De begroting van de Koning geeft door middel van drie artikelen inzicht in de geraamde uitgaven ten behoeve van de uitoefening van het koningschap. Artikel 1 bevat de grondwettelijke uitkeringen aan de leden van het Koninklijk Huis zoals vastgelegd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH). Artikel 2 geeft inzicht in de functionele uitgaven die gepaard gaan met de uitoefening van het koningschap, welke op declaratiebasis door de Dienst van het Koninklijk Huis namens de Koning bij de Minister-President worden ingediend en ten laste van deze begroting worden betaald. Artikel 3 geeft de doorbelaste uitgaven van andere begrotingen weer. Deze uitgaven hangen wel functioneel samen met het koningschap, maar lopen niet via de Dienst van het Koninklijk Huis.
Het jaarverslag van de Koning geeft de daadwerkelijke uitgaven op bovenstaande artikelen weer. In onderdeel B van dit jaarverslag zal per artikel worden ingegaan op de realisaties in 2017. Alle verschillen tussen budgettaire raming en realisatie zijn op artikelniveau toegelicht.
Uitputting van de begroting vindt plaats via de verstrekking van voorschotten aan de Dienst van het Koninklijk Huis en aan de desbetreffende ministeries. Voor artikel 1 geschiedt de afrekening in het lopende begrotingsjaar. Voor de artikelen 2 en 3 vindt de afrekening van de voorschotten aan de Dienst van het Koninklijk Huis respectievelijk het Ministerie van Defensie in het volgende begrotingsjaar plaats, omdat na afloop van het begrotingsjaar de eindverantwoordingen worden ingediend. Uitgangspunt is dat de kas-/verplichtingengegevens, zoals die uit de begrotingsregistratie blijken, bepalend zijn voor dit jaarverslag. Om inzicht te geven in de daadwerkelijk door de Dienst van het Koninklijk Huis gedeclareerde functionele kosten en de feitelijke uitgaven van het Militaire Huis wordt in de toelichting bij de begrotingsartikelen 2 en 3 gebruikgemaakt van de eindverantwoording van de Dienst van het Koninklijk Huis respectievelijk het Ministerie van Defensie. Om die reden wordt in de toelichting het verschil tussen de betaalde voorschotten (het geautoriseerde budget) en de eindverantwoording gepresenteerd. De ontvangsten bij de artikelen in dit jaarverslag hebben betrekking op ontvangsten uit hoofde van lagere ingediende declaraties, ten opzichte van de verstrekte voorschotten, van het voorgaande jaar.
De begrotingsartikelen die worden opgenomen in deze verantwoording hebben het karakter van een niet-beleidsartikel. In de begroting van de Koning is geen centraal apparaatsartikel opgenomen. Dit is conform de Rijksbegrotingsvoorschriften.
Onderdeel C van dit jaarverslag bevat de jaarrekening, met daarin de verantwoordingsstaat en de saldibalans met toelichting.
Overgangsrecht Comptabiliteitswet
Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de jaarverslagen en slotwetten over 2017 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Om die reden moet bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017, 139. Het betreft met name de volgende artikelen:
Art. in CW 2016 | Art. in CW 2001 |
---|---|
3.2 – 3.4 | 19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid |
3.5 | 22, eerste lid; 26, eerste lid |
3.8 | 58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid |
3.9 | 58, eerste lid, onderdeel b en c |
2.37 | 60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid |
2.35 | 61, tweede tot en met vierde lid |
2.40 | 64 |
7.12 | 82, eerste lid; 83, eerste lid |
7.14 | 82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid |
Groeiparagraaf
Ten opzichte van het vorige jaarverslag zijn geen noemenswaardige wijzigingen opgetreden.