4.1 Duurzaamheidsagenda
Op 3 oktober 2011 heeft IenM de Duurzaamheidsagenda (Kamerstuk 33 043, nr. 1) gepresenteerd. Daarin is aangegeven hoe het kabinet de huidige economie wil ombuigen naar een groene economie. Met de agenda worden initiatieven in de markt verder gestimuleerd en gesteund. De agenda is uitgewerkt in vijf thema’s: grondstoffen en productieketens, water- en landgebruik, voedsel, mobiliteit, klimaat en energie.
De Agenda Duurzaamheid gaat uit van de kracht van de energieke samenleving. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties zetten de schouders onder groene groei van de economie. Na de fase waarin de overheid vooral via doelen en kaders stuurde, pakken bedrijven en organisaties de handschoen nu zelf op. Het kabinet ondersteunt en creëert de randvoorwaarden waardoor innovatie en nieuwe duurzame bedrijvigheid tot bloei kunnen komen.
De Duurzaamheidsagenda is nauw verbonden met de Green Deal, waarvan de coördinatie bij het ministerie van EL&I ligt en die gelijktijdig aan de Kamer is gezonden, alsmede met de Lokale klimaatagenda die later in 2011 is verschenen. Ook is er een relatie met de Bedrijfslevenbrief 2.0, de Grondstoffennotitie en de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking.
In aanloop naar de acties die in de komende jaren worden uitgevoerd, zijn in 2011 al veel maatregelen gestart binnen de thema’s uit de Duurzaamheidsagenda. Zo is op 25 augustus 2011 (Kamerstuk 30 872, nr. 79) de Afvalagenda uitgebracht. Daarmee wil IenM het storten en verbranden van afval verder minimaliseren en hergebruik en recycling bevorderen. Dit kan door innovatie te stimuleren, kennis te bundelen en beter uit te wisselen (onder meer in de vorm van de grondstoffenrotonde), door de administratieve lastendruk te verminderen en door consumenten meer bewust te maken van het belang van preventie en nog meer afvalscheiding. In dit licht heeft het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) samen met de landelijke supermarktketens een klimaatplan opgesteld om de CO2-uitstoot te verminderen. Een van de maatregelen daaruit is dat supermarkten sinds eind 2011 geen gratis tasjes meer verstrekken bij de kassa.
Bij het vereenvoudingen van afvalregelgeving is winst geboekt bij de inwerkingtreding van de implementatie van de nieuwe kaderrichtlijn afval. Daardoor vallen natuurlijke materialen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de land- of bosbouw, niet langer onder de afvalstoffenregels als deze worden ingezet in de land- of bosbouw of voor de productie van energie. Uitgangspunt is wel dat er geen schade voor het milieu mag optreden.
In het kader van het ketenprogramma voor verduurzaming van materiaal- en productketens zijn in 2011 meerdere projecten afgerond. Daarnaast is binnen een aantal stromen (waaronder textiel, grof huishoudelijk afval, voedselresten en papier) gewerkt aan de opschaling van resultaten van succesvolle projecten.
Op 4 oktober is het ketenakkoord Fosfaat gesloten. Bedrijven uit de hele keten hebben gezamenlijk de ambitie bekrachtigd om binnen twee jaar een duurzame markt te creëren. Daarin zullen zoveel mogelijk her te gebruiken fosfaatstromen op een milieuverantwoorde wijze in de kringloop worden teruggebracht. Zo lang er sprake is van een overschot op de Nederlandse markt wordt het gerecyclede fosfaat zoveel mogelijk geëxporteerd om elders een bijdrage te leveren aan bodemverbetering en voedselproductie.
Voor ondernemers zijn praktische, ketengerichte instrumenten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen ontwikkeld. Binnen het midden- en kleinbedrijf in de metaalsector is het draagvlak voor duurzaam ondernemen vergroot en is een monitor ontwikkeld waarmee het niveau van duurzaamheid transparant kan worden gemaakt.
De vermindering van de regeldruk voor bedrijven en burgers is in 2011 onverminderd voortgezet. Er is een kwantitatieve administratieve lastenbesparing voor het bedrijfsleven van bijna 30 miljoen euro gerealiseerd door de invoering van de tweede tranche van het Activiteitenbesluit (omzetten vergunningplichten in algemene regels). Daarnaast levert de invoering van het «Besluit lozen buiten inrichtingen» een lastenverlichting van 20 miljoen euro op. Hierdoor heeft IenM in 2011 in totaal bijna 10% administratieve lasten gereduceerd.
Ook op andere beleidsterreinen is de regelgeving onder de loep genomen, waarbij de focus mede is gelegd op een meer fundamentele en kwalitatieve aanpak. Zo is een begin gemaakt met de integratie van het omgevingsrecht en zijn nieuwe werkwijzen geïntroduceerd om te zorgen dat de praktijk minder vaak wordt geconfronteerd met wijzigingen van kaders. Een voorbeeld hiervan is de geclusterde implementatie van wijzigingen in de technische regelgeving op het spoordomein.
4.2 Klimaat, lucht en geluid
Het huidige klimaatbeleid is gericht op het behalen van de Europese doelstellingen voor de uitstoot van broeikasgassen in 2020 en 2 050, en het tot stand brengen van een robuust mondiaal klimaatregime.
Uit de ramingen van het PBL blijkt dat het kabinet op koers ligt om de doelstelling voor reductie van broeikasgassen in 2020 te halen. Op 8 juni 2011 (Kamerstuk 32 813, nr. 1) heeft IenM de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. In het najaar van 2011 is het wetsvoorstel voor implementatie van de herziene ETS-richtlijn, het Europese systeem van emissiehandel, in de Tweede Kamer behandeld.
Door middel van het Clean Development Mechanism is tot en met 31 december 2011 in totaal voor circa 24,1 megaton aan emissiereducties gerealiseerd, waarvan circa 17,4 megaton op dat moment was geverifieerd, gecertificeerd en geleverd. Daarvan is circa 5,8 megaton in 2011 geleverd, meer dan de 5,4 megaton waar vooraf in de begroting 2011 van uit werd gegaan.
In Europees verband is een start gemaakt met de discussie hoe een koolstofarme economie in 2 050 kan worden gerealiseerd. In de Klimaatbrief 2050, die op 18 november 2011 is gepresenteerd (Kamerstuk 32 813, nr. 3), is verkend hoe een klimaatneutrale economie voor Nederland zou kunnen uitwerken, en welke uitdagingen dat met zich meebrengt. Deze brief is gebaseerd op onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) en een verkennende dialoog met belanghebbenden. In de brief heeft het kabinet gekozen voor een inzet in de EU op een voorwaardelijke Europese doelstelling van 40% reductie van broeikasgassen in 2 030 ten opzichte van 1990. De uiteindelijke hoogte is afhankelijk van adequate mondiale actie en een adequate waarborging van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven.
In de klimaatbrief 2 050 is aangegeven dat het Kabinet vooral ruimte wil geven aan initiatieven uit de samenleving, van burgers, bedrijven en overheden, die bijdragen aan de ontwikkeling naar een klimaatneutrale economie. De Lokale Klimaatagenda 2011–2014 is hiervan een goed voorbeeld. De agenda bevat vijf thema’s: duurzame gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, duurzame bedrijven, duurzame energieproductie en klimaatneutrale stad en regio. Samen met de klimaatambassadeurs van gemeenten en waterschappen heeft IenM deze agenda opgesteld en op 2 november aan de Tweede Kamer aangeboden. De agenda is gericht op het opschalen van succesvolle lokale klimaatinitiatieven. Lokale ambassadeurs worden ingezet om andere overheden te mobiliseren. Daarnaast worden waar mogelijk belemmeringen weggenomen.
Zo lopen in Nijmegen projecten om de distributie in de binnenstad te verduurzamen en is in Tilburg een klimaatschap van start gegaan, een lokale samenwerking van organisaties en bedrijven. De Taskforce Verlichting heeft eind 2011 haar eindrapportage uitgebracht. Alle provincies werken inmiddels aan energiezuinige verlichting en het percentage gemeenten dat werkt aan energiebesparing in de openbare verlichting is toegenomen van 11 naar 85%.
In mondiaal verband heeft Nederland zich ingezet Nederland voor (kosten)effectief klimaatbeleid en voor een gelijk speelveld. In december nam Nederland deel aan de klimaattop in Durban, waar een betekenisvolle stap gezet is in de ontwikkeling van een robuust mondiaal klimaatregime. Belangrijkste Durbanuitkomst is dat gewerkt gaat worden aan een nieuw mondiaal bindend instrument dat toepasbaar wordt voor alle landen. In het Durban-pakket zijn ook afspraken gemaakt over een tweede verplichtingenperiode van het Kyoto-protocol en over de spelregels van het internationale Groene Klimaatfonds, waarin een speciale faciliteit voor de private sector wordt ingericht. Verder is een belangrijk besluit genomen over het vormen van een nieuw marktmechanisme (anders dan bijvoorbeeld het bestaande CDM) en is een reeks operationele besluiten genomen op het terrein van mitigatie, adaptatie, technologie en capaciteitsopbouw.
Op het gebied van luchtkwaliteit en geluid heeft in 2011 de nadruk gelegen op het optimaliseren van de uitvoering. Het tweede monitoringrapport NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is uitgebracht, waarin de ontwikkeling van de luchtkwaliteit wordt gevolgd en de uitvoering van de maatregelen en projecten in het NSL wordt geschetst.
De berekeningen voor 2011 en 2015 laten zien dat de gemiddelde concentratie stikstofdioxide en fijn stof waar de bevolking aan wordt blootgesteld, tussen 2010 en 2015 daalt. Het aantal verwachte PM10 -overschrijdingslocaties is gedaald van 180 in de vorige monitoringsronde tot 116 locaties in het huidige beeld.
Er is in 2011 een eerste stap gemaakt om de regelgeving voor geluid te vereenvoudigen en de burger beter te beschermen tegen toename van geluidsbelasting door middel van het instellen van geluidplafonds.
4.3 Risicobeleid en externe veiligheid
In 2011 is met de betrokken decentrale overheden hard gewerkt aan de vorming van een landsdekkend stelsel van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s). In deze RUD’s worden capaciteit en kennis gebundeld op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarmee krijgen zij een rol in de uitvoering van het medebewind van gemeenten en provincies. Er bestaat ruimte voor regionaal maatwerk in de aanpak die tegemoet komt aan de economische structuur van iedere provincie.
Eind 2011 zijn (op drie provincies na) duidelijke en concrete plannen tot vorming RUD’s gemaakt. Daarin zijn in ieder geval de missie, de visie, het besturingsmodel, de structuur op hoofdlijnen, de inrichting en de organisatie van de handhaving bestuurlijk vastgesteld. Het beeld is landsdekkend en betreft circa dertig RUD’s.
Mede naar aanleiding van de brand bij Chemiepack in Moerdijk heeft IenM zich gericht op een beter toezicht en handhaving rond grote risicobedrijven, in het bijzonder de bedrijven die onder het Brzo of de PGS-15 vallen. In het voorjaar van 2011 is aan de Tweede Kamer gemeld hoe het IPO de inpassing van toezicht en handhaving op deze bedrijven in RUD’s wil organiseren. De Tweede Kamer heeft per motie verzocht dit model van IPO (en VNG/VNO) als uitgangspunt te nemen voor de vorming van (Brzo)RUD’s. Met de brief van 8 december 2011 (Kamerstuk 26 956, nr. 114) is toegelicht hoe IenM daaraan invulling geeft.
Op 14 juli 2011 (Kamerstuk 26 956, nr. 108) is een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met de resultaten van de tweede fase van de Quick Scan Majeure Risicobedrijven, de rapportage brandveiligheid PGS-15 opslagen en de voortgangsrapportage Externe Veiligheid.
De derde saneringsronde voor asbestwegen is in 2011 volledig aanbesteed. De daadwerkelijke sanering van asbestwegen die voor deze saneringsregeling zijn aangemeld is voor ruim 90% gerealiseerd. Hiermee is het gevaar van blootstelling aan asbest voor omwonenden aanzienlijk verminderd.
Samen met Gemeenten en Provincies is in 2011 het digitale systeem Atlas Leefomgeving, opgeleverd (www.atlasleefomgeving.nl ). Dat systeem is ontwikkeld om de burgers van informatie te voorzien over milieu in relatie tot gezondheid.
Het voorstel tot intrekking van de Wet op de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen is aangenomen. Met dit voorstel wordt de Adviesraad opgeheven; het werkterrein van de commissie is ondergebracht bij de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur (RLI).