Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

A.Artikelsgewijze toelichting bij de wetsartikelen2
   
B.Begrotingstoelichting3

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor het jaar 2003 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2003. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2003.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2003 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingen baten-lastendiensten)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendienst(en) Bureau Heffingen, LASER, Plantenziektenkundige Dienst en Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees voor het jaar 2003 vastgesteld. Gezien eerdere overleggen met de Tweede Kamer heeft LNV, lopende de voorhangprocedure, de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees reeds als nieuwe baten-lastendienst in de LNV-begroting opgenomen. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel en de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

MEMORIE VAN TOELICHTING

(Deel B): de begrotingstoelichting

 Leeswijzer4
 Beleidsagenda8
 Deel A Algemeen8
 1 Hoofdlijnen van het beleid in 20038
 2 Financieel kader voor 200317
 Deel B LNV Beleidsprogramma 2003–200620
1Hooflijnen20
2Beleidsprogramma LNV 2003–200623
3Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit «Strategisch Akkoord»34
01Versterking landelijk gebied36
02Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)54
03Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer)63
04Economisch perspectiefvolle agroketens68
05Bevorderen duurzame productie80
06Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid98
07Kennisontwikkeling en Innovatie109
08Kennisvoorziening118
09Kennisverspreiding123
10Nominaal en onvoorzien130
11Algemeen131
 Bedrijfsvoeringsparagraaf135
 Bureau Heffingen138
 LASER144
 Plantenziektenkundige Dienst150
 Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees157
 Verdiepingsbijlage167
 Bijlage moties en toezeggingen188
 De bijlage Europese geldstromen200
 Bijlage Lijst van afkortingen210
 Bijlage Trefwoordenregister212

LEESWIJZER

De memorie van toelichting van de LNV-begroting 2003 kent de volgende indeling:

– de beleidsagenda

– de beleidsartikelen (1 t/m 9)

– de niet-beleidsartikelen (10 en 11)

– de paragraaf inzake bedrijfsvoering

– de paragraaf inzake baten-lastendiensten

– de verdiepingsbijlage

– de bijlage moties en toezeggingen

Evenals in de begroting 2002 bevat de memorie van toelichting de bijlage Europese geldstromen. Daarin wordt, voor zover relevant voor het Ministerie van LNV, inzicht verschaft in de vertaling van het Europese beleid in nationaal beleid, onze nationale inzet binnen de Europese Unie en de Europese geldstromen die buiten het nationale begrotingsverband lopen. Tot slot is na de bijlage Europese geldstromen een trefwoordenregister, een lijst met afkortingen en het organogram van het ministerie van LNV opgenomen.

In deze leeswijzer wordt een aantal aandachtspunten van algemene aard vermeld.

Algemene groeipad VBTB

Bij de beleidsartikelen wordt ingegaan op de specifieke groeipaden die deze beleidsartikelen betreffen. Ten opzichte van het groeipad van de begroting 2002 zijn er de nodige verbeteringen aangebracht. De aangekondigde beoordeling van de samenhang tussen de verschillende operationele doelstellingen heeft geresulteerd in een andere begrotingsindeling voor een aantal beleidsartikelen. Daarnaast heeft een verdere uitwerking plaatsgevonden van de prestatiegegevens, beleidsinformatie, evaluatieprogrammering en overige elementen in de toelichting. De toezeggingen in het overleg over de Financiële Verantwoording 2001 inzake innovatie en het groene onderwijs worden in het komende jaar geconcretiseerd.

LNV heeft in 2002 een eerste aanzet gemaakt voor een kernset van indicatoren voor duurzame ontwikkeling. Het komende jaar wordt de kernset verder ontwikkeld door ervaring op te doen met benutting binnen de beleidsontwikkeling en met internationale vergelijking van prestatiegegevens.

De programma-uitgaven per operationele doelstelling, zijn in de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid», meerjarig uitgesplitst naar beleidsmatig relevante onderwerpen en – indien mogelijk – naar financiële instrumenten, bijdragen aan zbo's, internationale overheden en/of medeoverheden.

Bij de beleidsartikelen is de beleidsevaluatieprogrammering voor de komende jaren weergegeven. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat alle operationele doelstellingen minimaal eenmaal per vijf jaar achteraf worden geëvalueerd.

Verantwoordelijkheid LNV

In de afzonderlijke beleidsartikelen wordt ingegaan op de taken en verantwoordelijkheden van de minister van LNV. Het karakter hiervan is afhankelijk van de geformuleerde doelstellingen en streefwaarden bij de beleidsartikelen. De minister van LNV is verantwoordelijk voor de keuze en de opzet van de beleidsinstrumenten die voor het realiseren van de doelstellingen worden ingezet. Voor de inzet en de werking van de beleidsinstrumenten in een bepaald begrotingsjaar bestaat er een resultaatsverantwoordelijkheid. Dit zelfde geldt voor het uitvoeren van EU-regelgeving en het uitoefenen van bevoegdheden op de wijze en de momenten waarop de nationale wetgeving die voorschrijft. Als voorbeeld voor dit laatste kan dienen, de veterinaire controle bij de invoer van dieren aan de EU-buitengrens, respectievelijk het nemen van maatregelen bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte.

Forfaitaire herberekening cijfers voor 2001

Als gevolg van de nieuwe artikelindeling die met ingang van 2002 wordt gehanteerd zijn ter wille van de vergelijkbaarheid in de tabellen bij de beleidsartikelen inzake Budgettaire gevolgen van beleid de cijfers voor het jaar 2001 herrekend naar de nieuwe artikelindeling. Bij de herberekening zijn op ervaringsgegevens gebaseerde verdeelsleutels gebruikt.

Toerekening aan de beleidsartikelen van de LNV-bijdrage aan de uitvoerende diensten

De toerekening aan de beleidsartikelen van de LNV-bijdrage aan de uitvoerende diensten is gebaseerd op de verdeling van de inzet per beleidsartikel waarop de betreffende uitvoerende dienst actief is. Deze inzet wordt jaarlijks in overleg tussen de beleidsdirecties en uitvoerende diensten bepaald. Uitgangspunt hierbij is de historische inzet. Nieuw of gewijzigd beleid, alsmede het verleggen van de prioriteiten of aanpassingen in de aanpak van de uitvoering, zijn van invloed op deze historische inzet en kunnen leiden tot intensiveringen of extensiveringen. Onder uitvoering wordt in dit kader ook handhaving verstaan. In de onderstaande tabel is de procentuele toerekening aan de beleidsartikelen van de LNV-bijdrage per uitvoerende dienst voor het begrotingsjaar 2003 weergegeven. Ook in de verantwoording over 2003 zal deze verdeling worden gehanteerd. Voor de baten-lastendiensten Bureau Heffingen, LASER, PD en RVV heeft de verdeling betrekking op de bijdrage van LNV aan de dienst.

Beleidsartikelen
 1234567891011
AID6%  34%47%13%     
Bureau Heffingen    100%      
DLG76%16%7%        
LASER3%2%18%12%7%   1% 57%
PD    100%      
RVV     100%     

Grafiek 1: Procentuele toerekening aan de beleidsartikelen van de LNV-bijdrage per uitvoerende dienst.kst-28600-XIV-2-1.gif

Overzichtscontructies

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is een aparte budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de buitenlanduitgaven van de verschillende departementen gebundeld. Zo wordt inzicht verschaft in de belangrijkste uitgaven die Nederland jaarlijks doet in het kader van internationale samenwerking. Belangrijke uitgangspunten van de HGIS zijn het bevorderen van samenwerking en afstemming tussen de ministeries op het gebied van buitenlands beleid. Voor wat betreft het ministerie van LNV komen de kosten uit hoofde van de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland en de contributie aan de Food and Agricultural Organisation (FAO) ten laste van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden in beleidsartikel 11 «Algemeen» nader toegelicht.

Het ministerie van LNV draagt tevens de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor internationale natuurprojecten die voortvloeien uit internationale verdragen. Het betreft internationale natuurprojecten die worden gefinancierd uit middelen die op de begroting van LNV staan en die onderdeel uitmaken van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden nader toegelicht in Beleidsartikel 1 onder de operationele doelstelling «Internationaal natuurlijk».

In de begroting 2003 wordt een overzichtsconstructie «Milieu» opgenomen als vervanging van het Milieuprogramma. Deze overzichtsconstructie geeft inzicht in de beleidsvoornemens en de daarbij behorende uitgaven voor de jaren 2003 tot en met 2007 voor het onderwerp Milieu. De coördinatie van deze overzichtconstructie ligt bij het ministerie van VROM. De betreffende uitgaven hebben betrekking op beleidsartikel 1«Versterking landelijk gebied», beleidsartikel 4 «Economisch perspectiefvolle agroketens » en beleidsartikel 9«Kennisverspreiding».

Tenslotte geeft de overzichtsconstructie Innovatiegerelateerde uitgaven inzicht in de uitgaven die departementen doen ten laste van de Rijksbegroting ter realisatie van het innovatie- en technologiebeleid. De opstelling van de overzichtsconstructie wordt gecoördineerd door het ministerie van Economische Zaken. Voor wat betreft het ministerie van LNV worden de uitgaven van kennisontwikkeling en innovatie opgenomen in deze overzichtsconstructie. De desbetreffende uitgaven worden in beleidsartikel 7 «Kennisontwikkeling en innovatie» nader toegelicht.

Evaluatieprogrammering

Onder elk beleidsartikel is een overzicht opgenomen met de programmering van beleidsonderzoek ex post van 2002 tot en met 2006. Deze periode komt overeen met het jaar van inwerkingtreding van de regeling waarop het programma is gebaseerd en de termijn (5 jaren) waarover deze programmering dekkend dient te zijn. In de overzichten is het jaartal van afronding aangegeven. De resultaten van de afgeronde evaluatieonderzoeken en de gevolgen daarvan voor het te voeren beleid worden opgenomen in de begrotingsverantwoording (jaarverslag 2002).

BELEIDSAGENDA

Deel A Algemeen

1. Hoofdlijnen van het beleid in 2003

Tot voor enkele jaren klonk bij velen – op het platteland én in de stad, bij boeren én bij beleidsmakers – veel zorg over de groeiende afstand tussen de voedselproducent en de consument. Inmiddels lijkt het besef breed en diep ingang gevonden te hebben dat stad en land op allerlei manieren op elkaar betrokken zijn. Mede door de regelmaat waarmee de samenleving de afgelopen periode is opgeschrikt door berichten over voedselcrises en de ingrijpende gevolgen van uitbraken van besmettelijke dierziekten is de maatschappelijke belangstelling voor de kwaliteit van het voedsel en voor de voedselproductie hoog. Burgers, consumenten en hun organisaties tonen zich geïnteresseerd en vaak ook bezorgd over de omstandigheden waaronder ons voedsel wordt geproduceerd. Zo vindt er een intensief politiek en maatschappelijk debat plaats over uiteenlopende kwesties als dierenwelzijn, het Europese non-vaccinatiebeleid, zorg voor het milieu en de toepassing van moderne biotechnologie in de voedselproductie. De consument geeft richting aan de vraag; goede samenwerking binnen krachtige ketens is een noodzakelijke voorwaarde om aan deze vraag te kunnen beantwoorden.

De afgelopen jaren zijn door boeren en tuinders geweldig grote inspanningen geleverd om tegemoet te komen aan de hoge eisen die de samenleving aan hun product en aan hun wijze van produceren stelt. Veel is al bereikt, bijvoorbeeld op het punt van hygiëne en voedselveiligheid en ten aanzien van het terugdringen van de uitstoot van mineralen en bestrijdingsmiddelen. Maar ook oogsten boeren maatschappelijke waardering door de inspanningen die zij zich getroosten om de kwaliteit van het landschap te verhogen. Zo wordt «landschappelijke verrommeling» tegen gegaan en worden via agrarisch natuurbeheer de flora en fauna op en rond akkers en weiden verrijkt. Een aantrekkelijk platteland – de aankleding van de agrarische productieruimte – komt tegemoet aan de groeiende vraag naar hoogwaardig groen in de nabijheid van stedelijke gebieden.

Er is een maatschappelijk klimaat voor veranderingen in de landbouw gegroeid, waarin het begrip duurzaamheid richtinggevend is. Daarbij is de zorg voor de natuurlijke omgeving onlosmakelijk verbonden met de sociale en economische vitaliteit van de agrarische sector; het eerste is een (ook economische) levensvoorwaarde voor het tweede, maar het omgekeerde is evenzeer het geval. Het streven naar vermindering van de administratieve lastendruk van de agrarische sector, waarmee aan de hand van het advies-Sorgdrager Lastige lasten dit jaar een begin wordt gemaakt, vormt zo een belangrijke voorwaarde om de sector in staat te stellen te werken aan de omslag naar een duurzame, toekomstgerichte land- en tuinbouw. Er zal een ambitieus plan tot vermindering van de administratieve lasten worden opgesteld. Medio oktober zal de Kamer een Plan van Aanpak inzake de ministeriële inzet bereiken.

Internationaal

In een dergelijke integrale benadering van het begrip duurzaamheid, waarin de ecologische invalshoek samengaat met de economische en sociaal-culturele dimensies, past behalve aandacht voor natuur, milieu,voedselveiligheid, dierenwelzijn en ruimte voor recreatie in eigen land ook het oog hebben voor grensoverschrijdende belangen. Mede door inspanningen van Nederland staat dit aspect nu hoger op de Europese politieke agenda. Het kabinet vindt het van belang dat ook met de gerechtvaardigde belangen van ontwikkelingslanden en van de landen in Midden- en Oost-Europa rekening wordt gehouden wanneer de komende jaren besluiten worden genomen over de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU en over het wegnemen van handelsbelemmeringen en het verminderen van handelsverstorende maatregelen in het kader van de WTO. Ook immers met het oog op de markttoegang van ontwikkelingslanden zijn fundamentele aanpassingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nodig.

Voor de stabiliteit en de economische ontwikkeling van het Europese continent is de uitbreiding van de EU van groot belang. De interne markt groeit na toetreding van nieuwe lidstaten tot mogelijk meer dan 480 miljoen (EU-27) consumenten. Ruim voor de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU moet helderheid bestaan over de toekomstige koers die met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) wordt ingeslagen. Immers, ook na toetreding van nieuwe lidstaten dient het GLB te passen binnen de financiële kaders, zoals die in Berlijn zijn afgesproken. Ook meent Nederland dat in het kader van het GLB geen uitbreiding van inkomenssteun naar nieuwe lidstaten dient plaats te vinden. Indien dit onontkoombaar zou zijn, versterkt dit de noodzaak van versnelde uitfasering van die steun in de oude lidstaten, waarover besloten zou moeten zijn voordat de toetreding van nieuwe lidstaten een feit is. De afbouw van inkomenssteun voor de landbouw in EU-verband moet worden gecombineerd met een uitbreiding van mogelijkheden om vergoedingen te geven aan boeren die een actieve bijdrage leveren aan natuur- en landschapsbeheer.

Het kabinet acht het vanzelfsprekend dat de kwaliteit van het milieu en diergezondheid en -welzijn in de toetredende landen op een gelijk niveau gebracht of gehouden wordt als dat van de huidige lidstaten.

Meer en meer zal het Europese landbouwbeleid zich in de toekomst focussen op duurzame productiemethoden en een duurzaam gebruik en beheer van het landelijk gebied. Nederland maakt gebruik van de mogelijkheden die de Europese tweede pijler (het plattelandsbeleid) biedt via onder meer het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP), opgesteld op grond van de Europese Kaderverordening plattelandsontwikkeling. Jaarlijks ontvangt Nederland een Europese bijdrage van circa 55 miljoen euro. Samen met de provincies worden deze middelen ingezet op diverse LNV-regelingen en provinciale programma's. Daarnaast wordt ook aangesloten op de mogelijkheden die de EU biedt in het kader van Doelstelling 2, Leader en Interreg. De inzet is om deze programma's in aanvulling op het POP ondersteunend te laten zijn voor het nationale plattelandsbeleid.

Ten aanzien van de WTO geldt dat de leden uiterlijk 23 maart 2003 onderhandelingsvoorstellen op het gebied van landbouw moeten indienen. Afronding van de lopende Doharonde is voorzien in januari 2005. De implementatie van de uitspraken volgt daarna. Daarom moet de EU de discussies over de mid term review benutten om haar beleid aan te passen in de richting van meer marktwerking in combinatie met eisen ten aanzien van voedselkwaliteit enintegriteit. De voorstellen die de Europese Commissie hiervoor onlangs naar voren heeft gebracht, beschouwt het kabinet als een belangrijke bijdrage om de discussie in de gewenste richting te sturen.

Administratieve lastendruk

De agrarische sector is in de afgelopen jaren geconfronteerd met tal van maatregelen ten aanzien van voedselveiligheid, bestrijding van dierziekten, bevordering van dierenwelzijn en diergezondheid en terugdringing van het mestoverschot. Hiermee ging een aanzienlijke administratieve lastendruk gepaard. Per saldo is de administratieve lastendruk bij de agrarische ondernemers te ver opgelopen. Zij werden geconfronteerd met een stapeling van gedetailleerde regelgeving. Niet zelden moesten dezelfde gegevens in het kader van verschillende regelingen worden overgelegd. Daarbij bestonden meer dan eens verschillende definities voor dezelfde soort gegevensinwinning en waren de ICT-toepassingen nog beperkt.

Voor een goed en dynamisch ondernemersklimaat in de agrarische sector acht het kabinet het van groot belang dat ingezet wordt op een forse reductie van administratieve lasten. In 2003 zullen maatregelen op het gebied van mest en veterinaire verplichtingen dusdanig worden aangepast dat een reductie van de administratieve lasten voor de sector gerealiseerd wordt.

Voor 2003 en volgende jaren stelt het kabinet voor om verdere reductie van administratieve lastendruk voor de sector te bezien op thema's als plantenziekten en bestrijdingsmiddelen, de Landbouwkwaliteitswet, de Landbouwwet en de visserijwetgeving.

Consumentenaangelegenheden en Voedsel- en Warenautoriteit (VWa)

Nederland zal de komende jaren onverkort blijven inzetten op het bieden van een hoog beschermingsniveau van consumenten, ook waar het gaat om voedselveiligheid. Hierbij is de overheid voorwaardenscheppend via wet- en regelgeving, waaronder normstelling voor het bedrijfsleven. Daarnaast oefent de overheid toezicht uit. Binnen de gestelde voorwaarden is het bedrijfsleven primair verantwoordelijk voor de veiligheid van het geproduceerde voedsel. Daarbij zal de overheid zich sterk maken voor een toenemende harmonisering van de normstelling voor en eisen ten aanzien van de veiligheid van voedingsmiddelen in zowel EU-verband als in internationale gremia zoals de Codex Alimentarius. Centraal uitgangspunt hierbij zal zijn dat normstelling gebaseerd dient te zijn op een wetenschappelijke risicoanalyse, die in de EU is afgestemd. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sector zelf om kwalitatieve meerwaarde te geven aan zijn producten, waarbij de markt bepaalt of er behoefte bestaat aan deze extra toegevoegde waarde.

De toepassing van ketengarantiesystemen geeft de consument de mogelijkheid bewuster te kiezen voor de producten die hij koopt. Transparante ketens zullen kwaliteitsverschillen tussen de producten in de winkelschappen beter zichtbaar maken. Inspanningen zijn nodig om de consument bewust te maken van het feit dat verantwoord geproduceerd voedsel zijn prijs heeft en zijn koopgedrag maatschappelijke gevolgen heeft.

Voor wat betreft biotechnologie moeten de komende tijd vooral de toepassingsperspectieven beleidsaandacht krijgen. Toepassingen van moderne biotechnologie in voeding moeten voldoen aan maatschappelijke behoeften en/of consumentenvoordelen opleveren. LNV zal de kennisinstellingen en het bedrijfsleven op deze verantwoordelijkheid wijzen (vraagsturing in plaats van aanbodsturing). Vanwege de mogelijke risico's voor mens en milieu en de verwachtingen bij het publiek omtrent de toezichthoudende rol van de overheid zal LNV zelfstandig aandacht besteden aan de maatschappelijke zorgen. De levenswetenschappen zullen nieuwe maatschappelijk-ethische vragen blijven oproepen in de samenleving. Het ontwikkelen van een verantwoord biotechnologiebeleid vereist dan ook het verbinden van bèta- en gammakennis en het betrekken van de buitenwereld in een vroeg stadium van het beleidsproces. Deze communicatie met de samenleving wordt vormgegeven via consumentenplatforms en uitgebreide publieksvoorlichting. Daarnaast is goede regelgeving met betrekking tot etikettering, traceerbaarheid en milieuaansprakelijkheid van biotechnologieproducten noodzakelijk. Beleid hiervoor wordt in de eerste plaats in EU-verband vorm en inhoud gegeven.

In het voorjaar van 2002 is besloten tot instelling van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWa). Met de VWa worden bestaande structuren van toezicht, onderzoek en risicobeoordeling van food en non-food producten gestroomlijnd. Zowel de Keuringsdienst van Waren (KvW) als de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) worden deel van de VWa. In 2003 wordt dit integratieproces verder gestalte gegeven. Met de instelling van de VWa wordt beoogd een onafhankelijke en gezaghebbende autoriteit tot stand te brengen, die voorziet in adequate risicoanalyse ten behoeve van de normstelling en toeziet op de naleving van bepalingen omtrent de normstelling voor voedselveiligheid.

Diergezondheid en dierenwelzijn

Op het terrein van de gezondheid en het welzijn van dieren heeft het landbouwbedrijfsleven de afgelopen jaren forse investeringen gepleegd. Een dier heeft waarde in zichzelf en is niet slechts een productiemiddel. Bij de ontwikkeling van het dierenwelzijnsbeleid is dit al langer uitgangspunt, bij de aanpak van de diergezondheid zal dit meer dan voorheen het geval moeten zijn. De nadruk dient komen te liggen op preventie meer dan op bestrijding. Dit geldt voor alle dierziekten, niet alleen voor de van dier op mens overdraagbare ziekten (zoönosen). Meer aandacht is nodig voor onder andere de effectiviteit van maatregelen als reiniging en ontsmetting en voor de mogelijkheden van het gebruik van diergeneesmiddelen en het toepassen van vaccinaties. Met betrekking tot dit laatste wil het kabinet in internationale gremia de discussie over de afschaffing van het non-vaccinatiebeleid met kracht voeren. Daarnaast wordt onder meer gewerkt aan nieuwe I & R-systemen voor runderen en varkens.

In relatie tot de discussie over de omslag naar een meer duurzame veehouderij dienen ook fundamentele vragen naar de grenzen van de huidige veehouderijsystemen aan de orde te komen. Zo zal een meer natuurlijk gedrag van dieren een verbetering van de diergezondheidsstatus tot gevolg kunnen hebben. Nader onderzoek zal dit moeten onderbouwen.

Belangrijk in het dierenwelzijnsbeleid is het ondersteunen van marktmechanismen gericht op maatschappelijk verantwoord produceren én consumeren. Het kabinet spant zich in voor EU-harmonisatie gericht op verhoging van het algemene niveau van dierenwelzijn door welzijnsonvriendelijke productiemethoden aan banden te leggen. Er zal nadrukkelijk worden afgestapt van wetgeving die gedetailleerd voorschrijft hoe een dier moet worden gehouden: gestreefd zal worden naar meer voorschriften op hoofdlijnen. Bij harmonisatie moet rekening worden gehouden met de belangen van ontwikkelingslanden. Bovendien worden ontwikkelingslanden desgevraagd ondersteund bij hun inspanningen om aan internationale normen te voldoen.

Biologische landbouw

In het beleid ten aanzien van de biologische landbouw staat de vraaggerichte benadering centraal: de sector dient terdege rekening te houden met de opvattingen van de consument ten aanzien van biologische productie. Het overheidsbeleid richt zich met name op professionalisering van vraaggerichte ketens, optimaal transparante en sluitende ketens, kennisontwikkeling en -verspreiding en stimulering van de biologische primaire productie.

In het kader van de professionalisering van vraaggerichte ketens is door de belangrijkste marktpartijen, samenwerkend binnen de task-force Martkontwikkeling Biologische Landbouw, een convenant afgesloten waarin het streven is vastgelegd om het aandeel biologische producten tot 2004 te laten groeien naar 5% van de totale consumentenbestedingen in voedselproducten in Nederland. Deze ambitie wordt ondersteund door een communicatiecampagne van overheidswege, aangevuld met productgerichte acties van het bedrijfsleven.

Tevens werkt de task-force aan de afstemming van vraag en aanbod per sector. Daarbij is bij eventuele knelpunten een tijdelijke financiële ondersteuning toegezegd. In dit kader is in 2002 de investeringsregeling voor de biologische varkenshouderij opengesteld, ter aanvulling op de afspraken door marktpartijen in de biologische varkenshouderij. Op basis van de uitkomsten van een evaluatie van de Regeling Stimulering Biologische Productiemethode (RSBP) zal in het voorjaar van 2003 worden besloten over de voortzetting hiervan. Daarbij zal worden bezien of veranderingen noodzakelijk zijn in de vormgeving van de tegemoetkoming in de omschakelingskosten voor primaire producenten.

Mest- en mineralenbeleid

De afgelopen jaren was het noodzakelijk het mestbeleid een impuls te geven vanwege de gerechtelijke uitspraken inzake de Wet herstructurering varkenshouderij en de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart inzake de implementatie van de Nitraatrichtlijn en waarover het Europese Hof naar verwachting in de loop van 2003 een uitspraak zal doen. Daarom is in 1999 besloten tot een versnelde invoering van de MINAS-verliesnormen van 2008 naar 2003. Het per 1 januari 2002 ingevoerde stelsel van mestafzetovereenkomsten is erop gericht evenwicht op de mestmarkt te creëren Voorts zijn in 2000 en 2001 dier- en mestproductierechten opgekocht voor een bedrag van ca. 300 miljoen euro (eerste en tweede tranche Regeling beëindiging veehouderijtakken) en subsidiëren de provincies in de reconstructiegebieden de sloop van stallen. Daarnaast is de mestproductie gereduceerd door het toepassen van een afroompercentage (dat inmiddels is teruggebracht tot 0%) bij de overgang van varkensrechten naar een ander bedrijf en bij bedrijfsoverdracht. Door dit pakket maatregelen is de veestapel zover ingekrompen dat per 2003 slechts een gering mestoverschot zal bestaan: 4 miljoen kg fosfaat (bandbreedte 0–12 miljoen kg fosfaat), ervan uitgaande dat het derogatieverzoek wordt gehonoreerd.

In het kader van de evaluatie van het mestbeleid heeft het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) een onderzoek uitgevoerd naar de milieueffecten van het gevoerde mestbeleid. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in het algemeen de nitraatconcentraties in het grondwater de afgelopen jaren substantieel zijn gedaald. Op een aantal punten worden de milieudoelstellingen echter nog niet gehaald. Op grond van de evaluatie van het Milieu- en natuurplanbureau zullen de komende maanden besluiten worden genomen over mogelijke aanpassingen van de verliesnormen voor 2003. Het Expertisecentrum Rechtshandhaving constateert tegelijkertijd in een onderzoek dat het handhavingssysteem van MINAS in de periode 2000–2001 nog in opbouw was, onder lastige maatschappelijke omstandigheden. Inmiddels zijn er plannen ontwikkeld om de zwakke plekken van het systeem te versterken. Uitvoering van de aanbevelingen die in het door mevrouw Sorgdrager opgestelde rapport Lastige Lasten zijn gedaan om de administratieve lasten te verlichten, kunnen bijdragen aan hogere acceptatie van Minas.

Gewasbescherming

Ook het gewasbeschermingsbeleid is gericht op een duurzame landbouw. Hierbij zijn vooral teelten kwetsbaar waarbij de gewasbescherming in sterke mate steunt op het gebruik van kritische gewasbeschermingsmiddelen. Ook in de toekomst zal de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in de Nederlandse landbouw onontbeerlijk zijn. De primaire verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van een verantwoord pakket middelen ligt bij het bedrijfsleven. Het kabinet zal zich ervoor inspannen om binnen de randvoorwaarden voor een noodzakelijke bescherming van mens en milieu, zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het beschikbaar komen van een effectief middelenpakket. Waar mogelijk zullen belemmeringen in regelgeving en beleid worden weggenomen en zal de toelating van kleine toepassingen worden gefaciliteerd. Inmiddels zijn in procedure een wetswijziging inzake herprioritering bij de beoordeling van middelen, een wetswijziging inzake uitbreidingstoelatingen en een subsidieregeling voor ondersteuning van aanvragen voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong. Het kabinet is van oordeel dat harmonisatie van het middelenpakket in Europees verband voorwaarde is voor gelijkwaardige concurrentieverhoudingen.

Versterking landelijk gebied

De behoefte aan groen neemt met name in het westen van het land toe, water vraagt om extra ruimte, er is veel belangstelling voor wonen in het groen en ook stadsuitbreidingen en aanleg van infrastructuur vergen ruimte. De landbouw, de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied, staat daardoor voor grote veranderingen. Deze ontwikkelingen moeten op een zodanige wijze in het landelijk gebied worden ingepast, dat de verscheidenheid en de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt wordt. Dit zal in een uitvoeringsprogramma voor een Vitaal Landelijk Gebied uitgewerkt worden tot op het niveau van concrete taakstellingen en financiële middelen. Daarbij zullen de taakstellingen aangepast worden aan de financiële mogelijkheden. Tevens zal uitwerking worden gegeven aan een verregaande vereenvoudiging van beleids- en gebiedscategorieën, evenals hoe een grotere betrokkenheid van andere overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen gerealiseerd kan worden, mede in relatie tot de verantwoordelijkheidsverdeling in het landelijk gebied. Het Strategisch Akkoord zal hierbij worden betrokken.

De landbouw blijft. Maar de ontwikkelingen in de landbouw vragen om een aanpassing van de structuur van de bedrijven. Daarnaast dient ook de rol van de grondgebonden landbouw als beheerder van het landelijk gebied versterkt te worden. Voor specifieke gebieden waar de maatschappelijke wensen verder gaan dan in redelijkheid van de ondernemers kan worden verwacht, wordt voor additionele, concreet vastgelegde prestaties het instrument van groene diensten ingezet. Daarbij gaat het om het beheer van natuur en landschap, water en het versterken van de recreatieve toegankelijkheid van het landelijk gebied door boeren en andere ondernemers. Voor de niet grondgebonden landbouwsectoren is vanwege milieu en landschap het streven gericht op het waar mogelijk concentreren van bedrijven. In de concentratiegebieden van intensieve veehouderij in het oosten en zuiden van het land worden ook deze verschillende elementen gebiedsgericht in onderlinge samenhang aangepakt. De reconstructieplannen, die op basis van de Reconstructiewet worden opgesteld, dienen uiterlijk 1 februari 2003 te worden ingediend.

Plattelandsontwikkeling vraagt om uiteenlopende oplossingen voor uiteenlopende maatschappelijke problemen. Het gaat bij plattelandsontwikkeling daarom niet alleen om beleid voor landbouw, natuur, landschap en recreatie, maar ook om inzet van sociaal-economisch en sociaal-cultureel beleid. De landbouw kan niet alleen drager zijn van een gezond platteland. Andere activiteiten zijn in combinatie met de agrarische noodzakelijk. Het kabinet kiest hier voor een integrale benadering.

Natuur

In het natuurbeleid staat het kabinet een vitale en gevarieerde natuur voor ogen. De totstandkoming van de EHS is een belangrijk middel om deze doelstelling te verwerkelijken. Door de fors toegenomen grondprijzen zijn de kosten die samenhangen met de grondverwerving ter realisering van de EHS navenant gestegen. Het kabinet heeft onder meer om die reden besloten om, met behoud van de hoofddoelstellingen van de EHS, het agrarisch natuurbeheer een belangrijke plaats toe te kennen in het bereiken van de natuurdoelstellingen voor de langere termijn.

Begin 2003 zal een tussentijdse evaluatie van het Programma Beheer naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van de tussentijdse evaluatie zal besluitvorming plaatsvinden over wijzigingen van het Programma Beheer. In 2003 zal verder gegaan worden met de realisatie van het stelsel van Nationale Parken met het verlenen van de definitieve nationale parkstatus aan drie nieuwe gebieden.

De gewenste natuurkwaliteit (neergelegd in natuurdoelen) is sterk afhankelijk van de aanwezige milieu- en watercondities. Uit allerlei verkenningen is gebleken dat het generieke milieubeleid niet of niet snel genoeg tot de gewenste natuurkwaliteit zal leiden. Extra aandacht zal daarom worden besteed aan de milieuen watercondities in en rondom de EHS. Daarbij wordt tot 2010 prioriteit gegeven aan de grote EHS-gebieden (de natuurkernen). In 2003 zal op basis van de beschikbaar gestelde financiële middelen een uitvoeringsprogramma worden uitgebracht waarin in overleg met de provincies de maatregelen en instrumenten zijn uitgewerkt voor een aanzienlijke verbetering van de milieu- en waterkwaliteit in de beïnvloedingsgebieden van de natuurkernen van de EHS. Kern van de aanpak is het verder extensiveren van de melkveehouderij en het verplaatsen van varkens- en pluimveebedrijven in deze beïnvloedingsgebieden en het doorvoeren van maatregelen gericht op bestrijding van de verdroging.

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een communautair netwerk van beschermde natuurgebieden (Natura 2000). De aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden wordt in 2003 afgerond. Bezien wordt tevens of de implementatie van de Habitatrichtlijn volledig genoeg is en werkbaar in de praktijk om een passende bijdrage aan het communautaire netwerk te leveren.

Op grond van een in najaar 2002 te verschijnen plan van aanpak Duurzaam Gebruik Noordzee zal in 2003 naar verwachting het maatschappelijke en politieke debat worden gevoerd over de gebruiksfuncties en de natuurfunctie van de Noordzee. Daartoe wordt onderzocht welke gebieden in aanmerking komen voor aanwijzing in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en zullen tegelijkertijd de sociale en economische gevolgen van de mogelijke kwalificatie van beschermde gebieden worden geïnventariseerd. Over het beschermingsregime voor de Noordzee (waaronder de vijf bijzondere gebieden) vindt besluitvorming plaats in het kader van de aanpassing van de Vijfde nota ruimtelijke ordening.

Visserij

Het kabinet zal zich in 2002 en 2003 inzetten in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Nederlandse ambities liggen op het terrein van een meer op duurzaamheid gericht instandhoudingsbeleid voor visbestanden, het aanbrengen van meer economische prikkels in het visstandbeheer en vlootbeleid en grotere betrokkenheid, meer onderlinge samenwerking van direct belanghebbenden bij het visserijbeleid (good governance) en bevordering van de coherentie in het externe EU-visserijbeleid.

Het evaluatieprogramma Schelpdiervisserij in de kustwateren 1999–2003 (EVA II) zal in 2003 opgeleverd worden. Aan de hand van deze evaluatie zal nadere besluitvorming plaatsvinden over de toekomst van de schelpdiervisserij.

Kennis en innovatie

De verbreding van de maatschappelijke opgave voor de agrosector en voor de overheid is terug te zien in de wijze waarop door het ministerie van LNV met kennis wordt omgegaan. De van oudsher bestaande oriëntatie op landbouwkundige kennisvragen wordt aangevuld met een bredere oriëntatie op kennis in het kader van de veranderde functie en de plaats van de agrarische sector in de samenleving. Daartoe wordt verdere uitbreiding gerealiseerd met het in de markt plaatsen van kennisvragen. Op die wijze kunnen voorlichtingsprojecten en onderzoeksopdrachten in gezonde concurrentie tot stand worden gebracht. Voor zowel de kennisinstellingen als voor de overheid betekent dit dat de onderlinge relatie nieuw ingevuld zal moeten worden.

Het innovatiebeleid wordt uitgewerkt langs een innovatiebewust en langs een innovatiegericht spoor. Innovatiebewust houdt vooral in dat bestaand beleid en regelgeving worden getoetst aan de effecten op innovatieve krachten in de samenleving. Daarnaast wordt generieke ondersteuning gegeven aan innovaties, aanvullend op het bestaand EZ beleid. LNV neemt de uitdaging aan om meer innovatiebewust kennisbeleid te ontwikkelen. De aanpassingen van het huidige onderwijs- en onderzoeksbeleid zullen moeten resulteren in kennisbeleid waarin plaats is voor vernieuwende en stimulerende richtingen. Verbreding van de kennisbasis zal dan ook de komende periode met kracht worden ingezet.

2. Financieel kader voor 2003

Grafiek 2: Uitgaven verdeeld over de (beleids)artikelenkst-28600-XIV-2-2.gif

Grafiek 3: Ontvangsten verdeeld over de (beleids)artikelen kst-28600-XIV-2-3.gif

2.1 Uitgaven

De begroting van de uitgaven voor 2003 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2002 technisch bijgesteld met € 108 mln. Deze bijstelling bestaat uit de volgende mutaties.

Bedragen x € 1 mln.
 200220032004200520062007
Stand begroting 20022 0691 9601 9571 9731 9871 987
1 Strategisch Akkoord15– 59– 71– 106– 105– 105
2 Technische mutaties176160– 20– 21– 16– 51
Stand begroting 20032 2602 0611 8661 8461 8661 831

1. Strategisch Akkoord

Om de ambities uit het Strategisch Akkoord, in het licht van de economische teruggang, waar te kunnen maken is een totaalpakket aan besparingen vastgesteld. Daar staat een aantal uitgavenverhogingen tegenover. Voor de verwerking van het Strategisch Akkoord, inclusief de nadere besluitvorming begroting 2003, op de LNV-begroting wordt verwezen naar het LNV-beleidsprogramma 2003–2006 (deel B van deze beleidsagenda).

2. Technische mutaties

De technische mutaties voor 2003 en latere jaren betreffen met name de volgende begrotingsmutaties:

In verband met het opkopen van dier- en mestproductierechten middels de tweede openstelling van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken is voor 2003 een bedrag van € 172 mln. aan de begroting toegevoegd. Deze verhoging wordt gecompenseerd door ontvangsten uit het O&S-fonds voor de landbouw van € 172 mln. De verplichtingen voor deze regeling worden in 2002 aangegaan.

In verband met de loonbijstelling is structureel € 50,2 mln. vanaf 2002 toegevoegd aan de LNV-begroting. De herschikking van dit bedrag naar de loongevoelige beleidsartikelen heeft inmiddels plaatsgevonden. In het kader van de brandstofcompensatiegelden voor de glastuinbouw is € 9,1 mln. in het O&S-fonds voor de landbouw gereserveerd voor de nieuwbouw van het proefstation Bleiswijk. Via de LNV-begroting wordt de bijdrage in 2003 aan de DLO ter beschikking gesteld.

Door de verzelfstandiging van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) worden de ontvangsten van visakten met ingang van 2003 op de begroting van LNV geraamd. LNV stelt deze middelen (€ 6,4 mln.) weer beschikbaar aan de sport- en beroepsbinnenvisserij.

In verband met de instelling per 1 januari 2003 van de RVV als baten-lastendienst met een eigen begroting, wordt alleen nog de bijdrage van LNV aan de RVV op de LNV-begroting geraamd. De begroting van LNV wordt daarom met een bedrag van € 93 mln. structureel vanaf 2003 verlaagd.

Voor 2002 heeft de verhoging van de begroting vooral betrekking op desalderingen met betrekking tot natte natuurprojecten (€ 12 mln.), overname I&R-taken (€ 10 mln.), afrekeningsbeschikking EU (€ 22 mln.) en BSE-maatregelen (€ 36 mln.), alsmede extra opbrengst verkoop onroerend goed (€ 10 mln.) waar uitgaven tegenover staan.

2.2 Ontvangsten

De begroting van de ontvangsten voor 2003 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2002 technisch bijgesteld met € 71 mln.

Bedragen x € 1 mln.
 200220032004200520062007
Stand begroting 2002615546513514512512
1. Technische mutaties7771– 124– 120– 115– 160
Stand begroting 2003692617389394397352

1. Technische Mutaties

De technische mutaties voor 2003 en latere jaren betreffen met name de bij de uitgaven genoemde desalderingen inzake de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, het proefstation Bleiswijk, visakten en de RVV. Daarnaast vallen de ontvangsten uit hoofde van landbouwheffingen vanaf 2003 structureel € 42,3 mln. lager uit. Dit wordt met name veroorzaakt door het vervallen van de opslagkostenregeling en de lagere wereldmarktprijs van suiker.

Voor 2002 heeft de verhoging van de begroting vooral betrekking op de bij de uitgaven genoemde desalderingen. Daarnaast wordt de totale EU-bijdrage voor de MKZ-maatregelen naar huidige inzichten ingeschat op € 73 mln. In 2002 wordt hiervan € 39 mln. ontvangen. Dit is € 12,4 mln. meer dan oorspronkelijk voor 2002 was begroot.

DEEL B Beleidsprogramma LNV 2003–2006

1. Hoofdlijnen Beleidsprogramma LNV 2003–2006

In aansluiting op het Strategisch Akkoord zullen op de beleidsterreinen van LNV in de komende jaren 2003–2006 de volgende uitgangspunten gehanteerd worden:

Een gezonde economische sector in een internationaal concurrerende markt

De handelsliberalisatie in WTO-landen en de uitbreiding van de EU doen de grenzen vervagen en vergroten de concurrentiedruk voor het Nederlands agrocluster. Tegelijk ontstaan er nieuwe kansen. Nederlandse bedrijven vinden nieuwe exportmarkten en internationaliseren door vestiging elders. Kernbegrippen daarbij zijn marktgerichtheid, duurzaamheid, innovatiekracht en structurele aandacht voor normen en waarden bij de burger en consument. Grote delen van het Nederlands agrocluster spelen hier actief op in, zoals blijkt uit de grote belangstelling voor duurzaamheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen en innovatie. Het is aan de overheid hiervoor, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, de juiste randvoorwaarden te scheppen, te zorgen voor een internationaal «level playing field» in de EU en te waken over normen en waarden. In dit verband zal Nederland kritischer zijn op het vooruitlopen op Europese normen. Alleen in bijzondere situaties, bijvoorbeeld waarin de Nederlandse omstandigheden afwijken van die in andere lidstaten, kan daarvan worden afgeweken. Tevens kan, ter bevordering van een level playing field, krachtig worden ingezet op harmonisatie van verplichte kosten zoals het controleren op BSE, destructie en dergelijke.

Investeren in vertrouwen

De noodzaak van verdere omvorming van de landbouwsector wordt breed beseft. Voor het collectief bijdragen van de sector aan de verdere transitie van de landbouw is herstel van vertrouwen tussen burgers, consumenten, overheid en de landbouwsector nodig. Het gaat om wederzijds vertrouwen, respect en verantwoordelijkheid.

Vertrouwen kan worden versterkt door ondernemers letterlijk en figuurlijk meer ruimte te geven voor eigen verantwoordelijkheid en ondernemen. Hieraan wordt bijgedragen door zaken als innovatiebevorderende maatregelen, vermindering van administratieve lastendruk, inrichten van een level playing field, sociaal beleid, en heldere communicatie over het overheidsbeleid.

De komende jaren zal veel aandacht worden besteed aan integratie, afstemming en doorlichting van regelgeving, mede vanuit het perspectief van de ondernemer. Hierbij past ook een minder grote overheidsrol in die gevallen waar certificeringsystemen betrouwbaar, volledig en doorzichtig zijn. Het kabinet zal ook bevorderen dat wet- en regelgeving ruimte biedt voor initiatieven.

De gevolgen voor het bedrijfsleven zullen een voorname maatstaf worden voor de beoordeling van nieuwe en bestaande regelgeving. Er zal een ambitieus plan tot vermindering van administratieve lasten worden opgesteld. Medio oktober zal de Kamer een Plan van Aanpak inzake de ministeriële inzet bereiken. Op basis van het rapport-Sorgdrager over vermindering van de administratieve lastendruk in de agrarische sector (Lastige lasten) zal in 2002/2003 reeds een lastenverlichting ten bedrage van 34 mln euro in het mestdossier optreden en ten bedrage van 4 mln euro binnen de veterinaire regelgeving. Bovendien zal voor de jaren daarna (2003–2005) een aanvullend pakket van 28 mln euro aan reductievoorstellen rond het mestbeleid worden onderzocht.

De burger wil dat de voedselproductie voldoet aan zijn normen en waarden op het gebied van duurzaamheid, dierenwelzijn en sociale rechtvaardigheid en eist transparantie van handelen en de bereidheid tot het afleggen van verantwoordelijkheid. In een voortdurende dialoog met de samenleving zal de voedselproducent zo moeten verkennen waar de grenzen liggen van het maatschappelijk draagvlak voor de productiewijze. Het is aan de ondernemers zelf om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid waar te maken. De overheid steunt nieuwe ontwikkelingen en stimuleert maatschappelijk verantwoord ondernemen. De overheid zal aanspreekbaar blijven op het waarborgen van collectieve belangen die niet aan de markt en de maatschappelijke partijen alleen kan worden overgelaten: de veiligheid van voedsel, milieurandvoorwaarden en het stellen van minimumnormen aan de goede landbouwpraktijk. Het kabinet zal met voorrang het bestrijdingsmiddelenbeleid bezien op zijn haalbaarheid en uitvoerbaarheid en de Kamer nog dit najaar informeren over de hoofdlijnen van het beleid ten aanbzien van gewasbescherming. In dit kader streeft het kabinet naar goede afstemming met het betrokken bedrijfsleven, milieubeweging en consumentenorganisaties, zo mogelijk resulterend in een convenant met deze partijen.

Verantwoordelijkheden

Speciale aandacht zal uitgaan naar een transparante toedeling van verantwoordelijkheden en bijbehorende bevoegdheden. Adequate sturingsarrangementen moeten daarbij borgen dat de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering op ministerieel niveau voldoende kan worden waargemaakt. In het licht van de noodzaak van verdergaande deregulering zal nadrukkelijker dan voorheen steeds de vraag moeten worden gesteld of de oplossing van een specifiek in het maatschappelijk veld gesignaleerd probleem wel een (Rijks)overheidstaak is. Er zal een groter beroep worden gedaan op het zelfregulerend vermogen en de eigen verantwoordelijkheid in de verschillende maatschappelijke geledingen. Daar waar dat verantwoord is, zal de overheid uitdrukkelijk terugtreden. Daar waar wel een Rijksoverheidstaak aan de orde is, zal LNV die verantwoordelijkheid nadrukkelijk nemen en zichzelf de noodzakelijke instrumenten verschaffen. Daarbij zullen vooraf duidelijke doelen worden gesteld over de te bereiken effecten en zal een adequate uitvoering en handhaving zeker moeten zijn gesteld. Ook regionale, lokale en andere overheden hebben een belangrijke taak bij de noodzakelijke heroriëntatie van de agrarische sector en optimalisering van de duurzame bedrijfsvoering en bij de realisatie van het natuurbeleid. Daar waar verantwoordelijkheden op terrein van andere overheden liggen zullen duidelijke afspraken worden gemaakt met provincies, gemeenten en waterschappen over (financierings-)inspanningen en resultaten.

Plattelandsbeleid

In het Strategisch Akkoord wordt het belang aangegeven van de kwaliteit van de natuurlijke leefomgeving voor de duurzame ontwikkeling van de samenleving. Het landelijk gebied heeft niet meer, zoals vroeger, primair de functie van productieruimte. Ook stedelingen, plattelandsbewoners, ondernemers in de landbouw en in recreatie en toerisme stellen belang in een aantrekkelijke landelijk gebied. Zeker in een sterk verstedelijkte samenleving als de Nederlandse zal dit belang in de toekomst verder toenemen. Er is daarom behoefte aan extra groengebieden bij de grote steden en aan betere toegankelijkheid van het landelijk gebied voor de recreant. Daarnaast eisen natuur en water, vaak in combinatie met andere functies, hun gerechtvaardigde plek op. Het platteland gaat niet op slot. Er zal juist ruimte worden gecreëerd voor versterking van de kwaliteit van het landschap. De grondgebonden landbouw zal zich als belangrijke economische en zeker ook landschappelijke drager van het landelijk gebied meer gaan richten op de productie van groene diensten ten behoeve van natuur, landschap, recreatie, waterbeheer en zorg. Bij de realisering van natuur binnen en buiten de Ecologische Hoofdstructuur zal de komende periode een verschuiving plaatsvinden van verwerving naar agrarisch en ander particulier beheer. Onder andere op deze wijze wordt invulling gegeven aan het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor natuur. Nog voor het einde van 2002 zal het kabinet de Kamer informeren over de wijze waarop de taakstellingen uit het Strategisch Akkoord met betrekking tot verwerving van gronden ten behoeve van de EHS in relatie tot het versterken van het accent op agrarisch en ander particulier natuurbeheer zullen worden ingevuld.

Het platteland is meer dan een optelsom van functies. Bij plattelandsbeleid gaat het om mensen. Het kabinet zal zich inzetten voor het versterken van de maatschappelijke infrastructuur, het vergroten van de sociale cohesie en aandacht voor de culturele identiteit; kortom, om versterking van de leefbaarheid van het platteland. Een centraal uitgangspunt in het strategisch akkoord dat de komende jaren nadrukkelijk ook doorwerking moet krijgen in het LNV-beleid is de voorgenomen versterking van de rol en verantwoordelijkheden van gemeenten en provincies bij gebiedsgerichte ontwikkeling. Het Rijk zal zich beperken tot hoofdlijnen en de vereenvoudiging van beleid, sturing, instrumenten, regelingen en financiering op korte termijn ter hand nemen.

Internationale inzet

Het Nederlandse agrocluster neemt internationaal een sterke positie in. In WTO-kader zal Nederland zich binnen de EU inspannen voor een verdere liberalisering van de handel in agrarische producten in relatie tot nadere afspraken over milieu, biodiversiteit, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Ook werkt de regering mee aan de voortgaande hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Het kabinet ondersteunt een verdere verschuiving naar plattelandsbeleid en pleit voor een EU-landbouwbeleid dat op lange termijn financieel duurzaam kan zijn. Ook meent Nederland dat in het kader van het GLB geen uitbreiding van inkomenssteun naar nieuwe lidstaten dient plaats te vinden. Indien dit onontkoombaar zou zijn, versterkt dit de noodzaak van versnelde uitfasering van die steun in de oude lidstaten, waarover besloten zou moeten zijn voordat de toetreding van nieuwe lidstaten een feit is. De afbouw van inkomenssteun voor de landbouw in EU-verband moet worden gecombineerd met een uitbreiding van mogelijkheden om vergoedingen te geven aan boeren die een actieve bijdrage leveren aan natuur- en landschapsbeheer.

2. Beleidsprogramma LNV 2003–2006

Beleidsprogramma LNV 2003–2006
Strategisch AkkoordDoelenActiesActorenDeadlineBudget1 (€)
1. Product    Art. 6
      
Voedselveiligheid is van groot belang voor de volksgezondheid. – ... De oprichting van de VWA wordt daarom doorgezet – 23Heldere aansturing VWAAfspraken met VWA voor uitvoering LNV-taken wordt vastgelegd in regelingsafsprakenVWA2003
      
 VoedselveiligheidEvaluatie normstelling, oprichting Platform risicomanagement, aanscherping waar nodig en internationale afstemmingEU, VWA200611 mln.
      
  Stimuleren private ketengarantiesystemen; minimaal 1 systeem/productiesectorAgroketen200612 mln.
      
  Vrijwillige toepassing HACCP 5–10%Agroketen20062,5 mln.
      
  Tracking en tracingAgroketen20052,5 mln.
      
Ruimte laten en keuzevrijheid biedenKeuzevrijheid consumenten bevorderenAandacht in onderwijs voor consumentenzakenOnderwijsinst., consumenten2003–20060,4 mln.
      
  ConsumenteninformatieVCNDoorlopend2 mln.
      
2. Productie    Art. 4&5
      
Er moet een PvA komen voor aanpak administratieve lasten – 23Vermindering administratieve lasten veterinaire wetgevingStroomlijning uitvoering veterinaire regelgeving en controles 2002/2003PM2
      
 Vermindering administratieve lastendruk mestwetgevingBelemmeringen voor het samenvoegen van mestnummers wegnemen, introductie nieuw mestvervoerbewijs 2003 
      
  Algehele herbezinning op de bestaande stelsels (w.o. het mogelijk aantrekkelijker maken van de forfaitaire MINAS-aangifte) 2002 
      
 Vermindering administratieve lasten visserijwetgevingVereenvoudiging procedures, beperking legesVisserijbedrijfsleven2004 
      
 Verlichting administratieve lasten overige LNV-wetgevingUitvoeren nulmetingen voor bestrijdingsmiddelenwet, PZ-wet, diergeneesmiddelenwet, WHV, landbouwkwaliteitswet, landbouwwet, NB-wet en FF-wet 2002 
      
  Inwinnen gegevens beter stroomlijnen (= één keer inwinnen, meerdere keren gebruiken) Doorlopend 
      
  Verbetering communicatie via het LNV-loket Doorlopend 
      
De afbouw van inkomenssteun voor de landbouw in EU-verband moet worden gecombineerd met de uitbreiding van mogelijkheden om vergoedingen te geven aan boeren die een actieve bijdrage leveren aan natuur- en landschapsbeheer – 28Verbetering kwaliteit, natuur, landschap en vergroting toegankelijkheid en landelijk gebiedModulatie i.h.k.v. plattelandsontwikkeling (uitwerking via Europees beleid)Uitwerking nationale invulling bijv. in groene diensten. Regionale en lokale overheden, Rijk2004PM3
      
Binnen de gestelde kaders moet de land- en tuinbouwsector op economisch gezonde wijze voedsel produceren voor een internationaal concurrerende markt – 23Bevorderen handel, versterken bilaterale relaties, verbeteren imago Nederlands product– marktverkenningen– kennisoverdracht – opheffen handelsbelemmeringen– handelsmissies– vakbeurzen – seminarsBedrijfsleven, EZ, BuZa, buitenlandse overheden2003–200714,6 mln.
      
 Bevorderen internationaal concurrerende, duurzame en innovatieve agroketens– MVO-workshops en-conferenties– MVO-prijsBedrijfsleven, EZ2003–20060,8 mln.
  AKK co-innovatiepro- gramma duurzame ketensBedrijfsleven en kennisinstellingen2001–20051,8 mln.
      
  Platform transparantie en ICT, met pilotsBedrijfsleven, VWS, VWA2003–2006PM4
      
  Platform agrologistiek met pilotsBedrijfsleven, V&W, prov., gemeenten, kennisinst.2003–2007 
      
Dit houdt in dat ondernemers in de EU onder gelijke uitgangspunten van regelgeving dienen te produceren – 23Level playing field, herstel vertrouwen. Zelfregulering binnen politieke kadersAanpassing gewasbeschermingsmiddelenbeleid, wegnemen knelpunten beschikbaarheid, aanpassing wetgeving; doelgerichte afspraken met sector over duurzame productie en private borgingLandbouw sector, Milieu-beweging, Waterbeheerders, Consumentenorganisaties, Supermarkten, Bestrijdings- middelenindustrieBeleidsvorming: 2002.Uitvoering: 2003–201045,7 mln.
      
  Internationale harmonisatie dierwelzijnswetgeving– Niveau Europese dierenwelzijnswetgeving omhoog, conform minimaal Nederlands niveau– Met (nieuwe) wetgeving niet meer vooruitlopen op EU.– Verschuiving van middel- naar doelvoorschriften– Verkorting transporttijden, afschaffing halteplaatsenEU2010
      
 Duurzame Visserij, inkrimping vlootomvang conform EU-afsprakenInzet NL op eenvoudige, transparante controleerbare regelgeving bij hervorming GVB.Herziening co-management- structuren.Herstructurering visserijsector; saneringsregelingen; duurzame visserij.Nieuw beleid t.a.v. schelpdiervisserij Waddenzee, Voordelta, Oosterschelde – 2003.Gelijke verdeling rechten en plichten vissers, Joint Inspection StructureVisserijbedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, lokale en regionale overheden, EU200683,3 mln.
      
Het beleid voor land- en tuinbouw is onderdeel van een integraal beleid gericht op leefbaarheid landelijk gebied. Daarvoor is een gezonde economische sector noodzakelijk – 23Economisch, ecologisch en sociaal duurzame landbouw (transitie) in 2030Impuls voor transitie:– instellen «transitie-arena»– instellen bijdrageregeling voor projecten bevordering duurzaam consumeren– belemmeringen in regelgeving en instrumenten in beeld brengen en opstellen plan van aanpak– bedrijfsinnovatie– monitoren van de transitieKetenpartijen LTO Maatschappelijke organisaties200616 mln.
      
 Herstructurering glastuinbouw: Omslag van autonome vestiging naar projectvestigingslocaties met een omvang van 2700 ha glas.Stimuleringsregeling Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden t.b.v. een tiental projectvestigingslocaties; instrumentarium inzetten om de ontwikkeling van verspreid glas te stoppen. Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen, (landbouw) bedrijfsleven201047,5 mln.
      
 Verbetering bedrijfsstructuur op 25% van het glastuinbouwareaalInzet van de Regeling Structuurverbetering GlastuinbouwProv., gemeenten, waterschappen, (landbouw) bedrijfsleven200648 mln.
      
 Verbetering infrastructuur in glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer e.o. Inzet van de Infrastructuurregeling GlastuinbouwRijk, provincies, gemeenten, waterschappen, (landbouw) bedrijfsleven20062,3 mln.
      
Door herstructurering van de intensieve veehouderij en stimuleren uitbreiding inzet landbouwsector bij natuurbeheer worden gedifferentieerde gebiedsgerichte mogelijkheden en oplossingen geschapen waarbij rekening gehouden wordt met andere functies in het landelijk gebied – 23Bevorderen en behouden van grondgebondenheid in kwetsbare gebiedenHerstructurering van de melkveehouderij (Koopmansgelden)Provincies LTO2003–201068,4 mln.
      
Het kabinet dient in te zetten op een krachtig internationaal milieubeleid – ... en op Europese coördinatie en harmonisatie in het bijzonder. Nederland moet zich richten op het scheppen van een betrouwbaar stelsel van uitvoerbare afspraken. De ontkoppeling die de afgelopen jaren tot stand is gebracht tussen economische groei en milieudruk dient te worden vastgehouden – 22Een mestproductieniveau bereiken en handhaven waarvoor milieukundig voldoende plaatsingsruimte is en het gebruik hiervan reguleren zoals de Europese regelgeving eistAfronden evaluatie mestbeleid en gewenste aanpassingen doorvoeren.Voortzetten overleg over derogatieverzoek met Europese CommissieKabinet/Tweede KamerVROM/Europese Commissie20022002––
      
Inzet op duurzame energiebronnen (Kyoto), stimulering van gebruik van verhandelbare emissierechten en bevordering vrijwillige afspraken met het bedrijfsleven – 23Duurzame glastuinbouw: 65% energie efficiency t.o.v. 19804% duurzame energie in 2010Besluit glastuinbouw, onderzoek en voorlichting naar nieuwe instrumenten als verhandelbare en duurzame energie, Convenanten sluiten met bedrijfslevenRijk, provincies, gemeenten, waterschappen, (landbouw) bedrijfsleven2010 (tussentijdse evaluatie in 2005)12,2 mln.
      
De ambities en instrumenten van het NMP4 [één van de kabinetsnota's die een reëel financieel kader en dekking ontberen] zullen moeten worden aangepast aan de financiele mogelijkheden. – 23Ambities en instrumenten in overeenstemming brengen met de beschikbare middelenVoornemens SGR2 zullen worden aangepast en opgenomen in een uitvoeringsprogramma vitaal landelijk gebiedVROM, BZK2003
      
3. Vitaal Landelijk Gebied    Art. 1
      
      
Gewerkt moet worden aan sterke steden en een vitaal platteland. Om het platteland te behouden moet men het niet op slot doen – 22 Niet primair conserveren van het bestaande, maar ontwikkeling van een duurzame toekomst, scheppen van duurzame leefomgeving, ruimtelijk dynamisch ontwikkelingsbeleid – 21Steden: Verbetering woon, werk en vestigingsklimaat.Vermindering tekort aan recreatiemogelijkheden.Rood en groen meer in balans.Groenimpuls in en rond de grote steden met accent op Randstad/Deltametropool.Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing/Grote Stedenbeleid.Uitwerking koppeling rood met groen mechanisme (proces, uitvoering en financieel).Verstedelijkingsafspraken en regiocontractenRijk, provincies, G30, marktpartijen2003PM5
      
 Landelijk gebiedvergroten leefbaarheidVersterken maatschappelijke infrastructuur,sociale cohesie en culturele identiteit Stimuleren betrokkenheid en verantwoordelijkheid bewoners plattelandVoortbouwen op BANS vitaal platteland en Experimenten Dagindeling, o.m. versterking en modernisering sociale infrastructuur Ontwikkelen Stimuleringsimpuls Sociale InfrastructuurEU, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties, w.o. LTOMedio 2003PM6
      
Meer ruimte voor afwegingen op decentraal niveau (ipv grote nota's) – 22Grotere transparantie, efficiency en effectiviteit beleid en uitvoering.Wegnemen barrières nationale regelgevingIngrijpende vereenvoudiging van beleids- en gebiedscategorieën.Aanpassing Bestuursovereenkomst gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied; bundeling geldstromen.Nieuw subsidiekader inrichtingProvincies, EU2004
      
Door herstructurering van de intensieve veehouderij en stimuleren uitbreiding inzet landbouwsector bij natuurbeheer worden gedifferentieerde gebiedsgerichte mogelijkheden en oplossingen geschapen waarbij rekening gehouden wordt met andere functies in het landelijk gebied – 23Levensvatbare landbouw.Verbetering fysieke leefomgeving.Verbetering kwaliteiten landelijk gebiedUitvoering reconstructieplannen concentratiegebieden in de zandgebiedenProvincies, gemeenten, waterschappen, EU, maatschappelijk organisaties, w.o. LTO en bedrijfsleven201026 mln. + inzet Landinrichting en SGB
      
  Uitvoering bestuurlijk Akkoord Noord Nederland incl. VeenkoloniënSNN20064,5 mln.
      
4. Natuur    Art.1,2,3
      
Ombuiging verwerving EHS: 70, 80, 90, 90 miljoen door accent te leggen op agrarisch beheer en door provincies te houden aan de eerdere toezegging mbt hun financieringsaandeel (25%) – 40. Bij de ontwikkeling van de EHS zal, door het verstrekken van meer exploitatievergoedingen, een omslag van koop van grond naar particulier, agrarisch natuurbeheer worden gestimuleerd – 22Realisatie EHS door meer beheer i.p.v. verwervingVerschuiving verwerving naar beheer.Aanpassing Programma Beheer.Uitbreiding agrarisch en particulier natuurbeheerProvincies, LTO, PNB's, particuliere grondeigenaren2003330 mln. Ombuiging (art 2)7
      
 Realisatie EHS bij ombuigingenDoor provincies te houden aan de eerdere toezegging m.b.t. hun financieringsaandeel (25%)Provincies2002 
      
Beperking rijksbeleid tot strategische ontwikkelingsstrategieën, waaronder EHS, waardevolle landschappen van nationaal belang en structuur geven aan de regionale ruimtelijk-economische ontwikkelingen – 21/22Verankering waardevolle landschappen van nationaal belang in streekplan bij herziening volgend uit Vijfde Nota ROAanwijzing waardevolle landschappenVROMBij herziening 5e nota
      
 Kwaliteitsverbetering landschappen van nationaal belangPer landschap het opstellen van ontwikkelingsprogramma'sProvinciesBij Vijfde Nota40 mln. + SGB-middelen (art 1)
      
 Milieukwaliteit EHSInzet extra/nieuwe milieu- en verdrogingmaatregelen in bufferzones EHSVROM, V&W, Provincies2004SGB-middelen (art 1)
      
 Verbetering kwaliteit landschap in gebieden met bijzondere inrichtingsopgaven van nationaal belangOpstellen leidraad goede landschapsplanningProv, VNG, maatschappelijke organisaties2004
      
 Bescherming EHSBegrenzing EHS in 2005 afgerond op provinciaal niveauProvincies2005
      
  Begrenzing EHS wordt veiliggesteld in gemeentelijke bestemmingsplannenGemeenten2005
      
  In afstemming met de provincies worden de te realiseren natuurdoelen vastgesteld: natuurdoeltypenkaartProvincies2003
      
 Ruimtelijke samenhang, ecologische kwaliteit EHSRealisatie Robuuste verbindingen en opheffen infrastructurele barrières via Meerjarenplan ontsnipperingProvincies V&WPMPM8 (art 2)
      
  Evaluatie en actualisatie samenwerkingsovereenkomst veiligheid en natte natuurV&W2003
      
 Bescherming NoordzeePlan van Aanpak Duurzaam gebruik NoordzeeV&W2002
      
  Start discussie wijze van toepassing NB-wet en FF-wet op EEZ NoordzeeV&W2004
      
Inzetten op een krachtig internationaal milieubeleid en Europese coördinatie en harmonisatie – 22Toepassing Vogelrichtlijn/Habitatrichtlijn die ruimte biedt voor ontwikkelingenNL dringt per brief aan op een EU-Evaluatie VRL/HRL op doelmatigheid, doeltreffendheid en praktische toepasbaarheidEU/EC2002
      
 Vermindering belemmeringen FF-wetArtikel 75 FF-wet en bijbehorende AmvB verruimen de mogelijkheden tot ontheffingsverlening en vrijstelling door de minister van LNV Najaar 2002
      
  Inventarisatie knelpunten en mogelijke oplossingen uitvoering FF-wetProvincies, maatsch. Org., uitvoeringspraktijkPM
      
 Implementatie VRL/HRLHerziening NB-wetBehandeling Tweede Kamer2002
      
  Afronding aanmelding VRL- HRL-gebiedenVROM, V&W, Fin, AZ, EZ, Def2002
      
  Aanmelding VRL-HRL gebieden buiten territoriale wateren na gelijktijdig ecologisch onderzoek en onderzoek sociaal-economische effectenVROM, V&W, Fin, AZ, EZ, Def2004
      
  Gegevensvoor- ziening/natuurloketOnderzoeksinstellingenStart 20021,5 mln. (art 2)
      
Boren naar gas in de Waddenzee is niet toegestaan. Gestreefd wordt naar een moratorium van 10 jaar Waddenzee-boringen – 23.Als boren vanuit bestaande locaties nodig is, dan gebeurt dit met inachtneming NB-wet en monitoring. Bij nadelige ecologische gevolgen wordt boring gestaakt – 23Bescherming WaddenzeeMoratorium/OnderzoekNAM, EZ, VROM, VenW 
      
  Uitvoering Verklaring Esbjerg – 2001 Regeringsconferentie 2005Duitsland Denemarken2004/20050,5 mln.(art 2)
      
5. Kennis en Innovatie    Art. 7,8,9
      
«Oog voor een duurzaam evenwicht: Niet alleen regels, maar ook stimuleren en sturen van ontwikkelingen. Duurzaamheid niet de toekomst plannen, maar gewenste ontwikkelingen mogelijk maken en bevorderen»– 6Adequate, voor LNV relevante kennisinfrastructuur (kennisbasis)Financiering van kennisbasis/strategische expertise.Wageningen Universiteit, DLO, andere kennisinstellingen2003–2006440 mln.
      
  opdrachten in toenemende mate aanbesteden in een open kennismarktKennisinstellingen2003–200640 mln.
      
 Nagekomen wettelijke verplichtingen en internationale verdragen (WOT: Wettelijke Onderzoekstaken)Afsluiten van WOT-contracten en convenantenDLO en overige instellingen2003–2004143 mln.
      
 Scheppen nieuwe vertrouwenwekkende perspectieven voor systeeminnovaties. Centraal daarin verdere verbreding van de agrarische bedrijfsvoering op basis waardering groene dienstenFinancieren en aansturen van het onafhankelijke Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster IGRACoalities van koplopers van kennisinstellingen bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheden.2003–20069 mln.
      
Goed onderwijs legt de basis voor volwaardige participatie aan de maatschappij door het overbrengen van kennis, vaardigheden, waarden en normen. – 14Inhoudelijke vernieuwing van groene het onderwijs1a. Conferentie over de rol van vakdepartementen op het terrein van onderwijs.1b. Samenbrengen van een aantal subsidieinstrumenten in één Programma «Inhoudelijke vernieuwing Groen Onderwijs».1c. Vernieuwing groene opleidingen1d. Programma «Kenniscirculatie voor voedsel en groen»kennisinstellingen bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheden2003–2006189 mln.
      
Ten aanzien van het algemene onderwijsbeleid zijn in het strategisch akkoord op de pag. 14 en 15 een aantal uitspraken gedaan, die ook gelden voor het Groene Onderwijs. Vernieuwing algemeen onderwijsbeleid. Uitvoeren van de acties van het algemene onderwijsbeleid conform OCW, inclusief streven naar gelijke bekostigingOCenW/LNV2003–20051,77 mld.9
      
De overheid garandeert onafhankelijk kwaliteitstoezicht. – 14Waarborgen van kwalitatief goed toezicht op het Groen Onderwijs. Uitvoering van het toezicht op het Groene Onderwijs wordt organisatorisch ingepast in de Inspectie van het Onderwijs. LNV/OCenW20030,29 mln.
      
6. Internationaal     
      
De afbouw van inkomenssteun voor de landbouw in EU-verband moet worden gecombineerd met de uitbreiding van mogelijkheden om vergoedingen te geven aan boeren die een actieve bijdrage leveren aan natuur- en landschapsbeheer – 28Harmonisatie en coördinatie EU-beleid, met inachtneming subsidiariteitInbrengen in EU onderhandelingen (mid term review). Realiseren afstemming Europees en Nederlands plattelandsbeleidEU Regionale, lokale overheden, EU, maatsch. organisaties2004
      
Inzetten op een krachtig internationaal milieubeleid en Europese coördinatie en harmonisatie – 22 NL dringt aan op een EU-Evaluatie.Uitsluitend aangaan van haalbare verplichtingenEU, provincies, waterschappen en gemeenten2006
      
Ondernemers in de EU dienen onder gelijke uitgangspunten van regelgeving te produceren – 23 Inbrengen in EU-onderhandelingen en aanpassen in Nl wetgevingEU2006
      
Uitbreiding EU leidt tot ingrijpende veranderingen, Het kabinet dient hiervoor oog te hebben – 23. Geen uitbreiding inkomenssteun naar nieuwe lidstaten, zo nodig versneld uitfaseren in de oude lidstaten – 28 Inzet in EU onderhandelingen (m.n. bij mid term review)EU, Buza, Fin 2003
      
Aansluiting zoeken bij en uitvoering geven aan GLB voortzetten – 23 Implementatie EU-regelgevingEU20065 mld.10
      
Sterk maken voor aanpassing non-vaccinatiebeleid – 23 Inzet in EU-verband voor non-vaccinatiebeleidEU2004

1 Dit betreft de beschikbare budgetten 2003–2006 (cumulatief) op de LNV-begroting 2003 voor de betreffende beleidsdoelen/acties. Hierbij wordt opgemerkt dat de ombuigingen uit het Strategisch Akkoord grotendeels als stelpost in de begroting 2003 zijn opgenomen in afwachting van de invulling. Hierover zal de Kamer in het tweede halfjaar in een afzonderlijke brief worden geïnformeerd.

2 De TK ontvangt in oktober 2002 Plan van Aanpak Administratieve lastendruk.

3 Modulatie; inkomenssteun (EU) wordt anders ingezet.

4 kosten en dekking binnen de LNV-begroting worden nog bezien.

5 Beleidsbrief GIOS najaar 2002 aan TK.

6 Uitvoeringsprogramma vitaal landelijk gebied TK.

7 TK wordt in het najaar 2002 geïnformeerd middels EHS-brief.

8 TK wordt in het najaar 2002 geïnformeerd middels EHS-brief.

9 Totale budget voor financiering van het algemeen onderwijsbeleid (art 8 + art 9.17).

10 EU-middelen inkomenssteun (buiten begrotingsverband) en POP (zie EU-bijlage bij begroting LNV).

3. Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord

Om de ambities uit het regeerakkoord, in het licht van de economische teruggang, waar te kunnen maken, is een totaalpakket aan besparingen vastgesteld. Daar staat een aantal uitgavenverhogingen tegenover. Voor LNV leidt dit tot het volgende beeld.

Bedragen x € 1 mln.200220032004200520062007
Ombuigingen  
       
1 Efficiency/volumetaakstelling collectieve sector      
1a – Rijk – 9,2– 15,5– 21,7– 25,0– 25,0
1b – Hoger onderwijs – 1,5– 2,9– 4,4– 5,8– 5,8
1c – G&G-sector – 1,5– 3,0– 4,5– 6,0– 6,0
1d – Staatsbosbeheer – 0,3– 0,6– 0,9– 1,2– 1,2
1e – DLO – 0,7– 1,4– 2,1– 2,8– 2,8
2 Vermindering inhuur externen – 9,6– 9,6– 9,6– 9,6– 9,6
3 Minder aankoop natuur en financiering provincies – 70,0– 80,0– 90,0– 90,0– 90,0
4 Generieke subsidietaakstelling – 5,5– 9,1– 12,7– 14,4– 14,4
       
Subtotaal – 98,3– 122,1– 145,9– 154,8– 154,8
       
Uitgavenverhogingen      
       
5 Leerlingenaantallen agrarisch onderwijs 14,026,035,045,045,0
6 Overig15,125,225,15,25,25,2
       
Subtotaal15,139,251,140,250,250,2
       
Saldo ombuigingen en uitgavenverhogingen15,1– 59,1– 71,0– 105,7– 104,6– 104,6

11 Inclusief de nadere besluitvorming begroting 2003.

Toelichting

1. Efficiency- en volumetaakstelling voor de collectieve sector

De efficiency- en volumetaakstelling richt zich op het ambtelijk personeel van LNV (1a), het hoger onderwijs (1b), de G&G (gepremieerde en gesubsidieerd) sector (1c), Staatsbosbeheer (1d) en Dienst landbouwkundig onderzoek (1e).

De taakstellingen op het ambtelijk personeel en de G&G-sector zijn in afwachting van de exacte toedeling vooralsnog als stelpost in de begroting opgenomen. De exacte toedeling van deze apparaatskortingen zal in het tweede halfjaar worden vastgesteld. Mogelijkheden van koppelingen met de doelstelling van vermindering van administratieve lastendruk zullen worden benut. De Kamer zal hierover in een separate brief worden geïnformeerd.

De overige taakstellingen (Hoger Onderwijs, Staatsbosbeheer en DLO) zijn in de begroting verwerkt. De efficiency taakstelling hoger onderwijs heeft tevens betrekking op het wetenschappelijk onderwijs.

2. Vermindering van inhuur van externen

De taakstelling voor LNV met betrekking tot de inhuur van externen bedraagt ca. € 9,6 mln. structureel vanaf 2003. Deze ombuiging is vooralsnog, in afwachting van vaststelling van de definitieve invulling in het tweede halfjaar, als stelpost opgenomen onder beleidsartikel 11 Algemeen.

3. Minder aankoop natuur

Deze taakstelling heeft betrekking op een ombuiging op de budgetten voor de aankoop van natuurgronden. In het strategisch akkoord is aangegeven dat het betreffende areaal via agrarisch en particulier natuurbeheer zal worden opgenomen in de EHS. De ombuiging is vooralsnog als stelpost op genomen onder beleidsartikel 2 Realisatie van de EHS (verwerving en inrichting). De streefwaarden en prestatiegegevens zijn, in afwachting van nadere uitwerking van deze ombuiging, niet aan deze taakstelling aangepast en zijn gebaseerd op het oorspronkelijk budget. Over de nadere uitwerking zal de Kamer in het tweede halfjaar in een afzonderlijke brief worden geïnformeerd. Daarbij zal tevens de gehele financiering van de EHS tegen het licht worden gehouden gegeven de nieuwe budgettaire uitgangspunten en het financieel aandeel van de provincies.

4. Generieke subsidietaakstelling

De gevolgen van de generieke subsidietaakstelling zullen nauwkeurig worden geïnventariseerd waarna een besluit zal worden genomen op welke specifieke subsidies deze taakstelling geheel of gedeeltelijk zal worden ingevuld. De taakstelling is voorlopig als stelpost opgenomen onder beleidsartikel 4 Economisch perspectiefvolle agroketens.

5. Leerlingenaantallen agrarisch onderwijs

De referentieramingen van het ministerie van OCW geven de prognoses van het aantal leerlingen in de komende jaren weer. Hierin zit voor het agrarisch onderwijs (VMBO en LWOO) na 2002 nog een flinke groei. Conform de gebruikelijke systematiek bij OCW vindt een meerjarige uitgavenverhoging plaats.

6. Overig

Een kwart van de prijsbijstelling 2002 is meerjarig toegekend. De verdeling wordt thans nader uitgewerkt en bij NJN 2002 en VJN 2003 budgettair verwerkt.

In het kader van het voedselveiligheidsbeleid zijn middelen aan de LNV-begroting toegevoegd. Aanleiding hiervoor is het besluit van de Tweede Kamer om de geplande verhoging van de destructietarieven in de voorhangprocedure niet goed te keuren.

01 Versterking landelijk gebied

Algemene beleidsdoelstelling

Versterking van het landelijk gebied is gericht op kwaliteitsverbetering en het in onderlinge samenhang versterken van de verschillende functies in het landelijk gebied. Deze doelstelling valt uiteen in:

* een verbetering van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur;

* een integrale aanpak van specifieke problemen in de concentratiegebieden;

* de verbetering van de kwaliteit van natuur- en landschap in het landelijk gebied;

* bevorderen van groen in en om de stad;

* het verder ontwikkelen van gevarieerde recreatiemogelijkheden;

* een structurele ombuiging van het wereldwijde verlies aan biodiversiteit.

Het betreft hier de doelstelling in het landelijk gebied exclusief de Ecologische Hoofdstructuur (beleidsartikelen 2 en 3).

Met betrekking tot de instrumenten inrichting en verwerving zijn samenvattende prestatie overzichten opgenomen. Beide overzichten zijn in vergelijkbare vorm in 2000 en 2001 aangeboden aan de Tweede Kamer ter uitvoering van kamerbrede moties om inzicht te geven in de financiën van grondverwerving en inrichting. Hierna zijn de overzichten in samengevatte vorm opgenomen in de begroting en verantwoording van LNV. Het overzicht van inrichting is in onderstaande tabel weergegeven, het overzicht van grondverwerving staat onder beleidsartikel 2.

In onderstaande tabel zijn prestatiegegevens over het landinrichtingsinstrument aangegeven. De opgenomen beleidscategorieën zijn overeenkomstig het financieel overzicht inrichting dat op 19 september 2001 naar de Tweede Kamer is verzonden.

Naast de taakstellingen van de SGR-categorieën zijn ook de taakstellingen op het gebied van landbouw- en glastuinbouwstructuurverbetering, Natte natuur en «Natuur voor Mensen, mensen voor natuur» opgenomen.

De taakstellingen worden gerealiseerd door inrichtingsprojecten die veelal meerdere jaren lopen. Dit betekent dat de hier opgenomen kasuitgaven in eerste plaats betrekking hebben op het onderhanden werk en niet op de geraamde afgeronde taakstellingen. Afgeronde hectares zijn gedurende de voorgaande jaren ingericht en worden in 2003 opgeleverd.

Prestaties in ha., tenzij anders vermeldTaakstellingRestant taakstelling per 1-1-2002Afronding in 2003Onderhanden werk
01 Versterking landelijk gebied    
Gebiedenbeleid    
Ruimtelijke structuur  35 000590 000
01.13 Landelijk natuurlijkBosuitbreidingslocaties3 0001 63550500
Bos, landschap & kwaliteitsimpuls1e tranche *26 83023 3652402 550
01.14 De stedelijke omgeving «GIOS»    
Recreatiebos9 0805 6651501 600
Staatsbos4 0402 44050700
Groene verbindingen45043010 km25 km
01.15 realisering gevarieerde recr.mogelijkheden    
Inrichting Recreatie2 0901 480100 km700 km
02 Realisatie EHS    
02.13 inrichting droge EHS    
Reservaat**100 00064 6301 60016 000
Natuurontwikkeling50 00042 8908009 000
Robuuste verbindingen 1e tranche13 50013 5000200
02.14 inrichting natte EHS    
Natte natuur (incl. V&W)7 0006 8307171 794

* Kwaliteitsimpuls landschap 1e tranche (20 000 ha) is niet apart begrensd en wordt in samenhang met Bos & Landschap in planvorming uitgevoerd.

** Taakstelling reservaat is inclusief de taakstelling particulier natuurbeheer (SN-functieverandering) a 19 200 ha.

Grafiek 4: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaatkst-28600-XIV-2-4.gif

Operationele doelstellingen

01.11 Gebiedenbeleid

Het programma betreft de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur in gebieden die perspectiefvol en/of waardevol en/of kwetsbaar zijn bezien vanuit landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, cultuurhistorie, water en milieu.

Streefwaarden

Het betreft hier:

1. Verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw en van het landelijk gebied in zijn totaliteit, die (mede) worden gerealiseerd met het landinrichtingsinstrumentarium (o.a. aanpassing van de verkavelingstructuur en aanpassing van wegen en waterlopen). Een inrichtingsbehoefte bezien vanuit de landbouw resteert van ca. 590 000 ha. Dit is ten opzichte van de begroting 2002 verminderd met 20 000 ha die (per saldo) in 2001 is gerealiseerd. In 2003 wordt 35 000 ha ingericht.

2. Verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw en van het landelijk gebied in zijn totaliteit, die worden gerealiseerd met het instrument «vrijwillige kavelruil». In 2003 wordt 10 000 ha via vrijwillige kavelruil heringericht.

3. Verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur, die (mede) worden gerealiseerd met de Regeling Subsidiëring Gebiedsgericht Beleid (SGB).

De volgende doelen worden nagestreefd:

– herstel van watersystemen, waaronder de bestrijding van verdroging.

– diversificatie van bedrijvigheid in de landbouw.

– gewenste milieukwaliteit van grondwater, oppervlaktewater, bodem en lucht.

– gewenste normen t.a.v. overlast door geluid, licht, stank en verkeer.

De te realiseren landelijke doelen zijn op dit moment in algemene termen omschreven. In de periode tot en met 2005 zullen de betreffende doelen, waar mogelijk, in operationele termen zijn omschreven (zie groeitraject)

Omschrijving2003
1) Ruimtelijke structuur35 000 ha ingericht
2) Ruimtelijke structuur10 000 ha kavelruil
3) Ruimtelijke structuur en fysieke leefomgevingDiverse projecten via de regeling SGB

Beleidsinstrumenten

* Bestuursovereenkomst en uitvoeringscontract tussen Rijk en provincies over de gebiedsgerichte inrichting van het landelijk gebied.

* Landinrichtingsinstrumentarium.

* Vrijwillige kavelruil.

* Regeling Subsidiëring Gebiedsgericht Beleid (SGB): deze subsidie wordt zoveel mogelijk geconcentreerd ingezet in gebieden, die waardevol en kwetsbaar zijn bezien vanuit landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, cultuurhistorie, water en milieu. De provincies wijzen hiertoe gebieden aan en stellen voor deze gebieden gebiedsplannen en een uitvoeringsprogramma op, die moeten leiden tot de realisatie van bovengenoemde doelen. Als voorwaarde voor een rijksbijdrage geldt dat in de plannen toetsbare doelen moeten zijn opgenomen. Definitieve afspraken over de te realiseren doelen en de hiervoor beschikbare rijksgelden worden tussen rijk en provincies gemaakt in het uitvoeringscontract gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied. De intentie is om ook de uitvoering van de reconstructie in deze regeling onder te brengen.

Doelgroep

De verbetering van de ruimtelijke structuur en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving is bedoeld voor alle gebruikers van het landelijk gebied.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesTotale uitgaven (€ * 1000)
LandinrichtingAfronding inrichting: 35 000 ha 
Vrijwillige kavelruilAfronding inrichting: 10 000 ha 
LandinrichtingOnderhanden: 590 000 ha inrichting68 603
   
Stimuleringskader50 projecten6 663
WCL middelenProjecten afgerond 
SGBpm projecten5 213

01.12 Reconstructie varkenshouderij/kwaliteitsimpuls zandgebieden

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden.

Reconstructie is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van de woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur. De reconstructie heeft een looptijd van 10–12 jaar.

Specifieke doelstelling voor de reconstructie is het realiseren van varkensvrije zones van minimaal 1000 meter breed. Daarnaast gaat het o.a. om het realiseren van goede productieomstandigheden voor een duurzame landbouw, om extensivering van de melkveehouderij met het oog op verbetering van een milieukwaliteit en om een integrale aanpak van verdrogings-, stikstof- en fosfaatproblematiek in de beïnvloedingsgebieden rond de grote natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook de realisering van de EHS en uitbreidingsmogelijkheden van de recreatie zullen onderwerpen zijn van de reconstructie.

De afgelopen 3 jaar is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Reconstructiewet in 6 pilotgebieden ervaring opgedaan met de reconstructie. Deze pilots worden in 2002 afgerond en zonodig opgenomen in het reconstructieplan.

Onder regie van de reconstructieprovincies wordt een twaalftal reconstructieplannen opgesteld: in Gelderland, Utrecht, Limburg, Noord-Brabant en Overijssel. De totale oppervlakte van de gebieden waarvoor plannen worden opgesteld is ca. 1.1 miljoen hectare. Op basis van de Reconstructiewet zal het Rijk de plannen ter goedkeuring toetsen. Volgens de wet dienen deze plannen uiterlijk op 1 januari 2003 aan het Rijk te zijn aangeboden. De provincies hebben aangeven dat zij mogelijk meer tijd nodig hebben. Het is de bedoeling onderdelen van goedgekeurde plannen vanaf 2003 in uitvoering te nemen. Pas als de reconstructieplannen zijn goedgekeurd (of eerder, op het moment dat, vooruitlopend aan de goedkeuring van reconstructieplannen afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van onderdelen van het plan) kunnen algemene doelstellingen van de reconstructie worden vertaald in operationele doelstellingen en bijbehorende streefwaarden. Het Ministerie van LNV maakt op basis van goedgekeurde reconstructieplannen met de reconstructieprovincies afspraken over de uitvoering van projecten in het kader van de bestuursovereenkomst gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied, adviseert en ondersteunt de provincies en de provinciale commissies bij het maken van de reconstructieplannen. De DLG ondersteunt de provincies eveneens bij het maken van de plannen; daarnaast voert de DLG belangrijke onderdelen van de plannen uit.

Streefwaarden

Omschrijving2003
Aantal Reconstructieplannen12

Beleidsinstrumenten

* Reconstructiewet concentratiegebieden

* Bestuursovereenkomst gebiedsgericht inrichting landelijk gebied Rijk-provincies

* Het LNV verwervings- en landinrichtingsinstrumentarium

* Stimuleringsregeling gebiedsgericht Beleid (SGB)

Doelgroep

De verbetering van de ruimtelijke structuur en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving is bedoeld voor alle gebruikers van het landelijk gebied.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven (€ * 1 000)
voorbereiding uitvoering reconstructie12 plannen 10 176

Toelichting

De inzet van verwerving en inrichting vindt plaats via de Kaderregeling pilots reconstructiegebieden.

01.13 Landelijk Natuurlijk

In 2020 is de landschappelijke en ecologische kwaliteit van het landelijk gebied aanzienlijk versterkt, is duurzaam gebruik ervan gewaarborgd en heeft een kwart van het agrarisch cultuurlandschap een forse kwaliteitsimpuls gekregen:

1. de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie wordt toegepast in de ruimtelijke ordening. In 2007 heeft 50–80% van de gemeenten heeft daartoe landschapsontwikkelingsplannen opgesteld.

2. het uitvoeren van een ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie, een kwaliteitsimpuls in 200 000 hectare agrarisch cultuurlandschap door het investeren in kwaliteitsverbetering van 20 000 ha tot 2020;

3. in 2020 is er 179 900 hectare natuur en landschap (excl. de kwaliteitsimpuls) in het landelijk gebied zoals opgenomen in de nota Natuur voor Mensen (LNV, 2000);

4. In 2020 zijn voor alle in Nederland van nature voorkomende soorten en populaties de condities voor instandhouding duurzaam aanwezig. In 2010 zijn soortenbeschermingsplannen voor alle bedreigde soorten opgesteld (NVM).

Streefwaarden

Omschrijving2003
Operationaliseren van kernkwaliteiten van landschappengereed
Voltooide studies offensieve landschapsstrategie (etudes)4
Opgestelde landschapsontwikkelingsplannen door gemeenten15
Proeftuinen kwaliteitsimpuls landschap: 
– verwerving86 ha
– uitvoering392 ha
Graadmeter voor AgrobiodiversiteitGereed
Uitbreiding natuur en landschap buiten EHS in het landelijk gebied, exclusief kwaliteitsimpuls landschap4 000 ha
Aantal opgestelde soortenbeschermingsplannen4

Beleidsinstrumenten

Om de algemene en operationele doelstellingen te kunnen realiseren is het formuleren van kernkwaliteiten van landschappen een belangrijke instrumentele voorwaarde. In het kader van de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie worden plannen ontwikkeld in de vorm van studies. De ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie wordt vormgegeven op basis van de Regeling Landschapsontwikkelingsplannen. De doelstellingen van de kwaliteitsimpuls worden bereikt door het instellen van een genenbank voor bomen en struiken, experimenten in 8 proeftuinen ten behoeve van de groen-blauwe dooradering, verwerving, inrichting en beheersmaatregelen. In experimenten wordt onderzocht hoe beheersmaatregelen het beste gerealiseerd kunnen worden, bijvoorbeeld via de Subsidieregeling gebiedsgericht beleid (SGB) of Programma Beheer. Het opstellen en implementeren van Codes voor Goede Landbouw Praktijk en een Plan van Aanpak Agrobiodiversiteit zijn voorwaarden voor duurzaam gebruik. Ten behoeve van het maatschappelijk draagvlak voor natuur worden activiteiten gefaciliteerd voor natuur- en milieueducatie, voorlichting, samenwerking en visievorming voor natuurbeschermingsorganisaties.

Voor de inzet van boeren en andere grondgebruikers ten behoeve van de kwaliteit van het landelijk gebied wordt het instrument Groene Diensten voor additionele, concreet geformuleerde prestaties verkend. Hiermee komt een vergoedingenstelsel beschikbaar voor het realiseren van de maatschappelijke wensen in het landelijk gebied op het terrein van bijvoorbeeld natuur, landschap, recreatie en water door boeren, voor zover daar geen markt voor is en de wensen verder gaan dan de goede landbouwpraktijk.

Met het oog op behoud en versterking van de ecologische en landschappelijke kwaliteit worden de volgende instrumenten ingezet: verwerving en inrichting van hectares natuur en landschap, het uitvoeren van de Nota Belvedère en de Architectuurnota, voordrachten voor de werelderfgoedlijst, het begrenzen van Nationale en provinciale Landschappen, het subsidiëren van gemeentelijke en regionale landschapsontwikkelingsplannen en maatregelen in het kader van Programma Beheer.

Ten behoeve van soortenbescherming worden in opdracht van het Ministerie van LNV soortenbeschermingsplannen opgesteld door natuurbeschermingsorganisaties. De uitvoering van de plannen gebeurt door LNV, provincies en natuurbeschermingsorganisaties.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven (x € 1 000)
Verwerving kwaliteitsimpuls landschap86 ha€ 38 0003 254
Uitvoering kwaliteitsimpuls landschap*392 ha 3 395
Opstellen landschapsontwikkelingsplannen15€ 107 0001 600
Verwerving bosuitbreidinglocaties in landinrichting104 ha€ 38 0003 983
Verwerving overig bos/landschap in landinrichting70 ha€ 38 0002 655
Inkomenscompensatie bos op landbouwgrond1 970 ha€ 8121 600
Inrichting bosuitbreidinglocaties in landinrichting, waarvan;   
– afronding50 ha  
– onderhanden500 ha 4 154
Inrichting overig bos/landschap in landinrichting, waarvan;   
– afronding200 ha  
– onderhanden2 350 ha 12 461
Bosaanleg op landbouwgrond1 390 ha 2 500
Beheer bestaand bos, natuurterreinen en landschap, waarvan;   
– beheerd door SBB  9 341
– beheerd door PNB's65 000€ 1006 500
Weidevogelbeheer20 000 ha€ 56111 220
Beheer wintergasten en natuurbraak18 000 ha€ 1723 109
Regeling draagvlak natuur  3 319
Landschapsbeherende stichtingen12 3 630
Soortenbeschermingsplannen5 1 815
Belvedère  2 722
Faunafonds  3 400

* Door middel van proeftuinen wordt onderzocht op welke wijze de uitvoering van de kwaliteitsimpuls landschap het meest doeltreffend kan worden gerealiseerd.

01.14 De stedelijke omgeving «Groen in en om de stad»

De inzet van Groen in om de stad is verbetering van kwaliteit van de stedelijke omgeving door het in balans brengen en houden van groen en rood. De volgende programma's gelden hiervoor:

* Groen in de stad: herstructurering van 75 bestaande parken, aanleg van 16 nieuwe groengebieden en 23 groene verbindingen in de periode 2000–2004. Het ministerie van LNV stuurt gemeentes aan via convenanten Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en Grote Steden Beleid (GSB);

* Groen in/om de stad: aanleg van 10 000 ha kwaliteitsimpuls stadslandschap in 2020 (uitvoeringsperiode 2011–2020; Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur):

* Groen om de stad: aanleg van nieuw groen nabij de steden (de natuuronderdelen van de Strategische Groenprojecten Randstadgroenstructuur zijn ondergebracht bij 0113 Landelijk Natuurlijk en de beleidsartikelen 2 en 3 ecologische Hoofdstructuur) in de periode 1994–2013, waarvan uit:

– het Structuurschema Groene Ruimte: 9 080 ha recreatiebos, 4 040 ha staatsbos en 450 km groene verbindingen (uitvoeringsperiode: 1994–2013);

– actualisering Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (VINAC): 2805 ha strategisch groen (waarvan 345 ha verbindingen) en daarnaast 438 ha regionaal groen in het jaar 2010 (uitvoeringsperiode 2004–2010);

In aanvulling hierop biedt de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Hart mogelijkheden om diverse projecten te ondersteunen die mede zijn gericht op het vergroten van de recreatieve gebruiksmogelijkheden en de bereikbaarheid van het Groene Hart vanuit de stedelijke gebieden.

Streefwaarden

Omschrijving2003
Verwerving SGR516 ha
Inrichting SGR50 ha staatsbos
 150 ha recreatiebos
Groene verbindingen10 km

De streefwaarden hebben alleen betrekking op groen om de stad. Voor het groen in de stad is in het kader van de convenanten ISV/GSB afgesproken dat de steden inspanningen gaan leveren, zoals die zijn opgenomen in de Stedelijke Meerjarenontwikkelingsprogramma's. Met deze steden is de afspraak gemaakt dat zij het Rijk inzicht bieden in hoe zij het proces organiseren om tot doelrealisatie te komen (jaarlijkse procesmonitoring). Na afloop van vijf jaar beoordeelt het Rijk de bereikte prestaties.

De streefwaarden wat betreft het groen om de stad zijn vooralsnog beperkt tot de taakstellingen uit het Structuurschema Groene Ruimte 1. In het kader van deel 3 van het Structuurschema Groene Ruimte 2 zal duidelijk worden gemaakt of er een aanvullend groenprogramma komt. De VINAC realisatie is voorzien vanaf 2004, terwijl uitvoering van de kwaliteitsimpuls stadslandschap (NVM) start vanaf 2010. Reden om in 2003 hiervoor nog geen streefwaarden op te nemen.

Beleidsinstrumenten

Groen in de stad:

* convenanten Rijk-individuele steden gebaseerd op het Grote Steden Beleid, Wet Stedelijke Vernieuwing en Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing.

Groen om de stad:

* bufferzoneconvenant VROM-LNV (1996), VROM en LNV zijn overeengekomen om – vooruitlopend op de omvorming van rijksbufferzones tot regionale parken – in ieder geval tot 2005 door te gaan met het realiseren van de verwervings- en inrichtingstaakstellingen;

* intentiedocumenten verstedelijking (getekend maart-april 2002 door Rijk-provincies en stedelijke regio's). Dit houdt in dat Groen op basis van de intentiedocumenten verstedelijking integraal wordt uitgewerkt in relatie tot wonen, werken, infrastructuur en milieu. In 2003 worden hiertoe regioconvenanten gesloten. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn het in balans krijgen en houden van het groen in en om de stad; Voorst zijn afspraken gemaakt over het op tijd afkrijgen van het vigerende SGR en VINAC programma.

* het LNV verwervings- en landinrichtingsinstrumentarium;

* het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK); Betreft gelden en programma's voor beleidsdoelstellingen voor de vijfde nota gericht op stedelijke netwerken; LNV draagt niet financieel bij, maar beslist wel mee m.b.t. de inzet van dit instrument

* het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV); Het IPSV programma is bedoeld om de stedelijke vernieuwing te stimuleren bij de gemeenten en markt partijen; LNV draagt niet financieel bij, maar beslist wel mee m.b.t. de inzet van dit instrument

* het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV); betreft subsidie aan gemeenten ter bevordering van de stedelijke vernieuwing; het loopt tot en met 2004;

* regeling Kwaliteitsimpuls Groene Hart.

Doelgroep

Groen in de stad; aanbod ten behoeve van recreanten op minder dan 500 m van de woning voor de burgers van de G30 steden en de omliggende gemeenten.

Groen om de stad; aanbod ten behoeve van recreanten binnen 5 km van de woning.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven (€ * 1 000)
LNV verwervings- enAfronding:  
landinrichtings-* 516 ha verwerving59 00030 485
instrumentarium* 50 ha staatsbos ingericht  
 * 150 ha recreatiebos ingericht  
 * 10 km Groene verbindingen  
 Onderhanden: 7 722
 * 700 ha staatsbos  
 * 1 600 ha recreatiebos  
 * 25 km groene verbinding  
Groene Hart Impuls60 projecten 3 267
Stimuleringskader VLG  1 297
Overig bosaanleg (PPS)  1 038

Toelichting

Het prijspeil voor de normbedragen verwerving en inrichting is 1-1-2002. In het kader van de bufferzoneconvenantafspraken zijn er gezamenlijke financieringsafspraken tussen VROM en LNV. Voor de groene verbindingen financieren decentrale overheden mee aan de verwerving en inrichting. De opgetreden extra prijsstijging in 2001 is niet gecompenseerd in de meerjarenraming. Dit zal leiden tot aanpassing van de hectarenplanning.

01.15 Realisering gevarieerde recreatiemogelijkheden in het landelijk gebied

Het recreatiebeleid is herzien en vastgelegd in de Beleidsbrief Toerisme en Recreatie (d.d. 4 juli 2001), het Toeristisch-Recreatief ActieProgramma (d.d. 21 maart 2002) en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte. Hoofddoelstelling is het vergroten van de kwaliteit (gebruik- en belevingswaarde voor de recreant) en de toeristisch-recreatieve waarde (economische waarde voor ondernemers) van de omgeving in en om de stad (01.14) en van het landelijk gebied (01.15) voor 16 miljoen Nederlanders, met in het bijzonder aandacht voor kinderen, ouderen, gehandicapten en allochtonen. Recreatie draagt nadrukkelijk en in directe zin bij aan de fysieke (via beweging) en mentale gezondheid (via ontspanning) van mensen, het contact tussen mensen en met de natuur en de economische ontwikkeling van stedelijk en met name landelijk gebied. Recreatie en toerisme zullen zich steeds meer gaan ontwikkelen als de maatschappelijke en economische motor van het landelijk gebied. Indirect betekent dit dat recreatie bijdraagt aan het fysieke welzijn en aan een hogere kwaliteit van de leefomgeving (natuur voor mensen, mensen voor natuur).

Verbetering van de recreatiemogelijkheden in het landelijk gebied door de aanleg van voorzieningen.

Het programma omvat:

a. Verbeteren toegankelijkheid landelijk gebied:

1. aanleg van recreatievoorzieningen in het landelijk gebied, te weten 1700 km nieuwe lijnelementen door inrichting en d.m.v. verwerving (1 400 ha) in de periode tot en met 2018. Dit betreft «overige recreatie»;

2. in ere herstellen van kerke-, jaag- en schouwpaden

3. stimuleren (gedeeltelijk) publieke openstelling (agrarische) gronden van particuliere landeigenaren

4. verbeteren toegankelijkheid oevers nabij stedelijke gebieden en de belangrijkste vakantiegebieden

5. realisering van landelijke netwerken voor wandelen, fietsen en varen. In 2010 is er ca. 12000 km bruikbaar en bewegwijzerd netwerk, te weten:

– 4500 km Lange wandelroutes (LAW's); welke bruikbaar moeten zijn en beheerd en onderhouden dienen te worden.

– 3560 km Lange Fietsroutes (LF); waarvan nog 2000 km bruikbaar gemaakt dient te worden

– in 2012 4400 km Basistoervaartnet (BRTN); waarvan nog 2510 km nog bruikbaar gemaakt dient te worden. Aanvullende BRTN-opgaven zijn de realisering van 10 000 aanlegplaatsen (welke ook geschikt zijn voor de kleine waterrecreatie) en gebiedsgericht beleid (waarbij koppeling van de BRTN aan ontwikkelingen met betrekking tot cultuurhistorie, milieu, relatie landelijk en stedelijk gebied en toegankelijkheid van oevers).

b. Beheer van recreatieve voorzieningen in ruim 216 000 ha natuur-, bos- en recreatiegebieden;

c. Creëren van voldoende en diverse verblijfsrecreatiemogelijkheden door middel van het scheppen van bestuurlijke en juridische voorwaarden en van ruimtelijke mogelijkheden. Conform de opgave in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en in deel 1 van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte is zo'n 15 000 hectare aan additionele ruimte voor recreatiemogelijkheden nodig. In verband met beperking uitbreidingsmogelijkheden door aanwezigheid Ecologische Hoofdstructuur zal in de meest extreme situatie een (beperkt) aantal verblijfsrecreatiebedrijven gesaneerd en/of uitgeplaatst moeten worden. Via één of twee pilots zal ervaring opgedaan worden met de gekozen oplossingsrichting(en) zoals gepresenteerd zal worden in deel 3 van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte.

d. Bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie: ca. 45 projecten en 1 innovatiecentrum; Kennis- en Innovatiecentrum Stichting Recreatie voert voor LNV jaarlijks beleidsondersteunende projecten uit met betrekking tot recreatie en de groene stedelijke en landelijke ruimte. Deze kennis is toegankelijk en bruikbaar voor derden.

Streefwaarden

Omschrijving2003
A1) verbeteren toegankelijkheidVerwerven 83 ha
 Inrichten aanleg 100 km paden
A5) verbeteren toegankelijkheidNationale netwerken 290 km
b) beheer recreatieve voorzieningen216 172 ha
d) bevorderen kennis en deskundigheid45 projecten en 1 innovatiecentrum

Taakstellingen en streefwaarden voor in het programma genoemde:

* in ere herstellen van kerke-, jaar- en schouwpaden

* stimuleren (gedeeltelijk) publieke openstelling (agrarische) gronden van particuliere landeigenaren en

* verbeteren toegankelijkheid oevers nabij stedelijke gebieden en de belangrijkste vakantiegebieden worden in de loop van 2002 uitgewerkt (uitwerking recreatie deel 3, SGR 2).

Beleidsinstrumenten

* Het LNV verwervings- en landinrichtingsinstrumentarium;

* Regeling versterking recreatie;

* Subsidieregeling netwerk landelijke wandelpaden

* Rijksbijdrage Staatsbosbeheer;

* Deelname Wet gemeenschappelijke regelingen m.b.t. Recreatieschappen Midden-Delfland en Grevelingen.

Doelgroep

Hoofddoelstelling is het vergroten van de kwaliteit (gebruik- en belevingswaarde voor de recreant) en de toeristisch-recreatieve waarde (economische waarde voor ondernemers) van de omgeving in en om de stad (01.14) en van het landelijk gebied (01.15) voor 16 miljoen Nederlanders, met in het bijzonder aandacht voor kinderen, ouderen, gehandicapten en allochtonen.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per haTotale uitgaven (x € 1000)
1. aanleg recreatievoorzieningen landelijk gebied;   
* verwerving83 ha38 0003 174
* inrichting 100 km  
aanleg paden (km)   
Onderhanden;700 km 7 798
inrichting   
aanleg paden   
5. Landelijke netwerken voor wandelen, fietsen, varen.   
* Versterking recreatie sector;290 km 1 751
b. Beheer recreatieve voorzieningen natuur-, bos- en recreatiegebieden   
* SBB207 332 ha. 20 958
    
* Midden-delfland & Grevelingen8 840 ha. 1 407
d. Bevordering kennis en deskundigheid45 projecten & 1 innovatiecentrum 2 275

Toelichting

De inzet van het landinrichtingsinstrumentarium voor investeringen in recreatie in het landelijk gebied bestaat uit een Rijksbijdrage van 50%. Het overige deel komt voor rekening van decentrale overheden.

01.16 Internationaal natuurlijk

Structurele ombuiging van het wereldwijde verlies aan biodiversiteit, door:

1. het nakomen door Nederland van internationale verplichtingen;

2. het actief bijdragen van Nederland in internationaal verband aan de wereldwijde aanpak van een duurzame ontwikkeling en behoud van biodiversiteit.

Streefwaarden

Omschrijving2003
Het aantal MoU's5
Het aantal in 2003 startende internationale natuurprojecten75

Het weergegeven aantal internationale natuurprojecten betreft natuurprojecten die gefinancierd worden uit middelen die op de begroting staan van het ministerie van LNV en middelen die onderdeel uitmaken van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De HGIS is een gezamenlijk rijksbreed budget. De budgetten van de HGIS staan voornamelijk op de begroting van BZ/OS maar worden door of in overleg met betrokken departementen besteed. Het bedrag internationale natuurprojecten betreft het totaal van de uitgaven voor internationaal natuurbeheer uit voornoemde middelen. Het realiseren van projecten binnen Nederland die voortvloeien uit internationale verdragen wordt verantwoord op beleidsartikel 3: Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer).

De projecten worden gerealiseerd in samenwerking met de departementen BUZA/OS, V&W, VROM, EZ en OCW. Vanuit haar verantwoordelijkheid voor het internationaal natuurbeleid levert het Ministerie van LNV een grote beleidsinhoudelijke bijdrage.

Beleidsinstrumenten

De doelstellingen van het internationaal natuurbeleid worden gerealiseerd in het kader van het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal Natuurbeheer (BBI). Dit programma is een vervolg op het Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN) 1996–2000. Instrumenten zijn:

* internationale verdragen en richtlijnen binnen de EU op het gebied van natuurbescherming: Ramsar conventie, Bern-conventie, Bonn-conventie, UNESCO Werelderfgoedverdrag, OSPAR, CITES, Biodiversiteitsverdrag, Pan-Europese Biologische en Landschapsdiversiteitsstrategie, EU-Vogelrichtlijn, EU-Habitatrichtlijn, EU-Biodiversiteitsstrategie, EU Kaderrichtlijn Water;

* overeenkomsten met internationale organisaties (IUCN, Birdlife International, Eeconet Action Fund, Plant Life International, UNEP), pre-accessie landen en Memorandums of Understanding (MoU's, overeenkomsten met landen);

* projectsubsidiering in het kader van:

– de ontwikkeling van het Europees natuurbeleid, w.o. de ontwikkeling van een Pan-Europees Ecologisch Netwerk;

– natuurontwikkeling in Midden en Oost Europa;

– natuurontwikkeling buiten Europa in het kader van ontwikkelingssamenwerking;

* Besluit Natuurbeheer Midden- en Oost Europa;

* contributies aan internationale organisaties en secretariaten van internationale verdragen op het gebied van natuurbescherming;

* vertegenwoordiging in en bijdragen aan internationale gremia.

Prestatiegegevens

InstrumentTotale uitgaven(x € 1 000)
Internationale natuurprojecten en contributies2 146

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x 1 000
01 Versterking landelijk gebied2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN329 127224 843234 176199 852227 816221 723199 432
UITGAVEN336 795289 646302 565260 616269 248263 114240 823
Programma-uitgaven273 271238 113254 631213 339221 864215 730193 439
U0111 Gebiedenbeleid91 81479 05480 47966 28966 78163 52455 044
– Landinrichting 60 91268 84358 01758 35655 28550 273
– SGB 5 4795 2133 4483 3883 468 
– Uitfinanciering WCL/Stimuleringskader 12 6636 6635 3035 7565 7565 756
– Strategisch Akkoord: efficiency-/volumetaakstelling – 240– 479– 719– 985– 985
U0112 kwaliteitsimpuls zandgebieden/reconstructie8 2708 63110 1763 3009 9663 3863 386
– Reconstructie pilots 8 631
– Reconstructie uitvoering 10 1763 3009 9663 3863 386
U0113 Landelijk Natuurlijk75 97172 32080 65857 27055 93856 55042 789
– Rijksbijdrage SBB 9 3749 3419 3029 2639 2249 502
– Verwerving 10 0169 8926 8746 9506 9503 696
– Landinrichting 15 26016 61515 38015 15214 66610 666
– Programma Beheer 8 45921 44114 52413 38814 52514 525
– Overig beheer 23 83518 2357 8717 8667 8661 081
– Overige regelingen 5 3765 1343 3193 3193 3193 319
U0114 De stedelijke omgeving «Groen in en om de stad»56 54739 20043 80947 02549 15651 79851 748
– Verwerving 21 95222 88423 68723 94323 94323 943
– Inrichting 5 8177 7229 68512 01414 65614 606
– Groene hart 4 5363 2673 2673 2673 2673 267
– Randstadgroenstructuur 2 5827 6018 8948 8948 8948 894
– Uitfinanciering stimuleringskader 3 2961 297454   
– Overig 1 0171 0381 0381 0381 0381 038
U0115 Realisering gevarieerde recreatiemogelijkheden in het landelijk gebied38 08036 79537 36337 30937 87738 32738 327
– Verwerving 3 0003 1743 2803 3143 3143 314
– Inrichting 9 4899 5498 8368 8388 8388 838
– Rijksbijdrage SBB 20 15620 95820 63321 16521 61521 615
– Overige 4 1503 6824 5604 5604 5604 560
U0116 Internationaal natuurlijk2 5902 1132 1462 1462 1462 1452 145
– Internationale natuurprojecten en contributies 2 1132 1462 1462 1462 1452 145
Apparaatsuitgaven63 52451 53347 93447 27747 38447 38447 384
U0121 Apparaat61 80750 42146 81746 16046 26746 26746 267
U0122 Baten-lastendienst1 7171 1121 1171 1171 1171 1171 117
ONTVANGSTEN98 33381 56084 56377 74077 39976 51867 188

Toelichting

De budgetten voor het verwervings- en landinrichtingsinstrumentarium zijn in onderhavige begroting verdeeld over de beleidsartikelen 1 en 2. Een deel van bovengenoemde budgetten en delen van de budgetten van beleidsartikelen 2 en 4 zullen besteed worden in het kader van «inverdienen». Inverdienen bestaat uit nieuwe middelen die voor nieuw beleid beschikbaar komen en die via het instrument landinrichting worden ingezet. Dit is een onderdeel van de afspraken LNV-provincies in het kader van de Herijking Landinrichting. Jaarlijks wordt, via de «Bestuursovereenkomst gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied», aangegeven voor welke doelen, middelen gereserveerd zijn ten behoeve van de realisatie van de inverdientaakstelling.

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De apparaatsuitgaven betreffen de Dienst Landelijk gebied, de beleidsdirecties GRR en Natuurbeheer en de AID. De uitgaven voor de baten-lastendienst hebben betrekking op Laser.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
   Raming 2003
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel DLG81235,528 816
Personeel GRR51,767,53 489
Personeel DN21,858,21 268
Personeel AID4446,12 027
Materieel  10 241
Overig apparaat*  976
Bijdrage aan Laser  1 117
Totaal apparaatsuitgaven  47 934

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

De ontvangsten hebben met name betrekking op landinrichting (landinrichtingsrente en bijdragen derden) en verder op EU-ontvangsten voor inrichting en op diverse overige ontvangsten.

Ontvangsten 2003 (x € 1 000)
Totaal84 563
Landinrichtingsrente40 161
Bijdragen van derden26 638
EU-ontvangsten11 557
Overige ontvangsten6 207

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven302 565260 616269 248263 114240 823
1a. waarvan apparaatsuitgaven47 93447 27747 38447 38447 384
2. Pogramma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht86 57555 46837 71625 88720 667
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden142 593125 870150 868157 483155 009
2c. niet onder 2a en 2b begrepen25 4633200133 28032 36017 763
2d. totaal254 631213 339221 864215 730193 439

Veronderstellingen

De meest kritische factor voor het bereiken van de ruimtelijke doelen is de tijdige beschikbaarheid van voldoende grond tegen een prijs die niet leidt tot verstoring van de grondmarkt. Tot nu toe stond vrijwillige verwerving voorop. De evaluatie van de voortgang van de Strategische groenprojecten wijst uit dat vooral in het Westen grondeigenaren vanwege ontwikkelingen op het gebied van de woningbouw hoge verwachtingswaarden hebben van gronden die bedoeld zijn voor groene projecten. Er moeten mogelijkheden zijn om vanuit de markt te komen tot een aanzienlijke vergroting van de financieringsmogelijkheden van groen, een betere inhoudelijke afstemming van rood en groen en het beter onderling doen aansluiten bij de uitvoering van groene en rode projecten

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
01.11Evaluatie SGB   X 
01.11Evaluatie WILG    X
01.12Evaluatie Reconstructiewet    X
01.13Programma Beheer X   
01.13De (interdepartementale) Architectuurnota    X
01.13Evaluatie FF-wet   X 
01.13/16Tussentijdse evaluatie Natuur voor Mensen  X  
01.13/16Natuurbalans X   
01.13/16Natuurverkenning    X
01.14Evaluatie GSB, ISV  X  
01.15Evaluatie SBBX    
01.15Evaluatie openstelling landelijk gebied X   

Voor 2003 staat de evaluatie van Programma Beheer gepland (zie ook beheer EHS). De resultaten van deze evaluatie worden ook betrokken bij de ontwikkeling van het instrumentarium voor de Groene Diensten en voor de Groenblauwe Dooradering.

Verantwoordelijkheid LNV

De provincies hebben een zeer belangrijke regierol met betrekking tot grondverwerving, (land)inrichting en natuurbeheer. Het Rijk (LNV, VROM, V&W) en provincies sluiten – op basis van een bestuursovereenkomst en provinciale uitvoeringsprogramma's – jaarlijks een vierjaarlijks voortschrijdend uitvoeringscontract. Dit uitvoeringscontract committeert Rijk en provincies, maar laat onverlet de bevoegdheden van de begrotingswetgever en het budgetrecht van Provinciale Staten en de noodzaak te komen tot herziening van afspraken als gevolg van zwaarwegende andere belangen. De minister van LNV is verantwoordelijk voor de inzet en werking van de beleidsinstrumenten en de nakoming van de internationale verplichtingen.

Groeipad VBTB

In het kader van de uitwerking van het SGR-2 wordt gewerkt aan een vereenvoudiging van beleids- en gebiedscategorieën met betrekking tot verwerving en inrichting. De doorwerking van deze vereenvoudiging zal naar verwachting terug te vinden zijn in de begroting van 2004.

Deze vereenvoudiging zal verder doorwerken in;

* De bestuursovereenkomst en het bijbehorende uitvoeringscontract: De bestuursovereenkomst die in het kader van het sturingsmodel tussen rijk en provincies is afgesloten, beoogt concrete prestatieafspraken tussen betreffende partijen te beschrijven. Nadere concretisering van de te leveren prestaties en bijbehorende prestatie-indicatoren is een groeitraject waaraan door beide partijen wordt gewerkt, met name m.b.t. de doelen en bijbehorende streefwaarden die gerealiseerd worden via de instrumenten landinrichting en SGB/Reconstructie.

* Beschrijving producten en diensten DLG; In het licht van de interne verzelfstandiging van DLG wordt gewerkt aan een betere beschrijving van producten en diensten en prestatiegegevens daarover.

Wanneer de algemene doelstellingen van de reconstructie zijn vertaald in operationele doelstellingen dan zullen deze ook vertaald worden naar bijbehorende streefwaarden.

02 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)

Algemene beleidsdoelstelling

Er wordt een samenhangend netwerk gerealiseerd van kwalitatief hoogwaardige natuurterreinen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), met als doel:

* het veilig stellen van soorten en ecosystemen;

* productie van schoon water, plantaardige en dierlijke producten, CO2-vastlegging;

* bescherming van landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden;

* het voldoen aan recreatieve behoeften;

* het creëren van een aantrekkelijk leefklimaat en vestigingsklimaat.

Het doel van de EHS wordt bereikt door onder andere gronden aan te kopen, in te richten en daarna over te dragen aan natuurbeschermingsorganisaties die deze gronden als natuurterrein zullen beheren. Hierdoor zijn deze natuurterreinen, naast planologisch, ook fysiek vastgesteld. De aankoop en inrichting kan worden gezien als de start van de duurzame bescherming en ontwikkeling van de bestaande en nieuwe natuur in Nederland. Het Strategisch Akkoord legt voor wat betreft de realisatie van de EHS het accent op agrarisch beheer in plaats van verwerving. Over de nadere uitwerking daarvan zal de Kamer in het tweede halfjaar in een afzonderlijke brief worden geïnformeerd.

De EHS vindt zijn grondslag in het SGR en bestaat uit verschillende soorten terreinen: bestaande natuurterreinen, natuurreservaten, natuurontwikkelingsgebieden, beheersgebieden, de Noordzee, grote wateren en rivieren.

Ook in het Regeerakkoord van 1998 en in de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (NvM) zijn ambities geformuleerd met betrekking tot een vergroting van het areaal natuur in Nederland. Belangrijkste speerpunt in Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur met betrekking tot verwerving en inrichting van nieuwe natuur vormen de zogenoemde robuuste verbindingen.

De omvang van de ambities is weergegeven in onderstaande tabel.

Terreinsoorttotale oppervlaktegrondslagrealisatietermijn
Bestaande natuurterreinen453 500 haSGR 12018
Reservaten en natuurontwikkelingsgebieden151 500 haSGR 12018
Beheersgebieden binnen EHS90 000 haSGR 12018
Noordzee, grote wateren en rivieren6 300 000 haSGR 12018
Robuuste verbindingen *)13 500 haNvM2020
Uitbreiding natte natuur6 500 haNvM2010
TOTAAL7 015 000 ha  

*) 13 500 ha = 1e tranche. Het totale ambitieniveau voor robuuste verbindingen zoals neergelegd in de nota NvM bedraagt 24 000–30 000 ha.

Toelichting

De arealen van de terreinsoorten bestaande natuurterreinen, natuurreservaten, natuurontwikkelingsgebieden, robuuste verbindingen en uitbreiding natte natuur moeten (gedeeltelijk) worden verworven en ingericht.

Grafiek 5: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaat kst-28600-XIV-2-5.gif

Operationele doelstellingen

02.11 Verwerving droge EHS

1. In 2020 is het functioneren van de EHS als netwerk aanzienlijk versterkt door vergroting van de ruimtelijke samenhang. In 2020 zijn er terreinen voor 3 à 4 robuuste verbindingen met een oppervlakte van 13 500 ha verworven.

2. In 2018 omvat de EHS 605 000 hectare bos- en natuurterrein:

* bestaand bos en andere natuurterreinen hebben een omvang van 453 500 ha;

* het areaal dat een functiewijziging moet ondergaan, heeft een omvang van 151 500 ha. (waarvan 1 500 ha na 2018 te realiseren).

Streefwaarden

Omschrijving2003
Robuuste verbindingen te verwerven810 ha
Bestaand bos en andere natuurterreinen (restant taakstelling) te verwerven572 ha
Uitbreiding EHS met functiewijziging (excl. Robuuste verbindingen) te verwerven3 479 ha

Noot: Na invulling van de ombuiging op verwerving uit het Strategisch Akkoord zullen de streefwaarden voor 2003 opnieuw worden bepaald.

Beleidsinstrumenten

Het LNV-verwervingsinstrumentarium.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven(x 1 000)
Verwerving robuuste verbindingen810 ha€ 38 00030 780
Afronding bestaande natuurterreinen572 ha€ 15 0008 587
Verwerving reservaten1 749 ha€ 38 00066 451
Verwerving natuurontwikkeling1 730 ha€ 38 00065 747

Noot: De ombuiging van € 70 mln. uit het Strategisch Akkoord betekent dat ca. 1850 ha minder verworven kan worden. De invloed daarvan op de bovenstaande prestaties is onderdeel van de uitwerking van de ombuiging, waarover de Kamer in het tweede halfjaar wordt geïnformeerd.

02.12 Verwerving natte EHS

In 2010 is de voor Nederland karakteristieke natte natuur met 11 000 ha toegenomen. Hiervan wordt circa 6500 ha terrein langs de grote wateren en rivieren verworven, waarvan 3000 ha door Verkeer en Waterstaat.

Streefwaarden

Omschrijving2003
Natte natuur71 ha

Beleidsinstrumenten

* Het LNV-verwervingsinstrumentarium

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven (x € 1 000)
Verwerving terreinen natte natuur71 ha€ 38 0002 692

02.13 Inrichting droge EHS

1. In 2020 is het functioneren van de EHS als netwerk aanzienlijk versterkt door vergroting van de ruimtelijke samenhang.

* In 2020 zijn door het opheffen van fysieke barrières (ontsnippering) de migratiemogelijkheden binnen en tussen eenheden veilig gesteld. In 2010 is 90% van de geïnventariseerde knelpunten, waar alleen met een infrastructurele maatregel de doorsnijding kan worden opgeheven, opgelost.

* In 2020 zijn er 3 à 4 robuuste verbindingen met een oppervlakte van 13 500 ha ingericht.

2. In 2018 heeft 151 500 hectare verworven grond een functiewijziging ondergaan en is ingericht (1 500 ha hiervan wordt na 2018 gerealiseerd.

Streefwaarden

Omschrijving2003
Percentage taakstelling ontsnippering gerealiseerd10
Inrichting robuuste verbindingen200 ha onderhanden
Uitbreiding EHS met functiewijziging (exclusief robuuste verbindingen) ingericht2 400 ha

Beleidsinstrumenten

* het LNV inrichtingsinstrumentarium

* Ruimtelijke veiligstelling gebeurt met de volgende instrumenten:

– wettelijke verankering van Vogel- en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet;

– bescherming zal worden voorzien in SGR-2

– ruimtelijke bescherming via doorwerking in bestemmingsplannen in 2005.

– De kwaliteit van de natuur wordt gestuurd door gebruik te maken van de Nederlandse natuurdoelenkaart:

– er worden hectares ingericht volgens het Natuurbeleidsplan (LNV, 1990) en Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (LNV, 2000).

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven(x € 1 000)
Inrichting robuuste verbindingen;   
– onderhanden200 ha 1 360
Inrichting reservaten, waarvan;   
– afronding1 600 ha  
– onderhanden16 000 ha 13 750
Inrichting natuurontwikkeling, waarvan;   
– afronding800 ha  
– onderhanden9 000 ha 13 294

02.14 Inrichting natte EHS

In 2010 is de voor Nederland karakteristieke natte natuur in oppervlakte en kwaliteit versterkt en is duurzaam gebruik gewaarborgd.

1. Versterken van natte natuur, in combinatie met maatregelen die de veerkracht van watersystemen vergroten (meegroeien met water), recreatiemogelijkheden vergroten, en de identiteit van Nederland als waterland versterken:

* er wordt circa 11 000 ha. natte natuur ingericht in en langs de grote wateren en rivieren waarvan circa 4500 ha. in de wateren;

* doelen van de natte onderdelen van de EHS zijn toegewezen en in het verlengde daarvan worden afspraken met belangrijke partijen (Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen, VEWIN, Staatsbosbeheer en particuliere terreinbeherende organisaties) gemaakt.

2. Bevorderen van de duurzaamheid van het gebruik van zee, kust en grote wateren:

* begrenzen en veiligstellen zoals bij de droge EHS;

* het plan van aanpak duurzaam gebruik Noordzee is opgesteld;

* realisering van de trilateraal overeengekomen ecologische doelstellingen voor de Waddenzee;

* in de grote wateren, het IJsselmeer, de Waddenzee en de Delta worden op een evenwichtige manier recreatie en andere gebruiksfuncties gecombineerd;

* Opstellen en uitvoeren programma herstel zoet-zout overgangen.

Streefwaarden

Omschrijving2003
Natte natuur ingericht717 ha
Formuleren kernkwaliteiten natte natuurafgerond

Beleidsinstrumenten

* Het LNV inrichtingsinstrumentarium

* Het reconstructieinstrumentarium draagt bij aan de kwaliteit van de EHS

* Ruimtelijke veiligstelling gebeurt met de volgende instrumenten:

– Wettelijke verankering van Vogel- en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet;

– Ruimtelijke bescherming via doorwerking in bestemmingsplannen in 2005.

* De kwaliteit van natte natuur wordt gestuurd door gebruik te maken van de natte bouwstenen van de Nederlandse natuurdoelenkaart;

* De maatregelen uit het plan van aanpak voor duurzaam gebruik van de Noordzee worden uitgevoerd;

* In beheerspakketten van Programma Beheer en afspraken (o.a. met Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat) worden natte natuurwensen verwerkt;

* Maatregelen voortkomend uit de Startovereenkomst Waterbeheer 21e eeuw, EU-Kaderrichtlijn water, SGR2, 5e Nota RO, de samenwerkingsovereenkomst V&W en LNV (over extra middelen voor ICES natte natuur) worden geëffectueerd;

* In de grote wateren, het IJsselmeer, de Waddenzee en de Delta worden maatregelen getroffen om op een duurzame manier recreatie en andere gebruiksfuncties te combineren;

* De realisatie van de natte natuur gebeurt in combinatie met robuuste verbindingen (natte as, verbinding Veluwe-Utrechtse Heuvelrug) en de kwaliteitsimpuls landelijk gebied (blauwe dooradering, Nieuwe Hollandse Waterlinie) en als gevolg van (onder meer) de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Wetlandconventie;

* PKB ruimte voor rivieren.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven (x € 1 000)
Inrichting terreinen natte natuur;   
– afronding717 ha  
– onderhanden1 794 ha 8 516

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
02 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN289 496243 530156 964174 794174 051177 655182 569
Waarvan garanties18 1529 0769 0769 0769 0769 0769 076
UITGAVEN285 893240 723152 669176 286177 193181 455186 369
Programma-uitgaven267 589228 380141 177164 232165 369169 631174 545
U0211 Verwerving droge EHS218 449187 973101 56596 25696 84699 59094 649
– Verwerving 187 973171 565176 256186 846189 590184 649
– Strategisch Akkoord minder aankoop natuur  – 70 000– 80 00090 000– 90 000– 90 000
U0212 Verwerving natte EHS5 47517 2772 69210 96011 56311 56311 563
– Verwerving 17 2772 69210 96011 56311 56311 563
U0213 Inrichting droge EHS31 74320 99628 40432 60333 37834 89644 751
– Landinrichting 20 99628 40432 60333 37834 89644 751
U0214 Inrichting natte EHS11 9222 1348 51624 41323 58223 58223 582
– Landinrichting 2 1348 51624 41323 58223 58223 582
Apparaatsuitgaven18 30412 34311 49212 05411 82411 82411 824
U0221 Apparaat17 21911 64110 83111 39311 16311 16311 163
U0222 Baten-lastendienst1 085702661661661661661
ONTVANGSTEN24 89531 2146 2585 03510 84313 0633 613

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De uitgaven voor het apparaat hebben betrekking op Dienst Landelijk Gebied en de directie Natuurbeheer. De uitgaven voor de baten-lastendienst hebben betrekking op LASER.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
   Raming 2003
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel DLG155,735,55 525
Personeel DN38,358,22 230
Materieel  2 804
Overig apparaat*  272
Bijdrage aan Laser  661
Totaal apparaatsuitgaven  11 492

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

De ontvangsten hebben betrekking op EU-bijdragen in het kader van POP voor verwerving en inrichting en op bijdragen van derden (gemeenten en waterschappen) voor inrichting.

Ontvangsten 2003 (x € 1 000)
Totaal6 258
EU-ontvangsten2 650
Bijdragen van derden3 174
Overige ontvangsten434

Verwerving droge EHS wordt mede gefinancierd vanuit autonome middelen van de provincies. Deze middelen lopen niet via de LNV-begroting en zijn als zodanig niet door LNV beïnvloedbaar, maar zijn wel meegenomen bij de definiëring van de streefwaarden met betrekking tot verwerving. Dit geldt eveneens voor diverse programma's waar de ministeries van VROM en V&W aan bijdragen. Deze middelen van derden zijn niet verwerkt in het budgettaire beeld.

In bijgaande tabel zijn de restanttaakstellingen grondverwerving per 1 januari 2002 aangegeven. De totale verwervingstaakstelling voor het jaar 2002 is exclusief de aankopen van extra gronden vanwege een eenmalige intensivering in het kader van het Natuuroffensief.

Taakstelling in hectaresRestant taakstelling per 1-1-200220022003*Restant taakstelling 2004 e.v.*
Reservaten (U02.11)30 780 ha2 069 ha  
Natuurontwikkeling (U2.11)28 050 ha2 044 ha  
Traditioneel natuurterrein (U02.11)18 050 ha1 064 ha  
Recreatie- en staatsbos (U01.14)5 440 ha491 ha  
Bosuitbreidinglocaties (U01.13)1 350 ha137 ha  
Bos en landschap & kwaliteitsimpuls (U01.13)6 260 ha218 ha  
Recreatie in landinrichting (U01.15)1 400 ha80 ha  
VINAC-strategisch groen (U01.14)2 805 ha   
VINAC-regionaal groen (U01.14)438 ha   
Natte natuur (U02.12)2 625 ha150 ha  
Robuuste verbindingen (U02.11)13 360 ha810 ha  

In 2002 is geen grondprijscompensatie uitgekeerd. Het aantal prestaties bij verwerving is hierop aangepast.

De nadere invulling van de taakstelling voor 2003 en de restant taakstelling is afhankelijk van de besluitvorming over de ombuigingen op de uitgaven op het EHS-artikel.

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven152 669176 286177 193181 455186 369
1a. waarvan apparaatsuitgaven11 49212 05411 82411 82411 824
2. Pogramma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht36 92032 60333 37834 89634 766
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden2 69235 37335 14535 14535 145
2c. niet onder 2a en 2b begrepen101 56596 25696 84699 590104 634
2d. totaal141 177164 232165 369169 631174 545

Toelichting

De apparaatsuitgaven zijn naar hun aard op korte termijn niet flexibel. De programma-uitgaven, zowel voor reeds aangegane als nog aan te gane verplichtingen, zijn benodigd om de Ecologische Hoofdstructuur, zoals vastgelegd in het Structuurschema Groene Ruimte (SGR1 uit 1993), in 2018 te realiseren.

Veronderstellingen

In 2005 is de EHS volledig begrensd en ruimtelijk veiliggesteld tot op bestemmingsplanniveau. Het waterbeheer wordt integraal aangepakt en niet uitsluitend op basis van veiligheidsaspecten maar ook op basis van aspecten van waterkwantiteit en -kwaliteit, recreatie en natuurontwikkeling. De milieucondities worden gerealiseerd volgens het NMP3. Dit betekent:

* depositienorm: gemiddeld op Nederland maximaal 400 zuurequivalenten per hectare per jaar (streefwaarde NMP3); De kwaliteit is dan ook meer dan voldoende voor landelijk natuurlijk en natte natuur;

* maximaal 50 mg nitraat per liter in het grondwater (EU-nitraatrichtlijn) en maximaal 0,15 mg fosfaat per liter in oppervlaktewateren (NMP3);

* realisatie van robuuste verbindingen is mogelijk nadat in de Vijfde Nota RO definitief over aanwijzing wordt besloten.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
02.11/12/13/14Tussentijdse evaluatie Natuur voor Mensen  X  
02.11/12/13/14Natuurbalans X   
02.11/12/13/14Natuurverkenning    X

Rijk, provincies, waterschappen, beheerders van natuurgebieden en overige betrokkenen ronden voor 2003 een onderzoek af naar versterking van het functioneren van de EHS. Daarnaast beschrijft de Natuurbalans jaarlijks de voortgang van de beleidsuitvoering op het terrein van natuur, bos en landschap. Tenslotte is er een 4-jaarlijkse natuurverkenning. Deze vindt weer plaats in 2006.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting) en voor de inzet en werking van de beleidsinstrumenten.

Groeipad VBTB

In het kader van de uitwerking van het SGR-2 wordt gewerkt aan een vereenvoudiging van beleids- en gebiedscategorieën met betrekking tot verwerving en inrichting. De doorwerking van deze vereenvoudiging zal naar verwachting terug te vinden zijn in de begroting van 2004.

Deze vereenvoudiging zal verder doorwerken in;

* De bestuursovereenkomst en het bijbehorende uitvoeringscontract: De bestuursovereenkomst die in het kader van het sturingsmodel tussen rijk en provincies is afgesloten, beoogt concrete prestatieafspraken tussen betreffende partijen te beschrijven. Nadere concretisering van de te leveren prestaties en bijbehorende prestatie-indicatoren is een groeitraject waaraan door beide partijen wordt gewerkt, met name m.b.t. de doelen die gerealiseerd worden via de instrumenten landinrichting en SGB/Reconstructie.

* Beschrijving producten en diensten DLG; In het licht van de interne verzelfstandiging van DLG wordt gewerkt aan een betere beschrijving van producten en diensten en prestatiegegevens daarover.

03 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer)

Algemene beleidsdoelstelling

Er wordt een samenhangend netwerk beheerd van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Een belangrijke kern hiervoor wordt gevormd door 17 Nationale Parken en een grensoverschrijdend park. Ook historische buitenplaatsen, multifunctioneel bos en gebieden met agrarisch natuurbeheer vormen een onderdeel van de EHS. Ook beheer van bezoekerscentra, educatie en voorlichting vormen een onderdeel van het beheer.

De beheersbijdrage is afhankelijk van de gerealiseerde natuurkwaliteit via een systematiek van natuurdoelen. In 2003 zal de landelijke natuurdoelenkaart met het onderliggende afsprakendocument naar de Tweede Kamer worden gezonden. Deze kaart, die in overleg met de provincies is opgesteld, is een ruimtelijke uitwerking van de gewenste natuurkwaliteit in Nederland voor 2018 zoals vastgelegd in de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur. De landelijke natuurdoelenkaart zal met de onderliggende provinciale natuurdoelenkaarten het Handboek natuurdoeltypen, waarin de voor een bepaalde natuurkwaliteit gewenste milieu- en watercondities zijn aangegeven, de komende jaren richtinggevend zijn voor het rijks- en provinciale ruimtelijke milieu- en waterbeleid en voor de inzet van instrumenten voor het beheer (Programma Beheer).

Met de EHS wordt in belangrijke mate invulling gegeven aan een aantal internationale verplichtingen zoals het Biodiversiteitsverdrag, de Ramsar-conventie, en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De EHS is onderdeel van het te ontwikkelen Pan-Europese ecologische netwerk. Het beheer van droge natuur vindt plaats door Staatsbosbeheer, gemeenten, particuliere terreinbeherende organisaties en overige particulieren. Voor het beheer van natte natuur is vooral Rijkswaterstaat verantwoordelijk. Beheer betreft reguliere maatregelen zoals maaien en snoeien maar ook invulling van herstelbeleid, bijvoorbeeld door maatregelen te nemen tegen verzuring, verdroging en vermesting. Programma Beheer is het belangrijkste instrument om het beheer tot uitvoering te brengen.

In de realisatie van de EHS vormt beheer een onmisbare schakel. Na verwerving en inrichting van gronden, worden door middel van beheer de noodzakelijke condities voor het bereiken van de gewenste natuurdoelen gerealiseerd. Habitats voor flora en fauna worden beschermd of ontwikkeld, waardoor de (o.a. in internationaal verband afgesproken) biodiversiteitsdoelstellingen gerealiseerd kunnen worden.

Grafiek 6: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaat kst-28600-XIV-2-6.gif

Operationele doelstellingen

03.11 Beheer van de EHS

Deze operationele doelstelling omvat – binnen de door internationale verdragen vastgestelde voorwaarden – het realiseren van de natuurdoelen zoals vastgelegd op de natuurdoelenkaart, het beheer van bos en andere droge natuur, het beheer van natte natuur en het nakomen van internationale verdragen.

Streefwaarden

OmschrijvingToename in 2003
Uitbreiding beheer droge natuur exclusief robuuste verbindingen5 000 ha
Uitbreiding beheer natte natuur130 ha
Uitbreiding agrarisch natuurbeheer4 000 ha

Noot: De streefwaarden kunnen wijzigen als gevolg van de invulling van de ombuiging op verwerving uit het Strategisch Akkoord (minder verwerving, meer beheer).

Beleidsinstrumenten

* Internationale afspraken vastgelegd in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Ramsar-conventie

* Wettelijke verankering van Vogel- en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet plus SGR

* Programma Beheer (Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer en subsidieregeling natuurbeheer

* Natuurdoelenkaart

* Convenanten voor terreinbeherende organisaties

* CO2-certificaten

* Regeling versterking bos/natuur (VNBL)

* Regeling Nationale Parken

* Regeling historische parken en buitenplaatsen

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven (x € 1 000)
Beheer bestaand bos, natuurterrein en landschap425 000 ha€ 16369 261
w.v. beheerd door Staatsbosbeheer205 000 ha 46 829
w.v. beheerd door PNB's of via SN*220 000 ha€ 10022 432
Agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer (SAN)53 000 ha€ 56129 733
Onderhoud historische parken en tuinen260 1342
Herstel historische parken en tuinen35 276
Natuurbeschermingswet175 gebieden 1 095
Bijdrage Nationale parken15 parken 5 016
Overlevingsplan bos en natuur300 projecten 6 557
Specifieke thema's  2 549

* Inclusief particulier natuurbeheer.

Staatsbosbeheer

Bedragen x € 1 000
 Aantal prestatiesTotale uitgaven
1. Terreinbeheer  
1a. Doeltypebeheer Natuur, Bos en Landschap205 764 ha28 353
1b. Doeltypebeheer Recreatie207 332 ha20 958
1c. Bijzondere kosten 8 380
2. Voorlichting, Educatie en Vermaatschappelijking 16 342
3. Overige Producten en Bedrijfsonderdelen 3 095

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
03 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer)2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN193 934148 257129 329145 907150 711158 818146 525
UITGAVEN139 522130 751127 785150 280155 376163 482151 189
Programma-uitgaven119 120114 716115 829138 324143 296151 402139 109
U0311 Beheer van de EHS119 120114 716115 829138 324143 296151 402139 109
– Rijksbijdrage SBB 42 17046 82945 20245 37644 66545 336
– Programma Beheer 46 86552 04278 03680 76289 58073 594
– Beheer nationale parken 5 4985 0165 2545 4905 4895 489
– Overlevingsplan Bos en Natuur 7 9716 5573 4323 4303 4303 430
– Overige beheersregelingen 12 2125 3856 4008 2388 23811 260
Apparaatsuitgaven20 40216 03511 95611 95612 08012 08012 080
U0321 Apparaat10 4605 7985 5825 5825 7065 7065 706
U0322 Baten-lastendienst9 94310 2376 3746 3746 3746 3746 374
ONTVANGSTEN7 9849 53514 58316 71414 27118 541211

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De uitgaven voor het apparaat hebben betrekking op de Dienst Landelijk Gebied en de beleidsdirectie Natuurbeheer. De uitgaven voor de baten-lastendienst hebben betrekking op LASER.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
   Raming 2003
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel DLG76,335,52 707
Personeel DN26,958,31 569
Materieel  1 180
Overig apparaat*  126
Bijdrage aan Laser  6 374
Totaal apparaatsuitgaven  11 956

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

De ontvangsten hebben met name betrekking op EU-bijdragen in het kader van co-financiering van het Programma Beheer en de regeling beheersovereenkomsten natuurontwikkeling RBON (2002: € 9,3 mln.).

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven127 785150 280155 376163 482151 189
1a. waarvan apparaatsuitgaven11 95611 95612 08012 08012 080
2. Pogramma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht52 04278 03680 76289 58073 594
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden42 35545 20245 37644 66545 336
2c. niet onder 2a en 2b begrepen21 43215 08617 15817 15720 179
2d. totaal115 829138 324143 296151 402139 109

De apparaatsuitgaven zijn naar hun aard op korte termijn niet flexibel. De meerjarige (in verband met areaaluitbreiding) oplopende programma-uitgaven zijn niet flexibel, daar deze benodigd zijn om de Ecologische Hoofdstructuur adequaat te beheren.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
03.11Programma Beheer X   
03.11Evaluatie aansturing Staatsbosbeheer X   
03.11Evaluatie stelsel van Nationale Parken  X  
03.11Tussentijdse evaluatie Natuur voor Mensen  X  
03.11Natuurbalans X   
03.11Natuurverkenning    X

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor het opstellen van de natuurdoelenkaart , welke de basis en randvoorwaarde vormt voor het beheer. Tevens is LNV verantwoordelijk voor een adequate inzet en werking van de overige genoemde beleidsinstrumenten. LNV faciliteert beheerders van natuur in het behalen van de gewenste natuurkwaliteit op regionaal en lokaal niveau. Provincies zijn verantwoordelijk voor het begrenzen van EHS-gebieden en voor het vervaardigen van gebiedsplannen. Op basis van deze gebiedsplannen worden Programma Beheer subsidies toegekend.

Groeipad VBTB

Op dit moment wordt gewerkt aan het scherper in kaart brengen van toekomstige beheerslasten, analoog aan de informatie die in 2001 inzake verwerving en inrichting aan de Kamer is gestuurd. Zeer waarschijnlijk zal dit leiden tot een andere, meer inzichtelijke opzet van het onderhavige beleidsartikel in de begroting 2004. Momenteel wordt tevens gewerkt aan de natuurdoelenkaart, die beoogt aan te geven waar welke natuurkwaliteit gerealiseerd moet worden. Naar verwachting wordt de natuurdoelenkaart in de loop van 2003 vastgesteld. Na besluitvorming over de kaart zal de voortgang van de realisatie van de gestelde doelen zichtbaar gemaakt worden in de begroting.

04 Economisch perspectiefvolle agroketens

Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is de bevordering van economisch perspectiefvolle en internationaal concurrerende agroketens. De overheid ziet zich geplaatst voor de uitdaging om de condities te scheppen waaronder de agrosector zich duurzaam kan ontwikkelen en rekening houdt met maatschappelijke wensen. Dit doet zij onder meer door:

* het stimuleren en faciliteren van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

* het stimuleren van vernieuwing in de keten op gebieden van duurzame ketens, agrologistiek (transportpreventie), marketing, kwaliteit, garantiesystemen, ICT-informatievoorziening en differentiatie in niche markten zoals streek- en biologische producten;

* de inzet van het exportinstrumentarium (inclusief de instrumenten van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken);

* het ondersteunen van belangrijke processen van herstructurering in de veehouderij, de glastuinbouw en de visserij.

Op deze wijze draagt de overheid bij aan (her)nieuw(d) perspectief voor de agrosector en blijft de Nederlandse agrosector internationaal concurrerend op vooral hoog ontwikkelde markten.

Grafiek 7: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaat kst-28600-XIV-2-7.gif

Operationele doelstellingen

04.11 Versterking concurrentiekracht agrofoodcomplex

Het kabinet heeft voor 2010 een duurzaam werkend, op eigen kracht internationaal concurrerend agro-foodcomplex voor ogen, dat midden in de samenleving staat en toonaangevend is binnen Europa. Een agro-bedrijfsleven dat, ondanks afnemende marktondersteuning door de overheid, nieuwe strategieën ontwikkelt en zicht richt op technologische en innovatieve ontwikkelingen die zich – deels buiten de agrosector – voltrekken en op de mogelijkheden in internationale markten.

Aangrijpingspunten voor bepaling van de concurrentiekracht van het agro-foodcomplex zijn in dit verband de volgende factoren:

* het vermogen tot aanpassing aan de markt;

* het ondernemersklimaat;

* het vermogen om in flexibele netwerken en ketens samen te werken;

* de beschikbaarheid van kwalitatief hoogwaardige productiefactoren;

* de juridische en bestuurlijke institutionele omgeving;

* een internationaal speelveld, dat goed toegankelijk is en wordt benut.

De verantwoordelijkheid voor de concurrentiekracht ligt primair bij de sectoren c.q. bedrijven zelf. Het ministerie streeft naar een effectieve bijdrage aan de gewenste ontwikkeling met de volgende subdoelstellingen:

* het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en presentie van Nederlandse bedrijven en agrarische producten op buitenlandse markten;

* verbeteren van energie-efficiency in bedrijven, gebaseerd op reële besparingsmogelijkheden.

Streefwaarden

Omschrijving2003
Gerealiseerde bilaterale agro-economische samenwerkingsactiviteiten75%
Geaccordeerde energiebesparingsplannen van de in 2002 toegetreden bedrijven100%
Geaccordeerde meerjarenplannen van de toegetreden branches100%

Een belangrijke indicator voor het effect van het internationaliserings-programma vormt de mate van realisatie van bilaterale agro-economische samenwerkingsactiviteiten. Aangezien deelname aan activiteiten grotendeels voor kosten van de deelnemers komt, indiceert de mate van realisatie de aansluiting op de behoeften van de doelgroep.

Concrete afspraken over energie-efficiencyverbetering worden voor bedrijven vastgelegd in energiebesparingsplannen. De plannen worden (mede op het advies van de NOVEM) getoetst door gemeenten en provincies. De plannen worden per toegetreden branche gebundeld in een meerjarenplan welke de doorkijk geeft van de beoogde energie-efficiencyverbetering van de branche gedurende de MJA-periode.

Beleidsinstrumenten

De agrosector in Nederland is internationaal van aard. Het gaat daarbij niet alleen meer om de directe export van Nederlandse producten en de import en re-export van producten na verwerking, maar ook om het opzetten van langdurige relaties in de vorm van investeringen en participatie in productie en logistiek in andere landen, alsmede om kennisoverdracht. Deze laatste soort activiteiten vraagt om de inzet van een nieuw soort instrumenten, gebaseerd op wederzijdse samenwerking en wederzijds profijt, naast het traditionele handelsbevordering instrumentarium.

In nauwe samenspraak met de Agrarische Vertegenwoordiging in het Buitenland en de doelgroep, in het bijzonder het MKB, wordt jaarlijks een breed spectrum van activiteiten ontwikkeld om deze bilaterale samenwerking te bevorderen. In dit kader moet gedacht worden aan de gebruikelijke handelsmissies, seminars, vakbeurzen en contactbijeenkomsten, waarbij in toenemende mate aandacht is voor niche markten met een hoge toegevoegde waarde en een positief imago waaronder biologische en streekproducten. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is daarbij steeds het uitgangspunt.

Met een aantal landen vinden onderhandelingen plaats over vermindering van handelsbelemmeringen, vooral op veterinair en fytosanitair terrein. Er zijn projecten met overheden, instituties en bedrijven in Midden- en Oost-Europese landen en Zuid-Afrika gericht op verbetering van de samenwerking. Deze doelstelling geldt ook voor de 3 bestaande centra voor training en technologie-overdracht in China en Vietnam en de 2 nieuw op te zetten centra in Oost Europa.

Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA's) tussen overheid en bedrijfsleven gericht op de Nederlandse voedingsen genotmiddelenindustrie (VGI) De MJA's zijn bedoeld om bedrijven te faciliteren bij het nemen van energiebesparende maatregelen, om besparingsresultaten te monitoren en om nieuwe energiebesparingsmogelijkheden te onderzoeken en toe te passen. In de MJA's worden specifieke efficiencydoelstellingen vastgesteld per sector in de VGI.

De visie agrologistiek krijgt in 2002 en 2003 concrete uitwerking in pilotprojecten. Het programma CLIENT, Controles op Landbouwgoederen bij Im- en Export naar een Nieuwe Toekomst, dat als doel heeft om administratieve en logistieke processen bij inen uitvoer van landbouwgoederen te verbeteren, is gestart. Het wordt in nauwe samenwerking met de Belastingdienst/Douane en met betrokken organisaties uit het bedrijfsleven uitgevoerd.

Doelgroep

Nederlandse productie-, verwerkings- en distributiebedrijven van agrarische (food en non-food) producten.

Prestatiegegevens

 Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie (x € 1000)Totale uitgaven (x € 1000)
Bilaterale economische samenwerking (projecten)12030,03 597
Energie  1 617
Overige (projecten)2051,21 023

04.12 Herstructurering (melk)veehouderij

Doelstelling is het bereiken en behouden van grondgebondenheid op gebiedsniveau, teneinde de gebiedsspecifieke milieukwaliteit in kwetsbare gebieden (in reconstructie en niet-reconstructiegebieden) te realiseren. Hiermee wordt de structuur van de melkveehouderij versterkt zodat voor deze bedrijven duurzaam perspectief is in de kwetsbare gebieden. Daarnaast worden meerdere, met elkaar samenhangende milieuproblemen aangepakt in deze gebieden. Voor de besteding van de gelden is een ex-ante evaluatie gepland(2003/2003), die inzicht zal moeten verschaffen in de verwachte effectiviteit van het in te zetten beleid, doelen en instrumenten.

Streefwaarden

Voor deze doelstelling zijn nog geen concrete streefwaarden geformuleerd.

Beleidsinstrumenten

Voor verbetering van de milieukwaliteit (nitraat, ammoniak, fosfaat en/of verdroging) en voor andere thema's (bijvoorbeeld weidegang) worden voor de betreffende gebieden op provinciaal niveau maatregelen en voorzieningen getroffen en/of extra eisen worden gesteld. Bij de uitvoering kunnen de provincies beschikken over de volgende nationale instrumenten:

a. Regeling Bedrijfshervestiging en -beëindiging;

b. kavelruil (vrijwillig) en herverkaveling; de mogelijkheden van een grondbank op publiek of publiek-private basis worden onderzocht.

c. creëren van passende inplaatsingslocaties;

In het kabinetsstandpunt Veenkoloniën is € 2,3 mln. gereserveerd voor ontwikkeling van de melkveehouderij in de Veenkoloniën. Deze middelen zullen worden ingezet voor het wegnemen van belemmeringen (infrastructuur, ontsluiting) en het creëren van een grondbank.

Doelgroep

Melkveehouders en overige grondeigenaren in kwetsbare gebieden.

04.13 Herstructurering glastuinbouw en duurzaam gebruik energie

Het operationele doel is het bevorderen van een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw. Om perspectiefvol te zijn moet economisch en vraaggericht worden geproduceerd met aandacht voor kwaliteit en innovatie van producten en productieprocessen. Duurzaam houdt in dat de productie plaatsvindt binnen de (wettelijke) randvoorwaarden voor energie, milieu, ruimtelijke kwaliteit en sector, dan wel op een vrijwillig gekozen hoger niveau.

Subdoelen daarbij zijn:

* een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw in economische en milieutechnische zin;

* een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw qua ruimtelijke kwaliteit;

Hierbij moet bedacht worden dat deze subdoelen onderling/wederzijds afhankelijk zijn. Duurzaam gebruik van energie past in de context van het energiebesparingsbeleid, het klimaatbeleid en de nota Voedsel en Groen.

Een tweede operationele doel is de implementatie van het energiebesparingsbeleid voor de primaire productie. Dit beleid is geconcretiseerd in afspraken met de sector. Deze afspraken hebben betrekking op vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie (de Integrale Milieutaakstelling IMT). In het Aanvullend Convenant Glastuinbouw en Milieu (2002) is met de sector voorts overeengekomen dat betrokken partijen (overheid en bedrijfsleven) zich ten doel stellen de (ruimtelijke) herstructurering zodanig te bevorderen en te faciliteren, dat de haalbaarheid van de IMT wordt vergroot, duurzame ontwikkeling en inrichting van nieuwe glastuinbouwlocaties is gewaarborgd, de ruimtelijke en milieuhygiënische kwaliteit van bestaande concentratiegebieden belangrijk verbetert, en de sociaal-economische positie en de concurrentiekracht van de sector verbeteren.

Streefwaarden

Perspectiefvolle en duurzame landbouw

In de periode 1997 tot en met 2006 is de (achterhaalde) bedrijfsstructuur op 25% van het glastuinbouwareaal verbeterd. Tot en met 2002 is circa 500 ha nieuw glas gerealiseerd.

In 2003–2006 zal nog ca 500 ha nieuw glas worden gerealiseerd op bedrijven die hun bedrijfsstructuur hebben verbeterd.

InstrumentRealisatie t/m 200220032006
RSG-regeling (nieuw glas)500 ha170 haTotaal 1 000 ha

In de periode 2000–2010 wordt de omslag gemaakt van (nu merendeels) autonome vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven naar projectvestigingslocaties met een omvang van 2700 ha netto glas. Naast de reeds aangewezen 10 locaties gaat het ook om hervestiging van glastuinbouwbedrijven in door provincies aan te wijzen regionale concentraties met perspectief. In 2010 is het verspreid vestigen van glastuinbouwbedrijven gestopt. In de periode tot 2006 is de verbetering van de infrastructuur in de bestaande gebieden Westland en Aalsmeer gerealiseerd. Met de beschikbare gelden tot en met medio 2003 zal ongeveer de helft van de infrastructuurplannen worden gerealiseerd.

Implementatie energiebesparingsbeleid

Met betrekking tot energie is vastgelegd:

SectorEfficiencyverbeteringAandeel duurzame energie
 2005201020052010
Glastuinbouw t.o.v. 1980 65% 4%
Paddestoelen t.o.v. 199520% 5% 
Bloembollen t.o.v. 199522% 4% 

In het Glami/IMT zijn voorts de volgende doelstellingen voor 2010 opgenomen (alle ten opzichte van 1984–1988 behalve stikstof en fosfaat).

Gewasbeschermingsmiddelen2010
Vermindering van het verbruik72%
Emissiereductie (lucht)88–72%
Emissiereductie (bodem,grondwater)>75%
Emissiereductie (oppervlaktewater)95%
Vermesting: 
Emissiereductie stikstof en fosfaat t.o.v. 198595%

Het Besluit glastuinbouw (een bundeling van regels op grond van Bestrijdingsmiddelenwet, Wet Milieubeheer en Wvo) regelt dat een glastuinder jaarlijks uiterlijk 1 mei zijn gebruik van energie, gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen over het voorafgaande jaar rapporteert aan gemeenten en provincies (voor het eerst per 1 mei 2003). Op basis van deze registraties zal jaarlijks de Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu een voortgangsrapport uitbrengen over het voorafgaande jaar, waarin voor de onderscheiden milieuvelden wordt ingegaan op de mate van doelbereiking.

Beleidsinstrumenten

Het beleid voor een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouwsector en energiebesparing kent diverse ingangen: regelgeving, subsidies/fiscaal, onderzoek, communicatie/voorlichting.

Perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw

* Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG): subsidie voor vernieuwende investeringen opbedrijven die hun bedrijfsstructuur verbeteren en subsidie voor afbraak van glas op beëindigende bedrijven.

* Infrastructuurregeling: subsidieregeling in samenwerking met gemeenten en waterschappen ter verbetering van de infrastructuur in de glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer.

* Stimuleringsregeling Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden(Stidug): bevordert de ontwikkeling van projectvestiginglocaties en de hoogwaardige en duurzame inrichting ervan. Vanaf 2003 vindt de uitvoering van de tweede tranche plaats.

* Stimulering van onderzoeksinfrastructuur: in 2002 is begonnen met de bouw van een nieuw proefstation voor de Bloemisterij en Glasgroenten te Bleiswijk.

* Landbouwkwaliteitswet en Bestrijdingsmiddelenwet: deze regelgeving draagt tevens bij aan voedselveilige producten.

Implementatie energiebesparingsbeleid

* Besluit glastuinbouw: ingegaan per 1-4-2002. Het Besluit glastuinbouw integreert de meest relevante milieuregelgeving voor de glastuinbouw en vertaalt de Integrale Milieutaakstelling 2000–2010 op sectorniveau naar de individuele glastuinbouwbedrijven.

* Het ministerie van LNV levert in 2003 een extra bijdrage aan energieonderzoek in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelensector.

* Communicatie/voorlichting, inclusief demonstratieen bestaande innovatieprojecten.

* Certificering: het ministerie van LNV sluit met registratie voor regelgeving aan bij certificeringssystemen in de markt, gericht op kwaliteit, milieu en de consument.

* Het ministerie van LNV voert een voorlichtingsproject uit, gericht op de verbetering van het energiemanagement in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelenteelt met het oog op de liberalisering van de energiemarkt. Dit project loopt tot eind 2003.

* Stimulering van demonstratieprojecten in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelensector in het kader van de aparte energietender binnen de demonstratieregeling. In 2003 zal deze regeling opnieuw worden opengesteld.

Doelgroep

Doelgroep is de Nederlandse glastuinbouwsector bestaande uit ca. 10 000 bedrijven met een totaal glasareaal van ongeveer 11 000 ha.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie (x € 1 000)Totale uitgaven (x € 1 000)
RSG investeringen*236 hectare4510 603
RSG glasafbraak40 hectare451 815
STIDUG275 ha36,310 004
Energie en demoregelingvoorlichting, demo en onderzoek2 548
InrichtingsprojectenWestland, Aalsmeer e.o.908
Diverse  354
Ombuiging Strategisch Akkoord  – 5 450

* Het aantal prestaties van 236 ha. heeft zowel betrekking op de openstelling 2003 alsmede de uitfinanciering van de openstelling 2002.

04.14 Herstructurering visserij

Doelstelling van de herstructurering in het visserijbeleid is het verminderen van de vangstcapaciteit van de visserijvloot.

Streefwaarden

Evenwicht tussen de te vangen hoeveelheden vis en de vangstcapaciteit van de zeevisserijvloot. Om dit te bewerkstelligen, zal de omvang van de vloot in 2003 met 2 200 BT (en ongeveer 5 300 kW) worden teruggebracht.

Beleidsinstrumenten

Voor het realiseren van deze doelstelling zijn middelen uit de brandstofcompensatie en uit het Europese Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) beschikbaar.

Om evenwicht tussen de te vangen hoeveelheden vis en de vangstcapaciteit van de zeevisserijvloot te realiseren, zijn de volgende instrumenten beschikbaar:

Afroming van vermogensuitgifte bij overdracht van licenties; openstelling van subsidieregelingen met bijdrage vanuit de Europese begrotingen voor vrijwillige sanering van vaartuigen; beheersing van de visserij-inspanning door middel van een regime van zeedagen. De aantallen uitgegeven zeedagen zijn gerelateerd aan de toegestane hoeveelheden te vangen vis.

Ten opzichte van de begroting 2002 is het deel van de beleidsinstrumenten, dat meer betrekking heeft op het bevorderen van «duurzaamheid», ondergebracht onder operationele doelstelling 5.15 Ecologisch duurzame visserij. De bijbehorende middelen uit de brandstofcompensatie worden nu daar geraamd.

Doelgroep

Schippereigenaren, reders en opvarenden van vissersschepen.

Prestatiegegevens

InstrumentPrestatieUitgaven(x € 1 mln.)
Capaciteitsvermindering2 200bt5,5

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
04 Economisch perspectiefvolle agro- ketens2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN200 630122 54364 02660 22142 83344 33828 454
UITGAVEN180 076191 40962 80058 08157 56161 07543 547
Programma-uitgaven134 188146 42037 98333 41932 89836 41218 884
U0411 Versterking concurrentiekracht agrofoodcomplex10 06312 2886 2376 0557 2685 9525 952
– Bilaterale economische samenwerking 4 0423 5973 5973 5973 5973 597
– Masterplan Duitsland/Nachbarland Niederlande 3 494     
– Energie 1 5851 6171 6171 6171 6171 617
– Overig 3 1671 0238412 054738738
U0412 Herstructurering veehouderij92 45494 1125 4644 3653 3389 9189 918
– RBV 89 374     
– Overig 4 7385 4644 3653 3389 9189 918
U0413 Herstructurering glastuinbouw en duurzaam gebruik energie12 40621 56820 78217 49916 79215 0423 014
– RSG 8 70712 41811 75612 02812 0280
– Stidug 7 35110 00411 01113 27013 27013 270
– Energie en demoregeling 5862 5483 0243 3363 3363 336
– Inrichting 4 001908454454454454
– Overig 923354354354354354
– Strategisch Akkoord: generieke subsidietaakstelling*  – 5 450– 9 100– 12 650– 14 400– 14 400
U0414 Herstructurering Visserij19 26518 4525 5005 5005 5005 5000
– Vlootstructuurbeleid 13 6005 5005 5005 5005 500 
– Technische maatregelen en onderzoek 1 980     
– Samenwerkingsovereenkomst 2 872     
Apparaatsuitgaven45 88844 98924 81724 66224 66324 66324 663
U0421 Apparaat24 98621 33320 81620 66120 66220 66220 662
U0422 Baten-lastendienst20 90223 6564 0014 0014 0014 0014 001
ONTVANGSTEN97 96876 9883 9494 4674 7394 7392 509

* Inclusief de nadere besluitvorming begroting 2003.

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De uitgaven voor het apparaat hebben betrekking op de Algemene Inspectiedienst, de Dienst Landelijk Gebied en de beleidsdirecties Landbouw en Industrie en Handel. De uitgaven voor de baten-lastendienst hebben betrekking op LASER.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
   Raming 2003
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel DLG1,235,042
Personeel DL42,253,72 267
Personeel I&H32,853,51 756
Personeel AID262,947,412 460
Materieel  4 256
Overig apparaat*  35
Bijdrage aan LASER  4 001
Totale apparaatsuitgaven  24 817

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

De ontvangsten hebben onder meer betrekking op inkomsten afkomstig uit het Europese Structuurfonds FIOV in het kader van de Regeling capaciteitsvermindering en andere maatregelen uit hoofde van het Enig Programmerings Document (EPD). Daarnaast worden inkomsten van de Europese Unie geraamd voor de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw.

Ontvangsten 2003 (x € 1 000)
Totaal3 949
EU-ontvangsten Regeling Structuurverb. Glastuinbouw2 062
Ontvangsten Visserij FIOV1 700
Overige ontvangsten187

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven62 80058 08157 56161 07543 547
1a. waarvan apparaatsuitgaven24 81724 66224 66324 66324 663
2. Pogramma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht20 69913 5569 3611 5070
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden17 28419 86323 53734 90515 225
2c. niet onder 2a en 2b begrepen00003 659
2d. totaal37 98333 41932 89836 41218 884

Toelichting

De apparaatsuitgaven zijn naar hun aard op korte termijn niet flexibel. De programma-uitgaven zijn voor een groot deel juridisch verplicht of liggen vast in meerjarige bestuurlijke afspraken. Dit omvat onder meer de afspraken met de visserijsector in verband met de brandstofcompensatiemiddelen (incl. FIOV), de meerjarenafspraken energie (CO2-reductie) en de herstructurering glastuinbouw (RSG en Stidug).

Veronderstellingen

De beleidsinzet bij versterking van de concurrentiekracht van het agro-foodcomplex gaat er vanuit dat in het komende decennium de Nederlandse agrosector zich zodanig aan zal moeten kunnen passen dat voldaan wordt aan milieu-eisen, aan eisen op het gebied van voedselveiligheid en aan eisen van de markt. Bovendien zal de Nederlandse agrosector haar weg moeten weten te vinden in een wereld waarin sprake is van een voortgaand proces van handelsliberalisatie, relatief hoge kostprijzen in het eigen land en toenemende concurrentie uit nieuwe productiegebieden.

De beleidsinzet bij het verbeteren van energie-efficiency is gebaseerd op het commitment dat Nederland en de Europese Unie zijn aangegaan in Kyoto (1997) voor het terugdringen van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen.

Een goede uitwerking van de herstructurering gaat ervan uit dat:

* het mest- en ammoniakbeleid in Nederland wordt uitgevoerd zoals nu gepland is. Dit kan onder druk van de Europese Commissie mogelijk gewijzigd worden

* de provincies deze taak goed kunnen uitvoeren. De aansturing van het gebiedsgerichte beleid is nog in ontwikkeling.

De beleidsinzet bij het verbeteren van energie-efficiency is gebaseerd op het commitment dat Nederland en de Europese Unie zijn aangegaan in Kyoto (1997) voor het terugdringen van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen.

Voor het behalen van de beleidsdoelen glastuinbouw is de economische situatie van belang op het tijdstip en de mate waarin ondernemers investeren in beleidsmatig en op duurzaamheid gewenste voorzieningen Daarnaast is het van belang dat de bedrijven in regio's met een herstructureringsopgave prioriteit geven aan de investeringsinhaalslag. Tenslotte is het stoppen van verspreide nieuwvestiging afhankelijk van vrijwillige medewerking van ondernemers en van het actualiseren van (streek- en) bestemmingsplannen.

Daar de besluitvorming over de toekomst van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid naar verwachting pas eind 2002 zal plaatsvinden, is daarmee nog geen rekening gehouden in de begroting. Dit geldt ook voor de besluitvorming over de doelstellingen van het Vierde Meerjarige Oriëntatie Programma voor de visserijvloot (MOP IV), die naar verwachting in de loop van 2003 zal plaatsvinden.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
04.11Activiteitenprogramma Bil. Agr. Ec. Samenw.X  X 
04.11Energie   X 
04.11Masterplan Duitsland X   
04.12Regeling Bedrijfsbeëindiging Veehouderij  X  
04.13Duurzaam gebruik energie glastuinbouw   X 
04.13Herstructurering bedrijfsstructuur glastuinbouw     
04.13Ruimtelijke herstructurering glastuinbouw    X
04.14evaluatie uitvoering EPD  X  

Eens in de drie jaar wordt een waarderingsonderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van de beleidsinstrumenten die voor de versterking van de concurrentiekracht worden ingezet. De eerst volgende keer is in 2005. Het imago van Nederlandse agrarische producten in Duitsland – streefwaarde 62 (op een schaal van 100) wordt in 2002 gemeten. Het project Masterplan Duitsland zal in 2003 worden geëvalueerd. Concrete afspraken over energie-efficiencyverbetering worden in eerste instantie gemaakt voor de periode 2002 – 2004. In 2005 vindt de evaluatie van deze energiebesparingsplannen plaats.

In 2005 zal een evaluatie plaatsvinden inzake Duurzaam gebruik van energie in de glastuinbouw. In 2006 vindt de evaluatie Ruimtelijke herstructurering glastuinbouw plaats, gericht op de projectvestigingslocaties en de bestaande gebieden Westland en Aalsmeer. In 2007 zal de eindevaluatie plaatsvinden van de Herstructurering bedrijfsstructuur glastuinbouw, nadat in 2006 de RSG zal zijn beëindigd.

De Europese Unie heeft in 2001 een evaluatie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid opgeleverd. Deze evaluatie is de grondslag voor de herziening waarvan de implementatie de komende jaren zal plaatsvinden. Voor dit onderdeel van de begroting wordt een nieuwe evaluatie in 2007 verwacht.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor de doelstellingen en streefwaarden met betrekking tot de economisch perspectiefvolle agroketens en voor de inzet van beleidsinstrumenten die gericht zijn op een effectieve bijdrage aan de ontwikkeling van de concurrentiekracht van de sectoren en bedrijven.

LNV legt volgens het sturingsmodel tussen Rijk en provincies vast hoe en waar welke middelen voor welke doelen worden besteed. Het Rijk blijft hiermee verantwoordelijkheid voor de resultaten. In de reconstructiegebieden gaat dit eerst nog via reconstructieplannen, die afzonderlijk door het Rijk worden beoordeeld.

Groeipad VBTB

Volgend jaar worden de plannen voor reconstructie ingediend, zodat in de begroting 2004 concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden.

05 Bevorderen duurzame productie

Algemene doelstelling

Algemene doelstelling is de bevordering van duurzame productie door sectoren in de land-, tuinbouw en visserij. Voor de laatstgenoemde sector betekent dit specifiek het bevorderen van een visserij die rekening houdt met de draagkracht van het ecosysteem in het water.

De productiesectoren staan de komende jaren voor een forse opgave om te kunnen voldoen aan de verwachtingen van de samenleving ten aanzien van product en productiewijze. Deze verwachtingen – bijvoorbeeld ten aanzien van voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu – ontwikkelen zich snel en vormen de «licence to produce» voor het bedrijfsleven. Het is primair aan het bedrijfsleven zelf om daarop in te spelen en «tekorten» tussen dat wat de samenleving verlangt en dat wat het bedrijfsleven biedt weg te werken.

De overheid ondersteunt dit proces door enerzijds heldere randvoorwaarden te stellen en anderzijds ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te stimuleren. Dit in samenhang met de bevordering van herstructurering onder beleidsartikel 4, die uiteraard ook bijdraagt aan duurzame productie.

Grafiek 8: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaat kst-28600-XIV-2-8.gif

Operationele doelstellingen

05.11 Bevorderen biologische landbouw

De doelstelling van de Beleidsnota biologische landbouw 2001–2004 is de ontwikkeling naar een op eigen kracht internationaal concurrerende duurzame sector, die midden in de samenleving staat en toonaangevend is in Europa. De invalshoek die daarbij wordt gekozen is een vraaggerichte benadering. De wensen van burger en consument zijn leidend en sturen het agrofoodcomplex aan. De belangrijkste beleidsspeerpunten betreffen het professionaliseren van vraaggerichte ketens, een optimale transparantie en sluitende biologische ketens, kennisontwikkeling en- verspreiding en het stimuleren van de biologische primaire productie.

Streefwaarden

De geformuleerde kwalitatieve doelstelling uit de beleidsnota kan worden vertaald in een kwantitatieve richtinggevende streefwaarde van 10% biologisch areaal in 2010. Uitgaande van de realisatie in 2001 betekent dit een jaarlijkse groei van 20%.

De groei van de biologische landbouw komt niet alleen tot uiting in het aantal ha maar ook in de groei van het aantal bedrijven.

Omschrijvingcumulatief 2001groei 2001begroting 2002streefwaarde 2003
Groei in ha37 726*4 7206 600–9 0008 000–11 000
Groei in aantal bedrijven1 510*116350–475320–400
% biologische landbouw (ha) op totaal areaal landbouw1,9%2,7%-3%
NB: getallen betreffen biologische landbouw, inclusief «in omschakeling»    

* Bron: Stichting SKAL.

Beleidsinstrumenten

Voor de inzet van beleidsinstrumenten is de Beleidsnota biologische landbouw uitgangspunt. Het is echter mogelijk dat de uitkomst van de tussentijdse (deel)evaluatie van de nota, welke eind 2002 wordt uitgevoerd, aanleiding geeft voor wijzigingen in de inzet beleidsinstrumenten.

Het ministerie van LNV zet in 2003 de volgende beleidsinstrumenten in:

* professionaliseren van de ketens: LNV zal de ketenpartijen verder uitdagen een stimuleren om met concrete projecten en plannen verdere invulling te geven aan de in 2002 opgestelde ketenbusinessprogramma's. Daar waar nodig ondersteunt LNV deze financieel.

* de in 2002 ingezette reclamecampagne voor biologische producten zal verder worden uitgevoerd (met tv-spots en prints).

* Investeringsregeling Biologische Varkens (IBV) zal worden opengesteld indien de markt-perspectieven daartoe aanleiding geven.

* In navolging op de IBV zullen ook voor andere sectoren dan de varkenssector passende instrumenten worden ingezet die de omschakeling van de primaire sector ondersteunen indien er aantoonbaar perspectief in de markt en samenwerking in de keten is.

* Kennisontwikkeling en -verspreiding; de ingezette intensivering van onderzoek t.b.v. biologische landbouw bij WUR en andere instituten zal worden voortgezet. Verdere integratie van «biologisch» en «gangbaar» wordt nagestreefd. Specifieke aandacht zal uitgaan naar kennisverspreiding naar praktijk en naar onderwijs.

* In de Kaderregeling Kennis en Advies, welke in 2001 is opgesteld, wordt aan agrarische ondernemers ondersteuning gegeven bij activiteiten die gericht zijn op omschakeling naar biologische productie (o.a. het opstellen van een bedrijfsontwikkelingsplan).

Doelgroep

Het beleid met betrekking tot de biologische landbouw richt zich op alle actoren die een bijdrage kunnen leveren aan de groei en professionalisering van de sector te weten: primaire sector (zowel gangbare landbouw die om moet schakelen als de reeds biologische sector die zich verder moet professionaliseren), de relevante partijen in de keten en de consument.

Prestatiegegevens

InstrumentPrestatiesGemiddelde kosten per prestatie (x € 1 000)Totale uitgaven (x € 1 000)
PublieksvoorlichtingTV-spots/prints 726
Platform BiologicaBeleidsondersteuning 408
Professionalisering van de ketenprojecten/processendivers3 403
Investeringsregeling Biologische Varkens* (IBV)20 bedrijven1282 569
RSBP*  5 700
Kwaliteitszorg*  508

* Deze posten betreffen de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen in voorgaande jaren.

Met de uitfinanciering van de RSBP wordt ca. 10 000 ha. omschakeling en ca. 5 000 ha. voortzetting ondersteund.

05.12 Vermindering milieubelasting door gebruik van dierlijke mest en mineralen binnen milieunormen

Hoofddoelstelling van beleid is het bevorderen van een duurzame productie. Het gaat daarbij enerzijds om de systeem- en procesdoelen die het best in algemene zin kunnen worden geformuleerd en aangepakt. Juist deze aspecten kunnen echter sterk bepalend zijn voor het op gang komen en het tempo van het beoogde verduurzamingsproces, zoals: de relatie tussen boer, burger en overheid, innovatie(vermogen), consumentengedrag, de afstand tussen producent en consument, regeldruk en administratieve lasten, organisatiestructuren en internationale kaders.

Anderzijds betreft het de doelen die op specifieke problematiek zijn richt, bijv. op milieugebied (mest/nitraat). Specifiek doel is evenwicht op de mestmarkt en reductie van het mestoverschot tot een verantwoord niveau. Daarnaast dient het gebruik van mineralen in de land- en tuinbouw plaats te vinden binnen de milieurandvoorwaarden. Het mest- en mineralengebruik (stikstof en fosfaat) dient te worden beperkt tot een hoeveelheid waarbij de milieunormen voor het grond- en oppervlaktewater niet worden overschreden, wat betekent dat de verliesnormen op bedrijfsniveau niet mogen worden overschreden en er evenwicht moet zijn tussen het aanbod van mineralen en de vraag binnen de Nederlandse landen tuinbouw gegeven de normen in 2003 en de periode daarna.

Het voorkomen van overschrijding van de verliesnormen op bedrijfsniveau moet worden gerealiseerd door MINAS. Het evenwicht tussen vraag en aanbod op de mestmarkt moet worden bewerkstelligd door het stelsel van mestafzetovereenkomsten (MAO). Tot 2005 blijft ook het stelsel van dierrechten (varkens en pluimvee) en mestproductierechten nog bestaan.

Schatting landelijk mestoverschot in 2003mln. kg fosfaat
Mestproductiecapaciteit162
Mestplaatsingscapaciteit158
Landelijk mestoverschot (bandbreedte 0–12 kg)4

Streefwaarden

Bovenstaand leidt tot de volgende prioriteiten in 2003:

1. Het overbruggen van de kloof tussen boer, burger en overheid door het versterken van het maatschappelijk draagvlak voor de duurzame landbouw. Inzet is om maatschappelijke organisaties in te schakelen bij de transitie, met name op de punten waarop zij een meerwaarde hebben en waar de overheid niet actief kan of wil zijn: het aanspreken en betrekken van burgers, confronteren en het uitoefenen van (maatschappelijke) druk op marktpartijen, aandacht vragen voor onderwerpen rond duurzaamheid, bij elkaar brengen van mensen of groepen.

2. Het realiseren van transparantie van ketens en producten middels het inrichten van een bedrijvenplatform.

3. Het adopteren en inzetten van voorlopers. Hiertoe dienen de «skills» van de ondernemers te worden bevorderd en in het verlengde daarvan ook gebruik en invoering van bestaande innovatiemogelijkheden op de bedrijven. Een intersectorale uitwisseling van gegevens en ervaringen is hierbij van belang.

Op milieugebied:

Omschrijving2003
Minas: percentage bedrijven zonder overschrijding van de verliesnormen100%
MAO: percentage bedrijven zonder overschrijding jaarplafond100%

De MINAS-heffing is prohibitief (hoogte is zodanig bepaald dat bedrijven zich zullen houden aan de verliesnormen, omdat beperking van het mineralenoverschot op het bedrijf goedkoper is dan het betalen van de heffing).

Het hanteren van de MINAS-heffing als basis voor de streefwaarde heeft als nadeel dat de resultaten pas in het jaar t+2 bekend zijn. Voor de verantwoording in jaar t+1 wordt gebruik gemaakt van een alternatieve indicator.

De voortgang van de streefwaarden zal daarom worden gemeten aan de hand van:

* hoeveelheid afgesloten mestafzetcontracten in vergelijking tot de geschatte behoefte aan mestcontracten (volgens berekening mestoverschot), incl. erkende hoeveelheid export en erkende hoeveelheid mestverwerking (alles uitgedrukt in kg stikstof in mest). Hierbij dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat niet de volledige mestproductie, maar 90%, voorafgaand aan het productiejaar, afgedekt hoeft te zijn met de vastgelegde plaatsingsruimte.

* hoeveelheid afgesloten mestafzetcontracten in vergelijking tot de werkelijke hoeveelheid afgezette stikstof in mest zoals dat blijkt uit MINAS.

* landelijk mestoverschot (berekening Permanente Commissie van Deskundigen Mest- en Ammoniakproblematiek)

* monitoring hoeveelheid fosfaat die uit de markt is gehaald (opkoopregelingen e.d.). De jaarlijkse monitoringsrapportage van het Milieu- en Natuurplanbureau dient hiervoor de nodige informatie te leveren.

Beleidsinstrumenten

In 2003 zullen de volgende instrumenten worden ontwikkeld/ingezet:

1. De regeling «versterking maatschappelijk draagvlak duurzame landbouw» zal (op tenderbasis) worden opengesteld voor projecten van maatschappelijke organisaties die betrekking hebben op: (a) het verkleinen van de kloof tussen producenten en consumenten en (b) het bevorderen van duurzaam consumeren. Binnen de intensieve veehouderij wordt een 4-jarig innovatieprogramma, met een planmatige aanpak en maximale inschakeling van bestaande netwerken en vernieuwende bedrijven, opgestart.

2. Door bedrijven zelf ontwikkelde bedrijfsinformatiesystemen moeten uitgroeien tot de basis voor een keten- en productinformatiesysteem. De overheid voorziet in een experimenteerbudget; de deelnemende bedrijven nemen de overige investeringen en het uiteindelijke beheer en gebruik voor hun rekening.

3. Vestigingssteun aan jonge innovatieve bedrijfsopvolgers. Voor 250 innovatieve starters is een bedrag van € 20 000 ter ondersteuning van de bedrijfsovername beschikbaar. Daarnaast wordt het opstellen van bedrijfsplannen door bedrijfsopvolgers ondersteund.

4. Mestafzetovereenkomsten

Het stelsel van MAO heeft tot doel de mestproductie te limiteren tot de beschikbare mestplaatsingsruimte. Deze contracten moeten voor 1 januari van het boekjaar worden afgesloten. Dit stelsel zorgt ervoor dat niet meer mest wordt geproduceerd dan kan worden afgezet. Op 1 maart van het boekjaar is zowel van het vorige jaar als van het lopende boekjaar de stand van zaken m.b.t. MAO en het bijbehorende traject TME (tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs) bekend. Op dit moment is het instrument nog niet volledig operationeel. Het stelsel van dierrechten (varkens en pluimvee) en mestproductierechten blijft derhalve nog enkele jaren bestaan. De verwachting is dat dit stelsel in 2005 kan komen te vervallen.

5. Mineralenheffing MINAS reguleert via een heffing de mineralenstromen op bedrijfsniveau. Hierbij wordt achteraf vastgesteld of sprake is van evenwicht op bedrijfsniveau.

6. RBV

De Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) biedt veehouders de mogelijkheid op vrijwillige basis hun bedrijf tegen marktprijzen aan de overheid te verkopen. Op grond van deze regeling haalt de overheid fosfaatoverschot uit de markt door veehouders die hun varkens-, kippen- of rundvleestak beëindigen subsidie te verlenen op het doorhalen van dier- of mestproductierechten. In totaal is voor het opkoopdeel van de RBV € 303,7 mln. beschikbaar gesteld. In 2003 zal de tweede tranche RBV worden uitbetaald.

7. Kennisontwikkeling en -verspreiding

Een uitgebreid kennisontwikkelings- en verspreidingstraject is opgezet tot en met 2003 (nitraatprojecten). Agrariërs kunnen hierdoor kennis nemen van mogelijke maatregelen in de bedrijfsvoering om een mineralenoverschot te voorkomen.

8. Handhaving en controle

In de evaluatie van de Meststoffenwet 2002 is vastgesteld dat een prohibitieve heffing voor een goede werking van het MINAS-stelsel niet gemist kan worden. Ook de handhaving van het op 1 januari 2002 in werking getreden stelsel van MAO, middels een last onder dwangsom, lijkt zeer effectief. De huidige controle-instrumenten tezamen maken een effectief en efficiënt handhavingsraamwerk mogelijk; ook uit een recent gehouden belevingsonderzoek blijkt dat de combinatie van het preventief en repressief handhavingsbeleid goed werkt.

De huidige handhavingscapaciteit wordt daarom gehandhaafd. De komende tijd moeten de MINAS en MAO controles, handhaving en invorderingsaspecten, met name m.b.t. erkenningen en export, beter op elkaar worden afgestemd. De controle-instrumenten worden ingezet op basis van gecalculeerde keuzen.

Doelgroep

Innovatieve agrarische ondernemers, met name in de intensieve veehouderij en jonge bedrijfsopvolgers.

Specifiek voor het mestbeleid betreft dit in principe alle veehouderijen en akkerbouwbedrijven, intermediairs (m.n. mestvervoeders), mestverwerkende bedrijven en mestexporteurs.

Prestatiegegevens

Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (cumulatief t/m 2003)
 Aantal kg. fosfaat forfaitair(x 1 mln.)Prijs per kg. fosfaat forfaitair (x € 1)Uitgaven (x € 1 mln.)
RBV – 211,7*14,75172

* Om een vergelijking met de reductiedoelstelling te kunnen maken dient de forfaitaire fosfaatproductie die als basis is gehanteerd voor de berekening van de subsidie, te worden omgerekend naar de overeenkomstige fosfaatproductie op basis van de verwachte excretienormen die zijn gebruikt in het kader van de overschotberekening. Ter vergelijking: de in de tweede tranche RBV verplichte 11,7 mln. kg fosfaat (forfaitair) komt overeen met een bijdrage in de reductie van het mestoverschot van 7,8 mln. kg fosfaat.

In het kader van de eerste tranche RBV is voor de opkoop van dier- en mestproductierechten in totaal € 131,2 mln. uitgegeven. Hiermee is ca. 7,9 mln. forfaitaire kilogram fosfaat uit de markt genomen.

Voor de tweede tranche van de RBV zal in 2002 in totaal € 172 mln. worden verplicht. De uitgaven zullen in 2003 plaatsvinden. Met dit bedrag wordt in totaal 11,7 mln. forfaitaire kilogram fosfaat opgekocht.

Met beide openstellingen van de RBV wordt in totaal 19,6 mln. forfaitaire kilogram fosfaat uit de markt gehaald. Omgerekend betekent dit een bijdrage in de reductie van het mestoverschot van 13,1 mln. kilogram fosfaat (norm 2003).

Overig
 aantalPrijs per prestatie (x € 1 000)Totaal (x € 1 000)Uitgaven 2003 (x € 1 000)
Inkomensvestigingssteun    
Bedrijfsplannen1 0001,91 900 
Ondersteuning innovatieve jonge starters250205 000 
Diversen  103 
Totaal*  7 0031 749
     
Overige w.o. duurzame landbouw en kennisontwikkeling   9 265

* Totaal € 7 mln. betreft de periode 2003–2006.

05.13 Een duurzamer gewasbeschermingspraktijk

Het gewasbeschermingsbeleid is gericht op een duurzame landbouw.

Uit een oogpunt van duurzaamheid zijn vooral teelten kwetsbaar waarbij de gewasbescherming in sterke mate steunt op het gebruik van kritische gewasbeschermingsmiddelen.

De landbouw van de toekomst vraagt een anders georiënteerde productiewijze. Kernbegrippen daarbij zijn betrouwbaar voedsel, lage milieubelasting en minimale afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen. Telers zullen zichtbaar moeten maken hoe ze werken.

Het gewasbeschermingsbeleid is er mede op gericht dit transitieproces te faciliteren.

Teneinde deze operationele doelstelling te bereiken zijn de volgende subdoelen geformuleerd.

1. Geïntegreerde gewasbescherming op gecertificeerde bedrijven

2. Lagere milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen.

Algemeen uitgangspunt

Ook in de toekomst zal de landbouw in Nederland behoefte hebben aan gewasbeschermingsmiddelen. Onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven in zake de voorziening in die middelen, zullen betrokken departementen zich inspannen om, binnen te stellen randvoorwaarden voor de noodzakelijke bescherming van mens en milieu, zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het beschikbaar komen van een effectief middelenpakket. Conform de voorstellen in de nota Zicht op gezonde teelt zullen daartoe waar mogelijk belemmeringen in regelgeving en beleid worden weggenomen en zal de toelating van kleine toepassingen wordt gefaciliteerd.

Streefwaarden

• In 2010 zijn alle bedrijven gecertificeerd; in 2005 90% en in 2003 geldt dat ten minste 10 000 bedrijven werken op basis van een gewasbeschermingsplan en dat deze vervolgens worden gecertificeerd.

• Met betrekking tot de milieubelasting – welke wordt gemeten met de nationale milieu-indicator – geldt als streefwaarde voor 2010 een reductie van ten minste 95% t.o.v. een voor 1998 vastgesteld ijkpunt; voor 2005 een reductie van 75%.

• Een verhoging van de trefkans met 15% bij de handhaving van het gewasbeschermingsbeleid in 2003.

• Het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen is in 2003 met de beoordeling van middelen op basis van ten minste 30 stoffen begonnen.

• Voor 40 middelen is in 2003 uitbreiding van toepassing aangevraagd (haalbaarheid wordt nog onderzocht).

Beleidsinstrumenten

Aanpassing kennisbeleid/monitoring en evaluatie

Dit instrument betreft het aanpassen van het kennisbeleid, zodanig dat de ontwikkeling en verspreiding van kennis, de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming stimuleert.

Kleine Toepassingen en GNO's

Dit fonds ondersteunt de toelatingsaanvraag voor bestrijdingsmiddelen die gebruikt worden in kleine teelten. Daarnaast is er in een subsidieregeling voorzien voor ondersteuning van de toelatingsaanvraag voor gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong (GNO's)

Diversen Zicht Op Gezonde Teelt (ZOGT)

Bevorderen geïntegreerde gewasbescherming: een terughoudend gebruik en beperkte emissie zal worden bevorderd door de toepassing van planmatige geïntegreerde gewasbescherming te stimuleren. Uitgebreider en effectievere handhaving: Het aantal controles en de effectiviteit daarvan zal worden opgevoerd.

Beoordeling middelen op basis Annex I – stoffen: de gewasgebeschermingsrichtlijn verplicht EU-lidstaten tot herbeoordeling van middelen indien daarin stoffen voorkomen die de Europese Commissie heeft geplaatst op Annex I van de richtlijn.

Vereenvoudiging uitbreidingstoelatingen: in 2003 is regelgeving operationeel die het eenvoudiger maakt toelating te krijgen voor uitbreiding van toepassingen.

Verlenging toelating van rechtswege: in 2003 is regelgeving operationeel die het mogelijk maakt een toelating van rechtswege te verlengen, zodat meer zekerheid bestaat dat middelen niet onverwacht vervallen.

Bijdrage aan KCB en CTB

Dit betreft de LNV-financiering van de controlewerkzaamheden die het Kwaliteits-Controle Bureau Groenten en Fruit (KCB) uitvoert, alsmede de afgifte van certificaten in verband met export naar derde landen (niet EU-landen) voor wat betreft de re-export van gemengde zendingen. Deze zendingen hebben betrekking op in Nederland geproduceerde groenten en fruit alsmede elders geproduceerde groenten en fruit. Daarnaast betreft dit het aandeel van LNV in de kosten van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) bij (EU-) beoordelingswerkzaamheden, beleidsadvisering, kosten van bezwaar en beroep en informatieverstrekking.

Doelgroepen

Doelgroepen voor het beleid zijn gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen. Dat zijn vooral agrarische ondernemers, loonwerkers, hoveniers, beheerders van openbaar groen, beheerders van bedrijfsterreinen en niet-professionele gebruikers, zoals hobbytuinders.

Prestatiegegevens

InstrumentPrestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale uitgaven (x € 1 000)
Kennisontwikkeling  1 815
Fonds kleine toepassingen20 aanvragen45 400908
Toelatingsbeleid GNO's Subsidieregeling7 aanvragen129 714908
Diversen:   
Biologische GNO's  771
Gewasbeschermingsplannen/certificering10 0001251 250
Demoprojecten geïnt. gewasbescherming550 000250
Demoprojecten geïnt. onkruidbestrijding450 000200
Overigen w.o. handhaving en div. projecten  225
Bijdrage aan KCB en CTB  272

05.14 Verbetering Dierenwelzijn

De komende jaren zal een aantal initiatieven worden ontplooid om dierenwelzijn zichtbaarder een rol te laten spelen in het koopgedrag van de consument. Een belangrijke nevendoelstelling van het dierenwelzijnsbeleid is in dit verband het bevorderen van de bewustwording van de consument. Daarbij wordt een belangrijke rol toebedeeld aan partijen in de keten. Ook zal in verband met de dierintensieve veehouderij in Nederland met kracht in Europees verband naar harmonisering op een hoog niveau worden gestreefd.

Streefwaarden

Met behulp van door de sector opgestelde en gedragen plannen van aanpak zal worden gewerkt om welzijnsonvriendelijke methoden aan te pakken. In 2003 zal worden nagegaan of de plannen van aanpak die zijn ingediend door de betreffende partijen noodzaken tot verdergaande wettelijke maatregelen, of dat LNV het plan zal ondersteunen en faciliteren.

Ten aanzien van het bevorderen van de bewustwording van de consument is aangegeven dat daarmee het koopgedrag van de consument moet worden veranderd. Dat kan o.a. met behulp van etikettering, waarvoor partijen in de keten 5 jaar de tijd krijgen om dit zelf op te pakken. Begin 2003 is helder op welke wijze de partijen de bedoelde transparantie op willen pakken.

Beleidsinstrumenten

Voor het bereiken van de doelstelling uit de nota dierenwelzijn worden de volgende instrumenten ingezet:

– het bevorderen van dierenwelzijn in internationaal verband

– het opheffen en voorkomen van welzijnsonvriendelijke methoden

– onderzoek

– fiscale maatregelen, voor zover duidelijk is komen vast te staan dat hiermee geen free-ridersgedrag wordt uitgelokt.

Doelgroep

Het dierenwelzijnsbeleid richt zich op de veehouder, de handelaar en de verkoper van gezelschapsdieren. Daarnaast wordt aan de burger nadrukkelijk een belangrijke rol toegekend, zowel die van consument van dierlijke producten, als die van eigenaar van een gezelschapsdier.

05.15 Ecologisch duurzame visserij

De operationele doelstelling valt uiteen in drie onderdelen:

* Een verantwoorde zee- en kustvisserij die is gebaseerd op de voorzorgsbenadering en die de gevolgen voor het ecosysteem beperkt;

* Een visserijbeleid gericht op een beheerste schelpdiervisserij met behoud en herstel van natuurlijke biotopen, alsook met voldoende voedsel voor bedreigde vogels;

* Integraal visstandbeheer op de (Staats)binnenwateren.

Streefwaarden

1. Duurzaam beheer van visbestanden. Een duurzame visserij wordt gekenmerkt door gezonde visbestanden en een daarbij behorende verantwoorde visserij. Jaarlijks worden in EU-kader quota vastgesteld op basis van de door de International Council for the Exploration of the Seas (ICES) vastgestelde voorzorgsniveaus. Een gezond visbestand wordt bereikt als het paaibestand en de visserijsterfte in de betrokken bestanden voldoen aan het door de ICES vastgestelde voorzorgsniveau.

2. Duurzame benutting van de bestanden buiten de Europese wateren, die de Nederlandse zeevisserijvloot in de periode t/m 2004 op grond van visserijakkoorden mag bevissen.

3. Verdere ontwikkeling van meer selectieve visserijtechnieken in de zeevisserij die het ecosysteem ontlasten. In 2003 wordt afronding nagestreefd van de ontwikkelingsfase van de elektropulskor. Nederland zal zich in EU-verband inspannen voor een noodzakelijke aanpassing van de regelgeving, ten einde vissen met de elektropulskor mogelijk te maken.

4. Behoud en herstel van natuurlijke biotopen en het voorkomen van voedselgebrek voor vogels als gevolg van de schelpdiervisserij in de Waddenzee en de Oosterschelde. Indicatieve streefwaarde is 2000–4000 hectare stabiele mosselbanken in 2003.

5. Gestreefd wordt op de Staatsbinnenwateren in 2003 in alle 23 visserijkundige eenheden Visstandbeheercommissies (VBC's) actief te hebben (landelijk dekkend netwerk). In deze commissies werken hengelsportverenigingen en beroepsvissers samen met water- en natuurbeheerders ten behoeve van duurzaam visstandbeheer.

6. Overeenstemming over de economische benutting van schubvis door beroepsbinnenvissers tussen sport- en beroepsvisserij in 2003.

7. Gestreefd wordt naar verbetering van de visstand in het IJsselmeer en beperking van de vogelsterfte als gevolg van de visserij ter ondersteuning van het convenant tussen Producentenorganisatie IJsselmeer en Vogelbescherming Nederland. In dit convenant is afgesproken dat de vogelsterfte als gevolg van de visserij wordt gereduceerd tot maximaal 2000 vogels in 2004.

Beleidsinstrumenten

Verantwoorde zee- en kustvisserij:

* bestandsonderzoek Monitoring van visbestanden levert indicatoren voor het behoud en herstel van visbestanden.

* vaststelling, in december van elk kalenderjaar, van maximale vangsthoeveelheden vis (TAC's en quota) door de Europese Raad van Visserijministers.

* het beheer van de individuele vangsthoeveelheden door groepen vissers (co-management). In 2003 wordt de kamer geïnformeerd over de toekomst van het huidige systeem van co-management in de zeevisserij.

* afgifte van publieke en privaatrechtelijke vergunningen.

* voor naleving van nationale en Europese regels worden controles op zee, bij aanlanding en in de keten uitgevoerd. De controles op zee vinden plaats in kustwachtverband.

* In overleg met sectorvertegenwoordigers en betrokken onderzoeksinstanties is een meerjarig project ontwikkeld (het zogenaamde F-project). Dit project is gericht op het verbeteren van de bestandsbeoordeling (met name schol en tong), het efficiënter gebruiken van informatie uit de visserijsector zelf en het verbeteren van de communicatie over onderzoek- en visserijgegevens. In 2003 zullen de eerste concrete resultaten van dit vierjarige onderzoek worden opgeleverd.

* In 2001 hebben de EU en Mauritanië een visserijovereenkomst gesloten, waarin ook voor de Nederlandse vloot vangstmogelijkheden zijn ondergebracht. Om de duurzaamheid van deze visserijen te bevorderen, worden de visserijactiviteiten met onderzoek begeleid. Het onderzoek richt zich op de toestand van de belangrijkste bestanden en op bevordering van de selectiviteit van de visserij. Dit met name ter voorkoming van visserij op ondermaatse vis en ter voorkoming van ongewenste bijvangsten van zeezoogdieren.

* Waar mogelijk zal onderzoek worden geëntameerd naar visserijtechnieken, met bijdrage van de Europese Unie, die selectiviteit bevorderen, het (benthische) ecosysteem ontlasten dan wel de duurzaamheid op andere wijze bevorderen.

Beheerste schelpdiervisserij in de kustwateren:

Het verlenen van vergunningen op grond van de Visserijwet en de Natuurbeschermingswet aan de hand van de volgende criteria:

* Permanente gebiedssluiting: in de Waddenzee is 26% van de droogvallende platen gesloten; in de Oosterschelde 14%. Daarnaast is in de Waddenzee 5% van de meest kansrijke litorale gebieden voor het ontstaan van stabiele mosselbanken additioneel gesloten.

* Voedselreservering voor vogels in de Waddenzee: Ten behoeve van scholeksters en eidereenden wordt 10 miljoen kg schelpdiervlees op de platen en 8,6 miljoen kg schelpdiervlees in het sublitoraal gereserveerd. Een deel van de hoeveelheid in het sublitoraal mag in de vorm van Spisula in de Noordzeekustzone aanwezig zijn.

* Voedselreservering voor vogels in de Oosterschelde: Ten behoeve van de scholeksters wordt 4.1 mln. kg kokkelvlees gereserveerd.

Integraal visstandbeheer (Staats)binnenwateren:

* De benutting van schubvis in de binnenwateren zal plaatsvinden op basis van het in 2002 ontwikkelde instrument economische benutting.

* Illegale visserij op de binnenwateren zal worden bestreden door middel van gerichte acties in Friesland, Randmeren en Benedenrivieren door AID, KLPD en de regiopolitie.

* De Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) zal worden omgevormd, daartoe wordt in 2002 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. De inspanningen van de OVB, ter verbetering van de binnenvisserij, zullen in 2003 worden voortgezet. De uitgaven voor publieke taken, alsook de ontvangsten van de visaktegelden, zijn met ingang van 2003 in de LNV begroting opgenomen.

* In 2003 zal onderzoek (ex-ante evaluatie) plaatsvinden naar de gevolgen van de in het Aalplan beschreven maatregelen voor de sector binnenvisserij (inclusief IJsselmeer).

Ten opzichte van de begroting 2002 is het deel van de beleidsinstrumenten, dat meer betrekking heeft op het bevorderen van «duurzaamheid», van operationele doelstelling 4.14 Herstructurering visserij overgebracht naar de onderhavige operationele doelstelling. De bijbehorende middelen uit de brandstofcompensatie worden nu hier geraamd.

Doelgroep

Betrokkenen zijn onder meer het visserijbedrijfsleven en zijn organisaties, sportvissers en hun organisaties, VBC's (visstandbeheerscommissies) en niet-gouvernementele organisaties.

Prestatiegegevens

InstrumentPrestatieUitgaven(x € 1 mln.)
Samenwerkingsovereenkomst met Mauretanië;  
bestandsinzichten in niet-Europese waterenSelectievere vistechnieken2,8
Verbetering van de binnenvisserijDiverse activiteiten/maatregelen6,4
Technische maatregelen en onderzoekExperimenten pulskor en overig technisch onderzoek4,7
Verbeteren bestandsinzichten door efficiënter gebruik van informatie uit de visserijsector (F-project)Betere bestandsinzichten en meer draagvlak bij de sector0,8
Innovatie visserijInnovatieve projecten2,0
Overig FIOV-maatregelenDiverse4,2

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
05 Bevorderen duurzame productie2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN85 128298 339139 589133 122123 066121 756121 618
UITGAVEN87 202111 276315 342136 990117 223114 607114 469
Programma-uitgaven12 73822 422225 01350 31834 09331 47731 339
U0511 Bevorderen biologische landbouw4 9187 66813 31413 9997 9279 6779 627
– Stimulering van de biologische primaire productie 2 4995 7007 6837 5979 6279 627
– Professionalisering van de ketens 2 3013 4032 269   
– Platform biologica 400408408   
– Publieksvoorlichting 711726726   
– Investeringsregeling Biologische Varkens (IBV) 1 2242 5692 84933050 
– Kwaliteitszorg 34750864   
– Overig 186     
U0512 Vermindering milieubelasting door gebruik van dierlijke mest en mineralen binnen milieunormen5 1109 747183 0149 0008 6367 3877 097
– RBV  172 000    
– Overig 9 74711 0149 0008 6367 3877 097
U0513 Een duurzamer gewasbeschermingspraktijk2263 1816 5995 6466 2284 1594 389
– Aanpassing kennisbeleid/monitoring evaluatie 6631 8151 8151 497  
– Kleine toepassingen en GNO's 7801 8161 8161 816  
– Diversen ZOGT 9882 6961 7432 6433 6263 856
– Bijdrage aan KCB en CTB 637272272272533533
– Overige 113     
U0514 Verbetering dierenwelzijn1 2441 3171 2011 088842842842
– LID 182182182182182182
– IBG 400408408408408408
– Overig 735611498252252252
U0515 Ecologisch duurzame visserij1 24050920 88520 58510 4609 4129 384
– Onderzoek/evaluaties/controle 136     
– Co-management/integraal 373     
– Visstandbeheer       
– Samenwerkingsovereenkomst  2 7902 750   
– Verbetering van de binnenvisserij  6 4006 4006 4006 4006 400
– Technische maatregelen en onderzoek  11 69511 4354 0603 0122 984
        
Apparaatsuitgaven74 46488 85490 32986 67283 13083 13083 130
U0521 Apparaat22 80633 53633 09932 88132 30032 30032 300
U0522 Baten-lastendiensten51 65855 31857 23053 79150 83050 83050 830
ONTVANGSTEN34 30923 212201 87529 82531 30128 41622 848

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De uitgaven voor het apparaat hebben betrekking op de Algemene Inspectiedienst en de beleidsdirecties Landbouw en Visserij. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op Bureau Heffingen, de Plantenziektenkundige Dienst en LASER.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
   Raming 2003
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel DL42,153,82 267
Personeel Visserij80,968,45 530
Personeel AID343,651,017 511
Materieel  7 416
Overig apparaat*  375
Bijdrage aan Bureau Heffingen  42 681
Bijdrage aan de Plantenziektenkundige Dienst  12 258
Bijdrage aan LASER  2 291
    
Totaal apparaatsuitgaven  90 329

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven

De ontvangsten in 2003 hebben voor €172 mln. betrekking op de ontvangsten uit het O&S-fonds voor de landbouw ter dekking van de uitgaven van de RBV-regeling. De overige ontvangsten betreffen de MINAS-heffing, diverse EU-ontvangsten voor o.a. biologische landbouw, verwerking en afzet van landbouwproducten en EU-demoregeling. Daarnaast worden ontvangsten geraamd uit hoofde van de brandstofcompensatie, vergunningverlening, visakten en verhuur van percelen en visrechten.

Ontvangsten 2003 x € 1 000
Totaal201 875
RBV172000
Mineralenheffing7 261
Duurzame Visserij12 501
Overige (w.o. EU-ontvangsten)10 113

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven315 342136 990117 223114 607114 469
1a. waarvan apparaatsuitgaven90 32986 67283 13083 13083 130
2. Pogramma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht215 95320 7878 8795 9923 679
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden7 01110 6544 6623 6943 374
2c. niet onder 2a en 2b begrepen2 04918 87720 55221 79124 286
2d. totaal225 01350 31834 09331 47731 339

De apparaatsuitgaven zijn naar hun aard op korte termijn niet flexibel. De programma-uitgaven zijn voor een belangrijk deel juridisch verplicht, complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden. Zo ligt een groot deel van de uitgaven vast voor de uitfinanciering van de 2e tranche van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken. Daarnaast is op visserijgebied sprake van uitgaven uit hoofde van de afspraken met de visserijsector in verband met de brandstofcompensatiemiddelen en de uitgaven voor de binnenvisserij die gefinancierd worden vanuit de visaktegelden.

Veronderstellingen

De belangrijkste veronderstellingen voor de biologische sector zijn dat de biologische markt een (internationale) groeimarkt is, dat de consumenten bereid zijn een (beperkte) meerprijs te betalen en dat de biologische landbouw een blijvend goed imago en een onderscheidend vermogen houdt. Voorts wordt verondersteld dat een gezamenlijke aanpak en samenwerking tussen de marktpartijen effectiever is dan een individuele aanpak en dat er mogelijkheden zijn om de efficiency in de ketens te verbeteren.

Voor een goede werking van het mineralenbeleid via mestafzetovereenkomsten (MAO) en MINAS is een globaal evenwicht op de nationale mestmarkt nodig, alsmede draagvlak in de sector. Met name het draagvlak is thans een probleem i.v.m. de hoge administratieve lastendruk. De implementatie van het rapport «Lastige lasten» zal deze lastendruk moeten verminderen en daarmee het draagvlak vergroten.

Wat het derogatieverzoek betreft wordt er van uitgegaan dat de Europese Commissie dit verzoek honoreert. Dan zal er naar verwachting ook evenwicht op de mestmarkt zijn. Indien de Europese Commissie het derogatieverzoek afwijst c.q. in negatieve zin aanpast, zal er in 2003 naar verwachting opnieuw een mestoverschot blijven bestaan.

Met betrekking tot gewasbescherming wordt verondersteld dat:

* de markt op basis van overheidseisen certificatieschema's ontwikkelt en certificering stimuleert;

* het draagvlak voor certificering bij primaire producenten gehandhaafd blijft (inclusief bedrijfseconomische ontwikkeling van de sector);

* het bedrijfsleven de eigen verantwoordelijkheid neemt voor de beschikbaarheid van een effectief gewasbeschermingsmiddelenpakket (binnen de randvoorwaarden van de overheid);

* er geen extreme toename is van ziekten en plagen door reeds aanwezige of geïmporteerde organismen.

De belangrijkste veronderstelling uit de nota dierenwelzijn is dat alle partijen in de keten een belangrijke rol hebben te vervullen als het gaat om het verbeteren van het dierenwelzijn in de richting van het soorteigen gedrag. Niet alleen de overheid of de veehouder hebben hierin een rol te vervullen.

Daarnaast is ook een belangrijke veronderstelling dat als de consument zich beter bewust is van het dierenwelzijn dat op het door hem aan te schaffen product van toepassing is, hierdoor zijn koopgedrag zal veranderen.

Voor de hele operationele doelstelling geldt dat – gezien de centrale plaats van gedrag en het sociale instrumentarium – de gewenste ontwikkeling gesitueerd moet worden in een complex relatienetwerk. Het beoogde gedrag en systemen zijn van vele factoren en invloeden afhankelijk en kunnen niet door de overheid worden afgedwongen. Relatief de meeste invloed heeft de overheid op de omstandigheden. Langs die weg kan zij alleen de belemmeringen om tot het gewenste gedrag en systemen te komen wegnemen.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
05.11Biologische Landbouw  X  
05.12Duurzame Landbouw   X 
05.12Evaluatie meststoffenwet 2002  X  
05.12Programma Nitraat-projecten (Kennisontw en versp)X    
05.13Gewasbeschermingbeleid  X  
05.14Verbeteren dierenwelzijn    X
05.15Evaluatie Beleidsbesluit Binnenvisserij X   
05.15evaluatie uitvoering EPD  X  
05.15Schelpdiervisserij in de kustwateren (EVA II) X   
05.15Structuurnota zee- en kustvisserijX    

Eind 2002 is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd van de Beleidsnota biologische landbouw 2001–2004 voor het onderdeel «professionalisering van de vraaggerichte ketens» en van de RSBP voor de periode 1997 -2002. Begin 2004 zal de operationele doelstelling ex-post worden geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie zullen gebruikt worden voor de opzet van het beleid t.a.v. biologische landbouw vanaf 2004.

De inzet van LNV inzake de transitie naar duurzame landbouw zal uiterlijk eind 2004 worden geëvalueerd. Daarbij komen met name ook de onderwerpen binnen deze operationele doelstelling aan de orde – dus de aanpassing van gedrag, systemen en omstandigheden – inclusief de daarbij ingezette middelen en instrumenten.

In de Meststoffenwet is opgenomen dat iedere twee jaar de resultaten van het mestbeleid zullen worden geëvalueerd. De eerstvolgende evaluatie zal in 2004 plaatsvinden. De resultaten van de evaluatie 2000–2002 zijn inmiddels gereed en aan de Tweede Kamer gezonden.

De effecten van het gewasbeschermingsbeleid worden jaarlijks gemonitord en in 2004 geëvalueerd. Op basis van de met de Nationale Milieu-indicator berekende milieubelasting, zal het beleid, indien nodig, tussentijds worden bijgestuurd. Beperking hierbij is dat de resultaten van die berekening eerst beschikbaar zijn in de loop van het jaar volgend op het jaar waarop de gegevens betrekking hebben.

In 2002 wordt een ex ante evaluatie van de nota dierenwelzijn uitgevoerd. In 2006 is een ex-post-evaluatie gepland.

De huidige nota Zee- en kustvisserij zal worden geëvalueerd. Aan de hand van de resultaten van de evaluatie en in het licht van een aantal beleidsontwikkelingen die in 2002/2003 hun beslag zullen krijgen (onder meer implementatie van nieuw Gemeenschappelijk Visserij Beleid, toekomstig beleid voor de schelpdiervisserij in de kustwateren, nieuw beleid voor de IJsselmeervisserij) zal worden bezien of de follow-up de vorm van een nieuwe structuurnota vergt en zo ja, wat de breedte van een dergelijke nota dient te zijn.

Verantwoordelijkheid LNV

Of en in welke mate de groei en professionalisering van de biologische landbouw daadwerkelijk zal plaatsvinden is in hoge mate afhankelijk van de inzet van de betrokken partijen in de sector. De Minister jaagt aan, faciliteert en is verantwoordelijk voor het inzetten van instrumenten en middelen conform de (voornemens in de) Beleidsnota biologische landbouw 2001–2004.

Zoals in alle beleidsstukken wordt verwoord, moet de transitie duurzame landbouw worden aangemerkt als een gezamenlijke verantwoordelijkheid: van bedrijven, maatschappelijke organisaties (inclusief de burgers en consumenten waarvoor zij staan), kennisinstellingen en de overheid. Binnen de overheid is de minister van LNV de eerstverantwoordelijke om de bijdrage van de overheid aan het transitieproces naar duurzame landbouw vorm en inhoud te geven. Die bijdrage concentreert zich met nadruk op het enerzijds stellen van de doelen en randvoorwaarden en het anderzijds bieden van voldoende «ruimte», informatie, structuren en stimulerende middelen voor de initiatieven en ontwikkelingen die moeten leiden tot de noodzakelijke omslag. Deze operationele doelstelling en de geformuleerde prioriteiten voor de korte termijn sluiten daar geheel op aan.

LNV is verantwoordelijk voor het oplossen van het mest- en mineralenoverschot. Daarvoor zijn instrumenten ontwikkeld die landelijk voor evenwicht op de mestmarkt moeten zorgen (MAO) en (achteraf) op bedrijfsniveau de mineralenstromen vaststellen (MINAS). Daarnaast hebben diverse opkoopregelingen (o.a. RBV), afroming en kortingen, de mestproductie de afgelopen jaren sterk gereduceerd.

LNV (en deels ook de mede betrokken departementen) zijn verantwoordelijk voor de doelstellingen inzake de beoordeling van stoffen door het CTB, het tijdig gereed en functioneel zijn van de beoogde wet- en regelgeving, alsmede voor de voorgenomen inzet van capaciteit voor handhaving. LNV is tevens verantwoordelijk voor de aansturing van het benodigde onderzoek, de beschikbaarheid van geschikte instrumenten voor het meten van de milieubelasting en de totstandkoming van het vereiste kader voor de ontwikkeling van certificatieschema's door private partijen.

Voor het verder ontwikkelen van het dierenwelzijn in de richting van het perspectief van het soorteigen gedrag speelt LNV een stimulerende rol.

Gezien de afhankelijkheid van natuurlijke factoren, met name weersinvloeden, zal er steeds onzekerheid blijven bestaan over het realiseren van ecologische doelen.

Groeipad VBTB

Met betrekking tot het beleidsspeerpunt «professionalisering van vraaggerichte ketens» is met het bedrijfsleven een convenant overeengekomen waarin een ambitie is geformuleerd dat 5% van de totale consumentenbestedingen aan voedingsmiddelen in Nederland in 2004 biologisch is. Op basis van expert-interviews zijn de omzetaandelen van verschillende productgroepen voor het jaar 2001 in kaart gebracht. In samenwerking met het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) wordt gewerkt aan goede indicatoren en een betrouwbaar systeem om de groeiprognose en de streefwaarden voor 2003 te kunnen monitoren welke betrekking hebben op de consumentenbestedingen aan biologische voedingsmiddelen.

Van de beschikbare middelen voor uitvoering van het beleid is een relatief groot gedeelte bestemd voor ontwikkeling van kennis op het gebied van geïntegreerde gewasbescherming. Dit is in de meeste gevallen langlopend onderzoek. De resultaten van dit onderzoek zullen uiteindelijk moeten bijdragen aan een lagere milieubelasting in de onderscheiden sectoren. Een directe relatie tussen die twee is echter moeilijk te leggen. Een redelijke maatstaf voor de effectiviteit van het onderzoek kan echter zijn de mate waarin de resultaten leiden tot aanpassing van certificatieschema's. Bij de tussentijdse evaluatie in 2004 zal op zijn vroegst inzicht daarin kunnen worden gegeven.

06 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid

Algemene beleidsdoelstelling

Bevorderen van de veiligheid van voedsel ten behoeve van de consumentenbescherming, de stimulering van de voedselkwaliteit en verbetering van de diergezondheid.

In de Nederlandse samenleving is de veiligheid van voedsel een belangrijk thema. Consumenten willen er op kunnen vertrouwen dat het voedsel dat ze in de winkels kopen veilig is. De verantwoordelijkheid voor dat veilige voedsel ligt bij het bedrijfsleven. De ondernemers in de voedselproducerende sectoren zijn er verantwoordelijk voor dat het lapje vlees, het pak melk of de groenten voldoen aan de eisen die aan de veiligheid van voedselproducten worden gesteld. Het is aan de overheid om die eisen, veelal in de vorm van eindnormen, vast te stellen.

Om producenten invulling te kunnen laten geven aan hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de veiligheid van voedsel en de consument in staat te stellen ook daadwerkelijk te kiezen – en daarmee de productie aan te sturen – voor voedsel dat op een veilige, kwalitatief hoogstaande, diervriendelijke en duurzame wijze wordt geproduceerd, is het vergroten van de transparantie in de verschillende voedselproducerende ketens van belang. Private stelsels waarbij de verschillende schakels in de voedselproductieketens over en weer elkaar inzichtelijk, controleerbaar en sanctioneerbaar garanties afgeven zijn daarvoor essentieel en zullen dan ook de komende jaren centraal staan in het LNV-beleid.

De overheid is voor wat betreft de voedselveiligheid verantwoordelijk voor de normstelling (in wet- en regelgeving) en de controle en handhaving daarvan. Het voldoen aan eindnormen staat hierbij centraal. Dit betekent dat de overheid, op basis van risicoanalyses, wettelijk vastlegt waaraan producten in de winkelschappen en voor de export dienen te voldoen.

In de Nederlandse samenleving is naast de veiligheid van voedsel de gezondheid en het welzijn van dieren een groot goed. Gezonde dieren brengen veilige voedselproducten voort. Het is de ambitie van LNV om die gezondheid verder te verhogen en het hiermee bereikte niveau van voedselveiligheid door de ketens van de agribusiness heen vast te houden. De recente MKZ-crisis heeft aangegeven dat in de Nederlandse samenleving niet alleen de economische waarde van dieren een rol speelt, maar zeker ook de intrinsieke waarde van de dieren. Daarmee verschuift de focus bij de aanpak van diergezondheid in toenemende mate van bestrijding naar preventie. Hiermee komt ook naar voren dat het de veehouders in Nederland zelf zijn die een bepalende verantwoordelijkheid hebben voor de gezondheid van de veestapel. Niet langer kan men zo maar terugvallen op de overheid die uitbraken van dierziekten bestrijdt via het doden van vele in principe gezonde dieren, teneinde de verspreiding verder te voorkomen.

Toegespitst op de diergezondheid ligt de uitdaging met name in verhoging van bewustwording omtrent dierziekterisico's bij alle betrokkenen in het veld, zowel de bedrijfsmatige als de niet-bedrijfsmatige houder van (landbouwhuis)dieren. Diens primaire verantwoordelijkheid voor de gezondheid van zijn dieren en het voorkomen van ziekten moet ook meer dan voorheen daadwerkelijk worden ingevuld. Een schone bedrijfsvoering en een bijbehorend prudent gebruik van diergeneesmiddelen en antibiotica zullen daartoe verder worden gestimuleerd, mede in het kader van de hierboven geschetste stimulering van ketengarantiesystemen. In het kader van de bestrijding van besmettelijke dierziekten zet LNV in op het waar mogelijk leggen van een relatie tussen het voeren van een veterinair verantwoorde bedrijfsvoering en het dragen van de financiële lasten, verbonden aan de bestrijding.

Met het oog op de veiligheid en kwaliteit van voedsel en in het kader van de diergezondheid is aandacht voor de ontwikkeling en toepassing van biotechnologie relevant. Prioriteit wordt gegeven aan enerzijds het waarborgen van de veiligheid en maatschappelijke acceptatie door het stellen van heldere randvoorwaarden aan de productie en anderzijds de communicatie hierover met de consument. Voor biotechnologie bij dieren geldt het «nee, tenzij principe» als uitgangspunt. Bij de implementatie hiervan is eveneens de maatschappelijke acceptatie en de communicatie c.q. publieksvoorlichting een essentieel onderdeel van de LNV-activiteiten.

Grafiek 9: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaat kst-28600-XIV-2-9.gif

Operationele doelstellingen

06.11 Bewaking en verhoging van het diergezondheidsniveau en effectieve bestrijding van dierziekten

Nederland beschikt over een hoog diergezondheidsniveau. Het blijvend investeren in verdere verhoging daarvan en het adequaat en in een zo vroeg mogelijk stadium optreden tegen nieuwe ziekten en relevante ontwikkelingen is blijvend noodzakelijk. Dit tegen de achtergrond van onze internationale oriëntatie en dierdichtheid, maar ook tegen de achtergrond van de intrinsieke waarde van het dier. Preventie van dierziekten kent daarmee zowel een economische als een maatschappelijke dimensie. Ook de controle op de samenstelling van diervoerders draagt bij aan het verhogen van diergezondheid.

Bij bestrijding van dierziekten staat de effectiviteit voorop: effectieve bestrijding is er één die veterinair doelgericht is en ook is ingebed in zijn maatschappelijke context.

Streefwaarden

De streefwaarden bij deze operationele doelstelling zijn deels kwalitatief van aard.

1. In 2003 wordt een programma voor preventieve diergezondheid opgezet, gericht op verhoging van het inzicht in, en verbetering van het omgaan met dierziekterisico's.

2. Scrapie-programma: eind 2003 is 35% van fokkerij populatie TSE-ongevoelig. Eind 2004 is dit percentage 50%.

3. Het streven is in 2004 de eerste versie van een nieuw I&R-systeem voor runderen, alsmede voor schapen en geiten, op te leveren en in de periode 2005/2006 het nieuwe I&R-systeem voor varkens op te leveren.

4. Huidige EU dierziektevrije status handhaven.

5. Crisisorganisatie op peil houden d.m.v.:

a. ontwikkelen en openbaar maken van beleidsdraaiboeken voor de meest relevante (besmettelijke) dierziekten;

b. ontwikkelen en aanpassen van alle wettelijk voorgeschreven rampenplannen;

c. oefenen van de dierziektencrisisorganisatie.

Beleidsinstrumenten

1. Preventieve Diergezondheid

Er wordt een programma ontwikkeld om de professionele en particuliere dierhouders bewust te maken van hun verantwoordelijkheid t.a.v. de preventie van dierziekten. Door middel van communicatie, opleidingen en praktijkgerichte experimenten zullen de dierhouders worden gestimuleerd zich in te zetten voor een gezonde veestapel. Een nulmeting zal worden uitgevoerd om de huidige stand van de diergezondheid te bepalen.

2. Identificatie & Registratiesystemen

Het streven is om nieuwe Identificatie & Registratiesystemen voor runderen, schapen en geiten, alsmede voor varkens in te voeren om zodoende een bijdrage te leveren aan een sluitende controle van de gehele productieketen. Er vindt een ontvlechting van de publieke en private taken plaats en er zullen nieuwe systemen worden opgebouwd. Belangrijkste kenmerken van deze nieuwe systemen zijn individuele identificatie, centrale registratie en elektronische identificatie. Hiertoe zal eerst een haalbaarheidsonderzoek worden uitgevoerd.

3. Monitoringsprogramma's

Via monitoringsprogramma's wordt inzicht verkregen in de trends van de diergezondheidssituatie.

Het gaat daarbij o.a. om de volgende programma's: basismonitoring door onderzoek te doen naar de doodsoorzaak van gestorven dieren, para-tbc bij runderen, scrapieprogramma bij schapen, TSE bij schapen en NCD bij pluimvee.

4. Handhaven EU dierziektevrije status

Om te voldoen aan de eisen die de EU stelt aan een dierziektevrije status worden voor bepaalde dierziekten bewakingsprogramma's uitgevoerd. Het gaat daarbij om brucellose en leucose bij runderen en brucella melitensis bij schapen.

5. Crisisorganisatie Dierziektebestrijding

In het geval van een uitbraak van wettelijk te bestrijden dierziekten dient snel en adequaat gereageerd te kunnen worden door de inzet van menskracht en expertise voor de bestrijding ervan. Daartoe wordt een crisisorganisatie up-to-date gehouden, worden regelmatig oefeningen uitgevoerd en worden draaiboeken doorlopend geactualiseerd. Een High Containment Unit wordt paraat gehouden voor het geval er een crisis uitbreekt. In geval er een dierziekte uitbreekt worden de bestrijdingskosten verantwoord in het Diergezondheidsfonds.

Doelgroep

Het beleid voor preventie van de diergezondheid en het handhaven van de EU dierziektevrije status is gericht op alle professionele en particuliere dierhouders. Dit zijn tevens de doelgroepen voor de uitvoering van de monitoringsprogramma's en het I&R-systeem. De gebruikersinformatie die beschikbaar komt uit het I&R-systeem is bruikbaar voor bijvoorbeeld tracering door partijen in de productieketen en controlerende organisaties.

Prestatiegegevens

InstrumentPrestatieAantal
OnderzoekNulmeting huidig gezondheidsniveau 
VoorlichtingsprogrammaDiverse voorlichtingsactiviteiten 
   
BasismonitoringSecties15 000* (76 000 bepalingen)
 Bedrijfsbezoeken/adviezen3 700
 Telefonisch consult5 000
Monitoring KVPSecties7 400* (4 000 bedrijven)
Monitoring WildOnderzoek wilde zwijnen300
ScrapieprogrammaErfelijkheidstesten100 000
   
Identificatie en registratieOntwikkelen van een I&R-syteem, opgebouwd uit drie deelsystemen3 (runderen, varkens en schapen en geiten)
   
Bewakingsprogramma's(Prevalentie-)onderzoek Brucellose, Leucose, Brucella Meltensis19 000 bedrijven
   
DraaiboekenOpstellen nieuwe draaiboeken3 (Aviaire Influenza, New Castle disease, Brucellose)
 Verbeteren bestaande draaiboeken 3 (MKZ, KVP, AVP)
   
CrisisoefeningUitvoeren van grootschalige oefening bestrijding dierziekten1

* Het streven is dat 100% van de ter sectie aangeboden dieren wordt onderzocht. Het werkelijke aantal secties is dus afhankelijk van het aantal aanbiedingen.

Prestatiegegevens keuringsactiviteiten RVV 2003

Keuring aangeboden dieren, in aantallen en %
OmschrijvingVerwachte aantal aangeboden dierenVerwachte aantal aangehouden%Verwachte aantal afgekeurd%
Artikel 10 runderen500 00037 50072 5000
Artikel 10 kalveren1 350 000 21 60014050
Artikel 10 varkens30 000 00039 00013 0000
Artikel 10 schapen/geiten600 0009 00016 0001
Artikel 4 varkens305 00070 000233051
Bijzondere slachtplaatsen145 000116 000808 7006

Noot: Deze activiteiten worden (grotendeels) doorberekend aan derden en hebben geen betrekking op de bijdrage aan de RVV op dit beleidsartikel (zie voorts paragraaf baten-lastendiensten).

06.12 Bevorderen van de veiligheid van voedsel ten behoeve van de consumentenbescherming en de stimulering van voedselkwaliteit

Het waarborgen van de productieprocessen in de ketens van primaire en secundaire sector teneinde:

* veilige voedselproducten te krijgen;

* de keuzemogelijkheden voor consumenten met betrekking tot de kwaliteit van voedingsmiddelen te verbeteren.

De overheid is verantwoordelijk om de veiligheid van voedsel te waarborgen. Een belangrijk instrument is het ontwikkelen van een ketengarantiestelsel. Daarnaast zal controle en handhaving van wet- en regelgeving plaatsvinden om de voedselveiligheid te borgen. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van de VWA. Daarnaast behoort de consument de keuzemogelijkheid te hebben om te kiezen tussen kwaliteit. Daartoe zullen richtlijnen voor de etikettering van producten worden opgesteld en transparante systemen voor tracking en tracing worden ontwikkeld. Ook het Consumentenplatform kan hier een waardevolle bijdrage aan leveren. Op deze manier kunnen goed geïnformeerde consumenten de productieketen aansturen.

Streefwaarden

In 2006 wordt de veiligheid van het voedsel (in de productieketen) gewaarborgd door veilige productieprocessen en voedselproductieketens. Voor elk van de 8 sectoren, waaronder rundvee(vlees), varkens, zuivel, legkippen(eieren) en de biologische landbouw is dan minimaal één ketengarantiesysteem operationeel dat voldoet aan een aantal kwaliteitseisen.

In 2003 is er tenminste in één sector een privaat ketengarantiestelsel operationeel. In 2003 wordt een nieuw systeem van risicomanagement opgezet t.b.v. het reduceren van de voedselveiligheidsrisico's. De ontwikkeling en het (her)inrichten en implementeren van monitoringssystemen maakt hier onderdeel van uit.

Handhaven van het huidige niveau van voedselveiligheid door toezicht en controle op wet en regelgeving (door de RVV/VWA).

Beleidsinstrumenten

1. Ketengarantiesystemen

Bij een bedrijf wordt een pilot gedraaid om ervaring op te doen met de ontwikkeling van een ketengarantiesysteem. Mede op basis van deze pilot wordt vervolgens beleid ontwikkeld om de ontwikkeling van ketengarantiesystemen te stimuleren.

2. Risicomanagement

Het streven is om uiteindelijk in alle productieketens de risico's in de verschillende schakels van de keten in beeld te brengen om adequate maatregelen te kunnen treffen om deze risico's te beheersen. Daartoe zal o.a. onderzoek verricht worden naar mogelijke risico's en wordt een bestrijdingsprogramma voor salmonella opgezet.

3. Handhaven niveau van veiligheid via toezicht en communicatie/voorlichting

Aan uitvoerende diensten die zich bezighouden met de controle op de voedselveiligheid zullen opdrachten worden verstrekt om toe te zien op de voedselveiligheid. Het gaat daarbij onder andere om de RVV, AID, VWA en COKZ. Door deze diensten worden controles uitgevoerd op de naleving van de nationale en Europese regelgeving in het productieproces.

Daarnaast wordt een bijdrage verstrekt aan VWA en VCN ten behoeve van voorlichting en communicatie aan de consument, hoe op een veilige manier om te gaan met voedsel en de risico's daarbij.

Doelgroep

De doelgroep voor het beleid ten aanzien van voedselveiligheid is breed. Waar het gaat om de veilige productie van voedingsmiddelen door middel van ketengarantiesystemen zijn voedselproducenten (primaire sector en andere partijen in de keten) en certificerende organisaties van belang. De consument zal gestimuleerd worden om bewuster te kopen. Het LNV-consumentenbeleid is dan ook primair gericht op de consument die de productieketen door middel van de vraag kan sturen.

Prestatiegegevens

InstrumentPrestatieAantal
KetengarantiesysteemPilot Pluimvee1
 Operationeel ketengarantiesysteem1
   
Bestrijdingsprogramma SalmonellaRuiming besmette koppels12
OnderzoekInventarisatie van risico's in verschillende schakels van de productieketen  
   
MonitoringEmerging Risk Identification System (ERIS) operationeel prototype 
   
ConsumentenplatformUitwerking aanbevelingen, evt. beleidsacties  
Communicatie en voorlichting VCNConsumentenonderzoek,  
 informatievoorziening via internet, telefonische  
 informatiedienst, media en lesmateriaal 
   
Handhaving en toezichtControles en keuringen door VWA*, AID en COZK 

* De prestaties van de RVV (VWA) worden in de agentschapsbegroting van de RVV vermeld en toegelicht.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
06 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN382 938233 48090 52990 63370 66870 66870 668
UITGAVEN380 414233 32090 52990 63370 66870 66870 668
Programma-uitgaven186 33093 93061 79261 80941 84341 84341 843
U0611 Bewaking en verhoging van diergezondheidsniveau en effectieve bestrijding van dierziekten163 00867 46725 28925 28925 32325 32325 323
– preventieve diergezondheid  2 0232 0232 0232 0232 023
– I&R 5 4216 0006 0006 0006 0006 000
– monitoringsprogramma's 6 3316 2666 2666 3006 3006 300
– handhaving EU dierziektevrije status 2 9074 5004 5004 5004 5004 500
– crisisorganisatie dierziektebestrijding 3 4776 5006 5006 5006 5006 500
– BSE 36 202     
– storting in DGF 13 129     
U0612 Bevorderen van de veiligheid van voedsel ten behoeve van de consumentenbescherming en de stimulering van voedselkwaliteit23 32226 46336 50336 52016 52016 52016 520
– ketengarantiesystemen  3 0033 0203 0203 0203 020
– risicomanagement 6 0214 0004 0004 0004 0004 000
– handhaving niveau van veiligheid 7 1949 5009 5009 5009 5009 500
– voedselveiligheid (BSE/destructie) 10 00020 00020 000   
– overig 3 248     
        
Apparaatsuitgaven194 084139 39028 73728 82428 82528 82528 825
U0621 Apparaat194 084139 39019 05519 14219 14319 14319 143
U0622 Baten-lastendienst  9 6829 6829 6829 6829 682
ONTVANGSTEN219 787176 68738 077    

Toelichting

Het verschil tussen de gerealiseerde uitgaven 2001 en de begrote uitgaven 2003 wordt veroorzaakt door de verantwoorde MKZ-kosten 2002 op dit beleidsartikel.

De apparaatsuitgaven betreffen het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen, de AID, de beleidsdirectie VVA en de bijdrage aan de baten-lastendienst RVV.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
   Raming 2003
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel VVA77,359,44 588
Personeel AID104,645,44 748
Personeel BRD11,652,8612
Materieel  8 763
Overig apparaat  344
    
Totaal apparaatsuitgaven  19 055

Voor de jaren 2002 en 2003 worden op dit artikel tevens de EU-bijdragen voor de bestrijding van MKZ geraamd. De totale EU-bijdrage voor de MKZ-maatregelen wordt naar huidige inzichten ingeschat op € 73 mln.

Ontvangsten 2003 (x € 1 000)
Totaal38 077
EU-ontvangsten MKZ33 227
Afkoop vast activa RVV4 850

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven90 52990 63370 66870 66870 668
1a. waarvan apparaatsuitgaven28 73728 82428 82528 82528 825
2. Pogramma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht26 60026 60026 60026 60026 600
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden30 70030 70010 70010 70010 700
2c. niet onder 2a en 2b begrepen4 4924 5094 5434 5434 543
2d. totaal61 79261 80941 84341 84341 843

Toelichting

De apparaatsuitgaven zijn naar hun aard op korte termijn niet flexibel. De programma-uitgaven voor nog aan te gane verplichtingen hebben voor € 18 mln. structureel betrekking op de intensiveringsmiddelen voor voedselveiligheid. Deze gelden worden ingezet voor het opzetten en vernieuwen van I&R-systemen, het opzetten van monitoringsprogramma's en ketengarantiesystemen en het intensiveren van de controle op diervoeders. De overige programma-uitgaven worden ingezet voor de beleidsdoelstellingen uit het beleidsbesluit Diergezondheid en de beleidsnota «Veilig voedsel in een veranderende omgeving».

Veronderstellingen

De doelstellingen en streefwaarden kunnen worden gerealiseerd, mits wordt voldaan aan een aantal veronderstellingen.

Zo is met name de betrokkenheid en inzet van de voedselproducerende sectoren bij het opzetten van private ketengarantiesystemen van groot belang. Als de betreffende sector zijn verantwoordelijkheid niet of niet voldoende oppakt, zal een ketengarantiesysteem niet binnen het genoemde tijdsbestek tot stand komen. De binnen het ketengarantiesysteem beoogde wijze van controle en toezicht – primair door de keten zelf en «toezicht op toezicht» door de overheid – zal op Europees niveau goedgekeurd moeten worden en binnen EU-regelgeving moeten plaatsvinden. De mate waarin dit mogelijk of onmogelijk is en de snelheid waarmee dit kan worden gerealiseerd, is afhankelijk van Europese besluitvorming en onderdeel van de ontwikkeling van het systeem.

Voorwaarde voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van voedselveiligheid, maar vooral met betrekking tot diergezondheid, is dat er geen nieuwe besmettelijke dierziekte uitbreekt. Indien dit het geval is zal een belangrijk deel van de personele capaciteit voor de bestrijding worden ingezet. Ervaring leert dat andere beleidsdoelen dan worden vertraagd.

Ook op het terrein van dierziektenbestrijding is de Europese dimensie van belang. Bij het voorkomen van dierziekten is het van belang de insleep vanuit het buitenland te voorkomen. Dit vergt niet alleen een zorgvuldige handelen en goede controle is ons land, maar ook adequate maatregelen in het buitenland.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
06.11Diergezondheid    X
06.12Voedselveiligheid    X

De verschillende operationele doelstellingen zullen per 2006 geëvalueerd (ex post) worden. Deelevaluaties van de onderliggende streefwaarden zullen plaatsvinden direct na het moment waarop het resultaat gepland is en vervolgens opgenomen worden in de ex post evaluatie.

In 2002 heeft naar aanleiding van de MKZ-crisis een grootschalige evaluatie plaatsgevonden naar de bestrijding van Mond- en Klauwzeer in Nederland.

Verantwoordelijkheid overheid

De ondernemers in de voedselproducerende sectoren zijn verantwoordelijk voor het produceren van voedselproducten die voldoen aan de eisen die aan de veiligheid worden gesteld. Het is aan de overheid om die eisen, veelal in de vorm van eindnormen, vast te stellen en toe te zien op de controle en handhaving daarvan. Dit betekent dat de overheid, op basis van risicoanalyses, wettelijk vastlegt waaraan producten in de winkelschappen en voor de export dienen te voldoen.

De houder van (landbouwhuis)dieren heeft de primaire verantwoordelijkheid voor de gezondheid van zijn dieren en het voorkomen van ziekten. De overheid stimuleert een schone bedrijfsvoering en prudent gebruik van diergeneesmiddelen en antibiotica.

De verantwoordelijkheidsverdeling binnen de overheid sluit aan bij de reeds gehanteerde werkwijze. VWS is verantwoordelijk voor de eindnormen. De Keuringsdienst van Waren ziet toe op naleving bij de retail en controleert de producten in de schappen.

LNV stelt de normen vast waaraan de diverse schakels in de keten, tot aan de retail, dienen te voldoen. De RVV zal hier de verlening van erkenningen op baseren en controleert op de naleving bij slachterijen en uitsnijderijen.

Groeipad

In de loop van 2003 zal worden bezien in hoeverre de inzet van de instrumenten als indicator een voldoende beeld geeft in VBTB-termen.

07 Kennisontwikkeling en Innovatie

Algemene beleidsdoelstelling

Het ontwikkelen van kennis die van meerwaarde is voor het identificeren en benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrofoodsector en groene ruimte.

LNV streeft naar een optimale inzet van kennisontwikkeling, rekening houdend met de verschillende doeleinden van beleid.

Het effect van het beleid voor kennisontwikkeling op de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrofoodsector en de groene ruimte laat zich moeilijk kwantificeren. Om toch een indicatie te krijgen van het effect van het beleid voor kennisontwikkeling wordt met ingang van 2003 een begin gemaakt met het per beleidsveld meten van de bruikbaarheid voor de verschillende categorieën van belanghebbenden volgens nader te bepalen criteria. De meting zal per beleidsveld periodiek plaatsvinden. Bij de effectmeting zullen de volgende categorieën doelgroepen worden onderscheiden: beleid, wetenschap, onderwijs en training, beroepspraktijk.

De uitgaven op dit beleidsartikel maken onderdeel uit van de overzichtsconstructie Innovatiegerelateerde uitgaven uit te brengen door Economische Zaken. Voor een nadere toelichting op deze overzichtsconstructie verwijs ik u naar het hierover gestelde in de leeswijzer.

Grafiek 10: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaat kst-28600-XIV-2-10.gif

Operationele doelstellingen

07.13 Kennisbasis

De operationele doelstelling luidt als volgt: Het instandhouden van een voor LNV relevante kennisinfrastructuur door middel van het ontwikkelen van strategische expertise, die bijdraagt aan de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Nieuwe wetenschappelijke inzichten/vaardigheden zijn uitkomst van fundamenteel onderzoek en zijn onontbeerlijk voor vernieuwing van het beleidsterrein van LNV. De kans op succesvolle uitkomsten kan worden vergroot door gunstige voorwaarden te creëren voor (fundamenteel) onderzoek. Om die reden investeert LNV in een solide kennisbasis op het terrein van de agrofoodsector en de groene ruimte bij de Wageningen Universiteit en de Stichting DLO.

Ook het ontwikkelen en uitbouwen van wetenschappelijke en/of technologische kennis die op langere termijn een doorbraak kan bewerkstelligen in de verdere ontwikkeling van een of meerdere beleidsvelden van het departement van LNV behoort tot de kennisbasis. Enerzijds kiest LNV daarbij voor het ontwikkelen en uitbouwen van dergelijke kennis middels structurele financiering van de Stichting DLO. Anderzijds wordt gekozen voor tijdelijke financiering van strategische speerpuntprogramma's bij ook andere kennisinstellingen.

Strategische expertise heeft onder meer de vorm van proefschriften, wetenschappelijke artikelen en literatuur, excellente vakgroepen op het terrein van voedsel en groen, internationale onderzoeksnetwerken, innovatieve toepassingen, inzichten, vaardigheden/verkenningen

Streefwaarden

De kwaliteit van de kennisbasis wordt langs de volgende lijnen beoordeeld:

* Op de eerste plaats wordt de inzet van de middelen voor Strategische Expertise Ontwikkeling bij DLO beoordeeld door middel van goedkeuring van het strategisch plan dat daartoe door DLO wordt opgesteld.

* Op de tweede plaats worden alle leerstoelgroepen van Wageningen Universiteit eens per vijf jaar door een internationaal panel van deskundigen gevisiteerd. De wetenschappelijke kwaliteit, productiviteit, relevantie en levensvatbaarheid van het onderzoek binnen het betreffende vakgebied wordt volgens de systematiek van de VSNU op prestaties beoordeeld en afgezet tegen die van andere universiteiten.

* Op de derde plaats worden alle onderzoekscholen van Wageningen Universiteit door de KNAW beoordeeld op de thematische organisatie van onderzoek en de kwaliteit van opleiding van jonge onderzoekers. Deze beoordeling, welke bij een positieve uitkomst leidt tot de status van formeel erkend instituut, vindt elke 5 jaar plaats. Wageningen Universiteit kent 6 onderzoekscholen, waarbinnen alle onderzoek is georganiseerd. Alle 6 onderzoekscholen zijn erkend.

LNV streeft naar een positieve beoordeling van tenminste 80% van de leerstoelgroepen en onderzoekscholen van Wageningen Universiteit.

Deze norm geldt voor de eind 2003 uitgevoerde visitaties en beoordelingen. Voor wat betreft de onderzoeksscholen is de norm reeds bereikt.

Omschrijving2003
Percentage positieve beoordelingen80%

Beleidsinstrumenten

* Bekostingsbesluit Wageningen Universiteit gebaseerd op de Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW)

* Regeling subsidie Stichting DLO.

* Stimuleringsprogramma's voor wetenschappelijk en technologisch onderzoek op strategische speerpunten.

Doelgroep

* Onderzoekers (inclusief studenten) binnen Wageningen Universiteit en DLO.

* Diegenen die de onderzoeksresultaten benutten.

Prestatiegegevens

 Aantalprijs/eenheid (x € 1000)Totale uitgaven (x € 1000)
WU Basisvoorziening onderzoek/Investeringen/ICT  72 096
Wageningen Universiteit promoties1968416 388
WU Onderzoekscholen64992 995
Penvoerderschap ISRIC  1 021
DLO onderzoekuren strategische expertise277 2450,07119 816

07.14 Beleidsondersteunend onderzoek

Operationele doelstelling is: het generen van nieuwe kennis gericht op beantwoording van in het beleidsproces ontstane kennisvragen.

Voor de vorming, implementatie, uitvoering en evaluatie van beleid is kennis nodig. LNV verstrekt in dat kader opdrachten aan publieke en private instellingen. Opdrachten komen tot stand langs de weg van het genereren, selecteren en nader articuleren van kennisvragen voortkomend uit het beleidsproces. Waar mogelijk en relevant in interactie met belanghebbenden.

De opdrachten worden langs twee lijnen uitgevoerd. Voor het onderzoek op het terrein van de agrofoodsector en de groene ruimte wordt gewerkt met programmering van DLO-activiteiten op basis van de regeling subsidie Stichting DLO. Om de scope van het beleidsondersteunende onderzoek te verbreden worden daarnaast opdrachten aanbesteed in een open kennismarkt. LNV geeft prioriteit aan opdrachten die door vraagarticulatie tot scherpe kennisvragen leiden. De beleidsthema's kunnen afkomstig zijn uit beleidsbehoeften c.q. ambities, verkenningen en maatschappelijke signalen. Het kan gaan om zeer korte termijn – (bijvoorbeeld 6 maanden) – en zeer lange termijn (bijvoorbeeld 4 jaar) onderzoek.

Streefwaarden

Beleidsondersteunend onderzoek kent een aantal duidelijke producten in de vorm van: verkenningen, rapporten, oorzaak- en gevolganalyses, methodiekontwikkeling, evaluaties. Andere producten zijn onderzoek voor de ontwikkeling van concepten en onderzoek ter legitimering van beleid en uitvoering. Deze producten lenen zich beter voor gedeeltelijke beoordeling op de mate waarin is beantwoord aan vooraf gestelde vragen. De kwaliteit van het onderzoek wordt als volgt beoordeeld. In 2003 wordt een begin gemaakt met het per operationele doelstelling bepalen van de bruikbaarheid en impact van het beleidsondersteunend onderzoek. Het percentage positieve oordelen van het totaal aantal oordelen geeft de score. Er wordt gestreefd naar een score van 80%. Nulmeting zal voor het einde van 2002 plaatsvinden. Als tussendoel wordt ingezet op een jaarlijkse toename van het percentage met 10%.

Beoordeling beleidsondersteunend onderzoek vanuit het beleidsdomein voedsel en groen
Omschrijving2003
Percentage positieve beoordelingenP.M.

Beleidsinstrumenten

* Regeling subsidie Stichting DLO, voor verkenningen, beleidsstudies, (routine)onderzoek, kennismontage.

* Stimuleringsprogramma beleidsondersteunend onderzoek.

* Innovatienetwerk Groene ruimte en Agrocluster.

* Tenderregeling voor beleidsondersteunend onderzoek aanbesteed in een open kennismarkt.

Doelgroep

* Diegenen die de onderzoeksresultaten benutten

Prestatiegegevens

 Aantalprijs/eenheid(x € 1 000)Totale uitgaven (x € 1 000)
DLO onderzoekprogramma's711 520107 908
DLO bouwtaken en integratievergoeding  24 411
Stimuleringsprogramma projecten7019813 876
Innovatienetwerk groene ruimte en agrocluster  2 353
Open programmering onderzoek109829 817

07.15 Wettelijke onderzoekstaken (WOT)

De doelstelling luidt als volgt: het nakomen van wettelijke verplichtingen en internationale verdragen voorzover onderzoeksverplichtingen voor LNV zijn opgenomen. Dit betreft onder meer onderzoek naar diergezondheid, visbestanden, natuurplanbureautaken en economische informatie. De minister stelt deze taken veilig door structurele financiering van faciliteiten en de uitvoering van dit onderzoek.

Streefwaarden

Er wordt beoordeeld via gespecificeerde omschrijvingen van doelen, producten en leveringsvoorwaarden. De kwaliteit van de betrokken kennisinstellingen wordt getoetst door middel van visitaties/audits van de onderzoeksinstellingen. Er wordt gestreefd naar een positieve beoordeling van tenminste 80% van het onderzoek verricht binnen instituten. Deze norm geldt voor de eind 2003 uitgevoerde visitaties en beoordelingen.

Omschrijving2003
Percentage positieve beoordelingen80%

Het streven is er op gericht de wettelijke onderzoekstaken voor eind 2004 onder te brengen in convenanten/contracten. Er zijn 6 clusters van contracten.

Aantal clusters van wettelijke onderzoekstaken welke zijn ondergebracht in contracten
Omschrijving2003
Aantal afgeronde convenanten/contracten4

Beleidsinstrumenten

* WOT-contracten

Doelgroep

* Beleidsmakers.

* Europese Commissie.

* Diegenen die de onderzoeksresultaten benutten.

Prestatiegegevens

 aantalPrijs/eenheid(x € 1000)Totale uitgaven(x € 1000)
DLO clusters WOT66 00936 053

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1000
07 Kennisontwikkeling en innovatie2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN349 677397 374311 335294 502293 755291 660292 094
UITGAVEN317 440304 015312 455295 051293 873293 097293 531
Programma-uitgaven308 825298 316306 734289 330288 152287 375287 809
U0713 Kennisbasis117 643113 640112 316111 431110 512109 760110 194
– Bekostiging WU 93 12492 50092 31592 09692 04492 478
– DLO, strategisch onderzoek 20 51619 81619 11618 41617 71617 716
U0714 Beleidsondersteunend onderzoek154 273149 023158 365142 146141 887141 862141 862
– Stimuleringsprogramma's 15 59513 87610 4669 8819 9999 999
– Bijdrage Innovatienetwerk 3 5542 3532 1872 3242 1812 181
– Bijdrage DLO 126 164132 319119 493119 682119 682119 682
– Open programmering onderzoek 3 7109 81710 00010 00010 00010 000
U0715 Wettelijke onderzoekstaken36 90935 65336 05335 75335 75335 75335 753
        
Apparaatsuitgaven       
U0721 Apparaat8 6155 6995 7215 7215 7215 7225 722
ONTVANGSTEN12 63313 88721 5819 7589 7589 5759 575

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De apparaatsuitgaven van de beleidsartikelen 7 (Kennisontwikkeling en innovatie), 8 (kennisvoorziening) en 9 (kennisverspreiding) zijn onder dit beleidsartikel (7) gebracht en hebben betrekking op de beleidsdirectie Wetenschap en Kennisoverdracht en het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1000)
   Raming 2003
Directie Wetenschap en KennisoverdrachtGemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel DWK7055,23 865
Personeel Innovatienetwerk10,581,0850
Materieel  825
Overig apparaat*  181
Totaal apparaatsuitgaven  5 721

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

De ontvangsten hebben betrekking op de rente en aflossing over de verstrekte lening aan de Stichting DLO inzake aankoop van gebouwen en gronden, op de ontvangsten O&S-fonds inzake de nieuwbouw proefstation Bleiswijk alsmede op de bijdrage uit het Fonds Economische Structuurverbetering voor onderzoek. Ook zijn er ontvangsten voor het apparaat van DWK.

Ontvangsten 2003 (x € 1000)
Totaal21 581
Rente en aflossing DLO9 741
Ontvangsten O&S-fonds in het kader van nieuwbouw proefstation Bleiswijk9 100
FES-ontvangsten in het kader van ICES/KIS II2 723
Ontvangsten apparaat DWK17

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven312 455295 051293 873293 097293 531
1a. waarvan apparaatsuitgaven5 7215 7215 7215 7225 722
2. Programma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht271 9434 036871  
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden29 000240 000190 000145 000100 000
2c. niet onder 2a en 2b begrepen5 79145 29497 281142 375187 809
2d. totaal306 734289 330288 152287 375287 809

Toelichting

De apparaatsuitgaven zijn naar hun aard op korte termijn niet flexibel. Dit zelfde geldt voor de bijdragen aan Wageningen Universiteit en Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), waar LNV een structurele subsidierelatie mee onderhoudt. Zo is de bijdrage aan Wageningen Universiteit gebaseerd op de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). DLO verricht structurele werkzaamheden in het kader van de subsidieregeling waaronder wettelijke onderzoekstaken, strategische expertise ontwikkeling en meerjarige onderzoeksprogramma's. Ook onderzoekscontracten in het kader van de open programmering kunnen meerjarig zijn.

Veronderstellingen

* Door middel van goede vraagarticulatie en open aanbesteding wordt gestreefd naar vergroting van doeltreffendheid en doelmatigheid

* De economische situatie is van invloed op het tijdstip en de mate waarin ondernemers investeren in innovatieve ontwikkelingen. Het ontwikkelen van kennis voor innovatie is risicovol. De kans bestaat dat de beoogde kennis niet wordt verkregen.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
07.13Kennis en Ontwikkeling (Beleidsonderzoek) X   
07.13Kennisontwikkeling en innovatie (Voedsel en Groen)    X
07.14Genereren nieuwe kennis gericht op beantwoording van in het beleidsproces ontstane kennisvragen X   
07.14InnovatieNetwerk groene ruimte en agrocluster   X 
07.15Waarborgen Wettelijke onderzoekstaken X   

De wetenschappelijke kwaliteit van de instellingen werkzaam in de kennisbasis ten behoeve van het agrofoodcomplex en de groene ruimte (7.13) en instellingen die wettelijke onderzoekstaken uitvoeren (7.15) worden getoetst door interne en externe visitaties.

Jaarlijks worden in het voor- en najaar de onderzoeksprogramma's van DLO zowel inhoudelijk als beheersmatig getoetst. De uitkomsten van de voorjaarstoetsing worden verwerkt in de jaarlijkse Kaderbrief Stichting DLO. In het najaar worden de nieuw te starten programma's ex-ante getoetst. Doel van deze toetsing is na te gaan of nieuwe programma's van start mogen gaan en voor het vaststellen van de hoogte van budgetten. De uitkomsten worden verwerkt in de jaarlijkse «Goedkeuringsbrief» voor Stichting DLO. (7.14)

De subsidievoorwaarden van de regeling subsidie Stichting DLO worden in het najaar 2002 geëvalueerd. In 2006 zal opnieuw geëvalueerd worden. (7.13 t/m 7.15)

Het innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster wordt in 2005 geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt bepaald in welke vorm de activiteiten van het Innovatienetwerk na 2005 worden voortgezet. (7.14)

In het kader van de vernieuwing van het aansturen van het onderzoek van het ministerie van LNV is in 2001 begonnen met een verbreding van de scope van het onderzoek via een systeem van open programmering. De ervaringen met de eerste tender open programmering zijn in 2002 beknopt geëvalueerd ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het systeem. (7.14)

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is systeemverantwoordelijk voor het instandhouden en het ontwikkelen van een kennisbasis in het kader van de kennisontwikkeling en innovatie. Het doen beantwoorden van de in het beleidsproces gegenereerde kennisvragen en wettelijke onderzoekstaken betreffen een resultaatverantwoordelijkheid van LNV.

Groeipad VBTB

Er is een lijn ingezet om onderzoek te koppelen aan operationele doelstellingen van de begroting. Dit om de verantwoordelijkheid voor onderzoek breder binnen LNV te verankeren en de koppeling aan regeringsbeleid te verhelderen.

Voor verantwoording wordt gesteund op een «professional judgement» van voor operationele doelstellingen verantwoordelijke directies en externe maatschappelijke groeperingen.

In 2004 is verantwoording mogelijk door het meten van beleidsrelevantie en effecten van het onderzoek bij doelgroepen. Voor 2003 is voor de beleidsrelevantie een nulmeting uitgevoerd.

08 Kennisvoorziening

Algemene beleidsdoelstelling

Het verzorgen van groen voorbereidend, middelbaar en hoger beroepsonderwijs, alsmede universitair onderwijs door het waarborgen van een stelsel van LNV-onderwijs.

Operationele doelstelling

08.11 Voorzieningen groen onderwijs

De operationele doelstelling luidt volledig: het waarborgen van het aanbod en de kwaliteit van voorzieningen door toezicht op de opzet en het functioneren van kwaliteitszorg- en accreditatiesystemen, alsmede het waarborgen van continuïteit in het aanbod van groen voorbereidend middelbaar en hoger beroepsonderwijs alsmede universitair onderwijs door adequate bekostiging en toezicht en monitoring van financiële kengetallen.

Het aanbod van voorbereidend, middelbaar en hoger onderwijs wordt verzorgd door bij de wet erkende instellingen. Instellingen moeten een kwaliteitszorgsysteem hebben. Voor het HBO en WO wordt (naar verwachting in 2002) een accreditatiesysteem voor opleidingen ingevoerd aanvullend op het reeds bestaande kwaliteitsbewakingssysteem. Kwaliteitszorg- en accreditatiesystemen worden steeds meer als basis voor het waarborgen van algemene kwaliteit van instellingen en hun opleidingen benut.

Streefwaarden

A Toenemend aantal «LNV-instellingen» dat beschikt over een kwaliteitszorgsysteem (opzet)
OmschrijvingStreefwaarde 2003
WO/HBO-instellingen met een kwaliteitszorgsysteem100%
MBO onderwijs met een kwaliteitszorgsysteem95%
VMBO onderwijs met een kwaliteitszorgsysteem (is voor VMBO niet verplicht)50%
B Toenemend aantal «LNV-instellingen» waar het kwaliteitszorgsysteem naar behoren functioneert (werking)
OmschrijvingStreefwaarde 2003
WO/HBO instellingen met een functionerend kwaliteitszorgsysteem75%
MBO onderwijs met een functionerend kwaliteitszorgsysteem50%
VMBO onderwijs met een functionerend kwaliteitszorgsysteem25%

De Inspectie ziet toe bij opzet en werking van kwaliteitszorgsystemen.

C Alle instellingen voor «LNV-opleidingen» dienen de solvabiliteit en de liquiditeit (ten behoeve van continuïteit van de instellingen) redelijk tot goed op orde te hebben
OmschrijvingTotaal Aantal InstellingenStreefwaarde 2003
Aantal WO-groen instellingen11
Aantal HBO-groen instellingen66
aantal MBO/VMBO-groen instellingen1212

Solvabiliteit en liquiditeit worden bepaald aan de hand van de meest recente jaarrekening die opgeslagen is in het Jaarrekening Registratie Systeem (JRS):

* De solvabiliteit wordt redelijk tot goed beoordeeld als het eigen vermogen meer dan 10% bedraagt van het totaal vermogen.

* De liquiditeit wordt redelijk tot goed beoordeeld als de current ratio hoger is dan 0,6 (current ratio = vlottende activa gedeeld door kortlopende schulden).

Beleidsinstrumenten

* Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) op basis waarvan het hoger en wetenschappelijk onderwijs worden bekostigd.

* Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) op basis waarvan het beroepsonderwijs (BOL en BBL) wordt bekostigd.

* Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) op basis waarvan het voortgezet onderwijs (VBO en LWOO) wordt bekostigd.

* Wet op het Onderwijs Toezicht (WOT) op basis waarvan het toezicht wordt uitgevoerd.

* Afspraken met betrekking tot (gelijke) bekostiging van onderwijs LNV t.o.v. OCenW en maatregelen ter verbetering van verantwoording, toezicht en controle

Doelgroep

* Onderwijsinstelingen.

* Diegenen die onderwijs genieten binnen de LNV-instellingen.

* Diegenen die gebruik maken van binnen de LNV-instelingen gekwalificeerden.

Prestatiegegevens

InstrumentTotale uitgaven (x € 1000)
Wetenschappelijk onderwijs(WHW/WOT)31 395
HBO-groen (WHW/WOT)49 012
MBO-groen en VMBO-groen (WEB/WVO/WOT)307 858
ASC-subsidie (Afrika Studie Centrum)626
 Aantalprijs/eenheid(x € 1 000)Totale uitgaven (x € 1000)
Wageningen Universiteit basisvoorziening  17 908
Wageningen Universiteit component 1e jaars7023,722 609
Wageningen Universiteit component getuigschriften51221,2510 878
HBO-groen (aantal studenten)8 4005,8349 012
AOC's BOL (aantal deelnemers)15 1005,0476 168
AOC's BBL (aantal deelnemers)8 3502,6522 151
AOC's VMBO/LWOO (aantal leerlingen)12 3007,2589 212
AOC's overig VMBO(aantal leerlingen)21 6004,88105 415
AOC's (niet gebaseerd op leerlingaantal)  14 912

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1000
08 Kennisvoorziening2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN448 154415 760388 891403 501415 560426 450435 702
UITGAVEN393 543384 260388 891403 501415 560426 450435 702
Programma-uitgaven393 543384 260388 891403 501415 560426 450435 702
U0811 Voorzieningen groen onderwijs393 543384 260388 891403 501415 560426 450435 702
– Bekostiging WU, onderwijs 32 33631 39531 20631 15530 89831 046
– Bekostiging HBO-groen 53 42949 01248 83248 78148 65548 875
– Bekostiging VMBO/MBO groen 297 869307 858322 837334 998346 271355 155
– ASC-subsidie 626626626626626626
ONTVANGSTEN1 016182182182182182182

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstelling toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De op dit artikel geraamde ontvangsten hebben betrekking op terug te ontvangen subsidievoorschotten van onderwijsinstellingen.

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven388 891403 501415 560426 450435 702
1a. waarvan apparaatsuitgaven     
2. Programma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht367 407    
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden21 484403 501415 560426 450435 702
2c. niet onder 2a en 2b begrepen     
2d. totaal388 891403 501415 560426 450435 702

Toelichting

Hoewel de LNV-bijdragen aan de instellingen in het LNV-onderwijs jaarlijks (juridisch) worden toegekend, zijn de meerjarige programma-uitgaven niet flexibel. Er liggen immers wettelijke verplichtingen voor het instandhouden van het stelsel en daarbij behorende bekostiging. De lumpsum bekostiging van de instellingen in het LNV-onderwijs vindt plaats op basis van vastgestelde bekostigingsmodellen. De grondslagen van deze modellen liggen vast in wet- en regelgeving.

Veronderstellingen

Een belangrijk uitgangspunt is voldoende bekostiging van LNV-instellingen.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
08.11Kennisvoorziening    X

Evaluaties met betrekking tot algemeen onderwijsbeleid worden uitgevoerd door OCenW (OCenW-volgend beleid).

Voor het algemene onderwijsbeleid zijn de kaders voor toezicht wettelijk vastgelegd. De resultaten van toezicht worden in het jaarlijkse (landbouw)onderwijsverslag opgenomen. Jaarlijks houdt de inspectie een aantal meta-evaluaties inzake de opzet en de werking van de kwaliteitszorgsystemen bij de diverse LNV-instellingen.

Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen worden door het ministerie van LNV analyses van de financieel economische positie van groene onderwijsinstellingen als totaal uitgevoerd welke kunnen fungeren als benchmark voor afzonderlijke instellingen.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor het waarborgen van het stelsel van LNV-onderwijs en is resultaatverantwoordelijk voor de bekostiging van de bij wet erkende instellingen van het LNV-onderwijs.

Groeipad VBTB

Het aangegeven groeipad in de begroting 2002 is gerealiseerd. Wel zal nadrukkelijker de kwaliteit van de instellingen worden bewaakt.

09 Kennisverspreiding

Algemene beleidsdoelstelling

De (toekomstige) doelgroepen in het agrofoodcomplex en de groene ruimte breed inzetbaar kwalificeren en gekwalificeerd houden voor de arbeidsmarkt en voor de maatschappij als geheel.

Het uitwisselen van kennis en informatie tussen het ministerie van LNV en maatschappelijke doelgroepen met het oog op de voorbereiding en de realisatie van het LNV-beleid.

Grafiek 11: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaat kst-28600-XIV-2-11.gif

Operationele doelstellingen

09.16 Vakdepartementaal onderwijsbeleid

Het waarborgen van omstandigheden waarin de inhoud van de opleidingen voor voedsel en groen actueel wordt gehouden.

De opleidingen van de (toekomstige) beroepsbevolking in voedsel en groen moeten actueel zijn en aangepast zijn aan nieuwe inhoudelijke ontwikkelingen. Deze aanpassing vindt plaats op basis van nieuwe kennis, nieuwe concepten en principes, nieuwe beleidsdoelstellingen en waarden, inclusief die welke verbonden zijn met (internationale) ontwikkelingen en arbeidsmarkten.

Het accent voor de komende jaren in groene opleidingen zal liggen op het versterken van de beleids- en maatschappelijke oriëntatie van de inhoud van de opleidingen in het gehele beroepsonderwijs en het creëren van een vraaggestuurde leeromgeving.

Streefwaarden

Output van de doelstelling betreft het feitelijk handelen van actoren in overeenstemming met beleidsissues voorzover ten gevolge van opleiding. De output is echter pas op termijn zichtbaar. Uitgegaan wordt van een periode van vijf jaar na de opleiding. Daarom wordt beoordeeld aan de hand van een input-variabele. Er wordt beoordeeld in welke mate LNV-beleidsissues aan de orde komen binnen praktijkleren, Via-regeling en cursusonderwijs. De middelen voor vakdepartementaal onderwijsbeleid worden grotendeels aan deze drie onderdelen besteed. Via dit toetsingskader wordt de beleidsmatige en maatschappelijke oriëntatie van het groen onderwijs beoordeeld. Na afloop van het begrotingsjaar zal worden beoordeeld in hoeverre beleidsissues in praktijkleren, via-regeling en cursusonderwijs aan de orde komen. Er wordt op langere termijn gestreefd naar een score van 80%. Als tussendoel wordt ingezet op een jaarlijkse toename van het percentage met 10. Nulmeting zal voor het einde van het jaar 2002 plaatsvinden.

Beoordeling vakdepartementaal onderwijsbeleid vanuit het beleidsdomein voedsel en groen
Omschrijving2003
Percentage beleidsissuesPM

Beleidsinstrumenten

* Via-regeling: met de regeling wordt een aanvullende inhoudelijke vernieuwing vanuit het beleidsdomein voedsel en groen gestimuleerd.

* Cursusonderwijs: met dit onderwijs wordt gestimuleerd dat betrokkenen in het domein voor voedsel en groen nieuwe kennis en informatie over de inhoudelijke ontwikkelingen kunnen vergaren. De nota's van het ministerie van LNV zijn hierbij leidend. Voor cursussen wordt subsidie gegeven om deelname te stimuleren. De kwaliteit van de cursussen wordt gewaarborgd doordat alleen onderwijsinstellingen de LNV cursus mogen aanbieden. De thema's voor deze cursussen zijn onder meer: maatschappelijk verantwoord ondernemen, voedsel, voedselveiligheid, biotechnologie, dierenwelzijn, milieu, biodiversiteit, natuur, plattelandsontwikkeling, visserij en ecologie, omgaan met water, energie, CO2 en gemeenschappelijk landbouwbeleid.

* Praktijkleren. Met dit instrument wordt gestimuleerd dat lerenden in groene opleidingen ook in de praktijk leren onder meer door praktijkweken te organiseren. Over de uitvoering wordt door de onderwijsinstellingen verantwoording afgelegd op basis van vooraf ingestelde doelen per instelling.

* Overige subsidies en regelingen in het kader van vakdepartementaal onderwijsbeleid.

In de tweede beleidsbrief onderwijs 2010 «onderwijs voor voedsel en groen: vernieuwing van de inhoud» (maart 2002) worden twee nieuwe programma's aangekondigd om het huidige instrumentarium voor inhoudelijke vernieuwing te stroomlijnen. Het budget van de VIA-regeling zal in de loop van de komende jaren via het programma «Inhoudelijke vernieuwing Groen Onderwijs» worden ingezet.

Via het programma «Kenniscirculatie voor voedsel en groen» kan integrale kennis over voedsel en groen voor de beroepsgroep en het gehele onderwijs, dus ook het primaire onderwijs, beschikbaar worden gesteld.

Doelgroep

* Diegenen die onderwijs genieten.

* Diegenen die gebruik maken van gekwalificeerden binnen het onderwijs

Prestatiegegevens

 AantalGemiddeld bedrag(x € 1 000)Totale uitgaven (x € 1 000)
Projecten VIA-regeling (aantal projecten)202004 004
Projecten cursusonderwijs301073 202
Regeling praktijkleren (aantal leerlingen AOC's)57 3500,4525 962
Overig subsidies Vakdepartementaal (aantal regelingen/afspraken)3443014 605

09.17 Algemeen onderwijsbeleid

Het waarborgen van algemene onderwijskundige vernieuwing in de LNV-instellingen. Hiervoor is het ministerie van OCenW beleidsbepalend en het ministerie van LNV trendvolgend.

Vereiste ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden door middel van gericht arbeidsmarktbeleid. Onderwijskundige ontwikkelingen gericht op doorstroom alsmede elders en eerder verworven competenties in de diplomering krijgen prioriteit. Ook een belangrijk aandachtspunt is de kwaliteitsverbetering van examens in samenwerking met OCenW-instellingen.

Nieuwe leervormen met ICT zijn ook van belang voor groene opleidingen. Nadruk ligt op het creëren van een goede infrastructuur. Daarnaast wordt door middel van stimulering van een aantal concrete projecten geëxperimenteerd met groene opleidingen, waarin nieuwe onderwijsvormen met ICT de nadruk krijgen.

Streefwaarden

Streefwaarde bij deze operationele doelstelling bestaat uit:

* Onderwijskundige ontwikkelingen binnen het groene onderwijs die in de pas lopen met ontwikkelingen binnen het overig onderwijs.

Beleidsinstrumenten

* Regelingen ICT: zorgen voor infrastructuur en nieuwe vormen van onderwijs met behulp van ICT.

* Overige regelingen in het kader van algemeen onderwijsbeleid voor Wageningen Universiteit.

* Overige regelingen in het kader van algemeen onderwijsbeleid voor HBO-groen.

* Overige regelingen in het kader van algemeen onderwijsbeleid voor VMBO/MBO-groen.

Doelgroep

* Diegenen die onderwijs genieten binnen de LNV-instellingen.

* Diegenen die gebruik maken van binnen de LNV-instellingen gekwalificeerden.

Prestatiegegevens

 AantalGem. bedrag x € 1 000Totaal x € 1 000
Regelingen en overige afspraken WU alg. 2422843
Regelingen en overige afspraken HBO alg.143194 430
Regelingen en overige afspraken VMBO/MBO alg. 2199421 035
Regelingen en overige afspraken ICT79946 960

09.18 Voorlichting

Het realiseren van een optimale kennisdoorstroming over beleidsmatige ontwikkelingen met betrekking tot voedsel en groen.

Het doel van de kennisdoorstroming is dat de betrokkenen de juiste maatregelen kunnen treffen om aan doelstellingen van LNV-beleid te voldoen. Hiervoor worden voorlichtingsopdrachten verstrekt voor het communiceren met diverse doelgroepen. De communicatie is bestemd voor sectoren, ketens, specifieke groepen, en mensen in het agrofoodcomplex en de groene ruimte. De opdrachten zijn afgeleid van nieuwe beleidsnota's van het ministerie van LNV en worden openbaar aanbesteed.

Streefwaarden

Output van de doelstelling betreft het feitelijk handelen van actoren in overeenstemming met beleidsissues voorzover ten gevolge van kennisdoorstroming. Resultaten van dit handelen zullen gemeten worden. De output is echter pas op termijn zichtbaar.

Beleidsinstrument

Voorlichtingsopdrachten: met de opdrachten worden voorlichtingsopdrachten voor het domein voedsel en groen gefinancierd. De nota's van het ministerie van LNV zijn hierbij leidend.

Doelgroep

Actoren binnen het LNV-beleidsdomein (producenten, consumenten en kenniswerkers op het gebied van voedselvoorziening en groene ruimte).

Prestatiegegevens

 Aantal tenders voorlichtingGem. bedrag (x € 1 000)Totale uitgaven(x € 1 000)
Voorlichting2072614 529

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1000
09 Kennisverspreiding2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN68 19799 35195 44393 76093 46893 19293 647
UITGAVEN47 69893 54495 43995 11794 82694 54995 004
Programma-uitgaven47 26992 63495 15994 83794 54694 26994 724
U0916 Vakdepartementaal onderwijsbeleid21 54645 68547 77347 12847 19947 01547 389
– VIA-regeling 3 1334 0044 0064 0064 0134 036
– Regeling cursusonderwijs 3 0043 2023 2003 2003 2003 218
– Regeling praktijkleren 27 37725 96225 57825 69925 77125 924
– Overig vakdepartementaal 12 17114 60514 34414 29414 03114 211
U0917 Algemeen onderwijsbeleid16 72835 46933 26833 58033 63033 94734 028
– Overige regel. WU, Alg. 1 534843847848855856
– Overige regel. HBO-groen, Alg. 4 8844 4304 4414 4614 5334 549
– Overige regel. VMBO/MBO-groen, Alg. 20 24921 03521 33821 36721 56421 588
– Regelingen ICT 8 8026 9606 9546 9546 9957 035
U0918 Voorlichting8 99511 48014 11814 12913 71713 30713 307
– Voorlichting 11 48014 52914 95114 95114 95214 952
– Strategisch Akkoord: efficiency-/volumetaakstelling  – 411– 822– 1 234– 1 645– 1 645
        
Apparaatsuitgaven429910280280280280280
U09.22 Baten-lastendienst429910280280280280280
ONTVANGSTEN 454545454545

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De apparaatsuitgaven baten-lastendienst hebben betrekking op LASER.

De ontvangsten hebben betrekking op uitgaven die verrekend worden met OCW.

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
 20032004200520062007
1. Totaal geraamde kasuitgaven95 43995 11794 82694 54995 004
1a. waarvan apparaatsuitgaven280280280280280
2. Programma-uitgaven     
2a. waarvan juridisch verplicht7 8852 397272136 
2b. waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden66 43666 36466 53566 93167 206
2c. niet onder 2a en 2b begrepen20 83826 07627 73927 20227 518
2d. totaal95 15994 83794 54694 26994 724

Toelichting

Een deel van de programma-uitgaven voor nog aan te gane verplichtingen heeft betrekking op doorlopende exploitatiesubsidies aan organisaties voor onderwijsvernieuwingen en meerjarige programma's voor de invoering van ICT in het groene onderwijs.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006
09.16De Actualiteit van de groene opleidingen    X
09.17De Actualiteit van de groene opleidingen    X
09.18Instrument voorlichting bij de implementatie van beleid  X  

Evaluatie en toezicht van het vakdepartementaal onderwijsbeleid wordt als volgt opgepakt:

* Door toetsing van de resultaten van visitaties wordt de kwaliteit van opleidingen getoetst.

* Via onderzoek op de arbeidsmarkt wordt getoetst of opleidingen daadwerkelijk aansluiten bij de arbeidsmarkt. Om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt goed te kunnen blijven volgen zal regulier (jaarlijks) een onderzoek onder schoolverlaters worden uitgevoerd. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt worden met ondersteuning van het daaraan verbonden onderzoek gevolgd. Uitkomsten van dit onderzoek worden door het onderwijs benut om opleidingen aan te passen.

* Voor wat betreft het praktijkleren zullen jaarlijks de ontwikkelingsplannen worden beoordeeld.

Een evaluatie van het praktijkleren is in 2002 afgerond. Op basis van deze evaluatie wordt de regeling praktijkleren 2003 aangepast.

* De Via-regeling wordt gaandeweg afgebouwd en vervangen door een nieuw programma.

* Het cursusonderwijs wordt in 2004 geëvalueerd.

* In 2006 zal een evaluatie worden uitgevoerd van het in de tweede beleidsbrief onderwijs 2010 «onderwijs voor voedsel en groen: vernieuwing van de inhoud» geschetste beeld voor de ontwikkelingsrichting van het groene onderwijs.

Evaluatie m.b.t. algemeen onderwijsbeleid wordt geëntameerd door OCenW. Voor het algemene onderwijsbeleid zijn de kaders voor toezicht wettelijk vastgelegd. De resultaten van toezicht worden in het jaarlijkse (landbouw)onderwijsverslag opgenomen. Op ad-hoc basis kunnen aanvullende evaluaties worden uitgevoerd. Uitvoering van het beleid wordt voor een belangrijk deel door de onderwijsinstellingen gedaan. Via de uitvoering van toezicht door de Inspectie wordt deze uitvoering gevolgd. Uitkomsten van het toezicht vormen de basis voor herijking en ombuigingen van het beleid.

Bij het voorlichtingsprogramma leggen opdrachtnemers per opdracht verantwoording af over de van tevoren in de opdracht vastgestelde doelen. Het systeem van open aanbesteding bij voorlichtingsopdrachten wordt in 2004 op zijn effecten geëvalueerd.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor het waarborgen van de kwaliteit (inclusief de inhoud van de opleidingen) en is resultaatverantwoordelijk voor de inzet en werking van de instrumenten voor het realiseren van de doelstellingen van dit beleidsartikel.

Groeipad VBTB

In 2003 wordt een streefwaarde voor realisatie van algemeen onderwijsbeleid ontwikkeld. De onderbouwing met prijs- en volumecomponenten wordt verder uitgewerkt.

10 Nominaal en onvoorzien

Dit niet-beleidsartikel heeft een bijzonder karakter. Vanuit dit artikel vinden overboekingen naar de overige beleidsartikelen plaats. Daarnaast worden onvoorziene uitgaven op het artikel geraamd. Het artikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en de overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de loongevoelige beleidsartikelen.

Onvoorzien

De grondslag van deze post ligt in de Comptabiliteitswet 2001, waarin de mogelijkheid is opgenomen om een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Budgettaire gevolgen

Bedragen x € 1 000
10 Nominaal en onvoorzien2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN 16 13310 86611 09711 43811 43811 425
UITGAVEN 16 13310 86611 09711 43811 43811 425
Programma-uitgaven 000000
        
Apparaatsuitgaven 16 13310 86611 09711 43811 43811 425
U1021 Prijsbijstelling 5 1135 1625 0895 2135 2135 200
U1022 Loonbijstelling 10 8425 5265 8306 0476 0476 047
U1023 Onvoorzien 178178178178178178
ONTVANGSTEN 000000

Toelichting

Van de aangehouden prijsbijstellingstranche 2002 is uiteindelijk 25% toegewezen.

Het restant loonbijstelling op dit artikel is gereserveerd voor centrale projecten sector rijk, alsmede voor de totstandkoming van de CAO 2002 (1-11-2002).

11 Algemeen

Op dit artikel worden de uitgaven, zowel apparaat als programma, toegelicht die niet vallen onder de voorgaande beleidsartikelen. Dit betreft: de apparaatsuitgaven van staf- en andere directies op het kerndepartement, uitgaven in het kader van het actieplan emancipatie, internationale contributies en de uitvoering van EU maatregelen.

Grafiek 12: Procentuele verdeling uitgaven 2003 over operationele doelstellingen en apparaat kst-28600-XIV-2-12.gif

Budgettaire gevolgen

Bedragen x € 1 000
11 Algemeen2001200220032004200520062007
VERPLICHTINGEN254 295264 587201 832188 094183 049186 129188 729
UITGAVEN254 306264 582201 964188 089183 045186 125188 725
Programma-uitgaven48 37067 48541 84340 86140 01439 16739 167
U1111 Emancipatie787227227227227227227
U1113 Internationale contributies7 3447 4357 4357 4357 4357 4357 435
U1114 Uitvoering van EU-maatregelen40 23959 82334 18133 19932 35231 50531 505
– Uitvoering van EU-maatregelen 59 82335 02834 89234 89234 89234 892
– Strategisch Akkoord: efficiency-/volumetaakstelling  – 847– 1 693– 2 540– 3 387– 3 387
        
Apparaatsuitgaven205 936197 097160 121147 228143 031146 958149 558
U1121 Apparaat178 395177 167140 441127 548123 351127 278129 878
– Apparaat 177 167159 289152 640154 691161 859164 459
– Strategisch Akkoord: efficiency-/volumetaakstelling*  – 9 250– 15 494– 21 742– 24 983– 24 983
– Strategisch Akkoord: vermindering inhuur externen  – 9 598– 9 598– 9 598– 9 598– 9 598
U1122 Baten-lastendienst27 54119 93019 68019 68019 68019 68019 680
ONTVANGSTEN47 872278 606245 756245 706245 706245 706245 706

* Inclusief de nadere besluitvormingsbegroting 2003.

Toelichting

De programma-uitgaven worden onderstaand toegelicht.

De apparaatsuitgaven hebben onder meer betrekking op de algemene leiding, de Bestuursraad, het Kabinet (inclusief de LNV-VB), de directies Personeel en Organisatie, Financieel Economische Zaken, Informatiemanagement en Facilitaire Aangelegenheden, Accountantsdienst, Voorlichting, Juridische Zaken, Internationale Zaken, Expertise Centrum LNV, de Regiodirecties en de Dienst Basisregistraties.

Op dit artikel worden tevens de materiële uitgaven ministerie algemeen geraamd, zoals huisvestings- en automatiseringsuitgaven, die niet zijn toe te rekenen aan de beleidsartikelen.

De uitgaven voor de baten-lastendienst hebben betrekking op uitvoeringskosten van LASER uit hoofde van de uitvoering van diverse EU-regelingen. Het gaat hier om diverse inkomensregelingen (o.a. slachtpremieregeling volwassen runderen) alsmede om de uitvoeringskosten van POP-projecten.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 gemiddelde sterktegemiddelde prijstotaal
Personeel algemene leiding en stafdirecties 1)73662,345 859
Personeel overige directies 2)66452,334 683
Materieel  30 805
Materieel Ministerie algemeen  36 388
Overig apparaat*  11 554
Ombuiging Strategisch Akkoord  – 18 848
Bijdrage aan Laser  19 680
Totaal apparaatsuitgaven  160 121

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

Toelichting

1) Dit betreffen de personele uitgaven van de algemene leiding en de stafdirecties Kabinet (incl. LNV-VB), Personeel en Organisatie, Financieel Economische Zaken, Informatiemanagement en Facilitaire Aangelegenheden, de Accountantsdienst en de directie Voorlichting.

2) Dit betreffen de personele uitgaven voor de regio- en projectdirecties, de directies Juridische Zaken en Internationale Zaken, het Expertisecentrum LNV en de Dienst Basisregistraties.

De ontvangsten hebben met name betrekking op de landbouwheffingen. In de bijlage Europese geldstromen worden de ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen per landbouwproduct weergegeven. Daarnaast worden op dit artikel ontvangsten geraamd voor de uitvoering van EU-landbouwmaatregelen. Tot slot is sprake van diverse overige ontvangsten.

Ontvangsten 2003 (x € 1 000)
Totaal245 756
Landbouwheffingen230 000
EU-ontvangsten5 003
Overige ontvangsten10 753

Toelichting op de programma-uitgaven

11.11 Emancipatie

In 2003 zal LNV haar emanciptie- en diversiteitsbeleid verder ontwikkelen en concretiseren.

Diversiteitsbeleid is zowel het tijdig opsporen wie door welk gangbaar beleid wordt uitgesloten als het ontwikkelen van alternatieven waardoor zoveel mogelijk mensen worden ingesloten.

Doordat diversiteitsbeleid vrouwen evenals andere groepen op een effectieve, niet problematiserende, stigmatiserende wijze insluit draagt het op een eigentijdsere wijze bij aan emancipatie.

Enerzijds worden de acties uit het actieplan 1999–2002 gecontinueerd:

– databestand voor vrouwen uitbreiden en bijhouden. Op termijn moeten die ook vanuit diversiteit ingevuld gaan worden.

– EmancipatieEffectRapportages (EER's) op relevante LNV thema's uitvoeren en deze verbreden naar DiversiteitsEffectrapportages (DER's)

– subsidie uitzetten om emancipatie en diversiteitsprojecten te ondersteunen.

– onderzoek doen naar de sociaal culturele dimensie op het platteland en de noodzakelijke integratie en aanpassing van het LNV-beleid. Dit wordt ook vanuit de diversiteitsfocus benaderd.

Anderzijds zal aan nieuwe zaken worden gewerkt, zoals:

– Stimuleringsimpuls sociale infrastructuur landelijk gebied ontwikkelen met andere partijen.

– interne en externe workshops om de meerwaarde van diversiteitsbeleid breed uit te dragen.

– concrete diversiteitsprojecten ontwikkelen om de urgentie van diversiteitsbeleid nog meer kracht bij te zetten.

11.13 Internationale contributies

Het ministerie van LNV voldoet jaarlijks aan de contributieverplichtingen uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van internationale organisaties die zich bewegen op het beleidsterrein van LNV. De contributie aan de FAO (Food and Agricultural Organisation) van de Verenigde Naties is veruit de grootste en behelst ca. 80 procent van het budget voor internationale contributies. De FAO-contributie wordt toegerekend aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), het cluster van buitenlanduitgaven en -ontvangsten op de rijksbegroting.

11.14 Uitvoering van EU-maatregelen

Op dit artikel worden uitgaven geraamd die samenhangen met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Concreet gaat het hier om de interventiekosten, de medebewindskosten, de uitgaven uit hoofde van de apurementprocedure en de kosten van schikkingen die samenhangen met de uitvoering van de Regeling Superheffing. Onder «interventiekosten» worden de kosten van in-, op- en uitslag verstaan van de marktordeningsproducten zuivel, rundvlees en granen.

De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan. Een nadere toelichting betreffende de uitvoering door de productschappen uit hoofde van medebewind wordt in de EU-bijlage gegeven.

Ten behoeve van de afwikkeling van declaraties over afgesloten jaren met het EOGFL, afdeling Garantie, door middel van de zogenaamde apurement-procedure is op dit artikel een stelpost opgenomen.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor de uitvoering van de EU-maatregelen.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

Reikwijdte van de mededeling over de bedrijfsvoering

Over het begrotingsjaar 2002 zal voor het eerst in het departementale jaarverslag een mededeling over de bedrijfsvoering worden afgegeven. De reikwijdte voor deze mededeling beperkt zich tot het financieel en materieel beheer en de daaraan ten grondslag liggende administraties. Daarnaast zal de mededeling ingaan op de wijze waarop de in de verantwoording opgenomen beleidsinformatie tot stand is gekomen. De mededeling over 2002 zal gebaseerd worden op de deelmededelingen van directies en diensten die in februari 2003 van hen gevraagd worden. Daarnaast dienen de rapporten van de Auditdienst als informatiebron voor de mededeling over 2002.

De reikwijdte voor het begrotingsjaar 2003, waarover in de verantwoording van 2003 mededeling zal worden gedaan, omvat naast de reikwijdte van de mededeling over 2002, ook het personeelmanagement, het informatiebeheer en de systemen van sturing en beheersing. De sturing en beheersing van het beleidsproces zal echter eerst in de mededeling over het jaar 2004 tot de reikwijdte behoren. Ook de sturing en het toezicht op de ZBO's, de RWT's en adviesraden, zullen in 2004 onder de reikwijdte van de mededeling vallen. Hoewel het voor de hand ligt ook aan deze organisaties een mededeling over hun bedrijfsvoering te vragen in het kader van het toezicht op hen, zal de bedrijfsvoering van deze organisaties vooralsnog niet onder de mededeling van het departement vallen. Het streven is er op gericht om in 2004 aan de uitgangspunten van het referentiekader voor de bedrijfsvoering te kunnen voldoen.

Planning en controlcyclus

Met het oog op de in de verantwoordingen op te nemen mededelingen over de bedrijfsvoering staat het ministerie van LNV de volgende planning- en controlcyclus voor ogen:

* In november van het jaar t-1 geven directies aan hoe zij hun bedrijfsvoeringsplan voor het jaar t zien. Uitgaande van de baselines op het gebied van bedrijfsvoering en op basis van de aard van hun primaire processen, geven directies en diensten aan welke risico's bij hen aanwezig zijn en welke maatregelen en activiteiten zij ontwikkelen om aan de baselines te kunnen voldoen.

* In september van het jaar t wordt bij de derde begrotingsrapportage aan directies en diensten gevraagd aan te geven welke vorderingen behaald zijn met de ingezette maatregelen en activiteiten (voortgang uitvoering bedrijfsvoeringsplan).

* Bij de vierde begrotingsrapportage in januari van het jaar t+1 (over het jaar t) doen directies en diensten een mededeling te doen over hun bedrijfsvoering, waarbij zij dienen aan te geven in welke mate zij menen te voldoen aan de baselines bedrijfsvoering.

De directie Financieel-Economische Zaken houdt toezicht op de uitvoering van de planning en de implementatie van verbeteracties in de bedrijfsvoering. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Monitor Bedrijfsvoering en de rapportages ter zake van de Auditdienst. Gestreefd wordt de hierboven beschreven planning en controlcyclus in het begrotingsjaar 2004 operationeel te hebben.

Referentiekader bedrijfsvoering

Als basis en verbinding voor het op te stellen referentiekader bedrijfsvoering, waarin ook de uitgangspunten voor het opnemen van aandachtspunten in de mededeling zullen worden aangegeven, wordt begin 2003 een departementale visie op bedrijfsvoering, sturing en beheersing ontwikkeld. De visie op bedrijfsvoering, de reeds bestaande «baseline financieel en materieel beheer» en de per dienstonderdeel uitgevoerde risico-analyses zullen uitgangspunt zijn voor de in het najaar van 2003 op te stellen bedrijfsvoeringsplannen.

Op dit moment beschikt het ministerie van LNV over een «baseline financieel en materieel beheer». Deze baseline is echter vormgegeven vanuit de controlerende functie en minder geschikt als referentiekader voor het management. In 2002 zal deze baseline daartoe geschikt gemaakt worden. Met het oog op de andere aspecten van bedrijfsvoering staat LNV de volgende planning voor ogen:

* personeel beheer: december 2002,

* informatiemanagement: juli 2003,

* beleidsproces: juli 2003,

* sturing en beheersing: juli 2003.

Bedrijfsvoeringsonderzoeken

In 2002 is de departementale Accountantsdienst omgevormd tot departementale Auditdienst. Aan deze dienst zijn de onderzoeken naar de bedrijfsvoering opgedragen. De door de Auditdienst (AD) uit te voeren controle op de verslaglegging zal ook betrekking hebben op het ordelijk en controleerbaar tot stand komen van de mededeling over de bedrijfsvoering en van de beleidsinformatie.

Voor zover de bedrijfsvoering het financieel en materiaal beheer betreft is reeds een interdepartementale baseline en een vaste aanpak voor het AD-onderzoek bij directies en diensten van LNV (baseline-onderzoek) ontwikkeld. Voor het onderwerp en de periodiciteit van overige onderzoeken naar de bedrijfsvoering zijn geen nog nadere regels gesteld. Ze worden gebaseerd op een jaarlijkse risicoafweging en dienen bij te dragen aan de kwaliteit van de (besluitvorming over) bedrijfsvoering en (gedeeltelijk) aan de onderbouwing van de mededeling bedrijfsvoering. Voorbeelden uit het referentiekader van Financiën zijn: het doorlichten of benchmarken van processen en het evalueren van de organisatiestructuur, van de naleving van procedures en van de effectiviteit van de planning en controlcyclus of de bedrijfsvoering als geheel. De AD werkt momenteel aan het opzetten van onderzoeken op een aantal LNV-brede thema's door de nieuw in te richten afdeling Audits Interne Organisatie, in overleg met de betreffende directies. De onderzoeken naar de bedrijfsvoering zullen voldoen aan de in het referentiekader voor de mededeling genoemde kwaliteitseisen.

Naarmate zich op bepaalde bedrijfsvoeringsterreinen een vaste onderzoeksaanpak uitkristalliseert, kan worden besloten deze toe te voegen aan het reguliere baselineonderzoek bij de directies en diensten.

Bij de programmering van bedrijfsvoeringsonderzoeken zal rekening gehouden worden met het groeitraject voor de reikwijdte van de mede-deling over de bedrijfsvoering. Besluitvorming over de programmering vindt plaats in het departementale auditcomité. Gestreefd wordt begin 2003 een meerjarige programmering voor bedrijfsvoeringsonderzoekgereed te hebben. Voor alle onderzoeken geldt dat de Bestuursraad opdrachtgever is.

Paragraaf inzake baten-lastendienst

Bureau Heffingen

Profiel

Bureau Heffingen zet, met gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologie, wet- en regelgeving om in administratieve processen en registreert en beoordeelt gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van wet- en regelgeving.

De uitvoeringswerkzaamheden van Bureau Heffingen bestaan uit:

* Uitvoering van de Meststoffenwet, waaronder het MINeralen Aangifte Systeem (Minas) inclusief de bijbehorende registratie en invordering, de Wet verplaatsing mestproductie, transacties pluimvee- en varkensrechten en de Regeling beëindiging veehouderijtakken. Hierbij gaat het onder meer om het vaststellen en innen van de Minas aangiftes, de jaaropgaven, de registratie en beoordeling van gegevens, zoals oppervlakten landbouwgrond en aantallen dieren, mestproductierechten en pluimvee- en varkensrechten, maar ook om de erkenning van intermediaire ondernemingen.

* Registratie van meststromen. Centraal hierin staat de verwerking van afleveringsbewijzen dierlijke meststoffen en overige organische meststoffen.

* Controleren van internationale mesttransporten. In het kader van de Regeling keuring en handel dierlijke producten en de Europese Verordening op de Overbrenging van Afvalstoffen zorgt Bureau Heffingen voor de administratieve controle van grensoverschrijdende mesttransporten.

* Afhandelen van MestAfzetOvereenkomsten (MAO).

* Afhandelen bezwaar- en beroepszaken.

* Uitvoeren van de Regeling administratieve voorschriften bestrijdingsmiddelen.

* Leveren van inbreng bij de vormgeving van het nieuwe mestbeleid en de totstandkoming van regelgeving.

* Het verschaffen van gegevens ter beoordeling van de effectiviteit van het gevoerde beleid.

* Optimalisatie bedrijfsprocessen d.m.v. automatisering (b.v. Analyst notebook, Datamining en Warehousing en Rebus).

* Voorlichting en communicatie.

Planning en verslaglegging

Ten behoeve van de planning en de verslaglegging is een productenkader opgesteld in de vorm van instrumentafspraken met Directie Landbouw waarin de hoofdproducten (= kerntaken) van Bureau Heffingen zijn benoemd. Per instrumentafspraak worden de gerealiseerde output en de bestede uren (fte's) vermeld. Over de planning van de uit te voeren activiteiten, die in het jaarplan en de begroting zijn opgenomen, wordt vooraf met de Bestuursraad van het ministerie van LNV overleg gevoerd. Over de realisatie van het jaarplan en de begroting wordt aan de Bestuursraad gerapporteerd. Dit gebeurt op basis van het productenkader in de CCS-rapportage.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2003

(bedragen x € 1 000)
 2001200220032004200520062007
Baten       
Opbrengst moederdepartement51 53051 68642 68139 24236 28136 28136 281
Specifieke opbrengsten LNV2 039903578572572572572
Opbrengst derden596482482482482482482
Rentebaten224136136136136136136
Buitengewone baten       
        
Totale baten54 38953 20743 87740 43237 47137 47137 471
        
Lasten       
Apparaatskosten       
* personeel18 27820 87417 38915 98114 85214 57014 571
* materieel23 66419 57214 11512 57910 76710 96010 960
* huisvesting4 0615 0664 7644 6374 5354 5804 580
Rentelasten553620614682736756756
Afschrijvingskosten totaal6 1946 9576 9956 5536 5816 6046 604
* Afschrijvingskosten materieel4 5962 1072 1822 1922 2612 2852 285
* Afschrijvingskosten immaterieel1 5984 8504 8134 3624 3194 3194 319
Dotaties voorzieningen3633630    
        
Totale lasten53 11353 45243 87740 43237 47137 47137 471
        
Saldo van baten en lasten1 276– 24500000

Toelichting

* De opbrengst Moederdepartement in 2003 sluit aan bij de in de begroting van LNV geraamde bedragen (beleidsartikel 5). Hierin zijn de hoofdproducten (= kerntaken) van Bureau Heffingen benoemd.

* De specifieke opbrengsten LNV onderdelen heeft betrekking op vergoedingen voor werkzaamheden in opdracht van andere LNV-diensten.

* De opbrengst derden heeft grotendeels betrekking op het registreren van blokkaderecht en het toepassen van het profijtbeginsel bij overdracht mestproductierechten, pluimvee- en varkensrechten. Het betreft vergoedingen (leges) die veehouders moeten betalen voor de behandeling van overdracht van mestproductierechten dan wel pluimvee of varkensrechten. De leges dienen vooraf te worden voldaan.

* De rentebaten hebben betrekking op het voordelige saldo van de Rekening-courant.

* De personele kosten in 2003 hebben betrekking op de salariskosten van het personeel op de vaste en tijdelijke formatieplaatsen en van uitzendkrachten. De externen worden verantwoord onder materieel.

* De materiële kosten in 2003 bestaan uit personeelsgebonden kosten, automatiseringskosten, diensten derden en logistieke kosten.

* De huisvestingskosten betreffen de exploitatielasten (huur en schoonmaakkosten etc.) van de panden waarin Bureau Heffingen is gehuisvest. Vanaf 2002 is de (gecalculeerde) huur die aan de RGD betaald zou moeten worden meegenomen in de exploitatielasten voor de huisvesting.

* De afschrijvingen voeden de begroting van kapitaaluitgaven en -ontvangsten. De afschrijvingen vinden lineair plaats en zijn gebaseerd op de historische aanschafwaarde. De afschrijvingslasten in 2003 (€ 6,995 mln.) bestaan uit € 2,2 mln. afschrijvingen materieel en€ 4,8 mln. afschrijvingen immaterieel.

* De rentelasten vloeien voort uit de wijzigingen die het Ministerie van Financiën per 1 januari 2000 heeft doorgevoerd met betrekking tot de financiering van de vaste activa.

Kasstroomoverzicht 2003

(bedragen x € 1 000)20002001200220032004200520062007
Rekeningcourant RHB 1 januari2 9088 5708 0327 9679 38610 06210 25510 373
         
Totaal operationele kasstroom7 3124 8404 2286 9956 5536 5816 6036 603
         
-/- totaal investeringen– 7 739– 8 139– 6 800– 6 800– 6 800– 6 800– 6 800– 6 800
+  totaal boekwaarde desinvesteringen        
         
Totaal investeringskasstroom– 7 739– 8 139– 6 800– 6 800– 6 800– 6 800– 6 800– 6 800
         
-/- uitkering aan moederdepartement– 6 6290000000
+ storting door moederdepartement3 2731 317000000
-/- aflossingen op leningen– 2 652– 3 548– 4 293– 5 576– 5 877– 6 388– 6 486– 6 486
+  beroep op leenfaciliteit12 0974 9926 8006 8006 8006 8006 8006 800
         
Totaal financieringskasstroom6 0892 7612 5071 224923412314314
         
Rekeningcourant RHB 31 december8 5708 0327 9679 38610 06210 25510 37210 490

Toelichting

De investeringen 2003 ad. € 6,8 mln. zijn onderverdeeld in:

* Hardware, maatwerk software (ontwikkelen programmatuur), software en ontwerpen van formulieren door derden (€ 5,3 mln.) (afschrijvingstermijn 3 jaren)

* Inventaris/installaties en overige materiële vaste activa (€ 0,6 mln.) bestaande uit kantoormeubilair, kantoormachines en overige aanschaffingen uit (afschrijvingstermijn 5 jaren)

* Verbouwingen en huisvesting (€ 0,9 mln.) (afschrijvingstermijn 10 jaren)

Overzicht vermogensontwikkeling

Bedragen x € 1 00020002001200220032004200520062007
Eigen vermogen per 1/13 356– 1 3171 2761 0311 0311 0311 0311 031
         
Saldo van baten en lasten– 1 3171 276– 24500000
         
Directe mutaties in het eigen vermogen:        
– uitkering aan moederdepartement        
– vermogensbijdrage door moederdepartement3 2731 317      
– overige mutaties– 6 629       
         
Eigen vermogen per 31/12– 1 3171 2761 0311 0311 0311 0311 0311 031

Prestaties

In dit hoofdstuk worden beheersmatige kengetallen en indicatoren weergegeven die een indruk geven van de uitvoering van het beleid door Bureau Heffingen.

Ten behoeve van de planning en de verslaglegging is in 2001 een nieuw productenkader opgesteld in de vorm van instrumentafspraken met Directie Landbouw waarin de hoofdproducten (= kerntaken) van Bureau Heffingen zijn benoemd. Per instrument worden de gerealiseerde output en de bestede uren vermeld.

Productenkader 2003
 Product-eenheden x 1 000Uren x 1 000Uren per product-eenheidLasten totaal x € 1 000Lasten per product-eenheid x € 1 000
1. Minas1 1245200,4629 57526
2. Rechten331223,746 058186
3. Overig wet- en regelgeving5070,142315
4. Nieuw Mestbeleid421413,348 013190
      
Totaal1 2497900,6343 87735
Productenkader vermoedelijke uitkomst 2002
 Product-eenheden x € 1 000Uren x 1 000Uren per product-eenheidLasten totaal x € 1 000Lasten per product-eenheid x € 1 000
1. Minas1 5566880,4436 02923
2. Rechten411603,97 380180
3. Overig wet- en regelgeving2780,328111
4. Nieuw Mestbeleid401864,659 762244
5. Mestloket     
      
Totaal1 6641 0420,6353 45232

Minas: bestaat uit de aangifte minas en registraties van mestafleveringsbewijzen, voerjaaroverzichten, grondgebruikersverklaringen en aanmeldingen minas. Piek in aantallen in 2002. In 2002 zijn achterstanden weggewerkt. In 2002 en 2003 veel bezwaar en beroep (1 jaar uitstel).

Rechten: bestaat uit transacties pluimvee, mestproductierechten, varkensrechten en de RBV-regeling.

Overig wet- en regelgeving: bestaat uit registratie grensboeren, EVOA, bestrijdingsmiddelen en in 2003 extra registratie melding voorafgaand aan export (30 000 in 2003).

Nieuw Mestbeleid: bestaat uit mestafzetovereenkomsten, mest buiten landbouw en in 2003 bedrijfsoverdrachten. In 2003 raming 40 000 mestafzetovereenkomsten en 2 600 bedrijfsoverdrachten.

Kwaliteits- en prestatie-indicatoren

Telefoon
 Aantal Verm.uitkomst. 2002Aantal Raming 2003
Divisie Rechten50 00030 000
Divisie Heffingen47 10032 600
Divisie R & I29 46130 000
MKZ0 
Totaal Bureau Heffingen126 56192 600

Het betreft 3e lijns telefoon (op dossierniveau). Uitgangspunt is dat de 1e en 2e lijns telefoon door het LNV-loket afgehandeld wordt.

1e lijns = contact over algemene werkzaamheden van de opdrachtgever

2e lijns = contact over inhoudelijke werkzaamheden van de opdrachtgever

3e lijns = klantcontact uitgevoerd door de backoffice (op dossierniveau).

In 2003 zullen alle 1e en 2e lijns telefoontjes afgehandeld worden door het LNV-loket (per 1 september 2002 aparte dienst).

De norm voor bereikbaarheid (het percentage van het aantal binnenkomende gesprekken, dat daadwerkelijk is afgehandeld) is 95% en voor het service level (het percentage van het aantal afgehandelde gesprekken, dat binnen 20 seconden is aangenomen) 80%.

Klachten
 Aantal Verm.uitkomsten 2002Aantal Raming 2003
Minas3536
Rechten2420
Totaal5956

De norm is dat klachten binnen 14 werkdagen afgehandeld worden inclusief terugkoppeling van het resultaat naar de klant.

Bezwaar & Beroep
Bezwaarschriften/categorieAantal Verm.uitkomsten 2002Aantal Raming 2003
Totaal Rechten471206
Heffingen (Minas)15 00014 000
Zand en loss10 750 
MAO301 354
Totaal26 25115 560

Het verschil tussen de vermoedelijke uitkomsten 2002 en de raming 2003 wordt hoofdzakelijk verklaard door de onverwachte instroom van bezwaren tegen het besluit zand- en lössgronden. Voor de rest worden de extra verwachte MAO bezwaren ongeveer in evenwicht gehouden door minder Minas bezwaren.

Bezwaar & Beroep
Beroepschriften/categorieAantal Verm.uitkomsten 2002Aantal Raming 2003
Rechten7430
Heffingen (Minas)1 000650
Totaal1 074680

Bezwaar- en beroepschriften Rechten worden afgehandeld binnen 6 weken.

Bezwaar- en beroepschriften Minas-aangifte worden afgehandeld binnen 6 maanden tenzij verdaging plaatsvindt (nogmaals 6 maanden.)

LASER

Profiel

LASER is een uitvoerende overheidsdienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) en vanaf 16 oktober 1995 erkend betaalorgaan voor de uitvoering van Europees beleid door de Europese Unie. Op 20 juli 1998 is middels het instellingsbesluit aan LASER de status van agentschap verleend. (Staatscourant, nr. 150/pag. 4; LASER/981 673). De instellingsbeschikking LASER is met ingang van 1 januari 1999 in werking getreden. De bestuursraad van LNV is de eigenaar van LASER.

De kerntaak van LASER is de uitvoering van regelingen op het terrein van primaire landbouw, visserij, verwerkende industrie, natuur, bos, landschap en recreatie. De beleidsdirecties van het Ministerie zijn opdrachtgever van LASER. Daarnaast werkt LASER ook voor andere opdrachtgevers, zoals andere departementen, provincies en gemeenten.

De regelingen die LASER uitvoert hebben in veel gevallen betrekking op de uitvoering van financiële regelingen in de vorm van subsidies, interventies en garanties. Ook worden op grond van wettelijke bepalingen vergunningen verstrekt en ontheffingen verleend. Advies over de uitvoerbaarheid van regelingen maakt deel uit van het werk. Tevens worden gegevens verzameld, bewerkt en verstrekt. In noodsituaties is LASER onder meer actief op het terrein van crisisbeheersing (o.a. de uitbraak van klassieke varkenspest, BSE en MKZ) en de uitvoering van schaderegelingen, zoals de uitvoering van de Wet Tegemoetkoming Schade bij rampen en zware ongevallen (WTS), waaronder de vuurwerkramp Enschede valt. Het totale werkterrein van LASER is zeer gevarieerd en onderhevig aan wisselende politiek-maatschappelijke accenten.

In het kader van de klantgerichtheid is in 2001 begonnen met de uitvoering van een Gemeenschappelijke data-inwinning. In samenwerking met de andere uitvoerende diensten wordt gewerkt aan een gemeenschappelijke database waarin alle mogelijke gegevens van de klanten van LNV zijn opgeslagen ten behoeve van de afhandeling van aanvragen. De gemeenschappelijke data-inwinning betekent een administratieve lastenvermindering voor de klanten. Daarnaast heeft LASER in 2001 een frontoffice geïnstalleerd waar alle klantencontacten naar toe geleid worden. Deze frontoffice wordt in 2002 geïntegreerd met het LNV-loket.

De omvang van LASER is afhankelijk van het werkpakket waarvoor LASER opdracht krijgt en fluctueert over de jaren heen. Het aantal opdrachten aan LASER is de afgelopen jaren sterk toegenomen, daarnaast wordt er in geval van een crisis een beroep gedaan op de kwaliteiten van de LASER organisatie. Dit vraagt om een flexibele organisatie en deskundig personeel. Vanaf 1999 is LASER daarom intensief bezig met een omvangrijk traject de ambities en eisen aan personeel, organisatie, bedrijfsvoering en ICT aan te passen aan de wensen en eisen die de klanten stellen aan een moderne en betrouwbare uitvoeringsorganisatie. LASER sluit met deze ontwikkeling aan bij het departementale beleid.

Producten en tarieven

LASER voert een administratie waarbij de kosten die verbonden zijn aan de LASER-producten inzichtelijk worden gemaakt. Hierdoor zijn op basis van integrale kostprijzen afspraken met opdrachtgevers gemaakt over de te leveren producten met de bijbehorende tarieven. De regelingen die LASER uitvoert voor de opdrachtgevers zijn de producten van LASER. Jaarlijks worden de uit te voeren regelingen (ca 130), de betreffende volumina en uitvoeringsmodaliteiten in een managementafspraak («regelingsafspraak») overeengekomen met de opdrachtgevers van LNV. Voor opdrachtgevers buiten LNV worden afspraken geformaliseerd in de vorm van samenwerkingsovereenkomsten en contracten.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2003

Bedragen x € 10002001200220032004200520062007
Baten       
Opbrengst Moederdepartement56 36347 28334 40434 40434 40434 40434 404
Opbrengst Overige departementen2 272892892892892892892
Opbrengst Derden4 4502 4252 4252 4252 4252 4252 425
Rentebaten128627178808081
Buitengewone baten1 581
Verborgen opbrengsten6 6156 1675 9405 7135 4865 2595 032
        
Totale baten71 40956 82943 73243 51243 28743 06042 834
        
Lasten       
Apparaatskosten       
* personele kosten38 76931 86422 19321 55321 17920 83521 365
* materiële kosten21 85114 99410 44410 1439 9679 80510 054
Rentelasten58318603683719695676
Afschrijvingskosten       
* materieel8651 2201 2071 1591 1171 124986
* immaterieel1 3052 0163 1684 0824 6365 1594 538
Dotaties voorzieningen39787981858585
Buitengewone lasten1 130
Verborgen lasten6 6156 3396 0385 8115 5845 3575 130
        
Totale lasten70 63256 82943 73243 51243 28743 06042 834
        
Saldo van baten en lasten777

Toelichting

* De opbrengsten LNV volgen uit het meerjarig beeld van de uit te voeren regelingen op grond van het werkpakket 2002. In 2002 worden nog kosten gemaakt uit hoofde van de Gemeenschappelijke Data-inwinning. Tevens vertonen de slachtpremieregeling volwassen runderen en programma nog te veel instabiliteit in de uitvoering. Daarom is er voor gekozen de uitvoering van deze regelingen nog niet structureel te financieren.

* De opbrengsten overige departementen hebben betrekking op de uitvoering van regelingen in opdracht van het Ministerie van VROM en BZK.

* De opbrengsten derden hebben enerzijds betrekking op uitvoering van regelingen in opdracht van lagere overheden. Anderzijds heeft deze post betrekking op de vergoeding van verstrekte vergunningen (leges), de verkoop van kaarten, etc.

* De rentebaten vloeien voort uit het meerjarige positief RHB-saldo (zie ook Begroting van kapitaaluitgaven en -ontvangsten).

* De verborgen opbrengsten hebben een fictief karakter. Voor de bepaling van de integrale kosten is het namelijk noodzakelijk dat de kosten die andere directies c.q. diensten LNV verantwoorden, voor de voortbrenging van LASER producten en diensten worden meegenomen. Desbetreffende diensten berekenen deze kosten echter niet door aan LASER. Op haar beurt brengt LASER deze kosten dan ook niet in rekening bij de LNV-opdrachtgevers. Wel worden deze kosten aan opdrachtgevers buiten LNV in rekening gebracht.

* De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie.

* De materiële kosten hebben o.a. betrekking op opleidingen, reis- en verblijfkosten, bureaukosten en huisvestingskosten. Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om regelingen te kunnen uitvoeren. Het betreft o.a. kosten verband houdend met het onderhoud van de geautomatiseerde systemen.

* De rentelasten vloeien voort uit de financiering van de investeringen van het LASER via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. De gehanteerde rentepercentages zijn:

– 3 jaar: 4,65%

– 4 jaar: 4,82%

– 7 jaar: 5,18%

– 30 jaar: 5,60%

De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. Onder de materiële activa vallen o.a. de kantoorinventaris, kantoormachines en hardware. De immateriële vaste activa betreft de inzet van Informatie Technologie voor de uitvoering van de regelingen. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van LASER. De afschrijvingen vinden lineair plaats met een afschrijvingstermijn van 3 tot 30 jaar.

* De dotaties voorzieningen bestaan uit een dotatie aan de voorzieningen groot onderhoud panden en wachtgeld die in de toekomst voor rekening komen van LASER.

* De verborgen lasten betreffen kosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van LASER, maar door andere directies c.q. diensten LNV worden verantwoord. Het betreft met name de kosten van de facilitaire dienstverlening, zoals huisvesting.

Kasstroomoverzicht 2003

De specificatie van de rekening van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten:

het kasstroomoverzicht van het agentschap LASER

Bedragen x € 10002001200220032004200520062007
Rekeningcourant RHB 1 januari4 7135 7386 7527 5247 9897 9848 106
        
Totaal operationele kasstroom8303 2514 0224 9705 7036 2895 530
        
-/- totaal investeringen– 4 222– 8 566– 5 013– 5 965– 5 795– 5 075– 5 824
+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen       
        
Totaal investeringskasstroom– 4 222– 8 566– 5 013– 5 965– 5 795– 5 075– 5 824
        
-/- eenmalige uitkeringen aan LNV       
+/+ eenmalige storting door LNV       
-/- aflossingen op leningen – 2 237– 3 250– 4 505– 5 708– 6 167– 5 582
+/+ beroep op leenfaciliteit4 4178 5665 0135 9655 7955 0755 824
        
Totaal financieringskasstroom4 4176 3291 7631 46087– 1 092242
        
Rekeningcourant RHB 31 december5 7386 7527 5247 9897 9848 1068 054

Toelichting

* De stijging van de operationele kasstroom wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de stijging van de afschrijvingskosten. De aanzienlijke investeringen voor de periode 2003 t/m 2007 leiden tot een jaarlijkse stijging van deze kosten.

* De investeringen in de immateriële vaste activa vloeien hoofdzakelijk voort uit het Verbeter-/Vernieuwingstraject zoals in gang gezet per december 2000. Daarnaast zijn de investeringen in de materiële vaste activa voornamelijk gericht op het vervangen van verouderde en afgeschreven activa.

* De uiteindelijke stijging van de Rekeningcourant RHB wordt veroorzaakt, doordat de afschrijvingen de aflossingen tot 2005 overstijgen.

Overzicht vermogensontwikkeling

Bedragen x € 10002001200220032004200520062007
Eigen vermogen per 1/11 6842 4612 4612 4612 4612 4612 461
        
Saldo van baten en lasten777      
        
Directe mutaties in het eigen vermogen:       
– uitkering aan LNV       
– exploitatiebijdrage van LNV       
– overige mutaties       
        
Eigen vermogen per 31/122 4612 4612 4612 4612 4612 4612 461

Kengetallen

Beheersmatige indicatoren

LASER onderscheidt een aantal indicatoren om de doelmatigheid en doeltreffendheid te kunnen monitoren. Deze indicatoren geven inzicht in de betreffende ontwikkelingen over de jaren heen en zijn weergegeven in onderstaande tabel.

 19992000200120022003
Gemiddeld uurtarief (€)54,8052,7952,9356,2159,34
Resultaatontwikkeling (x € 1000)577364777  
Flexibiliteit personele inzet0,320,380,290,230,25
Productiviteit Ambtelijk Personeel (%)74,474,476,776,576,5
Gemiddelde tijdsinzet per aanvraag1,061,111,590,970,97
Gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag75,6171,30117,4672,3072,30

Toelichting

* Het gemiddeld integraal uurtarief wordt gehanteerd bij het bepalen van de kosten per regeling. Vanaf 2001 is een stijging te zien in dit uurtarief. Voor 2002 wordt dit voornamelijk veroorzaakt door de loonontwikkeling 2002 (CAO) en in het bijzonder Individuele Keuzen in het Arbeidsvoorwaarden Pakket (IKAP). Voor 2003 wordt de stijging veroorzaakt door de loonontwikkeling en de doorberekening van LNV-diensten (met name automatisering) aan LASER.

* De resultaatontwikkeling heeft betrekking op de resultante van de baten en lasten. Voorcalculatorisch zijn de baten en lasten in evenwicht.

* De flexibiliteit is gedefinieerd als de formatieve inzet van uitzendkrachten en contractanten ten opzichte van de totale formatieve bezetting. Een flexibiliteit van 0,25 is de norm die binnen LASER gesteld is voor de jaren 2003 en verder.

* De productiviteit ambtelijk personeel is de verhouding tussen het aantal uren ten behoeve van de directe en indirecte taken jaarplan LASER ten opzichte van het totaal aantal werkbare uren (inclusief ziekte en verlof).

* De gemiddelde tijdsinzet per aanvraag is de verhouding tussen de totale directe uren ten opzichte van het totaal aantal afgehandelde aanvragen. De uitschieter in 2001 wordt veroorzaakt door Gemeenschappelijke Data Inwinning en (Regie) MKZ. Deze brengen namelijk relatief veel directe uren en geen aanvragen met zich mee.

* De gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag is de verhouding tussen de totale uitvoeringskosten LNV ten opzichte van het totaal aantal afgehandelde aanvragen. De uitschieter in 2001 wordt veroorzaakt door regelingen als Gemeenschappelijke Data Inwinning en (Regie) MKZ. Deze regelingen brengen namelijk relatief veel uitvoeringskosten en geen aanvragen met zich mee.

Naast doelmatigheid en doeltreffendheid dient LASER te streven naar een optimale kwaliteit in de uitvoering van de regelingen. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de zorgvuldigheid in de uitvoering van de regelingen door LASER.

 200120022003
Bezwaarschriften   
Afgehandeld (aantal)3 1823 6023 100
Toegekend (%)353535
Afgewezen (%)656565
Beroepschriften   
Uitspraken (aantal)153500400
Gegrond (%)243025
Ongegrond (%)767075

* De stijging in de bezwaarschriften in het jaar 2002 wordt met name veroorzaakt door MKZ. De afhandeling van deze bezwaarschriften vindt grotendeels in 2002 plaats.

* De toename in 2002 en 2003 t.o.v. 2001 is te verklaren door het feit dat LASER pas vanaf 1 juli 2001 beroepschriften behandelt/registreert.

Prestaties per beleidsartikel

In onderstaande tabel zijn het aantal prestaties van LASER (i.c. de regelingen) met bijbehorende uitvoeringskosten per beleidsartikel weergegeven.

 Uitvoeringskosten (x € 1000)Aantal Regelingen
 200120022003200120022003
Artikel 1 Versterking Landelijk Gebied2 7841 1121 117293635
Artikel 2 Verwerving en Inrichting EHS 702661 11
Artikel 3 Beheer EHS6 02110 2376 374151313
Artikel 4 Economisch Perspectiefvolle Agroketens9 5285 4444 001241919
Artikel 5 Bevorderen Duurzame Productie3 6138 9482 291292525
Artikel 6 Voedselveiligheid, Voedselkwaliteit en Diergezondheid7 432*  12  
Artikel 9 Kennis Verspreiding598910280444
Artikel 11 Algemeen (=EU)26 38719 93019 680302929
Totaal56 36347 28334 404143127126

Toelichting prestaties

* De uitvoeringskosten en prestaties in 2001 op beleidsartikel 6, hebben voornamelijk betrekking op de MKZ-crisis.

Plantenziektenkundige Dienst

Profiel

De opdracht die de Plantenziektenkundige Dienst (PD) als agentschap heeft is het weren, bestrijden en beheersen van ziekten en plagen in de plantaardige sector. Dit om een duurzame, concurrerende en veilige land- en tuinbouw te bevorderen, de handel zoveel mogelijk ongestoord te laten plaatsvinden en het Nederlandse landschap in stand te houden. Een duurzame, veilige en concurrerende land- en tuinbouw betekent onder andere minder gebruik en minder afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen. Het voorkómen, dan wel beperken van ziekten en plagen levert daaraan een belangrijke bijdrage.

De PD voert deze taak uit in het kader van de Plantenziektenwet, de Bestrijdingsmiddelenwet, Europese regelgeving en internationale verdragen.

Voor de uitvoering van wettelijke taken, waarop het profijtbeginsel niet van toepassing is, en voor beleidsondersteuning ten behoeve van LNV ontvangt de PD een bijdrage van het ministerie. Voor de uitvoering van wettelijke taken, waarop het profijtbeginsel van toepassing is, brengt de PD een in beginsel kostendekkend tarief (retributie) in rekening. Daar waar de dienst, afgeleid van zijn kerntaken, opdrachten voor derden uitvoert in concurrentie, gelden marktconforme tarieven.

LNV streeft naar een verbreding van de toepassing van het profijtbeginsel. Daarom is in 2001 voor importinspecties een tarief geïntroduceerd.

De begroting van baten en lasten voor het jaar 2003

bedragen x € 1 0002001200220032004200520062007
Baten       
Bijdrage LNV9 82712 89612 25812 25812 25812 25812 258
Opbrengsten derden12 16111 60411 76511 81111 75711 65911 659
Rente baten48      
Buitengewone baten15      
        
Totale baten22 05124 50024 02324 06924 01523 91723 917
        
Lasten       
Vast personeel12 94713 18913 18913 18913 18913 18913 189
Variabel personeel2 2312 0842 0842 0842 0842 0842 084
Materieel4 7755 9215 0135 0135 0135 0135 013
Huisvesting 2 6022 6022 6022 6022 6022 602
Afschrijving immaterieel368139247247247187187
Afschrijving materieel108590709755701662662
Rentelasten124135134134134135135
Dotatie voorziening109454545454545
Buitengewone lasten416      
        
Totale lasten21 07824 70524 02324 06924 01523 91723 917
        
Saldo van baten en lasten973– 20500000

De opbrengst LNV sluit aan bij de in de meerjarenraming van LNV verantwoorde apparaatsuitgaven op beleidsartikel 05 Bevorderen duurzame productie. Het betreft een vergoeding voor de geraamde diensten in het kader van uitvoering van wettelijke taken, waarop het profijtbeginsel niet van toepassing is, en voor diensten ten behoeve van LNV (met name beleidsondersteuning).

Tot en met 2001 werd het merendeel van de huisvestingslasten t.b.v. de PD door het kerndepartement bekostigd. Met ingang van 2002 komen alle huisvestingslasten voor rekening van het agentschap. Tegenover deze extra kosten staat een hogere ontvangst van LNV. Deze wijzigingen zijn de belangrijkste verklaring voor de sterke stijging van de huisvestingsbudgetten en de ontvangsten LNV in 2002 t.o.v. 2001. De LNV-opbrengst is verhoogd met het aan het departement toe te rekenen gedeelte van de huisvestingslast van de PD. Dit ten gevolge van de Stelselwijziging Rijkshuisvesting.

De opbrengst LNV is met ingang van 2002 tevens structureel verhoogd in verband met een loonbijstelling (€ 318 000,- in 2002, € 396 000 vanaf 2003) ten gevolge hoger personele kosten die verband houden met de CAO uit 2001.

Tevens is de opbrengst LNV in het jaar 2002 incidenteel verhoogd met een bedrag van € 717 000,- ter financiering van een kennisinhaalslag in 2002. Dit bedrag wordt gefinancierd uit het batig saldo 2001.

De opbrengst derden (retributies en marktinkomsten) betreft de vergoeding voor de geraamde diensten, waarop het profijtbeginsel van toepassing is, met name import- en exportinspecties.

De vaste personele kosten betreffen de salarissen van de vaste personeelsformatie (315 fte's).

De variabele personele kosten (ingehuurd personeel) betreffen de kosten van detacherings- en uitzendkrachten.

De materiële kosten betreffen hoofdzakelijk reis- en verblijfsvergoedingen, bureau- en laboratoriumbenodigdheden en dienstverlening door derden. Tevens zijn hier de kosten opgenomen van een eenmalige kennisinhaalslag (totaal € 0,9 mln., waarvan € 0,7 mln. gefinancierd uit de bijdrage van het moederdepartement en € 0,2 mln. uit het eigen vermogen).

Huisvesting: de huisvestingskosten zijn met ingang van 2002 in de agentschapsbegroting verwerkt. Zie ook toelichting onder Opbrengst LNV. De lasten stemmen overeen met de door de Rijksgebouwendienst aan de PD in rekening gebrachte huur.

De afschrijvingen op immateriële activa betreffen door de PD zelf ontwikkelde software. De betreffende afschrijvingstermijn is gesteld op 5 jaar.

Inzake de afschrijvingen op materiële activa wordt, afhankelijk van de economische/technische levensduur, een afschrijvingstermijn van 3 tot 10 jaar gehanteerd.

De rente betreft met name de rentelast als gevolg van de Vermogensconversie Agentschappen en de rente op de leningen voor het doen van nieuwe investeringen.

De dotaties voorzieningen betreffen wachtgeldverplichtingen en dubieuze debiteuren.

Kasstroomoverzicht 2003

bedragen x € 1 0002001200220032004200520062007
Rekening courant RHB 1 januari679692– 200– 148– 212– 276– 423
        
Totaal operationele kasstroom4405249561 002948849849
        
-/- totaal investeringen– 916– 1 262– 1 134– 726– 726– 726– 726
+  totaal boekwaarde desinvesteringen       
        
Totaal investeringskasstroom– 916– 1 262– 1 134– 726– 726– 726– 726
        
-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement– 350– 717     
+  eenmalige storting door moederdepartement       
-/- aflossingen op leningen– 397– 699– 904– 1 066– 1 012– 996– 889
+  beroep op leenfaciliteit1 2351 2621 134726726726726
        
Totaal financieringskasstroom489– 154230– 340– 286– 270– 163
        
Rekening courant RHB 31 december692– 200– 148– 212– 276– 423– 463

Overzicht vermogensontwikkeling

bedragen x € 1 0002001200220032004200520062007
Eigen vermogen per 1/11 6452 2901 1771 1771 1771 1771 177
        
Saldo van baten en lasten973– 205     
        
Directe mutaties in het eigen vermogen       
– uitkering aan moederdepartement– 350– 717     
– vermogenbijdrage moederdepartement       
– overige mutaties22– 191     
        
Eigen vermogen per 31/122 2901 1771 1771 1771 1771 1771 177

In verband met de overschrijding van de norm voor het eigen vermogen van agentschappen vindt in 2002 een eenmalige uitkering van € 0,7 mln. aan het kerndepartement plaats. Onder overige mutaties is een onttrekking aan het eigen vermogen opgenomen ter grootte van € 0,2 mln. Beide bedragen worden aangewend ten behoeve van een kennisinhaalslag bij PD-personeel in het jaar 2002.

Kengetallen en indicatoren

Met ingang van 2003 is een nieuw productenkader vastgesteld. Voor de jaren 2001 en 2002 gelden de onderstaande productenkaders.

Kosten en opbrengst derden per productgroep: onder deze productgroep wordt een cluster van taken begrepen, die naar hun aard bijeenhoren of samenhangen. In onderstaande tabellen worden de kosten en opbrengsten weergegeven.

Kosten per productgroep (x € 1 000)
Productgroep20012002
Import2 2942 492
Export5 6536 360
Fytosanitaire Opsporing5 8006 878
Systeemborging75145
Deugdelijkheidsbeoordeling bestrijdingsmiddelen69127
Fytofarmaceutische acties630824
Diagnose en identificatie3 3883 682
Expertise en faciliteiten1 6981 724
Beleidsondersteuning1 4712 473
   
Totaal kosten21 07824 705
Verdeling opbrengsten (x € 1 000)
Opbrengst derden (retributies en marktinkomsten)  
Productgroep20012002
Import & Export7 1396 832
Fytosanitaire Opsporing1 6151 817
Systeemborging2531
Deugdelijkheidsbeoordeling bestrijdingsmiddelen195160
Fytofarmaceutische acties712317
Diagnose en identificatie1 3471 651
Expertise en faciliteiten1 128796
   
Totaal opbrengst derden12 16111 604
Opbrengst LNV9 82712 896
Overige opbrengsten63
   
Totaal opbrengsten22 05124 500

Productgroep 2003

Kosten per productgroep (x € 1 000)
Productgroep2003
Weren van Q-organismen1 214
Weren van plantaardige producten van inferieure kwaliteit1 212
Vrijwaren van Q-organismen5 875
Vrijwaren van plantaardige producten van inferieure kwaliteit309
Uitroeien van Q-organismen1 114
Beheersen van Q-organismen2 229
Monitoren van Q-organismen2 230
Kennis en Expertise2 790
Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen924
Detectie en identificatie van Q-organismen3 580
Beleidsondersteuning2 405
Toezicht (keuringsdiensten)141
  
Totaal kosten24 023
Verdeling opbrengsten (x € 1 000)
Opbrengst derden (retributies en marktinkomsten) Productgroep2003
Weren van Q-organismen830
Weren van plantaardige producten van inferieure kwaliteit831
Vrijwaren van Q-organismen5 652
Vrijwaren van plantaardige producten van inferieure kwaliteit297
Uitroeien van Q-organismen264
Beheersen van Q-organismen527
Monitoren van Q-organismen527
Kennis en Expertise957
Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen415
Detectie en identificatie van Q-organismen1 438
Beleidsondersteuning
Toezicht (keuringsdiensten)27
  
Totaal opbrengsten derden11 765
Totaal opbrengsten LNV12 258
  
Totale opbrengsten24 023

De omvang van de uit te voeren wettelijke taken kan per jaar sterk wisselen door uitbraak van ziekten en ontwikkelingen op het gebied van import en export. Met ingang van januari 2001 wordt voor het uitvoeren van importinspecties een tarief in rekening gebracht.

Prestaties

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van de belangrijkste prestaties weer. Deze opsomming is niet limitatief.

Prestaties (aantallen)
ProductProductgroep200120022003
Inspecties importzendingImport46 28745 00044 000
Gewaarmerkte exportcertificatenExport242 508250 000249 000
Inspectiebezoeken*Fytosan. Opsporing57 36888 00088 000
Mutaties besmetverklaringenFytosan. Opsporing370500500
Monstername bruinrot/ringrotFytosan. Opsporing71 70385 00085 000
Diagnostische inzendingenDiagnose/identificatie57 52979 00070 000
Adviesuren landbouwkundige deugdelijkheidDeugd. Beoordeling Bestrijdingsmiddelen1 6322 4002 300
Verstrekte vergunningenFytofarm. Acties37 66420 00020 000

* Met ingang van 1 januari 2002 is het onderscheid bedrijfsbezoek en perceelsbezoek komen te vervallen. Vanaf 1 januari 2002 worden alleen nog inspectiebezoeken geregistreerd.

In het kader van de bestrijding van bacterievuur worden jaarlijks anderhalf tot twee rondes perceelsbezoeken gepland.

De stijging van het aantal verstrekte vergunningen in 2001, zal zich deels voortzetten in 2002. Dit wordt veroorzaakt door het afgeven van verlengingen van Vergunningen Vakbekwaamheid Gewasbescherming. Deze vergunningen zijn in 1996 voor het eerst afgegeven en hebben een looptijd van 5 jaar, waardoor 2001 een piekjaar vormde met een doorloop in 2002. De zgn. AM-vrijverklaring verdween in de loop van 2001, omdat deze activiteit overgedragen is aan de Nederlandse Algemene Keuringsdienst. Daardoor zal het aantal verstrekte vergunningen met ingang van 2002 lager liggen t.o.v. 2000 en voorgaande jaren.

Doelmatigheid

Inzet arbeidscapaciteit (%)
 2001 (%)2002 (%)2003 (%)
Bruto capaciteit100,0100,0100,0
Bezettingsgraad (= netto capaciteit)83,985,985,9
Afwezigheid (verlof en ziekte)16,114,114,1
Netto capaciteit100,0100,0100,0
Primair proces64,959,265,2
Management en beheer28,029,027,0
Kennis- en methodenontwikkeling7,111,87,8
Gemiddelde duur prestaties (in uren)
 200120022003
Inspectie importzending0,70,80,8
Inspectie exportzending0,30,30,3
Verstrekken vergunning0,30,40,5

Het uitvoeren van inspecties en het afgeven van vergunningen behoort tot de kerntaken die de PD inmiddels meer dan 100 jaar verricht. Het optimum tussen zorgvuldigheid en doelmatigheid is bij dit type van werkzaamheden altijd precair.

Doeltreffendheid

Wering van ziekten en plagen (die niet in Nederland voorkomen) is één van de kerntaken van de PD. De volgende tabel geeft van alle geïnspecteerde importzendingen het aantal geweerde zendingen met schadelijke organismen weer.

Wering schadelijke organismen200120022003
Aantal geïnspecteerde zendingen46 28745 00045 000
Aantal geweerde zendingen155250250
Percentage geweerde zendingen0,3%0,6%0,6%

Het aantal onderschepte zendingen met quarantaine-organismen is met name afhankelijk van de aard en omvang van de importactiviteiten, bij gelijkblijvende inspectie-intensiteit.

Kwaliteit

Naast doelmatigheid en doeltreffendheid dient de PD vooral naar optimale kwaliteit in de uitvoering van zijn wettelijke taken en dienstverlening te streven. Deze kwaliteitseis komt voor een overheidsdienst in eerste instantie neer op naleving van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zoals gebruikelijk worden bezwaarschriften beoordeeld door LNV (niet de PD) en beroepsschriften door een rechtbank. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de zorgvuldigheid in het handelen van de PD.

Kwaliteit
 20012002
Klaagschriften76
Aantal afgehandeld76
Aantal gegrond verklaard30
Beroeps- en bezwaarschriften  
Aantal uitspraken910
Afgewezen (%)100100
Toegekend (%)00

De PD werkt permanent aan kwaliteitsprojecten binnen een vastgesteld kwaliteitsbeleid op hoofdlijnen. Er wordt gewerkt aan een kwaliteitssysteem voor de gehele PD welke geïntegreerd zal worden met de administratieve organisatie.

RVV

Profiel

Het ministerie van LNV is voornemens om de RVV per 1 januari 2003 om te vormen tot baten-lastendienst. Dit wordt gerealiseerd onder voorbehoud van instemming door de Tweede Kamer. Gezien eerdere overleggen met de Tweede Kamer heeft LNV, lopende de voorhangprocedure, de RVV als batenlastendienst reeds in de LNV-begroting opgenomen.

Het voornemen om de RVV intern te verzelfstandigen sluit aan bij de taken en de toekomstige positie van de RVV als onderdeel van de Voedsel en Warenautoriteit.

De bijdrage van LNV aan het agentschap RVV wordt geraamd op beleidsartikel 6 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid.

Producten RVV

Het producten en diensten pakket van de RVV bestaat uit het verrichten van keuringswerkzaamheden, controle & audit, dierziektebestrijding en beleidsondersteunende werkzaamheden. Deze producten en diensten vinden hun oorsprong in de Nederlandse wetgeving (Vleeskeuringswet, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, Landbouwwet, Warenwet, enz.) en in een aantal Europese richtlijnen en verordeningen. De RVV onderscheidt vier hoofdproducten, te weten: (1) het verlenen, verlengen of intrekken van erkenningen, (2) controle en toezicht, (3) het verstrekken van (export-)certificaten en (4) dierziektebestrijding.

1. Het verlenen, verlengen en intrekken van erkenningen.

De RVV toetst in het kader van de zgn. toelating of inrichtingen (bijvoorbeeld slachterijen) voldoen aan de wettelijke eisen. Indien dit het geval is wordt de inrichting erkend. Regelmatig vinden checks plaats en periodiek – meestal 1 keer per kwartaal – wordt een grondige systematische inspectie verricht. Als blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan, kan een procedure tot intrekken van de erkenning worden gestart. Vergelijkbaar met het erkennen van inrichtingen zijn de erkenningen van schepen, bedrijfsprocessen (HACCP), de registratie van handelaren, de afgifte van kentekenplaten aan houders van veewagens/voertuigen, enz.

2. Controle & toezicht.

De RVV neemt tevens keuringsbeslissingen met betrekking tot partijen dieren en dierlijke producten. Hierbij wordt getoetst of aan de gestelde eisen wordt voldaan. Indien dit het geval is volgt een goedkeuring in de vorm van bijvoorbeeld een stempel of certificaat. De keuring wordt zowel verricht op basis van een verplichte melding als op basis van initiatief van de RVV. De keuring, controle en toezicht werkzaamheden door de RVV zijn voorwaarde om de dieren of de dierlijke producten in het handelsverkeer te brengen.

3. (Export)certificaten.

In verband met de export van dieren en dierlijke producten kunnen de ontvangende landen (al of niet op basis van bilaterale overeenkomsten) vereisen dat de zending vergezeld gaat van een door de RVV afgegeven certificaat. Uit dit certificaat moet blijken dat voldaan is aan de eisen die worden gesteld.

4. Dierziektebestrijding.

De RVV heeft op grond van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) taken op het gebied van dierziektebestrijding. Het gaat hier om preventie, monitoring, het afhandelen van verdenkingen en het bestrijden van uitbraken (crisis).

Alle producten worden in rekening gebracht bij de afnemers. In beginsel betreft dit de bedrijven waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Indien het wettelijk niet mogelijk is om tarieven in rekening te brengen of indien de tarieven om beleidsmatige reden beneden kostprijs worden vastgesteld, worden de kosten in rekening gebracht bij de opdrachtgevende directies van LNV en VWS. Voor alle activiteiten worden regelingsafspraken gemaakt die worden verankerd in protocollen.

De begroting van baten en lasten voor het jaar 2003

bedragen x € 100020032004200520062007
Baten     
Opbrengsten LNV9 6829 6829 6829 6829 682
Opbrengsten LNV/bedrijfsleven3 1003 1003 1003 1003 100
Opbrengsten VWS
Opbrengst derden92 50087 50082 50077 50077 500
Rente baten
Overige opbrengsten1 5001 0001 0001 0001 000
Buitengewone baten
      
Totale baten106 782101 28296 28291 28291 282
      
Lasten     
Apparaatskosten     
* personeel78 00073 50068 90064 40064 400
* materieel20 67519 50019 00018 50018 500
* huisvesting2 8002 7502 7502 7502 750
Rentelasten322382402402402
Afschrijvingskosten materieel2 9853 4003 6003 7003 750
Afschrijvingskosten immaterieel
Dotaties voorzieningen20001 7501 6301 5301 530
      
Totale lasten106 782101 28296 28291 28291 282
      
Saldo van baten en lasten00000

Toelichting

De opbrengsten LNV van € 9,682 mln. kunnen als volgt worden gespecificeerd.

OpdrachtgeverRVV-activiteitBegroting 2003(bedragen x € 1000)
LNV/DLDiervoeders2 400
LNV/VVADierziektebestrijding3 000
LNV/VVAKeuring Intralevend950
LNV/VVAHormonen/IKB28
LNV/VVABeta atagonisten180
LNV/VVAOnderzoek antibioticum1 740
LNV/VVABegeleiden EU inspecties en delegaties535
LNV/VVAProject veterinaire garanties80
LNV/VVAToezicht op de Gezondheidsdienst27
LNV/VVAToezicht spermawincentra45
LNV/VVAOntheffing sera en vaccins55
LNV/VVAEnquetes derde landen136
LNV/VISAquacultuur45
LNV/I&HEtikettering rundvlees367
LNV/I&HControle watergehalte pluimveevlees94
Totaal 9 682

De gelden voor de dierziektenbestrijding hebben betrekking op het instandhouden van de crisisorganisatie.

De Opbrengsten LNV/bedrijfsleven worden geraamd op € 3,1 mln en bestaan uit:

RVV-activiteitenBegroting 2003(bedragen x € 1000)
Verdenkingen en monitoring TSE schapen/geiten2 200
Overige verdenkingen (BSE, KVP, NCD, etc.)900
Totaal3 100

Deze kosten worden uiteindelijk doorbelast aan LNV en het bedrijfsleven.

Er zijn in 2003 geen opbrengsten VWS geraamd. Er is vanuit gegaan dat de kosten die gepaard gaan met het verrichten van activiteiten die de RVV verricht in opdracht van VWS vanaf 1 januari 2003 in de RVV-tarieven zijn opgenomen.

De opbrengsten derden (keurlonen) worden geraamd op € 92,5 mln. De raming is gebaseerd op het kostprijsmodel dat in 2000 door de RVV is ontwikkeld. Dit betreft een scala aan activiteiten die de RVV verricht, waarvan de kosten in rekening worden gebracht bij het bedrijfsleven. Zie specificatie van activiteiten en kosten (zie onderstaande tabel). Bij de raming is rekening gehouden met een sterke daling van de vraag naar producten en diensten van de RVV. De daling heeft met name betrekking op de sectoren artikel 10 varkens, pluimvee, artikel 4 slachterijen en verzoekcertificering. De belangrijkste oorzaken zijn bedrijfssluitingen en verkorting van slachttijden door vermindering van vee-productie. Ook spelen een rol de MPA-crisis en de extra lasten ten gevolge van de verplichte R&O-activiteiten (artikel 4 slachterijen).

Bij de raming is rekening gehouden met het feit dat een aantal RVV-activiteiten per 1 januari 2003 wordt getarifeerd. Het betreft onder andere de volgende RVV-activiteiten: entrepots, reiniging & ontsmetting, verlenen van erkenningen, import vogels, activiteiten op grond van de destructiewet, keuren van aanvoer en verwerking van vis en visproducten, gehakt en vleesverwerkende bedrijven en vleesproducten.

Opbrengsten derden

Omschrijving categorie (bedragen x € 1000)20032004200520062007
Art. 10 roodvlees slachterijen runderen7 7507 5007 0006 5006 500
Art. 10 roodvlees slachterijen kalveren5 3005 1005 0004 9004 900
Art. 10 roodvlees slachterijen varkens30 00027 50025 00022 50022 500
Art. 10 roodvlees slachterijen schapen/geiten1 6001 5001 5001 50015 500
Art. 10 roodvlees slachterijen eenhoevigen5050505050
Artikel 4 roodvlees slachterijen2 5002 5002 2001 7501 750
Bijzondere slachtplaatsen3 000200020001 5001 500
Vleesverwerkende bedrijven en koel- en vrieshuizen10 50010 50010 0009 0009 000
Pluimvee- en wildslachterijen9 7509 2509 0008 7508 750
Export levend vee, verzamelplaatsen, veewagens5 3005 0004 5004 0004 000
Vis (aanvoer en verwerking van vis en visproducten)1 1801 1801 1801 1801 180
Invoer uit 3e landen5 0005 0005 0005 0005 000
Werkzaamheden op verzoek6 0006 0005 7005 3005 300
Entrepots1 2501 2001 1501 1501 150
Reiniging en Ontsmetting (R&O)700700700700700
Verlenen van erkenningen1 1001 0001 000800800
Import vogels5050505050
Destructiewet500500500400400
Vis (aanvoer en verwerking van vis en visproducten)120120120120120
Gehakt en vleesbereidingsbedrijven500500500500500
Vleesproducten VWS350350350350350
      
Totaal bedrijfsleven via tarieven92 50087 50082 50077 50077 500

Toelichting

De overige ontvangsten van € 1,5 mln. betreffen het geheel of gedeeltelijk verzorgen van opleidingen aan practitioners en de verkoop van Rabiësformulieren. De post overige ontvangsten zal naar verwachting de komende jaren dalen ten gevolge van het afstoten van de verkoop van deze formulieren.

De personeelskosten van € 78 mln. (2003) zijn geënt op de begrote bruto bezetting 2002. Voor de jaren 2003–2007 wordt aangenomen dat door de structurele afname van het werkaanbod de personeelsbehoefte meerjarig langzaam zal afnemen.

CategorieAantal FTE/urenKosten per FTE/uurTotaal kosten in € 1 000
RVV personeel   
– Dierenarts295 FTE54 50016 040
– Keurmeester720 FTE4200030 200
– Management, staf, LRVV*415 FTE40 40016 750
Totaal1 430 FTE 62 990
    
Keuringsassistenten150 FTE50 0007 500
Practioners62 000 uur80,00 per uur4 960
Uitzendkrachten70 FTE36 5002 550
    
Totaal generaal  78 000

Practitioners = externe dierenartsen die door de RVV worden ingehuurd

LRVV = Laboratorium RVV

De materiële kosten bedragen in 2003 € 20,7 mln. Als gevolg van de overgang naar het baten-lastenstelsel is een onderscheid gemaakt in exploitatie-uitgaven en investeringsuitgaven. De materiële kosten zullen de komende jaren dalen. Oorzaken zijn: bedrijfssluitingen en de verminderde inzet van fee-earners, (intern en ingehuurd) RVV-personeel dat werkzaamheden verricht waar directe inkomsten tegenover staan.

De materiële kosten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

OmschrijvingKosten 2003in € 1000
Reis, verblijf, representatiekosten5 000
Opleidingskosten2 300
Kosten inhuur externen5 500
Kantoorkosten3 000
Specifieke kosten RVV4 600
Algemene kosten275
  
Totaal20 675

De specifieke kosten hebben betrekking op laboratoriumkosten (€ 1,4 mln), automatiseringskosten (€ 0,5 mln) en andere dienstbenodigdheden (€ 2,7 mln).

De huisvestingskosten van € 2,8 mln. zijn geraamd aan de hand van de structurele exploitatie-uitgaven voor huur, onderhoud, gas, water, licht, etc.

De rentelasten van € 0,3 mln. hebben te maken met het afsluiten van de initiële lening en de lening voor nieuwe investeringen. De initiële lening in 2003 bedraagt € 4,9 mln. De lening voor nieuwe investeringen bedraagt € 4,0 mln. De rente is berekend op basis van de Regeling Leen- en Depositofaciliteit Baten-lastendiensten 2001 van de Minister van Financiën. De gehanteerde rentepercentages zijn 3,94% en 5% voor leningen met een looptijd van 3 respectievelijk 5 jaar.

De afschrijvingskosten materieel bedragen in 2003 € 3,0 mln. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in automatiseringsapparatuur en datacommunicatie bedraagt 3 jaar. De gehanteerde investeringstermijn voor investeringen in inventaris, installaties laboratorium en telecommunicatieapparatuur is 5 jaar.

De dotatie aan voorzieningen bedraagt in 2003 € 2 mln. Deze dotatie bestaat uit € 185 000 dubieuze debiteuren (2% van de begrote opbrengsten derden ad € 92,5 mln). Verder is € 100 000 opgenomen als dotatie aan de voorziening ARBO (schadeclaims, boetes) en € 50 000 als dotatie aan voorziening incourante voorraden. Vanwege regelmatige aanpassing van de veterinair wetgeving dienen certificatien, documenten hierop aangepast te worden. Het gevolg hiervan is dan, dat er afboekingen moeten plaatsvinden op aanwezige voorraden.

Indicatieve openingsbalans

(bedragen x € 1000) 1–1–0331–12–03
Activa  
Immateriële vaste activa
Grond en gebouwen
Installaties en inventaris1 0501 650
Automatiseringsapparatuur3 8004 250
Subtotaal4 8505 900
   
Voorraden   
Voorziening incourante voorraden(50) 450(50) 450
   
Debiteuren9 0008 500
Voorziening dubieuze debiteuren(1 900)(1 900)
Nog te factureren keurlonen6 5006 000
Liquide middelen c.q. RHBp.m.
   
Totaal activa18 85018 900
   
Passiva  
Eigen vermogenp.m.p.m.
Exploitatiereserve
Verplichte reserves
Onverdeeld resultaat
   
Leningen bij het MvF4 8505 900
Voorzieningen4 5003 500
Crediteuren20002000
Nog te betalen kosten500500
Nog te betalen aan LNV7 0007 000
   
Totaal passiva18 85018 900

Toelichting activa

Er zijn geen immateriële vaste activa op de balans opgenomen. De door de RVV zelf ontwikkelde applicaties (Plato, Fatijdec, Fafak, et cetera) zijn voor het merendeel vanaf 1999 in gebruik en afgeschreven.

De boekwaarde van de materiële vaste activa bedraagt € 4,85 mln. Deze zijn volledig gefinancierd middels de lening bij het ministerie van Financiën. De boekwaarde van de materiële vaste activa kan als volgt worden gespecificeerd:

Omschrijving (bedragen x € 1000)Afschrijvingstermijnkosten(x € 1000)
Inventaris5 jaar550
Installaties LRVV5 jaar500
Automatiseringsapparatuur3 jaar3 800
Totaal 4 850

De voorraden bestaan uit voorraad certificaten ad € 300 000 en voorraad chemicaliën laboratorium ad € 150 000.

Voorziening incourante voorraden: door wijzigingen in de regelgeving moeten voorraden (certificaten, briefpapier) worden afgeboekt. Totaal is 5% van de totale aanschafkosten ad € 1 mln. als voorziening opgenomen, zijnde een bedrag ad € 50 000.

De debiteurenstand is de genormaliseerde debiteurenstand ad € 9 mln. De voorziening dubieuze debiteuren bedraagt 2% van de opbrengst 2002 (€ 94,0 mln.), zijnde een bedrag ad € 1,9 mln. Totaal resteert een post ad € 7,1 mln.

De post nog te factureren keurlonen bedraagt € 6,5 mln. Dit betreft de waardegoederenstroom die in 2002 over 2001 wordt gefactureerd. Gezien de doorlooptijd van 4 weken voor facturatie is deze gesteld op 4/52 van de gemiddelde jaarlijkse opbrengst derden, zijnde een bedrag ad € 6,5 mln.

Er zijn geen liquide middelen op de balans opgenomen.

Toelichting passiva

In het kader van de VWA zal richting het traject definitieve openingsbalans over de uiteindelijke startwaarde eigen vermogen tussen LNV en VWS afspraken worden gemaakt. Vooralsnog is het eigen vermogen van de RVV in de indicatieve openingsbalans gesteld op nul. Gezien het feit dat op de openingsbalans geen langlopende voorzieningen zijn opgenomen, zijn de materiële vaste activa (langlopende bezittingen) volledig gefinancierd met lang vreemd vermogen (leenfaciliteit ministerie van Financiën). De kasmiddelen verkregen uit de leenfaciliteit van het ministerie van Financiën worden gebruikt om de van LNV overgenomen activa aan het ministerie LNV te betalen.

De voorzieningen kunnen als volgt worden gespecificeerd:

– Voorziening reorganisatie: deze is als pro memorie post opgenomen.

– Voorziening sanering bedrijven: ook deze is als pro memorie post opgenomen. Naar verwachting zal nog een groot aantal bedrijven gaan sluiten, hetgeen tot gevolg kan hebben dat er sprake zal zijn van overbezetting in het aantal Keurmeester en Keuringsassistenten.

– Voorziening wachtgelden: de voorziening wachtgelden is opgenomen voor de kosten van de bestaande wachtgeldregelingen en is berekend op 7 maal het jaarbedrag minus 20% (CW factor). Hiervoor is een bedrag ad € 4,5 mln. opgenomen.

De post crediteuren is volgt berekend. Uitgaande van een betalingstermijn van 1 maand is 1/12de van de totale materiële kosten opgenomen. In de definitieve openingsbalans wordt het saldo per eind december 2002 opgenomen. De nog te betalen kosten ad € 500 000 betreffen de facturen die begin 2003 worden ontvangen over het boekjaar 2002.

De post Nog te betalen aan LNV bestaat uit de overname van het werkkapitaal ad € 7 000. Conform de vigerende regelgeving is voor de overdracht van het in economisch zin overgedragen saldo van het werkkapitaal (vlottende activa minus kortlopend vreemd vermogen) een kortlopende schuld aan LNV opgenomen.

Kasstroomoverzicht

(bedragen x € 1 000)20032004200520062007
Rekening courant RHB 1 januari
      
Totaal operationele kasstroom+ 2 985+ 3 400+ 3 600+ 3 700+ 3 750
      
-/- totaal investeringen 2003– 4 020– 3 720– 3 720– 3 720– 3 720
+ totaal boekwaarde desinvesteringen     
      
Totaal investeringskasstroom– 4 020– 3 720– 3 720– 3 720– 3 720
      
-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement– 4 850
+ eenmalige storting door moederdepartement 
-/- aflossingen op leningen– 2 985– 3 400– 3 600– 3 700– 3 750
+ beroep op leenfaciliteit+ 8 870+ 3 720+ 3 720+ 3 720+ 3 720
      
Totaal financieringskasstroom+ 1 035+ 320+ 120+ 20+ 30
      
Rekening courant RHB 31 december

Toelichting

Per 1 januari 2003 heeft de RVV, conform de indicatieve openingsbalans, geen saldo op haar rekening-courant verhouding bij het ministerie van Financiën.

De eenmalige uitkering aan het moederdepartement ad € 4,85 mln. betreft de betaling aan LNV in verband met de overdracht van de vaste materiële activa.

Het beroep op de leenfaciliteit heeft betrekking op de intiëlele lening en de lening voor nieuwe investeringen in 2003.

Overzicht vermogensontwikkeling

bedragen x € 1 00020032004200520062007
Eigen vermogen per 1/1p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.
      
Saldo van baten en lasten
Directe mutaties in het eigen vermogen:     
– uitkering aan LNV
– exploitatiebijdrage van LNV
– overige mutaties 
      
Eigen vermogen per 31/12p.m.p.m.p.m.p.m.p.m.

Kengetallen en indicatoren 2003

Prestatie-indicatoren 2003Prestatie eenheidAantal eenheden x 1000Aantal directe uren fee earners x 1000kostprijs per eenheid in euroKostprijs per direct uur in euroopbrengst x 1000 euro
Artikel 10 slachterijen runderendier500105,415,5073,507 750
Artikel 10 slachterijen kalverendier1 35074,63,9371,005 300
Art 10 slachterijen varkensdier14 000411,02,1573,0030 000
Artikel 10 slachterijen schapen/geitendier60018,32,6787,401 600
Art 10 slachterijen eenhoevigendier2.60,4919,2101,7050
Artikel 4 roodvlees slachterijendier30533,29,8390,103 000
Bijzondere slachtplaatsendier14525,117,2499,602 500
Pluimvee- en wildslachterijendier325 000121,90,0380,009 750
Vleesverwerkende bedrijven e.d. uur fee-earner150150,070,0070,0010 500
Levend vee e.d. dier10833,149,03160,005 300
Viston product29016,14,0873,001 180
Invoer uit 3e landenton product500 00058,80,0185,005 000
Werkzaamheden op verzoekcertificaat12336,548,68165,006 000
Overige primaire activiteitenuur fee-earner1616,082,0082,004 570
Ministerie LNVuur fee-earner118118,082,0082,009 682
DGFuur fee-earner3838,082,0082,003 100
Overige opbrengstenDivers   1 500
       
Totaal     106 782

Toelichting

De belangrijkste prestatie-indicator is de integrale kostprijs per uur of per product. Op grond van de geraamde kosten en de productiviteit van de fee-earners zijn per sector de voorcalculatorische kostprijzen per eenheid en per direct uur berekend. Deze zijn in bovenstaande tabel opgenomen.

Kwaliteitsindicatoren

OmschrijvingRegelgevingAantal
Aantal bezwaarschriftenLNV70
 VWS20
   
Aantal schadeclaimsLNV90
 VWS10
   
Aantal klachtenAlgemeen145
 Diertransport (Animo)260

Toelichting

Als indicatoren van kwaliteit zijn de bezwaarschriften, schadeclaims en het aantal klachten opgenomen. Het betreft het aantal ingediende bezwaarschriften, schadeclaims en klachten. De klachten over diertransporten betreft met name de onjuiste invulling van certificaten.

VERDIEPINGSBIJLAGE

Beleidsartikel 1 Versterking landelijk gebied

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 222 573205 288196 379225 904226 628 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 105233370346346 
Nieuwe mutaties       
1 Loonbijstelling 3 4993 7973 9643 9414 003 
2 OCW/Project Belvedere – 2 723     
3 Nitraatbeleid/reconstructie     – 6 580 
4 Kwaliteitsimpuls landschap  13 239    
5 Programma Beheer  11 167    
6 Plattelandsontwikkelingsplan 2 006927– 24– 1 175– 1 085 
7 Ombuiging Strategisch Akkoord  – 363– 725– 1 088– 1 477 
8 Overige – 617– 112– 112– 112– 112 
Stand ontwerpbegroting 2003329 127224 843234 176199 852227 816221 723199 432

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel ( x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 283 041273 741257 143267 336266 703 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 4 500169370346346 
Nieuwe mutaties       
1 Loonbijstelling 3 4993 7973 9643 9414 003 
2 OCW/Project Belvedere – 2 723     
3 Nitraatbeleid/reconstructie     – 6 580 
4 Kwaliteitsimpuls landschap  13 239    
5 Programma Beheer  11 167    
6 Plattelandsontwikkelingsplan 2 006927– 24– 1 175– 1 085 
7 Ombuiging Strategisch Akkoord  – 363– 725– 1 088– 1 477 
8 Overige – 677– 112– 112– 1121 204 
Stand ontwerpbegroting 2003336 796289 646302 565260 616269 248263 114240 823

2 OCW/Project Belvedere

Het Ministerie van LNV levert door middel van een begrotingsoverheveling een bijdrage aan het Ministerie van OCW inzake de uitvoering van de nota «Belvedere». Dit houdt verband met het uitvoeren van beleid inzake de cultuurhistorische waarden van landschappen en de ruimtelijke inrichting daarvan.

3 Nitraatbeleid/reconstructie

Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.

4 Kwaliteitsimpuls landschap

Een deel van de middelen voor Natuur voor Mensen, geraamd op beleidsartikel 2, wordt ingezet voor de categorie Kwaliteitsimpuls Landschap, die wordt verantwoord op het onderhavige beleidsartikel. De budgettaire doorwerking vanaf 2004 kan nog niet exact worden bepaald en wordt in een later stadium verwerkt. De gevolgen voor de streefwaarden en prestatiegegevens zijn in de begroting verwerkt.

5 Programma Beheer

De uitgaven in het kader van Programma Beheer worden verantwoord op de beleidsartikelen 1, 2 en 3. Op basis van de tot op heden aangegane verplichtingen binnen de diverse budgetcategorieën is een raming gemaakt van de uitgaven voor Programma Beheer in 2003 op de verschillende operationele doelstellingen. Dit leidt tot enige budgettaire aanpassingen teneinde het begrotingsbeeld en de geprognotiseerde uitgaven in lijn met elkaar te brengen. De doorwerking vanaf 2004 wordt in een later stadium verwerkt. De gevolgen voor de streefwaarden en prestatiegegevens zijn in de begroting verwerkt.

6 Plattelandsontwikkelingsplan

Zie de toelichting bij beleidsartikel 2.

7 Ombuiging Strategisch Akkoord

Zie ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord bij Beleidsprogramma LNV 2003–2006 (deel B van de Beleidsagenda).

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002/2003 79 55483 63677 76478 57477 603 
Nieuwe mutaties       
– Plattelandsontwikkelingsplan 2 006927– 24– 1 175– 1 085 
Stand ontwerpbegroting 200398 33381 56084 56377 74077 39976 51867 188

Beleidsartikel 2 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 223 531238 876263 032267 290268 674 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 12 435436381405405 
Mutatie amendement nr. – 2 000     
Nieuwe mutaties       
1 Ombuiging Strategisch Akkoord  – 70 000– 80 000– 90 000– 90 000 
2 Verwerving 10 305     
3 Programma Beheer  – 6 933    
4 Plattelandsontwikkelingsplan – 803– 5 796– 9 018– 4 036– 1 816 
5 Overige 62381399392392 
Stand ontwerpbegroting 2003289 496243 530156 964174 794174 051177 655182 569

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 225 125238 665264 524270 432272 474 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 8 034– 3 648381405405 
Mutatie amendement nr. – 2 000     
Nieuwe mutaties       
1 Ombuiging Strategisch Akkoord  – 70 000– 80 000– 90 000– 90 000 
2 Verwerving 10 305     
3 Programma Beheer  – 6 933    
4 Plattelandsontwikkelingsplan – 803– 5 796– 9 018– 4 036– 1 816 
5 Overige 62381399392392 
Stand ontwerpbegroting 2003285 894240 723152 669176 286177 193181 455186 369

1 Ombuiging Strategisch Akkoord

Zie Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord bij Beleidsprogramma LNV 2003–2006 (deel B van de Beleidsagenda).

2 Verwerving

De extra verkoopopbrengsten van Staatsbosbeheer, verantwoord op ontvangstenartikel 2, worden ingezet voor verwerving van gronden in 2002.

4 Plattelandsontwikkelingsplan

In maart 2002 heeft Nederland de wijzigingsvoorstellen 2002 inzake het Plattelands Ontwikkelingsplan ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze wijzigingsvoorstellen hebben betrekking op de jaren 2002 t/m 2006. Deze voorstellen leiden tot begrotingswijzigingen op de beleidsartikelen 1 t/m 5.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 9 71212 05414 05314 87914 879 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 12 000     
Nieuwe mutaties       
1 Staatsbosbeheer 10 305     
2 Plattelandsontwikkelingsplan – 803– 5 796– 9 018– 4 036– 1 816 
Stand ontwerpbegroting 200324 89531 2146 2585 03510 84313 0633 613

1 Staatsbosbeheer

De ontvangsten houden verband met specifieke verkoopopbrengsten van onroerend goedtransacties door Staatsbosbeheer in de periode 1998 t/m 2001, die ten gunste komen aan de LNV-begroting.

Beleidsartikel 3 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer)

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 137 082138 874135 010141 498145 348 
Mutatie amendement 10 000     
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 197     
Nieuwe mutaties       
1 Loonbijstelling 3 8184 1474 5775 0025 166 
2 Programma beheer  – 17 473    
3 Plattelandsontwikkelingsplan – 3144 0086 7244 7929 062 
4 Ombuiging Strategisch Akkoord  – 177– 354– 531– 708 
5 Overige – 2 526– 50– 50– 50– 50 
Stand ontwerpbegroting 2003193 934148 257129 329145 907150 711158 818146 525

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 136 076137 330139 383146 163150 012 
Mutatie amendement 10 000     
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 16 303     
Nieuwe mutaties       
1 Loonbijstelling 3 8184 1474 5775 0025 166 
2 Programma beheer  – 17 473    
3 Plattelandsontwikkelingsplan – 3144 0086 7244 7929 062 
4 Ombuiging Strategisch Akkoord  – 177– 354– 531– 708 
5 Overige – 2 526– 50– 50– 50– 50 
Stand ontwerpbegroting 2003139 523130 751127 785150 280155 376163 482151 189

2 Programma Beheer

Zie de toelichting bij beleidsartikel 1.

3 Plattelandsontwikkelingsplan

Zie de toelichting bij beleidsartikel 2.

4 Ombuiging Strategisch Akkoord

Zie Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord bij Beleidsprogramma LNV 2003–2006 (deel B van de Beleidsagenda).

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 9 84910 5759 9909 4799 479 
Mutatie amendement 5 000     
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 5 000     
Nieuwe mutaties       
– Plattelandsontwikkelingsplan – 3144 0086 7244 7929 062 
Stand ontwerpbegroting 20037 9849 53514 58316 71414 27118 541211

Beleidsartikel 4 Economisch perspectiefvolle agroketens

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 178 03290 90690 11370 36167 380 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 28 2335 5895 2895 3805 480 
nieuwe mutaties       
1 Loonbijstelling 1 3371 4541 454947947 
2 Project cliënt 2 300     
3 Nitraatbeleid/reconstructie     6 580 
4 Maatregelen brandstofpakket visserij    3 4442 296 
5 Onderzoek visbestanden Mauretanië 5 484– 2 762– 2 722   
6 Stidug    – 8 019– 8 363 
7 Uitvoeringskosten mestbeleid – 3 250     
8 Regeling beëindiging veehouderijtakken – 89 000     
9 Verdeling visserijmiddelen  – 11 214– 10 954– 3 324– 2 276 
10 Bureau Heffingen  – 14 851– 14 413– 14 161– 14 161 
11 Plattelands Ontwikkelingsplan 505655855855855 
12 Ombuiging Strategisch Akkoord  – 5 450– 9 100– 12 650– 14 400 
13 Overige – 1 098– 301– 301   
Stand ontwerpbegroting 2003200 630122 54364 02660 22142 83344 33828 454

5 Onderzoek visbestanden Mauretanië

Om in 2002 verplichtingen te kunnen aangaan voor een meerjarig onderzoek naar visbestanden in de wateren van Mauretanië (in het kader van het samenwerkingsproject Mauretanië) wordt € 5,5 mln. verplichtingenruimte uit 2003 en 2004 naar 2002 geschoven.

6 Stidug

Het verplichtingenbudget 2002 is in de 1e suppletore begroting verhoogd teneinde dit jaar de verplichtingen te kunnen aangaan die voortvloeien uit de goedgekeurde aanvragen in het kader van de Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden (Stidug). Ter compensatie van deze verhoging worden thans de verplichtingenbudgetten voor deze regeling in 2005–2007 verlaagd.

8 Regeling beëindiging veehouderijtakken

Zie de toelichting bij beleidsartikel 5.

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 187 39189 68087 97377 07077 070 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 4 9075 5895 2895 3805 480 
nieuwe mutaties       
1 Loonbijstelling 1 3371 4541 454947947 
2 Project cliënt 2 300     
3 Nitraatbeleid/reconstructie     6 580 
4 Maatregelen brandstofpakket visserij    3 4442 296 
5 Uitvoeringskosten mestbeleid – 3 250     
6 Plattelands Ontwikkelingsplan 505655855855855 
7 Bureau Heffingen  – 14 851– 14 413– 14 161– 14 161 
8 Verdeling visserijmiddelen  – 13 976– 13 676– 3 324– 2 276 
9 Ombuiging Strategisch Akkoord  – 5 450– 9 100– 12 650– 14 400 
10 Overige – 1 781– 301– 301 – 1 316 
Stand ontwerpbegroting 2003180 076191 40962 80058 08157 56161 07543 547

2 Project Client

Deze verhoging heeft betrekking op de financiering van het project Client. Dit project is gericht op het bereiken van efficiëntere en effectievere grenscontroles op landbouwgoederen, inclusief de handel in bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten.

3 Nitraatbeleid/reconstructie

In 1999 is voor het aanvullend stikstofbeleid 170 mln. aan LNV beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn destijds geparkeerd op oud-artikel 13.03 Inrichting. Voor de uitwerking van het nitraatbeleid zijn deze middelen in 2000 overgeboekt naar oud-artikel 12.02, als onderdeel van herstructurering varkenshouderij. Deze mutatie betreft de technische afronding van de meerjarige overboeking.

4 Maatregelen brandstofpakket visserij

Voor de uitfinanciering van maatregelen in het kader van het brandstofpakket visserij wordt het budget in 2005 e.v. verhoogd. De middelen worden onttrokken aan het Ontwikkeling- en Saneringsfonds voor de Visserij.

5 Uitvoeringskosten mestbeleid 7 Bureau Heffingen 8 Verdeling visserijmiddelen

Zie de toelichting bij beleidsartikel 5.

6. Plattelands Ontwikkelingsplan

Zie de toelichting bij beleidsartikel 2.

9. Ombuiging Strategisch Akkoord

Zie Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord bij Beleidsprogramma LNV 2003–2006 (deel B van de Beleidsagenda).

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 70 6661 5941 9122 1842 184 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 5 0005 6805 3805 3805 480 
nieuwe mutaties       
1 Maatregelen brandstofpakket visserij    3 4442 296 
2 Verdeling visserijmiddelen  – 3 980– 3 680– 7 124– 6 076 
3 Plattelands Ontwikkelingsplan 505655855855855 
4 Overige 817     
Stand ontwerpbegroting 200397 96876 9883 9494 4674 7394 7392 509

1 Maatregelen brandstofpakket visserij

Voor de uitfinanciering van maatregelen in het kader van het brandstofpakket visserij worden de benodigde middelen onttrokken aan het Ontwikkeling- en Saneringsfonds voor de visserij. Het betreft een onttrekking aan de brandstofgelden 2000, welke in 2000 in het fonds zijn gestort.

2 Verdeling visserijmiddelen

Zie de toelichting bij beleidsartikel 5.

3 Plattelands Ontwikkelingsplan

Zie de toelichting bij beleidartikel 2.

Beleidsartikel 5 Bevorderen duurzame productie

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 116 723106 15598 29496 81897 135 
Mutatie amendement 7 500     
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 244– 35– 175– 306– 356 
nieuwe mutaties       
1 Loonbijstelling 1 3431 8071 8251 7851 785 
2 Regeling beëindiging veehouderijtakken 172 000     
3 Uitvoeringskosten mestbeleid 3 250     
4 Bureau Heffingen  14 85114 41314 16114 161 
5 Visakten  6 4006 4006 4006 400 
6 Verdeling visserijmiddelen  11 21410 9543 3242 276 
7 Plattelands Ontwikkelingsplan – 3 772– 1 1381 076784255 
8 Overige 1 051335335100100 
Stand ontwerpbegroting 200385 128298 339139 589133 122123 066121 756121 618

2 Regeling beëindiging veehouderijtakken

In verband met de 2e openstelling van de regeling Beeindiging Veehouderijtakken wordt het verplichtingenbudget in 2002 met € 172 mln. verhoogd. Hiervoor wordt op beleidsartikel 4 compensatie gevonden van € 89 mln.

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 110 158106 20097 56590 03689 986 
Mutatie amendement 7 500     
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 8 31129– 175– 306– 356 
Nieuwe mutaties       
1 Loonbijstelling 1 3431 8071 8251 7851 785 
2 Regeling beëindiging veehouderijtakken  172 000    
3 Uitvoeringskosten mestbeleid 3 250     
4 Bureau Heffingen  14 85114 41314 16114 161 
5 Visakten  6 4006 4006 4006 400 
6 Plattelands Ontwikkelingsplan – 3 772– 1 1381 076784255 
7 Amendement vd Vlies  9391 875939  
8 Verdeling visserijmiddelen  13 97613 6763 3242 276 
9 Overige 1 108278335100100 
Stand ontwerpbegroting 200387 202111 276315 342136 990117 223114 607114 469

2 Regeling beëindiging veehouderijtakken

In verband met de tweede openstelling van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken wordt het kasbudget in 2003 met € 172 mln. verhoogd. Hier staat een ontvangst tegenover vanuit het O. & S.fonds voor de Landbouw.

3 Uitvoeringskosten mestbeleid

De bijdrage 2002 aan Bureau Heffingen wordt verhoogd in verband met de uitvoeringslasten van het mestbeleid. Deze middelen worden aangewend voor de uitvoering van de beleidsinstrumenten Minas, mestafzetovereenkomsten en mestproductierechten. Dekking vindt plaats ten laste van beleidsartikel 4.

4 Bureau Heffingen

Met ingang van 2003 wordt de LNV-bijdrage aan Bureau Heffingen volledig op beleidsartikel 5 geraamd. Dit leidt tot een structurele begrotingswijziging van beleidsartikel 4 naar het onderhavige beleidsartikel.

5 Visakten

Door de verzelfstandiging van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) worden de ontvangsten van visakten met ingang van 2003 op de begroting van LNV geraamd. LNV stelt deze middelen weer beschikbaar aan de sport- en beroepsbinnenvisserij. Het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven betreft de BTW-compensatie die betrekking heeft op de uitbesteding van werk door LNV aan de OVB.

6 Plattelands Ontwikkelingsplan

Zie de toelichting bij beleidsartikel 2.

7 Amendement v.d. Vlies

In de 1e suppletore begroting 2002 is het amendement v.d. Vlies verwerkt voor wat betreft het verplichtingenbudget. Thans worden de gevolgen van het amendement voor de kasuitgaven verwerkt. Meerjarige dekking wordt deel gevonden in de co-financiering vanuit de Europese POP-gelden over de jaren 2003 t/m 2005 en deels in de middelen voor innovatie, die op dit beleidsartikel zijn begroot.

8 Verdeling Visserijmiddelen

Vanaf 2003 vindt een verdeling plaats van de beschikbare visserij middelen over de beleidsartikelen 4 en 5. Een groot deel van de op beleidsartikel 4 geraamde brandstofmiddelen wordt besteed op het gebied van ecologisch verantwoorde visserij, die betrekking heeft op beleidsartikel 5. Vooralsnog blijven op beleidsartikel 4 alleen de geraamde uitgaven voor saneringen opgenomen. Gelijktijdig vindt er een herverdeling plaats van de ontvangsten.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x €1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 25 98320 21017 31016 57016 201 
mutatie NvW 3 750     
mutatie amendement – 3 466284284284284 
mutatie 1e suppletore begroting 2002       
nieuwe mutaties       
1 Regeling beëindiging veehouderijtakken  172 000    
2 Amendement vd Vlies  9391 875939  
3 Visakten  5 6005 6005 6005 600 
4 Verdeling visserijmiddelen  3 9803 6807 1246 076 
5 Plattelands Ontwikkelingsplan – 3 055– 1 1381 076784255 
Stand ontwerpbegroting 200334 30923 212201 87529 82531 30128 41622 848

1 t/m 4

Zie de toelichting bij beleidsartikel 5 (uitgaven).

Beleidsartikel 6 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid

Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (EUR 1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 159 871156 307157 772157 773157 773 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 55 578193193193193 
nieuwe mutaties       
1 Strategisch Akkoord: voedselveiligheid (BSE/destructie) 10 00020 00020 000   
2 BTW-compensatie 2 5002 5002 5002 5002 500 
3 Loonbijstelling 3 0683 8463 8733 8733 873 
4 Eindejaarsmarge 3 687     
5 Instelling agentschap RVV  – 92 623– 94 011– 94 011– 94 011 
6 Overig – 1 224306306340340 
Stand ontwerpbegroting 2003382 938233 48090 52990 63370 66870 66870 668

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 159 765156 307157 772157 773157 773 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 55 524193193193193 
Nieuwe mutaties       
1 Strategisch Akkoord: voedselveiligheid (BSE/destructie) 10 00020 00020 000   
2 BTW-compensatie 2 5002 5002 5002 5002 500 
3 Loonbijstelling 3 0683 8463 8733 8733 873 
4 Eindejaarsmarge 3 687     
5 Instelling agentschap RVV  – 92 623– 94 011– 94 011– 94 011 
6 Overig – 1 224306306340340 
Stand ontwerpbegroting 2003380 414233 32090 52990 63370 66870 66870 668

1 Strategisch Akkoord: voedselveiligheid (BSE/destructie)

In het kader van het voedselveiligheidsbeleid zijn bij Strategisch Akkoord middelen aan de LNV-begroting toegevoegd. Aanleiding hiervoor is het besluit van de Tweede Kamer om de geplande verhoging van de destructietarieven in de voorhangprocedure niet goed te keuren.

2 BTW-compensatie

Op grond van de regeling BTW-compensatie is de LNV-begroting structureel verhoogd in verband met de uitbesteding van werkzaamheden door de RVV.

4 Eindejaarsmarge

Aan het beleidsartikel is € 3,7 mln. toegevoegd uit hoofde van de eindejaarmarge 2001. Dit bedrag is in het DGF gestort voor de financiële afwikkeling van de MKZ-crisis in 2001.

5 Instelling agentschap RVV

Betreft de desaldering van uitgaven en ontvangsten voor de instelling van het agentschap RVV.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 117 454119 03493 19593 19593 195 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 59 233816816816816 
nieuwe mutaties       
1 EU-bijdrage in MKZ-kosten  6 000    
2 Activa RVV  4 850    
3 Instelling agentschap RVV  – 92 623– 94 011– 94 011– 94 011 
Stand ontwerpbegroting 2003219 787176 68738 0770000

1 EU-bijdrage MKZ-kosten

Dit betreft een bijstelling van de raming van de EU-bijdragen in de MKZ-kosten. De totale EU-bijdrage voor de MKZ-maatregelen wordt naar huidige inzichten ingeschat op € 73 mln.

2 Activa RVV

Betreft de ontvangsten uit hoofde van de overdracht van de vaste activa ad € 4,9 mln. aan de RVV i.v.m. de instelling als baten-lastendienst.

3 Instelling agentschap RVV

Zie de toelichting bij de uitgaven.

Beleidsartikel 7 Kennisontwikkeling en innovatie

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 286 299287 465285 468286 036285 253 
Mutatie amendement – 3 750– 3 750– 3 750– 3 750– 3 750 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 100 9647 5364 7314 7314 731 
Nieuwe mutaties:       
1. Verhogen veiligheidsniveau HCU  2 3002 0002 0002 000 
2. Verhoging verplichtingenbudget DLO 2 723     
3. Loonbijstelling 10 90411 30811 20011 20511 221 
4. Nieuwbouw proefstation Bleiswijk  9 100    
5. Ombuiging Strategisch Akkoord  – 1 324– 2 647– 3 967– 5 295 
6. Terugdraaien korting Hoger Onderwijs  – 1 300– 2 500– 2 500– 2 500 
7. Overig 234     
Stand ontwerpbegroting 2003349 677397 374311 335294 502293 755291 660292 094

2. Verhoging verplichtingenbudget DLO

Voor de bijdrage DLO expertise is in 2002 extra verplichtingenruimte nodig voor een bedrag van € 2,7 mln.

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 287 142288 528286 017286 154286 690 
Mutatie amendement – 3 750– 3 750– 3 750– 3 750– 3 750 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 9 5427 5364 7314 7314 731 
Nieuwe mutaties:       
1. Verhogen veiligheidsniveau HCU  2 3002 0002 0002 000 
2. Loonbijstelling 10 90411 30811 20011 20511 221 
3. Nieuwbouw proefstation Bleiswijk  9 100    
4. Ombuiging Strategisch Akkoord  – 1 324– 2 647– 3 967– 5 295 
5. Terugdraaien korting Hoger Onderwijs  – 1 300– 2 500– 2 500– 2 500 
6. Overig 17757    
Stand ontwerpbegroting 2003317 440304 015312 455295 051293 873293 097293 531

1. Verhogen veiligheidsniveau HCU

In verband met verhoging van het veiligheidsniveau van de zogenoemde High Containment Unit (HCU) bij ID-DLO in Lelystad wordt het budget opwaarts bijgesteld. In deze HCU wordt onderzoek verricht naar besmettelijke veeziekten en worden vaccins ontwikkeld en geproduceerd.

3. Nieuwbouw proefstation Bleiswijk

Vanwege nieuwbouw proefstation Bleiswijk is € 9,1 mln toegevoegd aan de bijdrage voor DLO. Dekking hiervoor vindt plaats vanuit het O & S-fonds voor de landbouw.

4. Ombuiging Strategisch Akkoord

Zie Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord bij Beleidsprogramma LNV 2003–2006 (deel B van de Beleidsagenda).

5. Terugdraaien korting Hoger Onderwijs

Zie de toelichting bij beleidsartikel 8.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 12 9349 7589 7589 7589 575 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 9532 723    
Nieuwe mutaties:       
1. Nieuwbouw proefstation Bleiswijk   9 100    
Stand ontwerpbegroting 200312 63313 88721 5819 7589 7589 5759 575

1. Nieuwbouw proefstation Bleiswijk

Voor een toelichting wordt verwezen naar de uitgaven.

Beleidsartikel 8 Kennisvoorziening

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 359 925357 103358 292362 048363 715 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 50 22018 72018 72018 72018 720 
Nieuwe mutaties:       
1 Terugdraaien korting Hoger Onderwijs  2 3004 5004 5004 500 
2. Loonbijstelling 13 47113 65613 71513 85613 917 
3. Technische correctie – 7 000– 7 000– 7 000– 7 000– 7 000 
4. Ombuiging Strategisch Akkoord  – 838– 1 676– 2 514– 3 352 
5. Strategisch akkoord: Leerlingenaantallen  5 20017 20026 20036 200 
6. Overig – 856– 250– 250– 250– 250 
Stand ontwerpbegroting 2003448 154415 760388 891403 501415 560426 450435 702

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 359 925357 103358 292362 048363 715 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 18 72018 72018 72018 72018 720 
Nieuwe mutaties:       
1 Terugdraaien korting Hoger Onderwijs  2 3004 5004 5004 500 
2. Loonbijstelling 13 47113 65613 71513 85613 917 
3. Technische correctie – 7 000– 7 000– 7 000– 7 000– 7 000 
4. Ombuiging Strategisch Akkoord  – 838– 1 676– 2 514– 3 352 
5. Strategisch Akkoord: Leerlingenaantallen  5 20017 20026 20036 200 
6. Overig – 856– 250– 250– 250– 250 
Stand ontwerpbegroting 2003393 543384 260388 891403 501415 560426 450435 702

1. Terugdraaien korting Hoger Onderwijs

Met deze mutatie wordt een deel van de in 2001 opgelegde korting aan het Hoger Onderwijs ongedaan gemaakt. Compensatie is gevonden door verlaging van het budget van de beleidsartikelen 7 en 9.

3. Technische correctie

Dit betreft een technische correctie van de tegenvaller leerlingenstijging bij Voorjaarsnota 2002.

4. Ombuiging Strategisch Akkoord

Zie Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord bij Beleidsprogramma LNV 2003–2006 (deel B van de Beleidsagenda).

5. Strategisch Akkoord: Leerlingenaantallen

Op basis van de autonome groei van het aantal leerlingen is het budget bij Strategisch Akkoord meerjarig verhoogd.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 227227227227227 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002       
Nieuwe mutaties:       
1. Ontvangsten praktijkleren – 45– 45– 45– 45– 45 
Stand ontwerpbegroting 20031 016182182182182182182

Beleidsartikel 9 Kennisverspreiding

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 88 54390 22789 90590 02090 150 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 6 2972 4052 4052 4052 405 
Nieuwe mutaties:       
1. Loonbijstelling 3 9784 2224 2724 2774 282 
2. Terugdraaien korting Hoger Onderwijs  – 1 000– 2 000– 2 000– 2 000 
3. Ombuiging Strategisch Akkoord  – 411– 822– 1 234– 1 645 
4. Overig 533     
Stand ontwerpbegroting 200368 19799 35195 44393 76093 46893 19293 647

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 86 17290 22391 26291 37891 507 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 1 8972 4052 4052 4052 405 
Nieuwe mutaties:       
1. Energiebesparingsbeleid 1 500     
2. Loonbijstelling 3 9784 2224 2724 2774 282 
3. Terugdraaien korting Hoger Onderwijs  – 1 000– 2 000– 2 000– 2 000 
4. Ombuiging Strategisch Akkoord  – 411– 822– 1 234– 1 645 
5. Overig – 3     
Stand ontwerpbegroting 200347 69893 54495 43995 11794 82694 54995 004

1. Energiebesparingsbeleid

In het kader van het Actieprogramma Energiebesparing 1999/2002 zijn in 2002 voor € 4,4 mln. verplichtingen aangegaan. Hiervoor is € 1,5 mln. kasbudget benodigd, die vanuit beleidsartikel 4 wordt overgeheveld naar dit artikel.

4. Ombuiging Strategisch Akkoord

Zie Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord bij Beleidsprogramma LNV 2003–2006 (deel B van de Beleidsagenda).

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 00000 
Nieuwe mutaties:       
1. Ontvangsten praktijkleren 4545454545 
Stand ontwerpbegroting 2003 454545454545

Beleidsartikel 10 Nominaal en onvoorzien

A. Opbouw uitgaven en verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 5 6505 4685 7595 9675 967 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 51 54749 87450 34450 24950 867 
nieuwe mutaties       
1. Strategisch Akkoord: Prijsbijstelling 5 1135 1625 0895 2135 213 
2. Verdeling loonbijstelling – 46 177– 49 638– 50 095– 49 991– 50 609 
Stand ontwerpbegroting 2003 16 13310 86611 09711 43811 43811 425

1. Strategisch akkoord: Prijsbijstelling

Op grond van het Strategisch Akkoord is 25% van de prijsbijstelling 2002 meerjarig aan de LNV-begroting toegevoegd.

2. Verdeling Loonbijstelling

De loonbijstellingstranche 2002 wordt structureel over de diverse artikelen verdeeld. Met deze toedeling is de meerjarige doorwerking van de CAO 2001 verwerkt. Het restant op dit artikel is gereserveerd voor de toedeling na de totstandkoming van de nieuwe CAO.

K=V200220032004200520062007
U0111 Gebiedenbeleid271271271271271271
U0113 Landelijk Natuurlijk1 1681 1461 3161 2701 3151 315
U0115 Realiseren recr. in land. gebied787801819839856856
U0116 Internationaal natuurlijk181818181818
U0121 Apparaatsuitgaven1 2331 5341 5131 5161 5161 516
U0122 Agentschappen222727272727
U0213 Inrichting droge EHS242424242424
U0221 Apparaatsuitgaven275341359352352352
U0222 Agentschappen141616161616
U0311 Beheer droge EHS3 5433 8054 2354 6564 8204 820
U0321 Apparaatsuitgaven149188188192192192
U0322 Agentschappen126154154154154154
U0412 Herstructurering Veehouderij– 126– 194– 185– 145– 145– 145
U0414 Herstructurering Visserij540542542000
U0421 Apparaatsuitgaven581714714714714714
U0422 Agentschappen342392383378378378
U0512 Vermindering milieubelasting etc.– 356– 217– 139– 125– 125– 125
U0521 Apparaatsuitgaven8201 0191 0191 0191 0191 019
U0522 Agentschappen8791 005945891891891
U0612 Voorlichting en Voeding135138138138138138
U0621 Apparaatsuitgaven3 0683 8463 8733 8733 8733 873
U0713 Kennisbasis3 7683 9043 9353 9303 9343 934
U0714 Beleidsondersteunend onderzoek6 0546 2506 0576 0646 0716 071
U0715 Wettelijke onderzoekstaken9329661 0201 0231 0271 027
U0721 Apparaatsuitgaven150188188188189189
U0811 In stand houden onderwijsstelsel13 47113 65613 71513 85613 91713 917
U0916 Vak departementaal onderwijsbeleid2 0602 1722 1802 1852 1852 185
U0917 Algemene onderwijsbeleid1 4641 4131 4131 4131 4181 418
U0918 Voorlichting449630672672672672
U0922 Agentschappen577777
U1022 Loonbijstelling– 46 177– 49 638– 50 095– 49 991– 50 609–  50 609
U1114 Overige1 1071 1071 1071 1071 1071 107
U1121 Apparaatsuitgaven2 8153 2993 0952 9923 3023 302
U1122 Agentschappen389476476476476476

Beleidsartikel 11 Algemeen

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 228 452216 815210 986218 411225 043 
mutatie amendement – 5 000     
mutatie 1e suppletore begroting 2002 3 084– 4 295– 4 829– 4 802– 4 593 
Nieuwe mutaties:       
1. Afrekening EU 21 900     
2. Ramingsbijstelling 7 0005 2005 200   
3. Verdeling loonbijstelling 4 3114 8824 6784 5754 885 
4. ICT-uitgaven 3 066797797797797 
5. Ombuiging Strategisch Akkoord  – 19 695– 26 785– 33 880– 37 968 
6. Wijziging Regeling Sociale Boter – 2 269– 2 269– 2 269– 2 269– 2 269 
7. Overige 4 043397316217234 
Stand ontwerpbegroting 2003254 295264 587201 832188 094183 049186 129188 729

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 228 447216 947210 981218 407225 039 
mutatie amendement – 5 000     
mutatie 1e suppletore begroting 2002 3 084– 4 295– 4 829– 4 802– 4 593 
Nieuwe mutaties:       
1. Afrekening EU 21 900     
2. Ramingsbijstelling 7 0005 2005 200   
3. Verdeling loonbijstelling 4 3114 8824 6784 5754 885 
4. ICT-uitgaven 3 066797797797797 
5. Ombuiging Strategisch Akkoord  – 19 695– 26 785– 33 880– 37 968 
6. Wijziging Regeling Sociale Boter – 2 269– 2 269– 2 269– 2 269– 2 269 
7. Overige 4 043397316217234 
Stand ontwerpbegroting 2003254 316264 582201 964188 089183 045186 125188 725

1. Afrekening EU

Deze mutatie houdt verband met het afwikkelen van afrekeningen die verband houden met marktmaatregelen varkenspest en correctie rundveepremies.

2. Ramingsbijstelling

Bij Voorjaarsnota 2002 is afgesproken dat de tegenvaller leerlingenstijging deels specifiek wordt gecompenseerd middels een ramingsbijstelling op de LNV-begroting. Deze tegenvaller valt lager uit, waardoor de ramingsbijstelling de eerste jaren (grotendeels) technisch ingevuld kan worden.

4. ICT-uitgaven

Voor het uitvoeren van ICT-werkzaamheden ten behoeve van diverse directies en diensten wordt naar dit beleidsartikel budget overgeheveld.

5. Ombuiging Strategisch Akkoord

Zie Ombuigingen en uitgavenverhogingen LNV volgend uit Strategisch Akkoord bij Beleidsprogramma LNV 2003–2006 (deel B van de Beleidsagenda).

6. Wijziging Regeling Sociale Boter

De regeling Sociale Boter is gewijzigd. Particulieren leveren nu de boter aan de sociale instellingen. Aan- en verkopen en opslag van voorraden worden niet meer door Laser gedaan (zie ook ontvangsten).

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)

 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 288 707289 139289 139289 139289 139 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 26 173– 26 195– 26 245– 26 245– 26 245 
Nieuwe mutaties:       
1. Afrekening EU 14 800     
2. Doorbelasting ICT-uitgaven 3 066797797797797 
3. Lagere landbouwheffingen  – 16 000– 16 000– 16 000– 16 000 
4. Wijziging Regeling Sociale Boter – 2 269– 2 269– 2 269– 2 269– 2 269 
5. Overige mutaties  475284284284284 
Stand ontwerpbegroting 200347 872278 606245 756245 706245 706245 706245 706

1. Afrekening EU

Het Europese Hof heeft inzake de caseïne-zaak de lidstaat Nederland grotendeels in het gelijk gesteld. De beschikking die in 1999 tot een financiële correctie heeft geleid is nietig verklaard en zal thans grotendeels door de EU worden teruggeboekt.

2. Doorbelasting ICT-uitgaven

De directie IFA belast diverse ICT-uitgaven door aan (de)centrale LNV-directies en diensten.

3. Lagere landbouwheffingen

De ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen dalen vanwege de lagere wereldmarktprijs van suiker.

4. Wijziging Regeling Sociale Boter

De wijziging in de regeling sociale boter betekent een structureel lagere ontvangst op dit onderdeel.

Licence