Base description which applies to whole site

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie is dat de positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard verbetert naar de groep van innovatieleiders. Nederland neemt nu de vijfde plaats in en is daarmee innovatievolger.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijvenbeleid dat publieke en private partijen in 2015 voor tenminste € 500 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan tenminste 40% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is Rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven, om te komen tot:

  • nieuwe of sterk verbeterde producten, processen of diensten;

  • administratieve, organisatorische of marketinginnovatie.

Samen met de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor het coördineren en borgen van de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een stimulerende en regisserende rol:

Stimuleren

  • Het stimuleren van extra investeringen in R&D en innovatie in generieke zin en specifiek ten aanzien van topsectoren, door alle bedrijven, inclusief het MKB.

  • Het stimuleren van privaatpublieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).

  • Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van innovatie en samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D.

Regisseren

  • De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.

  • Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en benutting.

  • Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.

Indicator

Referentiewaarde1

Peildatum

Raming 20142

Realisatie 2014

Raming

2015

Realisatie 2015

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP

1,94%

2012

1,90%

1,97%

2,1%

n.n.b.

CBS

– waarvan private sector

1,10%

2012

1,08%

1,11%

1,3%

n.n.b.

CBS

– waarvan publieke sector

0,84%

2012

0,83%

0,86%

0,8%

n.n.b.

CBS

1

Dit betreft aangepaste cijfers conform de meest recente cijfers van het CBS over 2012.

2

Dit betreft de aangepaste raming conform het jaarverslag 2014.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Innovation Union Scoreboard: positie Nederland in EU

8e

8e

7e

5e

6e

5e

n.n.b.

Aantal bij PCT aangevraagde octrooien,1

             

– per mld euro BBP (in purchasing power parity (PPP) €)2

7,03 (2006)

6,59 (2007)

6,46 (2008)

6,32 (2009)

5,45

(2010)

6,00 (2011)

n.n.b.

– positie Nederland in EU

5e

5e

5e

5e

5e

5e

n.n.b.

Aantal bij OHIM aangevraagde handelsmerken,3

             

– per mld euro BBP (in PPP €)4

5,90 (2008)

6,76 (2009)

7,38 (2010)

7,12 (2011)

7,19 (2012)

6,74 (2013)

n.n.b.

– positie Nederland in EU

9e

6e

6e

9e

9e

10e

n.n.b.

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2015)

1

Het Patent Cooperation Treaty wordt uitgevoerd door de World Intellectual Property Organisation (WIPO), het agentschap van de Verenigde Naties dat onder andere internationaal aangevraagde octrooien registreert.

2

Betreft het aantal octrooiaanvragen (onder PCT, internationale fase met EPO-bestemming) naar land van uitvinder, gedeeld door het BBP in mld euro’s gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen. Tussen haken is het jaar opgenomen waarop de data betrekking hebben. Dit betekent dat de positie van Nederland in 2014 op de Innovation Union Scoreboard dus mede is bepaald op basis van octrooidata uit 2011.

3

Het Office for Harmonisation in the Internal Market (OHIM) is het EU-agentschap dat onder andere handelsmerken registreert die in de gehele EU geldig zijn.

4

Tussen haken zijn de jaren aangegeven waarop de data betrekking hebben.

Kengetal

2006

2008

20101

2012

2014

Realisatie 20152

Aandeel innoverende bedrijven:

           

– Industrie (EU-gemiddelde)

42%

42% (44%)

53% (44%)

50% (41%)

54% (n.n.b.)

n.b.

– Diensten (EU-gemiddelde)

32%

31% (35%)

44% (35%)

42% (32%)

44% (n.n.b.)

n.b.

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

           

– Researchinstellingen (EU-gemiddelde)

8%

10% (6%)

6% (6%)

8% (9%)

7% (n.n.b.)

n.b.

– Universiteiten (EU-gemiddelde)

11%

14% (10%)

8% (11%)

11% (13%)

14% (n.n.b.)

n.b.

Bron: CBS en Eurostat (uitkomsten van innovatie-enquêtes, die tweejaarlijks worden gehouden); voor 2014 voorlopige cijfers verstrekt door CBS in maart 2016

1

Bij de meting over 2010 is de enquêtemethodiek gewijzigd in Nederland (invoering van digitale enquêtemethode). Dit bemoeilijkt een vergelijking van de cijfers voor Nederland vanaf 2010 met die van voorgaande jaren.

2

De gegevens over 2015 komen niet beschikbaar, omdat de onderliggende innovatie-enquête tweejaarlijks wordt gehouden en wel over even jaren.

Beleidsconclusies

Positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard

De ambitie was dat de positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard verbetert naar de groep van innovatieleiders.

In het Innovation Union Scoreboard (IUS) dat in 2015 verscheen, is Nederland gestegen van de zesde naar de vijfde plaats. Daarmee werd Nederland leider van een groep «innovatievolgers». De afstand naar de groep «innovatieleiders» werd weliswaar iets kleiner, maar de afstand naar deze groep blijft nog behoorlijk groot. Een en ander is toegelicht in de Monitor Bedrijvenbeleid 2015, die een bijlage is van de Rapportage Bedrijvenbeleid 2015. Deze Rapportage is op 5 oktober 2015 toegezonden aan de Tweede Kamer (TK, 32 637, nr. 201).

R&D als percentage van het bbp

Nederland streeft in het kader van de Europese strategie voor groei en banen EU2020 naar 2,5% R&D-uitgaven als percentage van het bbp in 2020.

Uit de recentste (voorlopige) gegevens van het CBS blijkt dat Nederland met 1,97% in 2014 nog altijd een stijgende lijn kent ten opzichte van voorgaande jaren. Tegelijkertijd is te constateren dat Nederland nog ver verwijderd blijft van de doelstelling. De meest recente OESO-gegevens laten zien dat Nederland in 2014 boven het EU-28 gemiddelde presteerde (1,94%), maar onder het gemiddelde van de OESO-landen (2,37%).

Publiek-private-samenwerking (PPS)

Eén van de beleidsdoelen van het Bedrijvenbeleid is dat er in 2015 voor meer dan € 500 mln aan (grondslagprojecten) publiek-private-samenwerking moest plaatsvinden met een bijdrage van private partijen van tenminste 40%.

Uit de Monitor Bedrijvenbeleid 2015 (TK, 32 637, nr. 201) blijkt dat de omvang van de totale publiek-private-samenwerking (inclusief de toeslagprojecten welke met de TKI-toeslag nieuw zijn gestart) in 2014 geschat wordt op circa € 900 mln, waarvan ruim € 800 mln grondslagprojecten (waarop de TKI’s TKI-toeslag verdienen) betrof met een private bijdrage van gemiddeld 44%. Daarmee was de doelstelling voor 2015 al in 2014 bereikt.

Het aandeel van publiek-privaat samenwerkende bedrijven binnen de groep innoverende bedrijven is voor Nederland rond het EU-gemiddelde (zie kengetallen CBS in tabel hierboven). Relevant hierbij is dat de groep innoverende bedrijven binnen de totale bedrijvenpopulatie (noemer van de kengetallen) relatief groot is in Nederland in vergelijking met het EU-gemiddelde. Bij de samenwerking met universiteiten is sinds 2010 sprake van een aanhoudende stijging, terwijl het aandeel innoverende bedrijven dat samenwerkt met researchinstellingen in 2014 enigszins is gedaald ten opzichte van 2012.

Beleidsdoorlichting

In 2015 is er een beleidsdoorlichting uitgevoerd van het bedrijvenbeleid: dit betrof de artikelen 12 (Een sterk innovatievermogen) en 13 (Een excellent ondernemingsklimaat) van de begroting. De kabinetsreactie is op 13 mei 2015 toegezonden aan de Tweede Kamer (TK, 30 991, nr. 23).

Belangrijkste bevindingen met betrekking tot artikel 12:

  • Uit analyse van beschikbare instrumentevaluaties blijkt dat de legitimiteit, de economische rationale en de doeltreffendheid van de beleidsmix op het terrein van het innovatiebeleid op orde is. Zo leiden de WBSO en de Innovatiekredieten tot substantiële additionele private R&D-inspanningen.

  • De uitvoering van het beleid was doelmatig. Over de «macro doelmatigheid» (wegen de totale kosten van het beleid op tegen de totale baten, of kunnen de doelen goedkoper bereikt worden?) wordt vastgesteld dat te weinig informatie voorhanden is om er een onderbouwde uitspraak over te kunnen doen. Dat laatste wordt vooral veroorzaakt door methodologische beperkingen en de stand van het economisch onderzoek op dit terrein.

  • De topsectorenaanpak als moderne vorm van integrale beleidscoördinatie rond kennis- en innovatiegedreven publiek-private samenwerking zou de interdepartementale inzet op cross-sectorale thema’s (zoals ICT en maatschappelijke opgaven) verder kunnen vergroten.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

976.140

655.501

768.402

656.850

638.508

488.699

149.809

UITGAVEN

883.706

745.806

775.292

695.721

534.926

569.897

– 34.971

               

Leningen

46.293

39.646

99.538

72.107

     

Innovatiefonds (IF): Innovatiekrediet

35.786

27.296

48.965

43.282

     

Innovatiefonds: Seed

10.507

12.350

16.500

13.430

     

Innovatiefonds: Fund to fund

   

17.073

12.000

     

Innovatiefonds: Vroege fase/informal investors/ROM’s

   

17.000

3.395

     
               

Subsidies

155.641

124.365

73.576

49.598

45.154

82.422

– 37.268

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

       

21.133

47.957

– 26.824

Eurostars

4.165

5.680

6.949

7.299

8.531

11.174

– 2.643

Lucht en Ruimtevaart

22.061

22.434

7.812

7.317

3.511

13.347

– 9.836

Innovatie Prestatie Contracten

30.207

44.019

16.622

1.127

3.012

 

3.012

Overig

99.208

52.232

42.193

33.855

8.967

9.944

– 977

               

Opdrachten

3.326

2.366

1.436

1.151

1.650

1.464

186

Onderzoek en opdrachten

3.326

2.366

1.436

1.151

1.650

1.464

186

               

Bijdragen aan agentschappen

77.006

75.197

68.895

65.706

57.773

61.643

– 3.870

RVO

77.006

75.130

68.602

65.462

56.995

61.004

– 4.009

Dienst Landelijk Gebied

         

500

– 500

Agentschap Telecom

 

67

293

244

778

139

639

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

147.180

150.833

154.840

138.851

121.747

113.349

8.398

TNO

147.180

150.833

154.840

138.851

121.747

113.349

8.398

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

454.260

353.399

377.007

368.312

308.603

311.019

– 2.416

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

   

25.434

58.011

54.638

60.945

– 6.307

Internationaal Innoveren

     

4.539

17.019

14.000

3.019

Topsectoren overig

263.289

223.355

183.625

171.756

128.268

132.146

– 3.878

Marin,Deltares, NLR

       

44.589

40.833

3.756

Syntens

32.506

31.453

19.797

0

     

Ruimtevaart (ESA)

111.011

48.805

92.895

90.154

63.982

61.925

2.057

Overig (inclusief onderzoeksprojecten)

784

739

454

824

107

1.170

– 1.063

Grote Technologische Instituten (GTI’s)

46.670

49.047

54.802

43.028

     
               

ONTVANGSTEN

44.462

70.496

96.098

61.491

51.891

42.013

9.878

Luchtvaartkredietregeling

1.861

1.519

2.515

2.523

4.980

3.800

1.180

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

5.412

3.939

2.128

860

948

3.000

– 2.052

Rijksoctrooiwet

31.596

36.787

35.287

35.182

39.456

31.212

8.244

Seed

143

585

2.188

3.209

     

Eurostars

1.060

1.143

104

248

112

2.413

– 2.301

Diverse ontvangsten

4.390

20.543

20.150

7.660

6.395

1.588

4.807

Innovatiekredieten

– 

5.980

16.733

8.685

     

Fund to fund

     

103

     

Ontvangsten ROM’s

   

16.995

2.999

     

Toelichting op de verplichtingen

De mutatie op het verplichtingenbudget van in totaal € 149,8 kent de volgende oorzaken:

Het verplichtingenbudget van Ruimtevaart is met € 128 mln verhoogd. Voor € 125,9 mln is bij de 1e suppletoire begroting een temporisatie van het verplichtingbudget doorgevoerd (dekking uit latere jaren) om te kunnen voldoen aan de toezeggingen die gedaan zijn in het kader van de ESA ministersconferentie 2014. Daarnaast is door het Ministerie van I&M € 2,5 mln overgeheveld ten behoeve van de optionele ESA-programma’s.

Het verplichtingenbudget voor de TKI-toeslag is voor € 36,2 mln meer benut dan de oorspronkelijke raming. De verplichtingenmutatie wordt verklaard door het in 2015 toegenomen beroep op de TKI-toeslag regeling. Het na het Amendement Van Veen/Vos (TK, 34 000 XIII, nr. 17) resterende budget is in totaal met € 36,2 mln overschreden, waarmee de regeling in 2015 met een totaal beroep van bijna € 120 mln zeer succesvol is geweest in het stimuleren van publiek-privaat onderzoek.

Het TNO verplichtingenbudget is met € 21,7 mln verhoogd. Hiervan heeft € 17 mln betrekking op een BTW-compensatie. Als gevolg van een arrest van het Hof van Justitie van de EU heeft TNO vanaf 2016 geen recht op aftrek van BTW die is toe te rekenen aan niet-economische activiteiten. TNO is hiervoor budgettair gecompenseerd. De toezegging aan TNO voor 2016 wordt in 2015 gedaan en voor deze BTW-compensatie is het verplichtingbudget 2015 verhoogd. Daarnaast is een bedrag van € 3,7 mln getemporiseerd van 2016 naar 2015 ten behoeve van het maatschappelijk thema Arbeid en Gezondheid (een bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2016). Deze verplichting voor 2016 is namelijk conform de gebruikelijke werkwijze al in 2015 aangegaan.

Tegenover deze verhogingen van het verplichtingenbudget staat een verlaging van het verplichtingenbudget van de MIT van € 30 mln. Dit wordt voor € 14,5 mln verklaard doordat het amendement Van Veen en Vos (TK, 34 000 XIII nr. 17), dat bij de begrotingsbehandeling 2015 is verwerkt, meerjarig is gespreid over de MIT, SBIR en IPC. Daarnaast is € 15 mln overgeheveld naar het Provinciefonds voor de regionale uitvoering van de regeling MKB-innovatiestimulering topsectoren in het kader van de Samenwerkingsagenda Rijk-regio. Deze mutaties werden reeds toegelicht in de 1e en 2e suppletoire begroting.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

De mutatie van – € 9,8 mln bij lucht en ruimtevaart is voor € 7,7 mln te verklaren doordat Rekkof Aircraft N.V. in 2015 niet heeft kunnen voldoen aan de voorwaarde van de financiering van haar eigen aandeel in de ontwikkelingskosten. Hiermee samenhangend zullen bij Voorjaarsnota 2016 de geraamde ontvangsten neerwaarts worden bijgesteld. € 2 mln heeft daarnaast betrekking op de verschuldigde rente die vrijvalt ten gunste van het generale beeld.

De mutatie van € 26,8 mln op de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren wordt voor € 15 mln verklaard door de overheveling aan het Provinciefonds van € 15 mln (zie ook toelichting op de verplichtingen). Daarnaast is er als gevolg van de spreiding van het Amendement Van Veen/Vos (TK, 34 000 XIII, nr. 17) over meerdere jaren (zoals de Kamer per brief is gemeld, TK, 34 000 XIII, nr. 149), in 2015 kasbudget vrijgevallen bij de MIT. Dit kasbudget is ingezet voor de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen voor CTMM (€ 7,4 mln) en Joint Technology Initiatives (€ 2,0 mln), zoals is toegelicht in de 2e suppletoire begroting 2015.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De mutatie van € 8,4 mln op de bijdrage aan TNO kent de volgende oorzaken:

Ter bevordering van TO2 brede samenwerkingsprojecten, gericht op de in Horizon 2020 geformuleerde maatschappelijke uitdagingen, was er voor alle TO2’s samen in 2015 een bedrag beschikbaar van € 14,6 mln, waarover de Tweede Kamer per brief is geïnformeerd (TK, 32 637 nr. 146). Hiervan had € 5,4 mln betrekking op bijdrage TNO. Daarnaast is het budget van TNO onder meer met € 2,2 mln verhoogd voor de TTI-transitie ten behoeve van de topsectoren Chemie en High Tech Systemen en Materialen (TK, 28 753, 32 637 nr. 33). Deze middelen zijn bij de 1e suppletoire begroting toegevoegd aan het budget van TNO.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

De mutatie in het kasbudget van de TKI-toeslagregeling (– € 6,3 mln) wordt onder meer verklaard door de overhevelingen ten behoeve van de topsector Agrifood via NWO (€ 3 mln) en de TKI-Click (€ 1 mln) voor de creatieve sector in lijn met de brief d.d. 10 juli 2012 (TK, 32 637, nr. 38). Het resterende deel heeft betrekking op een langzamer kasritme bij de uitfinanciering van onderzoekstrajecten. Om deze reden is in het voorjaar ook een meerjarige ramingsbijstelling van – € 35 mln aangebracht, zoals is toegelicht in de 2e suppletoire begroting.

Toelichting op de ontvangsten

Er zijn € 8,2 mln meer octrooiopbrengsten gerealiseerd dan oorspronkelijk werd geraamd. Voor € 1 mln is de stijging van de octrooiontvangsten toe te rekenen aan de toename van het aantal in Nederland geldig geworden (Europese) octrooien. Daarnaast zijn de meeropbrengsten deels het gevolg van een eerdere toename van het aantal nationale octrooien, waarvan het effect pas later zichtbaar wordt.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 20151

Bron

Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT

1.893

2013

600

662

1.600

1.041

RVO

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln)

26

2013

45

61

60

71

RVO

1

Dit betreft de cijfers van Zuid-Holland, Noord, Zuid en het landelijk deel van de regeling. Cijfers voor Oost en Utrecht waren op het peilmoment 20 april 2016 nog niet beschikbaar.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

49

2013

66

20

88

691

RVO

– waarvan bedrijven

37

 

50

13

68

50

 

– waarvan high-tech MKB (%)

81%

 

85%

100%

85%

96%

 

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (mln euro)

13

2013

15,5

7

20,6

32

RVO

1

Het aantal deelnemers ligt lager dan geraamd omdat een aantal samenwerkingsprojecten met andere landen niet door kon gaan. Een aantal landen had namelijk onvoldoende middelen beschikbaar gesteld voor Eurostarsprojecten. De verwachting voor 2016 is dat de geplande samenwerkingsprojecten doorgang kunnen vinden. De budgettaire ruimte voor de 1e call in 2016 in het kader van Eurostars is volledig benut.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie

2015

Bron

Omvang middelen PPS-projecten TKI (x € 1 mln)

571

2013

550

814

500

938

RVO

– waarvan private middelen (%)

35%

2013

40%

44%

40%

45%

RVO

De realisatie in 2014 is een herzien cijfer met medeneming van de volledige grondslag TKI Maritiem en de bijdrage van de ANBI’s aan de TKI grondslag, en valt € 34 mln hoger uit dan vermeld in de begroting 2016. Het bedrag van € 814 mln is eerder al gepubliceerd in de Monitor Bedrijvenbeleid van oktober 2015.

Met ingang van 2015 wordt de hoogte van de toeslag bepaald door de gerealiseerde private bijdrage aan PPS-projecten in het voorgaande jaar. Op deze wijze hebben de TKIs meer zekerheid over de hoogte van de inzetbare programmatoeslag in het lopende jaar. Cijfers over de gerealiseerde private bijdrage aan PPS projecten in 2015 zijn op moment van publicatie van dit jaarverslag nog niet beschikbaar. De realisatiewaarde van de begrotingsindicator 2015 is daarom een schatting gebaseerd op de gerealiseerde private bijdrage aan PPS-projecten in 2014. Uitzondering is het deel dat betrekking heeft op de projecttoeslag, dat wel betrekking op 2015 heeft. TKI's hebben in de loop van 2015 de mogelijkheid gehad om hun oorspronkelijke aanvraag over 2014 aan te vullen met projecten die eerder in 2014 buiten beschouwing waren gebleven. De totale omvang van deze additionele projecten uit 2014 bedraagt € 110 mln.

Indicator

Referentiewaarde1

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 20152

BRON

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7/ H2020

1.506

t/m 2013

300

449

250

713

RVO/EC

– waarvan bedrijven

1.137

 

200

298

180

500

 

Omvang KP7/H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro)

3.373

t/m 2013

600

538

631

1.038

RVO/EC

– waarvan bedrijven (%)

22%

 

25%

31%

25%

27,9%

 

Retourpercentage voor Nederland (%)

7,4%

t/m 2013

7,0%

8,1%

7,0%

7,4%

RVO/EC

1

De referentiewaardes betreffen cijfers over het 7e kaderprogramma 2007 tot met 2013.

2

De realisatiewaardes betreffen voorlopige cijfers van H2020 cumulatief vanaf 2014 tot en met 2015 met als peildatum 26 februari 2016. De JTI-projecten zijn hierin niet meegenomen evenals de calls die eind 2015 zijn opengesteld.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Bron

Klanttevredenheid Deltares

8,0

2013

8,0

8,7

Deltares

Klanttevredenheid MARIN

8,8

2013

8,0

8,8

MARIN

Klanttevredenheid NLR

8,5

2013

8,0

8,8

NLR

Klanttevredenheid cofinanciers TNO

8,2

2013

8,0

8,4

TNO

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma's ESA

488

2011

170

552

100

121

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,09

2011

1,05

1,14

1

1,02

ESA

In het hier weergegeven getal zijn alle contracten van Nederlandse bedrijven met ESA opgenomen, ook de contracten die niet direct aan ruimtevaartprogramma’s zijn gekoppeld, maar gerelateerd zijn aan de vestiging van ESTEC in Nederland. Verschillende divisies van een bedrijf worden als afzonderlijke contractanten meegeteld. Doordat ESA in 2015 is gestart met een nieuwe, opgeschoonde database valt de realisatiewaarde 2015 substantieel lager uit dan de referentiewaarde en de cumulatieve waarden tot en met 2014. De realisatiewaarde betreft een cumulatief getal op basis van databestanden van ESA vanaf 1 januari 2015.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO

16.620

19.450

20.530

22.220

22.640

22.974

22.980

Aantal S&O-arbeidsjaren

67.600

73.660

75.330

79.560

81.660

83.468

83.400

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

3.011

3.377

3.571

3.850

3.917

3.997

3.868

Bron: RVO

Kengetal

2012

2013

2014

2015

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van RDA

13.860

16.160

16.622

16.510

Door RDA ondersteunde private R&D uitgaven (x € 1 mln)

2.035

2.530

2.587

2.426

Bron: RVO

Licence