
Uitvoering | Ultimo 2007 | Ultimo 2008 |
Aantal bezoeken | ||
– fysiek | 775 000 | 313 956 |
– virtueel | 2 115 000 | 1 954 222 |
Klanttevredenheid | 7,5 | – |
Aantal km’s archief | 103 | 103 |
Collectiebeheer | ||
– % Toegankelijk | 97% | 97% |
– % Gedigitaliseerde collectie | 1% | 1% |
– % Gedigitaliseerde fotocollectie | 14% | 14% |
– % Archief in goede staat | 90% | 90% |
NB. In 2008 is er geen onderzoek geweest naar de klanttevredenheid
Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Staatsblad 2006, 95) is een overzicht opgenomen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare loon van de ministers. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2008 vastgesteld op € 181 000.
Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op de navolgende functionarissen.
Tabel Topinkomens (bedragen in euro’s) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Functie | Belastbaar jaarloon 2007 | Pensioen-afdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2007 | Totaal 2007 | Belastbaar jaarloon 2008 | Pensioen-afdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2008 | Ontslag-vergoeding | Totaal 2008 | Motivering | Opmerkingen |
Directeur | 11 514 | 126 672 (inclusief 125 000 voorziening betaalbaar op termijn) | 138 186 | 0 | 150 000 voorziening betaalbaar op termijn | 150 000 | Zie toelichting |
Betreffende medewerker maakt in totaal aanspraak op een voorziening van € 275 000, zijnde gekapitaliseerde rechtspositionele aanspraken over meerdere jaren (2 jaar), waarvan in 2007 betaald is een bedrag van € 125 000 en waarvan in 2008 betaald is een bedrag van € 150 000.
De rijksbegrotingvoorschriften schrijven voor dat in de begroting een bijlage wordt opgenomen met een opsomming van alle RWT’s (rechtspersonen met een wettelijke taak) en ZBO’s (zelfstandige bestuursorganen) die onder de verantwoordelijkheid van het departement vallen, de bijdrage van het departement aan deze instellingen en het beleidsartikel waarop die bijdrage wordt verantwoord. Onderstaand zijn deze gegevens opgenomen, waarbij wordt aangetekend dat voor wat betreft de onderwijsinstellingen de gegevens per onderwijssoort zijn geaggregeerd.
Tabel ZBO’s en RWT’s (bedragen x € 1 miljoen) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Instelling | RWT | ZBO | Begroting 2008 | Realisatie 2008 | Artikel |
Stimulerings- en verdeelfondsen: kunstenfondsen | Ja | Ja | |||
• Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst | 21,3 | 22,4 | 14 | ||
• Stichting fonds voor de podiumkunsten+ | 23,5 | 24,7 | 14 | ||
• Stichting fonds voor cultuurparticipatie | 0,0 | 1,0 | 14 | ||
• Mondriaanstichting | 15,3 | 15,5 | 14 | ||
• Stichting Nederlands fonds voor de film | 12,3 | 12,8 | 14 | ||
• Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur | 2,0 | 2,1 | 14 | ||
Stimulerings- en verdeelfondsen: letterenfondsen | Ja | Ja | |||
• Stichting fonds voor de letteren | 6,0 | 6,3 | 14 | ||
• Stichting Nederlands literair productie- en vertalingsfonds | 2,5 | 3,1 | 14 | ||
• Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties (STIFO) | 16,5 | 17,1 | 15 | ||
Commissariaat voor de Media | Ja | Ja | 3,8 | 3,9 | 15 |
Nederlandse Omroepstichting | Ja | Ja1 | 74,9 | 76,9 | 15 |
Omroepbestel (alleen landelijk) | Ja | 612,5 | 652,7 | 15 | |
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs2 (ca 8000 scholen, waarvan 33% openbaar. Hier is het totale bedrag voor primair onderwijsgenoemd) | Ja | 8 663,5 | 8 903,3 | 1 | |
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs2 | Ja | 5 636,2 | 6 092,1 | 3 | |
Regionale verwijzingscommissies VO | Ja1 | 7,6 | 7,2 | 3 | |
Regionale Opleidingscentra (ROC’s) en vakinstellingen | Ja | 2 364,4 | 2 565,6 | 4 | |
Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (voorheen landelijke organen voor beroepsonderwijs) | Ja | 111,2 | 111,1 | 4 | |
Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs(COLO) | Ja | 0,8 | 0,8 | 4 | |
Instellingsbesturen hogescholen3 | Ja | 2 068,8 | 2 139,8 | 6 | |
Instellingsbesturen universiteiten | Ja | 2 785,8 | 3 018,7 | 7 | |
Open Universiteit Nederland | Ja | 35,3 | 36,9 | 7 | |
Academische Ziekenhuizen | Ja | 531,2 | 545,8 | 7 | |
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) | Ja | Ja | 3,7 | 2,9 | 7 |
Rijksmusea4 | Ja | 119,1 | 122,4 | 14 | |
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) | Ja | Ja1 | 87,8 | 91,7 | 16 |
Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijke Onderzoek (TNO) | Ja | Ja1 | 191,7 | 198,7 | 16 |
Koninklijke Bibliotheek (KB) | Ja | Ja1 | 42,9 | 45,3 | 16 |
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) | Ja | Ja | 302,7 | 315,6 | 16 |
Stichting Participatiefonds | Ja | Ja | 3,0 | 3,0 | 1 |
Stichting Vervangingsfonds | Ja | Ja | 11,1 | 12,6 | 1, 9 |
Landelijke geschillencommissie weer samen naar school | Ja1 | 0,2 | 0,2 | 1 | |
Informatie Beheergroep5 | Ja | Ja1 | 102,6 | 105, 2 | 1, 3, 4, 6, 7 11, 12, 13 |
Bedrijfsfonds voor de Pers | Ja | Ja | 0,0 | 0,0 | 15 |
Staatsexamencommissie VO | Ja1 | 0,3 | 0,3 | 3 | |
Staatsexamencommissie NT-2 | Ja1 | 0,3 | 0,3 | 4 |
1 Betreft zbo’s die niet onder de werking van de Kaderwet zbo’s zijn gebracht vanwege het ontbreken van openbaar gezag, omdat het deeltijd-zbo’s betreft, dan wel omdat sprake is van een heroverweging/herstructurering.
2 Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.
3 Betreft middelen die direct en indirect aan de hogescholen beschikbaar worden gesteld.
4 Betreft 17 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.
5 Bedrag is exclusief te monitoren posten, onderwijsnummer, bijdrage examendiensten en niet wettelijke taken.
BIJLAGE 2: TOEZEGGINGEN AAN DE ALGEMENE REKENKAMER
In deze bijlage wordt ingegaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het departementale jaarverslag van 2007 en de maatregelen die zijn getroffen om de geconstateerde tekortkomingen in 2008 en volgende jaren te voorkomen.
Audit Actielijst 2008 van het Ministerie van OCW | |||
---|---|---|---|
Onderwerp RJV2007 | Stand van zaken en conclusie Algemene Rekenkamer | Aanbeveling Algemene Rekenkamer | Toezeggingen/maatregelen minister |
Onvolkomenheden financieel beheer en materieelbeheer | |||
Artikel 14 (deels), subsidiebeheer bij de directie Kunsten en de directie Cultureel Erfgoed. | De wet- en regelgeving wordt onvoldoende nageleefd.De subsidiedossiers bij DK en DCE zijn onvolledig. | Formuleer de beschikking zorgvuldig. Coördineer en geef aansturing aan financiële verwerking. Besteed aandacht aan dossierbeheer. | Met de volgende maatregelen wordt het subsidiebeheer (niet zijnde cultuurnota-subsidies) verbeterd:• Er is in april 2008 een plan van aanpak opgesteld, waarin prioriteit is gelegd bij verbetering van het (project)subsidieproces en het financieel beheer. Een aantal verbeteracties is afgerond, zoals het ontwikkelen van standaardbrieven en checklists. Ook is een forse achterstand in het vaststellen van oude voorschotten op subsidies weggewerkt. Andere verbeteracties lopen nog in 2009 door.• Begin 2009 wordt een systeem ontwikkeld om de voortgang in het subsidieproces te bewaken.• Medio 2009 start een project om de subsidieregelgeving te vereenvoudigen met als doel het subsidieproces eenvoudiger en beter uitvoerbaar te maken. Waarschijnlijk in 2010 zal de aangepaste regelgeving worden geïmplementeerd. |
Artikel 25, financieel beheer directie Emancipatie. | Veel fouten in de administratie van DE. | Versterk de financiële functie. Beschrijf de procedures van financieel beheer. | Met de volgende maatregelen is het financieel beheer bij de directie Emancipatie verbeterd:• In 2008 is een plan van aanpak financieel beheer opgesteld en geïmplementeerd.• De financiële administratie is per juni 2008 overgedragen naar een ander onderdeel van OCW.• Nieuwe procesbeschrijvingen voor de kritische financiële processen zijn opgesteld en in september 2008 in gebruik genomen. De integrale verantwoordelijkheid van medewerkers is hier mede in opgenomen.• Bij de directie Emancipatie is structureel extra financiële en juridische expertise ingezet. |
Tabel Uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen) (bedragen x € 1 000) | |
---|---|
Uitgaven 2008 | |
Apparaatskosten*: | |
1. Interim-management | 729 |
2. Organisatie- en Formatieadvies | 1 739 |
3. Beleidsadvies | 3 836 |
4. Communicatieadvisering | 884 |
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) | 7 188 |
5. Juridisch Advies | 1 271 |
6. Advisering opdrachtgevers automatisering | 2 177 |
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie | 1 300 |
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) | 4 749 |
8. Uitzendkrachten (formatie & piek) | 5 313 |
Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8) | 5 313 |
9. Overige externe inhuur** | 5 871 |
Totaal uitgaven inhuur externen | 23 121 |
* Betreft apparaatskostenuitgaven. OCW kent over het verslagjaar geen systematiek waarin uitgaven op programmagelden worden toegerekend aan de verschillende soorten van adviseurs en tijdelijk personeel.
** Alleen als de opdracht niet is onder te brengen bij een specifieke kostensoort, wordt geboekt op de categorie overige externe inhuur.
NB Verschillen in de optelling worden veroorzaakt door afrondingsverschillen.
AD | Auditdienst |
AD/RS | Auditdienst, afdeling Rekenschap |
Ad-programma | Associate-degreeprogramma |
AMvB | Algemene Maatregel van Bestuur |
AO | Algemeen overleg met de Tweede Kamer |
AO beschrij-ving | Beschrijving van de administratieve organisatie |
AR | Algemene Rekenkamer |
atc | accountability, toezicht en controle |
AVR | Aanvraag Vaststelling Rijksvergoeding |
AWB | Algemene wet bestuursrecht |
AWIR | Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen |
AWT | Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid |
bbl | beroepsbegeleidende leerweg |
BBOI | Betere Benutting Omroepinfrastructuur |
bbp | bruto binnenlands product |
BISON | Beraad Internationale Samenwerking Onderwijs |
bol | beroepsopleidende leerweg |
BPRC | Biomedical Primate Research Centre |
BRON | Basisregister Onderwijsnummer |
Bsik | Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur |
BSM | Bekostigingssysteem Materieel |
BSO | Buitenschoolse Opvang |
bve | beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
BZK | ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
cao | collectieve arbeidsovereenkomst |
CBS | Centraal Bureau voor de Statistiek |
Cern | Europese organisatie voor kern- en hoger energiefysica |
CEVO | Centrale examencommissie vaststelling opgaven |
CFI | Centrale Financiën Instellingen |
CINOP | Centrum voor innovatie van opleidingen |
Cito | Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling |
CJP | Cultureel Jongeren Paspoort |
COLO | Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs |
COS | Commissie van Overleg Sectorraden |
CPB | Centraal Planbureau |
CPG | Centrum voor Parlementaire Geschiedenis |
Crebo | Centraal register beroepsopleidingen |
Criho | Centraal register instellingen hoger onderwijs |
CROSS | Nederlandse overheidsinstelling die verantwoordelijk is voor de onderwijssamenwerking tussen Nederland en Centraal- en Oost-Europa |
CuNo | Cultuurnota |
CWI | Centrum voor Werk en Inkomen |
CWTS | Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies |
DAL | Deregulering Administratieve Lastenverlichting |
Delta | Dutch education: learning at top level abroad |
DevLab | Development Laboratories |
ECP.NL | Electronic Commerce Platform Nederland |
EER | Europese Economische Ruimte |
eet | economie, ecologie, technologie |
EIB | Europees Instituut voor Bestuurskunde |
EIM | Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf |
Embc | Europese moleculaire biologische conferentie |
Embl | Europees moleculair biologische laboratorium |
EP | Europees Platform |
ESA | Europees ruimte agentschap |
ESF | Europees Sociaal Fonds |
ESO | Europese organisatie voor astronomisch onderzoek |
EU | Europese Unie |
EUR | Erasmus Universiteit Rotterdam |
evc | erkenning van verworven competenties |
EVD | Economische Voorlichtingsdienst |
EZ | ministerie van Economische Zaken |
FAPK | Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten |
FES | Fonds Economische Structuurversterking |
FNA | Frans-Nederlandse Academie, voorheen Frans-Nederlands Netwerk (FNN) |
FPPM | Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing |
FST | Fonds voor de Scheppende Toonkunst |
fte | fulltime equivalent (formatie-eenheid) |
G&G | gepremieerde en gesubsidieerde sector |
G31 | Eenendertig grootste gemeenten |
G4 | Vier grootste steden |
GATE | Gate Foundation: een internationaal instituut voor niet-westerse, moderne en hedendaagse beeldende kunst |
GBA | Gemeenschappelijke Basisadministratie Persoonsgegevens |
GGD | Gemeentelijke Gezondheidsdienst |
gsb | grote stedenbeleid |
GTI | Grote Technologische Instituten |
havo | hoger algemeen voortgezet onderwijs |
hbo | hoger beroepsonderwijs |
HGIS | Homogene Groep Internationale Samenwerking |
ho | hoger onderwijs |
HOI | Instituut voor Media Auditing |
hrm | human resources management |
Huygens | High level university year to gain excellence in the Netherlands |
IB | Internationaal Beleid |
IBG | Informatie Beheer Groep |
IB-Groep | Informatie Beheer Groep |
ibo | interdepartementaal beleidsonderzoek |
ICE | Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatie |
ICES/KIS | Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking / werkgroep kennisinfrastructuur |
ICN | Instituut Collectie Nederland |
ict | informatie- en communicatie technologie |
id | institutional development |
IDTV | Producent van films en televisieprogramma’s |
if | interim functievervulling |
igvo | internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs |
IIAV | Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging |
IISG | Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis |
IMON | publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» |
INK | Instituut Nederlandse Kwaliteit |
io | internationaal onderwijs |
ipb | integraal personeelsbeleid |
ipo | interprovinciaal overleg |
ISCED | International Standard Classification of Education |
ISIS | Independent Schools Information Service |
ITER | internationaal samenwerkingsproject die de wetenschappelijke en technische haalbaarheid van kernfusie als energiebron wil aantonen |
ITS | Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschap |
IVA | Instituut voor Arbeidsvraagstukken |
IWI | Inspectie Werk en Inkomen |
JOB | Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs |
KANS | Koninkrijk der Nederlanden, Algemeen programma voor Nauwe Samenwerking tussen Scholen |
KB | Koninklijke Bibliotheek |
KBA | Kenniscentrum BeroepsonderwijsArbeidsmarkt |
kbb | kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven |
KCE | Kwaliteitscentrum examensmbo |
KNAW | Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen |
KO | Kinderopvang |
KP | Kaderprogramma |
ksb | kwalificatiestructuurberoepsonderwijs |
KSE | KwalificatiestructuurEducatie |
LAKS | Landelijk Actie Komité Scholieren |
LBP | Leeftijdbewust personeelsbeleid |
lgf | leerlinggebonden financiering |
LISBO | Lees Impuls Speciaal Basis Onderwijs |
LNV | ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit |
lob | landelijk orgaan beroepsonderwijs |
lom | leer- en opvoedingsmoeilijkheden |
LPBO | Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs |
lwoo | leerwegondersteunend onderwijs |
MARIN | Maritiem Research Instituut Nederland |
mavo | middelbaar algemeen voortgezet onderwijs |
mbo | middelbaar beroepsonderwijs |
MCN | Muziek Centrum Nederland |
MenO | misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen |
MJB | MeerJarenBegroting |
MKB | Midden- en kleinbedrijf |
mlk | moeilijk lerende kinderen |
mo | maatschappij oriëntatie |
MTNL | Multicultulere Televisie Nederland |
NA | Nationaal Archief |
NCWT | Nationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie |
Nemo | New Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie) |
NESO | Netherlands Education Support Office |
NFPK+ | Nederlands Fonds voor Podiumkunsten |
NGI | National GenomicsInitiative |
NIB | Nederlandse Instituten in het Buitenland |
NIBUD | Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting |
NIPO | Nederlands Instituut voor de Publieke Opiniepeiling |
NJI | Nederlands Jeugdinstituut |
NLR | Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium |
NOB | Nederlandse Omroepproductie Bedrijf |
NOC*NSF | Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie |
nota WIO | nota Werken in het Onderwijs |
NOWT | Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie |
NPS | Nederlandse Programma Stichting |
NRF | Nationaal Restauratie Fonds |
NROG | Nationaal Regieorgaan Genomics |
NT2 | Nederlands als tweede taal |
NTU | Nederlandse Taalunie |
NTU/INL | Nederlandse Taalunie/Instituut voor Nederlandse Lexicologie |
Nuffic | Netherlands universities foundation for international cooperation |
NUO | Nieuwe Uitvoeringsorganisatie voor het Onderwijs |
NVAO | Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie |
NWO | Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek |
oalt | onderwijs in allochtone levende talen |
OCW | ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
odin | onderzoek deelnemersinformatie |
OESO | Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling |
OKF | Omkering Kapitaalfinanciering |
OV | Openbaar Vervoer |
owb | onderzoek en wetenschapsbeleid |
pabo | pedagogische academie basisonderwijs |
PIRLS | Progress in International Reading Literature Study |
pisa | programme for international student assessment |
po | primair onderwijs |
POMO | Personeels- en Mobiliteitsonderzoek |
PRC | onafhankelijk en multidisciplinair adviesbureau, dat haar opdrachtgevers ondersteunt op het gebied van Bouw, Huisvesting en Ruimtelijke ontwikkeling en Infrastructuur |
Raak | Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie |
RACM | Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten |
R&D | Research and Development |
RGD | Rijksgebouwendienst |
RHB | Rijkshoofdboekhouding |
rhc | regionale historische centra |
RISBO | Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk Beleidsonderzoek |
rmc | regionale meld- en coördinatiefunctie |
ROA | Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt |
roc | regionaal opleidingencentrum |
RPE | Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek |
RWT | Rechtspersonen met een Wettelijke Taak |
sbao | speciaal basisonderwijs |
sbd | schoolbegeleidingsdienst |
SBO | Sectorbestuur voor de onderwijsarbeidsmarkt |
SCP | Sociaal en Cultureel Planbureau |
sf | studiefinanciering |
sfb | studiefinancieringsbeleid |
SIA | Stichting Innovatie Alliantie |
SICA | Stichting Internationale Culturele Activiteiten |
SKO | Stichting Kennisontwikkeling hbo |
SLO | Stichting Leerplan Ontwikkeling |
sloa | subsidiering landelijke onderwijsondersteunende activiteiten |
so | speciaal onderwijs |
STIFO | Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties |
STT | Stichting Toekomstbeeld der Techniek |
Surf | Samenwerkingsorganisatie voor netwerkdienstverlening en informatie- en communicatietechnologie in het hoger onderwijs en onderzoek |
SZW | ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
TIMMS | Trends in International Mathematics and Science Study |
TK | Tweede Kamer |
tlo | tegemoetkoming lerarenopleiding |
TNO | Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek |
TNS-NIPO | Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie en het Marktonderzoek |
top-model | model voor transparante onderwijsprogrammering |
TS17- | tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg(volgens hoofdstuk 3 van de WTOS) |
TS18+ | tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op VO18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS) |
TU | Technische universiteit |
TUD | Technische Universiteit Delft |
ud | universitair docent |
uhd | universitair hoofddocent |
UM | Universiteit Maastricht |
UNESCO | United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation |
UvA | Universiteit van Amsterdam |
UvT | Universiteit van Tilburg |
UWV | Uitvoering Werknemersverzekeringen |
vavo | voortgezet algemeen volwassenenonderwijs |
vbo | voorbereidend beroepsonderwijs |
vbtb | van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording |
VHTO | Landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek |
VI | Vernieuwingsimpuls |
VKA | Verdonck, Klooster & Associates is een onafhankelijk adviesbureau met ruime ervaring op het gebied van strategische projecten met ICT in de publieke sector |
vmbo | voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
VNO | Verbond van Nederlandse Ondernemingen |
vo | voortgezet onderwijs |
VO18+ | Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS) |
VOB | Vereniging voor Openbare Bibliotheken |
VROM | ministerie van Volkshuisvesting, Ruitmelijke Ordening en Milieubeheer |
VSNU | Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten |
(v)so | (voortgezet) speciaal onderwijs |
vsv | voortijdig schoolverlaten |
vtb | verbreding techniek in het basisonderwijs |
vve | voor- en vroegschoolse educatie |
vwo | voorbereidend wetenschappelijk onderwijs |
VWS | ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
WEB | Wet Educatie en Beroepsonderwijs |
WEC | Wet op de Expertise Centra |
Wet BIO | Wet op de Beroepen in het Onderwijs |
WeTeN | Stichting Wetenschap en Techniek Nederland |
WHOO | Wet op het hoger onderwijs en onderzoek |
WHW | Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek |
WKB | Wet op het Kindgebonden Budget |
wo | wetenschappelijk onderwijs |
WOOS | Wet overige OCW-subsidies |
WOPI | Wetenschappelijk Onderwijs Personeels Informatie-systeem |
WOT | Wet op het onderwijstoezicht |
wp | wetenschappelijk personeel |
WPO | Wet op het primair onderwijs |
WRR | Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid |
WSF | Wet studiefinanciering |
wsns | weer samen naar school |
wtc | wetenschap- en techniekcommunicatie |
WTOS | Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten |
WVA | Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen |
WVO | Wet op het voortgezet onderwijs |
WW | Werkloosheidswet |
Wwb | Wet werk en bijstand |
WWI | Wonen, Wijken en Integratie |
ZAT | Zorg Advies Team |
zbo | zelfstandig bestuursorgaan |
zmok | zeer moeilijk opvoedbare kinderen |
zvoo | ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekspersoneel |
AANTAL GEDIPLOMEERDEN IN EEN ONDERWIJSSECTOR
Het op de peildatum (1 oktober) bepaalde aantal afgestudeerden in het direct daaraan voorafgaande schooljaar of het geraamde aantal afgestudeerden in een (deel-)onderwijssector. Voor het primair onderwijs geldt het aantal deelnemers dat de sector po verlaat in het schooljaar voorafgaan aan de peildatum en in een andere onderwijssector instroomt.
AANTAL ONDERWIJSDEELNEMERS IN EEN ONDERWIJSSECTOR
Het op de peildatum (1 oktober) getelde of geraamde aantal ingeschreven onderwijsdeelnemers in een (deel-)onderwijssector.
Achterstallig recht, te verdelen in achterstallig lager recht en achterstallig hoger recht betreft een correctie voor onterecht (niet) verstrekte studiefinanciering. Oorzaken van deze achterstallige rechten zijn onder meer (onbewuste) fouten in de gegevens die studenten moeten aanleveren, fouten van de IB-Groep bij verwerking van die gegevens en fraude.
Een agentschap is één van de modellen voor verzelfstandiging, namelijk een interne verzelfstandiging met een beheersmatig karakter. De ministeriële verantwoordelijkheid en het budgetrecht van de Kamer worden door deze verzelfstandiging niet ingeperkt. Een agentschap past een baten-lastenstelsel toe, heeft een afzonderlijke plaats in de begroting en voert een administratie los van de begrotingsadministratie van het moederministerie.
Het totaal van de personele en materiële uitgaven (voor huisvesting, energie, apparatuur, schoonmaken etc.) van het ministerie.
Eenheid voor het boeken van uitgaven of ontvangsten op de begroting. Onderling samenhangende begrotingsartikelen worden samengevoegd op één hoofdbeleidsterrein. Begrotingsartikelen hebben een uniek nummer op de begroting en zijn veelal op te splitsen in meerdere artikelonderdelen.
Onderdeel van een begrotingsartikel. Artikelonderdelen maken geen deel uit van de begrotingsstaat.
Stimuleringsprogramma dat beoogt een initiërende bijdrage te leveren aan de vergroting van de doorstroom van vrouwen van universitair docent naar universitair hoofddocent.
De assistent opleiding duurt een half tot één jaar en leidt op tot niveau één van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, niveau één is het laagste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen zijn meestal vanaf ca. 16 jaar oud.
Het atheneum is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Er wordt op het atheneum geen Grieks en Latijn gegeven. Andere schooltypen in het vwo zijn het gymnasium en het lyceum.
ATC: ACCOUNTABILITY, TOEZICHT EN CONTROLE
Een project dat zich richtte op de toezichtsarrangementen met de instellingen, de richtlijnen voor de verantwoording en de controle door accountants.
Een toezicht- en adviesorgaan op het gebied van de bedrijfsvoering.
De basisberoepsopleiding duurt twee tot drie jaar en leidt op tot niveau twee van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen die naar een basisberoepsopleiding gaan zijn ca. 16 jaar oud.
Basisonderwijs wordt gegeven aan scholen voor basisonderwijs en is bestemd voor leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar. Het onderwijs omvat in principe acht aaneensluitende jaren. De overkoepelende term voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs is primair onderwijs.
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) beginnen met een periode van onderbouw van drie jaar. Het doel is een brede vorming te geven aan leerlingen tussen 12 en 15 jaar. Er is geen strikte scheiding tussen algemene en technische vakken. Onderbouw is geen schooltype, maar een inhoudelijke vernieuwing die geldt voor alle schooltypen binnen het voortgezet onderwijs die aanvangen na het basisonderwijs.
In een baten-lastenstelsel worden de uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de integrale kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie en leidt daarmee tot een doelmatiger beheer.
De sturing en beheersing van bedrijfsprocessen binnen een ministerie om de beleidsdoelstellingen te realiseren. Het gaat dan om zowel de primaire als de ondersteunende processen.
Wet waarbij de financiële vastlegging van het te voeren beleid met betrekking tot een begrotingsjaar is geautoriseerd. De wet bevat ramingen van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten.
Onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van het te voeren (ex ante) en/of gevoerde (ex post) beleid.
Verhoging van uitgaven en/of verlaging van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt.
Het beleidsterrein is de afbakening van een aandachtsgebied binnen de taakopdracht van het departement. Per begroting worden de begrotingsartikelen zodanig afgebakend en gegroepeerd dat deze gezamenlijk een helder beeld geven van de onderwerpen van beleid.
De route van vmbo, via mbo, naar hbo.
Beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het algemeen voortgezet onderwijs (avo), en is voor leerlingen vanaf ca. 16 jaar. Het beroepsonderwijs omvat vier opleidingsniveaus: de assistent opleiding, de basisberoepsopleiding, de vakopleiding en de middenkader- of specialistenopleiding. Alle opleidingen bevatten een beroepsopleidende leerweg (beroepspraktijkvorming 20–60%) en een beroepsbegeleidende leerweg (meer dan 60% beroepspraktijkvorming).
BEROEPSOPLEIDENDE EN BEROEPSBEGELEIDENDE LEERWEG
Binnen het middelbaar beroepsonderwijs zijn twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol vindt de opleiding hoofdzakelijk op de school plaats, minimaal 20% en maximaal 60% van de studieduur is een praktijkdeel. In de bbl opleiding omvat de beroepspraktijkvorming minimaal 60% of meer van de studieduur.
Het onderricht in de praktijk van het beroep.
Zonder effect op het saldo van uitgaven en ontvangsten van de begroting.
CENTRAAL REGISTER BEROEPSOPLEIDINGEN
Het centraal register beroepsopleidingen (crebo) is een systematische geordende verzameling van gegevens met betrekking tot de opleidingen uit de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs die door de bekostigde en niet-bekostigde instellingen worden verzorgd. Het crebo bevat een overzicht van opleidingen per instelling en registreert voor elke deelkwalificatie welke exameninstellingen de externe legitimering kunnen verzorgen.
Het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Het maakt samen met het schoolexamen deel uit van het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), en voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Zie eindexamen.
Voor een met succes afgerond vak of deelkwalificatie kan een certificaat worden verkregen. Meerdere certificaten kunnen leiden tot een diploma, ter afsluiting van een volledige opleiding. Certificaten zijn te behalen in het algemeen vormend onderwijs, het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, educatie en beroepsonderwijs (vanaf 1-8-97) en de Open Universiteit. Bij voldoende afsluiten van de opleiding schoolleiders primair onderwijs wordt ook een certificaat behaald.
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met certificaateenheden. Certificaateenheden hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs. In het nieuwe mbo dat in augustus 1997 van start is gegaan worden de certificaateenheden vervangen door deelkwalificaties.
Collegegeld is de verplichte eigen bijdrage van de student. Collegegeld is verschuldigd door de inschrijving als student voor een voltijdse, deeltijdse of duale opleiding aan een universiteit of hogeschool.
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met deelkwalificaties. Deelkwalificaties hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs.
Bij het met succes afronden van een bepaalde opleiding wordt een diploma verkregen. Dit geldt voor het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), het hoger algemeen vormend onderwijs (havo), het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), educatie en beroepsonderwijs (na 1-8-97) en voor de deeltijd opleiding tot leraar speciaal onderwijs.
Een doelmatigheidskengetal geeft de kostprijs per activiteit of prestatie aan.
Een doeltreffendheidskengetal geeft de mate aan waarin zich beoogde en niet beoogde effecten van beleid voordoen.
Educatie is gericht op de bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren van volwassenen door de ontwikkeling van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen, alsmede bij maatschappelijke behoeften.
Educatie omvat opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren, opleidingen Nederlands als tweede taal en opleidingen gericht op sociale redzaamheid. Educatie is uitsluitend voor volwassenen. Waar mogelijk sluit de educatie aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs
De eindejaarsmarge is het bedrag dat moet worden gecompenseerd in, respectievelijk mag worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar. Het gaat daarbij om een tekort of overschot (als saldo van de uitgaven en ontvangsten) in het betreffende begrotingsjaar. De eindejaarsmarge bedraagt maximaal 1% van het begrotingstotaal. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.
Het eindexamen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bestaat uit twee delen: het schoolexamen en het centraal examen. Het schoolexamen wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Zie ook centraal examen, schoolexamen.
Definitie van de kennis, vaardigheden en competenties die van deelnemers op elk van de kwalificatieniveaus worden verwacht.
Eindtoets voor het basisonderwijs, die scholen kunnen gebruiken om hun resultaten te meten en te kunnen vergelijken met andere scholen. Ongeveer 75% van de scholen gebruikt de eindtoets basisonderwijs van het Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito).\ {pbegin}Eindtoets voor het basisonderwijs, die scholen kunnen gebruiken om hun resultaten te meten en te kunnen vergelijken met andere scholen. Ongeveer 75% van de scholen gebruikt de eindtoets basisonderwijs van het Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito).}
Een examen is een afsluiting van een opleiding of een deel van een opleiding. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) zijn voltooid na het examen. De meeste opleidingen in beroepsonderwijs en educatie kunnen worden afgesloten met een examen of een staatsexamen. In het hoger onderwijs kan er aan het eind van het eerste studiejaar een propedeutisch examen zijn. Na vier jaar is er een afsluitend examen. Zie ook centraal examen.
Het geheel van maatregelen, voorzieningen en regels voor het opstellen, verwerken, vastleggen en controleren van de uitgaven, de verplichtingen, de ontvangsten en de voorschotten van het ministerie.
De gemeenten zijn volgens de WEB verplicht om educatie bij roc’s in te kopen voor zover de gemeente deze financiert uit het rijksbudget educatie. Deze verplichting is in de WEB opgenomen om enerzijds de gemeenten en de roc’s gelegenheid te geven een contractrelatie tussen beide op te bouwen en anderzijds om een doorlopende leerlijn en soepele doorstroming vanuit de educatie naar het mbo te waarborgen.
Het door grootschalige DNA sequentieanalyse in kaart brengen van mensen, dieren, planten en micro-organismen en het grootschalig onderzoek naar de functie van genen en de manier waarop erfelijke eigenschappen zoals vastgelegd in de genen, worden vertaald naar het functioneren van een cel en uiteindelijk het gehele organisme. Ook «high throughput» technologieën zoals proteomics en metabolomics en de bioinformatica, die informatieverwerking en analyse van de zeer grote hoeveelheden complexe data mogelijk maken, vallen onder genomics.
De afgestudeerden van een hoger beroepsopleiding (hbo) of een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs (wo) ontvangen een getuigschrift. Hierop staat vermeld de studierichting en het vak. Indien een lerarenopleiding is gedaan wordt ook de bevoegdheidsgraad vermeld. Bij het hoger beroepsonderwijs worden ook vermeld: voltijd- of deeltijdopleiding, de duur van de opleiding en de titel.
Project waarmee wordt beoogd Nederland een voorsprong te geven in de ontwikkeling en het gebruik van een geavanceerde en innovatieve internettechnologie.
GROTE TECHNOLOGISCHE INSTITUTEN
Hieronder vallen de volgende instellingen: Stichting Waterloopkundig Laboratorium, Stichting Grondmechanica Delft, Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, Stichting Maritiem Research Instituut Nederland en Energiecentrum Nederland (het ECN ontvangt sinds 1983 geen bijdrage meer van OCW).
Het gymnasium is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Op het gymnasium zijn Grieks en Latijn verplicht. Andere schooltypen in het vwo zijn het atheneum en het lyceum.
HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS
Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Hoger algemeen voorgezet onderwijs duurt vijf jaar, voor leerlingen van 12–17 jaar. Het bereidt leerlingen hoofdzakelijk voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo).
De bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs (hbo) duren vier jaar en zijn bestemd voor studenten met een diploma havo, vwo of mbo 4-jarig. Het hbo is georganiseerd in zeven sectoren (Chroho-onderdelen) en wordt gegeven aan 50 hogescholen. Het maakt samen met het wetenschappelijk onderwijs deel uit van het hoger onderwijs.
Het hoger onderwijs omvat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo).
Inburgering is de eerste fase van integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Hierbij wordt gestreefd nieuwkomers door een vlot en intensief programma zo snel mogelijk een vorm van zelfredzaamheid te laten bereiken. Het inburgeringstraject heeft een welzijns- en educatieve component. De educatieve component is een programma dat kan bestaan uit onderwijs in Nederlands als tweede taal, maatschappelijke oriëntatie en beroepenoriëntatie.
Spaarrekening bestemd voor scholing en opleiding.
IN HUN ONTWIKKELING BEDREIGDE KLEUTERS
Onderwijs voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is er afgestemd op de specifieke moeilijkheden die jonge kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Iobk-onderwijs wordt gegeven aan afdelingen, verbonden aan scholen voor speciaal basisonderwijs en is voor kinderen van 3–7 jaar met ontwikkelingsproblemen.
INDIVIDUEEL VOORBEREIDEND BEROEPSONDERWIJS
Het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) maakt deel uit van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en is bedoeld voor leerlingen die veel hulp en individuele aandacht nodig hebben. Het ivbo is onderwijs in de eerste fase van het voortgezet onderwijs en duurt vier jaar, voor leerlingen van 12–16 jaar. Met ingang van 1 augustus 1998 is het ivbo veranderd in afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs. Zie ook leerwegondersteunend onderwijs.
Een model van de Stichting INK waarmee de kwaliteit van de organisatie en de behaalde resultaten kan worden gemeten.
Zie beleidsintensivering.
Een nationale keurcollectie van bijzondere gebouwen en complexen uit verschillende tijden. Rijksmonumenten die om verschillende redenen grote cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en waarvan de instandhouding van groot belang is.
KAS-/VERPLICHTINGENADMINISTRATIE
Een administratie waarin de aangegane verplichtingen worden geregistreerd, tezamen met de hieruit voortvloeiende betalingen in het jaar van aangaan en eventuele volgende jaren. Gedane betalingen worden geregistreerd in relatie tot de aangegane verplichtingen, zodat de nog openstaande verplichtingenbedragen kunnen worden vastgesteld.
Een vervroeging of vertraging van de uitgaven over de jaargrens heen.
KENNISCENTRA BEROEPSONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN
Per bedrijfstak of groep van bedrijfstakken is er een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb). Het bestuur van een kbb bestaat uit werkgevers en werknemers (bipartiet) of uit vertegenwoordigers werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen (tripartiet).
Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie en/of de ontwikkeling van een beleids- of productieproces.
KWALIFICATIENIVEAU BEROEPSONDERWIJS
Binnen het middelbaar beroepsonderwijs bestaan 4 kwalificatieniveaus. Aan elk niveau is een opleiding verbonden. De niveaus zijn:
Niveau | Opleiding | Duur |
1 Eenvoudige uitvoerende werkzaamheden | Assistent opleiding | 0,5–1 jaar |
2 Uitvoerende werkzaamheden | Basisberoepsopleiding | 2–3 jaar |
3 Volledige zelfstandige uitvoering van werkzaamheden | Vakopleiding | 2–4 jaar |
4 Volledige zelfstandige uitvoering van werkzaamheden met brede inzetbaarheid dan wel specialisatie | MiddenkaderopleidingSpecialistenopleiding | 3–4 jaar1–2 jaar |
Binnen de educatie zijn zes kwalificatieniveaus, die worden aangeboden via 4 soorten opleidingen: de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), de opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) I en II, en de opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren en gericht op sociale redzaamheid (basiseducatie).
Toename van het aantal gediplomeerden in de beroepskolom (vo, mbo, hbo) als gevolg van vermindering van de ongediplomeerde uitval en verbetering van de doorstroom naar de hogere opleidingsniveaus in het beroepsonderwijs.
Het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) is een instantie die – met ingang van de inwerkingtreding van de beoogde nieuwe examensystematiek beroepsonderwijs – belast is met het toezicht op de examens mbo aan de hand van de standaarden voor de examenkwaliteit.
Het in het hoger beroepsonderwijs aanstellen van lectoren/instellen van kenniskringen ter versterking van de kenniseconomie.
LEER- EN OPVOEDINGSMOEILIJKHEDEN
Onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.
LEERWEGEN: BEROEPSOPLEIDENDE EN BEROEPSBEGELEIDENDE LEERWEG
Binnen het middelbaar beroepsonderwijs zijn twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol vindt de opleiding hoofdzakelijk op de school plaats, minimaal 20% en maximaal 60% van de studieduur is een praktijkdeel. In de bbl opleiding omvat de beroepspraktijkvorming minimaal 60% of meer van de studieduur.
LEERWEGONDERSTEUNEND ONDERWIJS
Afdeling binnen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) voor leerlingen die moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, en meer individuele begeleiding nodig hebben dan in het gewone vmbo (gericht op het verwerven van een diploma).
Liquiditeit is een maatstaf voor de mate waarin de instelling op korte termijn aan zijn schulden kan voldoen, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal als resultaat van de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende schulden. Voor de beoordeling van de liquiditeitspositie van een instelling worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een liquiditeitsratio van meer dan 1,2 is goed, tussen 0,6 en/of gelijk aan 1,2 is matig/voldoende en 0,6 of lager is slecht.
Middelen die nodig zijn om de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van loonstijgingen te financieren.
Het lyceum is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Op het lyceum zijn Grieks en Latijn keuzevakken. Andere schooltypen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs zijn het atheneum en het gymnasium.
MEDEDELING OVER DE BEDRIJFSVOERING
In de mededeling legt de minister verantwoording af over de beheersing van de bedrijfsprocessen, de verbeteracties en de kwaliteitsverbeteringen in de bedrijfsvoering.
Lagere begrotingsuitgaven of hogere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.
Middelbaar beroepsonderwijs (mbo) behoort tot de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Onderwijs in het mbo duurt vier jaar en is voor leerlingen van 16–20 jaar. Er worden zowel algemene als beroepsgerichte vakken gegeven. In het mbo stromen leerlingen door naar een baan of naar het hoger beroepsonderwijs (hbo). In augustus 1997 is het mbo opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.
De middenkaderopleiding duurt drie tot vier jaar en leidt op tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), drie jaar hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan circa 15/16 jaar.
Onderwijs voor moeilijk lerende kinderen is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.
Het New Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie) in Amsterdam is het grootste science centre van Nederland. Het heeft als doel de belangstelling voor wetenschap en technologie te stimuleren bij een breed publiek.
NESO’S (NETHERLANDS EDUCATION SUPPORT OFFICES)
De NESO’s zijn verantwoordelijk voor de generieke promotie van het Nederlands hoger onderwijs. Daarnaast faciliteren de NESO’s institutionele samenwerking tussen onderwijsinstellingen uit Nederland en het land van vestiging en ondersteunen zij mobiliteit van studenten, docenten en onderzoekers. Het netwerk van NESO’s wordt beheerd door de NUFFIC.
NIB’S (NEDERLANDS INSTITUUT IN HET BUITENLAND)
Nederlands instituut voor het hoger onderwijs gevestigd in het buitenland. Deze instituten faciliteren internationale (vakinhoudelijke) kennisuitwisseling en samenwerkingsprojecten tussen Nederland en het land van vestiging. Daarnaast dragen deze instituten zorg voor de generieke promotie van het Nederlands, faciliteren zij institutionele samenwerking tussen onderwijsinstellingen uit Nederland en het land van vestiging en ondersteunen zij mobiliteit van studenten, docenten en onderzoekers.
Niet relevant voor het beleidsmatig financieringstekort.
Een door het ministerie ingediende verandering op een wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer in behandeling is.
Beleidsmatige verlaging van de begroting.
De onderwijs- en examenregeling is het document waarin de belangrijkste kenmerken van de opleiding waaronder inhoud en inrichting, de studieduur voor een groep of groepen van deelnemers en de toetsing en examinering, worden vastgelegd door het bevoegd gezag van de instelling. Ook wordt in de onderwijs- en examenregeling vastgelegd welke opleidingstrajecten voldoen aan de eisen van de Wet studiefinanciering (WSF) of de eisen voor tegemoetkoming van de studiekosten voor studerenden tot 18 jaar.
Aan het einde van de basisschool krijgen de leerlingen geen getuigschrift of diploma, maar een onderwijskundig rapport over de schoolvorderingen en leermogelijkheden. Dit rapport wordt opgesteld door de directeur, na overleg met het onderwijzend personeel, ten behoeve van de ontvangende school voor voortgezet onderwijs. Een afschrift van het rapport wordt aan de ouders van de leerlingen verstrekt. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap kan nadere voorschriften over dit rapport geven.
De onderwijsovereenkomst is de overeenkomst tussen deelnemer en bevoegd gezag die ten grondslag ligt aan de inschrijving. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen tussen instelling en deelnemer. In de overeenkomst worden per deelnemer zaken zoals de inhoud van het onderwijs, de examens en de studiebegeleiding overeengekomen.
Begrotingswetsvoorstel dat (ter autorisatie) bij de Staten-Generaal wordt ingediend op de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
Een overschrijding van de kwalitatieve tolerantiegrens van de Algemene Rekenkamer.
De Open Universiteit is een instelling voor afstandsonderwijs, die opleidingen biedt op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, voor personen van 18 jaar en ouder. De Open Universiteit is vooral gericht op personen die geen studie op de gebruikelijke manier kunnen of willen volgen.
OPLEIDINGEN GERICHT OP BREED MAATSCHAPPELIJK FUNTIONEREN
Opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren maken deel uit van de educatie en zijn gericht op het eindniveau van de eerste fase van het voorgezet onderwijs (basisvorming). De opleidingen zijn bedoeld als voorbereiding op een voortgezette opleiding, bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.
OPLEIDINGEN GERICHT OP SOCIALE REDZAAMHEID
Opleidingen gericht op sociale redzaamheid maken deel uit van de educatie, en richten zich op een niveau van minimale redzaamheid op het gebied van taal, rekenen en sociale vaardigheden. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.
OPLEIDINGEN NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL
Opleidingen Nederlands als tweede taal maken deel uit van de educatie, en zijn bedoeld voor niet-Nederlanders om hun taalvaardigheid op een aanvaardbaar niveau te brengen. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.
Een verschuiving van begrotingsuitgaven tussen de artikelen van het ministerie of een verschuiving van begrotingsuitgaven naar of van een ander departement.
PEDAGOGISCHE ACADEMIE BASISONDERWIJS
Een pedagogische academie basisonderwijs verzorgt de lerarenopleiding voor het basisonderwijs en valt onder het hoger beroepsonderwijs (hbo). Zowel de voltijdopleidingen als de deeltijdopleidingen duren vier jaar. De praktische studieduur bij de deeltijdopleiding verschilt, afhankelijk van de vooropleiding. Het getuigschrift geeft een volledige bevoegdheid om les te geven aan de basisschool in alle vakken en alle leeftijdsgroepen (4 tot 12 jaar).
Afdeling binnen het vmbo voor leerlingen die veel moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, extra individuele begeleiding nodig hebben, maar niet in staat worden geacht een diploma voor vervolgonderwijs te behalen.
Dit is de overkoepelende term voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs. Deze term wordt gebruikt sinds de invoering van de Wet op het primair onderwijs in augustus 1998. Zie ook basisonderwijs en speciaal basisonderwijs.
Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van de prijsstijgingen.
Resultaten van de begrotingsuitvoering in termen van uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Ook de prestatiegegevens die in een bepaald begrotingsjaar zijn geleverd, worden aangeduid als realisaties.\ {pbegin}Resultaten van de begrotingsuitvoering in termen van uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Ook de prestatiegegevens die in een bepaald begrotingsjaar zijn geleverd, worden aangeduid als realisaties.}
Relevant voor het beleidsmatig financieringstekort.
Rentabiliteit geeft de mate van winstgevendheid aan, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal door het resultaat te delen op baten uit gewone bedrijfsvoering. Het bedrijfsresultaat is lastiger te normeren. Idealiter en gemeten over een lange periode zou dit nul moeten zijn. Het is immers niet direct de bedoeling dat instellingen structureel winst of verlies boeken. Voor de beoordeling van dit kengetal worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een ratio van meer dan 1% is goed, tussen – 1% en/of gelijk aan 1% is matig/voldoende en – 1% of lager is slecht.
Een beoordeling door Inspectie van het Onderwijs van de accountantscontrole verricht door de public accountant van OCW-instellingen, gericht op de juiste en volledige naleving van het controleprotocol.
De wijze waarop wordt omgegaan met risico’s, onder andere door het identificeren en wegen van risico’s, het treffen van beheersmaatregelen en het monitoren en bijstellen van risico’s en beheersmaatregelen.
Een scholengemeenschap bevat meerdere schooltypen voor voortgezet onderwijs die samenwerken.
Het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bestaat uit twee delen: het schoolonderzoek en het centraal examen. Het schoolonderzoek wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Vanaf augustus 1998 is de term schoolonderzoek vervangen door de term schoolexamen. Zie ook centraal examen, eindexamen.
SOLVABILITEIT (EXCLUSIEF VOORZIENINGEN)
Solvabiliteit is een maatstaf die aangeeft of de instelling op langere termijn (bij liquidatie) in staat zal zijn haar schulden te voldoen. Dit verhoudingsgetal wordt verkregen door het eigen vermogen te delen op het totaal vermogen, waarbij voor de analyse de volgende normering en kwalificatie worden gehanteerd. Een solvabiliteit van meer dan 30% is goed, tussen 10 en/of gelijk aan 30% is matig/voldoende en 10% of lager wordt als slecht gekwalificeerd.
Dit is sinds augustus 1998 de verzamelterm voor bepaalde vormen van speciaal onderwijs, namelijk scholen voor lom, mlk en iobk. Het speciaal basisonderwijs vormt samen met het basisonderwijs het primair onderwijs.
Het speciaal onderwijs (so) is voor leerlingen vanaf 3 à 4 jaar tot circa 12 jaar. Het voortgezet speciaal onderwijs (vso) is voor leerlingen van 12 tot maximaal 20 jaar. Speciaal onderwijs wordt gegeven aan aparte scholen. Scholen voor speciaal onderwijs zijn afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen kunnen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Zie ook speciaal basisonderwijs.
De specialistenopleiding duurt één tot twee jaar en leidt tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Om een specialistenopleiding te kunnen volgen is een diploma vakopleiding voor eenzelfde beroep op beroepencategorie vereist. Zie ook beroepsonderwijs.
Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 middelbaar beroepsonderwijs of een diploma voor havo/vwo.
De tweede fase van scholen voor voortgezet onderwijs (leerjaren 4–5 van het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) en leerjaren 4–6 van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo)) zullen zich tot een studiehuis ontwikkelen. Dit houdt in dat leerlingen in toenemende mate hun eigen studie plannen en meer zelfstandig en in groepjes opdrachten uitvoeren. De rol van de docent zal verschuiven van lesgeven naar begeleiden.
SUBSIDIEREGELING INDEMNITEIT BRUIKLENEN
Een regeling op grond waarvan OCW garanties verleent aan musea die een tijdelijke tentoonstelling organiseren. Indien door verlies of beschadiging van het tentoongestelde een tekort ontstaat op de exploitatie van de tentoonstelling, kan de instelling een financiële tegemoetkoming ontvangen.
Hogere begrotingsuitgaven of lagere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.
De Bve Raad heeft, als gevolg van het plan van aanpak optimalisering en verantwoording opleidingsprogramma’s, een model ontwikkeld waarmee de onderwijsintensiteit inzichtelijk wordt gemaakt. Dit model staat bekend onder de naam Model Transparante Onderwijsprogrammering.
UITGAVEN OCW VOOR EEN ONDERWIJSSECTOR
Het totaal van de uitgaven OCW (zie hieronder) voor onderwijs voor een (deel-)onderwijssector, voor zover dat bedoeld is voor de instandhouding en exploitatie van het onderwijsstelsel voor de betreffende onderwijsdeelnemers.
De vakopleiding duurt twee tot vier jaar en leidt op tot niveau drie van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) of drie jaar hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan circa 15/16 jaar. Zie ook beroepsonderwijs.
Een proces om te komen tot een duidelijke koppeling tussen beleid, prestaties en geld, met als belangrijkste doel vergroting van de informatiewaarde en toegankelijkheid van de begroting en het jaarverslag.
Impuls binnen het onderzoek en wetenschapsbeleid, die erop gericht is creatieve en kwalitatief goede jonge onderzoekers ruimte te bieden en daarmee voor een carrière in de wetenschap te behouden.
De volwasseneneducatie richt zich op het opleiden van cursisten voor een zelfstandige positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Tot de volwasseneneducatie worden gerekend: het vormings- en ontwikkelingswerk, de basiseducatie, het onderwijs aan de erkende onderwijsinstellingen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).
VOORBEREIDEND MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS
Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) is op 1 augustus 1999 ingevoerd, en bestaat uit de schoolsoorten vbo en mavo met vier leerwegen.
VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs, naast het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). De opleiding duurt zes jaar, voor leerlingen van 12–18 jaar, en bereidt leerlingen voor op de universiteit.
VOORTGEZET ALGEMEEN VOLWASSENENONDERWIJS
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is één vorm van voortgezet onderwijs voor volwassenen. Het wordt gegeven aan avondscholen of dag-/avondscholen. Dag-/avondscholen is onderwijs dat volgens de wet avondonderwijs is, maar dat overdag gegeven wordt. In augustus 1997 is het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.
Het voorgezet onderwijs omvat het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en het speciaal onderwijs, voor leerlingen vanaf 12 jaar. Het bestaat uit het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Vmbo duurt vier jaar, havo vijf jaar en vwo zes jaar.
Jongeren tot 23 jaar die geen onderwijs volgen en die geen startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs of het diploma havo.
Het wetenschappelijk onderwijs omvat zowel diepgaande theoretische studies als specialistische training voor beroepen. De meeste opleidingen duren vier jaar, er zijn echter beroepen waarvoor een langere opleiding noodzakelijk is. Het wetenschappelijk onderwijs is voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar, en wordt gegeven aan 13 universiteiten. Toelating tot het wetenschappelijk onderwijs is mogelijk na het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en het hoger beroepsonderwijs (hbo). Het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs vormen samen het hoger onderwijs.
Aankoopfonds 230, 231
Aanvullende beurs 131, 145, 146, 147, 149, 150, 151, 155, 240
Achterstallig recht 268
Achterstandenbeleid 14, 62, 63, 73, 79, 80
Allochtonen 38, 124
Anno 189
Arbeidsmarkt 5, 20, 21, 22, 26, 27, 40, 42, 43, 54, 57, 59, 65, 66, 67, 81, 91, 95, 96, 101, 110, 111, 112, 114, 115, 119, 121, 125, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 141, 142, 187, 195, 212, 213, 228, 233, 235, 238, 264, 265, 281
Arbeidsvoorwaarden 135, 136, 137, 211, 212
Arbo 136, 137, 138
Archeologie 169, 170, 174, 175, 265
Archiefwet 250
Archieven 169, 174, 250
Aspasia 38, 187, 190, 195, 196, 198
Basisbeurs 131, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 155
Basisvorming 278
Beeldende kunst 168, 172, 257, 263
Bekostiging 18, 19, 30, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 70, 73, 75, 84, 85, 87, 92, 97, 99, 100, 115, 116, 117, 118, 119, 135, 174, 191, 221, 224, 226, 227, 235, 244, 245, 262
Bekostigingsbesluit cultuuruitingen 243
Beroepskolom 275
Beroepsonderwijs 5, 13, 20, 51, 95, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 105, 107, 110, 111, 112, 115, 116, 118, 131, 132, 138, 160, 212, 213, 228, 233, 235, 237, 238, 257, 262, 264, 266, 267, 270, 271, 272, 274, 275, 276, 278, 280, 281
Beroepsopleidende leerweg 95, 144, 156, 158, 262, 266, 270, 275
Beroepspraktijkvorming 21, 95, 102, 104, 270, 275
Beurzenprogramma 117, 121, 130
Bibliotheken 44, 48, 57, 131, 169, 172, 178, 179, 191, 267
Bilaterale samenwerking 128, 129, 189, 191, 198
BPRC 189, 237, 262
Bve Raad 281
Bve-sector 15, 102, 130, 140
Cao 25, 136, 137, 262
Collegegeldkrediet 145, 152, 153
Collegegeld 120, 152, 153, 271
COLO 257, 262
Conservering 174
Convenant 11, 23, 25, 27, 33, 35, 75, 82, 95, 97, 98, 99, 100, 101, 106, 107, 109, 117, 133, 137, 139, 140, 220, 240
Cultureel erfgoed 44, 131
Cultureel ondernemerschap 46
Culturele diversiteit 173, 174, 186
Cultuur en school 62, 63
Cultuuruitingen 168, 169
Deelname 41, 44, 55, 56, 59, 67, 75, 81, 108, 110, 114, 118, 123, 126, 144, 145, 156, 166, 169, 192, 206
Deregulering 102, 262
Differentiatie 23, 101
Doorstroom 92, 94, 110, 123, 139, 187, 268, 275
Educatie 5, 13, 25, 33, 35, 44, 47, 55, 57, 63, 73, 74, 75, 82, 95, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 104, 105, 106, 107, 108, 118, 128, 131, 138, 139, 170, 183, 203, 204, 212, 213, 228, 233, 235, 237, 238, 262, 264, 267, 271, 272, 273, 275, 277, 278, 281
Educatieve boekenmarkt 32, 33, 48, 86
ESF 98, 210, 232, 245, 263
FES 39, 41, 64, 84, 87, 89, 97, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 125, 170, 187, 189, 194, 263
Film 46, 47, 169, 171, 173, 176, 177, 183, 257, 263
Fondsen 45, 46, 168, 169, 171, 172, 173, 234, 237, 257
Gedragscode schoolkosten 164
Genomics 189, 194, 264, 265, 273
Gewichtenregeling 14, 15, 51, 52, 66, 68, 73, 74, 241
Havo/vwo 84, 89, 90, 91, 92, 137, 280
Hoger beroepsonderwijs 116, 118, 131, 144, 212, 213, 214, 228, 233, 235, 237, 238, 263, 273, 275, 276, 278, 282
Hoger onderwijs 5, 11, 13, 23, 24, 40, 51, 53, 103, 107, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 123, 124, 125, 130, 136, 137, 144, 153, 187, 191, 192, 196, 262, 263, 266, 267, 272, 273, 277, 282
Huisvesting 29, 63, 94, 97, 169, 175, 215, 237, 251, 252, 265, 267, 268
Inburgering 95, 106, 273
Informatie- en communicatietechnologie 5, 143, 228, 233, 235, 238, 266
Inkomensafhankelijke regelingen 158, 262
Instroom 20, 63, 87, 105, 107, 110, 126, 127, 134, 195, 268
Integraal personeelsbeleid 264
Internationaal cultuurbeleid 45, 131, 172, 173
Internationale samenwerking 117, 121, 128, 131
Inventaris 220, 239, 247, 248, 253
KCE 98, 101, 226, 264, 275
Kennisnet 48, 86, 87, 94, 194
Kinderopvang 5, 11, 12, 13, 35, 36, 55, 73, 74, 78, 199, 200, 201, 202, 203, 204, 205, 212, 213, 214, 219, 220, 225, 226, 228, 233, 235, 238, 242, 264
Koers 11, 15, 18, 22, 29, 34, 39, 40, 41, 42, 204, 206
Kwalificatiestructuur 20, 95, 102, 103, 104, 264, 270
Kwaliteit 11, 12, 13, 17, 19, 22, 23, 24, 25, 34, 35, 36, 38, 39, 41, 45, 51, 53, 54, 56, 59, 61, 62, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 75, 77, 79, 80, 81, 83, 84, 85, 87, 88, 89, 97, 98, 99, 101, 102, 104, 105, 114, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 122, 123, 128, 129, 131, 133, 135, 138, 139, 141, 168, 175, 184, 187, 188, 191, 194, 200, 201, 202, 203, 204, 205, 217, 221, 222, 224, 225, 226, 264, 274, 275, 276
Kwaliteitsbeleid 84, 140
Kwaliteitscentrum examens 264
Landelijke organen beroepsonderwijs 257, 262
Landelijke publieke omroep 47, 48, 180, 182, 183, 186
Lectoren/kenniskringen 127
Leenfaciliteit 145, 147, 151, 152, 153, 248, 252, 254
Leerlinggebonden financiering 72, 97, 98, 107, 264
Leerlingvolgsysteem 19, 63
Leermiddelen 19, 32, 69
Leerplicht 59, 62, 68, 110
Leerwerktrajecten 21, 106, 108, 111
Lerarenbeleid 135
Lerarenopleidingen 13, 24, 117, 133, 135, 136, 138, 139, 141, 266
Lesgeld 5, 166, 167, 228, 233
Letteren 46, 131, 171, 257
Leven lang leren 21, 22, 105, 123
Levensonderhoud 158
Liquiditeit 245, 276
Loopbaanperspectief 54, 133
Maatwerk 49
Mediawet 12, 47, 57, 180, 182, 183
Meeneembaarheid 131, 154, 155
Meeneembare studiefinanciering 131, 154, 155
Middelbaar beroepsonderwijs 15, 20, 21, 27, 101, 103, 107, 109, 223, 264, 266, 269, 270, 271, 272, 273, 275, 276, 279, 280, 281, 282
Monumenten 168, 170, 174, 175, 176, 177, 265, 274
Monumentenzorg 45, 169, 170, 174, 175, 176
Musea 46, 57, 168, 169, 170, 171, 174, 175, 177, 230, 231, 257, 258, 280
Onderwijsprogrammering 266, 281
Onderzoekspersoneel 195, 267
Participatie 12, 44, 46, 49, 50, 55, 58, 64, 95, 99, 106, 107, 137, 144, 156, 168, 169, 171, 191, 202, 206, 207, 208, 209, 233, 234, 237, 245, 257
Personeelsbeleid 5, 59, 61, 63, 65, 66, 67, 114, 136, 142, 195, 197, 212, 213, 228, 233, 235, 238, 264
Podiumkunsten 12, 46, 171, 173, 257, 263, 264
Prestatiebeurs 145, 146, 147, 148, 149, 150, 152, 234
Primair onderwijs 5, 14, 17, 18, 25, 59, 61, 62, 63, 64, 65, 67, 68, 69, 72, 78, 103, 130, 131, 137, 138, 141, 199, 200, 212, 213, 223, 228, 233, 235, 237, 238, 241, 257, 265, 267, 268, 269, 271, 279, 280
Raad voor Cultuur 178, 215, 218
Regeerakkoord 44
Reisvoorziening 131, 145, 146, 147, 148, 149, 155, 164
Rendement 23, 24, 53, 114, 116, 123, 124, 144, 145
Rentabiliteit 279
Rentedragende lening 131, 146, 151, 152, 153, 155, 233, 234
Renteloze voorschotten 151, 152, 233, 234
Rijksbijdrage 47, 99, 106, 108, 119, 250
Schoolbegeleiding 62, 265
Schoolgids 221
Schoolkosten 33, 55, 156, 157, 158, 159, 160, 163, 164, 165, 267
Solvabiliteit 233, 234, 280
Speciaal onderwijs 13, 17, 18, 19, 59, 60, 67, 68, 72, 75, 138, 166, 266, 267, 271, 280, 282
Studentenmobiliteit 131, 145, 146, 154
Studentenmonitor 122, 154, 155
Studiefinanciering 5, 131, 144, 145, 146, 147, 148, 149, 151, 153, 154, 155, 156, 162, 166, 212, 213, 228, 233, 234, 235, 237, 239, 266, 267, 268, 277
Technocentra 5, 112, 113, 213, 228, 238
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 5, 156, 162, 228, 233, 239, 266, 267
Tempobeurs 148, 150
Toegankelijkheid 64, 99, 119, 144, 145, 147, 149, 156, 157, 158, 162, 182, 199, 281
Uitstroom 69, 81, 111, 119, 126, 127
Uitval 11, 23, 24, 27, 53, 54, 76, 90, 95, 109, 110, 114, 116, 118, 123, 124, 133, 141, 224, 275
Vernieuwingsimpuls 12, 38, 187, 190, 195, 196, 197, 198, 266
Vervangingsfonds 64, 66, 137, 233, 234, 237, 257
Verzamelinkomen 149
Vmbo 11, 27, 30, 81, 84, 90, 91, 92, 94, 109, 110, 139, 166, 266, 269, 270, 271, 272, 273, 276, 279, 281, 282
Voor- en vroegschoolse educatie 13, 73, 107, 202, 203, 204, 225, 267
Voortijdig schoolverlaten 11, 27, 81, 91, 95, 99, 107, 109, 224, 267
Vouchers 173
Wachtgeld 233, 252, 253
WEC 19, 68, 267
Weer samen naar school 257, 267
Wet studiefinanciering 2000 239
Wetenschappelijk onderwijs 118, 131, 139, 144, 212, 213, 228, 233, 235, 238, 267, 269, 270, 271, 272, 273, 276, 278, 279, 280, 281, 282
Wetenschapsbudget 191
Wisselwerking 187, 191
WPO 68, 73, 267
Ziektekosten 267
Ziekteverzuim 138, 141
Zorgbudget 89