Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
A | ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL | 2 |
B | ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING | 3 |
1. | INLEIDING | 3 |
1.1 | Algemeen | 3 |
1.2 | Beleidsagenda | 3 |
1.3 | Beleidsdoelstellingen | 5 |
1.4 | Budgettaire gevolgen van beleid | 7 |
2. | ALGEMENE UITKERING EN INTEGRATIE-UITKERINGEN | 7 |
2.1 | Grondslag voor de berekening | 7 |
2.2 | De uitkeringen 2001 en de meerjarenraming 2002–2005 | 7 |
2.3 | Integratie-uitkeringen | 12 |
2.4 | Ontvangsten provinciefonds | 12 |
3 | SPECIFIEKE UITKERINGEN EN EIGEN INKOMSTEN | 13 |
3.1 | Specifieke uitkeringen | 13 |
3.2 | Eigen inkomsten | 13 |
C | TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL | 15 |
4 | Uitgaven en verplichtingen | 15 |
5 | Ontvangsten | 17 |
D | BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING | 18 |
Bijlage 1: | Overzicht stand van zaken wetgeving | 18 |
Bijlage 2: | Overzicht aanvaarde moties en toezeggingen | 19 |
Bijlage 3: | Overzicht circulaires provinciefonds | 21 |
Bijlage 4: | Periodiek OnderhoudsRapport provinciefonds 2001 | 23 |
Bijlage 5: | Overzicht van de economische en functionele codering van de uitgaven- en ontvangstenartikelen | 36 |
Bijlage 6: | Adviezen Raad voor de financiële verhoudingen | 37 |
Bijlage 7: | Verklarende woordenlijst | 38 |
A ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het provinciefonds voor het jaar 2001 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
De Minister van Financiën,
G. Zalm
B ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING
In 1999 heeft de regering vergaande voorstellen gedaan om de presentatie en inhoud van begrotingsstukken te verbeteren. Deze voorstellen zijn neergelegd in de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverant- woording» (VBTB; zie TK, 1998–1999, 26 573, nr. 2).
In het voorjaar van 2000 is een VBTB-voorbeeldbegroting van het provinciefonds bij de Tweede Kamer ingediend (zie TK, 1999–2000, 26 573, nr. 21 voor de begeleidende brief). In de voorliggende begroting is een aantal kenmerken van VBTB, voorzover de vigerende comptabele wetgeving dat toelaat, reeds toegepast. De begroting provinciefonds 2001 kan worden gezien als een overgangsbegroting, een tussenstation op weg naar een begroting nieuwe stijl per 2002.
De belangrijkste verandering ten opzichte van de vorige begroting betreft de indeling van de algemene toelichting bij de begroting (onderdeel B van de Memorie van Toelichting). In het vervolg van deze inleiding van de algemene toelichting wordt ingegaan op de ontwikkelingen van het provinciefonds, op de beleidsprioriteiten en op de algemene en geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen van het provinciefonds. De inleiding wordt afgesloten met een overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid, en komt zodoende in grote mate overeen met wat bij VBTB wordt verstaan onder de beleidsparagraaf. De artikelindeling is nog niet in VBTB-stijl weergegeven en het onderdeel toelichting per begrotingsartikel is gehandhaafd.
In het kader van VBTB en de verantwoordelijkheid voor het verdeelsysteem van het provinciefonds past het Periodiek OnderhoudsRapport provinciefonds (POR). Sinds 1998 is jaarlijks het POR voor het provinciefonds gepubliceerd. In dit rapport wordt de relatie tussen het verdeelstelsel van het provinciefonds en de kostenverhoudingen beoordeeld. Het POR provinciefonds is, samen met de onderhoudsagenda voor de komende periode, opgenomen als bijlage bij deze begroting.
De begroting van het provinciefonds behandelt de verschillende aspecten van de financiële verhouding tussen Rijk en provincies. Naast de uitkering uit het provinciefonds wordt ingegaan op de specifieke uitkeringen aan provincies en op de lokale belastingen die provincies zelf heffen krachtens wettelijk vastgelegde bevoegdheden.
Bestuursakkoord nieuwe stijl (BANS)
Tijdens het Overhedenoverleg van 18 mei 2000 hebben het Rijk, het IPO en de VNG in het kader van BANS vastgesteld dat het gunstige economische klimaat de ruimte biedt om de in het BANS genoemde prioriteiten voortvarender ter hand te nemen. Het kabinet trekt van zijn kant substantiële middelen uit voor dergelijke gezamenlijke maatschappelijke priori- teiten als sociale infrastructuur en veiligheid, en ruimtelijk-economische infrastructuur. Ook de kwaliteit van het openbaar bestuur blijft een belangrijk thema. In het Overhedenoverleg is de intentie met IPO en VNG afgesproken om een deel van de gemeente- en provincie(fonds)middelen hiervoor in te zetten, zonder de autonomie van de bestuurslagen aan te tasten. Momenteel vindt overleg plaats tussen bewindslieden met IPO en VNG over de manier waarop de (wederzijdse) inspanningen vorm kunnen krijgen.
Het provinciefonds kent in 2000 en 2001 een forse ontwikkeling. Door de koppeling aan de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgt het fonds volgens de huidige ramingen in nominale bedragen met f 137,6 miljoen in 2000 en met f 80,2 miljoen in 2001. In het Regeerakkoord is de verwachting geuit dat het provinciefonds in deze kabinetsperiode met gemiddeld ruim 2 procent reëel per jaar stijgt. Afgezet tegen de ontwikkeling van het prijspeil van het Bruto Binnenlands Product (BBP) wordt deze verwachting naar huidig inzicht gehaald. Afgezet tegen het prijspeil van de netto materiële overheidsconsumptie bedraagt de voorziene reële groei inmiddels gemiddeld 2,6 procent per jaar voor de kabinetsperiode 1999–2002.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de omvang van het provinciefonds sinds 1999, in verplichtingen. Overigens is in deze tabel het accres voor de uitkeringsjaren 2002 tot en met 2005 niet opgenomen. Het accres voor deze jaren maakt deel uit van de zogenoemde aanvullende post «Accres gemeentefonds/provinciefonds» in Miljoenennota 2001 (zie ook de teksten over het accres in § 2.2).
Tabel 1.2.1 Ontwikkeling van de verplichtingenomvang van het provinciefonds (bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Verplichtingen | 1 820 515 | 2 086 900 | 2 165 200 | 2165 200 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 139 100 |
Al met al ziet de ontwikkeling van het provinciefonds er in deze kabinetsperiode veel rooskleuriger uit dan in de vorige kabinetsperiode. De gezamenlijke intentie van het Rijk, de VNG en het IPO om een deel van het accres volgens gezamenlijke maatschappelijke prioriteiten in te zetten, kan in dit licht worden bezien.
In september 2000 is een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden tot de invoering van een BTW-compensatiefonds voor gemeenten en provincies. Het fonds heeft met name tot doel de keuze die gemeenten en provincies maken tussen het zelf uitvoeren van taken en het uitbesteden daarvan, te verbeteren.
Het BTW-compensatiefonds wordt voor het Rijk, voor de gezamenlijke gemeenten en voor de gezamenlijke provincies budgettair neutraal ingevoerd. Gelijktijdig met de invoering wordt daarom een bedrag uit het gemeentefonds en provinciefonds uitgenomen. Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd naar de hoogte van de BTW-uitgaven van gemeenten en provincies. Op basis daarvan kan de hoogte van de uitname worden bepaald.
Het voornemen is dat het fonds per 1 januari 2002 in werking treedt.
Inmiddels is de zevende voortgangsrapportage over de invoering van de euro aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 1999–2000, 25 107, nr. 45). In deze rapportage wordt ook ingegaan op de voortgang bij de mede-overheden. In het najaar van 2000 zal een nieuwe voortgangsrapportage worden aangeboden.
Integratie van de integratie-uitkering afschaffing provinciale opslagen omroepbijdragen
Met ingang van het uitkeringsjaar 2000 is structureel f 114 miljoen toegevoegd aan het provinciefonds in verband met de bestuurlijk overeengekomen compensatie voor de provincies voor het wegvallen van de provinciale opslagen op de omroepbijdragen.
Tevens is overeengekomen dat de compensatie in 2000 in de vorm van een integratie-uitkering wordt uitgekeerd en dat de integratie-uitkering in de periode 2001–2003 geleidelijk in de algemene uitkering zal worden geïntegreerd. Dit betekent dat in 2001 f 38 miljoen van de integratie-uitkering wordt geïntegreerd in de algemene uitkering van het provinciefonds.
1.3.1 Algemene beleidsdoelstellingen
Bij het provinciefonds kunnen in algemene zin twee hoofdbeleidsdoelstellingen worden onderscheiden. Ten eerste wordt een adequate omvang van het provinciefonds nagestreefd. De tweede algemene beleidsdoelstelling betreft een adequate verdeling van de middelen over de provincies.
1.3.2 Nader geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen
Nader geoperationaliseerde omvangsdoelstelling
De eerste algemene beleidsdoelstelling, een adequate omvang, is nader te operationaliseren in: de provincies via het provinciefondsmede in relatie tot de omvang van de specifieke uitkeringen en de eigen middelen- voorzien van voldoende financiële mogelijkheden voor het uitvoeren van provinciale taken.
Sinds enkele jaren geldt de normeringssystematiek. De huidige norme- ringssystematiek legt een directe relatie tussen de ontwikkelingen bij het Rijk en de ontwikkeling van het provinciefonds. De normeringssyste- matiek bestaat niet alleen uit een rekenkundige component, maar ook uit een bestuurlijke. Indien er majeure redenen zijn is het mogelijk de rekenkundige uitkomst aan een bestuurlijke weging te onderwerpen.
In het voorjaar van 2000 zijn het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) overeengekomen de normeringssystematiek regulier toe te passen. Op een aantal punten wordt dieper ingegaan, namelijk de tegemoetkoming in verband met WOII-tegoeden en de gevolgen van de invoering van het Fonds Werk en Inkomen (FWI).
Het kabinet heeft besloten tot een tegemoetkoming aan een aantal bevolkingsgroepen in verband met WOII-tegoeden. Daarbij is nadrukkelijk aangegeven dat deze tegemoetkoming namens alle overheden wordt gedaan. Mogelijke collectieve claims op gemeenten zijn begrepen in de overeenstemming die met de betreffende organisaties is bereikt. In het overleg met de VNG en het IPO is afgesproken dat deze tegemoetkoming niet wordt betrokken bij de normering.
Naar aanleiding van de invoering van het FWI en de daarmee gepaard gaande uitname uit het gemeentefonds is de vraag aan de orde geweest of dit consequenties zou moeten hebben voor de wijze waarop de bijstandsuitgaven in de normeringssystematiek worden meegenomen (de normeringssystematiek werkt zoals bekend zonder differentiatie voor zowel het gemeentefonds als het provinciefonds). Daarbij is geconcludeerd dat deze wijziging in de bekostiging van de bijstand geen consequenties voor de normering dient te hebben. De bijstandsuitgaven op de Rijksbegroting blijven dus volledig meetellen bij de normering. In de normeringssystematiek wordt immers geen «post-voor post» benadering gehanteerd, waarbij voor elke afzonderlijke mutatie wordt bezien wat de kostengevolgen voor gemeenten of provincies zijn. Nu de uitkeringslasten van gemeenten voortaan niet meer worden bekostigd uit de algemene uitkering is er des te minder aanleiding om zo'n partiële benadering wel voor de bijstand te hanteren.
Nader geoperationaliseerde verdelingsdoelstelling
De tweede algemene doelstelling, te weten een adequate verdeling van middelen, is nader te operationaliseren in het verdelen van beschikbare middelen over provincies op zodanige wijze dat provincies een gelijkwaardig voorzieningenpakket kunnen leveren tegen globaal gelijke lasten. Dit doel keert jaarlijks terug en wordt gemonitord in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR) provinciefonds, dat jaarlijkse aan de Staten-Generaal wordt voorgelegd. Deze rapportage wordt uitgevoerd door de fondsbeheerders. Het POR provinciefonds 2001, met de onderhoudsagenda voor de komende periode, is te vinden in bijlage 4 van deze memorie.
Nieuw opgenomen in de onderhoudsagenda-2001 is het onderdeel «onderzoek naar de achtergrond van de uitgavenontwikkeling in het cluster Voorzieningen». Reden hiervoor is dat de scan, waarin wordt getoetst hoe de dynamiek van het verdeelmodel spoort met de feitelijke dynamiek van de provinciale huishoudingen, laat zien dat in het cluster Voorzieningen de feitelijke uitgaven steeds verder achterblijven bij de verdeling en dat bij een meerderheid van de provincies de uitgaven in 2000 in absolute zin lager zullen uitvallen dan in 1999. Voor de andere clusters geven de scan-resultaten geen aanleiding tot nader onderzoek of herijking. Wel zal voor het cluster Water/milieu worden gevolgd hoe de feitelijke werking van de nieuwe maatstaf warmtekrachtkoppeling (zie hierna) uitvalt.
Met ingang van het uitkeringsjaar 2001 wordt de verdeelmaatstaf electriciteitsverbruik vervangen door de maatstaf warmtekrachtkoppeling (wkk). De reden voor de vervanging is onder meer dat de kostengerelateerdheid (het gaat dan om de provinciale kosten voor milieubeleid, met name de verstrekking en handhaving van milieuvergunningen) van de nieuwe maatstaf wkk beter is. Ook geldt dat het CBS de cijfers over electriciteitsverbruik door veranderingen in de electriciteitsmarkt niet meer per provincie kan registreren. Daarom zijn de gegevens voor de maatstaf electriciteitsverbruik gefixeerd op 1992. Nadeel van het fixeren is dat daarmee het risico, dat de juiste ontwikkelingen van de industriële bedrijvigheid niet worden gevolgd, redelijk groot is.
Overeenkomstig het advies van de Raad voor de financiële verhoudingenis 40% van de maatstafwaarde van de oude maatstaf electriciteitsverbruik omgezet naar de nieuwe maatstaf wkk en de overige 60% naar de maat- staf inwonertal.
1.4 Budgettaire gevolgen van beleid
In onderstaand overzicht worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten voor de jaren 1999 tot en met 2005 integraal gepresenteerd.
Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid (bedragen in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Art. | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Verplichtingen | 1 820 515 | 2 086 900 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 139 100 | |
Uitgaven | 1 818 215 | 2 071 100 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 099 100 | |
01 | 1. Algemene uitkering | 1 660 400 | 1 796 400* | 1 902 900 | 1 940 900 | 1 978 900 | 1 978 900 | 1 978 900 |
02 | 2. Integratie uitkering (IU) | 157 815 | 274 700 | 222 300 | 184 300 | 146 300 | 146 300 | 120 200 |
01 | IU rivierdijkversterking/hoofdwaterkeringen | 131 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 112 500 |
02 | IU afschaffing milieuleges | 18 300 | ||||||
03 | IU personele middelen VERDI | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 |
04 | IU precariobelasting omroepkabels | 215 | ||||||
05 | IU afschaffing omroepbijdragen | 128 400** | 76 000 | 38 000 | ||||
Ontvangsten | 1 818 215 | 2 071 100 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 099 100 | |
1. Ontv. ex. art.4 FVW | 1 818 215 | 2 071 100 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 099 100 |
* excl. aangenomen amendement Bakker c.s. (Kamerstukken II, 1999–2000, 27 122, nr. 5), het bedrag ad f 14,4 miljoen wordt bij tweede suppletore begroting 2000 overgeheveld naar art. 02.05.** incl. f 14,4 miljoen in verband met amendement Bakker c.s.
2 ALGEMENE UITKERING EN INTEGRATIE-UITKERINGEN
2.1 Grondslag voor de berekening
De totale uitkeringen over het jaar 2000, zijnde de som van de algemene uitkering en de integratie-uitkeringen, vormen de grondslag voor de berekening van de uitkeringen over 2001.
De totale uitkeringen op verplichtingenbasis voor 2000 zijn in de oorspronkelijke begroting vastgesteld op f 1971,4 miljoen (Wet van 25 april 2000, Stb. 232).
In het wetsvoorstel tot wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het provinciefonds voor het jaar 2000 (Wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) worden de uitkeringen uit het provinciefonds voor 2000 op verplichtingenbasis gewijzigd in een bedrag van f 2086,9 miljoen. Vooralsnog worden er bij de tweede suppletore begroting geen veranderingen in het totaal van het verplichtingenbedrag van het provinciefonds voor 2000 verwacht.
2.2 De uitkeringen 2001 en de meerjarenraming 2002–2005
De provinciefondsuitkeringen over 2001 zijn opgebouwd uit de provincie- fondsuitkeringen over 2000 op verplichtingenbasis, het accres en overige mutaties, zoals toevoegingen aan het fonds voor taakveranderingen. Samen vormen deze onderdelen het verplichtingenbedrag van 2001. Na inhouding van de behoedzaamheidsreserve voor 2001 wordt het saldo, hierna genoemd het uitgavenbedrag 2001, aan de provincies uitgekeerd. Hieronder geven wij een overzicht van de opbouw van de uitkeringen over 2001, aangevuld met de meerjarenraming van de uitkeringen uit het provinciefonds over de jaren 2002 tot en met 2005.
Tabel 2.2.1 Overzicht opbouw algemene uitkering en integratie-uitkeringen over 2001 per mutatie en per cluster en de meerjarenraming 2002–2005 (bedragen in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |||
Algemene uitkering | Integratie-uitkeringen | Totaal | Totaal | Totaal | Totaal | Totaal | |
Verplichtingenbedrag, stand ultimo vorig jaar | 1 812 200 | 274 700* | 2 086 900 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 165 200 |
Algemene mutaties | |||||||
1 accres | 93 100 | 93 100 | pm | pm | pm | pm | |
Loon- en prijscompensatie over taakmutaties | pm | pm | pm | pm | |||
BTW-compensatiefonds | pm** | ||||||
Cluster Water en Milieu | |||||||
2 afschaffing milieuleges | 4 600 | 4 600 | |||||
Cluster Voorzieningen Bevolking | |||||||
3 integratie afschaffing prov. opslagen omroepbijdragen | 38 000 | – 38 000 | |||||
4 amendement 1e suppl. begr. 2000 – omroepbijdragen | – 14 400 | – 14 400 | |||||
5 intrekking WBO | – 5 000 | – 5 000 | |||||
Cluster Infrastructuur | |||||||
7 rivierdijkversterking/hoofdwaterkeringen | – 26 100 | ||||||
Verplichtingenbedrag provinciefonds | |||||||
in NLG1000 | 1 942 900 | 222 300 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 165 200 | 2 139 100 |
in EUR1000 | 881 650 | 100 875 | 982 525 | 982 525 | 982 525 | 982 525 | 970 681 |
6 Behoedzaamheidsreserve | – 40 000 | – 40 000 | – 40 000 | 40 000 | – 40 000 | – 40 000 | |
Uitkeringen 2001, uitgavenbedrag | |||||||
in NLG1000 | 1 902 900 | 222 300 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 125 200 | 2 099 100 |
in EUR1000 | 863 498 | 100 875 | 964 374 | 964 374 | 964 374 | 964 374 | 952 530 |
* incl. 14,4 mln in verband met amendement omroepbijdragen bij 1e suppl. begr. (wordt bij 2e suppletore overgeheveld van de algemene uitkering naar de integratie-uitkering omroepbijdragen).
** de omvang van de uitname uit het provinciefonds in verband met de invoering van een BTW-compensatiefonds zal worden bepaald op basis van onderzoek dat momenteel plaatsvindt (zie ook 1.2.1).
Toelichting bij de mutaties 2001
De raming voor het accres 2001 bedraagt f 93,1 miljoen. Deze raming is gebaseerd op het accres volgens de normeringsmethodiek naar de stand van de begroting 2001 volgens de Voorjaarsnota 2000. Het accrespercentage 2001 is gebaseerd op een stijging van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven van 4,49% voor 2001 ten opzichte van 2000. Dit was 3,72% bij de opstelling van de begroting voor 2000. Het accres is berekend over het totaal van de provinciefondsuitkeringen voor het uitkeringsjaar 2000 naar de stand van de Voorjaarsnota 2000. Onderstaande tabel 2.2.2 geeft de reeks accressen voor de periode 2001–2004. Overigens zijn in de hierboven opgenomen tabel 2.2.1 de accressen voor de jaren 2002–2005 pm opgenomen omdat het accres voor 2002 tot en met 2005 niet in de meerjarenraming van het provinciefonds is opgenomen maar een onderdeel vormt van de aanvullende post «Accres gemeentefonds/provinciefonds» van de Miljoenennota 2001 (zie ook hierna onder «Toelichting bij de mutaties in de meerjarenraming 2002–2005»).
Tabel 2.2.2 Accressen 2001–2004 op basis van de Voorjaarsnota 2000 (bedragen in NLG1000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Accres | 93 100 | 49 500 | 81 700 | 84 700 |
Cumulatief accres | 93 100 | 142 600 | 224 300 | 309 000 |
Het accres 2001 zal volgens de reguliere normeringsmethodiek nader worden vastgesteld op basis van de Voorjaarsnota 2001. De omvang van de uiteindelijke algemene uitkering voor 2001 wordt in het voorjaar van 2002 bepaald op grond van de feitelijke ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven in 2001 ten opzichte van 2000.
Onderstaande tabel geeft de reeks accressen voor de periode 2001–2004 volgens de meest recente inzichten op basis van de Miljoenennota 2001. De tabelbedragen hebben louter een indicatieve waarde.
Tabel 2.2.3 Indicatieve accressen 2001–2004 stand Miljoenennota 2001 (bedragen in NLG1000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Accres | 80 200 | 75 700 | 74 600 | 77 100 |
Cumulatief | 80 200 | 155 900 | 230 500 | 307 600 |
De provincies hebben met ingang van 1998 niet langer meer de mogelijkheid om milieuleges te heffen voor het verlenen van vergunningen aan bedrijven. Deze maatregel is getroffen in het kader van de verlichting van de lokale lasten (zie ook de memorie van toelichting van de begroting 1999 en Wet belastingplan 1998).
Het Rijk heeft op 16 april 1998 na overleg met het IPO besloten om met ingang van het jaar 2001 structureel een volledige kostencompensatie toe te kennen. Daarbij is uitgegaan van de conclusies van de werkgroep Afschaffing milieuleges dat het kostensaldo van de voor leges vatbare milieuactiviteiten op jaarbasis f 45,7 miljoen bedraagt. In 1998 zijn de provincies op basis van de gederfde eigen legesinkomsten gecompenseerd door een toevoeging aan het provinciefonds van f 31,3 miljoen. In de periode 1998–2001 wordt het compensatiebedrag voor de milieuleges stapsgewijs verhoogd van f 31,3 naar f 45,7 miljoen. In 1999 is f 5,2 miljoen toegevoegd, in 2000 is f 4,6 miljoen toegevoegd. In 2001 wordt de resterende f 4,6 miljoen toegevoegd (zie tabel 2.2.1).
3. Integratie van de integratie-uitkering afschaffing provinciale opslagen omroepbijdragen
Door de inwerkingtreding van de Wet afschaffing omroepbijdragen zijn de provincies sinds 1 januari 2000 niet meer in staat provinciale opslagen op de omroepbijdrage ten behoeve van de regionale radio en televisie te heffen. Bestuurlijk is overeengekomen dat de provincies hiervoor vanaf het uitkeringsjaar 2000 gecompenseerd worden door een structurele toevoeging van f 114 miljoen per jaar aan het provinciefonds. Tevens is overeengekomen dat de compensatie voor het uitkeringsjaar 2000 in de vorm van een integratie-uitkering wordt toegevoegd aan het fonds. In de jaren 2001, 2002 en 2003 wordt steeds een derde deel van het compensa- tiebedrag geïntegreerd in de algemene uitkering.
4. Amendement op de begroting 2000 in verband met de compensatie provinciale opslagen omroepbijdragen
De Tweede Kamer heeft een amendement aangenomen op de eerste suppletore begroting van het provinciefonds voor het uitkeringsjaar 2000 (TK 1999–2000, 27 122, nr. 5). Dit amendement strekt ertoe de financiële gevolgen van de fiscalisering van de omroepbijdrage voor regionale omroepen te compenseren door een verhoging van de algemene uitkering aan provincies met f 14,4 miljoen voor de door de Kamer gewenste indexering en verhoging van de provinciale opslag voor regionale omroep. Omdat bestuurlijk overeengekomen was om het compensatiebedrag voor het uitkeringsjaar 2000 in de vorm van een integratie-uitkering aan het provinciefonds toe te voegen (zie hiervoor bij 3.) zal bij tweede suppletore begroting 2000 de verhoging ad f 14,4 miljoen van de algemene uitkering worden overgezet naar de integratie-uitkering afschaffing provinciale opslagen omroepbijdrage. Daarmee wordt het totaalbedrag voor deze integratie-uitkering voor het uitkeringsjaar 2000 opgehoogd van f 114,0 miljoen tot f 128,4 miljoen. Deze ophoging is verwerkt in de beginstand van tabel 2.2.1.
Het feit dat eerder met VNG en IPO overeenstemming was bereikt over deze compensatie is aanleiding geweest om de extra uitgaven van het amendement niet structureel door te trekken. Dit besluit zal in een brief aan de Tweede Kamer nader worden toegelicht.
5. Intrekking Wet op de bejaardenoorden
Met ingang van het uitkeringsjaar 1985 is een bedrag aan het provinciefonds (en aan het gemeentefonds) toegevoegd met het doel de uitvoe- ringskosten te vergoeden die de provincies (en de 4 grote gemeenten) maken voor de uitvoering van de Wet op de bejaardenoorden. Het betreft werkzaamheden die voortvloeien uit de beoordeling van de subsidieverstrekking aan verzorgingshuizen.
De Wet op de bejaardenoorden is per 1 januari 1997 ingetrokken. Bij wijze van overgangsregime is geregeld dat de werkzaamheden in de periode van 1997 tot 2001 nog door de provincies (en de 4 grote gemeenten) worden uitgevoerd. Nu de overgangsperiode tot een eind komt, worden de middelen per 1 januari 2001 uit het provinciefonds (en het gemeentefonds) genomen.
Om de stabiliteit van de algemene uitkering uit het provinciefonds te bevorderen, hebben het Rijk, het IPO en de VNG in april 1997 overeenstemming bereikt over de vorming van een zogenoemde behoedzaam- heidsreserve. Dit houdt voor wat betreft het provinciefonds in dat elk jaar een bedrag van f 40 miljoen van het geraamde bedrag van de algemene uitkering bij de bevoorschotting wordt ingehouden om er eventuele bijstellingen van het accres in de loop van het jaar mee te verrekenen.
Evenals in voorgaande jaren is daarom op het verplichtingenbedrag van het provinciefonds voor 2001 een bedrag van f 40 miljoen in mindering gebracht in verband met de behoedzaamheidsreserve. De geraamde kasuitgaven zijn hierdoor f 40 miljoen lager dan het geraamde verplich- tingenbedrag.
Daarmee wordt voorkomen dat de provincies na afloop van een jaar worden geconfronteerd met een terugvordering van een deel van het accres over het voorafgaande jaar.
Het effect van de nacalculatie van het accres wordt verrekend met de behoedzaamheidsreserve. Het eventueel resterende deel van de behoedzaamheidsreserve wordt hierna alsnog met de provincies verrekend.
Toelichting bij de mutaties in de meerjarenraming 2002–2005
De mutaties die in de meerjarenraming zijn opgenomen, zijn slechts toegelicht voorzover zij niet reeds in een eerdere begroting of eerder in deze memorie van een toelichting zijn voorzien.
Het accres voor 2002 tot en met 2005 is niet in de meerjarenramingen van het provinciefonds opgenomen. Het vormt onderdeel van de zogenoemde aanvullende post «Accres gemeentefonds/provinciefonds» in de Miljoenennota 2001. Voor de jaren 2002 tot en met 2005 zijn voor het provinciefonds vooralsnog in deze aanvullende post opgenomen de indicatief «geraamde» accressen op basis van de Miljoenennota 2001 (zie tabel 2.2.3).
7. Rivierdijkversterking/hoofdwaterkeringen
Als gevolg van het akkoord over de versnelling van de rivierdijkverster- kingen in het kader van het Deltaplan Grote Rivieren is met ingang van het uitkeringsjaar 1995 voor een periode van 10 jaar f 26,1 miljoen (EUR 11,8 miljoen) per jaar extra toegevoegd aan de middelen in het provinciefonds voor rivierdijkversterkingen en hoofdwaterkeringen. Vanwege het bereiken van de einddatum van de financieringsperiode 1995–2004 voor de versnelling rivierdijkversterking wordt de uitkering met ingang van het uitkeringsjaar 2005 met f 26,1 miljoen verlaagd.
Het voornemen om het bedrag voor het beheer en onderhoud van de hoofdwaterkeringen, en zo mogelijk ook de overige middelen van de integratie-uitkering rivierdijkversterking/hoofdwaterkeringen, te integreren in de algemene uitkering (zie brief dd. 14 september 1999) wordt voorals- nog niet doorgevoerd. Momenteel is namelijk overleg gaande tussen de Staatssecretaris van V&W en de bestuurders van IPO en Unie van Waterschappen over een nieuw financieringsmodel voor de primaire waterkeringen. Dit model houdt in dat de waterschappen de kosten voor beheer en onderhoud geheel voor eigen rekening gaan nemen en het rijk via de begroting van V&W alle kosten voor de verbetering van waterkeringen. Als dit model wordt aanvaard, heeft dat consequenties voor de (integratie-)uitkering uit het provinciefonds aan de provincies voor rivierdijkversterking/hoofdwaterkeringen.
De Financiële-verhoudingswet biedt de mogelijkheid om middelen voor provincies niet via de algemene uitkering te verdelen maar via een integratie-uitkering. Bij een integratie-uitkering aan de provincies worden de middelen niet via de reguliere maatstaven van het provinciefonds verdeeld, maar op een andere wijze. Een integratie-uitkering is altijd tijdelijk van karakter.
In 2001 kent het provinciefonds dezelfde integratie-uitkeringen als in het jaar 2000, namelijk de integratie-uitkering rivierdijkversterking/hoofd- waterkeringen provinciefonds, de integratie-uitkering personele lasten VERDI en de integratie-uitkering afschaffing provinciale opslagen omroep- bijdragen. Het totaalbedrag van de integratie-uitkeringen zal in het jaar 2001 naar verwachting 222,3 miljoen bedragen.
De sterke stijging die zich in 2000 voordoet is voornamelijk het gevolg van de nieuwe integratie-uitkering afschaffing provinciale opslagen omroepbijdragen. De afname in 2001 is het gevolg van de integratie van een deel van deze integratie-uitkering in de algemene uitkering. In 2001, 2002 en 2003 wordt steeds een derde van de integratie-uitkering in de algemene uitkering geïntegreerd (zie ook § 2.2).
2.4 Ontvangsten provinciefonds
Wetsartikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het fonds. Op grond van het tweede lid van dit wetsartikel zijn de uitgaven en de «afgezonderde» inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post «ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet» geraamd.
3 SPECIFIEKE UITKERINGEN EN EIGEN INKOMSTEN
In dit hoofdstuk wordt een kort overzicht gegeven van de specifieke uitkeringen en de eigen inkomsten van de provincies. Zoals bekend kent het beleid een algemene voorkeursvolgorde: een toename van de algemene middelen (eigen inkomsten en provinciefonds) en een afname van specifieke middelen. Dit is de reden waarom in deze memorie van toelichting, die hoort bij de begroting van het provinciefonds, ook kort stilgestaan wordt bij de specifieke uitkeringen en de eigen inkomsten.
In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling van de bedragen van het provinciefonds (totaal van algemene uitkering en integratie-uitkeringen), de specifieke uitkeringen en de eigen inkomsten van de provincies tegen elkaar afgezet.
Er is, ondanks het schoksgewijze verloop, een duidelijke daling waarneembaar in het bedrag dat aan specifieke uitkeringen aan provincies is uitgekeerd. Een aanzienlijk deel van deze specifieke uitkeringen is aan de algemene middelen van de provincies (overheveling naar het provinciefonds) toegevoegd. De grafiek geeft deze verschuiving weer.
In 2000 bedragen de specifieke uitkeringen aan de provincies circa f 2,1 miljard, hetgeen een lichte stijging ten opzichte van 1999 betekent. De provincies ontvingen 6,2% van het totaalbedrag van de specifieke uitkeringen in 2000. De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (specifieke uitkering regionaal jeugdwelzijn/subsidies) en van Verkeer en Waterstaat (6 specifieke uitkeringen, waarvan de grootste openbaar vervoer en goederenvervoer/bijdragen openbaar vervoer) keerden samen bijna 80% van de specifieke uitkeringen aan provincies uit.
De eigen inkomsten van de provincies bestaan uit de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting, uit de grondwaterheffing/belasting, overige leges en de zogenoemde overige eigen middelen. De overige eigen mid- delen, dat zijn de rente-baten, inkomsten uit deelnemingen en onttrekkingen aan de algemene reserve, maken expliciet deel uit van het Periodiek OnderhoudsRapport (zie bijlage 4) en worden hier daarom niet verder uitgewerkt. In de grafiek, gegeven in de vorige paragraaf, is het verloop van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting en de heffingen en rechten in de afgelopen tien jaar reeds geschetst.
De provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting zijn sinds de verruiming van het provinciale belastinggebied in 1996 (met een effect op 1997 omdat het motorrijtuigenbelastingjaar op 1 april aanvangt) sterk toegenomen. Met de vergroting van het belastinggebied is het provinciefonds destijds voor een vergelijkbaar bedrag gekort. De opbrengst van de provinciale opcenten is de afgelopen jaren nog gestegen vanwege de toename van het aantal auto's en de steeds zwaarder wordende auto's.
De tweede bron van eigen inkomsten, weergegeven in de grafiek, betreft heffingen en rechten. Met betrekking tot deze bron hebben zich in de afgelopen jaren twee substantiële wijzigingen voorgedaan.
In de eerste plaats heeft het kabinet per 1 januari 1998 de provinciale en gemeentelijke milieuleges afgeschaft. Vanaf die datum kunnen provincies geen milieuleges meer heffen voor het verlenen van vergunningen aan bedrijven. Voor het afschaffen van de milieuleges zijn de provincies gecompenseerd in het provinciefonds (zie hiervoor ook § 2.2, onder Toelichting bij de mutaties 2001).
In de tweede plaats is per 1 januari 2000 de omroepbijdrage opgeheven. Gevolg hiervan is dat per genoemde datum de provinciale opslagen op de omroepbijdrage niet meer geheven kunnen worden. Ook hiervoor zijn de provincies gecompenseerd in het provinciefonds (zie ook § 1.2.2 en § 2.2, onder Toelichting bij de mutaties 2001).
C TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL
De totale uitgaven van het provinciefonds voor 2001 worden geraamd op f 2 125 200 000, de totale verplichtingen op f 2 165 200 000. In het navolgende wordt per begrotingsartikel aangegeven welk uitgaven- en verplichtingenbedrag is opgenomen.
De algemene uitkering 2001 is opgebouwd uit de algemene uitkering 2000 op verplichtingenbasis, het accres, en overige mutaties, zoals toevoegingen aan het fonds voor taakveranderingen en integratie-uitkeringen die in de algemene uitkering worden geïntegreerd. Samen vormen deze onder- delen het verplichtingenbedrag van de algemene uitkering 2001. Het uitgavenbedrag van de algemene uitkering 2001 is gelijk aan het verplich- tingenbedrag van de algemene uikering 2000 na inhouding van de behoedzaamheidsreserve voor 2001.
Het uitgavenbedrag van de algemene uitkering 2001 is geraamd op f 1 902 900 000. Een gedetailleerdere toelichting op de opbouw van dit bedrag staat in deel B hoofdstuk 2.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 825 100 | 1 829 700 | 1 829 700 | 1 829 700 | 1 829 700 | ||
1e suppletore wet 2000 | – 12 900* | – 12 900 | – 12 900 | – 12 900 | – 12 900 | ||
Mutatie | 126 100 | 164 100 | 202 100 | 202 100 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 1 662 700 | 1 812 200 | 1 942 900 | 1 980 900 | 2 018 900 | 2 018 900 | 2 018 900 |
Stand ontwerp-begroting in EUR1000 | 822 341 | 881 650 | 898 893 | 916 137 | 916 137 | 916 137 |
* excl. aangenomen amendement Bakker c.s. (TK, 1999–2000, 27 122, nr. 5), het bedrag ad f 14,4 miljoen wordt bij 2e suppletore begroting 2000 overgeheveld naar art. 02.05.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 785 100 | 1 789 700 | 1 789 700 | 1 789 700 | 1 789 700 | ||
1e suppletore wet 2000 | + 11 300* | – 12 900 | – 12 900 | – 12 900 | – 12 900 | ||
Mutatie | 126 100 | 164 100 | 202 100 | 202 100 | |||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 1 660 400 | 1 796 400 | 1 902 900 | 1 940 900 | 1 978 900 | 1 978 900 | 1 978 900 |
Stand ontwerp-begroting in EUR1000 | 753 457 | 815 171 | 863 498 | 880 742 | 897 986 | 897 986 | 897 986 |
* excl. aangenomen amendement Bakker c.s. (TK, 1999–2000, 27 122, nr. 5), het bedrag ad f 14,4 miljoen wordt bij 2e suppletore begroting 2000 overgeheveld naar art. 02.05.
Artikel 2 Integratie-uitkeringen
– artikel 02.01 Via de integratie-uitkering rivierdijkversterking/hoofd- waterkeringen Provinciefonds zal in 2001 f 138 600 000 worden verdeeld, zoals vastgelegd in het Besluit rivierdijkversterking/hoofd- waterkeringen Provinciefonds.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | |
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | – 26 100 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 131 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 138 600 | 112 500 |
Stand ontwerp-begroting in EUR1000 | 59 717 | 62 894 | 62 894 | 62 894 | 62 894 | 62 894 | 51 050 |
– artikel 02.03 In 2001 zal f 7 700 000 via de integratie-uitkering personele middelen VERDI worden verdeeld, zoals vastgelegd in het Tijdelijk besluit personele middelen VERDI.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | ||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | |||||||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 | 7 700 |
Stand ontwerp-begroting in EUR1000 | 3 494 | 3 494 | 3 494 | 3 494 | 3 494 | 3 494 | 3 494 |
– artikel 02.05 De structurele compensatie voor de provincies ad f 114,0 miljoen in verband met het wegvallen van de provinciale opslagen omroepbijdragen is voor het uitkeringsjaar 2000 in de vorm van een integratie-uitkering toegevoegd aan het provinciefonds. In de jaren 2001, 2002 en 2003 wordt steeds een derde deel van het compensatiebedrag geïntegreerd in de algemene uitkering.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | |||||||
1e suppletore wet 2000 | 114 000 | 114 000 | 114 000 | 114 000 | 114 000 | ||
Mutatie | 14 400* | – 38 000 | – 76 000 | – 114 000 | – 114 000 | ||
Stand ontwerp-begroting 2001 | 128 400 | 76 000 | 38 000 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerp-begroting in EUR1000 | 58 265 | 34 487 | 17 244 | 0 | 0 | 0 |
* overheveling bij 2e suppl. begroting 2000 van de ophoging van de algemene uitkering ad f 14,4 miljoen – als gevolg van het aangenomen amendement Bakker c.s. (TK, 1999–2000, 27 122, nr. 5) – naar art. 02.05.
Artikel 1 Ontvangsten ex artikel 4 Financiële-verhoudingswet
Wetsartikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het fonds. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post «ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet» geraamd.
Op grond van het tweede lid van dit wetsartikel zijn de uitgaven en de «afgezonderde» inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. De geraamde uitgaven van het provinciefonds 2001 bedragen f 2 125 200 000. Dit betekent dat de geraamde ontvangsten van het provinciefonds 2001 eveneens f 2 125 200 000 bedragen.
BIJLAGE 1 OVERZICHT STAND VAN ZAKEN WETGEVING
• De Slotwet van het provinciefonds voor het jaar 1998 is vastgesteld bij wet van 22 december 1999 (Stb. 2000, 22).
• Bij wet van 28 januari 1999 (Stb. 1999, 76) is de begroting 1999 vastgesteld.
• De eerste wijziging 1999 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) is vastgesteld bij wet van 8 juli 1999 (Stb. 1999, 330).
• De tweede wijziging 1999 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) is vastgesteld bij wet van 20 januari 2000 (Stb. 2000, 78).
• De wijziging van de begroting van het provinciefonds voor het jaar 1999 (slotwet) is op 29 juni 2000 door de Tweede Kamer aanvaard (Kamerstukken TK, vergaderjaar 1999–2000, 27 136, nrs. 1 e.v.).
• Bij wet van 25 april 2000 (Stb. 2000, 232) is de begroting 2000 vastgesteld.
• De eerste wijziging 2000 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) is op 29 juni 2000 door de Tweede Kamer aanvaard (Kamerstukken TK, vergaderjaar 1999–2000, 27 122, nrs. 1 e.v.).