Base description which applies to whole site

9.1 Agentschap SZW (AGSZW)

Algemeen

Het Agentschap SZW voert (Europese) subsidieregelingen en overige complexe opdrachten uit voor opdrachtgevers en aanvragers.

Bij de uitvoering van de subsidieregelingen ligt de nadruk op het waarborgen van de rechtmatigheid en de doelmatigheid. Onderstaand een opsomming van de subsidieregelingen die het AGSZW in 2015 heeft uitgevoerd.

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) verbetert de kansen van mensen op de arbeidsmarkt. De huidige ESF-programmaperiode 2007–2013 loopt tot en met 2015, met afrondende werkzaamheden in de jaren daarna. Opdrachtgever is het Ministerie van SZW. In 2014 zijn de eerste tijdvakken van de ESF-programmaperiode 2014–2020 opengesteld. De uitvoering van de nieuwe periode loopt in ieder geval tot en met 2022. Opdrachtgever is het Ministerie van SZW. Uit het ESF worden vanaf 2015 ook projecten gefinancierd uit het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB). De regeling EFMB zal worden ingezet om de sociale participatie van kwetsbare ouderen (met een laag besteedbaar inkomen) te stimuleren.

Het Europees Globalisatiefonds (EGF) is een andere Europese subsidieregeling die het AGSZW uitvoert voor het Ministerie van SZW. Bedrijven en sectoren die zijn getroffen door grote veranderingen in de wereldhandelspatronen of door de wereldwijde economische financiële crisis, kunnen bij massaontslag gebruikmaken van geld uit het EGF.

In opdracht van het Ministerie van V&J voert het AGSZW met ingang van 2014 de subsidieregelingen van de Europese Migratie- en VeiligheidsFondsen (EMVF) uit. Deze fondsen zijn bedoeld om projecten te subsidiëren waarmee migratie- en integratieprocessen binnen de EU worden verbeterd. Net als bij het ESF is de uitvoering opgedeeld in programmaperioden en is de verwachte looptijd van deze activiteiten tot en met 2022. De laatste projecten van de lopende programmaperiode 2007–2013 worden door het AGSZW in 2016 afgerond. In deze periode zijn projectactiviteiten uitgevoerd voor het Europees buitengrenzenfonds, het Europees integratiefonds, het Europees terugkeerfonds en het Europees vluchtelingenfonds.

In de nieuwe programmaperiode 2014–2020 die in 2015 is gestart, bestaan de EMVF uit het Asiel-, Migratie- en IntegratieFonds en het fonds voor de Interne Veiligheid.

Daarnaast voert het AGSZW enkele Nationale Regelingen uit:

  • Regeling cofinanciering sectorplannen (RCSP) voor het Ministerie van SZW. Looptijd: 1 oktober 2013 tot en met 2017. Werkgevers- en werknemersorganisaties krijgen een financiële bijdrage van de overheid als zij gezamenlijk plannen maken om mensen aan het werk te krijgen en te houden. Een betere werking van de arbeidsmarkt, het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid staan centraal;

  • Kinderopvang: Versterking taal- en interactievaardigheden voor het Ministerie van SZW. Looptijd: eind 2014 tot en met 2018. Deze regeling heeft ten doel om de taal- en interactieve vaardigheden te verbeteren van gastouders en medewerkers in de kinderopvang.

Waarderingsgrondslagen

Het AGSZW volgt bij de opstelling van de financiële verantwoordingen de waarderingsgrondslagen zoals die zijn opgenomen in de Comptabiliteitswet 2001 en daarmee samenhangende regelingen, waaronder de Regeling Agentschappen. Deze regeling geeft aan dat (met enkele uitzonderingen) de jaarrekening moet zijn gebaseerd op titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen van de Jaarverslaglegging.

De waardering van de activa en passiva is tegen nominale waarden, tenzij anders vermeld.

Vergelijkende cijfers

Het model voor de staat van baten en lasten is op enkele punten gewijzigd. Waar dit van toepassing is, zijn de vergelijkende cijfers van de realisatie 2014 aangepast.

Staat van baten en lasten

Tabel 9.1 Staat van baten en lasten AGSZW 2015 (x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)

(4)=(3)-(1)

(5)

 

Vastgestelde begroting 2015

1e suppl. wet 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en

vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

         

Opbrengst moederdepartement1

19.128

15.597

13.729

– 5.399

16.883

Opbrengst overige departementen

3.030

2.848

2.814

– 216

2.575

Opbrengst derden

Rentebaten

21

Vrijval voorzieningen

284

Bijzondere baten

Totaal baten

22.158

18.445

16.543

– 5.615

19.763

           

Lasten

         

Apparaatskosten

         

• personele kosten

15.454

13.203

11.981

– 3.473

13.067

waarvan eigen personeel

10.907

9.804

9.302

– 1.605

9.650

waarvan externe inhuur

4.547

2.649

2.013

– 2.534

2.791

waarvan overige personele kosten

0

750

666

666

626

• materiële kosten

5.354

4.714

4.016

– 1.338

6.024

waarvan apparaat ICT

1.700

1.700

1.594

– 106

1.508

waarvan bijdrage aan SSO's

700

700

962

262

786

waarvan overige materiële kosten

2.954

2.314

1.460

– 1.494

3.730

Rentelasten

Afschrijvingskosten

         

• immaterieel

1.350

978

781

– 569

1.358

• materieel

0

0

1

1

4

Overige lasten

         

• dotaties voorzieningen

• bijzondere lasten

Totaal lasten

22.158

18.895

16.779

– 5.379

20.453

           

Saldo van baten en lasten

0

– 450

– 236

– 236

– 690

1

Het verschil met de in tabel 98.1 genoemde Bijdrage aan AGSZW wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat in die tabel de bijdragen op rekeningen buiten begrotingsverband, ter cofinanciering van de uitvoeringskosten van Europese regelingen, niet zijn opgenomen.

In kolom 1 van tabel 9.1 is de stand van de (vastgestelde) begroting 2015 weergegeven. Ten tijde van het opstellen van de begroting was er nog geen volledig zicht op de in 2015 uit te voeren opdrachten. Op basis van de toen voorhanden zijnde informatie is een globale inschatting gemaakt van de voor 2015 verwachte omzet. Dit verklaart voor een belangrijk deel het verschil tussen de vastgestelde begroting en de realisatie van 2015.

Kolom 2 van tabel 9.1 betreft de stand van de 1e suppletoire wet, waarin de offertes zijn verwerkt die begin 2015 aan de opdrachtgevers zijn verzonden. Deze stand is een betrouwbaardere inschatting van de te verwachten baten en de daarbij behorende uitvoeringslasten dan die uit de begroting. Daarom worden in onderstaande toelichting de realisaties ook afgezet tegen de stand van de 1e suppletoire wet. Dit geldt niet voor tabel 9.4. Aangezien bij de 1e suppletoire wet de indicatoren niet zijn herberekend, zijn de indicatoren opgenomen die in de begroting 2015 stonden.

Opbrengst moederdepartement en overige departementen

Ten tijde van de begrotingsopstelling kon nog geen goede schatting gemaakt worden van de opbrengsten, daar de orderportefeuille nog niet bekend was. Het verschil tussen de begroting en de realisatie van de opbrengst bedraagt – € 5,6 miljoen. Ten opzichte van de 1e suppletoire wet is de gerealiseerde opbrengst € 1,9 miljoen lager. De voornaamste verklaringen hiervoor zijn de volgende:

  • Bij de regeling ESF 2014–2020 is sprake van een onderrealisatie van € 1,3 miljoen ten opzichte van de offerte. Dit wordt met name veroorzaakt doordat de opdrachtgever de projectperiode van de actie Duurzame Inzetbaarheid (DI) heeft verlengd. Hierdoor is de afhandeling van veel projecten doorgeschoven naar 2016 en zijn in 2015 minder vaststellingen en monitoringuren gerealiseerd dan in de offertes was begroot;

  • Voor de regeling EGF 2014–2020 bleef de realisatie met € 0,2 miljoen achter ten opzichte van de offertebegroting omdat veel minder aanvragen zijn binnengekomen dan was begroot;

  • Voor de subsidieregeling Kinderopvang-Taal zijn minder aanvragen binnengekomen dan de opdrachtgever had begroot. Hierdoor is de gerealiseerde opbrengst € 0,2 miljoen lager dan was begroot;

  • Ten slotte zijn voor de opdrachtgevers in totaal € 0,5 miljoen minder out-of-pocketkosten (OOP-kosten) gemaakt dan in de offertes was begroot. Dit betreft met name minder kosten doordat ICT-projecten langer duren dan was begroot, alsmede doordat er minder voorlichtingsactiviteiten voor ESF 2014–2020 zijn uitgevoerd.

Personele kosten

In 2015 was gemiddeld 126,1 fte (2014: 129,8 fte) medewerkers in dienst (vaste medewerkers, contractanten en IF-inleen) en is gemiddeld 21,7 fte (2014: 22,3 fte) aan externe medewerkers ingehuurd.

Ten tijde van de begrotingsopstelling kon nog geen goede schatting worden gemaakt van de te verwachten werkzaamheden en daarbij behorende kosten, daar de orderportefeuille nog niet bekend was. Het verschil tussen de begroting en de realisatie van de personele kosten bedraagt – € 3,5 miljoen. De gerealiseerde personele kosten zijn in totaal € 1,2 miljoen lager dan in de offertes was begroot. Dit heeft een directe relatie met het achterblijven van de omzet in 2015. Doordat minder activiteiten zijn uitgevoerd dan begroot, is minder ambtelijk personeel aangesteld (€ 0,5 miljoen minder kosten dan begroot). Ook de kosten van externe inhuur zijn € 0,6 miljoen lager dan begroot.

Doordat in 2015 minder medewerkers in dienst zijn geweest dan begroot, zijn de overige personeelskosten € 0,1 miljoen lager dan begroot.

Materiële kosten

De materiële kosten omvatten huisvestings-, kantoor-, communicatie-, overige personeels-, ICT- en onderzoekskosten.

Ten tijde van de begrotingsopstelling kon nog geen goede schatting worden gemaakt van de te verwachten werkzaamheden en daarbij behorende kosten, daar de orderportefeuille nog niet bekend was. Het verschil tussen de begroting en de realisatie van de materiële kosten bedraagt – € 1,3 miljoen. De gerealiseerde materiële kosten zijn € 0,7 miljoen lager dan in de offertes begroot. Dit wordt met name veroorzaakt door:

  • Lagere huisvestingskosten ad € 0,4 miljoen. Bij het opstellen van de begroting 2015 was de prijs per werkplek in de Hoftoren (vanaf juli 2015) nog niet bekend. Voorzichtigheidshalve is in de begroting rekening gehouden met een prijs die in werkelijkheid aanzienlijk lager is uitgevallen;

  • Lagere onderzoeks- en advieskosten ad € 0,2 miljoen. Dit wordt met name veroorzaakt doordat minder voorlichtings- en promotie-activiteiten zijn uitgevoerd dan in de offertes waren opgenomen;

  • Enkele incidentele meevallers bij de inschatting van nog inzake 2014 te betalen kosten.

Afschrijvingskosten, materieel en immaterieel

De afschrijvingskosten hebben betrekking op investeringen in het ontwikkelen van software en aanschaffingen van hard- en software. In de immateriële afschrijvingskosten zijn begrepen de afschrijvingen op de investeringen in de ontwikkeling van het case management system (DIANE).

Ten tijde van de begrotingsopstelling kon nog geen goede schatting worden gemaakt van de te verwachten werkzaamheden en daarbij behorende kosten, daar de orderportefeuille nog niet bekend was. Het verschil tussen de begroting en de realisatie van de afschrijvingskosten bedraagt – € 0,6 miljoen.

De afschrijvingskosten zijn € 0,2 miljoen lager dan in de offertes was begroot. Dit wordt met name veroorzaakt doordat een deel van de werkzaamheden voor de upgrade van DIANE en het nieuwe e-portaal niet in 2015 zijn uitgevoerd, maar zijn doorgeschoven naar 2016. Tevens zijn de OOP ICT-kosten lager dan in de offertes was begroot.

Ten opzichte van 2014 zijn de afschrijvingskosten in 2015 € 0,6 miljoen lager. Dit wordt veroorzaakt doordat vanaf 2015 de investeringen die voor specifieke regelingen worden verricht ook worden geactiveerd en in termijnen worden afgeschreven. Tot en met 2014 werden deze bedragen in het jaar van aanschaf volledig afgeschreven en als OOP-kosten doorberekend aan de betreffende opdrachtgever.

Saldo van baten en lasten

Eind 2015 resteert een negatief saldo van baten en lasten van € 0,24 miljoen. De begroting 2015 was een sluitende begroting met een resultaat van nihil. Het gerealiseerde verlies is € 0,21 miljoen kleiner dan bij het uitbrengen van de offertes was geschat. Het verlies wordt in mindering gebracht op het eigen vermogen per 1 januari 2016.

Bij de tariefsberekening is de integrale kostprijs het uitgangspunt. Dit resulteert jaarlijks in een sluitende begroting; dit geldt ook voor 2016.

Balans

Tabel 9.2 Balans AGSZW per 31 december 2015 (x € 1.000)
 

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

1.526

1.024

Materiële vaste activa

• overige materiële vaste activa

2

3

Debiteuren

100

Nog te ontvangen / vooruit betaald

524

865

Liquide middelen

2.231

2.145

Totaal activa

4.383

4.037

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

• exploitatiereserve

1.017

1.707

• onverdeeld resultaat

– 236

– 690

Voorzieningen

14

20

Crediteuren

571

372

Nog te betalen / vooruit ontvangen

3.017

2.628

Totaal passiva

4.383

4.037

Immateriële vaste activa

Deze post bestaat met name uit investeringen in DIANE en het bijbehorende e-portaal. De toename in 2015 is het gevolg van investeringen die gedaan zijn in de noodzakelijke upgrade van DIANE en de bouw van een nieuw e-portaal.

Tevens worden – in navolging van het advies van het Ministerie van Financiën bij de doorlichting van AGSZW in 2014 – investeringen in immateriële activa voor specifieke regelingen vanaf 2015 ook geactiveerd en afgeschreven. Voor 2015 werden deze investeringen als OOP-kosten aan de opdrachtgever in rekening gebracht en in het jaar van aanschaf volledig afgeschreven.

Debiteuren

Deze post bestaat voor € 0,03 miljoen uit vorderingen op onderdelen van het Ministerie van SZW en voor € 0,07 miljoen uit vorderingen op andere departementen.

Nog te ontvangen / vooruitbetaald

Van de nog te ontvangen/vooruitbetaalde bedragen heeft een bedrag van € 0,03 miljoen betrekking op het Ministerie van SZW, € 0,3 miljoen op overige departementen en € 0,2 miljoen op derden.

Crediteuren

Het bedrag van de openstaande crediteuren heeft volledig betrekking op facturen van derden.

Nog te betalen / vooruit ontvangen

Van de overige nog te betalen bedragen heeft in totaal € 2,6 miljoen betrekking op het Ministerie van SZW en € 0,3 miljoen op andere departementen en € 0,1 miljoen op derden.

Eigen vermogen

Het eigen vermogen per 1 januari 2016, na verwerking van het onverdeeld resultaat 2015, bedraagt € 0,78 miljoen. Het maximaal toegestane vermogen van AGSZW (5% van de gemiddelde omzet van de laatste drie jaren) bedraagt € 0,94 miljoen.

Voorzieningen

Ultimo 2012 is een reorganisatievoorziening getroffen in het kader van de reorganisatie in 2013. Deze voorziening betreft de geschatte kosten inzake medewerkers die naar ander werk worden begeleid. Per 1 januari 2016 zijn alle herplaatsings-kandidaten elders tewerkgesteld. In 2015 is voor € 0,006 miljoen aan kosten ten laste van de voorziening geboekt.

Kasstroomoverzicht

Tabel 9.3 Kasstroomoverzicht Agentschap SZW over het jaar 2015 (x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Vastgestelde begroting 2015

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

2.835

2.145

– 690

         
 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

22.000

17.686

– 4.314

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

– 20.650

– 16.317

4.333

2

Totaal operationele kasstroom

1.350

1.369

19

         

Totaal investeringen (–/–)

– 750

– 1.283

– 533

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

3

Totaal investeringskasstroom

– 750

– 1.283

– 533

         
 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

 

Aflossingen op leningen (–/–)

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

4

Totaal financieringskasstroom

         

5=1+2+3+4

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen

3.435

2.231

– 1.204

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal (mutaties in vlottende debetposten en kortlopende creditposten op de balans).

Het verschil tussen de geschatte en de gerealiseerde operationele kasstromen kan worden verklaard doordat ten tijde van de begrotingsopstelling nog geen volledig zicht was op de in 2015 uit te voeren opdrachten. Op basis van de toen voorhanden zijnde informatie is een inschatting gemaakt van de voor 2015 verwachte ontvangsten en uitgaven.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom is het totaal van de investeringen en de boekwaarde van de desinvesteringen. Met investeringen worden uitgaven voor de aanschaf van vaste activa bedoeld. De investeringen in 2015 betreffen de update en verbetering van DIANE en het e-portaal.

De afwijking van de gerealiseerde investeringskasstroom ten opzichte van de begroting wordt veroorzaakt doordat ten tijde van het opstellen van de begroting nog geen volledig zicht was op de in 2015 uit te voeren opdrachten. Hierdoor kon alleen een schatting worden gemaakt van de noodzakelijke investeringen in DIANE.

Financieringskasstroom

De totale financieringskasstroom is het saldo van de posten eenmalige uitkering aan het moederdepartement, eenmalige storting door het moederdepartement, aflossingen op leningen en beroep op leenfaciliteit.

In 2015 waren deze posten niet van toepassing.

Doelmatigheidsindicatoren

Het streven naar grotere doelmatigheid is de hoofddoelstelling van elke baten-lastendienst. Voor het AGSZW betekent dit het streven naar betere prestaties, bij optimaal gebruik van de ingezette middelen.

Tabel 9.4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren AGSZW 2015
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Vastgestelde begroting 2015

Generieke doelmatigheidsindicatoren

         
           

Uurtarieven (1)

         

Integraal kostentarief p.uur (voorcalculatorisch) (€)

87,69

89,58

90,93

98,68

89,80

Index reëel uurtarief tov 2011 (gecorrigeerd voor inflatie)

95,9

95,6

96,1

103,6

94,8

Omzet (2)

         

Totale omzet (incl.OOP) in € 1.000

22.632

20.529

19.458

16.543

22.157

fte-totaal

148,8

133,1

152,0

147,8

189,0

Omzet per fte (€)

152.127

154.284

127.979

111.928

117.233

Saldo van baten en lasten in € 1.000

– 742

– 86

– 690

– 236

0

Productiviteit (3)

         

Declarabiliteit (gedeclareerde/beschikbare uren)(%)

71,7

70,9

70,4

65,5

74

Ziekteverzuim (totaal incl.langdurig) (%)

1,9

3,8

3,2

3,0

2,5

           

Kwalitatieve indicatoren

         
           

Klanttevredenheid: algemeen oordeel enquête (4)

6,8

nb

nb

7,1

7,1

Beroepsprocedures:

         

% beschikkingen die leiden tot beroepsprocedure

0,3

1,5

0,6

0,5

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

20

11

13

22

15

Tijdigheid beschikken en betalen:

         

% tijdige beschikkingen

92

89

82

91

95

% tijdige betalingen

99

99

98

99,5

95

           

Specifieke indicatoren

         
           

Kosten subsidieproces in % vd subsidie/kosten (5)

         

per project (gemiddelde van de regelingen)

Europese subsidieregelingen

1,8

1,5

1,7

1,6

Nationale subsidieregelingen

         

• RUS-variant 1a: One Touch (direct vaststellen)

14,1

11,3

nvt

13,1

• RUS-variant 1b: One Touch (ambtshalve vaststellen)

nb

nb

7,4

17,7

• RUS-variant 3: Presteren en inzicht in kosten

nb

0,1

0,2

0,2

Opmerkingen naar aanleiding van de doelmatigheidsindicatoren:

  • (1) De voorcalculatorische uurtarieven zijn integrale kostenprijzen (alle kosten / facturabele uren). In de berekening van de reële indexcijfers van de uurtarieven is het effect van de jaarlijkse prijsstijgingen geëlimineerd.

    De stijging van het uurtarief van 2015 (ten opzichte van de begroting) wordt veroorzaakt doordat geen inzet uit het eigen vermogen heeft plaatsgevonden om de uurtarieven te matigen, de begrote directe uren (omzet) aanzienlijk lager waren dan in de begroting en doordat de materiële kosten hoger zijn ingeschat. De hogere materiële kosten betreffen met name de huisvestingskosten (Hoftoren) en enkele kostenposten die in 2014 en eerder als OOP werden doorbelast.

  • (2) De daling van de omzet per fte is grotendeels te wijten aan de daling van de doorberekende out-of-pocketkosten. De omvang van deze baten heeft nauwelijks een relatie met het aantal fte’s personeel. In 2015 zijn de OOP-baten aanzienlijk gedaald, hierdoor neemt ook de omzet per fte af.

  • (3) De productiviteit is in 2015 lager dan voorgaande jaren. Dit wordt met name veroorzaakt doordat veel uren besteed zijn aan indirecte werkzaamheden zoals de bouw van een nieuw e-portaal, de upgrade van DIANE en de strategievorming.

  • (4) In 2015 zijn twee afzonderlijke klanttevredenheidsonderzoeken uitgevoerd: onder opdrachtgevers en onder aanvragers. Het klanttevredenheidsonderzoek onder de opdrachtgevers was kwalitatief van aard; er is niet gevraagd om een rapportcijfer te geven. Aan de aanvragers is wel een kwantitatief oordeel gevraagd; zij waardeerden de dienstverlening van het AGSZW met een gemiddeld cijfer van 7,1.

  • (5) De uitvoeringskosten in verhouding tot de gemiddelde projectomvang, wordt vanwege de grote verschillen in de uitvoering afzonderlijk berekend voor Europese en nationale subsidieregelingen. De indicator van de Europese subsidieregelingen betreft een gewogen gemiddelde van de uitvoeringskosten van het ESF en de EMVF.

    Voor de Nationale subsidieregelingen die het Agentschap SZW uitvoert, worden de uitvoeringskosten inzichtelijk gemaakt per uitvoeringsvariant die in het Rijksbreed geldende Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) wordt onderscheiden. De niet aan afzonderlijke projecten toe te rekenen activiteiten en out-of-pocket kosten worden in deze berekening niet meegenomen.

Licence