Lijst van belangrijke termen en hun betekenis
Accres | Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast op basis van de normeringsmethodiek. |
Algemene uitkering uit het provinciefonds | Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen. |
Behoedzaamheidsreserve | Gedeelte van de algemene uitkering (f 40 miljoen) dat niet aan de provincies wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. Eventuele fluctuaties in de hoogte van de algemene uitkering uit hoofde van de normeringsmethodiek worden na afloop van het begrotingsjaar verrekend met de behoedzaamheidsreserve. Een positief resultaat wordt alsnog aan de provincies uitgekeerd, een negatief resultaat leidt tot een korting op de algemene uitkering. |
Cluster | Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling. Aggregatieniveau voor het verdelen van middelen voor één of meer maatregelen over een uitkeringsjaar. |
Financiële-verhoudingswet | Wet waarin de wijze van verdeling van het provinciefonds en het gemeentefonds is vastgelegd. Per 1 januari 1997 is de wet voor het gemeentefonds geheel herzien. Per 1 januari 1998 is het provinciefonds in de Financiële-verhoudingswet verankerd. |
Integratie-uitkering uit het provinciefonds | Uitkering die wordt toegepast als toevoeging aan de algemene uitkering ineens bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. |
IPO | Interprovinciaal Overleg, landelijk samenwerkingsverband van alle Nederlandse provincies. |
Loon- en prijscompensatie taakmutaties | Structurele compensatie ten behoeve van het provinciefonds op basis van vrijvallende rijksuitgaven, bovenop de overdracht van middelen voor zogenoemde taakmutaties. |
Meicirculaire, septembercirculaire | Rondzendbrieven van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de staatssecretaris van Financiën, aan de provincies met mededelingen over de verdeling van de provinciefonds-uitkeringen voor een aantal uitkeringsjaren. |
Netto gecorrigeerde rijksuitgaven | Grondslag voor het normeren van het accres van het provinciefonds. De netto-rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk. Correcties hierop vormen met name de uitgaven voor de rente op de staatsschuld, de uitgaven voor de ontwikkelingssamenwerking, de afdrachten aan de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. |
Normeringsmethode | Bepaling van het accres van het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De methode is sinds 1995 van toepassing. |
Periodiek OnderhoudsRapport (POR) | Jaarlijkse rapportage aan de Staten-Generaal over de staat van de verdeelmaatstaven van het provinciefonds. Wanneer de bestaande verdeling niet meer voldoet aan de kostenstructuren van de provincies, dan wordt gerapporteerd hoe de verdeling kan worden aangepast, c.q. welke onderzoeken op dat gebied lopen. |
Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) | Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en de provinciale financiën. |
Verdeelmaatstaf | Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de provinciale behoefte aan algemene middelen. De Financiële-verhoudingswet bevat 11 verdeelmaatstaven voor het provinciefonds. |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten, landelijk samenwerkingsverband van alle Nederlandse gemeenten. |