Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Inhoudsopgave

  blz.
   
A.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL3
   
B.ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING4
   
1.Inleiding4
1.1.Algemeen4
1.2.Belangrijke beleidswijzigingen4
1.3Leeswijzer8
   
2.De begroting op hoofdlijnen9
   
3.Beleidsterrein algemeen13
3.1.Inleiding13
3.2.Domeinen13
3.3.Tegoeden Tweede Wereldoorlog14
   
4.Financiën binnenland15
4.1.Inleiding15
4.2.Regeling Bijzondere Financiering15
4.3.Publiek-private samenwerking15
4.4.Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland18
4.5.Beheer deelnemingen19
4.6.Binnenlands geldwezen19
   
5.Financiën buitenland24
5.1.Inleiding24
5.2.Exportkredietverzekering en investeringsgaranties24
5.3.Het Internationale Monetaire Fonds28
5.4.Multilaterale ontwikkelingsbanken29
5.5.De Europese Inversteringsbank35
   
6.Fiscale Zaken en Belastingdienst37
6.1.Inleiding37
6.2.Fiscale zaken37
6.3.Belastingdienst40
6.4.Resultaten primaire processen (kengetallen)44
   
   
7.Bedrijfsvoering52
7.1.Personeel52
7.1.1.Algemeen52
7.1.2.Personele doelstellingen54
7.2.Organisatie57
7.3.Automatisering58
7.4.Planning en control59
   
C.TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL62
   
Uitgaven en verplichtingen62
   
01.01Personeel en materieel kernministerie62
01.02Vervallen 
01.03Loonbijstelling65
01.04Prijsbijstelling66
01.05Onvoorzien67
01.06Vervallen 
01.07Vervallen 
01.08Vervallen 
01.09Vervallen 
01.10Vervallen 
01.11Uitvoering van werken door Domeinen68
01.12Lasten en overige uitgaven van Domeinen70
01.13Uitgaven omslagstelsel Rijkswagenpark71
01.14Diverse uitgaven73
01.15Vervallen 
01.16Vervallen 
   
02.01Muntwezen74
02.02Vervallen 
02.03Garanties en waarborgen binnenland77
02.04Deelneming in het kapitaal van banken79
02.05(Her)verzekering schaden aan derden80
02.06Vervallen 
02.07Regeling Bijzondere Financiering83
02.08Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen86
02.09Kosten betalingsverkeer rijksoverheid88
02.10Verwerving vermogenstitels88
02.11Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland89
02.12Publiekssets euromunten90
   
03.01Vervallen 
03.02Garanties aan de Nederlandse Financierings Maatschappij voor Ontwikkelingslanden92
03.03Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden94
03.04Deelnemingen in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken95
03.05Garanties inzake deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken en garanties aan de EIB100
03.06Vervallen 
03.07Garanties aan De Nederlandsche Bank105
03.08Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten110
03.09Vervallen 
03.10Exportkredietverzekering111
03.11Regeling Herverzekering Investeringen114
03.12Vervallen 
03.13Deelneming in het kapitaal van Europese banken115
03.14Garantie inzake deelneming in het kapitaal van Europese banken117
03.15Vervallen 
03.16Deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika120
03.17Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika121
   
04.01Personeel en materieel Belastingdienst122
04.02Vervallen 
04.03Bijdragen fiscale zaken129
04.04Vervallen  
04.05Uitgaven heffings- en invorderingsrente130
04.06Garantie procesrisico's131
04.07Vervallen 
04.08Vergoeding proceskosten132
04.09Wet waardering onroerende zaken133
04.10Uitvoering belastingmaatregelen door derden134
   
Ontvangsten137
   
01.01Vervallen 
01.02Vervallen 
01.03Vervallen 
01.04Afdracht Staatsloterij137
01.05Ontvangsten uit exploitatie Domeinen138
01.06Ontvangsten uit verkoop Domeinen140
01.07Diverse ontvangsten Domeinen144
01.08Ontvangsten omslagstelsel Rijkswagenpark145
01.09Vervallen 
01.10Diverse ontvangsten, kernministerie146
   
02.01Winstuitkering De Nederlandsche Bank148
02.02Rente De Nederlandsche Bank-FMS account149
02.03Ontvangsten Muntwezen150
02.04Toename munten in circulatie151
02.05Vervallen 
02.06Vervallen 
02.07Diverse ontvangsten financiën binnenland152
02.08Dividend uit staatsdeelnemingen153
02.09Vervallen 
02.10Regeling Bijzondere Financiering en Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen154
02.11Opbrengst verkoop vermogenstitels155
02.12Rente en aflossing diverse leningen156
   
03.01Vervallen 
03.02Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden158
03.03Ontvangsten Europese Investeringsbank158
03.04Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten159
03.05Diverse ontvangsten financiën buitenland160
03.06Exportkredietverzekering162
03.07Regeling Herverzekering Investeringen163
   
04.01Ontvangsten heffings- en invorderingsrente163
04.02Kosten vervolging164
04.03Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden, Belastingdienst166
04.04Bijdrage van EU in de inningskosten EU-douanerechten167
04.27Diverse ontvangsten, Belastingdienst168
04.28Opbrengsten van schikkingen en administratieve boeten169
04.05Inkomstenbelasting177
04.06Vermogensbelasting177
04.07Vennootschapsbelasting179
04.08Loon- en inkomstenbelasting183
04.09Dividendbelasting192
04.10Kansspelbelasting193
04.11Motorrijtuigenbelasting194
04.12Accijns van lichte olie195
04.13Accijns van minerale oliën anders dan lichte olie196
04.14Wijnaccijns en accijns van mousserende dranken197
04.15Alcoholaccijns198
04.16Bieraccijns199
04.17Vervallen 
04.18Tabaksaccijns200
04.19Vervallen 
04.20Belasting van personenauto's en motorrijwielen201
04.21Omzetbelasting202
04.22Belastingen van rechtsverkeer204
04.23Rechten van successie, van overgang en van schenking206
04.24Overige belastingontvangsten208
04.25Belastingen op milieugrondslag209
04.26Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten210
04.29Belasting op zware motorrijtuigen211
04.30Ontvangsten die ten behoeve van het gemeentefonds en provinciefonds worden afgezonderd212
   
D.BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING1

MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Financiën voor het jaar 2001 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 4

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Financiële-verhoudingswet (Fvw), is de wijze waarop de voeding (de ontvangsten) van het gemeente- en provinciefonds is geregeld, formeel gewijzigd. Met ingang van 1-1-1997 wordt een absoluut bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van het gemeentefonds afgezonderd. In voorgaande jaren werd een bepaald percentage van elke belastingsoort afgezonderd. Per 1-1-1998 geldt een soortgelijke wijziging voor het provinciefonds. De betreffende middelen worden een administratief ontvangstenartikel (04.30) in mindering gebracht op de belastingontvangsten. Uiteraard zal dit artikel niet op 0 uitkomen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING

1. INLEIDING

1.1 Algemeen

In de memorie van toelichting wordt ingegaan op de beleidsvoornemens van het Ministerie van Financiën voor het jaar 2001. Van belang is om op te merken dat de nu voorliggende begroting is opgesteld zoals de laatste jaren gebruikelijk was. Vanaf de ontwerpbegroting 2002 zal er voor het eerst sprake zijn van een beleidsbegroting, waarin – meer dan in de huidige opzet – het beleidsmatige karakter van de begroting centraal staat. De volgend jaar in te dienen begroting nieuwe stijl dient te voldoen aan de uitgangspunten zoals beschreven in de Nota Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording (VBTB) (Kamerstukken II 1998/99, 26 573, nr. 1), die in 1999 door de regering is aangeboden aan de Staten-Generaal. Met deze nota is een traject ingezet dat kan worden aangemerkt als een groeiproces. Belangrijke doelstellingen van VBTB zijn het nader expliciteren van de koppeling tussen beleid, prestaties en middelen en het vergroten van de toegankelijkheid van de begroting. Aan de invoering van de beleidsbegroting-IXB 2002 wordt reeds hard gewerkt.

In de voorliggende memorie van toelichting komen de belangrijkste ontwikkelingen op de verschillende beleidsterreinen van het ministerie aan bod. Voor de toelichting op het deelgebied financieringsbeleid wordt verwezen naar de IXA-begroting Nationale Schuld. Het algemeen financieel-economisch beleid en begrotingsbeleid worden toegelicht in de Miljoenennota. De financiën van decentrale overheden, waarvoor de minister van Financiën medeverantwoordelijk is, komen eveneens aan de orde in de Miljoenennota alsmede de begrotingen van het Gemeente- en Provinciefonds. De voorliggende memorie van toelichting beperkt zich derhalve tot de onderstaande deelterreinen van het Financiën-beleid:

• monetair beleid;

• het vormgeven van het fiscale beleid;

• het heffen, controleren en innen van de belastingen;

• de verkoop en beheer van overtollige zaken van het Rijk.

Verder wordt ingegaan op specifieke instrumenten die het ministerie inzet met het oog op het realiseren van specifieke beleidsdoelstellingen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de regeling Bijzondere Financiering, het herverzekeren van exportkredieten en de deelnemingen in het kapitaal van multilaterale banken in het kader van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (buitenlands financieel beleid).

1.2 Belangrijke beleidswijzigingen

In deze paragraaf wordt aangeven welke belangrijke beleidswijzigingen zijn opgenomen in de ontwerpbegroting 2001. Het merendeel van deze wijzigingen leidt tot budgettaire mutaties op de op de IXB-begroting. De betreffende mutaties zijn opgenomen in een tabel aan het einde van deze paragraaf. Voor een uitgebreidere toelichting op de mutaties wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

Publiekssets euromunten

In 2001 dienen de voorbereidingen op de invoering van de euro te worden afgerond. In de laatste maanden van het jaar wordt een grote inspanninggeleverd om de chartale omschakeling tussen 1 en 28 januari 2002 in goede banen te leiden. In de laatste weken van het jaar zullen startvoorraden van de nieuwe euromunten en -bankbiljetten onder banken en winkels worden verspreid. Iedere ingezetene van 6 jaar en ouder ontvangt daarnaast begin december 2001 een informatiepakket met daarin een waardebon. Met deze waardebon kan vanaf 17 december 2001 een gratis set euromunten ter waarde van f 8,55 worden afgehaald. Dit om het publiek te laten wennen aan de nieuwe euromunten en mogelijke verwarring begin 2002 te voorkomen. De waardebon kan ook worden gebruikt om f 8,55 korting te krijgen op grotere muntpakketten (ter waarde van f 25,–). Primair doel van deze grotere pakketten is niet zozeer de gewenning te bevorderen maar om het publiek alvast van een startvoorraad wisselgeld te voorzien, zodat de betalingen in de eerste dagen van 2002 soepeler kunnen verlopen. De verwachting is dat 90% van het publiek gebruik zal maken van de waardebon, hetzij voor een gratis muntset hetzij voor korting op een groter pakket.

Tegoeden Tweede Wereldoorlog

Begin 2000 hebben de laatste, voor Financiën relevante, commissies geadviseerd over het onderwerp Tegoeden Tweede Wereldoorlog. De reactie van de regering op deze adviezen heeft zijn beslag gekregen in het regeringsstandpunt Tegoeden WO II dat op 21 maart 2000 aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 1999/00, 25 839, nr. 13). Dit regeringsstandpunt is besproken op 18 april 2000 in het Algemeen Overleg van de vaste commissies voor Financiën en VWS met de betreffende ministers (Kamerstukken II 1999/00, 25 839, nr. 14).

Er is f 400 mln. beschikbaar gesteld voor de joodse gemeenschap, f 250 mln. voor de Indische gemeenschap en f 30 mln. voor de gemeenschappen van de Roma en de Sinti. Met deze middelen wordt beoogd finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers in het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verder bestaan. Voor de overige groepen oorlogsslachtoffers is geschiedschrijving toegezegd. Daarnaast is f 50 mln. gereserveerd voor uitvoeringskosten. Thans worden stichtingen opgericht opdat de gelden zo spoedig mogelijk verdeeld kunnen worden onder de eerste generatie vervolgingsslachtoffers. Daarnaast gaan gelden naar nationale en internationale projecten. Bij brief van 17 juli 2000 is het parlement geïnformeerd over de voortgang van deze werkzaamheden (Kamerstukken 1999/00, 25 839, nr. 16).

Activabeheer

Een interdepartementale stuurgroep is ingesteld om de aanbevelingen op het gebied van Activabeheer, gedaan door een ambtelijke werkgroep van Financiën, uit te werken. In deze uitwerking zal rekening worden gehouden met de eventuele gevolgen van het kabinetsstandpunt over het IBO-Grondbeleid. Een eerste uitvloeisel van deze uitwerking zijn de middelen die voor de jaren 2000 en 2001 op de IXB-begroting zijn gereserveerd voor het doen van anticiperende aankopen en het in portefeuille houden van vastgoed. De doelstelling die met deze faciliteit wordt getracht te realiseren, is het tijdig en tegen een niet onevenredig hoge prijs kunnen beschikken over vastgoed, waarmee kan worden voorzien in de (toekomstige) behoefte van het Rijk. Met het vroegtijdig voorzien in deze vastgoedbehoefte door middel van anticiperend aankopen kunnen beleidsdoelstellingen op andere beleidsterreinen worden gerealiseerd met een doelmatige inzet van middelen.

Uitbreiding douane

De douane is de afgelopen jaren geconfronteerd met een toenemende verzwaring van zowel haar fiscale als niet fiscale douanetaken. Oorzaken hiervan zijn onder meer een aanzienlijke groei van de goederenstroom respectievelijk de toenemende werkzaamheden van de Douane op het gebied van onder meer drugs en milieu. Om deze taken ook in de toekomst op een effectieve wijze te kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk hiervoor extra middelen ter beschikking te stellen. Het gaat hierbij met name om de extra inzet van personeel en investeringen op het gebied van automatisering. In algemene zin kan gesteld worden dat de extra capaciteit aangewend wordt voor het verbeteren van het rechtshandhavingsniveau. Dit heeft onder meer gevolgen voor het aantal fysieke en administratieve controles.

Informatiebeveiliging

De Belastingdienst is gestart met een programma, waarin de versterking van de informatiebeveiliging binnen de dienst centraal staat. Het gaat hierbij met name om het beschermen van (persoons)gegevens. Centrale doelstelling van dit programma is het voorkomen van misbruik van gegevens door onbevoegden en het voorkomen van het onbruikbaar worden van (gegevens)bestanden. Activiteiten – in de vorm van projecten – die worden uitgevoerd om deze doelstelling te bereiken, betreffen onder meer het inventariseren van risicovolle processen en het certificeren van eenheden.

Digitale aangifte MKB

Het kabinet heeft bij haar aantreden als doelstelling geformuleerd het bevorderen van de automatiseringsgraad in met name het midden- en kleinbedrijf, zodat de administratieve last voor deze ondernemingen kan worden verlicht. Instrumenten die zijn ingezet om deze doelstelling te bereiken, betreffen onder andere maatregelen voor het bevorderen van digitale aangifte. In deze begroting zijn de daartoe benodigde middelen vrijgemaakt.

Pps-faciliteit

Voor de jaren 2000 t/m 2002 zijn op de aanvullende post (f 37,5 mln. in 2000) en binnen het FES (f 100 mln. voor 2001 en 2002) middelen gereserveerd ten behoeve van een pps-faciliteit. Deze faciliteit heeft als doel te bevorderen dat op afzienbare termijn pps-transacties tot stand komen. Vanuit de faciliteit kan bij worden gedragen in de pps-specifieke kosten van projecten die binnen één tot anderhalf jaar tot resultaat kunnen leiden in de vorm van bijvoorbeeld de start van een aanbesteding van een pps-contract of het tot stand komen van een concrete pps-transactie. Bij pps-specifieke kosten wordt gedoeld op kosten die gerelateerd zijn aan pps en die bij een traditionele wijze van aanbesteden niet gemaakt zouden zijn. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om kosten voor marktconsultaties en hogere transactiekosten. Achtergrond is dat de kennis en ervaring met pps nog beperkt is, zodat men bij de eerste projecten moet pionieren. Dit gaat gepaard met hogere transactiekosten. De hierbij opgedane ervaringen moeten het mogelijk maken om pps bij andere projecten snel en efficiënt toe te passen.

Belastingherziening 2001

De Eerste Kamer heeft op 9 mei 2000 ingestemd met de invoering van het nieuwe belastingstelsel in 2001. De kern van de belastingherziening bestaat uit verlaging van de tarieven, verschuiving van de lastendruk op arbeid naar consumptie en milieu/energie en vereenvoudiging van het belastingstelsel. Doel is een robuust belastingstelsel met een bredere grondslag en lagere tarieven, zodat adequaat wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen.

In lijn met de nota «Belastingen in de 21e eeuw; een verkenning» en het Regeerakkoord is ervoor gekozen om over te stappen naar een meer analytische inkomstenbelasting met bredere heffingsgrondslagen. Door de combinatie van een verlaging van de belasting op arbeid en een verschuiving van directe naar indirecte belastingen wordt de economische structuur en de sociale veerkracht van Nederland versterkt. Ook een verdere vergroening van het belastingstelsel is een belangrijke doelstelling. Milieuvriendelijk handelen wordt beloond, milieu-onvriendelijk handelen wordt afgeremd.

Eén van de speerpunten betreft het aanvaarden van werk financieel aantrekkelijker te maken. Door een combinatie van maatregelen wordt de lastendruk op arbeid verlaagd. Hierdoor zal het arbeidsaanbod toenemen. Vergroting van het effectieve arbeidsaanbod zal leiden tot een toename van de werkgelegenheid en zal tevens leiden tot een verbreding van het financiële draagvlak van de collectieve sector.

Wijzigingen in de begroting

In tabel 1.1 zijn de budgettaire mutaties opgenomen, die samenhangen met de hiervoor beschreven beleidswijzigingen. De budgettaire gevolgen van het nieuwe belastingstelsel die betrekking hebben op de belastingontvangsten zijn niet opgenomen in de tabel. Wel zijn de uitvoeringskosten van de Belastingdienst die betrekking hebben op het nieuwe belastingstelsel opgenomen. Hierbij is vanaf 2004 sprake van een besparing als gevolg van de beoogde vereenvoudiging van het belastingstelsel.

Tabel 1.1: Belangrijke wijzigingen in de begroting 2001 Uitgaven (x f 1 000)
Artikel/omschrijving20002001200220032004
      
01.11 Uitvoering van werken door Domeinen Anticiperende aankopen25 00050 000   
      
01.14 Diverse uitgaven Tegoeden Tweede Wereldoorlog400 000    
      
02.12 Publiekssets Euromunten Nominale waarde en distributie 111 00093 000  
      
04.01 Personeel en materieel Belastingdienst Uitbreiding douane34 00064 00079 00084 00084 000
Informatiebeveiliging69 00012 00012 00012 00012 000
Digitale aangifte MKB12 00029 00029 00021 00011 000
Uitvoeringskosten Belastingherziening 200152 30045 45011 6003 200– 6 500

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in paragraaf 2 de belangrijkste ontwikkelingen van de begroting op hoofdlijnen weergegeven. In de paragrafen 3 tot en met 6 wordt een beleidsmatige toelichting gegeven op de hoofdbeleidsterreinen «Algemeen», «Financiën Binnenland», «Financiën Buitenland» en «Fiscale Zaken en Belastingen». In paragraaf 7 «Bedrijfsvoering» wordt ingegaan op het beleid op het gebied van personeel, organisatie, automatisering en planning en control.

2. DE BEGROTING OP HOOFDLIJNEN

In deze paragraaf wordt op hoofdlijnen een inzicht gegeven in de samenstelling en ontwikkeling van de uitgaven, niet-belastingontvangsten en belastingontvangsten op de IXB-begroting.

Uit grafiek 2.1 blijkt dat het grootste deel van de IXB-begroting bestaat uit apparaatsuitgaven (77,3% in 2001). De apparaatsuitgaven betreffen vooral de Belastingdienst (90%) en voor een kleiner deel het kernministerie (10%).

Grafiek 2.1 Ontwikkeling uitgaven 1995–2005kst-27400-IXB-2-1.gif

De apparaatsuitgaven zijn gestegen van f 3,4 mld. naar f 5,4 mld. in de periode 1995–2001. De stijging vanaf 1998 ten opzichte van eerdere jaren heeft enerzijds te maken met ontwikkelingen in de nominale sfeer en anderzijds met extra middelen ten behoeve van de Belastingdienst voor de uitvoering van nieuwe fiscale wetgeving en het bij Regeerakkoord afgesproken fraudeplan. Verder hangt de stijging samen met kosten van de millenniumproblematiek (hoofdzakelijk in 1998), zorgt invoering van de euro voor hogere (tijdelijke) uitgaven en zijn er ten gevolge van de invoering van het nieuwe huisvestingsstelsel RGD met ingang van 1999 huisvestingsbudgetten overgeheveld naar de IXB-begroting.

Onder de categorie beleidsuitgaven (f 716 mln. in 2001) zijn onder meer de Exportkredietverzekering, de regeling Bijzondere Financiering en de deelnemingen in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken (onderdeel van de Homogene Groep Internationale Samenwerking – HGIS –) opgenomen. Van de totale beleidsuitgaven valt in 2001 67% onder de HGIS. Bij de geringe afname van de categorie beleidsuitgaven in 2001 ten opzichte van 2000 speelt enerzijds het lagere niveau van de uitgavenramingen bij de exportkredietverzekering als gevolg van de voorziene economische ontwikkelingen mee en anderzijds een beperkte verhoging bij de deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken.

De uitgaven voor de heffings- en invorderingsrente zijn in 2001 geraamd op f 475 mln. en de ontvangsten op f 850 mln. De stijging van het saldo van de uitgaven en ontvangsten (van f 209 mln. in 1998 tot f 375 mln. in 2001) betreft de verwachte doorwerking van het vervallen van het drempeltijdvak van 15 maanden per 1 juli 1997. Deze groei is minder fors en eerder tot stand gekomen dan in de begroting 2000 werd verwacht (zie ook toelichting bij uitgavenartikel 04.05 uitgaven heffings- en invorderingsrente en ontvangstenartikel 04.01 ontvangsten heffings- en invorderingsrente).

De overige uitgaven laten in 2001 een forse daling zien ten opzichte van 2000 (in 2001 f 387 mln., in 2000 f 1 089 mln.). Deze daling hangt samen met het feit dat in de raming voor 2000 rekening is gehouden met de terugaaf van f 500 mln. in verband met de afschaffing van de omroepbijdragen en met de restitutie van f 400 mln. inzake de Tegoeden Tweede Wereldoorlog (zie ook de toelichting bij uitgavenartikel 01.14 Diverse uitgaven).

Grafiek 2.2 Ontwikkeling niet-belastingontvangsten 1995–2005*kst-27400-IXB-2-2.gif

* exclusief afdracht reserve DNB in 1998 (f 5 mld.)

exclusief opbrengst verkoop gewone aandelen A NIB in 1999 (f 2 mld.)

exclusief ontvangst leenfaciliteit RGD op IXB in 1999 (f 8 mld.)

Onder de apparaatsontvangsten(niet-belastingontvangsten die worden gegenereerd door het apparaat) zijn onder meer begrepen de doorberekening van kosten aan derden binnen en buiten de rijksoverheid (f 1 184 mln. in 2001). Het gaat hierbij om posten als kosten vervolging en bijdrage van de EU inzake de inningskosten douane. De stijging van de apparaatsontvangsten na het jaar 2001 wordt veroorzaakt door een stijging van de laatstgenoemde post. In EU-verband is namelijk afgesproken dat de vergoeding met ingang van 2001 wordt verhoogd van 10% naar 25% van de vastgestelde invoerrechten (f 1 642 mln. in 2001 zie ook toelichting bij ontvangstenartikel 04.04).

De raming van de winstuitkering van De Nederlandsche Bank bedraagt f 2,4 mld. in 2001.

De volatiliteit van de winst van DNB (en daardoor ook de winstafdracht) is aanzienlijk toegenomen vanwege de invoering van de boekhoudkundige principes van het ESCB. Ten gevolge hiervan worden de balansposten gewaardeerd tegen marktprijzen, waardoor grotere waarderingswinsten en verliezen (dan voorheen) kunnen optreden.

De overige ontvangsten omvatten met name de premie-ontvangsten en schaderestituties bij de Exportkredietverzekering en de regeling Bijzondere Financiering. De hogere ontvangsten in de periode 1996–1999 hebben met name te maken met een hoog niveau van de schaderestituties bij de Exportkredietverzekering. Vanwege de gestaag afnemende vorderingen bij de exportkredietverzekering liggen de ramingen vanaf 2000 echter op een lager niveau, hetgeen een verklaring biedt voor de geringere omvang van de overige ontvangsten vanaf 2000.

Grafiek 2.3 Ontwikkeling belastingontvangsten 1995–2001*kst-27400-IXB-2-3.gif

* Het betreft de belastingontvangsten exclusief invoerrechten

In grafiek 2.3 is de ontwikkeling van de belastingontvangsten van 1995 tot 2001 weergegeven. Als gevolg van de gunstige winstontwikkeling in de afgelopen jaren is de vennootschapsbelasting relatief sterk toegenomen (van 20,8 miljard in 1995 tot 34,5 miljard in 1999). Tevens blijkt dat de lasten op arbeid de afgelopen jaren zijn gedaald door lastenverlichting in de loon- en inkomstenbelasting. De omzetbelasting en overige belastingen (waaronder de accijnzen en de milieubelastingen) zijn voornamelijk door een sterke stijging van de particuliere consumptie toegenomen. Daarnaast speelt ook een lastenverschuiving van belastingen op arbeid naar consumptie gebonden belastingen en milieubelastingen een rol. Deze ontwikkeling wordt versterkt voortgezet in de belastingherziening 2001. Dit komt in grafiek 2.3 onder andere tot uitdrukking in de geraamde toename van de omzetbelasting voor 2001 ten opzichte van 2000. Een raming van de belastingontvangsten voor de jaren 2002 tot en met 2005 is opgenomen in bijlage 3 van de Miljoenennota.

3. BELEIDSTERREIN ALGEMEEN

3.1 Inleiding

Grafiek 3.1 Aandeel in uitgaven IXB Bedrag (x f 1000)Grafiek 3.2 Aandeel in het niet-belastingontvangsten IXB Bedrag (x f 1000)kst-27400-IXB-2-4.gif

3.2 Domeinen

Activabeheer

Activabeheer is een strategische ontwikkeling waarin een doelmatiger vastgoedbeheer van het rijk centraal staat. Het accent ligt vooral op majeure projecten die een directe relatie hebben met het beleid van de regering (onder andere infrastructuur, rijkshuisvesting, landbouw, natuurbeheer, ruimtelijk beleid). Activabeheer heeft betrekking op de verwerving, het beheer en de vervreemding van vastgoed door het rijk. De samenwerking tussen de verschillende departementen staat hierbij centraal (onder meer op het gebied van informatievoorziening).

In het afgelopen jaar is door Domeinen overleg gevoerd met de ministeries die vastgoed beheren (LNV, V&W, VROM, Defensie, Justitie en Financiën) over de knelpunten die zij ervaren bij het door hen gevoerde vastgoedbeheer in de markt en binnen de overheid. Tevens zijn mogelijke oplossingsrichtingen verkend. Op basis van dit overleg heeft een ambtelijke werkgroep van het ministerie van Financiën de knelpunten en oplossingen nader onderzocht. De werkgroep IBO-grondbeleid zal de aanbevelingen van Financiën verwerken in haar rapport en zal daaraan tevens beleidssuggesties toevoegen. Naar verwachting zal het kabinetsstandpunt over het rapport van de werkgroep IBO-Grondbeleid in november 2000 aan de Tweede Kamer worden gezonden.

Vooruitlopend daarop zijn in april 2000 de ministeries die vastgoed beheren reeds begonnen met de op de praktijk gerichte uitwerking van Activabeheer in een interdepartementaal project. De uitvoering vindt plaats binnen de bestaande kaders en op basis van de besluitvorming over IBO-grondbeleid.

Om in het project Activabeheer ervaring op te doen met anticiperende aankoop en het in portefeuille houden van vastgoed is in de 1e suppletore begroting 2000 een bedrag opgenomen van f 25 mln. Het gaat hier om een tijdelijke voorfinancieringsmogelijkheid ten behoeve van de ministeries, in afwachting van een leenfaciliteit, die bij de invoering van een baten-lastenstelsel bij Domeinen beschikbaar zal komen (over de invoering van een baten-lastenstelsel bij Domeinen wordt de Kamer op de gebruikelijke wijze geïnformeerd). Voor het begrotingsjaar 2001 is een bedrag van f 50 mln. begroot.

Agrarische domeinen/pachtbeleid

De Staat bezit op dit moment nog ca. 88 000 ha. landbouwgrond, waarvan ca. 55 000 ha. in pacht is uitgegeven en ca. 33 000 ha. in erfpacht aan agrariërs. In april 2000 is een tijdelijke verkoopstop van agrarische domeinen ingevoerd. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd middels een brief (Kamerstukken II 1999/00, 24 490, nr. 14). Zodra er meer duidelijkheid bestaat over de effecten van de ontwikkelingen zoals vermeld in deze brief zullen de verkopen van overtollige agrarische domeingronden heroverwogen worden. Er is toegezegd dat de Tweede Kamer uiterlijk 1 april 2001 nader wordt geïnformeerd over de stand van zaken.

Uitwerking MDW benzine

Op 13 april 2000 heeft de Staat een convenant gesloten met de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI) en een met de Vereniging Particuliere Rijkswegvergunningen van Tankstations (VPR). Het convenant behelst een alternatief voor de realisatie van de doelstellingen uit het MDW-traject. Een drietal aspecten uit het convenant wordt door werkgroepen verder ingevuld. Het gaat hierbij om de veilingsystematiek, vergoedingensytematiek en de onderliggende rechtsrelaties. Daarnaast wordt het convenant uitgewerkt in bilaterale overeenkomsten met partijen. Zodra de drie aspecten zijn uitgewerkt, kan worden begonnen met de uitvoering van het convenant.

Vanaf 2001 zullen in een periode van 22 jaar alle stations langs het hoofdwegennet worden geveild. Nieuwe concessies worden voor 15 jaar uitgegeven. De opbrengst uit deze eerste ronde gaat naar de zittende partijen. De grote maatschappijen leveren daarnaast in de eerste drie jaar in totaal 50 stations in. Vanaf 2001 zal ook een nieuwe vergoedingssystematiek gaan gelden. De nieuwe vergoeding zal bestaan uit een vast deel – gebaseerd op de objectieve locatiewaarde – en een variabel omzet gerelateerd deel. Deze systematiek kent een ingroeiperiode van 5 jaar.

3.3 Tegoeden Tweede Wereldoorlog

Voor een toelichting over de Tegoeden Tweede Wereldoorlog wordt verwezen naar paragraaf 1.2.

4. FINANCIËN BINNENLAND

4.1 Inleiding

Grafiek 4.1 Aandeel in uitgaven IXB Bedrag (x f 1000)Grafiek 4.2 Aandeel in niet-belastingontvangsten IXB Bedrag (x f 1000)kst-27400-IXB-2-5.gif

4.2 Regeling Bijzondere Financiering

In 1999 is, samen met het ministerie van Economische Zaken, een evaluatie uitgevoerd naar nut en noodzaak van de regeling Bijzondere Financiering. Voornaamste uitkomst van de evaluatie was de conclusie dat de regeling in een reële behoefte voorziet die door de markt niet – altijd – wordt ingevuld. Uit de evaluatie bleek ook dat marktverstoring, hoewel niet aantoonbaar aanwezig, door de huidige regeling niet kan worden uitgesloten. Daarom is besloten om de regeling aan te passen, teneinde de voorwaarden van de regeling meer marktconform te maken. Momenteel wordt gewerkt aan een systematiek om te komen tot prijsdifferentiatie, afhankelijk van het risico van het krediet. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de verdeling van risico, rendement en kosten tussen de uitvoerder (NIB Capital Bank) en de Staat. Uitgangspunt is dat de regeling op portefeuilleniveau kostendekkend zal zijn.

4.3 Publiek-private samenwerking

De regering streeft naar een gecontroleerde verbreding van de pps-praktijk in Nederland. Daartoe is begin 1999 het Kenniscentrum Publiek-Private Samenwerking (PPS) opgericht en ondergebracht bij het ministerie van Financiën. In het eerste jaar lag het zwaartepunt van de activiteiten van het Kenniscentrum bij het creëren van een beleidsmatig fundament voor pps en het communiceren van dit beleid naar overheden en private partijen. Daarbij valt onder meer te denken aan de ontwikkeling van een algemene procesarchitectuur voor pps-projecten, de nota over financiële structurering van pps-projecten, de ontwikkeling van pps-modellen zoals de concessie (waarin ontwerp, bouw, financiering, onderhoud en eventueel exploitatie van een publieke voorziening – bijvoorbeeld een weg – worden geïntegreerd in één contract), en de ontwikkeling van een vergelijkingsinstrumentarium om te kunnen bepalen of pps bij een project meerwaarde oplevert ten opzichte van een andere wijze van realisatie van een project.

Tevens zijn in het eerste jaar samen met de vakdepartementen kansrijke pps-projecten geselecteerd. Dit heeft geresulteerd in een projectenlijst, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen prioritaire projecten (projecten die op korte termijn resultaat kunnen opleveren) en projecten met perspectief op langere termijn. Deze lijst wordt regelmatig aangepast aan de ontwikkelingen en is bepalend voor de inzet van het Kenniscentrum op de projecten. Op dit moment is de lijst als volgt samengesteld (uit het Bereikbaarheidsoffensief Randstad (BOR) zullen onder andere tolwegen en betaalstroken als nieuwe pps-projecten voortkomen. Zodra de besluitvorming over het BOR definitief is, zal de lijst bijgesteld worden).

PPS-projectenlijst
Projecten met prioriteit (resultaat op korte termijn)Projecten met perspectief (resultaat op langere termijn)
TransportinfrastructuurTransportinfrastructuur
  
WegenWegen
• A59 Rosmalen – Geffen• A2 Passage Maastricht
• N31 Leeuwarden – Drachten• A5 Westrandweg/2e Coentunnel
• N35 Zwolle – Almelo (i.s.m. N34/N36)• A13/A16 Rotterdam
• A4 Midden Delfland• A4 Omlegging Halsteren
  
Overige transportinfrastructuurOverige transportinfrastructuur
• Metroshuttle Kop van Zuid Rotterdam• Sloelijn
• Multimodaal Transport Centrum (MTC) Valburg• Betuweroute
• HSL-Zuid Infraprovider• Zeepoort IJmond
• HSL-Zuid Vervoer• Delft Spoorzone
 • RandstadRail
 • Noord-Zuidlijn Amsterdam
Stedelijke ontwikkelingStedelijke ontwikkeling
  
Nieuwe SleutelprojectenNieuwe Sleutelprojecten
• Utrecht Centrum Project (UCP)• Arnhem Centraal/Coehoorngebied
• Zuidas Amsterdam 
• Rotterdam CentraalOverige stedelijke ontwikkeling
• Hoog Hage (Den Haag)• Schedeldoekshavencomplex (Den Haag)
• Spoorzone Breda• Westerdokseiland (Amsterdam)
  
Groene infrastructuurGroene infrastructuur
• Zandgebieden Zuid en Oost• West-Brabant 2 keer zo mooi
 • Strategisch groenproject West-Utrecht, IJsselbos
  
KennisinfrastructuurKennisinfrastructuur
• Technocentra• Delft Cluster
• Kennisnet 
• Kenniswijk 
  
OverigOverig
• Verlengde veilingroute Naaldwijk• Ondergronds Logistiek Systeem (OLS) Schiphol
• Oude Rijkswerf Willemsoord Den Helder• Bedrijventerrein Rietvelden
• Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR)• Afvalwaterzuivering Delfland

In 2000 lag het zwaartepunt van de activiteiten van het Kenniscentrum op de begeleiding en advisering van overheden bij de prioritaire projecten. Het Kenniscentrum heeft daarbij onder meer geadviseerd over de finan- ciële structurering van projecten, de toepassing van marktconsultaties, aanbestedingsstrategie en hoe om te gaan met de aanbestedingsregels, het tijdstip en de wijze waarop marktpartijen moeten worden betrokken, de inpassing van pps in planologische- en besluitvormingsprocedures, betalingsmechanismen, de lengte van de concessieduur en het opstellen van overeenkomsten tussen de betrokken overheden en tussen de overheid en private partijen.

Ook in 2001 zal het accent liggen op het oplossen van de knelpunten die in de praktijk bij pps worden ervaren en in het verlengde daarvan het – samen met de betrokken vakdepartementen – boeken van concrete resultaten bij de prioritaire projecten. Het Kenniscentrum zal zich daarbij niet alleen richten op weg- en spoorinfrastructuur, maar ook op stedelijke ontwikkeling, kennisinfrastructuur en groenprojecten. Veel ervaren knelpunten in de praktijk zijn de toepassing van aanbestedingsregels en de manier waarop de overheid gebruik maakt van marktconsultaties. Daarvoor zal het Kenniscentrum de reeds opgestelde aanbevelingen voor het gebruik van het instrument marktconsultatie en de toepassing van de aanbestedingsregels uitwerken tot praktische checklists. Aan de hand daarvan kunnen overheden bepalen hoe zij deze instrumenten willen toepassen. Het Kenniscentrum zal de overheden hierin ook assisteren. Tevens zullen toepasbare modellen van «benefit sharing» worden uitgewerkt. Benefit sharing kan als voorwaarde worden verbonden aan het beschikbaar stellen van middelen door het Rijk aan projecten waarbij bijvoorbeeld onzekerheid bestaat over de kosten en opbrengsten. Indien het project leidt tot betere resultaten dan werd voorzien ten tijde van verstrekking van de subsidie (waardoor het Rijk achteraf gezien dus had kunnen volstaan met een lagere subsidie), stelt de benefit sharing-voorwaarde het Rijk in staat om mee te delen in deze hogere resultaten.

Daarnaast blijkt uit de praktijk dat een goede inrichting van processen en het opstellen van goede contracten essentieel zijn. Het Kenniscentrum ondersteunt de projecten daarom ook bij het maken van een goede procesinrichting, zakelijke financiële afspraken en degelijke contracten. De ervaringen die zijn opgedaan in de specifieke projecten zullen ook worden vertaald naar algemene richtlijnen en «best practices» voor de verschillende contractvormen bij pps.

Het streven is om in 2001 voor een aantal «eerste generatie» pps-projecten te komen tot het sluiten van een overeenkomst met private partijen, bijvoorbeeld een concessiecontract, en de start van de realisatie van het project. Tevens moet voor een fors aantal projecten de aanbestedingsprocedure van start gaan of een samenwerkingsovereenkomst voor gezamenlijke planvorming worden gesloten.

Om tot successen te komen, is het essentieel dat een sterker commitment wordt bereikt bij alle betrokkenen, publiek én privaat, ten aanzien van de pps-uitvoering van geselecteerde projecten. Daarom is het belangrijk:

• dat de overheid haar pps-activiteiten concentreert op projecten die prioriteit hebben en waarvoor de benodigde publieke middelen zijn gereserveerd;

• dat overeenstemming bestaat over welke projecten worden aangemerkt als pilotprojecten voor een pps-aanpak;

• dat een pps-faciliteit wordt gecreëerd om bij kansrijke pps-projecten te kunnen bijdragen in de aan pps gerelateerde transactiekosten. Hiervoor zijn middelen gereserveerd op de aanvullende post (f 37,5 mln. in 2000) en binnen het FES (f 100 mln. voor de jaren 2001 en 2002). Als gevolg van de nog beperkte ervaring met pps zijn de transactiekosten bij de eerste pps-projecten relatief hoog, waardoor een zekere drempel bestaat om over te gaan tot pps. De pps-faciliteit dient om bij te dragen in deze hogere transactiekosten in de opstartfase van pps, om zo de drempel voor pps te verlagen.

In 2001 zal tevens worden onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor pps-arrangementen voor nieuwe sectoren, zoals de realisatie en het beheer van scholen, gevangenissen en projecten in de nutssector.

Hieronder wordt ter illustratie ingegaan op een tweetal pps-projecten waarbij het Kenniscentrum betrokken is.

A59

De Provincie Noord Brabant heeft in overleg met het ministerie van Verkeer en Waterstaat en met ondersteuning van het Kenniscentrum het initiatief genomen om de aanleg van de A59 Rosmalen – Geffen te vervroegen. In het MIT is niet eerder dan in de periode 2007–2010 in een bijdrage van het Rijk voorzien, maar een pps-constructie maakt vervroegde aanleg mogelijk. Het streven is dat de provincie, in samenwerking met het Kenniscentrum, nog in 2000 een contract aanbesteedt waarin ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van de weg voor een lange termijn worden geïntegreerd, een zogenaamde DBFM-contract, waarbij de daarbij behorende risico's aan de private contractant worden overgedragen. Dit zal de eerste weg in Nederland zijn die wordt gerealiseerd door middel van pps.

Nieuwe Sleutel Projecten (NSP)

De nieuwe sleutelprojecten zijn integrale ontwikkelingsplannen voor de stations en hun omgeving van toekomstige halteplaatsen van de hogesnelheidslijn: Amsterdam Zuidas, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Breda en Arnhem. Door een vroegtijdige betrokkenheid van private partijen en een gezamenlijke planvorming kan meerwaarde worden bereikt: voor de overheid het efficiënter bereiken van haar doelstellingen van stedelijke vernieuwing en voor private partijen extra commerciële kansen. Van private partijen vraagt dit wel dat zij ook meebetalen aan de publieke planonderdelen. De meeste sleutelprojecten bevinden zich aan het eind van de factfindingsfase, waarin Rijk en gemeente afspraken moeten maken over hun doelstellingen en randvoorwaarden en een inhoudelijk, financieel en procedureel kader voor de planvorming moeten overeenkomen. Deze afspraken zullen worden vastgelegd in een publiek-publieke overeenkomst. Het Kenniscentrum begeleidt de totstandkoming van deze overeenkomsten en adviseert over de rol van het Rijk en van private partijen in de volgende fasen, de planvorming en de realisatiefase.

4.4 Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland

Als gevolg van de door de Europese Commissie vastgestelde plicht tot terugvordering van een deel van de verleende subsidies wordt door de met de uitvoering van de regeling belaste instantie (Senter) in 2000 een begin gemaakt met terugvordering. Ten aanzien van 250 subsidieaanvragers heeft de Commissie terugvordering van de subsidie gelast omdat geen of onvoldoende informatie was verstrekt. Deze aanvragers zijn allen weer benaderd met het verzoek de benodigde informatie alsnog te verschaffen. Voor 143 aanvragers geldt dat de alsnog ingezonden informatie tot de conclusie heeft geleid dat de subsidie terecht is verleend en dat dan ook niet tot terugvordering zal worden overgegaan. Voor het overige wordt verwezen naar de brief van de minister van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1999/00, 26 800 IXB, nr. 45). Hierbij geldt wel het voorbehoud dat niet mag worden uitgesloten dat de uitslag van gerechtelijke procedures de Nederlandse overheid alsnog dwingt tot terugvordering.

4.5 Beheer deelnemingen

In de loop van dit jaar zal een herijking van het beleid inzake de commissaris van overheidswege – laatstelijk besproken met de Tweede Kamer in 1991 aan de hand van de Nota inzake commissarissen van overheidswege (Kamerstukken II 1990/91, 22 064) – aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Voorts zal het beleid inzake staatsdeelnemingen – laatstelijk integraal weergegeven in de Nota beleid inzake Staatsdeelnemingen uit 1996 (Kamerstukken 1995/96, 25 178) – worden aangescherpt. Ook hierover wordt een nota aan de Tweede Kamer voorzien.

4.6 Binnenlands Geldwezen

Inleiding

De dynamiek in de financiële sector vergt een alerte houding van de overheid. Primaire drijfveer van het overheidsbeleid is het waarborgen van goed functionerende financiële markten en van het vertrouwen in het financiële stelsel. Nieuwe beleidsinitiatieven staan vooral in het teken van inspelen op sector- en grensoverschrijdende aspecten en het bevorderen van marktwerking en -transparantie. De internationale context noodzaakt tot een actieve inbreng in internationale fora.

De introductie van de chartale euro op 1 januari 2002 is een uniek en grootschalig project, waarbij het van belang is dat de overgang van de gulden naar de euro soepel verloopt. In dit verband zal in 2001 veel aandacht uitgaan naar de afronding van het scenario van de chartale omwisseling en de op dit gebied te treffen voorbereidingen binnen de overheid.

Invulling geven aan sectoroverstijgend toezicht

In de nota «Institutionele vormgeving van het toezicht op de financiële marktsector» (Kamerstukken II 1998/99, 26 466) heeft de minister van Financiën het voornemen kenbaar gemaakt om de reikwijdte, instrumentering en operationele aanpak van het toezicht op financiële conglomeraten in de marktsector te bezien en de Tweede Kamer daarover te rapporteren. Een nota inzake toezicht op financiële conglomeraten is medio 2000 aangeboden aan de Tweede Kamer. De nota introduceert een integraal toezicht op financiële conglomeraten. Hierbij wordt het toezicht op conglomeraten groepsbreed en risico-georiënteerd benaderd, en daarbinnen wordt het toezicht op vergunninghoudende instellingen gepositioneerd. De instelling van de Raad van Financiële Toezichthouders maakt deze groepsbrede benadering mogelijk. In 2001 zullen verscheidene beleidsvoornemens op dit terrein worden geïmplementeerd.

Financiële toezichtwetgeving

Op de agenda van financiële (toezicht)wetten die geactualiseerd worden, staan in 2001 in ieder geval:

• Wet toezicht beleggingsinstellingenactualisering met het oog op ontwikkelingen in sector beleggingsinstellingen.
• Wet toezicht kredietwezen 1992implementatie van EU-richtlijn inzake liquidatie en sanering van kredietinstellingen.
• Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993implementatie van de EU-richtlijn inzake liquidatie en sanering van verzekeringsondernemingen.
• Wet giraal effectenverkeeralgehele herziening van de wet met oog op ontwikkelingen in het giraal effectenverkeer.

De in 1999 afgeronde actualisering van het sinds 1988 geldende Bazelse Akkoord zal in 2001 hoogstwaarschijnlijk leiden tot aanpassing van de Wet toezicht kredietwezen 1992. Deze aanpassingen zullen dan met name de kapitaaltoereikendheid, het eigen vermogen en de solvabiliteitsratio behelzen.

Bevorderen marktwerking en transparantie

Bemiddeling in financiële diensten

De vervlechting binnen de financiële sector versterkt het belang van een consistente set regels voor de verschillende spelers die op deze markt actief zijn. Dit geldt zowel voor het directe aanbod van financiële producten, als voor de bemiddeling in financiële producten. De Tweede Kamer ontvangt in het najaar van 2000 een beleidsanalyse ten aanzien van bemiddeling in financiële diensten. In 2001 wordt invulling gegeven aan de beleidsvoornemens die uit deze nota voortvloeien. Belangrijke uitgangspunten zijn zowel cross-sectorconsistentie, als cross-distributieconsistentie. Bij het eerste, de cross-sectorconsistentie, gaat het om de consistentie in regelgeving ten aanzien van de bemiddeling in de verschillende financiële diensten. Bij het laatste, de cross-distributieconsistentie, gaat het om de consistentie in regelgeving ten aanzien van de verschillende typen distributie van financiële diensten. De wijze waarop toegezien wordt op de naleving van de regelgeving voor bemiddeling vraagt, mede gegeven het groot aantal bemiddelaars, om bijzondere aandacht.

Zoals toegezegd bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen tot wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (Wabb I en Wabb II, Kamerstukken II 1999/00, 25 507 en 26 531), worden in de loop van 2001 de resultaten bekend gemaakt van een onderzoek naar marktwerking en concurrentie in het assurantietussenpersonenkanaal en naar de effecten van de afschaffing van het begunstigingsverbod op de gehele verzekeringsmarkt. Hierna zal worden bezien of het inwerkingtredingsbesluit van wetsvoorstel Wabb II, voorzover het de beloningsregels betreft, per voorhangprocedure aan de Staten-Generaal zal worden voorgelegd.

Informatieverstrekking aan de consument

Een ander accent in het beleid, ten aanzien van het bevorderen van marktwerking en transparantie, is de aandacht voor informatieverstrekking aan de consument. Aanleiding daarvoor is de snelle productontwikkeling en de toenemende vervaging van grenzen tussen deelmarkten in de financiële sector. De eigen verantwoordelijkheid van de consument in een steeds dynamischer financieel speelveld vindt zijn basis in adequate informatieverstrekking. Vanuit een sectoroverstijgend perspectief kan voorts de eis worden geformuleerd dat de regelgeving in de verschillende deelsectoren onderling consistent moet zijn. In de zomer van 1999 is hierover een nota aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 1998/99, 26 676) met beleidsinitiatieven. Dit zal in 2000 en 2001 leiden tot aanpassing van regels over informatievoorziening aan de consument.

Verslaggeving

Het kabinet wil de transparantie en vergelijkbaarheid van de verslaggeving door beursgenoteerde ondernemingen bevorderen. Zo wordt door het kabinet bezien of in Nederland de systematiek ten aanzien van het toezicht op de naleving van de verslaggevingsstandaarden moet worden gewijzigd. Vertrouwen in de internationaal georiënteerde financiële sector is gebaat bij een adequate controle op de correcte naleving van de verslaggevingsstandaarden die in het internationale speelveld gelden. De nadere uitwerkingresulterend in voorstellen voor een wettelijke inkadering - zal in 2001 plaatsvinden.

Naar aanleiding van de Nota «Financiële verslaggeving door verzekeringsmaatschappijen» is een werkgroep van deskundigen ingesteld, die met concrete aanbevelingen moet komen om de transparantie en vergelijkbaarheid in de jaarverslaggeving van verzekeraars te vergroten. Het is de bedoeling dat deze werkgroep eind 2000 haar aanbevelingen zal publiceren. De uitwerking van deze aanbevelingen zal in 2001 wellicht tot concrete wijzigingsvoorstellen van wet- en regelgeving leiden.

Openbare bieding op effecten

Medio 2000 is het wetsvoorstel Openbare biedingen op effecten aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 1999/00, 27 172). Het wetsvoorstel introduceert een wettelijke regulering van openbare biedingen op effecten op basis van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995), waarbij de Stichting Toezicht Effectenverkeer wordt belast met het toezicht op de naleving van de betrokken regelgeving. In verband met de urgentie van het wetsvoorstel, wordt een gefaseerde benadering gevolgd. In de eerste fase zullen de biedingsregels die nu nog zijn opgenomen in Hoofdstuk I van de SER-Fusiegedragscode «één-op-één» worden overgeheveld naar Wte 1995. De tweede fase, waarvan de voorbereidingen direct na afronding van de eerste fase van start gaat, bevat (a) een algehele revisie van de biedingsregels in het licht van de ontwikkelingen in de markt; (b) een mogelijke introductie van civielrechtelijke sancties (zoals schorsing van stemrecht); en (c) een aanpassing van de materiële regels in het kader van de implementatie van de 13de richtlijn inzake overnamebiedingen.

Opvang schade

De Tweede Kamer zal in 2001 worden bericht over de concrete beleidsvoornemens die voortvloeien uit het rapport van de studiegroep Opvangregeling Schadeverzekering. Op verzoek van het ministerie van Financiën hebben het Verbond van Verzekeraars en de Verzekeringskamer parallel, aan de wettelijke uitwerking van de opvangregeling voor de levensector, een eerste verkenning ter hand genomen naar de mogelijkheid van een opvangregeling voor schadeverzekeringen. In het rapport, dat in de zomer van 2000 aan de Tweede Kamer is gezonden, worden onder meer de vooren nadelen van garantieregelingen voor schadeverzekeringen geschetst.

Versterken corporate governance

Als uitvloeisel van de kabinetsreactie op het rapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance (Peters II) (Kamerstukken II 1998/99, 25 732) wordt een wetsvoorstel voorbereid waarmee een verhoogde transparantie bij beursgenoteerde ondernemingen wordt beoogd. Doelstelling is dat in het jaarverslag inzicht moet worden verschaft in de corporate governance structuur van de onderneming en in de bezoldiging en het effectenbezit van bestuurders en commissarissen. Daarnaast wordt een wetswijziging voorbereid voor de werking en doelstelling van certificering in vredestijd. Bij dit laatste zal rekening worden gehouden met de samenhang met het thans voorliggende wetsvoorstel beschermingsconstructies en de invoering van de 13de richtlijn.

Internationale consolidatie effectenverkeer

Als gevolg van technologische ontwikkelingen is de internationale concurrentie tussen beurzen onderling en tussen traditionele beurzen en alternatieve handelssystemen sterk toegenomen. Ook de mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking zijn toegenomen. Als gevolg hiervan vindt zowel bij beurzen als op het terrein van afwikkelingssystemen (clearing and settlement) een proces van consolidatie plaats. Voorbeeld bij uitstek is de voorgenomen fusie van de Amsterdamse beurs AEX met de beurzen van Brussel en Parijs. Beleid, regelgeving en toezicht dienen op dergelijke ontwikkelingen in te spelen; het waarborgen van de doelstellingen van de Wte 1995 blijft hierbij uiteraard leidraad. Betreffende de voorgenomen fusie vindt tevens intensieve afstemming plaats met de bevoegde autoriteiten in Frankrijk en België. De fusie en de ontwikkelingen van het internationale effectenverkeer waar zij een uiting van is, onderstreept de noodzaak om de effectenwetgeving in de EU verder te harmoniseren. Nederland zal zich daarom ook actief inzetten voor de voortgang van het door de Europese Commissie geïnitieerde Actiekader voor Financiële diensten.

Voorbereidingen introductie chartale euro

Op basis van het scenario van de chartale omwisseling zal de Nederlandsche Bank vóór 1 april 2001 de voorbereidingen voor de chartale omwisseling afronden. Tot 1 juli 2001 is ruimte ingebouwd voor het testen van procedures en ketenafhankelijkheden. In het derde en vierde kwartaal zullen operationele activiteiten worden ontplooid. Banken en toonbankinstellingen zullen vervolgens in december 2001 worden voorzien van voldoende startvoorwaarden van euromunten en -biljetten. Het publiek krijgt in de tweede helft van december 2001 de beschikking over euromunten1. Iedere ingezetene van zes jaar en ouder krijgt een euro-informatieset thuisgestuurd met daarbij een waardebon waarmee naar keuze een gratis set met de acht verschillende euromunten afgehaald kanworden of f 8,55 korting verkregen kan worden op een grotere set met euromunten, die banken en toonbankinstellingen in deze periode aan het publiek kunnen verkopen.

Wat betreft de voorbereidingen van de overheid op de invoering van de euro moeten de departementen op 1 januari 2001 de feitelijke aanpassingen hebben uitgevoerd, zodat deze in 2001 (vóór 1 juli) getest en geïmplementeerd kunnen worden. In het voor- en najaar van 2001 worden de laatste halfjaarlijkse monitorrondes voor E-day gehouden bij de departementen, die resulteren in een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer. Daarin wordt tevens bijzondere aandacht besteed aan de voortgang bij zelfstandige bestuursorganen die een belangrijke rol vervullen in de uitvoering van beleid, en aan de mede-overheden, met het oog op de frequente publiekscontacten van al deze organisaties.

Conform de «beleidsbrief wet- en regelgeving», die begin 2000 aan de Tweede Kamer is verstuurd (Kamerstukken II 1999/00, 27 042), zal er een verzamelwet worden opgesteld waarin aan te passen wettelijke bedragen zijn opgenomen. Het wetsvoorstel hiertoe zal naar verwachting in het najaar van 2000 bij de Staten-Generaal worden ingediend. Ook voor algemene maatregelen van bestuur wordt een verzamel-amvb opgesteld. Ministeriële regelingen zullen door de departementen zelf worden aangepast; met het oog op de volledigheid gebeurt dit zo kort mogelijk voor 2002.

Kasbeleid

Het jaar 2000 staat in het teken van de invoering van de in 1999 aanbestede inkoop van het betalingsverkeer van de rijksoverheid. Deze aanbesteding heeft geresulteerd in lagere kosten, eenvoudiger procedures en betere banksystemen voor het kasbeheer bij het Rijk. Belangrijke doelstelling voor 2001 is om de doelmatigheid van het kasbeheer bij het Rijk verder te verhogen. In samenwerking met banken zal de ontwikkeling en het gebruik van elektronische vormen van betalen en ontvangen worden gestimuleerd. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan betalen en ontvangen van belasting via Internet.

Voorts zal Financiën nadere voorstellen doen voor het beperken van risicovol kasbeheer bij instellingen op afstand van het Rijk en in het verlengde daarvan het uitbouwen van het geïntegreerd middelenbeheer, hetgeen betekent dat de middelen van de genoemde instellingen geïntegreerd worden aangehouden in 's Rijks Schatkist. Hiermee wordt beoogd de doelmatigheid van het kasbeheer van publieke gelden te vergroten.

5. FINANCIËN BUITENLAND

5.1 Inleiding

Grafiek 5.1 Aandeel in uitgaven IXB Bedrag (x f 1000)Grafiek 5.2 Aandeel in het niet belastingontvangsten IXB Bedrag (x f 1000)kst-27400-IXB-2-6.gif

5.2 Exportkredietverzekering en investeringsgaranties

Algemeen

Exporttransacties en investeringen in het buitenland zijn belangrijk voor de groei van de Nederlandse economie. Exporttransacties komen vaak alleen tot stand als de leverancier of de bank bereid is aan de koper krediet te verlenen. Als voorwaarde om gelden uit te lenen verlangen kredietgevers veelal verzekering van risico's. Waar de markt vanwege het risico niet bereid is als zodanig gezonde exportkrediettransacties van Nederlandse bedrijven en buitenlandse investeringen door Nederlandse bedrijven te verzekeren, is de Staat onder voorwaarden bereid herverzekering van deze transacties te overwegen. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de volgende.

I Kostendekkendheid van de faciliteit. Naast een efficiënt en effectief opererend systeem, zijn het premiebeleid, het polisbeleid, het landenbeleid, het acceptatiebeleid en de actieve recuperatie van schades hierbij met name van belang.

II. Het bevorderen van (minimum)afspraken tussen landen om concurrentieverstoring te voorkomen. Om concurrentieverstoring bij de financiering en de (her-)verzekering tegen te gaan vindt internationaal overleg plaats. Daarnaast voorkomt samenwerking tussen crediteurenlanden ongelijke behandeling van crediteuren bij schuldherstructureringen.

III. Het in principe bij de markt laten van risico's, die de markt zelf kan dragen. Dit brengt met zich mee dat het bij herverzekering door de Staat voornamelijk om transacties met Azië, Latijns-Amerika, Afrika en Oost-Europa gaat. De risico's in dit marktsegment zijn aanzienlijk en moeilijk voorspelbaar.

Om herverzekering van de hiervoor weergegeven transacties mogelijk te maken worden de instrumenten Exportkredietverzekering (EKV) en de Regeling Herverzekering Investeringen (RHI) ingezet. Met betrekking tot de EKV hebben in de komende periode de volgende punten de aandacht:

Evaluatie EKV

In de financiële verantwoording van het ministerie van Financiën over het jaar 1999 (Kamerstukken II 1999/00, 27 127, nr.20, blz. 26) is aangekondigd, dat in het najaar van 1999 met de evaluatie van de exportkredietverzekering is begonnen. In 2000 wordt de evaluatie van de exportkredietverzekering afgerond. De beleidsvoornemens die uit de evaluatie zullen voortkomen, zullen aan de Kamer worden voorgelegd.

Bedrijfseconomisch resultaat

Om een goed beeld van het resultaat van de herverzekering van exportkredieten in Nederland te krijgen, dient het resultaat niet op kasbasis maar op bedrijfseconomische wijze te worden bepaald. Op deze wijze is toetsing van kostendekkendheid van de premies beter mogelijk. Tevens is, zoals reeds is opgemerkt in de toelichting bij de begroting voor 2000 (Kamerstukken II 1999/00, 26 800, nr. 2, blz. 23), in het OESO-premieakkoord bepaald dat per 1 januari 1999 met schone lei (alleen verzekerde transacties vanaf 1-1-1999) een bedrijfseconomische administratie gevoerd dient te worden door de lidstaten. In onderstaande tabel is het bedrijfseconomisch resultaat aangaande verzekerde transacties vanaf 1-1-1999 weergegeven.

Tabel 5.1 Bedrijfseconomisch resultaat 1999 (x f 1 mln.) voor verzekerde transacties vanaf 1-1-1999
 kortmiddellangtotaal
premie 1999+ 11,2+ 61,1+ 72,3
provenu 1999+ 3,40+ 3,4
schade 1999– 3,80– 3,8
beloning NCM 1999– 3,6– 21,8– 25,4
kostenpost EKI/DNB– 0,4– 3,6– 4,0
voorziening obligo1n.v.t.– 42,9– 42,9
renteresultaat1n.v.t.+ 0,8 + 0,8
bedr.econ.resultaat 1999+ 6,8– 6,4+ 0,4

1 Bij de vorming van de voorziening is uitgegaan van een tweetal ervaringscijfers, namelijk netto schade als percentage van bruto schade en bruto schade als percentage van aangegaan nominaal obligo. Het eerste percentage is bepaald op 25%, terwijl het tweede percentage berekend is op 20%. Dit betekent dus dat een voorziening gevormd kan worden op basis van 25% van 20% (=5%) van het nominale obligo, dat tot ultimo 1999 f 858,9 mln. bedraagt. Dit resulteert in een voorziening op een niveau van f 42,9 mln. Bij bepaling van het renteresultaat is ervan uitgegaan dat inkomsten en uitgaven gelijkmatig in de tijd zijn verdeeld. Verder is verondersteld dat de voorzieningen ultimo december genomen worden.

Het negatieve resultaat middellang over 1999 is van een vergelijkbare omvang als het positieve resultaat kort over 1999. Het is echter nu nog te vroeg om hier conclusies aan te kunnen verbinden met betrekking tot de kostendekkendheid, omdat sinds de «nieuwe start» pas één jaar verstreken is en middellange zaken een lange doorlooptijd (fabricatietermijn plus krediettermijn plus een extra termijn vanwege een eventuele consolidatieregeling) kennen.

Vraag naar exportkredietverzekering

Voor 1999 is een lichte toename van het uitstaande herverzekerde risicobedrag (polissen en dekkingstoezeggingen) te zien.

Grafiek 5.3 Ontwikkeling uitstaande risicobedragkst-27400-IXB-2-7.gif

De gunstiger economische ontwikkeling in de «emerging markets» heeft geleid tot de verwachte grotere importvraag uit deze landen en een versoepeling van het landenbeleid. Mede hierdoor is de vraag naar exportkredietverzekering gegroeid. De verwachting is dat deze groei zich in 2001, net als in 2000, zal voortzetten. Hiernaast valt op te merken, dat de vraag naar koersrisicoverzekeringen trendmatig is gestegen en dat er in de laatste jaren binnen de reguliere exportkredietverzekering een relatieve verschuiving naar slechtere landenklassen valt waar te nemen (landenklassen met een hogere schadekans).

Productbeleid

Om exportkrediettransacties te accommoderen wordt, binnen de randvoorwaarden van de faciliteit, regelmatig gezocht naar mogelijkheden om producten beter op de vraag af te stemmen. In dit kader is het ook van belang risico's die de markt zelf kan dragen, in principe ook door de markt te laten dragen. Gelet op dit uitgangspunt is met de NCM afgesproken, dat vanaf 2000 het risico in de beste landenklasse (met name EU/OESO-landen) voor rekening en risico van de NCM wordt verzekerd. Het gaat hier om zowel landen- als debiteurenrisico's met in achtneming van bepaalde limiteringen. Hiernaast bestaat het voornemen in 2001 een doorlichting van de bestaande polisvoorwaarde uit te voeren. Op basis van de uitkomsten van de doorlichting zouden de polisvoorwaarden kunnen worden aangepast.

Bevorderen van (minimum) afspraken

Nederland hecht aan internationaal overleg ter bevordering van afspraken op het gebied van exportkredietverzekering. Eén en ander kan concurrentieverstoring vermijden en kan gelijke behandeling van partijen bevorderen, zonder het uitgangspunt van kostendekkendheid te veronachtzamen. In dit verband spant Nederland zich onder andere in om te komen tot een verdere harmonisatie van debiteurencategorieën en -premies in aansluiting op de reeds in het kader van de OESO/Consensus geharmoniseerde landenklassen, -categorieën en -premies. Hierbij past overigens de kanttekening, dat het grootste gedeelte van schades wordt veroorzaakt door landenrisico's.

Nog steeds lukt het niet om tot (minimum-)afspraken te komen op het gebied van de exportkredietverzekering voor landbouwproducten; de verwachtingen terzake zijn niet hoog gespannen onder invloed van de geringe mogelijkheden van de Verenigde Staten om zo veel mogelijk op marktoriëntatie gerichte afspraken te maken.

Binnen de OESO wordt gewerkt aan gemeenschappelijke benaderingen voor de ontwikkeling van nationale milieucomponenten. Een milieucomponent is een wijze om milieuaspecten mede te betrekken bij de besluitvorming omtrent de verstrekking van exportkredietverzekeringsdekking voor rekening en risico van de Staat. Het streven is om in Nederland bij dekking voor exportkredietverzekering vanaf 2001 mede rekening te houden met milieueffecten. Dit wordt nader uitgewerkt.

In 1997 heeft Nederland de «OESO-conventie ter bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties» ondertekend. Wat betreft de exportkredietverzekering zullen de daarin vervatte afspraken eind 2000 zijn ingevoerd.

Schuldenregelingen, waaronder schuldkwijtschelding

Een aantal landen met omvangrijke schuldenregelingen zoals Argentinië, Egypte, Peru en Polen, waarmee in de eerste helft van de jaren negentig schuldenregelingen zijn overeengekomen, blijven hun verplichtingen goed nakomen. Met Rusland ligt dat anders. Als gevolg van de financiële crisis in 1998 en de daaruit voorkomende financieel-economische problemen was het onvermijdelijk dat voor de ontstane achterstalligheden en de bedragen die in 1999 en 2000 onder de vigerende schuldenregeling vervallen, nieuw betalingsuitstel werd verleend. Verder blijft de situatie voor een groot aantal met name Afrikaanse landen zeer moeilijk. In 1996 is voor deze landen het zogenaamde HIPC-initiatief (Heavily Indebted Poor Countries) gelanceerd. Een verdere versoepeling van dit initiatief in 1999 resulteerde in nog verdergaande kwijtschelding dan voorheen. De bijdrage van de Club van Parijs aan dit initiatief is een verhoging van het maximale kwijtscheldingspercentage voor commerciële schulden van 67% onder de Napels-voorwaarden tot 90% of zelfs 100% (Keulen-voorwaarden), indien dat nodig is om een houdbare schuldpositie te realiseren. In dit verband wordt verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer van 23 mei 2000 (Kamerstukken II 1999/00, 26 234, nr 14). Door de hogere kwijtscheldingspercentages worden de provenu's (en daarmee het resultaat) uit hoofde van de exportkredietverzekering op middellange termijn negatief beïnvloed. Schuldkwijtscheldingen in de Club van Parijs worden sinds 1997 budgettair gecompenseerd binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (ODA-deel).

Relatie Staat/NCM

In de komende periode zal specifiek aandacht worden gegeven aan de positie van de Staat in relatie tot vorderingen op (debiteuren-)landen. Voorts dient in 2001 een beloningsregeling met NCM tot stand te worden gebracht voor de periode vanaf 2002; de lopende driejarige regeling loopt eind 2001 af. In 1999 heeft NCM nieuwe automatiseringssystemen in gebruik genomen. De verwachting is dat hierdoor niet alleen de informatievoorziening aan de Staat, maar ook de efficiency verder zal kunnen verbeteren.

5.3 Het Internationale Monetaire Fonds

De voornaamste doelstelling van het IMF is het waarborgen van de stabiliteit van het internationaal monetair stelsel. Deze taak heeft de afgelopen jaren veel van het IMF gevergd, toen er sprake was van grote financiële onrust in verschillende opkomende markten. Mede dankzij het optreden van het IMF zijn momenteel de meest urgente problemen overwonnen en hebben de meeste opkomende markten weer goede economische vooruitzichten. Dit blijkt onder meer uit de aantrekkende groei in Azië en uit het feit dat Brazilië zijn BIS-krediet, die het eind 1998 in het kader van een IMF-pakket toegezegd heeft gekregen, medio april heeft afgelost. Dit betekent dat de staatsgarantie die de Staat hiertoe aan De Nederlandsche Bank heeft verstrekt is vervallen.

Naar aanleiding van de verschillende financiële crises is binnen het IMF de discussie op gang gekomen over de rol die het IMF moet innemen in de internationale financiële architectuur. In deze discussie zal in het komende jaar vooruitgang moeten worden gemaakt. Nederland maakt zich er sterk voor dat het IMF ook in de toekomst een centrale rol blijft spelen in het internationaal financieel stelsel. Het IMF combineert algemeen en wijdverbreid lidmaatschap met een effectieve representatie van de leden. Nederland is echter ook van mening dat de effectiviteit van het IMF vergroot kan worden door zich op zijn kerntaken te richten en zijn activiteiten te stroomlijnen. Dit impliceert onder meer een duidelijke scheiding met het werkterrein van de Wereldbank. Op het punt van armoedebestrijding bestaat echter wel de mogelijkheid tot samenwerking, met name met betrekking tot de Poverty Reduction Strategy Papers die ontvangende landen in het kader van het HIPC-initiatief dienen op te stellen. De taakverdeling tussen IMF en Wereldbank dient in deze zodanig te zijn dat het IMF zich voornamelijk richt op macro-economische stabilisatie als preconditie voor economische groei.

Een selectief gebruik van de verschillende kredietfaciliteiten kan bijdragen aan het stroomlijnen van het IMF. Op dit punt is vorig jaar reeds vooruitgang geboekt met het afschaffen van enkele faciliteiten die niet meer actief in gebruik waren. Het komende jaar zal duidelijk moeten worden of de nieuwe kredietfaciliteit van het IMF, de Contingent Credit Line (CCL), een nuttige aanvulling op het bestaande palet van IMF-faciliteiten kan zijn. Nederland zal in de discussie over de CCL blijven wijzen op het gevaar dat prekwalificatie en de beschikbaarheid van omvangrijke publieke hulppakketten leidt tot anticiperend gedrag van economische actoren.

Het voorkomen en bestrijden van financiële crises is niet uitsluitend een taak van het IMF. De particuliere sector dient in dit opzicht ook haar verantwoordelijkheid te nemen die voortvloeit uit het feit dat zij commerciële leningen aan een bepaald land verstrekt. In de Nederlandse visie dient sprake te zijn van een evenwichtige verdeling van de kosten bij het bestrijden van een financiële crisis tussen de publieke sector en de particuliere sector.

Onderdeel van crisispreventie is ook het streven van het IMF om meer transparantie in zijn opereren aan te brengen, om zodoende beter in staat te zijn de verantwoordelijkheid van zijn beleid te kunnen dragen. Vandaar dat bijvoorbeeld besloten is tot publicatie van het financial transactions plan ensurveillance-rapporten.

Met betrekking tot de financiering van het versterkte HIPC-inititief zijn vorderingen gemaakt, al zijn nog niet alle financiële vraagstukken opgelost. De herwaardering van 12,9 miljoen ounce goud, dat gebruikt wordt voor financiering van het grootste gedeelte van de IMF-bijdrage, is begin april voltooid. Een gedeelte (9/14) van de beleggingsopbrengsten van deze goudverkopen is reeds overgemaakt naar het HIPC Trust Fund. Een besluit tot overmaking van het resterende gedeelte kan echter pas door het IMF genomen worden wanneer het congres van de Verenigde Staten zijn goedkeuring hiertoe heeft verleend. De Nederlandse inzet is dat het HIPC-initiatief op korte termijn daadwerkelijke schuldverlichting aan arme, sterk verschuldigde landen op moet leveren, zonder dat er concessies worden gedaan aan de voorwaarden die hieraan zijn gesteld.

5.4 Multilaterale Ontwikkelingsbanken

Inleiding

Multilaterale ontwikkelingsbanken en hun concessionele fondsen richten zich op armoedebestrijding en het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling van de minder ontwikkelde landen en dragen daarmee tegelijkertijd bij aan de stabiliteit van het internationaal financieel-economische systeem. Zij treden hiertoe op als financieel intermediair en trachten genoemde doelstellingen met behulp van gerichte leningen te bevorderen. Deze leningen gaan gepaard met technische analyses en advies ten behoeve van de lenende landen. Alle multilaterale ontwikkelingsbanken (behalve de EBRD) beheren ontwikkelingsfondsen die zeer concessionele leningen aan de armste ontwikkelingslanden verschaffen. Nederland onderschrijft de doelstellingen van deze instellingen en is derhalve bereid hiertoe financiële bijdragen te leveren.

De multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen en hun doelstellingen, alsmede de omvang van Nederlands participatie daarin, kunnen als volgt worden weergegeven.

Tabel 5.2 De multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen en hun doelstellingen, alsmede de omvang van Nederland's participatie daarin

OperatiegebiedBankenConcessionele fondsenDoelstellingenNl aandeel IFI's1
MondiaalWereldbankgroep: – IBRD (wereldbank) – IFC – MIGA IDA – armoedebestrijding– duurzame groeibevordering – ondersteunen van structurele aanpassingenIBRD 2,30% IFC 2,40% MIGA 2,12% IDA 2,60% AsDB 1,06% AsDF 2,43% AfDB 0,76% AfDF 3,00% IDB 0,32% IIC 1,52% FSO 1,10% MENA* 3,50% EBRD 2,71%EIB 4,92%
Regionaal – Azië – Afrika – Latijns Amerika – idem – Midden-Oosten* – Oost-EuropaRegionale ontwikkelingsbanken: – AsDB – AfDB – IDB – IIC – MENA-Bank* – EBRD AsDF AfDF FSO
Europa ACS-landenEIBEIB-Lomé– economische en regionale ontwikkeling binnen de EU – duurzame economische ontwikkeling in de ACS-landen

* Nederland beoogt te participeren in de MENA-Bank op het moment dat deze in werking treedt

1 Voor concessionele fondsen geldt het aandeel in de laatste middelenaanvulling

Recente economische crises hebben geleerd hoe belangrijk het is dat voldoende rekening wordt gehouden met de terugbetalingscapaciteit van de ontvangende landen, ook waar het de (katalysatie van) private kapitaalstromen betreft. Nederland heeft hier reeds meermalen op gewezen binnen de multilaterale banken en zal dat in de toekomst blijven doen. Verder is uit economische crises gebleken dat een samenspel tussen macro-economische en structurele factoren tot een onhoudbare situatie en dientengevolge een crisis kan leiden. Dit samenspel onderstreept de noodzaak tot samenwerking tussen de multilaterale ontwikkelingsbanken en het IMF vanuit structurele respectievelijk macro-economische optiek bij zowel de preventie als de bestrijding van eventuele toekomstige crises. De taken van de multilaterale banken zijn met name gelegen bij armoedebestrijding door het ontwikkelen van de economische en sociale infrastructuur en bij het streven naar een gezonde financiële sector.

In 2001 zullen geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan. In 2001 worden de uitgaven in het kader van Nederlandse deelnemingen in de banken en bijdragen aan de door de banken beheerde concessionele fondsen geraamd op f 478 mln, waarvan de uitgaven in verband met IDA de grootste uitgavenpost vormen: f 319 mln. De overige uitgaven betreffen de regionale banken en fondsen (f 128 mln), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (f 14 mln) en de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (f 17 mln).

Onderstaande grafiek geeft enig inzicht in de verdeling van de geraamde uitgaven over de diverse instellingen.

Grafiek 5.4 Uitgaven multilaterale ontwikkelingsbanken uitgaven 2001 en -fondsen (Bedrag x f 1000) kst-27400-IXB-2-8.gif

Alle uitgaven vallen sinds 1997 onder het budgettair regime van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

De Wereldbankgroep (IBRD, IDA, IFC, MIGA)

De Wereldbankgroep bestaat uit de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD), de International Development Association (IDA), de International Finance Corporation (IFC) en het Multilateral Investment Agency (MIGA). IBRD en IDA staan gezamenlijk bekend als de Wereldbank.

In de periode 2001–2002 staat binnen de Wereldbank het creëren van een voorwaardenscheppend klimaat voor economische groei – als noodzakelijke voorwaarde voor duurzame armoedebestrijdingcentraal, zowel voor de lage – als midden-inkomenslanden. In alle landen wordt beter op de effectiviteit van de programma's gelet, ook weer door goed bestuur en beleid te stimuleren, zowel door advies als door een binnen IDA overeengekomen systeem dat allocatie van kredieten afhankelijk stelt van goed beleid en bestuur. Binnen dit systeem worden landen beoordeeld door middel van een zeer uitgebreide methodiek, het zgn. country performance and institutional assessment (CPIA).

De Wereldbank staat een «holistische» benadering van armoedebestrijding voor, waar het gaat om de juiste structurele en macro-economische fundamenten voor duurzame economische groei, en de juiste institutionele en sociale fundamenten voor een rechtvaardige verdeling van de baten daarvan. In de lage inkomenslanden richt de Wereldbank zich op de sociale sectoren en de institutionele capaciteit. In de midden-inkomenslanden committeert de bank zich aan additionaliteit van haar financiering en stelt verdergaande structurele aanpassingen centraal. Hoewel een kapitaalverhoging voor de IBRD op termijn niet wordt uitgesloten, zullen de onderhandelingen naar alle waarschijnlijkheid niet in 2001 van start gaan. Wel zullen de onderhandelingen over een nieuwe middelenaanvulling voor IDA (IDA-13) van start gaan.

De IFC beoogt zich verder toe te leggen op projecten waar een demonstratie-effect van uitgaat in markten met een hoog gepercipieerd risico (frontier markets), en op het verbreden en verdiepen van private sector ontwikkeling in midden-inkomenslanden. Prioriteiten liggen bij financiële markten, infrastructuur, ICT en het MKB. Daarbij gaat het de IFC met name om het versterken van structuren, in aanvulling op het hervormings- en reguleringswerk van de Wereldbank. De IFC heeft aangegeven dat een kapitaalverhoging op termijn nodig zal zijn, maar tot nog toe is geen uitgewerkt voorstel met betrekking tot een kapitaalverhoging voor IFC ontvangen.

Nederland meent dat aandacht ook in de toekomst uit dient te gaan naar het HIPC-schuldverlichtingsinitiatief. Toezeggingen om het HIPC-raamwerk te financieren zijn nog onvoldoende. Met name de financiering van de bijdrage van de multilaterale ontwikkelingsbanken schiet tekort. Nederland is bereid een forse bijdrage hieraan te leveren onder de voorwaarde dat ook andere landen, met name de G-7, rechtvaardig bijdragen aan deze financiering. In geen geval mag de financiering van HIPC-schuldverlichting ten koste gaan van reguliere concessionele kredietverlening, zoals IDA. Nederland heeft in het kader van de komende onderhandelingen over IDA-13 dan ook aangegeven dat de op IDA drukkende extra kosten benodigd voor de financing van het HIPC-initiatief door donoren moeten worden bijgepast, waarbij nadrukkelijk rekening moet worden gehouden met hetgeen individuele donoren reeds hebben betaald en toegezegd aan het HIPC Trust Fund.

Tevens is in het kader van het HIPC-initiatief besloten dat ontvangende landen zelf poverty reduction strategy papers (PRSP) moeten opstellen, alvorens voor HIPC-schuldkwijtschelding in aanmerking te komen. Nederland is van mening dat WB en IMF terughoudend moeten zijn ten aanzien van verzoeken om PRSP-conditionaliteiten te versoepelen, maar dat in sommige zeer specifieke gevallen flexibel kan worden omgegaan met de PRSP-vereisten. Het opstellen van een PRSP zal op termijn ook een voorwaarde worden voor het in aanmerking komen voor IDA-kredietverlening. Voordien dient volgens Nederland meer aandacht te worden besteed aan het vraagstuk hoe het PRSP-proces zich verhoudt tot het principe van performance based lending.

Naar verwachting zal de discussie over de rol van de Wereldbank en de plaats ten opzichte van andere internationale financiële instellingen, die met name wordt aangewakkerd vanuit de VS, de komende tijd actueel blijven. Nederland benadrukt in dezen dat de Wereldbank zich niet alleen moet richten op de armste landen (het IDA-loket), maar dat zeker ook aandacht moet blijven uitgaan naar midden-inkomenslanden, waaronder veel transitie-landen. Ook in die landen komt nog veel armoede voor. De Wereldbank heeft hier een belangrijke taak in het verschaffen van technische assistentie, advies en financiering gericht op het versterken van de economische fundamenten. Wel dient additionaliteit aan private financiering te worden betracht.

Ten aanzien van het administratieve budget heeft de Wereldbank zich ten doel gesteld terug te keren naar het niveau van 1997, ondanks het feit dat extra uitgaven te verwachten zijn vanwege onder andere het HIPC-initiatief en het PRSP proces. Nederland juicht dit toe en is van mening dat voorafgaand aan een eventuele budget-verhoging in de toekomst, eerst een discussie over te betrachten selectiviteit in de uitvoering van taken (inclusief prioriteitstelling) moet worden gevoerd. Dit is ook van belang om te voorkomen dat het uitblijven van een duidelijke en integrale discussie over prioriteitstelling resulteert in velerlei claims op het netto inkomen van de Wereldbank.

De Aziatische Ontwikkelingsbankgroep (AsDB en AsDF)

De AsDB-groep heeft als overkoepelende doelstelling armoedebestrijding in Azië, met als sub-doelstellingen de bevordering van economische groei, van sociale sectoren en van good governance/public management. De bankgroep verstrekt hiertoe zowel «zachte» als harde leningen, garanties en technische assistentie aan landen in Azië.

Naar verwachting zullen de onderhandelingen over de zevende middelenaanvulling van het Aziatisch ontwikkelingsfonds (AsDF-8) in 2000 worden afgerond en zal AsDF-8 vanaf 2001 operationeel zijn. Op verzoek van donoren, waaronder Nederland, zullen de middelen uit dit fonds worden gealloceerd op basis van de resultaten van vorige projecten, alsmede het gevoerde macro-economische, structurele en sociale beleid en de mate van good governance.

Algemene aandachtspunten voor Nederland bij de AsDB zijn de armoedefocus van de bankgroep, samenwerking en taakverdeling met andere donoren en het multilaterale karakter van de bank cq. de invloed van aandeelhouders op de besluitvorming. Daarnaast acht Nederland het van groot belang dat de financiële positie van de bankgroep verder wordt versterkt.

De Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbankgroep (IDB, IIC en FSO)

De IDB-groep heeft als doelstelling het stimuleren van economische groei en het bestrijden van armoede in Latijns-Amerika en de Caraïben. Nederland beschouwt de IDB als een effectieve bank, die een onmisbare rol speelt in Zuid-Amerika. De IDB is de grootste multilaterale leningverstrekker in de regio.

In het beleid van deze bank neemt armoedebestrijding een prominente plaats in en ook op andere punten is er een grote mate van congruentie met het Nederlandse beleid. Nederland zal in zijn relatie met de IDB blijven aandringen op meer aandacht voor de armste landen in de regio, op goed bestuur en anti-corruptie, alsmede op het in acht blijven nemen van sociale en milieuaspecten. Nederland zal zich inzetten voor een actieve en flexibele opstelling van de IDB in het proces van donorcoördinatie.

Nederland zal daarnaast de ontwikkeling van de financiële positie van de IDB kritisch volgen. Als gevolg van grootschalige liquiditeitssteun aan enkele grotere lidstaten om de gevolgen van de financiële crises op te vangen zijn de reserves van de IDB gedaald tot net onder het vastgestelde minimum. De verwachting is overigens dat de reserves weer snel terug zullen zijn op het juiste niveau. In het kader van crisespreventie is de IDB momenteel bezig haar uitleeninstrumentarium te herzien. Nederland steunt deze discussie, maar zal er tegelijkertijd op toezien dat de IDB niet structureel betalingsbalanssteun gaat verlenen.

Begin 2000 is een akkoord bereikt over de kapitaaluitbreiding van de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC) voor een bedrag van US$ 500 mln. Nederland heeft ingeschreven op een aandelenpakket ter waarde van aan US$ 7,6 mln., te betalen over een periode van acht jaar. Met betrekking tot het beleid van de IIC blijft Nederland aandringen op ondersteuning van het private midden- en kleinbedrijf in de armere landen. Verder zal Nederland er nauw op toezien dat de financiële positie van de IIC op korte termijn verbetert.

De Afrikaanse Ontwikkelingsbankgroep (AfDB en AfDF)

De AfDB-groep heeft als doelstelling het stimuleren van economische groei en het bestrijden van armoede op het Afrikaanse continent. De bank zit op de goede weg na een aantal moeilijke jaren, en heeft het vertrouwen van de donoren en de financiële wereld herwonnen. Hierdoor kan de AfDB-groep een waardevolle bijdrage leveren aan de ontwikkeling van zowel Noord- als Sub-Sahara Afrika.

De recentelijk aangenomen Vision Paper stelt de prioriteiten vast voor activiteiten van de Afrikaanse Bank voor de aankomende jaren, inclusief 2001. In haar streven naar armoedereductie en de bevordering van economische groei en ontwikkeling zal de Bank extra aandacht geven aan o.a. ontwikkeling van de rurale en landbouwsector en aan het promoten van goed bestuur. Daarnaast tracht de Afrikaanse Bank ook de regionale samenwerking in Afrika te bevorderen.

Nederland zal ook in 2001 de opstelling van de AfDB ten aanzien van de sectorale benadering nauwkeurig volgen, alsmede de uitwerking van het milieubeleid. Verder zal Nederland aandringen op een goede samenwerking en taakverdeling met de Wereldbank en andere donoren. Nederland is bereid om (bilateraal) extra financiële middelen ter beschikken te stellen om de formulering van Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP) door de ontvangende landen te ondersteunen. In discussies omtrent de bijdrage van de Afrikaanse Bank aan het HIPC Initiatief zal Nederland blijven benadrukken dat alle aandeelhouders een rechtvaardig aandeel in de financiering zullen moeten leveren.

Op het financiële vlak zal Nederland de ontwikkeling van nieuwe uitleeninstrumenten kritisch volgen. De introductie van degelijke instrumenten mag niet leiden tot grotere financiële risico's voor de Bank waardoor haar financiële positie zou kunnen worden aangetast.

De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD)

De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) stelt zich ten doel de overgang te bevorderen van de voormalige communistische landen in Midden- en Oost-Europa en de voormalige Sovjet Unie naar democratische landen met een markteconomie. Zij financiert daartoe vooral projecten die deze transitie bevorderen, met name in de private sector.

In het kader van de komende discussie over de kapitaalbasis zal ook de te voeren strategie van de EBRD voor de komende jaren aan bod komen. Hierbij zal Nederland aandringen op een strategie waarbij de portefeuille evenwichtig en geografisch gespreid blijft. Dit is zeker ook van belang in verband met de steun die de pre-accessielanden in Oost Europa nodig hebben om hun economiën gereed te maken voor de toetreding tot de EU. Voorts zal dit bijdragen aan een gezonde financiële portefeuille van de EBRD waarbij het juiste evenwicht is gevonden tussen het aangaan van financiële risico's en een hoge transitie-impact van de activiteiten van de Bank. Het grote belang van spreiding is tijdens de Russische crisis in 1998 nogmaals gebleken. De EBRD heeft laten zien ook tijdens een crisis het hoofd te kunnen bieden aan een moeilijke situatie zonder te hoeven inboeten op de capaciteit om nieuwe commiteringen (ruim Euro 2 mld. in 1999) aan te gaan in zowel gevorderde als minder gevorderde transitielanden.

De Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA-Bank)

De Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA-Bank) is in 1996 in het leven geroepen teneinde vrede, stabiliteit en ontwikkeling in de regio te bevorderen. Nederland heeft de Akte van Aanvaarding bij de Verenigde Naties neergelegd en zich daarmee gecommitteerd aan deelneming in het kapitaal van de bank.

Het oprichtingsproces van de bank heeft echter aanzienlijke vertraging opgelopen, vooral ten gevolge van de impasse in het Midden-Oosten Vredesproces. De periode voor ratificatie van het Basisverdrag is verlopen, zonder dat voldoende partijen deze hebben ondertekend. De VN zal te gelegener tijd een Bijeenkomst van Partijen bijeen roepen om te bespreken welke volgende stappen te ondernemen. Zolang er geen momentum in het vredes-proces bestaat, onderneemt de VN echter geen actie op dit punt.

5.5 De Europese Investeringsbank

De Europese Investeringsbank (EIB) streeft ernaar de evenwichtige economische en sociale ontwikkeling van de lid-staten van de Europese Unie te bevorderen. Hiertoe verleent zij vooral kredieten ten behoeve van achtergebleven regio's en door de Europese Raad gestelde economische prioriteiten.

Een belangrijke nieuwe beleidsprioriteit die de Bank zich in de komende jaren binnen de EU heeft gesteld, is het programma dat zij wil uitvoeren ter ondersteuning van de richtsnoeren van de Europese Raad te Lissabon van maart 2000 inzake de totstandkoming van de «kennis- en innovatiemaatschappij». Dit programma, dat «Innovatie 2000 Initiatief» is genoemd, omvat nieuwe acties op het gebied van de informatienetwerken, investering in menselijk kapitaal en investeringen van het innoverende bedrijfsleven. De EIB heeft daartoe een meerderheidsbelang verworven in het Europees Investeringsfonds, dat zich zal richten op het verstrekken van risicokapitaal aan het innoverende bedrijfsleven. Nederland steunt dit initiatief, maar ziet er wel op toe dat de financieringen van de EIB op deze gebieden toegevoegde waarde hebben ten opzichte van financieringen van banken.

De EIB is ook actief in landen buiten de EU, waaronder landen in de Westelijke Balkan (in het kader van het economisch ondersteuningsprogramma voor deze regio). Hiermee is in totaal circa 10% van haar middelenuitzettingen gemoeid. Nederland steunt volledig de hoge prioriteit die de Bank wil geven aan de uitvoering van de vernieuwde pre-accessiefaciliteit voor potentiële toetreders tot de EU in de jaren 2000 tot en met 2002. Bij de beoordeling van leningen aan projecten in derde landen streeft Nederland er voorts naar dat de EIB haar beleid laat aansluiten bij dat van andere internationale financiële instellingen, zoals de Wereldbank en de EBRD. In het algemeen hecht Nederland er veel waarde aan dat de EIB zich concentreert op projecten waarbij zij een duidelijke toegevoegde waarde kan bieden vergeleken met andere financiële instellingen, waaronder particuliere banken. Nederland zal er voorts voor waken dat de mogelijkheid van rentesubsidies op leningen aan landen die partij zijn bij de nieuwe EU-ACS Partnerschapsovereenkomst met grote terughoudendheid wordt benut en niet zal leiden tot verstoringen op de financiële markten.

6. FISCALE ZAKEN EN BELASTINGDIENST

6.1 Inleiding

Grafiek 6.1 Aandeel in uitgaven IXB Bedrag (x f 1000)Grafiek 6.2 Aandeel in het niet-belastingontvangsten IXB Bedrag (x f 1000)kst-27400-IXB-2-9.gif

6.2 Fiscale Zaken

Algemeen

Met de invoering op 1 januari 2001 van de nieuwe Wet Inkomstenbelasting 2001 worden belangrijke knelpunten binnen het bestaande fiscale stelsel weggenomen. Economische, internationale en technologische ontwikkelingen vragen echter ook na de invoering van de voorstellen in het kader van de belastingherziening 2001 om een voortgaande aandacht voor het fiscale beleid. Daarom wordt, ook mede naar aanleiding van een daartoe door de Tweede Kamer aangenomen motie, dit en komend jaar gewerkt aan verdere fiscale studies, die in 2001 afgerond zullen worden.

Fiscaal beleids- en wetgevend programma 2001

In het kader van het groot-onderhoudsprogramma voor de fiscale wetgeving waarbij in de afgelopen jaren al een aantal belastingwetten grondig is aangepakt, is in 2001 de Successiewet aan de beurt. Het kabinetsstandpunt inzake de rapportage van de werkgroep modernisering successiewetgeving van 13 maart 2000 zal naar verwachting in de eerste helft van 2001 verschijnen, gevolgd door concrete voorstellen. Daarbij is ook de relatie van de successiewetgeving met het ondernemersklimaat in Nederland van belang, zowel ter zake van de grondslag als de tarieven. Wetgevende capaciteit voor 2001 zal daarnaast nodig zijn voor de invoering van de Euro. Voorts wordt in 2001 in vervolg op de feitelijke invoering van de belastingherziening 2001 ook in de beleidssfeer nog een doorloop van werkzaamheden voorzien, inclusief ruimte voor eventueel benodigde wetgevende aanpassingen. Tenslotte zal ook voor de vennootschapsbelasting, mede in het licht van de internationale ontwikkelingen, een onderhoudsprogramma worden uitgewerkt.

De werkzaamheden in 2001 wat betreft de verbruiksbelastingen zullen vooral gericht zijn op onderzoek naar het gebruik van deze belastingen op het gebied van onder meer het milieubeleid en het mobiliteitsbeleid en eventuele aanpassing van de wetgeving die hieruit voortvloeit. Hierbij zullen onder andere de resultaten van de tweede Werkgroep vergroening van het fiscale stelsel een rol spelen. Een aanzienlijk deel van de wetgevende capaciteit zal naar verwachting ook nodig zijn voor reparatiewetgeving en voor de totstandkoming en implementatie van EU-regelgeving.

Bij de Tweede Kamer zal in 2001 ook een voorstel worden ingediend voor aanpassing van de Douanewet die in ieder geval mede een verduidelijking van de bevoegdheden van de douane bij de uitoefening van niet-fiscale taken zal omvatten.

Belastingen in Europese context

Het pakket maatregelen ter bestrijding van schadelijke belastingconcurrentie heeft het afgelopen jaar veel aandacht van de Ecofin Raad gevraagd. Het pakket bestaat uit drie onderdelen: een gedragscode voor de belastingheffing van ondernemingen, een richtlijnvoorstel voor de belastingheffing van inkomsten uit spaargelden en een richtlijnvoorstel voor de afschaffing bronbelastingen op grensoverschrijdende betalingen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen.

Een Groep op Hoog Niveau heeft gedurende het Portugese voorzitterschap getracht om de impasse die was ontstaan in de onderhandelingen over het belastingpakket te doorbreken. Tijdens de Europese Raad in Santa Maria da Feira werd overeenstemming bereikt over enkele belangrijke uitgangspunten voor de belastingheffing van spaartegoeden. Een centraal element daarbij vormde de conclusie dat de uitwisseling van rentegegevens het uiteindelijke doel van de Europese Unie zal zijn. Om het concurrentievermogen van de Europese financiële centra in stand te houden zal, voorafgaand aan een definitief besluit over de invoering van de richtlijn, overleg worden gevoerd over het invoeren van gelijkwaardige maatregelen in belangrijke derde landen. Het besluit over invoering van de richtlijn spaartegoeden zal niet later worden genomen dan op 31 december 2002.

Ook het werk met betrekking tot de andere onderdelen van het belastingpakket worden voortgezet. De gedragscodegroep heeft een rapport opgesteld over de maatregelen die als schadelijk kunnen worden aangemerkt. Bezien wordt op welke wijze de schadelijke maatregelen zouden moeten worden teruggedraaid. Uiteindelijk zullen de werkzaamheden tot overeenstemming moeten leiden over het belastingpakket in zijn geheel.

Met betrekking tot de BTW heeft de Europese Commissie een nieuwe strategie bekend gemaakt, waarbij voor de korte termijn niet langer de nadruk wordt gelegd op invoering van het oorsprongslandbeginsel, maar wordt gewerkt aan vereenvoudiging en modernisering van bestaande regels, een uniforme toepassing van de huidige bepalingen en een nieuwe uitvoering van de administratieve samenwerking.

Met ingang van 1 januari 2000 is het mogelijk geworden om voor een periode van 3 jaar bij wijze van experiment een verlaagd BTW-tarief toe te passen voor bepaalde arbeidsintensieve diensten.

De Europese Commissie heeft in juni 2000 een voorstel naar buiten gebracht voor de belastingheffing op elektronische handel. Het voorstel voorziet in een wijziging van de 6e BTW-richtlijn waarbij de plaats van dienst van elektronische transacties wordt gewijzigd. Diensten die binnen de EU worden verbruikt zullen in alle gevallen aan de heffing van BTW zijn onderworpen, terwijl deze diensten bij verbruik buiten de EU van BTW zullen zijn vrijgesteld. Er wordt naar gestreefd om voor het einde van het jaar overeenstemming over het voorstel te bereiken.

De discussie over een belasting van energieproducten in Europees kader zal ook in 2001 een belangrijk onderwerp blijven. Een groep van gelijkgezinde landen heeft een informele werkgroep op technisch niveau ingesteld. Reden voor het instellen van de werkgroep is dat de besprekingen over het richtlijnvoorstel belastingen op energieproducten al een tijdlang in een impasse verkeren door principiële bezwaren van enkele lidstaten. Nederland is een voorstander van een dergelijke richtlijn. De inzet is om met deze werkgroep het richtlijnvoorstel technisch zoveel mogelijk af te maken. Daarna zal op politiek niveau moeten worden besloten hoe deze richtlijn wordt geïmplementeerd.

In het kader van het communautaire actieprogramma Douane 2002 zullen de vijftien douane-administraties hun uitvoering van de douanewetgeving in de praktijk nader afstemmen. Deze afstemming is te meer van belang omdat de bereikte overeenstemming tevens de norm zal zijn voor de taakuitoefening van de douaneadministraties van de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie. Slechts met een dergelijke gemeenschappelijke norm kan worden verzekerd dat aan de nieuwe buitengrenzen eenzelfde niveau van bescherming zal worden geboden als thans. Nederlandse inzet bij deze werkzaamheden is dat deze nieuwe werkwijzen tevens ruimte bieden voor een maximale facilitering van het handelsverkeer tussen bona fide bedrijven.

Koninkrijksbetrekkingen

Solide en economische bedrijvigheid stimulerende belastingstelsels zijn van groot belang voor de economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen en Aruba, ook vanuit een oogpunt van toenemende internationale kritiek in het kader van schadelijke belastingconcurrentie. Daarom zal Nederland ook in 2001 betrokken blijven bij ontwikkelingen in de Nieuwe Fiscale Raamwerken van de Nederlandse Antillen en Aruba. In het verlengde daarvan zal in 2001 voortgezette aandacht uitgaan naar aanpassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk.

In het kader van de technische bijstand op het gebied van de douane zal een voorstel worden voorbereid voor een nieuwe douanewetgeving voor Aruba. Tenslotte wordt gestreefd naar de spoedige inwerkingtreding van het verdrag tussen het Koninkrijk en Frankrijk inzake de wederzijdse administratieve bijstand op douanegebied in het Caraïbisch gebied, met name op het eiland Sint Maarten.

Overige internationale ontwikkelingen

In 2001 zal gewerkt worden aan de verdere uitbreiding van het netwerk van belastingverdragen en onderhoud daarvan. Belangrijk onderdeel van de werkzaamheden in 2001 zal zijn de verdere afhandeling van het nieuwe belastingverdrag met België, waarover in november 1999 op ambtelijk niveau overeenstemming is bereikt. Voorts zal er naar worden gestreefd om voortgang te boeken in de onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag met Duitsland.

In OESO-verband en ook in EU-verband zal met name door middel van actieve participatie in de diverse Working Parties en Technical Advisory Groups worden gewerkt aan de uitwerking van de gevolgen voor de belastingheffing van E-commerce activiteiten. Tijdens de OESO Ministerraad van 26–27 juni 2000 is de voortgangsrapportage van het OESO Forum on Harmful Tax Competition gepubliceerd. In het vervolgtraject probeert de OESO de tax havens en de niet lidstaten verder te betrekken bij het proces om zoveel mogelijk op een constructieve manier schadelijke belasting concurrentie te beteugelen.

Op douanegebied wordt in 2001 gestreefd naar het tot stand brengen van een aantal nieuwe bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken om de grensoverschrijdende samenwerking tussen de Nederlandse douane en zusterdiensten bij de bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving te versterken. Tevens zal worden meegewerkt aan een heroverweging in de Wereld Douane Organisatie van het verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand met het oog op het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving (verdrag van Nairobi) dat op mondiaal niveau een gemeenschappelijke juridische basis zou kunnen bieden. Van belang is tenslotte dat in het kader van het Global Forum on Integrity dat in mei 2001 in Nederland zal worden gehouden, een workshop zal worden gewijd aan de bestrijding van corruptie bij douanediensten.

6.3 Belastingdienst

Burgers spreken meer dan voorheen de overheid aan op enerzijds kwalitatief hoogwaardige diensten en voorzieningen en anderzijds op een nadrukkelijk herkenbare en samenhangende rechtshandhaving. Voor de Belastingdienst als grote rechtshandhavingsorganisatie is een belangrijke rol weggelegd om te voldoen aan de verwachtingen van de burgers. Dit betekent onder meer dat de Belastingdienst nadrukkelijk met andere rechtshandhavingsorganisaties samenwerkt. Het betekent ook dat toereikende dienstverlening aan belastingplichtigen en doelmatige en proportionele handhaving van de fiscale- en douanewetgeving door middel van toezicht en opsporing om voortdurende vernieuwing vragen.

Dienstverlening

Een kwalitatief goede en gerichte dienstverlening levert een belangrijke bijdrage aan de compliance1.

In de komende jaren werkt de Belastingdienst de vormgeving van de dienstverlening verder uit. De mogelijkheden van pro-actieve dienstverlening en dienstverlening op maat worden verder verkend. De Belastingdienst zal steeds meer op het moment waarop een fiscaal relevante gebeurtenis zich voordoet, of zelfs daarvoor, het initiatief nemen om de belastingplichtige te informeren, uiteraard zonder daarbij afbreuk te doen aan de autonomie van de belastingplichtige. In dit kader is al gestart met de automatische toezending van het T-biljet aan diegene, die dit biljet in het voorafgaande jaar hadden aangevraagd. Deze vorm van dienstverlening zal met de uitvoering van de belastingherziening 2001 nog belangrijker worden. Zo zullen op basis van de nieuwe belastingwetgeving de heffingskortingen die toekomen aan bijvoorbeeld de niet-verdienende partner en de bijstandsgerechtigde worden uitbetaald via een voorlopige teruggaaf. De Belastingdienst zal betrokkenen hierover op eigen initiatief benaderen.

Bij de uitbouw van de dienstverlening speelt de digitale omgeving een belangrijke rol: de interactieve toegankelijkheid wordt verbeterd. De website van de Belastingdienst wordt verder uitgebouwd als informatie- en transactiekanaal en er zal een begin worden gemaakt met het verstrekken van statusinformatie over aangiften en betalingen via het internet.

De Belastingdienst wil voor zijn dienstverlening blijven beschikken over een breed pakket aan instrumenten. Het verbeteren van (telefonische) bereikbaarheid blijft een belangrijk aandachtspunt. De telefonische dienstverlening zal door toepassing van nieuwe technieken worden versneld. Het streven is dat er op termijn één centraal toegangsnummer komt voor de verschillende onderdelen van de Belastingdienst en dat bellers na maximaal één doorverbinding de juiste medewerker aan de telefoon krijgen. Deze instrumenten hebben tot doel om – in het licht van de strategische compliancedoelstelling – de relatie met belastingplichtigen te bevestigen of te verstevigen.

In een aantal grote steden wordt de samenwerking tussen de klantendiensten van de eenheden Particulieren, Ondernemingen, Grote ondernemingen en Douane versterkt. Dit zal leiden tot een gecombineerde klantendienst in die plaatsen.

Intensief toezicht en opsporing (ITO)

Het toezichtsproces is er op gericht alle fiscaal relevante feiten tijdig en op de juiste wijze in de behandeling te betrekken. De aanpak wordt daarbij afgestemd op het fiscaal belang en risico van de te behandelen entiteiten. Uitgangspunt daarbij is een doelgroep-gerichte aanpak. De kenniscentra voor de verschillende doelgroepen en segmenten (de zogeheten doelgroepadoptie-eenheden) worden de komende jaren versterkt. Om de aandacht van de klantbehandeling te kunnen richten op de meest risicovolle posten is een goede selectie van groot belang. Deze selectie zal steeds meer geautomatiseerd plaatsvinden. Basis voor een goede selectie ligt in een goede informatiefunctie. Naast de al genoemde doelgroepadoptie-eenheden spelen kennisgroepen, en voor de Douane het Douane informatiecentrum en de districts-informatieafdelingen, daarbij een belangrijke rol.

Verder zal de samenwerking tussen de eenheden Grote Ondernemingen en Ondernemingen worden verbeterd. Deze samenwerking richt zich op de behandeling van de belastingplichtige ondernemingen die behoren tot de onderlaag van de doelgroep Grote Ondernemingen en de bovenlaag van de doelgroep Ondernemingen. Beide vertonen vanuit een oogpunt van fiscaal belang en risico sterke overeenkomsten.

Ook zal de samenwerking worden verbeterd tussen de Douane en de eenheden (Grote) Ondernemingen ten aanzien van de behandeling van de klanten met het grootste fiscale belang. De gedachte daarachter is dat het met elkaar in verband brengen van de gegevens over goederenstromen en de gegevens over geldstromen leidt tot een verbetering van de klantbehandeling en een stijging van de correctieopbrengsten.

De intensiveringen op het terrein van de fraudebestrijding gebeuren langs de bestaande lijnen van toezicht en fraudebestrijding, zoals ook verwoord in de notitie Fraudebestrijding 1998–2002 (Kamerstukken II 1998/99, 17 050, nr. 203).

Op basis van deze beleidslijnen zal worden gekomen tot een gefaseerde groei naar zaken met een groter financieel belang. Verder wordt binnen de FIOD een operationele organisatie digitaal rechercheren ontwikkeld, waarin «digiteams» en een digitaal expertisecentrum samenwerken voor het beschikbaar krijgen en houden van digitaal in beslag genomen bewijsmateriaal

Massale processen

Continuïteit, snelheid en efficiëntie zijn van groot belang bij de inrichting van de bedrijfsprocessen van de Belastingdienst. Veel van deze processen worden gekenmerkt door hun massaliteit: het gaat om de verwerking van grote volumes van berichten, veelal geautomatiseerd zonder menselijke tussenkomst. De komende jaren wordt aandacht besteed aan:

• het op gestandaardiseerde wijze aanbieden van geautomatiseerde, doorgaans centraal opgeslagen klant- en dossiergegevens ten behoeve van informatiediensten;

• het aanbieden van meerdere varianten bij de inrichting van een elektronisch loket;

• Het ontwikkelen van modules ten behoeve van geautomatiseerde selectie (weging) als basis voor het intensief toezicht en de toedeling van werk;

• het veelal geautomatiseerd afstemmen van de klantbehandeling op de kenmerken van de klant met als doel het aanbieden van dienstverlening op maat.

Douane

De kern van het meerjarenbeleid van de Douane is het verder ontwikkelen en systematiseren van de klantbehandeling en de fraudebestrijding. Bij de klantbehandeling staat centraal de verdere ontwikkeling van de informatiefunctie en de risicoanalyse op basis van het rechtshandhavingsmodel. Het in de afgelopen jaren ontwikkelde klantconcept wordt aangepast, zodat grote klanten individuele behandeling krijgen en de overige klanten worden gecontroleerd op basis van een doelgroep aanpak.

De Douane ontwikkelt zich van een documenten-dienst naar een full-time (24 uurs) «electronic» dienst. Essentieel daarbij is het zoveel mogelijk automatiseren van het aangifteproces, van binnenbrengen tot en met heffen en innen. Dat is een voorwaarde voor een snelle en efficiënte afhandeling van de douane-formaliteiten.Uitgangspunt hierbij is dat het handelsverkeer zo min mogelijk belemmerd wordt.

In de nota Rechtshandhaving (aangeboden aan de Vaste Commissie voor Financiën, januari 2000) is aangegeven dat de Douane te maken heeft met een permanente aanzienlijke groei in het goederenverkeer en in het aantal te behandelen aangiften. Met name in de mainports – Rotterdam en Schiphol – is dit aan de orde. Daarbij neemt het belang van niet-fiscale douanetaken toe. Al met al ziet de Douane zich gesteld voor een sterke toename van de werklast. Zonder aanvullende maatregelen komen de handhavingsdoelstellingen daarmee in gevaar. Daarom zijn maatregelen genomen om de groeiende werklast op verantwoorde wijze het hoofd te bieden. Voor de komende jaren betekent dat een extra inzet van 300 fte in 2000, oplopend tot circa 800 fte in 2004. Daarnaast is voor de jaren 2000 tot en met 2002 jaarlijks f 10 mln. gereserveerd voor intensivering van de automatiseringsinspanningen en is aangekondigd de samenwerking met andere diensten te intensiveren. In het najaar van 2000 wordt aan de Tweede Kamer een beleidsplan Douane aangeboden waarin het meerjarenbeleid wordt gepresenteerd.

Met de extra inzet van personeel zal de in de begroting 2000 voorziene formatieve korting van circa 500 fte worden omgebogen tot een stijging van per saldo 300 fte. De formatieve korting was voor de periode 2000–2004 voorzien om de noodzakelijke verdere automatisering van de primaire processen te financieren. Deze intensiveringen in ICT leiden op termijn tot efficiency voordelen en kwaliteitsverbetering in het toezicht.

Belastingherziening 2001

Op 9 mei 2000 heeft de Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de voorstellen in het kader van de Belastingherziening 2001. Hiermee is een omvangrijk en arbeidsintensief wetgevingstraject afgesloten. Voor de jaren 2000 en 2001 ligt het accent op voorlichting, automatiseringsaanpassingen, en de processen voorlopige teruggaaf en voorlopige aanslagregeling. In de aanloop naar de voorlopige aanslagregeling 2001 en de voorlopige teruggaaf 2001 is een aantal stappen voorzien. De aandacht is in de eerste plaats gericht op het proces voor de voorlopige teruggaaf. Dit proces start in september 2000. En betreft onder meer de uitbetaling van één of meer heffingskortingen. Dit proces vangt aan met de massale verzending van ca. 3,5 mln. aanvraagformulieren. De daarop volgende verwerking van de teruggezonden aanvragen moet voor eind 2000 worden afgerond om zodoende de uitbetaling per half januari 2001 te kunnen realiseren. Het voorlopige teruggaafproces wordt ondersteund met een uitgebreide voorlichtingscampagne.

Ook voor de inhoudingsplichtigen voor de loonbelasting is vroegtijdige voorlichting voorzien. De nieuwe wetgeving vergt voor hen een aanpassing van de loonadministratie per 1 januari 2001, die reeds in het najaar van 2000 moet zijn afgerond. De gevolgen van de belastingherziening worden in twee rondes, die gepland zijn in september en november, bekend gemaakt. Dit biedt werkgevers de mogelijkheid om hun administratie tijdig aangepast te hebben.

De Belastingdienst zelf richt zich met name op tijdige afronding van automatiseringsaanpassingen in verband met het nieuwe belastingstelsel. Eén van de cruciale wijzigingen betreft de uitbetaling door de Belastingdienst van de verschillende heffingskortingen. Deze uitbetaling moet plaatsvinden met ingang van januari 2001. Ook de aanpassing van de cruciale verwerkingsprocessen voor de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2001 en WAZ 2001 moet begin 2001 zijn afgerond.

De Commissie Thunnissen/De Waard heeft tot taak om vragen en knelpunten rond de invoering van het nieuwe belastingstelsel te inventariseren en de staatssecretaris van Financiën hierover te adviseren. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de werknemers- en ondernemersorganisaties, de organisaties van belastingadviseurs en ambtelijke vertegenwoordigers van de direct betrokken departementen.

Voortgang voorbereiding Spitstarief

Het kabinet heeft besloten tot het bereiksbaarheidoffensief Randstad van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Als uitwerking hiervan zal de Belastingdienst twee heffingen gaan verzorgen: het spitstarief (het oude rekeningrijden) en naar verwachting het tarief voor experimentele betaalstroken. Bij het spitstarief betaalt de automobilist een zeker bedrag wanneer hij door een betaalpoort rijdt. De Belastingdienst zal worden belast met de heffing, inning en invordering van de verschuldigde kosten voor het spitstarief. Het verzenden van de rekeningen, alsmede de telefonische helpdesk en de afwikkeling van schriftelijke correspondentie (waaronder bezwaarschriften) maken hier deel van uit. Daartoe zal de Belastingdienst in het jaar 2001 de laatste hand leggen aan de voorbereiding van de introductie van het spitstarief. Die voorbereiding bestaat uit systeemontwikkeling, testen en externe communicatie. In het jaar 2002 kan dan met de daadwerkelijke invoering worden begonnen. In datzelfde jaar wordt ook de heffing voor de experimentele betaalstroken ingevoerd. De techniek hiervoor alsmede de werkzaamheden van de Belastingdienst komen overeen met die van het spitstarief.

Voortgang Euro-project

Voor de belastingjaren 1999, 2000 en 2001 is het mogelijk een aangifte in euro en in guldens te doen. Deze jaren vallen in de zogenaamde duale fase van de invoering van de euro. Vanaf het belastingjaar 2002 moeten alle aangiften in euro plaatsvinden. In 2000 en 2001 worden voorbereidingen getroffen voor definitieve invoering van de euro per 1 januari 2002. Daartoe hoort onder andere het aanpassen van documenten en brochures en het per 1 januari 2002 omzetten van de interne financiële administratie van guldens naar euro. Daarnaast worden de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst aangepast aan het vervallen van de gulden als wettig betaalmiddel.

Informatiebeveiliging

In 1999 heeft de Algemene Rekenkamer een onderzoek gedaan naar het informatiebeveiligings- en integriteitsbeleid van de Belastingdienst. Dit beleid is gericht op het beschermen van (persoons)gegevens. Uit het onderzoek bleek dat aanvullende investeringen op deze beleidsterreinen noodzakelijk zijn. De Belastingdienst heeft mede naar aanleiding van het rapport van de Rekenkamer zijn beveiligingsprogramma geïntensiveerd. Dit betekent dat een groot aantal aanvullende maatregelen wordt getroffen, variërend van extra fysieke beveiliging en beveiliging van informatiesystemen tot een opleidingsprogramma gericht op integriteit. De inspanningen zijn gericht op bescherming en op het voorkomen van het onbruikbaar worden van gegevens(bestanden).

6.4 Resultaten primaire processen (kengetallen)

Prestatiegegevens primair proces

In deze paragraaf wordt een beeld geschetst van de verwachte effectiviteit en de doelmatigheid van het primair proces van de Belastingdienst voor de jaren 2000 en 2001. Dit gebeurt aan de hand van strategische kengetallen. Deze geven de ontwikkelingen op hoofdlijnen aan. Als kengetallen worden gebruikt de producten proceskwaliteit, de volume- en arbeidsproductiviteit, de dienstverlening en het tempo kasstroom. De Belastingdienst heeft de laatste jaren meer inspanningen geleverd op het gebied van toezicht en dienstverlening. Om dit inzichtelijk te maken is het kengetal toezicht met ingang van de financiële verantwoording 1999 nieuw toegevoegd.

In onderstaand diagram is de samenhang tussen de verschillende kengetallen weergegeven. De cijfers zijn geïndexeerd, waarbij 1992 het basisjaar is.

Figuur 6.1 Samenhang strategische kengetallen (1992 = 100) kst-27400-IXB-2-10.gif

Dit diagram geeft een beeld van de ontwikkelingen in de periode 1992–2001. Bij alle kengetallen, met uitzondering van de volumeproductiviteit, is sprake van een stijging. De kengetallen proceskwaliteit, dienstverlening, arbeidsproductiviteit en toezicht vertonen de sterkste stijging. De stijging van de proceskwaliteit, dienstverlening en toezicht is te danken aan extra investeringen ten behoeve van verdere intensivering van de fraudebestrijding en een verdere verbetering van de dienstverlening aan belastingplichtigen. De beoogde stijging van de arbeidsproductiviteit is het gevolg van een dalende bezetting (in 2001) in relatie tot een hogere productie, als gevolg van de inzet van informatietechnologie. De aanzienlijke investeringen en exploitatiekosten die gepaard zijn gegaan met deze inzet, alsmede de kosten voor de intensivering van fraudebestrijding en dienstverlening hebben, ondanks de hogere productie, geleid tot een stabilisatie van de volumeproductiviteit.

Hierna wordt op het verloop van elk van de kengetallen ingegaan.

Productiviteit

De productiviteitskengetallen volumeproductiviteit en arbeidsproductiviteit zijn opgebouwd uit drie componenten, te weten apparaatsuitgaven (uitvoeringskosten), productievolume en personele bezetting. In figuur 2 is het verloop van deze componenten weergegeven.

Figuur 6.2 Productiviteitsindicatoren (1992 = 100)kst-27400-IXB-2-11.gif

Uit de figuur blijkt dat het volume van de productie in 2000 minder toeneemt dan de apparaatsuitgaven. Door een aantal ontwikkelingen vertonen de uitgaven een stijging, ongeacht het verloop van de productie. Een van deze ontwikkelingen is het toepassen van loon- en prijscorrecties. Voor een goede vergelijking zou het productievolume en de apparaatsuitgaven jaarlijks gecorrigeerd moeten worden voor met name:

• technische correcties, zoals de overheveling van de huurbudgetten van de Rijksgebouwendienst naar de Belastingdienst;

• de uitvoering van nieuwe of gewijzigde wetgeving;

• de intensivering van de fraudebestrijding.

In figuur 2 zijn de apparaatsuitgaven dan ook weergegeven exclusief deze ontwikkelingen. In onderstaande tabel is het verloop van de apparaatsuitgaven vanaf 1992 weergegeven.

Tabel 6.1 Nominale apparaatsuitgaven1 (in miljoenen guldens)
JaarMaterieelPersoneelTotaalTotaal excl. Mutaties
1994858,42 094,02 952,42 900,4
1995968,42 195,83 164,22 996,5
19961 141,92 223,73 365,63 058,9
19971 261,22 403,13 664,33 133,4
19981 494,02 544,44 038,53 222,4
19991 725,22 680,64 405,83 190,6
20001 989,02 940,24 929,03 608,8
20011 894,52 906,34 800,83 532,6

1 De bedragen over voorgaande jaren zijn aangepast. De definities zijn in 1999 geüniformeerd, zodat de gegevens in de tabel beter aansluiten op de bedragen in de financiële verantwoording.

Het productievolume1 omvat onder meer de voorlopige en definitieve aanslagen, naheffingsaanslagen en dwangbevelen. Ten opzichte van 1992 is het productievolume gestegen met 44%. Deze stijging hangt voor een belangrijk deel samen met de groei van het aantal belastingplichtigen. Het aantal belastingplichtigen neemt naar verwachting toe als gevolg van de invoering van het belastingplan 2001. Deze toename zal met name plaatsvinden in de categorie voorlopige teruggaaf voor weinig of niet verdienende partners, kinderkorting en combikorting.

Hieronder is het verloop van het aantal belastingplichtigen weergegeven.

Tabel 6.2 Geïndexeerde ontwikkeling aantal belastingplichtigen (1992 = 100)
 19941995199619971998199920002001
Belastingplichtigen110116123129131132133136
w.v. Particulieren109117125131131129130133
w.v. Ondernemingen111114121127131136139141

Volume- en arbeidsproductiviteit

Het kengetal volumeproductiviteit meet de mate waarin het productievolume en de apparaatsuitgaven zich tot elkaar verhouden. Door de relatief sterke stijging van het productievolume in 1999 en 2001 stijgt ook de volumeproductiviteit in deze jaren. De overige jaren laten vanaf 1995 een daling zien. Hierbij moet de volgende kanttekening worden gemaakt.

Zoals hiervoor toegelicht nemen de uitgaven jaarlijks toe door oorzaken die los staan van de productie (technische correcties, nieuwe of gewijzigde wetgeving, en intensivering van de fraudebestrijding). Gecorrigeerd voor deze uitgaven stijgt de volumeproductiviteit jaarlijks met gemiddeld circa 3,2%.

Figuur 6.3 Productiviteitskengetallen (1992 = 100)kst-27400-IXB-2-12.gif

De arbeidsproductiviteit geeft de relatie weer tussen het productievolume en de personele bezetting Zoals uit de grafiek blijkt, stijgt de arbeidsproductiviteit. Dit is een gevolg van een stijging van het productievolume. Tevens zal de personele bezetting vanaf 2000 dalen. De daling van de bezetting is het gevolg van het beleid dat is gericht op het versterken van de rechtshandhaving, het verhogen van de kwaliteit van de dienstverlening en het vergroten van de doelmatigheid. De intensiveringen op deze gebieden leiden tot aanvullende investeringen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie. De effecten die zich als gevolg van deze keuzes voordoen manifesteren zich in een geleidelijke afname van de personeelsbegroting en daarmee samenhangend de personeelsformatie. Deze ontwikkelingen zijn in lijn met het beleid van de Belastingdienst om te investeren in procesinnovatie zodat de primaire processen geleidelijk met minder personeel kunnen worden uitgevoerd. De gemiddelde stijging van de arbeidsproductiviteit van 2001 ten opzichte van 1992 bedraagt ruim 4% per jaar.

Proceskwaliteit

Snelheid van handelen is een belangrijke vereiste. Belastingplichtigen hebben er immers recht op om snel zekerheid te krijgen over hun fiscale situatie. Het kengetal proceskwaliteit geeft aan in hoeverre de Belastingdienst erin slaagt aangiften en bezwaarschriften tijdig af te doen.

Hoewel de Belastingdienst op een aantal punten (bijvoorbeeld de termijn voor bezwaarschriften) van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) is uitgezonderd, wordt met het oog op het verbeteren van de dienstverlening zoveel mogelijk AWB-conform1 gehandeld. De uitkomsten vanaf 1998 laten een stabiel verloop zien. In zijn algemeenheid geldt dat naarmate een groter deel tijdig is afgedaan, het steeds meer inspanning vergt om de 100% dichter te benaderen. Thans ligt het percentage tijdig afgedane bezwaarschriften rond de 90.

Figuur 6.4 Proceskwaliteit (1992 = 100)kst-27400-IXB-2-13.gif

Productkwaliteit

Het kengetal productkwaliteit geeft inzicht in de ontwikkeling van een aantal kwaliteitsaspecten van het proces van heffing. Het kengetal geeft de verhouding aan tussen de aantallen gecorrigeerde aangiften en afgedane bezwaarschriften dat tegen correcties is ingediend. Tevens wordt het afdoeningsresultaat van de bezwaarschriften, afgewezen dan wel toegewezen, volledig meegewogen. Hierdoor ontstaat een beeld van de correcties die terecht zijn aangebracht. In 1999 is het kengetal gedaald als gevolg van een relatief laag percentage geheel afgewezen bezwaarschriften tegen correcties. De verwachting is dat dit percentage in 2000 en 2001 hoger ligt, waardoor het kengetal zich licht herstelt in deze periode.

Figuur 6.5 Productkwaliteit (1992 = 100)kst-27400-IXB-2-14.gif

Tempo kasstroom

Het tempo kasstroom geeft aan in welke mate de Belastingdienst erin slaagt de over een belastingjaar verschuldigde belasting al binnen dat jaar te innen. Daartoe wordt de som van de kasopbrengsten van de belastingheffingen inkomensheffing (IH), vennootschapsbelasting (VpB), loonheffing (LH) en omzetbelasting (OB) uitgedrukt in een percentage van de som van de transactieramingen voor hetzelfde jaar. Voor 2001 gaat het dus om het aandeel van de verschuldigde belasting van belastingjaar 2001 dat in het kalenderjaar 2001 wordt geïnd. Kas-effecten van oudere belastingjaren hebben derhalve geen effect op het tempo kasstroom 2001. Uiteindelijke transactieresultaten kunnen afwijken van de huidige raming. Als gevolg daarvan kunnen percentages nog wijzigen. Ook de cijfers over voorgaande jaren kunnen bij definitieve vaststelling nog iets wijzigen.

Figuur 6.6 Tempo kasstroom (1992 = 100)kst-27400-IXB-2-15.gif

Voor 2001 wordt in verband met de invoering van het belastingplan 2001 een lagere kasstroom verwacht. De opbrengst van de vermogensrendementsheffing zal vertraagd plaatsvinden waarbij een belangrijk deel pas in 2002 zal worden ontvangen.

Toezicht

De set kengetallen is recent uitgebreid met een kengetal toezicht. Onderstaande figuur geeft een indruk omtrent het verloop van de inspanningen, en verwachte effecten als gevolg van de inspanningen, op het gebied van toezicht. Intensivering van toezicht vertaalt zich niet – of zeer beperkt – in meer aanslagen, maar wel in betere aanslagen en naar verwachting meer correctie-opbrengst. De ontwikkeling van de figuur maakt zichtbaar hoe het toezicht door de Belastingdienst zich heeft ontwikkeld.

Figuur 6.7 Toezicht (1992 = 100)kst-27400-IXB-2-16.gif

Het aantal administratieve controles bij de Douane is ten opzichte van 1992 aanzienlijk gestegen. In 2000 en 2001 zal deze groei zich licht voortzetten. Het aantal fysieke controles is daarentegen vanaf het indexjaar 1992 geleidelijk gedaald (in 1999 indexcijfer 52). Dit is mede aanleiding geweest om maatregelen bij de Douane te treffen zoals omschreven in paragraaf 6.3. In het kort komen deze maatregelen neer op extra inzet van personeel en extra investeringen in automatisering en intensivering van samenwerking met andere diensten. Verwacht wordt dat hiermee het aantal fysieke controles met ingang van 2000 geleidelijk teruggebracht kan worden naar een hoger niveau.

Dienstverlening

Het kengetal dienstverlening geeft een beeld van de meerjarige ontwikkeling van de dienstverlening. De basisgegevens hiervoor worden ontleend aan de gegevens uit de Fiscale Monitor over de periode 1994–2001. Daarbij zijn de resultaten van de geënquêteerde doelgroepen (Particulieren, (Grote) Ondernemingen en Douane) gepresenteerd als één resultaat.

Dienstverlening wordt onderscheiden naar drie aspecten: ervaren snelheid, bereikbaarheid en nakomen afspraken.

Figuur 6.8 Ervaren dienstverlening (1994 = 100)kst-27400-IXB-2-17.gif

De ervaren dienstverlening vertoont door de jaren heen een licht stijgende lijn. Dit is met name een gevolg van de stijgende lijn in de ervaren snelheid door de versnelling van de voorlopige teruggaaf.

7. BEDRIJFSVOERING

In deze paragraaf wordt ingegaan op ontwikkelingen op het gebied van personeel en organisatie, automatisering en planning en control binnen het Kerndepartement en de Belastingdienst.

7.1 Personeel

7.1.1 Algemeen

Kerndepartement

Door de proef met de invoering van individuele arbeidsvoorwaarden heeft het kerndepartement een volgende stap gezet om een aantrekkelijke werkgever te blijven. Naast verdere in de CAO te realiseren mogelijkheden zal ook zelfstandig worden onderzocht op welke wijze secundaire arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker kunnen worden gemaakt.

Ook in 2001 zal er naar verwachting sprake zijn van schaarste op de arbeidsmarkt. Omdat op fiscaal en economisch gebied het aanbod al schaars was, weegt de teruggang hier extra zwaar. De in 1999 en 2000 ingeslagen koers op het gebied van werving zal worden voortgezet. Daarnaast blijft het noodzakelijk om te zoeken naar alternatieve vormen van werving, waarbij direct contact met de doelgroep voorop staat. De inzet van zogenaamde «recruiters», welke op wervingsgebied directe toezeggingen kunnen doen, wordt daarbij gerealiseerd.

Ook zal extra aandacht worden besteed aan het verbeteren van het imago van het kerndepartement als werkgever, waarbij vooral aandacht zal worden gegeven aan het verbeteren van de uitingen op het terrein van de arbeidsmarkt en de huisstijl.

De ontwikkelingen op het gebied van de internet waar steeds meer mogelijkheden ontstaan en de knelpunten die zich voordoen ten aanzien van het woon-werk-verkeer (files en dergelijke), dwingen ertoe in te gaan spelen op plaats- en tijdsonafhankelijk werken. Binnen het kerndepartement zal in 2001 derhalve een pilot worden gestart.

Hoewel het personeelsbestand relatief aan de jonge kant is, zal toch aandacht moeten worden besteed aan leeftijdsbewust personeelsbeleid. Mede vanwege de schaarste op de arbeidsmarkt is het van belang de kwaliteiten van de medewerker langduriger te benutten. Naast de inzet van personeelsinstrumenten (beschikbaar, dan wel te ontwikkelen), kan het haast niet anders dan dat ook op arbeidsvoorwaardelijk gebied handvatten worden geboden, die het voeren van een leeftijdsbewust personeelsbeleid mogelijk maken.

Om flexibel in te kunnen spelen op de veranderingen die de omgeving vraagt, is het, naast het aanspreken van de reeds aanwezige kennis en kunde in de organisatie, van groot belang om het opleidingsbeleid daarop af te stemmen. Hiertoe zijn het leidinggeven als coach-concept (LAC-concept) en het modulair opleidingspakket voor ervaren beleidsmedewerkers (MOVE) ontwikkeld en ingevoerd. In 2001 zal het opleidingsbeleid verder worden vormgegeven en uitgebouwd.

Op integriteitsgebied wordt de lijn van voorgaande jaren doorgetrokken: ook in 2001 zullen directies van het kerndepartement worden doorgelicht op voor de integriteit kwetsbare handelingen, toegespitst op de aspecten fraude en corruptie.

Uit de cijfers is gebleken dat de instroom van vrouwen bij het kerndepartement op redelijk niveau is, maar dat de doorstroom van vrouwen naar hogere functies beter kan. Ook stromen vrouwen vaker uit dan mannen. Daaraan liggen verscheidene oorzaken ten grondslag. Eén van de instrumenten om deze inzichtelijk te maken en vervolgens adequaat personeelsbeleid te ontwikkelen, is het afnemen van exitinterviews. Op die wijze wordt meer zicht verkregen in de motieven voor vertrek, het gevoerde (personeels-)beleid, de functie-inhoud en functie-eisen en dergelijke. Kortom, informatie op basis waarvan mogelijk nieuw beleid kan worden ontwikkeld, dan wel huidig beleid moet worden bijgesteld c.q. aangescherpt. Ook kan in dat opzicht een bijdrage worden geleverd aan een betere profilering van het kerndepartement op de arbeidsmarkt.

In het jaar 2001 zal een project worden gestart om te onderzoeken hoe de bestaande personele- en financiële systemen kunnen worden gekoppeld om zodoende management-informatie te kunnen leveren. Naast voornoemde ontwikkeling zal het personeelsinformatiesysteem zodanig worden aangepast dat de hierin aanwezige informatie beter kan worden benut. Het gaat hierbij vooral om informatie die het mogelijk maakt de aangegeven speerpunten van het P&O beleid beter te kunnen analyseren en aansturen.

Belastingdienst

De strategische doelstellingen op het gebied van het personeelsbeleid zijn de volgende:

Het verwerven en behouden van een concurrerende positie op de arbeidsmarkt

De Belastingdienst wil een concurrerende positie op de arbeidsmarkt verwerven en behouden. Dit gebeurt door middel van actieve arbeids- marktcommunicatie en het bieden van concurrerende arbeidsvoorwaarden. Zo wordt de regeling studiefaciliteiten verruimd, waarmee individuele scholingsafspraken gemaakt kunnen worden tussen leidinggevende en medewerker. Daarnaast wordt het IKAP-model (Individuele Keuzemogelijkheden in het Arbeidsvoorwaardenpakket) binnen de Belastingdienst geïntroduceerd, zodat arbeidsvoorwaarden meer en meer op de individuele medewerker worden toegesneden

Decentralisatie en differentiatie van de arbeidsvoorwaarden

Binnen centrale kaders worden bevoegdheden tot het toepassen van arbeidsvoorwaarden bij de hoofden van eenheden gelegd. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat voldoende ruimte bestaat om adequaat te reageren op o.a. regionale knelpunten in de arbeidsmarkt en de lokale bedrijfsvoering.

Sturen op competenties en de kwaliteit van het personeel

Medewerkers worden gestimuleerd over de grenzen van de huidige functie heen te kijken en te denken in deskundigheden (competenties) en het ontwikkelen daarvan. Ook wordt gestreefd naar het bevorderen van dynamiek in de personeelsbezetting. Aan interne mobiliteit en passende opleidingsprogramma's wordt daarbij een zwaardere betekenis toegekend dan aan uitstroombeleid.

Het realiseren van een efficiënte inzet van het personeel

Efficiënte inzet van het personeel wordt bereikt door het sturen op tijdsbesteding en gerealiseerde resultaten, door bestrijding van vermijdbaar ziekteverzuim, door het snel opvullen van vacatures en door het stimuleren van onderlinge uitlening van personeel, dan wel het flexibel inzetten van personeel. De mogelijkheden van tijd- en plaatsonafhankelijk werken worden verder onderzocht, terwijl ook het verplaatsen van werkzaamheden naar regio's waar geen arbeidsmarktkrapte bestaat verder wordt bezien.

Het bevorderen van de personeelsmotivatie

Het realiseren van goede arbeidsomstandigheden en een op maat gesneden pakket arbeidsvoorwaarden moet aan de motivatie van het personeel bijdragen. De personeelsmonitor heeft tot doel om het beleid op dat vlak te ondersteunen en te volgen. Binding met de organisatie is belangrijk en kan bereikt worden door het bieden van scholing en ontwikkelingskansen en door keuzeruimte te bieden in de verhouding werk en privé.

7.1.2. Personele doelstellingen

In de onderstaande tabel zijn de (huidige) doelstellingen van het personeelsbeleid en de realisatiecijfers 1999 voor respectievelijk het kerndepartement en de Belastingdienst weergegeven.

Hieronder wordt ingegaan op het beleid voor ziekteverzuim, emancipatie, gehandicapten en allochtonen.

Tabel 7.1 Realisaties van ziekteverzuim-, emancipatie- en gehandicaptenbeleid
Kerndepartement1996199719981999
Ziekteverzuim3,8 %4,1%4,7%5,5%
Emancipatie:    
• Vrouwen in personeelsbestand32%33%33%35%
• Vrouwen in schaal 10>19%20%22%23%
Gehandicapten (REA)0,9%1,2%1,2%1,3%
Etnische minderheden (Samen*):    
schaal 1–2**n.v.tn.v.tn.v.t
schaal 3–5**14,7%16,5%17,1%
schaal 6–8**9,2%8,9%11,8%
schaal 9+**5,2%6,4%6,7%

 
Belastingdienst1996199719981999
Ziekteverzuim6,2%5,6%6,67,1%
Emancipatie:    
• Vrouwen in personeelsbestand26,4%27,5%28,0%28,1%
• Vrouwen in schaal 10>12,0%13,0%13,9%14,4%
Gehandicapten (REA)4.5%4.6%4.6%4.6%
Etnische minderheden (Samen):6,1%6,0%6,3%7,1%

* Jaarlijks worden door het Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorziening (RBA) per regio en schaalcategorie normen vastgesteld. Het kerndepartement valt onder de normen van de regio Haaglanden. De realisatiecijfers etnische minderheden kerndepartement betreffen 1998 en zijn exclusief de medewerkers van Domeinen omdat het overgrote deel van de medewerkers van deze dienst niet in de regio Haaglanden werkzaam is.

** Wet Samen is vanaf het verslagjaar 1997 van toepassing; Wet Samen 1999 uiterlijk 15 augustus beschikbaar.

Ziekteverzuim

Evenals voorgaande jaar is het percentage ziekteverzuim in 1999 bij zowel de Belastingdienst als het kerndepartement gestegen. Hoewel sprake is van een maatschappelijke tendens is deze trendmatige verhoging verontrustend.

Het ziekteverzuim bij het kerndepartement blijft echter lager dan het ziekteverzuim bij het bedrijfsleven en bij de Rijksoverheid. Ruim 40% van het ziekteverzuim binnen het kerndepartement wordt bepaald door langdurig verzuim. Een mogelijke oorzaak van de toename van langdurig ziekteverzuim is de veranderde wetgeving in het kader van de WAO, waardoor arbeidsongeschikte medewerkers de volle twee jaar in dienst van Financiën blijven voor zij in de WAO worden opgenomen. Daarnaast kunnen zuiver medische en ook organisatiegebonden factoren (reorganisaties, arbeidsconflicten etc.) van invloed zijn op de toename van het langdurig verzuim.

Naast het ontwikkelen van reïntegratie-instrumenten, zal in 2000 een verdere optimalisering van het reeds ontwikkelde arbeidsomstandighedenbeleid worden voorgestaan. Aanleiding hiertoe zijn wettelijke maatregelen (o.m. de Arbeidsomstandighedenwet 1998), maar tevens de wens om te komen tot een «gezonde» organisatie. Verder zal er in 2000 op het kerndepartement een risico-inventarisatie en -evaluatie worden gehouden. Op basis van de resultaten hiervan kunnen specifieke problemen zoals werkdruk, repetitive strain injuries (RSI) etc. worden aangepakt.

Bij de Belastingdienst vinden in 2000 diverse (voorlichtings)projecten ter voorkoming van ziekteverzuim plaats. Als voorbeeld kan het project RSI worden genoemd, waarbij medewerkers voorlichting krijgen over de wijze waarop zogenaamde RSI klachten voorkomen kunnen worden. Tevens worden onderzoeken ingesteld naar de oorzaak van het ziekteverzuim. De rol van de leidinggevende bij preventie van het ziekteverzuim wordt versterkt. Ook zal er extra aandacht besteed worden aan het verzuim in verband met psychische klachten.

Voorts zullen bij de Belastingdienst reïntegratie instrumenten, het bespreekbaar maken van werkdruk en de samenwerking tussen leidinggevende en medewerker moeten bijdragen aan een betere beheersing van de psychische klachten. Hierdoor kan de relatie tussen ziekteverzuim en arbeid sneller worden onderkend. Effecten hiervan zullen op termijn zichtbaar zijn. Een aantal van de in 1999 geïnitieerde pilots wordt in 2000 geëvalueerd. Bij gebleken succes zal worden bezien op welke wijze de implementatie binnen de gehele Belastingdienst kan plaatsvinden.

Emancipatiebeleid

Sinds een aantal jaren is emancipatie integraal onderdeel van het personeelsbeleid. Eén van de strategische doelstellingen van dit beleid is dat het kerndepartement en de Belastingdienst ook voor vrouwen een aantrekkelijke en concurrerende werkgever willen zijn.

Een arbeidsvoorwaarde die in dit kader bij het kerndepartement wordt ingezet, is een zo groot mogelijke keuzemogelijkheid ten aanzien van de verdeling tussen arbeid en zorg voor alle medewerkers. De navolgende beleidslijnen zijn daarbij inmiddels gemeengoed geworden. In de eerste plaats kunnen medewerkers (vrouwen en mannen) die de feitelijke verzorging hebben van één of meerdere kinderen op zich hebben genomen en om die reden ontslag hebben genomen, onder bepaalde voorwaarden herintreden. Verder biedt het kerndepartement ruime mogelijkheden tot kinderopvang. Het emancipatiebeleid binnen het kerndepartement is thans vooral gericht op toename van vrouwen in schaal 12 en hoger.

Een belangrijk aandachtspunt van het emancipatiebeleid bij de Belastingdienst blijft de doorstroom van vrouwen naar hogere functies. Hiertoe is de mogelijkheid gecreëerd om alle functies in deeltijd te vervullen. De kinderopvangregeling is met ingang van 2000 uitgebreid waardoor er geen financiële belemmeringen meer bestaan voor het opheffen van wachtlijsten. Ook wordt er met duo banen geëxperimenteerd en zijn er vrouwennetwerken opgebouwd. Deze instrumenten blijken succesvol. De afgelopen jaren is het aandeel vrouwen geleidelijk gestegen (van 26% in 1995 naar 28,1% in 1999). Ook het aandeel vrouwen in hogere functies (schaal 10 en hoger) stijgt jaarlijks (van 10,8% in 1995 naar 14,4% in 1999).

Gehandicapten

Het beleid ten aanzien van gehandicapten is grotendeels gericht op het bieden van faciliteiten teneinde ongewenste uitstroom van arbeidsgehandicapten tegen te gaan.

De Belastingdienst treft in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (REA) eveneens maatregelen om ongewenste uitstroom van arbeidsgehandicapten tegen te gaan en de instroom te bevorderen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van school- en werkervaringsprojecten.

De Belastingdienst werkt mee aan een interdepartementaal project voor reïntegratie arbeidsgehandicapten. Teneinde invulling hieraan te geven worden tijdelijk additonele plaatsen binnen de organisatie aangeboden voor het opdoen van werkervaring, gericht op instroom van groepen met een relatief zwakke arbeidsmarktpostie.

Etnische minderheden

De Wet SAMEN legt organisaties de verplichting op om te streven naar een evenredige arbeidsdeelname van allochtonen. Van evenredigheid is sprake als het aantal allochtonen binnen de organisatie een afspiegeling is van de beroepsbevolking. Slechts in de schalen 3–5 wordt niet voldaan aan de gestelde norm. In de overige categorieën voldoet Financiën ruimschoots aan de normen. Bij het kerndepartement zijn geen medewerkers in de schalen 1 en 2 werkzaam, zodat evenredigheid hier niet mogelijk is.

Een en ander neemt niet weg dat actief uitwerking wordt gegeven aan werving voor etnische minderheden. Zo is deelgenomen aan banenmarkten voor allochtonen en is voorlichting gegeven op bijeenkomsten van allochtone studenten.

Ook bij de Belastingdienst vormt minderhedenbeleid een onderdeel van het totale P&O-beleid. In het kader hiervan wordt actief uitwerking gegeven aan een wervingsplan voor etnische minderheden. Zo wordt evenals bij het kerndepartement deelgenomen aan banenmarkten voor allochtonen en wordt voorlichting gegeven op bijeenkomsten van allochtone studenten. Tevens zijn vanaf begin 2000 ruim 20 hoog opgeleide vluchtelingen op tijdelijke arbeidsplaatsen in dienst getreden, met als doel hun positie op de arbeidsmarkt te versterken.

7.2 Organisatie

Domeinen

Ter invulling van de taken zoals bedoeld in artikel 27 Comptabiliteitswet en het Besluit beheer overtollige rijksgoederen (Stb. 1977, 473) is als doelstelling van de dienst Domeinen geformuleerd om als facilitaire organisatie:

• de aan materieel beheerders namens het Rijk toevertrouwde materiële activa optimaal te laten renderen voorzover het gaat om gedeeltelijk, tijdelijk dan wel definitief overtollige zaken;

• de materieel beheerders bij te staan bij het optimaal laten renderen van de aan hen toevertrouwde materiële activa;

• de materieel beheerders optimaal te ondersteunen bij het (tijdig) beschikbaar krijgen van het voor hun taakuitvoering benodigde vastgoed.

In de vorige begroting werd melding gemaakt van de strategische ontwikkeling van de dienst Domeinen langs drie sporen. In het kort: 1) transformatie van Domeinen Roerende Zaken naar een op bedrijfseconomische leest geschoeide, kostendekkende organisatie, 2) verandering naar meer professionaliteit voor Domeinen Onroerende Zaken en 3) het organiseren van een bijdrage aan activabeheer.

Inmiddels is besloten tot een reorganisatie waarbij het aantal regiokantoren van Domeinen Onroerende Zaken wordt teruggebracht van 5 naar 4, terwijl de besluitvorming over de nieuwe formatie nog in 2000 wordt afgerond. De toekomstige organisatie en formatie van Domeinen Roerende Zaken is nog onderwerp van onderzoek.

Het resultaatgerichte besturingsconcept van planning en control wordt verder uitgewerkt. In het kader daarvan is het voornemen de dienst Domeinen per 1 januari 2003 om te vormen tot een baten-lastendienst, waartoe de voorbereidingen in gang zijn gezet. De Tweede Kamer zal over de betreffende omvorming tot baten-lastendienst nog nader worden geïnformeerd. Zo zijn de producten/diensten van Domeinen inmiddels gedefinieerd, zijn de belangrijkste onderliggende productieprocessen herontworpen en zal per 1 januari 2001 begonnen worden met een tijdregistratiesysteem. Het in 2000 opgestarte project Personele kwaliteitsverbetering Domeinen, dat zich richt op de verbreding en verdieping van vastgoedexpertise, zal in 2001 doorlopen. Alle voornoemde (ten dele reeds in uitvoering genomen) voornemens krijgen hun plaats in het nieuwe bedrijfsplan 2001–2004.

Organisatie euro Financiën

De Departementale Werkgroep Euro (DWE) is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de invoering van de euro op 1 januari 2002 binnen Financiën. In de DWE hebben zowel vertegenwoordigers van alle directoraten-generaal zitting, als inhoudelijke deskundigen op het gebied van automatisering, administraties, wetgeving en voorlichting. Na de afronding van de planning- en analysefase, waarin voor alle systemen plannen van aanpak zijn opgesteld, is op basis van de plannen van aanpak begonnen aan het (overigens in omvang beperkte) realisatietraject. Dit realisatietraject verloopt volgens schema en wordt naar verwachting tijdig afgerond, waarna de testfase kan beginnen. Ook het wetgevingstraject ligt op schema.

Inmiddels zijn alle ketenafhankelijkheden geïnventariseerd en hebben risico-analyses plaatsgevonden. Naar aanleiding van de uitgevoerde risico-analyses is het vooralsnog niet nodig gebleken over te gaan tot het opstellen van noodplannen.

7.3 Automatisering

Kernministerie

ICT-innovatie

Bij het kernministerie staat in 2001 en de jaren daarna het herontwerp en de herinrichting van de ICT-architectuur en -infrastructuur centraal, waarbij het aanwenden van internettechnologie een belangrijk element is bij het bevorderen van de samenwerking, kennisdeling, informatie-uitwisseling en communicatie tussen de dienstonderdelen (departementaal) en de ministeries (interdepartementaal). Belangrijke functionaliteiten die in het herontwerp zullen worden opgenomen zijn ondermeer het toepassen van werkstroombesturing in relatie met de kantoorautomatisering, een verbeterde integratie van de geautomatiseerde documentaire informatievoorziening ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en het digitaal aanbieden van opleidingen op maat.

Door de toenemende digitalisering in de beleids- en wetsvoorbereiding zal in het kader van het project Digitale Duurzaamheid gestreefd worden naar een gelijkblijvende betrouwbaarheid en continuïteit van de geautomatiseerde informatievoorziening.

Domeinen

Domeinen wil een bijdrage leveren aan de vastgoedinformatievoorziening van de rijksoverheid door het verbeteren van haar eigen informatievoorziening. Daarnaast was al eerder de technische noodzaak tot vervanging van de informatiesystemen vastgesteld. In 2001 zal vervanging door een nieuw systeem plaatsvinden, waarmee sturingsinformatie wordt verkregen, de klant-/servicegerichtheid van de dienst kan worden vergroot en een open informatie-uitwisseling met de omgeving mogelijk is.

Belastingdienst

Electronische aangiften en administratieve lasten

In aansluiting op het streven van het Kabinet om Nederland een vooraanstaande positie in te laten nemen op het terrein van de «ICT-economie» zet de Belastingdienst in op het ontwikkelen van een breed aanbod van elektronische diensten voor belastingplichtigen.

De mogelijkheden voor het doen van aangifte en het vragen van informatie via internet zullen aanzienlijk worden uitgebreid. Toegankelijkheid, duidelijkheid en snelle verwerking staan hierbij voorop. Zo stimuleert de Belastingdienst het ICT-gebruik zowel bij particulieren als in het bedrijfsleven.

Deze ontwikkeling staat niet op zichzelf, maar is complementair aan het omvangrijke pakket niet-fiscale overheidsimpulsen voor het gebruik van ICT in de komende jaren. De intitatieven van de Belastingdienst worden steeds ingebed in overheidsbrede initiatieven voor electronische dienstverlening, zoals het Overheidsloket. Ook worden projecten ontwikkeld met partners als het LISV en het CBS.

Voor de particuliere huishoudens heeft de Belastingdienst al flinke stappen gezet met de elektronische inkomstenbelasting-aangifte, de elektronische voorlopige teruggaaf en de informatiedienst op internet. Met de uitbreiding, zoals bijvoorbeeld gerichte informatie voor senioren, voor sporters etc., wordt vooruitgang geboekt op het terrein van de publieke dienstverlening door de overheid.

Voor het bedrijfsleven is er een extra dimensie: niet alleen wordt met de Belastingdienstinitiatieven het gebruik van ICT als zodanig gestimuleerd, het toepassen van ICT is ook een belangrijke weg om administratieve lastenverlichting te bereiken. In het rapport «Op afstand het beste» zijn voorstellen gedaan om ICT in het bedrijfsleven te stimuleren door fiscale (uitvoerings)maatregelen. Het bieden van aantrekkelijke mogelijkheden voor elektronische ondernemersaangiften zoals voor de loonbelasting en de omzetbelasting, het verder ontwikkelen van een elektronische dienst voor informatievragen en het inzetten van programma's voor elektronische ondersteuning van controles biedt niet alleen de Belastingdienst, maar ook het bedrijfsleven aanzienlijke kostenvoordelen.

Voorzover het bedrijfsleven te maken heeft met douane-formaliteiten bieden elektronische diensten de mogelijkheid de eisen van de handelslogistiek (snelheid, voorkomen wachttijden) vergaand tegemoet te komen.

7.4 Planning en control

Algemeen

In de Planning- en Controlnota wordt inzicht gegeven in het feitelijke gebruik van de planning- en controlinstrumenten die bij de verschillende directoraten worden toegepast. Er wordt gebruik gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: jaarplannen en -verslagen, evaluatieonderzoeken, organisatiedoorlichtingen, kengetallen en tijdwerkregistratie. Gestreefd wordt naar een optimale mix van planning- en controlinstrumenten per directie, passend bij de specifieke aard van de werkzaamheden. Ook in 2001 zal op het kerndepartement worden doorgegaan met het stimuleren en verbeteren van het gebruik van de instrumenten. Daarnaast is de uitdaging in 2001 om het VBTB-project van de grond te krijgen. Hiervoor is het «Plan van aanpak VBTB voor het Ministerie van Financiën» opgesteld, waarin staat aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan het traject dat uiteindelijk leidt tot de ontwerpbegroting 2002 nieuwe stijl (september 2001).

De nieuwe begrotingsindeling, met expliciete doelstellingen van beleid en de verbinding hiervan met prestaties en middelen, heeft ook haar weerslag op de planning- en controlcyclus. De interne planning- en controlcyclus zal gerelateerd worden aan de begrotingscyclus, waardoor een integrale planning en control van programma en apparaat tot stand zal komen. Hieraan zal inhoud worden gegeven via managementrapportages, waarin ook de realisatie van de beleidsdoelstellingen zal worden gevolgd.

Belastingdienst

In de Belastingdienst heeft de versterking van de planningsfunctie hoge prioriteit. Daarbij gaat het voornamelijk om het vertalen van concernbrede beleidsvoornemens in een operationele meerjarige planning. In deze meerjarenplanning worden tevens de afwegingen gemaakt omtrent de in te zetten financiële en personele middelen.

Door middel van periodieke rapportages en audits wordt een steeds beter inzicht gekregen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en bedrijfsvoering. De periodieke rapportages zijn gebaseerd op een model dat door de verschillende niveau's binnen de Belastingdienst wordt gebruikt. In dit model is een set van prestatie-indicatoren en kritische succesfactoren opgenomen. De audits zijn steeds meer gericht op lopende en minder op afgeronde processen, zodat tussentijdse bijsturing nog mogelijk is.

Het kostenbewustzijn van het lijnmanagement van de Belastingdienst wordt verder verhoogd door het in rekening brengen van de kosten van facilitaire producten en diensten aan de afnemers. Met ingang van 1 januari 2000 worden de kosten van de automatiseringsdiensten en -producten doorbelast aan de gebruiker. Vanaf 2001 worden onder meer ook de huisvestingskosten in rekening gebracht.

Naar aanleiding van het interdepartementale beleidsonderzoek naar de Bedrijfsvoering van de Belastingdienst (Kamerstukken II, 26 250, nr. 11) is het zogenoemde Programma Bedrijfsvoering opgestart. Dit programma heeft als belangrijkste doelstelling binnen de Belastingdienst een meer op resultaat gericht sturingsmodel te introduceren. Daarnaast wordt de invoering van het baten-lastenstelsel voorbereid. De veronderstelling is namelijk dat een stelsel van baten en lasten een betere basis biedt voor een meer op resultaat gericht sturingsmodel. Hoewel de voorbereidingen hiervan volgens planning verlopen, is de beoogde ingangsdatum uitgesteld van 1 januari 2002 tot 1 januari 2003. Het extra jaar biedt de gelegenheid extra inspanningen te verrichten gericht op de kwaliteit van de bedrijfsvoering.

Enkele belangrijke aspecten binnen het programma zijn:

– de ontwikkeling van een meer procesgerichte aanpak, waarbij dienstverlening, intensief toezicht en opsporing en de massale/centrale processen een belangrijke plaats innemen;

– het formuleren van doelstellingen op basis van beoogde effecten;

– het definiëren van producten en diensten en de toerekening van kosten aan deze producten en diensten;

– nagaan in hoeverre deze producten en diensten bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten;

– vaststellen van de hiervoor benodigde informatievoorziening;

– aandacht voor kwaliteit van input (o.a. competenties van medewerkers), throughput (proceskwaliteit) en output (producten en diensten)

Het Programma Bedrijfsvoering is eind 2003 afgerond en in de bestaande organisatie ingebed.

C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL

Uitgaven en verplichtingen

01.01 Personeel en materieel kernministerie

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel omvat zowel de personele als de materiële uitgaven van het ministerie exclusief de Belastingdienst. Met ingang van 1999 maken ook de aan de Rijksgebouwendienst te vergoeden huuruitgaven deel uit van dit artikel.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 344 574393 144388 129296 045298 721 
1e suppletore wet 2000 22 10817 91011 20010 4008 900 
loonbijstelling 5 9126 4206 1636 0046 255 
prijsbijstelling 3 0744 1424 1182 2812 281 
mutatie 1 (eurovoorlichting)  – 500– 15 000   
mutatie 2 (diversen) – 4164 7775 0404040 
Stand ontwerp-begroting 2001356 271375 252425 893399 650314 770316 197316 313
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000161 669170 282193 262181 353142 836143 484143 537

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgaven

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie is het saldo van enkele deelmutaties, te weten: aanpassing van geautomatiseerde systemen (+ 5 900), toedeling van een deel van de eindejaarsmarge (+ 5 500), uitvoeringskosten voor het vorig jaar opgerichte Kenniscentrum PPS (Publiek-private samenwerking) (+ 3 800), invoeringskosten VBTB (+ 2 718), de opzet van een detacheringsprogramma bij de Europese Commissie (+ 2 000), uitvoeringskosten bij het project Tegoeden Tweede Wereldoorlog (+ 1 000) en een overboeking van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van trainees op Financiën (+ 1 190).

Mutatie 1 (eurovoorlichting)

De mutatie is het gevolg van een overboeking ten laste van het eurovoorlichtingsbudget (– 500 in 2001) naar uitgavenartikel 02.01 voor een euro-expositie door het Geld- en Bankmuseum en van een overboeking ten laste van het eurovoorlichtingsbudget (– 15 000 in 2002) naar uitgavenartikel 02.12 voor het produceren en verspreiden van een informatiepakket als onderdeel van de publiekssets euromunten.

Mutatie 2 (diversen)

De mutatie is het saldo van invoeringskosten VBTB (+ 5 000 in 2001 en 2002), een overboeking naar het Ministerie van Algemene Zaken voor uitgaven Postbus 51 (– 106 in 2000), een overboeking naar uitgavenartikel 04.01 voor traineeplaatsen bij de Belastingdienst uit de bijdrage die het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hiervoor heeft toegekend (350 in 2000 en – 263 in 2001), en een verrekening met het Ministerie van Buitenlandse Zaken van kosten in verband met financiële attachés op buitenlandse posten (+ 40 structureel).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

Het artikelonderdeel ambtelijk personeel omvat de uitgaven voor actief personeel en de uitgaven van niet-actief personeel (langdurig zieken, personeel met ouderschapsverlof e.d.).

Het artikelonderdeel overige personele uitgaven bevat onder meer de uitgaven aan inhuur van personeel (met name uitzendkrachten).

Het artikelonderdeel postactief personeel omvat naast de wachtgelden en uitkeringen tevens de uitgaven van het personeel dat na ontslag een uitkering geniet ingevolge artikel 45 ARAR en artikel 33b van het AOB.

Het artikelonderdeel materiële uitgaven omvat alle uitgaven die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het apparaat van het kernministerie, voorzover die niet tot de personeelscomponent behoren.

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. Funct.
1. ambtelijk personeel 184 285194 066199 113 11  
2. overige personele uitgaven 8 4486 9495 049 11  
3. postactief personeel 6 7166 9877 045 11  
4. materieel 156 822167 250214 686 12  
Totaal 356 271375 252425 893   01.20

e. Overige gegevens

Personeel

Bijlage 1 geeft een overzicht van de begrotingssterkte per decentrale budgethouder. Ter nadere toelichting wordt hier de aansluiting met de formatiesterkte uit de vorige ontwerp-begroting weergegeven.

Opbouw begrotingssterkte vanaf de vorige ontwerp-begroting (in fte)
 200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 20001 7191 7071 6751 6581 658 
Detachering ambtenaren bij de Europese Commissie 7799 
Overige mutaties714422 
Totaal1 7261 7281 6861 6691 6691 669

In het kader van de Europese integratie wordt bevorderd ambtenaren voor één of twee jaar te laten participeren aan de werkzaamheden van de Europese Commissie.

Onder overige mutaties zijn onder meer de werkzaamheden van de projectgroep tegoeden WO II ondergebracht welke in 2000 worden gecontinueerd.

Materieel

Ten behoeve van het inzicht in de materiële uitgaven van het kernministerie is een clustering aangebracht naar kostensoorten. Onderscheiden wordt een 10-tal clusters van gelijksoortige uitgaven. De ontwikkeling van de meeste uitgavenclusters laat een betrekkelijk stabiel patroon zien.

Onderverdeling materiële uitgaven naar cluster (x f 1000)
 199920002001
Huisvesting RGD23 92325 39425 207
Huisvesting overig13 59014 71918 593
Bureaukosten3 9184 0584 207
Communicatie (euro)35 13338 00084 500
Communicatie (overig)3 9174 6834 706
Reis- en verblijfkosten7 7848 2948 322
Personeelsontwikkeling12 89014 01314 565
Bedrijfsmiddelen1 5771 7561 678
Automatisering26 37422 86523 367
Overige27 71633 46829 541
Totaal156 822167 250214 686

De communicatiekosten in verband met de introductie van de euro zijn onderscheiden van de overige communicatiekosten. Het zwaartepunt van de eurovoorlichting ligt in 2001 en 2002, de periode rond de invoering van de euromunten.

Binnen het cluster huisvesting overig zijn in 2001 extra uitgaven geraamd voor kantoorinnovatie in het pand Korte Voorhout (+ 3 500).

De overige clusters laten een min of meer constant beeld zien.

Kengetallen

Tabel: Onderbouwing apparaatsuitgaven kernministerie Tabel: Onderbouwing apparaatsuitgaven kernministerie
 199920002001200220032004
Uitgaven ambtelijk personeel (x f 1 mln.)184,3194,1199,1194,4192,5192,5
Uitgaven overig personeel (x f 1 mln.)8,46,95,05,05,05,0
Uitgaven postactieven (x f 1 mln.)6,77,07,06,86,66,5
Uitgaven materieel (x f 1 mln.)156,8167,3214,7193,5110,7112,2
Begrotingssterkte (fte)1 6821 7261 7281 6861 6691 669
Aantal postactieven (fte)120120118112109107
Personele uitgaven per fte (x f 1000)109,6112,5115,2115,3115,3115,3
Materiële uitgaven per fte (x f 1000)93,296,9124,2114,866,367,2
Uitg. Postactieven per fte (x f 1000)55,858,359,360,660,660,6

Huisvestingskengetallen kantoorpanden (bedragen x f 1000)

Tabel: Huisvestingskengetallen kantoorpanden kernministerie en dienst Domeinen
 200020012002200320042005
Kernministerie      
Huren RGD14 45514 36714 09613 93413 93413 934
Huisvestingskosten kantoorpanden8 2058 2058 2058 2058 2058 205
Fte's in kantoorpanden1 4141 4161 3741 3571 3571 357
Uitgaven huisvesting kantoorpanden per fte16,015,916,216,316,316,3
       
Dienst Domeinen      
Huren RGD2 5102 4862 4502 4232 4232 423
Huisvestingskosten kantoorpanden800800800800800800
Fte's in kantoorpanden246235235235235235
Uitgaven huisvesting kantoorpanden per fte13,514,013,813,713,713,7

Toelichting

Deze kengetallen zijn tot stand gekomen door alle huisvestingsuitgaven voor de kantoorpanden in gebruik bij het kernministerie respectievelijk dienst Domeinen te delen door het aantal fte's dat is gehuisvest in deze panden. Hierbij zijn de huisvestingskosten kantoorpanden – investeringen en exploitatiekosten – gelijkelijk over de jaren verdeeld teneinde de kengetallen van jaar op jaar beter te kunnen vergelijken. Wat opvalt is dat de uitgaven huisvesting kantoorpanden per fte bij het kernministerie licht toenemen en bij de Dienst Domeinen op termijn een licht dalende tendens zichtbaar is.

01.03 Loonbijstelling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
1e suppletore wet 2000 102 327102 344100 21098 17998 203 
mutatie 1 (BZK) – 13 563– 5 774– 7 462– 8 613– 6 205 
mutatie 2 (toedeling) – 88 764– 96 570– 92 748– 89 566– 91 998 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Bij Voorjaarsnota is de loonbijstelling uitgedeeld volgens het nieuwe referentiemodel loonbijstelling.

Mutatie 1 (BZK)

Ter dekking van toekomstige uitgaven is een bedrag aan teveel uitgekeerde loonbijstelling gestort naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Mutatie 2 (toedeling)

Het restant van de op dit artikel ontvangen loonbijstelling is toegedeeld aan de artikelen (01.01 en 04.01) waarop uitgaven worden verantwoord waarvoor de loonbijstelling als dekking dient.

De bij dit artikel behorende economische en functionele coderingen luiden respectievelijk 01 en 01.29.

01.04 Prijsbijstelling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel wordt het uit de aanvullende post toegedeelde bedrag en de verdeling over prijsgevoelige begrotingsartikelen geboekt.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
1e suppletore wet 2000 46 48948 08948 11947 23147 337 
mutatie (toedeling) – 46 489– 48 089– 48 119– 47 23147 337 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie betreft de toedeling van de prijsbijstelling uit de aanvullende post aan de begroting IXB.

Mutatie (toedeling)

De mutatie betreft de toedeling van de prijsbijstelling aan de daarvoor in aanmerking komende prijsgevoelige artikelen op IXB. De verdeling ziet er als volgt uit.

Verdeling prijsbijstelling 2000 (x f 1 000)
Artikel/Omschrijving20002001200220032004 e.v.
01.01 Personeel en materieel kernministerie3 0744 1424 1182 2812 281
01.11 Uitvoering van werken door Domeinen398386374374374
01.12 Lasten en ov.uitgaven van Domeinen2 0122 0122 0372 0372 037
02.01 Muntwezen1 8401 7081 341736463
03.10 Kostenvergoeding NCM529529527528527
04.01 Personeel en materieel belastingdienst36 90037 93638 34639 89940 379
04.08 Vergoeding proceskosten137137137137137
04.09 Wet waardering onroerende zaken1 5991 2391 2391 2391 139
Totaal46 48948 08948 11947 23147 337

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 01 respectievelijk 01.29.

01.05 Onvoorzien

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In de Comptabiliteitswet (artikel 5, lid 6) is de mogelijkheid voorzien een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 38 67541 24538 54139 54139 541 
1e suppletore wet 2000 – 30 000– 30 000– 30 000– 30 00030 000 
Stand ontwerp-begroting 200108 67511 2458 5419 5419 5419 541
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100003 9375 1033 8764 3304 3304 330

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De post onvoorzien is bij ontwerp-begroting 1999 opgehoogd om eventuele onzekere ontwikkelingen op de IXB-begroting op te vangen. Hierbij werd met name gedacht aan de invoering van de euro. Naar huidig inzicht is hiervoor echter voldoende budget beschikbaar en kan de ophoging weer komen te vervallen.

01.11 Uitvoering van werken door Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op de instandhouding van (de exploitatie van) onroerende zaken in beheer bij de dienst Domeinen. In dit kader worden onderscheiden de uitgaven aan onderhoud (waaronder bodemonderzoeken ensaneringen) en kapitaalinvesteringen.

Tevens worden op dit artikel de uitgaven begroot in verband met beheerskosten. Dit zijn uitgaven die een relatie vertonen met het beheer en de verkoop van overtollige zaken door Domeinen, zoals bijvoorbeeld taxatie-, notaris-, advertentie-, kadaster-, bewakings- en energiekosten alsmede de kosten van vernietiging van in beslag genomen vuurwerk.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 19 29118 68018 06918 06918 069 
1e suppletore wet 2000 25 000     
prijsbijstelling 398386374374374 
mutatie(anticiperende aankopen)  50 000   
Stand ontwerp-begroting 200113 57444 68969 06618 44318 44318 44318 443
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10006 16020 27931 3418 3698 3698 3698 369

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Binnen het Rijk doet zich de behoefte gevoelen aan een instrument om als een goed koopman op de vastgoedmarkt te kunnen opereren wanneer de mogelijkheid zich daartoe voordoet. Doel hiervan is om tijdig en tegen een niet onnodig hoge prijs te kunnen beschikken over het vastgoed waarvan redelijkerwijs kan worden aangetoond dat het Rijk daaraan behoefte heeft. Voor de dienst Domeinen impliceert dit de omvorming tot een baten-lastendienst en de beschikbaarheid van een leenfaciliteit. Vooruitlopend hierop wordt in de begroting tijdelijk een voorziening gecreëerd van f 25 mln. om het Rijk door tussenkomst van Domeinen en in overleg met belanghebbende departementen in staat te stellen vastgoed te verwerven dan wel te behouden, dat op termijn nodig is voor de realisatie van maatschappelijke doelen.

Mutatie(anticiperende aankopen)

Voor hetzelfde doel als toegelicht bij de mutatie 1e suppletore wet wordt de raming voor 2001 met een bedrag van f 50 mln. verhoogd.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Onderhoud gronden en gebouwen 5 6729 4448 832 14  
2. Kapitaalinvesteringen gronden en gebouwen 1 2391 7621 751 51  
3. Beheerskosten 6 6638 4838 483 12  
4. Anticiperende aankopen 025 00050 000 51  
Totaal 13 57444 68969 066   01.25

e. Kengetallen

Tabel 1 – Ontwikkeling Staatsbezit
Aantallen31-12-199731-12-199831-12-1999
– objecten7 0836 5776 179
    
Oppervlakte in ha.   
Volledig beheer Domeinen*1 536 6631 524 2791 513 485
Materieel beheer departementen137 156136 016135 095
Totaal1 673 8191 660 2951 648 580

* Ca 85% van dit areaal betreft grote wateroppervlakten

01.12 Lasten en overige uitgaven van Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden waterschapslasten, gemeentelasten (voornamelijk onroerendezaakbelasting) en ruilverkavelingslasten begroot die betaald moeten worden over onroerende rijkseigendommen. Voor het deel van de panden in beheer bij de Rijksgebouwendienst staat hier een vergoeding van de RGD (begroot op ontvangstenartikel 01.07) tegenover.

Verder worden de uitgaven voor de eventuele overneming door de dienst Domeinen van onroerende zaken van andere diensten op dit artikel begroot. Tot slot worden op dit artikel begroot de eventueel verschuldigde vennootschapsbelasting, evenals de uitgaven voor de eventuele teruggaven van ontvangsten uit onbeheerde nalatenschappen indien die teruggaven de ontvangsten overtreffen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 91 04691 04892 16992 16792 167 
prijsbijstelling 201220122 0372 0372 037 
Stand ontwerp-begroting 200190 61493 05893 06094 20694 20494 20494 204
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100041 11942 22842 22942 74942 74842 74842 748

c. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Waterschapslasten 17 95322 47222 472 32  
2. Gemeentelasten 72 33470 27670 278 32  
3. Ruilverkavelingslasten 327310310 32  
4. Overneming onroerende zaken 000 63A  
5. Teruggave onbeheerde nalatenschappen 000 53 01.25
Totaal 90 61493 05893 060    

01.13 Uitgaven omslagstelsel Rijkswagenpark

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Staat draagt eigen risico voor WA-schade van het eigen wagenpark en is daarom in artikel 17 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) van de verzekeringsplicht vrijgesteld. Op grond van het per 1-1-1993 ingevoerde omslagstelsel voor het rijkswagenpark wordt de totale schadelast omgeslagen over de deelnemende departementen naar rato van het aantal voertuigen. De uitgaven voor WA-schade, casco-schade aan de eigen voertuigen en de met de schade-afhandeling samenhangende (expertise-) kosten worden geraamd op artikelonderdeel 1.

Per 1 december 1997 zijn de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van het omslagstelsel rijkswagenpark en het regresrecht inzake rechtspositionele uitkeringen, overgedragen door het Ministerie van Financiën aan BSA Schaderegeling BV dat onderdeel uitmaakt van de Stichting Pensioenfonds ABP. Namens de Staat heeft het Ministerie van Financiën met BSA Schaderegeling BV een contract voor de uitvoering van het omslagstelsel rijkswagenpark gesloten met een looptijd van vijf jaar. Uit hoofde hiervan brengt BSA Schaderegeling BV uitvoeringskosten in rekening bij Financiën (zie artikelonderdeel 2).

De totale schadelast en de uitvoeringskosten worden omgeslagen over de wagenparkbeheerders (zie ontvangstenartikel 01.08).

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 9 1009 1009 1009 1009 100 
mutatie 1 1 3001 3001 8001 8001 800 
Stand ontwerp-begroting 20019 43610 40010 40010 90010 90010 90010 900
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10004 2824 7194 7194 9464 9464 9464 946

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 43D respectievelijk 01.34.

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1

De raming van de schade-uitgaven wordt verhoogd in verband met de verwachte toename van het aantal voertuigen dat deelneemt aan het omslagstelsel.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Schade en overige kosten 8 4769 4229 400 43D 01.34
2. Uitvoeringskosten omslagstelsel 9609781 000 12 01.20
Totaal 9 43610 40010 400    

e. Kengetallen

Onderstaand wordt een overzicht gegeven van het aantal motorrijtuigen, het aantal schademeldingen en de schadefrequentie, de verhouding tussen het aantal schades en het totaal aantal motorrijtuigen (motorrijtuigenpark).

Schademeldingen met betrekking tot rijksmotorrijtuigen Schademeldingen met betrekking tot rijksmotorrijtuigen
 1998199920002001
Motorrijtuigenpark8 3358 6498 6508 650
Schademeldingen:    
Schades dienstauto's4 5784 5344 6254 625
Schades aan derden823754760760
Totaal5 4015 2885 3855 385
Schadefrequentie (in %)64,861,162,362,3

01.14 Diverse uitgaven

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden uitgaven geraamd en verantwoord welke, gezien hun aard en omvang, niet passen binnen andere artikelen van deze begroting.

Zo worden de uitgaven verantwoord voor het Instituut voor Onderzoek Overheidsuitgaven, de bijdrage aan de Ocfeb en Bofeb. Zie voor een nadere toelichting de subsidiebijlage. Daarnaast worden hier incidentele uitgaven begroot die per jaar verschillend kunnen zijn.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 500 208168168168168 
1e suppletore wet 2000 – 79 98080808080 
mutatie 1 (tegoeden WOII) 400 000     
mutatie 2 (bijdrage Ocfeb)  33333333 
Stand ontwerp-begroting 200135 426820 228281281281281281
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100016 076372 203128128128128128

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is overeengekomen dat de lagere ontvangsten uit omroepbijdragen worden gecompenseerd door Financiën uit het bedrag van f 500 mln. dat op dit artikel is gereserveerd voor de restitutie van omroepbijdragen. De Dienst Omroepbijdragen is eind november gestopt met het versturen van rekeningen, waardoor f 80 mln. minder is ontvangen. Er hoeft derhalve in 2000 voor eenzelfde bedrag minder te worden gerestitueerd door Financiën.

Verder verleent Financiën een bijdrage aan de Carribean Financial Action Task Force (CFATF). Deze organisatie ontplooit activiteiten om het witwassen van geld in het Caribische gebied tegen te gaan (+ 20 in 2000, + 80 structureel met ingang van 2002).

Mutatie 1 (tegoeden WOII: gelden ten behoeve van de Stichting Verdeling Joodse Oorlogstegoeden)

Het kabinet heeft f 400 mln. beschikbaar gesteld aan de Joodse gemeenschap om finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers in het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verder bestaan. De rente over de gelden die de Stichting aanhoudt op een rekening-courant bij het Rijk is geraamd op artikel 11.01 van begroting IX A (Nationale Schuld).

Mutatie 2 (Ocfeb)

De mutatie betreft een verhoging van de bijdrage aan de Ocfeb (+ 33).

02.01 Muntwezen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van de Muntwet 1987 is de Staat met uitsluiting van anderen bevoegd om munten uit te geven. Munten luidend in guldens worden, in opdracht van de Staat, door De Koninklijke Nederlandse Munt N.V. (KNM) vervaardigd op grond van een leveringscontract en gedistribueerd door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB).

Volgens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is per 1 januari 1999 de derde fase van de Economische en Monetaire Unie ingegaan. Vanaf dat moment dient de hoeveelheid door een deelnemende lidstaat uit te geven munten door de Europese Centrale Bank (ECB) te worden goedgekeurd. De overige bevoegdheden omtrent muntuitgifte blijven in Nederland bepaald worden door de Muntwet 1987. Tot het moment waarop vanaf 2002 euromunten enbankbiljetten in omloop worden gebracht, zal de Nederlandse Staat munten luidend in guldens in circulatie blijven brengen en zo nodig laten produceren. De uitgaven voor guldenmunten worden geraamd op de artikelonderdelen 1 en 2.

Met ingang van 1 januari 2002 zullen munten luidend in euro's in omloop worden gebracht in de deelnemende lidstaten. Afgezien van de goedkeuring van de hoeveelheid uit te geven munten door de ECB en overige harmonisatieregels waartoe de Raad op grond van het Verdrag kan besluiten, zal in Nederland de Muntwet 1987 de overige bevoegdheden regelen omtrent de uitgifte van munten luidend in euro.

De uitgaven voor de productie van euromunten worden op de artikelonderdelen 3 en 4 geraamd.

Conform de afspraken die gemaakt zijn bij de privatisering van 's Rijks Munt, draagt de Staat 80% van de kosten van het Nederlands Muntmuseum (artikelonderdeel 5). Het resterende deel wordt door KNM bijgedragen. Het ligt in de bedoeling om het Nederlands Muntmuseum op te laten gaan in het nieuw te vormen Geld- en Bankmuseum (GBM), waarin ook de muntcollecties van Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet en van de Nederlandsche Bank worden ondergebracht. Het GBM is momenteel op zoek naar een geschikte locatie om de collecties tentoon te kunnen stellen en is derhalve nog niet operationeel.

Het in omloop brengen van (bijzondere) munten leidt, bij een per saldo groeiende muntcirculatie tot ontvangsten voor de Staat, die worden geraamd op de ontvangstenartikelen 02.04 (reguliere circulatiemunten) en 02.03 (bijzondere circulatiemunten). Indien per saldo terugvloei van munten uit circulatie plaatsvindt, is sprake van uitgaven die geraamd worden op de artikelonderdelen 6 en 7.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 92 00985 41467 03036 82423 164 
1e suppletore wet 2000 4 265300    
prijsbijstelling 1 8401 7081 341736463 
mutatie 1 (extra guldenron-dellen) 9 100     
mutatie 2 (euro-expositie 2001)  500    
Stand ontwerp-begroting 200188 896107 21487 92268 37137 56023 62723 627
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100040 33948 65239 89731 02517 04410 72110 721

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

Voor de invoering van de euro als betaalmiddel zullen naar verwachting 3,3 mld. munten nodig zijn, waarvan 2,8 mld. op E-day (1 januari 2002). Hiertoe is in 1998 door het Ministerie van Financiën een leveringscontract overeengekomen met KNM voor de levering van 2,8 mld. munten in de jaren 1999–2001 en optioneel 0,5 mld. stuks in 2002. Met de levering van de 2,8 mld. euro munten is een bedrag gemoeid van circa f 210 mln. waarvoor in 1998 een verplichting is aangegaan. Deze verplichting is voor een deel in 1999 tot betaling gekomen en komt voor het resterende deel in de jaren 2000 en 2001 tot betaling.

Zie verder de toelichting bij de uitgaven.

Uitgaven

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Als gevolg van logistieke problemen (grondstoffen) en het instellen van de productieproces op de technische vereisten van de euromunten is in 1999 een achterstand ontstaan in de begrote productie euromunten. Deze achterstand zal grotendeels in 2000 worden ingelopen. Hiervoor is een deel van de eindejaarsmarge ingezet (+ 1 700). Verder komen er nog promotiekosten van de Millenniummunt ten laste van 2000 (+ 500), alsmede de kosten van de f 5-munt ter gelegenheid van het Europees kampioenschap voetbal (+ 1 690). Voor de verbetering van het Nederlands Muntmuseum is + 375. begroot.

Mutatie 1 (extra guldenrondellen)

In verband met een hogere dan geraamde muntvraag is besloten tot het bestellen van extra rondellen guldenmunten.

Mutatie 2 (euro-expositie)

In 2001 wordt door het GBM f 0,5 mln. gereserveerd voor een euro-expositie. De uitgaven worden gedekt uit het eurovoorlichtingsbudget. Zie ook mutatie op het uitgavenartikel 01.01.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. Funct.
Guldens 19 53922 36510 455    
1. Kosten grondstoffen 15 01018 3758 855 12 01.24
2. Muntslag en overige kosten 4 5293 9901 600 12 01.24
Euro's 63 18083 55975 642    
3. Kosten grondstoffen 54 62263 56554 254 12 01.24
4. Muntslag en overige kosten 8 55819 99421 388 12 01.24
Overige 6 1771 2901 825    
5. Muntmuseum 9841 2901 825 12 01.24
6. Afname munten in circulatie (niet-relevant) 5 19300 96 01.24
7. Afname munten in circulatie (relevant) 000 96 14.3
Totaal 88 896107 21487 922    

e. Overige gegevens

Muntprogramma euromunten

Het muntprogramma voorziet in de productie van 2,8 mld euro munten, welke beschikbaar dienen te zijn op E-day. Totaal zijn naar verwachting 3,3 mld munten nodig, zodat er in 2002 nog 500 mln munten geproduceerd moeten worden.

Productie euromunten 1999–2001 (aantallen x 1000)
 199920002001totaal
2 euro10 40089 00060 600160 000
1 euro64 20063 00042 800170 000
50 eurocent99 80075 00075 200250 000
20 eurocent85 80075 00059 200220 000
10 eurocent152 600150 000197 400550 000
5 eurocent217 000200 000183 000600 000
2 eurocent108 100125 000166 900400 000
1 eurocent48 100225 000226 900500 000
Totaal786 0001 002 0001 012 0002 800 000

Muntprogramma guldenmunten

Voor 2001 wordt uitgegaan van een productie van ruim 100 mln.

Productie guldenmunten 1998–2001 (aantallen x 1000)
 1998199920002001
5 gulden1001203 050550
rijksdaalder200240350350
gulden19 8138 73720 00015 000
kwartje69 56010 56020 00025 000
dubbeltje25 05149 90070 00025 000
stuiver65 00016 24035 00035 000
Totaal179 72485 797148 400100 500
50 gulden488000
10 gulden31 22700
setjes108186100100

Muntvoorraden

In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de voorraden van Nederlandse guldenmunten. Het beleid is er op gericht om zodanige voorraden te hebben dat altijd aan fluctuaties in de muntvraag kan worden voldaan.

Voorraden gulden munten Muntdepot 1998–2001 (jaarultimo; aantallen x 1000)
 1998199920002001
5 gulden19 96421 40714 90014 900
rijksdaalder8 1229 8327 0007 000
gulden29 06636 83235 00035 000
kwartje25 83732 78045 00045 000
dubbeltje25 65219 20231 00031 000
stuiver16 37526 65817 00017 000
Totaal125 016146 710149 900149 900

02.03 Garanties en waarborgen binnenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van onder meer de Wet Toezicht Kredietwezen heeft de Staat de volgende garanties afgegeven.

1. Garantie aan De Nederlandsche Bank N.V. in verband met haar rol bij de uitvoering van de richtlijn 94/19 inzake deposito garantiestelsels en richtlijn 97/9 inzake de beleggerscompensatiestelsels. Richtlijn 94/19 heeft betrekking op de Collectieve Garantieregeling en richtlijn 97/9 op de Collectieve Garantieregeling van kredietinstellingen voor Terugbetaalbare Gelden en Beleggingen alsmede de Beleggerscompensatieregeling van Effecteninstellingen voor Vorderingen van Beleggers.

2. Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de N.V. Bank Nederlandse Gemeenten (BNG).

3. Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de Nederlandse Waterschapsbank N.V. (NWB).

4. Waarborg tot het nakomen van de betalingsverplichtingen van de Nederlandse Waterschapsbank N.V.

5. Tijdelijke financiering van de stichting toezicht effectenverkeer (STE). Op dit artikelonderdeel wordt een eventueel saldo ten laste van de STE op de rekening-courantverhouding Staat – STE op 31 december van het afgesloten jaar als uitgave verantwoord. Deze rekening-courant van de STE bij het ministerie van Financiën vloeit voort uit de overeenkomst tussen de Staat en de STE van 14 juni 2000. Een eventueel negatief saldo wordt in het daaropvolgende jaar door de STE aangezuiverd en als ontvangst verantwoord op ontvangstenartikel 02.07.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
mutatie 1 (STE) 25 000     
Stand ontwerp-begroting 2001025 00000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000011 34500000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1 (STE)

De verplichting van f 25 mln heeft betrekking op de rekening-courant overeenkomst die gesloten is tussen de Staat en de STE (zie toelichting a.5).

De bij dit artikel behorende functionele codering luidt 11.7. De economische codering luidt 63C voor artikelonderdelen 1 en 4, 63D voor artikelonderdeel 5, 72 voor de artikelonderdelen 2 en 3.

d. Overige gegevens

De garanties

Voor onderstaande artikelonderdelen is geen overzicht risico-ontwikkelingen opgenomen.

Garantie aan De Nederlandsche Bank N.V. inzake de Collectieve Garantieregeling en de Beleggerscompensatieregeling

Het uitstaand risico is pro memorie geraamd; hierop doen zich geen mutaties voor.

Garanties inzake deelneming in kapitaal BNG en deelneming in kapitaal NWB

Het uitstaand risico bedraagt f 34 875 000 (deelneming BNG) en f 2 500 000 (deelneming NWB); hierop doen zich geen mutaties voor. Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten aandeel in de kapitaaldeelneming. Renterisico, rentebijstellingen en valuta-aanpassingen zijn niet van toepassing.

Tijdelijke financiering van de stichting toezicht effectenverkeer (STE)

Het uitstaand risico bedraagt f 25 mln. De rekening-courant van de STE bij het ministerie van Financiën vloeit voort uit de overeenkomst tussen de Staat en de STE van 14 juni 2000.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Waarborg tot nakomen betalingsverplichtingen NWB
 1999200020012002200320042005
garantieplafondn.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari5 290 4883 406 4522 928 6442 211 740702 33363 10932 774
verleende garanties +n.v.t.      
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –1 884 036477 808716 9041 509 407639 22430 3357 316
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/–n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december3 406 4522 928 6442 211 740702 33363 10932 77425 458

02.04 Deelneming in het kapitaal van banken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van de regelingen in verband met kapitaaldeelnemingen in de N.V. Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank N.V. neemt de Staat deel in het kapitaal van deze bankinstellingen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001 000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

De bij dit artikel behorende economische en functionele coderingen luiden 63C en 11.7.

02.05 (Her)verzekering van schaden aan derden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De volgende artikelonderdelen worden onderscheiden.

1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Stb. 1991, 374) dient de Staat, voorzover de vergoedingen uit anderen hoofde niet toereikend zijn, openbare middelen tot een bedrag van maximaal f 5 miljard beschikbaar te stellen ten einde schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden.

2. Op grond van artikel 24a, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (1984, Stb. 698, zoals gewijzigd bij wet van 3 mei 1989, Stb. 152) worden de verplichtingen van de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer gegarandeerd door de motorrijtuigenverzekeraars, en voorts door de Staat, naar rato van het aantal (rijks)motorrijtuigen waarvan de Staat bezitter of houder is. De Staat garandeert ingevolge artikel 24a, tweede lid, eveneens de verplichtingen van het Waarborgfonds samenhangend met de uitvoering van de regeling voor gemoedsbezwaarden.

3. Ingevolge de Zee- en Luchtvaartverzekeringswet 1939 (Stb. 1939, 637) kan de Staat in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden optreden als verzekeraar van door Nederlandse exploitanten van schepen en luchtvaartuigen te lopen risico's. Tevens kan de Staat optreden als herverzekeraar voor deze risico's. Sinds 1985 is de wet niet meer toegepast.

4. Door de Staat zijn in het kader van de verzelfstandiging van de Verzekeringskamer en bij de oprichting van de Stichting Toezicht Effectenverkeer vrijwaringen verleend ter zake van schade als gevolg van uit de toezichtstaak voortvloeiende aansprakelijkheidclaims. De vrijwaring aan de Verzekeringskamer geldt uitsluitend voorzover de limiet voor het bestuurdersaansprakelijkheidsrisico ter grootte van f 10 mln. per aanspraak en per jaar of de limiet voor het beroepsaansprakelijkheidsrisico ter grootte van f 30 mln. per aanspraak en per jaar wordt overschreden. Het ligt in de bedoeling met de Stichting Toezicht Effectenverkeer een analoge regeling tot stand te brengen. De vigerende afspraak met betrekking tot de aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer verleende vrijwaring kent geen eigen risico voor de betrokken rechtspersoon ten aanzien van het beroepsen bestuurdersaansprakelijkheidsrisico.

De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001 000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

De gerealiseerde verplichtingen over 1998 bedroegen f 20 000.

De economische en functionele codering luidt 63N resp. 09.0 (artikelonderdeel 1), 63F resp. 11.7 (artikelonderdeel 2), 63Z resp. 11.7 (artikelonderdeel 3), 63A resp. 11.7 (artikelonderdeel 4).

c. Overige gegevens

De garanties

Er zijn geen overzichten risico-ontwikkeling opgenomen; garantieplafond, uitstaand renterisico, rentebijtellingen en valuta-aanpassingen zijn niet van toepassing. Volstaan wordt met de volgende kwalitatieve beschrijvingen.

– Wet aansprakelijkheid kernongevallen

Ingevolge de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (WAKO) is de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie aansprakelijk voor maximaal f 750 mln. per ongeval. Voor het bedrag van zijn aansprakelijkheid dient de exploitant verzekeringsdekking te hebben. Indien nodig vult de Staat laatstgenoemd bedrag aan tot maximaal f 5 mld. Momenteel zijn 7 vergunningen voor het exploiteren van een kerninstallatie in Nederland afgegeven. De uitstaande garantie in verband met de WAKO bedraagt derhalve maximaal f 35 mld. De Staat brengt voor het beschikbaar stellen van de middelen een vergoeding in rekening die geraamd wordt op ontvangstenartikel 02.07.

– Gewaarborgde verplichtingen van het Waarborgfonds Motorverkeer

De Staat waarborgt de verplichtingen van de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer naar rato van het aantal voertuigen waarvan de Staat bezitter of houder is. De hieruit voortvloeiende garantieverplichting was ultimo 1999 f 0,26 mln. Het Waarborgfonds financiert deze verplichtingen door in de komende jaren te ontvangen bijdragen van verzekeringsmaatschappijen en de Staat.

Voorts waarborgt de Staat de verplichtingen van het Waarborgfonds samenhangend met de uitvoering van de regeling voor gemoedsbezwaarden, waarvoor het zogeheten Fonds Middelen Gemoedsbezwaarden (FMG) is gevormd. Er wordt gestreefd naar een fondsomvang van f 2 mln. ultimo 2000, welke toereikend wordt geacht om ook grote schaden te kunnen opvangen. Ultimo 1999 bedroeg het saldo in het FMG f 1,99 mln.

– Molestdekking schepen en vliegtuigen

In 1999 zijn geen garanties verleend en ook in de periode 2000 t/m 2005 zullen naar verwachting geen garanties worden verleend. Het uitstaand risico ultimo 1999 was nihil.

– Vrijwaringen bestuurdersaansprakelijkheid van de Stichting Toezicht Effectenverkeer en van de Verzekeringskamer

Het uitstaand risico ultimo 1999 was nihil. Voor de komende jaren geldt dat het risico een pm-karakter heeft.

02.07 Regeling Bijzondere Financiering

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Regeling Bijzondere Financiering 1971 (BF) heeft tot doel het verhelpen van knelpunten in de ondernemingsfinanciering van goed geleide, rendabele, Nederlandse ondernemingen met positieve rendementsvooruitzichten. De regeling is aanvullend van karakter. De vorm van de regeling is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de Staat en NIB Capital Bank N.V.

Op dit artikel worden de bedragen begroot die, op grond van de regeling BF, aan de NIB worden vergoed. Het zijn vergoedingen voor gederfde rente, gederfde aflossingen en gemaakte kosten. De raming heeft het karakter van een stelpost. De uitgaven zijn deels definitieve en deels voorlopige schadebetalingen aan NIB Capital Bank N.V. De betalingen zijn definitief, zodra duidelijk is komen vast te staan dat er geen bedragen zullen worden ontvangen op de betreffende uitstaande vordering.

De ontvangsten bestaan uit de aan de Staat verschuldigde garantieprovisies en schaderestituties en worden begroot op ontvangstenartikel 02.10.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 175 000175 000175 000175 000175 000 
Stand ontwerp-begroting 2001225 822175 000175 000175 000175 000175 000175 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000102 47479 41279 41279 41279 41279 41279 412

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 74 20039 00039 00039 00039 000 
1e suppletore wet 2000 – 38 200– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000 
Stand ontwerp-begroting 200155 22636 00034 00034 00034 00034 00034 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100025 06016 33615 42915 42915 42915 42915 429

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Op basis van meevallende realisaties in de afgelopen jaren is het mogelijk gebleken om de uitgavenraming structureel met f 5 mln. te verlagen. Daarnaast kon de raming voor 2000 met f 33,2 mln. worden verlaagd. Dit bedrag was bedoeld voor de aflossing van een lening bij DSM. Aangezien deze lening in 1999 vervroegd is afgelost, kan de raming voor 2000 met eenzelfde bedrag worden verlaagd. Het betrof een lening van DSM aan de Staat ter financiering van de overname van 10% aandelen Nedcar in 1991.

Evaluatie en aanpassing regeling BF

In 1999 is het bestaansrecht van de regeling BF onderzocht. Op grond van de onderzoeksbevindingen is besloten om de regeling aan te passen, teneinde de voorwaarden van de regeling meer marktconform te maken. Daartoe wordt momenteel een systematiek van prijsdifferentiatie ontwikkeld, afhankelijk van het risico van het krediet. Ook wordt aandacht besteed aan de verdeling van risico, rendement en kosten tussen de uitvoerder (NIB Capital Bank N.V.) en de Staat. Uitgangspunt is dat de aangepaste regeling op portefeuilleniveau kostendekkend zal zijn. Wanneer de voorgenomen aanpassingen concreet zijn uitgewerkt, zal de budgettaire verwerking (uitgaven en ontvangsten) plaatsvinden. Naar verwachting zal de aangepaste regeling in 2001 in werking kunnen treden.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

Onder de Regeling BF worden twee soorten garanties verstrekt, te weten op AA-kredieten en op B-kredieten. AA-kredieten zijn achtergestelde kredieten gericht op verbetering van het garantievermogen van in de kern gezonde ondernemingen. B-kredieten richten zich op bedrijven met voldoende zicht op positief rendement, wier financieringsbehoefte naar bancaire maatstaven niet volledig gedekt kan worden. B-kredieten zijn in principe niet achtergesteld en er kunnen zekerheidsrechten worden gevestigd op bij de desbetreffende bedrijven aanwezige activa. Onder overig worden met name de uitgaven uit hoofde van de gemiste variabele rente op kapitaalkredieten (zgn. E-kredieten) begroot. Deze kapitaalkredieten worden sinds 1983 niet meer verstrekt. In 1999 is hier tevens opgenomen de aflossing van de DSM-lening naar aanleiding van de NedCar-transactie.

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
1. AA-kredieten 175 000150 000150 000 2 91032 00031 000    
2. B-kredieten 025 00025 000 1 4944 0003 000    
3. Overig (Nedcar) 50 82200 50 82200    
Totaal 225 822175 000175 000 55 22636 00034 000 63D 11.3

e. Overige gegevens

Kengetallen

Tabel 1 geeft een meerjarig overzicht van de aantallen en de omvang van de garanties die onder de regeling BF worden afgegeven. Het doel is inzicht te geven in het gebruik van de regeling.

Tabel 1. Aan bedrijven verleende kredieten naar omvang (bedragen x f 1 mln.)
  1996 1997 1998 1999
 bedragaantalbedragaantalbedragaantalbedragaantal
f 1 t/m 5 mln.83,12150,61439,51219,16
f 5 t/m 10 mln. 77,0944,5628,0557,57
> f 10 mln. 149,89208,211242,815117,86
Totaal309,939303,331310,332194,419
Risico NIB34,9 34,9 35,3 19,4 
Risico Staat275,0 268,4 275,0 175,0 

Het garantieplafond bedroeg f 175 mln. in 1999, in tegenstelling tot de jaren daarvoor (f 275 mln.). De consequentie hiervan is dat er minder kredieten zijn afgegeven door NIB Capital Bank N.V. Op de gemiddelde kredietomvang heeft dit echter nauwelijks invloed gehad, deze had de afgelopen jaren een omvang van ongeveer f 10 mln.

De garanties geven geen 100% dekking voor het kredietrisico. Bij AA-kredieten draagt NIB Capital Bank N.V. een eigen risico van 10%; bij B-kredieten varieert dit eigen risico tussen de 10% en 50%.

De garanties

De onderstaande tabel geeft inzicht in de risico-ontwikkeling van de afgegeven garanties. Beheersing van het risico vindt plaats door het al dan niet accepteren van nieuwe garanties en kredietbeheer in de Werkcommissie Bijzondere Financieringen.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Kredietverlening NIB (Regeling BF)
 1999200020012002200320042005
garantieplafond175 000175 000175 000175 000175 000175 000175 000
uitstaand renterisico1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari1 414 6841 344 061p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
verleende garanties +225 822175 000175 000175 000175 000175 000175 000
(rente)bijtellingen +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico –55 22636 00034 00034 00034 00034 00034 000
aflossingen –241 219p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
vervallen garanties2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
valuta-aanpassing +/–n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december1 344 061p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico, rentebijtellingen en aflossingen (m.u.v. 1999) beschikbaar.

2 Dit betreft o.m. betaling achterstallige rente door bedrijven en intrekking garantie.

02.08 Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981 (PPM-regeling) heeft tot doel de verstrekking van risicodragend vermogen aan in Nederland gevestigde kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen.

De budgettaire verantwoordelijkheid voor garanties verstrekt na 1 januari 1992 ligt bij de minister van Economische Zaken. Conform het vereiste in de Kaderwet Financiële Verstrekkingen van Economische Zaken heeft de regeling met ingang van 1 april 1994 de vorm gekregen van een Algemene Maatregel van Bestuur.

Op dit artikel worden begroot de betalingen die het Ministerie van Financiën verricht wanneer een PPM conform de regeling een verzoek doet tot schadevergoeding (op een garantie verstrekt vóór 1 januari 1992), dat door de toezichthouder (De Nederlandsche Bank) wordt gehonoreerd. Op basis van een in 1994 gehouden evaluatieonderzoek is de regeling per 1 januari 1996 door het Ministerie van Economische Zaken buiten werking gesteld.

b. De cijfers

Met ingang van 1 januari 1992 worden ten laste van de IXB-begroting geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 0001 0001 0001 0001 000 
Stand ontwerp-begroting 20011 7701 0001 0001 0001 0001 0001 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000803454454454454454454

c. De toelichting bij de cijfers

De uitgavenraming heeft het karakter van een stelpost. Wel zullen de schadebetalingen afnemen, aangezien het betalingen betreffen op garanties die vóór 1 januari 1992 door De Nederlandsche Bank zijn afgegeven en het uitstaand risico door het vervallen van garanties geleidelijk afneemt.

d. Overige gegevens

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Kapitaaldeelneming ppm's in bedrijven
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisico2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari22 20015 83811 8387 8384 8382 838838
verleende garanties1 +n.v.t.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
(rente)bijtellingen2 +      
gerealiseerd risico –1 7701 0001 0001 0001 0001 0001 000
aflossingen3n.v.t.      
vervallen garanties –4 5923 0003 0002 0001 0001 0000
valuta-aanpassing4 +/-n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december15 83811 8387 8384 8382 8388380

1 Met ingang van 1992 worden ten laste van de begroting van Financiën geen Staatsgaranties meer verstrekt.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

3 Zie voetnoot 4.

4 Dit betreft aflossingen, afmeldingen aandelenparticipaties en daling garantiepercentage voor particiapties ouder dan 10 jaar.

02.09 Kosten betalingsverkeer rijksoverheid

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Voor de afwikkeling van het betalingsverkeer van de rijksoverheid brengt het bankwezen kosten in rekening. De terzake gemaakte afspraken zijn vastgelegd in kaderovereenkomsten, waarvan die met Interpay/BankGiroCentrale en met de Postbank tot voor kort de belangrijkste waren. Als uitvloeisel van een Europese aanbesteding heeft de Staat nieuwe raamovereenkomsten met de ING Bank en de Rabobank gesloten. Als gevolg van wijziging van de modaliteiten zal het onderhavige artikel vervallen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 1999 00000 
Stand ontwerp-begroting 20001 173000000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR1000532000000

De bij dit artikel behorende economische en functionele coderingen luiden respectievelijk 12 en 01.23.

02.10 Verwerving vermogenstitels

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden uitgaven ten behoeve van de verwerving van vermogenstitels door de Staat opgenomen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

De economische en functionele coderingen luiden respectievelijk 63D en 01.23.

02.11 Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland had tot doel ondernemers, waarvan het tankstation binnen een afstand van 20 kilometer van de Nederlands-Duitse grensovergang ligt, een tegemoetkoming per afgeleverde liter lichte olie te verstrekken, in verband met het toegenomen verschil in accijnsniveau tussen beide landen. De subsidie was in eerste instantie vastgesteld op 8 cent per liter in de zone tot 10 kilometer van de grens resp. 4 cent in de zone van 10 tot 20 kilometer. In de regeling is voorzien dat deze bedragen zullen worden verminderd wanneer de accijns in Duitsland wordt verhoogd. Met ingang van 1 februari is de subsidieregeling als gevolg van een accijnsverhoging in Duitsland beëindigd.

Op dit artikel worden de subsidiebedragen begroot, alsmede een vergoeding aan Senter voor de uitvoeringskosten van de regeling.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 0   
1e suppletore wet 2000 2 500   
Stand ontwerp-begroting 20014 2012 50000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 9061 13400000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 0   
1e suppletore wet 2000 5 000   
Stand ontwerp-begroting 200113 7235 00000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10006 2272 26900000

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000 (verplichtingen en uitgaven)

Met ingang van 1 februari 2000 is de regeling subsidie tankstations als gevolg van een accijnsverhoging in Duitsland beëindigd. De subsidie-aanvragen voor 2000 die nog in behandeling waren en de uitvoeringskosten van Senter over 2000 kennen een vermoedelijk beloop van ten hoogste f 5 mln. Voor de nog te vergoeden uitvoeringskosten was het nodig de verplichtingenraming met f 2,5 mln. te verhogen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Subsidies 3 77000 13 2922 5000 63D 9.1
Uitvoeringskosten 4312 5000 4312 5000 43A 01.20
Totaal 4 2012 5000 13 7235 0000    

02.12 Publiekssets euromunten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Conform de toezegging van de minister van Financiën tijdens het algemeen overleg met de vaste Kamercommissie voor Financiën op 20 juni 2000 worden de uitgaven verbonden aan de gratis publiekssets euromunten op een apart begrotingsartikel begroot en verantwoord.

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd en verantwoord die betrekking hebben op de publiekssets euromunten. Iedere ingezetene van 6 jaar en ouder (14,4 miljoen personen) ontvangt begin december 2001 een informatiepakket van het Nationaal Forum voor de introductie van de euro met daarin een waardebon. Met deze waardebon kan vanaf 17 december 2001 een gratis set euromunten ter waarde van f 8,55 worden afgehaald. Dit om het publiek te laten wennen aan de nieuwe euromunten en mogelijke verwarring begin 2002 te voorkomen.

De waardebon kan ook worden gebruikt om f 8,55 korting te krijgen op grotere muntpakketten (ter waarde van f 25,-) die vanaf 17 december door banken en winkels verkocht kunnen worden. Primair doel van deze grotere pakketten is niet zozeer de gewenning te bevorderen maar om het publiek alvast van een startvoorraad wisselgeld te voorzien, zodat de betalingen in de eerste dagen van 2002 soepeler kunnen verlopen.

Het projectbureau euro-omwisseling van De Nederlandsche Bank (DNB) is belast met de uitvoering van een en ander. Een projectbegroting en activiteitenplan zijn ter goedkeuring aan Financiën voorgelegd. DNB zal de uitvoeringskosten in 2002 bij het ministerie van Financiën declareren.

b. De cijfers

Opbouw van de verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
mutatie 216 000     
Stand ontwerp-begroting 20010216 0000000 
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000098 01700000

Opbouw van de uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
mutatie 1 (uitvoeringskosten publiekssets)   93 000   
mutatie 2 (nominale waarde)  111 000    
Stand ontwerp-begroting 2001 0111 00093 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000050 37042 202000

c. De toelichting bij de cijfers

Voor het totale budgettaire beslag van de publieksset euromunten wordt in 2000 een verplichting aangegaan (in 2000 zal aan de DNB de opdracht verstrekt worden om dit project uit te voeren). De uitgaven zullen plaatsvinden in 2001 en 2002. De totale uitgaven toe te rekenen aan de publiekssets euromunten worden geraamd op maximaal f 204 mln. Van de geraamde uitgaven heeft f 15 mln betrekking op voorlichtingstaken waarvoor de uitgaven reeds voorzien waren in het eurovoorlichtingsbudget (zie mutatie op uitgavenartikel 01.01). De additionele uitgaven voor de publiekssets euromunten komen derhalve uit op maximaal f 189 mln, waarvan f 111 mln ten behoeve van de nominale waarde van de munten. Zoals aan de Kamer toegezegd zal er naar worden gestreefd om de distributie- en verpakkingskosten van de publiekssets verder te beperken.

Het verschil tussen de verplichtingen (216 mln) en de uitgaven (204 mln) wordt verklaard vanuit de veronderstelling dat 10% van het publiek geen gebruik zal maken van de toegestuurde waardebon, zodat een deel van de verplichtingen (12 mln) naar verwachting niet tot uitgaven zal leiden.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De uitgaven verbonden met de publiekssets euro munten worden gegroepeerd onder twee clusters:

1. Uitvoeringskosten publiekssets

Dit cluster betreft alle operationele kosten verbonden aan de voorbereiding en uitvoering van de publiekssets. Totaal worden deze uitvoeringskosten geraamd op 93 mln gulden, inclusief de 15 mln gulden die reeds voorzien waren voor uitgaven met betrekking tot voorlichtingsactiviteiten.

Het gaat in de eerste plaats om uitgaven voor het drukken en verspreiden van het informatiepakket, met daarin opgenomen de op naam gestelde waardebon. Onder dit artikelonderdeel vallen verder de uitgaven voor de verpakking van de gratis publiekssets, de vergoeding aan de distributiepunten, de inrichting van een call-center en de uitgaven voor het projectbureau.

De kosten van de verpakking en distributie van de grotere pakketten (t.w.v. f 25,–) lopen via de begroting van DNB en worden t.l.v. de winstafdracht gebracht (ontvangstenartikel 02.01)

2. Nominale waarde publiekssets

Ook de nominale waarde van de sets wordt als uitgave begroot en verantwoord op dit begrotingsartikel. De waardebonnen geven recht op een set euromunten met een nominale waarde van f 8,55 per stuk, dan wel een korting van f 8,55 op de aanschaf van een groter pakket euromunten ter waarde van f 25. Verondersteld wordt dat 10% van het totaal aantal waardebonnen niet door het publiek zal worden gebruikt, noch om een publieksset af te halen, noch om korting op een groter pakket te verkrijgen. Deze 10% van de waardebonnen corresponderen met een nominale waarde van 12 mln. Dit betekent dat er een verplichting van 123 mln (14,4 mln x f 8,55) wordt begroot, waaruit naar verwachting een uitgaaf van 111 mln voortvloeit.

De uitgaven worden gegroepeerd in de volgende clusters:

 
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  200020012002 econ. funct.
1. Uitvoeringskosten publiekssets   93 000 12 01.20
2. Nominale waarde publiekssets  111 000  96 14.3
Totaal  111 00093 000    

03.02 Garanties aan de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Staat staat garant voor de risico's die de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) loopt. De risico's hebben betrekking op:

– het niet door de FMO kunnen voldoen aan de verplichtingen jegens crediteuren in verband met opgenomen leningen (crediteurenrisico) en de verplichtingen die voortvloeien uit het onderhouden van een adequaat apparaat. Vanaf 1-1-1993 worden geen nieuwe Staatsgaranties meer verstrekt;

– instandhoudingsverplichting («de vangnetconstructie»), waarbij de Staat, als de FMO de bestaande reserves heeft uitgeput, garant staat voor de niet-normale bedrijfsrisico's, zoals onvoorziene politieke problemen in bepaalde landen of ineenstorting van de wereldeconomie. De Staatsgarantie heeft het karakter van een pm-post.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Opgenomen leningen (crediteurenrisico)

Indien de FMO niet aan haar verplichtingen inzake opgenomen leningen kan voldoen, komen eventuele uitgaven voor rekening van de Staat. De uitgavenraming heeft het karakter van een pm-post.

Instandhoudingsverplichting

De FMO beschikt over een reservefonds dat als eerste opvang dient voor de risico's die de FMO loopt op reeds verstrekte en nog te verstrekken leningen. Na uitputting van dit fonds, staat de Staat garant voor de niet-normale bedrijfsrisico's. De uitgavenraming heeft het karakter van een pm-post.

Eventuele uitgaven inzake de FMO komen budgettair ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 63D respectievelijk 01.54.

De garanties

Opgenomen leningen (crediteurenrisico)

Zoals hierboven reeds is aangegeven worden met ingang van 1-1-1993 geen nieuwe garanties aan FMO verleend. De laatste leningen onder garantie van de Staat worden afgelost in 2011.

Instandhoudingsverplichting

Het is niet mogelijk het uitstaand risico te kwantificeren, omdat deze onder meer afhankelijk is van de verstrekte en te verstrekken kredieten.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Garanties aan FMO
 1999200020012002200320042005
garantieplafond 1n.v.t.      
uitstaand renterisico2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari152 500149 467145 233116 33488 81862 90048 350
verleende garanties +n.v.t.      
(rente)bijtellingen 2......+p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen 2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
vervallen garanties –      
valuta-aanpassing +/-n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december149 467145 233116 33488 81862 90048 35030 000

1 Met ingang van 1-1-1992 worden geen staatsgaranties meer verleend.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico, rentebijstellingen en aflossingen beschikbaar.

03.03 Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel (met voorfinancieringskarakter) heeft betrekking op de rekening-courantverhouding tussen de Staat en de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO).

Onder de ontvangsten is een overeenkomstig artikel opgenomen (03.02).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Tegenover de uitgaven ten bedrage van de mate van voltrekking van de rekening-courant door FMO (tot een maximum van f 40 mln.) staan in enig jaar evengrote inkomsten van de Staat als gevolg van de afstorting (tot het door FMO opgenomen bedrag) aan de Staat. De betrokken begrotingsposten zijn dan ook voor enig jaar in evenwicht (eindsaldo nihil). De uitgavenraming heeft het karakter van een pm-post.

De rekening-courantverhouding tussen Staat en FMO blijft van toepassing zolang de FMO nog kapitaalmarktmiddelen onder garantie van de Staat op haar balans heeft staan.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 72D respectievelijk 01.54.

03.04 Deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De grondslag van het artikel wordt gevormd door de Nederlandse deelnemingen in het kapitaal alsmede Nederlandse bijdragen aan middelenaanvullingen van:

1. de Wereldbank (IBRD);

2. de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC);

3. het Multilaterale Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA);

4. de Internationale Ontwikkelingsassociatie, IDA, het concessionele fonds van de Wereldbank;

5. de regionale ontwikkelingsbanken;

6. de (concessionele) regionale ontwikkelingsfondsen.

De ramingen hebben betrekking op betalingen door de Staat inzake de vol te storten aandelen (het zogenaamde «paid-in capital») in de multilaterale banken en op de door Nederland verstrekte bijdragen in de middelenaanvullingen van de concessionele fondsen van die banken. De openstaande betalingsverplichtingen komen, op basis van met de banken en instellingen getroffen betalingsregelingen, gespreid over een aantal jaren tot betaling.

De Staat stelt zich daarnaast garant voor de niet volgestorte aandelen (garantiekapitaal; zie uitgavenartikel 03.05). Beide artikelen vallen onder het budgettaire regime van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

Onderstaand is een nadere toelichting per bank/instelling opgenomen.

Deelneming in het kapitaal van de Wereldbank (IBRD)

De Wereldbank heeft als doelstelling het bevorderen van economische en sociale ontwikkeling en duurzame armoedebestrijding in lage- en middeninkomenslanden. Zij verschaft hiertoe leningen, advies en technische assistentie aan overheden. Sinds de val van de Berlijnse muur richt de Bank zich eveneens op het bevorderen van de overgang van voorheen centraalgeleide economieën naar vitale, pluralistische markteconomieën.

De cijfers betreffen enerzijds betalingen in verband met kapitaaldeelnemingen en anderzijds de eventuele uitgaven die kunnen voortvloeien uit de verplichting van de lidstaten om de waarde van het kapitaal van de Wereldbank in termen van de waardestandaard constant te houden (de zogenaamde waardehandhavingsregeling). Er zijn overigens geen betalingen uit hoofde van de waardehandhavingsregeling voorzien.

Deelneming in het kapitaal van de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC)

De Wereldbankdochter IFC (International Finance Corporation) heeft als doelstelling het bevorderen van economische ontwikkeling via het versterken van de private en de financiële sector in de lidstaten, met name in de lage- en midden-inkomenslanden. Zij verschaft hiertoe vermogen, advies en technische assistentie. De IFC-activiteiten vormen hiermee een essentiële aanvulling op die van de Wereldbank. De cijfers betreffen de betalingen in verband met kapitaaldeelnemingen.

Deelneming in het kapitaal van het Multilaterale Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA)

De Wereldbankdochter MIGA (Multilateral Investment Guarantee Agency) heeft als doelstelling het bevorderen van buitenlandse directe investeringen in lage- en middeninkomenslanden. Hiertoe verleent het MIGA garanties aan buitenlandse investeerders tegen verliezen veroorzaakt door niet-commerciële risico's. Ook geeft het advies en ondersteuning aan overheden bij het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat. Het MIGA is bedoeld als een aanvulling op bestaande nationale verzekeringsstelsels. Exportkredieten zijn uitgesloten van dekking door het MIGA.

De cijfers betreffen de betalingen in verband met de Nederlandse deelnemingen in het kapitaal van het MIGA. Bij de initiële kapitaalverhoging diende het vol te storten kapitaal voor de helft in contanten en voor de andere helft in de vorm van promessen te worden betaald. De toentertijd gedeponeerde promessen (DM 4,3 mln) zullen in principe niet worden verzilverd.

Bijdrage in de middelen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA)

De IDA is het concessionele loket van de Wereldbank, bedoeld voor vrijwel renteloze leningen aan de armste en minst kredietwaardige lidstaten. De cijfers hebben betrekking op de Nederlandse bijdragen aan de middelenaanvullingen van de IDA.

Deelneming in het kapitaal van de regionale ontwikkelingsbanken

Onder de regionale ontwikkelingsbanken vallen de Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB), de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB), de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) en de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC). De regionale ontwikkelingsbanken stellen zich als doel het bevorderen van economische en sociale ontwikkeling en duurzame armoedebestrijding in de lage- en midden-inkomenslanden in de respectieve regio's. Zij verschaffen hiertoe leningen, advies en technische assistentie voor projecten en programma's.

De cijfers betreffen de deelnemingen in het kapitaal van de regionale ontwikkelingsbanken. Verder hebben de cijfers betrekking op de eventuele uitgaven uit hoofde van de (eerder bij de Wereldbank genoemde) waardehandhavingsregelingen die ook met betrekking tot deze banken gelden. Overigens is de afhandeling van de waardehandhavingsregelingen opgeschort en worden geen betalingen verwacht.

Deelneming in de speciale fondsen van regionale ontwikkelingsbanken

De regionale ontwikkelingsbanken hebben alle aparte fondsen opgericht van waaruit concessionele middelen worden verstrekt aan de armste en minst kredietwaardige lidstaten. Het betreft het Aziatische Ontwikkelingsfonds (AsDF), het Afrikaans Ontwikkelingsfonds (AfDF) en het Fonds voor Speciale Operaties (FSO) van de IDB. Deze fondsen worden hoofdzakelijk gefinancierd uit budgettaire bijdragen van ontwikkelde staten.

De cijfers hebben betrekking op de Nederlandse bijdragen aan de middelenaanvullingen van de speciale concessionele fondsen van de regionale ontwikkelingsbanken (AsDF, AfDF en FSO).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 107 80010 2230120 0000 
1e suppletore wet 2000 100 350     
mutatie 1 (Wereldbank)    – 120 000120 000 
mutatie 2 (IFC)     50 030 
mutatie 3 (IDA)   609 304   
mutatie 4 (ROB's)  – 10 22310 223   
Stand ontwerp-begroting 2001917 478208 1500619 5270170 0300
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000416 33394 4540281 129077 1560

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 514 615436 893356 392368 452321 109 
1e suppletore wet 2000 – 75 014     
mutatie 1 (Wereldbank)    – 35 000 35 000
mutatie 2 (IFC)     10 00610 006
mutatie 3 (IDA)  23 97510 46781 691112 363189 921
mutatie 4 (ROB's)  – 964– 66– 66– 664 026
mutatie 5 (ROF's)  – 13 0772 399– 5 390– 31 69496 041
Stand ontwerp-begroting 2001634 381439 601446 827369 192409 687411 718334 994
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000287 870199 482202 761167 532185 908186 829152 014

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

Mutatie 1 (Wereldbank)

Er wordt overwogen hoe de financiële positie van de Wereldbank versterkt zou moeten worden. Een kapitaalverhoging behoort hiertoe tot de mogelijkheden. Een eventuele kapitaalverhoging wordt echter niet vóór 2004 verwacht. De verplichtingenraming inzake de kapitaalverhoging voor de Wereldbank is derhalve verschoven van 2003 naar 2004.

Mutatie 2 (IFC)

Een stelpost is opgenomen voor een eventuele Nederlandse deelneming in een kapitaalverhoging, die overigens niet vóór 2004 wordt verwacht. Hierbij is uitgegaan van een even grote deelneming als in de vorige kapitaalverhoging.

Mutatie 3 (IDA)

Het betreft een stelpost in verband met de verwachte Nederlandse bijdrage aan IDA-13. Hierbij is uitgegaan van een even grote bijdrage als aan IDA-12.

Mutatie 4 (Regionale Ontwikkelingsbanken)

De mutatie betreft deels de verschuiving een stelpost voor een verwachte vijfde kapitaalverhoging van de AsDB, waarbij is uitgegaan van een omvang en Nederlands aandeel gelijk aan de vierde kapitaalverhoging. Op basis van recente inzichten zal deze verplichting in 2002 worden aangegaan.

Uitgaven

Mutatie 1 (Wereldbank)

In de uitgavenraming is voor 2004 en 2005 een stelpost opgenomen, gelijk aan de laatste betaling aan de Wereldbank in 1993, voortvloeiend uit een mogelijke Nederlandse deelneming in een eventuele kapitaalverhoging, die overigens niet voor 2004 wordt verwacht. De raming voor 2003 vervalt.

Mutatie 2 (IFC)

In de uitgavenraming is voor 2004 en 2005 een stelpost opgenomen voor uitgaven voortvloeiend uit een mogelijke Nederlandse deelneming in en eventuele kapitaalverhoging, die overigens niet voor 2004 wordt verwacht.

Mutatie 3 (IDA)

Voor de jaren 2001–2005 worden de stijgingen verklaard door wisselkoersmutaties waarbij vanaf 2003 bovendien sprake is van betalingen uit hoofde van de stelpost voor een Nederlandse bijdrage aan IDA-13.

Mutatie 4 (Regionale Ontwikkelingsbanken)

De geraamde betalingen voor de jaren 2001–2004 zijn iets lager als gevolg van de verschuiving van de stelpost met betrekking tot deelneming in de kapitaalverhoging van de AsDB met een jaar, en als gevolg van koersmutaties.

Mutatie 5 (Regionale Ontwikkelingsfondsen)

De mutaties zijn het gevolg van wijzigingen in de verzilveringsschema's van de fondsen. Deze zijn ten aanzien van het AsDF en het AfDF het gevolg van nieuwe inzichten omtrent de verwachte toekomstige uitbetalingen van de respectieve Fondsen. Ten aanzien van het FSO is Nederland een inspanningsverplichting aangegaan om de reeds toegezegde betalingen uit hoofde van FSO-8 versneld te betalen. In de begroting wordt hiermee rekening gehouden door de voor 2003 en 2004 begrote betalingen in gelijke delen op te tellen bij de voor de jaren 2000–2002 geraamde betalingen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

In de onderstaande tabellen zijn de meerjarencijfers op artikelonderdeelniveau gespecificeerd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Wereldbank0000 120 0000
IFC0000050 0300
MIGA6 749000000
IDA721 70800609 304000
Reg.ontw.banken13 30015 695010 223000
Reg. ontw. fondsen175 721192 45500000
Totaal917 478208 1500619 5270170 0300

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Wereldbank0000035 00035 000
IFC0000010 00610 006
MIGA6 749000000
IDA509 696349 649319 103234 261297 271261 603189 921
Reg.ontw.banken5 4787 8786 8117 0366 3635 6914 026
Reg. ontw. fondsen112 45882 074120 913127 895106 05399 41896 041
Totaal634 381439 601446 827369 192409 687411 718334 994

De economische codering is 73G en de functionele codering 01.53.

03.05 Garanties inzake deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken en garanties aan de EIB

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft garanties inzake:

1. deelneming in het kapitaal van de Wereldbank;

2. deelneming in het kapitaal van de MIGA;

3. deelnemingen in het kapitaal van de regionale ontwikkelingsbanken;

4. overeenkomsten van borgtocht met de EIB betreffende kredietverlening aan ontwikkelingslanden.

De deelnemingen in het kapitaal van ontwikkelingsbanken hebben betrekking op vol te storten en niet vol te storten aandelen. De vol te storten aandelen («paid-in capital») worden geraamd en verantwoord op uitgavenartikel 03.04 (betalingsverplichtingen en uitgaven). Op uitgavenartikel 03.05 wordt de garantie van de Staat inzake niet vol te storten aandelen geraamd en verantwoord (garantiekapitaal of «callable capital»). Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen zouden komen, kan om storting van het garantiekapitaal worden gevraagd. Om deze reden worden de uitgaven in verband met de garantstelling pro memorie geraamd. De eventuele uitgaven komen ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.

De deelneming in het kapitaal van de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC), de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC), de bijdragen aan de speciale fondsen van regionale ontwikkelingsbanken en de bijdrage aan de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA) worden volgestort en kennen derhalve geen garantiekapitaal.

De garantie inzake de overeenkomst van borgtocht met de Europese Investeringsbank betreft leningen die verstrekt worden aan de Afrikaanse, Caraïbische en Stille-Zuidzeelanden (ACS-landen) vallende onder de Overeenkomsten van Lomé. Voor de kredietverlening uit eigen middelen van de EIB aan de ACS-landen zijn garantieregelingen met de lidstaten van de EU afgesloten. De lidstaten staan garant voor de terugbetaling van de leningen naar rato van hun deelneming in het kapitaal van de EIB. Eventuele terugontvangsten worden verantwoord op ontvangstenartikel 03.05 (diverse ontvangsten Financiën Buitenland).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 8 1671 184 45803 880 0000 
1e suppletore wet 2000       
mutatie 1 (Wereldbank)    – 3 880 0003 880 000 
mutatie 2 (ROB's)  – 439 783439 801   
mutatie 3 (EIB)  10 815    
mutatie 4 (Wisselkoersen)  – 744 675    
Stand ontwerp-begroting 20011 660 3258 16710 815439 80103 880 0000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000753 4233 7064 908199 57301 760 6300

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
1e suppletore wet 2000       
Stand ontwerp-begroting 20012 759000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 252000000

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

Mutatie 1 (Wereldbank)

De uitbreiding op de garantieverplichting houdt verband met een geraamde kapitaalverhoging voor de Wereldbank, die naar verwachting niet vóór 2004 zal plaatsvinden. De verplichtingenraming die voor 2003 was opgenomen, schuift één jaar op. De uit de kapitaalverhoging voortvloeiende betalingsverplichtingen en uitgaven worden toegelicht bij uitgavenartikel 03.04.

Mutatie 2 (Regionale Ontwikkelingsbanken)

De uitbreiding op de garantieverplichting houdt verband met de geraamde kapitaalverhoging voor de AsDB. Het betreft een stelpost van dezelfde omvang als Nederlands aandeel in de vorige kapitaalverhoging. De kapitaalverhoging zal naar verwachting niet in 2001 maar in 2002 plaatsvinden. De verplichtingenraming schuift 1 jaar op. Daarbij is sprake van een iets hoger geraamde verplichting vanwege een onafgeronde aandeelprijs. De uit de kapitaalverhoging voortvloeiende betalingsverplichtingen en uitgaven worden toegelicht bij uitgavenartikel 03.04.

Mutatie 3 (EIB-Lomé)

Het is gangbaar om, wanneer de EIB zelf niet verwacht garanties te verstrekken, niettemin een verplichtingenraming op te nemen ten bedrage van de garanties die in het recent afgesloten jaar (i.c. 1999) gerealiseerd zijn. Voor 2001 echter verwacht de EIB wel degelijk garanties te verstrekken, voor welke Nederland ter waarde van f 10 815 000 borg zal staan.

Mutatie 4 (Wisselkoersen)

Een wisselkoersmutatie ten aanzien van de begrotingskoers voor de USDollar resulteert in een bijstelling van de waarde van het uitstaand risico voor 2001.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdelen Verplichtingen Uitgaven  
  199920002001 199920002001    
1. Wereldbank 1 205 82200 000    
2. MIGA 37 79200 000    
3. Reg.ontw.banken 409 20700 000    
4. Overeenkomsten v. Borgtocht EIB-Lomé 7 5048 16710 815 2 75900    
Totaal 1 660 3258 16710 815 2 75900    

De economische code is 63 G en de functionele code is 01.53.

Overige gegevens

De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal Wereldbank
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari7 556 8748 762 6968 638 9388 237 1278 237 1278 237 1278 237 127
verleende garanties +000003 880 0000
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/–+ 1 205 822– 123 758– 401 8110000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december8 762 6968 638 9388 237 1278 237 1278 237 12712 117 12712 117 127

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal MIGA
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari35 31073 10172 06968 71768 71768 71768 717
verleende garanties +28 738000000
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/-+ 9 053– 1 032– 3 3520000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december73 10172 06968 71768 71768 71768 71768 717

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal regionale ontwikkelingsbanken
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari1 581 3411 990 5481 962 4351 871 1592 310 9612 310 9612 310 961
verleende garanties +140 28100439 801000
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/-+ 268 926– 28 112– 91 2770000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december1 990 5481 962 4351 871 1592 310 9612 310 9612 310 9612 310 961

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het rijk verleende garanties (x f 1000) Kredietverlening EIB inzake overeenkomsten van Lomé
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisico2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari132 557134 384128 585111 57894 33178 39564 634
verleende garanties +7 5048 16710 8150000
(rente)bijtellingen2 +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico –2 759000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –2 91813 96627 82217 24715 93613 76112 992
valuta-aanpassing +/-0000000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december134 384128 585111 57894 33178 39564 63451 642

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de af te sluiten overeenkomsten.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

03.07 Garanties aan De Nederlandsche Bank

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op de volgende garantieovereenkomsten tussen de Staat en De Nederlandsche Bank NV (DNB).

1. Garantieovereenkomst tussen de Staat en DNB inzake de Nederlandse deelneming in het Internationale Monetaire Fonds (IMF).

2. Garantieovereenkomst in verband met de bemoeienissen van de Bank in de geschillenbeslechting tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Islamitische Republiek Iran.

3. Garantieovereenkomsten tussen de Staat en DNB voor het Nederlandse aandeel in de via de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) te verstrekken kredietfaciliteiten. Uit hoofde van deze garantie-overeenkomst heeft Nederland een separate staatsgarantie afgegeven voor een DNB deelneming in een BIS-krediet aan Brazilië.

4. Garantie van de Staat aan DNB in verband met krediet aan de Koreaanse Centrale Bank.

Garantieovereenkomst u.h.v. deelneming in het IMF

In de in 1980 gesloten overeenkomst tussen de Staat en DNB met betrekking tot de Nederlandse deelneming in het IMF is een garantieregeling afgesproken. Deze houdt in dat de Staat eventuele verliezen van DNB, geleden uit hoofde van haar beheer van de deelneming, zal vergoeden. Het gaat hierbij om het IMF-quotum, de SDR-allocaties, de General Arrangements to Borrow, de New Arrangements to Borrow en de Enhanced Structural Adjustment Facility (ESAF), in Poverty Reduction and Growth Facility (PRGE) geheten.

Garantieovereenkomst u.h.v. Iran

Krachtens een in 1981 gesloten overeenkomst staat de Staat garant voor schades die DNB eventueel zal oplopen als gevolg van haar rol in de regeling voor de geschillenbeslechting tussen de Verenigde Staten en Iran.

Garantieverstrekking u.h.v. BIS-kredieten

Hieraan ligt geen overeenkomst ten grondslag, maar dit onderdeel opent de mogelijkheid tot garantieverlening aan DNB met het oog op deelneming door DNB in de BIS te verstrekken kredietfaciliteiten. De BIS stelt incidenteel overbruggingskredieten ter beschikking aan centrale banken van landen met betalingsmoeilijkheden. De kredietfaciliteiten worden verleend voor risico van een aantal deelnemende centrale banken, waaronder DNB. Garantieverlening door de Staat aan DNB is noodzakelijk om te voldoen aan het bepaalde in artikel 8, lid 1 van de Bankwet 1998, namelijk dat de Bank bevoegd is tot het verrichten van krediettransacties voorzover deze gedekt zijn door toereikend onderpand. De garantieverlening betreft alle verliezen die DNB zou lijden uit hoofde van haar deelneming in de BIS-faciliteiten. Als verplichtingenraming wordt het bedrag van het garantieplafond (f 250 mln.) opgenomen. Eind 1998 heeft de BIS een krediet verstrekt als onderdeel van een steunpakket voor Brazilië, ter ondersteuning van het economische hervormingsbeleid van de Braziliaanse regering en voor herstel van het vertrouwen in de Braziliaanse economie. DNB droeg voor US$ 300 mln. bij aan het BIS-krediet. Deze bijdrage werd door de Staat gegarandeerd. Medio 2000 heeft Brazilie het BIS-krediet volledig terugbetaald en is deze staatsgarantie vervallen (zie brief van de minister van Financiën aan de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën d.d. 21 juni 2000, nr. BFB/00–607m).

Garantieverstrekking u.h.v. Korea

De Staat heeft in 1998 een garantie-overeenkomst met DNB getekend inzake een kredietfaciliteit van maximaal $ 312,5 mln., die DNB overeen zal komen met de Koreaanse Centrale Bank. De Staat zal eventuele verliezen voor DNB in geval van het niet nakomen van de verplichtingen door de Koreaanse Centrale Bank vergoeden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 250 000341 875250 000250 000250 000250 000
mutatie  – 91 875    
Stand ontwerp-begroting 20013 806 037250 000250 000250 000250 000250 000250 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 727 104113 445113 445113 445113 445113 445113 445

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 20000000000
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

Mutatie

De mutatie in 2001 betreft het vervallen van vorig jaar geraamde wisselkoersmutaties.

Uitgaven

De uitgaven van dit garantie-artikel hebben een p.m.-karakter.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen en de economische en functionele codering (x f 1000)
  Verplichtingen Uitgaven Codering
Artikelonderdelen 199920002001 199920002001 econ. funct.
1. IMF 3 622 22500 000 63G 01.43
2. VS-Iran 000 000 63G 01.40
3. BIS garantieplafond 0250 000250 000 000 63G 01.43
BIS-Brazilië 90 03000 000 63G 01.43
4. Korea 93 78200 000 63G 01.40
Totaal 3 806 037250 000250 000 000    

e. Overige gegevens

De garanties

Onderstaand is geen garantieoverzicht opgenomen inzake VS-Iran (artikelonderdeel 2). Het uitstaande risico is ultimo 1998 nihil en er worden geen nieuwe garanties voorzien.

Overzicht Staatsgarantie DNB-IMF

De openstaande garantieverplichting met betrekking tot de Staatsgarantie aan DNB inzake het IMF kan als volgt gespecificeerd worden. In het overzicht wordt de ultimokoers 1999 gebruikt (SDR=f 2,9932).

Overzicht Staatsgarantie DNB-IMF
 mln. SDRmln. gld.
Quotum5 16315 454
SDR-allocatie2 0196 043
Gen. Arrangements to borrow (GAB)8502 544
New arrangements to borrow (NAB)4661 395
ESAF (PRGF)250748
 8 74826 184

Overzicht risico-ontwikkeling van door het rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming DNB in kapitaal IMF
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari22 561 41726 183 64226 183 64226 183 64226 183 64226 183 64226 183 642
verleende garanties +663 750000000
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/–+ 2 958 475      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december26 183 64226 183 64226 183 64226 183 64226 183 64226 183 64226 183 642

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de afgesloten en evt. nog af te sluiten overeenkomsten.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Kredietverlening BIB (excl. Brazilië)
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1250 000250 000250 000250 000250 000250 000250 000
uitstaand renterisico2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari0000000
verleende garanties +0250 000250 000250 000250 000250 000250 000
(rente)bijtellingen2 +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –0000000
vervallen garanties –0250 000250 000250 000250 000250 000250 000
valuta-aanpassing +/–n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december0000000

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de afgesloten overeenkomst.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Krediet aan Zuid-Korea
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisico2p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari587 719681 500671 875640 625640 625640 625640 625
verleende garanties +0000000
(rente)bijtellingen2 +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/–+ 93 781– 9 625– 31 250    
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december681 500671 875640 625640 625640 625640 625640 625

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de afgesloten overeenkomst.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) BFB-Krediet aan Brazilië
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisico2n.v.t.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari564 210654 24000000
verleende garanties +0000000
(rente)bijtellingen2 +n.v.t.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico –000000 
aflossingen –n.v.t.     0
vervallen garanties – 654 240     
valuta-aanpassing +/–+ 90 030000000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december654 240000000

1 Het garantieplafond wordt bepaald door de afgesloten overeenkomst.

2 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

03.08 Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het EU-mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten is in het leven geroepen om bijstand te geven aan EU-partners met betalingsbalansmoeilijkheden. De mogelijkheid van financiering uit de begroting van lidstaten functioneert als vangnet voor het geval marktfinanciering niet op bevredigende voorwaarden mogelijk is. De maximale Nederlandse bijdrage is 808 mln euro. De faciliteit is in de derde fase van de EMU niet langer beschikbaar voor de lidstaten die deelnemen aan de Euro-zone. Op verzoek van de Ecofin Raad heeft de Commissie de faciliteit in 1999 geëvalueerd. Op basis van de evaluatie acht de Commissie het wenselijk dat de faciliteit wordt voortgezet voor lidstaten die niet aan de Euro-zone deelnemen en dat er geen beroep meer wordt gedaan op financiering van de faciliteit door de lidstaten. De daarvoor noodzakelijke wijziging van de verordening 1969/88 dient te gebeuren op basis van een nog door de Commissie op te stellen voorstel.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 72 G respectievelijk 01.43.

c. De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) EU-betalingsbalanssteun
 1999200020012002200320042005
garantieplafondn.v.t.      
uitstaand renterisico1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari1 780 5981 780 5981 780 5981 780 5981 780 5981 780 5981 780 598
verleende garanties +0000000
(rente)bijtellingen1 +p.m.      
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –0000000
valuta-aanpassing +/–n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december1 780 5981 780 5981 780 5981 780 5981 780 5981 780 5981 780 598

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

03.10 Exportkredietverzekering

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Grondslag van dit artikel vormt de ministeriële beschikking nr. 183/1988 d.d. 14 juni 1983 (Stcrt. 1983, 132) alsmede de aanpassingen nadien. Op grond van deze beschikking kan de Minister van Financiën aan kredietverzekeringsmaatschappijen toestemming geven om verzekeringen en garanties tegen betaling van premies bij de Staat te herverzekeren. Een dergelijke toestemming is gegeven aan de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij N.V. (NCM).

Het doel van de faciliteit is het op kostendekkende wijze1 bevorderen van de Nederlandse export door middel van het op een prudente wijze herverzekeren van niet (of tegen prohibitieve premies) op de particuliere markt verzekerbare risico's. Slechts risico's die samenhangen met het internationale handels- en dienstenverkeer van hier te lande gevestigde ondernemingen komen in aanmerking voor deze verzekeringsfaciliteit.

De uitgaven van de exportkredietverzekering op kasbasis (art. 03.10) bestaan uit schade-uitkeringen en een jaarlijkse beloning aan de NCM.

De ontvangsten op kasbasis (art. 03.06) worden gevormd door verzekeringspremies en ontvangsten uit hoofde van provenu's (dit zijn ontvangsten uit met debiteurenlanden of individuele debiteuren overeengekomen schuldenregelingen of te laat ontvangen verschuldigde bedragen – hoofdsommen en rente).

De schade-uitkeringen en de ontvangsten zijn afhankelijk van moeilijk voorspelbare ontwikkelingen, zoals de politieke en economische situatiein debiteurenlanden met veelal fragiele financiële sectoren. Hiernaast is ook het aantal debiteurenlanden en verzekerden klein, is sprake van concentratie van risico's en nemen interdependenties tussen landen en daarmee risico's van besmetting toe. Hierdoor zijn de begrotingsramingen, naarmate de tijdshorizon verder ligt, met grote onzekerheden omgeven. Derhalve wordt bij de meerjarige uitgaven- en ontvangstenraming uitgegaan van voorzichtige uitgangspunten.

De exportkredietverzekering omvat hoofdzakelijk exportkredietverzekeringen in eigenlijke zin, zowel kortlopend (< 1 jaar) en middellang, als koersrisicoverzekeringen (op courant geachte valuta).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mld.)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 2525252525 
Stand ontwerp-begroting 20016,2252525252525
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10003111111111111

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 346 738346 738346 738346 738346 738 
1e suppletore wet 2000 – 117 000     
mutatie (begroting)  – 147 000– 103 000– 25 000– 25 000 
mutatie (prijsbijstelling) 529529527528527 
Stand ontwerp-begroting 2001166 538230 267200 267244 265322 266322 265322 265
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100075 572104 49190 877110 843146 238146 237146 237

c. De toelichting bij de cijfers

Verplichtingen

De verplichtingenraming heeft voornamelijk betrekking op de herverzekering door de Staat inzake de exportkredietverzekering. Hiernaast omvat dit artikel voor een relatief gering deel een betalingsverplichting inzake de beloning aan de NCM.

Mutatie (uitgaven)

Op basis van de huidige inzichten, waaronder de voorziene economische ontwikkelingen, is de raming van de schade-uitkeringen zowel bij 1e suppletore wet als bij ontwerpbegroting 2001 neerwaarts bijgesteld.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en de functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
Beloning NCM 25 41626 95326 953 12  
Schade-uitkeringen 141 122203 314173 314 63D  
Totaal 166 538230 267200 267   11.1

e. Overige gegevens

De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000)> Exportkredietverzekering
 1999200020012002200320042005
garantieplafond24 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 000
uitstaand renterisico1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari226 509 00027 408 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
verleende garanties +5 54200024 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 00024 973 000
(rente)bijtellingen +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico1141 122203 314173 314217 312295 313295 313295 313
aflossingen –4 501 878p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/-n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december227 408 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

2 Uitstaand risico=hoofdsom+rente.

Kengetallen

Saldo ontvangsten en uitgaven op kasbasis

Onderstaande tabel geeft inzicht in de ontwikkeling van de uitgaven en ontvangsten als ook in het saldo van ontvangsten en uitgaven op kasbasis1 vanaf 1999. Na 1999 betreft het saldo een raming.

Ontvangsten en uitgaven Exportkredietverzekering op kasbasis (x f 1 mln.)
 1999200020012002200320042005
Uitgaven167230200244322322322
Ontvangsten742540420380380380360
 + 575+ 310+ 220+ 136+ 58+ 58+ 38

03.11 Regeling Herverzekering Investeringen

a. De grondslag van het te voeren beleid

De uitgaven van dit artikel vinden hun grondslag in de Regeling Herverzekering Investeringen 1997 (RHI). De RHI is vastgelegd in een ministeriële regeling op grond van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën.

Om directe investeringen in ontwikkelingslanden en opkomende markten mogelijk te maken en zo de economische banden tussen Nederland en deze landen aan te halen en te versterken, biedt de Staat Nederlandse investeerders de mogelijkheid zich tegen politieke investeringsrisico's te verzekeren. Dit gebeurt door middel van herverzekering bij de Staat. Jaarlijks wordt de Landenlijst Rhi in de Staatscourant gepubliceerd. Investeringen in landen die op deze lijst voorkomen, kunnen voor herverzekering in aanmerking komen.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 62D respectievelijk 11.1.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x 1 mln)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 0001 0001 0001 0001 000 
Stand ontwerp-begroting 20014191 00010001 0001 0001 0001 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000190454454454454454454

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Regeling Herverzekering Investeringen
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 000
uitstaand renterisico1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari2959 0001 417 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
verleende garanties +466 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 0001 000 000
(rente)bijtellingen +p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –8 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/-n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december21 417 000p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

1 Er zijn geen aparte cijfers inzake renterisico en rentebijtellingen beschikbaar.

2 Uitstaand risico=hoofdsom+rente.

03.13 Deelneming in het kapitaal van Europese banken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de Nederlandse deelneming in het kapitaal van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD). De ramingen hebben betrekking op betalingen door de Staat inzake vol te storten aandelen (het zogenaamde «paid-in capital»). De openstaande betalingsverplichtingen komen, volgens de met de banken overeengekomen betalingsregeling, gespreid over een aantal jaren tot betaling. De Staat stelt zich garant voor de niet volgestorte aandelen («callable capital» of garantiekapitaal). De garantieverplichtingen en eventuele betalingen, die daarop gedaan zouden moeten worden wanneer de banken in ernstige financiële moeilijkheden zouden geraken, komen tot uitdrukking op uitgavenartikel 03.14.

Voorheen werden op artikel 03.13 ook eventuele uitgaven verantwoord die voortvloeien uit de verplichting van de lidstaten om de waarde van het kapitaal van de EIB in termen van ecu's constant te houden (de zogenaamde waardehandhavingsregeling). Met de vaste eurokoers per 1999 is deze waardehandhavingsregeling beëindigd.

De uitgaven betreffende de EBRD vallen onder het budgettaire regime van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 11 66213 50415 34515 34515 345 
mutatie (EBRD) 2022262626 
Stand ontwerp-begroting 20019 83811 68213 52615 37115 37115 37115 371
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10004 4645 3016 1386 9756 9756 9756 975

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgaven

Momenteel zijn alleen betalingen aan de EBRD van toepassing. Deze betalingen worden gedaan volgens een vast verzilveringsschema op basis van de vaste Eurokoers. De mutaties betreffen afrondingsverschillen. In de ontwerpbegroting 2000 was met een afgeronde euro-koers gewerkt; de huidige raming is gebaseerd op de officiële niet-afgeronde euro-koers.

d. De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen (x f 1000)
Artikelonderdelen Verplichtingen Uitgaven  
  199920002001 199920002001    
1. EIB 000 000    
2. EBRD 000 9 83811 68213 526    
Totaal 000 9 83811 68213 526    

De economische codering is 73G en de functionele codering is 01.43.

03.14 Garantie inzake deelneming in het kapitaal van Europese banken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op de garantie inzake de deelneming van de Staat in het kapitaal van de Europese Investerings Bank (EIB) en de Europese Bank voor de Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD). De deelneming in het kapitaal heeft betrekking op vol te storten aandelen en niet vol te storten aandelen. De vol te storten aandelen worden geraamd op uitgavenartikel 03.13; de niet vol te storten aandelen op uitgavenartikel 03.14. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen zouden komen, kan om volstorting van het garantiekapitaal worden gevraagd. Om deze reden worden de uitgaven pro memorie geraamd. Eventuele EBRD-uitgaven vallen onder het budgettaire regime van Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20013 972 492000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 802 638000000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgaven

De uitgaven op dit garantieonderdeel hebben een p.m.-karakter.

d. De onderdelen in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven en verplichtingen (x f 1000)
Artikelonderdelen Verplichtingen Uitgaven  
  199920002001 199920002001    
1. EIB 3 972 49200 000    
2. EBRD 000 000    
Totaal 3 972 49200 000    

De economische codering is 63G en de functionele codering is 01.43.

e. Overige gegevens

De garanties

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal EIB
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari6 227 15110 199 64310 199 64310 199 64310 199 64310 199 64310 199 643
verleende garanties +3 972 492000000
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/-0000000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december10 199 64310 199 64310 199 64310 199 64310 199 64310 199 64310 199 643

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal EBRD
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari806 117806 117806 117806 117806 117806 117806 117
verleende garanties +0000000
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico –0000000
aflossingen –n.v.t.      
vervallen garanties –n.v.t.      
valuta-aanpassing +/-0000000
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december806 117806 117806 117806 117806 117806 117806 117

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

03.16 Deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft autorisatie voor een Nederlandse deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA-Bank) wanneer deze in werking treedt. Van de 19 potentiële lidstaten hebben slechts 9 landen, waaronder Nederland, de statuten ondertekend. Slechts Nederland en Japan hebben de statuten ook geratificeerd. Inmiddels is de deadline voor ratificatie van de statuten van de MENA-Bank verlopen. Nu de statuten niet door voldoende partijen geratificeerd zijn zou de VN alle betrokken partijen bijeen moeten roepen om te bepalen hoe nu verder te gaan. Momenteel is niet te voorzien wanneer dat zal gebeuren.

De ramingen hebben betrekking op betalingen door de Staat inzake de vol te storten aandelen (het zogenaamde «paid-in capital»). De openstaande betalingsverplichting zal bij inwerkingtreding van de bank, volgens een met de bank getroffen betalingsregeling, gespreid over een periode van 5 jaar tot betaling komen. Alsdan zal hiervoor budgettaire ruimte worden vrijgemaakt.

De staat stelt zich dan ook garant voor niet-volgestorte aandelen («callable capital» of garantiekapitaal). De garantieverplichtingen en eventuele betalingen die daaruit zouden volgen wanneer de bank in ernstige financiële problemen zou komen, komen tot uitdrukking op uitgavenartikel 03.17. Uitgaven op beide artikelen vallen onder het budgettaire regime van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS/ODA).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 0000  
Stand ontwerp-begroting 20019 881000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10004 484000000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 15 51215 51215 51215 51215 512 
1e suppletore wet 2000 – 15 512     
mutatie  – 15 512– 15 512– 15 512– 15 512 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

De economische en functionele coderingen zijn 73 G respectievelijk 01.43.

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgaven

Mutatie

De mutaties 2001–2004 vloeien voort uit het inzicht dat niet is in te schatten wanneer de MENA-Bank in werking zal treden en wanneer de betalingen zullen plaatsvinden. Zodra momentum plaatsvindt in het oprichtingsproces van de Bank zal Nederland ruimte maken binnen het HGIS-ODA-budget om betalingen uit te voeren.

03.17 Garantie inzake deelneming in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op de garantie inzake de deelneming van de Staat in het kapitaal van de Ontwikkelingsbank voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA-Bank). De deelneming in het kapitaal heeft betrekking op vol te storten aandelen en niet vol te storten aandelen. De vol te storten aandelen worden geraamd en verantwoord op uitgavenartikel 03.16; de niet vol te storten aandelen op uitgavenartikel 03.17. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen zouden komen, kan om volstorting van het garantiekapitaal worden gevraagd. Om deze reden worden de uitgaven pro memorie geraamd.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 200129 641000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100013 450000000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

De uitgaven van dit garantieartikel hebben een p.m.-karakter.

d. Overige gegevens

De garanties

Overzicht risico- ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Deelneming in kapitaal MENA-bank
 1999200020012002200320042005
garantieplafond1n.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari232 687262 328262 328262 328262 328262 328262 328
verleende garanties +0000000
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico -0000000
aflossingen -n.v.t.      
vervallen garanties -n.v.t.      
valuta-aanpassing +/-+ 29 641      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december262 328262 328262 328262 328262 328262 328262 328

1 Het garantieplafond komt overeen met het niet vol te storten Nederlandse aandeel in een kapitaaldeelneming.

04.01 Personeel en materieel Belastingdienst

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Aan de Belastingdienst zijn ingevolge verschillende heffingswetten taken opgedragen met betrekking tot de heffing, inning en controle van belastingen, premies en rechten. Voor het apparaat van de Belastingdienst is voor 2001 een bedrag van f 4,8 mld. geraamd.

b. De cijfers

Opbouw Uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 4 464 2644 449 8824 413 3024 429 9264 446 445 
1e suppletore wet 2000 297 302146 289109 207100 60986 809 
loonbijstelling 82 85290 15086 58583 56285 743 
prijsbijstelling 36 90037 93638 34639 89940 379 
mutatie 1 (BZK traineeproject Rijksoverheid) 350263  
mutatie 2 (HGIS) 245225225225225 
mutatie 3 (desalderingen) 14 42632 4025 5425 4275 107 
mutatie 4 (beveiligsprogramma belastingdienst)  12 00012 00012 00012 000 
mutatie 5 (stimulering ICT bij het MKB)  29 00029 00021 00011 000 
mutatie 6 (intensivering Douane Taken)  30 00045 00050 00050 000 
mutatie 7 (bijstelling RGD-huisvestingsbudget) 2 6362 6362 6362 6362 636 
mutatie 8 (vervroegde investeringen) 30 000– 30 000  
Stand ontwerp-begroting 20014 405 7764 928 9754 800 7834 741 8434  745 2844 740 3444 730 918
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 999 2542 236 6712 178 5002 151 7552  153 3162 151 0742 146 797

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Met ingang van 2000 worden middelen toegevoegd aan de begroting van de Belastingdienst. Deze middelen zijn bestemd voor:

• Uitvoeringskosten Regulerende Energiebelasting (REB) (+ 17 300 structureel), stimulering ICT bij het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) (+ 12 000 in 2000, + 29 000 in 2001 en 2002 (inclusief mutatie 5)), belastingplan 1998 (+ 10 000 mln structureel), wet Inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet Inkomstenbelasting 2001 en de amendementen bij dit wetsvoorstel (tezamen + 52 300 in 2000, + 45 400 in 2001 aflopend naar – 9 500 als structurele besparing in 2005).

• Intensivering van reeds bestaande beleids- en ondersteunende taken. Dit betreft intensivering van het beveiligingsprogramma Belastingdienst (+ 69 000 in 2000 en + 12000 structureel (zie mutatie 4)), en uitbreiding en intensivering van de Douane-taken (+ 34 000; + 64 000 en + 79 000 in 2000 respectievelijk 2001 en 2002 en met ingang van 2003 + 84 000 structureel (inclusief mutatie 6))

• Overboekingen van en naar andere ministeries en een technische mutatie. Dit zijn overboekingen vanuit het Infrastructuurfonds in verband met rekeningrijden (+ 50 500), van Economische Zaken i.v.m. de overkomst van de Economische Controle Dienst naar de Belastingdienst (+ 40 500 in 2000, + 40 000 in 2001 en + 38 600 structureel) en i.v.m. herziening van het contract met het CBS (225 structureel). Van VROM i.v.m. Vamil ( + 2 400 in 2000 en + 1 800 in 2001), naar Justitie i.v.m. de overkomst van de ECD (- 2 700) structureel en in verband met de wet Wapens en Munitie (+ 150 structureel). De technische mutatie betreft een verplichtingen overloop van 1999 naar 2000 in verband met de RGD (+ 11 500).

Mutatie 1 (traineeproject Rijksoverheid, cohort 1999–2001)

In het kader van het traineeproject Rijksoverheid, cohort 1999–2001 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een bijdrage toegekend aan de Belastingdienst voor 5 traineeplaatsen. De bijdrage is bestemd voor de financiering van loonkosten en kosten voor werving, selectie, opleiding en begeleiding van de trainees.

Mutatie 2 Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)

Deze mutatie heeft betrekking op de stijging van de personele en materiële kosten van douane attachees die werkzaam zijn op de ambassades in Bonn, Parijs en Londen en de attachee bij de permanente vertegenwoordiging te Brussel.

Mutatie 3 (desalderingen)

De mutaties betreffen: een actualisatie van de uitgavenraming voor de ouderbijdragen in het kader van de kinderopvang (+ 2 555), een hogere uitgave (+4 300 ) in het kader de uitkeringen WAO, een desaldering in het kader van de internationale bijstand en samenwerking (-2 041 in 2000 en +12 560 in 2001) en een ophoging van diverse personele en materiële uitgaven (in totaal + 9 382 in 2000, 17 282 in 2001, 2 982 in 2002, 2 867 in 2003 en 2 547 voor 2004 en volgende jaren), een desaldering voor technische assistentie Macedonië (+ 50 in 2000) en een desaldering voor DIP-faciliteit (+ 180 in 2000). Zie ook ontvangsten artikel 04.27.

Mutatie 4,5,6 (Beveiligingsprogramma Belastingdienst, Stimulering ICT bij het MKB, intensivering Douane-taken)

Het betreft hier de doorwerking van enkele mutaties uit de 1e suppletore begroting (zie ook toelichting bij mutatie 1e suppletore.

Mutatie 7 (bijstelling RGD-huisvestingsbudget)

Deze mutatie betreft de structurele doorwerking van de mutatie uit de NJN 1999. Het gaat hier voornamelijk om servicebudgetten voor huurpanden van de RGD die aan de ministeries ter beschikking worden gesteld.

Mutatie 8 (vervroegde investeringen)

De belastingdienst heeft besloten om een aantal investeringen die voor 2001 gepland stonden reeds in 2000 te doen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

Het artikelonderdeel ambtelijk personeel omvat de loonkosten van actief personeel en van niet-actief personeel (langdurig zieken, personeel met ouderschapsverlof, etc.). Het artikelonderdeel overige personele uitgaven bevat voornamelijk de uitgaven aan niet ambtelijk personeel (a.o.uitzendkrachten) en uitgaven voor kinderopvang. Het artikelonderdeel materiële uitgaven omvat alle apparaatsuitgaven van de Belastingdienst voorzover deze niet tot de personeelscomponent horen.

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en de functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. ambtelijk personeel 2 590 6282 840 1302 806 386 11  
2. overige personele uitgaven 76 75486 43286 470 11  
3. postactief personeel 13 22413 40013 400 11  
4. materieel 1 725 1701 989 0131 894 527 12  
Totaal 4 405 7764 928 9754 800 783   01.22

e. Overige gegevens

Personeel

De raming van de personele uitgaven is gebaseerd op de Systematiek Nieuwe Integrale Personeelsbegroting (SNIP). De begrotingssterkte van de Belastingdienst is in bijlage 1 opgenomen. Ter nadere toelichting wordt hierna de aansluiting met de begrotingssterkte in de vorige ontwerp-begroting weergegeven.

Opbouw begrotingssterkte vanaf de vorige ontwerp-begroting
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200029 91229 31328 51127 75927 74227 742
Interne mutaties1 1391 3041 3471 306900876
ECD246246246246246246
Versterking Douane254450575700700700
REB136136136136136136
Belastingplan 1998808080804848
Wet IB 200144– 119– 235– 278– 318– 318
Wet IB 2001Amendementen303048566464
Stand ontwerpbegroting 200131 84131 44030 70830 00529 51829 494
Waarvan uitzendkrachten1 0001 0001 0001 0001 0001 000
Totaal ambtelijk personeel30 84130 44029 70829 00528 51828 494

Toelichting

In de begroting 2000 is aangegeven dat het beleid van de Belastingdienst gericht is op het versterken van de rechtshandhaving, het verhogen van de kwaliteit van de dienstverlening en het vergroten van de doelmatigheid. De intensiveringen op deze terreinen leiden tot aanvullende investeringen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie. De effecten die zich als gevolg van deze keuzen voordoen manifesteren zich in een geleidelijke afname van de personeelsbegroting en als gevolg daarvan een dalende personeelsformatie. Dit is terug te vinden in de reeks «interne mutaties». Gebleken is echter dat de geplande automatisering op sommige plaatsen geen gelijke tred houdt met de afbouw van de formatie. Tevens blijkt dat in sommige gevallen de«kost voor de baat» gaat. Daarom wordt de afbouw enigszins getemporiseerd. Het betreft met name Centrale Invoer, Centrale Beheereenheid Informatiesystemen (CBI) en facilitaire dienstverlening. In onderstaande tabel zijn de interne mutaties over de ontwerpbegrotingen 2000 en 2001 tegen elkaar afgezet. Het saldo is de feitelijke op- of afbouw van de formatie.

Opbouw interne mutatie
 200020012002200320042005
Mutatie ontwerpbegroting 2000– 308– 671– 1 272– 2 068– 2 776– 2 776
Mutatie ontwerpbegroting 20011 1391 3041 3471 306900876
Saldo interne mutaties83163375– 762– 1 876– 1 900

Materieel

De materiële uitgaven (onderverdeeld in kostensoorten) worden gegroepeerd in de volgende clusters:

Onderverdeling materiële uitgaven naar cluster (bedragen x f 1000)
 199920002001
Huisvesting389 038436 636443 636
Bureaubehoeften196 759207 000207 000
Communicatie51 04657 00057 000
Reis- en verblijfskosten80 27388 00088 000
Personeelsontwikkeling87 21393 00093 000
Bedrijfsmiddelen119 238124 000127 000
Automatisering681 031729 000689 000
Algemeen120 572260 377189 891
 1 725 1701 989 0131 894 527

Huisvestingsuitgaven (f 443 mln)

Onderverdeling huisvestingsuitgaven (x f 1 000)
 20002001
Huren RGD287 636294 636
Investeringen59 00059 000
Exploitatie90 00090 000
Totaal436 636443 636
Huisvestingskengetallen kantoorpanden (bedragen x f 1 000):
 200020012002200320042005
Huren kantoorpanden268 840274 480281 060283 880287 640287 640
Huisvestingskosten kantoorpanden142 696142 696147 396147 396151 156151 156
Fte's in kantoorpanden28 02027 66727 02326 40425 97625 955
Uitgaven kantoorpanden per fte19,1919,8420,8021,5022,1522,16

Toelichting

Deze kengetallen komen tot stand door alle huisvestingsuitgaven voor de kantoorpanden in gebruik bij de belastingdienst te delen door het aantal fte's dat is gehuisvest in deze panden. De stijging van de huisvestingsuitgaven per fte is het gevolg van een in meerjarig perspectief teruglopend aantal fte's bij een relatief constant niveau aan huisvestingsuitgaven.

Huren RGD

Het betreft hier de huurbudgetten voor de door de Belastingdienst in gebruik zijnde panden.

Investeringen

Het betreft hier de middelen die binnen de Belastingdienstbegroting worden vrijgemaakt ten behoeve van huisvestingsinvesteringen. Het gaat om de te verwachten investeringen waarvoor de huurders/gebruikers van de rijksgebouwen zelf verantwoordelijk zijn, zoals bijvoorbeeld herinrichting, gebruikersinstallaties, uitbreiding, etc.

Exploitatie

Onder de exploitatie-uitgaven vallen de uitgaven voor onderhoud, schoonmaak, gebruikersrechten, servicekosten, etc. Voorlopig wordt uitgegaan van stabiele exploitatie-uitgaven.

Bureaubehoeften (f 207 mln)

Het betreft hier de uitgaven voor kantoorartikelen, vakliteratuur, belastingdienstbescheiden, porti en kopieerkosten.

Communicatiekosten (f 57 mln)

Dit cluster bestaat voornamelijk uit uitgaven voor telefoon en (mobiele) communicatie. Het cluster communicatie is met de invoering van SAP (1999) gewijzigd. De uitgaven voor betalingsverkeer vallen onder het cluster Algemeen en de uitgaven voor porti en belastingdienstbescheiden zijn ondergebracht in het cluster Bureaukosten.

Reis- en verblijfkosten (f 88 mln)

Het betreft hier de kosten van woon-werkverkeer en de reis-en verblijfkosten (binnen- en buitenland).

Personeelsontwikkeling (f 93 mln)

Dit cluster bestaat onder andere uit uitgaven voor opleidingen, werving en selectie en arbeidsbemiddeling.

Bedrijfsmiddelen (f 127 mln)

Onder dit cluster vallen met name de investerings- en exploitatieuitgaven voor voer- en vaartuigen en voor kantoormachines, de kosten van dienstkleding en de investerings- en exploitatieuitgaven voor de containerscanners.

Automatisering (f 689 mln)

Onderverdeling automatiseringsuitgaven (x f 1 mln.)
 199920002001200220032004
investeringen181220202233220220
exploitatie168173221251251251
inhuur332330266266262262
totaal681723689750733733

De automatiseringsuitgaven bestaan uit investeringen en exploitatie-uitgaven. Onder de exploitatie-uitgaven zijn opgenomen: onderhoud, reparatie en huur van hard- en software, computerbenodigheden, datacommunicatie en diensten van derden. In 1999 was sprake van relatief hoge automatiseringsuitgaven als gevolg van de maatregelen in het kader van de eeuwwisseling en de euro. De stijging van de automatiseringsuitgaven met ingang van 2000 is het gevolg van het voorgenomen beleid dat moet leiden tot de versterking van de rechtshandhaving, het verhogen van de kwaliteit van de dienstverlening en het vergroten van de doelmatigheid. De intensiveringen op deze terreinen leiden tot aanvullende investeringen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie.

Algemeen (f 189 mln)

Onder dit cluster vallen diverse uitgaven met een gevarieerd karakter zoals kosten van externe advisering, griffierechten, kosten van (rijks)advocaten en voorlichting. De omvang van de raming van dit cluster fluctueert enigszins omdat hierin ook een aantal uitgaven is ondergebracht dat nog niet is toegerekend naar eerder genoemde clusters.

Kengetallen

Tabel: onderbouwing apparaatsuitgaven Belastingdienst
 1999200020012002200320042005
Uitgaven ambtelijk personeel (x f 1mln)2 5912 8412 8072 7402 6802 6432 643
Uitgaven overig personeel (x f 1mln)77868686868686
Uitgaven post-actieven (x f 1 mln)13131313131313
Uitgaven materieel (x f 1 mln)1 7251 9891 8951 9031 96619981 989
Begrotingssterkte (fte)29 44030 84130 44029 70829 00528 51828 494
Aantal post actieven (fte)382370370370370370370
Personele uitgaven per fte (x f 1 000)88,092,192,292,292,492,792,8
Materiële uitgaven per fte (x f 1 000)58,664,562,364,167,870,169,8
Uitgaven post actieven34,035,135,135,135,135,135,1

De geraamde gemiddelde personele uitgaven per fte zijn gestegen ten opzichte van 1999. Dit wordt veroorzaakt door de doorwerking van de loonsverhoging van 1999 als gevolg van afspraken CAO en uitgaven in verband met periodieke verhogingen.

De materiële uitgaven per fte laten een stijging zien, hetgeen voornamelijk een gevolg is van het beleid te investeren in informatie- en communicatietechnologie opdat de primaire processen op termijn met minder personeel kunnen worden uitgevoerd.

04.03 Bijdragen fiscale zaken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel wordt de jaarlijkse contributie verantwoord, die betaald wordt aan de Wereld Douane Organisatie (World Customs Organisation). De raad is een te Brussel gevestigde internationale organisatie, waarbinnen de douane-administraties van de ruim 140 leden met name streven naar harmonisatie en vereenvoudiging van douaneprocedures.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002
Stand ontwerp-begroting 2000 370370370
Stand ontwerp-begroting 2001375370370370
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000170168168168

De bij dit artikel horende economische en functionele codering luidt 43A respectievelijk 01.22

04.05 Uitgaven heffings- en invorderingsrente

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel is gebaseerd op de Algemene Wet Rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990. De uitgaven betreffen de rentebetalingen aan belastingplichtigen bij belastingteruggaves of -verminderingen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002
Stand ontwerp-begroting 2000 653 300703 300703 300
1e suppletore wet 2000 – 103 300– 103 300– 103 300
mutatie 1 (invorderingsrente) 50 000  
mutatie 2 (heffingsrente) – 75 000– 125 000– 125 000
Stand ontwerp-begroting 2001528 069525 000475 000475 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000239 627238 235215 546215 546

c. Toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie betreft de structurele doorwerking van de realisatie 1999 (zie ook ontvangsten artikel 04.01). De neerwaardse bijstelling wordt veroorzaakt door het sneller reageren op en verwerken van signalen van belastingplichtigen (aangiften en schattingsformulieren). Dit is mogelijk door een efficiëntere inrichting van de processen en door intensief gebruik te maken van automatisering, zowel bij het electronisch aangifte doen als bij de aanslagoplegging. Als gevolg daarvan kan de uiteindelijke omvang van het verschuldigde belastingbedrag eerder worden vastgesteld dan voorheen. Hierdoor worden de rente-uitgaven beperkt

Mutatie 1 (invorderingsrente)

De incidentele tegenvaller van + 50 000 wordt veroorzaakt door enkele incidentele belastingteruggaven met een zeer hoge rente-component. Deze mutatie heeft geen meerjarige doorwerking.

Mutatie 2 (heffingsrente)

Bij de heffingsrente laten de uitgaven een beduidend lager verloop zien dan bij Voorjaarsnota was voorzien. Ten opzichte van 1999 is er met name sprake van fors lagere rente-uitgaven als gevolg van verminderingen van oude aanslagen Vennootschapsbelasting. Daarnaast wordt verwacht dat de oploop in de meerjarenraming (+ 50 mln in 2001), die was ingeboekt als gevolg van het vervallen van het drempeltijdvak niet zal worden gerealiseerd.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Uitgaven invorderingsrente 161 890210 000160 000    
2. Uitgaven heffingsrente 366 179315 000315 000    
Totaal 528 069525 000475 000 32 01.22

04.06 Garantie procesrisico's

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Voor faillissementscuratoren bestaat de mogelijkheid een beroep te doen op een door de Belastingdienst ingestelde regeling, bekend als de «proceskostengarantie». Deze garantie stelt de curator in staat zonder eigen risico gerechtelijke procedures te voeren. Deze procedures hebben vaak tot gevolg dat achterstallige belastingschulden alsnog kunnen worden geïnd. Indien de opbrengst van een procedure niet toereikend is om de proceskosten te dekken, kan de curator bij de Belastingdienst een beroep doen op de verstrekte garantie.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002
Stand ontwerp-begroting 2000 250250250
Stand ontwerp-begroting 2001145250250250
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100066113113113
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002
Stand ontwerp-begroting 2000 100100100
Stand ontwerp-begroting 200197100100100
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100044454545

c. De toelichting bij de cijfers

Het feitelijk beroep op de regeling is moeilijk te voorspellen en de raming heeft daarom het karakter van een stelpost.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 43A respectievelijk 01.22.

Overzicht risico- ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (x f 1000) Garantie procesrisico's
 1999200020012002200320042005
garantieplafondn.v.t.      
uitstaand renterisicon.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari799664664664664664664
verleende garanties +144250250250250250250
(rente)bijtellingen +n.v.t.      
gerealiseerd risico -97100100100100100100
aflossingen -n.v.t.      
vervallen garanties -182150150150150150150
valuta-aanpassing +/-n.v.t.      
uitstaand risico in hoofdsom per 31 december664664664664664664664

04.08 Vergoeding proceskosten

a De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De vergoeding van proceskosten, in zaken waarbij de Belastingdienst in het ongelijk wordt gesteld, is gebaseerd op het Besluit proceskosten fiscale procedures d.d. 22 december 1993 (Stb. 1993, nr. 762).

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002
Stand ontwerp-begroting 2000 6 8296 8296 829
prijsbijstelling 2000 137137137
Stand ontwerp-begroting 200120016 9666 9666 966
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10009083 1613 1613 161

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 32 respectievelijk 01.22.

c. De toelichting bij de cijfers

De realisatie over 1999 (f 2,0 mln.) was aanmerkelijk lager dan de raming. Verwacht wordt dat de uitgaven over 2000 hoger zullen zijn, omdat de vergoedingsregeling is uitgebreid tot de voorprocedures (bezwaar en beroep). Het is echter nog moeilijk in te schatten in welke mate hiervan zal worden gebruik gemaakt.

04.09 Wet waardering onroerende zaken

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wet waardering onroerende zaken (WOZ) geeft algemene regels voor de waardering van onroerende zaken ten behoeve van verschillende belastingen. De kosten van de waardering van het onroerend goed door de gemeenten worden deels gedragen door de gemeenten zelf, en deels door de waterschappen en de Belastingdienst. De waterschappen en de Belastingdienst betalen aan de gemeenten hun in de Wet WOZ vastgesteld aandeel in de kosten.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002
Stand ontwerp-begroting 2000 79 94561 94761 947
1e suppletore wet 2000 20 0557 653 
prijsbijstelling 1 5991 2391 239
Stand ontwerp-begroting 200178 257101 59970 83963 186
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100035 51146 10432 14528 673

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletoire wet 2000

Met ingang van 1999 wordt voor de uitvoeringskosten van de gemeenten een normbedrag per object gehanteerd. De ramingen voor 2000 en 2001 moeten worden aangepast, voornamelijk als gevolg van een stijging van het aantal te waarderen objecten en daarmee van de te vergoeden waarderingskosten. Tevens treden er naijleffecten op als gevolg van declaraties over voorgaande jaren.

Bij de berekening van de kosten wordt uitgegaan van 7,8 mln objecten. De kosten voor waardering worden genormeerd op f 25,– per object, dus in totaal f 195,0 mln. De Belastingdienst financiert hiervan 30%. Het aandeel van de Belastingdienst bedraagt derhalve ca. f 58 mln. Hiernaast zal in de jaren 2001 tot en met 2003 nog rekening gehouden moeten worden met een naijleffect van door gemeenten te laat ingezonden definitieve declaraties uit de jaren voorafgaand aan de invoer van het nieuwe financieringsstelsel.

04.10 Uitvoering belastingmaatregelen door derden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft vergoedingen aan derden die voor het Ministerie van Financiën fiscale wetten uitvoeren. Vooralsnog gaat het hierbij om de uitvoering van één regeling, genaamd «energiepremie», uit het wetsvoorstel «Wijziging Regulerende Energiebelasting» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 532). Doel van deze wet is burgers te stimuleren energiezuinige apparaten en voorzieningen aan te schaffen. Voor energiezuinige apparaten en voorzieningen kunnen huishoudens een energiepremie aanvragen bij de energiebedrijven.

In de regeling «energiepremie» is voorzien dat de uitvoering met uitzondering van de behandeling van de bezwaar- en beroepschriften (deze worden behandeld door de Belastingdienst en de uitvoeringskosten hiervan worden op het apparaatsartikel (04.01) van de Belastingdienst geboekt), geschiedt onder verantwoordelijkheid van de energiebedrijven en EnergieNed. Per 1 januari 2000 is het convenant tussen de Staat der Nederlanden en de energiebedrijven alsmede EnergieNed in werking getreden. Het convenant loopt tot 1 januari 2002 Na deze periode zal bezien worden hoe de uitvoering van het wetsvoorstel vorm gegeven wordt. In dit convenant is vastgelegd dat de door de energiebedrijven en EnergieNed gemaakte kosten bij de Belastingdienst gedeclareerd kunnen worden.

Het artikel omvat de kosten van de gezamenlijke energiebedrijven en het EnergieNed die betrekking hebben op de uitvoering van het wetsvoorstel «energiepremie».

b. De cijfers

Opbouw van de verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002
Stand ontwerp-begroting 2000 040 97540 975
Stand ontwerp-begroting 200139 595040 97540 975
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100017 967018 59418 594

Opbouw van de uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002
Stand ontwerp-begroting 2000 33 42739 31140 975
1e suppletore wet 2000 – 8 1471 319 
Stand ontwerp-begroting 2001025 28040 63040 975
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000011 47218 43718 594

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 43A respectievelijk 01.22.

c. De toelichting bij de cijfers

De verplichtingen

De raming van de verplichtingen in 1999 is gebaseerd op de initiële looptijd van het convenant, 1999 en 2000. Voorts is ervan uit gegaan dat na 2001 de regeling gecontinueerd wordt en dat medio 2001 een nieuw convenant zal worden afgesloten.

De uitgaven

Mutatie 1e suppletore begroting 2000

Aangezien het convenant energiepremie pas per 1 januari 2000 in werking is getreden, terwijl bij de raming rekening was gehouden met een inwerkingtreding per 1 november 1999, zal een deel van de uitgaven pas in 2001 tot betaling komen.

De raming van de uitvoeringskosten energiepremie is gebaseerd op een schatting van het aantal aanvragen voor een energiepremie plus een inschatting van de kosten voor landelijke en locale communicatie en verder landelijke ondersteuning. Onlangs is de vergoeding voor het behandelen van aanvragen energiepremie door de energiebedrijven vastgesteld, dit mede aan de hand van de resultaten uit het kostprijsonderzoek dat is uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Op dit moment bestaat er nog geen goed beeld over de te verwachten aantallen aanvragen energiepremie onderverdeeld naar apparaten en voorzieningen alsmede voor het totaal van aanvragen.Op basis van de kwartaalrapportages van de energiebedrijven over de uitvoering van de regeling zal bij Najaarsnota 2000 meer duidelijkheid bestaan inzake het verwachte aantal aanvragen energiepremie en in de verdeling van de uitgaven over de onderstaande clusters.

d. Overige gegevens

De uitgaven worden gegroepeerd in de volgende clusters:

OpstartkostenOpstartkosten

De energiebedrijven ontvangen een vergoeding ten behoeve van de invoering van de regeling en het opstarten van de regeling.

Landelijke communicatieLandelijke communicatie

Om bekendheid te geven aan de energiepremie en de aanschaf van energiezuinige apparaten en het treffen van energiebesparende maatregelen aan de woning te bevorderen, zal de regeling energiepremie worden ondersteund door een intensieve voorlichtingscampagne. EnergieNed ontvangt een vergoeding ten behoeve van de landelijke communicatie.

Locale communicatieLocale communicatie

De energiebedrijven ontvangen een vergoeding ten behoeve van de locale communicatie.

Landelijke ondersteuningLandelijke ondersteuning

EnergieNed ontvangt een vergoeding ten behoeve van de landelijke ondersteuning.

Aanvraagafhankelijke kostenAanvraagafhankelijke kosten

De vergoeding ten behoeve van de afhandeling van een aanvraag energiepremie is vastgesteld. De volgende tarieven worden gehanteerd als vergoeding aan de energiebedrijven voor het behandelen van aanvragen energiepremie:

– per energiepremie aanvraag apparaat f 50,-;

– per energiepremie aanvraag voorziening f 90,-.

Ontvangsten

01.04 Afdracht Staatsloterij

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Afdracht SENS

Op grond van de Wet op de Kansspelen (artikel 9, eerste lid) kan de Minister van Financiën een vergunning verlenen tot het organiseren van de staatsloterij. Deze vergunning is bij beschikking van 15 juni 1992 (Stcrt. 1992, 121) verleend aan de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (SENS). De opbrengst wordt – na aftrek van prijzen en kosten, waaronder ook de vergoeding BTW-afdracht debitanten – aan de Staat afgedragen. De omvang van de afdracht SENS wordt bepaald door drie componenten:

– een periodieke (kwartaalsgewijze) afdracht, die een percentage bedraagt van de voorziene c.q. gerealiseerde omzet;

– afdracht met betrekking tot overige activiteiten;

– de definitieve eindafrekening over het voorgaande boekjaar (totale opbrengst minus kosten en prijzen en de kwartaalsgewijze afdrachten in dit voorgaande boekjaar).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 196 595196 595196 595196 595196 595 
1e suppletore wet 2000 85 00040 00040 00040 00040 000 
Stand ontwerp-begroting 2001210 957281 595236 595236 595236 595236 595236 595
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100095 728127 782107 362107 362107 362107 362107 362

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 2, respectievelijk 01.23.

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Als gevolg van een verwacht hoger niveau van de Staatsloterij-omzet voor de komende jaren, is de raming afdracht SENS structureel verhoogd met f 40 mln. Een deel van de afdracht van de SENS aan Financiën over 1999 is in 2000 ontvangen, waardoor een incidentele verhoging van de raming in 2000 met f 45 mln. verwerkt is.

d. Kengetallen

Hieronder volgt de meerjarige ontwikkeling van omzet en kasafdracht van de SENS.

Ontwikkeling omzet en afdracht SENS en NIL (x f 1 mln.)
 1993199419951996199719981999
omzet SENS804,1778,2859,0923,01 041,01 133,01 268,0
kasafdracht SENS1147,2161,2140,1163,7193,1212,3256,12

1 Exclusief de kasafdracht van de Stichting Nationale Instant Loterij, welke met ingang 1997 is komen te vervallen.

2 Inclusief de verlate kwartaalafdracht 1999 van f 45,1 mln., welke is ontvangen in 2000.

Het overzicht laat een stijging zien van de omzet van de staatsloterij-activiteiten. Uitzondering hierop vormt het jaar 1994 ten gevolge van de introductie van de krasloterij in het betreffende jaar. In 1995 is weer sprake van een toename van de omzet mede door de introductie van de jackpot op staatsloten eind 1994. Dit heeft in 1995 nog niet geleid tot een hogere kasafdracht SENS, omdat het verlies 1994 van de SENS eveneens verrekend werd. In de daaropvolgende jaren is er een hogere kasafdracht gerealiseerd, mede ten gevolge van het succes van de jackpot, oudejaarsloterij en overige thema-acties, die onderdeel uitmaken van de Staatsloterij.

Onzekere factoren die van invloed kunnen zijn op de omzet van de SENS en derhalve ook op de afdracht betreffen de toenemende buitenlandse concurrentie, technologische ontwikkelingen (onder andere internet) en de ontwikkelingen op het terrein van het kansspelbeleid, zoals het lopende MDW-traject.

01.05 Ontvangsten uit exploitatie Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel omvat de ontvangsten uit het exploiteren van onroerende zaken welke in beheer zijn bij de dienst Domeinen zelf en bij andere diensten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 226 008248 508273 416268 096265 846 
1e suppletore wet 2000 1 2664 7664 7664 7664 766 
mutatie 1 (concessie-opbrengsten)  – 43 500– 62 000– 55 500– 49 000 
mutatie 2 (diversen) 2 300    
Stand ontwerp-begroting 2001242 421229 574209 774216 182217 362221 612217 612
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000110 006106 21895 19198 09998 635100 56398 748

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie bij 1e suppletore wet betreft derving van pacht- en erfpachtopbrengsten als gevolg van hogere verkopen in 1999 en 2000 (– f 4 mln.), lagere ontvangsten uit het gebruik van verkooppunten van brandstoffen langs rijkswegen (– f 25 mln.), een bijstelling van de middelenafspraak voor huren OC&W (+ f 0,266 mln.) en hoger dan eerder geraamde ontvangsten uit de winning van bodemmaterialen (+ f 30 mln.)

Mutatie 1 (concessie-opbrengsten)

Bij de ontvangsten uit het gebruik van brandstoffen langs rijkswegen wordt de raming meerjarig verlaagd. Deze ramingsbijstelling vloeit voort uit de onderhandelingen die zijn gevoerd met de betrokken marktpartijen. Nieuwe inzichten betreffende uitkomsten van die onderhandelingen leiden tot een andere raming dan was voorzien ten tijde van de ontwerpbegroting 2000.

Mutatie 2 (diversen)

De mutatie heeft betrekking op het onderdeel overige gebruikersregelingen (+ f 2,3 mln.).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. verpachting 62 34254 50049 600    
2. erfpacht en opstal 47 11345 60047 300    
3. verhuring 52 46945 04445 044    
4. verkoop zand 56 07360 00040 000    
5. vergunningen en overige rechten 24 4248 2305 130    
6. benzinestations* 016 20022 700    
Totaal 242 421229 574209 774 29 01.25

* Dit nieuwe artikelonderdeel was t/m 1999 ondergebracht bij «5. Vergunningen en overige rechten».

e. Onderverdeling naar bestemming ingevolge middelenafspraken

Op bepaalde ontvangsten van dit artikel zijn middelenafspraken van toepassing. Dit betekent dat de desbetreffende ontvangsten geoormerkt zijn ter dekking van uitgaven door het ministerie waarmee een middelenafspraak is gesloten. In onderstaande tabel zijn ook ontvangsten opgenomen die als zodanig op andere dan de Financiën-begroting worden verantwoord.

Onderverdeling naar bestemming ingevolge middelenafspraken (bedragen x f 1 mln.)
 199920002001
LNV14,116,516,6
Rgd16,715,2pm
OCW21,525,525,5
Defensie14,15,05,0
Totaal middelenafspraken66,462,247,1
Totaal middelenafspraken als % totaal ontvangsten uit ingebruikgeving26%25%22%

De middelenafspraak met LNV betreft ontvangsten uit agrarische gebruiksrechten als gevolg van pachtnormenbesluiten van LNV (1992, 1995, 1998), welke aan de uitgavenbegroting van LNV toekomen.

Ontvangsten uit ingebruikgeving (meestal verhuring) van tijdelijk geheel of gedeeltelijk niet benodigde objecten van Defensie komen aan de uitgavenbegroting van Defensie toe.

Verder komen sommige ontvangsten toe aan de uitgavenbegroting van OCW (Rijksmusea, IBG-groep, Rijksarchiefschool, opslagruimten filmarchieven).

De ontvangsten uit ingebruikgeving van tijdelijk dan wel gedeeltelijk niet benodigde Rgd-objecten worden niet meer op de Financiën-begroting verantwoord, doch doorbetaald aan het agentschap Rgd.

f. Kengetallen

In aansluiting op de verdeling in artikelonderdelen onder d. vermeldt bijgaand staatje het aantal overeenkomsten dat achter de bedragen schuilgaat.

 
Aantallen rechten1997199819992000
1. verpachting5 1384 8684 4314 066
2. erfpacht en opstal3 2213 2793 1973 009
3. verhuring3 8773 7313 6893 717
4. verkoop zand120120111113
5. vergunningen en overige rechten8 6438 0817 4407 095
Totaal20 99920 07918 86818 000

01.06 Ontvangsten uit verkoop Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de verkoop van door de departementen overgedragen roerende en onroerende zaken, de verkoop van inbeslaggenomen zaken welke verbeurd zijn verklaard alsmede de verkoop van agrarische domeinen. Aan de overdracht aan Domeinen ligt het Besluit beheer overtollige rijksgoederen (Stb. 1977, 473) ten grondslag.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 453 800515 680487 000324 500201 500 
1e suppletore wet 2000 265 3008 700  
mutatie 1 (agrarische domeinen) 56 700– 88 000– 57 00068 00043 000 
mutatie 2 (middelenafspraak Defensie)  – 67 000– 68 700– 31 80036 200 
mutatie (begroting) 2 025    
Stand ontwerp-begroting 20011 328 992777 825369 380361 300360 700280 700198 700
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000603 070377 920167 617163 951163 679127 376127 376

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie betreft hogere ontvangsten uit verkoop van agrarische domeinen (f 140 mln.) en van overige domeinen (f 100 mln.), met name gronden met niet-agrarische bestemmingen (woningbouw, bedrijventerreinen) in de IJsselmeerpolders en het eerste deel van de 1e fase van het toekomstige IJburg. Daarnaast is de raming van de middelenafspraak met Buitenlandse Zaken inzake de opbrengst van onder meer de verkoop van ambassadegebouwen verhoogd voor de jaren 2000 en 2001 met respectievelijk f 22,3 mln. en f 8,7 mln.

Mutatie 1 (agrarische domeinen)

Gegeven de in het algemeen deel van de voorliggende begroting toegelichte verkoopstop agrarische landbouwgronden per 1 april 2000 worden met ingang van 2001 de ramingen van de verkoopontvangsten die hieruit voortvloeien bijgesteld. Wanneer duidelijkheid bestaat over het moment en de voorwaarden waaronder de verkopen worden hervat, zullen de ramingen op basis van deze nieuwe uitgangspunten worden aangepast.

Voorts worden voor 2000 hogere verkoopontvangsten uit de verkoop van agrarische landbouwgronden voorzien (+ f 56,7 mln.). De verklaring hiervoor is een toename van de portefeuille met verkoopverzoeken tussen de peildatum ten behoeve van de 1e suppletore begroting (ultimo januari 2000) en de afgekondigde verkoopstop. Voorts wordt aangenomen dat het aantal aanvragen dat daadwerkelijk leidt tot een verkoopverzoek – mede met het oog op de verkoopstop – hoger ligt dan eerder werd verondersteld.

Mutatie 2 (middelenafspraak Defensie)

Het ministerie van Defensie heeft onder meer naar aanleiding van de Defensienota haar verkoopschema van roerende en onroerende zaken herzien. Als gevolg hiervan dient eveneens de raming die betrekking heeft op de middelenafspraak tussen Domeinen en Defensie te worden aangepast voor de jaren 2001 en verder.

Mutatie (begroting)

De mutatie hangt samen met verwachte hogere ontvangsten bij de middelenafspraak met OC&W (+ f 0,625 mln.) en meerontvangsten inzake de verkoop van verbeurd verklaarde roerende zaken (+ f 1,4 mln.).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Roerende zaken        
– Defensie 167 114115 000176 000    
– Overige overtollige en verbeurd verklaarde zaken 16 1787 9003 500    
Subtotaal roerende zaken 183 292122 900179 500 16  
         
Onroerende zaken        
– Agrarische domeinen 411 173360 00099 800 66  
– Defensie-objecten 137 72215 00050 000 56  
– Overige overtollige zaken 596 805279 92540 080 56  
Subtotaal onroerende zaken 1 145 700709 925189 880    
Totaal 1 328 992777 825369 380   01.25

e. Onderverdeling naar bestemming ingevolge middelenafspraken

Op bepaalde ontvangsten van dit artikel zijn middelenafspraken van toepassing. Dit betekent dat de desbetreffende ontvangsten geoormerkt zijn ter dekking van uitgaven door het ministerie waar een middelenafspraak mee gesloten is.

In onderstaande tabel zijn ook ontvangsten uit verkoop opgenomen die als zodanig op andere dan de Financiën-begroting worden verantwoord.

Ontvangsten naar bestemming ingevolge middelenafspraken (bedragen x f 1 mln.)
 199920002001
– Buiza (onroerend)7,722,38,7
– LNV (onroerend)404,5161,535,0
– LNV (roerend)8,200
– RGD (onroerend)62,395,0pm
– OCW (onroerend)2,70,60
– Defensie (onroerend)137,715,050,0
– Defensie (roerend)167,1115,0176,0
– Infrastructuurfonds (onroerend)7,17,1pm
– Diverse departementen en agentschappen (roerend)11,68,28,2
Totaal middelenafspraken808,9424,8277,9
Totaal middelenafspraken als % van totale ontvangsten uit verkoop57%48% 74%

Ontvangsten uit verkoop van roerende zaken van Diverse departementen en agentschappen worden doorbetaald aan de desbetreffende organisatie-onderdelen.

Ook de ontvangsten uit verkoop van onroerende RGD-objecten worden niet meer op de Financiën-begroting verantwoord, doch doorbetaald aan de RGD, evenals de ontvangsten uit verkoop van onroerende zaken die ten laste van het Infrastructuurfonds (voornamelijk Rijkswegenfonds) zijn verworven.

f. Kengetallen

In tabel 1 wordt inzicht gegeven in de aan de verkoopontvangsten inzake agrarische domeinen ten grondslag liggende volume- en prijsgegevens.

Tabel 1: verkochte agrarische domeinen
 Realisatie 1993199419951996199719981999Raming 2000
Verpacht (in ha.)93620002 3645 8702 80311 3468 0877 700
Pachtvrij (in ha.)678650696701932538843500
Totaal (in ha.)1 6232 6503 0606 5713 73511 8848 9308 200
Opbrengst (x f 1 mln.)76,9109,0120,7264,6174,7474,6411,1360,0
Gemiddeld per ha. (x f 1 000)4741394047404746

Tot de agrarische domeinen worden gerekend de voor de landbouw bestemde gronden, erven en gebouwen. De bij verkoop hiermee gemoeide volumina zijn herleid tot uitsluitend oppervlaktegegevens. Bij interpretatie van de ontwikkeling over de jaren van de gemiddelde prijs is voorzichtigheid geboden. Het betreft namelijk een ongewogen gemiddelde, dat wil zeggen dat er geen rekening mee is gehouden dat 1) de aandelen van verkochte pachtvrije dan wel verpachte objecten van jaar tot jaar verschillen en 2) de aandelen van verkochte gronden, erven en gebouwen van jaar tot jaar verschillen.

Wat de tabel laat zien is de gestage afname van het agrarisch domeinen-areaal door verkoop. Dit leidt ertoe dat, onder voor het overige gelijkblijvende omstandigheden, de inkomsten uit pacht en agrarische erfpacht dalen. Er is met andere woorden sprake van communicerende vaten met ontvangstenartikel 01.05, onderdelen pacht en (agrarische) erfpacht. Overigens is met ingang van 1 april 2000 sprake van een verkoopstop agrarische landbouwgronden. Voor een toelichting wordt verwezen naar de tekst onder c. en de algemene toelichting bij de Memorie van Toelichting bij deze begroting.

Tabel 2. Aantallen agrarische/niet-agrarische verkopen (transacties) Domeinen
 199719981999
agrarisch409654346
niet-agrarisch507498385
totaal9161 152731

01.07 Diverse ontvangsten Domeinen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden begroot:

1. de opbrengsten van aan andere diensten overgedragen onroerende zaken welke via verrekening op dit artikel komen;

2. de opbrengst van rente op koopsommen en op banktegoeden;

3. de ontvangsten van definitief afgewikkelde onbeheerde nalatenschappen. Wanneer teruggaven hierop in enig jaar de in dat jaar ontvangen bedragen overtreffen, wordt het desbetreffende onderdeel van uitgavenartikel 1.12 hiervoor belast;

4. overige domeinontvangsten welke niet elders kunnen worden begroot;

5. de van de RGD ontvangen vergoeding OZB uit hoofde van het rijkshuisvestingsstelsel.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 49 18751 39052 14552 14552 145 
1e suppletore wet 2000 24 50015 00015 00015 00015 000 
mutatie (begroting) 22 200     
Stand ontwerp-begroting 20018 080 48395 88766 39067 14567 14567 14552 145
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10003 666 76343 51230 12630 46930 46930 46930 469

c. Toelichting

Mutatie 1e suppletore wet

De raming is ten eerste bijgesteld op het onderdeel rente-ontvangsten, in hoofdzaak als gevolg van goed betalingsgedrag van Peru. Ten tweede is het onderdeel overige ontvangsten bijgesteld als gevolg van de toepassing van verrekenbedingen bij agrarische verkopen en van terugontvangsten zakelijke lasten.

Mutatie (begroting)

Deze mutatie hangt voornamelijk samen met meerontvangsten bij zowel de toepassing van verrekenbedingen bij agrarische verkopen als bij het onderdeel overdracht in materieel beheer.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000)
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. overdracht onroerende zaken aan andere diensten 06 500100 56  
2. rente 14 14216 50017 500 26  
3. onbeheerde nalatenschappen 1 176900100 69A  
4. overige ontvangsten 8 026 31828 0002 500 16  
5. ontvangen OZB 38 84743 98746 190 36  
Totaal 8 080 48395 88766 390   01.25

01.08 Ontvangsten omslagstelsel Rijkswagenpark

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd uit hoofde van de uitvoering van het omslagstelsel rijkswagenpark. De schadelast (WA en casco eigen schade) en de uitvoeringskosten worden omgeslagen over de deelnemende wagenparkbeheerders. De omslagbijdrage wordt op artikelonderdeel 1 geraamd. In het kader van het omslagstelsel worden voorts schades, expertisekosten en uitvoeringskosten verhaald op aansprakelijke derden. Deze ontvangsten worden geraamd op artikelonderdeel 2.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 9 3009 7009 7009 7009 700 
mutatie 1 1008001 2001 2001 200 
Stand ontwerp-begroting 20019 43110 40010 50010 90010 90010 90010 900
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10004 2804 7194 7654 9464 9464 9464 946

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Als gevolg van de stijging van de omslagbijdrage per voertuig alsmede een toename van het wagenpark wordt de raming van de ontvangsten bijgesteld (zie ook uitgaven 01.13).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. Funct.
1. omslagbijdragen wagenparkbeheerders 7 6318 5508 700 47A  
2. verhaalde schade en kosten 1 8001 8501 800 47D  
Totaal 9 43110 40010 500   01.34

e. Overige gegevens

Kengetallen

Voor de kengetallen wordt verwezen naar uitgavenartikel 01.13 Uitgaven omslagstelsel rijkswagenpark.

01.10 Diverse ontvangsten kernministerie

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden uiteenlopende ontvangsten begroot welke betrekking hebben op het beleidsterrein Algemeen, maar die niet op de andere ontvangstenartikelen op dit beleidsterrein worden begroot.

De ontvangsten betreffen:

1. van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO) terugontvangen uitkeringen op grond van de WAO;

2. ontvangsten uit hoofde van doorberekende kosten van werkzaamheden van het kernministerie: cursussen, dienstverlening door het Facilitair Salaris Bedrijf en EDP Audit Pool (EAP) en publicaties;

3. diverse ontvangsten waaronder terugontvangen voorschotten en vergoedingen en ontvangsten van incidentele aard.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 5 9765 6765 6765 6765 436 
1e suppletore wet 2000 2 100     
Stand ontwerp-begroting 200121 3788 0765 67656765 6765 4365 436
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10009 7013 6652 57625762 5762 4672 467

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie is het saldo van een bijdrage van de Europese Commissie bedoeld voor kosten die Financiën maakt voor voorlichting over de euro (+ 1 100) en overige ontvangsten, waaronder terugbetaling van leningen ten behoeve van het pc-privé project (+ 1 000).

d. De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Invaliditeitsuitkeringen 418410410 47A 06.15
2. Verrichte werkzaamheden kernministerie 5 0054 6604 120 16 01.20
3. Overige ontvangsten 15 9553 0061 146 – 1 01.20
Totaal 21 3788 0765 676    

1 De economische codering van de reserve-overdracht van DNB (realisatie 1998) is 78D. De goudverkopen (realisatie 1998) hebben code 58. De rest van artikelonderdeel 3 heeft economische code 16.

e. Overige gegevens

Kostendoorberekening

Hieronder is voor een aantal activiteiten een toelichting gegeven op de gehanteerde doorberekeningsmethodiek.

1. Vakopleiding Openbare Financiën (VOF)

Voor de VOF wordt een kostendekkend tarief aan ministeries in rekening gebracht, gebaseerd op integrale kostprijsberekening (urenregistratie in combinatie met de normbedragen uit de DAR-Tarievenhandleiding).

2. ACRO-cursussen

Door de Directie Accountancy Rijksoverheid (DAR) worden kosten aan ministeries doorberekend in het kader van cursussen op het gebied van de accountancy. De tarieven van deze ACRO-cursussen zijn gebaseerd op een urenregistratie in combinatie met normbedragen uit de DAR-Tarievenhandleiding voor de personeelskosten en voor de overige kosten op basis van de eigen kostenadministratie. De tarieven zijn kostendekkend.

3. EDP Audit Pool (EAP)

De uitgaven van de EAP zijn door de deelnemende departementen op voorhand gedekt door structurele overdracht van de apparaatsuitgaven aan het Ministerie van Financiën (uitgavenartikel 01.01 Personeel en materieel kernministerie). De hoogte van de overgedragen gelden is gebaseerd op de voor EAP bepaalde integrale kostprijs. Deze kostprijs vormt tevens de basis voor de doorberekening van verrichte werkzaamheden door EAP aan niet-deelnemers. De ontvangsten ter zake worden begroot op het onderhavige ontvangstenartikel.

4. Facilitair Salaris Bedrijf (FSB)

Door het Facilitair Salaris Bedrijf (FSB) worden op beperkte schaal werkzaamheden voor derden verricht. De hiervoor in rekening gebrachte tarieven zijn gebaseerd op integrale kosten en zijn kostendekkend.

5. Publicaties

Publicaties op het terrein van de openbare financiën worden via de SDU geëxploiteerd; Financiën ontvangt royalty's over de verkoop aan derden.

De kostendekkendheid van voorlichtingspublicaties kan per publicatie verschillen. Per saldo is sprake van minder dan kostendekkendheid, omdat in bepaalde gevallen uit merit-overwegingen minder dan kostendekkende tarieven worden gehanteerd.

02.01 Winstuitkering De Nederlandsche Bank

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Staat der Nederlanden is enig aandeelhouder in De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). Met de overgang van de Bankwet 1948 naar de Bankwet 1998 (per 1 juni 1998) zijn de bepalingen omtrent de winstvaststelling niet meer in de Bankwet, maar in de vennootschappelijke statuten van DNB opgenomen. Ingevolge artikel 19 van deze statuten van DNB wordt de winst van DNB vastgesteld door de raad van commissarissen. Na inhoudingen ten behoeve van de reserves wordt de overige winst ter beschikking gesteld van de vergadering van aandeelhouders, in casu de Staat (artikelen 19 en 22, DNB-statuten). Artikel 16 van de Bankwet 1998 bepaalt dat DNB een storting in de reserves ter goedkeuring aan de Minister moet voorleggen. De overige winst wordt aan de Staat uitgekeerd.

De winstuitkering aan de Staat vindt eenmaal per jaar plaats over de winst van het voorgaande boekjaar. De bepaling van de uitkering geschiedt door reservering van 5% van de jaarwinst door DNB; 95% wordt aan de Staat uitgekeerd.

De feitelijke overboeking van het winstbedrag vindt tegelijk plaats met de vaststelling van de jaarrekening door de algemene vergadering van aandeelhouders.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 200 0001 475 0001 425 0001 400 0001 500 000 
1e suppletore wet 2000 – 206 000    
mutatie  925 000175 00075 000150 000 
Stand ontwerp-begroting 20011 207 991994 0002 400 0001 600 0001 475 0001 650 0001 850 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000548 162451 0581 089 073726 048669 326748 737839 493

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De winstuitkering in het jaar 2000 bedraagt 994 miljoen (206 miljoen lager dan begroot). Deze tegenvaller wordt voornamelijk veroorzaakt door een stijging van de lange euro- en VS-rente, hetgeen tot waarderingsverliezen op de obligatieportefeuille heeft geleid.

Mutatie

Zoals ook is aangegeven in de ontwerp-begroting 2000, is de volatiliteit van de winst van DNB (en daardoor ook de winstafdracht) aanzienlijk toegenomen vanwege de invoering van de boekhoudkundige principes van het ESCB. Ten gevolge hiervan worden de balansposten gewaardeerd tegen marktprijzen, waardoor grotere waarderingswinsten en -verliezen (dan voorheen) kunnen optreden.

De winstafdrachtsraming is verhoogd, hoofdzakelijk vanwege de depreciatie van de euro ten opzichte van de dollar en de daling van de lange euro- en VS-rente.

De winstraming is (in tegenstelling tot vorig jaar) exclusief de geraamde kosten voor de publieksets euromunten. Deze kosten worden nu apart verantwoord op uitgaven artikel 02.12.

Kosten invoering euro

Bij de raming van de winst van DNB en de winstuitkering is rekening gehouden met onderstaande kosten van de conversie van guldenmunten naar euromunten.

Kosten t.b.v. distributie euromunten in mln. guldens
 19981999200020012002200320042005Totaal
kosten project chartale omwisseling1.48.616.371.471.511.300180.5
kosten innamevergoeding guldenmunten    125 00125
Totale kosten euroconversie1.48.616.371.4196.511.300305.5

Toelichting: Kosten euromunten in jaar (t) worden ingehouden over winst in jaar (t) en komen dus naar voren in de afdracht in jaar (t+1)

02.02 Rente De Nederlandsche Bank – FMS account

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De rente-ontvangsten vinden hun grondslag in de Foreign Military Sales-account welke De Nederlandsche Bank N.V. voor het Rijk aanhoudt bij de Federal Reserve Bank of New York ten behoeve van leveranciers van militair materieel.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 16 30016 30013 60012 50012 500 
Stand ontwerp-begroting 200116 28816 30016 30013 60012 50012 50012 500
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10007 3917 3977 3976 1715 6725 6725 672

c. De toelichting bij de cijfers

De ontvangstenraming daalt met ingang van 2002 omdat sprake is van een lager geraamd uitstaand saldo, zodat de rente-ontvangsten afnemen.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 26 respectievelijk 11.7.

02.03 Ontvangsten Muntwezen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De ontvangsten van het Rijk hebben betrekking op de betaling van De Koninklijke Nederlandse Munt N.V. (KNM) aan het Rijk wegens de verkoop van metaalschroot (muntmetaal van vernietigde munten), voorts op de afdracht van nominale waarde uit hoofde van de afgifte van bijzondere – niet voor het betalingsverkeer bestemde – munten en tenslotte op de afdracht van royalty's door KNM. Dit laatste betreft een vergoeding die de Staat ontvangt voor dukaten die KNM produceert en verkoopt.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 0661 0661 0661 0661 066 
1e suppletore wet 2000 6 725    
Stand ontwerp-begroting 20016 1957 7911 0661 0661 0661 0661 066
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10002 8113 535484484484484484

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet

De mutatie is het gevolg van de verkoop van zilverschroot dat ontstaan is bij de vernietiging van in 1999 teruggevloeide bijzondere f 50- en f 10-munten (+ 2 350), verminderd met de nominale waarde van in 2000 naar verwachting retour te ontvangen bijzondere munten (– 5000). Tevens is 75% van de bruto-opbrengst van de in 2000 uitgegeven vijfguldenmunt ter gelegenheid van het Europees kampioenschap voetbal als relevant geboekt, aangezien de verwachting is dat het grootste gedeelte van de oplage van deze munt (2,5 mln. stuks) door verzamelaars en geïnteresseerden zal worden vastgehouden en derhalve niet zal terugvloeien (+ 9 375).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Opbrengsten verkoop metaal schroot 3 0572 3500 16 01.24
2. Afgeleverde munten (setjes bijzondere munten 2 6955 131756 16 14.3
3. Afdracht royalty's dukaten 443310310 16 01.24
Totaal 6 1957 7911 066    

Voor de kengetallen wordt verwezen naar de toelichting bij uitgavenartikel 02.01 Muntwezen.

02.04 Toename munten in circulatie

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel wordt de nominale waarde geraamd van de toename van de reguliere – voor het betalingsverkeer bestemde – munten die in omloop zijn. De opbrengst van bijzondere munten wordt geraamd op artikel 02.03 (Ontvangsten Muntwezen). Voor de grondslag wordt verder verwezen naar uitgavenartikel 02.01, artikelonderdelen 6 en 7.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 44 10044 10044 10044 10044 100 
Stand ontwerp-begroting 2001044 10044 10044 10044 10044 10044 100
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000020 01220 01220 01220 01220 01220 012

c. De toelichting bij de cijfers

Normaliter is sprake van een positieve muntvraag. De nominale waarde van munten die in omloop worden gebracht overtreft de nominale waarde van de munten die uit omloop worden gehaald.

Voor kengetallen wordt verwezen naar het uitgavenartikel 02.01.De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 96 respectievelijk 14.3.

02.07 Diverse ontvangsten financiën binnenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

1. Op grond van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Stb. 1991, 374; WAKO) wordt aan exploitanten van kerninstallaties een vergoeding in rekening gebracht voor het door de Staat ter beschikking stellen van openbare middelen tot een bedrag van f 5 mld. per ongeval (zie uitgavenartikel 02.05). Daarnaast zijn de exploitanten op grond van de WAKO een premie verschuldigd voor de Aanvullende Staatspolis. De geraamde ontvangsten uit hoofde van de WAKO komen uit op f 0,7 mln. per jaar.

2. Het Agentschap van het ministerie van Financiën genereert ontvangsten uit hoofde van de volgende tariefregelingen:

Periodieke kosten schuldregisters

De tarieven vinden hun grondslag in artikel 7 van de wet van 30 november 1949 (Stb. 1949/J 529), jo. artikel 6 van de Beschikking Schuldregisters (Stcrt. 1963/81), laatstelijk gewijzigd bij beschikking van 18 december 1986 (Stcrt. 1987/1). Inschrijving van een vordering op een rekening op naam in het schuldregister van een lening is voor beleggers een alternatief voor het doen afgeven van schuldbewijzen aan toonder (obligaties) ter zake.

Beheer depot effecten van derden

Het tarief vormt een vergoeding voor de kosten van het bewaren en beheren van effecten die door derden bij het Agentschap worden gedeponeerd.

3. Tijdelijke financiering van de liquiditeit van de stichting toezicht effectenverkeer (STE). Voor een toelichting op dit artikelonderdeel zie uitgavenartikel 02.03.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 912862837812762 
Stand ontwerp-begroting 20011 115912862837812762762
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000506414391380368346346

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. (Her)verzekeringen en garanties 718712712 69d 01.23
2. Ontvangsten Agentschap 397200150 16 01.23
3. Tijdelijke financiering liquiditeit STE 000 77 11.7
Totaal 1 115912862    

e. Overige gegevens

Tarieven

Hieronder wordt ingegaan op de tarieven die ten grondslag liggen aan de ontvangsten van het Agentschap.

Periodieke kosten schuldregisters

Het tarief voor het aanhouden van een schuldregisterrekening is zowel marktconform als kostendekkend.

Beheer depot effecten van derden

Het in rekening gebrachte tarief is gerelateerd aan vergelijkbare tarieven bij banken. De tarieven, in de vorm van bewaarloon en handlingkosten, worden voornamelijk berekend voor bij het Agentschap gedeponeerde effecten in het kader van borgstelling aan de Staat.

02.08 Dividend uit staatsdeelnemingen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de winstuitkeringen op deelnemingen van de Staat in ondernemingen begroot, waarvan het aandeelhouderschap namens de Staat door de Minister van Financiën wordt uitgeoefend.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 58 60058 60058 60058 60058 600 
1e suppletore wet 2000 25 00025 00025 00025 00025 000 
mutatie (begroting) 36 586    
Stand ontwerp-begroting 200186 022120 18683 60083 60083 60083 60083 600
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100039 03554 53837 93637 93637 93637 93637 936

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie betreft verhoging van de raming met respectievelijk f 22 mln. en f 3 mln. als gevolg van een gunstige winstontwikkeling bij de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank.

Mutatie (begroting)

De mutatie van f 36,6 mln. is met name te verklaren door de hogere dividenduitkeringen van de Bank Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Inkoopcentrum. De Bank Nederlandse Gemeenten heeft in 1999 een uitzonderlijk hoge winst behaald. Hierdoor is het mogelijk geweest een dividend uit te keren van f 110 mln. Bij 1e suppletore begroting was nog uitgegaan van een dividend van f 78 mln. Het Nederlands Inkoopcentrum heeft in 1999 deelneming Kantic verkocht. De onderneming heeft door deze verkoopopbrengst eenmalig meer dividend uit kunnen keren, f 3,5 mln in plaats van 0,4 mln uit het jaar ervoor.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Internationale Nederlandengroep 201020002000   11.7
2. Bank voor Nederlandse Gemeenten 80 000109 98978 000   11.7
3. Hollandse Signaalapparaten 000   11.3
4. Haven van Vlissingen 3303300   11.3
5. Nederlandse Waterschapsbank 2 8153 8033 400   11.7
6. De Nederlandse Munt 212309200   11.3
7. Ned. Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden NV 2552550   11.7
8. Nederlands Inkoopcentrum NV 4003 5000   11.3
Totaal 86 022120 18683 600 27  

2.10 Regeling Bijzondere Financiering en Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden begroot de ontvangsten uit hoofde van de Regeling Bijzondere Financiering 1971 (BF) en de Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981 (PPM).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 22 00021 00021 00021 00021 000 
Stand ontwerp-begroting 2001253 00422 00021 00021 00021 00021 00021 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000114 8089 9839 5299 5299 5299 5299 529

c. De toelichting bij de cijfers

De BF-ontvangsten betreffen de aan de Staat verschuldigde garantieprovisies, alsmede de na afdekking nog ontvangen terugbetalingen door bedrijven. De PPM-ontvangsten hebben betrekking op eventuele terugbetalingen door PPM's, nadat eerder door de Staat vergoedingen zijn betaald.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel       Codering
 1999200020012002200320042005econ.funct.
1. Garantieprovisie BF11 27211 50011 50011 50011 50011 50011 50016 
2. Restituties BF241 11610 5009 5009 5009 5009 5009 50063D 
3. Restituties PPM61600000063D 
Totaal253 00422 00021 00021 00021 00021 00021 00011.3 

De uitgaven met betrekking tot de BF en PPM zijn opgenomen op de uitgavenartikelen 02.07 en 02.08.

02.11 Opbrengst verkoop vermogenstitels

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de opbrengsten uit verkoop van vermogenstitels van de Staat geraamd.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 000032 500 
mutatie (begroting) 12 000    
Stand ontwerp-begroting 20012007 55912 00000032 5000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000910 9915 44500014 7480

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 78D respectievelijk 11.7.

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie (begroting)

In verband met de voorgenomen verkoop van het belang van de Staat in de N.V. Haven van Vlissingen wordt voor 2000 een opbrengst van f 12 mln. geraamd.

De f 32,5 mln. die is geraamd voor 2004 betreft de vervreemding van de cumulatief preferente aandelen B van de NIB (Nationale Investeringsbank).

02.12 Rente en aflossing diverse leningen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het ontvangstenartikel bevat de opbrengst van de volgende leningen.

1. In het kader van de financiële herstructurering van de Nationale Investeringsbank N.V. (NIB) is in 1987 een overeenkomst gesloten tussen de Staat en de NIB inzake een converteerbare achtergestelde lening van de Staat aan de NIB (zie brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer d.d. 18 december 1986, nr. 386-15 013) en de Wet van 1 december 1988, Staatsblad 1988, 692). De oorspronkelijke hoofdsom van de lening beloopt f 120 mln.

2. Bij Wet van 11 september 1985 (Stb. 510) heeft de Staat de naamloze vennootschap Postbank N.V. opgericht, waarin de vermogensbestanddelen van de Staat, welke konden worden toegerekend aan de Postcheque- en Girodienst en de vermogensbestanddelen van de Rijkspostspaarbank, werden ingebracht. Bij de oprichting zijn door de Staat aan de Postbank twee leningen verstrekt (f 950 mln. à 6,625% en f 350 mln. à 7,25%). Met ingang van 1 januari 2002 worden beide leningen in tien achtereenvolgende jaren afgelost.

3. De lening SENS (Hippo Toto) van f 7,55 mln. vindt haar grondslag in de (privaatrechtelijke) overeenkomst van 27 oktober 1993 tussen de Staat en de SENS. De rente bedraagt 7,375% en is afhankelijk van de resultaten van de Hippo Toto. Per 31/12/1997 is Hippo Toto BV aan een Stichting overgedragen, die in opdracht van het ministerie van LNV de verkoop van de aandelen aan een derde partij moest trachten te realiseren. Hippo Toto is uiteindelijk in 1998 verkocht aan Autotote.

4. Bij de oprichting per 1 februari 1993 van de Stichting Rijks Opleidingsinstituut (ROI) is door de Staat een achtergestelde lening verstrekt van f 3,0 mln. Begin 1998 is er een aantal wijzigingen aangebracht. Zo is de looptijd verlengd met een periode van 2 jaar tot 1 februari 2000, is de rente aangepast aan de «huidige» marktrente ad 4,15% (was 6,85%) en is per 1 februari 1998 f 1 mln. van de lening omgezet in eigen vermogen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 101 10698 081227 500209 481200 650 
mutatie (begroting) –704– 664– 625  
Stand ontwerp-begroting 2001106 496100 40297 417226 875209 481200 650191 819
Stand ontwerp-begroting in EUR100048 32645 56044 206102 95195 05891 05191 051

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie (begroting)

Als gevolg van een vervroegde aflossing bij de NIB-lening in 1999 is er sprake van een gewijzigde rente-reeks. De ontvangstenraming is hierop aangepast.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
ArtikelonderdeelOntvangsten      Codering
 1999200020012002200320042005econ.funct.
1. Nationale Investeringsbank         
Rente2 2851 6241 083541   2611.3
Aflossing8 0218 0218 0218 021   77D 
2. Postbank N.V.         
Rente88 31388 31388 31388 31379 48170 65061 8192611.7
Aflossing0  130 000130 000130 000130 00077D 
3. SENS         
Rente230      2611.7
Aflossing7 550      77D 
4. Rijks Opleidingsinstituut         
Rente9797     2611.7
Aflossing02 347     77D 
Totaal106 496100 40297 417226 875209 481200 650191 819  

03.02 Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel (met voorfinancieringskarakter) heeft betrekking op de rekening-courantverhouding tussen de Staat en de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO).

Onder de uitgaven is een overeenkomstig artikel opgenomen (03.02).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

c. De toelichting bij de cijfers

Tegenover de uitgaven ten bedrage van de mate van voltrekking van de rekening-courant door FMO (tot een maximum van f 40 mln.) staan in enig jaar evengrote inkomsten van de Staat als gevolg van de afstorting (tot het door FMO opgenomen bedrag) aan de Staat van de opname van kapitaalmarktmiddelen. De betreffende begrotingsposten zijn dan ook voor enig jaar in evenwicht (eindsaldo nihil). De ontvangstenraming heeft het karakter van een pm-post.

De rekening-courantverhouding tussen Staat en FMO blijft van toepassing zolang de FMO nog kapitaalmarktmiddelen onder garantie van de Staat op haar balans heeft staan.

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 77D respectievelijk 01.54.

03.03 Ontvangsten Europese Investeringsbank

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Via de Europese Investeringsbank hebben de (toenmalige) EG-lidstaten in 1971 een lening aan Turkije verstrekt. Jaarlijks wordt het Nederlandse aandeel in de terugbetalingen (rente en aflossing) door Turkije, conform de overeengekomen terugbetalingsregeling, ontvangen en op dit artikel geraamd.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 3 1652 9892 9282 3281 626 
1e suppletore wet 2000 10584836239 
Stand ontwerp-begroting 20013 6543 2703 0733 0112 3901 665604
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 6581 4841 3941 3661 085756274

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie betreft een wisselkoersverschil (een gedeelte van de rente en aflossing luidt in USDollar).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele code
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ.funct.  
Ontvangsten EIB-Turkije        
1. Rente 486389300 26 01.53
2. Aflossing 3 1682 8812 773 77G 01.53
Totaal 3 6543 2703 073    

03.04 Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In geval van verstrekking van kredieten onder het geïntegreerd EG-mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn (zie ook artikel U-03.08), dient de kredietnemende staat deze met rente terug te betalen. Dit artikel is met het oog op dergelijke ontvangsten geschapen. Overigens staan thans geen kredieten uit die ten laste van de begroting worden gefinancierd.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20010000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000000000

De bij dit artikel behorende economische en functionele coderingen luiden voor de rente 26 en 01.53 en voor de aflossing 77G en 01.43.

03.05 Diverse ontvangsten financiën buitenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de volgende onderdelen:

1. De ontvangsten uit handhaving van de waarde van het door Nederland gestorte aandeel in het kapitaal van de Europese Investeringsbank (EIB). In verband met de introductie van de euro is deze waardehandhavingsregeling met ingang van 1999 vervallen.

Onder dit artikelonderdeel is ook een éénmalige dividenduitkering door de EIB aan haar aandeelhouders opgenomen. Dit heeft Nederland een ontvangst opgeleverd van f 109 mln. in 1998.

2. De uitkering krachtens de Nederlands-Indonesische overeenkomst van 7 september 1966 (Trb.199). Het betreft jaarlijks ontvangen bedragen van Indonesië via het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor particuliere schuldeisers op grond van de overeenkomst tussen Nederland en Indonesië uit 1966 voor de afwikkeling van uiteenlopende financiële kwesties, die hun oorsprong hebben in de tijd vóór 1963. De laatste ontvangst vindt plaats in 2004.

3. Incidenteel van de EIB terugontvangen garantiebetalingen inzake verstrekte leningen aan de Afrikaanse, Caraïbische en Stille-Zuidzeelanden (ACS-landen) vallende onder de Overeenkomsten van Lomé.

4. Ontvangsten betreffende de IDA Special Action Account; het betreft halfjaarlijkse terugbetalingen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie in verband met de Nederlandse bijdrage in 1978 aan de IDA Special Action Account. Dit is een faciliteit waaruit leningen zijn verstrekt; na de aflossingsvrije periode van deze leningen vloeien de middelen geleidelijk weer terug naar Nederland. De terugbetalingen zullen naar verwachting doorlopen tot het jaar 2030.

5. Ontvangsten betreffende het Nederlandse deel van de speciale EEG-rekening van de EU-lidstaten bij de EIB. Op deze rekening worden de ontvangen rente en aflossingen op het door de EIB verstrekte risicokapitaal aan ACS-landen en Landen en Gebieden Overzee (LGO) gestort. Een deel van deze rekening komt, naar rato van de Nederlandse bijdrage aan de verschillende Europese Ontwikkelingslanden aan Nederland toe.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 8 8178 6348 4418 2488 048 
1e suppletore wet 2000 – 233     
mutatie 1. (EIB-EOF)  60 000    
mutatie 2. (IDA)   – 7   
mutatie 3 (Ned. Ind. ov.)  – 100– 100– 100– 6 000 
Stand ontwerp-begroting 200120 1158 58468 5348 3348 1482 0482 048
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10009 1283 89531 0993 7823 697929929

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1 (EIB-EOF)

De vordering EOF is een direct opeisbare vordering, waarbij inning niet volgens een met de instelling overeengekomen terugbetalingsschema verloopt. Een klein gedeelte dient op de EEG-rekeningen te blijven als buffer voor de beheersprovisies die de Bank voor het beheer van het risicokapitaal in rekening brengt. Het aan Nederland toekomende deel bedroeg per begin 2000 ruim euro 30 mln. Nederland is voornemens om medio 2001 f 60 mln over te laten maken. Deze ontvangsten vallen onder HGIS (non-ODA).

Mutatie 2 (IDA Special Action Account)

De mutatie houdt verband met een kleine aanpassing in het ontvangstenschema.

Mutatie 3 (Ned.-Indonesische Overeenkomst)

De mutatie 2001 t/m 2003 betreft een aanpassing op het ontvangstenschema. In 2003 wordt de laatste ontvangst verwacht; hierdoor kan de raming 2004 vervallen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. EIB waardehandhaving en uitkering dividend 1 62100 78G 01.43
2. Nederlands-Indon.Overeenkomst 6 8556 8006 600 69G 01.40
3. Terugontvangen garantiebetalingen EIB-Lomé 10 92300 69G 01.53
4. IDA Special Action Account 7161 7842 034 77G 01.53
5. Terugontvangsten EIB-EOF 0060 000 69G 01.53
Totaal 20 1158 58468 634    

03.06 Exportkredietverzekering

a. Grondslag van het artikel

Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen is opgemerkt in het algemene deel van de memorie van toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 03.10 van de uitgaven.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 480 000420 000380 000380 000380 000 
1e suppletore wet 2000 60 000    
Stand ontwerp-begroting 2001742 004540 000420 000380 000380 000380 000360 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000336 707245 041190 588172 436172 436172 436163 361

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie (1e suppletore wet 2000)

De verhoging van de raming bij 1e suppletore begroting hangt samen met hogere schaderestituties (f 45 mln.) en een toename van de premie-ontvangsten (f 15 mln.).

In algemene zin kan verder worden opgemerkt dat de verwachting is dat de ingezette daling van de provenu's de komende jaren zal voortduren. Dit hangt vooral samen met het feit, dat schuldenregelingen met een aantal grote schuldenlanden hetzij ten einde zijn gelopen (Iran), hetzij over hun eerste hoogtepunt (Argentinië en Peru) heen zijn. Daarnaast betaalt Rusland als belangrijke schuldenaar sinds 1999 veel minder dan aanvankelijk was voorzien. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van het HIPC-initiatief als gevolg waarvan verregaande dan wel algehele kwijtschelding de provenu's met betrekking tot de desbetreffende landen zo goed als nihil zullen zijn. Tegenover de daling van de provenu's wordt een beperkte verhoging van de premieopbrengsten voorzien, hoofdzakelijk onder invloed van een verschuiving van landen naar slechtere landenklassen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en de functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. Funct.
Premies 64 61575 00075 000 69D  
Schaderestituties 677 389465 000345 000 63D  
Totaal 742 004540 000420 000   11.1

03.07 Regeling Herverzekering Investeringen

a. De grondslag van het artikel

Kortheidshalve wordt voor de toelichting bij dit artikel verwezen naar de toelichting bij het corresponderende uitgavenartikel 03.11.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 0001 0001 0001 0001 000 
Stand ontwerp-begroting 20012 2151 0001 0001 0001 0001 0001 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 005454454454454454454

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 68d respectievelijk 11.1.

04.01 Ontvangsten heffings- en invorderingsrente

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De regeling betreffende de invorderingsrente is gebaseerd op de Invorderingswet 1990 (artikelen 28, 29, 30 en 31) en de heffingsrente op de Algemene Wet Rijksbelastingen (artikelen 30a, 30b en 30c). De ontvangsten betreffen de aan de belastingplichtigen in rekening gebrachte rente bij betaling na afloop van de betalingstermijn en bij aanslagen die worden opgelegd na afloop van het jaar waarop de aanslag betrekking heeft.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 135 0001 185 0001 185 0001 185 0001 185 000 
1e suppletore wet 2000 – 85 000– 85 000– 85 000– 85 00085 000 
mutatie (heffingsrente) – 200 000– 250 000– 250 000– 250 000250 000 
Stand ontwerp-begroting 2001837 434850 000850 000850 000850 000850 000850 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000380 011385 713385 713385 713385 713385 713385 713

c. toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie betreft de structurele doorwerking van de realisatie 1999 (zie ook uitgavenartikel 04.05).

Mutatie heffingsrente

Op basis van de realisatie t/m juni 2000 worden lagere ontvangsten heffingsrente verwacht ten opzichte van de stand 1e suppletore begroting. Oorzaak is dat de oploop in de meerjarenraming (+ 200 mln. in 2000, en additioneel + 50 mln. in 2001), die was ingeboekt als gevolg van het vervallen van het drempeltijdvak, naar verwachting niet zal worden gerealiseerd.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel   Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Ontvangsten invorderingsrente 92 856100 000100 000    
2. Ontvangsten heffingsrente 744 578750 000750 000    
Totaal 837 434850 000850 000 36 01.22

04.02 Kosten vervolging

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft de ontvangsten van aan belastingplichtigen doorberekende kosten van werkzaamheden, die samenhangen met de dwanginvordering (aanmaningen, dwangbevelen, beslagleggingen en executoriale verkopingen). Het tarief berust op de Kostenwet Invordering Rijksbelastingen van 12 februari 1969, Stb. 83, laatstelijk gewijzigd bij wet van 2 november 1995, Stb. 554.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 113 200114 800116 400118 000118 000 
1e suppletore wet 2000 8 0008 0008 0008 0008 000 
Stand ontwerp-begroting 2001122 061121 200122 800124 400126 000126 000126 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100055 38954 99855 72456 45057 17657 17657 176

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 36 respectievelijk 01.22.

c. De toelichting op de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Op grond van de realisatie is de raming met f 8 mln. bijgesteld.

d. Overige gegevens

Tarieven

De tarieven inzake de kosten vervolging zijn in eerste instantie gebaseerd op de integrale kosten berekend door de inzet van personele middelen (deurwaarders en invorderaars) te vermenigvuldigen met normbedragen uit de DAR-tarievenhandleiding. De tarieven van de meest voorkomende werkzaamheden luiden:

• Aanmaningen kosten f 10 (f 20 bij een schuld vanaf f 1000).

• Dwangbevelen kosten f 50 (plus f 5 voor elke f 100 schuld met een maximum van f 15 000).

• Beslagleggingen en openbare verkopingen kosten f 70 resp. f 90 (plus f 20 per uur boven de vier uur)

De huidige tarieven inzake kostenvervolging zijn gebaseerd op integrale kosten en zijn laatstelijk vastgesteld in 1992. Momenteel loopt een gezamenlijk onderzoek van het Ministerie van Financiën, de VNG, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Belastingdeurwaarders naar de mate van kostendekkendheid van de huidige tarieven en de mogelijkheid voor indexatie. Gestreefd wordt naar een eventuele aanpassing van de tarieven in 2001.

Kengetallen

Onderstaande tabel geeft inzicht in de ontwikkeling van de aan de ontvangsten ten grondslag liggende vervolgingsacties. Niet alle vervolgingsacties kunnen worden doorberekend, omdat in een deel van de gevallen de vorderingen tussentijds reeds zijn betaald of een betalingsregeling is getroffen, dan wel onvoldoende opbrengsten uit de boedel kunnen worden gegenereerd.

Ontwikkeling aantallen vervolgingsacties (x 1000) en ontvangsten doorberekende kosten
 19951996199719981999
aanmaningen2 2872 5382 2542 7782 716
dwangbevelen8681 3401 1241 3791 310
beslagleggingen343851457462490
tenuitvoerleggingen171277307313317
ontvangsten (x f 1 mln.)107,8111,7116,0116,2122,1

Uit de tabel is af te leiden dat zowel het aantal vervolgingsacties, als de daaraan gerelateerde ontvangsten over de jaren schommelingen vertonen. Deze schommelingen zijn niet volledig met elkaar gecorreleerd. Dit wordt onder andere veroorzaakt door het feit dat er geruime tijd kan zitten tussen het inzetten van de vervolgingsactie en de feitelijke betaling. Tevens wordt de hoogte van de ontvangsten niet alleen bepaald door het aantal vervolgingsacties, maar ook door de hoogte van de belastingschuld omdat de tarieven daaraan deels zijn gerelateerd.

04.03 Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden, Belastingdienst

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten geraamd uit hoofde van voor derden verrichte werkzaamheden. De artikelonderdelen kennen de navolgende grondslag:

a. De vergoeding voor de inning en invordering van de verontreinigingsheffing rijkswateren maakt onderdeel uit van een door de Belastingdienst op 27 maart 1995 gesloten convenant met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

b. Legesgelden: De tarieven voor het registreren van akten (of het verlenen van ontheffing daarop) alsmede voor inzage in of uittreksels uit de registers, berusten op de Registratiewet 1970. De tarieven voor ambtelijke werkzaamheden van de Douane berusten op art. 35 van de Douanewet;

c. De verkoop van voor het publiek verkrijgbaar gestelde stukken vindt plaats via SDU-Fulfilment. De opbrengsten hiervan worden afgedragen aan de Belastingdienst;

d. Bij teruggave van belasting op Euro-jaarvignetten worden administratiekosten berekend. Dit tarief berust op art.14, lid 4, van de Wet belasting zware motorrijtuigen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 11 30011 30011 30011 30011 300 
Stand ontwerp-begroting 200113 65911 30011 30011 30011 30011 30011 300
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10006 1985 1285 1285 1285 1285 1285 128

c. De onderverdeling in artikelonderdelen

De verdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ.  funct.
1. Verontreinigingsheffing 497575    
2. Legesgelden 11 34810 80010 800    
3. Formulieren en publicaties 1 276125125    
4. Administratiekosten eurovignet 315300300    
5. Overig 67100    
Totaal 13 65911 30011 300 16 22

d. De toelichting op de cijfers

De ontvangsten voor formulieren en publicaties zullen naar verwachting met ingang van 2000 sterk dalen door het ter beschikking stellen van elektronische bestanden via Internet

04.04 Bijdrage van EU in de inningskosten EU-douanerechten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Nederland ontvangt als tegemoetkoming in de kosten van de inning van de aan de Europese Unie af te dragen invoerrechten een percentage van de vastgestelde invoerrechten (tot en met 2000 10%, met inganv van 2001 25%).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 326 000842 500868 750898 750925 000 
1e suppletore wet 2000 3200033 00034 00033 00034 000 
mutatie ramingsbijstelling 9 000– 471 500739 250134 250134 000 
Stand ontwerp-begroting 2001335 159367 000404 0001 642 0001 066 0001 093 0001 120 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000152 089166 537183 327745 107483 730495 982508 234

De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 16 respectievelijk 01.22.

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie is het gevolg van de doorwerking van bijstellingen in de meerjarenraming van de ontvangen invoerrechten.

Mutatie (ramingsbijstelling)

Op basis van macro economische variabelen is de raming aangepast. In de Miljoenennota 2000 werd er nog vanuit gegaan dat de verhoging van de perceptiekostenvergoeding van 10% naar 25% per 2001 (volgens het nieuwe Eigen-middelenbesluit) ook in dat jaar tot een verlaging van de Nederlandse afdracht zou leiden. Echter, op dit moment is nog onzeker of de laatste lidstaat het nieuwe Eigen-middelenbesluit voldoende tijdig zal hebben geratificeerd om de verhoging van de perceptiekostenvergoeding daadwerkelijk in 2001 te kunnen verwerken. De verwerking met terugwerkende kracht tot 1 jan. 2001 zal waarschijnlijk pas in 2002 zijn beslag krijgen en is daarom uit behoedzaamheidsoogpunt nu ook in 2002 ingeboekt in de begroting.

04.27 Diverse ontvangsten Belastingdienst

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De ontvangsten van dit artikel hebben betrekking op uitkeringen ingevolge de AAW (art. 8, derde lid), subsidies en ouderbijdragen kinderopvang en diverse andere, veelal aan de bedrijfsvoering gerelateerde, ontvangsten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 47 78128 41523 91523 94523 945 
mutatie 14 42632 4025 5425 4275 107 
Stand ontwerp-begroting 200176 26562 20760 81729 45729 37229 05229 052
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100034 60828 22827 59813 36713 32813 18313 183

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De mutaties betreffen: een actualisatie van de ontvangstraming voor de ouderbijdragen in het kader van de kinderopvang (+ 2 555), een hogere ontvangst (+ 4 300) in het kader de uitkeringen WAO, een desaldering in het kader van de internationale bijstand en samenwerking (– 2 041 in 2000 en + 12 560 in 2001) en een ophoging van diverse personele en materiële ontvangsten (in totaal + 9 382 in 2000, 17 282 in 2001, 2 982 in 2002, 2 867 in 2003 en 2 547 voor 2004 en volgende jaren), een desaldering voor technische assistentie Macedonië (+ 50 in 2000) en een desaldering voor DIP-faciliteit (+ 180 in 2000). Zie ook uitgaven artikel 04.01.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De verdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. Funct.
1. ouderbijdragen kinderopvang 7 0049 2509 255 16 01.20
2. invaliditeitsuitkeringen 11 3909 8005 500 47A 06.15
3. A&O-fonds 1 1861 4601 300 16 01.20
4. overige personele ontvangst. 4 6693 0772 577 16 01.20
5. middelenafspraken roerende zaken 371335335 16 01.20
6. PC-privé 9 7119 3004 500 16 01.20
7. overige ontvangsten materieel 27 98216 19524 790 16 01.20
8. AIBS 13 95112 56012 560 16 01.20
9. DIP-faciliteit  180  16 01.20
10. Technische bijstand Macedonië  50  16 01.20
totaal 76 26562 20760 817    

04.28 Opbrengsten van schikkingen en administratieve boeten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel is gebaseerd op de Algemene Wet Rijksbelastingen en de Douanewet.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 216 000216 000216 000216 000216 000 
1e suppletore wet 2000 31 00031 00031 00031 00031 000 
Stand ontwerp-begroting 2001248 854247 000247 000247 000247 000247 000247 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000112 925112 084112 084112 084112 084112 084112 084

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie 1e suppletore wet 2000

De mutatie betreft de structurele doorwerking op basis van de realisatie 1999.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De verdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. schikkingen 7 4637 0007 000 36 01.22
2. administratieve boeten 241 391240 000240 000 47A 01.22
Totaal 248 854247 000247 000    

BELASTINGONTVANGSTEN

1. Inleiding

Onderstaand wordt de raming van de belastingontvangsten voor 2000 en 2001 nader toegelicht. In het bijzonder wordt ingegaan op de belangrijkste autonome maatregelen en de onderbouwing van de endogene groei voor enkele grote belastingsoorten. Daarna volgt een meer gedetailleerde toelichting van de raming per begrotingsartikel. Een raming van de belastingontvangsten voor de jaren 2002 tot en met 2005 is opgenomen in bijlage 3 van de Miljoenennota 2001. Verder is in bijlage 4 van de Miljoenennota 2001 een overzicht van belastinguitgaven opgenomen.

2. De belastingraming voor 2000 en 2001

In tabel 1 is de totale belastingraming voor 2000 en 2001 uitgesplitst naar kostprijsverhogende belastingen en belastingen op inkomen, winst en vermogen. In 2000 en 2001 bedraagt de opbrengst van de kostprijsverhogende belastingen 53% respectievelijk 55% van de totale geraamde belastingopbrengsten. De toename van het aandeel van de kostprijsverhogende belastingen komt voort uit het Wetsvoorstel IB 2001. Het BTW-tarief en de belastingen op milieugrondslag worden uit hoofde van het wetsvoorstel verhoogd. Anderzijds worden de tarieven bij de loon- en inkomstenbelasting verlaagd.

Tabel 1 Uitsplitsing van de belastingopbrengsten voor 1999, 2000 en 2001 in miljarden1
 199920002001
Kostprijsverhogende belastingen98,7108,1122,6
w.v. omzetbelasting58,063,173,7
w.v. accijnzen16,917,718,7
w.v. overig23,827,330,2
    
Belastingen op inkomen, winst en vermogen291,395,7100,7
w.v. inkomstenbelasting– 2,6– 2,4– 1,1
w.v. loonbelasting47,951,455,1
w.v. dividendbelasting6,75,65,6
w.v. vennootschapsbelasting34,535,137,1
w.v. overig24,96,03,9

1 Exclusief de niet voor begroting IX-B relevante invoerrechten.

2 Inclusief de niet nader toe te rekenen belastingontvangsten.

Tabel 2 geeft de raming van de belastingontvangsten voor 2000 en 2001 weer. De totale mutatie ten opzichte van het voorafgaande jaar is uitgesplitst naar autonome en endogene mutaties. Autonome mutaties zijn mutaties van de belastingopbrengsten als gevolg van fiscale maatregelen of wijzigingen in het belastingproces. Endogene mutaties zijn mutaties uit hoofde van economische ontwikkeling zoals groei van de bestedingen, lonen, winstontwikkeling en dergelijke.

Tabel 2 Raming van de belastingopbrengsten voor 2000 en 2001 in miljarden1
 199920002001
Belastingopbrengsten190,0203,8223,3
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 13,819,5
w.v. autonome mutatie 0,65,9
w.v. endogene mutatie 13,113,6
Endogene mutatie in procenten 6,9%6,7%
Mutatie BBP in procenten (nominaal) 7,4%7,8%

1 Exclusief de niet voor begroting IX-B relevante invoerrechten. Inclusief de invoerrechten bedraagt de realisatie in 1999 193,4 miljard en de raming voor 2000 en 2001 207,5 respectievelijk 227,3 miljard.

3. Autonome mutaties in 2000 en 2001

Tabel 3 en tabel 4 sommen de belangrijkste autonome mutaties op voor respectievelijk 2000 en 2001. Er is onderscheid gemaakt naar fiscale autonome en overige autonome maatregelen. De fiscale autonome maatregelen zijn de mutaties in de belastingontvangsten als gevolg van fiscaal beleid. Tot de overige autonome maatregelen behoren de mutaties in de belastingontvangsten die samenhangen met maatregelen in de uitvoeringssfeer van de Belastingdienst. Nabetalingen van belastingen en premies tussen Rijk en sociale fondsen worden ook tot de overige maatregelen gerekend.

Tabel 3 Effecten van autonome maatregelen op de belastingontvangsten in 2000 kasbasis (x f miljoen)
 Kas 2000
Werkgelegenheids- en inkomenspakket 2000 
Verhoging arbeidskostenforfait met 390 gulden– 385
aanpassing belastingtarieven schijf 1 en 2 (exclusief premieverlaging)75
Verhoging algemene ouderenaftrek– 40
fiscale facailiteit jong gehandicapten– 122
Verlaagd BTW tarief op arbeidsintensieve diensten– 229
Aanpassing tarief schijf 1 en 2 i.v.m. nabetalingen– 870
Verlaging arbeidskostenforfait met 80 gulden80
Verlaging landbouwforfait147
Verlaging drempelbedragen kinderopvang– 20
Verhoging buitengewone lastenregeling chronisch zieken– 35
Overige maatregelen belastingen– 155
  
Ondernemerspakket 
Verlaging van het Vpb-tarief op de eerste 50 000 gulden winst met 2%-punt– 84
Verlaging kapitaalsbelasting met 0,1%-punt– 65
Ongedaan maken ombuiging regeerakkoord WBSO en investeringaftrek en handhaving WBSO-percentage op 13%– 108
Afschaffen assurantiereserve eigen risico en export reserve161
Pakket reparatie ondernemerssfeer50
  
Vergroeningspakket 
Verhoging regulerende energiebelasting1 045
Verhoging tarief afvalstoffenbelasting op brandbaar afval135
BTW over verhoging energie en milieubelastingen176
overige vergroeningsmaatregelen179
Invoering van algemene waterbelasting i.c.m. onder verlaagd BTW-tarief brengen van water69
  
Terugsluis gezinnen (verlaging belastingtarief 1a met 0,9%-punt en positieve prikkels– 1 079
Terugsluis bedrijfsleven diverse maatregelen– 308
  
Diverse fiscale maatregelen 
BPM-vrijstelling vooraf voor taxi's– 200
Financiering afschaffing omroepbijdragen (tarief 1a + 1,1%)1 275
Pakket stimulering natuurbeheer– 25
  
Totaal fiscale maatregelen in 2000– 333
  
Doorwerking fiscale maatregelen uit voorgaande jaren20
  
Totaal fiscale maatregelen (exclusief maatregelen bij invoerrechten)– 313
Totaal overige maatregelen (exclusief maatregelen bij invoerrechten)947
Totaal maatregelen (exclusief maatregelen bij invoerrechten)634
Totaal maatregelen (EUR)288

Autonome maatregelen voor 2000

Als gevolg van maatregelen stijgen de belastingopbrengsten in 2000 per saldo met 0,6 miljard ten opzichte van 1999. De fiscale autonomen bedragen per saldo – 0,3 miljard. In tabel 3 zijn de belangrijkste fiscale maatregelen opgenomen. In het kader van het Vergroeningspakket worden verschillende milieubelastingen verhoogd. Ter compensatie vindt met name lastenverlichting plaats bij de loon- en inkomstenbelasting. Om de inkomenspositie van bepaalde groepen te versterken is een aantal maatregelen getroffen die per saldo leiden tot lastenverlichting. Naar aanleiding van de Algemene Politieke beschouwingen zijn deze maatregelen uitgebreid. Op basis van het rapport «Belastingen Bedrijfsleven 21e Eeuw» zijn fiscale tegemoetkomingen en faciliteiten voor ondernemers effectiever en efficiënter vormgegeven. Daarnaast is in dit kader de taakstelling ingevuld om misbruik en oneigenlijk gebruik van fiscale regelgeving tegen te gaan. De omroepbijdrage is met ingang van 2000 afgeschaft. Omroepen worden sindsdien vanuit de algemene middelen gefinancierd. Het belastingtarief in de eerste schijf is met het oog hierop met 1,1% verhoogd.

Een deel van de genoemde pakketten heeft ook effecten op de premie-inkomsten. Deze worden echter niet in Begroting IX B gepresenteerd.

Tabel 4 Effecten van autonome maatregelen op de belastingontvangsten in 2001 kasbasis (x f miljoen)
 kas 2001
Belastingherziening: Wet IB 2001 
Financiering10 019
Beperking en afschaffing aftrekposten960
Invoering forfaitaire rendementsheffing/afschaffen vermogensbelasting– 313
Maatregelen in het kader van oudedagsvoorzieningen/lijfrenteregime681
Afschaffen arbeidskostenforfait en inactievenforfait4 103
Verhoging BTW-tarief van 17,5% naar 19%4 420
Verhoging tabak en shagaccijns i.v.m. BTW-verhoging 2000140
Overige maatregelen28
  
Aanwending– 6 070
Aanpassingen tariefstructuur exclusief 3e tranche vergroening– 5 572
Invoering arbeidskorting– 752
Invoering kinderkorting– 10
Invoering combinatiekorting– 37
Grondslageffect premieverlaging AWF met 0,9%300
  
Vergroeningspakket 3e tranche302
Vergroening1 673
– Verhoging energiebelasting1 323
– Overige milieubelastingen inclusief BTW en indexatie350
Terugsluis gezinnen incl. verlaging tarief IB 3e tranche– 1 214
– verlaging tarieven IB/LB– 1 156
– positieve prikkels 3e tranche– 59
Terugsluis bedrijven– 158
– positieve prikkels 3e tranche– 45
– overige terugsluismaatregelen– 113
  
Totaal Wet IB20014 250
  
Ondernemerspakket 21e eeuw 2e tranche– 263
Aanpassing ondernemersbegrip IB106
Vervallen bijzondere tarieven90
Omvorming vervangingreserve in herinvesteringreserve– 110
Verlaging kapitaalsbelasting (– 0,35%)– 184
extra overgangsregeling films en zeeschepen– 60
overige maatregelen ondernemerspakket– 102
  
Pakket Arbeidsmarkt en armoedeval– 59
Afschaffing doorstroom SPAK315
Verhoging arbeidskorting– 35
afdrachtsvermindering ouderschapsverlof– 23
Maatregelen zorgsector– 235
Overige maatregelen– 81
  
Milieupakket overig– 388
beleidsintensivering Warmte Kracht Koppeling en Zonne PV– 100
Euro 3 vrachtwagens onder Vamil– 215
extra lastenverlichting voor schone auto's– 30
Overige maatregelen– 43
Pakket overige maatregelen245
Afrekening over lopende termijnen75
Andere maatregelen170
  
Totaal fiscale maatregelen3 785
Totaal overige belasting maatregelen2 163
  
Totaal maatregelen5 948
  
Totaal maatregelen (EUR)2 699

Autonome maatregelen voor 2001

Als gevolg van maatregelen neemt in 2001 de belastingopbrengst per saldo toe met 5,9 miljard ten opzichte van 2000. Deze toename is het gevolg van fiscale maatregelen met een omvang van 3,8 miljard. De fiscale maatregelen hebben met name betrekking op de belastingherziening IB 2001 en de daarmee samenhangende derde tranche Vergroening. De IB 2001 wetgeving heeft effect op zowel de belastingopbrengst als op de premie-inkomsten. Alhoewel in 2001 sprake is van een forse lastenverlichting voor belastingen en premies gezamenlijk nemen de belastinginkomsten als gevolg van de herziening met 4,3 miljard toe. Dit wordt veroorzaakt door een verschuiving van premies naar belastingen. Dit hangt samen met de wijze waarop de heffingskorting en de andere kortingen zijn vormgegeven. Hierdoor nemen de belastingontvangsten toe en de premie-inkomsten af. Om tekorten bij de Sociale Fondsen te voorkomen wordt een Bijdrage In de Kosten van de Kortingen (BIKK) ingevoerd van het Rijk aan de Sociale Fondsen. In het kader van de tweede tranche van het ondernemerspakket vindt een aantal maatregelen plaats om fiscale tegemoetkomingen en faciliteiten voor ondernemers effectiever en efficiënter vorm te geven. Daarnaast zijn een aantal fiscale maatregelen getroffen om het arbeidsaanbod en milieuvriendelijk gedrag te stimuleren. In tabel 3 staan de kaseffecten van de verschillende fiscale maatregelen weergegeven. De overige maatregelen bedragen in totaal 2,2 miljard. Deze mutatie hangt met name samen met nabetalingen van de Sociale fondsen aan het Rijk.

4. De belastingraming voor 2000 en 2001: endogene effecten

In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de geraamde endogene ontwikkeling uitgesplitst naar kostprijsverhogende belastingen en belastingen op inkomen winst en vermogen. Voor enkele grote belastingsoorten wordt de endogene ontwikkeling nader gespecificeerd. Gegeven de geraamde economische ontwikkeling wordt voor 2000 en 2001 respectievelijk een toename van de belastingontvangsten geraamd van respectievelijk 13,1 en 13,6 miljard gulden. De toename is met name gelegen bij de kostprijsverhogende belastingen (resp. 7,4 en 7,4 miljard gulden). In onderstaande tekst wordt dieper in gegaan op de endogene ontwikkeling bij de drie grootste belastingsoorten (samen circa 71% van de totale belastingontvangsten).

Tabel 5 Raming van de endogene effecten voor 2000 en 20011 (in miljarden)
 20002001
Totaal endogeen effect13,113,6
   
Kostprijsverhogende belastingen7,47,4
w.v. Omzetbelasting4,85,3
w.v. Accijnzen0,80,9
w.v. Belastingen van Rechtsverkeer1,20,3
w.v. Overig kostprijsverhogend0,61,0
   
Belastingen op inkomen, Winst en Vermogen5,06,8
w.v. Loon- en inkomstenbelasting4,94,4
w.v. Vennootschapsbelasting0,82,0
w.v. Overig belastingen op inkomen winst en vermogen– 0,70,5
   
Overige belastingontvangsten0,7– 0,7

1 Exclusief de niet voor begroting IX-B relevante invoerrechten.

Omzetbelasting

De omzetbelasting (31% van de totale belastingontvangsten exclusief invoerrechten in 2000) neemt in 2000 sterk toe door de krachtige groei van de consumptie. Het Centraal Planbureau (CPB) raamt in de Macro Economische Verkenning 2001 een volume groei van de particuliere consumptie met 4½% voor 2000. Ook voor de andere bestedingscategorieën die relevant zijn voor de omzetbelasting raamt het CPB voor 2000 een sterke stijging. Bovendien is er een relatief sterke groei van de duurzame consumptiegoederen (+ 5,7%, januari tot en met mei 2000) die belast worden met het algemene BTW-tarief in vergelijking met voedingsmiddelen (+ 2,0%, januari tot en met mei 2000) die belast worden met het verlaagde BTW-tarief. Hierdoor stijgt het gemiddelde gewogen BTW-tarief in 2000. Een deel van de geraamde groei in 2000 wordt veroorzaakt door verwachte anticipatie op de belastingherziening 2001 (aankopen die naar voren worden gehaald met het oog op verhoging BTW-tarief in 2001).

Voor 2001 voorziet het CPB een lichte afname van de groeipercentages van de verschillende bestedingscategoriëen: de belangrijkste afname is gelegen bij de particuliere consumptie die in 2001 stijgt met circa 4% (t.o.v. 4½% in 2000). Door een hogere prijsontwikkeling in 2001 ligt de endogene groei in 2001 echter hoger.

Loon- en inkomstenbelasting

De groei van de loon- en inkomstenbelasting (24% van de totale belastingontvangsten exclusief invoerrechten in 2000) wordt gedomineerd door de ontwikkeling bij de loonbelasting. De toename van de loonbelasting ligt met name in de stijging van lonen en werkgelegenheid. Voor de inkomstenbelasting moet een onderscheid worden gemaakt tussen particulieren en ondernemers. Bij de particulieren is de ontwikkeling van bijtel- en aftrekposten (bijv. rente- en dividendinkomsten, hypotheekrente) van belang, terwijl de ontwikkeling bij de ondernemers ook bepaald wordt door de winstontwikkeling. De omvang van de aftrekposten van alle Nederlandse belastingplichtigen is groter dan de afgedragen belasting van een relatief kleine groep ondernemers, waardoor de opbrengst van de totale inkomstenbelasting per saldo negatief is. Door een toename van de aftrekposten (waaronder de hypotheekrenteaftrek) neemt dit negatieve saldo toe. Wanneer naar loon- en inkomstenbelasting samen wordt gekeken, is echter een duidelijke stijging van de jaarlijkse belastingontvangsten zichtbaar. Sinds invoering van de voorlopige teruggaaf in de inkomstenbelasting (in plaats van de loonbeschikking) worden loon- en inkomstenbelasting in de toelichting van de belastingontvangstenartikelen niet langer apart opgenomen.

Vennootschapsbelasting

De opbrengst van de vennootschapsbelasting (17% van de totale belastingontvangsten in 2000) maakt in de laatste drie jaar een gematigde groei door in vergelijking met de jaren er voor. In de periode 1997–2000 zullen de kasontvangsten van de vennootschapsbelasting uit de niet-gassector naar verwachting met 10 procent stijgen (van 29,4 miljard in 1997 naar 32,3 miljard in 2000). De vennootschapsbelasting uit de gassector is in periode 1997–2000 min of meer gelijk gebleven (gemiddeld 2,7 miljard). De gematigde stijging van de opbrengsten vennootschapsbelasting uit de niet-gassector is in lijn met de iets minder gunstige ontwikkeling van het macro-overig inkomen van vennootschappen. Verder is van belang dat doordat de voorlopige aanslag gebaseerd is op de aanslagopleggingen in de voorgaande twee jaren, bij een minder sterke stijging van de belastbare winst een groter deel van de transactie-opbrengst in het jaar zelf in de kas tot uiting komt. Er is daardoor een kleinere kasoverloop naar latere jaren. Voor 2000 speelt tevens de tegenboeking van het effect van de Common Area baten in 1999 een rol bij de dalende endogene groei. Voor 2001 wordt, in lijn met de voorziene gunstige economische groei, verwacht dat de endogene groei weer zal stijgen van 1,7% in 2000 naar 3,7% in 2001.

5. Toelichting per begrotingsartikel

04.05 Inkomstenbelasting

De grondslag van het artikel

De Wet op de Inkomstenbelasting.

De toelichting bij de cijfers

Met ingang van de ontwerp begroting 1999 zijn dit artikel en artikel 04.08 loonbelasting samengevoegd. De ontvangsten worden geraamd op artikel 04.08 met als nieuwe omschrijving loon- en inkomstenbelasting. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar dat artikel.

04.06 Vermogensbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de vermogensbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  1 750 000     
1e suppletore wet 2000  45 000   
mutatie  80 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 1 722 8631 875 000165 000 37 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 781 801850 83874 874  

c. De toelichting bij de cijfers

De vermogensbelasting is een aanslagbelasting. Bij de aangifte van de inkomstenbelasting wordt voor belastingplichtingen met een vermogen tevens de aanslag vermogensbelasting geregeld. De opbrengst van de vermogensbelasting op kasbasis volgt met een kleine vertraging de opbrengst op transactiebasis. De kasoverloop is bij de vermogensbelasting vrij gering (ongeveer 10%). Ongeveer een half jaar na afloop van het belastingjaar is vrijwel de gehele opbrengst op transactiebasis in de kas ontvangen. In de raming van de vermogensbelasting zijn de effecten van de volgende autonome maatregelen verwerkt. In 2001 wordt de vermogensbelastingafgeschaft. Inkomsten uit vermogen worden voortaan via de forfaitaire vermogensrendementsheffing in de Inkomstenbelasting belast (box 3).

Opbrengsten Vermogensbelasting op transactiebasis (x 1 mln.)
 realisatie 1995raming 199619971998199920002001
Opbrengst1 5031 4951 3551 4601 6851 4401 745
        
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar – 8– 140105225– 245305
w.v. autonome mutatie1 – 100– 18500– 3360
w.v. endogene mutatie 924510522591305
Endogene mutatie in procenten 6,1%3,0%7,7%15,4%5,4%21,2%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De raming van de vermogensbelasting op kasbasis wordt afgeleid van de raming op transactiebasis op basis van patronen uit het verleden.

Opbrengsten vermogensbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst1 7231 875165
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 152– 1 710
w.v. autonome mutatie1 – 5– 1 710
w.v. endogene mutatie 1570
Endogene mutatie in procenten 9,1%0%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Bij de raming van de vermogensbelasting is uit gegaan van in onderstaande tabel genoemde autonome maatregelen.

Effecten van autonome maatregelen en de automatische inflatiecorrectie op de vermogensbelasting in 2000 en 2001 op transactie- en kasbasis (x f 1 mln.)
  2000 2001
 TransactiebasisKasbasisTransactiebasisKasbasis
Inflatiecorrectie 1999– 50   
Inflatiecorrectie 2000– 10– 10   
Inflatiecorrectie 2001  – 10– 10
Totaal inflatiecorrectie– 15– 10– 10– 10
     
Wetsvoorstel IB2001: Afschaffen vermogensbelasting  – 1 800– 1 710
Pakket stimulering natuurbeheer– 5– 5  
Totaal fiscale maatregelen– 5– 5– 1 800– 1 710
     
Totaal autonome maatregelen1– 5– 5– 1 800– 1 710

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De geraamde endogene groei van de vermogensbelasting bedraagt 9,1% in 2000. Hierin komt de waardevermeerdering van vermogensbestanddelen als huizen en effecten tot uitdrukking. In 2001 wordt de vermogensbelasting afgeschaft. De groei van vermogensbestanddelen wordt per 2001 belast met de forfaitaire vermogensrendementsheffing.

04.07 Vennootschapsbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de vennootschapsbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  33 221 000   
1e suppletore wet 2000  1 579 000   
mutatie  325 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 34 490 40135 125 00037 115 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 15 651 06215 939 03016 842 053    

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst aan vennootschapsbelasting bestaat uit twee delen. Voor het gedeelte afkomstig uit de gassector wordt een aparte raming opgesteld, gegeven de samenhang tussen de vennootschapsbelasting en de winstafdrachtregelingen in die sector. In Begroting XIII (Economische Zaken) wordt een toelichting gegeven op de totale aardgasbatenraming, inclusief het gedeelte vennootschapsbelasting uit de gassector. De raming voor de vennootschapsbelasting (uit de niet-gassector) op kasbasis wordt evenals bij de inkomsten- en vermogensbelasting afgeleid uit de raming van de vennootschapsbelasting op transactiebasis. Voor de transactieraming wordt gebruik gemaakt van de geraamde ontwikkeling van het overig inkomen door het Centraal Planbureau. Het overig inkomen wordt vervolgens onderverdeeld in een deel dat belast is met vennootschapsbelasting en een deel dat belast is met inkomstenbelasting. De raming van de winstontwikkeling van de Vpb-plichtige ondernemingen is samengesteld uit – net als bij de zelfstandigen – de bruto-winstontwikkeling, de belastbare renteopbrengsten, de aftrekbare rentelasten, de afschrijvingen en reserveringen. Daarnaast wordt rekening gehouden met de invloed van verliescompensaties op het fiscale bedrag.

Voor de lopende en voorgaande belastingjaren wordt tevens gekeken naar de ontwikkeling van de aanslagoplegging. Figuur 1 toont het totaal netto opgelegd bedrag voor verschillende belastingjaren tot en met juni 2000. Het totaal netto opgelegd bedrag is de som van alle positieve en negatieve aanslagen en verminderingen. In het lopende jaar T wordt de eerste voorlopige aanslag opgelegd op basis van de winstrealisatie over de afgelopen twee jaren (de zogenoemde AVAR-oplegging). In augustus volgt een nadere voorlopige aanslagoplegging op basis van de winstschatting voor het lopende jaar die door de onderneming bij de belastingdienst wordt aangegeven. In jaar T+1 heeft de onderneming een beter inzicht in de feitelijk gerealiseerde (fiscale) winst over het afgelopen jaar. Wederom legt de belastingdienst in augustus op basis van de (voorlopige) aangifte door de onderneming een nadere (voorlopige) aanslag op. Voor een groot deel van de ondernemingen wordt in jaar T+1 de aangifte definitief afgehandeld. Met name voor de grotere ondernemingen vindt de definitieve afhandeling van de aangifte later plaats (in jaar T+2 of nog later).

Figuur 1 Totaal netto opgelegd bedrag aan aanslagen vennootschapsbelasting tot en met juni (x mln.)kst-27400-IXB-2-18.gif

Uit bovenstaande figuur blijkt dat de netto aanslagoplegging vanaf 1995 ieder jaar fors hoger is komen te liggen. Ter illustratie van de in historisch perspectief sterke stijging van de vennootschapsbelasting uit de niet-gassector, staan in figuur 2 de ontvangsten op kasbasis afgebeeld voor de periode 1990–2001, uitgedrukt als percentage van het BBP.

Na een jarenlang vrij stabiel niveau rond de 3% van het BBP, stijgt de kasopbrengst in 1997 naar ruim 4% BBP. Voor 2000 en 2001 wordt een lichte terugloop verwacht tot 3½% BBP.

Figuur 2 Vennootschapsbelasting niet-gassector op kasbasis 1991–2001 (in % BBP)1kst-27400-IXB-2-19.gif

1 Voor 2000 en 2001 gaat het om ramingen.

De combinatie van de aanslaggegevens, de verwachte ontwikkeling van de fiscale winsten en de autonome maatregelen leidt tot de volgende transactieramingen voor de opbrengst van de vennootschapsbelasting:

Opbrengsten Vennootschapsbelasting op transactiebasis (x 1 mln.)
 realisatie 1995raming 199619971998199920002001
Opbrengst26 48730 33231 17431 44433 45535 43538 170
        
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 3 84584227020111 9802 735
w.v. autonome mutatie – 297– 481– 388– 92– 224338
w.v. endogene mutatie 4 1421 3236582 1032 2042 397
Endogene mutatie in procenten 15,6%4,4%2,1%6,7%6,6%6,8%

Opbrengsten vennootschapsbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst34 49035 12537 115
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 6351 990
w.v. autonome mutatie – 1993
w.v. endogene mutatie 8341 987
Endogene mutatie in procenten 2,4%5,7%

Bij de bovenstaande ramingen is rekening gehouden met de volgende autonome maatregelen voor 2000 en 2001.

Effecten van autonome maatregelen op de vennootschapsbelasting in 1999 en 2000 op transactie- en kasbasis(x f 1 mln.)
 2000 2001 
 TransactiebasisKasbasisTransactiebasisKasbasis
Beleidsintensivering VPB WKK en Zonne PV  – 100 – 50
Euro 3 vrachtwagens onder VAMIL (VPB-deel)– 1000– 80 – 172
Invoering herbestedingsreserve goed-doel instellingen  – 20– 14
NvW IB2001: Fiscale behandeling oudedagsvoorzieningen (Vpb)  1 050 525
Ondernemerspakket 21e eeuw: Fusie en splitsing; aanpassing regelgeving  – 10– 5
Ondernemerspakket 21e eeuw: Intensivering investeringsaftrek VPB  – 15 – 8
Ondernemerspakket 21e eeuw: Omvorming vervangingreserve in herinvesteringsreserve VPB  – 185 – 93
Ondernemerspakket 21e eeuw: Regeling terugkeer uit de BV  – 5 – 2
Vergroening 2001: Positieve milieuprikkels bedrijfsleven  – 45– 23
Verhoging scholingsaftrek  – 10– 9
Wetsvoorstel IB2001: Vpb-derving groeifondsen a.g.v. forfaitaire rendementsheffing  – 500– 213
Afschaffing lineaire methode pensioenopbouw (bevriezing). Vierde tranche. 0– 10  
Brede herwaardering: art. 10 WBH (1-1-1992).1010  
Brede herwaardering: egalisatiereserve (1-1-1991)0– 25  
Continuering willekeurige afschrijving zwakke economische regio's– 20– 200 – 5
Ondernemerspakket 21e eeuw: Afschaffen assurantiereserve e.r. en export risicoreserve2301610 69
Ondernemerspakket 21e eeuw: kleine reparaties1050 5
Ondernemerspakket 21e eeuw: Verlaging VPB-tarief met 2%– 120– 840– 36
Positieve prikkels: uitbreiding energie investeringsaftrek– 15– 17– 5  
Terugsluis bedrijfsleven: positieve milieuprikkels 2000– 50– 350– 15
Terugsluis bedrijfsleven: Verlaging VPB-tarief met 3%-punt– 180– 1260 – 54
Uitbreiding regeling willekeurige afschrijving– 5– 510 10
Verhoging investeringsaftrek ivm kosten Euro0– 5  
Verplaatsing innovatieve technologie (1-1-1999). Vierde tranche. 03  
Verplaatsing innovatieve technologie (1–1-2000). Vijfde tranche. 10703
Verplaatsing innovatieve technologie (1–1-2001). Zesde tranche.   10 7
Willekeurige afschrijving ARBO-investeringen (FARBO)– 10– 70– 3
Totaal fiscale maatregelen– 240– 148100– 88
     
Fraudeplan16161313
Ondernemerspakket 21e eeuw: Audit file/clair VPB  10 10
Ondernemerspakket 21e eeuw: bestrijding handel in verliezen en vervangingreserves  20060
Ondernemerspakket 21e eeuw: Kleine reparaties in de Vpb-sfeer  10 5
Ondernemerspakket 21e eeuw: Reparatie landbouwvrijstelling VPB  5 3
Wet aanpassing LB/IB c.a.: kasversnelling a.g.v. verbetering voorlopige aanslagregeling.0 – 75  
Wet van Slooten: herziening administratieve boeten en fiscaal strafrecht (1-1-1998)0 8  
Totaal overige maatregelen16– 5123891
     
Totaal autonome maatregelen– 224– 1993383

Endogeen Economische groei

Als gevolg van de gunstige winstontwikkeling in het bedrijfsleven is de vennootschapsbelasting voor 2000 opwaarts bijgesteld. Daarnaast heeft er, als gevolg van hogere olie en gasprijzen, een opwaartse aanpassing plaatsgevonden van de VpB-gas raming voor 2000. Ook voor 2001 hangt de VpB-gas raming samen met de hogere voorziene olie- en gasprijzen en werkt de stijgende economische groei door in de raming van de vennootschapsbelasting niet-gas.

04.08 Loon- en inkomstenbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de loonbelasting en de wet op de inkomstenbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  47 127 000   
1e suppletore wet 2000  1 633 000   
mutatie  255 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 45 295 54849 015 00054 015 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 20 554 22422 242 03724 510 938    

c. De toelichting bij de cijfers

Met ingang van begrotingsjaar 1999 zijn de artikelen van de loon- en inkomstenbelasting samen gevoegd tot één artikel (de artikelomschrijving is overeenkomstig aangepast).

Toelichting bij de raming van de loonbelasting

De loonbelasting wordt geraamd op transactiebasis. Uitgaande van de verdeling van de transactieraming over de verschillende kasjaren wordt de raming op kasbasis berekend. De ramingen op transactiebasis voor de jaren 1996 tot en met 2001 gaan uit van de realisatie in 1995. Deze realisatie wordt vermeerderd met de geraamde endogene groei en de effecten van autonome maatregelen.

Opbrengsten loonbelasting op transactiebasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1995raming 199619971998199920002001
Opbrengst42 96041 58340 05341 96949 26251 81055 220
        
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar – 1 377– 1 5301 9167 2932 5483 410
w.v. autonome mutatie1 – 5 270– 3 028– 1 5882 938– 1 050– 2 842
w.v. endogene mutatie 3 8931 4983 5044 3553 5986 242
Endogene mutatie in procenten 9,1%3,6%8,7%10,4%7,3%12,0%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Uitgaande van de verdeling van de transactieraming over de verschillende kasjaren is de raming op kasbasis berekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de gebruikelijke overloop in de betalingen van de loonbelasting.

Opbrengsten loonbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst47 90551 41055 105
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 3 5053 695
w.v. autonome mutatie1 – 1 358– 715
w.v. endogene mutatie 4 8634 406
Endogene mutatie in procenten 10,2%8,6%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Bij bovenstaande ramingen is uitgegaan van in onderstaande tabel opgenomen autonome mutaties.

Effecten van autonome maatregelen en de automatische inflatiecorrectie op de loonbelasting in 2000–2001 op transactie- en kasbasis (x f 1 mln.)
  2000 2001
 TransactiebasisKasbasisTransactiebasisKasbasis
Inflatiecorrectie 19990– 140  
Inflatiecorrectie 2000– 1 450– 1 3050– 145
Inflatiecorrectie 2001  – 1 480– 1 332
totaal inflatiecorrectie– 1 450– 1 445– 1 480– 1 477
     
Afdrachtsvermindering ouderschapsverlof  – 25– 23
Afschaffing doorstroom-SPAK  350315
Amendement Bos e.a.: Introductie inkomensafhankelijke kinderkorting (LB)  – 139
Amendement Giskens: Dekking combinatiekorting door verlaging arbeidskorting (LB)  3633
Amendement Giskens: Introductie combinatiekorting (LB)  – 36– 33
Farbo non-profit  – 15– 11
Grondslageffect OT-verlaging vanwege zorgverlof (– 0,1%)  – 55– 55
Indexering WBSO en handhaving 13%  – 45– 32
NvW IB2001: Aanpassing ouderenkorting  – 16– 12
NvW IB2001: Grondslageffect verlaging AWF-premie (0,9%)  330300
NvW IB2001: Invulling beperking spaarloon  – 113– 102
NvW IB2001: Verhoging arbeidskorting LB  – 136– 121
NvW IB2001: Verlaging tarief eerste schijf  – 1 015– 914
NvW IB2001: Vervallen arbeidskostenforfait  1 5631 406
NvW IB2001: Vervallen inactievenforfait  161145
NvW IB2001: Wijziging schijflengten  – 3 168– 2 851
Defiscalisering uitstroompremies  – 2– 2
Terugsluis 21e eeuw huishoudens: IB 2001  00
Vergroening 2001: Generieke terugsluis huishoudens  – 1 284– 1 157
Verhoging arbeidskorting uhv pakket armoedeval (LB-deel)  – 36– 32
Verlaging tarief 1a/1b vanwege zorgverlof  – 180– 180
Verruiming afdrachtsvermindering laaggeschoolden  – 10– 9
VLW voor ouderen  – 20– 18
Wetsvoorstel IB2001: Aanpassing spaarloonregeling  435392
Wetsvoorstel IB2001: Invoering arbeidskorting LB  – 697– 626
Wetsvoorstel IB2001: Tariefsverlaging (excl. terugsluis vergroening)  1995– 1 798
Wetsvoorstel IB2001: Versobering inactievenforfait  264241
Wetsvoorstel IB2001: Versobering arbeidskostenforfait  2 5712 312
Wetsvoorstel IB2001: Verschuiving van LB naar IB agv. Partners tariefgroep 3 naar IB  350350
Additionele verlaging tarief 1a met 0,05%– 65– 550– 10
Afdrachtskorting voor scholing in de non-profitsector0– 10   
Compensatie bedrijfsleven energiebelasting: effect verhoging ZFW werknemers0– 5  
Compensatie bedrijfsleven energiebelasting: verhoging SPAK met f 2100– 5   
Financiering afschaffing omroepbijdragen (tarief 1a + 1,1%)1 4151 260 155
Fiscale faciliteit WAJONG– 23– 20 – 3
Geleidelijk aflopen vakantiebonnen bouwvakkers10101010
Grondslageffect autonome verlaging AWF-premie met 0,25%7060 10
Inkomenspakket 2000: grondslageffect autonome verhoging AWF-premie met 1,3%-punt– 367330 – 37
Inkomenspakket 2000: grondslageffect autonome verhoging OT met 0,15%-punt8780 7
Inkomenspakket 2000: grondslageffect autonome verhoging ZFW-premie met 0,1%-punt– 43– 40 – 3
Inkomenspakket 2000: Verhoging arbeidskostenforfait met f 390– 425– 385 – 40
Inkomenspakket 2000: Verhoging ouderenaftrek met 380 gulden– 45– 40 – 5
Inkomenspakket 2000: verhoging tarief 1a met 0,40%515460 55
Inkomenspakket 2000: verhoging 1b met 0,5%740660 80
Inkomenspakket 2000: verlaging tarief 1a met 0,5%– 645– 575 – 70
Loonkostenfaciliteit langdurig werklozen (1-1-1999). 4de tranche.0– 3   
Loonkostenfaciliteit langdurig werklozen (1-1-2000). 5de tranche. 87 1
Mutatie b-tes van 1999 op 2000 ivm nabetalingen (– 0,35%)– 970– 860 – 110
Mutatie b-tes 1998 op 1999 van +0,40% (van 7,10% naar 7,50%)0110   
Ondernemerspakket 21e eeuw: Handhaving WBSO percentage op 13%– 20– 18 – 2
Ondernemingspakket 21e eeuw: Intensivering WBSO  – 45– 23
Stimulering duale leerwegen in het HBO0– 1   
Terugsluis 21e eeuw huishoudens: IB 19990– 117   
Terugsluis 21e eeuw huishoudens: IB 2000– 1 120– 1 000 – 120
Verhoging belastingtarief 1b met 0,90%1 3351 185 150
Verlaging arbeidskostenforfait met 80 gulden9080 10
Verlaging belastingtarief 1a met 1,40%– 1 800– 1 600 – 200
Verlaging tarief in nieuwe eerste schijf0– 35   
Verlenging en uitbreiding 6 maanden criterium VLW– 10– 10– 8– 8
Vervallen anticumulatiebepaling VLW en VO– 10– 90– 1
Wetsvoorstel aanpassing LB/IB c.a.: loon in natura2020   
Wetsvoorstel aanpassing LB/IB c.a.: vereenvouding aanslagcriterium 3de tranche. 025  
Totaal fiscale maatregelen– 1 253– 1 161– 2 854– 2 645
     
Fraudeplan4433
Nabetaling fondsen aan LB over 1999 in 2001– 64000640
Ondernemerspakket 21e eeuw: Audit file/clair LB  1010
Structurele sleutelwijziging LB in 2000840760080
Wetsvoorstel Regels inzake heffing en invordering van rijksbelastingen in euro's– 1– 1– 1– 1
Invoering voorlopige teruggaaf per 1-1-19990245  
Nabetaling LB aan fondsen over 1997 in 19990155  
Nabetaling LB aan fondsen over 1998 in 20000– 1 20001 200
Verhoging voorlopige betalingen loonbelasting werkgevers per 1-1-19990– 160  
Totaal overige maatregelen203– 197121 932
     
Totaal autonome maatregelen1– 1 050– 1 358– 2 842– 713

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De endogene groei van de loonbelasting wordt geraamd aan de hand van de verwachte ontwikkeling van het belastbare looninkomen voor werknemers en voor uitkerings- en pensioengerechtigden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van ramingen van het Centraal Planbureau voor onder andere de contractlonen, de werkgelegenheid, de hoogte van verschillende premies en de ontwikkeling van de uitkeringen en de pensioenen. De mutaties in het belastbare looninkomen leiden via het gemiddelde tarief tot een mutatie van de loonbelasting. Daarnaast speelt de loonontwikkeling in relatie tot de tabelcorrectiefactor een rol. De tabelcorrectiefactor is het percentage waarmee de tariefgrenzen worden aangepast aan de jaarlijkse prijsontwikkeling. Een loonontwikkeling die hoger ligt dan de jaarlijkse prijsontwikkeling, leidt via de progressie tot extra opbrengsten loonbelasting. Dit wordt de progressiefactor genoemd. Bij de raming voor 2000 en 2001 is van de volgende ramingen door het CPB uitgegaan:

Ramingen voor lonen en werkgelegenheid in 2000 en 2001 (mutatie in procenten)
 20002001
contractloonstijging3½%3½%
incidenteel loonstijging¾%¾%1
werkgelegenheidsgroei (arbeidsjaren)2½%2%
tabelcorrectiefactor1,7%1,8%

Bron: Macro-Economische Verkenning 2001, Centraal Planbureau

1 Exclusief brutering uit hoofde van afschaffen overhevelingstoeslag

De toename van de loonbelasting ligt met name in de toename van lonen en werkgelegenheid. In 2000 nemen zowel de werkgelegenheid als de lonen fors toe. Naar verwachting zwakt deze groei in 2001 enigszins af. Daarnaast is in de raming voor 2000 en oudere jaren gekeken naar de ontwikkeling van de kasontvangsten tot en met juli over de verschillende transactiejaren.

Toelichting bij de raming van de inkomstenbelasting

De inkomstenbelasting is één van de belastingen die op aanslag worden betaald. De aanslagoplegging over een bepaald belastingjaar vindt voor een deel plaats in het jaar zelf en voor een deel in de daaropvolgende jaren. Dat betekent dat de kasontvangsten in enig jaar bestaan uit ontvangsten over verschillende transactiejaren.

Om te komen tot een raming van de kasontvangsten voor de inkomstenbelasting wordt eerst voor ieder belastingjaar een transactieraming opgesteld. Op basis van patronen uit het verleden wordt de verdeling van de geraamde opbrengst op transactiebasis verdeeld over de verschillende kasjaren. Daarbij worden ook de effecten van procesmatige veranderingen bij de belastingdienst op deze verdeling meegenomen. De ramingen op transactiebasis worden onder andere gebaseerd op de ontwikkeling van de winstinkomens van zelfstandigen, die wordt geraamd door het Centraal Planbureau, en de ontwikkeling van aftrek- en bijtelposten in de aangifte inkomstenbelasting door particulieren. De raming van de winstontwikkeling van de zelfstandigen is samengesteld uit – net als bij Vpb-plichtige ondernemingen – de bruto-winstontwikkeling, de belastbare rente opbrengsten, de aftrekbare rentelasten, de afschrijvingen en reserveringen. Daarnaast wordt rekening gehouden met de invloed van verliescompensaties op het fiscale bedrag. Voor het lopende en voorgaande belastingjaren wordt tevens gekeken naar de ontwikkeling van de aanslagoplegging.

De ontwikkeling van de positieve aanslagen, de verminderingen en de negatieve aanslagen geven een indicatie van de uiteindelijke hoogte van de opbrengst op transactiebasis. Figuur 3 toont het totaal netto opgelegd bedrag inkomensheffing (belasting en premies volksverzekeringen samen) voor verschillende transactiejaren tot en met juli 2000. De scherpe jaarlijkse daling in het netto opgelegd bedrag in jaar T+1 wordt met name veroorzaakt door de teruggaven van inkomstenbelasting aan particulieren in verband met hun aangifte over het afgelopen belastingjaar.

Figuur 3 Cumulatieve (maandelijkse) kasontvangsten inkomensheffing per belastingjaar tot en met juli 2000 (x f 1 mln.) kst-27400-IXB-2-20.gif

Uit bovenstaande figuur blijkt dat de uiteindelijke opbrengst op transactiebasis van jaar op jaar lager is komen te liggen. Dit wordt veroorzaakt door de combinatie van de ontwikkeling van de grondslag (bijtel- en aftrekposten en winstontwikkeling zelfstandigen) en van fiscaal beleid (verhoging van belastingvrije sommen en tariefmaatregelen). De kasontvangsten over belastingjaar 1999 en 2000 liggen aanzienlijk lager dan in voorgaande belastingjaren. Dit wordt veroorzaakt door invoering van de voorlopige teruggaaf (in plaats van de loonbeschikking) die rechtstreeks ten laste komt van de inkomstenbelasting. De kasontvangsten bij de loonbelasting zijn in dezelfde periode met een vergelijkbaar bedrag gestegen.

Met de autonome maatregelen en de geraamde endogene groei op basis van de ontwikkeling van de winstinkomens en de aanslagoplegging tot en met juli resulteren de volgende transactieramingen.

Opbrengsten inkomstenbelasting op transactiebasis (x 1 mln.)
 realisatie 1995raming 199619971998199920002001
Opbrengst4 8395 0352 3481 025– 3 175– 3 9302 445
        
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 196– 2 687– 1 323– 4 200– 7556 370
w.v. autonome mutatie1 432– 1 112– 1 620– 3 111– 2396 372
w.v. endogene mutatie – 236– 1 575297– 1 089– 516– 2

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Voor de jaren 1996 en 1997 wordt een negatieve endogene groei verwacht. Dit houdt verband met het versmallen van de grondslag door zowel bijtel- als aftrekposten. Voor 1998 wordt per saldo een positieve endogene groei geraamd mede op basis van de groei van het winstinkomen van zelfstandigen. Het jaar 1999 wordt gedomineerd door het negatieve effect van het overhevelen van de loonbeschikkingen naar de voorlopige teruggaaf in de inkomstenbelasting. In 2000 neemt de negatieve endogene mutatie af tot circa – ½ miljard. In 2001 is de geraamde endogene mutatie 0. Uitgaande van de verdeling van de transactieraming over de verschillende kasjaren is de raming op kasbasis berekend.

Opbrengsten inkomstenbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst– 2 609– 2 395– 1 090
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 2141 305
w.v. autonome mutatie1 2191 219
w.v. endogene mutatie – 586
Endogene mutatie in procenten – 0,3%– 3,6%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

In de raming voor 2000 en 2001 is met de volgende autonome maatregelen rekening gehouden:

Effecten van autonome maatregelen en de automatische inflatiecorrectie op de inkomstenbelasting in 2000 en 2001 op transactie- en kasbasis (x f 1 mln.)
  2000 2001
 TransactiebasisKasbasisTransactiebasisKasbasis
Inflatiecorrectie 20001515  
Inflatiecorrectie 2001  2020
totaal inflatiecorrectie15152020
     
Amendement Bos e.a.: Bewijslast OV-verklaring verlicht  – 10– 1
Amendement Bos e.a.: Introductie inkomensafhankelijke kinderkorting (IB)  – 1– 1
Amendement Bos e.a.: Rendabel maken van vermogen  40
Amendement Bos/De Vries: Heffingsvrij vermogen box 3 + 5000 gulden per kind  – 2 5– 15
Amendement De Vries e.a.: Verhoging maximumbedrag lijfrente >55 jaar  – 17– 2
Amendement De Vries e.a.: Verlenging reserveringsregeling naar 7 jaar  – 35– 7
Amendement De Vries/Bos: Rente kapitaalverzekering looptijd 15 jaar  00
Amendement Giskens: Dekking combinatiekorting door verlaging arbeidskorting (IB)  54
Amendement Giskens: Introductie combinatiekorting (IB)  – 5– 4
Amendement Reitsema/De Vries e.a.: Versoepelen vermogenstoets oudedagsreserve  00
Amendement Schutte e.a.: Ophoging maximale aftrek scholingsuitgaven  – 30
Amendement Schutte: Waardering woning op 60% bij overlijden  – 5– 3
Amendement Vendrik e.a.: Sociaal ethisch beleggen onder maatschappelijk beleggen  00
Beleidsintensivering WKK en Zonne PV  – 100– 50
Euro 3 vrachtwagens onder VAMIL (IB-deel)– 280– 18– 43
Extra stimulering duurzame landbouw  – 6– 6
Groen Beleggen IB2001  – 46– 32
Knelpunten IB2001 grensarbeiders  – 40– 35
Mutatie bTES van 2000 op 2001 ivm nabetalingen (– 0,50%)     
NvW IB2001: Dekking lager AB-tarief door meesleep/meetrek  101
NvW IB2001: Fiscale behandeling oudedagsvoorzieningen (IB)  – 522– 105
NvW IB2001: Invoering fietsaftrek  – 7– 6
NvW IB2001: Schulden tot 5000 gulden buiten grondslag box 3  2515
NvW IB2001: Specifieke maatregelen zelfstandigen  00
NvW IB2001: Verhoging arbeidskorting IB  – 9– 8
Ondernemerspakket 21e eeuw: Aanpassing ondernemersbegrip IB  212106
Ondernemerspakket 21e eeuw: Beperking stakingsvrijstelling  10080
Ondernemerspakket 21e eeuw: Betalingsuitstel stakingswinst bedrijfswoning  – 25– 13
Ondernemerspakket 21e eeuw: Extra overgangsregeling films en zeeschepen  – 120– 60
Ondernemerspakket 21e eeuw: Herstructurering land- en tuinbouw  – 30– 15
Ondernemerspakket 21e eeuw: Intensivering investeringsaftrek IB  – 10– 5
Ondernemerspakket 21e eeuw: Omvorming vervangingsreserve in herinvesteringsreserve IB  – 35– 17
Ondernemerspakket 21e eeuw: Overgangsregeling stakingsvrijstelling  – 130– 78
Ondernemerspakket 21e eeuw: Verhoging persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal bij verlies  – 5– 3
Ondernemerspakket 21e eeuw: Verruiming doorschuifregeling  – 55– 33
Ondernemerspakket 21e eeuw: Vervallen bijzondere tarieven  30090
Ondernemerspakket 21e eeuw: Vervallen commerciele herwaardering  00
Overgangsrecht: Afrekening over lopende termijnen  37575
Vergroening 2001: Positieve prikkels bedrijfsleven IB  – 45– 23
Vergroening 2001: Verhoging budget MIA en DOA  – 20– 15
Vergroening 2001: Verhoging zelfstandigenaftrek  – 51– 25
Verhoging arbeidskorting uhv pakket armoedeval (IB-deel)  – 3– 3
Verhoging persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal  – 45– 32
Verruiming buitengewone lastenaftrek gehandicapten  – 50– 45
Voortzetting budget 1999 Milieu Investeringsaftrek– 15– 12 – 3
Voortzetting groen beleggen/DUBO in 2001  – 15– 11
Wetsvoorstel IB2001: Afschaffen inkomensheffing over rente en dividend  – 2 425– 1 035
Wetsvoorstel IB2001: Beperking aftrek buitengewone lasten  324
Wetsvoorstel IB2001: Beperking aftrek consumptief krediet  1 078216
Wetsvoorstel IB2001: Beperking reiskostenforfait  275248
Wetsvoorstel IB2001: Invoering arbeidskorting IB  – 36– 33
Wetsvoorstel IB2001: Invoering forfaitaire rendementsheffing (bruto)  6 2002 646
Wetsvoorstel IB2001: Oudedagsparaplu/lijfrenteregime  1 305261
Wetsvoorstel IB2001: Beperking 35%-regeling  74– 21
Wetsvoorstel IB2001: Verlaging zelfstandigenaftrek  222132
Wetsvoorstel IB2001: Vervallen aftrek werkelijke kosten  39478
3e tranche fiscale intensivering kinderopvang  – 70– 10
Aanpassing arbeidskostenforfait aan arrest Hoge Raad– 25– 200– 5
Beperking renteaftrek consumptief krediet. Derde tranche. 010   
Brede herwaardering: lijfrenten (1-1-1992).15201515
Compensatie bedrijfsleven energiebelasting: verhoging zelfstandigenaftrek met f 1600– 10   
Extra faciliteit kinderopvang– 25– 190– 6
Fiscale faciliteit WAJONG– 2– 1020100
Financiering afschaffing omroepbijdragen (tarief 1a + 1,1%)– 30150– 45
Inkomenspakket 2000: verhoging tarief 1a met 0,40%– 1050– 15
inkomenspakket 2000: verhoging 1b met 0,50%– 15100– 25
inkomenspakket 2000: verlaging tarief 1a met 0,5%15– 10025
Maatregelen ter voorkoming van ongewenste anticipatie op het forfaitaire rendement020   
Mutatie b-tes van 1999 op 2000 ivm nabetalingen (– 0,35%)20– 10030
Mutatie b-tes 1998 op 1999 van + 0,40% (van 7,10% naar 7,50%)010  
Terugsluis bedrijfsleven: specifieke terugsluis– 13– 100– 3
Terugsluis bedrijfsleven: uitbreiding milieu investeringsaftrek– 20– 150– 5
Terugsluis bedrijfsleven: verhoging zelfstandigenaftrek– 86– 650– 21
Terugsluis verhoging milieubelastingen huishoudens0– 5   
Terugsluis 21e eeuw huishoudens: IB 200020– 10030
Uitbreiding regeling groen beleggen en VAMIL (structureel -60 mln)– 5– 5– 55
Vergroening 1999: Positieve prikkels Milieu Investeringsaftrek1612 2
Vergroening 1999: Positieve prikkels uitbreiding energie investeringsaftrek– 10– 10 – 3
Vergroening 1999: Positieve prikkels uitbreiding groen beleggen0– 1  
Vergroening 2000: Positieve prikkels bedrijfsleven IB– 40– 300– 10
Verhoging belastingtarief 1b met 0,90% (IB-deel)– 3015 – 45
Verhoging buitengewone lastenregeling chronisch zieken– 40– 35 – 5
Verhoging investeringsaftrek ivm kosten Euro0– 5   
Verhoging milieu investeringsaftrek t.b.v. LNV– 14– 110– 3
Verhoging zelfstandigenaftrek ivm kosten Euro0– 5  
Verhoging bel. vrije som zelfstandigen– 3– 231
Verlaging belastingtarief 1a met 1,40% (IB-deel)40– 20 60
Verlaging drempelbedragen kinderopvang– 25– 20 – 5
Verlaging tarief nieuwe eerste schijf0– 5   
Verruimde afschrijving starters (1-1-1999) vierde tranche. 0505
Verruimde afschrijving starters (1–1-2000) vijfde tranche.15505
Verruimde afschrijving starters (1–1-2001) zesde tranche.  105
Verruiming verliesverrekening bij Veegwet  – 5– 4
Verruiming overgangsregeling invorderingsvrijstelling  – 3– 2
versch. van LB naar IB agv. hfk partner tg3 naar IB (IB deel)  – 350– 350
Vrijstelling vergoeding natuurbeheer  – 1– 1
Wetsvoorstel aanpassing LB/IB c.a.: verbetering aanslagcriterium. Derde tranche.0– 110  
Totaal Fiscaal– 294– 4216 2561 878
     
Fraudeplan62624545
Ondernemerspakket 21e eeuw: Reparatie landbouwvrijstelling IB  4523
Ondernemerspakket 21e eeuw: Tegengaan oneigenlijk gebruik AB-regime door cooperaties  2513
Ondernemerspakket 21e eeuw: Zelfstandigenaftrek ondermaatschappen  54
Wetsvoorstel Regels inzake heffing en invordering van rijksbelastingen in euro's– 44– 4– 4
Nabetaling IB over 1995 in 1999 – 151   
Nabetaling IB over 1996 in 2000 740 – 740
Wet van Slooten: herziening administratieve boeten en fiscaal strafrecht (1-1-1998)017  
Wetsvoorstel aanpassing LB/IB c.a.: kasversnelling agv verbetering voorlopige aanslagregeling 0– 25   
Totaal Overige Maatregelen58639116– 659
     
Totaal Autonome Maatregelen1– 2362186 3721 219

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000)
ArtikelonderdeelOntvangsten 199920002001
1. Loonbelasting47 905 00051 410 00055 105 000
2. Inkomstenbelasting– 2 609 000– 2 395 000– 1 090 000
Totaal45 296 00049 015 00054 015 000

Voor cijfers 1998 en 1999 Inkomstenbelasting zie art. 04.05.

04.09 Dividendbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de dividendbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  4 655 000   
1e suppletore wet 2000  660 000   
mutatie  250 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 6 660 3425 565 0005 635 000 37 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 3 022 3312 525 2872 557 052  

c. De toelichting bij de cijfers

De raming van dividendbelasting wordt gebaseerd op de ontwikkeling van de door het CPB verwachte groei van het winstinkomen van vennootschappen. Voor het lopende jaar wordt ook het tot en met juli bekende verloop van de kasontvangsten in de beschouwing betrokken. Er zijn geen autonome maatregelen in 2000 en 2001.

In 1999 vond een incidentele hoge afdracht van een grote beursgenoteerde onderneming plaats. Vanwege deze incidenteel hoge afdracht neemt de raming voor 2000 ten opzichte van 1999 sterk af. De kasontvangsten tot en met juli zijn in lijn met deze lagere raming. Voor 2001 wordt een beperkte groei van de dividendbelasting voorzien.

Opbrengsten dividendbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst6 6605 5655 635
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar – 1 0952 394
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie – 1 09570
Endogene mutatie in procenten – 16,4%1,3%

04.10 Kansspelbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de kansspelbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  265 000   
1e suppletore wet 2000  5 000   
mutatie  30 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 261 607300 000310 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 118 712136 134140 672  

c. De toelichting bij de cijfers

De raming van de opbrengst van de kansspelbelasting is gebaseerd op de trendmatige ontwikkeling in het verleden en op de kasontvangsten tot en met juli 2000. Er zijn geen autonome maatregelen in 2000 en 2001.

Opbrengsten kansspelbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst262300310
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 3810
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 3810
Endogene mutatie in procenten 14,5%3,3%

04.11 Motorrijtuigenbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de motorrijtuigenbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  4 575 000   
mutatie  300 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 4 359 4964 875 0005 000 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 1 978 2532 212 1792 268 901  

De toelichting bij de cijfers

Opbrengsten motorrijtuigenbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst4 3594 8755 000
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 516125
w.v. autonome mutatie – 64
w.v. endogene mutatie 522121
Endogene mutatie in procenten 12,0%2,5%

De opbrengst van de motorrijtuigenbelasting wordt geraamd aan de hand van de groei van het motorrijtuigenpark en de autonome maatregelen. Voor de raming van de motorrijtuigenbelasting is een aantal autonome maatregelen relevant.

Effecten van autonome maatregelen op de motorrijtuigenbelasting in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Ondernemerspakket 21e eeuw: bestrijding katvangerconstructie1015
Overgangsregeling grijs kenteken 19882  
Vergroening 2000: optimale brandstofmix dieselauto's– 15– 8
Totaal Fiscale Maatregelen– 37
   
Wetsvoorstel Regels inzake heffing en invordering van rijksbelastingen in euro's– 3– 3
Totaal Overige maatregelen-3– 3
   
Totaal autonome maatregelen– 64

Voor 2000 wordt een endogene groei geraamd van 12%. Deze is gebaseerd op de ontwikkeling van de kasontvangsten tot en met juli. Voor 2001 wordt de endogene groei bepaald op basis van de geraamde groei van het wagenpark.

04.12 Accijns van lichte olie

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van minerale oliën.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  7 295 000   
1e suppletore wet 2000  – 50 000   
mutatie  0   
Stand ontwerp-begroting 2001 6 939 6757 245 0007 515 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 3 149 0873 287 6383 410 158  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst van de accijns van lichte olie (of benzineaccijns) wordt geraamd op basis van de verwachte groei van het volume van de particuliere consumptie.

Opbrengsten accijns van lichte olie op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst6 9407 2457 515
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 305270
w.v. autonome mutatie1 35
w.v. endogene mutatie 302265
Endogene mutatie in procenten 4,4%3,7%

1 Exclusief de indexatie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

Voor de raming van de accijns van lichte olie zijn de volgende autonome maatregelen relevant:

Effecten van autonome maatregelen en de indexatie op de accijns van lichte olie in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Fraudeplan35
Totaal overige maatregelen35
   
Totaal Autonome maatregelen35

1 Exclusief de indexatie. Deze behoort tot de endogene mutatie

De endogene groei voor 2000 wordt geraamd op 4,4% en voor 2001 op 3,7%. De endogene groei voor 2000 is gebaseerd op de kasontwikkeling tot en met juli. Voor volgend jaar wordt uitgegaan van een gematigdere endogene groei.

04.13 Accijns van minerale oliën anders dan lichte olie

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van minerale oliën.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  4 700 000   
1e suppletore wet 2000  160 000   
mutatie  50 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 4 565 6094 910 0005 290 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 2 071 7832 228 0612 400 497    

c. De toelichting bij de cijfers

Evenals bij de accijns van lichte olie wordt de opbrengst van de accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie (ook wel dieselaccijns genoemd) geraamd op basis van de groei van het volume van de particuliere consumptie.

Opbrengsten accijns van minerale oliën, andere dan lichte olie, op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst4 5664 9105 290
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 344380
w.v. autonome mutatie1 21
w.v. endogene mutatie 342379
Endogene mutatie in procenten 7,5%7,7%

1 Exclusief de indexatie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De volgende autonome maatregelen zijn relevant:

Effecten van autonome maatregelen en de indexatie op de accijns van minerale oliën, andere dan lichte olie in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Verlaagd tarief LPG voor autobussen in openbaar vervoer– 1– 2
Totaal fiscale maatregelen– 1– 2
   
Fraudeplan33
Totaal overige maatregelen33
   
Totaal Autonome maatregelen121

1 Exclusief de indexatie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De endogene groei voor 2000 wordt geraamd op 7,5% en voor 2001 op 7,7%. De endogene groei voor 2000 is gebaseerd op de gunstige kasontwikkeling tot en met juli.

04.14 Wijnaccijns en accijns van mousserende dranken

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van alcoholhoudende stoffen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  400 000   
1e suppletore wet 2000  – 20 000   
mutatie  5 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 367 004385 000420 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 166 539174 705190 588    

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst van de wijnaccijns en accijns van mousserende dranken wordt geraamd op basis van de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen en autonome maatregelen.

Opbrengsten wijnaccijns en accijns van mousserende dranken op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst367385420
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 1835
w.v. autonome mutatie 020
w.v. endogene mutatie 1815
Endogene mutatie in procenten 4,9%3,9%

Hierbij is uitgegaan van onderstaande autonome maatregelen.

Effecten van autonome maatregelen en de indexatie op de accijns van mousserende dranken op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Teruggave Wijnaccijns 20
Totaal overige maatregelen 20
Totaal Autonome maatregelen 20

04.15 Alcoholaccijns

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van alcoholhoudende stoffen.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  910 000   
1e suppletore wet 2000  – 30 000   
mutatie  5 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 844 906885 000920 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 383 402401 595417 478  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst van de alcoholaccijns wordt geraamd op basis van de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen en autonome maatregelen.

Opbrengsten alcoholaccijns op kasbasis (x f 1 mln.)
 Realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst845885920
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 4035
w.v. autonome mutatie 51
w.v. endogene mutatie 3534
Endogene mutatie in procenten 4,1%3,8%

Effecten van autonome maatregelen op de alcoholaccijns in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Afschaffing accijnsvrije bevoorrading binnenschepen 1
Vervallen «tax-free»-verkoop op luchthavens en veerboten5  
Totaal fiscale maatregelen51
   
Totaal Autonome maatregelen51

Op basis van inzichten over particuliere consumptie en prijsontwikkeling wordt voor de jaren 2000 en 2001 rekening gehouden met een endogene groei van rond de 4%. Deze groei blijft enigszins achter bij andere consumptiegebonden belastingen in verband met een verschuiving van het gebruik van gedistilleerd naar minder alcoholhoudende en alcoholvrije dranken.

04.16 Bieraccijns

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van bier.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  660 000   
1e suppletore wet 2000  – 20 000   
mutatie  5 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 616 167645 000670 000 16 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 279 604292 688304 033  

c. De toelichting bij de cijfers

Voor 2000 wordt een endogene groei geraamd van 4,7%. Dit is in lijn met de kasontvangsten tot en met juli. Voor 2001 wordt een afzwakking van de endogene groei verwacht naar circa 3,9%. Er zijn geen autonome maatregelen.

Opbrengsten bieraccijns op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst616645670
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 2925
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 2925
Endogene mutatie in procenten 4,7%3,9%

04.17 Vervallen

04.18 Tabaksaccijns

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de accijns van tabaksfabrikaten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  3 415 000   
1e suppletore wet 2000  265 000   
mutatie  – 75 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 3 531 9233 605 0003 905 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 1 602 7171 635 8781 772 012   

c. De toelichting bij de cijfers

Voor 2000 en 2001 wordt uitgegaan van een gematigde endogene groei van ongeveer 1,3% en 4,3%, samenhangend met de ontwikkeling van de particuliere consumptie en de effecten van eerdere accijnsverhogingen.

Opbrengsten tabaksaccijns op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst3 5323 6053 905
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 73300
w.v. autonome mutatie 27144
w.v. endogene mutatie 46156
Endogene mutatie in procenten 1,3%4,3%

Op de tabaksaccijns zijn de onderstaande autonome maatregelen van toepassing.

Effecten van autonome maatregelen op de tabaksaccijns in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Wetsvoorstel IB2001: Verhoging tabaks- en shagaccijns i.v.m. verhoging BTW-tarief 140
Afschaffing accijnsvrije bevoorrading binnenschepen 1
Verhoging tabaksaccijns met 15 ct per 1–1-99. (3x), exclusief gedragseffecten. (Cumulatief 450 mln vanaf 1997)25  
Totaal fiscale maatregelen25141
   
Fraudeplan23
Totaal overige maatregelen23
   
Totaal Autonome maatregelen27144

04.20 Belasting van personenauto's en motorrijwielen

a. De grondslag van het artikel

De Wet op Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  5 744 000   
1e suppletore wet 2000  601 000   
mutatie  70 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 6 231 8486 415 0006 925 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 2 827 8892 911 0003 142 428  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst van de belasting van personenauto's en motorrijwielen wordt bepaald door de waarde van de verkopen van nieuwe auto's en motorfietsen. Voor de raming wordt onder andere gebruik gemaakt van gegevens van de RAI.

Opbrengsten belasting van personenauto's en motorrijwielen op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst6 2326 4156 925
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 183510
w.v. autonome mutatie – 153219
w.v. endogene mutatie 336291
Endogene mutatie in procenten 5,4%4,5%

Er is rekening gehouden met de volgende autonome maatregelen:

Effecten van autonome maatregelen op de belasting van personenauto's en motorrijwielen in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
BPM-vrijstelling vooraf voor taxi's– 200200
Vergroening autobelastingen (motie Hofstra/Crone) – 30
Aanpassing afschrijvingslijn BPM gebruikte auto's per 1-5-99– 2  
Vergroening 2000: Optimale brandstofmix dieselauto's 5352
Vergroening 2000: Stimulering in-car instrumenten – 4– 3
Totaal fiscale maatregelen– 153219
   
Totaal Autonome maatregelen– 153219

Voor 2000 wordt een endogene groei geraamd van 5,4%. Hierbij is rekening gehouden met de prijs- en volumegroei van nieuw verkochte auto's en de kasontvangsten tot en met juli. Voor 2001 wordt rekening gehouden met iets afzwakkende verkopen.

04.21 Omzetbelasting

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de omzetbelasting.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  56 725 000   
1e suppletore wet 2000  1 445 000   
mutatie  710 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 54 042 26058 880 00069 070 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 24 523 30826 718 57931 342 600  

c. De toelichting bij de cijfers

De raming van de opbrengst van de omzetbelasting hangt nauw samen met de ontwikkeling van de verschillende bestedingen (particuliere consumptie, overheidsconsumptie, overheidsinvesteringen en investeringen in woningen). Daarbij worden de verschillen in gewicht van elk van deze bestedingscategorieën meegenomen.

Geraamde procentuele mutatie van verschillende bestedingen in 2000 en 2001 (MEV 2001)
 20002001aandeel in totale relevante bestedingen
particuliere consumptie7,28,279%
overheidsconsumptie6,16,87%
investeringen in woningen9,88,29%
overheidsinvesteringen14,78,44%
    
gewogen gemiddelde mutatie7,78,1100%

Voor 2000 en 2001 worden de volgende kasopbrengsten geraamd. Daarbij is rekening gehouden met de gebruikelijke overloop van kasontvangsten.

Opbrengsten omzetbelasting op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst58 01063 14573 700
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 5 13310 554
w.v. autonome mutatie 3755 268
w.v. endogene mutatie 4 7585 286
Endogene mutatie in procenten 8,2%8,4%

Voor 2000 wordt mede op basis van de geraamde groei van de bestedingen en het kasverloop tot en met juli een endogene groei geraamd van 8,2%. Voor 2001 wordt een endogene toename van de omzetbelasting geraamd van 8,4%. In deze raming zijn de effecten van de onderstaande autonome maatregelen op kasbasis verwerkt.

Effecten van autonome maatregelen op de omzetbelasting in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Diverse BTW-maatregelen – 14
Vergroening 2001: BTW-heffing over milieubelastingen 207
Wetsvoorstel IB2001: Verhoging BTW-tarief naar 19% 4 420
Hogere BTW ivm aanpassing afschrijvingslijn BPM per 1-5-9915 
Ondernemerspakket 21e eeuw: Constructiebestrijding roerende zaken en verscherpte controle vrijgestelde ondernemers30  
Vergroening 1999: BTW-heffing over milieubelastingen15  
Vergroening 1999: Overbrengen water naar algemeen BTW-tarief15  
Vergroening 2000: BTW op bestrijdingsmiddelen212
Vergroening 2000: BTW-heffing over milieubelastingen15515
Vergroening 2000: Terugbrengen water naar laag BTW-tarief– 200– 15
Verlaagd BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten– 229– 21
Verlaging landbouwforfait14713
Vervallen «tax-free»-verkoop op luchthavens en veerboten25 
Wijziging BTW-heffing beleggingsgoud– 2  
Totaal fiscale maatregelen– 84 607
   
BTW door vrije inkoop reintegratiebudgetten575
BTW op aanleg van infrastructuur voor het openbaar vervoer en de exploitatie257592
Fraudeplan2516
Ondernemerspakket 21e eeuw: Audit file/clair OB 10
Wetsvoorstel Regels inzake heffing en invordering van rijksbelastingen in euro's– 22
lagere BTW agv Herzieningsbaten KPN4640
Totaal overige maatregelen383661
   
Totaal Autonome maatregelen3755 268

De raming van de vermoedelijke uitkomst voor 2000 en de ontwerpbegroting voor 2001 voor de omzetbelasting (x f 1 mln.)
Vermoedelijke uitkomst 200063 145
Af wegens afdracht aan de Europese Unie4 265
Ten bate van Begroting IX-B 200058 880
  
Ontwerp-begroting 200173 700
Af wegens afdracht aan de Europese Unie4 630
Ten bate van Begroting IX-B 200169 070

04.22 Belastingen van rechtsverkeer

a. De grondslag van het artikel

De Wet op belastingen van rechtsverkeer.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  7 658 000   
1e suppletore wet 2000  417 000   
mutatie  895 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 7 637 1488 970 0009 160 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 3 465 5874 070 4094 156 627  

c. De toelichting bij de cijfers

De belastingen van rechtsverkeer bestaan uit de overdrachtsbelasting, de assurantiebelasting en de kapitaalsbelasting. Qua omvang is de overdrachtsbelasting hiervan de belangrijkste (circa 75% van de totale opbrengst van de belastingen van rechtsverkeer).

Opbrengsten belastingen van rechtsverkeer op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst7 6388 9709 160
w.v. overdrachtsbelasting5 8596 4956 720
w.v. assurantiebelasting1 0831 3901 435
w.v. kapitaalsbelasting6961 0851 005
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 1 332190
w.v. autonome mutatie 109– 85
w.v. endogene mutatie 1 223275
Endogene mutatie in procenten 16,0%3,1%

Bij de raming van de overdrachtsbelasting is met de volgende autonome maatregelen rekening gehouden:

Effecten van autonome maatregelen op de belastingen van rechtsverkeer in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Verruiming overdrachtsbelasting landbouwstructuurverbetering182
Bestrijden constructies overdrachtsbelasting– 8  
Pakket stimulering natuurbeheer – 8
Ondernemerspakket 21e eeuw: Verlaging kapitaalsbelasting– 65– 185
Totaal Fiscale Maatregelen– 55– 190
   
Verscherpte controle op de component roerend146
Efficiencywinst reorganisatie; intensivering toezicht assurantiebelasting50 
Efficiencywinst reorganisatie; intensivering toezicht kapitaalbelasting100100
Totaal Overige maatregelen  
   
Totaal autonome maatregelen45– 85

De opbrengst van de overdrachtsbelasting is voor een groot deel afhankelijk van de prijs- en volume ontwikkeling op de woningmarkt. Voor 2000 wordt een endogene groei voorzien van ruim 10%. Deze groei hangt samen met de verwachte volume- en prijsstijging van de huizenmarkt in 2000. Voor 2001 wordt uitgegaan van een minder sterke ontwikkeling van de woningmarkt. De geraamde endogene groei voor 2001 bedraagt circa 3½%.

De ontwikkeling van de opbrengsten van de assurantiebelasting hangt af van de ontwikkeling bij de schadeverzekeringspremies. Voor 2000 wordt een endogene groei verwacht van ruim 23% op basis van realisatiecijfers tot en met juli. Voor 2001 wordt een endogene groei verwacht van ruim 3%.

De kapitaalbelasting wordt geheven bij de uitgifte van aandelen. De ontwikkeling van de kapitaalbelasting laat van jaar op jaar grote fluctuaties zien zonder een trendmatig verloop. Voor de raming wordt daarom uitgegaan van een nulgroei, waarbij voor 2001 wel rekening wordt gehouden met een tariefsdaling van 0,35%-punt.

04.23 Rechten van successie, van overgang en van schenking

a. De grondslag van het artikel

De Successiewet.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  2 833 000   
1e suppletore wet 2000  202 000   
mutatie  50 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 2 843 9223 085 0003 380 000 56 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 1 290 5161 399 9121 533 777  

c. De toelichting bij de cijfers

Uitgangspunt bij de raming van de successierechten vormt de vermogensontwikkeling in de afgelopen jaren. Voor de raming van de ontvangsten in 2000 wordt tevens gekeken naar de ontvangsten tot en met juli.

Opbrengsten rechten van successie, van overgang en van schenking op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst2 8443 0853 380
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 241376
w.v. autonome mutatie1 – 125
w.v. endogene mutatie 253290
Endogene mutatie in procenten 8,9%9,4%

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De volgende autonome maatregelen zijn in de raming verwerkt.

Effecten van autonome maatregelen en de automatische inflatiecorrectie op de rechten van successie, van overgang en van schenking in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Inflatiecorrectie 2000– 5 
Inflatiecorrectie 2001 – 5
Totaal Inflatiecorrectie– 5– 5
   
Pakket stimulering natuurbeheer– 12 
Rentevrij uitstel successierecht ondernemingsvermogen 5 naar 10 jaar (1-1-1996) 5
Totaal Fiscale Maatregelen– 125
   
Totaal autonome maatregelen1– 125

1 Exclusief de automatische inflatiecorrectie. Deze behoort tot de endogene mutatie.

De geraamde endogene groei van de successierechten bedraagt 8,9% in 2000 en 9,4% in 2001. Hierin komt de groei van het vermogen tot uitdrukking. Daarbij is voor 2000 rekening gehouden met de stand van de kasontvangsten tot en met juli.

04.24 Overige belastingontvangsten

a. De grondslag van het artikel

Op dit artikel worden belastingontvangsten geboekt die niet aan afzonderlijke belastingsoorten kunnen worden toegerekend. Het gaat met name om belastingontvangsten op reeds als oninbaar afgeschreven vorderingen waarvan het niet mogelijk is deze naar de belastingsoorten uit te splitsen. Grote fluctuaties zijn bij deze ontvangsten niet ongebruikelijk.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  95 000   
1e suppletore wet 2000  665 000   
mutatie  0   
Stand ontwerp-begroting 2001 68 054760 00080 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 30 882344 87336 302    

c. De toelichting bij de cijfers

Bij de raming van de overige belastingontvangsten wordt gebaseerd op recente realisaties. Over het algemeen liggen de ontvangsten op dit begrotingsartikel rond de 80 miljoen gulden. In 2000 is echter sprake van een incidenteel zeer grote opbrengst afkomstig uit de liquidatie van enkele grote houdstermaatschappijen. Vanwege het incidentele karakter neemt de endogene mutatie in 2001 sterk af.

Opbrengsten overige belastingontvangsten op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst6876080
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 692– 680
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 692– 680
Endogene mutatie in procenten 1 017,6%– 89,5%

Bij de raming van de opbrengsten aan overige belastingontvangsten is geen sprake autonome maatregelen.

04.25 Belastingen op milieugrondslag

a. De grondslag van het artikel

De Wet belastingen op milieugrondslag.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  6 738 000   
1e suppletore wet 2000  – 23 000   
mutatie  – 450 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 4 888 0726 265 0008 360 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 2 218 1102 842 9333 793 603    

c. De toelichting bij de cijfers

De ramingen voor 2000 en 2001 worden opgesteld op basis van de realisatie 1999 en de verwachte endogene groei. Voor de raming van de opbrengsten in 2000 worden tevens de kasontvangsten tot en met juli in de raming betrokken. Onderstaand wordt de raming van de kasopbrengsten gegeven. Tevens wordt de opbrengst van de verschillende belastingen op milieugrondslag afzonderlijk gegeven. De raming wordt met name bepaald door autonome mutaties.

Opbrengsten belastingen op een milieugrondslag op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst4 8876 2658 360
w.v. afvalstoffenbelasting211410435
w.v. grondwaterbelasting328345380
w.v. regulerende energiebelasting3 0033 9605 915
w.v. brandstoffenheffingen1 3451 3301 385
w.v. waterbelasting  265
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 1 3782 095
w.v. autonome mutatie 1 6281 558
w.v. endogene mutatie – 250537
Endogene mutatie in procenten – 5,1%8,6%

Bij het opstellen van de raming is uitgegaan van onderstaande autonome mutaties.

Effecten van autonome maatregelen op de belastingen op milieugrondslag in 2000 en 2001 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Vergroening 2001: Gelijktrekken tarief zelfonttrekkers 27
Vergroening 2001: Indexatie grondwaterbelasting 10
Vergroening 2001: Specifieke terugsluis bedrijfsleven zelfonttrekkers – 12
Vergroening 1999: indexatie milieubelastingen1  
Vergroening 2000: gelijktrekken tarief zelfonttrekkers273
Vergroening 2000: Indexatie grondwaterbelasting101
Vergroening 2000: specifieke terugsluis– 27– 3
Vergroening 2001: Indexatie afvalstoffenbelasting 7
Ondernemerspakket 21e eeuw: Intermediair afvalstoffenbelasting5  
Uitzondering hoog tarief zeeffracties15  
Vergroening 2000: heffing op storten brandbaar afval13515
Vergroening 2000: indexatie afvalstoffenbelasting71
Vergroening 2001: Indexatie REB 72
Vergroening 2001: Positieve prikkels huishoudens REB – 59
Vergroening 2001: Verhoging energiebelasting 1 323
Vergroening 1999: Indexatie milieubelastingen4  
Vergroening 1999: Positieve prikkels bedrijven REB– 2  
Vergroening 1999: Positieve prikkels huishoudens REB– 6  
Vergroening 1999: Verhoging energiebelasting110  
Vergroening 2000: indexatie REB627
Vergroening 2000: Positieve prikkels huishoudens REB– 59– 6
Vergroening 2000: Verhoging energiebelasting1 045115
Vergroening 2000: Vrijstelling REB groene stroom– 10  
Vergroening 2001: Indexatie brandstoffenheffing 27
Vergroening 1999:indexatie brandstoffenheffing3  
Vergroening 2000: Indexatie brandstoffenheffing394
Vergroening 2000: invoering waterbelasting26926
Totaal Fiscale Maatregelen1 6281 558
   
Totaal autonome maatregelen1 6281 558

04.26 Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten

a. De grondslag van het artikel

De Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  445 000   
1e suppletore wet 2000  25 000   
mutatie  30 000   
Stand ontwerp-begroting 2001 459 827500 000510 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 208 660226 890231 428  

c. De toelichting bij de cijfers

De opbrengst verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten wordt geraamd op basis van de ontwikkeling van de particuliere consumptie. De raming voor 2000 is mede gebaseerd op de kasontvangsten tot en met juli. Er zijn geen autonome mutaties.

Opbrengsten verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten op kasbasis (x f 1 mln.)
 realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst460500510
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 4010
w.v. autonome mutatie 00
w.v. endogene mutatie 4010
Endogene mutatie in procenten 8,7%2,0%

04.29 Belasting op zware motorrijtuigen

a. De grondslag van het artikel

Wet belasting zware motorrijtuigen.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  215 000   
1e suppletore wet 2000  5 000   
mutatie  0   
Stand ontwerp-begroting 2001 213 816220 000225 000 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 97 02599 832102 101  

c. De toelichting bij de cijfers

Op 1 januari 1996 is de Wet belasting zware motorrijtuigen in werking getreden. De belasting geldt voor zware vrachtwagens die in Nederland zijn geregistreerd en ook voor zware vrachtwagens die niet in Nederland zijn geregistreerd maar wel gebruik maken van de autosnelwegen in Nederland. De invoering van de belasting is het gevolg van de besluitvorming van de Europese Unie op het gebied van de eerste fase van de fiscale harmonisering van het wegvervoer.

 
 Realisatie 1999raming 2000raming 2001
Opbrengst214220225
    
Mutatie t.o.v. voorafgaande jaar 65
w.v. autonome mutatie – 10
w.v. endogene mutatie 75
Endogene mutatie in procenten 3,3%2,3%

Er is sprake van onderstaande autonome maatregelen.

Effecten van autonome maatregelen op de belasting van zware motorrijtuigen in 1999 en 2000 op kasbasis (x f 1 mln.)
 20002001
Vrijstelling Eurovignet bij gecombineerd vervoer– 1 
Totaal Fiscale Maatregelen– 1 
   
Totaal autonome maatregelen– 1 

De endogene groei is onder meer afhankelijk van de ontwikkeling van de economische groei en de export. Voor 2000 en 2001 wordt een endogene groei verwacht van respectievelijk 3% en 2%.

04.30 Ontvangsten die ten behoeve van het gemeentefonds en provinciefonds worden afgezonderd

a. De grondslag van het artikel

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Financiële-verhoudingswet (Fvw), is de wijze waarop de voeding (de ontvangsten) van het gemeente- en provinciefonds is geregeld, formeel gewijzigd. Met ingang van 1-1-1997 wordt een absoluut bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van het gemeentefonds afgezonderd. Per 1-1-1998 geldt een soortgelijke wijziging voor het provinciefonds.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1000)
  Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Stand ontwerp-begroting 2000  – 26 161 685     
1e suppletore wet 2000  – 1 398 596     
mutatie  – 18 400     
Stand ontwerp-begroting 2001 – 25 785 796– 27 578 681– 27 813 891 36 13.6
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 – 11 701 084– 12 514 66012 621 393    

c. De toelichting bij de cijfers

De voeding van het gemeente- en provinciefonds wordt in mindering gebracht op de belastingontvangsten. De nieuwe Financiële-verhoudingswet geeft aan dat de uitgaven en ontvangsten van beide fondsen met elkaar in evenwicht behoren te zijn. De voeding van het gemeentefonds en provinciefonds wordt daarom aangepast aan veranderingen in de uitgaven van de beide fondsen.

Mutatie 1e suppletore wet 2000

Voor een toelichting op deze mutaties wordt verwezen naar de 1e suppletore begroting 2000 van het gemeentefonds en provinciefonds.

Mutatie

De Tweede Kamer heeft zowel op de eerste suppletore begroting van het gemeentefonds als op die van het provinciefonds voor het uitkeringsjaar 2000 een amendement aangenomen. Deze amendementen strekken ertoe de financiële gevolgen van de fiscalisering van de omroepbijdrage voor regionale omroepen te compenseren door een verhoging van de algemene uitkering aan gemeenten met f 4 miljoen, en aan provincies met f 14,4 miljoen. Dit resulteert in een totale mutatie van f 18,4 miljoen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel19992000Ontvangsten 2001
1. Gemeentefonds23 967 581– 25 507 581– 25 688 691
2. Provinciefonds1 818 215– 2 071 100– 2 125 200
Totaal– 25 785 796– 27 578 681– 27 813 891
Licence