Aangeboden 19 mei 2010
Aandeel in uitgaven IXA van de beleidsartikelen (x € 1000)
Aandeel in ontvangsten IXA van de beleidsartikelen (x € 1000)
A | Algemeen | 4 |
1 | Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening | 4 |
2 | Leeswijzer | 7 |
B | Beleidsverslag | 8 |
3 | Beleidsprioriteiten | 8 |
4 | Beleidsartikelen | 11 |
4.1 | Financiering Staatsschuld | 11 |
4.2 | Kasbeheer | 23 |
5 | Niet-beleidsartikel | 28 |
6 | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 29 |
C | Jaarrekening | 30 |
7 | Verantwoordingsstaat van Nationale Schuld | 30 |
8 | Saldibalans | 31 |
8.1 | Toelichting op de saldibalans | 31 |
D | Bijlage | 35 |
9.1 | Lijst met afkortingen | 35 |
9.2 | Begrippenlijst | 36 |
1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Financiën aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Hierbij bied ik het jaarverslag van Nationale Schuld over het jaar 2009 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Financiën decharge te verlenen over het in het jaar 2009 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van Nationale Schuld en met betrekking tot het financieel beheer over de centrale kassen van ’s Rijks schatkist.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag;
d. de betrokken saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2009;
b. het voorstel van de slotwet over het jaar 2009 die met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2009 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2009 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2009, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2009 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
In het jaarverslag Nationale Schuld (IXA) worden de gerealiseerde beleidsdoelen, beleidsprestaties en de ingezette middelen ten opzichte van de begroting 2009 verantwoord. In de begroting wordt onderscheid gemaakt tussen schuld die extern wordt gefinancierd en de schulden of tegoeden die verschillende aan de schatkist gelieerde instellingen hebben bij het ministerie van Financiën. Het jaarverslag IXA is daarom opgebouwd uit twee beleidsartikelen:
1. Financiering staatsschuld
2. Kasbeheer
De kern van het verslag bestaat uit het beleidsverslag. In het beleidsverslag wordt allereerst een overzicht van enkele kerncijfers met toelichting gegeven (rentekosten, staatsschuld en opbouw en dekking financieringsbehoefte). Daarna volgt een overzicht met bereikte resultaten van de beleidsprioriteiten uit de begroting 2009. Daarna worden per beleidsartikel de volgende onderdelen behandeld:
– Algemene doelstelling;
– Budgettaire gevolgen van beleid met een toelichting. Op grond van de Comptabiliteitswet 2001 zijn voor de Nationale Schuld de verplichtingen gelijkgesteld aan de uitgaven. Daarom zijn de verplichtingen hierin niet meegenomen. Tevens wordt er, gezien de totale omvang van de uitgaven en ontvangsten op begroting IXA, afgerond in miljoenen;
– Operationele doelstellingen. Hierbij wordt een toelichting gegeven op de doelbereiking en de gebruikte instrumenten en activiteiten. Waar relevant is een tabel met prestatiegegevens toegevoegd;
– Overzicht afgeronde onderzoeken.
Tot slot bevat het beleidsverslag het niet-beleidsartikel en de bedrijfsvoeringsparagraaf.
Het jaarverslag bevat naast het beleidsverslag de Jaarrekening en bijlage. De Jaarrekening bevat de verantwoordingsstaat en de saldibalans met een toelichting daarop. De bijlage bevat een begrippenlijst.
De Staatsschuld die hier behandeld wordt is exclusief het deel dat betrekking heeft op de Illiquid Assets Back-up Facility (IABF). Dit deel wordt verantwoord in hoofdstuk IXB. De staatsschuld is aanzienlijk groter dan in de begroting geraamd en komt uit op € 302 mld. ultimo 2009. De reden voor de hogere schuld is dat de begroting 2009 is opgesteld in de zomer van 2008. Er is dus geen rekening gehouden met de maatregelen die genomen zijn in het kader van de kredietcrisis.
Schuldverhouding Fortis Bank Nederland
Een van de maatregelen die getroffen zijn in het kader van de kredietcrisis is de overname van diverse onderdelen van het Fortis consortium. Bij de overname zijn ook leningen overgenomen. Hierdoor is een schuldverhouding met Fortis Bank Nederland ontstaan. Deze vordering van de Nederlandse Staat bedraagt per ultimo 2009 € 7,8 mld.
Vanwege deelname aan het schatkistbankieren van publieke instellingen is er sprake van een schuldverhouding tussen de Staat en de deelnemende instellingen. Deze interne schuldverhouding is negatief per ultimo 2009. Dit houdt in dat de Staat per saldo een vordering heeft op de deelnemers. Deze schuldverhouding wordt met name veroorzaakt door de ontwikkeling bij de sociale fondsen. De rekening-courant saldi van de sociale fondsen zijn aanzienlijk gedaald en eind 2009 negatief geworden.
Tabel 1: Kerncijfers ontwerpbegroting en realisaties 2009 (in mld. euro’s) | |||
Realisatie 2009 | Vastgestelde begroting 2009 | Verschil | |
EMU-schuld | 347 | 246 | 101 |
Staatsschuld conform EMU-definitie | 302 | 203 | 99 |
Staatsschuld excl IABF | 286 | 203 | 83 |
Schuldverhouding met Fortis Bank Nederland | – 7,8 | 0 | – 7,8 |
Interne schuldverhouding1 | – 9,2 | 2,8 | – 12,0 |
Rentekosten staatsschuld (artikel 1 IXA) | 9,7 | 9,8 | – 0,1 |
Rentekosten schuldverhouding Fortis Bank Nederland (artikel 1 IXA) | – 0,7 | 0 | – 0,7 |
Rentekosten interne schuldverhoudingen (artikel 2 IXA)1 | – 0,3 | 0,2 | – 0,5 |
Rentekosten AOW-spaarfonds (artikel 2 IXA) | 1,6 | 1,6 | 0 |
Totaal | 10,3 | 11,6 | – 1,3 |
1 Exclusief AOW-spaarfonds.
Ondanks de hogere schuld zijn de rentekosten (rentelasten minus rentebaten) gedaald. De belangrijkste reden hiervoor is dat bij het opstellen van de begroting is geraamd met een rekenrente die aanzienlijk hoger is dan de rente waartegen in 2009 de financieringsbehoefte is gefinancierd. Ook speelt mee dat de rentebaten hoger zijn dan geraamd bij de begroting. Dit wordt veroorzaakt door de overname van delen van het Fortis consortium. Dit ging gepaard met overname van leningen, waardoor er vorderingen van de Staat op Fortis Bank Nederland zijn. Vanwege de vorderingen betaalt Fortis Bank Nederland rente aan de Staat.
Opbouw en dekking financieringsbehoefte
In 2009 was financiering nodig van € 130,9 mld; € 34,8 mld vanwege aflossingen van langlopende leningen (DSL’s) en € 96,1 mld vanwege uitstaande leningen op de geldmarkt per ultimo 2008. Dit is gedekt door uitgifte van lange leningen (werkelijke opbrengst € 49,0 mld, nominaal € 48,1 mld), herfinanciering op de geldmarkt (€ 70,9 mld) en een kasoverschot van € 9,7 mld.
Tabel 2. Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2009, inclusief de geldmarkt (in mld. euro’s) op kasbasis1 | |
Realisatie | |
Opbouw: | |
Aflossingen kapitaalmarkt | 34,8 |
Geldmarkt ultimo 2008 | 96,1 |
Totaal | 130,9 |
Dekking door: | |
Kapitaalmarktuitgifte | 49,0 |
Geldmarkt ultimo 2009 | 70,9 |
Overige (oa mutatie cash collateral) | 1,3 |
Kasoverschot | 9,7 |
Totaal | 130,9 |
1 In tegenstelling tot de overige tabellen worden in deze tabel cijfers op kasbasis weergegeven. De realisatiecijfers op transactiebasis en de ramingen in de ontwerpbegroting staan in tabel 3: Budgettaire gevolgen van beleid. Als gevolg van afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.
Het kasoverschot wordt veroorzaakt door de aflossingen van Fortis Bank Nederland van € 36,5 mld. Exclusief deze aflossingen zou het Rijk een kastekort realiseren van € 26,8 mld.
3.2 Financieringsbeleid en risicomanagement 2009
Beleidsprioriteit | Hoofddoelstelling | Prestaties in 2009 | Hoofddoelstelling behaald? |
Invoeren van de benchmark voor de staatsschuld | Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting. | Met ingang van 2008 wordt gewerkt met een benchmark voor de staatsschuld. De benchmark is een 7-jaars gecentreerde portefeuille. Resultaten in de werkelijke portefeuille (in termen van kosten en risico) worden per 1 januari 2010 afgezet tegen die van deze benchmark. | Ja |
3.3 Kasbeheer en beleidsprioriteiten 2009
Het beheer van publieke middelen dient efficiënt en veilig te gebeuren. Een belangrijk instrument daartoe is geïntegreerd middelenbeheer, ook wel schatkistbankieren genoemd. Schatkistbankieren houdt in dat deelnemers al hun publieke middelen aanhouden in de schatkist. Publiek geld wordt dan gebundeld en verlaat de schatkist pas als het echt nodig is. Deelnemers aan het schatkistbankieren zijn ministeries, baten-lastendiensten, begrotingsfondsen, sociale fondsen, een aantal rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) en een aantal subsidieregelingen.
In 2009 is voor het eerst naast integrale deelname ook partieel schatkistbankieren als optie aangeboden. Partieel schatkistbankieren houdt in dat deposito’s bij de schatkist kunnen worden aangehouden zonder de eis om integraal met alle middelen deel te nemen (alle publieke middelen van de deelnemer worden dan in de schatkist aangehouden).
Het succes van het schatkistbankieren wordt afgemeten aan het aantal deelnemende RWT’s en het budgettaire effect voor de Staat en de deelnemers.
Het aantal integraal deelnemende RWT’s is in 2009 toegenomen met 23 en komt per ultimo 2009 uit op 169. Drie publieke instellingen hebben alleen deposito’s aangehouden bij de schatkist (partieel schatkistbankieren).
Zowel de Staat als de deelnemers hebben voordeel bij het schatkistbankieren. De Staat hoeft minder te lenen op de geld- en kapitaalmarkt en de deelnemers profiteren van gunstige tarieven die de Staat hanteert. De budgettaire baten van het schatkistbankieren voor het Rijk bedragen € 89 mln. Overigens reflecteren deze baten een vergoeding voor het renterisico dat het Rijk met schatkistbankieren loopt. Deelnemers realiseren ook financiële baten. Voor de RWT’s bedroeg het financiële voordeel in 2009 € 32 mln1.
Naast een efficiënt en veilig beheer van de middelen streeft de Rijksoverheid naar een efficiënte en betrouwbare afwikkeling van haar betalingsverkeer. De basis hiervoor vormen contracten met het bankwezen. Als prestatiemeting wordt jaarlijks gekeken naar de gemiddelde stukstarieven (absoluut en in vergelijking met het markttarief). Het gemiddeld stukstarief komt in 2009 uit op 3,0 eurocent. Dit is gelijk aan het gemiddelde van de voorliggende jaren 2006, 2007 en 2008. Het stukstarief van 3,0 eurocent komt neer op 37% van het vergelijkbare gemiddelde markttarief. Dit is iets hoger dan in de jaren 2007 en 2008. De reden hiervoor is dat de referentie tarieven op de markt zijn gedaald. Ook speelt mee dat het effect van het nieuwe contract met RBS voor het betalingsverkeer van de departementen nog niet volledig zichtbaar is, omdat migratie naar het nieuwe systeem geleidelijk heeft plaatsgevonden en het nieuwe contract is ingegaan per 1 mei 2009.
Beleidsprioriteit | Hoofddoelstelling | Prestaties in 2009 | Hoofddoelstelling behaald? |
Toename aantal deelnemers geïntegreerd middelenbeheer | 180 deelnemers aan het eind van het jaar | In 2009 is het aantal deelnemers uitgekomen op 169 | Nee |
Betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer van de Rijksoverheid | Stukstarief gelijk aan 35% van het markttarief | Gemiddeld stukstarief bedraagt 37% van marktgemiddelde | Nee |
4.1.1 Algemene beleidsdoelstelling
Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.
Doelbereik en maatschappelijke effecten
Het risicobeleid is gebaseerd op een zo efficiënt mogelijke financiering van de staatsschuld. Efficiënt wil zeggen tegen zo laag mogelijke kosten, gegeven een aanvaardbaar risico voor de begroting. Voor het meten van prestaties wordt per 2008 gebruik gemaakt van een benchmark. Gebruik van de benchmark als stuurvariabele is eenduidig en transparant en prikkelt tot slimme inzet van financieringsinstrumenten. Uit modelanalyse blijkt dat gecentreerde portefeuilles efficiënt zijn1. Voor de periode 2008–2011 is een 7-jaars gecentreerde portefeuille als benchmark vastgesteld. De benchmark schrijft precies voor hoe en tegen welk rendement in theorie zou moeten worden gefinancierd. De rendementen waartegen in theorie in enig jaar gefinancierd moet worden zijn gebaseerd op marktrendementen in dat jaar. Kosten voor de benchmark zijn daarom niet ex-ante vast te stellen. In de praktijk wijkt de financiering af van wat de benchmark voorschrijft. De invulling van de werkelijke financiering is een combinatie van gecontinueerd uitgiftebeleid en het gebruik van renteswaps.
De prestatiemeting komt neer op het beoordelen van de mate waarin de schuldmanager erin slaagt de benchmark te benaderen. Het gaat dan om zowel de kosten als het risico van de benchmark. Over de prestatie van de schuldmanager wordt ex-post gerapporteerd. Dit jaarverslag is de tweede keer dat hierover wordt gerapporteerd.
Fluctuaties in het renteniveau bepalen mede de rentekosten en het risico op mogelijke mee- of tegenvallers daarin. Door het financieringsbeleid en het risicomanagement wordt geprobeerd dit risico en de omvang van de rentekosten te beperken. Als gevolg van het algemene budgettaire beleid en de conjunctuur kunnen via het begrotingssaldo veranderingen optreden in de financieringsbehoefte van de Staat. Net als in 2008 was in 2009 door de crisis sprake van een hoge financieringsbehoefte in vergelijking met voorgaande jaren. In 2008 is initieel de extra financieringsbehoefte voor het grootste deel opgevangen op de geldmarkt2. In 2009 is een deel doorgeplaatst naar de kapitaalmarkt waardoor de gemiddelde looptijd van de schuldfinanciering is toegenomen. Zo lag de uitgifte op de kapitaalmarkt met € 48 miljard (nominaal) hoger dan de aflossingen op staatsobligaties (€ 34,8 miljard). Ook is door de terugbetalingen door Fortis Bank Nederland, ING, Aegon en SNS (zie begrotingshoofdstuk IXB) het beroep op geldmarkt eind 2009 kleiner dan eind 2008. Desondanks blijft het beroep op de geldmarkt ook in 2009 hoger dan voor de crisis.
Risicokader, kredietcrisis en interventies op de financiële markten
Het huidige risicokader, de beoogde afruil tussen kosten en risico, is afgestemd op begrotingsbeleid dat gericht is op voorkomen van een overschrijding van de 3% BBP-grens voor EMU-tekorten en uitgaat van een structureel overschot per 2011. De grens die is gesteld aan het tekort, impliceert dat fluctuaties in de rentelasten niet dusdanig groot mogen zijn dat een solide budgettaire positie in gevaar komt. Anderzijds helpt inperken van de gemiddelde kosten van schuldfinanciering bij het realiseren van een begrotingsoverschot. Een tweede uitgangspunt was dat het risicokader ook in de meest onwaarschijnlijke (economische) situaties effectief moet zijn. De huidige begrotingssituatie is extremer dan de meest onwaarschijnlijke scenario’s die zijn doorgerekend. Dit roept de vraag op of het risicokader, vormgegeven in een 7-jaars gecentreerde portefeuille, nog aansluit bij de huidige situatie. Op dit moment worden de gevolgen voor het risicokader in kaart gebracht.
4.1.2 Budgettaire gevolgen artikel 1 Financiering Staatsschuld
Tabel 3: Budgettaire gevolgen van beleid art.1 Financiering staatsschuld (x € 1 mln.)1 | |||||||
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | Realisatie 2009 | Vastgestelde begroting 2009 | Verschil 2009 | |
Uitgaven | 41 689 | 37 245 | 36 319 | 31 471 | 44 980 | 42 292 | 2 688 |
Programma-uitgaven | 41 670 | 37 234 | 36 307 | 31 458 | 44 959 | 42 271 | 2 688 |
Totaal rentelasten schuld | 9 662 | 9 312 | 9 341 | 10 079 | 10 114 | 10 026 | 88 |
Rentelasten vaste schuld | 9 013 | 8 444 | 8 093 | 8 338 | 8 842 | 8 306 | 536 |
Rentelasten vlottende schuld | 504 | 762 | 1 246 | 1 740 | 1 271 | 1 720 | – 449 |
Uitgaven voortijdige beëindiging | 145 | 106 | 2 | 0 | 1 | 0 | 1 |
Aflossing vaste schuld | 26 862 | 27 922 | 26 966 | 21 379 | 34 845 | 32 245 | 2 600 |
Mutatie vlottende schuld | 5 146 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatuitgaven | 19 | 11 | 12 | 13 | 21 | 21 | 0 |
Personeel en materieel | 4 | 4 | 4 | 4 | 6 | 4 | 2 |
Overige kosten schulduitgifte | 15 | 7 | 8 | 9 | 15 | 18 | -3 |
Ontvangsten | 32 337 | 25 126 | 27 277 | 62 200 | 60 532 | 29 001 | 31 531 |
Programma-ontvangsten | 32 337 | 25 126 | 27 277 | 62 200 | 60 532 | 29 001 | 31 531 |
Totaal rentebaten schuld | 197 | 237 | 247 | 806 | 1 109 | 203 | 906 |
Rentebaten vaste schuld | 88 | 136 | 109 | 106 | 0 | 154 | -154 |
Rentebaten vlottende schuld | 102 | 96 | 138 | 701 | 1 109 | 49 | 1 060 |
Ontvangsten voortijdige beëindiging | 7 | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgifte vaste schuld | 32 111 | 23 220 | 21 569 | 29 092 | 48 097 | 28 798 | 19 299 |
Mutatie vlottende schuld | 0 | 1 669 | 5 461 | 32 302 | 11 325 | 0 | 11 325 |
Openingsbalans | 29 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
4.1.3 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
De realisaties wijken vooral aan de ontvangstenzijde aanzienlijk af van de begroting. De reden hiervoor is dat de begroting is opgesteld voordat de kredietcrisis ook voor Nederland merkbaar werd. Er is daarom in de begroting 2009 geen rekening gehouden met de maatregelen die vanaf het najaar 2008 zijn genomen.
Uitgifte vaste schuld en mutatie vlottende schuld
Bij deze resultaten spelen een aantal effecten. Van belang is dat de aflossingen door Fortis bank Nederland (FBN) wel leiden tot een kaseffect, maar niet tot een mutatie van de schuld, omdat de leningen aan Fortis Bank Nederland netto worden geboekt (tegenover de vordering op FBN staat een schuld van de Staat). Bruto is de schuld daarom gedaald, maar netto niet. Voor de verklaring van de netto mutatie moet gekeken worden naar het kassaldo exclusief de aflossingen van FBN. Dit kassaldo is negatief terwijl bij de begroting (voor de kredietcrisis dus ook exclusief FBN) is uitgegaan van een positief kassaldo. Dit verklaart dat de netto schuld is toegenomen. Ook is van belang dat meer afgelost moest worden op vaste schuld omdat in het najaar van 2008 leningen zijn heropend die in 2009 afliepen. Hier is in de begroting geen rekening mee gehouden.
De rentelasten vaste schuld bestaan uit de rentelasten vanwege uitgegeven lange leningen en rentelasten vanwege het afsluiten van euriborswaps (dit zijn overeenkomsten tussen twee partijen waarbij een euriborrente wordt geruild tegen een vaste rente). Beide zijn hoger dan geraamd.
De rentelasten zijn hoger geworden door de hogere schuld. De gerealiseerde rente was weliswaar lager dan de rekenrente, maar dit effect weegt niet op tegen het effect van de hogere schuld.
Er is in 2009 sprake van rentelasten vanwege de euriborswaps. In andere jaren waren er juist baten op de euriborswaps. De reden voor deze verandering is gelegen in het hoge tekort van het Rijk ultimo 2008. Het tekort wordt in eerste instantie opgevangen op de geldmarkt en later worden de korte tarieven in het kader van de benchmark omgezet in lange tarieven. In tijden van hoge tekorten wordt er via de euriborswaps per saldo lang betaald en kort ontvangen. Hiermee wordt het renterisico teruggebracht op het niveau van de benchmark. Omdat de lange rente hoger is dan de korte rente betaalt de Staat per saldo voor de reductie van het renterisico.
De rentelasten zijn lager dan geraamd, omdat de gerealiseerde rente lager was dan de rekenrente waarmee in de begroting geraamd is. Dit neerwaartse effect is groter dan de hogere rentelasten verbonden aan de leningen die overgenomen zijn in het kader van de verwerving van delen van het Fortis consortium. Met deze overname is bij de opstelling van de begroting geen rekening gehouden.
Er zijn geen rentebaten gerelateerd aan de vaste schuld. Geraamd waren rentebaten vanwege de euriborswaps, maar bij de euriborswaps was in 2009 per saldo sprake van rentelasten (zie rentelasten vaste schuld).
De rentebaten vlottende schuld zijn fors hoger dan geraamd. Hiervoor zijn twee oorzaken.
De eerste oorzaak is dat er rentebaten zijn vanwege vorderingen op Fortis Bank Nederland, die niet in de begroting 2009 waren opgenomen.
De tweede oorzaak is dat er rentebaten waren bij de eoniaswaps. De Staat financiert op de geldmarkt in principe tegen eonia-tarief. Daarom sluit de Staat eoniaswaps af om de tarieven op schatkistpapier (tot en met 1 jaar) te ruilen tegen het eonia-tarief. Omdat gedurende 2009 de eonia-tarieven zijn gedaald was er sprake van rentebaten op de eoniaswaps.
Zowel de schuldpositie als de rentelasten en rentebaten maken onderdeel uit van hoofdstuk IXA van de Rijksbegroting. De financiering en leningen van FBN zijn daarom onderdeel van de uitkomsten van tabel 3. In het eerste halfjaar van 2009 zijn alle kortlopend leningen door FBN afgelost. In het tweede halfjaar zijn twee langlopende (gedeeltelijk) afgelost.
Vanwege aflossingen door Fortis Bank Nederland is de omvang van de uitstaande leningen aan FORTIS gedaald van € 44,3 mld eind 2008 naar € 7,8 mld eind 2009.
4.1.4 Operationele doelstelling
Benaderen van de resultaten van de benchmark door zo efficiënt mogelijk te voorzien in de financieringsbehoefte van de Staat.
Om de staatsschuld zo goedkoop mogelijk te financiering bij een acceptabel niveau van risico voor de rijksbegroting is voor de periode 2008–2011 een 7-jaars gecentreerde portefeuille als benchmark gedefinieerd. Een benchmark prikkelt om zo scherp mogelijk te opereren zowel vanuit de beleidsvorming als de executie. Dit behelst niet alleen het realiseren van zo laag mogelijke kosten door juiste financieringskeuzen en scherpe executie, maar ook het zo optimaal mogelijk afdekken van risico’s ten opzichte van de benchmark. Het resultaat van schuldfinanciering en risicomanagement wordt inzichtelijk gemaakt door deze af te zetten tegen de benchmark. Het gaat dan om zowel de kosten als het risico. Het resultaat laat zien in welke mate de schuldmanager erin is geslaagd de benchmark te benaderen.
Voor het realiseren van de doelstelling kan het Agentschap een aantal instrumenten inzetten:
• uitgifte van leningen op de kapitaalmarkt (DSLs);
• inkoop van leningen op de kapitaalmarkt;
• (de strip-) en repofaciliteit
• uitgifte van leningen op de geldmarkt (DTCs);
• uitgifte van commercial paper (CP);
• geldmarktdeposito’s en
• renteswaps (euribor- en eoniaswaps)
Elk jaar wordt vastgesteld wat de optimale inzet van instrumenten is. Op de kapitaalmarkt wordt uitgegeven in leningen met looptijden tot 30 jaar. Geprobeerd wordt het kapitaalmarktberoep zo stabiel mogelijk te houden. Om schommelingen in de financieringsbehoefte te kunnen opvangen fungeert de geldmarkt als buffer. Daartoe moet de geldmarkt voldoende groot zijn. Het betreft zowel regulering van het schatkistsaldo als opvangen van fluctuaties in kasstromen als gevolg van uitgifte en aflossing van kapitaalmarktleningen. Ook met inkoop van kapitaalmarktleningen kunnen onvoorziene fluctuaties in de financieringsbehoefte worden opgevangen.
Bij de schuldfinanciering spelen overwegingen ten aanzien van de markt – die indirect bijdragen aan reputatie en lagere kosten – een belangrijke rol.
• Vanuit liquiditeitsoverwegingen is het belangrijk om leningen in voldoende omvang uit te geven.
• Een strip- en destripfaciliteit en ook een repofaciliteit dragen bij aan verhandelbaarheid en liquiditeit van staatsleningen.
• Daarnaast is jaarlijkse uitgifte van een nieuwe eurolening in het 10-jaars segment wenselijk om een volledige rentecurve tot 10 jaar te handhaven.
• Een transparant en consistent uitgiftebeleid wordt door de markt op prijs gesteld.
• Voor de plaatsing van leningen op de markt en het onderhouden van de markt voor staatsleningen wordt nauw samengewerkt met banken (primary dealers en single market specialists).
• Door roadshows, presentaties, persberichten en publicaties (o.a. jaarbericht en kwartaalbericht) worden beleggers geïnformeerd (transparant en tijdig).
• Actuele informatie wordt geplaatst op de website www.dsta.nl.
Mede door deze overwegingen zal in de praktijk de financiering afwijken van wat de benchmark voorschrijft.
Benchmark: benadering en risicoprofiel
De benchmark is een 7-jaars gecentreerde portefeuille. In de benchmark wordt de schuld als het ware gefinancierd door dagelijks een deel uit te geven tegen het effectieve rendement van een 7-jaars lening. Het feitelijk tekort op kasbasis (kassaldo), dat jaarlijks zorgt voor fluctuaties in de schuldomvang, is onderdeel van de benchmark. In de benchmark wordt het tekort in enig jaar gefinancierd tegen daggeldtarief (EONIA). In het daaropvolgende jaar wordt dit tekort verwerkt in de benchmark.
De benchmark schrijft precies voor hoe en tegen welke rendement in theorie zou moeten worden gefinancierd. In praktijk wordt de benchmark benaderd door een combinatie van schulduitgifte en swaps. De keuze van instrumenten is een afweging van kosten en risico. Elke keuze zal aanvankelijk resulteren in een afwijking ten opzichte van de benchmark met gevolgen voor de kosten en/of het risico van schuldfinanciering. Uitgifte van een 7-jaars lening is niet hetzelfde als uitgifte van een 10-jaars lening en de rente swappen van 10 naar 7 jaar, aangezien swaprentes afwijken van rentes op staatsleningen. Dit wordt nader toegelicht in de resultatenparagraaf.
Het risicoprofiel is een weergave van het deel van de schuld waarover in enig jaar de rente opnieuw moet worden vastgesteld. Figuur 1 geeft het risicoprofiel van de benchmark aan het eind van 2008.
Figuur 1: Risicoprofiel van de benchmark per ultimo 2008 (in % van de schuld)1
1 De verticale as geeft het percentage van de schuld weer en de horizontale as het jaar.
In de benchmark wordt in elk jaar uit de periode 2009 tot en met 2015 éénzevende deel van de schuld per ultimo 2007 (ca. € 210 mld.) gefinancierd door gespreide, dagelijkse uitgifte tegen het effectieve rendement van een 7-jaars lening. Dat is ieder jaar ongeveer 10% van de schuld per eind 2008 (€ 210 mld. plus het feitelijk tekort op kasbasis in 2008 van ca. € 86 mld.). Dit kassaldo van € 86 mld. in 2008 is dat jaar in de benchmark op de geldmarkt gefinancierd. Voor ca. € 44 mld bestond dit uit geldmarktberoep t.b.v. leningen aan FBN.
Figuur 2: Risicoprofiel van de benchmark per ultimo 2009 (in % van de schuld)1
1 De verticale as geeft het percentage van de schuld weer en de horizontale as het jaar.
Figuur 2 geeft het risicoprofiel van de benchmark aan het eind van 2009. Door verdeling in 2009 van het kassaldo (exclusief «FBN») ultimo 2008 is over de periode 2010 tot en met 2016 in de benchmark opnieuw sprake van een 7-jaars gecentreerde portefeuille, maar nu met betrekking tot de schuld per ultimo 2008 (ca. € 252 mld. excl. «FBN»)1. Over de periode 2010 tot en met 2016 wordt nu jaarlijks in de benchmark ongeveer € 36 mld. gefinancierd door gespreide, dagelijkse uitgifte tegen het effectieve rendement van een 7-jaars lening. Dat komt overeen met ca. 12% van de schuld per ultimo 2009 (ca. € 287 mld.). De afname van de schuld in 2009 ten opzichte van 2008 wordt veroorzaakt doordat in 2009 de aflossing van leningen aan FBN (voor ca. € 37 mld.) het feitelijk tekort op kasbasis excl.«FBN» (ca. € 28 mld.) ruim overtrof. Dit kassaldo van € 28 mld. per eind 2009 zal in de benchmark in 2010 verdeeld worden over de periode 2011 tot en met 2017.
Het Agentschap neemt niet actief posities in ten opzichte van de benchmark. De benchmark wordt zoveel mogelijk benaderd. Het risicoprofiel van de schuldportefeuille komt daardoor ultimo 2008 nagenoeg overeen met dat van de benchmark (zie figuur 1 en 3). Wel zijn er wat grotere verschillen tussen benchmark en werkelijke portefeuille bij de lange leningen in de segmenten 2023, 2028 en 2037 (niet opgenomen in figuur 3). In het verleden zijn daarbij namelijk receiverswaps afgesloten in omliggende, meer liquide segmenten, terwijl in de benchmark wordt uitgegaan van receiverswaps in precies dezelfde segmenten als de corresponderende leningen.
Figuur 3: Risicoprofiel van de staatsschuld per ultimo 2008 (in % van de schuld)1
1 De verticale as geeft het percentage van de schuld weer en de horizontale as het jaar.
Per eind 2009 komt het risicoprofiel van de staatsschuldportefeuille (figuur 4) opnieuw nagenoeg overeen met dat van de benchmark (figuur 2). Tegenover de uitgifte in 2009 van de in 2018 en 2019 aflossende DSL’s zijn receiverswaps afgesloten, zodat het risicoprofiel in 2018 en 2019 weer gelijk is aan nul.
Per eind 2008 was het risicoprofiel in 2016 gelijk aan nul. In 2009 heeft de heruitgifte van de 2016-lening ca. € 2 mld. opgebracht. Daardoor steeg ook het risicoprofiel in 2016 naar € 2 mld. In aanvulling hierop is met behulp van payerswaps het risicoprofiel in 2016 ongeveer op gelijke hoogte gebracht als het risicoprofiel van ca. € 36 mld. van de benchmark.
Voor de jaren 2011 tot en met 2015 is het risicoprofiel per ultimo 2008 plus de mutaties daarop als gevolg van DSL-uitgiftes in 2009 in overeenstemming gebracht met het risicoprofiel van de benchmark (€ 36 mld. per jaar) door middel van receivers en payerswaps.
Figuur 4: Risicoprofiel van de staatsschuld per ultimo 2009 (in % van de schuld) 1
1 De verticale as geeft het percentage van de schuld weer en de horizontale as het jaar.
Ten slotte staat tegenover het bedrag in 2010 van ca. € 104 mld. (exclusief «FBN»), waarover de te betalen rente opnieuw moet worden vastgesteld (bestaande uit € 23 mld. aflossing DSL’s, € 68 mld. aflossing geldmarktleningen en € 13 mld. uit hoofde van de fixed legs van euriborswaps) een bedrag van ca. € 42 mrd., waarover de te ontvangen rente opnieuw moet worden vastgesteld (uit hoofde van de floating legs van euriborswaps). Daarmee komt per ultimo 2009 het risicoprofiel van de staatsschuld in 2010 uit op ca. € 62 mld. (ongeveer 22% van de schuld). Dat is vrijwel gelijk aan het risicoprofiel per ultimo 2009 van de benchmark in 2010.
Met renteswaps kan het renterisico van de uitgifte op kapitaal- en geldmarkt worden bijgestuurd tot dat van de beoogde 7-jaars gecentreerde portefeuille. Bij uitgiftes op de kapitaalmarkt worden daarvoor euriborswaps gebruikt en bij geldmarkttransacties eoniaswaps. In 2009 zijn € 62 mld. euribor payerswaps en € 38 mld. euribor receiverswaps afgesloten. Payerswaps zijn swaps waarbij de Staat een vaste rente betaalt en een variabele rente ontvangt. Bij receiverswaps betaalt de Staat een variabele en ontvangt een vaste rente. Door het nieuwe risicokader zijn de volumes in de euriborswapportefeuille toegenomen (tot ca. € 324 mld. eind 2009). In de eoniaswapportefeuille was altijd al sprake van relatief hoge volumes door de kortere looptijden (tot maximaal één jaar). Ter illustratie: in 2009 zijn er voor € 323 mld. eoniaswaps afgesloten. Het grootste deel daarvan (ca. ¾ deel) is binnen het jaar afgelopen.
Het Agentschap geeft sinds 2007 Commercial Paper uit in euro en vreemde valuta met in principe looptijden tot maximaal drie maanden, maar langer is ook mogelijk. Door uitgifte in vreemde valuta wordt een grotere markt en goedkopere funding bereikt. Hierdoor zou de Staat echter wel valutarisico lopen. Om dit risico op te heffen worden valutaswaps afgesloten (£ 3,5 mld., $ 85,4 mld. en CHF 0,03 mld. in 2009). De gemiddelde looptijd van de valutaswaps varieert van enkele dagen tot een half jaar.
Renteswaps en valutaswaps vormen een integraal onderdeel van het risicobeleid. De swaps worden ingezet om het rente- en valutarisico te beheersen. Door het gebruik van swaps loopt de Staat echter wel kredietrisico.
Het Agentschap sluit swaps af onder een standaard contract (ISDA Master Agreement). Het Agentschap sluit in principe alleen de meest voorkomende (plain vanilla) renteswaps en valutaswaps af en gebruikt geen complexere derivaten. Een credit support annex bij het ISDA contract helpt het kredietrisico op tegenpartijen limiteren. In deze annex is voorzien dat de tegenpartijen onderpand (cash of overheidspapier) moeten storten wanneer een verplichting aan de Staat ontstaat. De annex vereist niet dat de Staat onderpand stort bij tegenpartijen. Onderpand wordt in een aantal gevallen bijgestort op basis van wekelijkse waardering van de swaps. Het is de bedoeling om het kredietrisico op swaps nog verder te beperken door dagelijkse waardering, maar dit is nog niet voor alle tegenpartijen geïmplementeerd.
In principe worden swaps alleen afgesloten met Primary Dealers (PD) of Single Market Specialist (SMS) die zeer kredietwaardig zijn (tenminste twee van de drie ratings minimaal AA- van S&P/Fitch of Aa3 van Moody’s). Voor (nieuwe) partijen met lagere rating (A of A+) wordt upfront onderpand vereist voordat swaps kunnen worden afgesloten. Als één van de ratings wordt verlaagd naar A (S&P/Fitch) of A2 (Moody’s) dan heeft het Agentschap de mogelijkheid tot onmiddellijke afwikkeling (unwinden) van de swaps. Het limietsysteem helpt om kredietrisico op tegenpartijen te beperken en heeft de continue aandacht van het Agentschap.
De prestatiemeting in termen van kosten is gebaseerd op «total cost» (zie box 1). Het resultaat op basis van «total cost» omvat meer dan alleen de (gerealiseerde) rentelasten zoals verantwoord in tabel 3 budgettaire gevolgen van beleid. Ook (ongerealiseerde) waardeveranderingen van de schuldportefeuille zijn onderdeel van het resultaat. Marktwaardeveranderingen spelen dus een rol in het resultaat ten opzichte van de benchmark. Dit is noodzakelijk om resultaten in de feitelijke portefeuille te kunnen vergelijken met resultaten van de benchmark. Een vergelijking van uitsluitend de gerealiseerde rentelasten en -baten op transactiebasis is daarvoor ontoereikend. In de werkelijke portefeuille en benchmark zullen de momenten waarop schuld wordt afgelost en herfinanciering plaatsvindt verschillend zijn en om daarmee rekening te houden is een «total cost» benadering nodig. Door het contant maken van alle aangegane verplichtingen worden effecten van de gekozen uitgiftestrategie toegerekend aan het resultaat. Zo wordt ex-post transparant of met de gekozen uitgiftestrategie de benchmark goed is benaderd.
Zowel voor de feitelijke portefeuille als voor de benchmark wordt het resultaat berekend. De prestatiemeting komt neer op vergelijken van het resultaat op de feitelijke schuldportefeuille met het resultaat van de benchmark. Het verschil tussen beide heet het resultaat ten opzichte van de benchmark.
Box 1: Total Cost
«Total cost» is een methode voor het berekenen van de kosten op een schuldportefeuille voor een specifieke rapportageperiode (in dit geval een jaar). De methode is afgeleid van «total return»1. In de «total cost» methode wordt de waarde van de schuldportefeuille aan het begin van de rapportageperiode vergeleken met de waarde aan het eind van de periode. Zo wordt een resultaat verkregen. Hierbij worden ook tussentijdse rentebetalingen en kosten voor schulduitgifte verwerkt. De methode is gevoelig voor schuldmutaties gedurende de rapportageperiode. In de «total cost» methode wordt het resultaat daarom gecorrigeerd door rekening te houden met het feitelijk kassaldo.
Het resultaat over 2009 van de staatsschuldportefeuille ten opzichte van de benchmark is negatief (€ – 180 mln.). Dit resultaat is opgesplitst naar een resultaat op de kapitaalmarkt en een resultaat op de geldmarkt (tabel 4).
Tabel 4: Resultaat ten opzichte van de benchmark in 2009 (in € mln) | |
---|---|
resultaat kapitaalmarkt | – 700 |
resultaat geldmarkt | 520 |
totaal | – 180 |
De € – 700 mln. achterblijvende prestatie van de feitelijke portefeuille op de benchmarkportefeuille kan worden uitgesplitst naar uitgifte van DSLs en afgesloten renteswaps (tabel 4a).
Tabel 4a: Resultaat kapitaalmarkt 2009 (in € mln) | |
2009 | |
resultaat DSL’s t.o.v. benchmarkleningen | – 349 |
resultaat euriborswaps | – 351 |
resultaat kapitaalmarkt | – 700 |
De uitgifte van DSLs heeft een resultaat opgeleverd dat € 349 mln. slechter is dan de benchmarkuitgifte. Dit kan deels verklaard worden doordat de rente in de (lange) segmenten, waarin de staat leningen heeft uitgegeven, wat ongunstiger is geweest dan de 7-jaars rente. Het resultaat van de euriborswaps in 2009 is per saldo uitgekomen op € –351 mln. Receiverswaps – die worden afgesloten rondom het moment van uitgifte van DSL’s – hebben positief bijgedragen aan het resultaat (ontvangen vaste rente hoger dan betaalde variabele rente). Voorts dragen receiverswaps positief bij omdat marktrentes gedurende de looptijd van de swaps gedaald zijn (zie ook box 2). Het negatieve resultaat op de payerswaps – die door het Agentschap dagelijks worden afgesloten in het 7-jaars segment – kan met name worden verklaard door de geleidelijke daling van de 7-jaars rente gedurende de verslagperiode, waardoor de marktwaarde van de portefeuille met payerswaps is gedaald. Doordat in 2009 de swaprente bij de langere looptijden onder de staatsrente lag sloeg bovendien het «gangbare» voordeel van de combinatie van DSL’s en receiverswaps in 2009 om in een nadeel.
Box 2: Opbouw resultaat
Bij een daling van het renteniveau worden leningen duurder en meer waard voor de investeerder en minder waard voor de Staat. Receiverswaps worden meer waard voor de Staat en payerswaps worden minder waard als het renteniveau daalt. De uitgiftes in de benchmark worden ook minder waard bij een rentedaling, omdat immers later tegen een lagere rente uitgegeven had kunnen worden. Van belang voor het resultaat ten opzichte van de benchmark zijn de spreads. De swapspread is het verschil tussen de swaprente en het effectieve rendement op een staatslening met een vergelijkbare resterende looptijd. Bij uitgifte wordt deze spread vastgezet. Daarnaast is spreiding van belang. De uitgiftefrequentie in de benchmark is groter dan in de feitelijke schuldportefeuille.
In de benchmark wordt het kassaldo gefinancierd tegen daggeldtarief (EONIA) door dagelijks doorrollen. In werkelijkheid wordt gefinancierd door een combinatie van geldmarktinstrumenten en eoniaswaps. Op de geldmarkt is een positief resultaat behaald ten opzichte van de benchmark van € 520 mln. Dit is terug te voeren op de leningen aan FBN (tabel 4b).
Tabel 4b: Resultaat geldmarkt 2009 (in € mln) | |
Resultaat FRN’s en leningen aan FBN | 553 |
– resultaat uitgegeven FRN | – 124 |
– resultaat leningen aan FBN* | 677 |
resultaat geldmarkt (overig) | – 33 |
resultaat geldmarkt | 520 |
* korte en lange leningen
Resultaat uitgegeven FRN ten opzichte van de benchmark
Een deel van de lange leningen van FBN is overgenomen door de Staat door onderhandse plaatsing van Floating Rate Notes (FRN) bij Fortis bank SA/NV. Deze FRN’s zijn een dure vorm van financiering voor de Staat. De tarieven op deze onderhands geplaatste FRN’s zijn gebaseerd op die van de genoveerde leningen (3-maands Euribor plus opslag). Deze tarieven liggen doorgaans hoger dan die waartegen het Agentschap kan lenen. In de benchmark wordt bovendien voordeliger gefinancierd tegen daggeld (dat dagelijks doorrolt). Per saldo resulteert een resultaat ten opzichte van de benchmark van € –124 mln.
Resultaten leningen aan FBN ten opzichte van de benchmark
Op de leningen aan FBN is een positief resultaat geboekt van € 677 mln. Dit resultaat in tabel 4b kan worden uitgesplitst naar korte en lange leningen. Op de korte leningen aan FBN is sprake van een positief resultaat van € 418 mln. Per ultimo 2009 waren al deze leningen afgelost. De tarieven bij deze liquiditeitsvoorziening aan FBN waren gebaseerd op Euribor plus opslag. De lange leningen aan FBN zijn tegen nominale waarde overgenomen van Fortis Bank SA/NV1. De leningen worden gewaardeerd als bankleningen (tegen swap plus een opslag)2. Het resultaat over deze leningen in 2009 bedroeg€ 475 mln. Korte en lange leningen aan FBN tezamen leverden in 2009 dus een positief resultaat van € 893 mln. In de benchmark worden uitgezette gelden (wat leningen feitelijk zijn) geparkeerd op de geldmarkt tegen daggeldtarief. Uitzettingen rollen dagelijks door. Het resultaat van de benchmark met betrekking tot de korte en lange uitzettingen bij (leningen aan) FBN is € 216 mln. Per saldo resulteert voor het totaal aan leningen aan FBN een positief resultaat ten opzichte van de benchmark van € 677 mln.
Het resultaat op de geldmarkt in 2009 exclusief de treasury activiteiten voor FBN bedroeg € – 619 mln. In de benchmark was het resultaat op de geldmarkt, exclusief het equivalent aan treasury activiteiten voor FBN, gelijk aan namelijk € – 586 mln. Daarmee was ten opzichte van de benchmark het resultaat op de geldmarkt dus licht negatief (€ – 33 mln).
4.2.1 Algemene beleidsdoelstelling
Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.
Deelname aan het geïntegreerd middelenbeheer, ook wel schatkistbankieren genoemd, stelt deelnemers in staat hun middelen risicoloos aan te houden in de schatkist. Door het schatkistbankieren worden de middelen van het rijk en de aan het rijk gelieerde instellingen gebundeld. Dit levert besparingen op voor de hele overheid.
Verder wordt het betalingsverkeer centraal aanbesteed. Banken worden geprikkeld om diensten tegen zo gunstig mogelijke prijs/kwaliteitverhouding aan te bieden. Dit bevordert de betrouwbaarheid en efficiëntie van het betalingsverkeer.
Het behalen van bovenstaande doelstelling hangt af van de volgende factoren:
– De wens van mogelijke vrijwillige deelnemers om middelen met minimaal risico bij de schatkist onder te brengen tegen de geldende schatkisttarieven.
– De bekendheid met schatkistbankieren bij mogelijke vrijwillige deelnemers .
– De resultaten van de centrale aanbesteding van het betalingsverkeer van de rijksoverheid.
4.2.2 Budgettaire gevolgen artikel 2 Kasbeheer
Tabel 5: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2. Kasbeheer (x € 1 mln. )1 | |||||||
Algemene beleidsdoelstelling:Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd. | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | Realisatie 2009 | Vastgestelde begroting 2009 | Verschil 2009 |
Uitgaven | 2 839 | 3 625 | 4 028 | 6 968 | 17 996 | 4 807 | 13 189 |
Programma-uitgaven | 2 838 | 3 623 | 4 026 | 6 966 | 17 996 | 4 805 | 13 190 |
Rentelasten | 1 836 | 2 134 | 2 485 | 2 048 | 1 821 | 2 309 | – 488 |
Verstrekte leningen | 1 001 | 1 379 | 1 210 | 1 903 | 7 616 | 1 240 | 6 376 |
Mutaties in rekening-courant en deposito’s2 | 0 | 110 | 330 | 3 015 | 8 558 | 1 256 | 7 302 |
Uitgaven bij voortijdige beëindiging | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatuitgaven | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 2 | – 1 |
Ontvangsten | 2 961 | 1 046 | 1 198 | 1 143 | 6 981 | 1 357 | 5 624 |
Programma-ontvangsten | 2 961 | 1 046 | 1 198 | 1 143 | 6 981 | 1 357 | 5 624 |
Rentebaten | 485 | 464 | 462 | 506 | 525 | 505 | 20 |
Ontvangen aflossingen | 472 | 579 | 736 | 634 | 6 455 | 852 | 5 604 |
Mutaties in rekening-courant en deposito’s2 | 1 997 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten bij voortijdige beëindiging | 7 | 3 | 0 | 3 | 1 | 0 | 1 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal
2 De posten uitgaven mutaties in rekening-courant en deposito’s en ontvangsten mutaties in rekening-courant en deposito’s zijn gesaldeerd weergegeven.
4.2.3 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
De rentelasten zijn lager dan begroot. De twee belangrijkste oorzaken hiervoor zijn de lagere korte rentetarieven en de veel grotere mutatie van de rekening-courant- en depositostanden.
Verstrekte leningen en ontvangen aflossingen
De verstrekte leningen zijn aanzienlijk groter dan geraamd in de begroting. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat bij de baten-lastendiensten voor ruim € 5 mld. leningen zijn omgezet. Dit heeft bruto geleid tot aflossingen van bestaande leningen en tot het afsluiten van nieuwe leningen; het netto-effect als gevolg van de omzetting is nul. De omzetting betreft een ander aflosregime (lineair i.p.v. via annuïteiten) en een kortere looptijd.
Afgezien van de omzettingen komt de raming circa € 1 mld hoger uit. Zowel aan RWT’s als aan baten-lastendiensten is meer geleend dan geraamd.
Mutaties in rekening-courant en deposito’s
Deelnemers aan het schatkistbankieren houden via een rekening-courant tegoed en/of deposito hun middelen aan in de schatkist. Een daling van het rekening-courant saldo of van de aangehouden middelen in deposito vormt een uitgave voor het Rijk, omdat minder middelen in de schatkist worden aangehouden. Andersom geldt dat een stijging van het saldo rekening-courant of van de aangehouden deposito’s als ontvangst telt; er worden immers meer middelen in de schatkist aangehouden. Het gerealiseerde verloop van de aangehouden middelen wordt voor het leeuwendeel verklaard door de ontwikkeling bij de sociale fondsen. De saldi zijn veel meer gedaald dan geraamd bij de begroting.
4.2.4 Operationele doelstellingen
Het kasbeheer van de rijksoverheid en de aan haar gelieerde instellingen doelmatig inrichten.
Publieke middelen worden risicoloos en tegen lage rentekosten beheerd.
• De verplichting tot het in de schatkist aanhouden van de middelen van departementen, baten-lastendiensten, sociale fondsen, begrotingsfondsen en rechtspersonen met een wettelijke taak;
• Het via centrale financiering kunnen voorzien in de leenbehoefte van instellingen die deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer;
• Het begeleiden en adviseren van de deelnemende instellingen;
• Het benaderen van instellingen die op vrijwillige basis hun gelden mogen aanhouden in de schatkist met de daarbij behorende faciliteiten.
Tabel 6: Prestatiegegevens met betrekking tot de deelname van rechtspersonen met wettelijke taak (RWT’s)1 | ||||
---|---|---|---|---|
Indicator | Realisaties | Streefwaarde | Realisatie | |
2007 | 2008 | 2009 | 2009 | |
Aandeel deelnemende RWT’s | 122 | 146 | 180 | 169 |
Voordeel Rijk (x € 1mln.): | ||||
– jaarlijks | – 14 | – 59 | 1 | 89 |
– cumulatief | 176 | 117 | 118 | 206 |
Voordeel RWT’s (x € 1mln.): | ||||
– jaarlijks | 57 | 63 | 60 | 32 |
– cumulatief | 300 | 363 | 420 | 395 |
1 De tabel wijkt op enkele onderdelen af van het jaarverslag 2008. In het jaarverslag over 2008 staat een aantal van 147 deelnemers vermeld. Een deelnemer die in 2009 begon met schatkistbankieren is ten onrechte meegeteld. Daarnaast zijn de hier vermelden baten voor de Staat voor 2007 en 2008 niet gelijk aan de cijfers in het jaarverslag over 2008. De berekeningswijze is enigszins aangepast. Zie hiervoor de beleidsdoorlichting hoofdstuk 4, waar het jaargangenmodel is geanalyseerd.
Het aantal deelnemende RWT’s is uitgekomen op 169. Dit is lager dan de streefwaarde uit de begroting. Van belang hierbij is dat bij de vaststelling van die streefwaarde uitgegaan is van een aantal van 155 per ultimo 2008. Dit aantal is niet gehaald. Per ultimo 2008 waren er 146 deelnemers. De toename van het aantal deelnemers in 2009 komt dus uit op 23 (van 146 naar 169 deelnemers). Dit is nagenoeg gelijk aan de doelstelling van een toename van 25 per jaar. Het aantal nieuwe deelnemers bedraagt 24; één instelling is gestopt. De nieuwe instroom bestaat uit 15 onderwijsinstellingen, 3 jeugdinrichtingen, 5 stichtingen en een overige rechtspersoon met wettelijke taak.
Naast de integrale deelname zijn er drie publieke instellingen geweest die deposito’s hebben geplaatst (partiële deelname), 27 gemeenten hebben hun subsidiegelden voor het project Spoorse Doorsnijdingen aangehouden in de schatkist en één gemeente en één stichting hebben de subsidiegelden uit het Waddenfonds ondergebracht bij de Staat.
De baten voor de Staat bedragen in 2009 € 89 mln. De hogere baten dan geraamd worden veroorzaakt door de lagere rentekosten voor de Staat. De reden hiervoor is de lagere rentetarieven op de aangehouden middelen in rekening-courant en deposito ten opzichte van de rekenrente (de rente gehanteerd bij de ramingen)1.
Baten rechtspersonen wettelijke taak
Jaarlijks wordt ook een inschatting gegeven van de baten voor de rechtspersonen met wettelijke taak (RWT’s). Het gaat hier om een globale indruk. Het financiële voordeel voor deelnemers is namelijk lastig te bepalen. Een voordeel op tarieven op aangehouden middelen is afhankelijk van de situatie op de markt en van de individuele situatie van de deelnemer. Bij lenen is de situatie duidelijker. Deelnemers profiteren van gunstige tarieven waartegen de Staat zelf kan lenen. Voor 2009 is het financiële voordeel voor de deelnemers ingeschat op € 32 mln.
Het betalingsverkeer van het Rijk betrouwbaar en efficiënt afwikkelen.
Optimale prijs-kwaliteitsverhouding van het betalingsverkeer van het Rijk. Goed functionerend betalingsverkeer van en naar het Rijk draagt bij aan de betrouwbaarheid van de overheid.
Regelmatig de lopende contracten betalingsverkeer opnieuw aanbesteden.
Er worden twee prestatie-indicatoren gepresenteerd die een indicatie geven over de doelmatigheid waarmee het betalingsverkeer van de rijksoverheid wordt afgewikkeld:
1. Gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid;
2. Gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid in relatie tot het gemiddeld markttarief voor zakelijke klanten zoals gepubliceerd op internet.
Het betalingsverkeer van de departementen (met uitzondering van de Belastingdienst en het buitenlandse betalingsverkeer van Buitenlandse Zaken) is in 2008 aanbesteed en gegund aan Royal Bank of Scotland (RBS). Migratie van de betalingssystemen is begonnen per 1 mei 2009. Op enkele onderdelen na zijn alle systemen inmiddels gemigreerd.
De realisatie van het gemiddeld stukstarief bedroeg in 2009 3,0 eurocent. Dit blijkt neer te komen op 37% van het vergelijkbare markttarief. Het gemiddeld stukstarief is gelijk aan dat van de laatste jaren. Het relatieve tarief is iets hoger dan de laatste jaren, omdat de referentietarieven in de markt zijn gedaald. Daarnaast is van belang dat in 2009 pas op 1 mei het contract met RBS inging en dat de migratie naar RBS iets langer heeft geduurd dan verwacht. Het jaar 2010 is het eerste jaar waarin het betalingsverkeer van de departement volledig door RBS wordt verzorgd.
Tabel 7: Prestatiegegevens | ||||
Indicator | 2007 | 2008 | Streefwaarde 2009 | Realisatie 2009 |
Gemiddeld stukstarief: | ||||
– absoluut (in eurocenten) | 3,0 | 3,0 | 2,9 | 3,0 |
– als % van het markttarief | 36 | 36 | 35 | 37 |
4.2.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
OnderzoekOnderwerp | AD of OD1 | A. StartB. Afgerond | Vindplaats | |
Beleidsdoorlichting | Geïntegreerd middelen beheer2 | AD | A. 2008B. 2009 | www.minfin.nl |
Overig evaluatieonderzoek | Aanbesteding betalingsverkeer departementen3 | OD 2 | A. 2007B. 2008 | |
Klanttevredenheidsonderzoek4 | OD 1 | A. 2008B. 2009 | www.minfin.nl | |
Tussentijdse evaluatie buitenlands betalingsverkeer Buitenlandse Zaken (perceel C) | OD 2 | A. 2009B. 2009 | ||
Evaluatie buitenlands betalingsverkeer Buitenlandse Zaken (perceel C) | OD 2 | A. 2011B. 2012 | ||
Aanbesteding betalingsverkeer Belastingdienst | OD 2 | A. 2009B. 2010 | ||
Evaluatie betalingsverkeer departementen3 | OD 2 | A. 2011B. 2012 |
1 AD = Algemene Doelstelling; OD = Operationele Doelstelling
2 Beleidsdoorlichting, Kamerstukken II 2009/10, 31 395, nr. 3.
3 Bij deze bankcontracten is het betalingsverkeer van de Belastingdienst en het buitenlands betalingsverkeer van het ministerie van Buitenlandse Zaken uitgesloten.
4 Beleidsdoorlichting, Kamerstukken II 2009/10, 31 395, nr. 3
De beleidsdoorlichting geïntegreerd middelenbeheer is 12 november 2009 aangeboden aan de Tweede Kamer. Het geplande klanttevredenheidsonderzoek is onderdeel van deze beleidsdoorlichting.
Er heeft een tussentijdse evaluatie van het buitenlandse betalingsverkeer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsgevonden. Op grond hiervan is besloten dat het contract met FBN wordt verlengd tot 2012.
5.1 Budgettaire gevolgen niet-beleidsartikel
Tabel 8: budgettaire gevolgen nominaal en onvoorzien (x € 1000) | |||||||
Nominaal en onvoorzien | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2009 | 2009 | |
Verplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Loonbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
5.2 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
De loon- en prijsbijstelling is tussen de 1e en 2e suppletoire begroting uitgedeeld.
Er wordt op een gestructureerde wijze aandacht besteed aan de bedrijfsvoering. Op basis van periodieke informatie over de beleids- en bedrijfsvoeringsprocessen en de risico’s die daarbij naar voren komen, wordt systematisch bewaakt of de doelstellingen op doelmatige en rechtmatige wijze worden gerealiseerd. Waar nodig wordt bijgestuurd.
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen onrechtmatigheden en/of onzekerheden geconstateerd die de tolerantiegrens op artikelniveau cq. hoofdstukniveau overschrijden.
Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen geconstateerd in de totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie.
Met inachtneming van de hierboven genoemde zaak, is over het begrotingsjaar 2009 sprake geweest van beheerste bedrijfsprocessen. Deze bedrijfsprocessen voorzien tevens in waarborgen voor een rechtmatige begrotingsuitvoering.
7. VERANTWOORDINGSSTAAT VAN NATIONALE SCHULD
Departementale verantwoordingsstaat (jaarverslag) 2009 van de Nationale Schuld (IXA)(x € 1000) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | ||||||||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie1 | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
Verplich-tingen | Uitgaven | Ontvang-sten | Verplich-tingen | Uitgaven | Ontvang-sten | Verplich-tingen | Uitgaven | Ontvang-sten | ||
TOTAAL | 47 099 511 | 30 357 950 | 62 975 971 | 67 512 745 | 15 876 460 | 37 154 795 | ||||
Beleidsartikelen | 47 099 511 | 30 357 950 | 62 975 971 | 67 512 745 | 15 876 460 | 37 154 795 | ||||
01 | Financiering Staatsschuld | 42 292 454 | 42 292 454 | 29 000 958 | 44 979 939 | 44 979 939 | 60 531 556 | 2 687 485 | 2 687 485 | 31 530 598 |
02 | Kasbeheer | 4 807 057 | 4 807 057 | 1 356 992 | 17 996 032 | 17 996 032 | 6 981 189 | 13 188 975 | 13 188 975 | 5 624 197 |
Niet-beleidsartikelen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||||
03 | Nominaal en onvoorzien | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.
De financiële en niet-financiële toelichting op de departementale verantwoordingsstaat is opgenomen in het beleidsverslag.
SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2009 (bedragen x € 1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
DEBET CREDIT | ||||||||
OMSCHRIJVING | 31-12-2009 | 31-12-2008 | OMSCHRIJVING | 31-12-2009 | 31-12-2008 | |||
1. | Uitgaven t.l.v. de begroting 2008 | 38 438 486 | 2. | Ontvangsten t.g.v. de begroting 2008 | 63 343 609 | |||
Uitgaven t.l.v. de begroting 2009 | 62 975 969 | Ontvangsten t.g.v. de begroting 2009 | 67 512 744 | |||||
3. | Liquide middelen | 19 | 30 | 6. | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 11 328 319 | 11 646 622 | |
4. | Rekenig-courant RHB | 7 627 523 | 30 528 141 | |||||
5. | Uitgaven buiten begrotingsverband | 4 626 264 | 6 023 575 | |||||
5a. | Kas-transverschillen | 3 611 288 | 0 | |||||
Sub-totaal | 78 841 063 | 74 990 231 | Sub-totaal | 78 841 063 | 74 990 231 | |||
8. | Extra-comptabele vorderingen | 20 052 630 | 57 600 488 | 8a. | Tegenrekening extracomptabele vorderingen | 20 052 630 | 57 600 488 | |
9a. | Tegenrekening extracomptabele schulden | 287 067 182 | 309 757 757 | 9. | Extra-comptabele schulden | 287 067 182 | 309 757 757 | |
10. | Voorschotten | 0 | 0 | 10a. | Tegenrekening voorschotten | 0 | 0 | |
Totaal-generaal | 385 960 875 | 442 348 476 | Totaal-generaal | 385 960 875 | 442 348 476 |
8.1 Toelichting bij de saldibalans per 31 december 2009
Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders aangegeven. Relevante posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen.
Specifieke toelichting per saldibalanspost
1. Uitgaven ten laste van de begroting
Deze post bevat de nog niet met het ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2009. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinen nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.
2. Ontvangsten ten gunste van de begroting
Deze post betreft de nog niet met het ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2009. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.
De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en bij de kasbeheerders aanwezige kasgelden.
4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding
Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Er zijn twee rekening-courantverhoudingen nl. Geïntegreerd Middelen Beheer en het Agentschap.
De bedragen zijn per 31 december 2009 in overeenstemming met de opgaven van de Rijkshoofdboekhouding.
5. Uitgaven buiten begrotingsverband
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2009 | Ultimo 2008 | |
Te realiseren (dis)agio | 122 078 | 814 519 |
Vooruitbetaalde rente onderhandse leningen | 346 | 363 |
Te ontvangen rente swaps | 3 848 090 | 3 696 209 |
Vooruitbetaalde disconto | 88 844 | 429 031 |
Te ontvangen rente vlottende schuld | 211 823 | 933 706 |
CO2-veiling | 57 | 53 |
Te ontvangen rente m.b.t. GMB | 355 025 | 149 694 |
Totaal | 4 626 263 | 6 023 576 |
Op deze rekening zijn de bedragen opgenomen welke zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk in de kas zijn uitgegeven en ontvangen.
De begrotingsuitgaven en ontvangsten worden sinds 2002 niet op kas-, maar op transactiebasis verantwoord. Elk jaar, na vaststelling van de slotwetten, werden de uitgaven en ontvangsten overgenomen door ’s Rijks schatkist (Rijkshoofdboekhouding). Als gevolg hiervan was de administratie van de Centrale Administratie van ’s Rijks schatkist niet meer op kasbasis. Dat is nu hersteld.
6. Ontvangsten buiten begrotingsverband
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2009 | Ultimo 2008 | |
Te betalen rente onderhandse leningen | 49 903 | 51 800 |
Te betalen rente openbare schuld | 5 620 093 | 5 358 418 |
Te betalen rente swaps | 4 017 869 | 3 501 877 |
Te betalen rente vlottende schuld | 109 565 | 674 614 |
Derden van het Agentschap | 1 509 941 | 2 011 783 |
Te betalen rente m.b.t. GMB | 20 948 | 48 131 |
Totaal | 11 328 319 | 11 646 622 |
8. Extra-comptabele vorderingen
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2009 | Ultimo 2008 | |
Callgeldleningen u/g | 0 | 36 500 000 |
Extra-comptabele vorderingen | 0 | 0 |
Loans | 7 825 000 | 9 375 000 |
Overige | 60 | 60 |
Sell/Buy Back transtransacties | 307 754 | 966 450 |
Verstrekte leningen baten-lastendiensten | 7 601 445 | 7 099 542 |
Verstrekte leningen RWT’s en derden | 4 318 371 | 3 659 436 |
Totaal | 20 052 630 | 57 600 488 |
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2009 | Ultimo 2008 | |
Vaste schuld | ||
– Staatsschuld | 213 204 100 | 199 951 900 |
Vlottende schuld | ||
– Dutch Treasury Certificates | 52 190 000 | 69 890 000 |
– Callgeldleningen o/g | 3 095 000 | 3 990 000 |
– Sell/Buy Back transacties | 431 424 | 410 068 |
– European Commercial Paper (ECP) | 5 463 259 | 14 274 328 |
– Onderhands Floating Rate Note (FRN) | 10 000 000 | 10 000 000 |
– RC baten-lastendiensten | 1 595 366 | 1 345 869 |
– RC RWT’s en derden | 2 056 066 | 2 224 670 |
– RC Sociale Fondsen | – 3 522 227 | 4 606 747 |
– Overig | 0 | 144 |
Overige schuld | ||
– Deposito’s baten-lastendiensten | 224 100 | 258 300 |
– Deposito’s RWT’s en derden | 2 330 094 | 2 805 731 |
Totaal | 287 067 182 | 309 757 757 |
De extra-comptabele schulden hebben betrekking op in het verleden binnen begrotingsverband geboekte ontvangsten, waarvan op termijn nog verrekening met derden zal plaatsvinden. Deze post betreft voornamelijk de vaste staatsschuld (€ 213,2 mld.) en vlottende staatsschuld (€ 71,2 mld.) en daarnaast bevatten de extra-comptabele schulden ook de schulden die betrekking hebben op de verhoudingen tussen de RHB en de deelnemers aan geïntegreerd middelenbeheer.
De rekening-courant tegoeden vallen onder de vlottende schuld omdat ze direct opvraagbaar zijn.
Instellingen die deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer kunnen lenen. De afgesloten leningen zijn vorderingen van de Staat op de deelnemers. De vorderingen bedragen ultimo 2009 € 11,9 mld. Aan de Baten lasten diensten is € 7,6 mld. uitgeleend en € 4,3 mld. aan Rechtpersonen met wettelijke taak. De looptijd van de leningen bedraagt bij de Baten lasten diensten circa 30 jaar en bij Rechtpersonen met wettelijke taak circa 12 jaar.
Instellingen kunnen ook deposito’s plaatsen. Hierdoor ontstaat een schuld van de Staat aan de deelnemers. De deposito’s zijn voor het overgrote deel kortlopend. Het zijn vooral de Rechtpersonen met wettelijke taak die deposito’s hebben uitstaan. Baten lasten diensten hadden op 31 december € 0,2 mld. uitstaan. Rechtpersonen met wettelijke taak 10 keer zoveel: € 2,2 mld. De gemiddelde looptijd bij de Baten lasten diensten was 4 maanden. Bij de Rechtpersonen met wettelijke taak bedroeg de gemiddelde looptijd 12 maanden.
Voor een specificatie naar uitgiftejaar van de stand van de vaste schuld per 31 december 2009 wordt verwezen naar het onderstaande overzicht.
Specificatie van de vaste schuld naar jaar van uitgifte1 per 31 december 2009 (bedragen x 1 mln. euro) | |||
Jaar van uitgifte | Openbaar | Onderhands | Totaal |
Vóór 1991 | 28,6 | 72,0 | 100,6 |
1991 | 0 | 236,4 | 236,4 |
1992 | 0 | 764,0 | 764,0 |
1993 | 9 806,5 | 155,7 | 9 962,2 |
1994 | 0 | 56,9 | 56,9 |
1995 | 515,2 | 71,05 | 86,2 |
1996 | 0 | 0 | 0 |
1997 | 0 | 0 | 0 |
1998 | 10 186,8 | 39,3 | 10 226,1 |
1999 | 0 | 0 | 0 |
2000 | 10 677,4 | 0 | 10 677,4 |
2001 | 14 076,0 | 0 | 14 076,0 |
2002 | 13 564,0 | 0 | 13 564,0 |
2003 | 14 983,0 | 0 | 14 983,0 |
2004 | 26 031,3 | 0 | 26 031,3 |
2005 | 24 533,2 | 0 | 24 533,2 |
2006 | 14 345,5 | 0 | 14 345,5 |
2007 | 12 155,0 | 0 | 12 155,0 |
2008 | 26 252,0 | 0 | 26 252,0 |
2009 | 34 654,3 | 0 | 34 654,3 |
Totaal2 | 211 808,8 | 1 395,3 | 213 204,1 |
1 Jaar van eerste uitgifte betekent dat ingeval van een heropening van een lening, het bedrag wordt opgenomen bij het oorspronkelijke jaar van eerste uitgifte van de (heropende) lening.
2 Door afronding kan de som van de componenten afwijken van het totaal.
BBP | Bruto Binnenlands Product |
CP | Commercial Paper |
DDA | Dutch Direct Auction |
DSL | Dutch State Loan |
DTC | Dutch Treasury Certificate |
EMU | Economische en Monetaire Unie |
Eonia | European OverNight Index Average |
Euribor | Euro Interbank Offered Rate |
GMB | Geïntegreerd Middelen Beheer |
RWT | Rechtspersoon met een Wettelijke Taak |
De premie die wordt betaald boven op de nominale waarde van een obligatie. Als de couponrente van een lening hoger is dan de marktrente, heeft de betreffende lening een agio.
Fonds waarin de, voor de toekomstige AOW-uitgaven geoormerkte schuldreductie wordt bijgehouden. Hiertoe vinden vanaf 1997 stortingen in het fonds plaats en over de als geheel ten gunste van het fonds geboekte bedragen wordt jaarlijks rente bijgeboekt. Het fonds maakt deel uit van de collectieve sector.
Een onderdeel van de rijksoverheid waarvoor afwijkende beheersregels gelden gericht op het bevorderen van bedrijfsmatig werken. Belangrijk aspect hierbij is dat het batenlastenstelsel wordt toegepast en de dienst toegang heeft tot een leen- en depositofaciliteit bij de minister van Financiën.
Schuldbewijzen met een looptijd tot 1 jaar die kunnen worden ingezet om (tijdelijke) kastekorten van het Rijk te financieren. CP is een geldmarktinstrument dat wordt uitgegeven en verhandeld op discontobasis. CP kent flexibele uitgiftemomenten en looptijden. Bovendien bestaat de mogelijkheid uit te geven in vreemde valuta. CP is een aanvulling op het DTC programma.
In de Comptabiliteitswet 2001 is het beheer van de financiën van het Rijk vastgesteld. De diverse hoofdstukken in deze wet gaan in op onder andere de begroting, het begrotingsbeheer en de bedrijfsvoering van het Rijk, het toezicht van de ministers en de verantwoording van het Rijk.
Het deposito is geld dat door een belegger voor een bepaalde rentevaste periode tegen een rentevergoeding is ondergebracht bij een bank of – in het geval van geïntegreerd middelenbeheer – bij de schatkist van de Rijksoverheid. De looptijd van een deposito kan variëren van een dag (zogeheten daggeld) tot meerdere jaren.
Engelse benaming voor Nederlandse staatsleningen.
Dutch Treasury Certificates (DTC’s)
Engelse benaming voor Nederlands schatkistpapier. Schuldbewijzen met een korte looptijd uitgegeven door het Rijk om tijdelijke kastekorten van het Rijk te financieren. DTC’s worden uitgegeven en verhandeld op discontobasis. DTC wordt uitgegeven in looptijden tot en met 1 jaar op vooraf vastgestelde data.
Het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid, minus de onderlinge schuldverhoudingen tussen deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een brutoschuldbegrip.
Een eoniaswap is een renteswap, waarbij een vaste rente wordt geruild tegen de variabele eonia rente (European OverNight Index Average). Eonia is de gemiddelde daggeld rente, die dagelijks wordt vastgesteld door de ECB.
Een Euriborswap is een renteswap, waarbij een vaste rente wordt geruild tegen een variabele Euribor rente (Euro Interbank Offered Rate). Een Euribor-tarief kan betrekking op verschillende duren, maar meestal wordt het 6-maands tarief bedoeld.
Een portefeuille die gekenmerkt wordt door een gelijkmatig aflosprofiel dat in stand gehouden kan worden door voortdurend in één en dezelfde looptijd leningen uit te geven.
Het bundelen van publieke middelen gericht op een doelmatig kasbeheer. Publieke middelen zijn middelen die verkregen zijn bij of krachtens de wet ingestelde heffing(en).
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar. Wordt veelal aangeduid met de term vaste schuld.
In een markt met voldoende liquiditeit kunnen grote aan- en verkooporders verhandeld worden zonder dat dit een substantieel effect op de prijs (koers) heeft.
Vaste (gevestigde) en vlottende schuld van de Staat zoals die samenhangt met het artikel Financiering staatsschuld en het artikel Kasbeheer in deze begroting.
Sinds 1999 maakt de Staat gebruik van een stelsel van Primary Dealers voor de distributie en promotie van Nederlandse staatsleningen. Het stelsel bestaat op dit moment (in 2010) uit 15 banken. Bij het samenstellen van de groep Primary Dealers wordt veel aandacht besteed aan een goede balans tussen banken die zijn gericht op de lokale, de regionale, en de mondiale markten. Deze balans is gewenst met het oog op het bereiken van een brede spreiding aan eindbeleggers in Nederlandse staatsobligaties.
Het belangrijkste doel van de samenwerking met de Primary Dealers is om de markt voor Nederlandse staatsleningen liquide te houden. Met alle Primary Dealers is een éénjarig contract aangegaan. De Primary Dealers verplichten zich om DSL’s af te nemen, te verspreiden en te promoten. Tot de verplichtingen hoort ook een maandelijkse rapportage over de verrichte activiteiten op de secundaire markt en het quoteren van DSL’s en DTC’s. Tegenover deze verplichtingen staat het exclusieve recht om DSL’s bij het Agentschap af te nemen en gebruik te maken van de repo- en stripfaciliteit. De Primary Dealers ontvangen daarnaast een provisie die onder andere afhankelijk is van de afgenomen hoeveelheid DSL’s bij emissies.
Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)
Een zelfstandige organisatie die in een wet geregelde taak uitvoert met behulp van publiek geld, welk geld is verkregen bij of krachtens de wet ingestelde heffing.
Een rekening waarover in de regel giraal betalingsverkeer wordt afgewikkeld en waaruit (een deel van) de onderlinge financiële verhouding is op te maken tussen de houder van de rekening en de instelling alwaar de rekening wordt aangehouden.
Boekhoudkundig veronderstelde rente in begroting en meerjarencijfers.
Een renteswap is een contract tussen twee partijen waarin wordt overeengekomen om gedurende de looptijd een vaste rente te ruilen tegen een variabele rente (meestal 6 of 3 maanden).
Een instrument om de liquiditeit van staatsleningen en DTC’s te garanderen. Onder bepaalde condities kunnen Primary Dealers (en in het geval van DTC’s ook Single Market Specialists) in geval van schaarste staatsleningen of DTC’s lenen van de Staat tegen een vergoeding.
Saldo op de rekening van het Rijk bij De Nederlandsche Bank.
Een aantal geselecteerde banken die naast de Primary Dealers deelnemen aan het DTC-marktstelsel, een in 2001 op initiatief van de Nederlandse Staat gestart marktstelsel. Onderdeel van het stelsel is de quotering van DTC’s. In het stelsel nemen zowel Primary Dealers als een aantal geselecteerde banken deel, die zich Single Market Specialists mogen noemen. Naast de verplichting tot het quoteren krijgen deze partijen exclusief toegang tot de elektronische veilingen van DTC’s. Ook kunnen de partijen beroep doen op een repofaciliteit voor DTC’s.
Het totaal van de uitstaande geldelijke leningen van de Staat (vaste en vlottende schuld) is de bruto staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar vormen de vaste (gevestigde) staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar vormen de vlottende staatsschuld. Soms wordt een ruimere definitie gebruikt voor de vlottende staatsschuld, namelijk bestaande uit leningen met een oorspronkelijke looptijd van maximaal twee jaar. De staatsschuld is niet gelijk aan de EMU-schuld, die een breder begrip meet.
Een stripfaciliteit stelt beleggers in staat een bepaalde lening te ontbinden. Dat betekent dat de hoofdsom en elk van de coupons van de specifieke lening apart verhandeld kunnen worden. Een destripfaciliteit daarentegen biedt de mogelijkheid om een reeks van coupons aan een hoofdsom te binden en op deze manier een nieuwe lening te creëren.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar. Wordt ook wel gevestigde schuld genoemd.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar.