Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2003 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2003. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2003.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2003 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begroting baten-lastendiensten)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendienst Agenschap SZW i.o. voor het jaar 2003 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

B: DE BEGROTINGSTOELICHTING

1.Leeswijzer3
   
2.Het beleid8
2.1.De beleidsagenda8
2.2.De beleidsartikelen29
2.3.De niet-beleidsartikelen141
   
3.Premie-gefinancierde sociale verzekeringsuitgaven166
   
4.De bedrijfsvoering187
   
5.Baten-lastendiensten189
   
6.De verdiepingsbijlage202
   
7.De bijlage moties en toezeggingen234
   
8.Bijlage gebruikte afkortingen240

1. LEESWIJZER

Vooraf

De begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) voor 2003 is de tweede begroting die is gestoeld op de uitgangspunten van de operatie Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording (VBTB). Uitgangspunten zijn de volgende vragen:

• wat wil de regering en met name de bewindslieden van SZW in 2003 en volgende jaren bereiken?

• hoe gaat het ministerie van SZW dat aanpakken?

• en welke middelen worden daarvoor ingezet?

Deze opzet komt ook in de beleidsartikelen van deze begroting terug.

De begroting van het ministerie van SZW voor 2002 moet gezien worden als een belangrijke stap op weg naar een volwaardige VBTB-begroting. Na de presentatie van deze begroting zijn de uitgangspunten en opzet nogmaals onder de loep genomen. Dit heeft geleid tot een aantal verbeteringen. Dat neemt niet weg dat ook nu nog geen volwaardige VBTB-begroting is opgesteld. Met name op het terrein van de formulering van de doelstellingen, de relatie tussen doelstellingen en inzet van instrumenten en middelen is nog een weg te gaan. In de groeiparagraaf bij de verschillende beleidsartikelen is zo goed mogelijk aangegeven wanneer het ministerie van SZW wel aan alle VBTB-voorschriften kan voldoen.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende elementen:

a. de beleidsagenda

Het beleidsprogramma van SZW is het hoofdbestanddeel van de beleidsagenda bij deze begroting. De drie prioriteiten van SZW zijn ook expliciet in de Sociale Nota opgenomen. Verder is de verplichte tabel opgenomen waarin de aansluiting tussen ontwerpbegroting 2002 en 2003 wordt gegeven.

b. de beleidsartikelen

De belangrijkste beleidsdoelstellingen zijn in de afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. Op de begroting van SZW zijn op dit moment 16 beleidsartikelen onderscheiden. Bij elk van deze doelstellingen worden begrotingsgelden ingezet. Elk beleidsartikel is volgens een vast stramien opgebouwd. Eerst de algemene doelstellingen, vervolgens de operationele doelstellingen en de inzet van de instrumenten en middelen en tot slot de groeiparagraaf.

c. de niet-beleidsartikelen

De middelen op de begroting van SZW die niet rechtstreeks aan een doelstelling gekoppeld kunnen worden of omdat het om een technisch administratieve voorziening gaat (onvoorzien, loonbijstelling) of omdat de inzet van beleidsinstrumenten niet vanuit de begroting worden betaald (premie gefinancierde sociale zekerheid, arbeidsverhoudingen) worden op niet-beleidsartikelen begroot.

d. premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven

De doelstellingen die het ministerie van SZW wil realiseren door de inzet van de premiegefinancierde uitgaven zijn in een apart onderdeel toegelicht. Deze middelen hoeven niet door het parlement te worden geautoriseerd.

e. de bedrijfsvoering

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal in het jaarverslag over het begrotingsjaar 2002 een mededeling over de bedrijfsvoering doen. Dat wil zeggen dat hij zal verklaren in hoeverre het ministerie in 2002 op de relevante onderdelen «in control was». In deze paragraaf wordt de stand van zaken beschreven.

f. baten-lastendienst

Het ministerie heeft met ingang van 1 januari 2003 de baten-lastendienst Agentschap SZW. Dit agentschap is belast met de uitvoering van de subsidiering ten laste van het Europees Sociaal Fonds, de Communautaire Initiatieven en van enkele eigen SZW-regelingen. Verder is de Inspectie Werk en Inkomen een traject gestart dat moet leiden tot het toekennen van de status van baten-lastendienst in uiterlijk 2005.

g. verdiepingsbijlage

De verschuivingen tussen de budgetten op de beleidsartikelen zijn hier zichtbaar gemaakt vanaf de stand van de begroting 2002. De veranderingen na de eerste suppletore begrotingswet worden afzonderlijk toegelicht.

h. stand van zaken moties en toezeggingen

Wijzigingen ten opzichte van de begroting 2002

De overgang van de beleidsverantwoordelijkheid van de WVG naar het ministerie van VWS in het Strategisch Akkoord heeft ertoe geleid dat beleidsartikel 10 (Maatschappelijke participatie gehandicapten) is vervallen.

De overheveling van het budget voor kinderopvang van het Ministerie van VWS naar SZW heeft plaatsgevonden om de combinatiemogelijkheden van arbeid en zorg te verbeteren. Beleidsartikel 11 «Bevorderen van de combinatiemogelijkheden van arbeid en zorg» is daartoe aangepast. De kinderopvang is daarin opgenomen terwijl de Wet Financiering Loopbaan onderbreking met ingang van het nieuwe begrotingsjaar als onderdeel van artikel 11 is komen te vervallen.

Relatie met de Sociale Nota

In de Sociale Nota zijn de prioriteiten benoemd en op hoofdlijnen van beleid uitgewerkt. Het kabinet heeft een aantal concrete doelstellingen geformuleerd. De route voor de komende jaren is daarmee uitgezet. Een nadere uitwerking van deze route in een meer concreet actieplan zal nog voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden uitgebracht. Hierin zullen ook opgenomen zijn de voornemens voor vereenvoudiging van regelgeving op de terreinen van arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en arbeidsmarkt. Tevens zal op dat moment de beleidsbrief Emancipatie worden aangeboden. De voorliggende ontwerpbegroting geeft zicht op de middelen die voor de uitvoering van dit beleid beschikbaar zijn.

Afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften

• De tabel met de budgettaire gevolgen van beleid voldoet niet geheel aan de voorschriften. De programmauitgaven dienen naar inzet per operationele doelstelling te worden onderscheiden en daarbinnen uitgesplitst naar instrumenten. Binnen de begroting van SZW is dit niet altijd mogelijk omdat sommige instrumenten bijdragen aan meerdere doelstellingen en een toerekening van het mogelijke budgettaire beslag per doelstelling vooraf moeilijk te geven is.

• De streefwaarden in deze begroting zijn in de regel nog niet in maatschappelijke effecten gedefinieerd. In de komende ontwerpbegrotingen zal dit verder worden uitgebouwd.

• Systeem- versus resultaatverantwoordelijkheid. De minister van SZW kan ten allen tijde door het parlement ter verantwoording worden geroepen over het gehele beleidsterrein waar hij actief is. Het onderscheid tussen systeem- en resultaatverantwoordelijkheid doet in die zin weinig af van de eindverantwoordelijkheid die een bewindspersoon altijd heeft. In de beleidsartikelen wordt dat onderscheid als zodanig niet meer gemaakt. In de meeste artikelen wordt kort aangegeven hoe de relatie is tussen beleidsbepalend departement en de daarmee samenhangende sturingsmogelijkheden in relatie tot de eigen (beleids)verantwoordelijkheid voor de uitvoering. Daarmee wordt aangegeven in hoeverre de minister van SZW direct verantwoordelijk is voor de uitvoering van beleid dan wel dat hij derden (gemeenten, UWV, SVB, CWI, etc.) in staat stelt uitvoering aan het beleid te geven. In de ontwerpbegroting 2004 zal dit verder worden uitgewerkt.

Budgetflexibiliteit

In de begroting wordt bij een aantal beleidsartikelen aangegeven welk deel van het budget naar de huidige inzichten op 1 januari 2003 nog flexibel inzetbaar is.

Op de begroting van SZW staan diverse soorten uitgaven waarbij de toepassing van de budgetflexibiliteit niet altijd eenduidig kan worden vastgesteld. In de begroting 2004 zal dit verder worden uitgewerkt.

Een groot deel van de middelen op de begroting van SZW is op korte termijn amper anders aan te wenden. Een deel van deze middelen ligt onder meer door bestuurlijke afspraken voor meerder jaren vast. In andere gevallen gaat het om open einde regelingen waar alleen door wijziging van wet- en regelgeving ruimte kan worden gemaakt.

In de ontwerpbegroting 2003 wordt in de volgende beleidsartikelen geen tabel voor budgetflexibiliteit opgenomen:

• SZW heeft veel uitkeringsregelingen. Bij de uitkeringsregelingen die afhankelijk zijn van de (volume)ramingen is in samenhang daarmee de budgetflexibiliteit in die zin niet aan te geven. Om die reden zijn bij de beleidsartikelen 6, 7, 8, 9 en 14 geen tabellen voor budgetflexibiliteit opgenomen.

• De rijksbijdragen aan de Sociale Fondsen (beleidartikel 15) en de bijdrage aan het Spaarfonds AOW (beleidsartikel 16) zijn eveneens van een bijzonder karakter. Het gaat hier om begrotingsuitgaven aan (sociale) fondsen. Flexibiliteit is hier alleen te realiseren door aanpassing van wet- en regelgeving bij de betreffende materiewetten.

Bij relevante personele uitgaven is uitgegaan van de vrijval van middelen op basis van een historisch bepaald verloopcijfer bij SZW. In de jaren 2000 en 2001 is gemiddeld 9% van de formatie via verloop vrij gekomen. Omdat departementen de komende kabinetsperiode uitvoering geven aan een volume- en efficiencytaakstelling is van de veronderstelling uitgegaan dat een verloop van 4,5% per jaar in de komende periode realistisch is.

Belastinguitgaven en ESF-middelen

In de VBTB-begroting streeft het ministerie van SZW een zo integraal mogelijke presentatie van beleid na. Daarom zijn ook de premiegefinancierde regelingen in een aparte paragraaf toegelicht. Ook bij de belastinguitgaven is getracht deze zoveel mogelijk bij de beleidsartikelen zichtbaar te maken in de toelichting op de operationele doelstellingen. Dit is gebeurd bij beleidsartikelen 2, 11 en 13. Verdere uitbouw hiervan is voor de komende jaren een groeiproces.

De programmamiddelen voor ESF-3 en EQUAL lopen buiten begrotingsverband en zijn dus niet in de begrotingsstaat terug te vinden. Zij zijn wel zoveel mogelijk aan de beleidsartikelen toegedeeld waarvan de doelstellingen mede met Europese gelden worden bereikt. Het gaat daarbij om beleidsartikekelen 2, 11 en 12.

Streefwaarden

De streefwaarden bij de operationele doelstellingen zijn vaak nog geformuleerd in «input»-grootheden. Dit hangt voor een groot deel nog samen met de omslag vanuit een input-gerichte begrotingsopzet van de pre-VBTB. In de komende jaren zullen de streefwaarden steeds meer het karakter van output of zelfs outcome krijgen. In de verschillende groeiparagrafen wordt daarop ingegaan.

Beschikbaarheid en betrouwbaarheid van derdeninformatie

Voor de in de begroting opgenomen prestatiegegevens is veelal informatie van derden nodig om over de prestaties te kunnen verantwoorden. De informatie is afkomstig van gemeenten en uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB, etc.) en informatieleveranciers zoals bijvoorbeeld het CBS. Met het opstellen van de begroting in de nieuwe stijl is rekening gehouden met de informatie die voor de verantwoording van ons Ministerie aan het Parlement benodigd is. Hiertoe is een informatieplan opgesteld waarin is opgenomen welke informatie benodigd is en voor zover deze niet beschikbaar is, hoe deze kan worden verkregen.

Gezien de presentatie in de maand mei van het financiële jaarverslag is het thans veelal nog niet mogelijk om van definitieve verantwoordinggegevens van de uitvoeringsorganisaties gebruik te maken. Dat leidt ertoe dat voor een gedeelte van de benodigde informatie gebruik zal worden gemaakt van voorlopige verantwoordingcijfers. Overigens is SZW in overleg met de uitvoeringsorganisaties om de verantwoordingsgegevens van de uitvoeringsorganisaties eerder in het jaar beschikbaar te krijgen. Voor de overige in het financiële jaarverslag op te nemen informatie zal gebruik worden gemaakt van bestaande of nog te ontwikkelen beleidsinformatie-stromen.

De kwaliteit en betrouwbaarheid van beleidsinformatie is hoog. Toetsing van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de verkregen beleidsinformatie vindt regelmatig plaats onder meer door deze te verifiëren aan de hand van de later ontvangen verantwoordinginformatie.

Van het eerder vermelde informatieplan maken ook nieuw op te zetten of aan te passen beleidsinformatiestromen deel uit. De betrouwbaarheid van informatie is daarbij een belangrijk aandachtspunt. In de SUWI-regeling is de verplichting opgenomen dat UWV, SVB en CWI jaarlijks rapporteren over de kwaliteit en de controle daarop. Nieuwe informatiestromen hebben een groeipad nodig om te komen tot een kwalitatief volwaardig en betrouwbare gegevensbron. Voor de ene bron zal dit sneller (binnen een jaar) gebeuren dan voor de andere bron.

Een vooraanstaande positie ten aanzien van de levering van beleidsinformatie wordt ingenomen door het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS). Voor een groot aantal beleidsartikelen wordt gebruik gemaakt van CBS statistieken. CBS staat hierbij in voor de kwaliteit van deze basisinformatie. Met het CBS worden afspraken gemaakt om te komen tot tijdige levering van de benodigde informatie voor het financiële jaarverslag. Een belangrijke mijlpijl is dat thans in een pilot bij het CBS voorzieningen worden ontwikkeld waarmee invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van het zogenaamde SZW knooppunt Beleidsinformatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 541 nr. 68). Hierdoor kan SZW analyses uitvoeren op gekoppelde micro gegevensbestanden. VBTB-informatie en bepaalde analyses over de WAO en reïntegratie zullen daarmee sneller beschikbaar komen. De pilot zal in december worden geëvalueerd en de intentie is erop gericht de samenwerking in een meer definitieve vorm om te zetten.

Toedeling van de apparaatsuitgaven.

Het ministerie van SZW heeft in deze begroting de apparaatsuitgaven zoveel mogelijk aan de verschillende beleidsartikelen toegerekend. Dat gebeurt voor het tweede achtereenvolgende jaar. Toerekening van middelen (personeel en materieel) vindt jaarlijks plaats op basis van een globale toedeling van de personeelsinzet naar de verschillende beleidsartikelen Deze verdeelsleutel wordt ook bij de Jaarverantwoording 2003 gehanteerd. Voor 2004 en de volgende jaren zijn bij de beleidsartikelen geen apparaatsuitgaven geraamd. Bij de volgende begrotingsvoorbereidingen zal telkens een actuele verdeelsleutel worden opgesteld. Door de herstructurering van de SZW-organisatie is de toerekening van apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen gewijzigd ten opzichte van 2002. De uitvoerende onderdelen SIOD, Inspectie Werk & Inkomen en het Agentschap SZW zijn in 2003 niet meer toegerekend aan de beleidsartikelen. De toegerekende apparaatsuitgaven worden niet afzonderlijk bij de beleidsartikelen toegelicht. In artikel 98 «Algemeen» zal een integraal beeld van de inzet van personeel en materieel gegeven worden inclusief de verdeling van de middelen over de verschillende beleidsartikelen. Dit staat gelijk aan de verdeelsleutel.

Evaluatie

In de beleidsartikelen wordt in een afzonderlijke tabel aangegeven wanneer evaluaties zullen worden verricht. Tevens worden de afgeronde evaluaties uit de afgelopen periode toegelicht.

Groeiparagraaf

Elk artikel bevat een groeiparagraaf waarin wordt aangegeven welke verbeteringen in het artikel in de komende jaren noodzakelijk zijn om te komen tot een volwaardige VBTB-begroting. In deze paragraaf is zo goed mogelijk aangegeven wanneer het ministerie van SZW wel aan alle VBTB-voorschriften kan voldoen. Een belangrijk streven is om in de komende jaren extra handhavingsgegevens op te nemen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening.

2. HET BELEID

2.1 Beleidsagenda 2003

De drie belangrijkste prioriteiten voor SZW in de komende periode zijn:

1. De aanpak van de WAO;

2. Reïntegratie, bijstand en WW; ruimte en verantwoordelijkheid;

3. Levensloop.

Deze prioriteiten zijn uitgewerkt in teksten op hoofdlijnen. In overzichten wordt concreet aangegeven welke acties worden ondernomen om het voorgenomen beleid te realiseren. In een afsluitend overzicht worden de overige acties en maatregelen op het SZW-terrein aangegeven die voortvloeien uit het Strategisch Akkoord. In het laatste deel van deze paragraaf staat de tabel met de aansluiting tussen de begroting 2002 en de begroting 2003.

1. Aanpak WAO

De door het kabinet voorgestane aanpak van de WAO – op hoofdlijnen conform het SER-advies – bestaat uit een complex van maatregelen:

– beperking van de toegang tot de WAO tot degenen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn;

– uitbreiding van de loondoorbetalingsverplichting tot twee jaar;

– beperking van de ontslagbescherming als de werknemer in deze periode onvoldoende medewerking verleent aan reïntegratie;

– introductie van het feitelijk arbeidsverleden als bepalende factor voor de uitkeringsduur;

– invoering van een sollicitatieplicht voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten;

– loonaanvulling bij aanvaarding van arbeid voor degenen die voor meer dan 35 procent arbeidsongeschikt zijn;

– toetsing van de arbeidsongeschiktheid na drie maanden verzuim en eerste keuring uiterlijk binnen één jaar;

– voor kleine bedrijven afschaffing van de Pemba-premie voor kleine bedrijven en invoering van gedifferentieerde branchepremies.

Het advies van de SER is uitgangspunt bij de herziening van de WAO voor nieuwe gevallen (gezien de loondoorbetalingsverplichting geldt dit vanaf 2005). De genoemde maatregelen treden in werking op 1 januari 2004, behoudens de uitbreiding loondoorbetaling en de afschaffing van de Pemba-premie voor kleine bedrijven die beide op 1 januari 2003 ingaan.

Onderdeel van het pakket is dat uiterlijk in het tweede ziektejaar bovenwettelijke uitkeringen door de werkgever worden beëindigd. Het kabinet geeft er de voorkeur aan dat de sociale partners dit zelf regelen.

In de loop van 2006 zal worden beoordeeld of de maatregelen tot de beoogde structurele vermindering van het beroep op de WAO leiden en algehele afschaffing van de Pemba-premie en verhoging van het uitkeringsniveau kan worden gerealiseerd.

Met onmiddellijke ingang zullen, in samenspraak met de werkgevers en werknemers in de betreffende branches, de arbo-convenanten worden gericht op preventie van verzuim en arbeidsongeschiktheid.

APRIORITEITEN AANPAK WAO Tekst Strategisch Akkoord Doelen Acties Actoren DeadlineBudget In € miljardenBegroting/Premie/Fiscaliteit
A1.0Algemeen Verminderen van WAO-instroom van duurzaam volledig arbeidsongeschikten met 40 procent tot maximaal 25 000 per jaar in 2006  01.01.20062003: – 0.10 mld2004: – 0.30 mld2005: – 0.50 mld2006: – 0.70 mldBegroting artikel 5 en 15
         
A1.1Aanscherpen van de toelatingscriteria 
 Beperking tot duurzaam arbeidsongeschiktenAlleen als iemand duurzaam en volledig arbeidsongeschiktheid is, ontstaat recht op een WAO-uitkering. (p. 19) Wetgeving; implementatieUWV01.01.2004  
 Feitelijk arbeidsverledenInvoering van het feitelijk arbeidsverleden in de WAO als bepalende factoren voor de duur van de loongerelateerde uitkering leidt ertoe dat deze duur wordt bekort (p. 37) WetgevingUWV01.01.2004  
         
A1.2Adequate prikkels voor werkgevers 
 Verlenging loondoorbetalingverplichtingWulbz-inkomen in het twee ziektejaar. (p. 19) WetgevingUWV, Verbond van verzekeraars01.01.2003  
 Afschaffing PEMBA-premieAls uit evaluatie blijkt dat door middel van de beschreven maatregelen de instroom en het beroep op de WAO binnen 3 jaren na invoering structureel is teruggebracht tot de omvang die overeenstemt met de verwachtingen van de SER, wordt in lijn met het SER-advies het afschaffen van de Pemba gerealiseerd. (p. 20) nog n.v.t. Beoordelen in 2006  
 Afschaffing PEMBA-premie kleine bedrijvenDe Pemba wordt per 1-1-2003 afgeschaft voor MKB-bedrijven die minder dan 25 werknemers in dienst hebben. (p. 19) Regelgeving 01.01.2003  

2. Reïntegratie

De gemeenten krijgen maximale handelingsruimte bij de inzet van het activeringsinstrumentarium door de introductie van één ongedifferentieerd, flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget. Door een nieuwe systematiek van budgettering van de bijstandslasten (het «inkomensdeel» van het Fonds Werk en Inkomen) worden zij bovendien gestimuleerd om gerichter te investeren in het activerings- en handhavingsbeleid. Uiterlijk 1 juli 2003 wordt hiertoe een wetsvoorstel ingediend. Voor het UWV wordt met hetzelfde doel de regelgeving rond de reïntegratie vereenvoudigd.

Op de reïntegratiebudgetten wordt op deze structureel een besparing gerealiseerd van € 850 mln, waarvan 80 procent ten laste van de gemeenten en 20 procent ten laste van de UWV. Bij het UWV worden de besparingen deels gerealiseerd bij de reïntegratie van werklozen en deels bij die van arbeidsgehandicapten.

Het aantal ID-banen wordt in 2003 teruggebracht van 60 000 naar 45 500. Het aantal WIW-banen tot gemiddeld 27 000 in 2003. Bij de gemeenten leidt de nieuwe systematiek van het reïntegratiebudget in combinatie met de maximale budgettering bovendien tot een besparing van de bijstandslasten met structureel € 250 mln.

APRIORITEITEN AANPAK WAO Tekst Strategisch Akkoord Doelen Acties Actoren DeadlineBudget In € miljardenBegroting/Premie/Fiscaliteit
 Gedifferentieerde WAO-premie kleine bedrijvenVoor MKB-bedrijven die minder dan 25 werknemers in dienst hebben wordt een differentiatie van de WAO-premie op brancheniveau ingevoerd. (p. 19) Regelgeving, implementatie    
         
A1.3Adequate prikkels voor werknemers 
 Sollicitatieplicht gedeeltelijk arbeidsongeschiktenWie door arbeidsongeschiktheid niet langer in staat is zijn oude werk te verrichten heeft aanspraak op hulp bij het vinden van ander werk, maar ook de plicht ander werk te aanvaarden. (De wederzijds aanspraken worden nader bepaald)p. 19) wetgevingUWV01.01.2004  
 LoonaanvullingIn geval van arbeidsongeschiktheid van meer dan 35% wordt bij aanvaarding van andere arbeid het verschil tussen het oude en nieuwe inkomen gedeeltelijk overbrugd door middel van een loonaanvulling. (p. 19 WetgevingUWV, Verbond van verzekeraars, sociale partners01.01.2004  
 Bovenwettelijke uitkeringen tweede ziektewetjaarWezenlijk bij de aanpak van arbeidsongeschiktheid is dat de bovenwettelijke aanvul- ling van het wulbz-inkomen uiterlijk in het tweede ziektejaar ophoudt. Het verdient verre de voorkeur dat sociale partners dit zelf regelen dan dat dit wettelijk zou moeten worden geregeld. (p. 19) Overleg (reeds gestart)sociale partners01.01.2004  
 Uitkeringshoogte.Als uit evaluatie blijkt dat door middel van de beschre- ven maatregelen de in-stroom en het beroep op de WAO binnen 3 jaren na invoering structureel is teruggebracht tot de omvang die overeenstemt met de verwachtingen van de SER ,wordt in lijn met het SER-advies een aanvulling van uitkeringen gerealiseerd. (p. 20) nog n.v.t.nog n.v.t.Beoordelen in 2006  
 OntslagbeschermingIndien ondanks toereikende inspanningen daartoe van de werkgever binnen twee jaren geen andere arbeid gevonden kan worden, kan de werknemer, volgens de bestaande regeling in het Burgerlijk Wetboek, ontslagen worden (in geval van niet meewerken aan werkhervatting is eerder ontslag mogelijk). (p. 19) Wetgeving (BW) 01.01.2004  
         
A1.4Preventie 
 ArboconvenantenArboconvenanten zullen in samenspraak met werkgevers en werknemers met onmiddellijke ingang worden gericht op vooral aanpak verzuim en reïntegratie.ConvenantenSociale partners per bedrijfstak Per heden  
         
A1.5Keuringspraktijk 
 Toetsing arbeidsongeschiktheid en eerste keuringNa drie maanden verzuim is toetsing van de arbeidsongeschiktheid mogelijk; uiterlijk binnen een jaar dient een eerste keuring plaats te vinden. (p. 19) WetgevingUWV01.01.2004  
A2PRIORITEITEN REINTEGRATIEGemeenten Tekst Strategisch Akkoord Doelen Acties Actoren DeadlineBudget In € miljardenBegroting/Premie/Fiscaliteit
A2.1Gemeenten 
 Algemeen Streven naar een toena-me, met een kwart in 2006, van het percentage uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt naar reguliere arbeid na te hebben deelgenomen aan een reïntegratietraject(onder voorbehoud van meetbaarheid)     
 Maximale budgetteringVerhogen van de gemeentelijke financiering van het Fonds voor Werk en Inkomen van 25% naar 100% geeft gemeenten een groter financieel belang bij een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de bijstandsregelingen. (p. 37)Bevordering uitstroom uit de bijstand en tegengaan onnodig gebruik bijstand.WetgevingVNG, gemeenten, IWI01.07.2003 (indiening wetgeving)2003:2004: – 0.15 mld2005: – 0.20 mld2006: – 0.25 mldBegrotingsartikelen 2, 3 en 5
 Ongedifferentieerd reïntegratiebudgetEr komt één ongedifferentieerd, flexibel vrij besteedbaar reïntegratiebudget (p. 18).Op deze basis is het ook verantwoord om op het geheel van de huidige reïntegratiebudgetten een besparing van 850 mln euro in te boeken. (p. 19)Vergroting effectiviteit en efficiënte uitstroomtrajectenWetgevingVNG, gemeenten, CWI, BOREA, reïntegratiebedrijven,01.07.2003 (indiening wetgeving)2003: – 0.52 mld2004: – 0.60 mld2005: – 0.68 mld2006: – 0.68 mld(80% aandeel gemeenten)Begrotingsartikelen 2 en 3
         
A2.2REINTEGRATIE UWV 
 Ongedifferentieerd reïntegratiebudgetEr komt één ongedifferentieerd, flexibel vrij besteedbaar reïntegratiebudget (p. 18).Op deze basis is het ook verantwoord om op het geheel van de huidige reïntegratiebudgetten een besparing van 850 mln euro in te boeken. (p. 19)Vergroting effectiviteit en efficiënte uitstroomtrajectenWetgevingRWI, UWV,CWI01.07.2003 (indiening wetgeving)2003: – 0.13 mld2004: – 0.15 mld2005: – 0.17 mld2006: – 0.17 mld (20% aandeel UWV)Premiehoofdstuk 3
 PrestatieafsprakenMet de uitvoeringsorgani-saties zullen prestatie-afspraken worden gemaakt (p. 18)Vergroting effectiviteit en efficiënte uitstroomtrajectenprestatieafsprakenUWV01.01.2004  

3. Levensloop

Om de combinatie van arbeid en zorg in de verschillende fase van het leven beter mogelijk te maken, zal het kabinet de basisregeling levensloop (de Verlofknip) invoeren als vervanging van de huidige spaarloonregeling en de financiële tegemoetkomingen voor verlofregelingen (fiscale subsidies voor betaald ouderschapsverlof, financiering loopbaanonderbreking in de Wet Arbeid en Zorg en het onderdeel financiering in het wetsvoorstel langdurend zorgverlof). Deze individuele spaarregeling ten behoeve van de financiering van onbetaald verlof is toegankelijk voor elke werknemer en wordt door de overheid financieel ondersteund in de vorm van een vaste bonus over het spaarbedrag die wordt uitgekeerd bij opname van verlof. In aanvulling daarop kunnen werknemers gebruik maken van de bestaande verlofspaarregelingen. Het Kabinet zal de verdere levensloopfaciliteit nader uitwerken, waarbij de relatie met de pensioenen wordt betrokken.

De Wet basisvoorziening kinderopvang zal per 1 januari 2004 van kracht worden, waarmee een vraaggestuurde voorziening voor de kinderopvang wordt gerealiseerd. Onderdeel hiervan is een wijziging in de financieringssystematiek, waarbij het thans beschikbare fiscale budget en het budget van VWS naar de begroting van SZW verschuiven en vanaf 1 januari 2004 beschikbare middelen vanuit het Gemeentefonds eveneens worden overgeheveld naar de begroting van SZW.

In het kader van het tijdbeleid zullen onder andere experimenten worden ondersteund die een betere afstemming van school-, winkel- en werktijden bevorderen.

A3PRIORITEITEN LEVENSLOOPLevensloop Tekst Strategisch Akkoord Doelen Acties Actoren DeadlineBudget In € miljardenBegroting/Premie/Fiscaliteit
A3.1Levensloop 
 LevensloopregelingIn het kader van de levens-loopbenadering is met ingang van 2003 200 à 400 mln euro gereserveerd voor het omzetten van huidige levensloopregelingen in een nieuwe levensloopfaciliteit binnen het fiscale pensioenkader. (p. 46)Vermindering van het verschil tussen gewen-ste en feitelijke opname van onbetaald verlof met een kwart in 2006 (onder voorbehoud van meetbaarheid)1. Invoering Basisregeling levens-loop2. Nadere uitwerking, mede i.r.t. pensioenen 1. Invoering 01.01.20032. In 20031. 2003: 0,1 mld.2004 e.v. 0,2 mld. 2. 2003: 0,1 mld2004 e.v. 0,2 mld. (via uitgaven of lastenreserve)Begrotingsartikel 11
 Financiering verlofregelingenAfschaffing (fiscale) subsidie verlof: Dit pakket ziet op de volgende maatregelen: afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof, Wet Finlo, Wet langdurend zorgverlof. (p. 45)budgettaire ruimte creëren voor levensloopregelingWetgeving (waaronder aanpassing wetsvoorstel en fiscale wetgeving) 01.01.20032003: – 0.15 mld2004: – 0.15 mld2005: – 0.15 mld2006: – 0.15 mldBegrotingsartikel 11 en in de Fiscaliteit
 Wet basisvoorziening kinderopvangHet omzetten van de huidige aanbodgestuurde voorzieningen van kinderopvang naar een vraaggestuurde voorziening zal naar verwachting zijn gerealiseerd met de invoering van de Wet basisvoorziening kinderopvang (Sociale Nota, blz. 13)bevorderen combinaties arbeid en zorg, vergro-ten arbeidsparticipatie van vrouwen en garan-deren de kwaliteit van de kinderopvang en vergroten zeggenschap bij keuze kinderopvang.Tripartiete financiering.Wetgeving, wijziging financieringssystematiek implementatie uitvoe-ringGemeenten, UWV, GGD's, Belastingdienst kinderopvang-organisaties01.01.2004  
 TijdbeleidEen betere afstemming van werktijden, schooltijden, winkeltijden en tijden van maatschappelijke voorzieningen.Bevordering van combinaties arbeid en zorg.experimenten, voor afstemming school-, winkel- en werktijdenwet.gemeenten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, e.d.2003  

4. Overige SZW-gerelateerde maatregelen

Vergroting arbeidsaanbod

Een aantal maatregelen zal worden ingezet om de arbeidsparticipatie, waaronder die van specifieke groepen, te vergroten.

Mede met het oog op de vermindering van de armoedeval, wordt de arbeidskorting in 2003 voor werknemers met een inkomen vanaf het wettelijk minimumloon verhoogt met € 119. Hiermee is een budget van 0,6 mld gemoeid. Voor de daarop volgende jaren is voor een verdere verhoging jaarlijks een extra budget van 0,25 mld uitgetrokken. In verband met deze maatregel worden de SPAK en de VLW beëindigd.

Specifiek gericht op de minima wordt het categoriale bijstandsbeleid beëindigd en gestreefd naar een beperking van de inkomensafhankelijke regelingen. Voor de langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief wordt een inkomensondersteunende regeling geïntroduceerd. Hiervoor was reeds een budget van € 123 mln beschikbaar voor de periode 2003–2006.

Een aantal van deze maatregelen wordt reeds vanaf 1 januari 2003 ingezet.

Ter vermindering van het beroep op de WW zal vanaf 1 april 2003 het feitelijke arbeidsverleden als criterium gelden voor de duur van de loongerelateerde uitkering en de vervolguitkering tot één jaar worden beperkt. Per 1 januari 2004 worden zogeheten gouden handdrukken verrekend met de WW-uitkering. Als onderdeel van het bredere beleid gericht op arbeidsparticipatie van ouderen dragen werkgevers vanaf 1 juli 2003 bij in de WW-kosten van werknemers ouder dan 57,5 jaar.

Voor deze groep zal vanaf 1 januari 2003 de sollicitatieplicht opnieuw worden ingevoerd.

Het kabinet zal in overleg treden met de sociale partners om bestaande belemmeringen weg te nemen voor doorwerken na het 65e jaar.

De Taskforce Ouderen en Arbeid beoogt met projecten mede door een wijziging van de houding van werkgevers de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers te verbeteren. De projecten ten behoeve van laagopgeleide jongeren vormen onderdeel van de landelijke jeugdbeleidsagenda als interdepartementaal gezamenlijk kader voor het jeugdbeleid. Tezamen met die gericht op ouderen en etnische minderheden is voor deze specifieke arbeidsmarktprojecten in 2003 een budget beschikbaar van 9,1 mln.

Aanpak misbruik en fraude

De maatregelen uit de Fraudenota (17 050, nr. 234) op het SZW-terrein zullen worden uitgevoerd en, rekening houdend met de daarbij gemoeide uitvoeringskosten, bij volledige realisatie tot structurele besparingen van per saldo € 120 mln leiden door bespaarde uitkeringslasten en extra premie-inkomsten.

De maatregelen omvatten wat de (zwarte) fraude met overheidsprestaties betreft onder andere:

– de vorming van een landelijk dekkend netwerk van interventieteams

– uitbreiding van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden voor opsporing,

– uitbreiding van fysieke controles bij uitkeringsgerechtigden,

– uitbreiding van het bestuurlijke boete-instrumentarium voor o.a. de Wet arbeid vreemdelingen,

– de introductie van het pakket «Hoogwaardig handhaven» bij gemeenten en

– een aanpassing en stroomlijning van informatiesystemen.

Met betrekking tot de identiteitsfraude gaat het vooral om:

– verhoging van het kennisniveau van het baliepersoneel,

– een intensievere voorlichting aan werkgevers over identiteitsverplichtingen,

– optimalisering van het beheer van sofinummers en

– intensievere controle en opsporing.

Inkomensbeleid

Bij de invoering van het nieuwe zorgstelsel op 1 januari 2005 zal een aantal maatregelen worden genomen om ongewenste inkomenseffecten te compenseren. Voor gezinnen met kinderen zal een inkomensafhankelijke kinderkorting worden geïntroduceerd. Voor ouderen zullen maatregelen in de sfeer van de fiscaliteit en premies worden getroffen. Het nieuwe zorgstelsel voorziet met het oog op evenwichtige inkomensgevolgen eveneens in een inkomensafhankelijke zorgtoeslag naast een rijksbijdrage voor de premie van ziektekosten voor kinderen.

Het kabinet acht het verantwoord voor de hoogte van de kinderbijslag voor kinderen die in het buitenland wonen, de in Duitsland en België gehanteerde systematiek te volgen.

Vereenvoudiging regelgeving

Inzet van het kabinet is te komen tot een aanmerkelijke vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten. Om de administratieve lasten van bedrijven fors te verminderen wordt het loonbegrip van de sociale verzekeringen geharmoniseerd met dat van de loonbelasting (wetsvoorstel WALVIS) en zal vanaf 1 januari 2005 sprake zijn van één loket voor belasting en premieheffing.

Over een breed terrein, waaronder arbeidsomstandigheden en arbeidstijden, zal de regelgeving voor bedrijven kritisch worden beoordeeld op mogelijkheden tot vereenvoudiging. Uiterlijk 1 januari 2004 zal dat resulteren in concrete voorstellen.

Specifiek zal aandacht worden besteed aan de mogelijkheden om de WAZ af te schaffen. De Kamer zal uiterlijk 1 juli 2003 worden geïnformeerd over de uitkomsten van een ambtelijke studie hiernaar.

Aanvullend zal uiterlijk 1 januari 2003 een plan van aanpak worden geformuleerd voor de doorlichting van de regelgeving op de overige SZW-terreinen die met name voor partijen als gemeenten en uitvoeringsorganen sociale zekerheid van belang is.

Pensioenen

Tegen de achtergrond van van vergrijzing en tegenvallende rendementsontwikkeling bij de pensioenfondsen vergt het waarborgen van een duurzaam en houdbaar pensioenstelsel extra inspanningen. Het kabinet is reeds met de sociale partners in overleg getreden om te bezien of nog in het najaar van 2002 een nieuw pensioenconvenant kan worden gesloten. Specifieke aandachtspunten daarbij zijn de arbeidsparticipatie van oudere werknemers, de vergroting van het aantal werknemers dat pensioenrechten opbouwt en heldere afspraken over de indexatie van de pensioenen.

B B4. B4.1OVERIGE ONDERWERPENVERGROTEN ARBEIDSAANBOD VERMINDEREN VAN ARMOEDEVAL Tekst Strategisch Akkoord Doelen Acties Actoren Deadline In € miljarden Fiscaliteit
B4.1.VERMINDEREN VAN ARMOEDEVAL 
 Verhoging arbeidskortingVergroting van de inkomensverbetering 1,00 mld bij aanvaardig van werk door verhoging van de arbeidskorting (p. 46) om zo de drempel tot werken weg te nemen voor herintreders. (p. 16)Verschuiving beleidsinzet naar stimulering arbeidsaanbod, verhoging arbeidsparticipatie, vergroting uitstroom uitkeringsregelingenWetgeving (fiscaal) 01.01.20032003: 0.60 mld2004: 0.85 mld2005: 1.10 mld2006: 1.35 mldVia de Fiscaliteit
 Afschaffing SPAKIn de fiscaliteit wordt de afdrachtvermindering voor werkgevers voor werknemers met lage lonen (de zogenaamde SPAK) in vier stappen gefaseerd afgebouwd. Hier tegenover staat een verhoging van de arbeidskorting voor werkenden. (p. 18)Verschuiving beleidsinzet naar stimulering arbeidsaanbodWetgeving (fiscaal) 01.01.20032003: – 0.23 mld2004: – 0.45 mld2005: – 0.68 mld2006: – 0.90 mldVia de fiscaliteit. Vermeld in de begrotingsartikelen 1,2,4
 Afschaffing VLWIn de fiscaliteit wordt de afdrachtvermindering voor langdurig werklozen (VLW) afgeschaft. Hier tegenover staat een verhoging van de arbeidskorting voor werkenden. (p. 18)Verschuiving beleidsinzet naar stimulering arbeidsaanbodWetgeving (fiscaal) 01.01.20032003: – 0.05 mld2004: – 0.10 mld2005: – 0.15 mld2006: – 0.20 mldVia de fiscaliteit. Vermeld in de begrotingsartikelen 1, 2, 4
 Afschaffing categoriaal bijstandsbeleidDe beleidsruimte voor gemeenten om een eigen inkomensbeleid te voeren moet worden beperkt. Het categoriaal inkomensbeleid worden afgeschaft (p. 17)Terugdringing armoedeval, vergroting uitstroom bijstandregelingenWetgevingVNG, gemeenten, Alliantie van Sociale rechtvaardigheid01.01.20042003:2004: – 0.07 mld2005: – 0.07mld2006: – 0.07 mldBegrotingsartikel 5
 Regeling inkomensondersteuning langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectiefEr kan aanvullende ondersteuning worden verleend aan langdurige minima (zonder perspectief op de arbeidsmarkt) (p. 17)Inkomensondersteuning langdurige minimaWetgevingVNG, gemeenten, Alliantie van Sociale rechtvaardigheid01.01.2004  
 Beperken inkomensafhankelijke regelingen (subsidies)Om de armoedeval aan te pakken, dient het kabinet met een meerjarige aanpak te komen. Deze houdt in dat beperking van het aantal inkomensafhankelijke regelingen; het vinden van een goed evenwicht in de inkomensafhankelijke regelingen tussen adequate inkomensbescherming enerzijds en bestrijding van de armoedeval anderzijds; streven naar één (uitvoe-rings)loket voor inkomensafhankelijke subsidies waar-door de transparantie van het inkomensondersteunend beleid toeneemt. (p. 16)Terugdringing armoedeval, verhoging arbeidsparticipatie, vergroting uitstroom uitkeringsregelingenAmbtelijke studie (interdepartementaal) 01.01.2004  
         
B4.2BEPERKEN INSTROOM EN BEVORDEREN UITSTROOM UIT DE WW 
 Gouden handdrukkenAanvullingen van voormalige werkgevers op de WW-uitkeringen (gouden hand-drukken) kunnen volledig worden gekort op de uitkering. Hierdoor wordt de WW minder aantrekkelijk als afvloeiingsregeling (p. 37)Vermindering beroep ouderen op WWWetgevingsociale partners, UWV01.01.20042003:2004: – 0.10mld2005: – 0.15 mld2006: – 0.15 mldPremiehoofstuk 1
 Feitelijk arbeidsverledenVerlenging van het feitelijk arbeidsverleden in de WW als bepalende factoren voor de duur van de loongere-lateerde uitkering leidt ertoe dat deze duur wordt bekort (p. 37)Directere relatie verzekeringsduur en uitkeringsduurWetgevingUWV01.04.20032003:2004: – 0.02 mld2005: – 0.03 mld2006: – 0.05 mldBegrotingsartikelen 5 en 15Premiehoofdstukken 1 en 2
B4.2BEPERKEN INSTROOM EN BEVORDEREN UITSTROOM UIT DE WW 
 Vervolguitkering WW tot een jaarBeperken van de vervolguitkering WW tot een jaar zal de prikkel tot werkhervatting bij WW-gerechtigden bevorderen en de instroom in de WW beperken. Deze maatregel zal een weglek naar FWI (ABW en IOAW) veroorzaken. Per saldo is sprake van een besparing (p. 37)Bevordering uitstroom WWWetgevingUWV01.04.20032003: – 0.07 mld2004: – 0.15 mld2005: – 0.15 mld2006: – 0.15 mldBegrotingsartikel 5Premiehoofstuk
 Werkgeversbijdrage afvloeiing oudere werknemersVan individuele werkgevers zal in samenhang met solli-citatieplicht ouderen een bijdrage gevraagd worden in de WW-lasten van oudere werknemers. Met de op-brengst wordt de WW-premie verlaagd, waardoor per saldo kostenneutraal (p. 18)Vergroting arbeidsparticipatie oudere werknemers; Beperking instroom WWWetgevingUWV, werkgevers01.07.2003Nihil(opbrengsten worden benut voor verlaging werkgeversaandeel Awf/Wgf-premies 
 Herintredende vrouwenBevordering van de arbeids-participatie, vooral van vrouwen. (p. 16)70 000 herintredende vrouwen in periode 2002–2005ConvenantGemeenten, CWI en private orga-nisatiesLoopt al  
 Arbeidsparticipatie etnische minderhedenBevordering van de arbeids-participatie, vooral van laaggeschoolden, waaronder veel allochtonen. (p. 16)Jaarlijkse toename arbeidsparticipatie etnische minderheden met 0,75 procentpunt tot 54 procent in 2005Afspraken met uitvoer-ders, Raam-convenant grote onder-nemingen, sanctiebeleid gemeenten en andere instrumentenCWI, gemeenten, UWV, sociale partners, branches en andere actorenPer heden2003: 9,1 mln2004: 3,2 mln2005: 0,45 mln2006: 0,45 mn* voor al deze drie projecten 
         
 Arbeidsparticipatie laagopgeleide jongeren Afgestemd met ABGBevordering van de arbeidsparticipatie, vooral van laaggeschoolden. (p. 16)Evenredige arbeidsparticipatie van jongeren tot 23 jaar en het beha-len van een startkwali-ficatie tijdens de arbeid door 70 procent van de voortijdige schoolverlaters tot 23 jaarCreëren sluitende aanpak gericht op behalen startkwalificatieCWI, gemeenten01.01.20032003: 9,1 mln2004: 3,2 mln2005: 0,45 mln2006: 0,45 mn* voor al deze drie projecten 
 Arbeidsparticipatie ouderenBevordering van de arbeidsparticipatie, vooral van ouderen. (p. 16)Jaarlijkse toename van de participatiegraad van ouderen (55–64 jaar) van ¾ procentpunt per jaarProjecten Taskforce Ouderen en ArbeidTaskforce Ouderen en Arbeid, CWI, gemeenten, UWVLoopt al2003: 9,1 mln2004: 3,2 mln2005: 0,45 mln2006: 0,45 mn* voor al deze drie projecten 
 Sollicitatieplicht werklozen ouder dan 57,5 jaarDe sollicitatieplicht voor ouderen vanaf 57,5 jaar kan weer worden ingevoerd. (p. 18)Vergroting arbeidsparticipatie oudere werknemerswijziging lagere regelgeving (ABW en WW)UWV, CWI01.01.20032003: – 0.08 mld2004: – 0.10 mld2005: – 0.15 mld2006: – 0.15 mld 
 Wegnemen belemmeringen voor doorwerken na 65 jaarBovendien zou aan werk-nemers meer ruimte gege-ven kunnen worden om zelf te bepalen of zij – al dan niet in deeltijd – willen doorwerken na hun 65ste. (p. 18)bevordering arbeidsparticipatie oudere werknemersOverlegSociale partners,31.12.2002  
 Hervormen van vaststelling en inning kinderalimentatieIn het IBO-alimentatiebeleid wordt. 0,19 mld voorgesteld het beleid t.a.v. vaststelling en inning van kinderalimen-tatie te hervormen om zo-doende verzorgende ouders (met name vrouwen) uit de bijstand te houden en te krijgen. (p. 37)Vergroten financiële zelfstandigheid verzorgende ouders; vereenvoudiging uitvoering; vermijding onnodige bijstandsverleningWetgevingVNG, gemeenten. Rechterlijke macht01.01.20042003:2004: – 0.05 mld2005: – 0.09 mld2006: – 0.19 mldBegrotingsartikel 5
         
B5AANPAK MISBRUIK EN FRAUDE 
 Aanscherping van het handhavingsbeleidDoor verscherping van de handhaving, controle en sancties kan € 120 mln. op de uitkeringslasten bespaard worden op basis van de Fraudenota. (p. 37)Voorkomen en bestrij-den van misbruik van en (zwarte) fraude. Besparing uitkeringslaten en extra premieinkomstenRealisatie van de maatregelen uit de fraudenota die betrek-king hebben op het SZW-domein.Arbeidsinspectie, Belastingdienst, CWI, gemeenten, Openbaar Ministerie, SIOD, SVB, UWV.01.01.2003 tot en met 2006)Begroting en premiesfeer:2003: – 0.01 mld2004: – 0.04 mld2005: – 0.08 mld2006: – 0.12 mldDiverse beleidsartikelen en premiehoofdstukken
         
B6INKOMENSBELEID 
 Inkomensafhankelijke kinderkortingOm algemene inkomenseffecten van de invoering van het zorgstelsel in het jaar van invoering te com-penseren zal in hetzelfde jaar een afgewogen pakket fiscale maatregelen worden genomen (waaronder de invoering van een inkomensafhankelijke kinderkorting). (p. 10)Evenwichtig inkomensbeeld bij invoering basisverzekering in de zorgWetgeving (fiscaal) 01.01.20052003: –2004: –2005: 0,52006: 0,5(via fiscaliteit) 
 AOW-premieschuifOm een evenwichtiger koop-krachtbeeld bij ouderen te bereiken, wordt de AOW gebruteerd in combinatie met een verlaging van de AOW-premie (bij een gelijk-blijvend gecombineerd tarief 1e en 2e schijf) en enkele kleine aanpassingen in de vormgeving en maatvoering van de huidige ouderenkortingen. (p. 47)Evenwichtig inkomensbeeld bij invoering basisverzekering in de zorgwetgeving, implementatie uitvoe-ring 01.01.2005n.v.t. 
 Woonlandbeginsel AKWAnaloog aan de gehanteerde systematiek in België en Duitsland wordt in niet-EU/EER landen een vast bedrag van 10% van de Nederland-se kinderbijslag uitgekeerd. (p. 37)Beperking aanspraken kinderbijslag buiten NederlandwetgevingSVB, andere nationale overheden.01.01.2003*2003: – 0.02 mld:2004: – 0.02 mld2005: – 0.02 mld2006: – 0.02 mldBeleidsartikel 9

* Woonlandbeginsel: de implementatie hiervan is mede afhankelijk van de aanpassing van bilaterale sociale-zekerheidsverdragen.

B B4. B4.1OVERIGE ONDERWERPENVERGROTEN ARBEIDSAANBOD VERMINDEREN VAN ARMOEDEVAL Tekst Strategisch Akkoord Doelen Acties Actoren Deadline In € miljarden Fiscaliteit
B7.VEREENVOUDIGEN REGELGEVING VOOR BEDRIJVEN 
 Plan van aanpak vereenvoudiging regelgevingRegelzucht zal over de volle breedte van het beleid worden teruggedrongen. (p. 7)Forse vereenvoudiging en reductie van SZW-regelgevingPlan van aanpakUWV, gemeenten, SZW-ZBO's01.01.2003  
 Vermindering administratieve lastenHet kabinet kan – binnen de beperkte budgettaire moge-lijkheden – een bijdrage aan een sterkere economische structuur en productiviteitsbevordering leveren door verlaging van de administratieve lastendruk; het kabinet zal kwantitatieve doelstellingen formuleren per depar-tement. (p. 20)Vermindering met 25 procent (conform eerdere doelstelling en met inbegrip van WALVIS)Wet- en regelgevingSociale partners en andere actoren01.01.2004n.v.t. 
 Vaststelling premieloon en uitkeringsloon (WALVIS)Het loonbegrip bij premieheffing en uitkeringsver-strekking sociale verzekeringen zal worden geharmoniseerd. (Sociale Nota)Forse reductie administratieve lasten voor bedrijvenWetgeving (reeds TK aangeboden); imple-mentatieUWV01.01.2005  
 Belasting en premieheffing via één loketHet laten innen van de premies van de werkne-mersverzekeringen wordt uitbesteed aan de Belastingdienst.Dit levert een efficiencywinst voor de collectieve sector van € 65 mln op. (p. 36)Efficiencywinst voor werkgevers en collectieve sectorWetgeving (wijziging belastingwetgeving); implementatieUWV, Belastingdienst01.01.20052003:2004:2005: – 0.07 mld2006: – 0.07 mld 
 WAZHet kabinet kan – binnen de beperkte budgettaire moge-lijkheden – een bijdrage aan een sterkere economische structuur en productiviteitsbevordering leveren door een onderzoek naar de mogelijkheden om de WAZ af te schaffen. (p. 20)Besluitvorming over eventuele afschaffingAmbtelijke studieVerbond van Verzekeraars e.a.01.07.2003n.v.t. 
         
B8.PENSIOENEN 
 Nieuw pensioenconvenantEen duurzaam en houdbaar pensioen-Pensioenconve-nant Sociale partners stelsel is van wezenlijke betekenis. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat de kosten mogelijk worden beperkt, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het stelsel. Het is gewenst dat het kabinet in overleg met sociale partners een hernieuwd pensioenconvenant tot stand brengt. (p. 18)Duurzaam en houdbaar pensioenstelsel (door verhoging arbeidsparti-cipatie oudere werknemers, vergroting aantal werknemers dat pen-sioen opbouwt, heldere indexatie-afspraken)OverlegSociale partnersOverleg reeds lopend  

Overzichtstabel 2002–2003

In onderstaande tabel is de cijfermatige aansluiting gegeven tussen de ontwerpbegroting 2002 en de ontwerpbegroting 2003.

Aansluitingstabel van de begroting 2002 naar de begroting 2003 (bedragen x € 1 000)
Uitgaven200220032004200520062007
* Ontwerpbegroting 200219 453,119 945,820 225,020 452,620 676,8 
       
* Beleidsmatige mutaties apparaatsuitgaven      
– Inspectie Werk en Inkomen19,219,219,219,219,2 
– Huisvesting– 1,6– 1,6– 1,0– 1,0– 1,0 
– Onderzoek0– 1,5– 1,5– 1,5– 1,5 
– Eindejaarsmarge2,10000 
– Strategisch Akkoord0– 4,8– 8,1– 11,3– 14,6 
– Begrotingsuitvoering 200220,00000 
– Overige– 2,21,70,500 
       
* Beleidsmatige mutaties sociale zekerheid      
– Bedrijfsplannen CWI45,3– 1,3– 17,7– 30,4– 30,9 
– CWI takenpakket25,025,025,025,025,0 
– Bedrijfsplannen BKWI28,16,86,86,86,8 
– Bedrijfsplannen UWV– 16,6– 22,5– 19,4– 17,3– 26,8 
– Regeling inkomensondersteuning langdurige minima.– 47,326,821,7– 12,411,2 
– WvG voorzieningen– 12,4– 13,4– 0,1   
– WvG naar ministerie VWS– 61,5– 49,8– 62,9– 62,8– 62,8 
– Eindejaarsmarge129,00000 
– Kasschuif Arboconvenanten– 10,005,05,00 
– Arboconvenanten– 7,98,624,221,422,1 
– Kennisinfrastructuur016,416,614,714,3 
– BTW compensatie7,47,47,47,47,4 
– Apparaat RWI09,69,69,69,6 
– Agenda voor de toekomst– 6,1– 25,3– 29,841,719,5 
– Strategisch akkoord0– 412,5– 702,1– 881,5– 993,7 
– Kinderopvang148,7177,2470,8509,2543,2 
– Bikk AOW/ANW– 9,715,922,93 565,03 620,4 
– ESF betalingen157,20000 
– Onderhanden werk Kliq70,00000 
– Kapitaalstorting Kliq20,00000 
– Overige– 15,616,711,711,611,9 
       
* Technische bijstellingen      
– Loonbijstelling215,9221,3224,2228,0228,0 
– Prijsbijstelling6,06,46,35,45,4 
– Overige00000 
       
* Mee- en tegenvallers168,8652,0895,1898,8906,7 
       
* Ontwerpbegroting 200320 324,920 624,121 149,424 803,224 996,225 407,0
Aansluitingstabel van de begroting 2002 naar de begroting 2003 (bedragen x € 1 000)
Ontvangsten200220032004200520062007
* Ontwerpbegroting 2002517,6437,5437,9438,3574,4 
       
* Beleidsmatige mutaties2,12,02,02,02,0 
       
* Strategisch Akkoord085,01,02,02,0 
       
* Technische bijstellingen17,317,417,317,317,3 
       
* Mee- en tegenvallers28,00000 
       
* Ontwerpbegroting 2003565,0541,9458,2459,6595,7459,6

2.2. Beleidsartikelen

BELEIDSARTIKEL 1 BASISDIENSTVERLENING WERK EN INKOMEN (CWI)

1.1 Algemene doelstelling

De Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) bevordert de werking van de arbeidsmarkt door het bij elkaar brengen van vraag en aanbod ten behoeve van werklozen, andere werkzoekenden en werkgevers. De CWI zorgt voor een zodanige dienstverlening op het terrein van werk en inkomen dat werkzoekenden op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en werkgevers hun vacatures op zo kort mogelijke termijn kunnen vervullen. Voor zo ver nodig wordt voor werkzoekenden een uitkeringsintake verricht.

Het beoogde maatschappelijke effect van het bevorderen van de werking van de arbeidsmarkt en de dienstverlening naar werkzoekenden en werkgevers is een optimale participatiegraad van de beroepsbevolking. De netto participatiegraad bedroeg in 2000 65% (het gaat hier om de bevolking van 15–64 jaar en exclusief banen van minder dan 12 uur).

In de nieuwe SUWI-structuur is voorrang gegeven aan werk boven inkomen. Dit is mogelijk doordat het zoeken naar werk en het aanvragen van een uitkering niet langer gescheiden zijn. De CWI tracht zoveel mogelijk zijn dienstverlening in één loket vorm te geven. De CWI verzorgt zowel de ondersteuning bij de uitstroom naar werk, die in het verleden werd uitgevoerd door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, als de uitkeringsintake, die voorheen door gemeenten en uitvoeringsinstellingen (uvi's) werd gedaan.

In eerste instantie kijkt de CWI of er geschikt werk is voor de klant en bemiddelt deze dan direct naar werk. Daarnaast bepaalt de CWI de kans van de werkzoekende op het vinden van werk en adviseert hoe die kans kan worden verbeterd. De CWI en de ketenpartners (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten) kunnen op basis van deze informatie de juiste dienstverlening verstrekken. De werkzoekende kan op basis van deze informatie een beter inzicht krijgen in de eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt.

In geval de werkzoekende niet direct naar werk kan worden bemiddeld, verzamelt de CWI de uitkeringsgegevens die de ketenpartners (UWV en gemeenten) nodig hebben, voor het bepalen van het recht op een uitkering.

Een snelle en goede aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt vergt dat partijen zoveel mogelijk beschikken over relevante marktinformatie. Deze informatie is essentieel voor de zelfwerkzaamheid van de individuele belanghebbenden. In dit kader verzamelt de CWI alle relevante gegevens en presenteert die zodanig dat zij een goed inzicht in de situatie op de arbeidsmarkt (algemeen, naar regio, sector en beroepsgroep) biedt. De CWI verstrekt voorts informatie en advies over arbeid, arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Verder zal de CWI waar nodig ondersteuning leveren bij sectorale, regionale of categorale initiatieven.

Tabel 1.1: Overzicht beleidsevaluaties
Gedeelte van de algemene doelstellingStartdatumEinddatumOnderwerp
Gehele artikel2002uiterlijk 2004 

1.2 Operationele doelstellingen

1. Iedere bij de CWI ingeschreven werkzoekende krijgt passende activerende dienstverlening aangeboden in de vorm van bemiddeling naar werk zodat werkzoekenden op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. Indien nodig, wordt een dossier ten behoeve van een aanvraag van een uitkering opgebouwd.

2. Iedere werkgever die bij de CWI een vacature aanmeldt krijgt passende dienstverlening aangeboden, hetzij via toegang tot de website Werk.nl, hetzij in de vorm van het actief aanbieden van geschikte kandidaten voor de vervulling van een vacature, zodat deze op zo kort mogelijke termijn vervuld wordt.

3. Uitkeringsdossiers worden binnen korte termijn opgebouwd, volledig gecontroleerd en overgedragen aan UWV of gemeenten. Werkdossiers (informatie en reïntegratieadvies) worden na de (her)fasering op heldere bruikbare wijze overgedragen aan UWV of gemeenten.

4. Als onderdeel van de CWI vormt het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) een verbindende schakel in de Suwi-keten door het onderhouden van voorzieningen en standaards waarmee de Suwi-organisaties gegevens op een efficiënte en betrouwbare manier kunnen uitwisselen.

Operationele doelstelling 1: Iedere bij de CWI ingeschreven werkzoekende krijgt passende activerende dienstverlening aangeboden in de vorm van bemiddeling naar werk zodat werkzoekenden op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. Indien nodig, wordt een dossier ten behoeve van een aanvraag van een uitkering opgebouwd

Van personen die zich inschrijven bij een CWI-vestiging dient de afstand tot de arbeidsmarkt c.q. de kans op vinden van werk te worden beoordeeld en een persoonlijk advies te worden opgesteld om deze afstand te overbruggen (fasering). Personen wier kans op het vinden van werk groot wordt geacht (fase 1), komen in aanmerking voor actieve bemiddeling door de CWI. Met personen wier kans op het snel vinden van werk geringer wordt geacht, wordt een nader beoordelingsgesprek (kwalitatieve intake) gevoerd. Dit leidt tot een nadere inschatting van de afstand tot de arbeidsmarkt in een aantal groepen (fase 2, 3 en 4). Onderdeel van het nadere gesprek is ook dat een globaal advies wordt opgesteld ten behoeve van de uitkeringsinstantie (reïntegratieadvies). In overleg met de uitkeringsinstanties kan de CWI ook voor deze groepen diensten aanbieden. Naast actieve bemiddeling voor alle fase 1 cliënten biedt de CWI ook dienstverlening aan doelgroepen, waaronder etnische minderheden en herintredende vrouwen. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de aanpak die in het kader van het MKB-convenant is ontwikkeld. Er is een specifieke doelstelling voor de etnische minderheden. Voor deze groep geldt een minimaal evenredige bemiddeling naar arbeid (zie ook artikel 2). De doelstelling houdt tevens in dat bij deze dienstverlening een evenredig deel van de bij de CWI ingeschreven minderheden uit fase 1 zal worden geplaatst.

Om iedere ingeschrevene passende dienstverlening te kunnen bieden heeft de CWI een aantal instrumenten tot haar beschikking: informatie en advies, matching via Werk.nl, activerende bemiddeling voor fase 1-cliënten. De CWI adviseert (reïntegratieadvies) UWV en gemeente voor die werkzoekenden voor wie de dienstverlening van de CWI naar verwachting niet volstaat.

Hoewel in beginsel zelfredzaam, zullen fase 1 cliënten met regelmaat worden opgeroepen en geconfronteerd worden met vacatures.

Het aanbieden van passende dienstverlening aan werkzoekenden wordt op een aantal manieren gemeten:

• preventiequote: personen die zich bij de CWI melden en die niet worden overgedragen aan de ketenpartner;

• uitstroomquote: gemiddelde uitstroom (in dagen) binnen 6 maanden na datum ingang uitkering;

• aandeel etnische minderheden in de uitstroomquote;

• rapportcijfer klanttevredenheid werkzoekenden.

De preventiequote geeft aan welk deel van de werkzoekenden met sollicitatieplicht en de met werkloosheid bedreigden die zich bij de CWI melden voor werk en die niet tot een uitkeringsaanvraag komen.

Tabel 1.2: DoelgroepCriteriumStreven 2002Streven 2003
Alle cliëntenPreventiequote25%
Fase 1 cliëntUitstroomquote90 dagen
 Aandeel etnische minderheden in uitstroomquote t.o.v. aandeel autochtonenevenredig
Alle cliëntenRapportcijfer klanttevredenheid (schaal 1–10)77

Bron: Rapportage Rijksbegroting CWI

Operationele doelstelling 2: Iedere werkgever die bij de CWI een vacature aanmeldt krijgt passende dienstverlening aangeboden, hetzij via toegang tot de website Werk.nl, hetzij in de vorm van het actief aanbieden van geschikte kandidaten voor de vervulling van een vacature, zodat deze op zo kort mogelijke termijn wordt vervuld.

De actieve dienstverlening en bemiddeling hebben ook betrekking op de dienstverlening van werkgevers. De CWI biedt werkgevers (kosteloos) de mogelijkheid om vacatures te presenteren. Het doel is zoveel mogelijk vacatures in de databank te krijgen, om zo de kans te vergroten dat werklozen aan het werk komen. De CWI zal actief bemiddelen bij de vervulling van de vacatures. De klant kan zelf gebruik maken van de website Werk.nl. De werkzoekende kan vacatures zoeken en de werkgever kan geschikte kandidaten zoeken.

De CWI-vestigingen worden een open marktplein waar werkgever, werknemer en andere partijen elkaar ontmoeten. Om de ketendienstverlening zo klantvriendelijk, effectief en efficiënt mogelijk te maken zijn casemanagement en een tijdige en afgestemde overdracht van cliënten tussen partijen in de keten tot belangrijke uitgangspunten gemaakt in de gekozen werkwijze. Het is bovendien van belang om zo veel mogelijk gerelateerde diensten ook fysiek in elkaars nabijheid te brengen. Daartoe is het concept van bedrijfsverzamelgebouw ontwikkeld. Het streven is dan ook dat de publieksloketten van gemeentelijke sociale diensten, het UWV en de CWI zoveel mogelijk gezamenlijk gehuisvest worden.

In deze bedrijfsverzamelgebouwen kunnen naast publieke ook private organisaties op het terrein van werk en inkomen zoals Arbo-diensten, reïntegratiebedrijven en uitzendbureaus hun «front office» vestigen.

De bepaling van de kwaliteit van de dienstverlening aan de werkgevers vindt aan de hand van de volgende indicatoren plaats:

• de vervullingsquote: het aantal vervulde vacatures ten opzichte van het aantal aangemelde vacatures;

• marktbereik vacatures: geregistreerde vacatures met tussenkomst van het CWI ten opzichte van de totale vacaturemarkt;

• het rapportcijfer van de klanttevredenheid van de werkgevers.

De streefwaarde voor de vervullingquote moet tenminste 60% zijn. Bij het marktbereik vacatures met tussenkomst van de CWI is het streven 45%. De tevredenheid van de werkgevers moet tenminste zeven zijn. De uitstroom naar werk of de vervulling van vacatures die gerealiseerd wordt via zelfstandig gebruik van de website Werk.nl wordt niet gemeten.

Tabel 1.3:Doelgroep Criterium Streven 2002 Streven 2003 bij begroting 2002 Bijgesteld streven 2003
WerkgeverVervullingsquote van de vacatures50%60%
WerkgeverMarktbereik vacatures42%45%
WerkgeverRapportcijfer klanttevredenheid   
 (schaal 1–10)777

Bron: Rapportage Rijksbegroting CWI

Operationele doelstelling 3: Uitkeringsdossiers worden binnen korte termijn opgebouwd, volledig gecontroleerd en overgedragen aan UWV of gemeenten. Werkdossiers (informatie en reïntegratieadvies) worden na de (her)fasering op heldere bruikbare wijze overgedragen aan UWV of gemeenten.

Na de kwalitatieve intake door de CWI worden fase 2, 3 en 4 cliënten ten behoeve van hun reïntegratie overgedragen aan gemeenten en UWV. Onderdeel van de kwalitatieve intake is een advies ten behoeve van de uitkeringsinstantie (reïntegratieadvies). Uitkeringsdossiers dienen (compleet, juist en intern consistent) binnen 8 werkdagen na indiening aanvraag te worden overgedragen aan UWV of gemeente.

Er zijn afspraken gemaakt tussen UWV, gemeente en CWI over de kwaliteit en tijdigheid van de uitkeringsintake en de overdracht van informatie.

De tevredenheid van UWV en gemeenten is bij de passende dienstverlening van groot belang. De CWI streeft het komende jaar naar een tevredenheidcijfer van zeven.

Tabel 1.4: DoelgroepCriteriumStreven 2002Streven 2003
N.v.t. Overdracht uitkeringsdossier aan gemeente of UWV≤ 8 werkdagen na aanvraag≤ 8 werkdagen na aanvraag
Gemeenten en UWVRapportcijfer klanttevredenheid  
 (schaal 1–10)77

Bron: Rapportage Rijksbegroting CWI

Operationele doelstelling 4: Als onderdeel van de CWI vormt het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) een verbindende schakel in de Suwi-keten door het onderhouden van voorzieningen en standaards waarmee de Suwi-organisaties gegevens op een efficiënte en betrouwbare manier kunnen uitwisselen.

De taak van het BKWI is het beheer van en verzorgen van afstemming met betrekking tot ketenafspraken en -standaards voor elektronische gegevensuitwisseling; met betrekking tot de fysieke infrastructuur verzorgt het BKWI het beheer van centrale Suwinet-voorzieningen en coördinatie van beheer van decentrale Suwinet-voorzieningen. Ten slotte heeft zij een adviserende en coördinerende rol bij de projectmatige doorontwikkeling van Suwinet.

Voor het BKWI zijn onder andere de volgende indicatoren van belang:

– adviezen m.b.t. wijziging van afspraken en standaards zoals vervat in de Regeling SUWI (Gegevensregister SUWI, Stelselontwerp Suwinet en beveiligingsnormen) die worden voorbereid in de overlegstructuur van BKWI met de Suwinet-partijen. De bedoelde adviezen vloeien voort uit de wensen van Suwi-partijen m.b.t. wijziging van het (keten)werkproces, die op gevolgen voor de keteninformatisering (zonodig leidend tot wijziging van het Gegevensregister SUWI of het Stelselontwerp) onderzocht moeten worden. Verder kunnen de adviezen voortvloeien uit het reguliere wijzigingsprocessen in het kader van functioneel beheer van Suwinet;

– het aantal verzonden berichten en data en het aantal inkijkacties met gebruikmaking van Suwinet;

– aantal incidenten en informatievragen af te handelen door de helpdesk.

De adviezen hebben vooral betrekking op het faciliteren bij de voorbereiding van de randvoorwaarden voor gegevensuitwisseling binnen Suwinet. De mate waarin de partijen gebruik maken van Suwinet is af te meten aan het aantal verzonden berichten en data en het aantal raadplegingen. De rol van ondersteuner voor de Suwinet-partijen van het BKWI is aan te geven via hun helpdesk. Op dit moment is het niet mogelijk deze prestatie-indicatoren nader te preciseren en daar een streefwaarde aan te verbinden.

1.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

In de meibrief 2003 geeft de minister van SZW de beleidsmatige en financiële kaders aan die als uitgangspunt dienen voor het jaarplan 2003.

Het vastgestelde budgettaire kader is als volgt:

Tabel 1.5:1 Basisdienstverlening werk en inkomen(bedragen x € 1 000)  
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen497 467369 669299 712272 190258 090257 590257 590
 Uitgaven497 467369 669299 712272 190258 090257 590257 590
         
 Apparaatsuitgaven01 9245220000
1Personeel01 3014260000
2Materieel0623960000
         
 Programmauitgaven497 467367 745299 190272 190258 090257 590257 590
1Centra voor Werk en Inkomen (CWI)497 467347 645284 390265 390251 290250 790250 790
2BKWI020 10014 8006 8006 8006 8006 800
         
 Ontvangsten0000000

Centra voor Werk en Inkomen

De CWI biedt zowel werkzoekenden als werkgevers diensten aan. De diensten voor werkzoekenden zijn informatie & advies tezamen met de beursvloer, de profielschets, de werkintake, de uitkeringsintake, bemiddelingsactiviteiten en het reïntegratieadvies. Voor de werkgevers bestaan de diensten uit informatie & advies tezamen met de beursvloer, de profielschets, vacaturevervulling, behandelen van aanvragen om ontslagvergunningen en uitplaatsingsacties en overige wettelijke taken. Op basis van de verwachte instroom in de WW, ABW en IOAW wordt het aantal te verrichten diensten geraamd.

BKWI

Het BKWI voert het beheer van centrale Suwinet-voorzieningen (de gemeenschappelijke infrastructuur waarlangs Suwi-organisaties gegevens uitwisselen) en van daartoe noodzakelijke ketenafspraken en -standaards. Het bureau doet dit in samenspraak met de aangesloten organisaties, voor wie het ook het beheer van decentrale Suwinet-voorzieningen coördineert. Ten slotte heeft zij een adviserende en coördinerende rol bij de projectmatige doorontwikkeling van Suwinet.

1.4 Budgetflexibiliteit

In overleg met de CWI worden voorafgaand aan het begrotingsjaar prestaties afgesproken. In het begrotingsjaar zelf is de budgetflexibiliteit gering. De CWI zal jaarlijks een exploitatiebegroting indienen bij de minister van SZW. De minister beoordeelt deze begroting, waarna een overeenkomst wordt aangegaan tussen de CWI en de minister.

Tabel 1.6:Budgetflexibiliteit2002 2003 2004 2005 2006 
Totaal geraamde kasuitgaven369 669 299 712 272 190 258 090 257 590 
Totaal apparaatsuitgaven1 924 522 0 0 0 
Totaal programmauitgaven367 745 299 190 272 190 258 090 257 590 
Waarvan juridisch verplicht367 745100%285 72695.5%247 69391%223 24886,5%211 22482%
Totaal flexibiliteit 0% 4,5% 9% 13,5% 18%

De bijdrage aan de kosten van de Centra voor Werk en Inkomen is voor het overgrote deel bestemd om de personele en materiële lasten te financieren. Analoog aan de veronderstelling bij het apparaat van het departement dat jaarlijks cumulatief 4,5% van het budget flexibel is in verband met de uitstroom van personeel, hanteert SZW een zelfde veronderstelling voor het CWI-budget. Anders dan bij het departement is de taak van de CWI in zijn geheel rechtstreeks aan de (SUWI-)wet ontleend. Dat betekent dat de flexibiliteit van het budget zonder aanpassing van de wet in feite beperkt is.

1.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Bij de operationele doelstellingen is per operationele doelstelling een aantal criteria opgenomen. Deze criteria hebben met name betrekking op 2003 en in een enkel geval komen deze ook voor in 2002. De CWI is in 2002 van start gegaan en derhalve zijn er geen eerdere gegevens van de CWI. Gezien het ontbreken van realisatiegegevens in de tijd is het niet mogelijk om ramingen en realisaties tegenover elkaar te zetten (zie ook 1.6 groeiparagraaf).

1.6 Groeiparagraaf

Met de CWI kijkt het departement naar de operationele doelstellingen en de indicatoren die iets over het bereiken van die doelstellingen kunnen aangeven. Ook voor de CWI is het zoeken naar de juiste indicatoren en zeker in het begin kunnen de inzichten nog snel veranderen. Niettemin zijn de nodige prestatie-indicatoren ontwikkeld. Het komende jaar zal het departement nagaan hoe het bij de doelstelling van het BKWI en op de punten hiervoor prestatie-indicatoren kan ontwikkelen. Het doel is om ook voor het BKWI in de begroting 2004 met prestatie-indicatoren te kunnen werken.

De preventiequote is in 2003 voor het eerst opgenomen. Voor 2004 kan SZW de streefwaarde staven aan de hand van de ervaringen opgedaan in het eerste halfjaar van 2003. De uitstroomquote in dagen is een aanpassing van de eerdere streefwaarden plaatsingspercentage binnen zes en twaalf maanden en gemiddelde verblijfsduur van een fase 1 cliënt in de CWI-registratie.

Een handicap bij het bepalen van de streefwaarden is het ontbreken van een historisch referentiekader. In de loop van de tijd zal het departement hierin een beter inzicht krijgen onder andere door benchmarking.

Tabel 1.7: Beschikbare en beschikbaar komende informatie bij het beleidsartikel
Operationele doelstelling InformatieStand van zaken
1.11preventiequotevanaf 2003
 2uitstroomquotevanaf 2003
 3aandeel etnische minderheden in uitstroomquote t.o.v. aandeel autochtonenvanaf 2003
 4rapportcijfer klanttevredenheid cliënten (schaal 1–10)vanaf 2002
1.25vervullingsquote van de vacaturesvanaf 2003
 6marktbereik vacaturesvanaf 2003
 7rapportcijfer klanttevredenheid werkgevers (schaal 1–10)vanaf 2002
1.38overdracht uitkeringsdossier aan gemeente of UWVvanaf 2002
 9rapportcijfer klanttevredenheid gemeente/UWV (schaal 1–10)vanaf 2002

BELEIDSARTIKEL 2 STIMULERING EN KWALITEITSBEVORDERING ARBEIDSAANBOD

2.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie door het realiseren van een sluitende keten van reïntegratie voor nieuwe en langdurig werklozen; het wegwerken van kwalitatieve achterstanden van minder kansrijke werklozen en werkende werkzoekenden; het voor niet-actieven financieel aantrekkelijk maken zich op de arbeidsmarkt aan te bieden; het bevorderen van op minder kansrijke groepen gericht personeelsbeleid door werkgevers.

Voor de economische ontwikkeling is het van belang dat Nederland beschikt over een kwantitatief en kwalitatief toereikend arbeidsaanbod. Een groter arbeidsaanbod kan worden bereikt door de toename van duurzame plaatsing van werkzoekenden. Dit betekent dat er binnen 6 maanden na plaatsing niet opnieuw een inschrijving als werkzoekende plaatsvindt.

De arbeidsparticipatie is thans niet gelijk verdeeld, met name de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk gehandicapten, etnische minderheden, vrouwen, laag opgeleiden en ouderen blijft achter. Naast de participatiegraad en daarmee de omvang van het arbeidsaanbod is de kwaliteit van het arbeidsaanbod voor zowel nog niet participerenden als werkenden een punt van aandacht.

In lijn met het Strategisch Akkoord voor het creëren van een ongedifferentieerd flexibel vrij besteedbaar reïntegratiebudget zal op dit beleidsartikel met ingang van 2004 sprake zijn van een dergelijk budget voor gemeenten. Gemeenten worden zo in staat gesteld eigen keuzen te maken ten aanzien van de inzet van reïntegratiemiddelen binnen het beschikbare budget. Hierdoor kan maatwerk per cliënt geregeld worden om uitstroom uit de uitkering te bevorderen. Voorlopig zullen vanaf 2004 alleen de budgetten van de ID-regeling en de WIW opgenomen worden in het flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten. Bezien wordt welke geldstromen in de toekomst ondergebracht kunnen worden onder het flexibel reïntegratiebudget gemeenten.

Tabel 2.1: Overzicht beleidsevaluaties
* Gedeelte van de algemene doelstellingStartdatumeinddatumonderwerp
* Bevorderen duurzame arbeidsparticipatie door het realiseren van een sluitende keten van reïntegratie voor nieuwe en langdurig werklozenMedio 2003Eind 2003Realisatie en effectiviteit van het beleid op het terrein van de sluitende aanpak
Idem20022003Effectiviteit gemeentelijk arbeidsmarktinstrumentarium
Idem20052005Wet inschakeling werkzoekenden

2.2. Operationele doelstellingen

1. Nieuw ingeschreven volwassen werklozen die niet op eigen kracht werk kunnen vinden, krijgen binnen een jaar een aanbod voor activiteiten gericht op werk of sociale activering. Voor jeugdige werklozen (< 23 jaar) geldt een termijn van een half jaar.

2. Langdurig werklozen krijgen een aanbod voor activiteiten ter versterking van hun arbeidsmarktpositie.

3. Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking.

4. Vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van doelgroepen.

Bovenstaande operationele doelstellingen worden voor deze begroting gehandhaafd. Met de totstandkoming van een ongedifferentieerd reïntegratiebudget wordt beoogd de effectiviteit en efficiëntie van uitstroomprojecten te vergroten.

Operationele doelstelling 1: Nieuw ingeschreven volwassen werklozen die niet op eigen kracht werk kunnen vinden, krijgen binnen een jaar een aanbod voor activiteiten gericht op werk of sociale activering. Voor jeugdige werklozen (< 23 jaar) geldt een termijn van een half jaar.

Om langdurige werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen en te verminderen krijgen alle nieuwe ingeschreven volwassen werklozen die niet zelf aan het werk komen binnen 12 maanden een aanbod voor een activiteit gericht op arbeidsreïntegratie of sociale activering; voor jongeren geldt dat binnen 6 maanden een aanbod moet worden gedaan. Doel is dat in 2003 sprake is van een volledige sluitende aanpak voor de nieuwe instroom van personen, ouder dan 23 jaar. Voor jongeren geldt al vanaf 1998 een volledige sluitende aanpak.

Operationele doelstelling 2: Langdurig werklozen krijgen een aanbod voor activiteiten ter versterking arbeidsmarktpositie.

De sluitende aanpak van de nieuwe instroom is inmiddels uitgebreid naar langdurig werklozen (het zogenaamde zittend bestand).

De sluitende aanpak zoals aangegeven in doelstelling 1 en 2 wordt uitgevoerd door gemeenten en UWV. Gemeenten zijn daarbij verantwoordelijk voor de begeleiding van bijstandsgerechtigde werklozen en sinds 1-1-2002 ook van werkloze niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. Het UWV is verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van werklozen met een WW-uitkering.

Tabel 2.2: Prestatiegegevens en streefcijfers sluitende aanpak nieuwe instroom
DoelgroepCriteriumrealisatie 2000realisatie 2001streven 2002streven 2003
Nieuw ingeschreven werklozen < 23 jaarMate van sluitendheid aanpak werklozen100%100%100%100%
Nieuw ingeschreven werklozen volwassenenMate van sluitendheid aanpak werklozen86%85%> 86%100%
Nieuw ingeschreven werklozen volwassenenInstroom in langdurige werkloosheid21%23%< 21%15%
Nieuw ingeschreven werklozen met trajectDuurzame plaatsing1Niet bekend55%> 55%> 60%

Bron: Regioplan, onderzoeken sluitende aanpak

1 met duurzame plaatsing wordt bedoeld dat binnen 6 maanden na plaatsing geen inschrijving als werkzoekende meer plaatsvindt

De taakstellingen zijn in 2000 en 2001 niet gehaald door de reorganisatie van de sociale zekerheid. In kwalitatief onderzoek dat eind 2001 is uitgevoerd gaven respondenten aan dat de sluitende aanpak voor de nieuwe instroom nagenoeg voltooid is. De werkprocessen zijn inmiddels zo ingericht dat alle cliënten binnen een jaar een aanbod kunnen krijgen.

Prestatiegegevens en streefcijfers sluitende aanpak zittend bestand

Medio 2000 (Tweede Kamer, vergaderjaar, 2000–2001 23 972, nr. 48) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorgenomen aanpak om eveneens een sluitende aanpak voor langdurig werklozen te realiseren. Hierin werd beoogd om met de uitvoerders (gemeenten en UWV (voorheen UVI's) afspraken te maken om hun bestanden door te lichten, en de langdurig werkzoekenden voorts zo snel mogelijk een traject aan te bieden. In aanvulling hierop is in het kader van de «Agenda voor de toekomst» een afspraak gemaakt met de VNG dat de gemeenten zich zullen inspannen om de sluitende aanpak voor het zittend bestand van bijstandsgerechtigden te realiseren.

De inzet is dat vanaf 2003 de werkprocessen zijn ingericht op een sluitende aanpak van nieuwe werklozen plus periodieke activering van degenen die desondanks toch langdurig werkloos worden of die langdurig werkloos zijn gebleven.

1. Wet Inschakeling Werkzoekenden

De Wiw biedt gemeenten diverse instrumenten om de werkloze een traject aan te bieden gericht op werk of sociale activering.

Tabel 2.3: Prestatiegegevens en streefcijfers WIW
Streefcijfers200120022003
Uitstroom dienstbetrekkingen29%*30%
Uitstroom werkervaringsplaatsen64%  
Volume200120022003
Dienstbetrekkingen32 25231 00026 850
Werkervaringsplaatsen3 7403 0002 200

Bron: Wiw statistiek Research voor Beleid, 2001.

* Voor 2002 was geen streefcijfer geformuleerd en zijn er geen ervaringscijfers beschikbaar.

Het budget dat voor de inzet van de Wiw beschikbaar is, maakt als gemeentelijk Werkfonds onderdeel uit van het Fonds Werk en Inkomen (FWI). Gemeenten hebben via het FWI een financiële prikkel om uitkeringsgerechtigden aan een baan te helpen.

Gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid, de ruimte en de middelen voor het voeren van een activerend reïntegratiebeleid. Met ingang van 2004 komt een ongedifferentieerd, flexibel vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor gemeenten tot stand. Een wetsvoorstel hiertoe is in voorbereiding.

2. Agenda voor de Toekomst (inclusief klantmanagement).

De sluitende aanpak wordt mede bereikt via de Agenda voor de Toekomst. De afspraken die in dit kader zijn gemaakt hebben als doel het arbeidsaanbod onder bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden te vergroten.

Er zijn afspraken gemaakt dat gemeenten tot en met 2004 circa 300 000 trajecten realiseren om bijstandgerechtigden te activeren. Overeengekomen is dat in 2006 40% van de trajecten die in de periode tot en met 2004 tot uitstroom naar werk moet hebben geleid. In het kader van de bestuurlijke afspraken zijn ook middelen beschikbaar voor projecten en experimenten, kinderopvang, regionale samenwerking, impuls voor (hoog-opgeleide) vluchtelingen, etnische minderheden, jongeren en het Informatie- en Servicepunt Sociale Activering (ISSA).

3. Sectorale stimulansen/ Raad voor Werk en Inkomen (RWI)

De RWI ontvangt van het rijk middelen voor de uitvoering van een stimuleringsregeling voor sectorale en regionale initiatieven met betrekking tot reïntegratie. De vormgeving en uitvoering van de subsidie is volledig gemandateerd aan het RWI.

4. Kinderopvang

De Regeling Kinderopvang en Buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (1996) heeft als hoofddoelstelling belemmeringen weg te nemen voor uitstroom naar betaald werk, scholing of sociale activering door het bieden van kinderopvang.

De regeling is in 2001 geëvalueerd. Op basis van de kwalitatieve informatie kan worden geconcludeerd dat de regeling in een belangrijke behoefte voorziet en in veel gevallen een laatste drempel wegneemt om deel te nemen aan een traject of een betaalde baan te accepteren.

Het streven is de uitstroom van alleenstaande ouders in de Abw in overeenstemming te brengen met de uitstroom van andere bijstandsgerechtigden. Er wordt dus naar gestreefd om het verschil tussen de uitstroom van alleenstaande ouders in de Abw en andere bijstandsgerechtigden in 2003 kleiner te doen zijn dan 2000.

Tabel 2.4: Opgave subsidiabele kinderopvangovereenkomsten KOA
 1999 2000 
 aantal overeenkomsten herleid tot voltijd en op jaarbasis(fte's)bRijksvergoeding (x € 1000)aantal overeenkomsten herleid tot voltijd en op jaarbasis(fte's)Rijksvergoeding (x € 1000)
Hele-dagopvang1 46412 9651 61614 154
Halve-dagopvang2871 6772861 691
Buitenschoolse opvang2 83116 5443 42119 637
Gastouderopvang1 8336 4971 9657 023
Totaal 37 683 42 505
Gedeclareerde subsidie 34 321 40 904

NB De plaatsen en vergoedingen komen niet helemaal overeen met de uiteindelijk door SZW betaalde subsidie. Dit heeft te maken met de rekenmethode.

5. Praktijkscholing

De reïntegratie-opdrachtgevers zijn vrij om de aan hen beschikbaar gestelde algemene reintegratiebudgetten in te zetten voor inkoop van praktijkscholing. Voor de komende jaren wordt in aanvulling hierop door het Rijk een bedrag van € 64,8 mln. gereserveerd voor de financiering van praktijkscholing in het kader van reïntegratie van werkzoekenden. Een belangrijke aanbieder van deze scholing is op dit moment de Stichting Centrum Vakopleiding. Naar verwachting zullen de activiteiten en de lokaties van de Stichting Centrum Vakopleiding per 2003 overgaan naar de Regionale Opleidingscentra (ROC's). In dat geval zal de € 64,8 mln voor de periode 2003 t/m 2005 ingezet worden als subsidie aan ROC's voor praktijkscholing volgens de methode van de Hoofdelijk Versnelde Scholing (HVS).

6. Europees Sociaal Fonds (ESF)

Tenslotte kunnen de voor de sluitende aanpak verantwoordelijke partijen (gemeenten en UWV) co-financiering verkrijgen via de ESF-middelen. Het betreft hier Europese subsidies, die niet in de rijksbegroting zijn opgenomen.

Het ESF is het voornaamste financiële instrument voor de Europese Unie om de strategische doelstellingen op het terrein van het werkgelegenheidsbeleid in concrete acties om te zetten.

Het ministerie van SZW stelt jaarlijks een beleidskader vast en is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Doelstelling 3 programma 2000–2006.

Tabel 2.5: ESF doelstelling 3
Prioriteit2000–2006 (x € mln)
Sluitende aanpak630,2
Inzetbare beroepsbevolking787,7
Leven lang leren280,1
Technische bijstand52,5
Totaal1 750,5

7. EQUAL

Het doel van het ESF-EQUALprogramma (2000–2006) is het via transnationale samenwerking stimuleren van nieuwe benaderingen voor de bestrijding van arbeidsmarktgerelateerde discriminatie en ongelijkheid van welke aard dan ook. Hiervoor wordt aan vernieuwende EQUAL-projecten budget toegekend. Positieve resultaten uit de projecten worden geïmplementeerd in het Nederlands arbeidsmarktbeleid.

Operationele doelstelling 3: Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie (MBO-2 niveau) in de beroepsbevolking van 25–64 jaar.

Laagopgeleiden raken als gevolg van technologische ontwikkelingen vaak als eerste hun baan kwijt en komen daarna weer moeizaam aan de slag. Voor een duurzame arbeidsparticipatie is scholing van laagopgeleiden daarom, ook als zij werken, erg belangrijk.

De volgende instrumenten stimuleren dit:

– Een fiscale afdrachtsvermindering onderwijs ter vergoeding van de loonkosten van werknemers die de beroepsbegeleidende leerweg (leerlingwezen) volgen. Voor budgettaire gegevens wordt verwezen naar de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

– Via de subsidieregeling ESF doelstelling 3 is er € 1,75 miljard beschikbaar over de periode 2000–2006. Hieruit kunnen onder meer projecten gefinancierd worden voor scholing van werkenden tot startkwalificatieniveau, opscholing tot MBO-4 niveau en sectoroverstijgende scholing;

– Fiscale aftrekmogelijkheid voor werkgevers van scholingskosten werknemers, met een extra aftrek voor scholing tot startkwalificatieniveau. Voor budgettaire gegevens wordt verwezen naar de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.

In aanvulling hierop bestaat vanaf 1 januari 2002 een fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder scholen tot startkwalificatieniveau.

Gestreefd wordt naar een bereik van de doelgroep in 2002 van 15.000 personen, oplopend naar 30.000 personen in 2005. Voor deze fiscale faciliteit is € 45,4 mln beschikbaar.

Operationele doelstelling 4: Het vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van doelgroepen

Uitgangspunt van het doelgroepenbeleid is dat het eerst en vooral een aanvulling is op het algemene arbeidsmarktbeleid. Daar waar dit algemeen beleid onvoldoende resultaten oplevert voor bijzondere groepen, is aanvullend beleid nodig (meestal in de vorm van specifieke onconventionele acties). Door inzet van doelgroepenbeleid wordt het effectieve arbeidsaanbod van groepen die een relatief lage arbeidsparticipatie hebben vergroot. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de brede doelstelling van de Europese werkgelegenheidsstrategie (Lissabon) om de netto arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking in de periode tot 2010 te verhogen tot 70%.

Het doelgroepenbeleid richt zich erop partijen binnen en buiten de (rijks)overheid, die verantwoordelijk zijn voor en betrokken zijn bij het arbeidsmarktbeleid, te stimuleren om, waar nodig door middel van een onorthodoxe aanpak, interventies te plegen en de effectief gebleken interventies te implementeren in het reguliere beleid. De te onderscheiden doelgroepen zijn (1) etnische minderheden, (2) jongeren zonder startkwalificatie (3) ouderen en (4) herintredende vrouwen. Hieronder volgt een toelichting per doelgroep.

1. Etnische minderheden

De afgelopen jaren hebben ook etnische minderheden profijt gehad van de sterke groei van de economie. Zij profiteren echter nog lang niet in evenredigheid van het gevoerde beleid.

Gestreefd wordt naar een jaarlijkse toename van de arbeidsparticipatie van etnische minderheden met ¾ procentpunt tot 54% in 2005. Wat betreft de werkloosheid mogen etnische minderheden niet onevenredig getroffen worden door de verslechtering van de arbeidsmarkt.

Tabel 2.6 Werkloosheidspercentage Participatiegraad
 1996199720002001 1996199720002001
Totaal7%6%4%3%Totaal59%61%65%65%
autochtonen6%5%3%3%autochtonen61%62%65%67%
etnische minderheden22%20%10%9%etnische minderheden39%42%48%51%

Bron: CBS, Enquête beroepsbevolking.

Naast afspraken met uitvoerders leveren de volgende instrumenten een bijdrage aan de doelstelling:

• Raamconvenant Grote Ondernemingen: Met 110 grote ondernemingen zijn convenanten afgesloten over het bevorderen van de in- en doorstroom van etnische minderheden en het uitvoeren van multicultureel personeelsbeleid. De bedrijven worden bij de uitvoering van de afspraken ondersteund door de projectorganisatie Ruim Baan voor Minderheden.

• Wet SAMEN: De Wet SAMEN is bedoeld als ondersteunend instrument op het niveau van individuele ondernemingen bij het voeren van multicultureel personeelsbeleid. Ook in 2003 zal geïnvesteerd worden in het verbeteren van de naleving en het ondersteunen van werkgevers bij de uitvoering van de wet en het voeren van multicultureel personeelsbeleid.

• Stimuleringsprojecten Allochtone Groepen (SPAG): Om een extra impuls te geven aan de arbeidstoeleiding van etnische minderheden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt is aan 28 gemeenten een subsidie toegekend, ten behoeve van een projectmatige aanpak gericht op activering en begeleiding naar werk of scholing.

• Hoger opgeleide vluchtelingen: Uitvoering van het plan van aanpak hoger opgeleide vluchtelingen. (Tweede Kamer, 2001–2002, 27 223, nr. 21)

• Etnische vrouwen: Op landelijk niveau wordt een stuurgroep ingericht die zorg zal dragen voor de implementatie van de beleidsvoornemens uit de kabinetsreactie (Tweede Kamer, 2001–2002, 27 223, nr. 23) op het advies van de Commissie Arbeidsdeelname van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (AVEM).

2. Jongeren zonder startkwalificatie

Bij instroom op de arbeidsmarkt heeft deze groep een wankele arbeidsmarktpositie en loopt het risico sneller ontslagen te worden en afhankelijk te worden van een uitkering. Het kabinet streeft daarom naar het volgende. Het bereiken van een evenredige arbeidsparticipatie van jongeren tot 23 jaar in 2007 en het behalen van een startkwalificatie tijdens de arbeid door 70% van de voortijdige schoolverlaters tot 23 jaar, die niet terug zijn te geleiden naar het onderwijs, in 2007.

Tabel 2.7: Werkloosheid onder jongeren in relatie tot startkwalificatie
GroepCriteriumpercentage
15–22 jaarWerkloos8,5%
15 -22 jaar zonder startkwalificatieWerkloos10%

Bron: EBB 1999

3. Ouderen

De arbeidsdeelname van ouderen is de laatste jaren flink toegenomen. Het kabinet streeft naar een jaarlijkse toename van de participatiegraad van ouderen (55–64 jaar) van ¾ procentpunt per jaar tot 50% in 2030.

Tabel 2.8: Participatiegraad ouderen
 1990199520002001
participatie totaal55%58%65%65%
ouderen (55–64 jaar)26%26%34%34%

Fiscale uitgaven:

Voor ouderen vanaf 57 jaar geldt vanaf 1 april 2002 een hogere arbeidskorting dan de gebruikelijke arbeidskorting van € 949. De arbeidskorting van personen van 57, 58, en 59 jaar is € 1 119, van personen van 60 of 61 € 1 289 en van personen van 62, 63, 64 jaar € 1 460.

Tabel 2.9 meerjarenraming van belastinguitgaven bedragen x € 1 mln
maatregel200220032004200520062007
Arbeidskorting voor ouderen73101107113119126

Om de arbeidsdeelname ook in de komende jaren verder te laten toene-men wordt door gegaan met de omzetting van regelingen om vervroegd uit te treden (VUT-regelingen) in pre- en flexpensioenregelingen. Verder zal in 2003 de sollicitatieplicht voor uitkeringsgerechtigden vanaf 57,5 jaar opnieuw worden ingevoerd. De Taskforce Ouderen en Arbeid (TOA) is ingesteld om een mentaliteitsverandering bij werkgevers en werknemers in gang te zetten. De TOA doet dit door eigen projecten en via het – financieel – ondersteunen van projecten van derden. De TOA komt medio 2003 met aanbevelingen.

4. Herintredende vrouwen

De arbeidsdeelname van vrouwen is de afgelopen jaren flink toegenomen. In 1987 werkte één op de drie vrouwen in 2001 iets meer dan één op de twee. Toch hebben zij nog steeds een achterstand ten opzichte van mannen.

Tabel 2.10: Participatiegraad vrouwen
 1990199520002001
Participatiegraad totaal55%58%65%65%
Mannen71%71%77%77%
Vrouwen39%44%52%53%
Vrouwen etnische minderheden26%28%36%*41%

* Hier betreft het «niet-westerse allochtonen»; dit is een enigszins afwijkende definitie van die voor «etnische minderheden».

Doelstelling van het kabinet is om de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen tot 65% in 2010. Een belangrijke bijdrage hiertoe kan geleverd worden door een extra instroom van herintredende vrouwen. Het ministerie van SZW sluit convenanten om partijen te stimuleren randvoorwaarden te creëren waardoor de beoogde extra instroom van herintredende vrouwen tot stand komt. Het ministerie van SZW ondersteunt partijen bij de uitvoering van de afspraken.

Tabel 2.11: Taakstelling convenanten
Doelgroepstreven 2002streven 2003streven 2004streven 2005
Herintredende vrouwen5.00015.00020.00030.000

2.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 2.12:2 Stimulering en kwaliteits-bevordering arbeidsaanbod (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen1 083 1921 445 2851 215 6991 913 9941 830 1121 826 2531 799 946
 Uitgaven977 1141 408 3831 190 8981 894 4821 807 4231 803 5641 777 257
         
 Apparaatsuitgaven19 41531 74725 56221 52621 52621 52614 719
1Personeel02 9763 4360000
2Materieel01 4256000000
3Agentschap SZW19 41527 34621 52621 52621 52621 52614 719
         
 Programmauitgaven957 6991 376 6361 165 3361 872 9561 785 8971 782 0381 762 538
1Sluitende reïntegratie544 147720 001714 209    
2WIW db en WEP323 917286 585130 667    
3Praktijkscholing065 27964 82964 82964 82964 82964 829
4Doelgroepenbeleid34 91425 6659 1273 221454545
5Kinderopvang abw53 54786 80986 85417 854   
6Sectorale stimulansen (RWI)043 66136 32277 66777 66777 66777 667
7Casemanagers (AvdT)1 174141 227116 985123 12441 70019 5000
8Flexibel reint.budget gemeenten   1 582 6131 598 0081 616 3491 616 349
 Overig       
97Subsidies en ov beluitgaven 6 1614 6952 0002 0002 0002 000
99Onderzoek en beleidsinformatie 1 2481 6481 6481 6481 6481 648
         
10Ontvangsten86 21838 299100 70116 70117 701153 83517 701

Toelichting

Ad 1. Apparaatsuitgaven

Agentschap SZW

De uitvoering van subsidieregelingen is voor een belangrijk deel opgedragen aan het Agentschap SZW (AG SZW). Een aantal taken o.a. coördinatie, bewaking, onderzoek en evaluatie wordt door onderdelen van het ministerie of door derden uitgevoerd. Het AG SZW is verantwoordelijk voor de afwikkeling van ESF 3 en ESF 4 over de periode 1994–1999 en de Communautaire Initiatieven Adapt en Employment. Voor de programmaperiode 2000–2006 worden ESF 3 en het Communautair Initiatief EQUAL uitgevoerd. Tevens heeft het agentschap opdrachten in de door de minister vastgestelde (subsidie)regelgeving op het terrein van werk en inkomen, zoals in de «Stimuleringsregeling voor Allochtone Groepen» (Spag).

Voor de uitvoering van de regelingen ESF 3 en voor het communautaire initiatief EQUAL in de lopende periode 2000–2006 is de cofinanciering die door de lidstaat wordt ingezet samen met de bijdrage van het departement. Het budget voor het Agentschap wordt weergegeven in de begroting onder hoofdstuk 5 (baten en lastendienst).

2. Programma uitgaven

Sluitende reïntegratie

Het Wiw scholings- en activeringsbudget wordt door gemeenten ingezet voor uitkeringsgerechtigden, jongeren en langdurig werklozen. Personen met een uitkering van het UWV behoren niet tot de gemeentelijke doelgroep. Het budget bevat tevens het extra budget dat aan gemeenten voor de eerste instroom werkzoekenden (minder dan een jaar werkzoekend) ongeoormerkt beschikbaar is gesteld (in 2003: € 117 mln). Het onderdeel REA dat aan gemeenten toebedeeld is (2003: € 43 mln) is eveneens niet geoormerkt aan het scholings- en activeringsbudget toegevoegd. Vanaf 2004 worden de middelen voor het scholings- en activeringsbudget overgeheveld naar het flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten. Het budget voor sluitende reïntegratie omvat tevens een budget voor monitoring van de sluitende aanpak, in 2003 € 3 mln. De monitor levert onder andere informatie op over hoeveel trajecten gestart zijn.

Op het onderdeel sluitende reïntegratie is voor 2003 in totaal € 52 mln. ingeboekt aan ombuigingen.

Sinds de inwerkingtreding van SUWI moeten gemeenten de reïntegratieactiviteiten zoveel mogelijk uitbesteden op de markt van reïntegratiebedrijven. Een van de eisen luidt dat bij vergelijking van offertes alleen gelijksoortige kosten met elkaar mogen worden vergeleken. Dat betekent dat BTW buiten beschouwing moet worden gelaten, zodat bieders die geen BTW hoeven te rekenen – zoals het geval kan zijn bij aan de gemeente gelieerde bedrijven en welzijnsinstellingen – geen oneigenlijk voordeel genieten.

Om te zorgen dat de BTW-kosten daadwerkelijk buiten de gemeentelijke afweging blijven en deze kosten niet compensabel zijn onder het BTW-compensatiefonds, is een Algemene maatregel van bestuur in voorbereiding op basis waarvan de BTW-kosten aan gemeenten kunnen worden vergoed. Voor 2003 is hier een bedrag van € 7,4 mln mee gemoeid (onderdeel van budgetregel Wiw scholing en activering).

WIW dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen

Op de Wiw-dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen wordt in 2003 € 177 miljoen bezuinigd ten opzichte van de vorige meerjarenbegroting. Deze bezuiniging wordt bewerkstelligd door de verlaging van het basisbedrag dat gemeenten voor iedere dienstbetrekking kunnen declareren met € 4500.

Voor de aanvullende kosten van de Wiw-dienstbetrekkingen wordt aan gemeenten een vast budget toegekend (jaarlijks € 232 miljoen). De hoogte van het budget per gemeente berust op een vast aandeel per gemeente van het beschikbare bedrag; de uitputting geschiedt op basis van normbedragen die variëren van € 4.500 tot maximaal € 11.000 per fulltime dienstbetrekking.

Door de verlaging van de basisbedragen, dienen gemeenten zelf meer geld bij te passen uit het vast budget. Daardoor hebben zij er groot financieel belang bij de uitstroom uit Wiw-dienstbetrekkingen te bevorderen. Dit leidt tot de in de tabel opgenomen volumeraming (gemiddelde bezetting).

Na 2003 maakt het declaratiebudget deel uit van het flexibel reïntegratiebudget gemeenten. Gemeenten kunnen dan zelf bepalen in welke mate zij dit willen inzetten voor dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen.

Tabel 2.13: Streefcijfers en prestatiegegevens
 200120022003
Uitgaven (x € 1 mln)   
Dienstbetrekkingen (basisbedragen)273,7274,8120,8
Werkervaringsplaatsen31,726,69,9
    
Volume   
Dienstbetrekkingen32.25231.00026.850
Werkervaringsplaatsen3.7403.0002.200
    
Gemiddelde prijs (x € 1)   
Dienstbetrekkingen8.4858.8654.500
Werkervaringsplaatsen8.4858.8654.500

Bron: WIW-statistiek

Praktijkscholing

Voor praktijkscholing wordt door het Rijk € 63,5 miljoen gereserveerd in het kader van reïntegratie van werkzoekenden. De Stichting Centrum Vakopleiding ontvangt voor het volgens de methode van Hoofdelijk Versnelde Scholing verzorgde scholingsaanbod in elk geval tot met 2004 (afnemende) financiering.

Kinderopvang

Het budget voor kinderopvang op basis van de KOA-regeling is in 2002 opgehoogd tot € 69 mln, waarvoor gemeenten circa 7.500 volledige kindplaatsen kunnen inkopen. Hiervan maken naar schatting 15.000 kinderen gebruik. Tevens is in 2003, evenals in 2002 € 18 mln beschikbaar voor met kinderopvang samenhangende kosten als onderdeel van de middelen voor bestuurlijke afspraken met gemeenten rond casemanagement e.d. met ingang van 2004 wordt het KOA-budget overgeheveld naar beleidsartikel 11 in verband met de totstandkoming van de WBK.

Tabel 2.14: Kinderopvang (x 1 mln EURO)
Groep200220032004
Koa6969 
Bestuurlijke afspraken181818
Totaal878718

Doelgroepenbeleid

In 2003 is voor doelgroepenbeleid in totaal € 9,1 mln beschikbaar voor onder andere de SPAG, Taskforce Ouderen en het plan hoger opgeleide vluchtelingen.

Tabel 2.15: Doelgroepenbeleid in € x mln
 200220032004200520062007
Minderheden25,79,13,20,0450,0450,045

Sectorale stimulansen RWI

Voor de apparaatskosten van het RWI is jaarlijks een bedrag van € 9,6 mln beschikbaar. Het budget voor de subsidieaanvragen bedraagt in 2003 € 26,7 mln.

Casemanagers (Agenda van de Toekomst

Voor de Agenda van de Toekomst is in totaal € 116,9 mln. beschikbaar. Per saldo wordt € 12 mln bezuinigd.

Flexibel reïntegratiebudget gemeenten

Op dit artikel zal met ingang van 2004 sprake zijn van een flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten. Voorlopig worden hier de beschikbare budgetten voor de WIW en de ID-regeling opgenomen. Op dit onderdeel is tevens de taakstelling die rust op het reïntegratiebudget voor gemeenten vanaf 2004 (€ 600 mln) en latere jaren (2005 € 680 mln) ingevuld.

Tabel 2.16: Flexibel reïntegratiebudget (x € mln)
 200220032004200520062007
Flexibel reïntegratiebudget001 5851 6001 6181 618

2.4. Budgetflexibiliteit

De onderdelen van dit artikel bestaan uit een mix van wettelijke regelingen, convenanten en bestuurlijke afspraken. Aanpassing van deze onderdelen vergt vaak ofwel wijziging van wet- en regelgeving, ofwel openbreken van afspraken. Bij de gebudgetteerde onderdelen van het artikel is in vele gevallen sprake van verdeelafspraken over gemeenten, die zich niet zonder bestuurlijke- en budgettaire gevolgen (immers, gemeenten stellen begrotingen vast op toegezegde middelen) laten openbreken.

Over het algemeen is sprake van meerjarige bestuurlijke afspraken met het veld (kinderopvang, doelgroepenbeleid en praktijkscholing), die niet zonder meer zijn terug te draaien. Voor casemanagement is sprake van meerjarige toekenningen die juridisch vastliggen.

De maatregelen uit het Strategisch Akkoord met betrekking tot het reïntegratiebudget betekenen onder andere dat wetswijziging nodig is om de beoogde bezuinigingen voor 2003 te bewerkstelligen. Bij de WIW is voor 2003 geen sprake meer van flexibiliteit van het budget. Vanaf 2004 zal sprake zijn van een geïntegreerd reïntegratiebudget waarin ook de ID-banen zijn opgenomen. Afhankelijk van de uitwerking van de diverse maatregelen die naar aanleiding van het Regeerakkoord zullen plaatsvinden, zal een nieuwe inschatting van de budgetflexibiliteit voor dit onderdeel worden gemaakt (zie ook beleidsartikel 3).

Tabel 2.17:Budgetflexibiliteit 200220032004200520062007
Totaal geraamde kasuitgaven 1 408 3831 190 8981 807 4231 897 4231 803 5641 777 257
Totaal apparaatsuitgaven 31 74725 56221 52621 52621 52614 719
Permanente regelingen  200220032004200520062007
Naam regelingJuridische grondslagflexibiliteit      
1. WIW (normbudget, s&a-budget en dienstbetrekkingen)BInflexibel100%100%    
2. praktijkscholingCInflexibel100%100%100%100%pmpm
3. doelgroepenC,DInflexibel100%100%pmpmpmpm
4. kinderopvangCInflexibel100%100%90%90%90%90%
5. casemanagementCInflexibel100%100%100%100%nvtnvt
6. overigC,FInflexibel100%100%90%90%90%90%
7. flexibel reïntegratiebudgetBInflexibel  90%90%90%90%

Categoriën juridische grondslag. A. Voortvloeiend uit: Internationale Wet en regelgeving B. Wet/en regelgeving C. Besluit of lagere regelgeving D. Convenanten E. Contracten F. Overig

2.5 Veronderstellingen in effectberekening, doelmatigheid en raming

De streefwaarden die in dit artikel zijn vermeld zijn deels afhankelijk van autonome ontwikkelingen en geven deels de verwachte gevolgen van ingezet beleid weer. De belangrijkste autonome oorzaak is de economische ontwikkeling. De streefwaarden geven in dat geval de ramingen van de desbetreffende onderdelen weer uitgaande van de huidige verwachtingen t.a.v. bijvoorbeeld werkgelegenheid, werkloosheid e.d. zoals het CPB die heeft verwerkt in de MEV. Een lagere economische ontwikkeling dan verwacht zal dan de mogelijkheden om de ingezette streefwaarden te halen, verminderen. Dat geldt vooral voor de sluitende aanpak instroom en zittend bestand, en de werkloosheidsdoelstelling voor minderheden. Voor een indicator als startkwalificatie geldt dit in mindere mate.

Streefwaarden als gevolg van ingezet beleid zijn vooral zichtbaar bij de effecten in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Het streven is om, mede door middel van outputfinanciering, een extra aantal langdurige uitkeringsgerechtigden met tot dusverre slechte arbeidsmarktvooruitzichten te laten uitstromen uit met name de bijstand. Het gaat dan om bijvoorbeeld inzet van klantmanagement, projecten en experimenten en kinderopvangmogelijkheid. De arbeidsmarktsituatie is een belangrijke factor bij de totstandkoming van de bestuurlijke afspraken. Een verslechterde economische ontwikkeling kan betekenen dat de streefwaarden onder druk komen te staan. Lager opgeleiden zullen bij minder economische groei in sterkere mate de gevolgen ondervinden van de afname van (de groei van) de werkgelegenheid.

2.6 Groeiparagraaf

1. beleid sluitende aanpak nieuwe werkloosheid

Een punt van aandacht betreft de beschikbaarheid van prestatiegegevens over het bereik en resultaten van de sluitende aanpak van de nieuwe werkloosheid. Een monitor voor werklozen met een WW-uitkering is nu operationeel. De monitor scholing en activering wordt stapsgewijs geïmplementeerd. In 2001 is gestart met de G25, vervolgens is in 2002 de monitor uitgebreid naar de G86 en in 2003 volgen de resterende gemeenten. Totdat de monitor eind 2003 betrouwbare informatie zal opleveren zal opnieuw een onderzoek worden gehouden naar het bereik van de sluitende aanpak.

2. beleid arbeidsparticipatie doelgroepen

De informatie over minderheden komt veelal beschikbaar door middel van koppeling van bestanden door het CBS. Het is daarom mogelijk dat sommige gegevens niet in het voorjaar van 2003 maar in het najaar beschikbaar zullen zijn. Informatie over herintredende vrouwen kan op dit moment nog niet worden geleverd door het CBS. Met het CBS wordt gesproken over de levering van nieuwe gegevens.

BELEIDSARTIKEL 3 AANVULLENDE WERKGELEGENHEID

3.1 Algemene doelstelling

Het vergroten van het aanbod van laagbetaalde arbeidsplaatsen voor (langdurig) werklozen die (vooralsnog) geen andere baan op de reguliere arbeidsmarkt kunnen verkrijgen.

De afgelopen jaren is het Nederland voor de wind gegaan, zij het dat de substantiële daling van de werkloosheid en de forse stijging van de werkgelegenheid recent tot stilstand is gekomen. Van de groei van de werkgelegenheid hebben alle groepen werknemers geprofiteerd. Niettemin is de werkloosheid onder de minstgekwalificeerden in vergelijking met die voor andere groepen nog steeds hoog (8%) en de netto participatiegraad nog laag. In onderstaande tabel is de stand van zaken ultimo 2000 weergegeven.

Tabel 3.1: Werkloosheid en netto participatiegraad naar opleidingsniveau (2000)
OpleidingsniveauWerkloosheid (%)Netto participatiegraad (%)
Totaal3.8%64.5%
basisonderwijs8%38%
mavo7%45%
vbo4%58%
havo/vwo6%54%
mbo3%76%
hbo3%79%
wo3%88%

Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking 2000.

3.2 Operationele doelstellingen

1. Het terugdringen van de werkloosheid door middel van het realiseren van gesubsidieerde arbeidsplaatsen.

2. Het stimuleren van werkgevers om eenvoudige, laagbetaalde banen te creëren.

Operationele doelstelling 1: Het terugdringen van de werkloosheid door middel van het realiseren van gesubsidieerde arbeidsplaatsen.

In- en Doorstroombanen

Met de in- en doorstroombanen is aanvankelijk beoogd extra werkgelegenheid voor langdurige werklozen tot stand te brengen onder verbetering van de maatschappelijke dienstverlening. Deze doelstellingen zijn behaald tot een niveau van ca. 53 500 bezette banen ultimo 2002 in verschillende delen van de collectieve sector. Ondanks de toegenomen mogelijkheden op de arbeidsmarkt is het niveau van bereik van de derde doelstelling – uitstroom uit deze banen naar ongesubsidieerd regulier – onbevredigend.

Het Strategisch Akkoord verlegt het accent van het bevorderen van de arbeidsvraag naar het bevorderen van het arbeidsaanbod. Gemeenten worden daartoe in staat gesteld door de totstandkoming van één ongedifferentieerd flexibel vrij besteedbaar reïntegratiebudget binnen het Fonds werk en inkomen (FWI). De middelen voor ID-banen worden vanaf 2004 toegevoegd aan dit reïntegratiebudget (beleidsartikel 2). Dit stelt gemeenten in staat eigen keuzen te maken over het volume aan werkgelegenheid en het niveau van de maatschappelijke dienstverlening binnen het beschikbare budget, onder versterking van de inzet op uitstroom naar regulier werk.

Het jaar 2003 wordt een overgangsjaar waarin de minister verantwoordelijk blijft voor de inhoud van de regelgeving ID-banen, de financiering en het toezicht. Voor ID-banen wordt een budgetsysteem ingevoerd als aanloop naar de toevoeging aan het FWI. Voor de realisatie en bezetting van de banen zijn gemeenten verantwoordelijk onder inachtneming van de subsidievoorwaarden. Middelen voor de subsidieverstrekking aan gemeenten voor de loon- en aanvullende kosten per arbeidsplaats zijn opgenomen in de SZW-begroting en de meerjarenramingen. Het subsidiebedrag per arbeidsplaats bedraagt gemiddeld € 19 212.

Sinds 2001 wordt een monitor ID-banen uitgevoerd die gegevens oplevert over de mate waarin in diverse sectoren arbeidplaatsen zijn gerealiseerd, de gemiddelde bezetting, in- en uitstroompercentages en persoons- en achtergrondkenmerken van de werknemers.

Ten behoeve van de ombuiging is het streven om het volume bezette ID-banen te verminderen tot 45 500 banen in 2003. Dit kan worden bereikt door het niet invullen van onbenutte banen en het niet meer bezetten van vacante arbeidsplaatsen na (natuurlijke) uitstroom van ca. 15% per jaar. Dit streven is gebaseerd op de verwachting van 53 500 bezette arbeidsplaatsen ultimo 2002.

Handhavingsaspecten

Gemeenten dienen jaarlijks bij het ministerie een financiële verantwoording in over de besteding van de ontvangen subsidiegelden vergezeld van een accountantsverklaring. Op grond van het Besluit ID-banen is de Regeling lagere vaststelling subsidie Besluit in- en doorstroombanen tot stand gebracht. Hiermee wordt de Inspectie Werk en Inkomen in staat gesteld te toetsen of de uitvoering overeenkomstig de subsidievoorwaarden is geschied. De Inspectie legt haar oordeel voor aan de beleidsdirectie die vervolgens de subsidie definitief vaststelt. Voorts houdt de departementale Accountantsdienst reviews bij gemeenten.

Operationele doelstelling 2: Het stimuleren van werkgevers om eenvoudige, laagbetaalde banen te creëren.

RSP

De Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP) is ingevoerd met een tweeledige doelstelling. Enerzijds inschakeling van laagopgeleide werkzoekenden in het arbeidsproces en anderzijds verruiming van de markt van huishoudelijke dienstverlening. De regeling is er op gericht om blijvend werk te creëren in dit segment van de markt, maar kan daarnaast ook perspectief bieden op uitstroom naar niet gesubsidieerde arbeid.

De Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB) voert de regeling uit en ontvangt daarvoor een vergoeding.

In 2001 is de raming voor het jaar 2001 verlaagd en in het verlengde hiervan zijn de ramingen voor de jaren 2002 en volgende eveneens naar beneden bijgesteld. Voor ultimo 2002 is uitgegaan van een bezetting van 715 fte's. De realisatielijn van de afgelopen jaren doortrekkend wordt voor het jaar 2003 gestreefd naar een bereik van 725 fte's. Voor de jaren daarna is in de meerjarenramingen voorzien in een lichte groei tot 750 fte's in 2006.

Bij de uitvoering van de regeling door OSB handelt OSB overeenkomstig de afspraken die in de uitvoeringsovereenkomst tussen het ministerie en OSB zijn opgenomen. Tot de werkzaamheden die OSB in het kader van handhaving uitvoert, behoren het controleren van declaraties en jaaropgaven. De werkgever dient zijn administratie zo in te richten dat alle bescheiden die van belang zijn ten behoeve van het controle- en verantwoordingsproces zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

De RSP is in 2000 geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten en de nieuwe uitgangspunten in het Strategisch Akkoord over het arbeidsmarktbeleid zal een besluit genomen worden over de toekomst van de RSP.

VLW en SPAK

In het licht van de modernisering van het arbeidsmarktbeleid stelt het kabinet versterking van het arbeidsaanbod voorop, waarmee werkgelegenheidsvergrotende maatregelen aan de onderkant van de arbeidsmarkt geen prioriteit meer hebben. Zowel de Afdrachtsvermindering Langdurig werklozen (VLW) als de Specifieke afdrachtskorting (SPAK) zullen in vier jaar gefaseerd worden afgebouwd. Vanaf 31-12-2002 zullen geen nieuwe vlw-verklaringen meer worden afgegeven. In verband met overgangsrecht zal de VLW op zijn vroegst per 1-1-2007 helemaal uit de begroting zijn verdwenen. De gefaseerde afschaffing van de SPAK vindt plaats door middel van het afschaffen van de jongeren-Spak in 2003 en een eerste verlaging van het subsidiebedrag van de volwassenen-spak in 2003 met circa 20 procent. In de jaren 2004 t/m 2006 zal vervolgens het resterende subsidiebedrag in drie gelijke stappen worden afgebouwd tot nul. De gefaseerde afschaffing van de SPAK leidt volgens het Strategisch Akkoord tot een jaarlijkse lastenverzwaring voor werkgevers die oploopt van € 225 mln in 2003 tot € 900 mln in 2006, conform de tabel budgettaire gevolgen van het beleid.

3.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 3.2:3 Aanvullende werkgelegenheid (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen877 1781 026 286901 6347 6787 7247 7247 724
 Uitgaven877 1781 026 286901 6347 6787 7247 7247 724
         
 Apparaatsuitgaven01 4405350000
1Personeel09744530000
2Materieel0466820000
         
Programmauitgaven 877 1781 024 846901 0997 6787 7247 7247 724
1Instroom/doorstroom banen871 0141 017 767893 6030000
2Reg. schoonmaakdiensten particulieren6 1647 0797 4967 6787 7247 7247 724
97Subsidies en overige beleidsuitgaven0000000
98Voorlichting0000000
99Onderzoek en beleidsinformatie0000000
         
9Ontvangsten015 18000000

Toelichting

ID-banen

Op dit sub-artikel staan zowel de middelen voor instroombanen als voor doorstroombanen.

De taakstelling uit het Strategisch Akkoord die rust op het reïntegratiebudget voor de gemeentelijke sector is in 2003 voor een bedrag van € 250 mln ingeboekt op de ID-banen. Met ingang van 2004 zijn de budgetten voor de ID-banen overgeheveld naar het flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten (FWI, beleidsartikel 2).

Tabel 3.3: Budget, Volume en kostprijs voor ID banen
 200120022003
Uitgaven   
I/D banen (x € 1 mln)8711 017894
    
Volume   
Instroombanen48 47552 11247 948
Doorstroombanen2059631 894
    
Kostprijs per eenheid (x € 1)17 89219 17817 929

Bron: FEZ declaratiegegegevens ID (2001)

RSP

In het kader van de RSP wordt een loonkostensubsidie verstrekt en ontvangt de uitvoeringsorganisatie OSB een vergoeding voor de uitvoeringskosten.

Tabel 3.4: Budget en volume loonkostensubsidies
 200120022003
Uitgaven (x € 1 mln)   
Totaal6 1647 0797 496
– RSP-loonkostensubsidie5 9516 9197 336
– RSP-uitvoeringskosten213160160
    
Volume   
aantal contracten (op basis van 32 uur)630711715
    
Subsidiebedrag per werknemer (x € 1)9 7849 85010 184

Bron: FEZ declaratiegegevens RSP

3.4 Budgetflexibiliteit

ID-Banen

De maatregelen uit het Strategisch Akkoord met betrekking tot het reïntegratiebudget betekenen dat o.a. wijziging van de regelgeving nodig is om de beoogde bezuinigingen voor 2003 te bewerkstelligen. Bij de ID-banen is voor 2003 geen sprake meer van flexibiliteit van het budget. Vanaf 2004 zal sprake zijn van een geïntegreerd reïntegratiebudget voor gemeenten waarin ook de ID-banen worden opgenomen.

Tabel 3.5:Budgetflexibiliteit 200220032004200520062007
Totaal geraamde kasuitgaven  1 026 286901 6347 6787 7247 7247 724
Totaal apparaatsuitgaven  1 4405350000
Totaal programma-uitgaven  1 024 846901 0997 6787 7247 7247 724
Permanente regelingen  200220032004200520062007
Naam regelingJuridische grondslagflexibiliteit      
1. IDCinflexibel90%90%90%90%90%90%
2. RSPCInflexibel95%90%85%80%75%95%

Categoriën juridische grondslag:A. Voortvloeiend uit: Internationale Wet en regelgeving B. Wet/en regelgeving C. Besluit of lagere regelgeving D. Convenanten E. Contracten F. Overig

RSP

De RSP is een open einde-regeling. Uit dien hoofde betekent het aangaan van een arbeidsovereenkomst door de werkgever een verplichting voor het ministerie. Derhalve is de regeling budgettair gezien niet flexibel.

VLW en SPAK

Beide regelingen kennen een «open-einde». Het betreft afdrachtskortingen op een te betalen belasting en om die reden is bij beide geen sprake van budgetflexibiliteit.

3.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

ID-banen

De raming voor ID-banen ging tot 2001 uit van 60 000 door gemeenten gerealiseerde en bezette ID-banen ultimo 2002. Gemeenten bleken in de afgelopen jaren in staat jaarlijks circa 5 000 nieuwe banen te realiseren en te bezetten. Daarmee werd het jaarlijks nieuwe contingent vrijwel benut. Voor 1999 was een achterstand in de bezetting van ca. 2000 banen ontstaan. Voor het jaar 2000 kregen gemeenten naast 5 000 nieuwe banen, een extra taakstelling bestaande uit de bezetting van 2000 onbezette zorgbanen. Dit bracht een extra belasting voor de gemeenten met zich mee waardoor er in 2000 minder banen dan verwacht werden gerealiseerd. De toetredingsmogelijkheden op de reguliere arbeidsmarkt namen voor langdurig werklozen toe. Om die reden dienden met toenemende inspanningen aan de vervangingsvraag te worden voldaan bovenop de inspanningen voor het bezetten van nieuwe ID-banen.

De aanleiding tot het creëren van doorstroombanen blijft gering omdat er betrekkelijk weinig kandidaten zijn voor een doorstroombaan. Uit de uitstroomgegevens over 2001 blijkt dat de uitstroom naar ongesubsidieerd werk toeneemt naarmate men langer op een instroombaan werkt. Ultimo 2001 waren er 205 doorstroombanen gerealiseerd.

In 2001 is zowel een kwalitatief als een kwantitatief onderzoek naar het effect en bereik van de ID-banen uitgevoerd. Het eerste onderzoek betreft een diepte-onderzoek naar de plaats en functie van ID-banen voor gemeenten, werkgevers en werknemers. De algemene uitkomst is dat het instrument door alle betrokkenen als positief wordt ervaren. Een centraal knelpunt voor gemeenten en werkgevers ligt in de derde doelstelling van het instrument, bevordering van de uitstroom van werknemers naar ongesubsidieerd werk, dat zich in het licht van het afnemende aanbod van langdurig werklozen slecht verhoudt met de andere twee doelstellingen: uitbreiding van de werkgelegenheid voor langdurig werklozen en verbetering van de maatschappelijke dienstverlening. Het kwalitatieve onderzoek betreft een monitor die op persoonsniveau inzicht geeft in de mate waarin in diverse sectoren arbeidsplaatsen zijn gerealiseerd, de gemiddelde bezetting, in- en uitstroomcijfers en persoons- en achtergrondkenmerken van de werknemers.

Grafiek raming versus realisatie ID-banenkst-28600-XV-2-1.gif

RSP

In 2000 is de evaluatie van de RSP uitgevoerd, waarbij als groot knelpunt het aanbod van personeel naar voren kwam met als gevolg dat het feitelijk bereik achterbleef bij de verwachtingen. Het achterblijven van het feitelijke bereik heeft ertoe geleid dat de operationele doelstelling van de regeling in 2001 is verlaagd. Deze verlaging is structureel gemaakt. Wat betreft het aantal werknemers is sprake van een zeer lichte stijging.

Grafiek Raming versus realisatie RSPkst-28600-XV-2-2.gif

VLW/SPAK

Zowel de VLW als de SPAK verminderen de loonkosten voor de werkgevers aan de onderkant van de arbeidsmarkt en brengt deze kosten meer in overeenstemming met de arbeidsproductiviteit. Omtrent de effectiviteit van beide maatregelen, lopen de onderzoeksresultaten sterk uiteen. Vanwege de deadweight loss die met loonkostensubsidies gepaard gaat, worden beide maatregelen vaak als ineffectief beschouwd. In het interdepartementale beleidsonderzoek «Aan de slag» en de vervolgstudie hierop is dit ook de reden waarom afschaffing van beide regelingen wordt voorgesteld.

In het Strategisch Akkoord is afschaffing van beide regelingen opgenomen. Het kabinet acht stimulering van het arbeidsaanbod (o.a. via een gefaseerde verhoging van de arbeidskorting) effectiever dan stimulering van de vraag naar arbeidskrachten (via loonkostensubsidies).

3.6 Groeiparagraaf

ID-banen

Het Strategisch Akkoord bepaalt dat de middelen voor ID-banen worden toegevoegd aan het vrij besteedbare ongedifferentieerde reïntegratiebudget (FWI) voor gemeenten. Daarmee worden gemeenten onder verwerking van de ombuiging in staat gesteld eigen keuzen te maken over de omvang van gesubsidieerde arbeid. Naar verwachting wordt de toevoeging van de middelen voor ID-banen aan het FWI met ingang van 2004 gerealiseerd. Dit valt samen met de expiratie van de specifieke subsidieregeling Besluit in- en doorstroombanen.

RSP

In de loop van 2003 zal een herbezinning op de toekomst van de RSP plaatsvinden waarbij de uitgangspunten van het Strategisch Akkoord in acht zullen worden genomen.

Vanwege de introductie van het vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor gemeenten, wordt opnieuw bekeken hoe de begroting het best met prestatie-indicatoren kan worden geoperationaliseerd.

BELEIDSARTIKEL 4 AANGEPAST WERKEN

4.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van personen die vanwege lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen alleen onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn; deze arbeid is mede gericht op behoud dan wel bevordering van de arbeidsbekwaamheid van de werknemer, mede met het oog op het kunnen verrichten van arbeid onder normale omstandigheden.

Alle arbeidsgehandicapten die dat willen, moeten kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. De sociale werkvoorziening voorziet in aangepaste arbeid voor mensen die arbeidsgehandicapt zijn vanwege een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking. Het gaat vooral om het verschaffen van aangepast werk in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving, of anders arbeid in een van de arbeidsmarkt afgezonderd instituut (SW-bedrijf).

Tabel 4.1: Overzicht beleidsevaluaties
gedeelte van de algemene doelstellingstartdatumeinddatumonderwerp
geheel20012001Sturing van gemeenten op Wsw en rol van financiële systematiek daarbij.
geheel20012001Bereik en resultaat (kwantitatief).
doelgroep20012001Indicatiestelling.
aangepast werk onder zo regulier mogelijke omstandigheden20012001Begeleid werken;Medezeggenschap

Bovenstaande evaluaties zijn in 2001 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer aangeboden.

4.2 Operationele doelstellingen

1. Het realiseren van arbeid onder aangepaste omstandigheden voor diegenen die daarop zijn aangewezen en daarvoor zijn geïndiceerd.

2. Het bevorderen van arbeidsparticipatie van SW-werknemers in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving.

Aangepaste arbeid kan binnen het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) op drie verschillende manieren worden gerealiseerd:

• werken in een dienstbetrekking bij de gemeente en feitelijk werkzaam bij een SW-bedrijf of een aangewezen werkgever (ultimo 2001: 74 550 Standaardeenheden (SE))

• detachering vanuit een dienstbetrekking bij de gemeente bij een reguliere werkgever (ultimo 2001: 11 300 SE);

• werken in dienst van een reguliere werkgever in de vorm van zogenaamd begeleid werken (ultimo 2001: 750 SE).

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Een gemeente kan ervoor kiezen de Wsw zelfstandig uit te voeren of op basisvan de Wet gemeenschappelijke regelingen in samenwerking met andere gemeenten. Ongeveer 50 vooral grotere gemeenten voeren de Wsw zelfstandig uit.

Operationele doelstelling 1: Het realiseren van arbeid onder aangepaste omstandigheden voor diegenen die daarop zijn aangewezen en daarvoor zijn geïndiceerd.

Zorgplicht van gemeenten

De Wsw is één van de instrumenten voor de bevordering van de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten. Op basis van deze wet heeft de gemeente de zogenaamde zorgplicht de benodigde arbeidsplaatsen voor geïndiceerde arbeidsgehandicapten tot stand te brengen. Hiervoor verstrekt het ministerie van SZW aan gemeenten een subsidie, die vooraf bepaald en over de gemeenten verdeeld wordt op grond van een totaal aantal SE.

Tabel 4.2: Prestatiegegevens operationele doelstelling 1
DoelgroepCriteriumRealisatie 2000Realisatie 2001Streven 2002Streven 2003
Wsw-geïndiceerdenwachttijd WSW-plaatsgem. 1,8 jrgem. 1,5 jr< 1 jaar< 1 jaar
Wsw-geïndiceerdenrealisatie van het benodigde aantal arbeidsplaatsen98,1%97,4%100%100%

Bron: Wsw monitor, jaaropgave Wsw

Te verwachten is dat ultimo 2002 het aantal extra plaatsingen nog niet door alle gemeenten en schappen is gerealiseerd.

Wachtlijst en -duur

Voor arbeidsgehandicapten die geïndiceerd zijn voor aangepast werk binnen het kader van de Wsw is niet altijd direct een geschikte arbeidsplaats voorhanden. Deze personen worden op een wachtlijst geplaatst. De omvang van de wachtlijst voor de Wsw is de afgelopen sterk gedaald: van ongeveer 23 000 in 1997 tot circa 5 500 ultimo 2001. Deze aanzienlijke daling is een gevolg van de volgende ontwikkelingen:

• nieuwe, nauwkeuriger indicatiestelling op basis van de in 1998 ingevoerde wet;

• herindicatie van de «oude wachtlijst» in de periode 1998/1999 op grond van de criteria van de nieuwe wet.

• een daling van het aantal aanmeldingen, in samenhang met de nauwkeuriger indicatie en de start vanaf 1998 van WIW, REA en I/D banen.

• extra geld ter financiering van jaarlijks 1159 extra Wsw-arbeidsplaatsen in 1999 t/m 2002.

Een verdere daling van de wachtlijst tot 4 500 ultimo 2002 ligt in de rede.

Tabel 4.3: Effect-informatie: Ontwikkeling werknemersbestand en wachtlijst
 WerknemersbestandWachtlijstTotale doelgroep
199791 00020 380111 380
199890 10016 100106 200
199991 5008 650100 150
200092 7006 50099 200
200193 6005 50099 100

Bron: Wsw jaarstatistiek.

Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van arbeidsparticipatie van SW-werknemers in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving.

Begeleid werken

Werken in een zo regulier mogelijk arbeidsomgeving verdient de voorkeur boven het werken in een van de arbeidsmarkt afgezonderd speciaal instituut (SW-bedrijf). Geïndiceerde arbeidsgehandicapten kunnen in dienst zijn van een reguliere werkgever in de vorm van begeleid werken. De werkgever ontvangt dan van de gemeente een subsidie.

Detacheringen

Sw-geïndiceerden kunnen met het oog op werken in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving op basis van vrijwilligheid op individuele of op groepsbasis bij een reguliere werkgever worden gedetacheerd.

Streefwaarden

Vanaf 1998 dienen gemeenten jaarlijks tenminste tenminste 25% van de nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst in de Wsw te realiseren in de vorm van begeleid werken. Met ingang van 2002 worden niet alleen nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst, maar ook plaatsingen vanuit een arbeidsplaats in het SW-bedrijf in begeleid werken meegeteld. De streefwaarde is gehandhaafd op 25%. Voor het instrument detacheringen zijn geen streefwaarden geformuleerd. Bestuurlijke afspraken zullen worden gemaakt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over concrete maatregelen om de realisatie van de 25% taakstelling dichterbij te brengen.

Tabel 4.4: Prestatiegegevens operationele doelstelling 2
DoelgroepCriteriumRealisatie 1999Realisatie 2000Prognose 2001Streven 2002Streven 2003
Nieuwe instromers WswAandeel dat uitstroomt via «Begeleid werken»3%7%8%25%25%

Bron: Jaaropgave (1999 en 2000) en Voorlopige Volume opgave 2001

Effect-informatie: gerealiseerde plaatsingen begeleid werken

De halfjaarlijkse Wsw-monitor en de jaaropgave geven de benodigde informatie over de gerealiseerde aantallen plaatsingen in «begeleid werken».

Realisatie begeleid werken

De jaaropgaven van gemeenten geven informatie over de feitelijk gerealiseerde aantallen plaatsingen begeleid werken. In het geval dat een gemeente aantoonbaar onvoldoende inspanningen heeft gepleegd om – gezien de streefwaarde – de vereiste aantallen plaatsingen begeleid werken te realiseren, wordt vanaf 2000 het subsidiebedrag overeenkomend met het aantal niet gerealiseerde plaatsingen begeleid werken van de gemeente teruggevorderd. Begeleid werken heeft nog niet die resultaten laten zien die er bij de invoering van de nieuwe wet van verwacht werden. Uit een evaluatie naar de werking van het instrument begeleid werken blijkt dat de animo van gemeenten/SW-bedrijven voor begeleid werken toeneemt. In sommige gemeenten zijn pas in 2000 gerichte stappen ondernomen om begeleid werken een duidelijker plaats te geven in de organisatie en om de uitvoering van begeleid werken te verbeteren. Uit de evaluatie blijkt voorts dat het eindoordeel van geplaatsten in begeleid werken positief is. Ook werkgevers zijn positief in hun oordeel en geven aan in de toekomst meer begeleid werkenden in dienst te willen nemen. Het aantal plaatsingen nam in 2001 met 37% toe in vergelijking met 2000.

Tabel 4.5: Prestatiegegevens uitstroom Wsw
DoelgroepCriteriumStreefwaarde 2002200320042005
Wsw-erUitstroom aantal Wsw-ers door heffingskorting en terugkeergarantie850950950900

Uitstroom uit de Wsw naar niet-gesubsidieerde arbeid.

Het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid en het werken in zo regulier mogelijke omstandigheden heeft als uiterste variant uitstroom naar niet-gesubsidieerd werk op de reguliere arbeidsmarkt.

Tabel 4.6: Uitstroom Wsw naar bestemming
jaarreguliere arbeidziekte en WAOVut/pensioenandere voorzieningander schapoverigtotaal
1998394731 17659811 3583 140
19995685961 312791701 5394 264
20007609861 426963691 6335 178
20016839451 4181573681 6805 250

Bron: Wsw-monitor

Op verschillende manieren wordt uitstroom bevorderd:

Herindicatie

Een belangrijk instrument om uitstroom te bevorderen is de periodieke herindicatie. De «nieuwe» instroom sinds 1998 is geïndiceerd naar de aangescherpte criteria van de nieuwe Wsw. Bij de periodieke herindicatie kan blijken dat mensen inmiddels in staat moeten worden geacht tot arbeid onder reguliere omstandigheden. Hun doelgroepindicatie vervalt in dat geval. De periodieke herindicatie is niet van toepassing op personen die vóór 1998 de Wsw zijn ingestroomd. Dit is ruim 80% van het totale bestand (ultimo 2001).

Terugkeergarantie om drempels voor uitstroom weg te nemen

Personen die begeleid werken en SW-werknemers (en personen die op de Wsw-wachtlijst staan) die een niet-gesubsidieerde baan aanvaarden buiten de Wsw en vervolgens binnen 3 jaar onvrijwillig werkloos worden, hebben garantie op terugkeer naar de Wsw. Zij krijgen bij terugkeer een voorrangspositie op de wachtlijst.

Toezicht en handhaving

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is verantwoordelijk voor de uitoefening van het tweedelijns toezicht op de uitvoering van de Wsw door gemeenten. Het toezicht richt zich zowel op de financiële rechtmatigheid als op de inhoudelijk juiste wetsuitvoering conform de wettelijke voorschriften. Tevens komen doeltreffendheidsaspecten aan de orde.

4.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 4.7:4  Aangepast en begeleid werken(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen2 061 4592 077 7102 061 1782 078 4422 078 3972 078 3972 078 397
 Uitgaven1 949 5112 078 4362 061 1332 076 9452 076 8992 076 8992 076 899
         
 Apparaatsuitgaven 629552    
1Personeel 425468    
2Materieel 20484    
         
 Programmauitgaven1 949 5112 077 8072 060 5812 076 9452 076 8992 076 8992 076 899
1Wet sociale werkvoorziening1 949 5112 077 8072 060 5812 076 9452 076 8992 076 8992 076 899
         
 Ontvangsten392 610412 089411 372411 680412 043412 043412 043
1Algemeen0000000
2Anticumulatie afdrachten Begroting gefinancierd248 535260 860260 416260 544260 770260 770260 770
3Anticumulatieafdrachten Premie gefinancierd144 075151 229150 956151 136151 273151 273151 273

Wsw: programma-uitgaven

De programma-uitgaven voor 2003 zijn onderverdeeld in een centraal en decentraal budget. Per saldo is € 16,5 mln aan bezuinigingen ingeboekt op dit artikel als gevolg van aanvullende besluitvorming Strategisch Akkoord.

Centrale budget

De hoogte van dit budget dit wordt elk jaar vastgesteld na bestuurlijk overleg met de VNG.

Het budget bedraagt voor 2003 € 26,6 mln. en zal worden besteed aan: het Arbo-convenant (€ 0,568) scholing (€ 1,7), kinderopvang (€ 2,3), Wsw-pilots (€ 1,5), pilots indicatie CWI (€ 2,0), en het 95% garantiefonds (€ 0,5) en tot slot wordt € 18 mln. gereserveerd ter compensatie van de verminderde WVA in 2003. Dit bedrag wordt te zijner tijd toegevoegd aan de decentrale middelen.

Decentrale budget

Het decentrale deel van het budget voor 2003 bedraagt € 2 034 miljard en is bedoeld ter financiering van het voor 2003 taakgestelde aantal arbeidsplaatsen. Dit aantal is ten opzichte van de taakstelling 2002 verlaagd met 1 500 en bedraagt voor 2003 88 320 standaardeenheden. Als richtsnoer voor de verlaging is uitgegaan van de verwachte realisatie in 2003. De taakstelling vormt tevens de concrete streefwaarde. Niet gerealiseerde arbeidsplaatsen worden in latere jaren verrekend.

Tabel 4.8: Subsidies aan gemaanten voor de realisatie van Wsw-arbeidsplaatsen
 200120022003
uitgaven (x € 1 mln)   
Wsw-decentraal1 942,402 071,502 034
Wsw-centraal7,26,38,6
    
taakgesteld volume   
jaargemiddelde SE's88 66089 82088 320
gerealiseerd volume86 350  
    
gemiddelde prijs (x € 1)   
kosten per SE21 99023 13423 331

Bron: Wsw-jaaropgave

Ontvangsten anticumulatie bepalingen

Een deel van het genoemde (bruto-)bedrag van ruim € 2 miljard wordt gefinancierd uit inverdieneffecten Waz, WAO of Wajong. Dit komt omdat uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid (Waz, WAO of Wajong) worden «verrekend» met de salarissen en daarom als ontvangsten worden verantwoord op de SZW-begroting (Wsw-budget). Voor 2003 gaat het om een bedrag van ruim € 400 mln.

Tabel 4.9: Bedrag en volume bespaarde uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid
Bedragen (x € 1 mln)200120022003
Waz1,63,13,2
WAO126,1148,3147,9
Wajong245,2260,8260,2
volume bespaarde uitkeringen (x 1 000)   
Waz0,10,10,1
WAO17,417,517,6
Wajong23,223,323,6
gemiddelde bespaarde uitkering (x € 1)   
Waz12 79023 84024 600
WAO7 2508 4508 400
Wajong10 57011 05011 050

Bron: UWV, SZW

4.4 Budgetflexibilteit

De Wsw is een gebudgetteerde regeling. Het centrale deel van de begroting ligt vast op grond van bestuurlijke afspraken met de VNG, garantiebepalingen en pilotprojecten. Het decentrale deel van de begroting wordt in oktober voorafgaand aan het begrotingsjaar aan de gemeenten toegekend. De budgetflexibiliteit voor 2003 is vrijwel nihil. Wijzigingen voor latere jaren zijn mogelijk. Dit vergt bestuurlijk overleg met de uitvoerders van Wsw.

Tabel 4.10:Budgetflexibiliteit 200220032004200520062007
Totaal geraamde kasuitgaven  2 078 4362 061 1332 076 9452 076 8992 076 8992 076 899
Totaal apparaatsuitgaven  629552    
Totaal programma  2 077 8072 060 5812 076 9452 076 8992 076 8992 076 899
Permanente regelingen  200220032004200520062007
Naam regelingjuridische grondslagflexibiliteit      
Wet Sociale werkvoorzieningBinflexibel100%100%95%95%95%95%

Categoriën juridische grondslag: A. Voortvloeiend uit: Internationale Wet en regelgeving B. Wet/en regelgeving C. Besluit of lagere regelgeving D. Convenanten E. Contracten F. Overig

4.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Wachtlijst en -duur

De wachtlijstomvang is waarschijnlijk nog niet gestabiliseerd, en er is een verdere wachtlijstverkorting te verwachten. In opdracht van het Ministerie van SZW heeft Sociaal Economisch Onderzoek Rotterdam (SEOR) de redenen van de lange wachtduur van bepaalde groepen op de Wsw-wachtlijst. Het onderzoek is in juli 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Afstemming Wsw en dagopvang voor gehandicapten

Sinds de invoering van de nieuwe Wsw is de afstemming tussen Wsw en dagopvang voor gehandicapten verbeterd . Doel van deze samenwerking is dat cliënten die te «goed» zijn voor de dagopvang en cliënten die te «slecht» zijn voor de Wsw over en weer kunnen doorstromen. Een rapportage hierover wordt nog dit jaar aan de Tweede Kamer aangeboden.

Indicatiestelling

Tijdens Algemeen Overleg in de Tweede Kamer over de Wsw op 7 februari 2002 bleek brede overeenstemming te bestaan over het onderbrengen van de indicatiestelling Wsw en andere indicatiestellingen bij het Centrum Werk en Inkomen. Dit was ook een aanbeveling uit het IBO-rapport «Aan de slag» en het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Wsw. Op dit moment vindt uitwerking van de aanbevelingen uit het IBO-rapport plaats. Invoering van de overdracht van gemeenten naar CWI is voorzien voor 2004.

Grafiek Raming versus realisatie Wet Sociale Werkvoorziening (WSW)kst-28600-XV-2-3.gif

Dat de realisatie hoger is uitgekomen dan de begroting wordt voor alle jaren vrijwel geheel verklaard uit de loonbijstelling. Deze wordt jaarlijks in de loop van het begrotingsjaar aan de begroting toegevoegd. Bovendien valt de realisatie in 1998 en 1999 lager uit dan de met de loonbijstelling verhoogde begroting. Bij de vaststelling worden de middelen die gemeenten vanwege onderrealisatie niet hebben gebruikt, verrekend en als ontvangst geboekt. De jaren 2000 en 2001 zijn nog niet vastgesteld; deze realisaties zullen eveneens na vaststelling iets lager uitvallen dan nu is weergegeven.

4.6 Groeiparagraaf

De Wsw persoonsstatistiek heeft in 2001 een eerste jaarrapportage opgeleverd. In 2002 wordt de persoonsstatistiek verder ontwikkeld en verbeterd. Alsdan levert de persoonsstatistiek ook gegevens over gedetacheerden en WSW-ers die na een jaar ziekte een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen, tewijl hun WSW-aanvulling blijft bestaan (tot ontslag na 2 jaar ziekte of herstel). Naarmate meer halfjaarsstanden beschikbaar komen, nemen kwaliteit en analysemogelijkheden toe.

Tabel 4.11: Beschikbaar en beschikbaar komende prestatie-indicatoren
Operationele doelstellingInformatieStand van zaken
1Wachtlijst WSW-plaatsenBeschikbaar
2Realisatie van het benodigd aantal arbeidsplaatsenBeschikbaar
3Aandeel dat geplaatst wordt in begeleid werkenBeschikbaar

BELEIDSARTIKEL 5 ALGEMENE INKOMENSGARANTIE OP MINIMUMNIVEAU

5.1 Algemene doelstelling

Het garanderen van een inkomensvoorziening op het sociaal minimum voor mensen die om uiteenlopende redenen niet (volledig) zelf kunnen voorzien in hun levensonderhoud, alsmede het bevorderen van het zo snel mogelijk weer zelf kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan; in het verlengde hiervan het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting;

Vanwege uiteenlopende redenen komt het voor dat mensen – al dan niet tijdelijk – niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Deze mensen wordt een minimum inkomensgarantie geboden. Deze garantie heeft praktisch vorm gekregen in vier uitkeringsregelingen, te weten: Algemene Bijstandswet (Abw), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers c.q. zelfstandigen (Ioaw c.q. Ioaz) en de Toeslagenwet (TW).

In samenhang met de bij artikel 2 genoemde instrumenten ter stimulering en kwaliteitsbevordering van het arbeidsaanbod (sluitende aanpak, Agenda voor de Toekomst) is het bevorderen van uitstroom uit genoemde regelingen een belangrijk onderdeel van de doelstelling.

Naast de hoogte van de inkomensgarantie heeft het kabinet aandacht voor de duur dat mensen op of rond het sociaal minimum verblijven. Voor deze categorie is een landelijke regeling voor aanvullende inkomensondersteuning voorgesteld.

Tabel 5.1: Overzicht beleidsevaluaties
Onderzocht gedeelte van de algemene of operationele doelstellingStartdatum onderzoekEinddatum onderzoekConcrete onderwerp v.h. onderzoek
1. Het op een adequaat niveau houden van de inkomenspositie van de minima (TW)Juli 1998Juli 1999Onderzoek naar de mate van onderbenutting van de TW.
2. Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting(Operationele doelstelling 3)Juni 2000Mei 2001Wet schuldsanering natuurlijke personen

Uit de evaluatie kwam naar voren dat 2,6% van de potentieel rechthebbenden op een TW-uitkering van dat recht geen gebruik maakt. Gebleken is dat het nuttig is om tussentijds na te gaan of bij mogelijke rechthebbenden (personen met een uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid) de leefsituatie zodanig is gewijzigd dat er alsnog recht op een TW-uitkering is ontstaan. Voorts werd gesteld dat een uniformering van de uitvoeringsprocessen wenselijk zou zijn.

5.2 Operationele doelstellingen

1. Het op een adequaat niveau houden van de inkomenspositie van de minima.

2. Het realiseren van een activerend stelsel van sociale zekerheid door:

• het bevorderen van de maatschappelijke participatie van uitkeringsgerechtigden door met name uitstroom naar werk;

• het verkleinen van de armoedeval.

3. Het rijksbreed coördineren van het beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

4. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude door het ondersteunen van de uitvoering.

Operationele doelstelling 1: Het op een adequaat niveau houden van de inkomenspositie van de minima.

Om de inkomenspositie van mensen met een minimum inkomen op een adequaat niveau te houden, wordt door het Rijk inkomensbeleid gevoerd. Dit betreft zowel generiek als specifiek beleid. Daarnaast zijn er inkomensondersteunende voorzieningen op gemeentelijk niveau. Om de effectiviteit van dit inkomensbeleid te bevorderen moet daarnaast voldoende bekendheid aan de regelingen worden gegeven.

Het generieke inkomensbeleid heeft betrekking op de vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimum loon, de uitkeringen en de hoogte van de belastingen premietarieven. Jaarlijks worden de sociale uitkeringen in dezelfde mate verhoogd als het minimumloon. Omdat dit op grond van de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA) de algemene loonontwikkeling volgt, zijn de uitkeringen welvaartsvast. Verder wordt bij de jaarlijkse vaststelling van belasting- en premietarieven gekeken naar de gevolgen voor de inkomensontwikkeling en koopkrachteffecten van verschillende groepen, waaronder van mensen die op of rond het sociaal minimum verblijven.

Voor mensen die langdurig een inkomen op minimumniveau hebben zonder arbeidsmarktperspectief wordt een landelijke regeling voorgesteld die voorziet in aanvullende inkomensondersteuning.

Specifieke inkomensvoorzieningen hebben in tegenstelling tot het generieke beleid meer betrekking op de dekking van specifieke uitgaven met name in de sfeer van wonen, kinderen en handicap/chronische ziekte. Aan dit beleid wordt, naast SZW, ook bijgedragen door VROM (onder andere de huursubsidie), OC&W (studiefinanciering) en Financiën.

Gemeentelijke inkomensondersteuning ten slotte moet specifiek zijn toegesneden op individuele en lokale omstandigheden ('maatwerk leveren'). Gemeenten hebben een grote mate van beleidsvrijheid die, gezien het te leveren maatwerk, ook noodzakelijk is. Het primaat van het inkomensbeleid dient echter bij het Rijk te liggen. In het Strategisch Akkoord is vastgelegd dat de mogelijkheden voor gemeenten om inkomensbeleid te voeren worden beperkt. Gemeentelijke categoriale regelingen zullen worden afgeschaft. Het categoriale inkomensbeleid in de bijstand wordt afgeschaft. Bijzondere bijstand krijgt hierdoor een grotere rol, waardoor onbedoelde inkomenseffecten achterwege blijven. Het gemeentelijk beleid wordt voor een belangrijk deel gefinancierd via het Gemeentefonds.

Voor wat betreft de feitelijke uitgaven van gemeenten aan inkomensondersteuning biedt de Monitor gemeentelijk armoedebeleid (MGA) 1999–2000 het volgende beeld. De totale uitgaven bedroegen in 2000 circa € 430 mln. Grootste uitgavenpost vormt de bijzondere bijstand, € 208 mln. De uitgaven aan kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen bedroegen in 2000 € 108 mln.

Het inkomensbeleid kan alleen effect hebben als de doelgroep ook bekend is met de regelingen. Het voorkomen van niet-gebruik is daarom een belangrijk doel. Zowel het Rijk als gemeenten voeren een actief voorlichtingsbeleid ter vergroting van de bekendheid van gemeentelijke regelingen en projecten ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Streefdoel is de bekendheid van inkomensregelingen te maximaliseren.

Uit de MGA 1999–2000 blijkt dat 80% à 90% van gemeenten speciale folders en lokale media gebruiken als instrumenten om niet-gebruik tegen te gaan. Daarnaast zet 60% van de gemeenten intermediairs in, zoals welzijnsinstellingen.

Operationele doelstelling 2: Het realiseren van een activerend stelsel van sociale zekerheid.

Het bevorderen van maatschappelijke participatie in de vorm van uitstroom naar betaald werk of – bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt – sociale activering is een belangrijke pijler van het beleid. Instrumenten om deze doelstelling te bereiken zijn onder andere het Fonds voor Werk en Inkomen (FWI) en de bestuurlijke afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Doelstelling van deze afspraken en de bijbehorende subsidieregeling is om een extra impuls te geven aan activering en uitstroom. Deze doelstelling is vertaald in concrete streefwaarden per jaar m.b.t. het aantal te realiseren trajecten en uitstroom uit trajecten. Uitgangspunt is dat deze trajecten in 2006 tot 40% uitstroom hebben geleid. In de toelichting op artikel 2 is hier nader op ingegaan.

De afspraken uit de Agenda voor de Toekomst worden gemonitord (deels kwalitatief, deels kwantitatief). Jaarlijks vindt een evaluatie plaats en wordt een voortgangsrapportage t.b.v. de Tweede Kamer opgesteld. De voor deze doelstelling relevante indicatoren die bij deze evaluatie worden gebruikt betreffen het aantal trajecten en de uitstroom uit de Abw naar werk en de toetsing van het gemeentelijk minimabeleid op armoedevalaspecten. De voor het najaar 2002 geplande voortgangsrapportage Bestuurlijke afspraken zal hierover nadere informatie bevatten.

In het Strategisch Akkoord is vastgelegd dat het budgetteringspercentage wordt verhoogd van 25% naar 100% (per 2004). Door gemeenten meer ruimte en verantwoordelijkheid te geven, kan beter een activerend stelsel van sociale zekerheid worden bereikt. Tevens zijn hiervoor de aangekondigde maatregelen uit het Strategisch Akkoord van belang. Tegelijk met de invoering van de hierboven genoemde extra uitkering voor mensen die langjarig een inkomen op minimumniveau ontvangen, wordt het categorale inkomensbeleid in de bijstand afgeschaft.

Operationele doelstelling 3: Het rijksbreed coördineren van het beleid ter bestrijding en voorkoming van armoede en sociale uitsluiting.

De minister van SZW is verantwoordelijk voor de coördinatie van het armoedebeleid. Dit beleid vindt zijn weerslag in het Nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2001 (NAP). In het NAP zijn streefdoelen opgenomen, variërend van een vermindering van het aantal bijstandsgerechtigden tot een afname van het aantal zwerfjongeren in Nederland. De Tweede Kamer zal in een voortgangsbrief worden geïnformeerd over de implementatie, monitoring en evaluatie van de in het NAP genoemde streefdoelen en maatregelen.

In 2003 komt er een volgend NAP waarin aandachtspunten vanuit de Europese Commissie meegenomen zullen worden. Deze punten betreffen onder andere vermindering van de armoedeval, reïntegratie van arbeidsongeschikten, terugdringen van wachtlijsten in de zorg, maatschappelijke participatie van etnische minderheden en aandacht voor de gender-dimensie in het armoedebeleid.

Het voorkomen en bestrijden van problematische schulden is een belangrijk onderdeel van de armoedebestrijding en maakt ook deel uit van het NAP.

In 2001 is de Evaluatie van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) afgerond en aan de Tweede Kamer aangeboden. Naar aanleiding van deze evaluatie is in februari 2002 een kabinetsstandpunt opgesteld. In dit standpunt zijn maatregelen aangekondigd tot aanpassing van de Wsnp. In het standpunt zijn ook maatregelen tot verbetering ten aanzien van het minnelijk traject aangekondigd, die aansluiten bij de concrete streefdoelen over de aanpak van problematische schulden. Samenvattend geeft de evaluatie van de Wsnp aanleiding tot de volgende beleidsvoornemens ten aanzien van het minnelijke traject van schuldhulpverlening:

• overleg met de VNG/gemeenten met als belangrijke aandachtspunten de kwaliteit van en beleidsinformatie over integrale schuldhulpverlening. Concrete activiteiten op dit terrein zijn de ontwikkeling van een kwaliteitsmodel, een pilotproject benchmark schuldhulpverlening, onderzoek naar ervaringscijfers (uniforme registratiesystemen);

• verbetering betrokkenheid schuldeisers bij minnelijke schuldhulpverlening onder meer door subsidie te verlenen voor de totstandkoming van een schuldeisersplatform;

• aandacht voor de toename van problematische schulden bij jongeren. Dit mede naar aanleiding van de motie Noorman-den Uyl c.s;

• bevorderen van een infrastructuur voor minnelijke schuldhulpverlening aan ondernemers;

• ondersteuning van de organisatie van de minnelijke schuldhulpverlening, bijvoorbeeld door bevordering van een goede infrastructuur. In dit verband verkennen of certificering van minnelijke schuldhulpverlening mogelijk is, mede om de kwaliteit van het minnelijk traject te verbeteren.

Tabel 5.2: Operationele doelstelling 2
DoelgroepCriteriumStreven 2005
Huishoudens met problematische schuldenVermindering aantal huishoudens met problematische schuldenVermindering van 10% van het aantal huishouden met problematische schulden tov 2003

Operationele doelstelling 4: Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude door het ondersteunen van de uitvoering.

Het tegengaan van misbruik en het bevorderen van spontaan naleven van regels is noodzakelijk om het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid te blijven behouden.

Gemeenten hebben de opdracht de betrokkene te controleren op de naleving van de rechten en plichten die verbonden zijn aan het recht op uitkering. Hiervoor worden de gemeenten gefaciliteerd met allerlei beleidsinstrumenten ter verbetering van de uitvoering van de regelgeving. Het betreft:

1. verdere invoering hoogwaardig handhaven. Dit beleidsmodel faciliteert gemeenten bij het optimaliseren van hun beleidscyclus op het onderdeel fraude;

2. implementatie van de afspraken met gemeenten over fraudebestrijding uit de Agenda van de Toekomst. De Agenda voor de Toekomst stelt onder andere:

• verdere versterking van de samenwerking tussen gemeenten onderling bij de opsporing;

• verdere ontwikkeling van de methodiek van risicomanagement. Hiermee kunnen gemeenten hun controlecapaciteit richten op objectief aan te merken risicogroepen. Het gebruik van het Inlichtingenbureau in de werkprocessen van de gemeenten;

• intensivering van de controle op zwarte fraude conform fraudenota 2002–2006.

3. de nieuwe fraudestatistiek;

4. verdere uitrol van het project grensoverschrijdende fraude met de bijstand.

Tabel 5.3: Operationele doelstelling 4
GemeentenWerken met methodiek hoogwaardig handhavenMeer dan 50% van het aantal gemeenten werkt in 2003 volgens de methodiek van hoogwaardig handhaven
 Gebruik van de handleiding fraudealterheid van StimulanszMeer dan 30% van het aantal gemeenten maakt in 2003 gebruik van de handleiding fraudealertheid in de uitvoering van Stimulansz
 Achterstanden bij IB-signalenIn 2003 hebben alle gemeenten geen achterstanden bij het afhandelen van de IB-signalen
 Correcte aanlevering van fraudegegevensIn 2003 hebben gemeenten de fraudegegevens over 2002 correct aangeleverd aan de Minister van Sociale zaken en Wertkgelegenheid (via de CBS-statistieken)

Onderstaande tabel geeft de indicatoren met betrekking tot resultaten van gemeentelijke inspanningen.

Tabel 5.4: Kengetallen en indicatoren Abw, Ioaw en Ioaz.
onderdeel handhavingscyclusindicator1997199819992000
opsporinggeconstateerde fraudes17 53020 51017 67013 270
 gemiddeld fraudebedrag (x € 1)4 6793 7383 5734 035
 witte fraudes13 60014 92012 7009 660
 zwarte fraudes1 1701 030880810
afdoening% administratieve afdoening14%28%42%64%
 % strafrechtelijke afdoening40%30%25%17%
 % geen afdoening47%41%32%19%
 incassoratio17%16%16%15%

Bron: CBS, bijstandsfraudestatistiek

5.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 5.5:5 Algemene inkomensgarantie op minimumniveau(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen5 539 8734 690 7085 134 0625 187 5875 084 8134 943 7324 997 516
 Uitgaven4 473 3214 693 5005 134 9705 187 8595 084 9274 943 7324 997 516
         
 Apparaatsuitgaven03 2023 1010000
1Personeel02 1652 5290000
2Materieel01 0375720000
         
 Programmauitgaven4 473 3214 690 2985 131 8695 187 8595 084 9274 943 7324 997 516
1Gebudgetteerd deel Abw, IOAW, IOAZ1 089 4201 107 4891 194 2024 761 6174 659 2524 536 9824 590 097
2Declaratie deel Abw, IOAW, IOAZ3 084 8533 219 5143 567 88963 90080 52574 90074 850
3Toeslagenwet299 048320 416337 932331 847323 168313 581311 000
4Bestuurlijke afspraken inkomensondersteuning0000000
5Handhaving041 56430 93830 22321 86918 26921 569
97Subsidies en overige beleidsuitgaven01 31590827211300
98Voorlichting0000000
99Onderzoek en beleidsinformatie0000000
         
 Ontvangsten81 81779 41222 68922 68922 68922 68922 689

Gebudgetteerd en declaratiedeel Abw, Ioaw en Ioaz.

In 2001 is Fonds Werk en Inkomen ingevoerd. De uitkeringslasten Abw, Ioaw en Ioaz zijn hierdoor te splitsen in een gebudgetteerd deel (25%) en een declaratiedeel (75%). Het gebudgetteerde deel wordt in 2003 over gemeenten met meer dan 60 000 inwoners verdeeld op basis van een aantal objectieve kenmerken (bijvoorbeeld aandeel lage inkomens, eenouderhuishoudens en allochtonen). In het Strategisch Akkoord is vastgelegd dat het budgetteringspercentage wordt verhoogd naar 100%. Dit leidt tot een daling van de bijstandsuitgaven met ingang van 2004 van € 150 mln oplopend naar € 250 mln in 2006. Voorts is in het Strategisch Akkoord een herziening van het alimentatiebeleid aangekondigd, waardoor zich eveneens met ingang van 2004 besparingen op de uitkeringslasten voordoen van € 50 mln in 2004 naar € 190 mln in 2006.

Tabel 5.6: Achterliggende volume en prijsgegevens
 200120022003
Volumina   
Periodiek algemeen <65 (Abw, Ioaw, Ioaz)349 632347 920388 516
Periodiek algemeen >= 6518 69920 58520 585
Toeslagen Abw262 900259 786290 195
Zelfstandigen algemeen1 9242 0922 496
Zelfstandigen krediet20102 3102 311
Abw inrichtingen4 0004 2004 300
Nederlanders in buitenland528610590
Onderzoeken zelfstandigen5 2905 3005 300
Onderzoeken Ioaz500500500
    
Gemiddelde prijzen (x € 1)   
Periodiek algemeen<659 2229 8239 706
Periodiek algemeen >= 655 4545 8246 108
Toeslagen Abw2 4502 6602 589
Zelfstandigen algemeen10 92411 31910 004
Zelfstandigen krediet5 5215 8885 886
Abw inrichtingen3 7924 0844 180
Nederlanders in buitenland4 9214 9184 915
Onderzoeken zelfstandigen1 3331 3701 375
Onderzoeken Ioaz1 2001 2001 200
Tabel 5.7: Toeslagenwet
 200120022003
Uitgaven (x € 1 mln)299311316
Waarvan   
Uitkeringen1274286292
Uitvoeringskosten252524
    
Volume (x 1 000 uitkeringjaren)868693
Gemiddelde uitkering (x € 1)23 2153 4403 362
Uitvoeringskosten per uitkeringsjaar (x € 1)288302277

1 incl. Soc. Lasten

2 excl. Uitvoeringskosten

5.4 Budgetflexibiliteit

Voor de budgetten in dit artikel geldt dat zodra een uitkeringsgerechtigde een beroep doet op de wet hem een uitkering wordt verstrekt. De Abw, de Ioaw, Ioaz en de Toeslagenwet zijn open-einde regelingen. Gebaseerd op de ramingen van het aantal uitkeringsgerechtigden wordt het budget bepaald. Dit budget is dus inflexibel.

Het budget voor de handhavingskosten en Subsidies en overige beleidsuitgaven is in beginsel flexibel, voorzover nog geen onherroepelijke verplichtingen zijn aangegaan.

Tabel 5.8: Budgetflexibiliteit handhaving/Subsidies & Overige
 20022003200420052006
Totaal uitgaven42 87931 84630 49521 97218 269
Waarvan verplicht100%0%0%0%0%

5.5 Veronderstellingen

De streefwaarden die in dit artikel zijn vermeld zijn deels afhankelijk van autonome ontwikkelingen en geven deels de verwachte effecten van ingezet beleid weer. In zijn algemeenheid geldt als belangrijkste autonome oorzaak de economische ontwikkeling. De streefwaarden geven in dat geval de ramingen van de desbetreffende onderdelen weer uitgaande van de huidige verwachtingen ten aanzien van bijvoorbeeld werkloosheid e.d. zoals het CPB die heeft verwerkt in de MEV. Een lagere economische ontwikkeling dan verwacht zal dan de mogelijkheden om de ingezette streefwaarden te halen, verminderen.

Streefwaarden als gevolg van ingezet beleid zijn vooral zichtbaar bij de effecten in het kader van de Agenda voor de Toekomst. De minister van SZW streeft in dit geval naar doelgerichte prestatieafspraken met gemeenten om een extra aantal langdurige uitkeringsgerechtigden met tot dusverre slechte arbeidsmarktvooruitzichten te laten uitstromen. De activeringscomponent daarvan is zichtbaar gemaakt in artikel 2. In dit artikel slaan de verwachte inverdieneffecten van dit beleid in de Abw, Ioaw en Ioaz neer. Tussen beleidsmatige- en autonome effecten bestaat uiteraard een wisselwerking; als de economie tegenvalt dan kan dit leiden tot meer bijstandsuitkeringen, waardoor de inverdieneffecten in de Abw minder worden.

Abw, Ioaw en Ioaz: Raming versus realisatiekst-28600-XV-2-4.gif

Toeslagenwet: Raming versus realisatiekst-28600-XV-2-5.gif

5.6 Groeiparagraaf

Voorkomen en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting

In de komende jaren zal het in dit eerste NAP neergelegde fundament van de beleidsmatig relevante indicatoren verder worden uitgebouwd. Ook de gegevensverzameling zal hierbij worden betrokken. Een set van indicatoren zal voor het volgende NAP in 2003 verder uitgewerkt zijn. Van belang hierbij zal zijn de tijdens de Europese Raad van Laken in december 2001 vastgestelde set van 17 indicatoren o.a. langdurig laag inkomen, langdurige werkoosheid en inkomensverschillen

De toekomstige nationale actieplannen zullen aan de hand van deze gemeenschappelijke set beoordeeld worden.

Tabel 5.8: Beschikbare en in de begroting beschikbare komende informatie
Operationele doelstelling InformatieStand van Zaken
5.1.a1Vastgestelde bijstandsnormen per 1-1 en 1-7Beschikbaar
5.1.b2Aantal huishoudens waaraan bijzondere bijstand wordt verstrekt 

M.b.t. handhaving worden de indicatoren op termijn uitgebreid met o.a gegevens uit de vernieuwde fraudestatistiek (bijvoorbeeld aantallen fraudeonderzoeken) en de debiteurenstatistiek.

Gezien de nieuwe systematiek van 100% budgettering uit het Strategisch Akkoord, wordt de operationalisatie van prestatie-indicatoren en beleidsinformatie opnieuw bezien.

BELEIDSARTIKEL 6 INKOMENSGARANTIE VOOR JONGGEHANDICAPTEN

6.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het garanderen van een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten tot aan het sociaal minimum.

Jonggehandicapten zijn jongeren, leerlingen en studenten van 18 jaar en ouder die geen arbeidsverleden hebben, arbeidsongeschikt zijn geworden en niet zelf in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Deze groep is niet verzekerd op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij niet over een arbeidsverleden beschikt. Om ook hen te beschermen tegen de financiële risico's van arbeidsongeschiktheid en in staat te stellen in hun levensonderhoud te voorzien, is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) in het leven geroepen.

Tabel 6.1: Overzicht beleidsevaluaties
Gedeelte van de algemene doelstellingstartdatumeinddatumonderwerp
Gehele artikel20032003.

6.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat op doeltreffende en doelmatige wijze aan jonggehandicapten een Wajong-uitkering wordt verstrekt.

2. Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wajong door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Aan jonggehandicapten wordt een minimuminkomen danwel een aanvulling tot dat minimuminkomen verstrekt in de vorm van een Wajong-uitkering. De hoogte van de uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt maximaal 70% van de (leeftijdsgebonden) grondslag. De grondslag is een afgeleide van het bruto minimum(jeugd)loon per dag.

Eind 2003 zullen naar verwachting 137 000 jonggehandicapten in beginsel recht hebben op een Wajong-uitkering. Het werkelijke gebruik zal ongeveer 6 000 uitkeringen lager liggen, omdat door arbeidsinkomsten van de uitkeringsgerechtigde en door samenloop met andere uitkeringen de Wajong-uitkering niet altijd tot uitbetaling leidt (nuluitkeringen).

Voor de Wajong-regeling zijn geen streefwaarden geformuleerd, omdat volume, instroom en uitstroom bij de Wajong-regeling voornamelijk door demografische factoren worden bepaald.

Het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) draagt zorg voor de verstrekking van Wajong-uitkeringen op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de uitvoering door het UWV.

SZW streeft naar het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van Wajong-uitkeringen. Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dient fraude aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld.

Fraudeconstateringen inzake de Wajong worden niet afzonderlijk vastgelegd. Het UWV registreert deze in een samengestelde arbeidsongeschiktheidsstatistiek.

6.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.2:6 Inkomensgarantie voor jonggehandicapten (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen1 462 8861 524 3471 549 0271 586 3301 620 3451 648 0271 681 600
 Uitgaven1 462 8861 524 3471 549 0271 586 3301 620 3451 648 0271 681 600
         
 Apparaatsuitgaven0182930000
1Personeel0123770000
2Materieel059160000
         
 Programmauitgaven1 462 8861 524 1651 548 9341 586 3301 620 3451 648 0271 681 600
1Wajong1 462 8861 524 1651 548 9341 586 3301 620 3451 648 0271 681 600
         
9Ontvangsten0000000
Tabel 6.3: Prestatiegegevens Wajong2001200220032004200520062007
1. Uitgaven       
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
* uitkeringslasten1 3731 4501 4861 5211 5531 5881 622
* uitvoeringskosten42241721241818
* REA-lasten (incl. uitvoeringskosten)53504644434241
        
2. Bestand (x 1 000)       
* in herleide uitk. jaren (incl. nuluitkeringen)124,3125,4128,5131,5134,3137,3140,3
* in personen (ultimo)130,6133,7137,0140,2143,1146,3149,5
        
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)11 04211 56511 56511 56511 56511 56511 565
        
4. Uitvoeringskosten       
* per herleid uitkeringsjaar (x € 1)336190133161178131132
* in % van de uitkeringslasten3,0%1,6%1,1%1,4%1,5%1,1%1,1%
        
5. Mate van arbeidsongeschiktheid       
* Percentage geheel arbeidsongeschikt98%98%98%98%98%98%98%
* Percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt2%2%2%2%2%2%2%
* Gemiddeld percentage arbeidsongeschiktheid97,7%97,6%97,5%97,5%97,5%97,5%97,5%
        
6. Verzekerde populatie       
* Wajong'ers als % bevolking1,25%1,27%1,29%1,30%1,32%1,34%1,36%
        
7. Beperking van de instroom       
* instroom als % aantal 17-jarigen3,8%3,8%3,8%3,8%3,8%3,8%3,8%
* resultaten claimbeoordeling       
– percentage afwijzing bij keuring13%13%13%13%13%13%13%
– percentage geheel ao bij toekenning96%97%96%96%96%96%96%
– percentage gedeeltelijk ao bij toekenning4%3%4%4%4%4%4%
        
8. Bevorderen van de uitstroom       
* uitstroomkans3,0%3,0%3,1%3,0%3,1%3,1%3,1%
* reden uitstroom       
– herstel19%21%20%20%19%19%19%
– demografisch53%55%57%57%57%56%56%
– overig28%24%23%23%24%25%25%

Het aantal Wajong'ers stijgt met ongeveer 3 000 per jaar. Omdat het Wajong-bestand nog relatief jong is, vindt slechts weinig uitstroom om demografische redenen plaats. Het Wajong-volume zal in de komende decennia dan ook blijven stijgen. Tegen 2030 zal bij ongewijzigd beleid een min of meer structureel volume van 200 000 jonggehandicapten zijn bereikt.

De Wajong verschilt in meerdere opzichten van de WAO en de WAZ. Vrijwel alle Wajong'ers zijn volledig arbeidsongeschikt. Dit is een logisch gevolg van de keuringssystematiek waarbij volledige arbeidsongeschiktheid resulteert als iemand niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. De trend van strengere keuringen die bij WAO en WAZ tot een sterke toename van het aantal gedeeltelijke arbeidsongeschikten leidt, speelt bij de Wajong slechts in beperkte mate. Volledige arbeidsongeschiktheid voor bijna alle Wajong'ers betekent overigens niet dat binnen deze groep geen arbeidscapaciteit aanwezig is, getuige het feit dat in 2001 28% van de Wajong'ers werkte. Veelal is dit overigens in WSW-verband, maar ook reguliere dienstverbanden zijn niet ongewoon.

Toch is een Wajong-uitkering in veel gevallen een levenslange uitkering. De uitstroomkans van 3,0% in 2001 is minder dan een derde van de uitstroomkans uit de WAO. Herstel is in slechts 19% van de gevallen de reden van uitstroom. Demografische redenen (overlijden en pensionering) dragen ondanks de gemiddeld jonge leeftijd van de Wajong'ers voor meer dan de helft bij aan de uitstroom. Ook de overige redenen zijn bij de Wajong een belangrijke factor, waarbij o.a. detentie een belangrijke rol speelt.

De uitvoeringskosten van de Wajong dalen scherp van 2001 op 2002. Dit is een gevolg van het verwerken van de uit de Suwi-afspraken voortvloeiende doelmatigheidsbesparingen.

6.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. Daarom is in dit artikel afgezien van de opname van een tabel.

De Wajong is een open-einde regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

6.5 Veronderstellingen van beleid

Grafiek Raming versus realisatie Wajongkst-28600-XV-2-6.gif

De volume-ontwikkeling in deze regeling wordt vooral bepaald door demografische factoren.

De instroomkans in de Wajong bleek aanvankelijk fors hoger dan voor de invoering van de wet in 1998 werd verwacht. In 1999 en 2000 vielen de lasten dan ook tegen. Inmiddels is er sprake van een stabilisatie van in- en uitstroomkansen waardoor voor 2001 de raming en realisatie nagenoeg gelijk waren.

6.6 Groeiparagraaf

SZW werkt in overleg met het UWV aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van het UWV. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Voor de begroting 2005 zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van het UWV en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Dit artikel bevat geen tabel met handhavingsgegevens, omdat er tot op heden voor de Wajong afzonderlijk geen cijfers beschikbaar zijn. In de meibrief 2002 is aan het UWV gevraagd om deze registratie vanaf 2003 ter hand te nemen. Naar verwachting kunnen deze gegevens vanaf 2005 aan dit artikel worden toegevoegd.

Tabel 6.4: Informatie over prestatiegegevens
Operationele doelstelling Informatie
6.11Aantal uitkeringsgerechtigden (excl. nuluitkeringen)
 2Aantal nuluitkeringen
 3Uitkeringslasten
 4Gemiddelde uitkering
 5Uitvoeringskosten
 6REA-lasten (excl. uitvoeringskosten)
6.27Omvang fraude (aantallen en bedragen)

BELEIDSARTIKEL 7 INKOMENSGARANTIE VOOR HERKEURDE ARBEIDSONGESCHIKTEN

7.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het garanderen van inkomenszekerheid tot aan het sociaal minimum aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten die op basis van het na 1994 voor hen geldende arbeidsongeschiktheidscriterium worden afgeschat.

Aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten wordt een minimuminkomen danwel een aanvulling tot dat minimuminkomen verstrekt. Hiertoe is de tijdelijke Wet Beperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriteria (Bia) in het leven geroepen. De Bia voorkomt dat oudere herkeurde arbeidsongeschikten (veelal na afloop van een werkloosheids-uitkering) een beroep moeten doen op bijstand. De Bia voorziet in een uitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon.

De Bia is een overgangsregeling voor een steeds kleiner wordende groep uitkeringsgerechtigden. Uit doelmatigheidsoverwegingen is de Bia geen onderwerp van evaluatie-onderzoek.

7.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten Bia-uitkeringen worden verstrekt.

2. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Bia door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Bia-gerechtigd zijn (als men na 1 augustus 1993 als gevolg van herkeuring het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (gedeeltelijk) verliest):

• arbeidsongeschikten die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een AAW- of een WAO-uitkering en op die dag 45 jaar of ouder waren.

• arbeidsongeschikten die op 31 december 1986 in de leeftijd van 35 jaar of ouder waren en zowel op die datum als ook op 31 juli 1993 een AAW- of WAO-uitkering ontvingen. Voorwaarde is daarbij dat zij geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering.

De hoogte van een Bia-uitkering is gelijk aan een vervolguitkering in de WW. Eind 2003 zullen naar verwachting ruim 900 mensen in beginsel recht hebben op een Bia-uitkering. Een Bia-uitkering wordt verstrekt tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op grond van de Bia vervallen. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) draagt zorg voor de verstrekking van Bia-uitkeringen op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de uitvoering door het UWV.

SZW streeft naar het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van Bia-uitkeringen. Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dient fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld.

Fraudeconstateringen inzake de Bia worden niet afzonderlijk vastgelegd. Het UWV registreert deze in een samengestelde arbeidsongeschiktheidsstatistiek.

7.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1: Inkomensaanvulling herkeurde arbeidsongeschikten (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen6 7166 4566 7156 1975 6975 1974 797
 Uitgaven6 7166 4566 7156 1975 6975 1974 797
         
 Apparaatsuitgaven0160180000
1Personeel0108150000
2Materieel05230000
         
 Programmauitgaven6 7166 2966 6976 1975 6975 1974 797
1Tbia6 7166 2966 6976 1975 6975 1974 797
         
 Ontvangsten0000000
Tabel 7.2: Prestatiegegevens Bia
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
* uitkeringslasten6,15,96,25,85,44,94,5
* uitvoeringskosten0,70,40,50,40,40,20,2
        
2. Gemiddeld jaarvolume (x 1 000)       
* aantal uitkeringen0,90,91,00,90,80,80,7
        
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)9 6476 5226 5226 5226 5226 5226 522
        
4. Uitvoeringskosten       
* per jaaruitkering (x € 1)794459475457434274226
* in % van de uitkeringslasten11,40%7,00%7,30%7,00%6,70%4,20%3,50%

Bron: Cijfers SV, jaarverslag 2001

Het aantal BIA-uitkeringen gaat langzaam dalen. In 2002 is er nog sprake van een beperkte netto-instroom, vanaf 2003 gaat de uitstroom de instroom overstijgen. De uitstroom vindt voornamelijk plaats als gevolg van pensionering en overlijden. De instroom in 2002 betreft een beperkt aantal mensen dat als gevolg van een TBA-afschatting een WW-uitkering heeft ontvangen, die inmiddels is afgelopen. De weggevallen WW-uitkering wordt dan vervangen door een BIA-uitkering. Het overgrote deel van de WW-uitkeringen die ontstaan zijn uit TBA-afschattingen is inmiddels afgelopen, zodat voor de toekomst nauwelijks nog BIA-instroom is te verwachten.

7.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. Daarom is in dit artikel afgezien van de opname van een tabel.

De Bia is een open-einde regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

7.5 Veronderstellingen in effectbereik, doelmatigheid en raming

Grafiek Raming versus realisatie Tbiakst-28600-XV-2-7.gif

De volume-ontwikkeling in deze regeling wordt vooral bepaald door de effecten van de herkeuringen.

7.6 Groeiparagraaf

SZW werkt in overleg met het UWV aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van het UWV. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Voor de begroting 2004 zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van het UWV en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Dit artikel bevat geen tabel met handhavingsgegevens, omdat er tot op heden voor de Bia afzonderlijk geen cijfers beschikbaar zijn. In de meibrief 2002 is aan het UWV gevraagd om deze registratie vanaf 2003 ter hand te nemen. Naar verwachting kunnen deze gegevens vanaf 2005 aan dit artikel worden toegevoegd.

Tabel 7.3: Prestatiegegevens
Operationele doelstelling Informatie
7.11Aantal uitkeringsgerechtigden
 2Uitkeringslasten
 3Gemiddelde uitkering
 4Uitvoeringskosten
7.25Omvang fraude (aantallen en bedragen)

BELEIDSARTIKEL 8 INKOMENSGARANTIE VOOR KUNSTENAARS

8.1 Algemene doelstelling

Het gedurende een beperkte periode bieden van inkomenszekerheid aan:

• aankomende kunstenaars, waardoor hen de mogelijkheid wordt geboden om zich in betrekkelijke rust voor te bereiden op de vestiging van een renderende al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar;

• gevestigde kunstenaars die te kampen hebben met een terugval in inkomsten om hen daardoor in staat te stelllen zich in betrekkelijke rust te concentreren op het wederom vestigen van een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar.

Het primaire doel van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) is het bieden van een inkomensvoorziening aan kunstenaars die de ambitie hebben een renderende al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar op te bouwen. De maximale uitkeringsperiode bedraagt 4 jaar binnen een maximale tijdspanne van 10 jaar.

Zonder deze specifieke voorziening zou een kunstenaar, die niet zelf in zijn levensonderhoud kan voorzien, een beroep moeten doen op een bijstandsuitkering. De aan een bijstandsuitkering verbonden voorwaarden, gericht op een zo snel mogelijke inschakeling op de arbeidsmarkt, werken echter belemmerend op de ontwikkeling van een zelfstandige beroepspraktijk als kunstenaar.

Kenmerkend voor de beroepspraktijk van een kunstenaar is ook het werken in opdracht of met tijdelijke contracten, waardoor er niet altijd sprake is van continuïteit in de beschikbare middelen ter voorziening in het levensonderhoud.

Kunstenaars die een WIK-uitkering ontvangen kunnen een beroep doen op het «langszij» de WIK ontwikkelde flankerend beleid dat valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen.

Tabel 8.1: Overzicht beleidsevaluaties
Gedeelte van de algemene doelstellingstartdatumeinddatumonderwerp
Geheel20012002Werking Wik

De resultaten van de evaluatie van de WIK, die in het najaar van 2002 worden aangeboden aan het parlement, zal meer inzicht bieden in het bereik van de WIK en de mate waarin de WIK aansluit bij de behoeften van de doelgroep. Ook zal er meer zicht zijn op de vraag in hoeverre aan de doelstelling in de WIK, het bieden van een inkomensvoorziening aan (aankomende) kunstenaars die hen in staat stelt zich voor te bereiden op een renderende al dan niet gemengde beroepspraktijk, wordt voldaan.

8.2 Operationele doelstellingen

1. Iedere kunstenaar die behoort tot de doelgroep van de WIK is van de mogelijkheden van de WIK op de hoogte.

2. Alle sociale diensten en CWI's zijn in voldoende mate op de hoogte van de mogelijkheden die de WIK biedt voor de doelgroep en verstrekken voorlichting over deze mogelijkheden c.q. bieden aan kunstenaars uit de doelgroep die dat wensen de gelegenheid een WIK-uitkering aan te vragen.

3. Fraude wordt zoveel mogelijk voorkomen. Gepleegde fraude wordt zo snel mogelijk aan het licht gebracht en afgehandeld.

Operationele doelstelling 1: Iedere kunstenaar die behoort tot de doelgroep van de WIK is van de mogelijkheden van de WIK op de hoogte.

De WIK kan als tijdelijke inkomensvoorziening een aantrekkelijke optie zijn, maar dit is afhankelijk van de individuele situatie en de ambities. De kunstenaar moet wel in de gelegenheid worden gesteld voor zichzelf een weloverwogen keuze te maken. Doel is dan ook dat elke kunstenaar die tot de doelgroep behoort op de hoogte is van de mogelijkheden die de WIK biedt en van het feit dat hij hiervoor kan kiezen. Daar in principe iedere gevestigde kunstenaar en iedere academieverlater kan (gaan) behoren tot de doelgroep van de WIK dient in 2003 95% van de beroepsmatig actieve kunstenaars en 95% van de kunstenaars in het eerste jaar na beëindiging van een kunstenopleiding op de hoogte te zijn van het bestaan van de WIK.

Uit een onderzoek in opdracht van het ministerie van OC&W blijkt dat in 1999 3% van de beeldend kunstenaars niet op de hoogte was van het bestaan van de WIK. Over de bekendheid van de WIK onder andere groepen kunstenaars zijn geen cijfers bekend. De realisatie van de eerste operationele doelstelling zal vanwege kosten/batenoverwegingen niet jaarlijks worden gemeten, en zal waarschijnlijk niet representatief zijn voor alle groepen kunstenaars.

Operationele doelstelling 2: Alle sociale diensten en CWI's zijn in voldoende mate op de hoogte van de mogelijkheden die de WIK biedt voor de doelgroep en verstrekken voorlichting over deze mogelijkheden c.q. bieden aan kunstenaars uit de doelgroep die dat wensen de gelegenheid een WIK-uitkering aan te vragen.

Alle CWI's en sociale diensten dienen over voldoende kennis en kunde te beschikken om te kunnen beoordelen of een aanvrager in beginsel behoort tot de doelgroep van de WIK en om goede voorlichting te geven. Voor 2003 zal SZW voorlichtings- en ondersteunende activiteiten ondernemen richting gemeenten en CWI's ten einde kennis en inzicht over de WIK bij de uitvoeringsinstellingen te vergroten. Of er realisatiecijfers van deze doelstelling geleverd kunnen worden bij de financiële verantwoording 2003 is nog onzeker.

Operationele doelstelling 3: Fraude wordt zoveel mogelijk voorkomen. Gepleegde fraude wordt zo snel mogelijk aan het licht gebracht en afgehandeld.

Het voorkomen van fraude is van belang voor het maatschappelijke draagvlak van deze voorziening. De instrumenten daartoe zijn in beginsel dezelfde als die aanwezig zijn voor de bestrijding van fraude bij andere inkomensvoorzieningen die door de gemeenten worden uitgevoerd. Voor de WIK zijn vanwege het geringe aantal uitkeringsgerechtigden per gemeente (nog) geen aparte handhavingsindicatoren beschikbaar.

8.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 8.2:8 Tijdelijke inkomensgararantie kunstenaars(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen47 31253 04842 48230 22828 05828 10328 203
 Uitgaven47 31253 04842 48230 22828 05828 10328 203
         
 Apparaatsuitgaven0191730000
1Personeel0129620000
2Materieel062110000
         
 Programmauitgaven47 31252 85742 40930 22828 05828 10328 203
1Wik47 31252 85742 40930 22828 05828 10328 203
         
 Ontvangsten0200000000
Tabel 8.3: Volume en prijsgegevens WIK
 200120022003
Uitgaven (x € 1 mln)47,352,842,4
Uitkeringslasten (x € 1 mln)41,445,837,9
Aantal personen4 2004 5003 700
Gemiddelde uitkering (x € 1)9 76210 16310 203
    
Uitvoeringkosten gemeenten (x € 1 mln)4,24,72,8
Aantal personen per 31–124 2004 6902 770
Uitvoeringskosten p.p. (x € 1)998998998
    
Uitvoeringskosten K&Co (x € 1 mln)*1,72,31,7
Aantal beroepsmatigheidstoetsen3 2415 5353 190
Prijs per beroepsmatigheidstoets (x € 1)520416533

* Tot 2003 werd een bedrag voor de vaste kosten en een bedrag per toets toegekend. Vanaf 2003 vindt outputfinanciering plaats.

In 2003 zullen naar schatting ruim 3 700 kunstenaars een beroep doen op de WIK bij een gemiddeld uitkeringsbedrag van circa € 10 200 per jaar. Het aantal personen dat ultimo december 2003 een WIK-uitkering ontvangt, zal circa 2 770 bedragen. Deze forse terugval van het aantal uitkeringsgerechtigden wordt veroorzaakt doordat in 2003 de eerste groep kunstenaars die vanaf 1999 onafgebroken een beroep heeft gedaan op de WIK, de maximale termijn waarop men aanspraak kan maken op een WIK-uitkering, bereikt.

Met name zal dit het geval zijn voor de groep van kunstenaars die in de loop van 1999 rechtstreeks vanuit de Algemene bijstandswet is ingestroomd in de WIK. Een en ander heeft tot gevolg dat het aantal kunstenaars in de WIK substantieel zal dalen.

De gemiddelde uitvoeringskosten voor de uitvoerende centrumgemeenten bedragen € 998 per uitkeringsgerechtigde. De uitvoeringskosten van de stichting Kunstenaars en Co (K&Co) bedragen in 2003 circa € 530 voor iedere in opdracht van de centrumgemeente uitgevoerde beroepsmatigheidstoets.

8.4 Budgetflexibiliteit

De WIK is een open-einde-regeling. SZW is verplicht om voor alle rechthebbenden die een beroep op de regeling doen middelen ter beschikking te stellen. Er is wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk om het budgettaire beslag te kunnen beperken. De budgetflexibiliteit is dus gering.

8.5 Veronderstellingen

De in- en uitstroom bij de WIK is afhankelijk van de algehele economische situatie. Bij een terugvallende economie kan de vraag naar kunst dalen en daarmee dus ook de omzet en het inkomen van kunstenaars. De instroom van gevestigde kunstenaars die (tijdelijk) in financiële problemen verkeren, kan hierdoor worden beïnvloed.

De instroom van startende kunstenaars vanuit de opleidingen blijft naar verwachting redelijk stabiel.

Raming versus Realisatie WIKkst-28600-XV-2-8.gif

8.6 Groeiparagraaf

De resultaten van de eerste evaluatie van de WIK worden in het vierde kwartaal 2002 aangeboden aan het parlement. De resultaten van de evaluatie kunnen aanleiding vormen om de WIK op een aantal punten aan te passen. Het hiervoor af te leggen wetgevingstraject kan niet eerder dan in de loop van 2003 worden afgerond. Daarbij zullen tevens de mogelijkheden en de noodzaak worden bezien van het formuleren van andere prestatie-indicatoren ten aanzien van de werking van de WIK.

Tabel 8.4: Beschikbaar en beschikbaar komende informatie in de begroting
Operationele doelstelling InformatieStand van Zaken
8.11Aantal personen aan wie een WIK-uitkering wordt verstrekt (te onderscheiden naar aankomend/gevestigde kunstenaars)Beschikbaar
 2Bekendheid met de WIK in procenten van de potentiële doelgroep (bestaan WIK en regelgeving omtrent recht op WIK, hoogte inkomsten en rechten en verplichtingen), 95% streefwaarde: van de rechthebbenden.Beschikbaar in 2004
 3Percentage potentiële doelgroep dat bekend is met de WIK en een WIK-uitkering heeft 
 4Percentage potentiële doelgroep dat bekend is met de WIK, geen WIK-uitkering heeft en verwacht in de toekomst in geval van nood een beroep te zullen doen op de WIK 
8.25Percentage CWI's dat een WIK-aanvraag juist beoordeeld 
 6Percentage GSD-en dat een WIK-aanvraag juist beoordeeld 
8.37Geconstateerde fraudeBeschikbaar in 2004

BELEIDSARTIKEL 9 TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN VAN KINDEREN

9.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het bieden van een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen aan ouders of verzorgers.

Het verzorgen en opvoeden van kinderen brengt kosten met zich. Via de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen ouders en verzorgers een bijdrage in deze kosten. De bijdrage kan worden aangewend voor noodzakelijke uitgaven ten behoeve van de opvoeding en verzorging. Daarnaast ontvangen de ouders of verzorgers van thuiswonende gehandicapte kinderen tot 18 jaar een speciale financiële bijdrage via de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000).

Tabel 9.1: Overzicht beleidsevaluaties
Gedeelte van de algemene doelstellingStartdatumEinddatumOnderwerp
Het bieden van een speciale financiële bijdrage aan de ouders of verzorgers van thuiswonende gehandicapten kinderen tot 18 jaar.01.01.199827.01.1999Doeltreffendheid en effectiviteit van de regeling TOG in de praktijk onderzoeken.

Als gevolg van de evaluatie is in 1999 de TOG vervangen door de TOG 2000, die per 1 januari 2000 in werking is getreden. Anders dan in de oorspronkelijke regeling wordt in de TOG 2000 geen onderscheid gemaakt naar aard van de handicap. De mate van zorgafhankelijkheid is nu bepalend voor het recht op een tegemoetkoming. De regeling kent één uitkeringsniveau.

De uitwerking van de TOG 2000 in de praktijk is nauwkeurig gevolgd. De wijziging in de definitie van de doelgroep en de wijziging van de medische voorwaarden hebben tot een toename van het aantal beoogde rechthebbenden geleid. De uitvoering van de nieuwe regeling is in lijn gebleven met de oude regeling.

In 2003 wordt vastgesteld wanneer de AKW onderwerp is van evaluatieonderzoek.

9.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat ouders of verzorgers een tegemoetkoming ontvangen in de kosten van kinderen, waarbij rekening is gehouden met de verschillende levensfasen van kinderen en de daarmee verband houdende, stijgende uitgaven.

2. Zorgdragen dat ouders of verzorgers een tegemoetkoming ontvangen in kosten van thuiswonende gehandicapte kinderen.

3. Het beperken en voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van AKW- en TOG-uitkeringen door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat ouders of verzorgers een tegemoetkoming ontvangen in de kosten van kinderen, waarbij rekening is gehouden met de verschillende levensfasen van kinderen en de daarmee verband houdende, stijgende uitgaven.

De kinderbijslag wordt betaald aan ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar. Voor kinderen die geboren zijn op of na 1 januari 1995, krijgen de ouders of verzorgers een vast bedrag, afhankelijk van de leeftijd. Als de kinderen voor 1 januari 1995 zijn geboren, is de hoogte van de kinderbijslag ook afhankelijk van het aantal kinderen in het gezin waarvoor recht bestaat op kinderbijslag.

Per 2003 ligt het in de bedoeling, dat in niet-EU/EER-landen een vast bedrag van 10% van de Nederlandse kinderbijslag wordt uitgekeerd (Strategische Akkoord).

Tevens wordt het stopzetten van kinderbijslag voor 16- en 17-jarigen, die geen erkend onderwijs volgen verwerkt. Erkend onderwijs in de AKW is erkend onderwijs in de zin van de Wet Studiefinanciering. De besparing is in 2003 beperkt, omdat de maatregel alleen voor nieuwe gevallen geldt.

In 2003 zal de AKW-uitkering naar verwachting worden verstrekt aan 1,9 miljoen gezinnen ten behoeve van circa 3,5 miljoen telkinderen. Voor het gebruik van kinderbijslag zijn geen streefwaarden vastgesteld, omdat het gebruik daarvan demografisch wordt bepaald.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) keert de kinderbijslag uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de uitvoering door de SVB.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat ouders of verzorgers een tegemoetkoming ontvangen in kosten van thuiswonende gehandicapte kinderen.

Aan ouders/verzorgers die hun ernstig gehandicapte kind thuis verzorgen worden tegemoetkomingen verstrekt op basis van Tog 2000. De tegemoetkoming bedraagt per 1 juli 2002 € 194,71 per kwartaal. Ouders/verzorgers met een gehandicapt kind in een AWBZ-inrichting kunnen onder bepaalde voorwaarden tweevoudige kinderbijslag ontvangen. Voor thuiswonende gehandicapte kinderen kan slechts aanspraak worden gemaakt op enkelvoudige kinderbijslag. Door het verstrekken van een Tog-tegemoetkoming wordt dit verschil gecompenseerd.

In 2003 zal deze tegemoetkoming naar verwachting worden verstrekt ten behoeve van ruim 20 000 kinderen. Voor het gebruik van de extra tegemoetkoming voor thuiswonende gehandicapte kinderen zijn geen streefwaarden vastgesteld. Het gebruik daarvan wordt – na de huidige inhaalslag – bepaald door de (stabiele) omvang van de populatie.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) keert de TOG-tegemoetkoming uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVB.

Operationele doelstelling 3: Het beperken en voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van AKW- en TOG-uitkeringen door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW streeft naar zo min mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik van AKW- en TOG-uitkeringen. De SVB levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dient fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld.

De SVB hanteert ten aanzien van de planning van de handhavings-activiteiten een meerjarencyclus omdat niet alle handhavingsactiviteiten binnen één jaar kunnen worden gerealiseerd.

Naast de lopende activiteiten als het uitwisselen van gegevens met de Informatie Beheer Groep (IB-groep) en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is in 2001 een methode ontwikkeld om in 2002–2003 een systematisch en integraal onderzoek te verrichten naar de risico's met betrekking tot kinderbijslag voor kinderen van 16 jaar en ouder in Marokko en Turkije. Het controle Team Buitenland van de SVB heeft op basis van het met een land afgesloten verdrag een standaardmethode ontwikkeld van controle en verificatie van dat land.

In oktober 2002 treedt een versoepeling van de meldingsplicht AKW in werking. Gebleken is dat de Informatie Beheer Groep betrouwbare informatie kan leveren over het ontvangen van studiefinanciering door 16- en 17-jarige kinderen. Het is daarom niet langer nodig de verzekerde te verplichten om een recht op studiefinanciering van een kind terstond aan de SVB te melden.

9.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.2:9 Tegemoetkoming in de kosten van kinderen (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen3 105 6113 214 9993 248 2793 227 6073 226 4683 226 5633 223 600
 Uitgaven3 105 6113 214 9993 248 2793 227 6073 226 4683 226 5633 223 600
         
 Apparaatsuitgaven01 317930000
1Personeel0890770000
2Materieel0427160000
         
 Programmauitgaven3 105 6113 213 6823 248 1863 227 6073 226 4683 226 5633 223 600
1Akw3 087 8373 193 4453 229 5863 208 7623 207 5953 207 6633 204 600
2Tog17 77420 23718 60018 84518 87318 90019 000
         
 Ontvangsten9 892272272272272272272
Tabel 9.3: Prestatiegegevens AKW
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)3 087,83 193,43 229,63 208,83 206,53 207,63 204,5
* uitkeringslasten2 996,03 098,73 136,43 115,23 112,63 113,53 110,3
– 0–5 jaar775,8810,1831,3838,9842,8842,7838,3
– 6–11 jaar1 083,81 099,51 087,01 060,31 047,91 036,31 035,3
– 12–17 jaar1 135,81 188,91 218,11 216,01 221,91 234,51 236,7
** – 18–24 jaar10     
* achteraf vastgestelde rechten15,816,016,016,016,016,016,0
* overige baten– 1,0– 1,0– 1,0– 1,0– 1,0– 1,0– 1,0
* uitvoeringskosten77,079,878,278,678,979,179,2
        
2. Volume (x 1 000)       
* aantal telkinderen (jaargemiddelde)3 4543 4843 5083 5093 5193 5313 536
– 0–5 jaar1 1811 1961 2101 2171 2161 2101 198
– 6–11 jaar1 1911 1931 1901 1891 1941 2031 215
– 12–17 jaar1 0801 0951 1081 1031 1091 1181 123
** – 18–24 jaar1000000
* aantal gezinnen AKW (jaargemiddelde)1 8611 8831 9071 9251 9381 9491 958
        
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)       
* per telkind (jaargemiddelde)867889894888885882880
– 0–5 jaar657677687689693696700
– 6–11 jaar910922913893878861852
– 12–17 jaar1 0521 0861 0991 1021 1031 1051 101
** – 18–24 jaar1 0591 0451 056    
* per gezin (jaargemiddelde)1 6101 6461 6451 6191 6061 5971 589
        
4. Uitvoeringskosten       
* per jaaruitkering (x € 1)22232222222222
* in % van de uitkeringslasten2,62,62,52,52,52,52,5

*In het volume/de gemiddelde uitkering worden bedragen van achteraf vastgestelde rechten niet meegeteld. Het betreft hier uitkeringslasten, waarvan bij de vaststelling van dat recht sprake is van een terugwerkende kracht van meer dan één kwartaal.

**De categorie 18 tot en met 24 jaar betreft een kleine groep studerende jongeren, waarvoor via een overgangsregeling nog recht bestaat op kinderbijslag. In 2003 is nog slechts sprake van een naijl-effect, daarna is het volume nihil.

De toename van het aantal gerechtigde gezinnen en het aantal kinderen in de AKW is met name het gevolg van een toename van het aantal geboorten. Het aantal gezinnen neemt toe doordat de geboorten veelal eerste kinderen zijn.

De toename van het volume leidt tot hogere uitkeringslasten en uitvoeringskosten over de periode 2002 t/m 2007. De hoogte van de gemiddelde uitkering over alle leeftijdsklassen in bovenstaande tabel varieert per jaar door het samenstellingseffect van de verschillende leeftijden van de Akw-gerechtigde kinderen en de daarbij behorende uitkering volgens het overgangsrecht of nieuwe regime voor gerechtigde kinderen die op of na 1 januari 1995 geboren zijn. De gemiddelde uitkering naar leeftijdsgroep (0–5 jaar, 6–11 jaar en 12–17 jaar) geeft de toename in de tegemoetkoming voor de onderhoudskosten van kinderen weer.

Voor 2007 wordt het aantal gerechtigde gezinnen geraamd op ruim 1,9 miljoen met een totaal aantal kinderen van ruim 3,5 miljoen.

Tabel 9.4: Prestatiegegevens TOG2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
uitgaven TOG17,820,218,618,818,918,919,0
        
Totale uitkeringslasten15,818,116,516,716,816,816,9
uitkeringslasten12,415,015,916,316,516,716,9
uitkeringslasten met terugwerkende kracht3,43,10,60,40,30,10,0
        
uitvoeringskosten2,02,12,12,12,12,12,1
        
2. Volume (x 1 000)       
aantal telkinderen (jaargemiddelde)16,519,720,521,021,421,521,5
        
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)       
per telkind (jaargemiddelde)753762774777768775784
        
5. Uitvoeringskosten       
per jaaruitkering (x € 1)123106102100989797
in % van de totale uitkeringslasten12,811,612,712,512,512,512,4

* De «uitkeringslasten met terugwerkende kracht» worden niet meegeteld in het volume, de gemiddelde uitkering en de gemiddelde uitvoeringskosten per uitkering.

De toename van het aantal gerechtigde kinderen in de TOG is het gevolg van de verruiming van de toekenningscriteria in de TOG regeling 2000 alsmede van de grotere bekendheid van de regeling. De toename van het volume leidt de komende jaren tot hogere uitkeringslasten. De uitkeringslasten met terugwerkende kracht dalen naar een laag niveau in 2007 (afgerond nul). Het merendeel van de nieuwe aanvragers komt in aanmerking voor een tegemoetkoming met terugwerkende kracht over vier kwartalen voorafgaande aan het kwartaal waarin de aanvraag is ingediend. Verondersteld wordt dat er vanaf 2007 sprake is van een klein aantal nieuwe aanvragers, waardoor het aantal tegemoetkomingen met terugwerkende kracht afneemt.

Naar verwachting zal er in 2003 ten behoeve van 20 500 kinderen een TOG-uitkering worden verstrekt. Vanaf 2006 is het volume constant geraamd op 21 500 kinderen.

Handhavingsaspecten

Tabel 9.5: Indicatoren handhavingOnderdeel handhavingscyclusIndicator1998199920002001
controle/opsporingaantal fraudesignalen469407293250
opsporingaantal geconstateerde fraudes1701205976
 gemiddeld fraudebedrag13 75911 12411 7368 626
afdoening% strafrechtelijke afdoening69%58%80%95%
 aantal waarschuwingennvt18 63217 39523 159
 aantal boeten12 4214 1684 0375 214
 aantal maatregelen7 9862 2482 4742 520
 incassoratio93%71%81%79%

Bron: SVB handhaving bij de SVB 2001.

In 2001 zijn ten opzichte van 2000 meer fraudes geconstateerd, meer boetes en maatregelen opgelegd en meer waarschuwingen gegeven. Oorzaak van de stijging van de administratieve sancties bij de AKW is nog onbekend en zal door de SVB onderzocht worden.

9.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. Daarom is in dit artikel afgezien van de opname van een tabel. De AKW en de TOG zijn open-einde regelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. SZW is verplicht om voor alle rechthebbenden die een beroep op deze regelingen doen, middelen ter beschikking te stellen. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn onderdeel zijn van het totale budget van de SVB. Dit budget wordt vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het SVB-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan. Met de SVB vindt momenteel overleg plaats over de scheiding tussen de begrotingsgefinancierde en de premiegefinancierde regelingen en de afstemming van de cycli. Dit betekent dat bovengenoemde uitvoeringskosten nog onder voorbehoud zijn.

9.5 Veronderstellingen

Grafiek raming vs realisatie AKWkst-28600-XV-2-9.gif

De volume-ontwikkeling in de AKW wordt bepaald door demografische factoren, inclusief groei als gevolg van immigratie. De uitkeringslasten vertonen een licht stijgende lijn waarbij de ramingen nauwelijks afwijken van de realisaties vanwege het stabiele verloop van de volume-ontwikkeling.

Grafiek raming vs realisatie TOGkst-28600-XV-2-10.gif

De populatie thuiswonende gehandicapte kinderen is relatief stabiel. Het gebruik van de TOG-regeling groeit echter als gevolg van de verruiming van de toekenningscriteria in 2000 en de toename van de bekendheid van de regeling. Verondersteld is dat de groei in het gebruik in de loop van de tijd afneemt, omdat het deel van de potentiële doelgroep dat geen gebruik maakt van de regeling – vanwege onbekendheid met de regeling of andere redenen – steeds kleiner wordt. Daarnaast is verondersteld dat het gebruik vanaf 2006 stabiliseert, omdat de potentiële doelgroep voor de TOG-regeling dan volledig is bereikt.

9.6 Groeiparagraaf

SZW werkt in overleg met de SVB aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van de SVB. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Voor de begroting 2004 zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van de SVB en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Het streven is om vanaf 2003 in dit artikel extra handhavingsgegevens op te nemen inzake preventie, opsporing en afdoening, met name de administratieve afhandeling van overtredingen.

Tabel 9.6: Beschikbaar en beschikbaar komende informatie in de begroting
Operationele doelstelling Informatie
9.11Uitkeringslasten; gemiddelde uitkering per (tel)kind.
 2Aantal (tel )kinderen met recht op akw uitkering.
 3Consumenten prijsindex, laag en afgeleid (%mutatie).
 4AKW prijsindex (%mutatie).
9.25Zie separaat hoofdstuk Fraude doelstellingen
9.36Verhouding (tweevoudige minus enkelvoudige kinderbijslag)/TOG-bedrag
9.47Er zijn geen expliciete TOG gegevens op M&O-gebied beschikbaar. Deze worden meegeteld in de AKW.

BELEIDSARTIKEL 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE VAN GEHANDICAPTEN

Dit artikel is per Koninklijk besluit van 21 juli 2002 in zijn geheel overgegaan naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tabel 10.110 Maatschappelijke participatie gehandicapten(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen25 020000000
 Uitgaven35 092000000
         
 Apparaatsuitgaven0000000
1Personeel0000000
2Materieel0000000
         
 Programmauitgaven35 092000000
1Wvg vervoer30 264000000
2Wvg woningaanpassingen4 828000000
3handhaving0000000
97Subsidies en overige beleidsuitgaven0000000
         
9Ontvangsten0000000

BELEIDSARTIKEL 11 BEVORDEREN VAN MOGELIJKHEDEN OM ARBEID EN ZORG TE COMBINEREN

11.1 Algemene doelstelling

Voorwaarden scheppen opdat mannen en vrouwen arbeid en zorg kunnen combineren.

De afgelopen decennia is de samenstelling van de beroepsbevolking veranderd. Het aandeel van vrouwen op de arbeidsmarkt is groter geworden en vooral de arbeidsdeelname van vrouwen met jonge kinderen is sterk gestegen. Voor toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen is ondersteuning van overheidswege nodig. Een betaalde baan draagt bij aan de economische zelfstandigheid van vrouwen: tijdens hun arbeidsleven, maar ook na hun pensionering. Verder is er een grote vraag naar arbeidskrachten, vooral in sectoren waarvoor vrouwen zijn opgeleid (de zorg en het onderwijs). Tenslotte wordt het financieel draagvlak voor de sociale zekerheid breder als meer vrouwen op de arbeidsmarkt actief zijn.

Naast betaalde arbeid is ook de onbetaalde zorg van grote waarde: zorg van mensen voor hun kinderen, hun partner of andere afhankelijke naasten die zorg behoeven. Daarom is het van belang dat mensen niet alleen economisch zelfstandig kunnen zijn, maar ook – in perioden dat dit nodig – is zorgverantwoordelijkheid kunnen dragen.

Het kabinetsbeleid is er dan ook op gericht het mogelijk te maken dat mannen en vrouwen gedurende hun levensloop een economisch zelfstandig bestaan met zorgverantwoordelijkheid kunnen combineren.

Tabel 11.1:Gedeelte van de algemene doelstellingstartdatumeinddatumonderwerp
operationele doelstelling 1:   
aanpassing arbeidsduur eind 2003Evaluatie Wet Aanpassing Arbeidsduur
operationele doelstelling 1 en 3 December 2004Evaluatie Wet arbeid & Zorg
operationele doelstelling 4 December 2004Evaluatie Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang (Rkb)
operationele doelstelling 4 Januari 2007Evaluatie Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK)

11.2 Operationele doelstellingen

De algemene doelstelling om werknemers (en waar nodig zelfstandigen) mogelijkheden te bieden om arbeid en zorg te combineren is als volgt geconcretiseerd:

1. Het bieden van adequate verlofvormen en mogelijkheden tot aanpassing van de arbeidsduur;

2. Het fiscaal faciliteren van de mogelijkheid om verlof op te nemen;

3. Het faciliteren van werknemers om verlof op te nemen via:• het vergroten van de bekendheid met de (wettelijke) mogelijkheden en het verkleinen van het verschil tussen het door werknemers gewenste gebruik en het feitelijk gebruik van arbeid-en-zorgregelingen;• een financiële bijdrage tijdens verlof onder bepaalde voorwaarden;

4. Het scheppen van adequate randvoorwaarden voor een toereikende kwaliteit en voldoende aanbod van kinderopvang.

Operationele doelstelling 1: Het bieden van adequate verlofvormen en mogelijkheden tot aanpassing van de arbeidsduur.

Met de Wet arbeid en zorg, die per 1 december 2001 van kracht werd, is het aantal verlofregelingen uitgebreid. Daarnaast bundelt de wet enkele verlofregelingen die al eerder bestonden.

Zo is het zwangerschaps- en bevallingsverlof in de Wet arbeid en zorg opgenomen. Bij zwangerschap en bevalling hebben werknemers recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof van ten minste 16 weken. Zij komen daarnaast in aanmerking voor een bevallingsuitkering ter hoogte van 100% van het dagloon, eveneens gedurende een periode van ten minste 16 weken. Voor de vrouwelijke zelfstandige voorziet de wet in een recht op een bevallingsuitkering van tenminste 16 weken ter hoogte van 100% van de voor haar geldende grondslag, met een maximum van 100% van het wettelijk minimumloon.

Tabel 11.2: Zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen
 2001200220032004200520062007
Werknemers       
– volume uitkeringen (x 1000 uitkeringsjaren)48484949505051
– uitgaven Vangnet-Awf (x € 1 mln)773,1837,4878,4918,7962,81 009,01 054,7
Zelfstandigen       
– volume uitkeringen (x 1000 uitkeringsjaren)5555555
– uitgaven WAZ (x € 1 mln)19212223232424

Bron: UWV, SZW

Noot: Het volume zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen werknemers betreft vooralsnog zowel de reguliere uitkeringen vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof als de uitkeringen vanwege ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling. Met de invoering van de Wet arbeid en zorg valt het reguliere zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meer onder de Ziektewet. Sinds 1 januari 2002 worden de reguliere uitkeringen en de uitkeringen vanwege ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling dan ook apart geregistreerd. Daarmee komen in de nabije toekomst gedetailleerde gegevens beschikbaar over het aantal reguliere zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen en het uitkeringbedrag dat daarmee is gemoeid.

Een andere reeds bestaande verlofregeling die in de Wet arbeid en zorg is ondergebracht is de wettelijke regeling ouderschapsverlof. Iedere werknemer die duurzaam de zorg draagt voor een kind onder de 8 jaar (dat kan een eigen kind zijn, een pleegkind of een stiefkind), heeft recht op een onbetaald ouderschapsverlof van maximaal 13 maal de arbeidsduur per week. Ouders van meerlingen hebben voor elk kind recht op dit verlof.

Tabel 11.3: Gebruik ouderschapsverlof
 2001200220032004200520062007
aantal werknemers (x 1 000)62636465666666

Bron: SZW

Noot: ook cijfer 2001 betreft raming

Van de overige in deze wet geregelde verlofrechten (calamiteitenverlof, kraamverlof, kortdurend zorgverlof, adoptieverlof) is nog geen gebruiksinformatie beschikbaar (zie ook groeiparagraaf). De Wet arbeid en zorg zal binnen 3 jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd.

Tabel 11.4: Adoptieverlof
 2001200220032004200520062007
Werknemers       
– volume uitkeringen (x 1000 uitkeringsjaren)1,81,81,81,81,81,8
– uitgaven Awf (x € 1 mln)3,13,13,13,13,13,1
Zelfstandigen       
– volume uitkeringen (x 1000 uitkeringsjaren)0,20,20,20,20,20,2
– uitgaven WAZ (x € 1 mln)0,30,30,30,30,30,3

Bron: SZW

Noot: Gegevens zijn ramingsgegevens

In de Wet arbeid en zorg is (nog) niet voorzien in een recht op (betaald) langdurend zorgverlof. Hiervoor is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend (Tweede Kamer, 2001–2002, 28 467, nrs. 1–3). Dit wetsvoorstel zal gezien de voornemens met betrekking tot verloffinanciering in het Strategisch Akkoord nader worden bezien.

De Wet Aanpassing Arbeidsduur (WAA) biedt o.a. mogelijkheden om de arbeidsduur structureel aan te passen aan zorgtaken. Op grond van de WAA hebben werknemers het (geclausuleerde) recht op vermindering dan wel vermeerdering van de arbeidsduur. Op termijn zal ook de WAA in principe in de Wet arbeid en zorg worden opgenomen. Overheveling van de WAA naar de Wet arbeid en zorg zal pas plaatsvinden nadat meer bekend is over de werking van de WAA. Daartoe is een evaluatieonderzoek gestart, waarvan de resultaten naar verwachting medio 2003 beschikbaar zullen zijn. Het kabinet zal eind 2003 een standpunt formuleren over de resultaten van deze evaluatie en de als gevolg daarvan mogelijk noodzakelijke of gewenste aanpassingen van de WAA.

Operationele doelstelling 2: Het fiscaal faciliteren van de mogelijkheid om verlof op te nemen.

De fiscale tegemoetkoming verlofsparen beoogt werknemers in staat te stellen om tijd (zoals adv- of vakantiedagen) of geld (uit het brutoloon) te sparen ten behoeve van (onbetaald) verlof op een later tijdstip. Bij sparen in tijd worden de gespaarde uren omgerekend in geld. In totaal mag per jaar maximaal tien procent van het brutoloon worden gespaard voor een verlof van maximaal 12 maanden. De belastingheffing over de gespaarde dagen of het brutoloon wordt dan uitgesteld tot het moment waarop het verlof wordt opgenomen. Deze regeling werd op 1 januari 2001 van kracht en zal naar verwachting in 2003, onder invloed van toenemende bekendheid ervan, een toenemend gebruik laten zien.

Tabel 11.5: Verlofsparen
Jaar2001200220032004200520062007
Aantal werknemers8 75017 50026 25035 00043 75052 50061 250
Budgettair beslag11,322,633,845,156,467,779

Bron: Financiën

Noot: Ook cijfer 2001 betreft raming

De fiscale afdrachtsvermindering betaald ouderschapsverlof wordt overeenkomstig het Strategisch Akkoord per 2003 afgeschaft. Om sociale partners tijd te geven om bestaande afspraken omtrent betaald ouderschapsverlof te herzien, zal tot 2004 een overgangsregeling gelden.

Daarnaast zal voor werknemers waarvan op 31 december 2002 het ouderschapsverlof al is ingegaan de huidige regeling tot uiterlijk 1 januari 2004 van kracht blijven.

Operationele doelstelling 3: Het faciliteren van werknemers om verlof op te nemen via:

• het vergroten van de bekendheid met de (wettelijke) mogelijkheden en het verkleinen van het verschil tussen het door hen gewenste gebruik en het feitelijk gebruik

• een financiële bijdrage tijdens verlof onder bepaalde voorwaarden

Een mogelijk verschil tussen door werknemers gewenst gebruik van arbeid-en-zorgregelingen en het feitelijk gebruik ervan, hangt af van van een aantal factoren (zie verder paragraaf 11.5 en 11.6). Onbekendheid van regelingen kan een oorzaak zijn van niet-gebruik: een drempel die via voorlichting geslecht of verlaagd kan worden. Het beleid om met brede campagnes ruime bekendheid aan de bestaande en nieuw te ontwikkelen arbeid-en-zorgregelingen te geven zal worden voortgezet. Specifieke aandacht zal daarbij gegeven worden aan voorlichting gericht op werkgevers en werknemers. Bij de introductie van de nieuwe levensloopregeling zal de interactieve website Verlofwijzer.nl worden geactualiseerd en uitgebreid teneinde potentiële gebruikers adequaat en op maat te informeren over de mogelijkheden van de regeling.

Om werknemers meer mogelijkheden te geven om te variëren in de combinatie van werk en andere activiteiten is in het Strategisch Akkoord een levensloopregeling voorgesteld. In 2003 zal de Basisregeling levensloop worden geïntroduceerd. Deze regeling is een individuele spaarregeling ten behoeve van de financiering van onbetaald verlof die toegankelijk is voor alle werknemers.

Werknemers worden in staat gesteld om jaarlijks een bedrag uit het nettoloon te storten op een levenslooprekening ten behoeve van verlof. Over dit bedrag wordt, bij opname voor de financiering van verlof, door de overheid een bonus toegekend van 30%. Het te sparen bedrag is gemaximeerd op € 600 per jaar per werknemer. Verder is aansluiting gezocht bij de opgeheven spaarloonregeling door in het eerste jaar van deelname deelnemers de mogelijkheid te bieden om een extra inleg te doen van € 2 400. Ook over dit extra bedrag wordt, bij opname van spaartegoed ten behoeve van verlof, de bonus van 30% uitgekeerd. Per werknemer wordt in totaal een bedrag van maximaal € 5 100 aan bonus vergoed. De som van de dotaties in de tijd waarover bonus kan worden genoten, bedraagt in totaal, inclusief rente, maximaal € 17 000. Het bedrag van de maximale inleg inclusief bonus (€ 22 100) is op een zodanig niveau vastgesteld dat een werknemer met een modaal inkomen over de hele levensloop gezien in totaal één jaar verlof kan financieren.

Opname van verlof door de werknemer kan geschieden voor alle vormen van onbetaald verlof, niet zijnde werk. Er worden geen nadere voorwaarden aan de verlofdoelen gesteld. Het verlof kan ook in deeltijd plaatsvinden met een minimum van vier uur per week. Een recht op specifieke verlofvormen is geregeld in de Wet arbeid en zorg (waaronder ouderschapsverlof en kortdurend zorgverlof). Opname van verlof dient (tenzij anders in de Wet arbeid en zorg is geregeld) altijd in overleg met de werkgever te geschieden.

Operationele doelstelling 4: Het scheppen van adequate randvoorwaarden voor een toereikende kwaliteit en voldoende aanbod van kinderopvang.

Voor de uitbreiding van het kinderopvangaanbod wordt gebruik gemaakt van de financiële stimuleringsmaatregel (Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang – Rkb). Deze tijdelijke regeling biedt gemeenten de mogelijkheid tot 1 januari 2004 – de datum waarop de inwerkingtreding van de Wet basisvoorziening kinderopvang is voorzien – de capaciteit in de kinderopvang met 82000 plaatsen uit te breiden tot een totaal van 171 000 plaatsen.

Tabel 11.6: Streefwaarden uitbreiding kinderopvang
Jaar20022003
Uitbreiding (totaal)7200082000
Aantal plaatsen161 000171 000

Bron: VWS/SZW

De ontwikkeling van deze uitbreidingsoperatie wordt via een jaarlijkse (SGBO) monitor (via de gemeenten) in beeld gebracht en zal ook via de uitbreidingsmonitor van het Netwerkbureau uitbreiding kinderopvang (via de instellingen) gevolgd worden. Op grond van tussentijdse cijfers mag verwacht worden dat de beoogde uitbreiding meer dan gehaald zal worden. Gemeenten en instellingen worden ondersteund bij de uitbreiding.

Tabel 11.7: Verdeling kindplaatsen
 nulmeting1999200020012002 (verwacht)
hele dagopvang66 38071 23879 29893 345113 119
buitenschoolse opvang19 27832 43837 64249 45864 545
gastouderopvang8 2088 7759 25211 38712 022
totaal93 886112 451126 192154 190186 686
Toename t.o.v nulmeting (cumulatief) 18 56532 30660 30492 800

Bron: Monitor uitbreiding kinderopvang 2001 (januari 2002)

Noot: Betreft de totale uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen. Niet alle plaatsen worden via de Rkb gerealiseerd

Naast de Rkb wordt de kinderopvang ook gefaciliteerd via fiscale maatregelen voor werkgevers (afdrachtvermindering kinderopvang) en particulieren (via de aftrekpost «uitgaven voor kinderopvang» in inkomstenbelasting).

De afdrachtvermindering kinderopvang heeft betrekking op de kosten van opvang van kinderen die jonger dan 13 jaar zijn. Indien een werkgever kosten maakt voor kinderopvang voor deze kinderen van zijn werknemers, dan heeft hij recht op een vermindering van afdracht loonbelasting ter grootte van 30% van die kosten.

Daarnaast bestaat er een aftrekpost voor uitgaven voor kinderopvang bij de inkomstenbelasting. Hierbij gelden als voorwaarden dat het moet gaan om kinderopvang door een instelling of persoon met een vergunning of verklaring van de gemeente en dat de (kinderopvang)kosten gemaakt zijn voor kinderen jonger dan 13 jaar. Beide fiscale faciliteiten vervallen bij de invoering van de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk).

Tabel 11.8: Fiscale maatregelen kinderopvang
 200120022003
Afdrachtkorting kinderopvang   
Aantal werknemers waarvoor afdrachtkorting wordt aangevraagd75 58995 250120 100
Belastinguitgaven (x € 1 mln)92103140
Uitgaven voor kinderopvang   
Gederfde inkomstenbelasting (x € 1 mln)105115117

Bron: Financiën

De toekomstige structurele regeling voor de kinderopvang, het wetsvoorstel Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) is in juni 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. In 2003 zal het wetgevingstraject verder worden vervolgd. In deze wet worden de randvoorwaarden voor de kinderopvang vastgelegd (rijksbijdrage voor ouders, kwaliteitsregels en toezicht). Met verschillende activiteiten wordt de kwaliteit van kinderopvang en het toezicht daarop bevorderd, zowel onder de huidige regelgeving, als onder de Wbk.

Er vinden verschillende implementatieactiviteiten plaats ten behoeve van de invoering van de Wbk. Deze activiteiten richten zich op ouders, gemeenten, instellingen voor kinderopvang, sociale partners en de diverse koepelorganisaties.

11.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.9:11 Bevordering combimogelijkh. arbeid en zorg (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen151151 061277 372739 800768 827802 827826 327
 Uitgaven151151 061277 372739 800768 827802 827826 327
         
 Apparaatsuitgaven02 2111720000
1Personeel01 4951450000
2Materieel0716270000
         
 Programmauitgaven151148 850277 200739 800768 827802 827826 327
1Rijksbijdrage loopbaanonderbreking15115000000
2Kinderopvang0148 700177 200539 800568 827602 827626 327
3Basisregeling levensloop00100 000200 000200 000200 000200 000
         
 Ontvangsten0000000

Rijksbijdrage loopbaanonderbreking

Het huidige recht op een financiële tegemoetkoming tijdens verlof (Finlo) zal met ingang van 2003 komen te vervallen. De benodigde regelgeving zal hiervoor gewijzigd worden. De rijksbijdrage Finlo komt derhalve ook per 2003 te vervallen.

Kinderopvang

De uitgaven met betrekking tot de kinderopvang hangen samen met de overgang van de verantwoordelijkheid voor dit onderwerp van VWS naar SZW. De uitgaven vloeien voort uit de Rkb (2002 en 2003) en met de invoering van de Wbk. De consequenties voor de apparaatsuitgaven als gevolg van de overheveling van de verantwoordelijkheid voor de kinderopvang van VWS naar SZW zijn nog niet in dit artikel verwerkt.

Basisregeling levensloop

De kosten van de Basisregeling levensloop, die in 2003 ingaat, worden geraamd op € 200 miljoen (inclusief uitvoeringskosten). Voor 2003 zullen de kosten de helft daarvan bedragen, in verband met de voorwaarde dat eerst een half jaar gespaard moet zijn alvorens verlof kan worden opgenomen.

11.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit op dit artikel is beperkt.

De uitgaven voor de Finlo-regeling vloeien rechtstreeks uit de wet- en regelgeving voort.

Voor de kinderopvang geldt dat het budget voor de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang (2003) alleen door wijziging van de regeling kan worden aangepast. Met ingang van 2004 gaat de regeling op in de Wbk. De uitgaven voor kinderopvang kunnen dan alleen aangepast worden via wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De uitgaven voor de basisregeling levensloop betreffen een reservering voor de vorm te geven regeling. De basisregeling zal via wet- en regelgeving worden vormgegeven en de flexibiliteit van de de uitgaven zijn uitsluitend via deze wet- en regelgeving te beïnvloeden.

De uitgaven voor de levensloopspaarregeling vloeien rechtstreeks voort uit de (voorgenomen) wet- en regelgeving. De flexibiliteit van de uitgaven is uitsluitend via deze wet- en regelgeving te beïnvloeden.

Tabel 11.10: Budgetflexibiliteit  20022003200420052006
Totaal geraamde kasuitgaven   151 061277 372739 800768 827802 827
Totaal apparaatsuitgaven   2 211172000
Permanente regelingen  20022003200420052006 
Naam regelingJuridische grondslagflexibiliteit%%%%% 
1. FinloBInflexibel100%     
2. KinderopvangB, C, EInflexibel98%96%99%99%99% 
3. Basisregeling levensloopB, CInflexibel 100%100%100%100% 

Categorie:

A. Voortvloeiend uit: Internationale Wet- en regelgeving B. Wet/en regelgeving C. Besluit of lagere regelgeving D. Convenanten E. ContractenF. Overig

11.5 Veronderstellingen met betrekking tot effectbereiking, doelmatigheid en raming

In algemene zin geldt dat de regelingen voorwaardenscheppend zijn. Gestreefd wordt naar een systeem van regelingen dat mannen en vrouwen de mogelijkheid biedt tot het combineren van arbeid en zorg.

Om deze combinatie te vergemakkelijken kunnen zij gebruik maken van verlofregelingen. De mate waarin de algemene doelstelling bereikt wordt – de mate waarin het voor werknemers mogelijk is om betaalde arbeid en zorg te combineren – wordt maar gedeeltelijk bepaald door het daarop gerichte overheidsbeleid. Ten eerste hebben werkgevers en werknemers(organisaties) voor bepaalde verlofvormen de mogelijkheid om van de wettelijke regeling af te wijken. Ten tweede kunnen werkgevers voor bepaalde verlofvormen een verzoek om verlof weigeren op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang (geclausuleerd recht). Ten derde zullen niet alle rechthebbenden belangstelling hebben voor het verlof waarop zij recht hebben en zullen niet alle belangstellenden het verlof uiteindelijk ook feitelijk gebruiken. Voor het gebruik van de fiscale faciliteiten die onder operationele doelstelling 2 worden vermeld, geldt het laatste in nog sterkere mate. Gebruik hangt daarmee sterk af van keuzes (van individuen of organisaties), die mede worden bepaald door (persoonlijke of bedrijfs-) overwegingen in concrete situaties.

Het kinderopvangbeleid is gericht op het scheppen van randvoorwaarden voor het tot stand komen van een voldoende aanbod van kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren. Voldoende aanbod betekent dat het kinderopvangaanbod zowel kwalitatief als kwantitatief zo veel mogelijk wordt afgestemd op de behoefte. De randvoorwaarden voor de kinderopvang worden verankerd in de Wbk. De verantwoordelijkheid bij de uitbreiding van het kinderopvangaanbod is naast de regelgeving (Rkb) gelegen in het begeleiden van gemeenten en kinderopvanginstellingen, opdat zij de taakstelling kunnen halen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de instanties die de kinderopvangplaatsen (mede) tot stand brengen: gemeenten en kinderopvangondernemers. Daarnaast is de uitbreiding afhankelijk van de financiële bijdrage van werkgevers en ouders voor bedrijfsplaatsen en particuliere plaatsen. Bij de feitelijke realisatie zijn verder factoren van invloed als bevolkingsopbouw, ruimtelijke ordening en de arbeidsmarkt.

11.6 Groeiparagraaf

Hoewel de overheid niet kan worden «afgerekend» op de mate waarin de algemene doelstelling wordt bereikt, kan ze wel worden aangesproken op de mate waarin het voor werknemers die gebruik willen maken van verlof of hun arbeidsduur willen aanpassen ook feitelijk mogelijk is om dit te doen. Met andere woorden: eventuele drempels voor gebruik dienen zoveel mogelijk te worden geslecht. In opdracht van het ministerie doet het Sociaal en Cultureel Planbureau daarom een uitgebreid empirisch onderzoek om de omvang en aard van de discrepantie tussen gewenst en feitelijk gebruik in beeld te krijgen. Onderzocht wordt de belangstelling voor arbeid- en zorgregelingen, de beschikbaarheid ervan, het gebruik en eventuele belemmeringen voor gebruik. De resultaten van het onderzoek, die medio 2003 beschikbaar komen, zullen het wellicht mogelijk maken om specifieke streefwaarden te bepalen voor het verkleinen van de discrepantie tussen gewenst en feitelijk gebruik van verlofregelingen.

Op grond van dit onderzoek zullen mogelijk ook streefwaarden ontwikkeld kunnen worden voor de bekendheid van de regelingen, omdat het tevens gegevens zal bieden over de mate van bekendheid van de regelingen onder de beoogde doelgroepen mannen en vrouwen. De eerdergenoemde evaluatie van de WAA zal onder meer de bekendheid van deze wet onder werkgevers en werknemers in beeld brengen.

In 2003 zal in verband met de implementatie van de structurele regeling voor de kinderopvang (Wbk) een aantal onderwerpen nader uitgewerkt moeten worden (een en ander is uiteraard afhankelijk van de behandeling van het wetsvoorstel Wbk in de Tweede en Eerste Kamer). Dit betreft bijvoorbeeld de uitwerking van de informatievraag (de benodigde beleidsinformatie en het te verwachten gebruik van de Wbk.

BELEIDSARTIKEL 12 COÖRDINATIE EMANCIPATIEBELEID

12.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een pluriforme maatschappij waarin ieder, ongeacht sekse, in wisselwerking met andere maatschappelijke ordeningsprincipes zoals etniciteit, burgerlijke staat, validiteit en seksuele voorkeur, de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden kunnen realiseren.

Emancipatie is een continu proces, dat onder invloed staat van de dynamiek van de samenleving. Dat leidt tot nieuwe beleidsvragen en daarmee tot innovatief beleid. Die beleidsvragen overstijgen in de regel de departementale grenzen. Innovatief beleid experimenteert, is vraaggericht en is interactief. Coördinatie is noodzakelijk om te werken vanuit een samenhangende, integrale visie en om de vinger aan de pols te houden van de uitvoering.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de coördinatie op rijksniveau van het emancipatiebeleid, evenals voor het stimuleren van vernieuwingen en draagvlakverbreding voor het emancipatiebeleid. De eerste twee operationele doelstellingen van dit beleidsartikel vloeien direct hieruit voort.

Tabel 12.1: Overzicht beleidsevaluaties
Gedeelte van de algemene doelstellingstartdatumeinddatumonderwerp
2. Stimuleren van innovatief beleid en draagvlakverbreding. Voorjaar 1999Voorjaar 2003Eindrapport Stimuleringsmaatregel Dagindeling. Monitor Dagindeling
2. Stimuleren van innovatief beleid en draagvlakverbredingBegin 2002Eind 2002Evaluatie drietal organisaties die op grond van de Subsidieregeling Emancipatie worden gesubsidieerd
3 en 4. Stimuleren van een zelfstandig bestaan en het bevorderen van gelijke rechten, kansen en vrijhedenBegin 2002Najaar 2002Emancipatiemonitor

12.2 Operationele doelstellingen

1. Het duurzaam integreren van emancipatiedoelstellingen in het rijksbrede kabinetsbeleid en in het beleid van de afzonderlijke departementen;

2. Het stimuleren van innovatief beleid en het bevorderen van vernieuwingen en draagvlakverbreding van de emancipatiedoelstellingen;

3. Het stimuleren van een zelfstandig bestaan van vrouwen en mannen;

4. Het bevorderen van gelijke rechten, kansen, verantwoordelijkheden en vrijheden onder vrouwen en mannen.

Het emancipatiebeleid vindt plaats langs twee «sporen». Via het eerste spoor beleid dat de emancipatiedoelen verankert in alle geledingen van het reguliere beleid bij alle departementen, andere overheden en bij maatschappelijke organisaties (gender mainstreaming). Langs het tweede spoor beleid dat vanuit een overkoepelende visie inzet op versnelling en verbreding van het emancipatieproces door het initiëren van nieuwe thema's op de politieke agenda, het aandragen van nieuwe beleidsinstrumenten en verbreding van het draagvlak door het aangaan van strategische allianties met maatschappelijke partners.

Operationele doelstelling 1: Het duurzaam integreren van emancipatiedoelstellingen in het rijksbrede kabinetsbeleid en in het beleid van de afzonderlijke departementen (gender mainstreaming).

Het kabinet wil komen tot een duurzame integratie van emancipatiedoelstellingen in alle geledingen van het reguliere beleid (kabinetsstandpunt «Gender mainstreaming», Tweede Kamer, 2000–2001, 27 061, nr. 15). Departementen zijn zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van beleid in het kader van gender mainstreaming. Het uiteindelijke doel is om eind 2006 gender mainstreaming ingebed te hebben in de departementale en interdepartementale organisatiestructuur.

Om de implementatie van het Kabinetsstandpunt niet tot een papieren tijger te laten verworden zal het kabinet hiertoe in 2003 een visitatiecommissie instellen, die bij departementen zal beoordelen in hoeverre gendermainstreaming is verankerd en in hoeverre inhoudelijke resultaten zichtbaar zijn gemaakt. In navolging van de visitatiecommissie wetgeving krijgt deze visitatiecommissie van het kabinet opdracht onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de organisatiestructuur en van de inhoudelijke resultaten van het departementale gendermainstreamingsproces. De visitatiecommissie zal regelmatig aan de Tweede Kamer rapporteren.

Daarnaast worden een aantal beleidsinstrumenten verder ontwikkeld, met name Gender Budget Analysis: dit analyse-instrument heeft als doel onderdelen van de rijksbegroting door te lichten op emancipatie-effecten van het beleid en na te gaan in hoeverre overheidsgeld bijdraagt aan de emancipatiedoelen van de rijksoverheid. In internationale gremia heeft het sterk de aandacht. Een kabinetsnota met een eerste aanzet voor een gender budget analysis in Nederland wordt in het najaar aangeboden aan de Tweede Kamer.

Operationele doelstelling 2: Het stimuleren van innovatief beleid en het bevorderen van vernieuwingen en draagvlakverbreding van de emancipatiedoelstelling.

Het vernieuwen van beleid vindt plaats door middel van projectmatige beleidsinnovatie: het opzetten en uitvoeren van (meerjarige) projecten. In 2003 wordt daarbij bij het accent gelegd op het thema keuzevrijheid, waaronder levensloop, dagindeling, tijd en dagarrangementen.

Daarnaast vindt vernieuwing en draagvlakverbreding plaats door de ondersteuning van maatschappelijke initiatieven via de stimuleringsmaatregel Dagindeling en het Emancipatiesubsidiebeleid.

Keuzevrijheid

Keuzevrijheid tijdens de levensloop wordt een belangrijk onderwerp in de 21e eeuw. Niet alleen om langer economisch actief te kunnen zijn, maar ook om in de kracht van het leven meer tijd en energie te hebben voor maatschappelijke activiteiten, zorgtaken en ontspanning. Sociale, maatschappelijke en economische randvoorwaarden zullen worden ontwikkeld om de keuzevrijheid van mannen en vrouwen om hun leven in te richten te vergroten. Begin 2002 is de Kabinetsnota Verkenning Levensloop aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2000–2001, 28 000, nr. 36).

In 2003 wordt deze Verkenning voor het (basis)onderwijs en de zorg verder uitgewerkt. Gezien het feit dat deze sectoren voor driekwart op vrouwen draaien, lopen deze sectoren vast als het overheidsbeleid uit blijft gaan van de standaard levensloop. Naar aanleiding van de werkconferentie «Anders gaan denken over zekerheid» brengt de denktank-Leijnse medio 2002 een rapport uit. In dit rapport wordt het zogenaamde 3-pijlermodel voor een levensloopbestendige sociale zekerheid uitgewerkt. Kern hiervan is dat zorg een normaal onderdeel wordt van inkomensbescherming (preventie van het «gezinsdal» door middel van een combinatie van verlof en spaarvormen). Begin 2003 worden activiteiten georganiseerd in het kader van het rapport «Anders gaan denken over zekerheid» als stimulans voor innovatief «mainstream» beleid.

Vanaf maart 1999 is de Stimuleringsmaatregel Dagindeling van kracht. De achterliggende gedachte van de maatregel is dat de maatschappelijke ordening van ruimte en tijd, gebaseerd op het kostwinnersgezin, steeds meer leidt tot dagelijkse problemen bij het organiseren van het gezinsleven, het werk en andere bezigheden. Werk en privé moeten beter gecombineerd kunnen worden. De eindconclusies worden in het voorjaar van 2003 gepresenteerd. Daarin zal rekening worden gehouden met de resultaten van de bevindingen uit de experimenten voor vervolgbeleid en de kabinetsreactie op het in 2002 uitgebrachte advies van de Commissie Dagarrangementen, waarin voorstellen worden gedaan om de infrastructuur van onderwijs, opvang en vrije tijd beter af te stemmen op leefstijl en tijdbesteding van ouders en hun kinderen.

Emancipatiesubsidiebeleid

In aansluiting op het nieuwe beleidskader zoals geformuleerd in het Meerjarenbeleidsplan zal in het nieuwe subsidiebeleid financiële ondersteuning worden gegeven aan vernieuwende initiatieven voor (de versnelling van) het emancipatieproces en draagvlakverbreding in de samenleving voor het emancipatiebeleid. Het beleid zal gebaseerd zijn op twee uitgangspunten, te weten:

• sturing op effectiviteit: heldere afspraken over output en prestatie-indicatoren (VBTB);

• eigen verantwoordelijkheid van organisaties voor het werven van middelen zodat voorkomen wordt dat er een eenzijdige financiële afhankelijkheid ontstaat.

Dit subsidiebeleid zal in 2004 een aanvang nemen in de vorm van een nieuwe subsidie-regeling. Het subsidiebeleid zal gericht zijn op resultaten die het beleid ondersteunen. Tot 2004 zal het huidige emancipatieondersteuningsbeleid en de Subsidieregeling Emancipatie-ondersteuning 1998 van kracht blijven.

Operationele doelstellingen 3 en 4 : Het stimuleren van een zelfstandig bestaan van vrouwen en mannen en het bevorderen van gelijke rechten, kansen, verantwoordelijkheden en vrijheden onder vrouwen en mannen

Binnen doelstelling 3 wordt in 2003 het accent gelegd op het bevorderen van de participatie van vrouwen. Participatie betreft in de eerste plaats het vergroten van de maatschappelijke en arbeidsparticipatie van laagopgeleide vrouwen, waaronder allochtone vrouwen, en inspanningen om het «Glazen plafond» te doorbreken. Het is tijd dat vrouwen, ook allochtone vrouwen, doorbreken naar de top. Of het nu gaat om politiekefuncties, het bedrijfsleven, het openbaar bestuur of de non-profit sector. Die doorbraak is belangrijk voor de democratie. Beslissingen moeten worden genomen door een wijdere en heterogenere kring van mensen. Het economische belang is dat de talenten van vrouwen zo goed mogelijk worden benut. Organisaties hebben er belang bij dat hun top een afspiegeling is van de samenleving (kiezers of klanten). In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie zijn daarbij voor verschillende terreinen streefwaarden aangegeven. Voor het behalen van de streefwaarden zijn de betrokken departementen verantwoordelijk. De middelen voor het bereiken van deze streefcijfers worden niet op dit artikel verantwoord.

De deelname van vrouwen aan het dagelijkse leven en aan het arbeidsproces is nog niet voor iedereen vanzelfsprekend of toegankelijk. Doelstelling is het bereiken van een duurzame situatie waarin zoveel mogelijk mensen gedurende hun levensloop een economisch zelfstandig bestaan met zorgverantwoordelijkheid kunnen combineren. Om dit te bereiken is het nodig verdere vooruitgang te boeken ten aanzien van de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen, het bevorderen van het aandeel van mannen in de zorgverantwoordelijkheid en het verbeteren van de combineerbaarheid van arbeid, zorg, onderwijs en vrije tijd over de hele levensloop van mannen en vrouwen.

Daarnaast beoogt een interdepartementaal samenwerkingsverband een nieuwe impuls te geven voor het doorbreken van schotten op de arbeidsmarkt, tussen sectoren en beroepen waarin traditioneel vooral mannen of vrouwen werken. Het samenwerkingsverband (tussen de ministeries SZW, EZ, OCenW, VWS, BZK en Justitie) doet aanbevelingen aan bedrijven en overheid.

EQUAL-programma van het Europees Sociaal Fonds (ESF)

• Thema «doorbreking van de horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt»

Het is tijd voor de daadwerkelijke doorbraak van vrouwen op (hogere) posities. In het kader van de subsidieregeling ESF-EQUAL is een project «Glazen plafond» gestart (t/m 2004) met als doel een proces van verandering op gang te brengen en te houden in bedrijven en instellingen, waardoor het aandeel van vrouwen op hogere posities stijgt.

• Thema «combinatie van arbeid en zorg»

In het kader van dit thema zijn twee projecten (t/m 2004) gestart: het project «Mannen in de Hoofdrol» is een internationaal en sterk interactief project met als doelstelling het inspireren van mannen tot een grotere bijdrage in huiselijke kring en daarmee het genereren van meer ruimte voor vrouwen om actief te blijven op de arbeidsmarkt. Zorgverantwoordelijkheid in de huiselijke sfeer ligt vooral bij vrouwen en is voor veel vrouwen nog steeds het motief om te stoppen met werken of om minder te gaan werken. Het kabinet streeft naar een aandeel van mannen in de onbetaalde arbeid van 40% in 2010.Het project «Werkende Vaders, Zorgende Mannen» bestaat uit een onderzoek en een conferentie. Doel van het project is bijdragen te leveren aan vernieuwend sociaal beleid waardoor de zorgverantwoordelijkheden van mannen thuis (voor kinderen en huishouden) worden vergroot, hun keuzemogelijkheden om arbeid en zorg te combineren worden verruimd en uiteindelijk de traditionele rolverdeling tussen vrouwen en mannen wordt doorbroken.

Tabel 12.2: arbeidsparticipatie: streefwaarden in 2010
 20032004200520072010
netto arbeidsparticipatie van vrouwen56,0%57,3%58,5%61,0%65,0%
economische zelfstandigheid vrouwen48,0%49,5%51,0%54,0%60,0%
aandeel van vrouwen in totale inkomen uit arbeid31,0%31,6%32,2%33,4%35,0%

Bron: Meerjarenbeleidsplan Emancipatie (TK 2000–2001, 27 061, nr. 3).

Tabel 12.3: Participatie streefwaarden in 2010
 20032004200520072010
aandeel van mannen in onbetaalde arbeid37,4%37,7%38,0%38,6%40,0%
aandeel vrouwen in politieke functies40,0%   50,0%
aandeel vrouwen in hoge functies profit6,0%8,0%10,0%14,0%20,0%
aandeel vrouwen in hoge functies non-profit (zorg en welzijn) 35,0% 40,0%45,0%
aandeel vrouwen in hoge functies non-profit overig 20,0% 27,5%35,0%
aandeel vrouwen in de ICT12,5%15,0%17,5%22,5%30,0%

Bron: Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, (Tk 2000–2001, 27 061, nr. 3).

Binnen het thema «voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen» wordt in 2003 het accent gelegd op het versterken van de veiligheid en fundamentele mensenrechten.

Versterken veiligheid en rechten

De kabinetsnota «Een veilig land waar vrouwen willen wonen» zal worden aangeboden aan de Tweede Kamer. De nota bevat de reactie op het rapport «Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen van het Studie- en Informatie-centrum Mensenrechten (SIM)» en op het advies «Geweld tegen vrouwen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)».

Het kabinet zal op basis van het Integrale Veiligheidsprogramma II (IVP) op nationaal niveau strategisch veiligheidsbeleid uitwerken in concrete maatregelen. Een speerpunt van het veiligheidsbeleid wordt het realiseren van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes – in het bijzonder allochtone en vluchtelingen-vrouwen – in het publieke en private domein. Een van de maatregelen is het met enkele gemeenten ontwikkelen van een Vrouwen Veiligheids Index (VVI) om criminaliteit, geweld en misbruik seksespecifiek te monitoren.

In juli 2002 is het onderzoeksrapport van het Instituut Clingendael «Versterking van de positie van de vrouw en versterking van genderdeskundigheid in conflictpreventie, -oplossing en postconflictsituaties» aangeboden aan de Tweede Kamer. De resultaten van het onderzoek geven belangrijke aanknopingspunten voor beleidsinnovatie waarbij de positie van de vrouw voor, tijdens en na conflicten wordt versterkt. Deze aanknopingspunten zullen nader worden uitgewerkt in een Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict.

De Taskforce «Vrouwen, Veiligheid en Conflict» zal voor de periode najaar 2002 tot 2005 worden ingesteld met medewerking van de ministeries van ondermeer Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De Taskforce zal een belangrijke impuls geven aan de inzet van de beleidsonderdelen die gericht zijn op de voorkoming en bestrijding van seksespecifiek geweld (genitale verminking, seksueel geweld in asielzoekerscentra, vrouwenhandel, systematische verkrachting in conflictsituaties) en de integratie van een sekseperspectief in en een actieve betrokkenheid van vrouwen in de mandaten, procedures en het werk van humanitaire acties, vredesmissies, noodhulp, strafhoven (oa Internationaal Strafhof), onderzoekscommissies, het werk van mensen-rechtenrapporteurs, Europol en Interpol.

12.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.4:12 Coordinatie emancipatiebeleid (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen12 62815 06714 47210 3139 9969 9969 996
 Uitgaven14 31120 82118 25511 1849 9969 9969 9 96
         
 Apparaatsuitgaven02 7232 877– 1000
1Personeel01 8412 296– 1000
2Materieel08825810000
         
 Programmauitgaven14 31118 09815 37811 1859 9969 9969 996
1Subsidies emancipatieondersteuning7 9158 0618 3048 2377 7277 7277 727
2Stimuleringsmaatregel dagindeling6 3964 8033 156361000
96Primair proces03 6173 3412 5422 2692 2692 269
98Voorlichting098857745000
99Onderzoek en beleidsinformatie062900000
         
9Ontvangsten0000000

12.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 12.5:Budgetflexibiliteit 2002 2003 2004 2005 2006
Totaal geraamde kasuitgaven 20 821 18 255 11 184 9 996 9 996
Totaal apparaatsuitgaven 2 723 2 877  
Totaal programmauitgaven 18 098 15 378 11 184 9 996 9 996
Waarvan juridisch verplicht 72% 24% 6% 0% 0%
Waarvan bestuurlijk gebonden of complementair noodzakelijk 0% 11% 15% 0% 0%
Totale flexibiliteit 28% 65% 79% 100% 100%

De middelen op dit budget zijn voor 2003 al voor een belangrijk deel verplicht. Dat geldt onder andere voor de subsidiëring van de meerjarige programma's van maatschappelijke organisaties ten behoeve van draagvlakverbreding voor het emancipatieproces in de samenleving. De middelen voor de projecten in het kader van de StimuleringsmaatregelDagindeling zijn inmiddels voor 100% verplicht. Voor een gedeelte van de middelen, i.c. de middelen voor de uitvoering van het Meerjarenbeleidsplan, geldt dat deze bestuurlijk nog niet zijn toegezegd. In 2003 is in totaal 35% van het budget op dit artikel verplicht of bestuurlijk toegezegd aan instellingen en/of organisaties. Voor 2004 ligt dat op 21%.

12.5 Beleidsmatige en cijfermatige veronderstellingen

Bij de operationele doelstellingen 3 en 4 zijn de beoogde maatschappelijke effecten zoveel mogelijk gekwantificeerd door middel van streefwaarden voor de periode tot 2010. De geleidelijke groei van deze effecten moet worden geplaatst in een meerjarenperspectief. Omdat in deze de desbetreffende ministers een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het effectueren van emancipatiedoelstellingen op het eigen beleidsterrein, ligt de verantwoordelijkheid voor het halen van de streefcijfers bij de departementen zelf. Voor de resultaten wordt in de eerste plaats naar de begroting van het betreffende ministerie verwezen.

Hoe het beleidsprobleem zich ontwikkelt, als ook hoe de resultaten door het functioneren van het systeem zich ontwikkelen, is onderwerp van monitoring, evaluatie-onderzoek en eventuele bijsturing. Voor de resultaten wordt in de eerste plaats naar de begroting van het betreffende ministerie verwezen.

Begroting versus realisatie programma- en apparaatsuitgaven coördinatie emancipatiebeleidkst-28600-XV-2-11.gif

12.6 Groeiparagraaf

Het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie bevat een nadere concretisering van de in algemene termen geformuleerde beleidsdoelstellingen.

Bij de afzonderlijke rapportages over de thema's en acties in het beleidsplan en de beleidsbrief zullen concrete prestatiegegevens over de resultaten worden opgenomen.

Voor de operationele doelstelling één en twee («Gender mainstreaming») en («Innovatief beleid, vernieuwingen en draagvlakverbreding») worden relevante prestatieindicatoren geformuleerd zodanig dat daarmee de koppeling tussen inzet van het beleid en de operationele doelen inzichtelijk wordt gemaakt. Bij innovatief beleid en het bevorderen van vernieuwing wordt gedacht aan streefwaarden op het terrein van:

• subsidiebeleid;

• experimenten gericht op het vergroten van keuzevrijheid van mannen en vrouwen ten aanzien van tijd.

Voor de operationele doelstelling vier («gelijke rechten, kansen, verantwoordelijkheden en vrijheden») zal de in algemene termen geformuleerde beleidsdoelstelling zoveel mogelijk worden geconcretiseerd door kwantificering van prestatiegegevens welke zijn gebaseerd op het Integrale Veiligheidsprogramma II (IVP) en op de Vrouwen Veiligheids Index (VVI).

Tabel 12.6: Beschikbaar en beschikbaar komende informatie in de begroting
operationele doelstelling InformatieStand van Zaken
12.11Monitoren van de EmancipatietaakstellingenBeschikbaar
 2Verschijnen Emancipatie-monitorKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002
 3Verschijnen analyse-instrument «gender budget analysis».d.Komt beschikbaar vierde kwartaal 2002
 4Verschijnen overzichtsrapportage «gender mainstreaming» van alle departementenKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002
12.25Het ondersteunen van vernieuwde initiatieven van maatschappelijke organisatiesb.Komt beschikbaar vierde kwartaal 2002
 6Verschijnen plan van aanpak voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjesc.Komt beschikbaar medio 2003
 7Verschijnen verkenning levensloopbewust regeringsbeleid.Beschikbaar
12.38De arbeidsparticipatie van vrouwen/mannenKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002
 9Het aandeel economisch zelfstandige vrouwenKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002
 10Het aandeel van vrouwen van het totale inkomen uit arbeidKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002
12.411Het aandeel van mannen/vrouwen in (onbetaalde) zorgKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002
 12Aandeel van vrouwen in politieke functiesKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002
 13Aandeel van vrouwen in leidinggevende/besluitvormend posities in private en publieke sectorKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002
 14Aandeel van vrouwen in de ICT-sectorKomt beschikbaar vierde kwartaal 2002

BELEIDSARTIKEL 13 VERBETERING ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN

13.1 Algemene doelstelling

Bevordering van goede en veilige arbeidsomstandigheden en realisatie van effectieve arbobeleidsvoering in arbeidsorganisaties, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en reïntegratie bij uitval uit arbeid.

In onderstaande beleidsevaluaties wordt onderzocht in hoeverre concrete prestatiegegevens zijn te ontwikkelen, gericht op de algemene doelstelling.

Tabel 13.1: Overzicht beleidsevaluaties
Onderdeel artikelstartdatumeinddatumonderwerp
Algemene doelstellingMedio 2002Medio 2003Maatschappelijke kosten arbeidsomstandigheden
Algemene doelstellingNajaar 2002Medio 2004Evaluatie Arbowet/Arbobesluit

13.2 Operationele doelstellingen

1. Vermindering van het aantal werknemers dat blootgesteld is aan arbeidsrisico's, te weten werkdruk, tillen en geluid, conform vastgestelde streefcijfers;

2. Het scheppen en onderhouden, mede door marktwerking, van voorwaarden voor beleidsvoering door het bedrijfsleven op het vlak van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en vroegtijdige reïntegratie;

3. Het stimuleren van het bedrijfsleven tot verbetering van arbeidsomstandigheden, mede ter ondersteuning bij haar verantwoordelijkheid voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en voor vroegtijdige reïntegratie;

4. Ontwikkelen, vaststellen en voorschrijven van basisnormen en handhaving daarvan.

Operationele doelstelling 1: Vermindering van het aantal werknemers dat blootgesteld is aan arbeidsrisico's, te weten werkdruk, tillen en geluid, conform vastgestelde streefcijfers.

Voor diverse risico's waren in het verleden al streefcijfers opgesteld (SZW, Nota arboconvenanten nieuwe stijl, Tweede Kamer 1989–1999, 26 375, nr. 1). Voor realisatie van de prestaties dient het hele pakket van maatregelen, in samenhang, dat in dit begrotingsartikel wordt omschreven.

Tabel 13.2: Arbeidsrisico'sstrevenstrevenstreven
doelgroepcriterium199719981999200020011200220032005
werknemersaandeel blootgesteld aan werkdruk32%33%33%31%30% 29% 
 aandeel blootgesteld aan tillen23%22%22%22%23%  16%
 aandeel blootgesteld aan geluid10%9%9%10%9%5%  

Bron: SZW, nota arboconvenanten nieuwe stijl, 1999

1 Voorlopige cijfer CBS

De realisatiecijfers van de arbeidsrisico's vertonen sinds 1997 een vrij stabiel beeld. Om de streefcijfers, en dus een reductie, te halen moet nog een forse inspanning worden geleverd. Bij de opstelling van de streefcijfers is er destijds van uitgegaan dat het beleid eerst na langere termijn resultaten oplevert.

Operationele doelstelling 2: Het scheppen en onderhouden, mede door marktwerking, van voorwaarden voor beleidsvoering door het bedrijfsleven op het vlak van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en vroegtijdige reïntegratie.

Het beleid is er op gericht voorwaarden te creëren dat werkgevers en werknemers op goede wijze arbobeleid kunnen voeren. Een zo'n voorwaarde in het stelsel is het bestaan van een markt van concurrerende, gecertificeerde Arbo-diensten. Het ministerie van SZW houdt daarop toezicht, maar bevordert ook de kwaliteit van Arbo-dienstverlening zoals door specifieke (onderzoeks)projecten en door subsidie van samenwerking van Arbo-diensten wat betreft expertise inzake reïntegratie. Andere voorwaarden betreffen:

• het (doen) aanreiken van instrumenten voor werkgevers en werknemers via o.a. branchespecifieke risico-inventarisatie en -evaluaties (Ri&E's); er wordt in overleg met MKB Nederland een specifiek op het midden- en kleinbedrijf gericht meerjarig programma gestart voor ondersteuning bij arbo- en verzuimbeleid, in het bijzonder voor de Wet Verbetering Poortwachter;

• borging van de kwaliteit van producten, processen en systemen op de markt;

• een goede arbokennisinfrastructuur en Arbo-dienstverlening (vandaar bijv. subsidiëring van het Kennis- en Documentatiecentrum van TNO Arbeid), en een goede samenwerking van Arbo-diensten met andere relevante partners (sociale zekerheid, de zorgsector).

Hierbij zijn de volgende prestatiegegevens aan de orde.

Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)

Voor alle werkgevers is het hebben van een schriftelijke RI&E, als basis voor het arbobeleid, in de onderneming wettelijk verplicht. Het ministerie van SZW streeft ernaar om de inzet van Arbo-dienstverlening bij alle relevante arbeidsorganisaties verder te verhogen. Naast subsidies voor model- en branche-RI&E's, wordt in 2003 met onder meer sociale partners verder gewerkt aan uitbouw van een in 2002 te starten website voor ondernemers. Zij vinden daarin stappenplannen en voorbeeld-RI&E's. SZW streeft ernaar door vraaggericht (doen) aanbieden van informatie de lasten voor werkgevers beperkt te houden en de effectiviteit van het beleid te vergroten.

Tabel 13.3: Beschikbaarheid schriftelijke risico-inventarisatie
doelgroepcriteriumrealisatie 2001oorspronkelijk streven 2002streven 2003
werkgeversbeschikbaarheid schriftelijke risico-inventarisatie74%65%90%
 1–9 werknemers70%60%85%
 10- 99 werknemers88%80%95%
 > 99 werknemers94%95%97%

bron: Arbeidsinspectie

Met de forse stijging van 2000 (55%) op 2001 (74%) is het vorig jaar vastgestelde streefcijfer van de beschikbaarheid bij werkgevers van een schriftelijke risico-inventarisatie voor 2002 al gerealiseerd. Dit lijkt in belangrijke mate beïnvloed door strikte uitvoering van het handhavingsbeleid door de Arbeidsinspectie en is reden om voor 2003 een hoger ambitieniveau te formuleren. In ieder geval wordt in 2003 al meer accent gelegd op verbetering van kwaliteit van de Ri&E's, zoals met genoemde website.

Kwaliteitsborging producten, processen en systemen op de markt

Op grond van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 zijn aangewezen inrichtingen verplicht tot het hebben van een Veiligheidsrapport (VR) om de gevaren van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te beheersen. Eind 2001 waren er 132 van de toen 138 verplichte Veiligheidsrapporten ingediend. (Het aantal VR-plichtige bedrijven is in de tijd enigszins veranderlijk. Doel blijft uiteraard dat 100% aan de verplichting voldoet.) Voor veel ingediende Veiligheidsrapporten is aanvullende informatie gevraagd omdat de ingeleverde rapportage niet compleet was. Voor 2002 was het streven dat alle Veiligheidsrapporten zouden zijn ingediend én door de Arbeidsinspectie beoordeeld. Omdat de beoordeling naar verwachting eind 2002 nog niet zal zijn voltooid, is het streven van 100% afgeronde beoordelingen opnieuw geformuleerd maar nu voor eind 2003.

Tabel 13.4: Veiligheidsrapporten
Doelgroepcriteriumrealisatie 2001streven 3003streven 2003
Aangewezen inrichtingen ogvBesluit risico zware ongevallenVeiligheidsrapport ingediend95%100%100%
Aangewezen inrichtingen ogvBesluit risico zware ongevallenVeiligheidsrapport beoordeeld53%100%100%

bron: Arbeidsinspectie

Certificatieregelingen bevorderen dat producten, systemen of personen aan bepaalde kwalificaties voldoen. Voor diverse onderwerpen zijn certificaten wettelijk verplicht. De certificatieregelingen komen tot stand in overleg tussen belanghebbende – private – partijen. Streven is om in 2003 vijf nieuwe certificatieregelingen tot stand te brengen.

Tabel 13.5: Certificatieregelingen
TerreinAantal wettelijke normenrealisatie 2001streven 2002streven 2003streven 2004
Arbeidsomstandighedenwet15*891215
Wet gevaarlijke werktuigen73667
Overig wetten**30133
Totaal2511162125

bron: Beleidsafdeling

* t/m 2002: 12

** Bestrijdingsmiddelenwet en Kernenergiewet

Door Europese regelgeving («machinerichtlijn») moeten arbeidsmiddelen die op de markt komen, voldoen aan bepaalde veiligheidseisen, blijkend uit het zogenaamde CE-merk. Uit recent onderzoek (CE-markering bij heftrucks, Bureau Bartels, 24 april 2002) over het veel voorkomende arbeidsmiddel heftrucks blijkt dat 97 procent van de sinds januari 1995 aangeschafte heftrucks daaraan voldoet. Met behulp van de resultaten van het onderzoek wordt onderzocht hoe hier verder beleid op gevoerd kan worden.

Bevordering arbokennis en kennisinfrastructuur

Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) beoogt ontwikkeling en verspreiding van kennis rond beroepsziekten. Het NCvB onderhoudt onder meer een systeem voor melding en registratie van beroepsziekten op basis van de wettelijke verplichte melding van nieuwe gevallen door Arbo-diensten. Mede voor deze wettelijke taak subsidieert SZW ook de komende jaren het NCvB. Omdat in elk geval de grote Arbo-diensten melden is zeker 90 procent van de werknemers in Nederland onder bereik van het melding- en registratiesysteem. Om tot classificatie te kunnen komen zijn Registratie Richtlijnen opgesteld. Sinds 2002 streeft het NCvB naar 90 procent daaraan conforme meldingen. Dat percentage wordt als optimum gezien.

Tabel 13.6: Beroepsziektemeldingen conform richtlijnen
 Realisatie 2001Streven 2002 t/m 2007
Beroepsziektemeldingen conform richtlijnen87%90%

Bron: Nederlands Centrum voor Beroepsziekten

Andere belangrijke elementen van de arbokennisinfrastructuur die het ministerie van SZW ondersteunt als voorwaarde voor beleidsvoering door het bedrijfsleven, zijn het Expertisecentrum Reïntegratie van de gezamenlijke arbodiensten en de website www.arbo.nl (een samenwerkingsverband met sociale partners in Europees kader). De komende jaren wordt geïnvesteerd in de inhoud en toegankelijkheid van deze site, in samenspraak met onder andere sociale partners. De vraagsturing binnen de arbokennisinfrastructuur zal worden bevorderd.

Arbocuratieve samenwerking

Het ministerie ondersteunt met het departement van VWS onder meer ontwikkeling van richtlijnen voor bedrijfsartsen en kenniscentra voor verbeterde diagnose en behandeling van arbeidsrelevante aandoeningen. Dit alles in het perspectief van preventie en verbeterde terugkeer in het arbeidsproces van zieke of dreigend arbeidsongeschikte werknemers. In 2002 is het kennisnetwerk arbeidsrelevante aandoeningen gestart, waarin in totaal 17 instellingen kennis en ervaring bundelen. Voor implementatie hiervan en een verdere ontschotting van de arbozorg en de curatieve sector worden, ten dienste van een optimale aanpak van werknemers met arbeidsrelevante aandoeningen, de komende jaren extra middelen uitgetrokken.

Operationele doelstelling 3: Het stimuleren van het bedrijfsleven tot verbetering van arbeidsomstandigheden, mede ter ondersteuning bij haar verantwoordelijkheid voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en voor vroegtijdige reïntegratie.

Arboconvenanten

In arboconvenanten maken overheid en sociale partners in sectoren afspraken over reductie van arborisico's, en steeds vaker ook over verzuim- en reïntegratieproblematiek.

Tabel 13.7 Voortgang en financiële reservering convenanten arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid
 AantalBereik werknemersFinanciële reservering
   SZWsectoren/sociale partners
Convenanten292,3 miljoen€ 58,6 mln€ 162,0 mln
Intentieverklaringen221,3 miljoen  
Oriëntatiefase50,1 miljoen  
Totaal gestarte trajecten563,8 miljoen  

Bron: Beleidsafdeling

Tabel 13.8: Intentieverklaringen en conventanten naar onderwerp
Prioritaire arbeidsrisico'sIntentieverklaringenconvenanten
tillen/fysieke belasting1013
Werkdruk1320
RSI912
Schadelijk geluid43
Oplosmiddelen73
Allergene stoffen25
Kwarts11
Reïntegratie in 1e ziektejaar1621
Overig512
Totaal excl. Dubbeltelling2229

Bron: Beleidsafdeling

Het begin 1999 geformuleerde streven was om eind 2002 minimaal 20 arboconvenanten te hebben gesloten (SZW, Nota arboconvenanten nieuwe stijl, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 375, nr. 1). Dat aantal is eind 2001 al bereikt. Er lopen totaal 56 convenanttrajecten in 45 bedrijfstakken. Inmiddels zijn 29 arboconvenanten en 22 intentieverklaringen getekend.

Van de 29 convenanten zijn er 22 afgesloten met hoogrisicobedrijfstakken. De overige 7 convenantssectoren zijn zogenaamde zelfmelders.

Om de preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te versterken en de noodzakelijke investeringen in verbetering van het arbo- en verzuimbeleid te ondersteunen, zal het kabinet de aanpak via de Arboconvenanten de komende jaren voortzetten. Deze aanpak zal in samenspraak met werkgevers en werknemers met onmiddelijke ingang vooral worden gericht op aanvullende afspraken over verzuim en reïntegratie, waaronder ook afspraken over de reïntegratie uit de WAO. Met deze nieuwe impuls is het streefcijfer van af te sluiten convenanten verhoogd tot 40 per eind 2003.

Tabel 13.9: Afgesloten convenantenDoelgroep criterium 2001 streven 2002 streven 2003
sociale partnersaantal afgesloten convenanten222040

Bron: Beleidsafdeling

Arbeidsgehandicapten

Voortbordurend op het werk van Donner I en de Commissie Arbeidsgehandicapten en Werk (onder leiding van de heer Westerlaken) zullen initiatieven worden ontplooid die zijn gericht op actieve bewustwording van datgene wat arbeidsgehandicapten nog kunnen. Daarbij zijn zowel de arbeidsgehandicapten zelf als de werkgevers doelgroep.

Aanscherping veiligheidsbeleid

Recente rampen als in Enschede, Volendam en Toulouse die voortkomen uit bedrijfsactiviteiten tasten het veiligheidsklimaat aan. SZW zet in op een aantal trajecten waarin het werken met gevaarlijke stoffen en de bedrijfsveiligheid in het geding zijn. De ketenaanpak stoffenbeleid – zoals die vorm heeft gekregen in het lopende SOMS-traject (= strategisch omgaan met stoffen; een gezamenlijk traject van met name VROM en SZW, in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven) – wordt geïntensiveerd. Kern ervan is dat ketenpartners (producenten, handel, gebruikers) met elkaar afspraken maken over communicatie en risicobeheersing.

Voorts wordt ingezet op ontwikkeling en implementatie van een risicomodel voor bedrijfsveiligheid, aansluitend op het risicobeleid van VROM, V&W (externe veiligheid) en BZK (rampenbestrijding). Daarmee kunnen bij de besluitvorming over risicodragende activiteiten – door overheden en op bedrijfsniveau – de risico's van alle belanghebbenden (zowel werknemers als publiek) op gelijke en adequate wijze worden meegewogen. Het daadwerkelijk en duurzaam «leren van lessen» wordt ondersteund door een veiligheidsbewustzijn campagne, gericht op het bedrijfsleven, en een Europees brede aanpak. Deze brede aanpak ligt in het verlengde van initiatieven van de Europese Commissie om op Europees niveau het veiligheidsbewustmakingsproces te versterken.

Farbo-regeling

Tabel 13.10: FARBOdoelgroepCriterium2001streven 2002streven 2003
aanvragers, FARBO non-profitbedrag waarover arbeidsinspectie positief adviseert€ 14 mln€ 28 mln€ 45 mln

Bron: Arbeidsinspectie

Tabel 13.11: Fiscale uitgaven Farbo-regeling (x € 1 mln)
 2001120022003200420052006
Farbo-regeling Profit20115234
Farbo regeling Non profit0,512222

1 voorlopige cijfers

De Farbo-regeling voorziet in een fiscale faciliteit voor ondernemers (afschrijving op een willekeurig moment) bij aanschaf van daarvoor aangewezen arbovriendelijke bedrijfsmiddelen. Doel van de regeling is het aanzienlijk verbeteren van de arbeidsomstandigheden, en zo mogelijk de reïntegratie. Voor de non profit sector bestaat sinds begin 2001 een overeenkomstige tegemoetkoming via afdrachtvermindering loonbelasting en premie volksverzekeringen.

Het komende jaar wordt gestart met een nadere inventarisatie naar het gebruik van deze regeling binnen de non-profit sector. Op basis daarvan worden de doelstellingen voor 2004 en latere jaren geformuleerd.

Operationele doelstelling 4: Ontwikkelen, vaststellen en voorschrijven van basisnormen en handhaving daarvan.

In algemene zin is de inzet een helder en handhaafbaar stelsel van arbonormen, daar waar regelgeving noodzakelijk is. In arboconvenanten zijn respectievelijk worden beleidsregels ontwikkeld, zoals met name over fysieke belasting op bouwplaatsen respectievelijk in de zorg. Daarmee wordt een betrekkelijk algemeen geformuleerde norm gespecificeerd verhelderd.

De regels op het terrein van de arbeidsomstandigheden worden door de Arbeidsinspectie gehandhaafd. De eenheid voor de productie van de Arbeidsinspectie is het aantal af te sluiten interventietrajecten. Een interventietraject omvat alle bezoeken en administratieve afhandelingen die nodig zijn om te komen tot normconform gedrag bij bedrijven. De in te zetten handhavingsinstrumenten lopen van waarschuwingen, oplegging van bestuurlijke boete tot stillegging van werk. Bij overtreding van wetgeving worden bij eenzelfde bedrijf in opeenvolgende interventiebezoeken net zo lang (in zwaarte oplopende) handhavingsinstrumenten ingezet totdat alle overtredingen zijn opgeheven.

In 2003 vindt naar verwachting de voorgenomen reorganisatie van de Arbeidsinspectie plaats. Deze wijziging heeft tot doel het verder professionaliseren van de Arbeidsinspectie en verbetering van de aansturing. Belangrijke verandering is het omzetten van de organisatorische indeling in regio's naar indeling in bedrijfstakclusters. De Major Hazard Control zal meer herkenbaar in een aparte organisatorische eenheid plaatsvinden.

De Arbeidsinspectie heeft ten doel om in 2005 de volgende dekkingspercentages voor Arbo-inspectie naar bedrijfstak en bedrijfsgrootte te realiseren:

Tabel 13.12: Nagestreefde inspectiefrequentie naar bedrijfsgrootte
doelgroep/terreinrisicoklasserealisatie 2001streven 2005
  aantal werknemersaantal werknemers
  2–910–99>992–910–99>99
Landbouw & IndustrieHoog3%15%30%8%13%18%
 Laag1%7%20%3%3%3%
BouwHoog3%16%52%11%16%21%
 Laag2%11%23%6%6%6%
Overheid & DienstverleningHoog0%4%21%6%11%16%
 Laag0%4%15%1%1%1%

bron: Arbeidsinspectie

Zoals uit de tabel blijkt is het streven erop gericht dat het accent van de inspecties in de komende jaren wat gaat verschuiven naar de kleinere bedrijven.

Binnen de Arbeidsinspectie wordt gewerkt aan verbetering van het risico-analysemodel. Dat kan op termijn leiden tot bijstelling van de tabel.

In artikel 13 is dat deel van de producten van de Arbeidsinspectie begroot dat in relatie staat tot de beleidsdoelstellingen van dit artikel. De overige producten worden in artikel 98 Algemeen opgevoerd, omdat de uitgaven daarvoor niet onder een van de huidige beleidsartikelen vallen.

Tabel 13.13: Frequentietabel inspecties bij bedrijven
Doelgroepcriteriumrealisatie 2001streven 200220032004200520062007
BedrijvenArbo-trajecten*13 77413 89716 44117 55018 25018 25018 250
 Klachtonderzoek2 1782 2462 1652 1652 1652 1652 165
 Ongevalsonderzoek2 5592 4252 4712 4712 4712 4712 471
 Overig reactief2 031989650650650650650
 Major Hazard Control62165392326326326326

* exclusief arbeidsstijdenwet/ Bron: arbeidsinspectie

Om de hierboven getoonde inspectiefrequentie te realiseren wordt het aantal Arbo-inspecties tot 2005 opgevoerd.

Het aantal te onderzoeken arbeidsongevallen en klachten over arbeidsomstandigheden is al enkele jaren stabiel en wordt voor de komende jaren eveneens stabiel verondersteld.

De productie Overig reactief is in 2001 hoger dan gebruikelijk geweest als gevolg van de MKZ-crisis en de aanslagen in de Verenigde Staten.

De productie Major Hazard Control wordt in 2003 anders bepaald, vandaar het hogere aantal. In 2002 lag het accent op het beoordelen van de Veiligheidsrapporten, vanaf 2003 is het product breder gedefinieerd (BRZO-, VR-beoordelingen, ARI&E-beoordelingen en PBZO-inspecties).

13.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.14:13 Verbetering arbeidsomstandigheden (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen14 58679 322111 34757 71545 61938 66913 769
 Uitgaven11 15574 749114 76664 15048 39638 66913 769
         
 Apparaatsuitgaven049 09453 9610000
 Personeel033 19734 3120000
 Materieel015 89719 6490000
         
 Programmauitgaven11 15525 65560 80564 15048 39638 66913 769
 Convenanten arbeidsomstandigheden10 40122 85742 84746 18933 56024 3692 269
 Subsidies en overige beleidsuitgaven7542 79817 95817 96114 83614 30011 500
         
 Ontvangsten1 9855 0845 0845 0845 0845 0845 084

Toelichting bij de cijfers

Van de voor 2003 geraamde apparaatsuitgaven heeft € 47 mln betrekking op de inzet van de Arbeidsinspectie. De programmauitgaven op dit artikel vloeien voort uit de bijdragen die gedaan worden in het kader van de arboconvenanten (onderdeel «convenanten arbeidsomstandigheden») en uit verstrekte (incidentele) subsidies (onderdeel «Subsidies en overige beleidsuitgaven»). Uit tot nu toe afgesloten convenanten blijkt een convenant gemiddeld ongeveer € 2 mln te kosten (conform het uitgangspunt). Er zijn 29 convenanten gesloten, waarin ruim € 58 mln aan bijdrage(n) vanuit dit artikel is afgesproken. Er zijn 22 intentieverklaringen getekend. Van de uitgaven heeft circa 90% betrekking op operationele doelstelling 3.

Naar verwachting zullen eind 2003 40 convenanten zijn afgesloten.

Subsidies worden onder meer verstrekt voor projecten en maatregelen op het gebied van RSI, fysieke belasting, vroegtijdige reïntegratie, kwaliteitsbevordering arbodienstverlening en activiteiten die te maken hebben met de implementatie van de Wet Verbetering Poortwachter en de Leidraad «aanpak verzuim om psychische redenen» van de Commissie Donner 1. Voor een verdere toelichting en onderbouwing verwijs ik naar paragraaf 13.2 «Operationele doelstellingen», onder 1. en 2.

De ontvangsten vloeien voort uit de op grond van de Arbeidsomstandighedenwet opgelegde bestuurlijke boeten.

In de realisatie 2001 is niet begrepen een bedrag van ruim € 1,2 mln dat in dát jaar is uitgegeven aan subsidies die via de toenmalige zogenoemde Samalo-prioriteringssystematiek door SZW zijn verstrekt. Deze uitgaven zijn opgenomen in de realisatie 2001 van artikel 98 «Algemeen». Deze subsidies zijn in de ramingen vanaf 2002 wél in dit artikel begrepen.

13.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 13.16: Budgetflexibiliteit
  2002 2003 2004 2005 2006
Totaal geraamde kasuitgaven 74 749 114 766 64 150 48 396 38 669
Totaal apparaatsuitgaven 49 094 53 961      
Totaal programmauitgaven25 655%60 805%64 150%48 396%38 669%
Waarvan juridisch verplicht 100% 60% 40% 25% 10%
Totale flexibiliteit 0% 40% 60% 75% 90%

De omvang van de juridische verplichtingen is indicatief. Eind 2002 zal een aanmerkelijk deel van de programmauitgaven voor 2003 en volgende jaren nog niet juridisch zijn verplicht. Reden hiervan is dat eerst ná het op 3 juli 2002 gesloten Strategisch Akkoord extra middelen voor dit beleidsterrein beschikbaar zijn gekomen (€ 25,0 mln voor 2003, € 40,8 mln voor 2004, daarna aflopend naar € 36,4 mln voor 2006); deze extra middelen zullen eind 2002 voor een groot deel nog niet juridisch verplicht kunnen zijn, onder meer omdat aan het afsluiten van arboconvenanten doorgaans een vrij lang onderhandelingstraject vooraf gaat.

Op het budget zijn middelen voortvloeiend uit afgesloten convenanten als verplichtingen aangemerkt. Voor 2002 zijn eveneens al verplichtingen aangegaan voor reeds in gang gezette activiteiten. Daarnaast is sprake van andere bestuurlijke en/of juridische verplichtingen met een langere tijdshorizon. Zo heeft het NCvB een wettelijke taak en heeft het NEN bestuurlijke taken, gemandateerd door SZW. Het «flexibele» deel van het budget is voorzien voor de nog lopende convenantstrajecten, waarvoor de intentieverklaring is afgesloten. De apparaatsuitgaven zijn alle toekomstige jaren voor 4,5% flexibel.

13.5 Veronderstellingen

Voor de convenanten is er van uitgegaan dat zij pas in de laatste jaren bijdragen gaan leveren aan de doelrealisatie in reductie van risico's. Het grootste gedeelte van de convenanten werd in 2001 afgesloten; de meeste met een looptijd van 3 jaar. Wat betreft de RI&E is versterking van het ingezette strikte handhavingsbeleid verondersteld. Voor de Farbo-regeling is voor de non-profit sector een meer aarzelende start dan in de marktsector verondersteld, waar ondernemers ondermeer voor milieu-investeringen het verschijnsel fiscale facilitering al kenden. Gecorrigeerd voor prijs/loonontwikkeling ontstaat het volgende beeld van de raming versus de realisatie:

Grafiek raming versus realisatie apparaats- en programmauitgaven artikel 13kst-28600-XV-2-12.gif

Door de toerekening van appraraatsuitgaven treedt van 2001 op 2002 een trendbreuk op.

13.6 Groeiparagraaf

De in paragraaf 13.4 opgenomen budgetflexibiliteit is indicatief. Bezien moet worden hoe in de toekomst exactere informatie kan worden verstrekt.

De vermelde prestatiegegevens zijn nog niet in alle gevallen volledig «dekkend» ten opzichte van de geformuleerde operationele doelstellingen. Met een plan voor onderzoek en informatie-ontwikkeling wordt gewerkt aan uitbreiding van prestatiegegevens, zoveel mogelijk op te nemen in begroting en jaarverslag 2004.

Tabel 13.17: Overzicht mogelijk toekomstige prestatiegegevensStand van zaken
Algemene doelstelling arbeidsomstandigheden: 
maatschappelijke kosten en baten van arbeidsomstandighedenonderzoek start in 2002
Operationele doelstelling 1 reductie risico's: 
RSI-monitor instrumentstreefcijfer is in ontwikkeling
Streefcijfer reductie arbeidongevallenin onderzoek
Streefcijfer Blootstelling aan gevaarlijke stoffenin onderzoek
Streefcijfer Blootstelling aan stralingin onderzoek
Streefcijfers werkdruk, tillen, geluid na aangegeven horizonna horizon bezien
Door arbodienst getoetste RI&E'sin onderzoek
Operationele doelstelling 2 voorwaarden arbobeleidsvoering 
Verbetering Poortwachterper 2004 waarschijnlijk prestatiegegeven
OESO indicatoren zware ongevallen met gevaarlijke stoffenper 2004 waarschijnlijk prestatiegegeven
Doorwerking certificatiebeleidper 2004 waarschijnlijk prestatiegegeven
CE-merk andere arbeidsmiddelen dan heftrucks (bv. Landbouwmachines)in overweging
Tevredenheidsonderzoek Kennis en DocumentatieCentrum; www.arbo.nlper 2004 waarschijnlijk prestatiegegeven
Operationele doelstelling 3 stimuleren betere arbeidsomstandigheden 
Prestatiegegeven arbeidsgehandicaptenper 2004 waarschijnlijk prestatiegegeven
Operationele doelstelling 4 ontwikkeling arbonormen 
Onderzoek schadelijkheid van stoffen en procedéshaalbaarheid wordt onderzocht
Processen risicobeoordeling, toelatingen en vergunningenhaalbaarheid wordt onderzocht

ARTIKEL 14 TEGEMOETKOMING ASBESTSLACHTOFFERS

14.1 Algemene doelstelling

De regeling asbestslachtoffers geeft uitdrukking aan een maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers

Tabel 14.1: Overzicht beleidsevaluaties
 startdatumeinddatumonderwerp
Algemene doelstellingeinde 2001april 2002Evaluatie TAS-regeling

Uit voorjaar 2002 afgerond evaluatieonderzoek is een aantal belangrijke knelpunten in de uitvoering naar voren gekomen. Het belangrijkste knelpunt is de lange doorlooptijd van totaal acht tot negen maanden tussen aanvraag en toekenning van de uitkering. Hierdoor is naar schatting 90 tot 95% van de slachtoffers reeds overleden als de werkgever of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) tot betaling overgaat. Belangrijkste oorzaak is de lange doorlooptijd die nodig is voor het zoeken naar aanwijzingen over de arbeidsrelatie bij werkgever en werknemer. Dit komt omdat doorgaans informatie wordt gezocht die circa dertig jaar oud is. Veel werknemers hebben die bewijsstukken (arbeidsovereenkomsten en loonstrookjes) niet meer.

Voorts is in het rapport geconcludeerd dat de criteria van de regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) streng zijn. Met name het criterium dat de maligne mesothelioom arbeidsgerelateerd moet zijn, is na dertig jaar vaak niet meer vast te stellen. Ook het criterium dat een tegemoetkoming alleen wordt verstrekt als de werkgever failliet of onvindbaar is, dan wel zich beroept op verjaring leidt er toe dat rechthebbenden tussen wal en schip kunnen raken.

Voorts blijken niet alle slachtoffers een uitkering aan te vragen omdat de aanvraag belastend is. Dit komt onder meer omdat zij er tegenop zien om ex-collega's er mee te confronteren dat ook zij mogelijk een dodelijke ziekte hebben opgelopen.

Thans wordt bezien of aanpassing van de regeling op grond van deze conclusies noodzakelijk is omdat de genoemde knelpunten afbreuk doen aan de doelstelling van maatschappelijke erkenning.

14.2 Operationele doelstelling

Het voorzien in een eenmalige tegemoetkoming aan asbestslachtoffers met maligne mesothelioom, die vanwege het ontbreken van een aansprakelijke werkgever geen schadevergoeding meer kunnen krijgen langs civielrechtelijke weg, respectievelijk onder bepaalde voorwaarden aan nabestaanden.

Doel van de TAS is om werknemers met een maligne mesothelioom die het gevolg is van beroepsmatige blootstelling aan asbest een tegemoetkoming in hun immateriële schade te verschaffen als uiting van maatschappelijke erkenning als zij er niet in slagen van hun (voormalige) werkgever een schadevergoeding te krijgen. Globaal ingeschat zullen in de komende vier decennia nog ongeveer 15 à 20 000 personen slachtoffer kunnen worden van deze ziekte.

De tegemoetkoming bedraagt een vast bedrag van € 15 882. De regelingis per 26 januari 2000 in werking getreden en wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB laat zich bij de toekenning adviseren door het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) inzake de vragen of er sprake is van maligne mesothelioom door beroepsmatige blootstelling en of de mogelijkheid ontbreekt om langs civielrechtelijke weg de schade op een werkgever te verhalen.

In de huidige TAS-regeling worden uitvoerige eisen gesteld aan onder meer de bewijslast. Of de slachtoffers aan die eisen voldoen wordt getoetst door het IAS en de SVB. Daardoor zijn risico's op misbruik en oneigenlijk gebruik beperkt. De evaluatie van de TAS-regeling bevestigt dit.

Volgens het rapport «De sociale verzekeringen in 2001» d.d. 7 juli 2002 van de Inspectie Werk en Inkomen voldeed de uitvoering van de TAS in dat jaar niet aan de rechtmatigheidseisen. Er bleken teveel fouten met financiële consequenties te zijn gemaakt. De SVB heeft medio 2001 zelf al geconstateerd dat er fouten zijn gemaakt en heeft in de loop van dat jaar al maatregelen getroffen om fouten in het vervolg zoveel mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen hebben effect gehad (van de gemaakte zeven fouten waren er zes gemaakt vóór de maatregelen zijn getroffen). Bij aanpassing van de TAS-regeling die thans wordt overwogen is misbruik en oneigenlijk gebruik één van de aandachtspunten.

14.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.2:14 Tegemoetkoming asbestslachtoffers(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen3 3944 2862 8592 8232 8232 8232 823
 Uitgaven3 3944 2862 8592 8232 8232 8232 823
         
 Apparaatsuitgaven0102360000
1Personeel069270000
2Materieel03390000
         
 Programmauitgaven3 3944 1842 8232 8232 8232 8232 823
1Reg. tegemoetkoming asbestslachtoffers3 3944 1842 8232 8232 8232 8232 823
         
9Ontvangsten0000000
Tabel 14.3: Prestatiegegevens tegemoetkoming asbestslachtoffers
 realisatie 2001raming 20022003
Programma uitgaven (x € 1 000)   
Eenmalige tegemoetkomingen2 5253 1762 143
Uitvoeringskosten8691 008680
Totaal Rijksbijdrage3 3944 1842 823
    
Volume (x 1)   
Aantal slachtoffers  400
Aantal toekenningen159200135
    
Gemiddelde uitgave (x € 1)   
Eenmalige tegemoetkoming15 88215 88215 882
Uitvoeringskosten5 4655 0405 040

Bron: SVB

De gegevens in deze paragraaf zijn gebaseerd op de huidige TAS-regeling. Voor 2002 wordt uitgegaan van 200 aanvragen en voor 2003 van 135 aanvragen. Hiermee is per jaar aan uitkeringslasten en uitvoeringskosten € 4,2 mln respectievelijk € 2,8 mln gemoeid.

14.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de asbestregeling is beperkt. Het betreft een open-einde-regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de regeling vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de regeling. Er is daarom afgezien van het opnemen van deze tabel.

14.5 Veronderstellingen

Bij de ramingen wordt er vanuit gegaan dat van het totaal aantal mensen met maligne mesothelioom dat een schadevergoeding vraagt, ongeveer éénderde deel vanwege het ontbreken van een aansprakelijke werkgever of vanwege verjaring van de vordering de gevraagde schadevergoeding niet krijgt. Deze mensen kunnen een beroep doen op de regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers. Na vaststelling van het recht op een tegemoetkoming ontvangt de aanvrager een eenmalige uitkering van € 15 882. Bij deze veronderstelling is rekening gehouden met een civielrechtelijke verjaringstermijn voor de aansprakelijkheid van werkgevers van 30 jaar.

Gecorrigeerd voor prijs/loonontwikkeling ontstaat het volgende beeld van de raming versus de realisatie:

Raming versus realisatie Regeling tegemoetkoming asbestslachtofferskst-28600-XV-2-13.gif

14.6 Groeiparagraaf

Met het oog op een optimale raming voor de uitvoeringskosten wordt bezien in hoeverre bij het Instituut voor Asbestslachtoffers informatie kan worden verkregen over het aantal afgewezen aanvragen. Dit aantal zal overigens naar verwachting net als in 2001 beperkt zijn.

BELEIDSARTIKEL 15 RIJKSBIJDRAGEN SOCIALE FONDSEN

15.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of compensatie van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren; de premiederving wegens gemoedsbezwaren; de gedaalde premieopbrengsten voor de volksverzekeringsfondsen wegens fiscale wijzigingen; en de kosten verbonden aan het opheffen van het AOW-gat voor vrouwen van grensarbeiders.

Een deel van de socialezekerheidsregelingen wordt gefinancierd door middel van premieheffingen. De premieheffing en de daarmee corresponderende uitgaven verlopen via de sociale fondsen. In een aantal gevallen heeft het kabinet besloten elementen buiten de premieheffing te houden en in plaats daarvan een rijksbijdrage aan de sociale fondsen te geven:

• SZW draagt bij aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ). Via het AfZ wordt de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (Waz) gefinancierd. De Waz verzekert o.a. beroepsbeoefenaren tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid;

• Ter compensatie van de premiederving die voortvloeit uit de vrijstelling van premiebetaling voor gemoedsbezwaarden, voorziet SZW in een bijdrage aan de werknemersfondsen;

• SZW financiert de kosten die verbonden zijn aan het opheffen van het AOW-gat van grensarbeiders door middel van aan het gemeentefonds onttrokken gelden.

De rijksbijdragen aan de sociale fondsen zijn geen onderwerp van evaluatie-onderzoek. Dit onderzoek vindt plaats bij de regelingen die door de rijksbijdragen worden gefinancierd.

15.2 Operationele doelstellingen

1. Het medebekostigen van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren;

2. Het compenseren van de premiederving van de werknemersfondsen wegens gemoedsbezwaren;

3. Het compenseren van de premiederving van de volksverzekeringsfondsen wegens heffingskortingen;

4. Het opheffen van het AOW-gat van partners van grensarbeiders.

Operationele doelstelling 1: Het medebekostigen van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren.

SZW zorgt ervoor dat de rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheids-fonds Zelfstandigen (AfZ) zodanig wordt vastgesteld dat deze voorziet in de benodigde resterende dekking indien de Waz-premie die beroeps-beoefenaren over hun inkomen in rekening wordt gebracht, niet voldoende is om de lasten van deze groep te dekken. De Waz-premie wordt geïnd door de Belastingdienst en vervolgens afgedragen aan het AfZ.

Operationele doelstelling 2: Het compenseren van de premiederving van de werknemersfondsen wegens gemoedsbezwaren.

SZW voorziet in rijksbijdragen ter compensatie van de premiederving van de werknemersfondsen wegens aan werkgevers verleende vrijstelling tot premiebetaling uit hoofde van gemoedsbezwaren. Natuurlijke personen en rechtspersonen waarbij natuurlijke personen werkzaam zijn, kunnen bij het UWV een aanvraag doen voor vrijstelling wegens gemoedsbezwaren van de verplichting tot premiebetaling. Indien een ontheffing is verleend in het kader van één of meer werknemersverzekeringen, wordt er geen premie geheven. In plaats daarvan wordt voor die verzekeringen aan de werkgever een naheffingsaanslag in de loonbelasting (zonder verhoging) opgelegd ter hoogte van het bedrag waarvoor de werknemer aansprakelijk zou zijn geweest indien hem de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren niet was verleend.

Operationele doelstelling 3: Het compenseren van de premiederving van de volksverzekeringsfondsen wegens heffingskortingen.

Per 2001 is de BIKK (Bijdrage in de Kosten van Kortingen) geïntroduceerd. De BIKK compenseert de fondsen voor de volksverzekeringen (Of en Anf) voor een daling van de premieopbrengst. De daling van de premie-opbrengst is een gevolg van de invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001, waarmee per 1 januari 2001 het systeem van belastingvrije sommen is vervangen door een systeem van heffingskortingen en het arbeids-kostenforfait door een arbeidskorting. De hoogte van de BIKK wordt door SZW jaarlijks aangepast aan de wijziging van de totaal-geraamde kosten van de heffingskortingen, waarmee wijzigingen in de hoogte van de heffingskortingen op een adequate wijze worden meegenomen. Indien nodig wordt de compensatie ook aangepast aan de wijziging van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Operationele doelstelling 4: Het opheffen van het AOW-gat van partners van grensarbeiders.

Indien het daartoe ingediende wetsvoorstel door de Eerste Kamer is aanvaard, zal – met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 – de korting op het AOW-pensioen van vrouwen als gevolg van het feit dat hun echtgenoten in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 niet verzekerd waren voor de AOW, alsnog buiten toepassing worden gelaten. Hetzelfde geldt eveneens voor de korting op de toeslag waarop de pensioengerechtigde echtgenoot recht heeft ten behoeve van zijn jongere partner gedurende de periode dat zij de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt.

De volksverzekeringsfondsen worden beheerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de werknemersverzekeringsfondsen door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de uitvoering door de SVB en het UWV.

15.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.1: Rijksbijdrage sociale fondsen (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen41 1982 733 2232 982 8143 100 7886 792 9486 968 8937 213 089
 Uitgaven41 1982 733 2232 982 8143 100 7886 792 9486 968 8937 213 089
         
 Apparaatsuitgaven03492480000
1Personeel02362100000
2Materieel0113380000
         
 Programmauitgaven41 1982 732 8742 982 5663 100 7886 792 9486 968 8937 213 089
1Rijksbijdragen39 6722 731 7852 981 4773 099 6996 791 8596 967 8047 212 000
2Premiebijdragen1 5261 0891 0891 0891 0891 0891 089
         
 Ontvangsten0000000

Rijksbijdrage Waz

De premiebaten van de vrije beroepsbeoefenaren zijn geraamd op basis van voorlopige aanslagen van de Belastingdienst. De kosten van de premie-inning zijn geraamd op € 3,9 mln per jaar. Dit bedrag wordt gesaldeerd met de rijksbijdrage waarvan de hoogte is geraamd op € 13,7 mln per jaar.

De gerealiseerde premiebaten zullen op basis van de definitieve belastingaangiften worden berekend. Het dekkingspercentage van de rijksbijdrage Waz zal hierdoor naar verwachting naar beneden worden bijgesteld.

Waarschijnlijk zullen de inkomsten de komende jaren niet sterk muteren, maar zullen de uitgaven wel gaan toenemen door de instroom van nieuwe vrije beroepsoefenaren.

Premiebijdrage gemoedsbezwaarden

Tabel 15.2: Prestatiegegevens premiebijdrage gemoedsbezwaarden
 200120022003
Vergoedingen werknemersverzekeringen   
i.v.m. vrijstelling wegens gemoedsbewaren (x € 1 mln)1,51,11,1
    
Aantal premievrijstellingen818080
Gemiddelde vrijstelling (x € 1)18 83513 75013 750

In 2003 zullen naar verwachting circa 80 vrijstellingen aan werkgevers worden verleend wegens gemoedsbezwaren. De bijdrage van SZW komt overeen met de aan de belastingdienst betaalde premievervangende inkomsten- of loonbelasting en naheffing in de loonbelasting.

Tabel 15.3: Prestatiegegevens AOW gat vrouwen ex-grensarbeiders
 200120022003
Aantal gemiste verzekeringsjarennvt1 2381 238
Gemiddeld uitkering (x € 1 mln)nvt9 1849 184
Rijksbijdrage (x € 1 mln)nvt1111

15.4 Budgetflexibiliteit

De hoogte van de rijks- en premiebijdragen kan alleen worden aangepast door de wet- en regelgeving te wijzigen. De budgetflexibilteit is nihil. Daarom is in dit artikel afgezien van een tabel.

De rijksbijdrage aan het AfZ is afhankelijk van het verschil tussen de premie-inkomsten en de uitkeringslasten Waz van de beroepsbeoefenaren, alsmede van de kosten van premie-inning door de belastingdienst.

De financiering van de premiebijdrage gemoedsbezwaarden is budgettair neutraal, want tegenover de premiebijdrage van SZW staan gelijke ontvangsten aan premievervangende inkomsten- en loonbelasting bij Financiën.

De hoogte van de BIKK is afhankelijk van de hoogte van de heffingskortingen en de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

De rijksbijdrage ter financiering van het opheffen van het AOW-gat voor vrouwen van grensarbeiders is afhankelijk van de extra uitgaven aan AOW-pensioen voor deze groep.

15.5 Veronderstellingen

In dit artikel zijn geen tabellen met ramingen vs. realisaties opgenomen, omdat ramingen en realisaties niet van elkaar verschillen.

Verondersteld wordt dat het risico op arbeidsongeschiktheid binnen de populatie beroepsbeoefenaren evenredig is aan andere populaties.

15.6 Groeiparagraaf

Deze paragraaf heeft tot doel inzicht te geven in de verdere ontwikkelingen van de informatie over de prestatiegegevens. Deze informatie wordt verstrekt bij de inhoudelijke regelingen.

BELEIDSARTIKEL 16 RIJKSBIJDRAGEN SPAARFONDS AOW

16.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft, in die zin dat de AOW-premie ten hoogste 18,25% bedraagt.

Door de voortschrijdende vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de druk op de AOW in de toekomst toe. Het Spaarfonds AOW is in 1998 ingesteld om de financierbaarheid van de AOW-uitgaven op langere termijn zeker te stellen. Vanaf 2020 kan het Ouderdomsfonds een beroep doen op middelen uit het Spaarfonds om de toegenomen uitgaven aan AOW-uitkeringen zonder extra premieverhogingen te kunnen financieren.

Het Spaarfonds AOW is geen daadwerkelijk fonds, in de eigenlijke betekenis van het woord. Het Spaarfonds bevat immers geen werkelijke vermogenstitels. Het fonds is de facto een registratie van een op specifieke titel afgeloste schuld. De ten gunste van het fonds geboekte bedragen maken dan ook onderdeel uit van de collectieve sector. Stortingen in het Spaarfonds leiden niet tot een belasting van het begrotingssaldo.

Gelet op de aard van het artikel is het niet mogelijk een zinvolle tussengelegen doelstelling van beleid te formuleren, waarmee de mate van realisatie kan worden onderzocht en beoordeeld. Van evaluatie wordt daarom afgezien.

16.2 Operationele doelstellingen

Het reserveren van aanspraken op de schatkist ten behoeve van het Spaarfonds AOW

SZW draagt zorg voor de reservering van aanspraken op de schatkist – in elk volgend jaar tenminste € 113,4 mln hoger dan in het voorafgaande jaar teneinde in de toekomst rijksbijdragen te kunnen verlenen ter medefinanciering van de AOW. Naast de rijksbijdragen wordt het fonds ook gevoed door jaarlijkse rentebijschrijvingen.

Het vermogen van het Spaarfonds AOW (inclusief rentebaten) zal op basis van de huidige inzichten ultimo 2020 circa € 126 miljard bedragen. Het Spaarfonds AOW wordt beheerd door SZW. Bij wet is bepaald dat tot het jaar 2020 aan dit fonds geen middelen zullen worden onttrokken.

16.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.1:16 Rijksbijdrage spaarfonds AOW (bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen2 291 5902 405 2562 518 5162 631 9252 745 3702 858 8152 972 300
 Uitgaven2 291 5902 405 2562 518 5162 631 9252 745 3702 858 8152 972 300
         
 Apparaatsuitgaven0221360000
1Personeel0149300000
2Materieel07260000
         
 Programmauitgaven2 291 5902 405 0352 518 4802 631 9252 745 3702 858 8152 972 300
1Rijksbijdrage2 291 5902 405 0352 518 4802 631 9252 745 3702 858 8152 972 300
         
 Ontvangsten0000000

In 2003 zal naar verwachting € 686,7 mln aan rente worden toegevoegd aan de begroting van het Spaarfonds AOW. Het saldo van het Spaarfonds AOW zal daardoor per 31 december 2003 € 15,9 miljard bedragen.

Tabel 16.2: Prestatiegegevens Rijksbijdragen Spaarfonds AOW
 200120022003
Rijksbijdrage (x € 1 mln)2 291,62 405,02 518,5
Rentebaten (x € 1 mln)403,5536,6686,7
Vermogenspositie (x € 1 mln)9 730,412 672,115 877,2

16.4 Budgetflexibiliteit

In de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) is een minimum groeipad vastgelegd. Op grond hiervan wordt de rijksbijdrage ieder jaar met € 113,4 mln verhoogd. De Wfv staat wel hogere bijdragen aan het Spaarfonds toe, maar geen lagere. Vermindering van de jaarlijkse verhoging van de rijksbijdrage aan het Spaarfonds AOW tot onder € 113,4 mln vergt wetswijziging. Vanwege het bijzondere karakter van de rijksbijdrage aan het Spaarfonds AOW is geen tabel voor budgetflexibiliteit opgenomen.

16.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Aan het beleid ligt de veronderstelling ten grondslag dat indien geen extra maatregelen voor de financiering van de AOW worden getroffen, deze voorziening in de toekomst niet meer betaalbaar is.

16.6 Groeiparagraaf

De doelstellingen zijn wettelijk vastgelegd en zullen naar verwachting niet veranderen. De formulering van prestatieindicatoren is gezien de aard van het artikel niet zinvol.

BELEIDSARTIKEL 17 SUWI

17.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het bieden van ondersteuning in en het geven van sturing aan het transformatieproces van de oude uitvoeringsstructuur van de (publieke) arbeidsvoorziening en de sociale zekerheid naar een nieuw activeringsgericht uitvoeringsstelsel zoals neergelegd in de SUWI-wet.

Op 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) van kracht geworden. Door middel van het leveren van bijdragen in de kosten van transformatie van de oude naar de nieuwe organisatie, het bijdragen in de kosten van afwikkeling van Arbeidsvoorziening Nederland en het aanbieden van stimuleringsregelingen geeft het departement ondersteuning aan de implementatie van de SUWI-voornemens.

Dit artikel is specifiek gericht op de implementatie van het nieuwe stelsel, dat houdt in de tijdelijke kosten specifiek verbonden aan de opbouw van de nieuwe organisatie en de afwikkeling van de oude organisaties. De reguliere uitvoeringskosten van de nieuwe organisaties, die vanaf 2002 operationeel zijn, worden verantwoord op de beleidsartikelen van de desbetreffende regelingen (begrotings- en premiegefinancierd).

Gezien de beperkte horizon van dit artikel (naar verwachting 2003) zal het niet zelfstandig worden geëvalueerd. De regelingen voor Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG) en Regionale Platforms arbeidsmarktbeleid (RPA) worden geëvalueerd om te bezien of de financiële ondersteuning ook in latere jaren wordt voortgezet. De algemene doelstellingen van de SUWI-wet worden geëvalueerd in een afzonderlijke SUWI-evaluatie

17.2 Operationele doelstellingen

1. Het tijdelijk verstrekken van subsidies voor de inrichting van CWI;

2. Afwikkeling van de ontvlechting Arbeidsvoorziening Nederland (Arbvo);

3. Het tijdelijk verstrekken van subsidies ter stimulering van de inrichting van Bedrijfsverzamelgebouwen en van de coördinatie van de reïntegratiemarkt door middel van Regionale platforms;

4. Uitvoering van concrete projecten ter ondersteuning van de oprichting van CWI en UWV;

5. Afwikkeling van ESF-oud.

Het aantal doelstellingen vanuit dit artikel neemt in de tijd af.

Voor de implementatie van de SUWI-structuur zijn drie stimuleringsregelingen van kracht. De Centra voor Werk en inkomen (CWI)-regeling en de Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG)-regeling zijn tot en met 2002 van kracht. De Regionale platforms arbeidsmarktbeleid (RPA)-regeling loopt ook nog door in 2003. Alle drie de regelingen geven een bijdrage in de incidentele opstartkosten.

Bij de CWI-regeling is een sterke samenhang met de voormalige SWI-regeling (Samenwerking Werk en Inkomen), die ook de vorming van centra voor samenwerking werk en inkomen stimuleerde. Het aantal bedrijfsverzamelgebouwen zal zonder invloed van de stimuleringsregeling BVG in 2003 toenemen tot circa 50 vestigingen (voor 2005 is een verdere groei voorzien tot 118 bedrijfsverzamelgebouwen). In 2003 zal een bijdrage in de kosten van de 25 Regionale Platforms worden verstrekt.

17.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 17.1:17 Structuur uitvoeringsorg. werk en inkomen(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen592 342294 50735 7980000
 Uitgaven592 342294 50736 1010000
         
 Apparaatsuitgaven06 0302 0250000
1Personeel03 9961 7170000
2Materieel01 9143080000
3Agentschappen012000000
         
 Programmauitgaven592 342288 47734 0760000
1Facilitering oprichting CWI018 48000000
2Ontvlechting Arbvo471 72090 22000000
3Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouw (bvg-en)9985 76225 0000000
4Coördinatie reïntegratiemarkt11 2169 0769 0760000
5ICT6 3287 50000000
6Overig102 08025000000
7Afwikkeling ESF0157 18900000
         
 Ontvangsten08 00000000

Het zwaartepunt van de uitgaven lag in 2001 doordat in dat jaar het transformatieproces in volle gang was. Voor de jaren 2002 en 2003 zijn gelden gereserveerd voor de afwikkeling van de transformatie en voor de stimuleringsregelingen CWI, BVG en RPA. In 2003 zullen vooralsnog bijdragen worden verstrekt in het kader van de RPA-regeling en de ondersteuning van bedrijfsverzamelgebouwen (BVG).

Het in 2002 voorziene uitgavenbudget voor de ontvlechting van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is afkomstig uit de bij Voorjaarsnota 2002 getroffen budgettaire voorziening op de aanvullende post en betreft € 70 mln affinanciering onderhanden werk en € 20 mln eerste tranche kapitaalstorting KLIQ.

Het in 2002 voorziene uitgavenbedrag voor de afwikkeling ESF is afkomstig van de bij Najaarsnota 2001 getroffen budgettaire voorziening op de aanvullende post en betreft de beschikking inzake de artikel 24 procedure met betrekking tot de ESF-periode '94-'96, waartegen beroep is ingesteld (maar dat geen opschortende werking heeft).

17.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 17.2: Budgetflexibiliteit20022003200420052006
Totaal geraamde kasuitgaven294 50736 101   
Totaal apparaatsuitgaven6 0302 025   
Totaal programmauitgaven288 47734 076   
Waarvan juridisch verplicht 9 076   
* Waarvan bestuurlijk gebonden of complementair noodzakelijk279 80015 000   
Totaal flexibiliteit3%29%   

De budgetflexibiliteit van het SUWI-artikel is beperkt. De tijdelijk te verstrekken subsidies zijn gedeeltelijk flexibel, maar over het geheel van het begrotingsartikel bedraagt de budgetflexibiliteit in 2002 maximaal 3%. In 2003 is de bijdrage aan de Regionale Platforms en een subsidiebijdrage ten behoeve van de stimulering van bedrijfsverzamelgebouwen opgenomen. De eerste bijdrage is toegezegd voor een periode van drie jaar (2001–2003).

17.5 Veronderstellingen

De kosten 2002 en 2003 hebben grotendeels betrekking op de subsidieregelingen. De RPA-regeling betreft een vaste vergoeding per inwoner in het verzorgingsgebied van het regionale platform. Bij de CWI-regeling is rekening gehouden met de verwachte afwikkeling van in 2001 ingediende aanvragen. Bij de BVG-regeling is een bedrag gereserveerd gerelateerd aan het verwachte beroep op de regeling.

17.6 Groeiparagraaf

Het belang van een groeiparagraaf is gering gezien de beperkte horizon van dit artikel en de afname van de budgetten. Deze wordt niet verder uitgewerkt.

2.3 NIET-BELEIDSARTIKELEN

97 AFLOPENDE REGELINGEN

97.1 Algemene beleidsdoelstelling

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier uitsluitend om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

97.2 De afgesloten regelingen

Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

De wet Werkloosheidsvoorziening is financieel afgewikkeld. Het gaat hier uitsluitend om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Jeugdspaarwet

De premiëring van jeugdspaarovereenkomsten in het kader van de Jeugdspaarwet is per 1 januari 1992 ingetrokken. Dit betekent dat vanaf 1992 geen nieuwe spaarovereenkomsten in het kader van de Jeugdspaarwet kunnen worden afgesloten. De uitgaven hebben betrekking op de uitfinanciering van de aangegane jeugdspaarovereenkomsten en worden door de spaarinstellingen bij SZW in rekening gebracht. In 2001 zijn de laatste declaraties van de banken betaald en in 2002 is nog een bedrag gereserveerd voor nabetalingen. Na 2002 kunnen alleen nog uitgaven plaatsvinden op grond van beroepszaken.

Regeling ex-mijnwerkers

De Regeling vervroegde uittreding ex-mijnwerkers en de Silicoseregeling mijnwerkers zijn financieel afgewikkeld. Per 1 januari 2000 zijn alle rechthebbenden uitgestroomd, zodat op deze voorziening uitsluitend nog nabetalingen worden verantwoord. Op deze voorziening wordt tevens de Rijksbijdrage aan het Algemeen Mijnwerkersfonds verantwoord.

IHS-banenpools

In verband met koopkrachtverlies voor ex-banenpoolers is in 1999 een afbouwregeling gecreëerd met een looptijd van 3 jaar met als doel koopkrachtreparatie van optredende negatieve koopkrachteffecten. Op deze voorziening worden uitsluitend eventuele nabetalingen verantwoord.

97.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 97.1: 97 Aflopende regelingen(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen839167320000
 Uitgaven2 980349214182182182182
         
 Apparaatsuitgaven0167320000
1Personeel0113270000
2Materieel05450000
         
 Programmauitgaven2 980182182182182182182
1Financiële afwikkeling afgesloten regelingen4000000
2Jeugdspaarwet2 141000000
3Regeling ex mijnwerkers0182182182182182182
8IHS-banenpools835000000
         
 Ontvangsten013700000

De bedragen 2001 zijn de in dat jaar uiteindelijk gerealiseerde uitgaven. Naast de toerekening van de apparaatsuitgaven zijn alleen voor de afwikkeling van de Jeugdspaarwet en voor de regeling ex-mijnwerkers in 2002 en volgende jaren nog bedragen geraamd.

De rijksbijdrage aan het Algemeen Mijnwerkersfonds loopt tot 2010 en bedraagt € 0,182 mln per jaar.

97.4 Budgetflexibiliteit

Het betreft hier in alle gevallen uitfinanciering van aflopende en of afgesloten regelingen. De budgetten zijn derhalve volledig inflexibel.

98 ALGEMEEN

98.1 Karakter van de uitgaven

Op dit artikel worden apparaatsuitgaven toegelicht die niet direct kunnen worden toegerekend aan één van de andere beleidsartikelen, naar de premiegefinancierde sector en naar Arbeidsverhoudingen. Op dit artikel worden verder de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving toegelicht.

Personeel en materieel

Het totale personele en materiële budget (inclusief huisvesting en automatisering) in 2003 bedraagt € 201,5 mln. Van het totale budget van personeel en materieel wordt € 68,4 mln toegerekend aan de beleidsartikelen zodat per saldo € 133,0 mln op het niet-beleidsartikel 98 wordt verantwoord.

De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW van € 21,5 mln (artikel 2) en de bijdrage aan het Agentschap i.o. IWI van € 35,9 mln (artikel 98) zijn buiten deze berekening gehouden.

De toedeling naar de beleidsartikelen in 2003 is als volgt in de begrotingsstukken verwerkt.

Tabel 98.1: Toedeling naar beleidsartikelen van het totale personele en materiële budget
BeleidsartikelPersoneel (x € 1 000)MaterieelTotaal apparaat
1. Basisdienstverlening Werk en Inkomen42696522
2. Stimulering en Kwaliteitsbevordering Arbeidsaanbod3 4366004 036
3. Aanvullende werkgelegenheid45382535
4. Aangepast en begeleid werken46884552
5. Algemene Inkomensgarantie op minimumniveau2 5295723 101
6. Inkomensgarantie voor jonggehandicapten771693
7. Inkomensaanvulling herkeurde arbeidsongeschikten15318
8. Tijdelijke Inkomensgarantie kunstenaars621173
9. Tegemoetkoming in de kosten van kinderen771693
11. Bevordering combimogelijkheden arbeid en zorg14527172
12. Coördinatie emancipatiebeleid2 2965812 877
13. Verbetering arbeidsomstandigheden34 31219 64953 961
14. Tegemoetkoming asbestslachtoffers27936
15. Rijksbijdrage sociale fondsen21038248
16. Rijksbijdrage AOW-spaarfonds30636
17. Structuur uitvoeringsorganisatie werk & inkomen1 7173082 025
97. Aflopende regelingen27532
98. Algemeen68 73266 130133 042
99. Nominaal en onvoorzien   
Totaal apparaatsuitgaven113 03988 413201 452

Voor het jaar 2003 wordt € 68,4 mln van de apparaatsuitgaven toegerekend aan de beleidsartikelen. De toerekening naar de beleidsartikelen is ten opzichte van de begroting 2002 met circa € 9 mln afgenomen. De lagere toerekening is ontstaan door de herstructurering van het departement. In de nieuwe organisatie zijn de apparaatsuitgaven van de uitvoerende organisatie-onderdelen als het SIOD, het Agentschap SZW en de Inspectie Werk & Inkomen niet meer als materiële uitgaven toegerekend aan de beleidsartikelen. In de komende jaren zal de toerekeningsmethodiek nog verder worden verfijnd.

Een onderdeel van de apparaatsuitgaven op artikel 98 zijn de uitgaven van de Arbeidsinspectie.

Arbeidsinspectie

De missie van de Arbeidsinspectie (AI) luidt: «Wij pakken misstanden aan en leveren politiek relevante informatie». Het aanpakken van misstanden vraagt om een gedegen inzicht in het veld en een weldoordachte aanpak. Hierdoor kan met een beperkte capaciteit worden bereikt dat de bedrijven en instellingen waar toezicht van de Arbeidsinspectie nodig is om tot een voldoende niveau van naleving te komen, dit toezicht ook daadwerkelijk ervaren. In 2003 wordt verdere versterking van de handhavingsdruk nagestreefd. De extra inspecteurs zijn inmiddels opgeleid en kunnen operationeel worden ingezet. Die inzet zal, op basis van een aangepast risicomodel met identificatie op macroniveau van de actuele risico-sectoren en de risico-onderwerpen, waaronder ook de grote ziekmakers en WAO-veroorzakers, zichtbaar worden. Met name in de dienstverlenende sector zal de Arbeidsinspectie meer dan voorheen actieve inspectieprojecten kunnen gaan uitvoeren. De organisatie zal na een «kanteling» van het model van besturing meer bedrijfstakgericht zijn. De voorgenomen bedrijfstakdirecties zullen daarmee een betere aansluiting op het veld geven. De effectiviteit van het optreden op bedrijfstakniveau en in de afzonderlijke bedrijven verbetert dan.

Tabel 98.2: Producten Arbeidsinspectie 2003 Aantal % van de capaciteit
Arbo-trajecten16 44141,3
ATW-trajecten (Arbeidstijdenwet)1 9055,3
WAV-trajecten (Wet Arbeid Vreemdelingen)2 52710,0
Klachtenonderzoek2 1656,8
Ongevalsonderzoek2 47114,2
Major Hazard Control3927,8
Overig reactief6502,4
AVO-monitor rapportage14,4
Desk-research rapportages201,2
CAO-registraties8001,2
AVV-Cao's2501,4
Verplichtstelling Pensioenfondsen400,1
Beschikkingen/Ontheffingen/Vergunningen/Adviezen1 3403,8
Totaal 100,0

Voor de begroting zijn dertien productgroepen onderscheiden. Arbo, ATW (Arbeidstijdenwet), WAV (Wet Arbeid Vreemdelingen), Klachtenonderzoek en Ongevalonderzoek worden begroot als het aantal af te sluiten interventietrajecten. Een af te sluiten interventietraject omvat alle bezoeken en administratieve afhandeling nodig om te komen tot normconform gedrag bij een bedrijf. De producten Arbo-trajecten, Klachtenonderzoek, Ongevalonderzoek, Overig reactief en Major Hazard Control zijn begroot en nader toegelicht in beleidsartikel 13 Verbetering Arbeidsomstandigheden. Resultaten uit een deel van de Arbo- en ATW-trajecten worden gebruikt voor de Arbo- en ATW-monitorrapportages. Op het gebied van handhaving van de Wet Arbeid Vreemdelingen worden in 2003 door de AI nalevingsbevorderende projecten ondersteund zodat illegale tewerkstelling in een aantal probleemsectoren teruggedrongen kan worden. Het jaarlijkse arbeidsvoorwaardenontwikkelingsonderzoek, kortweg AVO-monitor genoemd, is als apart product onderscheiden. De informatie die dit onderzoek oplevert, wordt ook gebruikt voor een aantal van de deskresearch-analyses. De onderste vier productgroepen zijn, onder andere, activiteiten in het kader van de vergunningverlening, algemeen verbindend verklaren van CAO's, aanvragen in het kader van de Wet Melding Collectief Ontslag en de Kernenergiewet en het verplichtstellen van pensioenfondsen.

Programmauitgaven artikel 98

De programmauitgaven op dit artikel zijn het Primair proces, Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving. Delen van deze beleidsuitgaven kunnen worden toegerekend naar beleidsartikelen en zullen daar worden verantwoord. Voor het behoud van een totaaloverzicht per uitgavencategorie zal op dit artikel inzicht worden gegeven in de totale omvang van de budgetten.

Voorlichting

Het totale budget bedraagt € 5,5 mln. Hiervan wordt € 0,2 mln toegerekend aan beleidsartikel 12 Coördinatie emancipatiebeleid en blijft € 5,3 mln centraal geraamd op artikel 98.

Subsidies

Het totale subsidiebudget van SZW bedraagt in 2003 € 35,0 mln. Hiervan wordt € 30,3 mln toegerekend aan beleidsartikelen en is € 4,7 mln centraal geraamd op artikel 98. De taakstelling op subsidies uit het Strategisch Akkoord van € 0,9 mln. in 2003, oplopend tot € 2,4 mln. in 2006 is in de begroting verwerkt.

De toedeling van de kasbedragen naar de beleidsartikelen in 2003 is als volgt in de begrotingsstukken verwerkt.

Tabel 98.3.Toedeling kasbedragen Subsidies naar de beleidsartikelen 2003
Nr.BeleidsartikelSubsidies (x € 1 000)
2Stimulering en Kwal. Bevordering Arbeidsaanbod (Subsidies)4 695
2Stimulering en Kwal. Bevordering Arbeidsaanbod (AG SZW (EQUAL))6 807
5Alg. Inkomensgarantie op minimumniveau908
13Verbetering arbeidsomstandigheden17 958
98Algemeen4 662
 Totaal subsidieuitgaven SZW35 030

Voor alle subsidiabele activiteiten van SZW worden de kaders sinds 1998 gesteld door de Kaderwet SZW-subsidies en de Algemene Regeling SZW-subsidies. Hierin zijn de bepalingen opgenomen waaraan de subsidieverstrekking moet voldoen. Vanaf 2002 worden de verstrekte subsidies zoveel mogelijk in de begroting zichtbaar gemaakt bij het beleidsartikel dat betrekking heeft op een specifieke doelstelling waar de subsidie een bijdrage aan levert.

Er is echter een aantal subsidies die niet aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toebedeeld omdat er geen begrotingsgefinancierde middelen mee gemoeid zijn, alsmede een aantal subsidies waarvan de toekenningsprocedure nog loopt en die nog definitief niet zijn toegekend. Voor beide categorieën subsidies geldt dat ze zijn opgenomen onder beleidsartikel 98 «Algemeen». Daarnaast wordt een klein reservebudget gehanteerd dat kan worden ingezet voor aanvullende subsidieaanvragen die gedurende het jaar worden ingediend. Ook dit reservebudget is geplaatst onder artikel 98.

Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt € 69,6 mln (verdeeld over de artikelen 1, 5 en 98). Hiervan heeft € 30,5 mln betrekking op lopend handhavingsbeleid en € 39,1 mln op de uitvoering van de fraudemaatregelen op grond van het Strategisch Akkoord. Speerpunten zijn voor SZW de intensivering van de bestrijding van misbruik van en (zwarte) fraude met overheidsprestaties en de intensieve aanpak van identiteitsfraude.

Voor de uitvoering van het lopende handhavingsbeleid is € 12,9 mln toegerekend aan beleidsartikel 5 «Algemene inkomensgarantie op minimumniveau» voor met name inlichtingenbureau, internationale fraudebestrijding en stimulering van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden voor de opsporing. Een bedrag van € 17,5 mln is niet naar beleidsartikelen toegerekend. Daarvan is in totaal ca. € 6,1 mln geoormerkt voor experimenteel onderzoek naar toepassing van de chipcard, het Westland InterventieTeam en de Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams. De resterende € 11,4 mln is gereserveerd voor additionele handhavingsprojecten en kwaliteitsverbetering van de uitvoering; de concrete invulling hiervan wordt eerst eind dit jaar vastgesteld.

Op grond van het Strategisch Akkoord moeten met de fraudemaatregelen netto-opbrengsten worden gerealiseerd oplopend tot € 120 mln in 2006. De uitgaven en bruto-opbrengsten in zowel de begrotings- als de premiesfeer zijn in de onderstaande tabel weergegeven. Op de begroting is € 3 mln toegerekend aan beleidsartikel 1 voor de uitgaven van verhoging van het kennisniveau over identiteitsfraude van baliepersoneel bij CWI's. Aan beleidsartikel 5 is € 18 mln toegerekend voor de uitgaven van met name introductie van de methode «hoogwaardig handhaven» bij gemeenten, uitbreiding van fysieke controles door gemeenten, verbetering van gegevensuitwisseling en verhoging van het kennisniveau van baliepersoneel over identiteitsfraude. Op artikel 98 is € 18,1 mln gereserveerd voor de uitgaven van met name verbetering van de informatievoorziening, uitbreiding van de interventieteams en projecten ter bestrijding van identiteitsfraude (regionale samenwerking, intensieve voorlichting en optimalisering van sofinummerbeheer).

De premiegefinancierde uitgaven hebben met name betrekking op uitbreiding van de fysieke controles door het UWV en op de intensieve aanpak van identiteitsfraude.

Tabel 98.4: Bruto-opbrengsten en uitgaven Fraude (x € 1 mln)
 2003200420052006
Bruto-opbrengsten64,0101,4142,9171,3
waarvan:    
– begrotingsgefinancierde uitkeringslasten (art.5, 9)14,937,352,958,2
– premiegefinancierde uitkeringslasten (WAO, WW)14,019,827,636,5
– begrotingsontvangsten (boeten, art. 2)0,01,02,02,0
– premie-ontvangsten35,143,360,474,6
     
Uitgaven53,460,862,950,8
waarvan:53,4   
– begrotingsgefinancierd (art. 1, 5, 98)39,142,744,336,7
– premie-gefinancierd (WAO, WW)14,318,118,614,1
     
Saldo (= netto-opbrengsten)10,640,680,0120,5

98.2 Budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel is zichtbaar gemaakt welke delen van de budgetten wordt toegerekend aan de beleidsartikelen. Onderstaand overzicht biedt inzicht in het totaal van de budgetten die niet worden toebedeeld en dus op het artikel Algemeen worden begroot en verantwoord.

Tabel 98.5:
98Algemeen(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen306 807238 932232 645298 722307 067302 756299 656
 Uitgaven274 153259 464226 160297 012305 468302 848299 656
         
 Apparaatsuitgaven212 925218 188168 935229 500226 355227 134227 134
1Personeel135 81770 98566 732110 102106 935103 247103 247
2Materieel32 02744 32822 45044 66144 65644 65644 656
3Huisvesting22 75335 27524 23624 75624 75629 06729 067
4Automatisering22 32831 70719 62414 08814 11514 27114 271
5Bijdrage moederdepartement aan Agentschap IWI 35 89335 89335 89335 89335 89335 893
         
 Programmauitgaven61 22841 27657 22567 51279 11375 71472 522
1Primair proces4 8286 1351 7811 8381 8381 8381 838
2Onderzoek en beleidsinformatie12 31413 7049 8039 8039 8029 8019 802
3Voorlichting7 6967 1405 3364 2014 2014 2014 201
4Subsidies12 3852 1824 6629 81610 82710 74817 555
5Handhaving en kwaliteitsverb. uitvoering24 00512 11535 64341 85452 44549 12639 126
6Waarborg en garanties0000000
         
 Ontvangsten3 4554 4821 7701 7701 7701 7701 770

Bijdrage moederdepartement aan Agentschap IWI

De bijdrage in 2003 aan de baten- en lastendienst i.o. Inspectie Werk & Inkomen van € 35,9 mln. is begroot op dit artikel 98. De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW van € 21,5 mln. is begroot op artikel 2 «Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsaanbod».

Taakstelling personeel

In het Strategisch Akkoord is sprake van drie taakstellingen op het gebied van personeel. Het betreft een taakstelling op het personeel, op de incidentele loonontwikkeling en op de inhuur van externen.

De personele taakstelling bestaat uit een efficiency-taakstelling van 4% en een volume-taakstelling van 7%. De totale taakstelling van 11% moet in vier jaar worden gerealiseerd en bedraagt uiteindelijk € 13,0 mln per jaar (in 2003: € 5,25 mln.).

De vergoeding voor incidentele loonontwikkeling wordt in vier jaren verlaagd van 0,6% tot 0,5% en levert een besparing op van € 0,1 mln.

De bezuiniging op de inhuur van externen bedraagt € 1,6 mln en dient in 2003 te worden gerealiseerd.

98.3. Budgetflexibiliteit

Tabel 98.5:Budgetflexibiliteit 2002 2003 2004 2005 2006
Totaal apparaatsuitgaven 218 188 237 345 229 500 226 355 227 134
Waarvan juridisch verplicht218 188100%226 64495.5%209 30491.2%197 15587.1%188 97583.2%
Budgetflexibiliteit 0% 4,5% 8.8% 12.9% 16.8%

Apparaatsuitgaven

De categorieën apparaatsuitgaven zijn niet los van elkaar te zien. Wanneer er personeel in dienst is zullen er uitgaven voor personeel, materieel, huisvesting en automatisering moeten worden gedaan. Uitgaven aan inhuur van externe deskundigen zijn in principe flexibel en worden vooral bepaald door specifieke organisatie- en ontwikkelingsvraagstukken.

De uitstroom van personeel bij het departement over de laatste twee jaren is 9% op jaarbasis. Gezien de verslechterende economische situatie en de personele taakstelling uit het Strategisch Akkoord voor de Rijksoverheid zullen uitstromers minder makkelijk een nieuwe baan vinden. De aanname is dat de uitstroom daarom zal halveren. De flexibiliteit van het apparaatsbudget is daarom gesteld op 4,5% (cumulatief).

Primair proces

Deze uitgaven zijn nog onverplicht en dus volledig flexibel.

Onderzoek en beleidsinformatie

Ten laste van het onderzoek- en beleidsinformatiebudget is een aantal langlopende verplichtingen aangegaan met een looptijd tot 2005. Dit betekent dat in 2003 25% (€ 2,4 mln) van de geraamde uitgaven inflexibel is. In 2004 is dat nog 7% (€ 0,7 mln) en tot slot in 2005 (€ 0,3 mln). Vanaf 2006 zijn de uitgaven 100% flexibel.

Tabel 98.6:Langlopende verplichtingen van Onderzoeks en Beleidsinfobudget
Bedragen x € 1 00020032004200520062007
Beschikbaar9 8039 8039 8029 8019 802
(Bestuurlijke) verplichtingen2 43271825500
Budgetflexibiliteit*)7 3719 0859 5479 8019 802
In procenten75%93%97%100%100%

Voorlichting

Ten laste van het voorlichtingsbudget zijn geen langlopende verplichtingen aangegaan. In technisch juridische zin zijn daarmee alle geraamde uitgaven flexibel. Hoewel nog niet verplicht, zijn de geraamde uitgaven wel nodig voor het in stand houden van een basis infrastructuur voorlichting.

Subsidies

Uitgangspunt bij het verstrekken van subsidies is dat ze in principe niet meerjarig worden verstrekt (op enkele uitzonderingen na). Daarnaast is er bij subsidies sprake van een bevoorschotting van 80% van de totale kosten in jaar t, en 20% financiering in jaar t+1. Tot slot is er sprake van enkele bestuurlijke verplichtingen die leiden tot meerjarig verplichte budgetten. Dit leidt tot het volgende overzicht:

Tabel 98.7:Bestuurlijke verplichtingen Subsidies
Bedragen (in € 1 000)20032004200520062007
Beschikbaar35 03036 85634 58333 85531 055
(Bestuurlijke) verplichtingen6 8516 8076 8076 8070
Budgetflexibliteit28 17930 04927 77627 04831 055
in procenten80%82%80%80%100%

Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering

Ten laste van het handhavingsbudget op dit artikel worden in principe geen langlopende verplichtingen aangegaan. Verplichtingen in enig jaar worden in de regel voor 80% bevoorschot en afgerekend in het volgende jaar. Dit betekent dat van het budget voor 2003 20% niet flexibel is. Voor de latere jaren is er in principe sprake van 100% budgetflexibiliteit.

98.4 Groeiparagraaf

De methodiek van toerekening van apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen zal in de komende jaren nog worden verfijnd.

99 NOMINAAL EN ONVOORZIEN

99.1 Karakter van de uitgaven

Op dit artikel worden de uitgaven geparkeerd voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Onvoorzien

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen.

A. Budgettaire gevolgen van beleid

99Nominaal en onvoorzien(bedragen x € 1 000)
 Artikelonderdeel/omschrijving2001200220032004200520062007
 Verplichtingen06 10712 1791200513 55513 69813 698
 Uitgaven06 10712 1791200513 55513 69813 698
         
 Programmauitgaven06 10712 1791200513 55513 69813 698
1Onvoorzien0000000
2Loonbijstelling0884 1934 4026 8867 0377 037
3Prijsbijstelling06 0197 9867 6036 6696 6616 661
         
 Ontvangsten0000000

3 PREMIEGEFINANCIERDE SOCIALE VERZEKERINGSUITGAVEN

1 INKOMENSGARANTIE BIJ WERKLOOSHEID

1.1 Algemene beleidsdoelstellingen

1. Het garanderen van een inkomen aan werkloze werknemers.

2. Het terugdringen van vermijdbaar beroep op de WW.

3. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van werkloze werknemers.

De overheid beschermt werknemers tegen het risico van inkomensverlies door niet-verwijtbare werkloosheid. Hiervoor is de Werkloosheidswet (WW) in het leven geroepen. Afhankelijk van hun arbeidsverleden kunnen werkloze werknemers aanspraak maken op twee uitkeringstrajecten. Werknemers die niet voldoen aan de arbeidsverledeneis komen uitsluitend in aanmerking voor een kortdurende uitkering. Werknemers die wel aan die eis voldoen, komen bij werkloosheid in eerste instantie in aanmerking voor een loongerelateerde uitkering en daarna voor een vervolguitkering.

Voor de legitimiteit en de financierbaarheid van de WW is het van belang dat vermijdbaar beroep op de WW zoveel mogelijk wordt voorkomen of teruggedrongen. Het gaat hierbij zowel om het terugdringen van onnodige seizoen- en herhalingswerkloosheid, als om het voorkomen van verwijtbare werkloosheid.

De WW bevordert dat de uitkeringsgerechtigde zo snel mogelijk het werk hervat. Aan alle WW-gerechtigden, die daar zelf niet in slagen, wordt een aanbod voor scholing, werk of een combinatie daarvan beschikbaar gesteld (sluitende aanpak).

In 2003 wordt de sluitende aanpak voor WW-gerechtigden geëvalueerd en wordt een start gemaakt met de evaluatie van de experimentele reïntegratie-instrumenten.

1.2 Operationele doelstellingen

1. Het verstrekken van WW-uitkeringen aan werkloze werknemers.

2. Het voorkomen van vermijdbaar gebruik door versterking van de financiële prikkels in de WW.

3. Het bevorderen van de reïntegratie van WW-gerechtigden.

4. Het versterken van de poortwachtersfunctie van de WW.

5. Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Operationele doelstelling 1: Het verstrekken van WW-uitkeringen aan werkloze werknemers.

Een werknemer die werkloos wordt en aan de wekeneis maar niet aan de arbeidsverledeneis voldoet, ontvangt een zogeheten kortdurende WW-uitkering. Deze uitkering bedraagt (ten hoogste) 70% van het minimumloon en duurt maximaal een half jaar. De werknemer die zowel aan de wekeneis als aan de arbeidsverleden-eis voldoet, heeft recht op een loongerelateerde uitkering en een vervolguitkering. De loongerelateerde uitkering bedraagt 70% van het laatst verdiende loon. De duur van deze uitkering hangt af van de leeftijd en het arbeidsverleden en beslaat een periode van minimaal een half jaar en maximaal 5 jaar.

Het arbeidsverleden wordt op dit moment alleen over de laatste 5 kalenderjaren vóór het jaar waarin de werkloosheid is ontstaan, feitelijk vastgesteld. Vanaf 2003 wordt deze periode geleidelijk verlengd door het feitelijk arbeidsverleden vast te stellen over alle kalenderjaren vanaf 1997.

Na afloop van de loongerelateerde uitkering bestaat recht op een vervolguitkering ter hoogte van 70% van het minimumloon. De duur van deze uitkering is 2 jaar (3,5 jaar voor werknemers die bij aanvang van de werkloosheid 57,5 jaar of ouder zijn). Vanaf 2003 zal de vervolguitkering worden beperkt tot één jaar. Doel van deze maatregel is om de prikkel tot werkhervatting bij WW-gerechtigden te bevorderen en de instroom in de WW te beperken.

In 2003 ontvangen naar verwachting gemiddeld 275 000 personen een WW-uitkering. De WW-uitkeringen worden verstrekt door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van wet- en regelgeving. De Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering door het UWV.

Operationele doelstelling 2: Het voorkomen van vermijdbaar gebruik door versterking van de financiële prikkels in de WW.

Werkgevers zijn vanaf 2003 een eigen bijdrage verschuldigd als zij een werknemer van 57,5 jaar of ouder ontslaan. Doel van deze maatregel is de vermijdbare instroom van ouderen te beperken. De opbrengst van de werkgeversbijdragen wordt gebruikt om de WW-premie te verlagen. In samenhang hiermee wordt in 2003 de categoriale vrijstelling van de sollicitatieplicht voor werkloze werknemers vanaf 57,5 jaar aangepast conform het Strategisch Akkoord. Op werkloze ouderen met een recent arbeidsverleden zal een sollicitatieverplichting blijven rusten.

Vanaf 2004 kunnen aanvullingen van voormalige werkgevers op WW-uitkeringen volledig worden gekort op de WW-uitkeringen. Deze maatregelen maken gezamenlijk de WW minder aantrekkelijk als afvloeiingsregeling.

Operationele doelstelling 3: Het bevorderen van de reïntegratie van WW-gerechtigden.

De WW-gerechtigde die niet in staat is zelf de weg naar de arbeidsmarkt te vinden, krijgt binnen een jaar een traject of instrument aangeboden dat gericht is op het verkleinen of het opheffen van de afstand tot de arbeidsmarkt (sluitende aanpak).

Van een succesvolle plaatsing is sprake indien betrokkene tenminste zes maanden in zijn nieuwe baan of positie werkzaam is. De trajecten worden aanbesteed door het UWV op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

In het kader van sluitende aanpak koopt het UWV op grond van artikel 130 WW op experimentele basis reïntegratietrajecten in voor WW-gerechtigden die (waarschijnlijk) niet op eigen kracht de weg naar de arbeidsmarkt weten te vinden. Het doel van het experiment is om alle WW-gerechtigden, die niet op eigen kracht aan het werk komen, binnen 12 maanden na de eerste werkloosheidsdag een reïntegratietraject aan te bieden.

Het experiment wordt gefinancierd via het Algemeen Werkloosheidsfonds. Daarnaast financiert het Ministerie van SZW het experiment via de rijksbijdrage sluitende aanpak, omdat de kosten van de inkoop van trajecten in het begin hoger zijn dan de besparingen als gevolg van werkhervattingen. Het experiment loopt van september 1999 tot en met augustus 2003 en wordt in het eerste kwartaal van 2003 geëvalueerd.

In 2002 is de taakstelling sluitende aanpak WW naar beneden bijgesteld. Sinds de start van het experiment in 1999 was er ieder jaar een lagere realisatie van het aantal trajecten dan de vastgestelde taakstelling. De evaluatie van het experiment zal onder meer duidelijkheid moeten geven over de verhouding taakstelling en realisatie.

In 2002 wordt de taakstelling sluitende aanpak WW geconsolideerd op het niveau van 2001. Er zijn naar verwachting 23 000 trajecten nodig om de sluitendheid te bereiken. Rekening houdend met de groei van de werkloosheid zal dit aantal in 2003 toenemen tot 27 000 trajecten.

Daarnaast heeft het UWV op 1-1-2002 de verantwoordelijkheid overgenomen van Arbeidsvoorziening voor de groep WW'ers met een eerste WW-dag vóór 1-1-1999 (het zittend bestand langdurig werklozen). Naar verwachting bestaat deze groep uit 2 000 te reïntegreren personen. De omvang van deze groep zal de komende jaren afnemen, omdat steeds meer cliënten uit deze groep de maximale WW-duur bereikt. Voor 2003 is het aantal te reïntegreren personen gehalveerd tot circa 1 000.

Operationele doelstelling 4: Het versterken van de poortwachtersfunctie van de WW.

Er wordt op toegezien dat het UWV werk maakt van de toetsing op verwijtbare werkloosheid. In alle daarvoor in aanmerking komende gevallen dient het UWV hiernaar afdoende onderzoek in te stellen. Door een betere beoordeling van de mate waarin werknemers actief meewerken aan hun ontslag, kan worden voorkomen dat de WW bij reorganisaties als uittredingsroute voor oudere werknemers wordt misbruikt.

Operationele doelstelling 5: Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening

SZW streeft naar zo min mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik van WW-uitkeringen. Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dient fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld. Naast deze activiteiten is het UWV bezig met het ontwikkelen van een kennissysteem recht en duur WW. Kennistechnologie kan een belangrijke rol spelen bij de inrichting en de prestaties van de uitvoeringsorganisatie op het terrein van de rechtmatigheid, doelmatigheid, effectiviteit en klantvriendelijkheid. Vanaf eind 1999 is de ontwikkeling ter hand genomen van kennissystemen op het terrein van de ZW en de WW. Beide kennissystemen zijn inmiddels gereed.

1.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.31: Prestatiegegevens WW
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
* uitkeringslasten (Awf+Wgf+Ufo)1 9912 3973 3933 6823 9114 2884 521
* uitvoeringskosten (Awf+Wgf+Ufo)562552696742747713749
* overige lasten (Awf+Wgf+Ufo)281336318316319324331
* bijdrage REA227255205176162166171
        
2. Volume ontslagwerkloosheid (x 1 000)       
* aantal nieuwe uitkeringen251290450476499531545
* aantal beëindigde uitkeringen278277355459484511536
* gemiddeld aantal uitkeringen177195290307322342351
* gemiddeld aantal personen met WW166183273288302322330
* gemiddeld aantal uitkeringsjaren149163244257270287295
* werkloze beroepsbevolking in personen248300395421420417417
        
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)13 39614 66513 93114 30014 47414 91415 334
        
4. Uitvoeringskosten (x € 1)       
* per uitkeringsjaar3 7793 3792 8572 8832 7652 4812 542
* in % van de uitkeringslasten28%23%21%20%19%17%17%
        
5. Aandeel werknemers => 57,5 jaar       
* in % van totaal aantal nieuwe uitkeringen5%5%5%    
* Idem in % van totaal aantal lopende uitkeringen31%30%29%    
        
6. Aandeel werkhervatting bij reden beëindiging       
* bij alle beëindigde uitkeringen49%50%50%    
* Idem voor > 57,5 jaar12%13%13%    
        
7. Aantal ingekochte trajecten       
* Sluitende aanpak1750023 00027 000    
* prestatiebudget 2 0001 000    

Voor de ontwikkeling van het aantal WW-uitkeringen is de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking de belangrijkste factor. De ramingen hiervan zijn afkomstig van het Centraal Planbureau (CPB). Volgens het CPB kenmerkte de arbeidsmarkt in 2001 zich door een situatie van krapte en lag de werkloosheid onder het evenwichtsniveau. Men gaat ervan uit dat de werkloosheid in de komende kabinetsperiode geleidelijk weer naar het evenwicht toe zal bewegen. Dit zou in de praktijk betekenen dat de werkloosheid gaat stijgen. Terwijl de beroepsbevolking in 2001 in personen gemiddeld 248 000 werklozen kende, verwacht men voor 2002 een niveau van 300 000 en voor 2006 een niveau van circa 420 000 personen. De stijgende werkloosheid onder de beroepsbevolking is vertaald in een verwachte toeneming van het WW-volume in uitkeringsjaren. Voor 2002 wordt aldus een volume verwacht van 175 000 uitkeringsjaren, waarna het volume geleidelijk doorgroeit tot 313 000 in 2006. De raming voor 2006 ligt dus ruim 161 000 uitkeringsjaren hoger dan het niveau in 2001. Daar staat tegenover dat het WW-volume in uitkeringsjaren in 1995 (339 000) nog hoger was.

De daling van de uitvoeringskosten per uitkeringsjaar en van de uitvoeringskosten uitgedrukt in percentages van de uitkeringslasten vloeit gedeeltelijk voort uit de efficiencyslag in het kader van de Suwi-wet. Daarnaast stijgen bij oplopende uitkeringen de uitvoeringskosten niet rechtevenredig met het aantal uitkeringen.

Handhavingsaspecten

Tabel 3.1.2: Onderdeel Handhavingscyclus indicator 1998 1999 2000
Controleaantal loononderzoeken (alle werkn.verz.)36 92937 22731 239
 aantal wtp (alle werkn.verz.)  10 296
Opsporingaantal geconstateerde fraudes11 47511 03111 065
 gemiddeld fraudebedrag (x € 1)1 091860762
 aantal witte fraudes (%)93%79%82%
 aantal zwarte fraudes (%)2%3%3%
Afdoening% strafrechtelijke afdoening7%4%3%
 aantal waarschuwingen  41 000
 aantal boeten12 5918 8458 778
 aantal maatregelen122 84583 43669 265

Bronnen: UWV handhavingsrapportage 2000 en UWV trendrapportage handhaving 2001. wtp: waarneming ter plaatse.

Bovenstaande indicatoren hebben betrekking op de gehele handhavingsketen van preventie, controle, opsporing en afdoening, waarbij een deel van de indicatoren betrekking heeft op alle werknemersverzekeringen en een deel specifiek op de WW.

Tot en met 1999 maakten de «waarnemingen ter plaatse» (WTP) deel uit van de reguliere loononderzoeken en zijn daarom in deze indicator meegeteld. Er is een duidelijke trend waarneembaar in de hoogte van het gemiddelde fraudebedrag. Het sneller opsporen van (witte) fraude leidt tot steeds lagere gemiddelde fraudebedragen.

1.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de WW-uitgaven is nihil. Daarom is afgezien van de opname van een tabel.

De WW is een open-einde regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht en de omvang van de doelgroep. Uitkeringsrecht en -voorwaarden zijn in wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De uitkeringslasten en de uitvoeringskosten voor de WW worden gefinancierd door de wachtgeldfondsen (Wgf), het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) en het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UfO).

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

1.5 Veronderstellingen

Grafiek raming versus realisatie WWkst-28600-XV-2-14.gif

Bij het ramen van het aantal WW-uitkeringen is de omvang van de werkloze beroepsbevolking zoals deze wordt geraamd door het CPB de belangrijkste variabele. In deze werkloosheidsgegevens zijn demografische, arbeidsaanbod- en arbeidsvraagontwikkelingen geïncorporeerd. De werkloosheidsgegevens worden gecombineerd met de uitvoerings-gegevens van de sociale fondsen over de meest recent verstreken periode. Ook de verwachte effecten van activerend arbeidsmarktbeleid zijn hierbij van belang.

1.6 Groeiparagraaf

SZW werkt in overleg met het UWV aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van het UWV. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Voor de begroting 2005 zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van het UWV en de naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Afhankelijk van afspraken met het UWV voortvloeiend uit het Jaarplan 2003, is het streven om vanaf 2003 in dit artikel extra handhavingsgegevens op te nemen inzake preventie (kennis verplichtingen WW), opsporing (het aantal fraudesignalen en het aantal onderzoeken per fraudesignaal) en afdoening (de incassoratio en het percentage dat niet of administratief wordt afgedaan).

2 INKOMENSGARANTIE BIJ ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID

2.1 Algemene beleidsdoelstellingen

1. Het garanderen van een inkomen aan:

a) zieke werknemers van wie de werkgever geen loondoorbetalingsverplichting heeft op grond van het Burgerlijk Wetboek, omdat er geen sprake (meer) is van een arbeidsovereenkomst;

b) zieke werknemers van speciale groepen;

c) arbeidsongeschikte werknemers en zelfstandigen.

2. Het voorkomen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.

3. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsongeschikte werknemers en zelfstandigen.

Het wettelijk stelsel beschermt werknemers, degenen die met werknemers worden gelijkgesteld en zelfstandig ondernemers tegen het risico van inkomensverlies door ziekte en arbeidsongeschiktheid. De bescherming tegen inkomensverlies geschiedt door middel van verschillende wettelijke regelingen.

Sinds de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (WULBZ) in 1996 in werking is getreden, zijn werkgevers op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht om gedurende maximaal één jaar minimaal 70% van het laatstverdiende loon door te betalen aan zieke werknemers met een arbeidsovereenkomst. Speciale groepen en werknemers die geen arbeidsovereenkomst (meer) hebben (de zogeheten «vangnetgevallen», zoals orgaandonoren, respectievelijk zieke flexwerkers, uitzendkrachten en werklozen), kunnen aanspraak maken op loondoorbetaling op grond van de Ziektewet (ZW). Werknemers die na een ziekteperiode van één jaar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, ontvangen een inkomensdervingsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsheidsverzekering (WAO). Zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeur-grootaandeelhouders en hun meewerkende echtgenoten, ontvangen in die situatie een inkomens-dervingsuitkeing op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz).

Om te voorkomen dat betrokkenen onnodig bij ziekte of arbeidsongeschiktheid in een uitkeringssituatie verkeren, is het beleid gericht op preventie (het voorkomen van het ontstaan van ziekte en arbeidsongeschiktheid) respectievelijk op het reïntegreren van de uitkeringsgerechtigden.

De WAO zal in deze periode een ingrijpende wijziging ondergaan. In aansluiting op het SER-advies over de WAO is het kabinet van plan het recht op een uitkering te veranderen in een aanspraak op hulp bij aanpak van het verzuim en bij werkhervatting. Werkgever en werknemer worden samen verantwoordelijk om de oorzaken van verzuim aan te pakken en zo snel als verantwoord is te komen tot werkhervatting in enige vorm. De toegang tot de regeling zal worden beperkt tot volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, naar verwachting slechts een kwart van het huidige instroomniveau. Het aantal WAO-ers zal dan ook sterk gaan dalen. Mensen die geen toegang meer tot de WAO hebben, zullen in de toekomst – als ze werken – een loonaanvulling krijgen en – als ze niet werken – een WW-uitkering. Bovendien wordt de periode van loondoorbetaling door de werkgever verlengd van 1 naar 2 jaar. Het kabinet komt met een nadere uitwerking van deze voornemens. Daarnaast zal er ook onderzoek worden verricht naar de mogelijkheden om de Waz af te schaffen. Het kabinet komt met een nadere uitwerking van deze voornemens.

Als gevolg van de herziening van de WAO zijn de doelstellingen in dit hoofdstuk geen onderwerp van evaluatieonderzoek.

2.2 Operationele doelstellingen

1. Het verstrekken van ZW-, WAO- en Waz-uitkeringen.

2. Het beperken van de instroom en het bevorderen van de uitstroom uit de ZW, WAO en Waz.

3. Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de ZW, WAO en Waz door middel van preventie, controle en opsporing.

Operationele doelstelling 1: Het verstrekken van ZW-, WAO- en Waz-uitkeringen.

De ZW verzekert de in § 2.1 genoemde speciale groepen tot 65 jaar van een uitkering bij ziekte. De ZW-uitkering bedraagt – afhankelijk van de situatie – 70% of 100% van het dagloon. In 2003 zal het ZW-volume naar verwachting 116 600 uitkeringsjaren bedragen. De ZW-uitkeringen worden verstrekt door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

Aan werknemers tot 65 jaar wordt een loondervingsuitkering bij arbeidsongeschiktheid verstrekt. Een werknemer is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt als hij wegens ziekte niet meer in staat is om met arbeid zijn inkomen te verdienen. Een werknemer kan aanspraak maken op een WAO-uitkering als hij 52 weken onafgebroken ziek is geweest. De WAO kent een loondervingsuitkering en een vervolguitkering. De loondervingsuitkering is gebaseerd op het dagloon en de duur is afhankelijk van de leeftijd waarop de werknemer recht krijgt op een WAO-uitkering. Na afloop van deze periode kan aanspraak worden gemaakt op een vervolguitkering die is gebaseerd op het minimumloon. In beide gevallen is de hoogte van de uitkering afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. In 2003 ontvangen naar verwachting één miljoen mensen een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Wajong, BIA, WAO of Waz uitkering): voor 814 000 personen betreft dit een WAO-uitkering. De WAO-uitkeringen worden verstrekt door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV).

Aan zelfstandigen tot 65 jarige leeftijd wordt bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een Waz-uitkering verstrekt. Het arbeidsongeschiktheidscriterium in de Waz is gelijk aan het criterium dat in de WAO wordt gehanteerd. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en het oude inkomen, en maximaal 70% van het minimumloon. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid geschiedt op dezelfde wijze als bij de WAO. In 2003 hebben naar verwachting 56 000 personen recht op een Waz-uitkering. De Waz-uitkeringen worden verstrekt door de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV).

Operationele doelstelling 2: Het beperken van de instroom en het bevorderen van de uitstroom uit de ZW, WAO en Waz.

SZW streeft naar het beperken van de instroom en het bevorderen van de uitstroom in de ZW, WAO en Waz. Het voorkomen van arbeidsongeschiktheid van werknemers is primair een zaak van de werkgever die zorgt voor goede arbeidsomstandigheden en ziekteverzuimbegeleiding. Hiertoe worden onder andere arboconvenanten afgesloten. Werkgever en werknemer zijn bij het intreden van ziekte samen verantwoordelijk voor alle activiteiten in het eerste ziektejaar die gericht zijn op werkhervatting. Zelfstandigen zijn zelf verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden; SZW speelt hierbij een faciliterende rol. In de ZW-vangnetsituaties is het UWV verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding en de reïntegratie van de zieke werknemers. Met de invoering van de «Wet verbetering poortwachter» en de «Invoeringswet SUWI» (Tweede Kamer, 2000/1/2, 27 678) is de verantwoordelijkheidsverdeling verduidelijkt en is de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer versterkt.

Er is in de uitvoering een verbetertraject gaande gericht op het verhogen van de kwaliteit van de claimbeoordeling WAO en Waz. Het betreft onder andere zaken als tijdigheid, de beoordeling van de belastbaarheid en de kwaliteit van het sociaal medisch handelen. De uitkeringsgerechtigden WAO en Waz worden na 1 jaar en vervolgens om de 5 jaar herbeoordeeld om te bezien of er nog recht op uitkering bestaat. Hierbij is het inzetten van het reïntegratie-instrumentarium van belang (zie ook paragraaf 3.2 Reïntegratie Arbeidsgehandicapten).

Operationele doelstelling 3: Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de ZW, WAO en Waz door middel van preventie, controle en opsporing.

De afgelopen jaren is relatief veel capaciteit ingezet op de bestrijding van de relatief eenvoudige, witte fraude en de fraude met werkloosheidsuitkeringen. Vanaf 2001 is hierin een kentering zichtbaar. Meer capaciteit wordt ingezet bij de bestrijding van zwarte fraude en bij de intensivering van activiteiten bij fraude met arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

2.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.2.1: Prestatiegegevens ZW
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
* uitkeringslasten1 4071 4981 5671 7121 8531 9191 989
* uitvoeringskosten146159146153159143148
        
2. Volume (x 1000)       
* volume ZW-uitkeringen114116117125133134135
        
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)       
* gemiddelde uitkering12 37312 95313 43513 71713 93014 32514 730
        
4. Uitvoeringskosten (x € 1)       
* per jaaruitkering1 2801 3741 2541 2271 1961 0691 099
* in % van de uitkeringslasten10%11%9%9%9%7%7%

Het volume van de ZW-uitkeringen vertoont naar verwachting in de komende jaren een lichte stijging. Vanaf 2004 wordt deze veroorzaakt door de invoering van het tweede jaar loondoorbetaling bij ziekte. Op het vlak van de uitkeringen aan zieke werklozen wordt voorts een stijging voorzien in verband met de geraamde stijging van het WW-volume. Door de groeiende arbeidsparticipatie van vrouwen neemt voorts het beroep toe op uitkeringen in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof.

De daling van de uitvoeringskosten per uitkeringsjaar en van de uitvoeringskosten uitgedrukt in percentages van de uitkeringslasten vloeit gedeeltelijk voort uit de efficiencyslag in het kader van de Suwi-wet. Daarnaast stijgen bij oplopende uitkeringen de uitvoeringskosten niet rechtevenredig met het aantal uitkeringen.

Tabel 3.2.2: Prestatiegegevens WAO
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x 1 mln)       
(x € 1 mln)       
* uitkeringslasten9 3179 80210 0989 9699 6519 6219 825
* uitvoeringskosten800797725702679573592
* bijdrage aan REA224248223219219218217
        
2. Bestand excl. nuluitkeringen (x 1000)       
* in herleide uitk.jaren (excl. nuluitkeringen)640649654631597584586
* in personen (ultimo)792805814    
        
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)14 57015 09415 44115 80816 15416 47416 777
        
4. Uitvoeringskosten       
* per herleid uitkeringsjaar (x € 1)1 2501 2271 1081 1131 1369801 011
* in % van de uitkeringslasten8,6%8,1%7,2%7,0%7,0%6,0%6,0%
        
5. Mate van arbeidsongeschiktheid       
* percentage geheel arbeidsongeschikt68,3%67,5%67,0%    
* percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt31,7%32,5%33,0%    
* gemiddeld percentage arbeidsongeschiktheid81,5%80,9%80,3%    
        
6. Verzekerde populatie       
* WAO'ers als % verz. populatie12,2%12,2%12,2%    
        
7. Beperking van de instroom       
* instroomkans (op basis huidige wetgeving)1,6%1,6%1,6%    
* resultaten claimbeoordeling       
– percentage afwijzing bij keuring30%29%29%    
– percentage geheel ao bij toekenning57%58%58%    
– percentage gedeeltelijk ao bij toekenning43%42%42%    
* aandeel GDBM (medisch volledig ao)33%30%30%    
        
8. Bevorderen van de uitstroom       
* uitstroomkans10,4%10,6%10,9%    
* reden uitstroom       
– herstel41%42%42%    
– demografisch47%46%46%    
– overig12%13%12%    
* percentage werkende arbeidsongeschikten       
– volledig arbeidsongeschikten15%15%15%    
– gedeeltelijk arbeidsongeschikten57%57%57%    

Het aantal WAO-uitkeringen blijft stijgen, maar de stijging vlakt enigszins af. Het aantal WAO-aanvragen daalt onder invloed van de Wet Verbetering Poortwachter. Bovendien groeit de arbeidsmarkt de komende jaren minder dan tot voor kort, waardoor de instroom minder snel stijgt en ligt de uitstroom de komende jaren juist op een relatief hoog niveau doordat relatief veel herstelgevallen optreden. De instroomkans daalt de komende jaren licht ondanks de geleidelijke veroudering van de verzekerde populatie. De uitstroomkans stijgt licht. Dit is een logisch gevolg van de hoge instroom van de afgelopen jaren: mensen herstellen voornamelijk in de eerste paar jaren na de instroom.

De WAO-instromers zijn minder vaak volledig arbeidsongeschikt dan vroeger: hierdoor daalt het aandeel volledig arbeidsongeschikten in het totale bestand. De afgelopen jaren heeft dan ook een forse inspanning plaatsgevonden om de keuringen wetsconformer te maken. Niet alleen het aandeel gedeeltelijk arbeidsongeschikten is gestegen (van 28% in 1998 naar 43% in 2001), ook het percentage afwijzingen bij keuring vertoonde een opwaartse lijn (van 21% in 1998 naar 30% in 2001). Van beide indicatoren wordt voor de komende jaren een stabilisatie verwacht. Deze stabilisatie blijkt al uit de eerste cijfers over 2002. Ook het aandeel nieuwe WAO'ers dat direct door de arts volledig wordt afgekeurd (volgens de GDBM-richtlijn) is sterk gedaald, van 45% van de instroom in 1999 naar 33% in 2001. Onder invloed van het nieuwe functieduidingssysteem CBBS mag een verdere daling van dit percentage worden verwacht.

Een andere positieve trend van de afgelopen jaren is de stijging van het aantal werkende WAO'ers, inmiddels tot 57% onder gedeeltelijk arbeidsongeschikten en 15% onder volledig arbeidsongeschikten.

De door het kabinet voorgestelde wijziging van de WAO betekent dat bij invoering van de nieuwe wetten (vermoedelijk in 2004) een trendbreuk in de kengetallen gaat ontstaan.

Begrippen als «instroomkans» en «gemiddelde mate van arbeidsongeschiktheid» worden van toepassing op een heel ander soort populatie waardoor deze kengetallen onvergelijkbaar worden met de periode voor de wetswijziging. Voor de periode van 2004–2007 zijn slechts de kengetallen met een financieel karakter van toepassing. Waar de periode t/m 2003 uitsluitend de WAO betreft, slaan de kengetallen in de periode 2004–2007 op het totaal van de WAO nieuwe stijl, de nieuw in te stellen loonaanvullingsregeling en de private lasten van het tweede ziektejaar. De extra WW-lasten die als gevolg van de stelselherziening gaan ontstaan, zijn reeds meegerekend in hoofdstuk 1 Inkomensgarantie bij werkloosheid.

Tabel 3.2.3: Prestatiegegevens Waz
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
* uitkeringslasten489493510525538552567
* lasten zwangerschapsuitkeringen19202121222223
* uitvoeringskosten57504749504445
* bijdrage aan REA (incl. uitvoeringskosten)25192019202021
        
2. Bestand excl. nuluitkeringen (x 1000)       
* in herleide uitkeringsjaren (excl. nuluitkeringen46,846,646,646,646,646,646,6
* in personen55,8565656565656
* zwangerschapsuitkeringen5,35,35,35,35,35,35,3
        
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)10 44910 57910 93411 26111 54911 84712 159
        
4. Uitvoeringskosten       
* per jaaruitkering (x € 1)1 2161 0791 0091 0481 084947971
* in % van de uitkeringslasten11,6%10,2%9,2%9,3%9,4%8,0%8,0%
        
5. Mate van arbeidsongeschiktheid       
* percentage geheel arbeidsongeschikt62%62%62%62%62%62%62%
* percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt38%38%38%38%38%38%38%
* gemiddeld percentage arbeidsongeschikt81%81%81%81%81%81%81%
        
6. Verzekerde populatie       
* Waz'ers als % verz. populatie7,0%7,0%7,0%7,0%7,0%7,0%7,0%
        
7. Beperking van de instroom       
* instroomkans0,9%0,9%0,9%0,9%0,9%0,9%0,9%
* resultaten claimbeoordeling       
– percentage afwijzing bij keuring27%27%27%27%27%27%27%
– percentage geheel ao bij toekenning52%50%50%50%50%50%50%
– percentage gedeeltelijk ao bij toekenning48%50%50%50%50%50%50%
        
8. Bevorderen van de uitstroom       
* uitstroomkans11,8%12,2%12,7%12,6%12,7%13,0%13,0%
* reden uitstroom       
– herstel14%13%14%14%14%14%14%
– demografisch69%68%68%68%68%68%69%
– overig17%19%19%18%18%18%17%
* percentage werkende arbeidsongeschikten5%5%5%5%5%5%5%

De Waz verkeert in een stabiele situatie. Het volume ligt al jaren rond de 53 000 personen en zal ook de komende jaren niet veel veranderen. Ook het aantal zwangerschapsuitkeringen dat in het kader van de Waz wordt verstrekt is stabiel.

De instroomkans in de Waz bedraagt slechts iets meer dan de helft van die van de WAO. Uitstroom uit de Waz vindt voornamelijk plaats om demografische redenen en veel minder vaak dan bij de WAO door herstel. Bij de Waz is de afgelopen jaren net als bij de WAO een trend opgetreden van daling van de kans op volledige arbeidsongeschiktheid en stijging van de kans op afwijzing bij keuring. Ook hier wordt echter een stabilisatie verwacht, zoals blijkt uit de raming in de tabel. De Waz kent relatief meer gedeeltelijk arbeidsongeschikten dan de WAO. Slechts een kleine minderheid van de Waz-gerechtigden werkt. Hiervoor kunnen verschillende redenen in het spel zijn. Zo wijst de veel lagere instroomkans bij de WAO erop dat de gemiddelde Waz-gerechtigde zieker is dan de gemiddelde WAO-gerechtigde. Ook kent de Waz een relatief oude populatie, wat bij kan dragen aan de geringere kansen op de arbeidsmarkt.

Het is nog niet duidelijk wat de gevolgen voor de Waz zullen zijn van de stelselherziening WAO. Daarom is er in de tabel met kengetallen vooralsnog van uitgegaan dat de Waz ongewijzigd zal blijven. Als de Waz ook hervormingen analoog aan de WAO zal ondergaan, verliezen uiteraard de kengetallen voor de periode 2004–2007 hun betekenis.

Tabel 3.2.4: Handhavingscyclus
handhavingscyclusindicator199819992000
preventiekennis Wet Boetennbnb39%
controleaantal loononderzoeken36 92937 22731 239
 aantal waarnemingen ter plaatse  10 296
opsporingaantal geconstateerde fraudes2 0213 2273 958
 gemiddeld fraudebedrag (x € 1)4 4571 9671 447
 aantal witte fraudes60%60%49%
afdoeningaantal zwarte fraudes11%8%8%
 % strafrechtelijke afdoening14%6%3%
 aantal waarschuwingen  15 448
 aantal boeten2 3361 1321 503
 aantal maatregelen14 3728 5498 309

Bronnen: UWV handhavingsrapportage 2000/UWV trendrapportage handhaving 2001

Er is een duidelijke trend waarneembaar in de hoogte van het gemiddelde fraudebedrag. Het sneller opsporen van (witte) fraude leidt tot steeds lagere gemiddelde fraudebedragen. Ondanks de invoering van de mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing is het aantal opgelegde boetes gestegen en het aantal opgelegde maatregelen nauwelijks gedaald. Vooral de geringe daling van het aantal maatregelen wijkt af van de WW waar een forse daling van het aantal maatregelen is opgetreden.

De arbeidsongeschiktheidswetten kennen het hoogste aandeel zwarte fraude, wat een mogelijke verklaring is voor de gemiddeld hogere fraudebedragen dan de WW laat zien.

2.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de ZW-, WAO- en Waz-uitgaven is nihil. Daarom is afgezien van de opname van een tabel.

De ZW, WAO en Waz zijn open-einde regelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgesteld door de Minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

2.5 Veronderstellingen

Grafiek raming versus realisatie ZWkst-28600-XV-2-15.gif

Grafiek raming versus realisatie WAOkst-28600-XV-2-16.gif

Grafiek raming versus realisatie Wazkst-28600-XV-2-17.gif

Bij de realisatiecijfers van WAO en Waz wordt zoveel mogelijk aangesloten bij gegevens van het UWV. Voor prognoses wordt gebruik gemaakt van een stromenmodel, dat gevoed wordt met gedetailleerde historische gegevens over de betreffende regeling en arbeidsmarktprognoses van het CBS en het CPB. In dit model worden ook de verwachte effecten van nieuwe beleidsmaatregelen expliciet meegenomen. Afwijkingen kunnen onstaan door ontwikkelingen in in- en uitstroomkansen, hoogte van de uitkering van nieuwe WAO-ers en administratieve effecten, bijvoorbeeld omtrent de financiële effecten van het oplopen dan wel teruglopen van keuringsachterstanden. Over het algemeen zijn de bijstellingen echter relatief beperkt.

2.6 Groeiparagraaf

SZW werkt in overleg met het UWV aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van het UWV. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Voor de begroting 2005 zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van het UWV en de naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Afhankelijk van afspraken met het UWV voortvloeiend uit het Jaarplan 2003, is het streven om vanaf 2003 in dit artikel extra handhavingsgegevens op te nemen inzake opsporing (het onderzoeken per fraudesignaal) en afdoening (de incassoratio en het percentage dat niet of administratief wordt afgedaan).

3 REÏNTEGRATIE ARBEIDSGEHANDICAPTEN

3.1 Algemene beleidsdoelstellingen

1. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten.

2. Voor iedereen die daarvoor in aanmerking komt, is een traject gericht op toeleiding naar of een aanbod van arbeid beschikbaar (sluitende aanpak).

Arbeidsgehandicapten zijn (potentiële) werknemers en zelfstandigen die wegens ziekte of handicap, al dan niet leidend tot werkloosheid of arbeidsongeschiktheid beperkte mogelijkheden hebben om werk te vinden of te behouden. SZW wil voorkomen dat deze mensen terugvallen of blijven steken in een uitkeringssituatie. De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) stelt financiële middelen beschikbaar die werkgevers en arbeidsgehandicapten prikkelen om werk aan te bieden respectievelijk aan te nemen of om te starten als zelfstandig ondernemer. Daarnaast voorziet de Wet REA in trajecten die de afstand tot de arbeidsmarkt moeten verkleinen of opheffen voor hen die niet zelf in staat zijn om arbeid te vinden. Tenslotte zijn er fiscale maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten te bevorderen in de vorm van een heffingskorting (toetredingskortingen) voor de arbeidsgehandicapte en een afdrachtvermindering/loonbelasting voor de werkgever.

Thans werkt het kabinet aan een nadere uitwerking van het Strategisch Akkoord. Daarbij wordt het bestaande instrumentarium bezien. Uitgangspunt voor het nieuwe wettelijk kader voor reïntegratie is minder regulering (minder, minder complexe en meer geharmoniseerde regels), meer handhaving (balans tussen rechten en plichten herstellen) en meer marktwerking bij de aanbesteding van de reïntegratietrajecten. Gemeenten en uitvoeringsorganisaties krijgen de verantwoordelijkheid, de ruimte en de middelen voor het voeren van een activerend reïntegratiebeleid.

Tabel 3.3.1: Evaluatieonderzoek
Onderzocht gedeelte van de algemene of operationele doelstellingstartdatum onderzoekeinddatum onderzoekconcrete onderwerpen v.h. onderzoek
1. Het stimuleren van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden;2. Het stimuleren van arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden;3. Het verkleinen of het opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt via de inzet van trajecten.december 1999januari 20011. bijdrage van Rea-instrumenten aan de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten;2. kosten van instrumenten en besparingen;3. invloed van de Rea op het uitvoeringsproces.

Vanaf eind 1999 tot en met begin 2001 is de effectiviteit van de Wet REA en de efficiency van de uitvoering onderzocht. De conclusie luidde dat het instrumentarium onoverzichtelijk was en te veel van elkaar verschilde in toepassingsbereik en doelgroep. Ook waren de instrumenten bij belanghebbenden onvoldoende bekend en de procedures voor toekenning van instrumenten te lang en gecompliceerd. Bovendien bleek dat een belangrijk deel van de arbeidsgehandicapten ook zonder toepassing van de (her-)plaatsingssubsidies aan het werk zou zijn gegaan. De betrokken partijen gaven wel aan de doelstellingen van de wet te onderschrijven en de instrumenten te beschouwen als een nuttig middel om een aantal drempels te verlagen.

De uitkomst van de evaluatie heeft ertoe geleid dat de REA is versoberd ter beperking van onnodig gebruik. Zodoende is per 2002 een aantal instrumenten voor werkgevers samengevoegd in een forfaitaire tegemoetkoming in de vorm van premievrijstelling. Daarbij is de regeling vereenvoudigd, zodat er enerzijds voor budgetten en anderzijds voor de toepassing van de premievrijstelling geen afzonderlijke aanvragen meer nodig zijn. Tenslotte is in 2002 een gecombineerde voorlichtingscampage gehouden om werkgevers en uitkeringsgerechtigden bekend te maken met de gevolgen van de wijzigingen in de REA en de wetsvoorstellen Verbetering Poortwachter en (I)SUWI.

3.2 Operationele doelstellingen

1. Het stimuleren van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden.

2. Het stimuleren van arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden.

3. Het verkleinen of het opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt via de inzet van trajecten.

Operationele doelstelling 1: Het stimuleren van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden.

SZW stimuleert werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden. Hierbij krijgt de werkgever financiële compensatie voor de extra kosten en risico's die gepaard gaan met het in dienst nemen of houden van arbeidsgehandicapten. In 2003 gebruikt SZW de volgende instrumenten:

• Forfaitaire tegemoetkoming door premievrijstelling van de WAO-basis- en gedifferentieerde premie en Awf-/Ufo-premie gedurende drie jaar in het geval van een nieuwe dienstbetrekking, of gedurende één jaar in het geval van behoud van eigen functie dan wel herplaatsing in een andere functie bij de eigen werkgever;

• Vergoeding van de werkelijke kosten voor zover hoger dan de forfaitaire tegemoetkoming;

• Loondispensatie. Door de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV) kan aan de werkgever loondispensatie worden verleend, indien er sprake is van een duidelijk verminderde arbeidsprestatie van de werknemer. Dit betekent dat de werkgever minder loon betaalt dan waarop de werknemer zonder loondispensatie – bijvoorbeeld op grond van de CAO of de Wet Minimumloon recht heeft; de werknemer krijgt een compensatie via de samenloopregeling loon en uitkering;

• Afdrachtvermindering loonheffing. De werkgever komt bij indiensttreding van de arbeidsgehandicapte, afhankelijk van het inkomen, in aanmerking voor de afdrachtvermindering lage lonen of langdurig werklozen;

• No-risk-polis. Bij ziekte die intreedt binnen vijf jaar na het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte ontvangt de werkgever een compensatie voor zijn loondoorbetalingsverplichting doordat het UWV ziekengeld betaalt tot ten hoogste het dagloon. Bij arbeidsongeschiktheid van de arbeidsgehandicapte die intreedt binnen die periode krijgt de werkgever geen opslag m.b.t. de gedifferentieerde WAO-premie.

REA-instrumenten dienen te worden aangevraagd bij het UWV. Deze verstrekt de instrumenten op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering door de UWV.

Operationele doelstelling 2: Het stimuleren van arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden.

SZW stimuleert arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden. Dit betekent dat de arbeidsgehandicapte financiële compensatie krijgt om te voorkomen dat zijn financiële positie door het aanvaarden van werk achteruit gaat. In 2003 maakt SZW hierbij gebruik van de volgende instrumenten:

• Reïntegratieuitkering bij scholing. De arbeidsgehandicapte met een werkloosheidsuitkering heeft gedurende maximaal 2 jaar aanspraak op een reïntegratie-uitkering in geval van scholing;

• Reïntegratieuitkering bij proefplaatsing. De arbeidsgehandicapte met een werkloosheidsuitkering heeft gedurende maximaal 6 maanden aanspraak op een reïntegratie-uitkering indien hij op een proefplaats bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden gaat verrichten;

• Werknemersvoorziening. De werknemer heeft onder bepaalde voorwaarden aanspraak op werknemersvoorzieningen, zoals vervoer, communicatiemiddelen voor doven, persoonlijke ondersteuning en door de werknemer meeneembare werkplekvoorzieningen die strekken tot bevordering, behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid;

• Loonsuppletie. Een arbeidsgehandicapte die werk in dienstbetrekking aanvaardt tegen een loon dat lager is dan zijn theoretische verdiencapaciteit, kan bij het UWV aanspraak maken op een aanvulling van maximaal 20% van zijn theoretische verdiencapaciteit (voor een periode van maximaal 4 jaar).

Ook deze REA-instrumenten dienen te worden aangevraagd bij de UWV. De verstrekking vindt plaats op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. Degene die vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering werk hervat kan doorgaans gebruik maken van de toetrederskorting, een korting op de te betalen inkomstenbelasting.

Operationele doelstelling 3: Het verkleinen of het opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt via de inzet van trajecten.

SZW streeft naar het verkleinen of opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt. De arbeidsgehandicapte die niet in staat is zelf de weg naar de arbeidsmarkt te vinden, krijgt een traject of instrument aangeboden dat gericht is op het verkleinen of het opheffen van zijn afstand tot de arbeidsmarkt. De trajecten worden aanbesteed door de UWV op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. Sinds 2002 kunnen onder bepaalde voorwaarden ook werkgevers opdrachtgever van reïntegratietrajecten worden. Arbeidsgehandicapte werknemers kunnen sinds 2002 in aanmerking komen voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget indien er geen hervattingsmogelijkheden zijn bij de eigen of een andere werkgever. SZW streeft er naar dat een naar doelgroep gedifferentieerd percentage van de reïntegratietrajecten in 2003 wordt afgesloten met een succesvolle plaatsing c.q. uitstroom naar zelfstandig ondernemerschap. Bij trajecten kunnen instrumenten als scholing, trainingen en nazorg worden ingezet.

3.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3.2: Prestatiegegevens REA
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
* uitkeringslasten571503451440438437435
* uitvoeringskosten142123123123123123123
        
2. Instrumenten voor werkgevers       
* subsidies aan werkgevers159865943434343
        
3. Instrumenten aan arbeidsgehandicapten       
* uitkeringen REA117124114114114114114
* subsidies aan arbeidsgehandicapten130134124124124124124
        
4. Trajecten       
* inkoop trajecten103132132132132132132
        
5. Overig62272126252322
        
Totale lasten713626574563561560558
        
6. Instrumenten voor arbeidsgehandicapten       
* aantal plaatsingen, zonder traject, met gebruik van REA-instrumenten22 041      
        
7. Prestatiegegevens trajecten       
* inkoop trajecten48 42152 00052 000    
* aantal plaatsingen uit inkoop 20014 473      
* aantal plaatsingen uit inkoop 200014 360      
* plaatsingspercentage inkoop 20019%      
* plaatsingspercentage inkoop 200030%      

*Voorlopige gegevens over de eerste drie kwartalen 2001

De REA-uitgaven bedroegen in 2001 bijna € 713 mln. In totaal zijn er in 2001 volgens het UWV 48 421 trajecten ingekocht. Zicht op het totaal aantal duurzame plaatsingen uit trajecten die in 2001 zijn ingekocht is pas eind 2003 te verwachten. De reden hiervoor is dat trajecten een gemiddelde duur hebben van 14 tot 16 maanden en dat er pas sprake is van een succesvolle plaatsing indien deze minimaal zes maanden duurt.

Er is in 2001 voor € 159 miljoen ingezet aan werkgeverssubsidies. Het gaat hierbij om (her)plaatsingssubsidies, voorzieningen voor de werkplek en pakketten op maat die verstrekt worden indien een werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst neemt. Vanaf 2002 worden geen nieuwe werkgeverssubsidies meer verstrekt. In plaats hiervan kunnen werkgevers een beroep doen op een premiekortingsregeling met de mogelijkheid om feitelijke meerkosten vergoed te krijgen. Naar verwachting is deze regeling eenvoudiger uitvoerbaar en heeft dit een positieve uitwerking op het aannamegedrag van werkgevers inzake arbeidsgehandicapten. In 2002 hebben werkgevers van de meerkostenregeling gebruik gemaakt om ondermeer de kosten van preventieve maatregelen zoals rugtrainingen en traumabegeleiding bij het Rea-fonds te declareren. Vanaf 2003 kunnen alleen nog de meerkosten worden vergoed die te maken hebben met persoonsgebonden werkvoorzieningen (werkplekaanpassingen). Hiermee is naar verwachting ca. € 7 mln structureel gemoeid.

Voorts is voor € 117 mln aan REA-uitkeringen (proefplaatsingen en Ziektewet-uitkeringen) bij het REA-fonds gedeclareerd. Aan subsidies voor arbeidsgehandicapten (vooral werk- en vervoersvoorzieningen) is in totaal bijna € 130 mln besteed. De uitvoeringskosten kwamen in 2001 uit op € 142 mln. In de post overig zijn ondermeer de bijdragen van het REA-fonds aan de scholingsinstituten opgenomen. De scholingsinstituten zijn actief op het terrein van de bevordering van herstel en voorkoming van arbeidsongeschiktheid.

Het UWV registreert de fraudeconstateringen op het gebied van reïntegratie niet. Aangezien het gaat om mensen met een WAO-uitkering zijn deze gegevens opgenomen in een samengestelde arbeidsongeschiktheidsstatistiek.

3.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de REA-uitgaven is nihil. Daarom is in dit artikel afgezien van de opname van een tabel.

Een aanzienlijk deel van het REA-instrumentarium is een open-einde regeling. SZW is verplicht om alle rechthebbenden die een beroep doen op de regeling middelen, voorzieningen of instrumenten ter beschikking te stellen. Het gaat daarbij om de instrumenten die drempels voor het aanvaarden van werk, dan wel het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten, verlagen. Dit is in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door het wijzigen van deze wet- en regelgeving. Gezien de groei van de REA-uitgaven en met het oog op het reïntegratiebeleid nieuwe stijl, zal het kabinet dit najaar nagaan in hoeverre het open einde karakter van de REA kan verdwijnen.

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

3.5 Veronderstellingen

Grafiek raming versus realisatie REAkst-28600-XV-2-18.gif

De streefwaarden bij operationele doelstelling 3 zijn zowel afhankelijk van autonome ontwikkelingen als van de verwachte effecten van ingezet beleid. De belangrijke autonome factoren zijn de ontwikkeling van de doelgroep van de REA en de economische ontwikkeling. Tussen beleidsmatige en autonome effecten bestaat uiteraard een wisselwerking. Een gunstige conjunctuur zorgt via de groei van de werkgelegenheid enerzijds tot een groei van het aantal arbeidsongeschikten en het aantal benodigde trajecten. Anderzijds zijn in een gunstige conjunctuur ook de kansen op een succesvolle plaatsing groter.

3.6 Groeiparagraaf

Er zijn tot op heden voor de REA afzonderlijk geen cijfers beschikbaar zijn. In de meibrief 2002 is aan het UWV gevraagd om deze registratie vanaf 2003 ter hand te nemen. Naar verwachting kunnen deze gegevens vanaf 2005 aan dit artikel worden toegevoegd.

4 INKOMENSGARANTIE VOOR NABESTAANDEN

4.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het garanderen van een inkomen op minimumniveau aan nabestaanden voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

Nabestaanden, wezen of halfwezen die na het overlijden van hun partner of ouder(s) niet zelfstandig in hun eigen levensonderhoud kunnen (blijven) voorzien, zijn aangewezen op financiële bescherming door de overheid. De overheid voorziet in een nabestaandenuitkering op minimumniveau. Deze uitkering geschiedt op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw).

Tabel 3.4.1: Evaluatieonderzoek
Onderzocht gedeelte van de algemene of operationele doelstellingstartdatum onderzoekeinddatum onderzoekconcrete onderwerp van het onderzoek
Het garanderen van een inkomen op minimumniveau aan nabestaanden voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Juli 2000April 2001Wat zijn de effecten en doeltreffendheid van de Anw in de praktijk?

In het evaluatieonderzoek uit 2000/2001 is gekeken naar de effectiviteit van de Anw en de effectiviteit en efficiency van de uitvoering. Op grond van de evaluatie kan geconcludeerd worden dat de Anw doeltreffend is: het behoeftebeginsel in de Anw is adequaat vormgegeven. Voorts zijn geen grote structurele knelpunten in de uitvoering geconstateerd.

Naar aanleiding van de evaluatie wordt voorlichting gegeven om te voorkomen dat mensen op een te laat moment gaan nadenken over de inkomenssituatie van hun nabestaande.

4.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat aan alleenstaande nabestaanden die niet zelfstandig in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, een nabestaandenuitkering op minimumniveau wordt verstrekt.

2. Zorgdragen dat aan de ouder of verzorger van een tot zijn huishouden behorende halfwees, een halfwezenuitkering op minimumniveau wordt verstrekt.

3. Zorgdragen dat aan wezen een leeftijdsafhankelijke wezenuitkering op minimumniveau wordt verstrekt die onafhankelijk is van hun inkomen.

4. SZW bevordert dat alle nabestaanden die aanspraak kunnen doen op een nabestaandenuitkering, ermee bekend zijn dat zij hierop recht hebben en dat zij hiervan gebruik maken.

5. Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Anw door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat aan alleenstaande nabestaanden die niet zelfstandig in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, een nabestaandenuitkering op minimumniveau wordt verstrekt.

Nabestaanden die niet in staat zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien en aanspraak kunnen maken op een nabestaandenuitkering, zijn nabestaanden (waarvan de partner op de dag van overlijden verzekerd was) die niet ouder zijn dan 65 jaar en die:

• een ongehuwd eigen kind, stief- of pleegkind jonger dan 18 jaar hebben dat niet tot het huishouden van een ander behoort; of

• arbeidsongeschikt zijn voor tenminste 45% op de dag van overlijden van de partner of op de dag dat het jongste kind 18 jaar wordt en van wie de arbeidsongeschiktheid tenminste drie maanden zal duren; of

• geboren zijn voor 1 januari 1950.

De nabestaandenuitkering is een uitkering op minimumniveau en bedraagt daarom maximaal 70% van het minimumloon. Anw-gerechtigden ontvangen alleen een uitkering als zij niet (volledig) zelfstandig in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en is daarmee inkomensafhankelijk. Voor inkomen uit arbeid (loon, winst, vut-uitkering, vervroegd pensioen, bovenwettelijke aanvullingen van de (ex-) werkgever) geldt een vrijstelling van 50% van het brutominimumloon + 1/3 van de meerinkomsten. Het resterende bedrag wordt van de uitkering afgetrokken. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld een WAO- of WW-uitkering) wordt volledig in mindering gebracht op de uitkering. Bij een inkomen vanaf € 2002 (stand van zaken per 1 juli 2002) worden nabestaanden geacht volledig zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien en hebben zij geen recht meer op een nabestaandenuitkering. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden, gezien de aard van de uitkering, niet ingehouden op de nabestaandenuitkering.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat aan de ouder of verzorger van een tot zijn huishouden behorende halfwees, een halfwezenuitkering op minimumniveau wordt verstrekt.

De ouder of verzorger van een tot zijn huishouden behorende halfwees onder de 18 jaar, heeft onder bepaalde voorwaarden recht op een inkomensonafhankelijke uitkering ter hoogte van 20% van het minimumloon. Wanneer dit bedrag wordt gecombineerd met het sociaal minimum voor een alleenstaande (70% van het minimumloon) ontvangt de nabestaande/verzorger een inkomen van 90% van het minimumloon, hetgeen conform de Toeslagenwet overeenkomt met het sociaal minimum voor een alleenstaande ouder die een thuiswonend kind verzorgt.

Operationele doelstelling 3: Zorgdragen dat aan wezen een leeftijdsafhankelijke wezenuitkering op minimumniveau wordt verstrekt die onafhankelijk is van hun inkomen.

Volle wezen in de leeftijd tot 16 jaar hebben recht op een wezenuitkering. De uitkering kan worden verlengd indien de wees:

• arbeidsongeschikt is. De uitkering kan worden verlengd tot het 18e jaar. Daarna kan de wees aanspraak maken op een Wajong-uitkering;

• een studie volgt. De uitkering kan worden verlengd tot uiterlijk het 21e jaar;

• ongehuwd is en een huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort. De uitkering kan worden verlengd tot uiterlijk het 21e jaar.

De wezenuitkering is inkomensonafhankelijk. De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan het minimumloon en afhankelijk van de leeftijd van de wees.

Operationele doelstelling 4: SZW bevordert dat alle nabestaanden die aanspraak kunnen doen op een nabestaandenuitkering, ermee bekend zijn dat zij hierop recht hebben en dat zij hiervan gebruik maken.

Het is van belang dat een ieder zich bewust is van zijn financiële positie ingeval de partner komt te overlijden. In verband hiermee heeft de overheid een voorlichtingscampagne gevoerd. Voorts ziet de overheid erop toe dat (mogelijke) rechthebbenden met de Anw bekend zijn en dat zij weten hoe en op welke voorwaarden een nabestaandenuitkering kan worden aangevraagd. In dit verband wordt het voorlichtingstraject via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) nauwlettend gevolgd. Gestreefd wordt naar 100% bekendheid met de nabestaandenuitkering onder de groep potentiële rechthebbenden.

Operationele doelstelling 5: Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Anw door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW streeft naar zo min mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik van Anw-uitkeringen. De SVB levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dient fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld.

Mede vanwege de fraudegevoeligheid van de Anw zullen in de komende jaren steekproefonderzoeken gedaan blijven worden op het ongemeld samenwonen. Daarnaast blijft de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst van belang voor de controle op inkomsten. Alhoewel het aantal inkomenswijzigingen in de periode 1997–2000 gedaald is, is het aantal nog substantieel.

4.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.4.2: Prestatiegegevens ANW
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
* Uitkeringslasten1 5131 5151 5071 4931 4771 4611 451
* Uitvoeringskosten27,526,325,124,524,123,723,7
        
2. Volume (x 1000 uitkeringsjaren)135130125122118115112
        
Ingang recht voor 1 juli 1996       
Aantal uitkeringsgerechtigden84746557494338
* Vrouwelijke nabestaanden74655750443934
w.v. nabestaanden+halfwezenuitkering7654332
w.v. alleen nabestaandenuitkering68605347413632
* Mannelijke nabestaanden10876544
w.v. nabestaanden+halfwezenuitkering1111100
w.v. alleen nabestaandenuitkering8765543
        
Ingang recht na 1 juli 199649555964677073
Aantal uitkeringsgerechtigden       
* Vrouwelijke nabestaanden42485256596264
w.v. nabestaanden+halfwezenuitkering67889910
w.v. alleen nabestaandenuitkering33364043454748
w.v. alleen halfwezenuitkering4455566
* Mannelijke nabestaanden6778899
w.v. nabestaanden+halfwezenuitkering1111111
w.v. alleen nabestaandenuitkering2233333
w.v. alleen halfwezenuitkering4444455
        
Wezenuitkeringen (x 1000 pers.)2222222
        
Totaal aantal uitk.ger. (x 1000 pers)166159153148143139135
        
4. Doelmatigheid       
* uitvoeringskosten per uitkeringsjaar (x € 1)204202201201204206212
* uitvoeringskosten in % van de uitkeringslasten1,8%1,7%1,7%1,6%1,6%1,6&1,6%
* gemiddelde uitkering (uitkeringslasten per uitkeringsjaar)11 20711 65112 05612 23412 51712 70212 959

Uit de cijfers blijkt dat vrouwen veel vaker een beroep doen op de nabestaandenwet dan mannen. Dit heeft te maken met het feit dat de arbeidsparticipatie van mannen hoger is dan van vrouwen en met het feit dat de de inkomenstoets bij mannen zwaarder uitwerkt dan bij vrouwen. Ook is te zien dat er een afname is van nabestaanden met recht vóór 1 juli 1996 (de voormalige AWW). De verklaring is dat er geen nabestaanden meer in de AWW stromen, omdat deze is vervangen door de Anw per 1 juli 1996. AWW'ers kunnen dus alleen nog maar uitstromen, vanwege bijvoorbeeld samenwonen of overlijden.

Er is daarentegen een toename van nabestaanden met recht na 1 juli 1996. Dit wordt veroorzaakt door de demografische ontwikkeling zoals de toename van de Nederlandse bevolking. Overigens zal in 2015 de structurele situatie worden bereikt, als de voorwaarde voor de Anw «geboren voor 1950» niet meer geldt. Dan zijn al deze nabestaanden namelijk 65 jaar geworden en ontvangen ze geen Anw meer. Alleen nabestaanden met kinderen jonger dan 18 jaar en/of voor meer dan 45% arbeidsongeschikt ontvangen dan nog een (gedeeltelijke) Anw-uitkering, indien zij voldoen aan de inkomenstoets.

Handhavingsaspecten

Tabel 3.4.3: Handhaving
handhavingscyclusindicator1998199920002001
opsporingaantal geconstateerde fraudes156240210232
 gemiddeld fraudebedrag (x € 1)5 0887 6718 68910 994
afdoening% strafrechtelijke afdoening79%83%95%94%
 aantal waarschuwingen 283160383
 aantal boeten498688753684
 aantal maatregelen1 180806356484
 incassoratio69%72%98%97%

Bovenstaande indicatoren hebben betrekking op de gehele handhavingsketen van preventie, controle, opsporing en afdoening. Door de inkomens- en leefvorm-afhankelijkheid van de Anw per 1 juli 1996 is de Anw fraudegevoeliger geworden. De Anw is nu de meest fraudegevoelige regeling die de SVB uitvoert. Er is een duidelijk stijgende lijn in de hoogte van het gemiddelde fraudebedrag, terwijl het aantal fraudeconstateringen relatief gelijk is gebleven de laatste drie jaren. Het incassopercentage is op het hoge niveau van 2000 gebleven.

4.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de Anw-uitgaven is nihil. Daarom is afgezien van de opname van een tabel.

De Anw is een open-einde regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door de omvang en het uitkeringsrecht van de doelgroep. Het uitkeringsrecht kan alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving. De omvang van de groep uitkeringsgerechtigden wordt nagenoeg uitsluitend bepaald door demografische factoren; de hoogte van de uitkeringen (na inkomenstoets) is afhankelijk van lange termijn ontwikkelingen van de arbeidsparticipatie van de doelgroep. De uitgaven kunnen dus alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. Jaarlijks stelt de minister van SZW de uitvoeringskosten vast, wanneer hij uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het SVB-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

4.5 Veronderstellingen

Grafiek raming versus realisatie Anwkst-28600-XV-2-19.gif

De ontwikkeling van het volume in de Anw wordt bepaald door demografische factoren. De raming van het volume is dan ook in belangrijke mate gebaseerd op de bevolkingsprognose van het CBS. Daarnaast speelt bij de ontwikkeling van het volume de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen een rol. Hoe hoger de arbeidsparticipatie hoe minder vaak een beroep op een (volledige of gedeeltelijke) Anw-uitkering gedaan zal worden.

De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan de contractloonontwikkeling volgens de Wet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheid (WKA).

4.6 Groeiparagraaf

SZW werkt in overleg met de SVB aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van de SVB. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Voor de begroting 2005 zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van de SVB en de naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Het streven is om vanaf 2003 extra handhavingsgegevens op te nemen inzake preventie, opsporing en afdoening, met name de administratieve afhandeling van overtredingen.

5 INKOMENSGARANTIE BIJ OUDERDOM

5.1 Algemene beleidsdoelstellingen

Het garanderen van een ouderdomspensioen op minimumniveau voor personen van 65 jaar en ouder en het garanderen van een toeslag op het ouderdomspensioen van de 65-plusser ten behoeve van zijn partner jonger dan 65 jaar die niet (volledig) in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Deze toeslag is ter overbrugging van het verschil tussen het AOW-pensioen van de AOW-gerechtigde zelf en het relevante sociaal minimum voor de 65-plusser en jongere partner tezamen.

De Algemene Ouderdomswet (AOW) in het leven geroepen om mensen te beschermen tegen het risico van inkomensverlies door ouderdom. De AOW geeft iedereen in de leeftijd van 65 jaar en ouder recht op een ouderdomspensioen in de vorm van een AOW-pensioen.

Om te voorkomen dat de jongere partner van een AOW-gerechtigde, wanneer die niet volledig in zijn eigen kosten van levensonderhoud voorziet, een beroep moet doen op de Algemene bijstandswet (Abw), voorziet de AOW voorts in een AOW-toeslag voor de jongere partner. De toeslag is afhankelijk van het inkomen van de jongere partner.

De oudedagsvoorziening in Nederland bestaat naast het AOW-pensioen (een basispensioen van overheidswege) uit aanvullende pensioenen (voortvloeiend uit een dienstverband) en eventueel in de privé-sfeer afgesloten verzekeringen (lijfrentes e.d). De aanvullende pensioenen zijn primair de verantwoordelijkheid van de sociale partners.

Tabel 3.5.1: EvaluatieonderzoekOnderzocht gedeelte van de algemene of operationele doelstelling startdatum onderzoek einddatum onderzoek concrete onderwerp van het onderzoek
Het verstrekken van een inkomensafhankelijke AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar.April 2002Mei 2002onderbouwing geraamde kosten opheffing AOW-gat partners, grensarbeiders

Uit het ex-ante evaluatie onderzoek uit voorjaar 2002 is gedetailleerd beschreven op welke manier de ramingen van de kosten van het opheffen van het AOW-gat van de partners van grensarbeiders hebben plaatsgevonden.

5.2 Operationele doelstellingen

1. Het verstrekken van een AOW-pensioen op minimumniveau op basis van het aantal verzekerde jaren aan personen van 65 jaar en ouder;

2. Het verstrekken van een inkomensafhankelijke AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar;.

3. Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de AOW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Operationele doelstelling 1: Het verstrekken van een AOW-pensioen op minimumniveau op basis van het aantal verzekerde jaren aan personen van 65 jaar en ouder.

Aan personen van 65 jaar en ouder wordt een uitkering op minimumniveau verstrekt op basis van het aantal verzekerde jaren. Over een periode van 50 jaar bouwt een verzekerde per jaar 2% van zijn AOW-pensioen op. Wie tussen het 15e en 65e jaar continu verzekerd is geweest, ontvangt een volledig AOW-pensioen. Verzekerd voor de AOW is degene jonger dan 65 jaar die in Nederland woont, of niet in Nederland woont maar wel aan loonbelasting is onderworpen vanwege in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid. Alleenstaanden hebben recht op een ongehuwdenpensioen ter hoogte van 70% van het netto-minimumloon. Een alleenstaande met een kind onder de 18 jaar kan onder bepaalde omstandigheden aanspraak maken op 90% van het netto-minimumloon. Gehuwden van wie de partner ook 65 jaar of ouder is, ontvangen per persoon een AOW-pensioen ter hoogte van 50% van het netto-minimumloon. Gezamenlijk bedraagt hun AOW-pensioen dan 100% van het netto-minimumloon.

Vóór de invoering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de AOW (in de tachtiger jaren van de vorige eeuw), was het mogelijk dat de verzekeringspositie van de gehuwde vrouw werd bepaald door die van haar echtgenoot: was de man niet verzekerd dan was de vrouw, ondanks het feit dat zij Nederlands ingezetene was, ook uitgesloten van verzekeringsplicht voor de AOW. Zo'n situatie ontstond bijvoorbeeld wanneer van een in Nederland wonend echtpaar de man (als grensarbeider) in het buitenland werkzaam was. De Tweede Kamer achtte het onredelijk dat deze vrouwen, nu zij de leeftijd van 65 jaar bereiken of al hebben bereikt, worden geconfronteerd met een korting op hun AOW-pensioen als gevolg van niet-verzekerde jaren in de periode tussen 1 januari 1957 en 1 januari 1980. Tijdens de begrotingbehandeling SZW in de Tweede Kamer in december 2001 zijn twee amendementen aangenomen die ertoe strekten het betreffende AOW-gat te dichten. De daarvoor noodzakelijke wetswijziging moet nog door de Eerste Kamer worden goedgekeurd. De cijfers hiervoor zijn vermeld bij beleidsartikel 15 Rijksbijdragen Sociale Fondsen.

Operationele doelstelling 2: Het verstrekken van een inkomensafhankelijke AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar.

Een AOW-gerechtigde kan in aanmerking komen voor een toeslag ten behoeve van zijn partner jonger dan 65 jaar die niet (volledig) in zijn eigen levensonderhoud voorziet. De toeslag heeft tot doel het verschil tussen het AOW-pensioen van de AOW-gerechtigde zelf en het relevante sociaal minimum te overbruggen. De toeslag is afhankelijk van het eventuele inkomen uit of in verband met arbeid van de jongere partner en bedraagt maximaal 50% van het netto-minimumloon. Het huidige toeslagsysteem vormt een overgangssituatie in het proces van verdergaande individualisering. Het vormt een overgang van het vóór 1988 geldende systeem waarin aan elke gehuwde 65-plusser met jongere partner een 100% AOW-uitkering werd verstrekt (ongetoetste toeslag) en het in 2015 in werking tredende stelsel, waarin geen partnertoeslag meer zal worden toegekend.

Operationele doelstelling 3: Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de AOW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW streeft naar zo min mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik van AOW-uitkeringen. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dient fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld.

In de komende jaren worden steekproefonderzoeken gedaan op het ongemeld samenwonen. Daarnaast blijft de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst van belang voor de controle op inkomsten. Alhoewel het aantal inkomenswijzigingen in de periode 1997–2000 gedaald is, is het aantal nog substantieel.

In 2003 ontvangen naar verwachting 2,4 miljoen personen een AOW-pensioen. De Sociale Verzekeringsbank keert de AOW uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVB.

5.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.5.2: Prestatiegegevens AOW
 2001200220032004200520062007
1. Uitgaven (x € 1 mln)       
* uitkeringslasten20 28321 38922 53923 42624 77325 77126 809
* uitvoeringskosten104108108111114117123
        
2. Volume (x 1000 uitkeringsjaren)       
90% uitkering (alleenstaanden met kind)0,20,20,20,20,20,20,2
        
70% uitkering (totaal)967967970974979985992
70% uitkering (alleenstaanden)953956961967973979986
        
50% uitkering (totaal)1 2451 2691 2951 3231 3531 3821 409
50% uitkering(partners 65+/65+)1 0631 0831 1021 1231 1471 1701 192
        
max. 30% uitkering (oude 70% gevallen; toeslagen i.g.v. 65+/65-)151197666
max. 50% uitkering (nieuwe 50% gevallen; toeslagen i.g.v. 65+/65-)182186192199207212217
        
totaal (90%+70%+50%)2 2132 2372 2652 2972 3322 3672 402
        
3. Aantal uitkeringsgerechtigden (* 1000 personen)2 3502 3842 4232 4652 5102 5552 599
        
4. Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren       
* aantal personen met korting (*1000 personen)285305325345366386406
* aantal personen met korting (% van het totaal)12%13 %13%14%15%15%16%
* gemiddeld kortingspercentage48,3%48,5%48,7%48,7%48,7%48,8%48,8%
        
5. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)9 1669 5649 95310 19710 62110 88811 163
        
6. Doelmatigheid       
* uitvoeringskosten per uitkeringsjaar (x € 1)47484848495051
* uitvoeringskosten in % van de uitkeringslasten0,5%0,5%0,5%0,5%0,5%0,5%0,5%

Het aantal personen met AOW-pensioen neemt elk jaar fors toe. Deze toename is te verklaren vanuit verschillende demografische factoren: bevolkingstoename, toename van de gemiddelde leeftijd en de vergrijzing van de Nederlandse bevolking. Anders gezegd: we zijn met meer, we leven gemiddeld langer en er zijn relatief meer mensen van 65 jaar en ouder. Dit heeft een toename van circa 40 000 AOW-gerechtigden per jaar tot gevolg. Het betreft vooral AOW-gerechtigden met partner die een 50% uitkering hebben. Daarnaast neemt ook het aantal alleenstaande AOW-ers (met een 70% uitkering) licht toe.

De tabel laat een daling zien in het aantal toeslagen van 30% en een stijging van het aantal toeslagen van 50%. Er is namelijk nog een relatief kleine groep AOW-gerechtigden, met een partner onder de 65, die recht heeft op een uitkering van 70%, waarbij de partnertoeslag maximaal 30% bedraagt. Dit zijn mensen die al AOW gerechtigd waren vóór 1 februari 1994 en wier partner nu nog steeds jonger is dan 65. Vanaf die datum is de uitkering voor AOW-gerechtigden met een partner onder de 65 op 50% gesteld (met een toeslag van maximaal 50% voor de partner).

De groei van het aantal AOW gerechtigden uitgedrukt in uitkeringsjaren is iets lager dan de groei uitgedrukt in personen. De reden hiervoor is dat het aandeel personen met een onvolledige AOW-uitkering stijgt ten opzichte van het totaal aantal AOW-gerechtigden.

De hoogte van de gemiddelde uitkering neemt iets toe. De belangrijkste reden hiervoor is dat de hoogte van de AOW-uitkering gekoppeld is aan de hoogte van het netto minimumloon en hiermee mee stijgt.

De korting voor personen met een onvolledige uitkering in verband met niet verzekerde jaren ligt net boven de 48%. Deze korting betekent niet dat al deze mensen (325 000) te maken hebben met een onvolledige oudedagsvoorziening. De betreffende personen kunnen in de periode dat men in Nederland niet verzekerd was, een buitenlandse oudedagsvoorziening hebben opgebouwd. Mensen die tijdens hun actieve periode uit Nederland geëmigreerd zijn, zijn hier een voorbeeld van. De toegenomen mondialisering is er de oorzaak van dat meer dan de helft van de onvolledige uitkeringen betaald wordt aan personen die in het buitenland wonen.

Kortom, de trends vergrijzing en mondialisering hebben ook hun weerslag op de AOW-cijfers. Zowel meer volledige als meer onvolledige uitkeringen doen de AOW-lasten flink stijgen.

Handhavingsaspecten

Tabel 3.5.3: Handhaving
handhavingscyclusindicator1998199920002001
opsporingaantal fraudesignalen575545638495
 aantal geconstateerde fraudes187149140106
 gemiddeld fraudebedrag (x € 1)6 5926 1418 6448 478
afdoening% strafrechtelijke afdoening86%74%91%94%
 aantal waarschuwingen 243200364
 aantal boeten770709759672
 aantal maatregelen664500380392
 Incassoratio98%98%98%97%

Bron: SVB handhaving bij de SVB.

Bovenstaande indicatoren hebben betrekking op de gehele handhavingsketen van preventie, controle, opsporing en afdoening. Het aantal geconstateerde fraudes in de AOW is ten opzichte van 2000 gedaald.

Het gemiddelde fraudebedrag is in 2001 licht gedaald ten opzichte van 2000, maar is ten op opzichte van de jaren 1998 en 1999 fors hoger. De hoge incassoratio is het gevolg van de invoering van de Wet Boeten en Maatregelen en de mogelijkheid van directe verrekening met de uitkering.

5.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. Daarom is afgezien van de opname van een tabel.

De AOW is een open-einde regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het SVB-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

Met het SVB vindt momenteel overleg plaats over de scheiding tussen de begrotingsgefinancierde en de premiegefinancierde regelingen en de afstemming van de cycli. Dit betekent dat bovengenoemde uitvoeringskosten nog onder voorbehoud zijn.

5.5 Veronderstellingen

Grafiek raming versus realisatie AOWkst-28600-XV-2-20.gif

De volumeramingen zijn gebaseerd op realisatiecijfers en prognoses van de Sociale Verzekeringsbank, die weer in belangrijke mate zijn gebaseerd op de bevolkingsprognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De volume-ontwikkeling wordt bepaald door demografische factoren, die, behoudens onvoorziene omstandigheden (griepepidemie), goed zijn in te schatten. De hoogte van de uitkering is gebaseerd op het netto minimumloon. Hierdoor wijken de realisaties slechts marginaal af van de ramingen.

5.6 Groeiparagraaf

Het streven is om vanaf 2003 in dit artikel extra handhavingsgegevens op te nemen inzake preventie, opsporing en afdoening, met name de administratieve afhandeling van overtredingen.

SZW werkt in overleg met de SVB aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van de SVB. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Voor de begroting 2005 zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van de SVB en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

6 FINANCIERING PREMIEGEFINANCIERDE SOCIALE VERZEKERINGSUITGAVEN

Uitvoering sociale verzekeringen en beheer sociale fondsen

De uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt bedragen in 2003 € 55,4 miljard. Hiervan wordt € 15 miljard besteed aan begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsuitgaven en € 41 miljard besteed aan premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven. De premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven hebben betrekking op de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW), Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (Waz), Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA), Algemene nabestaandenwet (Anw) en Algemene Ouderdomswet (AOW).

De sociale verzekeringspremies worden door de minister van SZW vastgesteld, uitgezonderd de wachtgeldpremies. De hoogte van de wachtgeldpremies wordt vastgesteld door de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV). De minister van SZW moet deze premies goedkeuren. Indien hij deze premie niet goedkeurt, dient hij zelf premiepercentages vast te stellen. Bij de uitvoering van het beleid en het beheer van de sociale fondsen hebben het UWV en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) eigen bestuurlijke verantwoordelijkheden. De fondsbeheerders (UWV en SVB) zijn verantwoordelijk voor de administratie en het opstellen van de jaarrekeningen. De jaarrekeningen worden formeel verantwoord via de jaarverslagen, die moeten worden goedgekeurd door het UWV c.q. SVB-bestuur.

Financiering WW

De eerste 26 weken van de WW-uitkering worden gefinancierd vanuit de wachtgeldfondsen (Wgf). De premie voor deze wachtgeldfondsen komt volledig voor rekening van de werkgevers en verschilt per sector. In totaal zijn er 69 sectorale wachtgeldfondsen. Het exploitatie- en vermogensoverzicht geeft een overzicht van alle wachtgeldfondsen tezamen. De WW-uitkering wordt na 26 weken gefinancierd vanuit het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf). Het AWf kent een landelijke premie die zowel door werkgevers als werknemers wordt opgebracht. De premies voor de Wgf en het AWf worden geïnd door het UWV. Overheidswerknemers vallen sinds 1 januari 2001 ook onder de WW. De overheid financiert dit risico uit eigen middelen.

Financiering ZW, WAO en Waz

De ZW wordt gefinancierd vanuit de Wgf en het AWf. De ZW-uitkeringen voor flexwerkers komen ten laste van de Wgf; de overige verzekerde groepen ontvangen een ZW-uitkering die ten laste komt van AWf. Sinds 1 januari 2001 is de ZW ook van toepassing op overheidswerknemers. Deze ZW-lasten worden gefinancierd door het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UfO).

Als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet Pemba) betalen werkgevers sinds 1998 de volledige WAO-premie. De WAO-premie bestaat uit een basispremie en een gedifferentieerde premie. De basispremie is verplicht en voor alle werkgevers even hoog. De basispremie wordt gestort in het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Het Aof financiert de lasten van de WAO-uitkeringen die op 1 januari 1998 reeds waren toegekend. Ook financiert het Aof de uitkeringen van werknemers die vijf jaar of langer arbeidsongeschikt zijn. De gedifferentieerde premie verschilt per bedrijf en is afhankelijk van het aantal werknemers dat het bedrijf in de voorafgaande jaren in de WAO heeft laat instromen. De gedifferentieerde premie wordt gestort in de Arbeidsongeschiktheidskas (Aok). Deze premie dekt de lasten van nieuwe WAO-uitkeringen voor de eerste vijf jaar. Werkgevers kunnen er ook voor kiezen om voor de eerste vijf jaar het financiële risico voor arbeidsongeschiktheid zelf te dragen of onder te brengen bij een verzekeraar. Het UWV int de basispremies en de gedifferentieerde premies (voor zover een bedrijf geen eigen-risicodrager is of niet verzekerd is bij een verzekeraar). De Waz-premie wordt betaald door Waz-verzekerden en is voor iedereen gelijk. De premie wordt geheven over de winst uit onderneming (zelfstandigen) of inkomsten uit arbeid (beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten). De belastingdienst heft de Waz-premie en stort deze in het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ). Het AfZ financiert de Waz-uitkeringen.

Financiering REA

De vergoedingen en voorzieningen in het kader van de wet REA worden gefinancierd vanuit het Reïntegratiefonds (Rf). Dit fonds wordt gevuld met bijdragen uit het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aaf), het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof), het Arbeidsongeschiktheidsfonds Jongehandicapten (AfJ), het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ), het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) en het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UfO).

Financiering Anw en AOW

De AOW- en Anw-premie worden ingehouden door de belastingdienst. Deze stort de premies in het Anw- en AOW-fonds. Het Anw-fonds financiert de nabestaandenuitkeringen en het AOW-fonds de AOW-uitkeringen. Naast het centrale AOW-fonds (waaruit de lopende AOW-uitkeringen worden gefinancierd) is ter financiering van de toekomstige AOW-uitgaven het Spaarfonds AOW ingesteld (zie artikel 16). Sinds 2001 ondervinden de volksverzekeringsfondsen (AOW en Anw) jaarlijks een premiederving als gevolg van de omzetting van de belastingvrije som in een heffingskorting (belastingherziening 2001). De fondsen worden hiervoor gecompenseerd door een rijksbijdrage (zie beleidsartikel 15). In 2003 wordt een rijksbijdrage verstrekt van ruim € 3 miljard.

De sociale verzekeringsuitgaven worden voornamelijk uit premieheffing gefinancierd.

Door zowel het beleid om de fondsposities in evenwicht te brengen als het algemene beleid ten aanzien van de lastenontwikkeling kunnen tijdelijke overschotten en tekorten op de exploitatie van de sociale fondsen ontstaan. Het exploitatiesaldo wordt toegevoegd aan het vermogen van elk fonds; tijdelijke tekorten en overschotten worden via een rekening courant gedekt danwel uitgeleend aan het Rijk (geïntegreerd middelenbeheer).

Uitgangspunt is om lastendekkende premies te realiseren waarbij met inachtneming van een ook na te streven evenwichtig inkomensbeeld – rekening wordt gehouden met het afbouwen van bestaande vermogenssaldi die uitgaan boven wat nodig is om een redelijke buffer te vormen tegen onverhoopte tegenvallers. Door premies tijdelijk beneden of boven lastendekkend niveau vast te stellen (voor alle fondsen), worden vermogenssaldi geleidelijk gevormd of afgebouwd.

Tabel 3.6.1: Exploitatie-overzicht sociale verzekeringsfondsen 2001 (bedragen in miljoenen euro's)
 AOWAnwWAOWazVangnet ZWWgfAWfREAUfo incl. vangnetTotaal
Premies totaal18 4301 47611 29382907395 156031738 239
Inkomensoverdrachten00– 268– 111 366– 430– 1 203649– 5944
Onderlinge Betalingen00924007183001 078
Saldo Interest119391250491510– 5433
           
Totaal baten18 5491 47912 0398421 3664304 18764925339 794
           
Uitkeringen/Verstrekkingen20 2831 5139 3175061 2336861 49851821635 771
Onderlinge Betalingen0811 269250137310001 822
Uitvoeringskosten1042875653133161322131251 713
           
Totaal Lasten20 3881 62211 3415841 3669842 13064924139 305
           
Besparingen– 1 838– 1436982580– 5542 057012489
           
Wettelijke Premie17,901,257,708,800,000,728,900,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,005,250,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,708,800,000,723,650,000,80 
Tabel 3.6.2: Overzicht sociale verzekeringen 2002 (bedragen in miljoenen euro's)
 AOWAnwWAOWazVangnet ZWWgfAWfREAUfo incl. vangnetTotaal
Premies totaal17 6921 42911 77072701 0795 031041238 141
Inkomensoverdrachten2 482188– 248– 61 461– 447– 1 233576– 472 726
Onderlinge Betalingen001 0220011584001 221
Saldo Interest6– 1922002419700320
           
Totaal baten20 1801 61712 6367411 4617714 06157636542 407
           
Uitkeringen/Verstrekkingen21 3891 5159 8605171 3167911 76846735937 981
Onderlinge Betalingen0791 349240186353001 991
Uitvoeringskosten1082675144145168358109311 740
           
Totaal Lasten21 4971 62011 9595851 4611 1452 47957639041 712
           
Besparingen– 1 318– 36771560– 3741 5810– 25695
           
Wettelijke Premie17,901,257,858,800,000,898,550,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,004,950,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,858,800,000,893,600,000,80 
Tabel 3.6.3: Exploitatie-overzicht sociale verzekeringsfondsen 2003 (bedragen in miljoenen euro's)
 AOWAnwWAOWazVangnet ZWWgfAWfREAUfo incl. vangnetTotaal
Premies Totaal18 7601 5141130875901 0645 086054339 035
Inkomensoverdrachten2 751210– 230– 51 511– 459– 1 258507– 522 975
Onderlinge Betalingen001 0140012483001 221
Saldo Interest– 551202530– 1434100528
           
Totaal baten21 4561 72512 2938071 5117164 25250749143 758
           
Uitkeringen/Verstrekkingen22 5391 50710 1515341 3781 2302 18739649040 412
Onderlinge Betalingen0871 387280193426002 120
Uitvoeringskosten1082567941133253352111461 747
           
Totaal Lasten22 6481 61912 2176031 5111 6752 96550753544 279
           
Besparingen– 1 192107772040– 9591 2870– 45– 520
           
Wettelijke Premie17,901,257,258,800,000,848,200,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,004,750,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,258,800,000,843,450,000,80 
Tabel 3.6.4: Vermogensoverzichten sociale fondsen 2001–2003 (x € mln)
 Aanwezig2001benodigdoverschotaanwezig2002benodigdoverschotaanwezig2003benodigdoverschot
Anw– 29– 7– 23– 29– 6– 2478078
AOW9595464134552–548–984634–618
Totaal SVB930539390– 25546– 572– 906634– 1 540
          
AfZ595735227378665193783854
WAO2 1785161 6213 0855432 5424 0085513 408
AWf4 6931 3613 3326 3861 3725 0147 9661 3816 585
Totaal UWV7 4661 9505 47510 2082 0018 20712 9112 01510 847
          
Totaal centrale fondsen8 3962 4895 86510 1832 5477 63512 0052 6499 307
          
Wgf567370197138379– 241– 753389– 1 141
totaal decentrale fondsen567370197138379– 241– 753389– 1 141
          
Totaal8 9632 8596 06210 3212 9267 39411 2523 0388 166

SZW werkt in overleg met de SVB aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van de SVB. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Voor de begroting 2005 zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van de SVB en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

4. DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Referentiekader mededeling bedrijfsvoering

Per 1 januari 2002 is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geheel gereorganiseerd. De doelen van deze reorganisatie waren een organisatie worden die van «buiten naar binnen redeneert» en «voor resultaten gaat», vanuit die externe oriëntatie. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is de planning & control-cyclus (P&C).

Het Referentiekader mededeling over de bedrijfsvoering, biedt goede aanknopingspunten om de resultaatgerichte sturing binnen het departement en tussen het departement en de zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) verder uit te bouwen. Het referentiekader geeft een nadere invulling inzake de verantwoordelijkheid van de Minister voor de doelmatigheid van de bedrijfsvoering en het periodiek onderzoeken van de bedrijfsvoering. Het heeft bovenal tot doel de systematische sturing en beheersing van bedrijfsprocessen te bevorderen.

Het ministerie wil over het begrotingsjaar 2004 het Referentiekader geïmplementeerd hebben. Hiertoe is binnen het ministerie het project «Vinger aan de pols» van start gegaan met als doel te komen tot een P&C-cyclus in 2004 die is ingericht conform deze eisen.

Het project is onderverdeeld in 6 deelprojecten die aan het eind van 2002 tot concrete producten zullen leiden:

1. De formulering van visie op de bedrijfsvoering (het ontwikkelen van een visie op sturing, beheersing, verantwoording en toezicht);

2. De optimalisering van het risico-analysemodel;

3. Toetsing van de bestaande SZW- kaders/normen voor bedrijfsvoeringsprocessen aan de eisen van het Referentiekader en zonodig aanpassing;

4. De vormgeving en structurering van onderzoeken naar de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de wijze waarop wordt omgegaan met de uitkomsten van de onderzoeken;

5. De verdere ontwikkeling van de P&C-cyclus als basis voor de Mededeling Bedrijfsvoering;

6. De ontwikkeling van een checklist met de elementen die in de deelmededeling bedrijfsvoering worden betrokken als de ontwikkeling van een model voor de consolidatie van de deelmededelingen van de afzonderlijke directies tot een mededeling bedrijfsvoering van het ministerie.

Gedurende 2002 en in 2003 staat de implementatie centraal. In het jaarverslag over 2002 wordt een beperkte mededeling bedrijfsvoering opgenomen die betrekking heeft op het financieel beheer, het materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

In 2003 wordt in de P&C-cyclus nadrukkelijk aandacht geschonken aan de wijze waarop op directieniveau processen worden gestuurd en beheerst. Ook zal in 2003 helder worden waar risico's aanwezig zijn en op welke wijze deze beheerst zullen worden. Uiteindelijk zal de risicoanalyse en het managen van eventuele risico's onderdeel uit gaan maken van de P&C-cyclus. In 2003 zal tevens een start worden gemaakt met de uitvoering van bedrijfsvoeringsonderzoeken. 2003 zal met name een «proefjaar» zijn, waarin nadere inbedding, evaluatie en aanscherping zal plaatsvinden. Op deze wijze is het Ministerie van SZW in staat om over 2004 een mededeling bedrijfsvoering af te geven gestoeld op een ordelijk en controleerbaar systeem van bedrijfsvoering (sturing en beheersing van bedrijfsprocessen).

Structuur Werk en Inkomen

Om zo goed mogelijk gebruik te maken van de ontwikkelingen en de invoering van een nieuwe structuur voor Werk en Inkomen is de interne organisatie afgestemd op de omgeving. Om een doeltreffende, doelmatige, rechtmatige, kwalitatief hoogwaardige en klantgerichte uitvoering van het SZW-beleid op het terrein van werk en inkomen te ontwikkelen, gebruikt de minister signalen uit het veld om de uitvoeringsorganisaties (UWV, CWI, SVB en RWI) (bij) te sturen.

Om de verantwoordelijkheid van de Minister te kunnen waarmaken is de planning en controlcyclus leidend. In de SUWI-wet zijn de belangrijkste momenten in deze cyclus richting de uitvoeringsinstellingen en de RWI benoemd; de meibrief, het jaarplan (inclusief begroting), het meerjarenbeleidsplan, de maand- en de kwartaalrapportages en de verantwoording.

Het basisinstrument in de planning- en controlcyclus is het door de Minister goedgekeurde jaarplan waarin de verschillende uitvoeringsorganisaties hun voornemens voor het komende jaar hebben vastgelegd. Op basis van het jaarplan stelt de Minister jaarlijks vóór 1 december het totaalbudget van respectievelijk UWV, SVB, CWI en RWI voor het eerstkomende kalenderjaar vast. Hiervan maken overigens de begrotingsgefinancierde regelingen deel uit.

Het jaarplan is vervolgens leidend bij de uitvoering van activiteiten en de verantwoording daarover, evenals bij het toezicht van de IWI. Mochten er zich na vaststelling van het jaarplan wijzigingen voordoen in de voor UWV geldende wet- en regelgeving dan zal de Minister de betrokken uitvoeringsinstantie verzoeken om een aanvulling op het vastgestelde jaarplan.

Baten-lastendiensten

Het Ministerie heeft twee baten-lastendiensten, te weten het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen i.o. (IWI).

Het instellingstraject van het Agentschap SZW is in een vergevorderd stadium. Het voorstel om de tijdelijke status van het Agentschap SZW om te zetten in de definitieve status per 1 januari 2003 ligt momenteel bij het Parlement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2001, 28 390, nr. 1).

De IWI is ontstaan uit de Directie Toezicht van het Ministerie van SZW en het College van Toezicht Sociale Verzekeringen (CTSV). Aan de IWI is de status van tijdelijke baten-lastendienst toegekend voor de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2005 (Instelling tijdelijk Baten-lastendienst Inspectie Werk en Inkomen, 20 december 2001, nr. TZ/PT/2001/87072). In deze periode zal projectmatig gewerkt worden aan het voldoen aan de instellingseisen voor baten-lastendiensten ter verkrijging van de definitieve status van baten-lastendienst per 1 januari 2005.

5. DE BATEN-LASTENDIENST

In dit hoofdstuk worden twee baten-lastendiensten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegelicht. Het agentschap SZW is per 1 april 2001 opgericht, de Inspectie Werk en Inkomen is een baten-lastendienst in oprichting.

AGENTSCHAP SZW

1. Inleiding

Het agentschap SZW (AG) heeft tot taak de uitvoering van (subsidie)regelingen op het gebied van werk en inkomen. Het AG is ontstaan uit een samengaan van ESF-Nederland, een voormalig onderdeel van de Arbeidsvoorzienings-organisatie, en het Bureau Uitvoering Europese Subsidie Instrumenten (BUESI), dat als apart bureau onderdeel was van het Ministerie van SZW. Het AG heeft vanaf het moment van de oprichting gewerkt aan de uitwerking van de instrumenten t.b.v. de resultaatgerichte sturing om de definitieve agentschapsstatus per 1 januari 2003 te kunnen realiseren. Het jaar 2002 is gebruikt om te kunnen proefdraaien met de ontwikkelde instrumenten en deze na evaluatie te verfijnen.

Het AG heeft als taak het uitvoeren van regelingen op het brede terrein van Werk en Inkomen. Momenteel voert het AG twee Europese regelingen en vijf nationale regelingen uit en is het verantwoordelijk voor de administratieve afwikkeling van de ESF-regelingen voor de periode 1994–1999.

De Europese regelingen ESF3 en Equal voert het AG in opdracht van de beleidsdirectie ABG. De vijf nationale regelingen betreffen de subsidieregelingen:

• de regeling Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG), in opdracht van de directie W&I;

• de stimuleringsregeling regionale platforms arbeidsmarktbeleid (RPA), in opdracht van de directie W&I;

• de regeling stimuleringsproject voor allochtone groepen (SPAG), in opdracht van de directie ABG;

• de ministeriële uitvoeringsregeling (MUT), in opdracht van de beleidsdirectie B&GA;

• de regeling Case-management, in opdracht van de beleidsdirectie B&GA.

Het AG kent momenteel een «Landelijk Bureau» en de Business Unit Operations. Bij het Landelijk bureau zijn de directie en drie stafafdelingen gehuisvest. De Business Unit Operations verzorgt de dagelijkse uitvoering van regelingen. Deze business unit bestaat uit drie Service Units met drie locaties (Den Haag, Zwolle, Eindhoven). Het afwerken van de ESF-projecten uit de periode 1994–1999 apart belegd.

De missie van het AG luidt: Het Agentschap SZW voert regelingen uit op het terrein van Werk en Inkomen, doet dat op een objectieve, effectieve en efficiënte wijze en is oog en oor voor de beleidsorganisatie.

De diensten en producten die het AG levert zijn afgeleid van de uitvoering van een subsidietraject. De volgende diensten/producten zijn daarbij onderscheiden (tussen haakjes worden de corresponderende producten vermeld):

1. Advisering over het operationaliseren van regelingen (uitvoeringstoets en M&O-toets ijken, advies-uren);

2. Publiceren en voorlichten (communicatieplan, voorlichtingsmateriaal, bijeenkomsten, telefonische helpdesk en informatieve website);

3. Begeleiden van aanvragers (begeleidingsbezoek);

4. Beoordeling van aanvragen (afhandelen aanvraag);

5. Monitoren van projecten (monitorbezoek);

6. Betaling en vordering (verrichten betaling of invordering);

7. Sanctionering;

8. De behandeling van klachten en bezwaar- en beroepschriften (afhandelen klacht, afhandelen bezwaar- of beroepschrift);

9. Administratie en rapportage (aanleveren declaratie- en verantwoordingsgegevens);

10. Controle (ook intern) (controlebezoek, interne controle op werkprocessen AG)

Bij het AG SZW is sprake van een outputsturing. Met betrekking tot de hiervoor genoemde diensten en producten zijn kwantitatieve indicatoren bepaald. Bij het proefdraaien in 2002 worden deze beoordeeld op de gewenste sturingsmogelijkheden. Na de evaluatie van het proefdraaien (eind 2002) worden deze vastgesteld en bij de 1e suppletore aan de begroting 2003 van het agentschap toegevoegd.

Het agentschap SZW zal voor de bepaling van haar vermogen en resultaat de algemeen aanvaarde bedrijfseconomische beginselen toepassen, zoals het Voorzichtigheids- en realiteitsbeginsel, Toerekenings- en causaliteitsbeginsel en het Beginsel van bestendige gedragslijn.

2. Begroting van Baten en Lasten Agentschap SZW

Tabel 5.1.1: Begroting van Baten en lasten. Agentschap SZW
Agentschap SZW (x € 1 000)200220032004200520062007
Baten      
Opbrengst moederdepartement19 22311 84410 16710 38110 83011 040
Opbrengst overige departementen 00000
Opbrengst derden 00000
Rentebaten 00000
Buitengewone baten 00000
Exploitatie bijdrage1 31600000
Totaal baten20 53911 84410 16710 38110 83011 040
       
Lasten      
Apparaatskosten      
– personele kosten15 8208 1456 7456 9407 2107 565
– materiële kosten4 3563 5403 2703 2953 4803 475
Rentelasten 26201370
Afschrijvingskosten      
– materieel 00000
– immaterieel 133132133132 
Dotaties voorzieningen pmpmpmpmpm
Buitengewone lasten363     
Totaal lasten20 53911 84410 16710 38110 83011 040
       
Saldo van baten en lasten000000

Toelichting op de rekening van Baten en Lasten

Baten

Opbrengst moederdepartement

Bij het totstandkomen van de begroting over 2003 waren er nog geen concrete opdrachten voor de uitvoering in 2003 verkregen. De opbrengsten zijn geraamd op basis van voortzetting van de uitvoering van de huidige regelingen gedurende hun looptijd en voor de nieuwe regelingen op basis van reeds lopende onderhandelingen.

De vergoeding voor de uitvoeringskosten van het moederdepartement aan het AG SZW voor de regelingen ESF-3, Equal, ESF-Oud, Buesi worden in de begroting verantwoord via beleidsartikel 2. De nieuwe regelingen (MUT, Case-management, SPAG, BVG en RPA) worden verantwoord via de beleidsartikelen 2, 5 en 17.

Het beleid zal de komende tijd met name gericht zijn op het verkrijgen van nieuwe opdrachten, zodat de bezetting optimaal kan worden ingezet.

In onderstaande tabel zijn de opbrengsten moederdepartement gespecificeerd naar regeling.

Tabel 5.1.2: Specificatie omzet
(x € 1 000)200220032004200520062007
Opbrengst ESF-36 7005 9246 2776 3816 6306 740
Opbrengst Equal2 9602 9703 2403 4003 6003 850
Opbrengst ESF-Oud8 8092 0500000
Opbrengst Buesi75400000
Opbrengst Nieuwe regelingen0900650600600450
Totaal19 22311 84410 16710 38110 83011 040

Exploitatiebijdrage

De exploitatiebijdrage van het moederdepartement is bedoeld voor de transformatiekosten. Deze kosten veroorzaakt door het inrichten van de nieuwe baten-lastendienst komen op deze wijze niet ten laste van opgedragen regelingen.

Lasten

Apparaatskosten

De personele kosten zullen in 2003 sterk dalen ten opzichte van 2002. Door de sterfhuisconstructie voor de afwikkeling van ESF-Oud en de daarmee gemoeide inzet van externe deskundigen wegvallend. De kosten voor het ambtelijk personeel blijven stabiel, uitgaande van de huidige orderportefeuille.

De materiële kosten dalen in 2003 door de afronding van ESF-Oud.

In onderstaande tabel geeft de verdeling tussen ambtelijk en ingehuurd personeel:

Tabel 5.1.3: Personele kosten
(x € 1 000)200220032004200520062007
Totaal ambtelijk personeel6 8626 0305 6805 8506 0106 200
Totaal inhuur derden8 9582 1151 0651 0901 2001 365
Totaal personele kosten15 8208 1456 7456 9407 2107 565

Rentelasten

Dit betreft de rentevergoeding voor de lening bij het Ministerie van Financiën en zijn geraamd op 5%.

Afschrijvingen

De afschrijvingen betreffen met name de immateriële activa en lopen synchroon met de aflossing van de leenfaciliteit.

Dotatie voorzieningen

Vooralsnog worden nog geen dotaties voorzien.

Saldo van Baten en Lasten

Door het streven naar kostendekkendheid en is het saldo van baten en lasten derhalve begroot op nihil.

3. Kasstroomoverzicht

Tabel 5.1.4: Kasstroomoverzicht «Agentschap SZW» (x € 1 000)
 20032004200520062007
1 Rekening courant RIC 1 januari530530530530530
      
2 Totaal operationele kasstroom1331321331320
      
3a -/- Totaal investeringen00000
3b +/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen00000
3 Totaal investeringskasstroom00000
      
4a -/- eenmalige uitkering moederdepartement 0000
4b +/+ eenmalige storting moederdepartement00000
4c -/- aflossingen op leningen1331321331320
4d +/+ beroep op leenfaciliteit 0000
4 Totaal financieringskasstroom– 133– 132– 133– 1320
      
5 Rekening courant RIC 31 december530530530530530

De rekening-courantverhouding RIC zal een stabiel verloop te zien geven.

4. Vermogensontwikkeling

Tabel 5.1.5: Vermogensontwikkeling «Agentschap SZW»
(x € 1 000)20032004200520062007
1 Eigenvermogen per 1 januari250250250250250
      
2 Saldo van baten en lasten00000
      
3a uitkeringen aan moederdepartement00000
3b bijdrage moederdepartement versterking Eigen Vermogen00000
3c overige mutaties00000
3 Directe mutaties in het Eigen Vermogen00000
      
4 Eigen Vermogen per 31 december250250250250250

Door het streven naar kostendekkendheid worden geen resultaten voorzien die leiden tot wijzigingen in de vermogenspositie.

5. Indicatieve Openingsbalans

Als toelichting op de eerste begroting van het agentschap SZW is een indicatieve openingsbalans opgenomen.

Tabel 5.1.6: Balans «Agentschap SZW» (x € 1 000)
Activa 1-1-2003
   
Vaste activa  
– Immaterieel530 
– Materieel0 
  530
Vlottende activa  
– Onderhanden werk0 
– Debiteuren1 765 
– Nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen500 
– Liquide middelen530 
  2 795
Totaal Activa 3 325
   
Passiva  
   
Eigen Vermogen  
– Exploitatiereserve250 
– Verplichte reserves0 
– Onverdeeld resultaat0 
  250
Leningen bij Ministerie van Financiën  
– Lening tbv Immateriële Activa 530
   
Voorzieningen  
– Voorziening personeel 400
   
Schulden op korte termijn  
– Crediteuren1 145 
– Overige schulden en nog te betalen bedragen1 000 
  2 145
Totaal Passiva 3 325

Toelichting op de Balans

Activa

Vaste activa

De immateriële vaste activa betreft de ontwikkelde software voor ESF-Beheer en het registratiesysteem voor projectsubsidies.

De materiële vaste activa betreft het standaard softwarepakket Exact.

Vlottende activa

Onderhanden werk wordt vooralsnog niet gewaardeerd.

Debiteuren betreffen de nog te ontvangen opbrengsten voor uitgevoerde opdrachten van het moederdepartement. Er is geen voorziening dubieuze debiteuren opgenomen voor de mogelijke oninbaarheid.

De nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen betreffen met name een nog, van het moederdepartement, te ontvangen bedrag voor de transformatiekosten.

Liquide middelen is opgenomen ter hoogte van het bedrag dat per balansdatum door middel van een lening ter financiering van de immateriële activa beschikbaar komt.

Passiva

Eigen vermogen

De Exploitatiereserve bestaat uit het startvermogen dat per ultimo 2001 door het moederdepartement is beschikbaar gesteld om toekomstige negatieve resultaten op te kunnen vangen.

Leningen

Dit betreft een lening voor de ontwikkelde software (ESF-Beheer). De looptijd bedraagt 4 jaar (looptijd ESF-regeling) en het rentepercentage is geraamd op 5%.

Voorzieningen

De voorziening personeel is met name getroffen voor de vakantierechten (verlofstuwmeer) dat het overgenomen personeel heeft.

De in het risicobeleid benoemde risico's worden in financieel opzicht voor het agentschap vooralsnog verwaarloosbaar geacht.

Schulden op korte termijn

De crediteuren hebben betrekking op de handelscrediteuren.

Overige schulden en nog te betalen betreft het bedrag dat het departement heeft voorgeschoten voor de immateriële activa en voor reeds afgenomen diensten, waarvan de facturen na balansdatum worden ontvangen. Dit betreft vooral op de inzet van extern personeel en de doorbelastingen vanuit het moederdepartement inzake Service Level Agreements voor huisvesting, personeelsadministratie, ICT e.d..

Waarderingsgrondslagen

Activa

Het investeringsbeleid gaat uit van de continuïteit van de organisatie. Het afschrijvingsbeleid is gebaseerd op lineaire spreiding van de kosten over de (verwachte) economische levensduur, waarbij rekening wordt gehouden met een eventuele restwaarde.

De gehanteerde afschrijvingstermijn wordt bij het activum vermeld.

Vaste activa

• Materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen de historische aanschafprijs (groter of gelijk aan € 2 000) onder aftrek van de afschrijvingen.

• De immateriële vaste activa worden gewaardeerd tegen historische uitgaven aan derden/externen voor de ontwikkelingskosten (van specifieke software) onder aftrek van de afschrijvingen.

Vlottende activa

Waardering tegen nominale waarde. (heeft dus geen betrekking op subsidiegelden)

• Onderhanden werk (niet van toepassing)

• Debiteuren, nog te ontvangen en vooruitbetalingen worden gewaardeerd tegen de nominale waarde onder aftrek van de voorziening dubieuze debiteuren.

• Liquide middelen, de saldi van kas, en bank (rekeningcourant RIC) worden gewaardeerd tegen de nominale waarde.

Passiva

Eigen Vermogen

• Exploitatiereserve is bestemd voor het opvangen van algemene bedrijfsrisico's. Hiervoor geldt een maximum van 5% van de gemiddelde omzet over de laatste 3 jaar. (Omzet heeft dus geen betrekking op subsidiegelden)

• Verplichte reserve is vooralsnog niet van toepassing.

• Onverdeeld resultaat, betreft het saldo van de resultatenrekening en wordt in het daaropvolgend jaar verwerkt overeenkomstig het besluit van de eigenaar over de resultaatbestemming.

Langlopende Schulden

De lening(en) bij Financiën is/zijn opgenomen tegen de schuldrest (oorspronkelijke hoofdsom minus de aflossingen). In de toelichting wordt een specificatie gegeven met vermelding van rentepercentage en looptijd. (Deze leningen zijn bedoeld om de activa te financieren.)

Voorzieningen

De voorzieningen worden bepaald aan de hand van het risicobeleid, in overleg met de eigenaar. Voorzieningen worden opgenomen tegen de voorgecalculeerde waarde van voorziene kosten/verliezen. De eigenaar kan een maximum vaststellen.

• De voorziening dubieuze debiteuren is bedoeld voor oninbare vorderingen, deze voorziening wordt bij de presentatie in mindering gebracht op het saldo van de debiteuren/vorderingen. Zolang de opdrachtgevers behoren tot het moederdepartement is een voorziening voor dubieuze debiteuren niet van toepassing.

• Een voorziening opgebouwde rechten personeel, zoals:

• vakantiegeld, hieruit worden in mei de vakantiegelden betaald. Iedere maand wordt 8% van het brutosalaris aan de voorziening toegevoegd.

• eindejaaruitkering, hieruit wordt de opgebouwde eindejaarsuitkering betaald. Iedere maand wordt het opgebouwde recht aan de voorziening toegevoegd.

• wachtgeld, indien daar concrete aanleiding toe is (reorganisatie); hieruit worden de wachtgelden betaald van ex-agentschapsmedewerkers.

• verlofstuwmeren, in bijzondere gevallen kan de eigenaar toestaan dat deze opgebouwde verlofuren worden opgenomen in een voorziening. In principe worden deze uren gewaardeerd tegen de vervangingswaarde.

Kortlopende schulden

Waardering tegen nominale waarde. (heeft dus geen betrekking op subsidiegelden)

• Crediteuren en nog te betalen posten worden opgenomen tegen nominale waarde (openstaande facturen van leveranciers incl. BTW en reeds ontvangen goederen/diensten, waarvan de factuur nog niet is ontvangen).

INSPECTIE WERK EN INKOMEN

1. Algemene paragraaf

Deze begroting is de eerste die de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) na de totstandkoming van de fusie tot stand brengt. De begroting vertoont dan ook de kenmerken van een organisatie in wording. Structuren en processen verkeren nog in een staat van ontwikkeling, alsmede de bedrijfsbrede planning en control. De inspectie benut 2002 als een overgangsjaar om de stevige basis te leggen om de «toezichthouder van de toekomst» voor het stelsel van werk en inkomen te worden. Dit betekent dat deze begroting met de nodige aannames tot stand is gebracht. Voorts loopt deze begroting vooruit op de inhoudelijke oriëntatie op de activiteiten voor 2003 en later jaren in het jaarplan 2003 (annex meerjarenplan). Dit brengt mee dat een dialoog over de te ontplooien activiteiten nog van invloed kan zijn op de financiële vertaling in de begroting. De relatie tussen de taken en de middelen zal het IWI nog vorm geven in het traject naar de status van een volledige baten- en lastendienst. De IWI wil dit per 1 januari 2004 afronden.

De Inspectie Werk en Inkomen houdt toezicht op de uitvoering van de regelingen op het gebied van werk en inkomen door de daartoe aangewezen uitvoeringsorganisaties. Dit zijn:

• de Uitvoeringinstituut Werknemersverzekeringen (UWV: werknemersverzekeringen);

• de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI: centrale intake, verificatie, fasering en doorgeleiding naar werk en/of uitkering);

• de Sociale Verzekeringsbank (SVB: volksverzekeringen);

• de Raad voor Werk en Inkomen (RWI: advies en subsidieregeling reïntegratie);

• diverse (zelfstandige) bestuursorganen (waaronder de Sociaal Economische Raad (SER) de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) en certificerende en keurende instanties op het terrein van arbeidsomstandigheden (CKI's));

• het Inlichtingenbureau (IB);

• de gemeenten (voor zover belast met werk- en sociale voorzieningen. Het toezicht op gemeenten richt zich op rechtmatigheid en doeltreffendheid);

• het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI).

De Inspectie Werk en Inkomen houdt toezicht op de uitvoering van arbeidsbemiddeling en sociale zekerheid. IWI komt onafhankelijk tot haar inzichten en oordelen over de verwezenlijking van publieke doelen en de besteding van publieke middelen door de uitvoering. De inspectie draagt bij aan de kwaliteit van uitvoering en van beleid door onafhankelijk en openbaar te rapporteren. De inspectie bevordert hiermee het vertrouwen van burgers in de overheid. Als organisatie streeft IWI naar transparantie in haar handelen en communiceren, naar de vergroting van haar expertise en naar het bevorderen van de professionaliteit en ontplooiing van haar medewerkers. Het toezicht van de Inspectie Werk en Inkomen is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

• Het toezicht is signalerend van aard;

• De uitvoeringsorganisaties verantwoorden zich rechtstreeks aan de minister. De inspectie beoordeelt de betrouwbaarheid en geldigheid van die verantwoording;

• Het toezicht richt zich op het functioneren van de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties en op hun samenwerking binnen het beleidsterrein van werk en inkomen;

• Het toezicht van de inspectie is gericht op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering;

• De inspectie biedt objectieve en deskundige inzichten in en oordelen over het functioneren van het stelsel van werk en inkomen.

Bij de ontwikkeling van het toezicht in de komende jaren geldt voorts dat:

• Het toezicht van IWI aansluit aan bij het ontwikkelingstadium van de verschillende instituties en van hun samenwerking;

• IWI met haar toezicht een helder inzicht in de voortgang van die ontwikkeling bevordert en bijdraagt aan het dichterbij brengen van de veranderdoelen die de organisaties zichzelf hebben gesteld;

• IWI op professionele wijze omgaat met de spanning die tussen beide elementen (transparantie en verandering) kan bestaan;

• IWI het eigen vermogen van de uitvoeringsorganisaties stimuleert om de kwaliteit van hun dienstverlening te sturen en beheersen. Daartoe ondersteunt IWI vanuit haar externe toezichtspositie acties die leiden tot de ontwikkeling of versterking van de interne checks and balances in de uitvoeringsorganisaties.

IWI plaatst het signalerende toezicht in de context van «good governance»: het waarborgen van de onderlinge samenhang in de wijze van sturen, uitvoeren en toezicht houden van een overheidsorganisatie, gericht op een efficiënte en effectieve realisatie van beleidsdoelstellingen, alsmede een open communicatie en verantwoording daarover ten behoeve van belanghebbenden. Het toezicht van IWI kent drie hoofddoelen:

IWI draagt bij aan de kwaliteit van de sturing door de Minister

IWI beoordeelt voorgenomen wet- en regelgeving en beleidsregels op de mate waarin het mogelijk is op de uitvoering ervan goed toezicht te houden. IWI informeert de Minister over onduidelijkheden en knelpunten die zich naar haar opvatting kunnen voordoen bij het toezicht op de uitvoering van wetten en regels.

IWI draagt bij aan de kwaliteit van verantwoording door de uitvoeringsinstanties

De verantwoording moet een helder en betrouwbaar inzicht bieden in de effectiviteit, het behaalde kwaliteitsniveau en de ingezette middelen. IWI wil met haar toezicht borgen dat de uitvoeringsinstanties hun verantwoordelijkheid nemen om een dergelijk inzicht te bieden. Daarnaast geeft de verantwoording inzicht in de mate waarin de uitvoerende instantie zelf in staat is afwijkingen van de beleidsdoelen te herstellen en richting te geven aan ontwikkelingen waarvoor (nog) geen beleidsdoelen gelden.

IWI draagt bij aan de kwaliteit van de uitvoering en de doelrealisatie van het systeem

Het succes van het beleid hangt voor een groot deel af van een goede uitvoering van dat beleid. Met haar toezicht wil IWI bereiken dat de mate waarin de uitvoering de op rechtmatige en doelmatige wijze de beleidsdoelen realiseert inzichtelijk, gewaarborgd en verbeterd wordt waar zich tekortkomingen voordoen.

IWI deelt zijn producten volgens deze hoofddoelen in. Daarbij kent IWI een onderverdeling naar producten die zij wettelijk verplicht is om te leveren, producten die gezien de aandacht dat een specifiek beleidsdoel krijgt of verdient bijzonder prioriteit behoeven en overige producten. Daarnaast ontplooit IWI ook in 2003 een aantal (ontwikkel)activiteiten die primair gericht zijn op de eigen organisatie, zoals in het kader van het instellingstraject baten/lastendienst.

Belangrijke thema's in de ontwikkeling in de producten van IWI voor 2003 zijn:

• Het in kaart brengen van en rapporteren over de samenwerking tussen organisaties op het terrein van Werk en Inkomen en het bepalen van hun gezamenlijke prestaties;

• De verbetering van de integrale wijze van rapporteren;

• De nadere ontwikkeling van validatiemethoden om de kwaliteit van de verantwoording te toetsen;

• Het uitwerken van onderzoeksmethoden op het gebied van de relatie tussen de uitvoeringskosten en de uitkeringslasten.

Voorts zal de in 2002 binnen IWI uitgewisselde kennis en ervaring in het toezicht op de diverse uitvoeringsvelden (Algemene Bijstandswet, Werknemersverzekeringen, etc.) bijdragen tot het harmoniseren van het toezicht. Hierdoor zullen de IWI-diensten inhoudelijk steeds meer een herkenbaar, gemeenschappelijk karakter krijgen.

IWI is een nog relatief jonge organisatie. Het materiele fusieproces dat IWI momenteel doormaakt, brengt mee dat de organisatiestructuur en processen van productie, sturing en beheersing nog niet afgestemd zijn op het bevorderen van de doelmatigheid. IWI is er nu primair op gericht als een effectieve toezichthouder op te treden. Dit brengt o.a. mee dat de inspectie veel energie steekt in het tot stand brengen van één gemeenschappelijke cultuur.

Bij de organisatieontwikkeling, waaronder de inrichting van de baten/lastendienst behoort, wil IWI overigens vóór 2003 een systeem van planning en control ingevoerd hebben, dat de organisatie in staat stelt te sturen op efficiëntieverbetering en de resultaten op dit gebied zichtbaar te maken.

Voorts investeert IWI in de interne uitwisseling van kennis en ervaring, waardoor in de diverse ontwikkeltrajecten een steilere «leercurve» behaald kan worden. Dit vertaalt zich niet direct in lagere exploitatiekosten, maar wel in betere kwaliteit van de producten.

Tot slot zal IWI in 2003 zijn interne organisatie verder afstemmen op de te leveren producten. Voortbouwend op een reorganisatie die waarschijnlijk begin 2003 zijn definitieve beslag zal krijgen zal IWI mogelijk efficiëntiewinst kunnen boeken door een meer uniforme bedrijfsvoering en procesvormgeving. Omdat de vormgeving van de definitieve organisatiestructuur ten tijde van het opstellen van deze begroting nog niet is afgerond, kan IWI geen inzicht bieden in de verwachte omvang van een mogelijke efficiëntiewinst.

2. Begroting van baten en lasten Inspectie Werk en Inkomen

Tabel 5.2.1: Begroting van baten en lasten (x € 1 000)
Agentschap IWI200220032004200520062007
Baten      
Opbrengst moederdepartement35 89335 89335 89335 89335 89335 893
Opbrengst overige departementen
Opbrengst derden
Rentebaten
Buitengewone baten
Totaal baten35 89335 89335 89335 89335 89335 893
       
Lasten      
Apparaatskosten      
• Personele kosten27 63227 63227 63227 63227 63227 632
• Materiële kosten7 9457 9457 9457 9457 9457 945
Rentelasten
Afschrijvingskosten      
• Materieel316316316316316316
• Immaterieel
Dotaties voorzieningen
Buitengewone lasten
Totaal lasten35 89335 89335 89335 89335 89335 893
Saldo van baten en lasten000000

Toelichting bij de begroting van baten en lasten

Baten

Opbrengst moederdepartement

De IWI ontvangt voor 2003 € 35,9 mln van het moederdepartement voor zijn toezichtactiviteiten. De bijdrage van het moederdepartement aan het IWI wordt in de begroting, verantwoord op artikel 98. De inspectie heeft verder geen inkomsten.

Lasten

De lasten van IWI zijn opgebouwd uit de apparaatskosten (personele en materiële kosten), alsmede de afschrijvingskosten van materiële vaste activa. In het algemeen zijn in de begroting opgenomen kosten (voor de jaren 2003 tot en met 2007) op het niveau van medio 2002.

Personele kosten

De personele kosten bedragen € 27,6 mln en betreffen grotendeels de loonkosten van de werknemers van IWI (formatie 419 fte). De begrotingsmethodiek voor het bepalen van de loonkosten is conform de methodiek van het Ministerie van SZW.

In de begroting is geen rekening gehouden met de inhuur van diensten van andere departementsonderdelen, met uitzondering van de dienstverlening voor onder meer kantoorautomatisering (zie materiële kosten).

De kosten van voormalig personeel, voornamelijk wachtgeldkosten, zijn opgenomen tegen de nominale waarde van de verplichtingen per jaar, waarbij rekening gehouden is met een inschatting van het totaal aan kortingen op de wachtgelduitkeringen als gevolg van neveninkomsten naast de wachtgelduitkering. De kosten van uitvoering van de wachtgeldregeling door UWV/USZO zijn tevens in deze post opgenomen.

Materiële kosten

De materiële kosten ad € 9,4 mln bestaan onder andere uit de kosten van huisvesting, ICT, kantoorapparatuur en -benodigdheden, telefoon, communicatie en voorlichting, documentatie, dienstreizen en lease-auto's.

Afschrijvingskosten

In de begroting is ervan uitgegaan dat de materiële vaste activa per 1 januari 2002 van uit het Ctsv overgaan naar IWI. De afschrijvingskosten van de materiële vaste activa betreft uitsluitend de investeringen uit voorgaande jaren.

In de begroting is rekening gehouden met de verhuizing, medio 2003, van IWI naar het pand Centre Court in Den Haag. De investeringen in het gebouw te Zoetermeer zullen versneld worden afgeschreven. Daarnaast is ervan uitgegaan dat het bestaande meubilair en de overige losse inventaris worden meeverhuisd naar het nieuwe pand.

In de begroting is vooralsnog géén rekening gehouden met afschrijvingslasten van toekomstige investeringen in inventaris, verbouwingen, etc. De jaarlijkse kosten als gevolg van de investeringen in de inrichting van het nieuwe pand zullen worden opgenomen in de gebruikvergoeding van de Rijksgebouwendienst (RGD). Deze kosten zijn bij de huisvestingskosten opgenomen.

Saldo van baten en lasten

Het saldo van baten en lasten is begroot op nihil.

3. Kasstroomoverzicht en overzicht vermogensontwikkeling IWI

Op het moment van het opstellen van de IWI-begroting 2003–2007 is het nog niet mogelijk om een kasstroomoverzicht en een overzicht vermogensontwikkeling voor IWI op te stellen.

De openingsbalans van IWI per 1 januari 2002 is nog niet opgemaakt en vastgesteld. In de Invoeringswet SUWI is geregeld dat de vermogensbestanddelen en de publiekrechterlijke rechten en verplichtingen van het Ctsv overgaan naar het Ministerie van SZW.

Een onafhankelijk extern accountantsbureau heeft een onderzoek gedaan in het kader van de samenvoeging van het Ctsv en de Directie toezicht. In de rapportage van dit onderzoek is een voorstel opgenomen voor een protocol van overdracht. Dit protocol regelt de wijze van overdracht van activa en passiva, rechten en verplichtingen van het Ctsv, respectievelijk de Directie toezicht aan IWI.

Pas na vaststelling van het protocol kan de openingsbalans van IWI opgesteld worden. De accountantsdienst van het ministerie van SZW dient de openingsbalans te voorzien van een accountantsverklaring.

Daarnaast is er nog onvoldoende zicht op de toekomstige investeringen en daarmee samenhangende afschrijvingslasten van IWI. Dit houdt onder meer verband met besluitvorming over het al dan niet in eigen beheer uitvoeren van facilitaire voorzieningen.

VERDIEPINGSBIJLAGE 2003

Artikel 1: Basisdienstverlening werk en inkomen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002497 467252 819248 490248 490248 490248 490248 490
Mutatie 1e suppletore begroting098 40025 00025 00025 00025 00025 000
Nieuwe mutaties:018 45026 222– 1 300– 15 400– 15 900– 15 900
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven004260000
2. Toedeling materieeluitgaven00960000
CWI       
3. Bedrijfsplan00– 1 300– 17 700– 30 400– 30 900– 30 900
4. Loonbijstelling 11 5009 2008 6008 2008 2008 200
5. Overboeking van Doelgroepen013 60000000
6. Casemanagement NUG01 35000000
7. Strategisch Akkoord handhaving003 0001 000000
BKWI       
8. BKWI regulier006 8006 8006 8006 8006 800
9. Kasschuif – 8 0008 000    
Stand ontwerpbegroting 2003497 467369 669299 712272 190258 090257 590257 590

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. In het kader van de nieuwe SUWI-wet is het bedrijfs- en jaarplan van het centrum voor Werk en Inkomen (CWI) beoordeeld. Ten opzichte van de bij Voorjaarsnota verwerkte mutaties worden nu meerjarige correcties verwerkt.

4. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

5. Voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van het convenant minderheden wordt € 13,6 miljoen overgeboekt van artikel 2.2.4 Doelgroepenbeleid naar het CWI budget.

6. Overboeking van sluitende reïntegratie ten behoeve van afhandeling casemanagement van niet-uitkeringsgerechtigden (NUG) door het CWI

7. In het Strategisch Akkoord is een fraudetaakstelling (verscherping sancties, handhaving en controle) opgenemomen.

Deze ombuigingstaakstelling heeft betrekking op zowel de begrotingsgefinancierde als de premiegefinancierde ontvangsten en uitgaven. Met genoemde mutatie zijn de budgettaire gevolgen voor dit artikel verwerkt.

8. Voor het Bureau Keten Informatisering Werk en Inkomen (BKWI) en het zogenaamde SUWI-net zijn ten opzichte van de Voorjaarsnota structureel middelen ter beschikking gesteld.

9. Een deel van de gereserveerde middelen voor projectkosten BKWI wordt pas in 2003 aangewend.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200200000136 1340
Nieuwe mutaties       
1. Overboeking naar artikel 2     – 136 134 
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Nieuwe mutaties

1. Op dit artikel was in 2006 een terugstorting geraamd die betrekking heeft op de bevoorschotting van ESF subsidies.

De terugstorting zal op worden verantwoord op artikel 2.

Artikel 2: Stim. en kwaliteitsbevordering arbeidsaanbod

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20021 083 1921 400 9871 479 8881 485 1971 424 2091 426 0241 406 524
Mutatie Nota van Wijziging07 4427 4427 4427 4427 4427 442
Mutatie 1e suppletore begroting0– 22 316– 25 300– 29 80041 70019 50019 500
Nieuwe mutaties:059 172– 246 331451 155356 761373 287366 480
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven003 4360000
2. Toedeling materieeluitgaven006000000
Agentschap SZW       
3. Loonbijstelling0300300300300300300
4. Co-financieringsbudget Equal06 8076 8076 8076 8076 8070
5. Rentevergoeding002626262626
6. Overgoeking ivm. monitor ESF-gelden00– 400– 400– 400– 400– 400
Sluitende reïntegratie       
7. Overboeking tbv CV0– 45000000
8. Overboeking WIW014 60000000
9. Loonbijstelling019 20018 70018 70019 90019 90019 900
10. Strategisch Akkoord reïntegratie00– 208 000– 167 000– 167 000– 167 000– 167 000
11. Overboeking naar artikel 10– 1 35000000
12. Overheveling naar Flexibel budget000– 601 340– 676 777– 676 777– 676 777
13. Overboeking naar overige beleidsuitgaven000– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000
14. Strategisch Akkoord: aanvullend pakket  156 000    
WIW-dienstbetrekkingen       
15. Arbeidsmarktmiddelen00– 34 000– 27 000– 59 000– 56 000– 56 000
16. Overboeking sluitende reïntegratie0– 14 60000000
17. Loonbijstelling014 60014 90015 50016 10016 40016 400
18. Strategisch akkoord reïntegratie00– 177 0000000
19. Overboeking naar Flexibel budget000– 319 351–¡ 332 876– 337 991– 337 991
Praktijkscholing       
20. Overboeking tbv CV045000000
21. Loonbijstelling01 3001 3001 3001 3001 3001 300
Doelgroepenbeleid       
22. Overboeking naar CWI0– 13 60000000
23. Convenanten herintredende vrouwen06 00000000
24. Kasschuif doelgroepenbeleid0– 3 0003 0000000
Kinderopvang Abw       
25. Overheveling naar Kinderopvang000– 69 000– 59 627– 59 627– 59 627
Sectorale stimulansen       
26. Apparaat RWI009 6009 6009 6009 6009 600
27. Strategisch Akkoord: aanvullend pakket  – 30 000    
Casemanagers       
28. Convenanten herintredende vrouwen0– 3 00000000
29. Eindejaarsmarge Agenda toekomst033 23200000
30. Correctie eindejaarsmarge0– 37500000
31. Herschikkingen begrotingsuitvoering0– 1 42000000
32. Strategisch Akkoord: aanvullend pakket  – 12 000    
Flexibel reïntegratiebudget gemeenten       
33. Overboeking van Sluitende reïntegratie000601 340676 777676 777676 777
34. Overboeking van WIW000319 351332 876337 991337 991
35. Overboeking van ID-banen0001 164 9221 171 3551 184 5811 184 581
36. Strategisch Akkoord reïntegratie000– 503 000– 583 000– 583 000– 583 000
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
37. Nadere verdeling eindejaarsmarge047800000
38. Overboeking van sluitende reïntegratie0002 0002 0002 0002 000
39. Overboeking monitor ESF-gelden00400400400400400
Stand ontwerpbegroting 20031 083 1921 445 2851 215 6991 913 9941 830 1121 826 2531 799 946

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 9, 17, en 21. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

4. Als gevolg van de herinrichting van het departement per 1 januari jl zijn de budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorieën gewijzigd. De budgettair neutrale overboeking van het departementale co-financieringsbudget Equal van artikel 98 is hiervan een gevolg.

5. Een deel van de activiteiten wordt gefinancierd via de leenfaciliteit voor baten-lastendiensten. Ter compensatie wordt het budget verhoogd met rentekosten.

6. en 39. Voor de monitoring van ESF-gelden wordt het budget voor onderzoek en beleidsinformatie opgehoogd met middelen die via de technische bijstand uit Brussel beschikbaar zijn.

7 en 20. Overboeking van «Sluitende aanpak» naar «Scholing HVS» ten behoeve van een subsidie aan het CV.

8 en 16. Overboeking van de loonbijstelling voor de Wiw-dienstbetrekkingen naar het normbudget sluitende reïntegratie ten behoeve van aanpassing van het budget aan de loonontwikkeling.

10, 18 en 36. Invulling van de taakstelling Strategisch Akkoord op het Reïntegratiebudget.

11. Overboeking naar artikel 1 ten behoeve van afhandeling casemanagement van niet-uitkeringsgerechtigden (NUG) door het CWI.

12, 19, 33, 34 en 35. Vanaf 2004 worden de budgetten van de ID-banen, WIW-dienstbetrekkingen, WIW-werkervaringsplaatsen, de normbudgetten en het scholings- en activeringsbudget omgezet in één ongedifferentieerd flexibel reïntegratiebudget.

13 en 38. Voor overige beleidsuitgaven sluitende aanpak blijft € 2 miljoen beschikbaar. Dit bedrag wordt overgeheveld naar subartikelonderdeel «Subsidies en overige beleidsuitgaven».

14, 27 en 32. Nadere invulling van de taakstelling Strategisch Akkoord op het Reïntegratiebudget

15. Het volume van het aantal dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen blijft achter bij eerdere ramingen. Als gevolg hiervan worden de in de meerjarenramingen opgenomen bedragen verlaagd.

22. Voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van het convenant minderheden wordt € 13,6 miljoen overgeboekt naar het CWI budget.

23 en 28. Voor de financiering van de convenanten Herintredende vrouwen zijn middelen uit het budget voor «Agenda voor de Toekomst» overgeheveld naar het budget «doelgroepenbeleid».

24. Het betreft een kasschuif doelgroepenbeleid

25. Het betreft een overboeking van middelen voor de kinderopvang naar artikel 11.

26. Voor de apparaatskosten van het RWI is structureel € 9,6 miljoen beschikbaar gesteld.

29. Voor de uitvoering van bestuurlijke afspraken was € 33,232 miljoen eindejaarsmarge toebedeeld aan artikel 5.2.4. «bestuurlijke afspraken». Dit bedrag wordt naar artikel 2.2.7 «casemanagers» overgeboekt en aldaar verantwoord.

30. Overboeking van het deel van de Eindejaarsmarge dat bestemd is voor materieel (€ 0,2 mln) en primair proces (€ 0,175 mln).

31. Het betreft overboekingen naar artikel 5 voor financiering van het project uitvoeringskosten Abw (€ 1,250 mln) en naar artikel 98 voor uitvoeringskosten ISSA (€ 0,170 mln).

37. De eindejaarsmarge voor de post subsidies was in z'n geheelgeparkeerd. Een deel van deze eindejaarsmarge wordt op het subsidiebudget van dit artikel afgehandeld en derhalve overgeboekt van de artikelen 98 en 99.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002977 1141 364 0841 455 0111 465 6851 401 5201 403 3351 383 835
Mutatie Nota van Wijziging07 4427 4427 4427 4427 4427 442
Mutatie 1e suppletore begroting0– 22 370– 25 224– 29 80041 70019 50019 500
Nieuwe mutaties:059 227– 246 331451 155356 761373 287366 480
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven003 4360000
2. Toedeling materieeluitgaven006000000
Agentschap SZW       
3. Loonbijstelling0300300300300300300
4. Co-financieringsbudget Equal06 8076 8076 8076 8076 8070
5. Rentevergoeding002626262626
6. Overboeking i.v.m. monitor ESF-gelden00– 400– 400– 400– 400– 400
Sluitende reïntegratie       
7. Overboeking tbv CV0– 45000000
8. Overboeking WIW014 60000000
9. Loonbijstelling019 20018 70018 70019 90019 90019 900
10. Strategisch Akkoord reïntegratie00– 470 000– 540 000– 610 000– 610 000– 610 000
11. Overboeking naar artikel 10– 1 35000000
12. Overheveling naar Flexibel budget000– 601 340– 676 777– 676 777– 676 777
13. Overboeking naar overige beleidsuitgaven000– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000
14. Strategisch Akkoord: aanvullend pakket  156 000    
WIW-dienstbetrekkingen       
15. Arbeidsmarktmiddelen00– 34 000– 27 000– 59 000– 56 000– 56 000
16. Overboeking sluitende reïntegratie0– 14 60000000
17. Loonbijstelling 14 60014 90015 50016 10016 40016 400
18. Strategisch Akkoord reïntegratie00– 177 0000000
19. Overboeking naar Flexibel budget000– 319 351– 332 876– 337 991– 337 991
Praktijkscholing       
20. Overboeking tbv CV045000000
21. Loonbijstelling01 3001 3001 3001 3001 3001 300
Doelgroepenbeleid       
22. overboeking naar CWI0– 13 60000000
23. Convenanten herintredende vrouwen06 00000000
24. Kasschuif doelgroepenbeleid0– 3 0003 0000000
Kinderopvang Abw       
25. Overheveling naar Kinderopvang000– 69 000– 59 627– 59 627– 59 627
Sectorale stimulansen       
26. Apparaat RWI009 6009 6009 6009 6009 600
27. Strategisch Akkoord  – 30 000    
Casemanagers       
28. Convenanten herintredende vrouwen0– 3 00000000
29. Eindejaarsmarge Agenda toekomst033 23200000
30. Correctie eindejaarsmarge0– 37500000
31. Herschikkingen begrotingsuitvoering0– 1 42000000
32. Strategisch Akkoord: Aanvullend pakket  – 12 000    
Flexibel reïntegratiebudget gemeenten       
33. Overboeking van Sluitende reïntegratie000601 340676 777676 777676 777
34. Overboeking van WIW000319 351332 876337 991337 991
35. Overboeking van ID-banen0001 164 9221 171 3551 184 5811 184 581
36. Strategisch Akkoord reïntegratie000503 000– 583 000– 583 000– 583 000
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
37. Nadere verdeling eindejaarsmarge053300000
38. Overboeking van sluitende reïntegratie   2 0002 0002 0002 000
39. Overboeking monitor ESF-gelden00400400400400400
Stand ontwerpbegroting 2003977 1141 408 3831 190 8981 984 4821 807 4231 803 5641 777 257
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200286 21838 29915 70115 70115 70115 70115 701
Nieuwe mutaties       
1. Overboeking van artikel 100000136 1340
2. Strategisch Akkoord handhaving0001 0002 0002 0002 000
3. Strategisch Akkoord: Aanvullend pakket  35 000    
4. Strategisch Akkoord: aanvullend pakket  50 000    
Stand ontwerpbegroting 200386 21838 299100 70116 70117 701153 83517 701

Nieuwe mutaties

1. Op artikel 1 was in 2006 een terugstorting geraamd die betrekking heeft op de bevoorschotting van ESF subsidies.

Deze terugstorting zal op dit artikel worden verantwoord.

2. In het Strategisch Akkoord is een fraudetaakstelling (verscherping sancties, handhaving en controle) opgenomen.

Deze ombuigingstaakstelling heeft betrekking op zowel de begrotingsgefinancierde als de premiegefinancierde ontvangsten en uitgaven. Met genoemde mutatie zijn de budgettaire gevolgen voor dit artikel verwerkt.

3. Gezien de gerealiseerde ontvangsten in voorgaande jaren worden de taakstellende ontvangsten voor 2003 met € 35 mln opgehoogd.

4. De mogelijkheid die gemeenten hebben om het niet uitgegeven deel van het scholings- en activeringsbudget van 2002 naar 2003 over te hevelen wordt beperkt tot maximaal 10% van het in 2002 toegekende budget (was 50%). Door deze inperking zal bij gemeenten met een relatief grote onderbenutting geld teruggevorderd worden via de jaarrekening over 2002. Dit levert € 50 mln op.

Artikel 3: Aanvullende werkgelegenheid

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002877 1781 054 4861 165 0991 213 2001 209 9791 210 0051 210 005
Mutatie 1e suppletore begroting0– 78 300– 300– 300– 300– 300– 300
Nieuwe mutaties:050 100– 263 165– 1 205 222– 1 201 955– 1 201 981– 1 201 981
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven004530000
2. Toedeling materieeluitgaven00820000
Instroom/doorstroom banen       
3. Arbeidsmarktmiddelen00– 65 000– 91 000– 81 000– 68 000– 68 000
4. Aanpassing gemiddelde uitkering0– 2000– 7 300– 9 900– 10 000– 9 800– 9 800
5. Loonbijstelling051 80057 80060 20060 00060 00060 000
6. Strategisch Akkoord reïntegratie00– 193 000    
7. Overboeking naar flexibel budget000– 1 164 922– 1 171 355– 1 184 581– 1 184 581
8. Strategisch Akkoord: Aanvullend pakket  – 56 600    
Regeling schoonmaakdiensten particulieren       
9. Loonbijstelling0300400400400400400
Stand ontwerpbegroting 2003877 1781 026 286901 6347 6787 7247 7247 724

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Bij de ID-banen is sprake van een lager groeitempo van de Doorstroombanen dan waarmee rekening was gehouden.

Daarnaast blijkt tevens dat de gemiddelde prijs van de ID-banen lager is dan geraamd.

4. Op basis van uitvoeringsgegevens kan de gemiddelde prijs van de ID-banen naar beneden worden bijgesteld.

5 en 9. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

6. Invulling van de taakstelling Strategisch Akkoord op het Reïntegratiebudget.

7. Vanaf 2004 worden de budgetten ID-banen, WIW-dienstbetrekkingen, werkervaringsplaatsen, normbudgetten en het S&A-budget omgezet in een ongedifferentieerd flexibel reïntegratiebudget.

8. Nadere invulling van de taakstelling Strategisch Akkoord op het reïntegratiebudget

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Nieuwe mutaties       
1. Restituties015 18000000
Stand ontwerpbegroting 2003015 18000000

Nieuwe mutaties

1. De raming wordt verhoogd voor inmiddels in het eerste halfjaar ontvangen restituties.

Artikel 4: Aangepast en begeleid werken

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20022 061 4591 974 2101 973 6261 974 9421 974 8971 974 8971 974 897
Nieuwe mutaties0103 50087 552103 500103 500103 500103 500
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven004680000
2. Toedeling materieeluitgaven00840000
Programmauitgaven       
3. Loonbijstelling0103 500103 500103 500103 500103 500103 500
4. Strategisch Akkord: Aanvullende taakstelling  – 16 500    
Stand ontwerpbegroting 20032 061 4592 077 7102 061 1782 078 4422 078 3972 078 3972 078 397

Nieuwe mutaties

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

4. Invulling van de aanvullende taakstelling Strategisch Akkoord.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20021 949 5111 974 9361 973 5811 973 4451 973 3991 973 3991 973 399
Nieuwe mutaties0103 50087 552103 500103 500103 500103 500
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven004680000
2. Toedeling materieeluitgaven00840000
Programmauitgaven       
3. Loonbijstelling0103 500103 500103 500103 500103 500103 500
4. Strategisch Akkoord: aanvullende taakstelling  – 16 500    
Stand ontwerpbegroting 20031 949 5112 078 4362 061 1332 076 9452 076 8992 076 8992 076 899
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002392 610394 789393 972394 380394 743394 743394 743
1. Loonbijstelling 17 30017 40017 30017 30017 30017 300
Stand ontwerpbegroting 2003392 610412 089411 372411 680412 043412 043412 043

Nieuwe mutaties

1. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

Artikel 5: Algemene inkomensgarantie op minimumniveau

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20025 539 8734 537 6234 411 0614 412 2874 461 1134 428 5324 426 269
Mutatie Nota van Wijziging0000000
Mutatie 1e suppletore begroting085 044118 700113 60079 500103 100103 100
Nieuwe mutaties:068 041604 301661 700544 200412 100468 600
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven002 5290000
2. Toedeling materieeluitgaven005720000
Budget-deel       
3. Volume FWI0081 700304 200237 600145 600148 300
4. Overheveling van declaratiedeel0003 432 5403 439 7073 430 2473 471 247
5. Experiment naar declaratiedeel00– 5 400– 5 400000
6. Loonbijstelling (wka)047 00052 10053 10052 90055 60055 500
7. Strategisch Akkoord ombuigingen00– 3 000– 53 750– 78 000– 115 500– 115 500
8. Strategisch Akkoord weglekeffecten008 25016 75017 00030 00042 750
9. Strategisch Akkoord handhaving00– 3 700– 36 900– 52 500– 57 800– 60 900
Declaratie deel       
10. Volume FWI0– 131 900252 400278 700349 400417 900417 900
11. Prijsontwikkelingen FWI029 50000000
12. Experimenten van budgetdeel005 4005 400000
13. Loonbijstelling (wka)0141 400154 500159 300163 900167 000169 700
14. Strategisch Akkoord ombuigingen00– 8 000– 161 250– 234 000– 346 500– 346 500
15. Strategisch Akkoord weglekeffecten0024 75050 25051 00090 000128 250
16. Strategisch Akkoord handhaving00– 11 0000000
17. Overheveling naar budgetdeel000– 3 432 540– 3 439 707– 3 430 247– 3 471 247
Toeslagenwet       
18. Volume0– 5 00017 70016 90011 8007 8007 900
19. Bedrijfsplan UWV00300300300– 3 000– 3 000
20. Bijstelling BEU00100– 2 000– 3 200– 3 200– 3 200
21. Loonbijstelling (uitvoeringskosten)01 000900900900800800
22. Loonbijstelling (wka)012 80013 20013 10012 90012 80012 700
Bestuurlijke afspraken inkomensondersteuning       
23. Eindejaarsmarge Agenda voor de toekomst – 33 232     
Handhaving       
24. Verdeling budget handhaving08 22300000
25. Project uitvoeringskosten Abw01 25000000
26. Kasschuif0– 3 0003 0000000
27. Strategisch Akkoord handhaving0018 00022 10014 20010 60013 900
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
28. Nadere verdeling eindejaarsmarge0000000
29. Nadere verdeling subsidiebudget0000000
Stand ontwerpbegroting 20035 539 8734 690 7085 134 0625 187 5875 084 8134 943 7324 997 516

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 10 en 11. De ramingen voor de Abw, IOAW en IOAZ zijn bijgesteld voor de meest recente inzichten van de CPB en de uitvoeringsgegevens over 2002.

4 en 7. In het kader van het Strategisch Akkoord wordt de budgettering binnen het FWI vanaf 2004 verhoogd van 25% naar 100%.

5 en 12. Overboeking van middelen voor experimenten binnen artikel 5 van het budgetdeel naar het declaratiedeel.

6, 13, 21 en 22. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

7 en 14. In het Strategisch Akkoord zijn ombuigingstaakstellingen opgenomen met betrekking tot de decentralisatie financiering bijstand, herziening alimentatiebeleid en sollicitatieplicht 57,5 jarigen. De budgettaire gevolgen hiervan zijn in de raming verwerkt.

8 en 15. Een aantal ombuigingen in het Strategisch Akkoord op het terrein van de sociale zekerheidsuitgaven leidt tot weglekeffecten in de bijstand. De weglekeffecten van de maatregelen beperking vervolguitkering, feitelijk arbeidsverleden en de WAO-plannen zijn in de bijstandramingen verwerkt.

9 16 en 27. In het Strategisch Akkoord is een fraudetaakstelling (verscherping sancties, handhaving en controle) opgenemomen.

Deze ombuigingstaakstelling heeft betrekking op zowel de begrotingsgefinancierde als de premiegefinancierde ontvangsten en uitgaven. Met genoemde mutatie zijn de budgettaire gevolgen voor dit artikel verwerkt.

18. Volume ontwikkelingen in de diverse regelingen werken door op het volume van de Toeslagenwet. De raming is hiervoor gecorrigeerd.

19. Op basis van het UWV werkplan zijn de voor dit doel beschikbaar gestelde middelen gecorrigeerd.

20. Op basis van uitvoeringsinformatie over de wet BEU is de raming voor de TW gecorrigeerd.

23. Voor de uitvoering van bestuurlijke afspraken was € 33,232 miljoen eindejaarsmarge toebedeeld aan artikel 5.2.4. «bestuurlijke afspraken». Dit bedrag wordt naar artikel 2.2.7 «casemanagers» overgeboekt en aldaar verantwoord.

24 en 29. Als gevolg van de herinrichting van het departement per 1 januari jl. zijn de budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorieën gewijzigd. De hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties zijn hiervan het gevolg.

25. Het betreft een overboeking van artikel 2 ter financiering van het project uitvoeringskosten Abw.

26. Kasschuif in verband met doorloop in 2003 van de tijdelijke stimuleringsregeling opsporingssamenwerkingsverbanden.

28. De eindejaarsmarge voor de post subsidies was in z'n geheel centraal geparkeerd. Een deel van deze eindejaarsmarge wordt op het subsidiebudget van dit artikel afgehandeld en derhalve overgeboekt van artikel 98.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20024 473 3214 537 6364 411 9694 412 5594 461 2274 428 5324 425 816
Mutatie Nota van Wijziging0000000
Mutatie 1e suppletore begroting085 020118 700113 60079 500103 100103 100
Nieuwe mutaties:070 844604 301661 700544 200412 100468 600
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven002 5290000
2. Toedeling materieeluitgaven005720000
Budget-deel       
3. Volume FWI0081 700304 200237 600145 600148 300
4. Overheveling van declaratiedeel0003 432 5403 439 7073 430 2473 471 247
5. Experiment naar declaratiedeel00– 5 400– 5 400000
6. Loonbijstelling (wka)047 00052 10053 10052 90055 60055 500
7. Strategisch Akkoord ombuigingen00– 3 000– 53 750– 78 000– 115 500– 115 500
8. Strategisch Akkoord weglekeffecten008 25016 75017 00030 00042 750
9. Strategisch Akkoord handhaving00– 3 700– 36 900– 52 500– 57800– 60 900
Declaratie deel       
10. Volume FWI0– 131 900252 400278 700349 400417 900417 900
11. Prijsontwikkelingen FWI029 50000000
12. Experimenten van budgetdeel005 4005 400000
13. Loonbijstelling (wka)0141 400154 500159 300163 900167 000169 700
14. Strategisch Akkoord ombuigingen00– 8 000– 161 250– 234 000– 346 500– 346 500
15. Strategisch Akkoord weglekeffecten0024 75050 25051 00090 000128 250
16. Strategisch Akkoord handhaving00– 11 0000000
17. Overheving naar budgetdeel   – 3 432 540– 3 439 707– 3 430 247– 3 471 247
Toeslagenwet       
18. Volume0– 5 00017 70016 90011 8007 8007 900
19. Bedrijfsplan UWV00300300300– 3 000– 3 000
20. Bijstelling BEU00100– 2000– 3 200– 3 200– 3 200
21. Loonbijstelling (uitvoeringskosten)01 000900900900800800
22. Loonbijstelling (wka)012 80013 20013 10012 90012 80012 700
Bestuurlijke afspraken inkomensondersteuning       
23. Eindejaarsmarge Agenda voor de toekomst0– 33 23200000
Handhaving       
24. Verdeling budget handhaving010 91400000
25. Project uitvoeringskosten Abw 1 25000000
26. Kasschuif – 3 0003 0000000
27. Strategisch Akkoord handhaving0018 00022 10014 20010 60013 900
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
28. Nadere verdeling eindejaarsmarge011200000
29. Nadere verdeling subsidiebudget0000000
Stand ontwerpbegroting 20034 473 3214 693 5005 134 9705 187 8595 084 9274 943 7324 997 516
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200281 81779 41222 68922 68922 68922 68922 689
Stand ontwerpbegroting 200381 81779 41222 68922 68922 68922 68922 689

Artikel 6: Inkomensgarantie voor jonggehandicapten

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20021 462 8861 459 4471 484 1341 518 5301 552 7451 584 8271 616 000
Mutatie 1e suppletore begroting0– 10 6005 2005 2005 2005 2005 200
Nieuwe mutaties:075 50059 69362 60062 40058 00060 400
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven00770000
2. Toedeling materieeluitgaven00160000
Programmauitgaven       
3. Volume07 5006 5004 5002 5002 6003 700
4. Prijseffect04 7006 0007 3008 2009 3009 400
5. Bedrijfsplan UWV00– 22 800– 19 700– 17 600– 23 800– 23 800
6. Loonbijstelling (uitvoeringskosten)0900600700800600600
7. Loonbijstelling (wka)062 50063 60065 00066 40067 70069 200
8. Bijstelling gemiddelde uitkering0– 1005 7004 8002 1001 6001 300
Stand ontwerpbegroting 20031 462 8861 524 3471 549 0271 586 3301 620 3451 648 0271 681 600

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Op basis van uitvoeringsinformatie moet het geraamde volume van de Wajong worden verhoogd.

4. De raming van de gemiddelde Wajong-uitkering is op basis van uitvoeringsinformatie van het LISV verhoogd.

5. Op basis van het werkplan UWV zijn de uitgaven meerjarig gecorrigeerd. Hierbij is rekening gehouden met gemaakte afspraken over de toedeling van uitvoeringskosten naar de fondsen.

6 en 7. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

8. Op basis van uitvoeringsgegevens is de gemiddelde Wajong-uitkering vanaf 2003 verhoogd.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Artikel 7: Inkomensaanvulling herkeurde arbeidsongeschikten

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20026 7167 5567 3977 3977 3977 3977 397
Nieuwe mutaties0– 1 100– 682– 1 200– 1 700– 2 200– 2 600
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven00150000
2. Toedeling materieeluitgaven0030000
Programmauitgaven       
3. Loonbijstelling (wka)0300300300300300300
4. Volume0– 800– 300– 900– 1 400– 2 000– 2 400
5. Prijseffect0– 600– 700– 600– 600– 500– 500
Stand ontwerpbegroting 20036 7166 4566 7156 1975 6975 1974 797

Nieuwe mutaties

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

4. Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV kan het geraamde volume van de Tbia worden verlaagd.

5. De raming van de gemiddelde Tbia-uitkering is op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV verlaagd.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Artikel 8: Tijdelijke inkomensgararantie kunstenaars

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200247 31247 24837 70926 72824 95825 00325 003
Mutatie 1e suppletore begroting03 6003 6003 6003 6003 6003 600
Nieuwe mutaties:02 2001 173– 100– 500– 500– 400
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven00620000
2. Toedeling materieeluitgaven00110000
Programmauitgaven       
3. Volume00– 4000000
4. Prijseffect00– 400– 1 500– 1 800– 1 800– 1 800
5. Loonbijstelling (uitvoeringskosten)0300200200200200200
6. Loonbijstelling (wka)01 9001 7001 2001 1001 1001 200
Stand ontwerpbegroting 200347 31253 04842 48230 22828 05828 10328 203

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Op basis van uitvoeringsgegevens is het volume van de Wik naar beneden bijgesteld.

4. Op basis van uitvoeringsgegevens is de gemiddelde Wik-uitkering verlaagd.

5 en 6. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Nieuwe mutaties       
1. Restituties02 00000000
Stand ontwerpbegroting 200302 00000000

1. De raming wordt verhoogd voor inmiddels in het eerste halfjaar ontvangen restituties.

Artikel 9: Tegemoetkoming in de kosten van kinderen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20023 105 6113 154 4993 145 7863 144 1073 140 0683 132 2633 132 500
Mutatie 1e suppletore begroting03 1002 6002 1001 7001 2001 200
Nieuwe mutaties:057 10099 29380 80084 20092 50089 300
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven00770000
2. Toedeling materieeluitgaven00160000
AKW       
3. Bijstelling BEU004 2004 4004 4004 4004 400
4. Loonbijstelling (uitvoeringskosten)02 9002 7002 8002 8002 8002 800
5. Loonbijstelling (wka)045 100105 000101 500103 900103 20094 100
6. Volume07 20013 40019 70030 40039 70045 700
7. Strategisch Akkoord woonlandbeginsel00– 16 000– 18 000– 18 000– 19 000– 19 000
8. Strategisch Akkoord handhaving00– 200– 400– 400– 400– 400
9. Stopzetting AKW niet erkend onderwijs00– 10 000– 30 000– 40 000– 40 000– 40 000
TOG       
10. Aanpassing terugwerkende kracht00– 2 300– 2 100– 2 100– 1 900– 2000
11. Meerjarenplan SVB005001 0001 3001 8001 800
12. Correctie aanpassing01 9001 9001 9001 9001 9001 900
13. Loonbijstelling (uitvoeringskosten)0100100100100100100
14. Loonbijstelling (wka)0200500500400500500
Stand ontwerpbegroting 20033 105 6113 214 9993 248 2793 227 6073 226 4883 226 5633 223 600

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Op basis van uitvoeringsinformatie over de wet BEU is de raming van de AKW verhoogd. Gebleken is dat het effect minder is dan geraamd.

4, 5, 13 en 14. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

6. De verhoging van het volume AKW is het gevolg van het verwerken van de nieuwste volumeraming van de SVB.

7. In het Strategisch Akkoord is het woonlandbeginsel voor niet EU/EER landen geintroduceerd. De hiermee samenhangende besparingen zijn bij de AKW verwerkt.

8. In het Strategisch Akkoord is een fraudetaakstelling (verscherping sancties, handhaving en controle) opgenomen.

Deze ombuigingstaakstelling heeft betrekking op zowel de begrotingsgefinancierde als de premiegefinancierde ontvangsten en uitgaven. Met genoemde mutatie zijn de budgettaire gevolgen voor dit artikel verwerkt.

9. De besparing betreft de stopzetting van de kinderbijslag voor 16- en 17-jarigen, die geen erkend onderwijs volgen. De besparing is in 2003 beperkt, omdat de maatregel alleen voor nieuwe gevallen geldt.

10. Op basis van uitvoeringsinformatie is de raming van het volume bij de TOG met terugwerkende kracht meerjarig verlaagd.

11 en 12. De uitvoeringskosten TOG zijn aangepast omdat sprake was van een structureel te laag niveau. Met de aanpassingen is aangesloten bij de ramingen van de SVB.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20029 892272272272272272272
Stand ontwerpbegroting 20039 892272272272272272272

Artikel 10: Maatschappelijke participatie gehandicapten

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200225 02064 80963 43862 75862 75862 75862 758
Mutatie 1e suppletore begroting06 00000000
Nieuwe mutaties:0– 70 809– 63 438– 62 758– 62 758– 62 758– 62 758
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven0– 34400000
2. Toedeling materieeluitgaven0– 16500000
Wvg Vervoersvoorzieningen       
3. Wvg vervoer       
4. Overboeking tbv bovenregionaal vervoer0– 13200000
5. Overheveling naar VWS0– 47 877– 48 009– 48 009– 48 009– 48 009– 48 009
Wvg Woningaanpassingen       
6. Wvg woningaanpassingen00– 8 000– 100000
7. Overheveling naar VWS0– 20 885– 6 749– 14 649– 14 749– 14 749– 14 749
Handhaving       
8. Verdeling budget handhaving079500000
9. Overheveling naar VWS0– 79500000
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
10. Overheveling naar VWS0– 1 406– 6800000
Stand ontwerpbegroting 200325 020000000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op het terugboeken van de apparaatsuitgaven van dit beleidsartikel naar de apparaatsuitgaven.

3. Het aantal reisketens voor Bovenregionaal vervoer was de afgelopen jaren lager dan geraamd. Het budget is voor deze ontwikkelingen aangepast.

4. Het betreft een overboeking naar artikel 98 ten behoeve van Europese aanbesteding van bovenregionaal vervoer

5, 7, 9 en 10. Het gehandicaptenbeleid met de daarbij behorende budgetten wordt overgeheveld naar VWS.

6. Op basis van realisatiegegevens wordt de raming van het aantal door gemeenten te declareren woningaanpassingen naar beneden bijgesteld

8. Als gevolg van de herinrichting van het departement per 1 januari jl zijn de budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorien gewijzigd. De hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties zijn hiervan het gevolg.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200235 09263 90163 21162 98562 75862 75862 758
Mutatie 1e suppletore begroting0– 2 40000000
Nieuwe mutaties:0– 61 501– 63 211– 62 985– 62 758– 62 758– 62 758
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven0– 34400000
2. Toedeling materieeluitgaven0– 165     
Wvg Vervoersvoorzieningen       
3. Wvg vervoer00– 5 4000000
4. Overboeking tbv bovenregionaal vervoer0– 132     
5. Overheveling naar VWS0– 39 477– 42 609– 48 009– 48 009– 48 009– 48 009
Wvg Woningaanpassingen       
6. Wvg woningaanpassingen00– 8 000– 100000
7. Overheveling naar VWS0– 19 977– 6 749– 14 649– 14 749– 14 749– 14 749
Handhaving       
8. Verdeling budget handhaving065900000
9. Overheveling naar VWS0– 65900000
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
10. Overheveling naar VWS0– 1 406– 453– 227000
Stand ontwerpbegroting 200335 092000000
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Nieuwe mutaties       
1. Restituties037500000
2. Overheveling VWS0– 37500000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Nieuwe mutaties

1. De raming wordt verhoogd voor inmiddels in het eerste halfjaar ontvangen restituties.

2. Het gehandicaptenbeleid met de daarbij behorende budgetten wordt overgeheveld naar VWS.

Artikel 11: Bevordering combimogelijkheden arbeid en zorg

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20021515 8414 5384 5384 5384 5384 538
Nieuwe mutaties0145 220272 834735 262764 289798 289821 789
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven001450000
2. Toedeling materieeluitgaven00270000
Regeling loopbaanonderbreking       
3. Uitvoering0– 3 480– 4 388– 4 388– 4 388– 4 388– 4 388
4. Strategisch Akkoord00– 150– 150– 150– 150– 150
Kinderopvang       
5. Overheveling van VWS en artikel 20148 700177 200539 800568 827602 827626 327
Basisregeling levensloop       
6. Strategisch Akkoord00100 000200 00020000200 000200 000
Stand ontwerpbegroting 2003151151 061277 372739 800768 827802 827826 327

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Het gebruik van de regeling blijft achter bij de verwachtingen. Het volume kan derhalve neerwaarts worden bijgesteld.

4. In het Strategisch Akkoord is de regeling loopbaanonderbreking met ingang van 2003 afgeschaft.

5. Het kinderopvangbeleid met de daarbij behorende budgetten wordt overgeheveld van VWS naar SZW. Daarnaast wordt het kinderopvangbudget van artikel 2 naar dit artikel overgeheveld.

6. De lasten van de levensloopspaarregeling, die in 2003 ingaat, worden geraamd op € 200 mln. Voor 2003 zullen de lasten de helft daarvan bedragen, in verband met de voorwaarden dat eerst een halfjaar gespaard moet zijn alvorens verlof kan worden opgenomen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Artikel 12: Coördinatie emancipatiebeleid

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200212 62812 45910 26110 0799 7629 7629 762
Mutatie 1e suppletore begroting02 40800000
Nieuwe mutaties:02004 211234234234234
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven002 2960000
2. Toedeling materieeluitgaven005810000
3. Herschikking budgetten binnen artikel0– 3 199– 2 541– 2 542– 2 269– 2 269– 2 269
Subsidies emancipatieondersteuning       
4. Loonbijstelling0234234234234234234
5. Herschikking budgetten binnen artikel0– 61500000
6. Kasschuif0– 3003000000
Stimuleringsmaatregel dagindeling       
7. Herschikking budgetten0– 30000000
Primair proces       
8. Herschikking budgetten074300000
9. Herschikking budgetten binnen artikel03 6742 5412 5422 2692 2692 269
10. Kasschuif0– 8008000000
Voorlichting       
11. Herschikking budgetten020400000
12. Kasschuif0000000
Onderzoek en beleidsinformatie       
13. Herschikking budgetten binnen artikel014000000
14. Herschikking budgetten041900000
Stand ontwerpbegroting 200312 62815 06714 47210 3139 9969 9969 996

Nieuwe mutaties

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 5, 9 en 13. Binnen artikel 12 is een aantal interne verschuivingen tussen diverse subartikelonderdelen verwerkt. De mutaties zijn per saldo budgettair neutraal.

4. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

6, 10 en 12 Bij een aantal subsidies, projecten met betrekking tot de primaire processen en voorlichting treden afwijkingen op ten opzichte van de eerdere prognoses. De voorgestelde kasschuiven zijn hiervan het gevolg.

7, 8, 11 en 14. Als gevolg van de herinrichting van het departement per 1 januari jl zijn de budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorien gewijzigd. De hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties zijn hiervan het gevolg.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200214 31119 05013 41710 4409 7629 7629 762
Mutatie 1e suppletore begroting02 40800000
Nieuwe mutaties:0– 6374 838744234234234
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven002 2960000
2. Toedeling materieeluitgaven005810000
3. Herschikking budgetten binnen artikel0– 3 199– 2 541– 2 542– 2 269– 2 269– 2 269
Subsidies emancipatieondersteuning       
4. Loonbijstelling0234234234234234234
5. Herschikking budgetten binnen artikel0– 61500000
6. Kasschuif0– 1 087577510000
Stimuleringsmaatregel dagindeling       
7. Herschikking budgetten0000000
Primair proces       
8. Herschikking budgetten074300000
9. Herschikking budgetten binnen artikel03 6742 5412 5422 2692 2692 269
10 Kasschuif0– 8008000000
Voorlichting       
11. Herschikking budgetten020400000
12. Kasschuif0– 3503500000
Onderzoek en beleidsinformatie       
13. Herschikking budgetten binnen artikel014000000
14. Herschikking budgetten041900000
Stand ontwerpbegroting 200314 31120 82118 25511 1849 9969 9969 996
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Artikel 13: Verbetering arbeidsomstandigheden

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200214 58694 61732 92512 3694 5192 2692 269
Mutatie 1e suppletore begroting0– 5 170– 4544 5465 00000
Nieuwe mutaties:0– 10 12578 87640 80036 10036 40011 500
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven0034 3120000
2. Toedeling materieeluitgaven0019 6490000
Arbeidsomstandigheden       
3. Nadere verdeling eindejaarsmarge035900000
4. Herschikking budgetten0– 2 67500000
5. Overboeking naar VWS00– 850000
6. Herschikking budget045400000
7. Overboeking naar EZ0– 36300000
8. Arbo convenanten 1e tranche0– 7 900– 1 40014 20011 40012 1000
9. Arbo convenanten 2e tranche0010 00010 00010 00010 0000
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
10. Nadere verdeling eindejaarsmarge       
11. Kennisinfrastructuur0010 00010 00010 00010 0007 200
12. Aanscherpming veiligheidsbeleid006 4006 6004 7004 3004 300
Stand ontwerpbegroting 200314 58679 322111 34757 71545 61938 66913 769

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Een nog niet nader toe te delen deel van de eindejaarsmarge is bij Voorjaarsnota geparkeerd op artikel 99. Het gedeelte wat ten laste van dit artikel wordt afgehandeld wordt nu overgeboekt uit artikel 99.

4. Als gevolg van de herinrichting van het departement per 1 januari jl zijn de budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorien gewijzigd. De hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties zijn hiervan het gevolg.

5. Overboeking naar VWS ten behoeve van het Europees jaar van gehandicapten.

6. Overheveling van artikel 98 ten behoeve van financiering subsidie aan de Gezondheidsraad

7. Overboeking naar het ministerie van Economische Zaken als SZW-bijdrage in het project «technologie en samenleving».

8, 9, 11, en 12. Voor de implementatie van de voorgenomen convenanten uit de 1e tranche worden middelen tot en met 2006 toegevoegd. Voor de 2e tranche convenanten die zich nog sterker zal richten op WAO-preventie en verzuimaanpak is in totaal € 40 miljoen beschikbaar gesteld. Voor het voortzetten van investeringen in de arbokennisinfrastructuur (aan arbocuratieve samenwerking, arbeidsgehandicapten en technologie en veiligheid) is het budget structureel opgehoogd. Ten behoeve van onder andere voortzetting van de ketenaanspraak stoffenbeleid en het ontwikkelen van een risicomodel voor bedrijfsveiligheid zijn structureel middelen vrijgemaakt. Bovengenoemde mutaties zijn budgettair afgedekt door middel van een bijstelling op de WAO-raming.

10. De eindejaarsmarge voor de post subsidies was volledig naar artikel 98 geboekt. Een deel van deze eindejaarsmarge wordt op het subsidiebudget van dit artikel afgehandeld en derhalve overgeboekt van artikel 98.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200211 15590 78436 34418 8047 2962 2692 269
Mutatie 1e suppletore begroting0– 6 081– 4544 5465 00000
Nieuwe mutaties:0– 9 95478 87640 80036 10036 40011 500
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven0034 3120000
2. Toedeling materieeluitgaven0019 6490000
Arbeidsomstandigheden       
3. Nadere verdeling eindejaarsmarge035900000
4. Herschikking budgetten0– 2 67500000
5. Overboeking naar VWS00– 850000
6. Herschikking budget045400000
7. Overboeking naar EZ0– 36300000
8. Arbo convenanten 1e tranche0– 7 900– 1 40014 20011 40012 1000
9. Arbo convenanten 2e tranche0010 00010 00010 00010 0000
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
10. Nadere verdeling eindejaarsmarge0 17100000
11. Kennisinfrastructuur0010 00010 00010 00010 0007 200
12. Aanscherping veiligheidsbeleid006 4006T6004 7004 3004 300
Stand ontwerpbegroting 200311 15574 749114 76664 15048 39638 66913 769
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20021 9854 0844 0844 0844 0844 0844 084
Mutatie 1e suppletore begroting01 0001 0001 0001 0001 0001 000
Stand ontwerpbegroting 20031 9855 0845 0845 0845 0845 0845 084

Artikel 14: Tegemoetkoming asbestslachtoffers

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20023 4364 1862 7232 7232 7232 7232 723
Nieuwe mutaties:0100136100100100100
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgeven00270000
2. Toedeling materieeluitgaven0090000
Programmauitgaven       
3. Loonbijstelling0100100100100100100
Stand ontwerpbegroting 20033 4364 2862 8592 8232 8232 8232 823

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Artikel 15: Rijksbijdrage sociale fondsen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200241 1982 749 1233 098 3663 209 0883 324 3483 443 6933 510 889
Mutatie Amendement011 00000000
Nieuwe mutaties:0011 24811 00011 00011 00011 000
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven002100000
2. Toedeling materieeluitgaven00 380000
Programmauitgaven       
3. Noorman den Uyl0011 00011 00011 00011 00011 000
4. Bikk AOW/Anw0– 26 900– 126 800119 3003 457 6003 514 2003 691 200
Stand ontwerpbegroting 200341 1982 733 2232 982 8143 100 7886 792 9486 968 8937 213 089

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Doorwerking financiële gevolgen amendement Noorman-den Uyl.

4. Het betreft een ramingsbijstelling Bikk op basis van verwerking van het Strategisch Akkoord.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Artikel 16: Rijksbijdrage spaarfonds AOW

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20022 291 5902 405 2562 518 4802 631 9252 745 3702 858 8152 972 300
Nieuwe mutaties:00360000
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven00300000
2. Toedeling materieeluitgaven0060000
Stand ontwerpbegroting 20032 291 5902 405 2562 518 5162 631 9252 745 3702 858 8152 972 300

Nieuwe Mutaties:

1. en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

Artikel 17: Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002592 34234 4989 0760000
Mutatie 1e suppletore begroting031 91900000
Nieuwe mutaties:0228 09027 0250000
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven001 7170000
2. Toedeling materieeluitgaven003080000
Agentschappen       
3. Uitvoeringskosten012000000
Facilitering oprichting CWI       
4. Herschikking binnen artikel 17014 60000000
5. Progammauitgaven CWI025000000
Ontvlechting Arbvo       
6. Kapitaalstorting Kliq020 00000000
7. Onderhanden werk Kliq070 00000000
8. Herschikking budget022000000
Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouwen       
9. Nadere verdeling eindejaarsmarge0– 2 31900000
10. Herschikking binnen artikel 170– 14 60000000
11. Uitvoeringskosten agentschap0– 12000000
12. Kasschuif0– 25 00025 0000000
ICT       
13. Projecten en ondersteuning07 50000000
Overig       
14. Diverse uitvoering025000000
Afwikkeling ESF       
15. Terugbetaling ESF-gelden0157 18900000
Stand ontwerpbegroting 2003592 342294 50736 1010000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. De toedeling van de materiële uitgaven bedraagt op verplichtingenbasis € 5 000.

3, 4, 10 en 11. Binnen artikel 17 is een aantal interne verschuivingen tussen diverse subartikelonderdelen verwerkt. De mutaties zijn per saldo budgettair neutraal.

5, 8, 13 en 14. Uitfinanciering van in 2001 gestarte trajecten ten behoeve van de veranderorganisatie SUWI.

6. De mutatie heeft betrekking op de kapitaalstorting in de openingsbalans van de twee grootste dochterondernemingen van Kliq, conform eerder gemaakte afspraken ten tijde van de verzelfstandiging.

7. De mutatie is ter dekking van de affinanciering van het onderhanden werk dat nog door Kliq na de datum van verzelfstandiging wordt afgewikkeld.

9. Van de totale eindejaarsmarge op artikel 17 heeft een deel betrekking op apparaatsuitgaven. Dit deel wordt overgeboekt van artikel 17 naar artikel 98.

12. Een deel van de voor bedrijfsverzamelgebouwen gereserveerde middelen wordt pas in 2003 aangewend.

15. Budgettaire voorziening voor de afwikkeling ESF inzake de artikel 24 procedure met betrekking tot de ESF-periode 1994–1996 waartegen beroep is ingesteld, maar dat geen opschortende werking heeft.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Nieuwe mutaties       
1. Restituties08 00000000
Stand ontwerpbegroting 200308 00000000

Nieuwe mutaties

1. De raming wordt verhoogd voor inmiddels in het eerste halfjaar ontvangen en in het tweede halfjaar nog te ontvangen restituties.

Artikel 97: Aflopende regelingen

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200283916700000
Nieuwe mutaties:00320000
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven00270000
2. Toedeling materieeluitgaven0050000
Programmauitgaven       
3. Afwikkeling jeugdspaarwet0000000
Stand ontwerpbegroting 2003839167320000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Voor de financiele afwikkeling van de Jeugdspaarwet was een budgettaire voorziening getroffen van € 0,454 mln.

Naar verwachting zullen dit jaar geen (na)betalingen meer worden verricht.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20022 980803182182182182182
Nieuwe mutaties:0– 454320000
Apparaatsuitgaven       
1. Toedeling personeelsuitgaven00270000
2. Toedeling materieeluitgaven0050000
Programmauitgaven       
3. Afwikkeling jeugdspaarwet0– 45400000
Stand ontwerpbegroting 20032 980349214182182182182
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Nieuwe mutaties       
1. Restituties013700000
Stand ontwerpbegroting 2003013700000

Nieuwe mutaties

1. De raming wordt verhoogd voor de in het eerste halfjaar ontvangen restituties.

Artikel 98: Algemeen

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002306 807195 257274 914274 317275 981277 141277 143
Mutatie Nota van Wijziging018 15118 15118 15118 15118 15118 151
Mutatie 1e suppletore begroting02 9351 0881 0691 0961 2231 223
Nieuwe mutaties:022 589– 61 5085 18511 8396 2413 048
Personeel  
1. Toedeling personeelsuitgaven 344– 46 3070000
2. Strategisch Akkoord volume en efficiency taakstelling 0– 5 250– 8 500– 11 750– 13 000– 13 000
3. Loonbijstelling 2002 6 6115 7065 7195 7235 6175 617
4. Nadere verdeling eindejaarsmarge 1 74000000
5. Overboeking CTSV bijdrage IWI – 18 151– 18 151– 18 151– 18 151– 18 151– 18 151
6. Interne overboekingen binnen art. 98 427180180180180180
Materieel       
7. Toedeling materieeluitgaven 165– 22 1030000
8. Strategisch Akkoord taakstelling externen 0– 1 585– 1 585– 1 585– 1 585– 1 585
9. van Huisvesting exploit Beatrixpark 1 0001 0001 0001 0001 0001 000
10. Overboeking CTSV bijdrage IWI 18 15118 15118 15118 15118 15118 151
11. Nadere verdeling eindejaarsmarge 14 84700000
12. Restant prijsbijstelling 199100000
13. Interne overboekingen binnen art. 98 – 2 14700000
14. Overboeking bijdrage IWI – 35 893– 35 893– 35 893– 35 893– 35 893– 35 893
Huisvesting  
15. Correctie huisvestingsbudget0 – 1 561– 1 041– 1 041– 1 041– 1 041
16. Naar materieel expoitatie Beatrixpark – 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000
17. Bijstelling verplichtingen huisvesting 6 53400000
Automatisering  
18. Omzetbonus 46600000
19. Interne overboekingen binnen art. 98 69300000
Bijdrage moederdepartement aan IWI  
20. Overboeking van materieel 35 89335 89335 89335 89335 89335 893
Primair proces00000  
21. Overboeking van art. 13. Arbo 1 55900000
22. Nadere verdeling eindejaarsmarge 2 93500000
23. Herschikking budgetten 9800000
Onderzoek       
24. Interne overboekingen binnen art. 98 184– 180– 180– 180– 180– 180
25. Onderzoek 0– 1 500– 1 500– 1 500– 1 500– 1 500
26. Overboeking van art. 13. Arbo 1 11600000
27. Herschikking budgetten – 41900000
Voorlichting       
28. Interne overboekingen binnen art. 98 84300000
29. Herschikking budgetten – 20400000
Subsidies en overige beleidsuitgaven  
30. Strategisch Akkoord subsidietaakst. 0– 900– 1 500– 2 100– 2 400– 2 400
31. Nadere verdeling eindejaarsmarge  
32. Nadere verdeling subsidiebudget – 826– 58– 58– 5800
33. Loonbijstelling 2002 157157157157157157
34. Overboeking Equal – 6 807– 6 807– 6 807– 6 807– 6 8070
Handhaving  
35. Verdeling budget handhaving – 9 01800000
36. Loonbijstelling 2002 1 300600700700700700
37. Strategisch Akoord handhaving 018 10019 60030 10026 10016 100
Stand ontwerpbegroting 2003306 807238 932232 645298 722307 067302 756299 565

Nieuwe Mutaties:

1 en 7. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

2, 8 en 30. In het Strategisch Akkoord zijn ombuigingen opgenomen voor efficiency- en volumemaatregelen collectieve sector, vermindering inhuur externen en een generieke subsidietaakstelling. Het SZW aandeel in deze taakstellingen is vooralsnog met genoemde mutaties op dit artikel verwerkt.

3, 33 en 36. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2002.

4, 11, 22 en 31. In de 1e suppletore begroting zijn enkele eindejaarsmarge bedragen in afwachting op nadere besluitvorming geparkeerd. Door middel van de voorgestelde overboekingen worden de geparkeerde bedragen nu verdeeld.

5 en 10. De bijdrage van het CTSV voor de voor het IWI benodigde middelen waren geparkeerd op «Personeel» en worden nu overgeboekt naar «Materieel».

6, 9, 13, 16, 19, 24 en 28. Binnen artikel 98 is een veelvoud aan interne verschuivingen tussen de diverse subartikel-onderdelen verwerkt. De mutaties zijn per saldo budgettair neutraal.

12. Een deel van de prijsbijstelling 2001 was niet toebedeeld maar centraal gehouden op artikel 99. Het restant van de prijsbijstelling 2001 wordt aan het materieelbudget toegevoegd.

14 en 20. De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap IWI is apart zichtbaar gemaakt.

15. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een rijksbrede herberekening gemaakt van de benodigde huisvestingsbudgetten. Op basis van deze herberekening wordt het huisvestingsbudget voor SZW gecorrigeerd.

17. Het verplichtingenbudget 2002 dient te worden verhoogd als gevolg van verschuivingen in diverse omvangrijke huisvestingstrajecten (Beatrixpark, Laan van NOI en hoofdkantoor).

18. Op de ontvangsten is een kwantumkorting ad 0,466 miljoen gerealiseerd voor in 2001 afgenomen diensten en aanschaffingen op het terrein van de IT. Deze kwantumkorting mag weer aan het automatiseringsbudget worden toegevoegd.

21, 23, 26, 27, 29 ,32, 34 en 35. Als gevolg van de herinrichting van het departement per 1 januari jl zijn de budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorien gewijzigd. De hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties zijn hiervan het gevolg.

25. Als gevolg van een herorientatie op strategisch onderzoek kan het onderzoeksbudget structureel met 1,5 miljoen worden verlaagd.

37. In het Strategisch Akkoord is een fraudetaakstelling (verscherping sancties, handhaving en controle) opgenomen.

Deze ombuigingstaakstelling heeft betrekking op zowel de begrotingsgefinancierde als de premiegefinancierde ontvangsten en uitgaven. Met genoemde mutatie zijn de budgettaire gevolgen voor dit artikel verwerkt.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002274 153224 701268 447272 549274 324277 233277 235
Mutatie Nota van Wijziging018 15118 15118 15118 15118 15118 151
Mutatie 1e suppletore begroting03 9241 0121 0691 0961 2231 223
Nieuwe mutaties:023 75942 80244 32254 22249 92246 729
Personeel  
1. Toedeling personeelsuitgaven 344– 46 3070000
2. Strategisch Akkoord taakstelling 0– 5 250– 8 500– 11 750– 13 000– 13 000
3. Loonbijstelling 2002 6 6115 7065 7195 7235 6175 617
4. Nadere verdeling eindejaarsmarge 1 74000000
5. Overboeking CTSV bijdrage IWI – 18 151– 18 151– 18 151– 18 151– 18 151– 18 151
6. Interne overboekingen binnen art. 98 427180180180180180
Materieel  
7. Toedeling materieeluitgaven 165– 22 1030000
8. Strategisch Akkoord taakstelling externen 0– 1 585– 1 585– 1 585– 1 585– 1 585
9. van Huisvesting exploit Beatrixpark 1 0001 0001 0001 0001 0001 000
10. Overboeking CTSV bijdrage IWI 18 15118 15118 15118 15118 15118 151
11. Nadere verdeling eindejaarsmarge 14 84700000
12. Restant prijsbijstelling 1 99100000
13. Interne overboekingen binnen art. 98 – 2 30300000
14. Overboeking bijdrage IWI – 35 893– 35 893– 35 893– 35 893– 35 893– 35 893
Huisvesting  
15. Correctie huisvestingsbudget 0– 1 561– 1 041– 1 041– 1 041– 1 041
16. Naar materieel expoitatie Beatrixpark – 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000
17. Bijstelling verplichtingen huisvesting  
Automatisering  
18. Omzetbonus 46600000
19. Interne overboekingen binnen art. 98 81800000
Bijdrage moederdepartement aan IWI  
20. Overboeking van materieel 35 89335 89335 89335 89335 89335 893
Primair proces  
21. Overboeking van art. 13. Arbo 1 55900000
22. Nadere verdeling eindejaarsmarge 2 63500000
23. Herschikking budgetten 9800000
Onderzoek  
24. Interne overboekingen binnen art. 98 184– 180– 180– 180– 180– 180
25. Onderzoek 0– 1 500– 1 500– 1 500– 1 500– 1 500
26. Overboeking van art. 13. Arbo 1 11600000
27. Herschikking budgetten – 41900000
Voorlichting  
28. Interne overboekingen binnen art. 98 87400000
29. Herschikking budgetten – 20400000
Subsidies en overige beleidsuitgaven  
30. Strategisch Akkoord subsidietaakst.  – 900– 1 500– 2 100– 2 400– 2 400
31. Nadere verdeling eindejaarsmarge – 33800000
32. Nadere verdeling subsidiebudget – 1 00000000
33. Loonbijstelling 2002 157157157157157157
34. Overboeking Equal – 6 807– 6 807– 6 807– 6 807– 6 8070
Handhaving  
35. Verdeling budget handhaving – 11 57300000
36. Loonbijstelling 2002 1 300600700700700700
37. Strategisch Akkoord handhaving 018 10019 60030 10026 10016 100
Stand ontwerpbegroting 2003274 153259 464226 160297 012305 468302 848299 657
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20023 455726726726726726726
Mutatie 1e suppletore begroting01 0441 0441 0441 0441 0441 044
Nieuwe mutaties       
1. Omzetbonus automatisering046600000
2. Uitvoering begroting 200202 24600000
Stand ontwerpbegroting 20033 4554 4821 7701 7701 7701 7701 770

Nieuwe mutaties

1. Een gerealiseerde kwantumkorting ad € 0,466 miljoen op basis van in 2001 afgenomen diensten van leveranciers op het gebied van IT-consultancy, maatwerk-software, hardware kantoorautomatisering en infrastructuur. De kwantumkorting wordt aan het uitgavenbudget automatisering toegevoegd.

2. Diverse ontvangsten die voortvloeien uit de begrotingsuitvoering 2002.

Artikel 99: Nominaal en onvoorzien

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 200202 2921 8641 6051 5611 5611 561
Mutatie 1e suppletore begroting0233 767221 289224 211228 000228 045228 045
Nieuwe mutaties0– 227 961– 210 974– 213 811– 216 006– 215 908– 215 908
1. Loonbijstelling0– 7 002– 6 097– 6 110– 6 114– 6 008– 6 008
2. Loonbijstelling0– 209 100– 211 300– 214 000– 215 300– 215 300– 215 300
3. Strategisch Akkoord prijsbijstelling0858713661658681681
4. Strategisch Akkoord prijsbijstelling05 1615 7105 6384 7504 7194 719
5. Nadere verdeling eindejaarsmarge0– 17 87800000
6. Prijsbijstelling0– 199100000
Stand ontwerpbegroting 200306 10712 17912 00513 55513 69813 698

Nieuwe mutaties

1. Verdeling van de loonbijstelling 2002 (RB-eng-deel) naar de begrotingsartikelen.

2. Verdeling van de loonbijstelling 2002 (SZA-deel) naar de begrotingsartikelen.

3 en 4. In het Strategisch Akkoord is 25% van de prijsbijstelling aan de departementen toegekend. Zowel het RB-eng deel (mutatienr. 3) als het SZA-deel (mutatienr. 4) zijn vooralsnog op dit artikel geparkeerd.

5. Een deel van de eindejaarsmarge was nog niet aan budgetten toegevoegd en bij Voorjaarsnota op dit artikel geparkeerd.

De definitieve toedeling wordt door middel van overboekingen naar de in aanmerking komende budgetten bij deze geeffectueerd.

6. Een deel van de prijsbijstelling uit voorgaande jaren was nog niet naar artikelen toebedeeld. Het nog resterende budget ad € 1,991 miljoen wordt naar het materiele budget op artikel 98 overgeheveld.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020000000
Stand ontwerpbegroting 20030000000

7. DE BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN

MOTIES

stand per 1 juli 2002

Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 1998–1999
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1Motie Schimmel c.s. over een onafhankelijke klachtencommissie voor medische keuringen25 024, nr. 4Uitgevoerd bij AmvB's van 23-11-2001 (Stb. 597 en Stb. 598) en bij brief aan Tweede Kamer van 30-11-2001 (28 154, nr. 1) (Stb. 597)
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 1999–2000
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1Motie Schimmel/Blok over het ongedaan maken van instemmingsrechten26 678, nr. 15In voorbereiding, wordt meegenomen bij de nieuwe pensioenwet. Planning: 01-06-2003
2Motie-Schimmel/Van Zijl over ongehuwd samenwonende partners26 711, nr. 25In voorbereiding, wordt meegenomen bij nieuwe pensioenwet. Planning: 01-06-2003
3Motie Dittrich om een plan op te stellen voor het doorberekenen van kosten van uitzetting aan werkgevers27 022 nr. 8Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 30-08-2001 (27 022, nr. 14)
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2000–2001
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1Motie Verburg/Van Gent over het verschil in werkloosheid tussen autochtonen en etnische minderheden27 223, nr. 5De Tweede Kamer bij brief van 25-01-2001 geïnformeerd. (27 083/27 223, nr. 14) Planning: voorjaar 2003
2Motie Barth over toepassing van de Arbeidsomstandighedenwet25 437, nr. 21In voorbereiding. Planning: najaar 2002
3Motie Giskes c.s. over fiscale regelingen voor verlofsparen27 030 nr. 15In voorbereiding. Planning: 3e kwartaal 2002
4Motie-Schimmel c.s. over Levensloopbewust regeringsbeleid27 411 nr. 11Uitgevoerd bij brief van 22-01-2002 aan Tweede Kamer( 28 000 XV, nr. 36)
5Motie-Schimmel/Van Zijl over unisekstarieven (PSW)26 711 nr. 32 (was 24)In uitvoering. Planning: 01-12-2002
6Motie-Schimmel/Van Zijl over ongehuwd samenwonende partners (PSW)26 711, nr. 25In voorbereiding. Planning: 01-06-2003
7Motie-Schimmel c.s. over voorstel voor een substantiële bekorting beslistermijn27 248 nr. 10Uitgevoerd. Is meegenomen in Verzamelwet SZW-wetten 2001. (Staatsblad nr. 692)
8Motie-Verburg verzoekt om aanpassing van de Wet REA teneinde reïntegratie te bevorderen27 000 XV, nr. 26Uitgevoerd. Is meegenomen in belastingplan 2002.
9Motie Noorman-den Uyl verzoekt om samen met VNG uiterlijk voor 1-1-2002 voorstellen te ontwikkelen voor inkomensondersteuning voor mensen zonder toegang tot de arbeidsmarkt27 400 XV nr. 29In voorbereiding. Planning: 4e kwartaal 2002
10Motie Smits verzoekt om individuele benadering van alle WAO-, WAZ- en Wajonggerechtigen t.b.v. reïntegratie27 400 XV nr. 32In voorbereiding. Planning: 4e kwartaal 2002
11Motie-Harrewijn/Noorman-Den Uyl verzoekt om experimenteerregeling voor projecten t.b.v. o.a. dak- en thuislozen27 400 XV nr. 36Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 07-06-2002 (28 000 XV, nr. 51)
12Motie Van Dijke verzoekt om een financiële regeling voor private schuldhulpverlening.27 400 XV nr. 42Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 16-04-2002 (28 000 XV, nr. 48)
13Motie-Van Gent, Fonds voor kleinschalige initiatieven27 061 nr. 10Afgehandeld in de beleidsbrief Emancipatiebeleid 2002 (28 009)
14Motie-Bussemaker, Verhoging ruimte loonkosten collectieve sector Wet arbeid en zorg27 207, nr. 37Uitgevoerd. Is meegenomen bij financiële verantwoording 2001 bij brief aan Tweede Kamer van 05-06-2002 (28 380, nr. 36)
15Motie Schimmel/Bussemaker, Behoeften alleenstaanden kortdurend zorgverlof Wet Arbeid en Zorg27 207, nr. 61In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
16Motie-Van Gent, Kortdurend zorgverlof via een «keuzekaart» Wet arbeid en zorg27 207, nr. 42In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
17Motie-Bussemaker/Schimmel/Van Gent, aspecten van het langdurend zorgverlof27 207, nr. 60In uitvoering. Is deels meegenomen in kabinetsstandpunt langdurig zorgverlof. Planning: 3e kwartaal 2002
18Motie Smits/Schimmel, Emancipatie-effectenrapportage over het rapport van de cie Donner27 678, nr. 22In voorbereiding. Planning: 01-12-2002
19Motie-Noorman Den Uyl c.s., een betere ontsluiting voor cliënten van de complexe regelgeving van sociale zekerheid.27 588, 27 665, nr. 33In voorbereiding. Planning: 4e kwartaal 2002
20Motie-Noorman Den Uyl, rechten en plichten i.k.v. een persoonsgebonden reïntegratiebudget.27 588, 27 665 nr. 34Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 30-11-2001 (26 448, nr. 39)
21Motie-Noorman Den Uyl, verantwoording van rechtmatige inzet van middelen bij reïntegratie27 588, 27 665, nr. 35Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 18-12-2001 (26 448, nr. 35)
22Motie-Melkert over verlenging stimuleringsprojecten Antiliaanse, Arubaanse, Turkse en Marokkaanse jongeren27 083, nr. 5De Tweede Kamer bij brief van 21-05-2001 geïnformeerd (Soza-01-463) Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 19-09-2001 (27 083, nr. 20)
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2001–2002
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1Motie-De Hoop Scheffer/Melkert over vereenvoudiging kinderregelingen en verhogen koopkracht gezinnen. 28 000, nr. 7 APB 20-09-2001Afgehandeld met Nota van Wijziging n.a.v. wijziging Belastingplan 2002
2Motie Melkert/De Hoop Scheffer over bouwstenen algemene verlofverzekering APB 20/21-09-200128 000, nr. 8Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 03-06-2002 (28 431, nrs. 1 en 2)
3Motie-Melkert en De Hoop Scheffer over koopkracht van ouderen met een klein pensioen28 000, nr. 10Afgehandeld in begroting 2002 + belastingplan 2002
4Motie-Hindriks/Harrewijn/Stroeken en Van Walsen over de gevolgen van compensatie wetsvoorstel 27 686 voor artiesten en musici. 27 686, nr. 26Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 25-04-2002 (27 686, nr. 27)
5Motie Noorman-den Uyl c.s. over het doen van nadere voorstellen voor een vrijlatingsregeling in de AOW voor inkomsten vanwege arbeid27 897, nr. 9Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 01-03-2002 (27 897, nr. 12)
6Motie Rosenmoller over het voor augustus 2001 toegezegde onderzoek met maatregelenpakket te verbreden naar de(semi)publieke sector27 734, nr. 9Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 18-03-2002 (28 000 VII, nr. 53)
7Motie-Kamp over de ernstige gevolgen van het nalaten van adequaat optreden mbt de ESF26 642, nr. 30Afgedaan. Het kabinet heeft hiervan kennis genomen en daar reeds consequenties aan verbonden.
8Motie-Bussemaker over verbetering van regelgeving en het toezicht daarop26 642, nr. 34Is een doorlopende actie. Laatstelijk op 25-04-2002 (26 642, nr. 46)
9Motie-Bakker over beperking van de schade vwb de verhoudingen tussen Nederland en de Europese Unie26 642, nr. 35Is afhankelijk van verloop artikel 24-procedure
10Motie-Van Leeuwen over plenaire behandeling wetsvoorstel zelfstandigheidsverklaringen WAZ in EK27 686, nr. 71dIn voorbereiding. Planning: 01-12-2003
11Motie-Noorman den Uyl over plan van aanpak schuldpreventie bij jongeren28 000 XV, nr. 23De Tweede Kamer bij brief van 15-04-2002 geinformeerd (Soza-02-297). Planning: 3e kwartaal 2002
12Motie-Bakker over actieplan voor doorstroming werknemers in additionele banen naar reguliere banen in de publieke sector28 000 XV, nr. 31In voorbereiding. Planning: 3e kwartaal 2002
13Motie-Noorman-den Uyl 3 miljoen uit KOA voor experimenten tussenschoolse opvang28 000 XV, nr. 24In voorbereiding. Planning: 3e kwartaal 2002
14Motie-Santi/Stroeken over de invulling van het criterium «onbillijkheid van overwegende aard» als richtlijn bij de toepassing van de hardheidsclausule in de WAJONG.27 895, nr. 7Uitgevoerd bij brief aan de Tweede Kamer van 12-04-2002 (Soza-02-287)
15Motie-Santi c.s. over uitbreiding van de maximale duur van het verrichten van arbeid19 637, nr. 646In voorbereiding. Planning: 01-08-2003
16Motie-Santi/Stroeken over diverse knelpunten17 050, nr. 232Uitgevoerd. Bij brief 24-05-2002 aan Tweede Kamer, aanhangsel van de Handelingen, nr. 1178, vergaderjaar 2001–2002

TOEZEGGINGEN

Overzicht van door de bewindslieden nog af te handelen toezeggingen

Per 1 juli 2002

Vergaderjaar 1996–1997
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (arbeidsinspectie)brief d.d. 29-10-1996 inzake Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (arbeidsinspectie)In voorbereiding. Planning: 01-07-2003
Vergaderjaar 1997–1998
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 180 (werktijden zeevarenden en de bemanning van schepen)Brief d.d. 30-03-1998 inzake Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 180 (werktijden en de bemanning van schepen) (Soza-98-306)Standpunt ligt voor advies bij Raad van State. Planning: 01-10-2002
2.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van het Protocol van 1996 bij ILO-verdrag nr. 147 (min. Normen koopvaardij)brief d.d. 30-03-1998 inzake Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 147 (min. Arbeidsvoorwaarden koopvaardijschepen) (Soza-98-306)Advies van de Raad van State ontvangen. Nader rapport volgt.Planning: 01-10-2002
3.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 179 (werving van arbeidsbemiddeling voor zeevarenden)Brief d.d. 30-3-1998 Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 179 (werving en plaatsing zeevarenden) (Soza-98-306)In voorbereiding. Planning: 01-01-2003
4.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 178 (Arbeidsinspectie zeevarenden)Brief d.d. 30-3-1998 inzake Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 178 (Arbeidsinspectie zeevarenden) (Soza-98-306)Planning: 01-07-2003
5.Onderzoek gebruik tijdelijke contracten en de WW (9 maanden gevolgd door een onderbreking van tenminste 3 maanden)Plenaire behandeling d.d. 12-05-1998 Wijz. v/h Burg. Wetboek, het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 en enige andere wetten (Flexibiliteit en zekerheid) (25 263)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
Vergaderjaar 1998–1999
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1.De Sector analyse WAO 2000 Beoordeling in- en uitstroom WAO naar bedrijvensectorAO d.d. 26-03-1999 (vergaderjaar 1998–1999, (22 187, nr. 87)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
2.Inspectieproject naar de naleving van de nieuwe beleidsregel m.b.t. cytostatica en narcosegassen bij ziekenhuispersoneel.brief d.d. 14-04-1999 over Cytostatica (reproductie toxische effecten bij ziekenhuispersoneel: handhaving beleidsregels) (26 800 XV, nr. 7)In voorbereiding. Planning: 01-07-2003
3.Onderzoek naar de blootstelling van groepen die nu niet geparticipeerd hebben in het epidemiologische en arbeidshygiënische deel van het onderzoek binnen de ziekenhuizenbijlage bij de brief d.d. 14-4-1999 (26 800 XV, nr. 7)In 2002 zijn 2 blootstellingsinventariserende onderzoeken gestart naar cytostatica en inhalatie anesthetica buiten ziekenhuizen. Planning: 01-01-2003
4.OPS-preventiebeleid (monitoringsonderzoek)brief d.d 07-09-1999 OPS-preventiebeleid (monitoringsonderzoek) (25 720, nr. 13)In voorbereiding. Planning: 30-11-2002
Vergaderjaar 1999–2000
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1.De Tweede Kamer informeren over voortgang van initiatieven in de arbo-kennisinfrastructuurBrief d.d. 21-12-1999, TK 1999–2000, (25 883, nr. 8)De Tweede Kamer bij brief van 19–11–2001 tussentijds geïnformeerd. (Soza-01-968). Planning: 31-10-2002
2.Structurele intensivering van de aandacht voor schadelijk geluidAO d.d. 27–01–2000 over Arbeidsomstandigheden (25 883, nr. 9)Rapportage van inspectie resultaten 1998–2002 wordt voorbereid. Planning: 01-07-2003
3.Monitoring en voortgangsrapportage WAA (2 jaar na invoering)Plenaire behandeling d.d. 08-02-2000 over het wetsvoorstel Wet aanpassing arbeidsduur (26 358)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
4.Beleidsregel niet-ioniserende stralingAO d.d. 28-03-2000 over de voortgang overleg inzake gezondheidsaspecten van GSM (26 800 XII, nr. 62)In voorbereiding. Planning: 01-04-2003
5.Monitor gemeentelijk armoedebeleid volgt de ontwikkelingen van de macro-uitgaven van gemeenten d.d. het gebied van armoedebeleidAO d.d. 5-4-2000 over Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid (25 271/26 616, nr. 12)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
6.Doelmatigheidscriteria ESFAO d.d. 10-05-2000 over Europees Sociaal Fonds (ESF) (26 642/26 995, nr. 9)Planning: 31-12-2003
7.Evaluatie Wet op de OndernemingsradenBrief d.d. 12-07-2000 (Soza-00-643)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
Vergaderjaar 2000–2001
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1.Knipbepaling pensioenenAlgemene politieke beschouwingen Tweede Kamer d.d. 20-09-2000. (27 400/27 046)In voorbereiding, bepaling wordt opgenomen in nieuwe Pensioenwet. Planning: 01-06-2003
2.Evaluatie FWIPlenaire behandeling d.d. 26-09-2000 van het wetsvoorstel Fonds Werk en Inkomen (27 081)Nader te bezien n.a.v. mogelijke aanpassing FWI
3.Inzicht in opvatting over financiering prepensioenregeling vanuit BpfPlenaire behandeling d.d. 27-09-2000 over het wetsvoorstel verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds (27 073)Wordt meegenomen bij nieuwe Pensioenwet. Planning: 01-06-2003
4.Evaluatie effecten wat betreft marktwerking van wetsvoorstel BpfPlenaire behandeling d.d. 27-09-2000 over het wetsvoorstel verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds (27 073)In voorbereiding. Planning: 01-01-2005
5.Kinderopvang alleenstaande oudersBrief d.d. 29-09-2000 over Kinderopvang alleenstaande ouders (26 447, nr. 37)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
6.Alleenstaande ouders/beleidsplannenAO d.d. 16-11-2000 over de uitvoering van de motie-Bussemaker/Schimmel inzake reïntegratie op de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders in de bijstand (26 447, nr. 38)Planning: 01-10-2002
7.Alleenstaande ouders/maatwerkAO d.d. 16-11-2000 over de uitvoering van de motie-Bussemaker/Schimmel inzake reïntegratie op de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders in de bijstand (26 447, nr. 38)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
8.Aleenstaande ouders/wetgevingsplannenAO d.d. 16-11-2000 over de uitvoering van de motie-Bussemaker/Schimmel inzake reïntegratie op de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders in de bijstand (26 447, nr. 38)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
9.Alleenstaande ouders/vrijlating arbeidskortingAO d.d. 16-11-2000 over de uitvoering van de motie-Bussemaker/Schimmel inzake reïntegratie op de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders in de bijstand (26 447, nr. 38)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
10.Evaluatie van de Wet beslistermijn sociale verzekeringenWO d.d. 20-11-2000 over het wetsvoorstel Wet beslistermijn sociale verzekeringen 27 248 (27 248, 27 468, nr. 15)De Tweede Kamer bij brief van 21-05-2001 geïnformeerd. Planning: 01-01-2003
11.Versnellen onderzoek sekseneutrale factoren.Plenaire behandeling d.d. 19-12-2000 wetsvoorstel wijziging van de PSW en enige andere wetten (26 711)In voorbereiding. Wat betreft onderzoek eerste 2 fasen Planning: 01-01-2004
12.Herhaling van het periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ) voorheen het «randomized respons»-onderzoekBrief d.d. 31-01-2001 (17 050/27 400 XV,nr. 213 blz. 11)In voorbereiding. Planning: 31-03-2002
13.Glazen plafond en midden-management (benchmark)NO d.d. 05-02-2001 over Meerjarenbeleidsplan Emancipatie (27 061, nr. 12)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
14.Levensloopbestendige elementen in CAO's en niet AVV-enNO d.d. 05-02-2001 over beleidsnota Emancipatiebeleid 2001 (26 411) en meerjarenplan beleidsnota Emancipatie (27 061, nr. 3) (27 061, nr. 12)Het onderzoek is in januari 2002 uitgezet en gestart. Planning: 01-09-2002
15.Informatie aan de Kamer over CWI's in de praktijkAO d.d. 21-2-2001 over Toekomstige SUWI (26 448, nr. 24)In voorbereiding. Planning: 31-03-2003
16.Analysemodel invloed conjunctuur en beleid d.d. ABWbrief d.d. 26-03-2001 (25 271, nr. 13)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
17.Ctsv-rapporten over de WW-toepassing ontslagen wegens reorganisatieAO d.d. 28-03-2001 over Ctsv-rapporten over de WW-toepassing ontslagen wegens reorganisatie (27 609/17 050/27 400 XV, nr. 2)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
18.Wetsvoorstel tot goedkeuring ESH (herzien) en protocol ESHBrief d.d. 11-04-2001 TK 2000–2001, Aanhangsel van de handelingen nr. 1032In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
19.Informatie over de resultaten van de Wet REAAO d.d. 5-6-2001 over Financiële verantwoordingen over het jaar 2000 (27 700, nr. 69)In voorbereiding . Planning: 30-09-2002
20.Onderzoeken mogelijkheden voor versnelling aanleveren van gegevens (gemeenten, CBS)AO d.d. 05-06-2001 over Financiële verantwoordingen over het jaar 2000 (27 700, nr. 69)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002.
21.Evaluatie poortwachterPlenaire behandeling d.d. 21-06-2001 over het wetsvoorstel Poortwachter. (27 678)In voorbereiding. Planning: 01-01-2005
22.Werkproces UWV advies aan de RDAPlenaire behandeling 27-06-2001 van het wetsvoorstel Wet verbetering poortwachter (27 678, nr. 21)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
23.Cliëntenparticipatie bij gemeentenPlenaire behandeling d.d. 27-06-2001 over Suwi en het wetsvoorstel Poortwachter (27 588/27 665)Wordt meegenomen bij Agenda van de Toekomst en project implementatie. Planning: 30-09-2002
24.Reïntegratie door gemeentenPlenaire behandeling d.d. 27-06-2001 over het wetsvoorstel Suwi 27 588 en 27 665In voorbereiding; wordt meegenomen bij 1e evaluatie SUWI. Planning: 01-01-2003
25.De speciaal in Amsterdam aangestelde inspecteurs zullen beoordelen of de IOAW, IOAZ en WIK ook moeten worden meegenomen in hun toezichtsactiviteitenAO d.d. 04-07-2001 over het rapport van de bevindingen inzake het onderzoek naar de bijstandsverlening in Amsterdam (17 050, nr. 222)In voorbereiding. Planning: 01-12-2002
Vergaderjaar 2001–2002
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1.Evaluatie FARBO-regeling (zowel profit- als non-profitregeling)Miljoenennota 2002, (28 000, nr. 1)In voorbereiding. Planning: 31-12-2003
2.Notitie «reïntegratiemarkt in ontwikkeling»AO d.d. 27-09-2001. (28 000 XV, nr. 4)In voorbereiding. Planning: 31-10-2002
3.Bevordering kwaliteit en duurzaamheid van plaatsing na een reïntegratietrajectAO d.d. 27-09-2001. (28 000 XV, nr. 4)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
4.Keurmerk Borea. Nagaan of visitatie niet een onderdeel zal kunnen zijn van het keurmerk dat Borea ontwikkelt voor reïntegratiebedrijvenAO d.d. 27-09-2001 over schriftelijke vragen over openbare aanbesteding reïntegratie bedrijven (28 000 XV, nr. 4)Wordt meegenomen in de tussenrapportage SUWI. Planning: 01-10-2002
5.Monitoring Mandatering gemeentetaken aan CWIPlenaire behandeling d.d. 01-10-2001 Regels tot vaststelling v/e structuur v/d uitvoering van taken m.b.t. de arbeidsvoorziening en sociale verzekeringswetten (27 588/27 665, nr. 38In voorbereiding. Planning: 31-03-2003
6.Bevorderen dat SVB/VNG de verspreiding van aanvraagformulieren Anw verbeterenAO d.d. 03-10-2001 over Anw evaluatie. (28 000 XV, nr.12)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
7.Er zal kwantitatieve informatie worden verschaft omtrent klachten over Arbeidsomstandigheden die door medezeggenschapsorganen worden ingediend bij de ArbeidsinspectieAO d.d. 04-10-2001 over jaarverslag vd Arbeidsinspectie voor 2000 en het jaarplan 2001 (28 000 XV, nr. 9)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
8.AI-jaarplan en -jaarverslag op VBTB-wijze opstellenAO d.d. 04-10-2001 over jaarverslag vd Arbeidsinspectie voor 2000 en het jaarplan 2001 (28 000 XV, nr. 9)Wordt meegenomen in AI jaarplan 2003. Planning: 01-12-2002
9.In het kader van het nieuwe lik-op-stuk beleid (bestuurlijke boete)zal in de evaluatie van het bestuurlijke boete beleid over 2001 het effect op werkgevers mee worden genomen in het belevingsonderzoekAO d.d. 04-10-2001 over jaarverslag vd Arbeidsinspectie voor 2000 en het jaarplan 2001. (28 000 XV, nr. 9)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
10.Bezien van de mogelijkheden van een onderzoek inzake het volgen van (ex-)bijstandscliënten na uitstroomAO d.d. 17-10-2001 over antwoorden op vragen inzake opzet nieuwe evaluatie Algemene bijstandswet. (25 271, nr. 15)Resultaten worden opgenomen bij evaluatie ABW (2000–2003). Planning: 30-06-2003
11.Toetsing rechtmatigheidsaspecten gemeentenAO d.d. 17-10-2001 over antwoorden op vragen inzake opzet nieuwe evaluatie Algemene bijstandswet (25 271, nr. 15)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
12.Evaluatie wet Sociale Zekerheidsrechten gedetineerden (de wijze van gegevensuitwisseling tussen penintentiaire instellingen en de GBA)Plenaire behandeling d.d. 25-10-2001 over het wetsvoorstel wet Sociale Zekerheidsrechten gedetineerden (26 063)Er vindt interdepartementaal overleg plaats. Planning: 31-08-2002
13.Monitoring sluitende aanpakAO d.d. 31-10-2001 over Bestrijding langdurige werkloosheid (23 972, nr. 56)Planning: 31-12-2002
14.Opschoning bestand niet-uitkeringsgerechtigden door de CWIAO d.d. 31-10-2001 over Bestrijding langdurige werkloosheid (23 972, nr. 56) Planning: 30-09-2002Planning 30-09-2002.
15.Afspraken sluitende aanpak UWV met gemeentenAO d.d. 31-10-2001 over Bestrijding langdurige werkloosheid (23 972, nr. 56)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
16.Nota over stand van zaken Europese banenmarkt/vacaturebank en het EURES-programmaAO d.d. 01-11-2001 over knelpunten op de arbeidsmarkt en arbeidsmigratie (28 026, nr. 2))In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
17.Achtergrondinformatie opleidingskenmerken van asielzoekersAO d.d. 01-11-2001 over knelpunten op de arbeidsmarkt en arbeidsmigratie (28 026, nr. 2))Planning: 30-09-2002
18.Nadere invulling artikel 2, vijfde lid, van de WIWAO d.d. 07-11-2001 over het concept-besluit Suwi (26 448, nr. 29) (26 448, nr. 34)AmvB-traject is opgestart en loopt al. Planning: 30-09-2002
19,De tweede Kamer informeren over REA waarin de norisk-polis onder de aandacht van werkgevers wordt gebrachtWO d.d. 07-11-2001 over belastingplan deel V. (28 016) (28 016, nr. 22)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
20.Instanties die zich bezig houden met de protocollering van de arbeidsgehandicaptetoets worden met spoed gemaandWO d.d. 07-11-2001 over Belastingplan deel V. (28 016, nr. 22)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
21.Uitwerken operationele doelstellingen voor het onderwerp gelijke behandeling inzake arbeid en toegang tot de arbeidWO d.d. 22-11-2001 over Begrotingsonderzoek (28 000 XV, nr. 14)Planning: 30-09-2002
22.Bij alle beleidsartikelen inzicht geven in het percentage aan wettelijke contractuele en/of bestuurlijke verplichtingenWO d.d. 22-11-2001 over Begrotingsonderzoek (28 000 XV, nr. 14)Planning: 30-09-2002
23.Systematisch opnemen van streef- en realisatiecijfersWO d.d. 22-11-2001 over Begrotingsonderzoek (28 000 XV, nr. 14)Planning: 30-09-2002
24.Betrouwbaarheid van prestatiegegevens in de begrotingWO d.d. 22-11-2001 over Begrotingsonderzoek (28 000 XV, nr. 14)Planning: 30-09-2002
25.Wettelijk regelen zoet-zuurinformatie aan de werkgeverPlenaire behandeling d.d. 27-11-2001 over het wetsvoorstel Poortwachter (27 678)In voorbereiding. Planning: 01-01-2003
26.De uitvoering van de subsidieregeling RWI zal zo spoedig mogelijk geëvalueerd wordenPlenaire behandeling Suwi-wetsvoorstellen EK d.d. 27-11-2001 en AO d.d. 07-11-2002 (26 448, nr. 34)In voorbereiding Planning: 01-01-2004
27.Versterking handhaving ATW, o.a. door invoering bestuurlijke boeteAO d.d. 28-11-2001 over Evaluatie Arbeidstijdenwet (27 865, nr. 2)In voorbereiding. Planning: 31-03-2003
28.Uitnodiging FNV tbv verbetering naleving ATWAO d.d. 28-11-2001 over Evaluatie Arbeidstijdenwet (27 865, nr. 2)In voorbereiding. Planning: 01-10-2002
29.Betrekken diagnosecode bij evaluatie van het persoonsgebonden reïntegratiebudgetAO d.d. 29-11-2001 over het evaluatierapport PRB (26 448. nr. 40)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
30.Uitvoering van een RSI-programmastudieBrief d.d. 03-12-2002 (Soza-01-1015)In voorbereiding. Planning: 01-01-2003
31.4-jaarlijks onderzoek wettelijk minimumloonPlenaire behandeling begroting SZW XV d.d. 7 en 13-12-2001 (28 000 XV)Betreft 4-jaarlijks onderzoek. Wordt in 2003 weer herhaald. Planning: 31-03-2003
32.Uitvoering van een RSI-programmastudieBrief d.d. 03-12-2002 (Soza-01-1015)In voorbereiding Planning: 01-01-2003
33.De Tweede Kamer jaarlijks informeren door middel van een verslag over de afspraken in het kader van de Agenda voor de toekomstPlenaire behandeling begroting SZW XV d.d. 7 en 13-12-2001 (28 000 XV)Subsidieregeling overige G-26 gemeenten grotendeels afgerond. Planning: 30-09-2002
34.Bovenwettelijke uitkeringen: wij zullen nog eens bekijken of het effect van niet a.v.v-en van c.a.o.'s met bovenwettelijke regelingen d.d. de WAO-instroom fors lager uitpakt dan eerder genoemde 1% in notitie van de staatssecretarisPlenaire behandeling begroting SZW XV d.d. 7 en 13-12-2001 (28 000 XV)Wordt meegenomen in Sociale nota 2003. Planning: 17-09-2002
35.Monitoren afschaffingen WSW kortingPlenaire behandeling 11-12-2001 EK wetsvoorstel belastingplan 2002 V sociale zekerheidswetgeving (28 016)In voorbereiding. Planning: 31-12-2005
36.Voorlichting over het wetsvoorstel 28 016 VPlenaire behandeling 11-12-2001 EK wetsvoorstel belastingplan 2002 V sociale zekerheidswetgeving (28 016)In voorbereiding. Planning: 17-09-2002
37.Op aanvraag kan een werkgever reeds in 2002, voor definitieve effecturering in 2003, een voorschot ontvangen op de premiekorting arbeidsgehandicaptenPlenaire behandeling 11-12-2001 EK wetsvoorstel belastingplan 2002 V sociale zekerheidswetgeving (28 016)Wordt verwerkt in de Sociale Nota 2003. Planning: 30-09-2002
38.De Tweede Kamer informeren over geuite kritiek door clientenorganisatiesAO d.d. 20-12-2001 over 3e voortgangsrapportage Suwi en bijlagen (26 448, nr. 35)In voorbereiding Planning: 31-10-2002
39.Het op orde brengen van de gemeentelijke frauderegistratieAO d.d. 27-02-2002 over integrale handhaving 2000. (28 000 XV, 26 955, nr. 41)In voorbereiding. Planning: 01-10-2003.
40.Opzetten gemeentelijk programma ter verbetering fraude-alertheid medewerkersAO d.d. 27-02-2002 over integrale handhaving 2000 (28 000 XV, 26 955, nr. 41)In voorbereiding. Planning: 01-10-2003
41.Bestuurlijke boete nav motie Dittrich (278 022,nr. 8)AO d.d. 31-01-2002 over communautaire immigratiebeleidIn voorbereiding. Planning: 31-12-2002
42.Amsterdams armoedeonderzoek. Bezien of aanleiding is voor specifieke maatregelen,bv zoals het MKB-convenant voor arbeidsmarkt-toedeling van allochtonen gezinnen met een laag inkomen en kinderenMondelinge vragenuurtje d.d. 05-02-2002 vh lid De Wit dat 1/3 van de Amsterdamse kinderen onder de achttien jaar opgroeit in armoedeIn voorbereiding. Planning 31-10-2002
43.Armoedeonderzoek; gegevens inzake problematiek gezinnen met laag inkomen en kinderenMondelinge vragenuurtje d.d. 05-02-2002 vh lid De Wit dat 1/3 van de Amsterdamse kinderen onder de achttien jaar opgroeit in armoedeWordt meegenomen in de Sociale Nota 2003. Planning: 30-09-2002
44.Convenanten werkgevers begeleid werken WSWAO d.d. 07-02-2002 over WSW en rapport ARK( 28 130, nr. 4)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
45.Indicatiestelling WSW bij CWIAO d.d. 07-02-2002 over WSW en rapport ARK (28 130, nr. 4)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
46.Uniform fraudebegrip/ontwikkeling prestatie-indicatoren.AO d.d. 27-02-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955, nr. 41)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
47.Alle gemeenten per 2003 moeten zijn aangesloten op het InlichtingenbureauAO d.d. 27-02-2002 integrale handhaving 2000. (28 000 XV, 26 955, nr. 41)In voorbereiding. Planning: 20-12-2003
48.Vormt het voorgenomen aanpassen van het Maatregelenbesluit een afdoende oplossing voor de sanctionering van uitkeringsgerechtigden die werk weigeren.(Dit naar aanleiding van de uitspraken van Melkert in Nijmegen)AO d.d. 27-02-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955,nr. 41)In voorbereiding. Planning: 01-01-2005
49.Risicoanalyse SIOD SIOD spitst risicoanalyse toe op bepaalde fraudegevoelige terreinen, die verband houden met zware d.d.opsporing en richt zich in dit kader specifiek op bestrijden illegale arbeid. Extra aandacht voor bepaalde stadswijken als gevolg van alarmerende resultaten van onderzoek onder Rotterdamse winkeliers. Over een jaar terugkoppeling resultaten van extra inspanningen.AO d.d. 27-02-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955, nr. 41)In voorbereiding.Planning: 31-12-2002
50.Bezien om voorlichting structureel te maken over het Nabestaandenpensioen.AO d.d. 07-03-2002 over de kostenberekening van een gewenningsuitkering in de Algemene nabestaande wet. (28 000, XV,nr. 49)Wordt meegenomen bij de evaluatie van de Algemene Nabestaande wet. Planning: 30-09-2002
51.Verbetering rechtmatigheid Anw; Staatssecretaris zal met de SVB in overleg treden voor het maken van afspraken ter verbetering van de rechtmatigheid van de uitvoering Anw.AO d.d. 07-03-2002 over de kostenberekening van een gewenningsuitkering in de Algemene nabestaande wet. (28 000, XV,nr. 49)In voorbereiding. Planning: 01-01-2003
52.Effecten van de Stimuleringsregeling sociale activeringAO d.d. 14-03-2002 over de ontwikkelingen rondom de sociale activering (23 972, nr. 57)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
53.Toezenden aan de TK van Rapport slotonderzoek bijstandsexperimentenAO d.d. 14-03-2002 over de ontwikkelingen rondom de sociale activering. (23 972, nr. 57)In voorbereiding. Planning:30-09-2002
54.Voortzetting kerntaken ISSAAO d.d. 14-03-2002 over de ontwikkelingen rondom de sociale activering. (23 972, nr. 57)In voorbereiding. Planning: 31-03-2002
55.Toezenden aan de TK van onderzoek ontheffing van de arbeidsverplichtingenAO d.d. 14-03-2002 over de ontwikkelingen rondom de sociale activering (23 972, nr. 57)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
56.Problematiek van marginale zelfstandigenAO d.d. 14-03-2002 over de ontwikkelingen rondom de sociale activering. (23 972, nr. 57)In voorbereiding. Planning: 31-03-2003
57.Rapportage door UWV over sociale activeringAO d.d. 14-03-2002 over de ontwikkelingen rondom de sociale activering (23 972, nr. 57)In voorbereiding. Planning: 31-03-2003
58.De Tweede Kamer informeren over ziekteverzuim in uitzendbranchePlenaire behandeling wetsvoorstel eigenrisicodragen Ziektewet d.d 20-03-2002 (27 873)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
59.De Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het overleg met de partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van het Arboconvenant (uitzendbranche)Plenaire behandeling d.d. 20-03-2002 wetsvoorstel eigenrisicodragen Ziektewet (27 873)Planning: 31-10-2002
60.De Tweede Kamer in kennis stellen alvorens over te gaan tot het vaststellen van een maximum premie (voorhangprocedure)Plenaire behandeling d.d. 20-03-2002 over het wetsvoorstel Wet eigenrisicodragen Ziektewet (27 873)In voorbereiding. Planning: 01-01-2006
61.De Tweede Kamer een notitie sturen over de verplichte aansluiting bij een arbodienstPlenaire behandeling d.d. 20-03-2002 over het wetsvoorstel Wet eigenrisicodragen Ziektewet (27 873)Planning: 31-10-2002
62.Nagaan hoe de emancipatie-effect rapportage verwerkt kan worden in het Kabinetsstandpunt WAOAO d.d. 20-03-2002 over het onderdeel SZW uit de 2e integrale voortgangsrapportage over het actieplan Emancipatietaakstellingen departementen (Soza-01-541). (28 009, nr. 11)EER is gaande. In kabinetsstandpunt WAO is gemeld dat de EER apart aan het parlement wordt gezonden. Planning: 01-11-2002
63.Evaluatie gebruik regeling KinderopvangAO d.d. 20-03-2002 over het onderdeel SZW uit de 2e integrale voortgangsrapportage over het actieplan Emancipatietaakstellingen departementen (Soza-01-541) (28 009, nr. 11)In voorbereiding. Planning: 30-09-2002
64.Aan kamer geactualiseerd overzicht verstrekken van de stand van zaken rond het afsluiten van verdragenAO d.d. 27-03-2002 over evaluatieverslag inzake de Wet beperking export uitkeringen (17 050, nr. 233)In voorbereiding. Planning: 31-10-2002
65.Notitie aan Kamer over handhavingsactiviteiten binnen de EU/EER. Verschillen tussen de handhavingsmogelijkheden binnen de EU en tav bilaterale BEU-verdragspartners, hoe deze verschillen gelijk trekken, nieuwe ontwikkelingen, effectiviteit van het handhavingsinstrumentarium binnen de EUAO d.d. 27-3-2002 over evaluatieverslag inzake de Wet beperking export uitkeringen (17 050, nr. 233)In voorbereiding. Planning: 31-01-2003
66.Evaluatie wetsvoorstel instroomcijfers WAOPlenaire behandeling wetsvoorstel instroomcijfers WAO d.d. 10-04-2002 (PM)Planning: 01-01-2006
67.De Tweede Kamer wordt op de hoogte gehouden van de vorderingen die het Agentschap SZW maaktBrief d.d. 05-06-2002 (28 390, nr. 1))Planning: 31-12-2002
68.De aansluiting tussen miljoenennota, begroting en financieel jaarverslag moet worden verbeterd. AO d.d. 27-06-2002 over Financiele verantwoording over het jaar 2001 (PM)In voorbereiding. Planning: 01-05-2003
69.De Tweede Kamer krijgt een totaal overzicht van de sluitende aanpakAO d.d. 27-06-2002 over Financiële verantwoording over het jaar 2001 In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
70.Kwalitatief onderzoek sluitende aanpakAO d.d. 27-06-2002 over Financiële verantwoording over het jaar 2001 (PM)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
71.De Tweede Kamer zal periodiek worden gerapporteerd over de ontwikkelingen van de nieuwe ICT ondersteuning bij de CWI en de realisatie van de gegevensuitwisselingAO d.d. 20-06-2002 over voortgangsrapportage SUWI (26 448, nr. 50)In voorbereiding. Planning: 31-12-2002
72.Op het moment dat een accountantsverklaring is afgegeven op het Agentschap SZW zal deze aan de Tweede Kamer worden toegezondenAO d.d. 03-07-2002 over ESF-oudIn voorbereiding. Planning: 01-09-2002
73.De Eerste Kamer zal geïnformeerd worden over het beleid van het UWV ten aanzien van de toepassing van de hardheidsclausule Wajong zodra dat beleid tot stand is gekomen.Plenaire behandeling 09-07-2002 van het wetsvoorstel wijz. wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, houdende een verbeterde formulering vd hardheidsclausule inzake de export vh recht van arbeidsongeschiktheidsuitkering naar het buitenland (27 895).In voorbereiding. Planning: 30-09-2003
74.Risico-analyse SVB moet worden verbeterd. Bezien wordt of capaciteitsuitbreiding Sociale recherche noodzakelijkAO: 27-02-2002 (28 000 XV, 26 951, nr. 14)In voorbereiding. Planning: 31-10-2002
Licence