Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

A.Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel2
   
B.Begrotingstoelichting4
   
 Lijst met afkortingen149
 Trefwoordenregister152

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2007 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2007 Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2007.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2007 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze Memorie van Toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendienst(en))

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten Algemene Inspectiedienst, Dienst Landelijk Gebied, Dienst Regelingen, Plantenziektenkundige Dienst en Voedsel en Waren Autoriteit voor het jaar 2007 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze Memorie van Toelichting en wel en de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren».

Wetsartikel 4

In maart 2005 is door de Minister van Financiën met de Tweede Kamer overleg gevoerd over de uitkomsten van het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) regeldruk en controletoren en de naar aanleiding daarvan door het kabinet in december 2004 gedane voorstellen. Tijdens het algemeen overleg op 2 en 3 maart 2005 en in de brief van 9 maart 2005 (Kamerstukken II, 29 949 en 29 950, nr. 5) is toegezegd de getrouwbeeldverklaring van de departementale auditdiensten parallel aan de gewijzigde bedrijfsvoeringsparagraaf over het verslagjaar 2007 in te voeren. De departementen hebben sindsdien belangrijke voortgang geboekt met het treffen van de hiervoor noodzakelijke maatregelen. Om op het ingroeitraject naar met name de getrouwbeeldverklaring geen wettelijke obstakels te laten ontstaan, dienen enkele bepalingen in de Comptabiliteitswet 2001 (CW 2001) te worden aangepast. Dat zal regulier gebeuren via het moderniseringsproject van die wet dat thans gaande is. Om de getrouwbeeldverklaring al over het jaar 2007 te kunnen toepassen is echter een tijdelijke – op het jaar 2007 gerichte – afwijking van de wet nodig. Dat gebeurt via het onderhavige wetsartikel. Het betreft concreet de aanpasing van artikel 66, vijfde en zesde lid, van de CW 2001. De gewijzigde insteek voor de bedrijfsvoeringsparagraaf in het jaarverslag leidt niet tot een aanpassing van de CW 2001. De inhoud van die paragraaf wordt in de Rijksbegrotingsvoorschriften geregeld.

Samengevat komen de wijzigingen in de bedrijfsvoeringsparagraaf en in de accountantsverklaring op het volgende neer.

Over eventuele rechtmatigheidsfouten en -onzekerheden die de terzake gestelde artikelsgewijze tolerantiegrenzen te boven gaan, zal door de betrokken minister in de bedrijfsvoeringsparagraaf van zijn departementaal jaarverslag worden gerapporteerd. De departementale auditdienst verstrekt bij het aldus opgestelde jaarverslag (en saldibalans) een getrouwbeeldverklaring in plaats van een zogenaamde eisenverklaring. De getrouwbeeldverklaring heeft betrekking op de elementen die onder a tot en met d van het nieuwe zesde lid van artikel 66 in de CW 2001 zijn opgenomen. Daarbij beoordeelt de auditdienst op grond van onderdeel b of de rapportage over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering klopt en op grond van onderdeel d of er in het jaarverslag eventueel sprake is van strijdigheid tussen de gepresenteerde financiële informatie en de opgenomen beleidsinformatie.

Om aan te sluiten bij de in artikel 58 gehanteerde terminologie wordt in lid 6 van artikel 66 gesproken van deugdelijke weergave in plaats van de in accountantskring gebruikelijke formulering van getrouwe weergave. Daarmee wordt echter hetzelfde bedoeld. Het is geen bezwaar dat de accountant in zijn verklaring het begrip getrouwe weergave gebruikt.

De oordeelsvorming van de Rekenkamer blijft ten opzichte van het verleden ongewijzigd.

In het oude vijfde lid van artikel 66 kan de reikwijdte van de accountantsverklaring (een verklaring omtrent de financiële informatie in het jaarverslag en de saldibalans) worden geschrapt. De reikwijdte staat thans geheel in het zesde lid.

De formulering van de aanhef van het onderhavige wetsartikel luidende: «...komt voor de accountantsdienst van het ministerie van ..... voor het jaar 2007 als volgt te luiden» is zodanig gekozen, dat de accountantsdienst de gewijzigde reikwijdte van de verklaring zowel dient toe te passen met betrekking tot het departementale jaarverslag van het betrokken departement als met betrekking tot een eventueel niet-departementaal jaarverslag waarvoor de betrokken minister verantwoordelijk is (zoals bijvoorbeeld een jaarverslag van een begrotingsfonds of van een van de begrotingshoofdstukken I, II, IV of IXA).

Er wordt in de wettekst nog gesproken van accountantsdienst in plaats van auditdienst, omdat die terminologie in de Comptabiliteitswet 2001 nog wordt gehanteerd. Bij de voorziene modernisering van de Comptabiliteitswet zal accountantsdienst worden vervangen door auditdienst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

B. BEGROTINGSTOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

1.Leeswijzer5
   
2.Het beleid9
2.1Beleidsagenda9
2.1.1Hoofdlijnen van beleid9
2.1.2Financieel kader voor 200723
2.2De beleidsartikelen30
 21 Duurzaam ondernemen30
 22 Agrarische ruimte47
 23 Natuur52
 24 Landschap en Recreatie63
 25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid71
 26 Kennis en Innovatie79
 27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden91
2.3.De niet-beleidsartikelen96
 28 Nominaal en onvoorzien96
 29 Algemeen97
   
3.Bedrijfsvoering100
   
4.Diensten die een baten-lastenstelsel voeren102
 Algemene Inspectie Dienst (AID)102
 Dienst Landelijk Gebied (DLG)107
 Plantenziektenkundige Dienst (PD)112
 Dienst Regelingen (DR)117
 Voedsel en Waren Autoriteit (VWA)123
   
5.Verdiepingshoofdstuk128
   
Bijlage Moties en Toezeggingen137
Bijlage ZBO’s en RWT’s143
Bijlage Europese geldstromen144
Lijst met afkortingen149
Trefwoordenregister152

1. LEESWIJZER

Het LNV-beleidsprogramma 2004–2007, dat u met de begroting 2004 is aangeboden, heeft als titel «Vitaal en samen». De meeste concrete beleidsvoornemens uit «Vitaal en samen» zijn de afgelopen jaren uitgevoerd. Nu ligt vooral de nadruk op de begrippen «vertrouwen» en «verbinden».

De Beleidsagenda is ingedeeld in de vier hoofdthema’s die ik ook in «Vitaal en samen» heb gebruikt. Het zoeken naar verbinding zal daarin vaak terugkomen.

In de Beleidsartikelen wordt verder toegespitst aangegeven wat LNV wil bereiken, wat daarvoor gedaan wordt en wat dat mag kosten.

Maatschappelijke effecten in de begroting

In het Algemeen Overleg met de Commissie voor de Rijksuitgaven van 26 april 2006 is afgesproken dat de Tweede Kamer op de hoogte zal worden gesteld van de stand van zaken omtrent het presenteren van de maatschappelijke effecten en de prestaties in de Rijksbegrotingen. Daarbij is aan ieder departement gevraagd om het «comply-or-explain» principe toe te passen en de Kamer daarover in juni te informeren.

Met brief (TRCFEZ/2006/1067, 21-6-2006) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de verschillende outcome- en outputindicatoren in de LNV-begroting 2007 worden weergegeven.

In deze brief is naar voren gebracht dat in de LNV-begroting van 2006 de doelstellingen reeds zoveel mogelijk waren voorzien van outcome- en outputindicatoren. Die positieve ontwikkeling is mede onderkend door de Algemene Rekenkamer (zie rapport bij Jaarverslag 2005).

Bij het opstellen van de LNV begroting 2007 is ingezet op het verder verbeteren van de indicatoren. Zo is op artikel 21 de «maatschappelijke appreciatiescore» nader uitgewerkt, wordt voor artikel 22 als outcome-indicator de «toegevoegde waarde primaire sector» gehanteerd en wordt op artikel 25 de indicator «basisscholen met smaaklessen» geïntroduceerd.

Nagenoeg alle algemene en operationele beleidsdoelstellingen in de LNV begroting 2007 zijn daarmee voorzien van een indicator «comply». De laatste open eindjes liggen vooral op de beleidsterreinen die gelieerd zijn aan doelstellingen van het Rijksmeerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland (MJP2). De Tweede Kamer heeft begin 2006 weliswaar al met de doelstellingen ingestemd, maar de vertaling naar outcome- en output indicatoren is nog niet op alle punten afgerond. Dit heeft met name betrekking op onderdelen van artikel 24 Landschap & Recreatie en artikel 27 Reconstructie.

De verwachting is dat als de streefwaarden en het bijbehorende meetinstrumentarium voor de artikelen 24 en 27 in de loop van 2007 zijn vastgesteld, in de LNV begroting 2008 alle beleidsdoelstellingen zijn voorzien van outcome- en outputindicatoren.

Meerjarenprogrammering beleidsdoorlichting

Naar aanleiding van aanbevelingen uit de VBTB-evaluatie zijn in de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften 2006 van de minister van Financiën voorschriften opgenomen voor de programmering van beleidsdoorlichtingen per beleidsartikel. Het nieuwe aan beleidsdoorlichting is dat dit een evaluatie is op het niveau van de algemene (of operationele) doelstelling, waar reguliere evaluaties zich veelal richten op een deel van het beleid of een beleidsinstrument. Beleidsterreinen dienen eens in de 5 à 7 jaar doorgelicht te worden, afhankelijk van de beleidscyclus. De totale programmering voor LNV ziet er als volgt uit:

2007: Voedselkwaliteit/Diergezondheid (artikel 25)

2008: Realiseren Natuur (artikel 23)

2009: Duurzaam ondernemen (artikel 21)

2010: Agrarische Ruimte, Landschap en recreatie en Reconstructie (artikelen 22, 24 en 27)

In 2006 vindt de beleidsdoorlichting Kennis en Innovatie (artikel 26) plaats.

De programmering van de beleidsdoorlichtingen zijn bij de desbetreffende beleidsartikelen opgenomen in het overzicht «Onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid».

Overzichtsconstructies

Er zijn in de LNV-begroting twee overzichtsconstructies opgenomen, nl. de overzichtsconstructies ILG en Groene Hart. Daarnaast zijn in de begrotingen van Buiza en VROM respectievelijk de overzichtsconstructies HGIS en Milieu opgenomen, waar ook LNV-middelen deel van uitmaken.

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is een aparte budgettaire constructie binnen de Rijksbegroting. In de HGIS worden de buitenlanduitgaven van de verschillende departementen gebundeld. Zo wordt inzicht verschaft in de belangrijkste uitgaven die Nederland jaarlijks doet in het kader van internationale samenwerking. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor wat betreft LNV maken deel uit van de HGIS de uitgaven uit hoofde van de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland, de contributie aan de Food and Agricultural Organisation (FAO), de bijdrage aan het Afrika Studie Centrum en een deel van de bekostiging van de niet-EU studenten bij de Wageningen Universiteit en het groene HBO.

LNV draagt tevens de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor internationale natuurprojecten die voortvloeien uit internationale verdragen. Het betreft projecten die worden gefinancierd uit middelen die op de begroting van LNV staan en die deel uitmaken van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden nader toegelicht in beleidsartikel 23 onder de operationele doelstelling «beheer van de natuur en beschermen van de internationale biodiversiteit».

De overzichtsconstructie «Milieu» geeft inzicht in de beleidsvoornemens en de daarbij behorende uitgaven voor de jaren 2007 tot en met 2011 voor het onderwerp Milieu. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van VROM. De hiermee gemoeide LNV-uitgaven hebben betrekking op diverse artikelen van de LNV-begroting.

De in deze LNV-begroting opgenomen overzichtsconstructie Groene Hart biedt inzicht in de Rijksmiddelen die in het Groene Hart neerslaan.

Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en overzichtsconstructie ILG

Met ingang van 1 januari 2007 treedt naar verwachting de Wet inrichting Landelijk Gebied (WILG) in werking. Deze wet vormt de basis voor het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) dat aan de provincies ter beschikking wordt gesteld ter realisering van de Rijksdoelen uit het tweede Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland (MJP2). In december 2006 worden hiertoe tussen Rijk en provincies bestuursovereenkomsten gesloten waarin de prestaties en de bijbehorende budgetten worden vastgelegd. In deze begroting zijn de budgettaire consequenties van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) van LNV op een consistente en transparante wijze verwerkt.

Op vier beleidsartikelen van de LNV-begroting staan budgetten die per 1 januari 2007 opgaan in het ILG (artikel 22, 23, 24 en 27). Per beleidsartikel is op instrumentniveau aangegeven welke budgetten van de LNV-begroting in het ILG opgaan.

Tevens zijn in deze begroting op basis van het Rijksbod de ILG-prestaties opgenomen voor de totale ILG-periode (2007–2013). In de begroting 2008 zullen de prestaties worden opgenomen, die definitief in de bestuursovereenkomsten tussen Rijk en provincies zullen worden vastgelegd. De provincies verantwoorden zich hierover na zeven jaar. In de tussenliggende jaren zal de voortgang in de realisatie van de prestaties niet in de LNV-jaarverslagen worden gepresenteerd. Wel zullen de jaarlijkse voortgangsrapportages van de provincies u ter informatie worden toegezonden. In 2010 vindt een midterm review van het ILG plaats.

Om een goed inzicht te bieden in de totale omvang van het totaal beschikbare ILG-budget en de herkomst ervan is de overzichtsconstructie opgesteld over de totale ILG-periode van 2007–2013. In deze overzichtsconstructie zijn ook de bijdragen van andere departementen aan het ILG opgenomen. In het kader van het ILG is afgesproken dat de andere betrokken departementen (VROM, V&W en OCW) hun bijdragen overboeken naar de LNV-begroting en dat de minister van LNV zorgdraagt voor de jaarlijkse stortingen ten behoeve van de provincies. De bijdragen van andere departementen dienen in een aantal gevallen nog naar LNV te worden overgeheveld.

Hoewel in de begroting 2007 de budgetten meerjarig tot en met 2011 worden vastgelegd, is er in de overzichtsconstructie voor gekozen de budgetten tot en met 2013 (dus voor de gehele ILG-periode) weer te geven. Voor de jaren 2012 en 2013 zijn de budgetten opgenomen onder het voorbehoud van definitieve extrapolatie van deze budgetten in de begrotingen van 2008 en 2009.

Budgetflexibiliteit

De Regeling Rijksbegrotingvoorschriften 2006 van de minister van Financiën vermeldt voorschriften voor het opnemen van de juridisch verplichte uitgavenbudgetten in de ontwerpbegroting. Deze budgetten zijn per beleidsartikel opgenomen in de tabel «budgettaire gevolgen van beleid». Net zoals in de begroting 2006 is als toelichting op de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» grafisch per doelstelling een overzicht gegeven van de budgetten die gelden als juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden of beleidsmatig gereserveerd voor het begrotingsjaar 2007.

Fiscale instrumenten

Het beleidsinstrumentarium dat LNV inzet om zijn doelstellingen te realiseren bestaat naast de instrumenten die de LNV-begroting belasten, ook uit fiscale instrumenten. Deze fiscale instrumenten worden, voor zover ze direct betrekking hebben op een beleidsartikel, benoemd onder de beleidsinstrumenten bij de operationele doelstellingen van dat beleidsartikel. Er zijn ook fiscale instrumenten die niet direct aan een beleidsartikel zijn te koppelen, omdat ze worden ingezet ter realisering van een breder scala aan doelstellingen. Dit kunnen maatregelen zijn die specifiek op LNV zijn gericht dan wel algemene maatregelen.

DoelgroepDirecte belastingenIndirecte belastingen
LNV-specifiekLandbouwvrijstellingLandbouwregeling
AlgemeenO.m. zelfstandigenaftrek, doorschuiving stakingswinst, bedrijfsopvolgingsfacili- teit uit successiewet, aftrek speur-/ontwikkelingswerk, vervroegde afschrij- ving milieu-investeringen, energie- en milieu-investeringsaftrek.O.m. tariefdifferentiatie accijnzen tractoren en mobiele werktuigen, vrijstelling overdrachtsbelasting bij overdracht aan de volgende generatie

De budgettaire gevolgen van de fiscale instrumenten zijn onder de noemer belastinguitgaven te vinden in de bijlage bij de Miljoenennota 2007.

Plattelandsbeleid, gemeenschappelijk visserijbeleid en structuurbeleid

In 2005 heeft de Raad van Ministers een nieuwe verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling vastgesteld. Deze verordening vormt de basis van het Europese plattelandsbeleid voor de periode 2007–2013. De EU-bijdrage voor plattelandsontwikkeling aan de lidstaten moet nog definitief worden vastgesteld. Naar verwachting kan Nederland in de hele programma-periode rekenen op een EU bijdrage van € 490 mln. voor plattelandsontwikkeling, inclusief de modulatiegelden (middelen uit de eerste pijler GLB die worden toegevoegd aan het plattelandsbudget).

In de periode 2007–2013 vervangt het Europees Visserijfonds (EVF) het huidige Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). De Europese Commissie wil de komende periode haar middelen inzetten op verduurzaming van het visserijbeleid. Op basis van een voorlopig verdelingsvoorstel kan Nederland rekenen op een EU-bijdrage van € 48 mln. in de hele programma-periode.

Daarnaast zal Nederland voor de periode 2007–2013 een bedrag ontvangen uit de structuurfondsen. Het grootste deel hiervan heeft betrekking op Doelstelling 2 Regionale Concurrentiekracht en Werkgelegenheid waaruit Nederland bijna € 1,5 miljard ontvangt.

De EU-bijdragen voor plattelandsbeleid, gemeenschappelijk visserijbeleid en structuurbeleid aan de lidstaten zijn nog niet definitief vastgesteld en nog niet meerjarig in de LNV-begroting verwerkt. Een nadere toelichting is opgenomen in de bijlage Europese geldstromen.

2. HET BELEID

2.1 Beleidsagenda

2.1.1. Hoofdlijnen van beleid

Verbinden door vertrouwen (Beleidsagenda 2007)

Het LNV-beleidsprogramma 2004–2007, dat u met de begroting 2004 is aangeboden, heeft als titel «Vitaal en samen». De kern van de beleidsopgave luidde: «het realiseren van een duurzame landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een hoogwaardig voedselaanbod op een samenhangende wijze te combineren met de wensen van burgers op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. Door een integrale benadering kunnen nieuwe verbindingen worden gelegd tussen landbouw, natuur en landschap. Vitaliteit zag en zie ik als een absolute voorwaarde voor de beleidsterreinen die vallen onder LNV. Het «Samen» kwam voort uit de filosofie dat de overheid beperkt is in haar mogelijkheden, anderen nodig heeft om maatschappelijke doelen te bereiken en een belangrijke rol heeft in het samenbrengen van mensen.

De meeste concrete beleidsvoornemens uit «Vitaal en samen» zijn de afgelopen jaren uitgevoerd. Nu ligt vooral de nadruk op de begrippen «vertrouwen» en «verbinden».

In de beleidsagenda’s van 2005 en 2006 is aandacht besteed aan «vertrouwen». Aan hoe welvaart en concurrentievermogen van een land afhangen van één overheersend aspect van de cultuur, namelijk de mate van onderling vertrouwen tussen burgers. Het «van zorgen voor, naar zorgen dat»-principe dat zo’n centrale rol speelt in mijn beleid, is er op gericht dat onderling vertrouwen te versterken. Door mensen om de tafel te brengen, maatschappelijke dialogen te organiseren en aan ontstane initiatieven van burgers ruimte te geven door belemmeringen weg te nemen, kan de overheid veel tot stand helpen brengen.

De Spaanse socioloog Manuel Castells heeft in zijn boek «The Rise of the Network Society» beschreven dat de sociale structuur in de wereld ingrijpend aan het veranderen is door vooral de opkomst van informatietechnologie. Hij ziet twee belangrijke gevolgen hiervan. De eerste is het ontstaan van een economie op wereldschaal. Een nieuwe economische ordening die weinig respect heeft voor landsgrenzen, reputaties en tradities en diep ingrijpt in het dagelijks leven van mensen. Het tweede gevolg: een toenemende sociale fragmentarisering. Vergaande decentralisatie en de desintegratie van grote verticale organisaties hebben geleid tot kleine flexibele netwerken van kleine verspreide eenheden. De vaste verbindingen die men gewend was, zijn verdwenen en een netwerkeconomie is ontstaan. Deze netwerkeconomie wordt in wezen door niemand beheerst, het is een autonoom gegeven. «Politici en bestuurders moeten leren hoe om te gaan met deze nieuwe werkelijkheid. Ze moeten trachten de verbanden te doorzien, proberen nieuwe verbindingen te leggen, mensen, bedrijven en instellingen aan elkaar te knopen», aldus Castells.

Het «samen» uit het beleidsprogramma duidt op deze verbindingen. Door samen te werken ontstaat het vertrouwen dat nodig is om slagvaardig, efficiënt en ook plezierig te kunnen opereren. Ik leg daarom de nadruk op het leggen van verbindingen tussen personen en functies. Meer in het bijzonder op mijn eigen beleidsterrein:

• De stedeling en het platteland en ons landschap

• De consument en zijn voedsel

• De ondernemer en de markt

• De burger en de natuur

• De landbouw en het landschap

Vaak bestaan die verbindingen nu nog niet. Zo heeft de consument vaak geen inzicht waar zijn voedsel vandaan komt, hoe het gemaakt is en wat er in verwerkt is. Gezien het essentieel belang van voedsel voor mensen is het belangrijk binding met dat voedsel te houden. Te weten dat melk van een koe komt en boerenkool van het land. Met eigen ogen zien hoe boeren en tuinders op veilige en schone wijze voedsel produceren geeft vertrouwen en zekerheid.

Soms is men zich te weinig bewust van een bepaalde verbinding of is deze verdwenen. Landbouw en landschap bijvoorbeeld. Boeren beheren tweederde van ons grondoppervlak. Naast melk, graan en aardappelen «produceren» zij rust, ruimte en een keur aan cultuurlandschappen. Tot nu toe betaalt de samenleving daar weinig voor. Dat cultuurlandschap wordt als een gegeven beschouwd. Maar omdat ruimte in ons land schaars is, moet meer geïnvesteerd worden in een mooi, toegankelijk cultuurlandschap. En boeren dienen waardering te ondervinden voor de essentiële rol die zij daarbij vervullen.

Deze twee voorbeelden illustreren de dieper liggende belangen bij bepaalde verbindingen. Die verbindingen leiden tot vertrouwen. Dit is het algemene kader waarbinnen wij vanuit LNV werken aan het versterken van de concurrentiekracht, de vernieuwing van het platteland en de versterking van de positie van de natuur. Dit alles in onderlinge samenhang en niet gescheiden. Juist op het vlak van verbindingen tussen natuur, platteland en landbouw doen zich tal van mogelijkheden voor in de vorm van verbreding van de landbouw, van een combinatie van functies en van versterking van de concurrentiekracht gekoppeld aan verbetering van de vitaliteit, de inkomensvorming en daarmee de leefbaarheid van dorpen op het platteland.

Om zelf die verbindingen te onderzoeken en te versterken heb ik het Programma Ontmoetingen ontwikkeld. Met dit programma investeer ik in publieke relaties in brede zin, en met name in gesprekspartners die voor LNV nieuw zijn. Het doel is om het werkveld, de spanningsvelden en dilemma’s van LNV onder de aandacht te brengen van een breed publiek en daarover in gesprek te gaan. Aanvullend toets ik of de publieke waarden, en de tot de taak van de overheid behorende waarden met betrekking tot de landbouw, het platteland en de natuur door deze gesprekspartners worden gesteund en nagaan of eventuele waarden moeten worden toegevoegd.

Het Nederlandse landschap speelt een cruciale rol in het leggen van verbindingen. Het landschap is de fysieke grondlegger voor alle ruimtelijke ingrepen. Door allerlei oorzaken is het Nederlandse landschap er de afgelopen decennia niet mooier op geworden. Door de ruimtelijke druk zijn de landschappelijke kwaliteiten terug gelopen. Om krachtige verbindingen te realiseren heb ik gekozen tot het opzetten van een Programma Landschap. Het programma Landschap heeft als hoofddoel de kwaliteit van het Nederlands landschap verhogen, met als speerpunt het in beeld brengen van de maatschappelijke baten van de Rijksinvesteringen.

Ook het verbinden van beleid en uitvoering heeft mijn aandacht. Een belangrijk deel van de realisatie van LNV-beleid is inmiddels gedecentraliseerd. Zo wordt het beleid dichter bij de praktijk en bij ondernemers en burgers gebracht. De inwerkingtreding van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) per 1 januari 2007 is daarbij een belangrijke mijlpaal. Ook in de periode daarna is het zaak dat het opereren van LNV en de signalen uit de praktijk over de werking van het beleid met elkaar verbonden blijven. Door goed te luisteren naar deze signalen kan het ministerie het contact met de maatschappij versterken.

Administratieve lasten

De administratieve lasten zijn inmiddels met 33% gereduceerd. Daarmee is in kwantitatieve zin nu reeds een resultaat geboekt dat duidelijk uitgaat boven de doelstelling van 25%. Het grootste deel van het laag- en middelhoog hangende fruit is geoogst. Dit betekent echter geenszins dat de ambitie om de administratieve lasten verder te reduceren vermindert. De additionele reducties zullen echter voor een belangrijk deel in meer kwalitatieve trajecten worden gerealiseerd, zoals in de voortgang van de aanpak van de beleefde lasten, de verdere stroomlijning van het wetgevingsstelsel, het verbeteren van de dienstverlening en het verder reduceren van de handhavings- en inspectiedruk. Daarnaast zal ook de aanpak van interbestuurlijke lasten meer op de voorgrond treden en wordt op EU-niveau het traject van vereenvoudiging van het GLB voortgezet.

Fiscale aspecten

In het wetsvoorstel «Werken aan winst» heeft het kabinet fiscale maatregelen voorgesteld om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken en daarmee de positie van Nederland als vestigingsplaats voor ondernemingen te verbeteren. Voorgesteld wordt een forse verlaging van het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) van 29,1% naar 25,5%. Het bestaande MBK-tarief in de Vpb voor winsten tot € 25 000 wordt verlaagd van 24,5% naar 20% en voor winsten van € 25 000–€ 60 000 wordt een tussentarief ingevoerd van 23,5%. Voor zelfstandigen die onder de inkomstenbelasting vallen wordt een MKB-winstvrijstelling ingevoerd van 10%. Ter versterking van het innovatiebeleid van het kabinet wordt in de Vpb een optionele octrooibox ingevoerd, waarvan de winst wordt belast tegen een tarief van 10%. Voorts wordt een optionele rentebox ingevoerd, waarvan de winst wordt belast tegen een tarief van 5%. De maatregelen zullen ingaan per 1 januari 2007. Bovenstaande maatregelen zijn voor de internationaal georiënteerde Agrosector van groot belang.

Financiering van het Vpb-pakket vindt deels plaats uit grondslagverbredende maatregelen en deels uit lastenverlichting. Zo zal de afschrijving op gebouwen in eigenlijk gebruik worden beperkt tot 50% van de WOZ-waarde en op gebouwen die worden verhuurd tot 100% van de WOZ-waarde.

Voor de landbouwsector is in het Vpb-pakket € 75 miljoen aan specifieke maatregelen opgenomen. Dit bedrag betreft met name een compensatie voor de grondslagverbredende maatregelen. Invulling van dit bedrag zal plaatsvinden door middel van een drietal maatregelen. Ten eerste zal de beperking van de afschrijving op gebouwen in eigen gebruik tot 50% van de WOZ-waarde niet van toepassing zijn op VAMIL-investeringen in gebouwen (met name Groen Label Kasen en duurzame stallen). De VAMIL-investeringen in gebouwen kunnen dan, net als nu, tot de restwaarde worden afgeschreven. Ten tweede zal de milieu-investeringsaftrek (MIA) worden verbreed met dierenwelzijn- en plattelandsinvesteringen en zullen de aftrekpercentages worden verhoogd. Het aftrekpercentage voor de Groen Label Kas zal worden verhoogd naar 50% en voor investeringen in duurzame stallen naar 60%, welk percentage eveneens zal gelden voor plattelandsinvesteringen. Ten derde zal een integrale vrijstelling van de overdrachtsbelasting voor bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond worden ingevoerd. Voor de twee eerstgenoemde maatregelen zal in verband met een onderzoek naar staatssteunaspecten instemming nodig zijn van de Europese Commissie.

De Milieuinvesteringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving (VAMIL) zullen vanaf 1 januari 2007 worden ingezet op de duurzame maatlat veehouderij (MDV) en mogelijk ook het Borgstellingsfonds+. Deze maatlat is in samenwerking met VROM ontwikkeld. Dierenwelzijn en milieu zijn binnen de maatlat de twee duurzaamheidsthema’s waarmee gestart wordt. Op termijn kunnen ook andere duurzaamheidsthema’s worden toegevoegd. De maatlat biedt dan ook goede mogelijkheden om dierenwelzijn en milieu te stimuleren. Het ligt verder in de bedoeling duurzame veehouderij in de loop van 2007 voor Groen Beleggen in aanmerking te laten komen. Met de inzet van de maatlat worden investeringen in duurzame ontwikkeling, vooral bij nieuwbouw en verbouw van huisvestingssystemen voor dieren, ondersteund en worden innovaties uitgelokt.

Vanaf 1 januari 2007 zullen rundvee, schapen, geiten, varkens en paarden onder het algemene BTW-tarief, nu 19% gaan vallen. Voor dieren die bestemd zijn voor de voortbrenging of productie van voedingsmiddelen dan wel gebruikt worden in de landbouw blijft het verlaagde BTW-tarief, nu 6% gelden. Het algemene BTW-tarief zal onder meer an toepassing zijn voor ren-, rij-, spring-, dressuur en manegepaarden, en voor leveringen van rundvee, geiten, schapen en varkens voor hobby-doeleinden. Een en ander vloeit voort uit EU-regelgeving.

Internationaal

Europese en mondiale samenwerking staan ook in 2007 hoog op de agenda van LNV en maken dan ook integraal deel uit van deze begroting.

In de periode 2003–2005 is het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) fundamenteel hervormd. De Europese Commissie zal begin 2008 een evaluatierapport presenteren over de implementatie van de overeengekomen hervormingen van het GLB. Naar verwachting zal zij voorstellen voor een brede «review» van het GLB presenteren. Nederland zal zich daarom in 2007 moeten prepareren op de discussies, die medio 2007 waarschijnlijk in Brussel gaan spelen.

In multilateraal verband streeft LNV naar een meer duurzame rurale en landbouwontwikkeling (people, planet, profit) in met name ontwikkelingslanden en Oost Europa. Partnerschappen voor met name verbetering van de markttoegang, integraal ketenbeheer en de bestrijding van dierziekten (zoals Aviaire Influenza in Azië en Oost-Europa), zijn daarbij instrumenten die ook in 2007 zullen worden ingezet.

Verder zal de EU in 2007 tot partnerschapovereenkomsten dienen te komen met haar grote handelspartners om de illegale kap en handel aan te pakken (FLEGT). De inzet voor legaal hout maakt onderdeel uit van een samenhangende inzet van LNV gericht op het behoud en duurzaam beheer van bossen. Het VN-Bossenforum, dat door Nederland (in casu LNV) in 2006–2007 wordt voorgezeten, heeft daarbij de opdracht om te komen tot een wereldwijd internationaal instrument voor duurzaam beheer van alle bossen. De Internationale Tropisch Hout Raad (ITTO) vormt een prima kader voor het bevorderen van duurzaam bosbeheer en de handel in hout uit duurzaam beheerde tropische bossen.

In juni 2007 zal verder in Den Haag de 14e Conferentie worden gehouden van landen die het CITES-verdrag hebben geratificeerd. Met ons gastheerschap onderstrepen we het belang van een effectieve en strikte regulering van handel in bedreigde planten- en diersoorten.

Groen ondernemen, innovatieve kracht

Innovatie en kennis

Drijvende kracht achter duurzame ontwikkeling is innovatief ondernemerschap. Innovatie is in de eerste plaats een opdracht voor bedrijven en ondernemers. De opdracht en verantwoordelijkheid voor LNV is te zorgen voor een goed innovatieklimaat voor het verbinden, afstemmen en waar nodig uitlokken van initiatieven en structuren bij het bedrijfsleven. De overheid moet ook ruimte bieden aan ondernemers. Het kenmerk van innovatie is de bereidheid en de mogelijkheid om door koppeling van kennis aan initiatief te komen tot vernieuwingen, tot ongedachte nieuwe combinaties die voor die tijd onmogelijk leken of niet waren opgekomen en tot een nieuwe samenstelling leiden van oude onderdelen of vernieuwing van die onderdelen.

Voor het (beroeps)onderwijs is een belangrijke rol weggelegd, niet alleen voor de opleiding van toekomstige beroepsbeoefenaren, maar ook als partij bij regionale kenniscirculatie en innovatie. Leerlingen en docenten komen immers meer dan voorheen in contact met de beroepspraktijk en onderzoek via onder andere stages, leerbedrijven en kenniskringen.

Wisselwerking tussen wetenschap, beleid en praktijk, tussen bedrijven en kennisinstellingen en tussen beroepsonderwijs en hoger onderwijs is essentieel. In de Groene Kenniscoöperatie wordt daaraan gewerkt. Via deze Groene Kenniscoöperatie werken Agrarische Onderwijscentra, HBO-groen en Wageningen UR samen op het gebied van onderwijsvernieuwing en kenniscirculatie, en de ICT-ondersteuning daarvan. Hierover zijn met de gezamenlijke groene kennisinstellingen binnen de Groene Kenniscoöperatie meerjarenafspraken gemaakt (2006–2010). Een project «kennisbenutting» is gestart om te bevorderen dat ontwikkelde kennis een maximaal maatschappelijk effect heeft. Onderzoeksresultaten moeten bruikbaar en gemakkelijk beschikbaar zijn: publicatie van resultaten op Internet wordt een voorwaarde voor financiering. Netwerken die gebruik en uitwisseling van kennis aanjagen krijgen steun, zoals ondernemers die samen leerkringen starten, bijvoorbeeld in de melkveehouderij en in de tuinbouw.

Het kennisstelsel wordt gewaarborgd door structureel een belangrijk deel van de onderzoeksinfrastructuur voor voedsel en groen te financieren via de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) als onderdeel van Wageningen UR. Het Kabinet wil de samenhang in het beleidsondersteunende onderzoek versterken, o.a. in het overheidsbrede traject voor meer vraaggestuurd onderzoek (Brugfunctie TNO en Grote Technologische Instituten).

Een departementale aanpak van innovatie is ontwikkeld en samen met het bedrijfsleven worden innovatie-agenda’s opgezet. Extra aandacht gaat uit naar het door het Innovatieplatform genoemde sleutelgebied Flowers & Food, waarvoor samen met het ministerie van Economische Zaken een innovatieprogramma is opgesteld. De deelgebieden Food and Nutrition, Tuinbouw, en Groene Genetica (veredeling) ontwikkelen innovatieagenda’s.

Om innovatie echt ingang te doen vinden is het ontsluiten van kennis voor initiatiefnemers en intermediairen van wezenlijk belang. Ik zal het initiatief nemen om in samenspraak met de provincies concrete acties te benoemen om de toegang tot kennis en kennisontwikkelaars op de werkvelden van LNV te verbeteren. Wellicht kan mijn ministerie een rol spelen als «kennismakelaar» in de regio.

Duurzaam ondernemen

De LNV-beleidsvisie ten aanzien van duurzaam ondernemen is ik in de nota «Kiezen voor landbouw» uitgebreid uiteengezet. Het is een voorbeeld van de verbindende rol die ik voor de overheid zie weggelegd. Verbinden van mensen en kennis. Door de kennis breed beschikbaar te maken help ik de ondernemer zich te wapenen tegen de onzekerheden van de toekomst. Daarbij zijn de drie elementen van duurzaam ondernemen – people, planet, profit – leidend. De ontwikkelingen rond het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zullen de komende jaren van groot belang zijn voor de duurzaamheid van de agrosector.

Om de ondernemers in het algemeen beter te faciliteren is het zogenaamde ondernemersprogramma opgezet. Onder deze noemer worden het subsidiestelsel vereenvoudigd, de elektronische dienstverlening sterk verbeterd en de administratieve lastendruk verder verminderd.

Specifieke aandacht zal ook in 2007 uitgaan naar jonge agrariërs. De Investeringsregeling Jonge Agrariërs zal daarom gecontinueerd worden.

LNV richt zich op de totstandkoming in de markt van een vorstschadeverzekering vóór de winter van 2007. Daarbij zal het rijk voor een deel garant staan zodat de verzekeringspremie laag kan blijven.

Dierlijke sectoren

Voor de dierlijke sectoren staat een doorgaande ontwikkeling van verduurzaming in het beleid centraal. Samen met de sectoren worden innovatieagenda’s opgesteld en goede initiatieven worden ondersteund.

Samen met VROM zal ik de introductie van luchtwassers stimuleren om niet alleen fijn stof, maar ook geurhinder en de uitstoot van ammoniak sterk te reduceren.

Het verbeteren van dierenwelzijn blijft een speerpunt dat zoveel mogelijk in Europees verband wordt aangepakt. Ik zal de Europese Commissie steunen in de uitwerking van het Actieplan dierenwelzijn. Specifiek aandacht wordt besteed aan het zo snel mogelijk overbodig maken het castreren van biggen. Het naleven van de Transportverordening zodat dieren op verantwoorde wijze binnen Europa worden vervoerd heeft grote aandacht.

De aanpak ter verbetering van het welzijn van gezelschapsdieren is een mooi voorbeeld van de verbinding tussen samenleving en overheid. Vanuit een gezamenlijke doelstelling en aanpak kunnen overheid en maatschappelijke organisaties samen meer bereiken dat ieder apart. Het Actieplan van het Forum Gezelschapsdieren zal worden uitgevoerd. Goede informatie en voorlichting, kwaliteitsverbetering door de sector zelf (certificering) en betere handhaving zijn de belangrijkste elementen van deze aanpak.

Het mestbeleid vraagt veel van de agrarische ondernemers, zeker in de beginfase. In 2007 zal door middel van een officiële evaluatie de tussenbalans worden opgemaakt. Er is een koers ingezet die voldoet aan de eisen vanuit de Europese Commissie en perspectief biedt voor de komende jaren. Waar er ruimte ontstaat voor verbetering en stroomlijning zal die worden benut. Het betreft onder andere de verhandeling van de overige meststoffen die vaak ontstaan als bijproduct van de voedingsmiddelenindustrie.

Ook bij de be- en verwerking van dierlijke mest ontstaan nieuwe mogelijkheden. Ik zal deze ontwikkelingen actief ondersteunen. Zowel in Europees verband als via onderzoek. Ik overweeg een nieuwe openstelling van de regeling waarbij bedrijven die alle mest verwerken en afzetten buiten de Nederlandse landbouw in aanmerking kunnen komen voor gedeeltelijke vrijstelling voor de aankoop van mestrechten.

De ontwikkelingen rond co-vergisting wil ik verder stimuleren. Samen met het bedrijfsleven streef ik in dat kader naar uitbreiding van de positieve lijst voor organische stoffen die met mest vergist mogen worden. In Europa pleit ik voor het creëren van mogelijkheden om producten uit mestverwerking aan te merken als kunstmestvervanger. Daarnaast laat ik onderzoeken of naast maïs alle landbouwgewassen vergist kunnen worden waarbij het restant als meststof kan worden afgezet. Ik streef ernaar de resultaten van dit onderzoek te betrekken bij de vereenvoudiging van de kwaliteitsregels voor het verhandelen van meststoffen per 1 januari a.s. Ten algemene laat ik een integrale strategische studie uitvoeren naar de perspectieven van co-vergisting. Het bedrijfsleven kan de uitkomsten gebruiken bij haar keuzes en het geeft de overheid inzicht op welke wijze deze ontwikkeling kan worden begeleid en ondersteund.

Glastuinbouw

De toegenomen kosten in de glastuinbouw als gevolg van de snel gestegen energieprijzen geven aanleiding tot zorgen. Een versnelde transitie naar minder gebruik van fossiele brandstoffen in de glastuinbouw is dringend gewenst. Hiertoe is het nodig dat innovatieve energieconcepten- en systemen worden doorontwikkeld en zijn forse investeringen noodzakelijk. Het kabinet wil de glastuinbouwsector helpen de transitie aan te gaan door een krachtige investeringsimpuls te geven. Deze impuls richt zich op het gebruik van alternatieve energiebronnen (aardwarmte en biobrandstoffen), innovatieve samenwerking middels aanleg van gezamenlijke energie-infrastructuur en innovatieve energiebesparingsmaatregelen op bedrijfsniveau.

In de periode 2007–2009 wordt in totaal € 210 mln. beschikbaar gesteld, waarvan € 105 mln. via de LNV-begroting. Daarnaast kunnen bedrijven die investeren in innovatieve energiebesparingsmaatregelen gebruik maken van het bestaand fiscaal instrumentarium. Dit zal naar verwachting eveneens € 105 mln. beslaan.

Daarnaast, en deels ook in samenhang hiermee, is van belang dat het proces van herstructurering en modernisering van het tuinbouwcluster niet stagneert, maar verder vorm krijgt. Hier ligt een gezamenlijke opgave voor bedrijfsleven en overheden, zoals ook is verwoord in de gezamenlijke «Greenportvisie».

Ook om andere redenen (en breder dan glastuinbouw) is voortgaande inzet op verduurzaming van belang. Innovatie is een belangrijk instrument om tot deze verduurzaming te komen. Goede voorbeelden zijn naast het programma «Kas als energiebron» het project Kennis op de Akker (KODA) en de Kennis- en Innovatieagenda Flowers & Food.

Daarnaast wordt in het kader van het convenant Gewasbescherming en het doelgroepenoverleg Glastuinbouw en Milieu gewerkt aan verdere verduurzaming. Hier blijkt dat ook langs andere wegen dan technische innovaties aanzienlijke verbeteringen mogelijk zijn. Zo leidt het project «Schone bronnen» van VEWIN, Unie van Waterschappen, LTO en Nefyto tot gezamenlijk inzicht in zowel het probleem dat bepaalde stoffen in het water veroorzaken, als mogelijke oplossingen daarvoor. Met deze aanpak wordt actief geanticipeerd op de Kaderrichtlijn Water, onder het motto: voorkomen is beter dan genezen.

Het fytosanitair beleid heeft de afgelopen 2 jaar extra versterking gekregen. Dit heeft ondermeer geleid tot overeenstemming tussen bedrijfsleven en overheid over de uitkomsten van het project «Plantkeur». Deze overeenstemming betreft een andere inrichting van de keuringen voor fytosanitair en kwaliteit. De implementatie van Plantkeur is inmiddels ter hand genomen.

Biologische landbouw

Biologische landbouw heeft een nauwe band met de natuurlijke omgeving en de bewuste consument. Biologische veehouders en natuurbeheerders werken al geruime tijd samen ten voordele van beiden. Veel biologische ondernemers staan in direct contact met de sociale omgeving, er zit een verhaal achter de producten dat burgers en consumenten aanspreekt. Vaak gaat de verbinding nog verder door het leveren van diensten als zorg en recreatie en door het verkorten van de keten met directe huisverkoop. De verbinding is duidelijk, maar kent ook een hogere prijs. Daarom is mijn inzet gericht op de consument, en op kwaliteitsverbetering in de keten. Dit loopt via de Task Force Marktontwikkeling Biologische Landbouw. LNV geeft het goede voorbeeld door 100% biologische catering op het ministerie in Den Haag vanaf 2007.

Visserij

De komende jaren zal de druk op de overheid blijven bestaan om de visserij te ondersteunen in de overgang naar een kleinere, maatschappelijk aanvaarde, en beter renderende sector. Het imago van vis ondergaat een positieve herwaardering. Vis is gezond en lekker. Een aantal zaken moet de sector zelf oppakken. De mogelijkheden van de overheid om het proces te ondersteunen door belemmerende nationale en Europese regelgeving te versoepelen of weg te nemen zijn beperkt.

In de visserij op de Noordzee is een grote cultuuromslag dringend noodzakelijk. Dat concludeert de Task Force Duurzame Noordzeevisserij in het advies, van begin 2006. De belangrijkste opgave is tweeledig: rendementsverbetering en tegelijkertijd werken aan een in alle opzichten duurzame visserij. Innovatie van de keten, energie-efficiency, alternatieve vangsttechnieken, kwaliteitsverbetering en het onderling delen van kennis daarover zijn doorslaggevende factoren in dit proces.

Om innovatie verder te stimuleren wordt een Visserij Innovatie Platform ingesteld. Daarnaast draagt LNV, via een garantieregeling en middelen ter stimulering van aanpassing en vernieuwing van de sector (incl. pulskor), bij aan de noodzakelijke cultuuromslag. Hiervoor is met ingang van 2007 jaarlijks € 7 mln. aan de LNV-begroting toegevoegd.

In lijn met het advies van de Task Force Duurzame Noordzeevisserij blijft LNV zich inzetten om verbinding te brengen tussen de visserij, de keten, en de maatschappelijke organisaties en zo het zelfregulerend vermogen te vergroten. Daarbij is de consument het sluitstuk van de keten.

De schelpdiersector heeft op grond van het beleidsbesluit «ruimte voor een zilte oogst» tot 2020 de tijd zich om te vormen tot een rendabele bedrijfstak, die ecologisch verantwoord werkt en brede maatschappelijke acceptatie heeft. De sector heeft de handschoen opgepakt en ontwikkelt, onder meer via het innovatieplatform aquacultuur, initiatieven om naar die situatie toe te groeien. De mosselsector heeft een eigen innovatieagenda opgesteld en er lopen tal van experimenten met alternatieve visserijmethoden. De eerste resultaten daarvan zullen in de loop van 2007 zichtbaar worden en een rol spelen bij de verdere implementatie van het schelpdierbeleid.

LNV zal een aantal proefprojecten ondersteunen die leiden tot betere afspraken over duurzaam beheer en duurzame benutting van de visbestanden in de binnenwateren. Voor het IJsselmeer zal in 2007 een visstandbeheercommissie worden opgericht. Verder draagt LNV in het kader van de Europese Aalverordening bij aan het doorlichten van de omvang van het nationale palingbestand en stemt beheermaatregelen hierop af.

Veilig voedsel, bewuste keus

Het voedselkwaliteitsbeleid verbindt verschillende waarden die raken aan voedsel en voedselproductie. Veiligheid van voedsel moet onbetwistbaar zijn en blijven. Maar ik constateer dat de samenleving de kwaliteit van voedsel steeds vaker afmeet aan de mate waarin bij de productie daarvan rekening is gehouden met andere waarden als gezondheid, dierenwelzijn (scharrelvlees), natuur en milieu, landschap (koeien in de wei), authenticiteit (rauwmelkse kaas en streekproducten) en eerlijke handel en arbeidsomstandigheden (fair trade). Daarmee is voedselkwaliteit een dynamisch domein geworden, waarbij gezocht moet worden naar een juist evenwicht tussen en samenhang in de genoemde voedselwaarden. Het beleid voor voedselkwaliteit is niet alleen gericht op producenten en product maar nadrukkelijk ook op consumenten. Onder meer het Voedingscentrum is gevraagd om tot 2010 aandacht te besteden aan de diverse waarden van Voedselkwaliteit en invloed die consumenten daarop hebben.

Voedselveiligheid is de basis van voedselkwaliteit. Instrumenten en maatregelen moeten daarop worden afgestemd. Naar aanleiding van de in 2006 uitgevoerde onderzoeken naar bredere afweging, en het in 2006 geformuleerde kabinetsstandpunt over «Nuchter omgaan met risico’s» zullen maatregelen en instrumenten worden bepaald die aan dit bredere perspectief invulling kunnen geven.

Voor het vertrouwen in voedsel van goede kwaliteit is ook transparantie vereist. In 2006 is ervaring opgedaan met de openbaarmaking van controlegegevens. Na evaluatie hiervan zal in 2007 de openbaarmaking van controlegegevens verder worden vormgegeven en zal – met de VWA en het ministerie van VWS – gezocht worden naar verbreding van dit instrument.

Bijzondere aandacht wil ik besteden aan het verbinden van de jeugd met voedsel en natuur. De smaaklessen maken kinderen bewust van voedsel en het productieproces. Een kind gaat anders over mayonaise denken als het heeft gezien hoeveel olie daar ingaat. Bewuster met voedsel omgaan zal kinderen de mogelijkheid geven gezonder te eten. Niet omdat het moet, maar omdat ze het zelf willen. Voor de periode tot medio 2007 (schooljaar 2006–2007) zal worden ingezet op het bereiken van tenminste 500 basisscholen met smaaklespakketten. In het verlengde hiervan wordt een actieprogramma opgesteld om de doelstelling voor de langere termijn (bereik van tenminste 25% van de jongeren door middel van smaaklessen) te kunnen realiseren. Hiermee zal in het schooljaar 2007–2008 een begin worden gemaakt.

Begin 2007 komt een rapportage gereed over de «Staat van voedselkwaliteit in Nederland». Dit rapport zal bezien welke opvattingen er in de samenleving leven over waarden van voedsel: voor welke doelgroep zijn welke waarden belangrijk. De resultaten daarvan hebben ongetwijfeld betekenis voor het beleid ten aanzien van voedselkwaliteit.

Dierziektebestrijding

Het dierziektebestrijdingsbeleid is de aflopen jaren maatschappelijk meer acceptabel gemaakt. De uitbraken die in Nederland in de afgelopen tien jaar plaats hebben gehad, hebben duidelijk gemaakt dat de maatschappij het doden van grote aantallen gezonde dieren niet meer accepteert. Ook is duidelijk geworden dat in Nederland weliswaar het overgrote deel van de landbouwhuisdieren om economische redenen wordt gehouden, maar dat het aantal houders van landbouwhuisdieren voor niet-economisch doeleinden zeer groot is. Er zijn naar schatting enkele honderdduizenden van deze hobbydierhouders, mensen die vanzelfsprekend een heel andere belang hebben dan commerciële dierhouders. Nederland heeft er dan ook veel aan gedaan om het alternatief voor ruiming, vaccinatie van dieren die een risico lopen, Europees en wereldwijd geaccepteerd te krijgen. Mede dankzij die inspanningen is het nu mogelijk te vaccineren tegen een aantal belangrijke dierziekten. In 2007 heeft het doen ontwikkelen van vaccins tegen vogelgriep die ook in noodsituaties toegepast kunnen worden prioriteit.

Vaccinontwikkeling

Wereldwijd groeit de ongerustheid over een mogelijk catastrofale grieppandemie: een snelle uitbraak van een zeer ernstige, menselijke griepvariant. Nieuw is dat nu een ernstig ziekmakend vogelgriepvirus H5N1 zich snel over de wereld verspreid zonder dat er adequate bestrijdingsmiddelen beschikbaar zijn. Dit H5N1-virus blijkt in staat ook een reeks zoogdiersoorten, inclusief de mens, te kunnen besmetten en daarbij nu al dodelijke slachtoffers te kunnen maken. De beste preventie voor het uitbreken van een grieppandemie is de bestrijding van vogelgriep onder gehouden vogels. Vaccinatie speelt daarbij een grote rol.

Er is € 15 mln. uitgebrokken voor een vierjarig onderzoek voor versnelde ontwikkeling van veterinaire vogelgriepvaccins die gericht en grootschalig kunnen worden ingezet bij vogels en andere diersoorten die in de overgang van dier–dier naar mens–mens transmissie een rol kunnen spelen. Het onderzoek bouwt voort op eens tevig fundament an Nederlandse kennis over veterinaire vaccins en zal dat fundament verder uitbreiden en versterken.

Vertrouwd platteland, verrassend perspectief

Het jaar 2007 zal voor het platteland vooral in het teken staan van de inwerkingtreding van het ILG. Daarmee wordt de decentralisatie van de inrichting van het landelijk gebied een feit. Onder regie van de provincies zal op lokaal en provinciaal niveau samenwerking plaatsvinden tussen diegenen die zelf in het gebied wonen en werken. Overheden, ondernemers en maatschappelijke organisaties zullen elkaar moeten vinden om gezamenlijk tot mooie resultaten te komen. Een duidelijk voorbeeld van verbinden. Tot 2013 krijgen de provincies de tijd om de doelen zoals met het Rijk vastgelegd te bereiken. Expliciet heeft het Rijk hiermee een groot vertrouwen naar de provincies vorm gegeven. Desgevraagd zal mijn ministerie de provincies daarbij ondersteunen en adviseren, zodat we er gezamenlijk voor zorgen dat het ILG een succes wordt.

Met inwerkingtreding van de WILG komen diverse instrumenten en regelingen te vervallen.

Platteland Ontwikkelingsprogramma (POP2)

In 2007 zal het tweede Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) operationeel worden voor de periode 2007–2013. Dit programma vormt de basis voor Europese medefinanciering van onderdelen van het plattelandsbeleid in Nederland zoals neergelegd in Kiezen voor Landbouw, Agenda en Meerjarenprogramma Vitaal Platteland alsmede provinciale beleidsvisies. De basis voor het POP2 is neergelegd in de Nationale Plattelandsstrategie. Ik streef er naar het POP2 in te zetten op ondersteuning van de integrale (agrarische) transformatieopgave, waarvoor de doelen van de Lissabonstrategie een belangrijk uitgangspunt vormen. Innovatie en versterking van ondernemerschap zijn daarom belangrijke ijkpunten binnen het aanstaande POP. Geheel in de filosofie van Kiezen voor Landbouw zal het POP in belangrijke mate worden gericht op versterking van het agrarisch ondernemerschap en op de rol van de landbouw voor het behoud van natuur en landschap. Voor het POP komt in de hele programmaperiode naar verwachting 490 miljoen euro aan cofinanciering uit het EU-Plattelandsfonds voor Nederland beschikbaar.

Reconstructie Zandgebieden

In de reconstructie van de zandgebieden komt het in samenhang versterken van de concurrentiekracht, de vernieuwing van het platteland en de versterking van de positie van de natuur bij uitstek naar voren. De uitvoering is nu goed op stoom. Dit biedt kansen voor ondernemers, maatschappelijke groepen en burgers. Onder regie van de provincies worden in gebieden het geld en nieuwe instrumenten als ruimte voor ruimte ingezet voor landbouwontwikkelingsgebieden de natuurkwaliteit, verbetering van het landschap en de leefbaarheid van dorpen.

Begin 2007 wordt de evaluatie van de reconstructie zandgebieden afgerond waarin ook lering wordt getrokken uit regionale ervaringen.

Landschap

In de Agenda Vitaal Platteland en in de nota Ruimte is onderscheid gemaakt tussen het beleid voor behoud en ontwikkeling in de Nationale Landschappen en het generieke landschapsbeleid. Een grote zorg voor het behoud en ontwikkeling van het Nederlandse landschap zit in de gebieden buiten de Nationale Landschappen. Deze gebieden vallen ook onder de kwaliteitsagenda landschap. Want ook in deze gebieden bevinden zich karakteristieke landschappen. Het Nederlandse landschap is interessant, omdat het land voor bijna 100% met mensenhanden is ingericht en hiermee een product is van de samenleving.

De zorg voor mogelijk kwaliteitsverlies van het landschap wordt breed gevoeld in onze samenleving. We zien het landschap langs de snelwegen ingevuld worden met bedrijventerreinen en we maken ons zorgen over de toekomst van de landbouw, die vanouds de belangrijkste beheerder is van 70% van de Nederlandse open ruimte. Bovendien staan we de komende tijd voor een aantal grote transformaties in ons land als gevolg van klimaatverandering, de grote wateropgave, veiligheid en wellicht ontwikkelingen in de energiesector. Deze transformaties zullen de toekomst van het Nederlandse landschap voor een belangrijk deel beïnvloeden. Onder andere via het actieprogramma Ruimte en Cultuur 2005–2008 krijgt ruimtelijke kwaliteit de aandacht die het verdient. LNV wil voor het landschapsbeleid adequaat gebruik maken van de bewegingen, opvattingen en signalen in de samenleving.

Nationale landschappen

In de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal Platteland zijn 20 Nationale Landschappen aangewezen. Het zijn de landschappelijk meest waardevolle gebieden van ons land, deels uniek in Europa en verdienen een extra inzet van het Rijk. Ze hebben elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen en vertellen daarmee het verhaal van het Nederlandse landschap. Met provincies zijn afspraken gemaakt over begrenzing, uitwerken van de kwaliteiten in streekplannen en het opstellen van uitvoeringsprogramma’s. De eerste plannen zijn klaar en uitvoeringsprojecten zijn gestart. Nationale Landschappen is één van de thema’s waarover in ILG verband voor de komende 7 jaren prestatie-afspraken worden gemaakt. 2007 wordt dus in dat opzicht een belangrijk jaar voor de Nationale Landschappen. Ook monitoring van landschapskwaliteit , communicatie, kennis en ondersteuning van provincies zijn belangrijke thema’s in 2007.

Ligging, omvang en karakter van het Groene Hart rechtvaardigen extra rijksbetrokkenheid bij dit Nationale Landschap. In de Nota Ruimte is aangegeven dat een ontwikkelings- en gebiedsgerichte aanpak nodig is. Om die reden is het Groene Hart één van de vier gebieden (de overige zijn de Noordvleugel, de Zuidvleugel en ZO-Brabant/N-Limburg) waarop de programma-aanpak van toepassing is. Dat houdt in dat door een gecoördineerde rijksinzet de uitwerking van de opgaven in deze gebieden door decentrale overheden en marktpartijen wordt ondersteund. Het rijksprogramma Groene Hart (waarin ook opgenomen zijn de Nationale Landschappen Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam) wordt door mijn ministerie gecoördineerd en bevat de projecten en thema’s waar het rijk prioriteit aan wil geven. Dit programma vormt het kader voor het door de drie betrokken provincies in gang gezette Ontwikkelingsprogramma Groene Hart. In 2006 zal door de betrokken provincies in dat verband een Uitvoeringsprogramma Groene Hart worden opgesteld zodat in 2007 realisatie van een aantal belangrijke Groene Hart-projecten van start kan gaan.

Recreatie

Het recreatiebeleid is bij uitstek geschikt om een brug te slaan tussen de stedeling en het platteland. Iedereen in ons land moet kunnen recreëren en vakantie houden op ons platteland. De aantrekkelijkheid van het platteland als recreatieve gebruiksruimte wordt bepaald door een mix van omgevingskwaliteiten (natuur, groen, landschap en water), de aanwezigheid van openbare recreatieve infrastructuur en de inspanningen van recreatie ondernemers en agrarische ondernemers. Er ontstaat zo een wisselwerking: het platteland biedt mensen rust ruimte en ontspanning; toerisme en recreatie worden steeds belangrijker als economische drager van het platteland. De nadruk blijft ook in 2007 liggen op het realiseren van grootschalige recreatiegebieden in de stedelijke omgeving en op de landelijke routes. Daarnaast blijf ik actief om de toegankelijkheid van het platteland te vergroten.

Water

Voor water ligt de komende jaren het accent op de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Meer concreet gaat het om het zo goed mogelijk in beeld brengen van kosten en baten voor landbouw, natuur en recreatie en het realiseren van een maximale synergie tussen maatregelen op gebied van kwaliteit en kwantiteit. LNV gaat voor voldoende (schoon) water in het landelijk gebied; zodanig dat een duurzame ontwikkeling van de sectoren in het landelijk gebied mogelijk is. Uitgangspunt is een level playing field in Europa, met een haalbare & betaalbare implementatie van de KRW. In 2007 is tevens de doorwerking van de evaluatie van het mestbeleid in 2007 in het waterspoor aan de orde.

Nieuwe paden, vitale natuur

Natuur is een essentiële levensbehoefte voor de mens. Dat realiseren we ons soms te weinig. En natuur verbindt mensen en functies. Zo wordt ons economisch vestigingsklimaat er mede door bepaald, is de luchtkwaliteit ook afhankelijk van het aantal bossen in ons land, wordt door de mogelijkheid te bewegen in het groen onze gezondheid verbeterd enzovoort. Niet voor niets heb ik vaker aangegeven dat investeringen in groen zich op vele wijzen terugbetalen. Maar die investeringen in zowel geld als aandacht zijn wel nodig om de natuur die functie te laten behouden. Daarom investeer ik veel in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar heeft ook de natuur daarbuiten mijn aandacht.

Voor natuur is het van essentieel belang dat mensen zich ermee verbonden voelen. Als de natuur van anderen, van de overheid is, zal het nooit duurzaam behouden kunnen blijven. Dat is een van de voornaamste redenen dat ik zoveel nadruk leg op agrarisch en particulier natuurbeheer. Juist ook bij de totstandbrenging van de EHS. Diegenen die letterlijk in de natuur wonen en werken worden er, door hen medeverantwoordelijk te maken, nog sterker mee verbonden. Maar de natuur dient nog beter verankerd te geraken bij mensen.

Speciale aandacht is in 2007 nodig voor jongeren en natuur. Net als bij voedsel is het van belang dat jongeren zich de waarden van natuur beter gaan realiseren. Zeker nu steeds grotere aantallen jongeren opgroeien in een stedelijke omgeving is regelmatig contact met «natuur» in de breedste zin des woord helaas géén vanzelfsprekendheid. Een versterkte inzet is hier nodig. Dat kan door fysieke voorzieningen zoals speelbossen en door het aanbieden van programma’s, zoals excursies naar natuurgebieden, en andere projecten zoals Ecokids, Wildzoekers en «Groene Hangplekken», die ik via de Regeling Draagvlak Natuur ondersteun. Maar mijn aandacht gaat ook uit naar de natuur in de directe leefomgeving en de betekenis hiervan voor spelen, gezondheid en mogelijkheden voor educatie. Samen met VROM en OCW presenteer ik nog dit jaar een vernieuwd beleid voor natuur en milieu-educatie. Ook een breder programma Jeugd, natuur en gezondheid heb ik in voorbereiding.

EHS

De vorming van de EHS ligt nog altijd goed op schema. De laatste grondaankopen worden naar verwachting in 2015 uitgevoerd, op enkele robuuste verbindingen na, die ook daarna nog moeten plaatsvinden. Voor de natte natuur zullen reeds in 2008 de laatste grondaankopen plaatsvinden om conform de nota ruimte deze gebieden in de bestemmingsplannen opgenomen te hebben. Vanaf 2007 wordt de positie van de provincies bij het realiseren van de EHS, in het kader van het ILG, nog prominenter dan zij al was. Dat geldt ook voor de aanleg van robuuste verbindingszones, als fundamenteel onderdeel van de EHS, en de aanpak van knelpunten met de Rijksinfrastructuur in deze zones, zoals omschreven in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO). De ingezette omslag van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer wordt in 2007 geëvalueerd. Zoals in de Nota Ruimte is vermeld, zullen met provincies en terreinbeheerders afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van de natuur.

Natuurbeschermingswet en Natura 2000

Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 per 1 oktober 2005 zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn adequaat geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Conform de Natuurbeschermingswet worden in 2007 162 Natura 2000-gebieden aangewezen en zal een begin worden gemaakt met het opstellen van beheerplannen voor deze gebieden. Het aanwijzen van de betreffende gebieden, die overigens voor meer dan 95% door de EHS overlapt worden, levert een bijdrage aan het Europese netwerk van natuurgebieden, Natura 2000.

Gegevensautoriteit Natuur

De afgelopen jaren hebben zich regelmatig spanningen voorgedaan tussen de wettelijke bescherming van flora en fauna en bedrijven met plannen voor economische (bouw)initiatieven. Vertragingen in bouwprojecten waren veelal het gevolg. Om deze reden is er bij overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties een grote behoefte aan betrouwbare informatievoorziening over de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in die gebieden waarin de komende decennia economische ontwikkelingen plaats zullen vinden. Er is besloten eenmalig € 20 mln. te reserveren voor het opzetten van een Gegevensautoriteit Natuur. Via de Gegevensautoriteit Natuur worden de initiatiefnemers van ruimtelijke economische ontwikkelingen in staat gesteld om – zonder dat sprake is van economische fricties of onevenredig hoge kosten – te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wettelijke bescherming van natuurwaarden. Daarnaast wordt via de leefgebiedenaanpak een aantal gerichte maatregelen getroffen zodat de overlevingskansen van beschermde soorten in kansrijke leefgebieden worden vergroot.

Wadden

De Waddenzee is het grootste en internationaal bekendste natuurgebied dat Nederland herbergt. Ook hier speelt de verbinding met mensen die er wonen, werken en recreëren een belangrijke rol. Heel concreet is dit aan de orde bij de nominatie van de Waddenzee als werelderfgoed. Ik zal een proces in gang zetten dat in 2007 zal leiden tot een door de regio gedragen nominatie. Verder heeft dit kabinet in de Derde Nota Waddenzee een ontwikkelingsperspectief geschetst voor de natuur en de sociaal economische thema’s in het waddengebied. De regio kleurt het ontwikkelingsperspectief nader in. Het kabinet heeft de komende 20 jaar € 800 mln beschikbaar gesteld voor de realisatie van dit ontwikkelingsperspectief. In 2007 zullen op het gebied van natuur en duurzame vormen van landbouw, visserij en recreatie de eerste projectenaanvragen voor het Waddenfonds naar verwachting worden gehonoreerd.

2.1.2 Financieel kader voor 2007

deel A. Mutaties

2.1.2.1 Uitgaven

De begroting van de uitgaven voor 2007 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2006 bijgesteld met € 85 mln. Deze bijstelling bestaat uit de mutaties, zoals opgenomen in onderstaande tabel.

Bedragen x € 1 mln.
 200620072008200920102011
Stand begroting 20062 1352 1662 1412 1382 1182 118
1 Nota van Wijziging915– 3– 3– 3– 3
2 Ramingsbijstelling– 20– 20– 20– 20– 20– 20
3 Eindejaarsmarge– 14     
4 Nadeelcompensatie kokkelvisserij Waddenzee104     
5 Sanering kottervisserij13     
6 Dierziekten32     
7 EU-verplichtingen (Nitraatrichtlijn)121086  
8 Loon-/prijsbijstelling393535353534
9 Bijdragen derden landinrichting – 26– 26– 26– 26– 26
10 Energietransitieglastuinbouw 353535  
11 FES20171012101
12 Verduurzaming Visserij 77777
13 Welzijn Gezelschapsdieren133333
14 BTW-compensatie praktijkleren 55555
15 POP2  7777
16 Reconstructie correctie extrapolatie    17 
17 Sanering Kottervloot   – 5– 5 
18 Gegevensautoriteit Natuur20     
19 Overig114523– 48
Stand begroting 20072 3622 2512 2072 1962 1512 078

De mutaties 1 t/m 8 zijn reeds in de eerste suppletore wet samenhangende met de Voorjaarsnota 2006 aan de Kamer voorgelegd.

1. Nota van Wijziging

Het betreft een efficiency-taakstelling VWA (€ 3 mln negatief structureel) en versnelde inrichting Groene Hart als Nationaal Landschap (€ 12 mln in 2006 en € 18 mln in 2007).

2. Ramingsbijstelling

In relatie tot een aantal intensiveringen, is besloten tot een ramingsbijstelling structureel van € 20 mln. op de LNV-begroting.

3. Eindejaarsmarge

De LNV-begroting wordt uit hoofde van de negatieve eindejaarsmarge 2005 met € 14 mln. verlaagd.

4. Nadeelcompensatie kokkelvisserij Waddenzee

Om schade aan het Wadden-milieu te voorkomen, is besloten om met ingang van 1-1-2005 geen vergunningen meer te verlenen voor de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee. Een deel van de compensatie voor de kokkelvissers voor het beëindigen van deze vergunningen is al in 2005 betaald; het resterende bedrag wordt in 2006 uitgekeerd.

5. Sanering kottervisserij

In verband met de kosten voor de sanering van de Noordzee-kottervloot, wordt in 2006 € 13,3 mln. vanuit het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Visserij (O&S-fonds Vis) aan de LNV-begroting toegevoegd.

6. Dierziekten

Ten behoeve van destructie en preventieve maatregelen als vaccinatie in het kader van wering en bestrijding van dierziekten, is € 32 mln. aan de LNV-begroting toegevoegd. Onderzocht zal worden of het mogelijk is om deze uitgaven via het Diergezondheidsfonds (DGF) te laten lopen.

7. EU-verplichtingen (Nitraatrichtlijn)

Nederland heeft eind 2005 van de Europese Commissie een derogatiebeschikking ontvangen voor de Nitraatrichtlijn. Voor o.a. onderzoeks- en monitoringsverplichtingen die uit deze derogatie voortvloeien worden voor de periode 2006–2009 middelen aan de LNV-begroting toegevoegd.

8. Loon-/prijsbijstelling

De loon- en prijsbijstelling 2006 is overgeboekt naar de departementen.

9. Bijdragen derden landinrichting

Met de komst van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) krijgen vanaf 2007 de provincies de verantwoordelijkheid voor het realiseren van bijdragen van derden voor landinrichtingsprojecten. Dat leidt tot verlaging van de uitgaven en ontvangsten voor dit doel op de LNV-begroting.

10. Energietransitie glastuinbouw

Voor innovatieve projecten gericht op ondersteuning van de glastuinbouw in de overgang naar minder gebruik van fossiele brandstoffen worden middelen aan de LNV-begroting toegevoegd.

11. FES

Dit betreft diverse kennisprojecten in het kader van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) te weten: AI-vaccinontwikkeling (€ 15 mln.), praktijklokalen VMBO (€ 4,3 mln), beroepskolom MBO (€ 16,3 mln.), transitie duurzame landbouw (€ 1,5 mln.), Potato Genome Sequencing (€ 3,0 mln), Phytophtora (€ 9,9 mln.), Technologisch Top Instituut (TTI) Groene Genetica (€ 20,0 mln.).

12. Verduurzaming visserij

Ten behoeve van een verdere verduurzaming in de visserijsector wordt met ingang van 2007 jaarlijks € 7 mln aan de LNV-begroting toegevoegd. Deze middelen zullen onder meer worden ingezet voor onderzoek naar en introductie van duurzame vistechnieken als de pulskor en ter dekking van mogelijke verliesdeclaraties uit hoofde van een te introduceren garantieregeling voor de visserij.

13. Welzijn Gezelschapsdieren

Om het welzijn van gezelschapsdieren beter te beschermen, worden middelen aan de LNV-begroting toegevoegd voor extra voorlichting, verstevigen en uitbreiden van de handhaving, kennisontwikkeling en het opzetten van een certificatiesysteem.

14. BTW-compensatie praktijkleren

In verband met de beëindiging van de bekostigingsrelatie tussen LNV en de Innovatie- en Praktijkcentra (IPC’s) vervalt de wettelijke status volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Hierdoor is met ingang van 1 januari 2007 BTW verschuldigd aan de IPC’s. De LNV-begroting wordt hiervoor gecompenseerd.

15. POP2

In verband met een lagere EU-bijdrage POP2 ten opzichte van POP1 is vanaf 2008 € 7 mln. aan de LNV-begroting toegevoegd.

16. Reconstructie extrapolatie

Dit betreft een technische correctie samenhangend met de extrapolatie 2010.

17. Sanering kottervloot

Dit betreft de terugbetaling aan V&W van de bijdrage in 2005 aan de sanering kottervloot (€ 10 mln).

18. Gegevensautoriteit Natuur

Er is € 20 mln. gereserveerd voor het oprichten van een Gegevensautoriteit Natuur. Met dit systeem wordt het bedrijfsleven in staat gesteld om bij geplande ruimtelijke activiteiten op een effectieve manier rekening te houden met de wettelijke verplichtingen op het gebied van de natuurregelgeving.

19. Overig

De verlaging 2011 betreft het saldo van extra budget van oplopende beheerslasten en een verlaging in verband met het aflopen van ICES2.

2.1.2.2 Ontvangsten

De begroting van de ontvangsten voor 2007 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2006 technisch neerwaarts bijgesteld met € 7 mln.

Bedragen x € 1 mln.
 200620072008200920102011
Stand begroting 2006478403393392392392
1 Sanering kottervisserij13     
2 Bijdragen derden landinrichting – 26– 26– 26– 26– 26
3 FES20171012101
4 Overig162– 2– 4– 4– 12
Stand begroting 2007527396375374372355

1. Sanering kottervisserij

Voor het uit de vaart nemen van kotters in verband met de sanering van de Noordzee-kottervloot, wordt in 2006 13,3 mln. vanuit het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Visserij (O&S-fonds Vis) aan de LNV-begroting toegevoegd.

2. Bijdragen derden landinrichting

Als gevolg van het in werking treden van het Investeringsbudget Landelijk Gebied met ingang van 2007 lopen de bijdragen van derden aan uitgaven voor landinrichtingsprojecten niet meer via LNV maar via de provincies. Dit leidt tot een verlaging van de uitgaven en ontvangsten.

3. FES

Dit betreft de bijdrage voor diverse kennisprojecten in het kader van het Fonds Economische Structuurversterking (FES).

deel B. Overzichtsconstructies

Om een goed inzicht te bieden in de totale omvang van het totaal beschikbare ILG-budget en de herkomst ervan is overzichtsconstructie opgesteld over de totale ILG-periode van 2007–2013. In deze overzichtsconstructie zijn ook de bijdragen van andere departementen aan het ILG opgenomen. In het kader van het ILG is afgesproken dat de andere betrokken departementen (VROM, V&W en OCW) hun bijdragen overboeken naar de LNV-begroting en dat de minister van LNV zorgdraagt voor de jaarlijkse stortingen ten behoeve van de provincies. De bijdragen van andere departementen dienen in een aantal gevallen nog naar LNV te worden overgeheveld.

Hoewel in de begroting 2007 de budgetten meerjarig tot en met 2011 worden vastgelegd, is er in de overzichtsconstructie voor gekozen de budgetten tot en met 2013 (dus voor de gehele ILG-periode) weer te geven. Voor de jaren 2012 en 2013 zijn de budgetten opgenomen onder het voorbehoud van definitieve extrapolatie van deze budgetten in de begrotingen van 2008 en 2009.

De totale omvang van het ILG-budget komt uit op € 3,2 miljard. Hierin is de reservering ten behoeve van de tweede fase van de uitvoering Wester-Schelde inbegrepen. Dit budget is exclusief de bijdragen van onder andere de EU en exclusief de bedragen die via de PNB-leningconstructie worden aangewend.

De minister van LNV zal op basis van de bestuursovereenkomsten met de provincies namens het Rijk per provincie een verplichting aangaan voor de gehele ILG-periode. De hiertoe benodigde verplichtingenruimte zal bij Najaarsnota 2006 worden aangevraagd. Dit zal leiden tot een correctie (verplichtingenschuif) op de gepresenteerde ILG-verplichtingenbudgetten in de jaren 2007 en volgende jaren.

Meerjarig overzicht ILG-budgetten

ILG overzichtsconstructie
ODNaam2007200820092010201120122013Totaal
Reeds beschikbaar op de LNV-begroting
          
22.11Grondgebonden landbouw*16 22821 05428 34816 37924 42425 08225 175156 690
22.12Infrastructuur glastuinbouw1 0009 0008 0007 40025 400
23.11Verwerving EHS*36 30726 27628 06840 41633 35335 94837 812238 180
 Verwerven en inrichting Westerschelde9 38215 86220 68210 209p.m.p.m.p.m.56 135
23.12Inrichting EHS*48 77467 91158 05555 52062 44063 50763 496419 703
 Milieukwaliteit EHS/VHR29 04523 05011 4007 2003 6003 6003 60081 495
 Waarvan V&W verdrogin3 6003 6003 6003 600   14 400
23.13Programma beheer binnen EHS91 00196 244101 654105 591101 785107 725114 115718 115
23.14Nationale parken3 9223 9223 9233 9233 8503 8503 85027 240
 Soortenbescherming1 2001 2001 2001 2001 2001 2001 2008 400
 Beheer buiten EHS8 1988 1988 9509 71110 64911 30912 01969 034
24.11Nationale Landschappen*20 42917 47320 35921 46320 13021 14221 407142 403
 Waarvan Belvedere, incl. VROM/OCW52 2822 2822 282    6 846
24.12Landschapgeneriek2 8742 719953131313146 599
24.13Recreatie om de stad54 58045 33345 67345 92439 58240 04940 208311 349
24.14Landelijke routenetwerken5 4375 4375 4375 4375 4375 4374 75637 378
 Waarvan V&W Stichting recreatie toervaart668168168168168168104 086
 Ontwikkelen & versterken toegankelijkheid*10 3217 3216 8216 2214 0513 1672 96740 869
27.11ReconstructieZandgebieden*81 57478 87981 38374 71169 69769 68668 996524 926
          
Nog toe te voegen aan de LNV-begroting van andere departementen
          
Vrom         
22.11VROM Duurzaam ondernemen1 6591 0622 0702 0702 0702 07010 001
23.11/ 24.13VROM bufferzones EHS/rods28 3606 0725 2835 8455 8455 8455 84543 095
23.12Waarvan VROM milieukwaliteit3 3 8866 26512 21212 21212 21212 21258 999
27.12VROM Bodemsanering7   17 00017 00017 00017 00068 000
 VROM Duurzaam bodemgebruik9 3565731 1181 1181 1181 1185 401
          
V&W         
23.12V&W verdroging4    3 6003 6003 60010 800
27.12V&W Waterbodem8   9 0759 0759 0759 07536 300
          
FES         
23.11Westerschelde vanaf 2011       80 000
Totaal 428 632440 852444 089458 638431 131442 635450 5353 176 512

* inclusief terugbetaling provinciale voorfinanciering.

Toelichting

Ten aanzien van de bijdragen van de andere betrokken ministeries geldt het volgende:

1. Het ILG budget voor duurzaam ondernemen zijn vooralsnog opgenomen in de VROM begroting onder Operationeel Doel 7.2.5 Bevorderen duurzame landbouw. Dit budget zal naar de LNV-begroting worden overgeboekt.

2. De ILG budgetten voor bufferzones (Verwerven EHS; Recreatie om de stad) zijn vooralsnog opgenomen in de VROM begroting onder OD 5.2.2 «Landelijke Gebieden van nationaal belang». Dit budget zal naar de LNV-begroting worden overgeboekt.

3. De bijdrage van VROM ten behoeve van de milieukwaliteit EHS/Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) is vooralsnog opgenomen in de VROM begroting onder OD 7.2.4 «Bevorderen gebiedsspecifieke milieumaatregelen in het landelijk gebied». Dit budget zal naar de LNV-begroting worden overgeboekt.

4. De bijdrage van V&W voor verdroging, is reeds tot en met 2010 overgeheveld naar de LNV-begroting. In de begroting 2011 zullen de budgetten van 2011 tot en met 2013 worden overgeboekt.

5. In het ILG-budget voor Nationale Landschappen is een deel van het Belvedère budget opgenomen (gedurende drie jaar een bedrag van € 2 282 000). In dit budget zijn de bijdragen van VROM en OCW inbegrepen.

6. De bijdrage van V&W voor routenetwerken is een subsidie aan de Stichting Recreatie Toervaart (SRN) en loopt tot en met 2012. Dit budget is reeds overgeheveld naar de LNV-begroting.

7. Vanaf 2010 tot en met 2013 is er vanuit de VROM-begroting onder OD 7.2.2 «Saneren verontreinigde bodems» voorlopig jaarlijks 17 mln beschikbaar voor bodemsanering. Bij de midterm review in 2010 wordt het aandeel van bodemsanering in het ILG definitief bepaald.

8. Het budget voor sanering van waterbodems van jaarlijks ca. € 9 mln staat nu nog op VROM begroting OD 7.2.3. «Verbeteren milieukwaliteit water», maar komt vanaf 2010 beschikbaar op de V&W-begroting. Het zal vanaf dat moment via de LNV-begroting in het ILG opgaan.

9. Tot slot heeft VROM nog € 5,4 mln beschikbaar op haar begroting voor duurzaam bodembeheer onder OD 7.2.1 «Verbeteren milieukwaliteit bodem». Ook dit budget zal naar de LNV-begroting worden overgeboekt.

Overzicht Groene Hart

ProjectenTe nemen besluitenVerantwoordelijkheidsverdelingBegrotingOperationeel doelBedragen
Nationaal landschap Groene HartStandpunt over UitvoeringsprogrammaVakministerie: LNV/VROMRegie: ProvinciesXIV22.11, 23, 24, (ILG t/m 2013)€ 239 mln.
 Besluit over medefinanciering    
      
Nieuwe Hollandse WaterlinieVaststellen begrenzingVakministerie: LNVRegie: LinicommissieXIV pm.
 Voordragen werelderfgoed    
      
Stelling van AmsterdamVaststellen begrnzingVakministerie: LNVRegie: liniecommissie   
      
Veenweiden Vakministerie: LNVRegie: convenant: Utrecht, Fesmiddelen: LNVXIVdiverse 
a: uitwerking veenweideagendatoekennen 40 000 haVakministerie: LNVRegie: convenant: Utrecht   
b: PVA FES-gelden Veenweidentoekennen FES-geldVakministerie: LNVREgie: Fesmiddelen: LNV Versnelling FESpm
    FES 2011–2014pm
      
Natte AsVaststellen begrenzingVakministerie: LNVRegie: ProvinciesXIV  
 Toekennen hectares    
      
Transformatiezone Leiden Alphen Bodegraven Vakministerie: VROM/EZRegie: Zuid-HollandXI en XIII pm
Afronden gebiedsuitwerking OUde RijnzoneStandpunt over gebiedsvisieVakministerie: VROMRegie: Zuid Holland   
Realisatie herstructurering bedrijventerreinen Oude RijnzoneStandpunt over herstructureringVakministerie: EZRegie: Zuid-Holland  € 7,5 mln.
      
Infrastructuur (A12 en Rijn-Gouwelijn Oost) Vakministerie: V&WRegie: V&WXII  
a. Voorbereiden uitvoeringsbesluit A12uitvoeringsbesluit A12Vakministerie: V&WRegie: V&W  € 204 mln.
b. Voorbereiden uitvoeringsbesluit Rijn-Gouwelijn OostUitvoeringsbesluit RIjn-Gouwelijn OostVakministerie: V&WRegie: V&W  € 140 mln.

2.2 De beleidsartikelen

21 Duurzaam ondernemen

Algemene beleidsdoelstelling

Een vitaal en duurzaam agrocomplex met inbegrip van de visserij.

Omschrijving

LNV streeft naar een vitaal en duurzaam agrocomplex – met inbegrip van de visserij, waarbij:

• de nationale en internationale marktpositie van het agrocomplex wordt behouden en versterkt;

• van natuurlijke hulpbronnen een duurzaam gebruik wordt gemaakt;

• betrouwbare en hoogwaardige producten voortgebracht worden.

Deze beleidsdoelstelling richt zich op de verduurzaming van het agrocomplex in Nederland, waarbij zoveel mogelijk de Europese kaders worden gevolgd. De verduurzaming geldt niet alleen de milieuaspecten, maar ook de sociale en economische aspecten (bedrijfsontwikkeling en ondernemerschap).

Van grote invloed op het halen van deze beleidsdoelstelling zijn de ontwikkelingen die zich afspelen bij het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB), het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en de Doha-ronde van de WTO. Zo is met ingang van 1 januari 2006 in het kader van het vernieuwde GLB de ontkoppelde steunregeling van kracht geworden. Daarnaast is een nieuw plattelandskader voor 2007–2013 ontwikkeld (POP2). Dit nieuwe POP bevat een uitwerking van de nieuwe Kaderverordening Platteland, en sluit aan bij de nationale beleidsprioriteiten. Eveneens voor de periode 2007–2013 wordt een nieuw Europees Visserijfonds (EVF) ontwikkeld, dat inzet op verdere vergroening van het visserijbeleid.

Procentuele verdeling uitgaven 2007 over operationele doelstellingen en apparaat.

Duurzaam ondernemen

kst-30800-XIV-2-1.gif

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor het bevorderen van gunstige randvoorwaarden vóór en het faciliteren van de ontwikkeling van het agrofoodcomplex en voor het maken van robuuste wet- en regelgeving. Een krachtige positie van het agrocomplex is in de eerste plaats de verdienste, maar ook de blijvende opgave van ondernemers. LNV definieert niet precies de eindsituatie, laat staan dat het deze effectueert. LNV stelt de randvoorwaarden vast en ondersteunt de ontwikkeling van het agrocomplex, waarbij ruimte is voor duurzaam ondernemerschap en een goed klimaat voor innovatie. Daar waar nodig zorgt LNV voor kennisontwikkeling, bevordert innovatie en samenwerking, stelt robuuste regelgeving en toezichtskaders op en geeft gerichte (al dan niet financiële) ondersteuning.

Succesfactoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van:

• het nemen van de eigen verantwoordelijkheid door de ondernemers;

• ontwikkelingen op de (internationale) markten;

• ontwikkeling van de internationale en binnenlandse markt voor duurzame kwaliteitsproducten;

• internationale handelsafspraken (zoals de Doha-ronde van de WTO);

• ontwikkelingen in het Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid o.a. middels een nieuw Europees Visserijfonds (EVF).

Maatschappelijk effect

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

• de economische positie van de ondernemingen binnen het Nederlandse agrocomplex op internationaal niveau minimaal op peil blijft;

• het milieu minder wordt belast;

• betrouwbare en kwalitatief hoogwaardige producten in Nederland worden voortgebracht en verhandeld;

• de appreciatie van de Nederlandse samenleving van de economische, maar ook de ecologische en sociale bijdrage van het agrocomplex.

IndicatorReferentie-waardePeil datumRaming 2007TrendgegevensStreefwaardePlanningBron
Toegevoegde waarde per fte in Ned. primaire sector1€ 43 2002005  Hoger dan EU-15 LEI
Toegevoegde waarde per fte in primaire sector EU 15€ 23 1002005   LEI  
Overschot agrarische handelsbalans€ 22,4 mld. 2005 Op peil LEI
Milieubelasting meststoffen & gewasbeschermingsmiddelen21002003 Dalende lijn DL
Energie efficiencyverbetering– Glastuinbouw49%2003  65%2010Senter
– Voedings- en genotmiddelenindustrie (tov 2001)33,3%2005  15%2012Senter/Novem
Maatschappelijke appreciatiescore482005  82010TNS/NIPO

1 De toegevoegde waarde per FTE wordt alleen gerekend over de primaire sector. Vanwege een betere beschikbaarheid van de gegevens verhoogt dit zowel de vergelijkbaarheid als de betrouwbaarheid van de indicator.

2 De uitwerking van milieubelastingindex is afhankelijk van het effectonderzoek die dit jaar op het terrein van gewasbescherming wordt uitgevoerd.

3 Deze indicator is een gemiddelde van verschillende sectoren in de voedings- en genotsmiddelenindustrie. De samenstelling van deze groep is gewijzigd door toetreding van nieuwe sectoren. De nieuwe sectoren hebben een relatief minder resultaat behaald, waardoor de referentiewaarde in 2005 is gedaald van 4,5% naar 3,3%. Op basis van de oude samenstelling van de groep was de energie-efficiencyverbetering in 2005 uitgekomen op 5,95%.

4 De maatschappelijke appreciatiescore is gebaseerd op een door TNS NIPO uitgevoerd onderzoek naar de waardering van Nederlandse burgers over de agrarische sector.

Verwijzing

• Vitaal en Samen(LNV-beleidsprogramma 2004–2007).

• Nota Ruimte (TK 2004–2005, 29 435, nr. 154).

• Groeien in Concurrentie(TK 2004–2005, 29 939, nr. 1).

• Nota Kiezen voor Landbouw(TK 2005–2006, 30 252, nr. 1).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
 2005200620072008200920102011
Verplichtingen303 138401 249291 875279 303268 939222 535207 048
Uitgaven278 591421 005301 572269 080253 784211 068202 667
Programma-uitgaven98 769222 578123 349113 015101 84559 21351 378
– waarvan juridisch verplicht  39 62619 73710 3997 8333 370
21.11 Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat2 21715 0366 6555 2554 0054 0054 005
– Jonge agrariërs57911 7355 4002 7501 5001 5001 500
– Ondernemerschap1 6383 3011 2552 5052 5052 5052 505
21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn19 09727 93621 27818 75816 0759 4407 840
– Verbetering dierenwelzijn1 4711 7984 2863 9713 9583 9583 958
– Nieuw mestbeleid13 39018 42511 1508 7006 575450450
– Fytosanitairbeleid7592 9072 5272 8852 5252 090490
– Gewasbeschermingsbeleid3 4774 8063 3153 2023 0172 9422 942
21.13 Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw36 72641 32276 98872 83966 70230 70524 470
– Glastuinbouw14 40318 85349 48243 46543 95412 1017 141
– Biologische landbouw7 86510 9157 0655 2004 0824 4074 382
– Intensieve veehouderij 1 9005004 6003 5252 5001 450
– Melkveehouderij2 8852 4226 7149 8785 719665465
– Akkerbouw1 3691 8521 7731 7051 7051 2051 205
– Overige sectoren3293421710000
– Innovatie + Samenw. duurzame landbouw9 8755 03811 2837 9917 7179 8279 827
21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren34 099128 83111 3659 1009 1009 1009 100
– Innovatie, Kennisontw. en verspreiding3 6017001 7001 7001 7001 7001 700
– Binnenvisserij20 967104 068400400400400400
– Verduurzaming Noordzeevisserij9 53124 0639 2657 0007 0007 0007 000
21.15 Bevorderen van duurzame ketens6 6309 4537 0637 0635 9635 9635 963
– Bilaterale Economische Samenwerking2 9873 3103 3383 3383 3383 3383 338
– Agrologistiek512909400400400400400
– ICT Beleidsprogramma’s9402 9981 1001 100   
– Energie en overig2 1912 2362 2252 2252 2252 2252 225
        
Apparaatsuitgaven179 822198 427178 223156 065151 939151 855151 289
U21.21 Apparaat19 06418 14317 24616 98816 99516 99516 988
U21.22 baten-lastendiensten160 758180 284160 977139 077134 944134 860134 301
Ontvangsten33 23051 44416 93813 71911 70411 0699 369

Toelichting op de programma-uitgaven

De verplichtingen en uitgaven zijn in 2006 incidenteel hoger in verband met te vergoeden nadeelcompensatie aan de kokkelsector. In de periode 2007–2009 is er jaarlijks € 35 mln. beschikbaar gesteld voor het versneld doorvoeren van innovatieve, energiebesparende maatregelen in de glastuinbouwsector.

Toelichting op de apparaatsuitgaven

De apparaatsuitgaven op dit artikel hebben met name betrekking op de uitvoering van EU-regelingen door de Directie Regelingen (DR).

De geleidelijke afname van apparaatsuitgaven houdt verband met afbouw van regelingen die worden vervangen door de Bedrijfstoeslagregeling (gemeenschappelijk landbouwbeleid) en de afbouw van het oud mestbeleid.

Toelichting op de ontvangsten

Er is sprake van incidenteel hogere ontvangsten in 2006 voornamelijk als gevolg van bijdrage vanuit het O&S-fonds voor de Visserij ter dekking van LNV-uitgaven met betrekking tot de sanering kottervloot.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-30800-XIV-2-2.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Ambtelijk Personeel Directie Landbouw5 166
Ambtelijk Personeel Directie Industrie en handel2 451
Ambtelijk Personeel Directie Visserij5 515
Materieel3 984
Overig apparaat130
Bijdrage aan AID39 173
Bijdrage aan DLG621
Bijdrage aan VWA7
Bijdrage aan DR106 389
Bijdrage aan PD14 787
Totaal apparaatsuitgaven178 223

Toelichting op de ontvangsten

De ontvangsten op artikel 21 bestaan voornamelijk uit Europese co-financiering voor nationale regelingen (o.a. POP en FIOV).

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
EU-bijdrage jonge agrariërs2 100
EU-bijdrage Biologische Landbouw1 882
EU-bijdrage overige sectoren689
Ontvangsten Visserij (o.a. FIOV)7 446
Overige4 821
Totaal ontvangsten16 938

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerondVindplaats
BeleidsdoorlichtingDuurzaam ondernemen21A: 2009 
     
Effectenonderzoek ex post– Emancipatie21.11A: 2006 
 – Meststoffenwet 200621.12A: 2007 
 – Duurzame gewasbescherming21.12A: 2006 
 – Herstructurering bedrijfsstructuur Glastuinbouw21.13A: 2008 
 – Energie-efficiency21.15B: 2010 
     
Overig evaluatieonderzoek– Agrologistiek21.15A: 2008 
 – TRANSIT21.15A: 2009 
 – Bilaterale agro economische samenwerking21.15A: 2008 

21.11 Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat

Motivatie

LNV wil het concurrentievermogen van de agrarische ondernemers versterken. Het beleid, dat zich hierop richt, wordt vormgegeven door het stimuleren van goed ondernemerschap bij de Nederlandse agrariërs en het creëren van een goed ondernemersklimaat, met een zo laag mogelijke administratieve lastendruk en waarbij ondernemers zich bewust zijn van de voorwaarden verbonden aan het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). LNV richt zich verder op het faciliteren van ondernemers bij duurzame investeringen en het bieden van een gunstig perspectief voor jonge agrariërs bij de overname van een bedrijf.

Instrumenten

Jonge agrariërs

• Met de Kaderregeling Kennis & Advies subsidieert LNV jonge agrariërs bij het inhuren van kennis voor het opstellen van een ondernemingsplan in het kader van een bedrijfsovername.

• Voor jonge agrariërs die na de bedrijfsovername willen investeren in kwaliteitsverbetering, innovatie, dierenwelzijn, milieu en kostenverlaging biedt de Investeringsregeling Jonge Agrariërs financiële ondersteuning.

Ondernemerschap

• Met de Kaderregeling Kennis & Advies subsidieert LNV de agrariërs die kennis inhuren met betrekking tot GLB en bedrijfsperspectief.

• Op het gebied van garantstellingen kunnen twee onderdelen worden onderscheiden. Ten eerste worden investeringen in de agrarische sector verder gestimuleerd met het Borgstellingsfonds, dat zich voor leningen garant stelt. Ten tweede geeft het Rijk ook garantstellingen af om private weerschadeverzekeringen mogelijk te maken.

• Met het opzetten van het Ondernemersprogramma streeft LNV ernaar het subsidiestelsel te vereenvoudigen, de administratieve lastendruk te verminderen en de klantvriendelijkheid te vergroten. Het programma bestaat uit een modulair subsidiestelsel, elektronische dienstverlening en één LNV loket.

• Het LNV loket is ontwikkeld in het kader van elektronische dienstverlening. Aan dit loket kunnen ondernemers terecht met vragen en verzoeken (bijvoorbeeld op het terrein van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het nieuwe mestbeleid en het ondernemersprogramma).

• Overige ICT-faciliteiten die bijdragen aan de reductie van administratieve lasten betreffen het meervoudig gebruik van eenmalig ingewonnen gegevens en de mogelijkheid van elektronische aangifte.

Verwijzing

• Brief over de implementatie van het hervormde Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (TK 2003–2004, 21 501-32, nr. 73).

• Brief over Subsidieregeling Jonge Agrariërs (TK 2004–2005, 29 800, nr. 84).

• Jaarverslag 2005 Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw.

• Pakketbrief Administratieve Lasten (TK 2003–2004, 29 515, nr. 4).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentie-waardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Outcome      
% innoverende agrarische bedrijven116,7%2004 pmpmLEI
Administratieve lastenreducties233%2006 op peil  
Output      
Investeringsbedrag garant gesteld door Borgstellingfonds€ 107,1 mln.2004nvtnvtnvtBF

1. De indicator % innoverende agrarische bedrijven heeft ten opzichte van de begroting 2006 een bredere invulling gekregen. Naast innovatoren zijn nu ook de volgers meegenomen. De verdere vervolmaking van de indicator is gekoppeld aan de innovatie-agenda, waarin LNV zijn ambities ten aanzien van het innovatiebeleid nader zal uitwerken.

2. De kwantitatieve doelstelling van 25% reductie is ruimschoots gehaald. De nadruk ligt nu meer op het wegnemen van knelpunten in de beleving

21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn

Motivatie

LNV richt zich op het verminderen van de milieubelasting en het waarborgen van dierenwelzijn.

Dit komt onder meer tot uitdrukking in de volgende doelstellingen:

• het waarborgen en verbeteren van het welzijn van landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren aansluitend op de EU normen;

• het ethisch aanvaardbaar toepassen van biotechnologie bij planten en dieren;

• het verlagen van het gehalte aan stikstof en fosfaat in grond- en oppervlaktewater;

• het bevorderen van de teelt van en handel in gezond en kwalitatief hoogwaardig plantaardig (uitgangs)materiaal waarbij zo goed mogelijk aan de internationale fytosanitaire eisen kan worden voldaan;

• het voorkomen van problemen op het gebied van milieu, voedselveiligheid- en arbeidsbescherming als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;

• het benutten van biodiversiteit in het primaire productieproces;

• het coëxisteren van de 3 teeltmethoden (gangbaar, biologisch en genetisch gemodificeerd).

Instrumenten

Dierenwelzijn

• Belangrijkste overheidstaak voor het waarborgen van dierenwelzijn bij landbouwhuisdieren is het stellen en handhaven van regelgeving. Dit betekent concreet het ontwikkelen en formuleren van normen in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) en de daarop gebaseerde regelgeving. Via deze wet worden ook de Europese verordeningen en richtlijnen, waaronder de transportverordening, geïmplementeerd. Om te komen tot objectieve kennis voor de normering, of het zoeken naar oplossingen in de praktijk, wordt veel onderzoek verricht. Zo werkt LNV o.a. aan het ontwikkelen van een dierenwelzijnsindex. Daarnaast wordt via het verlenen van fiscale voordelen geprobeerd ondernemers vrijwillig te laten investeren in o.a. dierenwelzijn.

• Met betrekking tot gezelschapsdieren is communicatie en voorlichting naar de houders van de dieren een speerpunt voor LNV. Hiertoe wordt bijvoorbeeld samen met andere partijen een landelijk informatiecentrum opgericht. Om de fokkerij en handel verdergaand te professionaliseren en transparant te maken, wordt ingezet op certificatie door de sector zelf. Het opzetten ervan wordt financieel door LNV ondersteund. Daarnaast stelt LNV, gekoppeld aan certificatie, doelvoorschriften op. Om adequaat overtreders te kunnen aanpakken wordt tot slot tevens de handhavingscapaciteit uitgebreid. De inzet daarbij zal vooral gericht zijn op degenen die niet gecertificeerd zijn.

• Kennisverspreiding en bewustwording vindt plaats door middel van nieuwsbrieven, inzet van het LNV-loket en andere vormen van voorlichting.

• LNV geeft financiële ondersteuning aan o.a. de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID).

Nieuw mestbeleid

• Het nieuwe mestbeleid houdt onder meer in dat vanaf 1 januari 2006 gebruiksnormen gelden voor de toepassing van meststoffen. LNV bepaalt daarbij op welke momenten en onder welke omstandigheden de meststoffen mogen worden uitgereden. Om de naleving van het beleid te vergroten wordt gestreefd naar een strikte handhaving van de gebruiksnormen en -regels.

• LNV ondersteunt de kennisverspreiding over een aangepaste bedrijfsvoering. De resultaten van het mestbeleid, die bereikt worden in de agrarische praktijk en in het milieu worden gemonitord.

• Nederland heeft eind 2005 van de Europese Commissie een derogatiebeschikking ontvangen voor de Nitraatrichtlijn. Deze is van toepassing t/m 2009. In de komende jaren wordt een aantal onderzoeks- en monitoringsactiviteiten uitgevoerd die noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de voorwaarden die de Europese Commissie aan de derogatieverlening gesteld heeft.

Fytosanitair

• LNV ziet toe op naleving van de Plantenziektenwet, Zaaizaad- en Plantgoedwet en de Landbouwkwaliteitswet, monitoort de fytosanitaire status van Nederland en maakt bilaterale afspraken met niet EU-landen.

• Een belangrijk onderdeel van het fytosanitaire beleid betreft het aanpassen van de Plantenziektenwet, waarmee de resultaten uit de projecten Slim Fruit en Plant Keur worden geïmplementeerd. De fytosanitaire keuringen zullen vanaf 2007 door de plantaardige keuringsdiensten worden uitgevoerd.

• LNV continueert de versterkte beleidsmatige inzet in internationale gremia voor fytosanitaire beleidsvorming, om te borgen dat internationale regelgeving uitvoerbaar is voor het bedrijfsleven en aansluit bij de economische belangen van Nederland.

• LNV levert een financiële bijdrage aan het Kwaliteits Controle Bureau (KCB).

Gewasbescherming

• LNV heeft samen met het ministerie van VROM, de VEWIN en de Unie van Waterschappen een convenant gesloten met een aantal sectorpartijen om de milieudoelstellingen van de nota Duurzame gewasbescherming te realiseren.

• LNV stimuleert de toepassing van kennis over geïntegreerde gewasbescherming onder meer door demoprojecten, kennisverspreiding door bijscholingsbijeenkomsten (t.b.v. vakbekwaamheidsbewijzen) en informatievoorziening over goede praktijken met als doel het gedrag van telers positief te beïnvloeden.

• LNV geeft vergunningen af voor en een financiële stimulans aan de toelating van gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen, gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong met als doel het instandhouden van een effectief middelenpakket.

• LNV stimuleert duurzame manieren van produceren (en consumeren) door gerichte financiële bijdragen aan projecten.

• LNV bevordert middels programmatisch handhaven de realisatie van nalevingsdoelstellingen voor de diverse plantaardige sectoren.

• LNV levert een financiële bijdrage aan het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB).

Agrobiodiversiteit

• Door middel van verschillende pilotprojecten, zowel van Rijk als provincies, wordt in de praktijk getest hoe biodiversiteit in het primaire productieproces kan worden benut om tot een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering te komen. LNV start samen met VROM en het landbouwbedrijfsleven een hierop gericht kennis- en leertraject. De uitkomsten zullen een rol spelen bij de evaluatie van de beleidsbrief«Biodiversiteit in de landbouw» die in 2007 zal worden uitgevoerd.

Verwijzing

• Nota Houden van Dieren (TK 2001–2002, 28 286, nr. 2).

• Brief Herijking Nota Houden van Dieren (TK 2003–2004, 28 286, nr. 4).

• Verslag Conferentie Gezelschapsdieren (TK 2004–2005, 28 286, nr. 22).

• Beleidsbrief Mestbeleid 2006–2009 (TK 2003–2004, 28 385, nr. 26).

• Brief Derogatieverzoek (TK 2004–2005, 28 385, nr. 51).

• Brief uitkomsten project Slim fruit (TK 2004–2005, 29 800, nr. 9).

• Brief Ontwikkelingen binnen het fytosanitaire beleidsveld (TK 2004–2005, 29 800, nr. 89).

• Brief Fytosanitaire ontwikkeling (TK 2005–2006, 29 800, nr. 109).

• Brief Fytosanitair inspectiestelsel: overeenstemming tussen LNV en het bedrijfsleven (TK 2005–2006, 30 300, nr. 85).

• Nota duurzame gewasbescherming (TK 2003–2004, 27 858, nr. 47).

• Beleidsbrief Biodiversiteit in de Landbouw (TK 2004–2005, 26 407, nr. 22).

• Brief Convenant Coëxistentie (TK 2004–2005, 29 404, nr. 8).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Outcome      
– Gewasbescherming      
% afname aantal milieubelastingspunten t.o.v. 1998 (in NMI)Pm2005 95%2010 NMP
% afname overschrijdingen residunormen voedselproducten t.o.v. 2003Pm2005 50%2010NMP
– Dierenwelzijn      
% naleving v. bestaande welzijnsnormen170%200570%PmPmAID
– Nieuw Mestbeleid      
nationaal fosfaatoverschot420 mln. kg.2002 Evenwicht2 015CBS
Nationaal stikstofoverschot82 mln. kg.2002 Evenwicht2 015CBS
– Fytosanitairbeleid:      
% afgekeurde zendingen naar het buitenland20,6%20050,6%0,6%2010PD

1 Het percentage naleving bestaande welzijnsnormen is een gemiddelde over diverse sectoren (kalveren, varkens, legbatterijen).

2 Het percentage afgekeurde zendingen heeft slechts betrekking op een deel van het fytosanitaire beleid, nl. de export

21.13 Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw

Motivatie

LNV streeft ernaar om in de verschillende sectoren van de land- en tuinbouw de duurzaamheid te bevorderen en te continueren.

Door de biologische landbouw te stimuleren draagt LNV bij aan het bieden van een alternatief perspectief. Met de biologische productiemethode wordt een bijdrage geleverd aan milieuverbetering en dierenwelzijnsaspecten.

LNV stimuleert de duurzaamheid in de glastuinbouwsector. Dit betreft aspecten als milieu, klimaat, ruimtelijke inrichting en gebruik van fossiele energie.

De vernieuwing van de intensieve veehouderij wordt gefaciliteerd, zodat de sector kan voldoen aan de door de maatschappij gewenste voorwaarden op het gebied van dierenwelzijn, milieu, landschap, marktgerichtheid en concurrentievermogen.

De ontwikkeling van de melkveehouderij naar een economische vitale en minder milieubelastende sector wordt gestimuleerd evenals het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de akkerbouwsector.

LNV bevordert en faciliteert sector- en sectoroverschrijdende initiatieven met betrekking tot samenwerking tussen in ketens en in regio’s. Hiermee wordt ingezet op het tot stand komen van een breed gedragen innovatieagenda, -programma en -projecten.

Instrumenten

LNV stimuleert de innovatie en de duurzaamheid van de landbouwsectoren door de innovatieve initiatieven van bedrijven, consortia of maatschappelijke organisaties te subsidiëren, door kennisverspreiding te stimuleren en door het in beeld brengen van verandering en verduurzaming in de landbouw. Verder is het organiseren van ontmoeting en debat een belangrijk onderdeel van het beleid.

Biologische landbouw

• Het beleid van LNV is vooral gericht op de vraagkant van de biologische markt. In het Convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw zijn hier afspraken over gemaakt.

Concreet betekent dit het uitvoeren van een generieke voorlichtingscampagne, het implementeren van meerjarige opschalingsplannen met convenantpartijen en het subsidiëren van voorlichtings- en demoprojecten op het gebied van de biologische landbouw.

• LNV geeft financiële ondersteuning t.b.v. certificeringkosten van biologische bedrijven via de Stimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie (SVBP). Daarnaast wordt subsidie verstrekt aan regionale projecten en aan organisaties (o.a. Biologica) die bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw.

• LNV streeft er naar om binnen de Rijksoverheid het aandeel biologische catering te laten stijgen.

Glastuinbouw

• LNV ziet toe op uitvoering van het Besluit Glastuinbouw 2004 en geeft subsidie aan glastuinbouwers voor kennisverspreiding in het kader van de Kaderregeling Kennis en Advies.

• Herstructurering van de glastuinbouw vormt onderdeel van het bevorderen van een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw. De structuur van de glastuinbouwgebieden wordt verbeterd door enerzijds afbraak van oude kassen (glasopstanden) en anderzijds investeringen in nieuwe kassen. LNV subsidieert dit met de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG).

• Met betrekking tot de 5 Greenports wordt de integrale, ruimtelijk-economische opgave ondersteund, zodat de concurrentiekracht van het tuinbouwcluster behouden blijft.

• De inrichting van duurzame glastuinbouwgebieden buiten de Greenports wordt ondersteund via de regeling Stimuleren Duurzame Glastuinbouwgebieden (Stidug). De nieuwe Stidugprojecten, die via het ILG gefinancierd worden, staan op beleidsartikel 22.

• Het energiebesparingsbeleid van LNV is er onder meer op gericht om partijen bij elkaar te brengen om de integrale milieutaakstelling te verwezenlijken (GLAMI-convenant). Dit geldt voor de gebieden gewasbescherming, mineralen, energie en ruimte en Meerjarenafspraak-e bloembollen en Meerjarenafspraak-e paddestoelen (MJA’s).

• Om een versnelde transitie naar minder gebruik van fossiele brandstoffen ven efficiënt energiegebruik binnen de glastuinbouw te stimuleren worden investeringen in innovatieve energieconcepten financieel ondersteund.

• Onder de glastuinbouw-, bloembollen- en paddestoelenondernemers wordt kennisverspreiding over energiebesparende maatregelen en duurzaam energieverbruik gestimuleerd.

• Via de CO2-regeling worden zgn. early adopters gestimuleerd om innovatieve, energiebesparende maatregelen door te voeren in hun glastuinbouwbedrijven.

Intensieve veehouderij

• Om de transitie naar duurzame productiemethoden binnen de intensieve veehouderij te faciliteren wordt kennis verspreid over innovaties, worden innovatieve investeringen direct gesubsidieerd en fiscaal ondersteund en wordt samenwerking via onderzoek en kennis bevorderd.

• Door het ontwikkelen van een Maatlat Duurzame Veehouderij stimuleert LNV in samenwerking met VROM investeringen in duurzame stallen in de pluimveehouderij, melkveehouderij en varkenshouderij.

• Het «Programma luchtwassers» is erop gericht om via onderzoek nieuwe milieutechnologie (bijv. gecombineerde luchtwassers) te optimaliseren en om de controle op de werkzaamheid en de handhaafbaarheid te verbeteren. Daarnaast is het openstellen van een investeringsregeling voor gecombineerde luchtwassers erop gericht om versnelde inzet van deze nieuwe milieutechnologie in de praktijk mogelijk te maken.

Melkveehouderij

• De beleidsopgave voor de grondgebonden landbouw richt zicht op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven en de verduurzaming van de landbouwproductie.

• Projecten voor een gebiedsgerichte extensivering van de melkveehouderij worden gesubsidieerd.

• LNV ondersteunt praktijkgericht onderzoek ter bevordering van innovaties en de verspreiding van deze innovaties (o.a. Melkvee Academie).

• Het herverkavelen en herinrichten van landbouwgrond ter vergroting van bedrijfsoppervlak dichtbij de stalruimte vormt een belangrijk onderdeel van de structuurverbetering (zie verder beleidsartikel 22 Agrarische Ruimte).

Akkerbouw

• Om de kwaliteit, rendement en duurzaamheid van de productie van de belangrijkste akkerbouwgewassen (consumptie- en industrieaardappelen, suiker, graan en groenten) te bevorderen worden praktijkgerichte vernieuwingen gestimuleerd (project KODA).

Belangrijk onderdeel is een betere informatie-uitwisseling tussen onderzoek en ondernemers en de ontwikkeling van betere sturing vanuit de markt/ketens. Daarbij krijgt de ondernemer praktische hulpmiddelen aangereikt. Samenwerking in de keten staat hierbij voorop, met de ondernemer centraal.

• Binnen de akkerbouwsector wordt met de set aside regeling gepoogd de braaklegging van de akkerbouwgrond te verminderen.

Innovatie en samenwerking

• Door het organiseren van ontmoetingen en debatten in onder meer de melkveesector en de intensieve veehouderij wil LNV het formuleren van strategische (innovatie) agenda’s stimuleren. Deze agenda’s zijn gericht op diverse toekomstige ontwikkelingen en de bijbehorende acties van alle betrokken partijen, waaronder de overheid. Hierdoor vindt een bundeling van krachten plaats waardoor de inzet meer gecoördineerd en effectiever kan worden.

• Op innovatie gerichte samenwerking in sectoren (o.a. Flower&Food, varkensketen, eiersector) en voorbeeldprojecten in regio’s worden financieel ondersteund.

• Er worden kennis- en innovatievouchers ontwikkeld die hierop aansluiten.

• Ngo-initiatieven die het samenwerken voor duurzaamheid op programmaniveau bevorderen worden op incidentele basis financieel ondersteund.

Verwijzing

• Transitiebrief (december 2002).

• Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007(TK 2004–2005, 29 842, nr. 1).

• Convenant Glastuinbouw en milieu 1995–2010 (13 november 1997).

• Brief over nadere uitwerking ruimtelijk beleid Glastuinbouw (TK 2004–2005, 29 800, nr. 111).

• Brief Toekomst van de Intensieve Veehouderij (TK 2004–2005, 28 973, nr. 13).

• Groeien in Concurrentie(TK 2004–2005, 29 939, nr. 1)zie paragraaf «Inzet Koopmansgelden».

• Brief Toekomstvisie agrarische sector(TK 2005–2006, 30 252, nr. 3).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Outcome      
Biologische Landbouw      
Aandeel biologische landbouw op totaal landbouwareaal2,5%2005 10%2010SKAL
Aandeel biologische landbouw in consumentenbestedingen1,8%2005 5%2010Biologica
Glastuinbouw      
Aandeel duurzame energie in glastuinbouw tov totaal energieverbruik> 0,5%2003 4%2010Senter
Energie-efficiencyverbetering (tov 1995) bloembollen*14,3%200320%20%2007Senter
Energie-efficiencyverbetering (tov 1995) paddestoelen*20,6%200322%22%2007Senter
       
Output      
aantal ha geherstructureerd glastuinbouwareaal (RSG)7382005 1 000 ha.2008DR
Inrichting ontwikkelingslocaties (Stidug)1 2982005nvt19982010DLG

* De werkingsduur van de MJA-E’s bloembollen en paddestoelen is met een jaar verlengd tot 2007. In 2007 zullen in het kader van de nieuw op te stellen MJA-E’s tevens actuele realisatiecijfers worden opgeleverd.

21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren

Motivatie

Het visserijbeleid van LNV richt zich op de ontwikkeling van een duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren om:

• evenwicht te bewerkstelligen tussen natuurlijke vis- en schelpdierbestanden enerzijds en de vangstcapaciteit van de visserijsector anderzijds;

• het aquatische ecosysteem te beschermen;

• de beschikbaarheid van vis en schelpdieren te bevorderen.

Zowel de overheid als het bedrijfsleven hebben hierbij een eigen verantwoordelijkheid. De overheid heeft als taak en eerste verantwoordelijkheid het scheppen en borgen van de wettelijke minimum kaders, lange termijn doelstellingen en randvoorwaarden, waarbinnen de visserijketen kan opereren. In het verlengde daarvan schept de overheid ruimte voor ondernemen door onder meer vermindering van regeldruk en administratieve lasten en door het stimuleren van zelfregulering en innovatie. De primaire verantwoordelijkheid voor de verdere uitwerking en maatschappelijke verantwoording daarvan ligt bij de visserijketen.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (Verordeningen EU op het gebied van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, De Visserijwet 1963)

• Controle en handhaving van visserijregelgeving.

1. Verduurzaming Noordzeevisserij

• LNV draagt bij aan maatregelen (o.a. middels een garantstelling) in de Noordzeevisserij die leiden tot verbetering van energie-efficiency, vermindering van negatieve effecten op de natuur en kwaliteitsverbetering (visserijmethodes als de pulsvisserij, schepen).

2. Innovatie, kennisontwikkeling en verspreiding

• LNV stimuleert en faciliteert een innovatieklimaat in de Noordzeevisserij, de schelpdiercultuur en de viskweek.

• LNV levert een financiële bijdrage aan het F-project. Het F-project is een samenwerkingsproject tussen de visserijsector en de wetenschappers van het Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies(IMARES). Het doel is om wetenschappelijke informatie aan te vullen met informatie uit de praktijk om daarmee bestandsinschattingen te verbeteren.

3. Binnenvisserij

• LNV draagt door het faciliteren van onder meer proefprojecten bij aan de versterking van het comanagement in de beroepsbinnenvisserij en de totstandkoming van een Visstandbeheercommissie IJsselmeer.

• Ter bescherming van de aalstand zijn op Europees niveau beheersmaatregelen nodig. Deze zijn door de Europese Commissie vastgesteld. Een nationaal aalbeheersplan dat voldoet aan Europese Aalverordening is eind 2007 gereed. LNV draagt bij aan een monitoringsprogramma. Hiermee dient inzicht te ontstaan in de omvang van het nationale aalbestand, zodat de maatregelen hierop kunnen worden afgestemd.

Verwijzing

• Vitaal en Samen (LNV-beleidsprogramma 2004–2007).

• Nota Viskweek in Nederland als beleidskader voor innovatie in de viskweek (TK 2004–2005, 29 200, nr. 73).

• Beleidsbesluit schelpdiervisserij «Ruimte voor een zilte oogst» (TK 2004–2005, 29 675, nr. 3).

• Brief Task Force Duurzame Noordzeevisserij (TK 2006–2007, 29 675, nr. 19).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeil datumRaming 2007TrendgegevensStreefwaardePlanningBron
Visquota1    100% VIRIS2
Tong13 0852005Niet bekend    
Schol21 470      
Kabeljauw2 226      
Haring79 936      
Makreel20 954      
Horsmakreel46 096      
Voorzorgsniveau3      ACFM4
Scholbestand205 000 ton2005Niet bekend 230 000 ton2010 
Tongbestand 41 000 ton2005  35 000 ton2010 
Discards80%   40%2013CVO (WUR)5
Alternatieve visserijmethoden Noordzeevisserij1 kotter2006  110 kotters2013VIRIS
Verhuur Staatsbinnenwater80 000 ha 80 000 ha   VIRIS
Verhuur mossel- en oesterpercelen8 260 ha 8 260 ha    

1 Het betreft de quota voor 2006. Visquota worden jaarlijks in december opnieuw vastgesteld door de Europese Landbouw en Visserijraad en gemeten in tonnen

2 Visserij Registratie en Informatie Systeem

3 Parameters kunnen worden bijgesteld op grond van besluiten van de Europese Raad Landbouw en Visserij.

4 Advisory Committee on Fishery Management.

5 Centrum voor Visserijonderzoek, Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

Evenwicht tussen bestanden en vangstcapaciteit:

• Geen overschrijding van de nationale visquota.

Vermindering druk op aquatische ecosysteem:

• In 2010 is de omvang van de schol- en tongbestanden boven het voorzorgsniveau.

• In 2013 is de vangst van commercieel niet interessante vis (discards) met 50% afgenomen.

Om dit te bewerkstelligen zal regelgeving in 2007 worden aangepast.

• In 2013 gebruikt 40% van het huidige aantal Noordzeekotters dat vist met de traditionele boomkor een alternatieve visserijmethode.

Beschikbaarheid vis- en schelpdieren:

Het verhuren van 80 000 ha. Staatsbinnenwater en 8 260 ha. mossel- en oesterpercelen in de Waddenzee, de Oosterschelde en het Grevelingenmeer.

21.15 Bevorderen van duurzame ketens

Motivatie

Het LNV-beleid richt zich op het versterken van een op eigen kracht werkend, internationaal concurrerend agrocomplex binnen het kader van maatschappelijk ondernemen (people, planet, profit). Dit komt onder meer tot uitdrukking in de volgende subdoelstellingen:

• Een zo groot mogelijke participatie en presentatie van Nederlandse bedrijven en verwerkte agrarische producten op buitenlandse markten (waarbij LNV als partner voor andere overheden en het bedrijfsleven optreedt).

• Een optimale informatieoverdracht in ketens en koppeling keteninformatie.

• Een innoverende en vervoersefficiënte agrologistiek, waarbij aandacht wordt geschonken aan aspecten als dierenwelzijn, concurrentiekracht, landschappelijke kwaliteit en vermindering milieubelasting.

• Een hogere mate van energie-efficiency in de voedings- en genotmiddelenindustrie.

Instrumenten

• Ter bevordering van de internationale presentatie en participatie levert LNV een bijdrage aan agro-economische samenwerkingsactiviteiten met het programma Bilaterale Economische Samenwerking (BES). Onder dit programma vallen handelsmissies, netwerkbijeenkomsten, marktanalyses, seminars, onderhandelingen over vermindering van handelsbelemmeringen (op veterinair en fytosanitair terrein) en vakbeurzen. Hierbij speelt ook de LNV Vertegenwoordiging Buitenland een grote rol.

• LNV stimuleert koppelingen in de voedselketeninformatie. Dit betekent het koppelen van publieke en private informatiesystemen om o.a. voor de slacht vereiste voedselketen-informatie beschikbaar te krijgen. Dit is relevante informatie voor de keuring door de VWA.

• LNV organiseert diverse ICT beleidsprogramma’s zoals CLIENT Export, SALDO en TRANSIT.

Deze programma’s zijn gericht op het optimaliseren van informatieoverdracht.

CLIENT Export richt zich op een efficiënte inrichting van informatiestromen en controleprocessen bij uitgaan van landbouwgoederen. SALDO beoogt een efficiëntere uitwisseling van informatie tussen overheid en bedrijfsleven door meer aan te sluiten bij datastromen en definities van het bedrijfsleven. Deze ICT beleidsprogramma’s leveren naar verwachting een positieve bijdrage leveren aan het terugdringen van administratieve lasten in het agrocomplex. TRANSIT richt zich vooral op het snel en transparant beschikbaar maken van informatie in de voedselketen. Zodoende wordt een positieve bijdrage geleverd aan de voedselveiligheid, ketenbrede tracking en tracing en de informatie-uitwisseling tussen bedrijfsleven, consument en overheid.

• Overleg Agrologistiek (platform en pilotprojecten). LNV verzorgt o.a. het secretariaat voor het Platform Agrologistiek. Dit Platform ondersteunt pilots op ruimtelijk en bestuurlijk vlak bij het wegnemen van (bestuurlijke) knelpunten.

• Convenant Meerjarenafspraken energie efficiency. LNV ondersteunt het opstellen, uitvoeren en monitoren van energiebesparingplannen op zowel bedrijfs- als brancheniveau.

Verwijzing

• MJA2, Meerjarenafspraken Energie-efficiency 2001–2012, Senter Novem.

• Visie Agrologistiek, Voortgangsrapportage Agrologistiek (TK 2005–2006, 28 141, nr. 6).

• Nota internationaal ondernemen (Ministerie van EZ).

• WRR rapport «Nederland Handelsland, het perspectief van de transactiekosten».

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentie-waardePeil- datumRaming 2007TrendgegevensStreefwaardePlanningBron
Output       
Aantal gerealiseerde bilaterale economische samenwerkingsactiviteiten1022005  8312007I&H
Aantal gerealiseerde agrologistieke pilotprojecten2200411 1322007/2008I&H

1 Het streven is om 75% van de geprogrammeerde activiteiten te realiseren. Aangezien het totaal aantal geprogrammeerde BES activiteiten in 2007 110 bedraagt leidt dit tot een streefwaarde van 83 activiteiten.

2 De pilotprojecten zijn in uitvoering. In 2007 wordt aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de resultaten/voortgang van de projecten.

22 Agrarische ruimte

Algemene beleidsdoelstelling

Een toekomstgerichte, concurrerende landbouw als economische drager in het landelijk gebied.

Omschrijving

Een vitale land- en tuinbouw is als producent van kwalitatief goede en veilige producten en als beheerder van het landelijk gebied van belangrijke economische betekenis voor Nederland. De bedrijven hebben een economisch duurzaam perspectief nodig om deze rol ook in de toekomst te kunnen blijven vervullen. Het Rijk wil daarom de positie van de primaire landbouw versterken door optimale condities te scheppen en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden.

Procentuele verdeling uitgaven 2007 over operationele doelstellingen en apparaat  Agrarische ruimte

kst-30800-XIV-2-3.gif

Verantwoordelijkheid LNV

• LNV faciliteert via de provincies de agrarische sector bij de versterking van de ruimtelijke inrichting van de grondgebonden landbouwbedrijven. Primair zijn de landbouwsectoren verantwoordelijk voor het formuleren van de eigen inrichtingsbehoefte. Naar verwachting treedt de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) op 1 januari 2007 in werking. Hierdoor krijgen de provincies de regie op het realiseren van de Rijksdoelen die opgenomen zijn onder het ILG. De regie betreft dan zowel de programmering als de uitvoering van inrichtingsprojecten.

• Daarnaast ondersteunt LNV de ontwikkeling van de agrarische (infra)structuur bij de niet grondgebonden landbouw.

Succesfactoren

• De samenwerking en afspraken met provincies en andere overheden.

• De uitwerking en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP-2).

Maatschappelijk effect

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect een betere, competitieve landbouwstructuur, zodat een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de (inter)nationale marktpositie van de land- en tuinbouw en daarmee ook aan een vitaal en aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap.

Op artikel 21 Duurzaam Ondernemen wordt de economische positie van de Nederlandse primaire sector uitgedrukt in toegevoegde waarde per fte (ten opzichte van het EU gemiddelde). Deze outcome-indicator is tevens van toepassing op dit beleidsartikel.

Verwijzing

• Nota Agenda Vitaal Platteland (TK 2003–2004, 29 576, nr. 1).

• Nota LNV beleidsprogramma Vitaal & Samen 2004–2007 (LNV Rijksbegroting 2004).

• Meerjarenprogramma-2 (TK 2005–2006, 29 576, nr. 19).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
 2005200620072008200920102011
Verplichtingen67 55424 01110 91311 34713 34311 0009 550
Uitgaven51 18556 26731 44444 57450 25634 33233 974
Programma-uitgaven42 26747 83620 97833 67439 62823 77924 424
– waarvan juridisch verplicht  20 97833 67439 62823 77924 424
        
22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw41 14542 83616 22821 05428 34816 37924 424
waarvan ILG:       
– Grondgebonden landbouw  16 22821 05428 34816 37924 424
waarvan niet ILG:       
– Landinrichtingsprojecten landbouw39 70141 182     
– Kavelruil1 4441 654     
22.12 Ruimte voor niet grondgebonden       
landbouw1 1225 0004 75012 62011 2807 400 
waarvan ILG:       
– Stidug-projecten  1 0009 0008 0007 400 
waarvan niet ILG       
– Infrastructuurregeling Glastuinbouw1 1225 0003 7503 6203 280  
        
Apparaatsuitgaven8 9188 43110 46610 90010 62810 553 9 550
U22.21 Apparaat193124123123123123123
U22.22 baten-lastendiensten8 7258 30710 34310 77710 50510 4309 427
Ontvangsten67 55376 10745 91142 16142 16142 16142 161

Toelichting op de programma-uitgaven

Ten opzichte van 2006 is sprake van structureel lagere uitgaven en ontvangsten landinrichting omdat de bijdragen van derden met ingang van 2007 als gevolg van het in werking treden van het Investeringsbudget Landelijk Gebied niet meer via LNV maar via de provincies lopen.

Het budget voor structuurverbetering is opgenomen onder OD22.11 Grondgebonden landbouw. Dit budget is samengesteld uit de onderdelen kavelruil en landinrichting.

In de periode 2007 t/m 2013 zetten het Ministerie van LNV (vanuit de Koopmansgelden) en de provincies ieder € 20 mln. aan kavelruilmiddelen in. Met Europese co-financiering (POP-2) kan dit bedrag oplopen tot € 80 mln. Daarnaast zet LNV voor iedere euro die de provincies extra inzetten eenzelfde bedrag in (met een maximum van € 20 mln.). Verder heeft LNV nog t/m 2013 betalingsverplichtingen ten aanzien van uitstaande projecten klassieke landinrichting en modulaire landinrichtingsprojecten.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-30800-XIV-2-4.gif

Toelichting op de apparaatuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Ambtelijk Personeel DP109
Materieel14
Overig apparaat 
Bijdrage aan DLG10 343
Totaal apparaatsuitgaven10 466

Toelichting op de ontvangsten

Ten opzichte van 2006 is sprake van een structureel lagere ontvangstenraming omdat de bijdragen van derden inzake landinrichting met ingang van 2007 als gevolg van het in werking treden van het Investeringsbudget Landelijk Gebied niet meer via LNV maar via de provincies lopen.

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Landinrichtingsrente42 161
O&S-fonds IRG3 750
Totaal ontvangsten45 911

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerondVindplaats
BeleidsdoorlichtingAgrarische ruimte22A 2010 
     
Overig evaluatieonderzoekMidterm review ILG22.11A. 2010

Bij de ILG afspraken is voorzien in een midtermevaluatie (MTE) in 2010. Hierbij zullen Rijk en provincies bestaande afspraken herijken.

22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw

Motivatie

Een economisch vitale grondgebonden landbouw is van essentiële betekenis voor het bereiken en in stand houden van een vitaal platteland. De beleidsopgave voor de grondgebonden landbouw richt zich in het algemeen op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven, waarbij door een optimale bedrijfsinrichting een efficiëntere en een op duurzaamheid gerichte bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt.

Voor de grondgebonden landbouw is het uitgangspunt van het Rijk vergroting en verbetering van de landbouwkavels waardoor landbouwbedrijven meer concurrerend (efficiënter) kunnen produceren.

Het Rijk wil daarnaast het duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen door de landbouw stimuleren. Om de kennis op dit gebied te vergroten zullen Rijk, provincies en landbouwsector gezamenlijk een aantal pilots agrobiodiversiteit en duurzaam bodemgebruik opzetten en uitvoeren. De resultaten van de pilots duurzame productie zullen worden gebruikt voor visievorming op de duurzame landbouw.

Instrumenten

• In 2005 heeft LNV met de gedeputeerden van de provincies een convenant afgesloten om met elkaar en met behulp van Europese POP-gelden vanaf 2007 optimaal in te zetten op de verbetering van de fysieke structuur van de grondgebonden landbouw.

• In de ILG-convenanten met de 12 provincies worden deze afspraken per provincie vastgelegd: hierin worden 7-jarige afspraken gemaakt over structuurverbetering van de grondgebonden landbouw.

• De provincies zetten als gebiedsregisseur de plannen om in de uitvoering van gebiedsprojecten waarin voor de landbouw kavelruil en bijbehorende kavelaanvaardingswerken worden ingezet.

• Het Rijk stelt financiële bijdragen beschikbaar voor de uitfinanciering van lopende inrichtingsprojecten onder regie van de provincies (via het landinrichtingsinstrumentarium).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
1. Oppervlakte in te richten conform kwaliteitseis (voorheen kavelruil)0 ha20050 ha129 000 ha2013MJP-2

22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw

Motivatie

Het realiseren van een goede ruimtelijke structuur voor een perspectiefvolle en duurzame ontwikkeling van de niet grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw.

Voor de niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw (tuinbouw onder glas) wordt gestreefd naar vormen van ruimtelijke concentratie, waarbij de ontwikkeling van bedrijvigheid vooral binnen begrensde ontwikkelingsgebieden wordt gestimuleerd.

In samenwerking met de gemeenten zal daarnaast in en rond het Westland en Aalsmeer een herinrichting van de wegen en sloten plaatsvinden. Dit levert een bijdrage aan de verbetering van de agrologistiek in deze economisch vitale glastuinbouwgebieden.

Instrumenten

• De Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG) levert een financiële bijdrage aan de verbetering van de infrastructuur in de glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer.

• Met de Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (STIDUG) wordt de inrichting van duurzame glastuinbouwgebieden ondersteund. De financiering loopt via het ILG.

Verwijzing

• Brief over de nadere uitwerking van het ruimtelijk beleid in de glastuinbouw (TK 2004–5005, 29 800 XIV, nr. 111).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Aantal Infrastructurele projecten Westland/Aalsmeer0200512212009DLG
Aantal ha Stidug-projecten (ILG)02006 7002 013DLG

23 Natuur

Algemene beleidsdoelstelling

Het Rijk streeft naar het zekerstellen van de biodiversiteit en het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving. De achteruitgang van de rijkdom aan planten, dieren en ecosystemen moet een halt worden toegeroepen, omdat anders deze functies verloren gaan. Biodiversiteit vervult vele functies, waaronder het voldoen aan recreatieve behoeften en het voorzien in een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. Het behoud van biodiversiteit is een onderdeel van de internationale afspraken zoals vastgelegd in de Biodiversiteitsconventie 1992. Biodiversiteitsbehoud staat daarom centraal in het natuurbeleid dat gericht is op de 2010 doelstelling, het stoppen van de verdere achteruitgang van de soorten rijkdom.

Omschrijving

Natuur is een essentiële levensbehoefte voor de mens. Zij verbindt mensen en functies zoals economisch vestigingsklimaat, luchtkwaliteit, gezondheid en recreatie. Behoud en op termijn verbetering van de biodiversiteit zijn een belangrijke voorwaarde voor de natuur in ons land en daarmee voor een leefbare samenleving. Een sterke biodiversiteit is de levensverzekering voor huidige en toekomstige generaties.

Om de biodiversiteit te versterken worden wettelijke kaders (Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet), subsidie-instrumenten (voor verwerving, inrichting en beheer van natuur) en voorlichting (in 2007 speciaal aan jongeren) ingezet. Op deze manier moet in 2018 in Nederland 728 500 ha Ecologische Hoofdstructuur EHS tot stand zijn gekomen met een natuurkwaliteit zoals die omschreven staat in het Rijksprogramma van de Agenda Vitaal Platteland (MJP2) voor de periode 2007–2013 en de Nota Ruimte.

Voor de natuur is het van essentieel belang dat mensen zich er mee verbonden voelen. Daarom wordt veel nadruk gelegd op het agrarisch en particulier natuurbeheer, juist ook bij de totstandbrenging van de EHS.

Daarnaast levert Nederland een bijdrage aan het Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Dit zijn verplichtingen die voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Het realiseren van de gewenste milieu- en watercondities draagt bij aan het behoud en ontwikkeling van de biodiversiteit in de EHS en de Natura 2000-gebieden.

Het beschermen en behouden van de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden van de EHS vindt plaats via bestaande wettelijke en ruimtelijke kaders (bijvoorbeeld Monumentenzorg en Nota Ruimte) en beheer (zoals het beheer van landschapselementen in de Nationale Landschappen, zie 24.11.).

In het natuurbeleid wordt steeds meer ingezet op de ontwikkeling van een integrale benadering van soorten en gebieden. Soorten worden gekoppeld aan leefgebieden waardoor met maatregelen meerdere soorten tegelijk actief beschermd worden. Deze benadering betekent een versterking van de traditionele soortenbescherming.

Het natuurbeleid richt zich verder op het beheren van natuur buiten de EHS zoals het weidevogelbeheer en de opvang van wintergasten. Dit alles gebeurt in samenhang met het beheer en herstel van belangrijke (agrarische) cultuurlandschappen zoals geformuleerd in het beleid voor de Nationale Landschappen. In hoofdstuk 24 (Landschap en Recreatie) wordt hierop nader ingegaan.

Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de internationale afspraken die tot doel hebben het verlies aan biodiversiteit in de wereld tegen te gaan en werkt mee aan een wereldwijde aanpak van duurzame ontwikkeling en behoud van biodiversiteit. Daartoe worden onder andere overeenkomsten gesloten met internationale organisaties en worden subsidies verstrekt aan internationale projecten.

De komende jaren ligt het accent op het versterken van de kwaliteit van de EHS. Zoals in de Nota Ruimte is vermeld, zullen met provincies en terreinbeheerders afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van de natuur.

Procentuele verdeling uitgaven 2007 over operationele doelstellingen en apparaat Realiseren natuur

kst-30800-XIV-2-5.gif

Verantwoordelijkheid LNV

LNV draagt verantwoordelijkheid voor:

• Het nakomen van de internationale afspraken op het gebied van het behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteit in de wereld;

• Het (doen) uitvoeren van wet- en regelgeving op het terrein van natuurbescherming en natuurontwikkeling, waaronder de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet;

• De totstandkoming van de Ecologische Hoofdstructuur in 2018;

• Het vergroten van de deelname van agrariërs en andere particuliere grondeigenaren aan de realisatie van de EHS;

• Het beheer van natuur en landschap buiten de EHS;

• Via de Wet Inrichting Landelijk Gebied, die naar verwachting vanaf 1 januari 2007 in werking treedt, krijgen de provincies de regie op het realiseren van Rijksdoelen waarover het Rijk en de provincies afspraken maken in de eind 2006 af te sluiten ILG convenanten.

De Rijksdoelen die via het ILG worden gerealiseerd staan herkenbaar opgenomen onder de operationele doelen. LNV stelt hiertoe het Investeringsbudget Landelijk Gebied ter beschikking aan de provincies.

Succesfactoren

De verbinding tussen burger en natuur is van groot belang om het natuurbeleid te laten slagen. Daarnaast is het behalen van de doelstellingen afhankelijk van de medewerking van andere overheden, terreinbeherende organisaties, waterschappen, particuliere grondeigenaren en agrariërs. Ook is het realiseren van de gewenste milieu- en watercondities, de planologische veiligstelling en ruimtelijke bescherming van belang.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de doelstellingen met betrekking tot de biodiversiteit en de EHS heeft als effect:

• dat in Nederland een leefklimaat wordt gecreëerd waarin het prettig is te wonen, te werken en te recreëren;

• dat goederen, grondstoffen en diensten geleverd kunnen worden die nodig zijn om te eten, te drinken, te wonen en te werken;

• dat planten en dieren in Nederland duurzaam kunnen voorbestaan.

De uitwerking van de indicatoren die samenhangen met het Meerjarenprogramma voor een Vitaal Platteland zal dit jaar plaatsvinden, zodat de indicatoren en bijbehorende streefwaarden in de begroting van 2008 volledig kunnen worden opgenomen.

Verwijzing

• Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (NvM) (Aanbiedingsbrief TK 1999–2000, 27 235, nr. 1).

• Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (TK 2001–2002, 28 450, nr. 1).

• Beleidsprogramma Programma Beheer.

• Nota Ruimte (TK 2004–2005, 29 435, nr. 154).

• Agenda voor een Vitaal Platteland Meerjarenprogramma 2007–2013.

• Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid 2005–2010.

• Flora- en Faunawet (TK 2004–2005, 29 446, nr. 26).

• Natuurbeschermingswet (TK 2004–2005, 29 800 XIV, nr. 94).

• Meerjarenprogramma Ontsnippering (2004).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000)
23 Natuur2005200620072008200920102011
Verplichtingen474 938670 619401 969402 698399 060410 647460 045
Garanties (Leningen Natuurmon.)  74 16653 64249 02152 32333 497
Uitgaven365 890445 962448 760466 705461 874468 458442 017
Programma-uitgaven309 480388 276385 564399 973395 855402 712375 918
– waarvan juridisch verplicht  278 224294 843289 072296 993288 533
        
23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur81 04572 04680 07576 48386 12290 01877 703
waarvan ILG:       
– Verwerven EHS  36 30726 27628 06840 41633 353
– Verwerven en inrichten Westerschelde  9 38215 86220 68210 209 
waarvan niet ILG:       
– Verwerven droge EHS53 67528 814     
– Rente en aflossing18 35823 61830 55830 65833 65835 65840 620
– Grondwaardebepaling3 0003 001     
– Natte natuur6 01216 613     
– NURG en Maaswerken  3 8283 6873 7143 7353 730
        
23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur25 99866 14190 090105 35386 61783 73371 180
waarvan ILG:       
– Inrichten EHS  48 77467 91158 05555 52062 440
– Milieukwaliteit EHS en VHR  29 04523 05011 4007 2003 600
waarvan niet ILG:       
– Inrichten EHS19 43753 259     
– Natte Natuur6 56112 882     
– NURG en Maaswerken  7515 4125 4525 4835 140
– IJsselmeer en Rijkswateren  11 5208 98011 71015 530 
        
23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur139 491164 134150 938156 424162 201166 540163 090
waarvan ILG:       
– Programma Beheer  91 00196 244101 654105 591101 785
waarvan niet ILG:       
– Beheer door Staatsbosbeheer52 83148 89947 19747 64547 92148 26548 610
– Beheer door particuliere natuurbeschermingsorganisaties (SN)25 14533 304     
– Particulier natuurbeheer (SN-functiewijziging)4 8189 500     
– Agrarisch natuurbeheer (SAN)54 14470 066     
– Behoud en herstel historische buitenplaatsen2 5532 3653 0753 0753 0753 0753 075
– Overig beheer  9 6659 4609 5519 6099 620
        
23.14 Beheer natuur buiten EHS en beschermen van de internationale biodiversiteit62 94685 95564 46161 71360 91562 42163 945
waarvan ILG:       
– Bijdrage nationale parken  3 9223 9223 9233 9233 850
– Soortenbescherming  1 2001 2001 2001 2001 200
– Beheer van natuur buiten EHS  8 1988 1988 9509 71110 649
waarvan niet ILG:       
– Gegevensautoriteit natuur 20 000     
– Beheer door Staatsbosbeheer9 89410 79610 91211 28011 82412 44413 064
– Beheer door particuliere natuurbeschermingsorganisaties (SN)6 1327 000     
– Bijdrage nationale parken5 4655 8401 9071 9071 9071 9071 974
– Faunafonds10 2579 2008 7008 7008 7008 7008 700
– Overige nationale bijdragen29 27731 19217 70216 01115 94115 94115 914
– Internationale subsidies en contributies1 9211 9272 4882 0882 0882 0882 087
– Natuurbeschermingswet  8 8127 7875 7625 8875 887
– Soortenbescherming  620620620620620
        
Apparaatsuitgaven56 41057 68663 19666 73266 01965 74666 099
23.21 apparaat7 5686 5346 4596 4616 4626 4626 459
23.22 agentschappen48 84251 15256 73760 27159 55759 28459 640
Ontvangsten33 69637 6447 8899 8899 88910 8892 889

Toelichting op de programma-uitgaven

In 2006 worden voor ca. € 180 mln. extra verplichtingen aangegaan in het kader van de Subsidieregeling Natuurbeheer en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, waartoe verplichtingenbudget uit latere jaren naar 2006 is geschoven.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-30800-XIV-2-6.gif

Toelichting op de apparaatuitgaven

 Raming 2007
Ambtelijk personeel Directie Natuur5 573
Materieel886
Overig apparaat
Bijdrage aan DLG35 210
Bijdrage aan DR17 951
Bijdrage aan AID3 576
Totaal apparaatsuitgaven63 196

Toelichting op de ontvangsten

 Raming 2007
EU-bijdragen verwerving en inrichting1 296
EU-bijdragen beheer
EU-bijdragen Stimulering bos op landbouwgronden 
Opbrengst jachtakten1 031
Bijdragen van derden5 000
Overige562
Totaal7 889

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerondVindplaats
Beleidsdoorlichting 23A: 2008 
     
Effectenonderzoek– Realisatie EHS23.11/12B: 2006 
 – Natuurbalans23.11 t/m 14A: 2006 B: 2009 
 – Kosteneffectiviteit van het natuurbeleid23.11 t/m 14B: 2006 
 – Effectiviteit Programma Beheer23.13/14B: 2007 
 – Flora- en Faunawet23.14B: 2007 
 – Nederlandse voorbereiding op de EU-evalutie Vogel- en Habitatrichtlijn 200723.14B: 2006 
     
Overig evaluatieonderzoek– Overgangscontract ILG2005–200623.11 t/m 23.14B: 2006 

23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur

Motivatie

Voor het realiseren van de EHS stelt het ministerie van LNV financiële middelen beschikbaar om grond te verwerven ten behoeve van de terreinbeherende organisaties.

Instrumenten

• Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Verwerven EHS: Voor Staatsbosbeheer door middel van Rijksfinanciering van grondaankopen door de Dienst Landelijk Gebied/Bureau Beheer Landbouwgronden (DLG/BBL.) Vanwege de geplande afronding van de EHS in 2018 worden de laatste grondaankopen in 2015 uitgevoerd. Alleen voor de tweede tranche robuuste verbindingen wordt ook na 2015 nog grond aangekocht.

• Rente en aflossing: Voor de aankopen voor de particuliere natuurbeschermingsorganisaties (de Vereniging Natuurmonumenten en de 12 provinciale Landschappen) wordt het Rijksaandeel in de grondverwerving gefinancierd door middel van jaarlijkse leningen van de Staat aan de Vereniging Natuurmonumenten waarbij het Rijk de kosten van de rente en aflossing voor zijn rekening neemt. Voor de grondaankopen ontvangen de particuliere terreinbeherende organisaties een subsidie van LNV in de kosten van de grondverwerving. Het aandeel van de provincies in de aankopen voor de particuliere natuurbeschermingsorganisaties wordt gefinancierd via provinciale regelingen.

• Om de maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor de natuur te vergroten zal de komende jaren de EHS een groter aandeel natuur door agrariërs en andere particuliere grondeigenaren worden gerealiseerd (Beleidskader omslag.) Hierdoor zal minder worden gerealiseerd door terreinbeherende organisaties.

• In 2010 is de voor Nederland karakteristieke natte natuur met 6500 hectare uitgebreid.

Hiervan wordt 3000 hectare verworven in de Zuid-Hollandse Delta. Het resterende areaal is reeds in overheidsbezit. In 2008 worden de laatste grondaankopen uitgevoerd om in 2010 de natte natuurdoelstelling te kunnen realiseren. In de Nota Ruimte is de afspraak opgenomen dat de natte natuur als onderdeel van de netto begrensde EHS in 2008 in de bestemmingsplannen opgenomen moet zijn.

• In de Ontwikkelingsschets Westerschelde 2010 staan de maatregelen beschreven die worden genomen om de Westerschelde wederom te verdiepen, veiligheidsvoorzieningen te treffen (ophogen dijken langsde Westerschelde in Vlaanderen) en de kwaliteit van de natuur een impuls te geven door het realiseren van 600 hectare nieuwe estuariene natuur door middel van ontpolderingen. Het ministerie van LNV is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de natuur, de overige activiteiten vallen onder het ministerie van V&W. De uitvoering loopt via het ILG (provincie Zeeland.)

Verwijzing

• Nota Natuur voor Mensen, mensen voor natuur(Aanbiedingsbrief TK 1999–2000, 27 235, nr. 1).

• Agenda voor een Vitaal Platteland Meerjarenprogramma 2007–2013.

• Nota Ruimte (TK 2004–2005, 29 435, nr. 154).

Meetbare gegevens bij de Operationele doelstelling

23.11 Verwerving EHSOorspronkelijke taakstellingPrognose restant taakstelling 1-1-2007Prognose taakstelling 2007–2013Prognose taakstelling 2007 (niet ILG-onderdelen)
NIEUWE EHS130 904 ha38 649 ha23 611 ha 
Nieuwe natuur111 741 ha23 619 ha16 032 ha 
– waarvan NURG7 000 ha1 394 ha 207 ha
– waarvan Maaswerken1 320 ha903 ha 36 ha
– waarvan overige nieuwe natuur2 827 ha710 ha14 640 ha 
Robuuste verbindingen16 303 ha13 481 ha5 722 ha 
Natte Natuur2 860 ha1 745 ha1 857 ha 
     
Westerschelde600 ha600 ha600 ha 

Toelichting op de verwervingstabel

De prestaties voor de periode 2007–2013 zijn berekend op basis van het LNV-budget en de bijdragen van derden (V&W, VROM, Provincies)

23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur

Motivatie

Gronden in de EHS worden ingericht om de juiste fysieke condities te verkrijgen die nodig zijn om de gewenste natuurdoelen en de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren. Het aanwezig zijn van de juiste fysieke condities maakt vervolgens een effectief beheer mogelijk. De inrichting betreft zowel gronden die LNV verwerft en doorlevert aan de terreinbeherende organisaties als gronden die in bezit zijn van particulieren.

Instrumenten

• Investeringsbudget Landelijk Gebied

• Landinrichting.

• Natuur buiten landinrichting (projectsubsidies).

• Inrichtingsmaatregelen via Programma Beheer.

• Inrichting op grond van de Nota Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) en Maaswerken via V&W.

Inrichting van gronden vindt plaats wanneer de planologische functie wijzigt van bijvoorbeeld de bestemming «landbouw» in de bestemming «natuur». Het inrichtingsinstrumentarium wordt afgestemd op de verschuiving van minder grondaankopen naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer. De inrichting is mede gericht op de ter plaatse voorkomende bedreigde soorten met name de doelsoorten in het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid.

In de periode 2007–2013 wordt 1064 hectare natte natuur in oppervlakte en kwaliteit versterkt en is duurzaam gebruik gewaarborgd. Dit omvat het versterken van natte natuur in combinatie met maatregelen die onderdeel zijn van de Samenwerkingsovereenkomst Veiligheid en Natte Natuur (2000), waarbij zowel natuur als veiligheid doestelling zijn. Hiermee worden de recreatiemogelijkheden vergroot en wordt de identiteit van Nederland als waterland versterkt.

De inrichting betreft:

• grootschalige, kenmerkende natte natuur in en langs de grote wateren van zowel de Zuid Hollandse Delta als het IJsselmeergebied met mogelijkheden voor recreatief medegebruik;

• realisatie van beekherstel en natte oeverlanden in de drie noordelijke provincies (herstel van reeds bestaande natuur);

• het reguliere programma Herstel en Inrichting Rijkswateren van Verkeer en Waterstaat. Dit programma betreft herstel- en inrichtingsmaatregelen ter verbetering van de ecologische kwaliteit van de Rijkswateren;

• Zandmaas pakket II (460 ha): grootschalige kenmerkende natte natuur in de Zandmaas, waarbij waar mogelijk de natuurontwikkeling gecombineerd wordt met hoogwaterbescherming.

Het tegengaan van versnippering en het slechten van barrières die de natuur doorkruisen, is belangrijk voor het succesvol realiseren van de EHS. Het Rijksbeleid ter zake vormt het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO), dat in maart 2005 met de Tweede Kamer is besproken. Het LNV-gedeelte uit het MJPO bestaat uit het, onder regie van provincies en in samenwerking met alle betrokken partijen, zo veel mogelijk oplossen van knelpunten tussen natuur en Rijksinfrastructuur (weg, spoor, water) in de robuuste verbindingen. Hiervoor is tot en met 2018 € 160 miljoen beschikbaar. In de bestuursovereenkomsten in het kader van het ILG zijn afspraken gemaakt met provincies over de aan te pakken knelpunten tot en met 2013.

Het Rijk heeft voor de EHS inmiddels veel grond gekocht. Een groot deel hiervan is nog niet ingericht. In veel gevallen gaat het hierbij om zogenaamde ruilgronden die bij de verwerving reeds aan de EHS worden toegerekend. Deze ruilgronden worden gebruikt in landinrichtingsprojecten. Het systeem van landinrichting brengt echter met zich mee dat het enkele jaren duurt voordat een project wordt afgerond. Gedurende die jaren worden er wel inrichtingskosten gemaakt (het «onderhanden werk».) Deze hectares worden «natuur» als het gehele project gereed is en de ruilgronden worden doorgeleverd aan een particuliere natuurbeschermingsorganisatie of Staatsbosbeheer. Dit leidt er toe dat er pas sprake is van afgeronde inrichting ten behoeve van de EHS als het landinrichtingsproject in zijn geheel wordt opgeleverd. Onder hieronder vermelde prestaties zijn de afgeronde hectares weergegeven.

Verwijzing

• Nota Natuur voor Mensen, mensen voor natuur. (Aanbiedingsbrief TK 1999–2000, 27 235, nr. 1).

• Agenda voor een Vitaal Platteland (TK 2003–2004, 29 576, nr. 1).

• Nota Ruimte (TK 2004–2005, 29 435, nr. 154).

Meetbare gegevens bij de Operationele doelstelling

23.12 Inrichten EHSOorspronkelijke taakstellingPrognose restant taakstelling 1-1-2007Prognose taakstelling 2007–2013Prognose taakstelling 2007 (niet ILG-onderdelen)
NIEUWE EHS173 675 ha108 428 ha56 699 ha 
Nieuwe natuur146 450 ha85 095 ha45 714 ha 
– waarvan NURG7 000 ha4 366 ha 443 ha
– waarvan Maaswerken1 320 ha1 080 ha 52 ha
– waarvan overige nieuwe natuur100 594 ha79 446 ha39 527 ha 
Robuuste verbindingen24 365 ha21 319 ha7 230 ha 
Natte Natuur6 500 ha4 110 ha3 755 ha 
Aanpak verdroging, ver-    
zuring en vermesting300 projecten300 projecten300 projecten 

Toelichting op inrichtingtabel

De prestaties voor de periode 2007–2013 zijn berekend op basis van het LNV-budget en de bijdragen van derden (V&W en Provincies).

23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur

Motivatie

Het in een samenhangend netwerk beheren van bestaande natuur, de aangewezen Natuurbeschermingsgebieden en 18 Nationale Parken. Een belangrijke nevendoelstelling van beheer is het voldoen aan recreatieve behoeften en de openstelling van natuur die beheerd wordt door particulieren en particuliere natuurbeschermingsorganisaties, tenzij bijzondere soorten of ecosystemen daardoor niet goed kunnen voortbestaan.

Het beheer biedt voldoende mogelijkheden en garanties voor de bescherming van de bedreigde soorten die van de beheerde gebieden afhankelijk zijn (met name de doelsoorten van het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid).

De budgetten Beheer binnen en buiten de EHS maken voor een groot deel onderdeel uit van het ILG en omvatten het natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer, zowel binnen als buiten de EHS. Onder de OD’s 23.13 en 23.14 is aangegeven welke onderdelen niet via het ILG lopen (bijv. beheer door Staatsbosbeheer).

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (Internationale afspraken Wetlands-conventie, Vogel- en Habitatrichtlijn; Natuurbeschermingswet.

• Subsidies en het Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• De voorlopige Landelijke Natuurdoelenkaart.

• Soortenbeschermingsprogramma’s.

• Behoud en herstel historische buitenplaatsen.

• Convenanten met terreinbeherende organisaties.

• Het beheer omvat in 2019 453 500 hectare bestaande natuur, de aangewezen Natuurbeschermingswetgebieden en het beheer van 18 Nationale Parken. Voor 2/3 van de bestaande natuur wordt door LNV budget ter beschikking gesteld. Het overige gedeelte valt onder de verantwoordelijkheid van andere overheden of wordt beheerd en gefinancierd door derden.

• In 2018 worden 151 500 hectare nieuwe natuurgebieden en 27 000 hectare robuuste verbindingen beheerd. De EHS bestaat voor 90 000 ha uit beheersgebieden. In beheersgebieden wordt natuur gerealiseerd via agrarisch natuurbeheer met behoud van de agrarische functie. Het beheer van natte natuur betreft 6500 hectare Zuid-Hollandse delta, IJsselmeergebied en Noord-Nederland. In 2018 worden 80 000 ha ganzenfoerageergebieden beheerd, waarvan 65 000 met inzet van agrarisch natuurbeheer.

• De omslag van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer in de nieuwe natuurgebieden en de robuuste verbindingen heeft geleid tot een wijziging van de taakstellingen voor agrarisch en particulier natuurbeheer. Na verwerving en inrichting komen circa 120 000 hectares nieuwe natuurgebieden en robuuste verbindingen in beheer bij Staatsbosbeheer of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie (PNB.) Het overige gedeelte wordt gerealiseerd via particulier en agrarisch natuurbeheer.

Verwijzing

• Nota Natuur voor Mensen, mensen voor natuur (aanbiedingsbriefTK 1999–2000, 27 235, nr. 1).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

23.13 Beheren EHSOorspronkelijke taakstellingPrognose restant taakstelling 1–1-2007Taakstelling 2007–2013
NIEUWE EHS275 000 ha125 846 ha73 410 ha
Paticulier beheer110 043 ha57 924 ha33 789 ha
– door PNB ’s67 272 ha25 283 ha14 749 ha
– door functiewijziging42 771 ha32 641 ha19 041 ha
Agrarisch natuur beheer97 685 ha38 067 ha22 206 ha
Staatsbosbeheer 67 272 ha12 275 ha7 160 ha
BESTAANDE EHS453 500 ha  
– door PNB’s182 174 ha  
– door Staatsbosbeheer130 168 ha  
Behoud en herstel historische buitenplaatsen200 plaatsen200 plaatsen200 plaatsen

23.14 Beheer natuur buiten EHS en beschermen van de internationale biodiversiteit

Motivatie

Nationaal

• Natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer.

• Voldoen aan de internationale verplichting om een of meer nationaal of internationaal belangrijke ecosystemen als nationaal park aan te wijzen.

• Het bieden van duurzame bescherming aan alle doelsoorten van het soortenbeleid.

• Subsidiëring van het LNV-aandeel in de kosten van verwerving van bestaande en nieuwe natuur (de subsidieregeling particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties).

Internationaal

• Voldoen aan de internationale verplichtingen die tot doel hebben het verlies aan biodiversiteit in de wereld een halt toe te roepen.

• Bijdragen aan een wereldwijde aanpak van een duurzame ontwikkeling en behoud van biodiversiteit.

• Identificeren van het PAN-Europees-Ecologische Netwerk.

Instrumenten

• Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Wet- en regelgeving zoals Flora- en faunawet, Vogel- en habitatrichtlijn, Internationale verdragen en richtlijnen binnen de EU, Subsidies.

• Overeenkomsten met internationale organisaties.

• Soortenbeschermingsprogramma ’s, mogelijk geïntegreerd via de leefgebieden.

• Het beheer buiten de EHS heeft betrekking op bestaande natuur (door SBB en anderen) en agrarisch natuurbeheer (ganzenfoerageergebieden, wintergasten, weidevogels en natuurbraak.)

• Het soortenbeleid heeft als doelstelling om voor de belangrijkste doelsoorten tijdig duurzame bescherming te bieden. Voor alle doelsoorten wordt getracht een gunstige staat van instandhouding te realiseren.

• Nederland heeft zich in internationaal verband verplicht om grootschalige gebieden die één of meer nationaal of internationaal belangrijke ecosystemen vertegenwoordigen, als Nationaal Park aan te wijzen. Het voorgenomen stelsel van 18 nationale parken is met de instelling van het 18e park De Alde Feanen in 2006 afgerond. De aandacht gaat nu uit naar de kwaliteitsverbetering van de parken door uitbreiding, bevorderen van (ook internationale) samenwerking tussen de parken en uitvoering van een investeringsprogramma.

• De doelstelling van het internationale natuurbeleid wordt gerealiseerd door:

1. het nakomen door Nederland van internationale verplichtingen;

2. het actief bijdragen van Nederland in internationaal verband aan de wereldwijde aanpak van een duurzame ontwikkeling en behoud van de biodiversiteit. Dit vindt plaats door het versterken van beschermde gebieden, bufferzones en andere elementen van ecologische netwerken, het verduurzamen van het gebruik van biodiversiteit, met speciale aandacht voor agrobiodiversiteit en het verminderen van negatieve effecten van Nederlands handelen op de biodiversiteit in het buitenland.

3. Het organiseren van de 14e bijeenkomst van partijen van het CITES-verdrag

Verwijzing

Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (TK 2001–2002, 28 450, nr. 1)

Meetbare gegevens bij de Operationele Doelstelling

23.14 Beheer buiten EHS en beschermen interntionale biodiversiteitTaakstellingPrognose restant taakstelling 1–1-2005Prognose realisatie 2007
Agrarisch natuurbeheer buiten EHS51 000 ha23 763 ha12 876 ha
– waarvan Ganzenfoerageergebied buiten EHS30 000 ha12 333 ha12 333 ha
Bestaand bos, natuur en landschap96 500 ha  
– door PNB’s48 628 ha  
– door Staatsbosbeheer32 542 ha  
Internationale natuurprojecten en contributies75 projecten75 projecten75 projecten

24 Landschap en Recreatie

Algemene beleidsdoelstelling

Behoud en ontwikkeling van landschap en een recreatief aantrekkelijk Nederland.

Omschrijving

Het landschap heeft belangrijke waarden voor de samenleving. De verschillende landschappen hebben een eigen identiteit en kwaliteit en vertegenwoordigen belangrijke cultuurhistorische, architectonische en ecologische waarden. Het Rijk wil het Nederlands landschap in al zijn diversiteit voor de toekomst behouden en ontwikkelen.

Alle Nederlanders willen zich in hun vrije tijd ontspannen. Het aanbod en de diversiteit van gebieden en plaatsen voor dagrecreatie is niet toereikend om tegemoet te komen aan maatschappelijke behoefte. De toegankelijkheid van het landelijk gebied voor recreatief gebruik is nog onvoldoende en staat bovendien onder grote druk. Daarom wil het Rijk het landelijk gebied aantrekkelijk en toegankelijk maken voor dagrecreatie. Het huidige accent in het beleid ligt op het realiseren van grootschalige recreatiegebieden in en om steden en op landelijke routenetwerken. Tevens is ruimte voor recreatief ondernemerschap noodzakelijk met name ter vergroting van het aanbod van recreatieve voorzieningen.

Procentuele verdeling uitgaven 2007 over operationele doelstellingen en apparaat  Landschap en recreatie

kst-30800-XIV-2-7.gif

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor:

• Vier nationale beleidsprioriteiten: nationale landschappen, recreatie om de stad (RodS), landelijke routenetwerken en beheer recreatieve voorzieningen. De minister van VROM is mede verantwoordelijk voor de ruimtelijke aspecten bij de uitvoering van nationale landschapsbeleid.

• De Rijksdoelen die via het ILG worden gerealiseerd. Deze staan herkenbaar opgenomen onder de operationele doelen. LNV stelt hiertoe het budget ter beschikking aan de provincies.

• Faciliteren en stimuleren van activiteiten gericht op het generieke landschapsbeleid, de genoemde beleidsdoelstellingen en van overige zaken, zoals projectfinanciering en landschapsplanning.

• Versterking recreatiesector, onder andere door het leveren van kennis en deskundigheid.

Succesfactoren

Behalen van deze beleidsdoelstelling hangt vooral af van de

• Samenwerking met regionale en lokale overheden en de participatiebereidheid van particuliere organisaties.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de beide algemene beleidsdoelstellingen heeft als effecten:

• Behoud van de landschappelijk kwaliteiten van de nationale landschappen;

• Verbeterde kernkwaliteiten (natuurwaarde, culturele waarde, gebruikerswaarde en belevingswaarde) van nationale en overige landschappen;

• Toegankelijke recreatiegebieden op zowel het platteland als in en om de stad;

• Toegenomen gebruikerswaarde van recreatiegebieden.

De uitwerking van de indicatoren die samenhangen met het Meerjarenprogramma voor een Vitaal Platteland zal dit jaar plaatsvinden, zodat de indicatoren en bijbehorende streefwaarden in de begroting van 2008 volledig kunnen worden opgenomen.

Verwijzing

• Agenda Vitaal Platteland (TK 2004–2005, 29 576, nr. 1).

• Nota Ruimte (TK 2004–2005, 29 435, nr. 154).

• Nota Belvedere (TK 1998–1999, 26 663, nr. 2).

• Meerjarenprogramma-2 (TK 2005–2006, 29 576, nr. 19).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000)
 2005200620072008200920102011
Verplichtingen160 115133 803143 518126 062126 644125 673113 477
Uitgaven140 562151 125162 237144 781145 363144 392130 926
Programma-uitgaven110 381123 740130 715112 650113 634113 025100 430
– Waarvan juridisch verplicht  114 18098 82399 78599 60089 749
        
24.11 Nationale Landschappen19 02018 93125 84222 98625 87226 53625 203
waarvan ILG       
– Nationale landschappen  20 42917 47320 35921 46320 130
waarvan niet ILG       
– Versterking, beheer en behoud landschapskwaliteiten6 6038 9031 9291 9291 9291 9291 929
– Cultuurhistorie/Belvedere 2 722440440440  
– Monitoring en onderzoek9521 2123 0443 1443 1443 1443 144
– Landinrichting11 4656 094     
        
24.12 LandschapAlgemeen6 0556 0408 1004 8463 0812 1412 141
waarvan ILG       
– Landschapgeneriek  2 8742 7199531313
waarvan niet ILG       
– Projectfinanciering3 1553 1265 2262 1272 1282 1282 128
– Inrichting, verbeteren ruimtelijke natuur2 9002 914     
        
24.13 Recreatie om de stad45 52450 65557 31448 05248 41248 67939 596
waarvan ILG       
– Recreatie om de stad (grootschalig groen)  54 58045 33345 67345 92439 582
waarvan niet ILG       
– Verwerving recreatie in en om de stad36 49827 004     
– Inrichting recreatie in en om de stad6 12620 737     
– Kaderwet LNV projectbijdrage2 9002 9142 7342 7192 7392 75514
        
24.14 Recreatie algemeen39 78248 11439 45936 76636 26935 66933 490
waarvan ILG       
– Groene Hart Impuls  10 3217 3216 8216 2214 051
– Routenetwerken  5 4375 4375 4375 4375 437
waarvan niet ILG       
– Inrichting voor toegankelijkheid buiten nationale landschappen4 5103 454     
– Routenetwerken4 8565 631225225225225225
– Groene Hart Impuls1 79314 889     
– Kennis en deskundigheid voor recreatie2 3662 5142 2302 1362 1372 1372 134
– Staatsbosbeheer voor recreatieve voorzieningen22 00320 91920 53920 54020 54220 54220 536
– Midden-Delfland en Grevelingen4 2547077071 1071 1071 1071 107
        
Apparaatsuitgaven30 18127 38531 52232 13131 72931 36730 496
U24.21 Apparaat5 1354 2544 1384 1384 1394 1394 138
U24.22 baten-lastendiensten25 04623 13127 38427 99327 59027 22826 358
Ontvangsten3 727800750750750750750

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-30800-XIV-2-8.gif

Toelichting op de apparaatuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Ambtelijk Personeel Directie Platteland3 474
Ambtelijk Personeel Directie Natuur260
Materieel404
Overig apparaat0
Bijdrage aan DLG26 577
Bijdrage aan DR717
Bijdrage aan AID90
Totaal apparaatuitgaven31 522

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Overige750
Totaal ontvangsten750

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerondVindplaats
BeleidsdoorlichtingLandschap en recreatie24A. 2010
     
Overig evaluatieonderzoekRegeling BOL (Landschapsontwikkelingsplan)24.12B. 2006 
 Mid term evaluatie ILG24.11 en 24.13A. 2010 

Bij de ILG afspraken is voorzien in een midtermevaluatie (MTE) in 2010. Hierbij zullen Rijk en provincies bestaande afspraken herijken.

24.11 Nationale Landschappen

Motivering

Behouden, beheren en versterken van de unieke landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van 20 Nationale Landschappen.

Instrumenten

• De Wet Inrichting Landelijk gebied; via het ILG worden subsidies verleend ten behoeve van: investeringsprojecten; agrariërs en terreinbeherende organisaties t.b.v. landschapsbeheer (Programma beheer, Groene Diensten, Landschapsbeheer Nederland); Landschapsbeheer Nederland t.b.v. Meetnet Kleine Landschapselementen.

• De Nationale Landschappen zullen door de provincies exact worden begrensd op basis van door het Rijk aangegeven globale gebiedsaanduiding in de Nota Ruimte. De planologische bescherming conform de voorwaarden die hierover gesteld zijn in de Nota Ruimte wordt gerealiseerd in de provinciale streekplannen. Met de provincies zullen op basis van de provinciale uitvoeringsprogramma’s in ILG-verband prestatieafspraken over Nationale Landschappen worden gemaakt over investerings- en beheersmaatregelen.

• Het Rijk concentreert zijn verantwoordelijkheid en middelen voor het landschapsbeheer en investeringen in landschap in de Nationale Landschappen.

• Het Rijk heeft een specifieke verantwoordelijkheid voor het behoud en de ontwikkeling van de cultuurhistorie in de Nationale Landschappen. Een deel van het Belvedere-budget is daarom ingebracht in het ILG.

• Ook buiten de reikwijdte van het ILG zet het Rijk zich in om het Belvédère doel «behoud door ontwikkeling» te realiseren (Nota Belvedere). Dit gebeurt onder andere door de subsidieregeling Belvédère en door het activiteitenprogramma van het projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie. In 2005 is het actieprogramma ruimte & cultuur (ARC) van start gegaan. Hierin zijn de activiteiten van het Belvedere-beleid gestroomlijnd met activiteiten van het architectuurbeleid.

• Monitoring en evaluatie: Het Rijksbeleid voor Nationale Landschappen zal grotendeels door de provincies worden uitgevoerd. Ter evaluatie van dit beleid heeft het Rijk wel een taak om de beschreven kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen te monitoren.

Daarvoor wordt in overleg met het ministerie van VROM en het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) een meetsysteem opgezet en per landschap metingen uitgevoerd.

• Voorlichting: Voor de ontwikkeling en instandhouding van de 20 Nationale Landschappen is draagvlak bij burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties noodzakelijk. LNV heeft daartoe in 2006 in overleg met provincies een communicatieplan opgesteld voor voorlichtings- en communicatieactiviteiten voor het brede publiek en landelijke organisaties. Daaraan zal in 2007 uitvoering worden gegeven.

Verwijzing

• Actieprogramma Ruimte & Cultuur (TK 2004–2005, 30 081, nr. 1).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

ILG
IndicatorRestant taakstelling per 1 januari 2005Raming 2005–2006 (obv UC)Planning 2007–2013 (obv ILG)TabelBron
Aantal hectares verworven bos en landschap66416649823Rapport nulmeting
Aantal hectares ingericht bos & landschap2 9462 94640Rapport nulmeting
Aantal hectares ingericht landschap in km22 4032 40340Rapport nulmeting
Niet ILG
IndicatorRealisatiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Nulmeting kwaliteit Nationale landschappen0-metingen200610202008LNV
Communicatie-acties Nationale landschappen0-acties20062142013LNV

24.12 Landschap algemeen

Motivatie

Het Rijk heeft de provincies de verantwoordelijkheid gegeven voor de basiskwaliteit van het landschap. Deze is omschreven als behoud en versterking van de natuurlijke, culturele, gebruiks- en belevingskwaliteit van het landschap. Het Rijk heeft hierbij een faciliterende en stimulerende rol. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de rol van de rijksadviseur voor het landschap. Om provincies en gemeenten verder te ondersteunen en te stimuleren ontwikkelt het Rijk in 2006 de Handreiking Kwaliteitsagenda Landschap.

Instrumenten

• Voorlichting en communicatie.

• Wet Inrichting Landelijk Gebied.

• Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Projectfinanciering. Hieronder vallen o.a. Programmering Groeneveld; financiering architectuurinstellingen, ontwerpateliers e.d.

• Monitoring en evaluatie.

Verwijzing

• Actieprogramma Ruimte & Cultuur (TK 2004–2005, 30 081, nr. 1).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Subsidiering van landschapsontwikkelingsplannen (LOP’s) vond plaats met behulp van de Regeling Besluit Ontwikkeling Landschappen (BOL). De BOL regeling heeft een tijdelijk karakter en is in 2006 geëvalueerd. Besloten is om de regeling niet opnieuw te verlengen. Het Rijk verwacht van provincies en gemeenten dat zij de landschapsontwikkeling integraal meenemen in de plannen voor gebiedsontwikkeling. De prestatie «aantal LOP’s bij gemeentes» is derhalve komen te vervallen.

24.13 Recreatie om de stad

Motivatie

Het Rijk wil 16 000 ha Recreatie om de Stad (RodS), grootschalig groen, realiseren. Hiervan zullen delen specifiek in rijksbufferzones worden gerealiseerd. Van belang is dat het grootschalig groen intensief gebruikt wordt, goed bereikbaar is vanuit de woonomgeving – met name via voetpaden en fietspaden – en volledig opengesteld en gratis toegankelijk is. Ook wil het Rijk meer groen in de stad. Het realiseren van dit zogenaamde openbaar grootschalig groen loopt via de convenanten die in het kader van GSB zijn afgesloten met de 31 grote steden.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving, waaronder de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG).

• Het Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Het Plattelands Ontwikkelings Programma (POP-2).

• Het uitvoering geven aan rijksconvenanten en -samenwerkingsverbanden, zoals het Bufferzoneconvenant.

• Convenant Grote Steden Beleid (GSB). Op 1 januari 2005 is het tweede Investeringsregeling Stedelijke Vernieuwing ingegaan. Deze loopt tot 31 december 2009.

Verwijzing

• Agenda Vitaal Platteland (TK 2004–2005, 29 576, nr. 1).

• Nota Ruimte (TK 2004–2005, 29 435, nr. 154).

• Meerjarenprogramma-2 (TK 2005–2006, 29 576, nr. 19).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

ILG
IndicatorTaakstellingRestant taak-stelling per 1 januari 2005Raming 2005–2006 (obv UC)Planning 2007–2013 (obv ILG)TabelBron
1. Verwerven RodS15 942 ha6 413 ha1 522 ha4 096 ha20Rapport nulmeting
2a. Inrichten RodS (nieuw)15 942 ha9 630 ha1 533 ha1 739 ha39Rapport nulmeting
2b. Inrichten RodS (lopend)2 380 haMJP2
2c. Inrichten RodS (km’s)n.v.t.23 km23 km40Rapport nulmeting
Niet ILG
IndicatorRealisatiewaardePeildatumStreefwaardePlanningBron
1. Regionaal groen0 ha2005492 ha2010MJP2

24.14 Recreatie algemeen

Motivatie

Het Rijk wil een hoogwaardig voorzieningenniveau in recreatiegebieden en financiert hiertoe de recreatieve beheeropgave van Staatsbosbeheer en het recreatieschap Midden Delfland. Daarnaast schept het Rijk ruimte voor recreatief ondernemerschap. Bovendien wil het Rijk 492 ha regionaal groen gekoppeld aan grote woningbouwlocaties realiseren in 2010. Daarbij is van belang dat deze gebieden volledig opengesteld en gratis toegankelijk zijn.

De toegankelijkheid van het landelijk gebied voor recreatief medegebruik wordt onder andere versterkt door het realiseren en instandhouden van landelijke, aaneengesloten routenetwerken voor wandelen (4750 km), fietsen (4500 km) en varen (4400 km) in 2013 en hier bekendheid aan te geven. Concreet gaat het om het kwalitatief verbeteren van de reeds bestaande Landelijke Routenetwerken (LR) voor wandelen, fietsen en varen door knelpunten in de routes op te lossen.

Instrumenten

• Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.

• Wet Inrichting Landelijk Gebied

• Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Regeling Rijksrecreatieschappen. Hierin is uitsluitend nog de bijdrage voor Midden Delfland opgenomen. De bijdrage aan Grevelingen wordt in termijnen afgekocht en de reguliere rijksbijdrage via de LNV begroting is hierdoor vervallen.

• Het uitvoering geven aan rijksconvenanten en -samenwerkingsverbanden, het Meerjarenprogramma Ontsnippering, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het convenant over de uitvoering beleidsvisie recreatietoervaart.

Verwijzing

• Agenda Vitaal Platteland (TK 2004–2005, 29 576, nr. 1).

• Nota Ruimte (TK 2004–2005, 29 435, nr. 154).

• Meerjarenprogramma-2 (TK 2005–2006, 29 576, nr. 19).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

ILG
IndicatorTaakstellingRestant taak-stelling per 1 januari 2005Raming 2005–2006 (obv UC)Planning 2007–2013 (obv ILG)TabelBron
1a. LR: varen4 400 km2 306 km512 km1 794 km29Rapport nulmeting
1b. LR: fietsen4 500 kmp.m.p.m.p.m.28Rapport nulmeting
1c. LR: wandelen4 750 kmp.m.p.m.p.m.27
2a. Toegankelijkheid (ha)n.v.t. 295 ha295 ha40Rapport nulmeting
2b. Toegankelijkheid (km’s)n.v.t.445 km445 km40Rapport nulmeting
Niet ILG
Recreatieterreinen (excl. rijksrecreatieschappen)Realisatie ha in beheer 2005Begroting 2006Begroting 2007
Staatsbosbeheer216 901 ha218 702 ha220 500 ha

25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid

Algemene beleidsdoelstelling

Een kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon en een hoog gezondheidsniveau van de Nederlandse veestapel.

Omschrijving

Deze doelstelling richt zich zowel op de productie als consumptie van voedsel. Dierhouders, producenten en consumenten hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Dierhouders en producenten van voedsel zijn primair verantwoordelijk voor het waarborgen van de diergezondheid en voedselveiligheid. Consumenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om op een zorgvuldige en veilige manier met voedsel om te gaan. LNV heeft als taak om – veelal in internationaal en Europees verband – eisen en voorwaarden te stellen waarbinnen partijen hun verantwoordelijkheid kunnen invullen en LNV controleert op transparante en consequente wijze. Zo worden de gezondheidseffecten van voedselrisico’s beheerst, en blijft het vertrouwen in voedsel behouden.

Procentuele verdeling uitgaven 2007 over operationele doelstellingen en apparaat Voedselkwaliteit en diergezondheid

kst-30800-XIV-2-9.gif

Verantwoordelijkheid LNV

In internationaal en Europees verband worden normen gesteld aan de voedselkwaliteit en diergezondheid. LNV draagt namens Nederland bij aan het totstandkomen van deze normen. Binnen de internationale kaders:

• stelt LNV eisen en voorwaarden waarbinnen de voedselproductie kan plaatsvinden en controleert op transparante en consequente wijze;

• stelt LNV eisen en voorwaarden aan de preventie, early warning en effectieve bestrijding van dierziekten;

• zorgt LNV dat de consument in staat wordt gesteld om een geïnformeerde keuze te kunnen maken ten aanzien van voedselkwaliteit.

LNV is op de beleidsterreinen voedselkwaliteit en diergezondheid verantwoordelijk voor het bieden van de (wettelijke) kaders waarbinnen producenten en consumenten elk hun verantwoordelijkheid kunnen invullen. LNV is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wettelijke kaders.

Op het gebied van voedselveiligheid deelt LNV de verantwoordelijkheid met VWS. LNV is verantwoordelijk voor de vleeskeuring en voor de goedkeuring van de hygiënecodes voor bedrijven in de primaire productie.

Op het gebied van diergezondheid is LNV in geval van een uitbraak van een besmettelijke dierziekte verantwoordelijk voor een zo snel en effectief mogelijke bestrijding van de ziekte.

Succesfactoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van:

• de naleving van het normenkader ten aanzien van voedselveiligheid, kwaliteit, handel en diergezondheid;

• bewustzijn en bereidheid van de consumenten, producenten en retail tot een verantwoorde productie, behandeling, aankoop en bereiding van voedsel;

• de mogelijkheid om aangifteplichtige dierziekten buiten Nederland te houden.

Maatschappelijk effect

Het behalen van deze doelstelling heeft als beoogde maatschappelijke effecten dat:

• vertrouwen van consumenten, EU en handelspartners in in Nederland geproduceerd voedsel wordt behouden;

• dieren gezond zijn en blijven en de kosten van uitbraken van dierziekten worden beperkt.

IndicatorReferentiewaardePeil datumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Het vertrouwen van consumenten in voedsel3,120043,1Behoud consumenten-vertrouwenVWA-monitor voedselveiligheid
Aantal bedrijven besmet met een aangifteplichtige dierziekte60200500VWA

De VWA meet jaarlijks het vertrouwen van consumenten in voedsel. Dit wordt uitgedrukt in een waarde op de schaal 1–5 (hoe hoger de waarde hoe hoger het vertrouwen).

Omdat een zo klein mogelijk aantal (0) uitbraken van aangifteplichtige ziekten een permanent geldende doelstelling is, is voor deze streefwaarde geen einddatum opgenomen in de kolom «Planning». Dat zich desondanks besmettingen voordoen is onvermijdelijk; zo was er bijvoorbeeld in 2005 sprake van 37 bedrijven waarop scrapie werd geconstateerd en 12 gevallen van Psittacose. De aantallen betreffen bedrijven die onderzocht zijn naar aanleiding van een klinische verdenking en positief bevonden dieren uit de reguliere monitoringsprogramma’s (bijv. BSE en TSE).

De omvang van de kosten en gevolgschade bij een uitbraak van een dierziekte wordt per uitbraak geëvalueerd. Daarom zijn hiervoor geen jaarlijkse raming en streefwaarde opgenomen.

Verwijzing

• Nota voedselveiligheid (TK 2004–2005, 26 991, nr. 115 en119).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
25 Voedselkwaliteit en diergezondheid2005200620072008200920102011
Verplichtingen109 978124 47375 84770 93370 64170 64068 013
– waarvan garanties       
Uitgaven110 856124 47375 84770 93370 64170 64068 013
Programma-uitgaven55 73572 13131 71830 91830 71930 71928 110
– waarvan juridisch verplicht  14 14512 64512 64512 64512 645
        
25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon27 93255 07710 54212 14211 84211 84211 840
– Risicomanagement1 9041 6303 4463 9463 6463 6463 645
– Voedselveiligheid7 9221 7792 0002 5002 5002 5002 500
– Consument, transparantie en ketenomkering854 1984 4265 0265 0265 0265 025
– Destructie17 93447 000     
– Biotechnologie8740240240240240240
– Overig (erkenning BSElaboratoria) 430430430430430430
        
25.12 Handhaven diergezondheidsniveau27 80317 05421 17618 77618 87718 87716 270
– Preventieve diergezondheid448105200200200200200
– I&R4 7155 4194 5002 9002 9002 9002 900
– Monitoring, early warning en bewaking9 5463 2245 1915 1915 1925 1925 190
– Handhaving veterinaire veiligheid1 224230685685685685680
– Crisisorganisatie en -management3 6914 6606 3006 3006 3006 3006 300
– Overig (BSE, BTW-varkenspest, Vogelpest (AI), schikking fokverbod KVP, overig)8 1793 416     
– AI-Vaccinonderzoek  4 3003 5003 6003 6001 000
        
Apparaatsuitgaven55 12152 34244 12940 01539 92239 92139 903
U25.21 Apparaat7 4296 7396 7186 7056 5496 5496 545
U25.22 baten-lastendiensten47 69245 60337 41133 31033 37333 37233 358
ONTVANGSTEN15 29540 85414 7705 9706 0706 0703 470

Toelichting op de programma-uitgaven:

De uitgavenraming in 2006 zijn incidenteel hoog omdat € 32 mln is toegevoegd voor Destructie.

In de ontvangstenraming 2006 wordt uitgegaan van € 24 mln EU-ontvangsten AI 2003.

Uit het FES wordt € 15 mln beschikbaar gesteld voor AI-vaccinontwikkeling. Van dit bedrag wordt € 5 mln als een renteloze lening versterkt die vanaf 2011, met € 1 mln per jaar aan het FES wordt terugbetaald.

Grafiek Budgetflexibiliteit

kst-30800-XIV-2-10.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

 Raming 2007
Ambtelijk Personeel Directie Voedselkwaliteit en Diergezondheid5 173
Ambtelijk Personeel RDA125
Materieel1 141
Overig apparaat528
Bijdrage aan VWA22 050
VWA BTW-compensatie5 220
Bijdrage aan AID8 326
Bijdrage aan DR1 566
Totaal apparaatsuitgaven44 129

De BTW-compensatie houdt verband met de overdracht roosvleeskeuringen naar het bedrijfsleven.

Toelichting op de ontvangsten

 Raming 2007
EU-bijdrage AI0
Uitvoering I&R varkens2 040
Overdracht roodvleeskeuring en BTW compensatie8 000
AI-Vaccinontwikkeling4 300
Overig430
Totaal14 770

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerondVindplaats
BeleidsdoorlichtingVoedselkwaliteitDiergezondheid25A. 2007 B. 2007 
     
Effectenonderzoek ex postVoedselveiligheid25.11A. 2006 B. 2007 
 Diergezondheid25.12A. 2006 B. 2007 
Overig evaluatieonderzoek    

25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon

Motivatie

Het voedselkwaliteitsbeleid richt zich op het brede spectrum aan waarden dat verbonden is met de productie en consumptie van voedsel. Het Rijk wil niet alleen een hoog voedselveiligheidsniveau handhaven, maar ook bevorderen dat andere kwaliteitsaspecten worden geïntegreerd in de voedselkolom. Producenten en handelaren worden aangezet tot de productie en afzet/levering van kwalitatief hoogwaardige producten, daarbij strevend naar verhoging van het nalevingsniveau van de ketenpartijen. Consumenten, inclusief de jeugd, worden gestimuleerd om, op basis van een adequate informatievoorziening, een bewuste en – vanuit kwaliteitsperspectief bezien – verantwoorde keuze te maken bij de samenstelling van het voedselpakket. Daarbij wil het Rijk de consument ook bewust maken van het belang van een zorgvuldige voedselbehandeling en -bereiding. Uiteindelijk doel is het voedingspatroon bij consument én jeugd te verbeteren en de gezondheidseffecten als gevolg van voedselrisico’s te beheersen.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (meest Europese wet- en regelgeving op het gebied van voedsel- en diervoederveiligheid en diergeneesmiddelen, Destructiewet, Kaderwet Diervoeders, Diergeneesmiddelenwet, Landbouwwet, Wet uitvoering Diergeneeskunde, hygiënecodes op het gebied van traceerbaarheid, Regeling vleeskeuring en HACCP, Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren).

• Overleg/coördinatie/diplomatie (internationale samenwerking, interdepartementaal overleg crisismanagement en terrorismebestrijding).

• Inspecties/controle (controle en handhaving van wet- en regelgeving door AID en VWA, keuring dierlijke (bij)producten, inclusief de Beleidsagenda hormonen en de Kaderwet diervoeders).

• Voorlichting, communicatie en educatie (voorlichting over biotechnologie en I&R).

• Risicomanagement: implementeren en uitvoeren van bovengenoemde Europese regelgeving voor de veiligheid van diervoeders en voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong; onderzoek en monitoring zoönosen en TSE’s; bepaling beleidsstandpunt inzake antibioticumresistentie; bijdrage aan scrapiefokkerijprogramma en aan het COKZ.

• Voedselveiligheid: uitvoeren van pilotprojecten en onderzoek t.b.v. de ontwikkeling van toezicht op controle in de diervoedersector; uitvoering van de pilots alternatieve verwerking slachtafvallen; versterking internationale samenwerking door middel van capacitybuilding, verlenen van technische assistentie en ondersteuning exportcertificering.

• Consument, transparantie en ketenomkering: subsidies aan het Voedingscentrum Nederland (€ 3,6 mln. basis- en projectsubsidie) en de Consumentenbond; voorlichting, communicatie en educatie; openbaarmaking van controlegegevens uit de pilotprojecten, uitvoeren van bijbehorende evaluatie en aanzet geven tot een definitieve vormgeving van openbaarmaking van controlegegevens; introductie smaaklessen op basisscholen; verzorgen van themabijeenkomsten Consumentenplatform; onderzoek naar risico’s en kansen bij nanotechnolgie en verbreding van de afweging t.a.v. voedselveiligheidsmaatregelen ten opzichte van andere voedselkwaliteitswaarden.

• Destructie: subsidie (overheidsbijdrage) op destructie t.b.v. transport en verwerking kadavers.

• Crisismanagement en -organisatie, inclusief oefeningen en beleidsstrategie chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair (CBRN) terrorisme.

Verwijzing

• Nota «Veilig voedsel voor iedereen; een gezamenlijke verantwoordelijkheid» (TK 2004–2005, 26 991, nr. 115) Brief «verantwoordelijkheidsverdeling tussen VWS en LNV voor voedselveiligheid» (TK 2004–2005, 26 991, nr. 119).

• Brief «Uitvoering destructiewetgeving» (TK 2005–2006, 27 495, nr. 32).

• Brief «Openbaarmaking controlegegevens Voedsel en Waren Autoriteit» (TK 2005–2006, 26 991, nr. 138).

• Jaarverslag van de Voedsel en Waren Autoriteit over het jaar 2005.

Meetbare gegevens bij de Operationele doelstellingen

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Aantal positief bevonden dieren uit monitoring BSE32005blijvend laag02008VWA
Aantal positief bevonden bedrijven uit monitoring scrapie37200515–35*5–25*2008VWA
Productie van voedsel cf. Hygiëne-verordeningen, conform nalevingsniveau van X%geen200485%90%2008VWA/AID
Nalevingsniveau aanmelden kadavers gemiddeld over sectoren rund, varken, schaap/geit75–99%**200495%95%2008AID
Vastgelegde toezichts-arrangementen op basis van toezicht op controle***020052VD
Aantal projecten ikv capacitybuilding22005452007VD
Beschikbare actuele beleidsstrategie t.a.v. CBRN-terrorismeactueel2005geactualiseerdactueel houdenpermanentVD
Aantal basisscholen met smaaklessen beperkt aantal20055005002007VD/DK

* Op basis van te verwachten EU besluitvorming zal de monitoringintensiteit met ingang van 2007 mogelijk met een factor 2.5 toenemen, hetgeen van invloed zal zijn op het aantal positief bevonden bedrijven.

** verschilt per sector

*** omdat het instrument «toezicht op controle» zich nog in de fase van pilotprojecten bevindt, is het momenteel niet mogelijk om streefwaarden vast te stellen na 2007.

25.12 Handhaven diergezondheidsniveau

Motivatie

Het diergezondheidsbeleid is gericht op het voorkomen van uitbraken van aangifteplichtige dierziekten. Indien zich desondanks toch een uitbraak voordoet, zijn de inspanningen van LNV erop gericht dat de gevolgen van een uitbraak van een dierziekte beperkt blijven. In dat geval staan centraal het behoud van de gezondheid van de dierpopulatie en de bescherming van de volksgezondheid tegen risico’s die verband houden met dierziekten. Daarbij wordt rekening gehouden met de intrinsieke (eigen) waarde van het dier en worden verstoringen van de (inter)nationale handel zo veel mogelijk voorkomen.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (Europese wet- en regelgeving op het gebied van diergezondheid en dierziektebestrijding, Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren).

• Overleg/coördinatie/diplomatie (beïnvloeding van het Europese dierziektebeleid, beleidsdraaiboeken dierziektecrises, productie en beheer van vaccinvoorraden).

• Inspecties/controle (controle en handhaving van wet- en regelgeving door AID en VWA).

• Nederlandse inzet voor aanpassing Europees non-vaccinatiebeleid.

• Preventieve diergezondheid: voorlichting en communicatie over bestrijding en preventie, inclusief de hobbydierhouderij; project informatie- en toezichtsnetwerk.

• Identificatie en registratie: implementatie en voorlichting nieuwe EU regelgeving m.b.t. I&R schapen en geiten, inclusief nieuwbouw centrale database I&R schapen en geiten, continuering I&RVL varkens.

• Monitoring, early warning en bewaking: onderzoek en monitoring van dierziekten als scrapie, en BSE.

• Handhaving veterinaire veiligheid: door middel van het uitvoeren van bewakingsprogramma’s brucellose, leukose, brucella, KVP, MKZ, AI, etc.

• Crisisorganisatie en -management: bijdrage aan crisisorganisatie dierziekte en voedselveiligheid; organisatie van paraatheidoefeningen; onderzoek en stimulatie vaccinproductie en voorraadbeheer vaccins; opstellen en actualiseren van beleidsdraaiboeken.

• AI-vaccinontwikkeling: een vierjarig onderzoek voor het ontwikkelen van kansrijke kandidaatvaccins, diagnostische testen en vaccinatiestrategieën voor toepassing op gehouden pluimvee. Dit onderzoek wordt gefinancierd uit het FES.

Verwijzing

• Begroting Diergezondheidsfonds 2007.

• Brief over wijziging «Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten LNV-PVV-PPE-PZ»(TK 2004–2005, 29 800 F, nr. 6).

• Brief over preventiebeleid dierziekten schapensector, elektronische identificatie schapen- en geitensector en scrapie-aanpak (TK 2004–2005, 29 683 en29 800 XIV, nr. 3).

Meetbare gegevens bij operationele doelstellingen

IndicatorReferentiewaardePeil datumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Early warning bestrijdingsplichtige ziekten: aantal dagen tussen besmetting (vermeerderd met de ziekteafhankelijke incubatieperiode) en ontdekking202005842010evaluatie
Vaccinbanken22006332008VD
Aantal beleidsdraaiboeken voor bestrijdingsplichtige ziekten en voedselkwaliteit5200513162008VD
Controles I&R rund5%20065%5%permanentAID
Controles I&R schapen en geiten3%20063%3%permanentAID

26 Kennis en Innovatie

Algemene beleidsdoelstelling

Hoogwaardige kennis voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte en optimale benutting van deze kennis.

Omschrijving

Kennis en innovatie zijn belangrijk voor de realisatie van de beleidsdoelstellingen van LNV Veranderingen in concurrentiepositie en maatschappelijke randvoorwaarden binnen alle LNV-sectoren vragen om regelmatige herijking van kennisnetwerken, kennisvoorzieningen en instrumenten teneinde optimale kennisbenutting door actoren en beleid te bereiken.

LNV opteert voor een integraal kennis- en innovatiebeleid waarbij regionaal en (inter)nationaal wordt samengewerkt. De grotere rol van de EU komt specifiek voor kennisbeleid tot uitdrukking in onder andere de Lissabonafspraken (vermindering voortijdig schoolverlaten, verhoging van opleidingsniveau, deelname leven lang leren, het stimuleren van beta-studies). LNV zet er op in dat voor Nederland belangrijke thema’s op de EU-onderzoeksagenda (Zevende Kaderprogramma) komen. Bovendien werkt LNV mee aan de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksagenda’s met andere landen, rond thema’s als voedselkwaliteit, plantgezondheid en biologische landbouw.

De beschikbare kennis kan sneller ontsloten en benut worden o.a. door meer samenwerking van universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijven. Binnen de Groene Kennis Coöperatie wordt samengewerkt tussen groene kennisinstellingen. Voor het (beroeps)onderwijs is een belangrijke rol weggelegd, niet alleen voor de opleiding van toekomstige beroepsbeoefenaren, maar ook als partij bij regionale kenniscirculatie en innovatie. Leerlingen en docenten komen immers meer dan voorheen in contact met de beroepspraktijk en onderzoek via onder andere stages, leerbedrijven en kenniskringen.

Procentuele verdeling uitgaven 2007 over operationele doelstellingen en apparaat Kenis en innovatie

kst-30800-XIV-2-11.gif

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor het in stand houden van de kennisbasis voor de agrofoodsector en de groene ruimte. Daarnaast faciliteert LNV de benutting van kennis binnen LNV en bij stakeholders.

LNV wil vooroplopen met het groene kennissysteem door pro-actief in te spelen op kennisbehoeften vanuit stakeholders en het LNV-beleid. Ontwikkeling, verspreiding en toepassing van kennis en onderwijs moeten aansluiten op datgene wat voor innovaties nodig is en waar ondernemers en andere maatschappelijke partijen behoefte aan hebben. LNV is bezig de huidige infrastructuur die sterk kennisgedreven is om te buigen naar een meer innovatiegedreven structuur. Via een Beleidskader kennisbenutting wordt bewerkstelligd dat ontwikkelde kennis een maximaal maatschappelijk effect heeft. Het groene beroepsonderwijs moet meer benut worden voor kenniscirculatie ter ondersteuning van LNV-beleid. Vernieuwing en samenwerking van het initiële onderwijs zijn daarvoor een noodzakelijke voorwaarde. Hierover zijn met de gezamenlijke groene kennisinstellingen binnen de Groene Kennis Coöperatie meerjarenafspraken gemaakt (2006–2010) in het verlengde van gezamenlijke afspraken met OCW per geleding. Er is met de instellingen een toegesneden overleg- en uitvoeringsstructuur ingericht.

Samengevat zorgt LNV dat:

• het kennisstelsel wordt gewaarborgd en vernieuwd;

• de samenhang tussen instellingen wordt verbeterd en bestendigd;

• de ontwikkeling en benutting van kennis in het agrofoodcomplex en de groene ruimte wordt bevorderd in lijn met de beleidsdoelstellingen van LNV.

Succesfactoren

Samenwerking met bedrijven en andere overheden (op nationaal en internationaal niveau), onderwijs- en onderzoeksinstellingen is onontbeerlijk om kennis in de maatschappij te verankeren.

Maatschappelijk effect

Behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

• kennis in het agrofoodcomplex en de groene ruimte bijdraagt aan innovatief ondernemerschap, duurzaam ondernemen, veilig voedsel, levende natuur en vitaal platteland;

• er voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren zijn voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte;

• er een internationaal hoogwaardig kenniscentrum is voor agrofoodcomplex en groene ruimte (in de vorm van Wageningen Universiteit en Researchcentrum).

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Percentage kennisinstellingen (WUR, HBO-groen) dat voldoet aan visitatienormen1100%2005100%100% instellingen
Gediplomeerde uitstroom groen onderwijs     instellingen
• VMBO7 2002004/20057 200Stabiel  
• MBO6 5312004/20056 531Stabiel  
• HBO1 8082004/20051 808Stabiel  
• WO1 0382004/20051 038Stabiel  
Percentage gediplomeerden met een baan op minimaal eigen niveau     Stoas-onderzoek
• MBO-BBL45%200445%Stijging  
• MBO-BOL49%200449%Stijging  
• HBO66%200466%Stijging  
• WO60%200460%Stijging  
Percentage gediplomeerden met een baan in de eigen richting     Stoas-onderzoek
• MBO-BBL53%200453%Stabiel  
• MBO-BOL61%200461%Stabiel  
• HBO68%200468%Stabiel  
• WO74%200474%Stabiel  
       
Aantal promoties WU1922005192Stabiel WU
Benutting van afgerond onderzoek in beleidsproces LNV270%200570%80% LNV

1 De onderzoeksinstellingen van DLO worden afzonderlijk één maal per vier jaar gevisiteerd door een (internationaal) panel van deskundigen. De onderzoeksscholen van Wageningen Universiteit, waarbinnen alle onderzoek is georganiseerd, worden eenmaal per 6 jaar beoordeeld door de KNAW op thematische organisatie van onderzoek en de kwaliteit van opleiding van jonge onderzoekers. Opleidingen van universiteiten en hogescholen worden binnen een cyclus van 6 jaar gevisiteerd door een visiterende en beoordelende instantie die wordt erkend door de NVAO volgens de systematiek van de NVAO.

2 Voor deze indicator wordt gestreefd naar verbreding van de gemeten benutting naar maatschappelijke benutting.

Verwijzing

• Beleidsbrief groen onderwijs 2010 (TK 2001–2002, 27 417, nr. 5).

• Plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs (TK 2003–2004, 27 417, nr. 7).

• Uitvoering plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs (TK 2005–2006 27 417 nr. 10).

• Meerjarenafspraak Groene Kennis Coöperatie (»Kennis voor kwaliteit van leven» Meerjarenafspraak 2006–2010. Groene kennisinstellingen, Groene Kennis Coöperatie en LNV. 20 juni 2006).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
26 Kennis en Innovatie2005200620072008200920102011
Verplichtingen882 992935 095893 722884 110890 076881 892877 495
– waarvan garanties0000000
Uitgaven864 588884 942900 204892 938896 424895 914890 658
Programma-uitgaven859 640871 310886 895879 617883 102882 592877 341
– waarvan juridisch verplicht859 640871 310803 694602 896600 796600 260599 950
        
26.11 Waarborgen van het kennisstelsel605 666620 407634 683635 772637 028638 426642 295
– Bekostiging WU140 717140 966140 364140 597141 623142 200142 094
– Bekostiging DLO32 58137 41242 14942 06942 09742 12446 457
– Bekostiging groen onderwijs HBO/MBO/VMBO431 504440 747450 890451 826452 027452 821452 464
– Afrika Studiecentrum/ Akademie- hoogleraren8641 2821 2801 2801 2811 2811 280
26.12 Benutten van samenhang tussen instellingen34 39032 89233 41933 45533 46033 46033 433
– Bijdrage InnovatieNetwerk3 2203 7613 7983 7983 7993 7993 797
– Bijdrage IPC’s17 77914 90215 03015 06215 06415 06415 052
– AEQUOR4 2454 2704 2614 2624 2624 2624 259
– Coöperatie incl. ICT4 0534 6844 0484 0504 0514 0514 046
– Overige subsidies ondersteuningsstructuur5 0935 2756 2826 2836 2846 2846 279
26.13 Vernieuwen van het kennisstelsel33 38252 29861 16754 62456 17554 26745 178
– Onderzoeksvernieuwing2 2048 7509 55010  75011 2079 298250
– Praktijkleren12 50012 75018 01818 01918 02118 02118 009
– onderwijskundige innovatieprojecten3 3424 0624 0704 0704 0714 0714 067
– Subsidies onderwijsvernieuwing15 33626 73629 52921 78522 87622 87722 852
26.14 Ondersteunen van LNV-beleid met kennis186 202165 713157 626155 766156 439156 439156 435
– DLOonderzoeksprogramma’s106 41283 88271 79969 32469 82469 82469 824
– Open programmering onderzoek2 2755 4128 6018 8519 2019 2019 201
– Stimuleringsprogramma’s5 96611 3638 5008 5408 1408 1408 140
– DLO wettelijke onderzoekstaken63 32154 42753 94253 86353 86353 86353 863
– Regionale innovatieprojecten2 7694 6054 0774 0774 0784 0784 074
– Voorlichtingsprojecten5 4596 0249 4079 81110 03310 03310 033
– Kenniskringen/lerende netwerken  1 3001 3001 3001 3001 300
        
Apparaatsuitgaven4 94813 63213 30913 32113 32213 32213 317
26.21 apparaat4 18412 84512 69912 70112 70212 70212 697
26.22 baten- lastendiensten764787610620620620620
Ontvangsten13 04834 68827 66220 54521 03019 14814 433

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-30800-XIV-2-12.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Ambtelijk Personeel Directie Kennis10 519
Ambtelijk Personeel InnovatieNetwerk860
Materieel1 220
Overig apparaat100
Bijdrage aan DR610
Totaal apparaatsuitgaven13 309

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Rente en aflossing over de verstrekte lening aan de Stichting DLO inzake aankoop van grond en gebouwen8 802
FES-ontvangsten18 690
Overige ontvangsten170
Totaal ontvangsten27 662

Voor een aantal projecten zijn ten laste van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) middelen aan de LNV-begroting toegevoegd.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerondVindplaats
BeleidsdoorlichtingEffectiviteit van het kennis- en innovatie beleid26.11/26.14A. 2005 B. 2006 
Effectenonderzoek ex post    
     
Overig evaluatieonderzoek– Kennisbasis DLO26.11A. 2007 
 – InnovatieNetwerk26.12A. 2010 
 – Praktijkleren in het groene onderwijs26.12/26.13A. 2009 
 – Regeling innovatie groen onderwijs26.13/26.14A. 2009 
 – Beleidsondersteunend onderzoek26.14A. 2007 
 – Open programmering onderzoek26.14A. 2008 
 – Wettelijke onderzoekstaken26.14A. 2009 
 – Voorlichting26.14A. 2009 

26.11 Waarborgen van het kennisstelsel

Motivatie

Een kwalitatief hoogwaardig en doelmatig functionerend en innovatief stelsel van groen onderzoek en onderwijs garanderen.

LNV hecht aan een solide kennisbasis op het terrein van voedsel en groen. LNV financiert in dit kader structureel een belangrijk deel van het fundamenteel onderzoek voor voedsel en groen via de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) als onderdeel van Wageningen UR. LNV oefent op de invulling van de kennisbasis invloed uit door op hoofdlijnen gewenste accenten aan te geven (strategische agenda). Een prioriteit is het Phytophtora-onderzoek waarvoor in 2006 € 9,9 mln. (FES-middelen voor meerdere jaren) beschikbaar is gesteld.

Het onderwijs (VMBO, MBO, HAO en Wageningen Universiteit), onder beleidsmatige verantwoordelijkheid van LNV, is een uiting van de sterke historische banden in de LNV-sectoren tussen onderwijs, onderzoek, voorlichting en bedrijfsleven. In het kader van de harmonisatie groen onderwijs volgt LNV het algemeen onderwijsbeleid. Als vakministerie stuurt LNV met name op de inzet en functies van het groen onderwijs voor de sector. Gelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor groen en overig onderwijs zijn daarbij cruciaal. In 2007 wordt verder uitvoering gegeven aan de in januari 2006 vastgestelde brief Uitvoering plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs.

Instrumenten

Onderzoek

• Regeling subsidie Stichting DLO voor subsidie van het Kennisbasisonderzoek.

Onderwijs

• Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) op basis waarvan het hoger en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek worden bekostigd, alsmede het hierop gebaseerde bekostigingsbesluit.

• Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) op basis waarvan AOC’s (VBO en MBO) worden bekostigd.

• Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) op basis waarvan categoriale scholen VBO, mavo’s, scholengemeenschappen, en afdelingen praktijkonderwijs worden bekostigd.

• Wet op het Onderwijs Toezicht op basis waarvan het toezicht wordt uitgevoerd.

• Afspraken met betrekking tot (gelijke) bekostiging van onderwijs LNV t.o.v. OCW. Het betreft overeenkomstige behandeling bij mutaties in onderwijsvraag en als gevolg van beleidsintensiveringen of ombuigingen.

• Subsidies (Afrika Studie Centrum en Akademie Hoogleraren KNAW).

• Maatregelen ter verbetering van verantwoording, toezicht en controle.

• Kaders van KNAW en NVAO voor visitatie en beoordeling.

Verwijzing

• Beleidsbrief groen onderwijs 2010 (TK 2001–2002, 27 417, nr. 5).

• Plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs (TK 2003–2004, 27 417, nr. 7).

• Uitvoering plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs (TK 2005–2006, 27 417, nr. 10).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Positieve beoordeling van de kwaliteit      
• DLO100%2005100%100% visitatierapporten
• WO/HBO100%2005100%100% NVAO
• MBO/VMBO183%200583%100% onderwijsinspectie
Financiële indicatoren onderwijsinstellingen op orde      
• WU100%2004100%100% Jaarverslag WU
• HBO17%2004100%100% jaarverslagen
• MBO/VMBO85%2004100%100% jaarverslagen
Diplomering      
• WU (percentage van de uitstroom)81%2004/2005≤81%stabiel WU
• HBO (percentage van de uitstroom)65%2004/2005≤65%stabiel HAO-instellingen
• MBO (percentage van de uitstroom)65%2004/2005≤65%stabiel AOC’s
• VMBO (percentage van de uitstroom in klas 4)95%2004/2005≤95%stabiel AOC’s
Acceptabele tijdsduur waarin de kwalificatie wordt behaald2      
• WO/HBO/VMBO100%2004/2005100%100% OCW/HAO’s/AOC’s
• MBO61%2004/2005100%100% AOC’s

1 De wet op het onderwijstoezicht bepaalt dat de onderwijsinspectie de kwaliteitszorg bij de instellingen periodiek beoordeelt. Weergegeven is het percentage van de instellingen dat aan de norm voldoet.

2 De gemiddelde verblijfsduur van ingeschreven deelnemers waarin het einddiploma wordt behaald moet volgens de norm minder dan 15% boven het landelijk gemiddelde liggen. Het percentage geeft het aantal instellingen aan waar dit het geval is.

26.12 Benutten van de samenhang tussen instellingen

Motivatie

Kennis en faciliteiten delen tussen groene kennisinstellingen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, LNV en overige departementen.

LNV wil samen met de instellingen investeren in een functionele, efficiënte en samenhangende ondersteuningsstructuur. Deze structuur is gericht op het delen van faciliteiten en kennis tussen (groene) kennisinstellingen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en LNV zowel bij structurele activiteiten (zie 26.11) als bij vernieuwingen (zie 26.13 en 26.14).

LNV zorgt dat de ondersteuningsstructuur, die deels specifiek groen is en deels onderdeel uitmaakt van de algemene infrastructuur (onderwijsbeleid OCW/innovatiebeleid EZ), in stand kan worden gehouden en zich kan ontwikkelen. De ontwikkelingen moeten aansluiten bij de veranderingen in de LNV-sectoren en bij algemene en «groene» onderwijsveranderingen. De doelstellingen en activiteiten voor vernieuwing van de initiële groene opleidingen (zie 26.13) en kenniscirculatie voor het LNV-beleid (zie 26.14) zijn daarbij richtinggevend. De uitwerking is vastgelegd in de meerjarenafspraak Groene Kennis Coöperatie.

Instrumenten

• Subsidie aan het InnovatieNetwerk voor het bij elkaar brengen van kennis uit praktijk- en onderzoekswereld ten behoeve van het ontwikkelen van innovaties.

• Afspraken over flankerende maatregelen met IPC’s. Voornemen is dat bij wetsvoorstel per 1 januari 2007 de bekostigingsrelatie met IPC’s wordt verbroken. De middelen voor het simuleren van praktijksituaties met specifieke en dure apparatuur en faciliteiten zullen dan vraaggestuurd worden ingezet.

• Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) op basis waarvan Aequor wordt bekostigd en het convenant betreffende toezicht op Aequor. Aequor zorgt in overleg met het bedrijfsleven voor selectie/begeleiding van leerbedrijven en een landelijke kwalificatiestructuur voor MBO (ontwikkeling naar een competentiegerichte kwalificering).

• Groene Kennis Coöperatie voor het benutten van gemeenschappelijke (ICT) voorzieningen (Groen Kennisnet).

• Subsidies aan overige ondersteunende instellingen. Ontwikkelen van leermiddelen (Ontwikkelcentrum). Het verzorgen van onderwijskundige begeleiding (LPC’s).

Kwaliteitsverbetering examens MBO (KCE). Vernieuwing van de examens VMBO in aansluiting op competentiegericht MBO en toetsing (CITO). Dienstverlening vernieuwing groen onderwijs (WU Vakgroep ECS).

Verwijzing

• Beleidsbrief groen onderwijs 2010 (TK 2001–2002, 27 417, nr. 5).

• Plan van aanpak Harmonisatie groen onderwijs (TK 2003–2004, 27 417, nr. 7).

• Uitvoering plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs (TK 2005–2006, 27 417, nr. 10).

• Meerjarenafspraak Groene Kennis Coöperatie («Kennis voor kwaliteit van leven» Meerjarenafspraak 2006–2010. Groene kennisinstellingen, Groene Kennis Coöperatie en LNV. 20 juni 2006).

• Convenant toezicht op Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (Staatscourant 25-4, nr. 80).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeil datumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Aantal leerlingcursistweken Innovatiepraktijkcentra (IPC’s)117 8862004/200517 886stabiel IPC’s
Aantal leerbedrijven223 800200621 500stabiel Aequor
Aantal gedefinieerde profielen competentiegerichte kwalificatiestructuur op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving17200430stabiel Aequor
Aantal beleidsthema’s vastgelegd in virtueel kennisplatform.3200520stabiel LNV
Aantal aansluitingen Groen Kennisnet45 145200565 000stabiel LNV
Aantal ondersteunende projecten groen onderwijs27200527stabiel LNV

1 Ingaande 2007 is bij wetsvoorstel de bekostigingsrelatie met de IPC’s verbroken.

Er wordt met het oog op efficiency gestreefd naar een afname van het aantal leerbedrijven.

26.13 Vernieuwen van kennisstelsel

Motivatie

Stimuleren van vernieuwing van onderzoek en onderwijs in de groene onderzoek- en onderwijsinstellingen, in lijn met algemeen beleid van de overheid, maar rekening houdend met de specifieke situatie van het groene onderwijs en onderzoek.

Voor het onderzoek worden – in lijn met het kabinetsbeleid – drie strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoekinstellingen en samenwerkingsverbanden gefinancierd. LNV zet hierbij steeds in op een zo effectief mogelijke benutting van de beschikbare middelen voor de LNV-terreinen. Het project Transitie Duurzame Landbouw beoogt het inbedden van alle relevante partijen in een kennisketen om zodoende een duurzame, pluriforme en meerwaardige landbouw te bereiken. Voor de projecten TTI Groene Genetica en Potato Genome Sequencing werd in 2006 respectievelijk € 20 mln. en € 3 mln. (FES-middelen) beschikbaar gesteld.

Voor de onderwijsvernieuwing zijn Vitaal & Samen en het OCW-beleid richtinggevend c.q. kaderstellend. Het curriculum van de groene opleidingen zal steeds meer de vorm krijgen van een competentiegerichte leeromgeving met doorlopende leerlijnen. Deze richt zich op de individuele wensen en mogelijkheden van de leerling/student en op leren in een praktische context in aansluiting op de eisen vanuit de beroepspraktijk (bedrijfsleven). Onderwijsinstellingen kunnen zich op deze wijze ontwikkelen tot kenniscentra met een schakelfunctie tussen enerzijds (praktijk)onderzoek en LNV en anderzijds bedrijfsleven en maatschappij als geheel.

Instrumenten

Onderzoek

• Subsidie voor het stimuleren van samenwerkingsverbanden en strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoeksinstellingen gericht op verbeteren kennisinfrasructuur (Transitie duurzame landbouw, TTI Groene Genetica en Potato Genome Sequencing).

Onderwijs

• Subsidie aan AOC’s voor het stimuleren van praktijkleren (vraagsturing).

• Subsidie aan groene onderwijsinstellingen voor OCW-conforme vernieuwingsprojecten en/of vakdepartementale vernieuwing waaronder competentiegericht toetsen en examineren, leren op maat, leren in/uit de praktijk, nieuwe leertrajecten en instellen lectoren en kenniskringen binnen het hoger onderwijs. Door clustering in drie categorieën van de maatregelen naar aard (basisstrategie m.n. bekostiging, breedtestrategie indien OCW-conform bijv. innovatiebox en dieptestrategie voor specifieke projecten) wordt gestreefd naar efficiënte subsidieverstrekking.

De wijze van subsidieverstrekking zal in 2007 worden heroverwogen in relatie tot de meerjarenafspraak met de Groene Kennis Coöperatie. De huidige regeling Innovatie groen onderwijs wordt aangepast.

Verwijzing

• Beleidsbrief Groen Onderwijs 2010 (TK 2001–2002, 27 417, nr. 5).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeil datumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
• Aantal onderwijskundige innovatieprojecten groen onderwijs55200580stabiel LNV
• Aantal OCW-conforme projecten gericht op realiseren competentie-gerichte kwalificatiestructuur, doorlopende leerlijnen en verbetering kenniscirculatie140200535lager LNV
• Doorstroom leerlingen2      
  – van VMBO- naar MBO-groen33%32005≤33%hoger LNV
  – van MBO-groen naar HBO-groen13%42005≤13%hoger  
Aantal kenniskringen/lectoren HBO-groen11200511stabiel HBO-raad

1 Het betreft de projecten in het kader van de (OCW-conforme) breedtestrategie. Door clustering binnen de zogenaamde innovatiebox neemt het aantal afzonderlijke projecten af

2 Het groene onderwijs is betrokken bij het onderzoek van de onderwijsinspectie naar de doorstroming in de beroepskolom

3 Daarnaast stroomt ca. 46% door naar het niet groen MBO

4 Betreft de doorstroom gediplomeerden MBO-groen niveau 3 en 4. Daarnaast stroomt ca. 5% door naar het niet groen HBO

26.14 Ondersteunen LNV-beleid met kennis

Motivatie

Kennisvragen uit het beleidsproces in relatie tot vraagstellingen van overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven beantwoorden, wettelijke onderzoekstaken uitvoeren en kennisdoorstroming realiseren over beleidsmatige ontwikkelingen met betrekking tot de thema’s van LNV-beleid.

LNV verstrekt onderzoeksopdrachten aan publieke en private instellingen. Opdrachten komen tot stand door het formuleren van kennisvragen uit het beleidsproces. Dit gebeurt bijna altijd in interactie met de vragende partijen en op basis van beleidsambities, verkenningen en maatschappelijke signalen. De onderzoekopdrachten worden langs twee lijnen uitgezet. Er wordt gewerkt met programmering van DLO-activiteiten op basis van de regeling subsidie Stichting DLO. Om de scope van het beleidsondersteunende onderzoek te verbreden en onderzoek daar uit te zetten waar de meeste kennis aanwezig is worden ook opdrachten aanbesteed in een open kennismarkt. Een voorbeeld daarvan is het SBIR-programma. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. De kern van het programma bestaat er uit dat de overheid een deel van haar O&O budget rechtstreeks bij het midden- en kleinbedrijf (MKB) aanbesteedt in verschillende, opeenvolgende fasen. Het doel daarbij is het ontwikkelen van innovaties door het MKB op het gebied van maatschappelijk relevante thema’s. In dat kader heeft LNV (in samenwerking met EZ) twee pilots gestart: «biobased economy» en«stimulering bio-innovatie».

Wettelijke onderzoekstaken zijn gebaseerd op wettelijke verplichtingen en internationale verdragen. Het betreft onderzoek naar diergezondheid, voedselveiligheid, visserij, natuur en milieu, genetische bronnen en economische informatievoorziening. LNV stelt deze taken veilig door structurele financiering van faciliteiten en de uitvoering van dit onderzoek. Deze taken worden met de financiering vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten.

LNV ziet een belangrijke rol voor het onderwijs weggelegd in de beantwoording van beleidsgerelateerde kennisvragen, met name in regionale netwerken met het midden- en kleinbedrijf. LNV wil het onderwijs meer benutten als schakel tussen enerzijds (praktijk)onderzoek en LNV en anderzijds de regionale ontwikkelingen (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, e.d.). LNV stimuleert genoemde regionale ontwikkelingen via de eerder bij 26.13 aangeduide herziene innovatie-systematiek in relatie tot de Groene Kennis Coöperatie.

Betrokkenen moeten de juiste maatregelen kunnen treffen om aan doelstellingen van LNV-beleid te voldoen. Voor het communiceren met diverse doelgroepen worden voorlichtingsopdrachten verstrekt die aansluiten bij de LNV-hoofdthema’s duurzaam ondernemen, veilig voedsel, levende natuur, vitaal platteland.

Via kenniskringen van belanghebbenden (lerende netwerken) wordt uitwisseling van kennis gestimuleerd.

Instrumenten

• Subsidie (Regeling subsidie Stichting DLO) voor onderzoeksprogrammering en wettelijke onderzoekstaken.

• Subsidie aan instellingen voor onderzoeksprojecten.

• Subsidie aan groene onderwijsinstellingen voor het in samenwerking met bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen, bevorderen van kennisdoorstroming, kennisbenutting en professionaliseren van het groen onderwijs als kenniscentrum.

• Subsidies voor voorlichtingsprojecten.

• Subsidies aan kenniskringen/lerende netwerken: weidevogels en Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN).

Verwijzing

• Meerjarenafspraak Groene Kennis Coöperatie («Kennis voor kwaliteit van leven» Meerjarenafspraak 2006–2010. Groene kennisinstellingen, Groene Kennis Coöperatie en LNV. 20 juni 2006).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
• Percentage positief beoordeelde onderzoeksprogramma’s DLO100%2004100%100% LNV
• Aantal onderzoeken open programmering30200530stabiel LNV
• Aantal stimuleringsprogramma’s70200570stabiel LNV
• Percentage jaarprogramma’s WOT met positieve beoordeling100%2005100%100% DLO
• Aantal regionale groene innovatieprojecten77200580stabiel LNV
• Aantal voorlichtingsprojecten44200545stabiel LNV
• Aantal lerende netwerken onderzoek220062stabiel LNV

27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

Algemene beleidsdoelstelling

Het creëren van een vitaal platteland in de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland.

Omschrijving

Het Rijk geeft prioriteit aan de reconstructie van de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland (Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg). Het doel van deze reconstructie is het realiseren van een goede ruimtelijke structuur, in het bijzonder met betrekking tot duurzame landbouw, de natuur, het milieu en een duurzame waterhuishouding, alsmede het creëren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat in de zandgebieden.

Procentuele verdeling uitgaven 2007 over operationele doelstellingen en apparaat Reconstructie

kst-30800-XIV-2-13.gif

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor het wettelijk kader Reconstructie, middelen voor de Rijksdoelen en coördinatie van Rijksinzet. LNV faciliteert de provincies bij het tot stand komen van gebiedsgericht (integraal) beleid waarin de sectorale Rijksdoelen gerealiseerd worden. Voor bodem en water zijn respectievelijk VROM en V&W de eerst verantwoordelijk ministeries.

Het budget wordt via het ILG aan de provincies ter beschikking gesteld.

Succesfactoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van het bestuurlijke draagvlak in de betreffende regio’s.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de algemene beleidsdoelstelling voor reconstructie zandgebieden heeft als effecten:

• Een verbeterde structuur van de landbouw in de extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden;

• Een verbeterde structuur van bedrijvigheid in de reconstructiegebieden, zowel binnen als buiten de landbouw;

• Een adequaat voorzieningenniveau in de plattelandsgemeenten.

De uitwerking van de indicatoren die samenhangen met het Meerjarenprogramma voor een Vitaal Platteland zal dit jaar plaatsvinden, zodat de indicatoren en bijbehorende streefwaarden in de begroting van 2008 kunnen worden opgenomen.

Verwijzing

• Agenda Vitaal Platteland (TK 2003–2004, 29 576, nr. 1).

• Voortgangsrapportages Reconstructie (TK 2004–2005, 29 200, nr. 76; TK 2004–2005, 29 200, nr. 14;TK 2004–2005, 29 200, nr. 85).

• Meerjarenprogramma deel 2 (TK 2005–2006, 29 576, nr. 19).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
27 Bodem, water en reconstructiezandgebieden2005200620072008200920102011
Verplichtingen68 97446 511107 30799 702100 412108 42986 794
Uitgaven46 63752 574112 15299 702100 412108 42986 794
Programma-uitgaven33 35739 83292 25779 98581 74690 73169 714
waarvan juridisch verplicht  81 57478 87981 38374 71169 714
        
27.11 Reconstructiezandgebieden33 35739 83292 25779 98581 74690 73169 714
waarvan ILG       
– Reconstructiezandgebieden  81 57478 87981 38374 71169 714
waarvan niet ILG       
– Flankerende maatregelen EHS31853     
– Duurzaam waterbeheer279 388     
– Duurzame landbouw27      
– Overige maatregelen102 560     
– Agenda Vitaal Platteland4 8003 8815 975    
– Rijksacties4 0282 6872 6141 10636316 020 
– Landschap  2 094    
– SGB UC 2001–2004 6 913     
– SBG UC 2005–200624 43413 550     
        
27.12 Bodem en Water       
waarvan ILG       
– Duurzaam bodemgebruik       
– Bodemsanering       
– Waterbodemsanering       
        
Apparaatsuitgaven13 28012 74219 89519 71718 66617 69817 080
27.21 Apparaat193180178178178178178
27.22 Baten- lastendiensten13 08712 56219 71719 53918 48817 52016 902
Ontvangsten493 650     

Toelichting op de programmauitgaven

De hogere uitgaven vanaf 2007 zijn het gevolg van het volledig tot uitvoering komen van de reconstructie.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-30800-XIV-2-14.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Zowel de programmauitgaven als de apparaatsuitgaven liggen vanaf 2007 op een hoger niveau als gevolg van het volledig tot uitvoering komen van reconstructieprojecten

 Raming 2007
Ambtelijk Personeel Directie Platteland164
Materieel14
Overig apparaat
Bijdrage aan DLG19 717
Totaal apparaatsuitgaven19 895

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
EU inkomsten POP-2p.m.
Totaal ontvangstenp.m.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerondVindplaats
BeleidsdoorlichtingBodem, water en reconstructie zandgebieden27A. 2010
     
Overig evaluatieonderzoek– Reconstructiewet27.11A. 2007
 Mid term evaluatie ILG27A. 2010

In 2007 zal de evaluatie van Reconstructiewet plaatsvinden. Bij de ILG afspraken is voorzien in een midtermevaluatie (MTE) in 2010. Hierbij zullen Rijk en provincies bestaande afspraken herijken over reconstructie, bodem & water.

In 2006 heeft het Ministerie van V&W de Maatschappelijke Kosten Batenanalyse (MKBA) voor water opgestart. Daarnaast zal het Ministerie van VROM een MKBA opstarten voor Bodemsanering en een separate evaluatie houden over het Bodembesluit (operationeel doel 27.12).

27.11 Reconstructie zandgebieden

Motivatie

Het realiseren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat door het verbeteren van de ruimtelijke structuur van de zandgebieden, in het bijzonder ten behoeve van de landbouw, natuur, milieu en water.

De reconstructie zandgebieden is als zodanig geen Rijksdoel, maar een gebiedscategorie waarbinnen diverse doelen worden gerealiseerd. Deze doelen liggen op het terrein van:

• Flankerend natuurbeleid binnen en buiten de EHS. Het betreft het terugdringen van ammoniakemissie, ontsnippering robuuste verbindingen en verdrogingbestrijding;

• Duurzaam waterbeheer en duurzaam bodemgebruik;

• Realiseren van duurzame landbouw;

• Overige Rijksdoelen.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving: de Reconstructiewet en de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG).

• Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Rijksconvenanten en -samenwerkingsverbanden, zoals het Bufferzoneconvenant en het Meerjarenprogramma Ontsnippering en het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2007StreefwaardePlanningBron
Aantal gerealiseerde reconstructieplannen0 plannen2006p.m. 12 plannen2015MJP-2

De vijf betrokken provincies hebben voor de in hun provincie gelegen reconstructiegebieden plannen opgesteld met bijbehorende uitvoeringsprogramma’s. De reconstructieplannen zijn inmiddels goedgekeurd door het Rijk en moeten in 2015 zijn uitgevoerd.

27.12 Bodem en water

Motivatie

In aansluiting op de doelen in het MJP2 en het ILG is onder het Beleidsartikel 27 een extra operationeel doel «Bodem en Water» opgenomen. Op dit OD worden de middelen verantwoord die vanuit VROM en V&W beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de ILG-doelen Waterkwaliteit, bodemsanering en duurzaam bodemgebruik. Vanwege een goede aansluiting tussen het MJP2, het ILG en de Rijksbegroting is er voor gekozen reeds nu dit OD in de LNV-begroting op te nemen.

Het bodemgebruik en de (water)bodemkwaliteit zijn op elkaar afgestemd. Realisatie vindt plaats binnen de kaders van o.a. de Beleidsbrief bodem en de Kaderrichtlijn Water. Verder vindt realisatie plaats van de gewenste bodemkwaliteit in het landelijk gebied door sanering, eveneens binnen kader van Beleidsbrief Bodem. Bij waterbodems is het doel het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit in het Nederlandse deel van de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems, plus de kwaliteit in de Noordzee. Voor waterkwaliteit, en daarnaast ook waterkwantiteit en veiligheid zie ook beleidsartikel 23 Natuur. De middelen voor deze OD zullen in de begroting 2008 worden opgenomen.

Instrumenten

• WILG per 1 januari 2007.

• Reconstructiewet.

• Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Nationale Beleidsbrief Bodem.

• Europese Bodemstrategie.

• EU Kaderrichtlijn Water.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Voor bodem en water zijn vooralsnog geen indicatoren opgenomen omdat de middelen pas vanaf 2008 beschikbaar komen. De indicatoren zijn dan ook nog in ontwikkeling met uitzondering van bodemsanering. Hiervoor zal de realisatie van het aantal bodemprestatie eenheden (BPE) maatgevend zijn.

2.3. De niet-beleidsartikelen

28 Nominaal en onvoorzien

Omschrijving

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
28 Nominaal en onvoorzien2005200620072008200920102011
Verplichtingen0000000
Uitgaven0000000
28.11 Prijsbijstelling0000000
28.12 Loonbijstelling0000000
28.13 Onvoorzien0000000
Ontvangsten       

28.11 Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen. De toerekening van de prijsbijstelling 2006 heeft inmiddels plaatsgevonden.

28.12 Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen en de overige specifieke salarismaatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premie sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de loongevoelige beleidsartikelen.

28.13 Onvoorzien

Onder artikel 28.13 «Onvoorzien» is de PIA inkooptaakstelling (professioneel Inkopen en aanbesteden) en de taakstelling elektronische overheid opgenomen waarmee de LNV-begroting is verlaagd. Deze taakstellingen zijn nu verdeeld over de relevante artikelen.

29 Algemeen

Omschrijving

Op dit artikel worden de uitgaven, zowel apparaat als programma, toegelicht die niet vallen onder de beleidsartikelen. Dit betreft de apparaatsuitgaven van een aantal algemene onderdelen van het kerndepartement, internationale contributies en de uitvoering van EU maatregelen door onder meer de productschappen.

Procentuele verdeling uitgaven 2007 over operationele doelstellingen en apparaat

Algemeen

kst-30800-XIV-2-15.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
29 Algemeen2005200620072008200920102011
Verplichtingen238 409221 530217 447220 411217 366217 361222 467
Uitgaven238 408225 216218 443218 207217 362217 357222 463
Programma-uitgaven49 61242 35443 68040 68040 68040 68040 680
29.11 Internationale contributies8 2568 42010 4217 4217 4217 4217 421
29.12 Uitvoering van EU-maatregelen41 35633 93433 25933 25933 25933 25933 259
Apparaatsuitgaven188 796182 862174 763177 527176 682176 677181 783
29.21 Apparaat188 796174 694166 680169 445168 599168 594173 704
29.22 Baten-lastendiensten08 1688 0838 0828 0838 0838 079
Ontvangsten420 646282 121281 944281 944281 944282 190281 823

29.11 Internationale contributies

LNV voldoet jaarlijks aan de contributieverplichtingen uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van internationale organisaties die zich bewegen op het beleidsterrein van LNV. De contributie aan de FAO (Food and Agricultural Organisation) van de Verenigde Naties is veruit de grootste en behelst ca. 80 procent van het budget voor internationale contributies. De FAO-contributie wordt toegerekend aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Dit is het cluster van buitenlanduitgaven en -ontvangsten op de Rijksbegroting.

29.12 Uitvoering van EU-maatregelen

Op dit artikel worden uitgaven geraamd die samenhangen met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Concreet gaat het hier om de interventiekosten, de medebewindskosten, de uitgaven uit hoofde van de apurementprocedure en de kosten van schikkingen die samenhangen met de uitvoering van de Regeling Superheffing. Onder «interventiekosten» worden de kosten van in-, op- en uitslag verstaan van de marktordeningproducten zuivel, rundvlees en granen.

De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan. Onder apurement vallen de uitgaven in het kader van financiële correcties door de Europese Commissie op de uitkering van Europese subsidies.

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Personeel algemene leiding en stafdirecties34 145
Personeel overige directies34 356
Materieel23 091
Materieel Ministerie algemeen en huisvesting37 181
Overig personeel en post-actieven37 907
Bijdrage aan AID8 083
Totaal apparaatsuitgaven174 763

Personeel algemene leiding en stafdirecties betreffen de personele uitgaven van de algemene leiding en de stafdirecties Bureau Bestuursraad, Personeel en Organisatie, Financieel Economische Zaken, Informatiemanagement en Facilitaire Zaken, de Auditdienst en de directie Voorlichting.

Personeel overige directies betreffen de personele uitgaven voor de directies Juridische Zaken, Internationale Zaken (inclusief de vertegenwoordiging buitenland) Regionale Zaken en de projectdirecties.

Op dit artikel worden tevens de algemene concernbrede materiële uitgaven geraamd, zoals huisvestings- en automatiseringsuitgaven, die niet zijn toe te rekenen aan de beleidsartikelen.

Voorts wordt geraamd de bijdrage voor opsporingsactiviteiten van de AID. Voor deze activiteiten is vooraf niet aan te geven ten laste van welk beleidsartikel een opsporingsonderzoek plaats vindt. In het jaarverslag zal deze toedeling naar beleidsartikelen voor de opsporingsactiviteiten wel plaatsvinden.

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2007
Landbouwheffingen270 000
EU-ontvangsten5 684
Overige ontvangsten6 260
Totaal ontvangsten281 944

De ontvangsten hebben met name betrekking op de landbouwheffingen. In de bijlage Europese geldstromen worden de ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen nader toegelicht. Daarnaast worden op dit artikel ontvangsten geraamd voor de uitvoering van EU-landbouwmaatregelen. Tot slot is sprake van diverse overige ontvangsten, met name apparaatsontvangsten.

3. BEDRIJFSVOERING

Organisatorische ontwikkelingen

De met de Houtskoolschets van 2002 ingezette herinrichting van de LNV-organisatie is in 2006 nagenoeg afgerond. Aan de orde is nog de bundeling van financieel-uitvoerende taken van het kernministerie en van de ondersteunende personeelsgerichte taken. Dit laatste houdt verband met de beoogde vorming van een Rijksbreed P-direkt. Oogmerk is dat de nieuwe gevormde Dienst Uitvoering ICT (Dictu) een baten-lasten dienst wordt. In 2007 start de voorhangprocedure.

Uit de prognoses van de ontwikkelingen van het personeelsbestand afgezet tegen de prognoses van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt blijkt dat LNV extra moet investeren in arbeidsmarktbeleid om ook op termijn de juiste mensen te kunnen werven en behouden. Daartoe is een scenario-instrument ontwikkeld waarmee binnen LNV per dienstonderdeel de behoefte kan worden bepaald. In 2007 zal dit breder binnen LNV worden toegepast. In dat kader wordt ook de extra inzet op diversiteitsbeleid en leeftijdsbeleid in 2007 voortgezet.

Een vergroting van de wendbaarheid en flexibiliteit van de Rijksoverheid is een belangrijk beleidsdoel waaraan LNV in 2007 werkt zowel in de eigen organisatie als in interdepartementaal verband.

Pilot baten-lasten verantwoording

Conform de afspraak met de Tweede Kamer zal over 2007 naast de wettelijk voorgeschreven verantwoording in het Jaarverslag eveneens een zgn baten-lasten verantwoording worden afgelegd. Het is de bedoeling via deze pilot inzicht te verwerven over drie domeinen:

• Ontstaat er beter informatie, met name voor het Parlement, over de kosten van beleid, bezien vanuit een meerjarig kader.

• Wordt de bedrijfsvoering binnen een departement doelmatiger.

• Wat zijn de mogelijke consequenties voor een rijksbrede invoering van het baten-lastenstelsel.

Een projectorganisatie bij LNV bereidt samen met Financiën de te treffen maatregelen en voorzieningen alsmede de realisatie van deze «andere verantwoording» over Hoofdstuk XIV voor.

Europese geldstromen

De aanwijzing van Dienst Regelingen van LNV als Nederlandse Certificeringsautoriteit voor betalingsaanvragen bij de Europese Structuurfondsen krijgt in 2007, het eerste jaar van de nieuwe EU-programmaperiode die tot 2013 loopt, effect. Daarnaast zal DR met ingang van het EU-begrotingsjaar 2007 (dat op 15 oktober a.s. aanvangt) de zgn. betaalorgaanfunctie voor maatregelen gefinancierd uit het Europees Landbouw garantiefonds (ELGF) overnemen van de productschappen. De productschappen blijven wel in medebewind als gedelegeerde organen mede-uitvoerder van de regelingen. De Dienst Landelijk gebied (DLG) is aangewezen voor de uitvoering van de maatregelen gefinancierd uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). De nieuwe financieringsverordening van de EU leidt onder meer tot de introductie van een «borgingsverklaring» (af te geven door het hoofd van een betaalorgaan bij de jaardeclaratie) en een nieuwe verdeling tussen EU en lidstaat van de financiële last (50/50) bij lang openstaande terugvorderingen van betalingen aan eindbegunstigden.

P-Direkt

LNV neemt deel aan de interdepartementale samenwerking op het vlak van salarisbetaling en de adminstratieve personeelsprocessen. In dat kader heeft LNV een eigen kwaliteits-en efficiency traject ingezet. Voor 2007 zal LNV blijven aansluiten bij de interdepartementaal afgesproken deelprojecten.

Interdepartementaal HR Ontwikkel- en Expertisecentrum (OC/EC)

Doel van het interdepartementaal HR Ontwikkel- en Expertisecentrum (OC/EC) is efficiency- en kwaliteitsverbetering van de HR-functie binnen het Rijk door het gezamenlijk met alle departementen ontwikkelen van HR-instrumenten en het bundelen van de op de verschillende departementen aanwezige expertise. In 2006 heeft LNV financieel en personeel bijgedragen aan de ontwikkeling van OC/EC. In 2007 zal LNV middels OC/EC bij blijven dragen aan de verbetering van kwaliteit en doelmatigheid van de HR-functie van het Rijk.

Programma elektronische dienstverlening

Het programma elektronische dienstverlening (EDV) beoogt de elektronische dienstverlening aan de doelgroepen van LNV gestructureerd en versneld uit te bouwen. De ambitie is om iedere nieuwe of vernieuwde regelgeving volledig elektronisch ondersteund aan te bieden. EDV ontwikkelt de instrumenten die dat mogelijk maken en geeft daarmee tevens invulling aan een aantal acties uit het Programma Andere Overheid. In 2007 zal tenminste 65% van de diensten van LNV via internet of anderszins elektronisch worden aangeboden, met de bedoeling om de hele transactie elektronisch af te handelen. Daarnaast zal het in 2007 voor doelgroepen mogelijk zijn om in «Mijn LNV Dossier» de eigen gegevens via internet in te zien en enkele daarvan te wijzigen.

Programma Andere Overheid

Belangrijk accent voor LNV ligt op vermindering van regeldruk en administratieve lasten. Hoewel de taakstelling voor 2007 inmiddels al gerealiseerd, gaat de inzet van LNV op dit thema onverminderd door. Ook de rijksbrede aanpak ter vermindering van het aantal vergunningen speelt hier een rol. Het onderzoek naar beleving van administratieve lasten krijgt steeds meer nadruk.

4. DIENSTEN DIE EEN BATEN-LASTENSTELSEL VOEREN

Algemene Inspectie Dienst (AID)

Profiel

De Algemene Inspectiedienst (AID) is een handhavingorganisatie van het ministerie van LNV die, door middel van de instrumenten controle, verificatie en opsporing, de naleving van de LNV-regelgeving op programmatische wijze bevordert. Waar effectief uit oogpunt van naleving wordt de inzet van hiervoor bedoelde instrumenten begeleid door handhavingcommunicatie. Op basis van waarnemingen en ervaringen in de handhavingpraktijk adviseert de AID de minister en beleidsdirecties van LNV over voorgenomen of reeds vigerend beleid en regelgeving. Ten behoeve van de uitvoering van deze taak beschikken de ambtenaren AID over toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden worden in onderlinge samenhang ingezet. Opsporing vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2007

Bedragen x € 1 000
 2005 realisatie200620072008200920102011
Baten       
opbrengst moederdepartement60 19963 63759 24856 71556 51756 51756 496
opbrengst overige departementen       
opbrengst derden832300300300300300300
rentebaten91404040404040
buitengewone baten0000000
exploitatiebijdrage0000000
Totale baten61 12263 97759 58857 05556 85756 85756 836
        
Lasten       
apparaatskosten       
* personele kosten39 90542 65838 37236 54937 02637 02037 099
* materiele kosten16 16617 52816 82115 04513 71613 04512 769
rentelasten225412547628673689679
afschrijvingskosten       
* materieel2 2392 4382 9433 6814 0764 4474 542
* immaterieel7159419051 1521 3661 6561 747
dotaties voorzieningen0000000
buitengewone lasten0000000
Totale lasten59 25063 97759 58857 05556 85756 85756 836
        
Saldo van baten en lasten1 872000000

Baten

Opbrengst moederdepartement

Van het moederdepartement wordt jaarlijks een opdracht ontvangen, zoals afgesproken in het aansturingprotocol AID. De opbrengst van de AID wordt gevormd door te leveren diensten in aantallen productieve uren te vermenigvuldigen met de vastgestelde prijs. Voor de omzet van de AID is uitgegaan van de bedragen zoals opgenomen in de meerjarenbegroting LNV.

In onderstaande tabel is aangegeven hoe de totale omzet van de AID over vijf producten is verdeeld. Inmiddels is een traject gestart, waarin programmatisch handhaven centraal staat. De uitkomst hiervan zal invloed hebben op de toekomstige productencatalogus.

Producten en omzetaandeel (%)
 200520062007
Product   
Controle70,567,572
Verificatie131612,5
Opsporing131413
Beleidsadvisering322
Handhavingscommunicatie0,50,50,5
Totaal100100100

Opbrengst derden

De reguliere opbrengsten derden hebben betrekking op:

de ontvangen vergoeding voor het gebruik van dienstauto’s door medewerkers, subsidies voor investeringen in handhavinginstrumentarium door de Europese Cie en incidentele dienstverlening aan andere handhavingorganisaties.

Rentebaten

De rentebaten worden verkregen uit het positieve saldo op de rekening courant en het plaatsen van termijndeposito’s. Er is gerekend met de rentetarieven voor deposito’s welke, afhankelijk van de looptijd, variëren van 1,86 tot 1,89%.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel.

Voor 2007 is uitgegaan van een gemiddelde personele formatie van 725 fte. De gemiddelde personele kosten per fte bedragen in 2007 circa 53 duizend euro.

De gemiddelde personele bezetting zal zich ontwikkelen naar gelang de omvang van de opdracht die de komende jaren door de opdrachtgevers bij de AID wordt neergelegd. De meerjarenbegroting laat thans een dalende trend zien. Gezien de daling van het werkpakket is er in de begroting van uitgegaan dat vanaf het jaar 2007 geen externe krachten meer zullen worden ingehuurd. Bovendien is er rekening gehouden met een daling van het personeelsbestand door natuurlijk verloop.

Materiële kosten

De voor 2007 begrote materiële kosten bestaan uit beleidsondersteunende specifieke kosten (1,4 mln. euro), de directe kosten voor de operationele uitvoering (6,9 mln. euro) en indirecte kosten (8,5 mln. euro).

Specifieke kosten hebben betrekking op (veelal) constante kosten die een specifieke en eenduidige relatie hebben met één product. Een voorbeeld hiervan zijn de kosten die het gevolg zijn van externe ondersteuning bij visserijcontroles. Directe materiële kosten hebben een direct, ondersteunend verband met de uitvoering van een bepaalde controle- of opsporingsactiviteit. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten van dienstauto’s, telefonie en dergelijke.

Rentelasten

De rentelasten zijn het gevolg van de leningen die de AID afsluit voor investeringen via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten volgen uit de geraamde boekwaarde van de activa per 1 januari van elk jaar. Bij de waarde van de activa wordt rekening gehouden met het meerjarig investeringsprogramma van de AID. Dit programma is gericht op continuïteit. Daarbij wordt ook rekening gehouden met noodzakelijke investeringen om nieuwe wetgevingscomplexen te kunnen handhaven.

De ambitie is om de jaarlijkse investeringen op termijn in de pas te laten lopen met de jaarlijkse afschrijvingen. De economische levensduur van de verschillende activaklassen zijn in overeenstemming met de richtlijnen van het Ministerie van Financiën.

Saldo van baten en lasten

Het begrote saldo van baten en lasten is nul.

Kasstroomoverzicht 2007

Bedragen x € 1 000
  2005 realisatie2006 prognose20072008200920102011
1.Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)04 6923 5703 1662 9162 3071 140
2.Totaal operationele kasstroom8 2001 5522 7224 1074 4164 7454 870
3a. -/-totaal investeringen– 12 075– 6 818– 6 083– 5 985– 6 125– 6 125– 6 125
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen147250250250250250250
3.Totaal investeringskasstroom– 11 928– 6 568– 5 833– 5 735– 5 875– 5 875– 5 875
4a. -/-eenmalige uitkering aan moederdepartement0000000
4b. +eenmalige storting door moederdepartement0000000
4c. -/-aflossingen op leningen– 2 822– 2 924– 3 376– 4 607– 5 275– 6 162– 6 615
4d. +beroep op leenfaciliteit11 2426 8186 0835 9856 1256 1256 125
4.Totaal financieringskasstroom8 4203 8942 7071 378850– 37– 490
5.Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4)4 6923 5703 1662 9162 3071 140– 355

Toelichting

Dit kasstroomoverzicht toont dat de AID meerjarig een positief saldo op de rekening courant bij het Ministerie van Financiën voorziet. De investeringen zijn gebaseerd op de meerjarige investeringsbegroting van de AID. De investeringen in immateriële vaste activa hebben hoofdzakelijk betrekking op de aanschaf van nieuwe beleidsondersteunende informatiesystemen en de update van bestaande systemen. De investeringen in materiële vaste activa hebben betrekking op de reguliere vervangingsinvesteringen voor ICT, vervoermiddelen en inventaris. De stijging van de investeringen leidt ook tot stijgingen van de jaarlijkse aflossingen bij het Ministerie van Financiën.

Prestaties

De prestaties die de AID levert worden gevormd door het aantal directe uren per product/dienst waarvoor de AID een opdracht heeft gekregen en de daarmee bereikte resultaten. Deze resultaten worden onder meer gemeten door middel van een aantal doelmatigheidscriteria.

Doelmatigheidsgegevens

Meetplan doelmatigheid

De AID onderscheidt een mix van indicatoren en prikkels ten behoeve van het meten van de doelmatigheid. Deze kengetallen zijn opgenomen in een meetplan. De meeste normen hebben een relatief vast karakter. Met name de efficiencynormen zullen de komende jaren verder worden aangescherpt met gemiddeld 0,5 à 1% per jaar. De normering voor het ziekteverzuim is op de Verbaannorm afgestemd en zal derhalve meebewegen met onder andere de demografische samenstelling van het personeelsbestand.

Normering meetplan doelmatigheid AID
 200520062007
Gegronde klachten versus contacten met gecontroleerden (%)0,01960,01960,0196
Goedkeurende accountantsverklaringJaJaJa
Gemiddelde kostprijs (€/ uur)76,4773,9279,00
Gerealiseerde verkoopbare uren als percentage totale aanbod productieve formatie (%)100100100
Ziekteverzuim (%)5,24,34,3
Treffers bij selecte controles (%)151515
Tijdigheid uitgevoerde verificaties (%)607080
Kosten per controle (€/stuk)910900895
Kosten per verificatie (€/stuk)602600595
Kosten per onderzoek (€/stuk)324. 500320 000315 000

De mate van selectiviteit van controles bepaalt onder meer de effectiviteit van de AID: het gericht controleren daar waar de kans op overtreding (treffers) zo groot mogelijk is geeft een maximaal effect van het instrument handhaving. De kwaliteit van risicoanalyse beïnvloedt het percentage treffers. Het percentage treffers bij de selecte controles is een indicator voor de kwaliteit van het product controle.

Op basis van risicoanalyse is door de betaalorganen en/of de Europese Commissie bepaald dat verificaties binnen een bepaalde periode uitgevoerd moeten worden. Het percentage tijdig uitgevoerde verificaties is een indicator voor de kwaliteit van het product verificatie.

Met de opdrachtgevers is dan ook afgesproken dat met de indicatoren treffers bij de selecte controles en tijdig uitgevoerde verificaties de kwaliteit wordt gemeten en deze direct invloed heeft op de bekostiging van de output van de AID. Deze indicatoren omvatten ongeveer 80% van de output van de AID. De AID heeft over 2005 een genormeerde doelmatigheid met gemiddeld 18% overtroffen. De ervaringen met het doelmatigheidsmeetplan zijn positief. De AID zal in de aanloop naar 2007 bezien op welke wijze het meetplan op basis van voortschrijdend inzicht verder kan worden verbeterd.

De implementatie van het concept «programmatisch handhaven» zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot een aanpassing van de kwaliteitsindicatoren die van toepassing zijn op de primaire processen. Deze zullen in toenemende mate worden gericht op effectmeting (outcome) in plaats van output.

Met betrekking tot de kwaliteit van de AID worden – naast monitoring met behulp van de genoemde indicatoren – ook kwaliteitsaudits uitgevoerd door onder meer de interne auditafdeling, die nagaat of er conform de wet- en regelgeving en AO’s door de AID wordt gewerkt. Daarnaast voert de Europese Commissie ten aanzien van betaalorgaanactiviteiten inspecties uit op de werkwijze en uitvoering van de AID.

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

Profiel

De Dienst Landelijk Gebied is een uitvoerende dienst van LNV die in opdracht van het Rijk, provincies en andere overheden beleid voor het inrichten van groene gebieden voor Natuur, Recreatie, Milieu en Landbouw, vertaalt naar uitvoering in concrete projecten. DLG verwerft hiervoor via het Bureau Beheer Landbouwgronden gronden, richt die gronden opnieuw in en draagt gebieden vervolgens over aan gebiedsbeherende instanties en agrariërs. Daarnaast worden geldstromen bij elkaar gebracht. DLG zoekt naar samenwerking en oplossingen die passen bij de (bestuurlijke) wensen en de eigenschappen van het gebied. Als EU-betaalorgaan is DLG verantwoordelijk voor het uitbetalen van een breed scala aan POP-regelingen.

De producten van DLG ten behoeve van LNV en provincies zijn gericht op uitvoeren van beleid dat is vastgelegd in de LNV-begroting in de artikelen 21, 22, 23, 24 en 27.

DLG werkt binnen één opdracht doorgaans voor meerdere overheden, gericht op het realiseren van publieke doelen. De kracht van DLG ligt in de combinatie van het kennen van het gebied, het kennen van de mensen in het gebied en het kennen van het beleid van verschillende overheden.

De invoering van het ILG betekent onder meer dat de provincies rechtstreeks opdrachtgever worden van DLG bij het inzetten van Rijksmiddelen. In het kader van het ILG worden hierover afspraken gemaakt met de provincies. De aansturing, werkprocessen en wijze van verantwoording van DLG veranderen hierdoor substantieel.

Het werkgebied van DLG is zeer divers. DLG werkt aan ruim 150 gebiedsgerichte projecten in het landelijk gebied. Waar voorheen projecten een lange looptijd hadden, zijn de landinrichtingsprojecten tegenwoordig opgeknipt in termijnen met kortere doorlooptijden. Daarbij worden steeds vaker nieuwe media als internet en GIS-visualisaties ingezet.

DLG stimuleert en begeleidt grondeigenaren zoveel mogelijk om gronden vrijwillig te ruilen. Eén derde van de groenprojecten van DLG ligt binnen een straal van 10 km van de grote steden. DLG helpt steden (zoals Rotterdam en Breda) met ontwikkelingsgericht werken, PPS-constructies en anticiperend aankopen, de groenprojecten in de stadsranden te realiseren. DLG/BBL koopt daarnaast grond aan voor de realisatie van de EHS.

De producten/diensten van DLG zijn weergegeven in onderstaande tabel.

BedrijfsprocesProduct/Dienst
1. Omzetten grond1.1 Verwerving grond
 1.2 Vervreemding grond
 1.3 Exploitatie grond
2. Inrichten landelijk gebied2.1 Planvorming
 2.2 Planuitvoering
3. Uitvoeren subsidieregelingen3.1 Adviezen aanvragen
 3.2 Uitvoering subsidieregelingen
4. Adviseren4.1 Advisering algemeen en beleid
 4.2 Informatieverstrekking

De grondverwervingtransacties die plaatsvinden in het bedrijfsproces Omzetten grond (1.) worden verricht door het ZBO Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). De medewerkers van DLG voeren de werkzaamheden uit voor BBL.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2007

Bedragen x € 1 000
 2005200620072008200920102011
Baten       
Opbrengst moederdepartement79 02673 01192 46896 44593 34891 08887 041
Opbrengst overige departementen8711 9322 2342 2662 3372 5202 629
Opbrengst derden13 2399 0399 3499 4819 78110 54411 002
Rentebaten240292514514514514514
Buitengewone baten000000
Exploitatiebijdrage000000
Verborgen opbrengsten6 7186 8006 8006 8006 8006 8006 800
Totale baten100 09491 074111 365115 506112 780111 466107 986
        
Lasten       
Apparaatskosten       
* personeel69 06558 41275 74677 05074 92273 83771 083
* materieel17 22619 58519 74420 96220 67420 98220 915
Rentelasten239621823954758616539
Afschrijvingskosten       
* materieel2 5162 5084 0893 7255 1444 6684 370
* immaterieel8172 6984 0635 9154 3824 4634 179
Dotaties aan voorzieningen2 636450100100100100100
Buitengewone lasten39000000
Verborgen lasten6 7186 8006 8006 8006 8006 8006 800
Totale lasten99 25691 074111 365115 506112 780111 466107 986
        
Saldo van baten en lasten838000000

Baten

Het moederdepartement geeft jaarlijks een opdracht aan DLG, zoals afgesproken in het aansturingprotocol DLG. In die opdracht wordt vastgesteld welke werkzaamheden DLG verricht en welke bijdrage van het moederdepartement hiervoor wordt ontvangen.

De opbrengsten overige departementen hebben voornamelijk betrekking op het ministerie van Verkeer en Waterstaat en samenwerkingsverbanden tussen diverse departementen.

De opbrengsten derden hebben voornamelijk betrekking op provincies en samenwerkingsverbanden waarin ook gemeenten en waterschappen participeren.

Rentebaten: gerekend is met 1,49% rente.

De verborgen opbrengsten betreffen huisvestingskosten, voor zover deze kosten en opbrengsten niet via de rekening van DLG lopen.

Lasten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel. De gemiddelde sterkte ambtelijk personeel is geraamd op 1232 fte tegen een gemiddelde prijs van € 52 191.

Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om werk te kunnen uitvoeren. Het betreft o.a. kosten verband houdend met de DICTU.

De materiële kosten bestaan uit personeelsgerelateerde kosten (reis- en verblijfskosten, opleidingskosten) 27%, bureaukosten 16%, huisvestingskosten 32%, automatiseringsuitgaven 5% en overige kosten (waaronder diensten derden) 9%. Onder de materiële kosten vallen ook de (additionele) uitvoeringskosten voor opdrachten van het moederdepartement en voor opdrachten voor tweeden en derden, 11%.

De rentelasten vloeien voort uit de financiering van de investeringen van DLG via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. De gehanteerde rentepercentages zijn:

3 jaar: 2,52%

4 jaar: 2,64%

7 jaar: 3,00%

De afschrijvingskosten hebben betrekking op materiële en immateriële vaste activa. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van DLG. De afschrijvingen vinden lineair plaats met een afschrijvingstermijn van 3 tot 7 jaar.

Onder de materiële activa vallen onder andere kantoorverbouwingen en kantoorinventaris, beide met een afschrijvingstermijn van 7 jaar, en computerhardware met een afschrijvingstermijn van 4 jaar. De immateriële vaste activa betreffen voor het grootste deel software uit eigen ontwikkeling met een afschrijvingstermijn van 4 jaar en daarnaast uit softwarelicenties die in 3 jaar worden afgeschreven. Deze software is door extern personeel ontwikkeld.

Dotaties aan voorzieningen: als dotaties aan voorzieningen zijn opgenomen: dubieuze debiteuren.

De verborgen lasten betreffen huisvestingskosten, voor zover deze kosten en opbrengsten niet via de rekening van DLG lopen.

Het saldo van baten en lasten is nul.

Kasstroomoverzicht 2007

Bedragen x € 1 000
  2005 realisatie2006 prognose20072008200920102011
1.Rekeningcourant RIC 1 januari7 98511 79111 79111 79111 79111 79111 791
2.Totaal operationele kasstroom3 6395 2068 1539 6409 5279 1318 549
3a. -/-totaal investeringen– 3 996– 16 475– 16 095– 5 800– 3 300– 9 163– 9 163
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen1 185000000
3.Totaal investeringskasstroom– 2 811– 16 475– 16 095– 5 800– 3 300– 9 163– 9 163
4a. -/-uitkering aan moederdepartement– 546000000
4b. +storting door moederdepartement0000000
4c. -/-aflossingen op leningen– 2 538– 5 206– 8 153– 9 640– 9 527– 9 131– 8 549
4d. +beroep op leenfaciliteit6 06216 47516 0955 8003 3009 1639 163
4.Totaal financieringskasstroom2 97811 2697 942– 3 840– 6 22732614
5.Rekeningcourant RIC 31 december (incl. deposito)11 79111 79111 79111 79111 79111 79111 791

Toelichting

De stijging van de operationele kasstroom (vanaf 2006) wordt met name veroorzaakt door stijging van de afschrijvingskosten als gevolg van investeringen.

De investeringen betreffen vervangingsinvesteringen van bestaande materiële en immateriële vaste activa. Het bedrag voor 2007 is als volgt opgebouwd:

– Verbouwingen € 4,58 mln

– Hard- en software, inventaris, overige materiële vaste activa € 3,52 mln

– Immateriële vaste activa (software uit eigen ontwikkeling) € 8,00 mln

Prestaties

De prestaties die DLG levert worden gevormd door het aantal directe uren per product/dienst waartoe DLG een opdracht heeft verkregen en de daarmee bereikte resultaten.

Uren en % van totaal uren
ProductenRealisatie 2005Raming 2006Raming 2007
Verwerving grond116 25912%117 07812%118 23011%
Vervreemding grond19 2452%19 5132%37 5743%
Exploitatie grond18 2172%19 5132%22 3582%
Planvorming111 60511%107 32111%119 27011%
Planuitvoering408 92442%370 74638%532 57548%
Adviezen aanvragen66 8697%48 7825%68 6616%
Uitvoering subsidieregelingen92 3399%78 0528%108 94510%
Advisering algemeen en beleid125 40513%146 34715%81 8127%
Informatieverstrekking25 8463%68 2957%17 2912%
Totaal984 709100%975 648100%1 106 716100%
Aantallen
ProductenPrestatieRealisatie 2005Raming 2006Raming 2007
Verwerving grondHa verworven8 8006 4146 500
Vervreemding grondHa vervreemd6 5005 5538 000
Exploitatie grondHa gemiddeld in bezit43 70041 74042000
PlanvormingHa onderhanden283 910348 469380 000
PlanuitvoeringHa onderhanden638 762562 059700 000
Adviezen aanvragenGeleverde adviezen aanvragen5 7506 7977 000
Advisering algemeen en beleidSchriftelijke Adviesopdrachten 1e, 2e en 3e232146100
InformatieverstrekkingN.v.t.   

De cijfers geven het resultaat van de realisatie over 2005 alsmede een raming van de indicatoren over 2006 en 2007. De prestatie-indicatoren geven een beeld van wat DLG realiseert met de inzet van uren op de verschillende producten van DLG. Daar de inzet van aantallen uren per product niet geheel door DLG is te beïnvloeden maar deze wel een directe relatie hebben met de daar tegenover staande prestaties, is DLG niet af te rekenen op verschuivingen in prestaties.

De cijfers m.b.t. grond hebben betrekking op opdrachten eersten, tweeden en derden en zijn excl. toedeling en inbreng van het Bureau Beheer Landbouwgronden in landinrichtingsprojecten.

Projecten die DLG uitvoert dragen veelal bij aan realisatie van meerdere beleidsartikelen. Producten zijn daarom niet rechtstreeks aan één artikel te koppelen.

Doelmatigheidsgegevens

Doelmatigheidsindicatorenrealisatie 2005raming 2006raming 2007
Gem. aantal direct productieve uren per fte werkzaam in de projecten1 1501 1601 170
Verhouding tussen directe en indirecte uren67%/33%65,4%/34,6%66%/34%
Verhouding tussen directe en indirecte uren waarbij fin toeslag is toegerekend aan dir uren70%/30%69%/31%69%/31%
Gemiddelde prijs per uur (LNV tarief)€ 86,33€ 89,2988,84

Plantenziektenkundige Dienst (PD)

Profiel

De Plantenziektenkundige Dienst (PD) ondergaat in 2007 een verandering. De dienst draagt het grootste deel van de uitvoeringsinspecties op het gebied van weren en vrijwaren over aan de keuringsdiensten. Het hoofdaccent van de PD komt daarmee te liggen bij toezicht-op-toezicht.

In deze hoedanigheid draagt de dienst bij aan de volgende beleidsdoelen:

• Het voorkomen dat ziekten en plagen en ongewenste planten binnen Nederland en over de wereld worden verspreid (weren en vrijwaren);

• De bevordering van een duurzame beheersing van ziekten en plagen (monitoren, beheersen en bestrijden);

• Borgen van de kwaliteit van uitbestede taken (operationele sturing en operationeel toezicht);

• Het behoud en ontwikkeling van kennis op het gebied van plantgezondheid.

De PD realiseert deze beleidsdoelen door:

• Advisering, vertegenwoordiging en beleidsimplementatie op gebied van fytosanitair en natuur beleid in opdracht van LNV;

• Kennis- en methodenontwikkeling binnen het werkveld plantgezondheid;

• Uitvoering van wettelijke taken (o.a. inspecties, certificaten, operationeel toezicht, diagnoses en beschikkingen);

• Kaderstellend referentielaboratorium op het gebied van fytosanitaire diagnostiek.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2007

Bedragen x € 1 000
 2005200620072008200920102011
Baten       
opbrengst moederdepartement14 40015 85014 78714 71314 71514 71414 710
opbrengst overige departementen       
opbrengst derden15 18314 7002 1502 1502 1502 1502 150
rentebaten44505050505050
buitengewone baten381
Bijzondere baten4
exploitatiebijdrage       
Totale baten30 01230 60016 98716 91316 91516 91416 910
        
Lasten       
apparaatskosten       
* personele kosten18 28419 3898 8778 7288 7308 7298 725
* materiele kosten11 4579 9006 8006 8756 8756 8756 875
rentelasten202150280280280280280
afschrijvingskosten       
* materieel650570600600600600600
* immaterieel444450400400400400400
dotaties voorzieningen134303030303030
Bijzondere lasten39
Totale lasten31 21030 48916 98716 91316 91516 91416 910
        
Saldo van baten en lasten– 1 19811100000

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst van het moederdepartement bedraagt € 14,8 mln. Dit betreft een vergoeding voor de uitvoering van wettelijke taken, advies, vertegenwoordiging, beleidsimplementatie en kennis en methodenontwikkeling.

Omschrijvingen (x € 1 000)Bedragen
Inspecties2 641
Audits654
Diagnoses en adviezen2 196
Adviezen derden en overige overheden2 585
Beschikkingen101
Implementatie4 063
Kennis2 547
Totaal14 787

Opbrengst derden

De opbrengsten derden hebben betrekking op uitvoering van wettelijke taken en opdrachten derden.

OmschrijvingenBedragen
Inspecties200
Audits200
Diagnoses en adviezen500
Adviezen derden en overige overheden1 000
Beschikkingen250
Totaal2 150

Lasten

Personele kosten

De personeelkosten van € 8,9 mln. zijn gebaseerd op een formatie van 169 fte in 2007 en 168 fte in de jaren daarna. De gemiddelde kosten per fte (ambtelijk personeel) bedragen € 49 000.

Materiële kosten

De materiële kosten bedragen € 6,8 mln. Deze kosten bestaan onder andere uit de huisvestingskosten (huur RGD, onderhoud, gas, water en licht, circa 42%) en het onderhoud aan ICT-systemen (circa 23%).

Rentelasten

De rentelasten hebben met name betrekking op leningen, waarbij van de Regeling Leen- en depositofaciliteit is gebruik gemaakt. De rentepercentages zijn afhankelijk van de looptijd van de leningen en varieert van 2,52% tot 5,55%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten bedragen € 1,0 mln. De afschrijvingskosten zijn uitgeplitst naar materiële en immateriële afschrijvingen. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor automatiseringsapparatuur en datacommunicatie bedraagt 3 jaar. De gebruikte afschrijvingstermijn voor investeringen in inventaris, installaties laboratorium en telecommunicatie is 5 jaar en afschrijvingen op inventaris is 10 jaar.

Dotaties aan voorzieningen

De dotatie voorzieningen betreffen dotaties assurantie eigen risico en dubieuze debiteuren.

Saldo van baten en lasten

Het saldo van baten en lasten is nihil.

Kasstroomoverzicht 2007

Bedragen x € 1 000
  2005200620072008200920102011
1.Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)1 989892973793613433253
2.Totaal operationele kasstroom6231 1511 0201 0201 0201 0201 020
3a. -/-totaal investeringen– 951– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000
3b. +/+totaal boekwaarde desinvesteringen     
         
3.Totaal investeringskasstroom– 951– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000
4a. -/-eenmalige uitkering aan moederdepartement
4b. +/+eenmalige storting door moederdepartement130
4c. -/-aflossingen op leningen– 1 069– 1 200– 1 200– 1 200– 1 200– 1 200– 1 200
4d. +beroep op leenfaciliteit3002 0002 0002 0002 0002 0002 000
4.Totaal financieringskasstroom– 769930800800800800800
5.Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4)89297379361343325373

Toelichting

De investeringen hebben betrekking op het ontwikkelen en aanpassen van hardware, zodat onder andere wordt voldaan aan de uitkomsten van de instellingseisen baten-lastendiensten.

Prestaties

 2007
Inspecties28 490
Audits8 418
Diagnoses23 958
Beschikkingen6 475
Implementatie39 886
Advies34 059
Kennis24 994

Alle prestaties zijn vermeld in uren. In het kader van de implementatie van PlantKeur kunnen in de bovenstaande categorieën nog wijzigingen optreden.

Doelmatigheidsgegevens

Beheersingsindicatoren

 200520062007
1a. Bezetting (fte)339389168
2a. Productiviteit PD48%52%60%
3a. Facturabiliteit PDpm92%90%
4. Verhouding vast-inhuur88,4% 80%
5. Verzuimpercentage5,59%< 4,7%< 4,7%
6. Meldingsfrequentie1,75< 1,5< 1,5
7. Verzuimduur8,06< 15,04< 15,04
8. % P4 gesprekken68%100%100%

Doeltreffendheidsgegevens

Fytosanitaire indicatoren

 200520062007
1a Weren1,46%0,88%0,88%
2b Monitoren0,57%1%1%
3c Vrijwaren0,04%1%1%
4d Notificaties (inkomend)0,47%1%1%
5 Aantal Quick scans557676
6f Aantal PRA’s355
7 Tijdigheid opgelegde maatregel8,8 dgnpm8 dgn

Kennis

 200520062007
1 Expertbijdragen207150150
2 Publicaties252525
3 Eliminatiescenario’s3434
4 Diagnostische protocollen2323

Kwaliteit

Klanttevredenheid

 200520062007
1 Bezwaar201616
2 Klachten1788
3 Klanttevredenheid/Klachten product advies4>3,5>3,5
4 Doorlooptijd   
  Doorlooptijd inspecties58 minpmpm
  Doorlooptijd diagnoses94%nvtnvt

Dienst Regelingen (DR)

Profiel

De Dienst Regelingen (DR) is sedert 1 januari 2006 een baten-lastendienst van het Ministerie van LNV. DR heeft als ambitie om overheidsregelingen uit te voeren op een servicegerichte, transparante en toegankelijke wijze voor zowel de opdrachtgevers als de doelgroepen. Daartoe wordt hard gewerkt aan het transparanter maken van uitvoeringsprocessen en aan de communicatie met de sector.

Op termijn is het streven door middel van actieve acquisitie te komen tot 15 à 20% overheids-opdrachtgevers buiten LNV. DR streeft er naar partner in beleid voor opdrachtgevers te zijn, onder meer door het werken met uitvoeringsscenario’s waardoor kennis van de uitvoering wordt ingebracht in het beleidstraject.

Een belangrijke ambitie van DR is om uit te groeien tot het Europese Betaalorgaan van de overheid. DR is benoemd tot Certificerende Autoriteit voor de Structuurfondsen ESF en EFRO (de financiële gevolgen hiervan zijn nog niet verwerkt in deze begroting). Daarnaast wordt de Europese betaalfunctie overgenomen van de productschappen. De belangrijkste opdrachtgever van DR blijft het Ministerie van LNV. Naast enkele andere uitvoerende organisaties van LNV, zoals DLG en de AID, is de DR «huisuitvoerder» van LNV regelingen. De werkvelden waarop DR in opdracht van LNV werkzaam is, zijn onder meer:

• De uitvoering van EU-regelingen, verordeningen en verplichtingen;

• Identificatie en Registratie van dieren, relaties en bedrijven;

• Vergunningen en ontheffingen voor het landelijk gebied;

• Subsidieregelingen en financieringsregelingen;

• Het plattelandsontwikkelingsbeleid;

• Het mestbeleid;

• Facilitaire ondersteuning bij crisisbestrijding.

Het gaat hierbij enerzijds om het uitvoeren van subsidieregelingen (bijvoorbeeld: Bedrijfstoeslagregeling), waarbij de subsidieverkrijger «voordeel» heeft bij de uitvoering. Anderzijds gaat het om het uitvoeren van «regulerende regelingen» (bijvoorbeeld het mestbeleid, dat gericht is op het bereiken van milieudoelstellingen). Doelgroepen zijn enerzijds agrarische ondernemers, anderzijds organisaties als bijvoorbeeld natuurbeschermingsorganisaties.

Het takenpakket van DR is aan aanzienlijke wijzigingen onderhevig. Dit wordt niet alleen veroorzaakt door de genoemde ontwikkelingen op het gebied van Europees Betaalorgaan. Het in 2006 in exploitatie genomen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Nieuw Mestbeleid (NMB) heeft met name in 2007 gevolgen voor de omvang van het productenpakket. Een groot aantal oude regelingen komt met de invoering van deze twee belangrijke nieuwe regelingen te vervallen. Dit leidt per saldo tot een geleidelijke afbouw van het totale productenpakket.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2007

Bedragen x € 1 000
 2005200620072008200920102011
Baten       
opbrengst moederdepartement118 248147 179127 233108 292105 014105  513106 881
opbrengst overige departementen1 17420005871 6591 6591 6591 659
opbrengst derden21 61515 75010 78410 04810 04810 04810 048
rentebaten868600600600600600600
buitengewone baten0000000
exploitatiebijdrage0000000
Totale baten141 905165 529139 204120 599117 321117 820119 188
        
Lasten       
apparaatskosten       
* personele kosten67 81386 06373 09561 23058 35760 25162 018
* materiële kosten62 09163 27648 73040 82138 90440 16741 346
rentelasten6599341 1371 1371 1371 1371 137
afschrijvingskosten       
* materieel3 9132 459934681643532539
* immaterieel4 96612 79715 30816 73018 28015 73314 148
dotaties voorzieningen965000000
buitengewone lasten0000000
Totale lasten140 407165 529139 204120 599117 321117 820119 188
        
Saldo van baten en lasten1 498000000

Toelichting

Baten

De opbrengst moederdepartement betreft het budget ter uitvoering van LNV-opdrachten. In 2006 was sprake van een piek waarin zowel oude regelingen (Mac Sharry regelingen en oud Mestbeleid) nog werden uitgevoerd, maar tegelijkertijd nieuwe producten (GLB en NMB) in exploitatie zijn genomen. Vanaf 2007 is de opbrengst moederdepartement lager als gevolg van een afname in uitvoeringskosten voor GLB en NMB en de afbouw van de oude regelingen. In deze reeks zijn nog niet de gevolgen van de ontwikkelingen op het gebied van Europees Betaalorgaan verwerkt.

De opbrengst overige departementen hebben betrekking op de uitvoering van regelingen in opdracht van de Ministeries van VROM en BZK. Met name de crisisregelingen bij BZK zijn wat teruggelopen.

De opbrengst derden betreffen onder meer de opbrengsten uit hoofde van I&R activiteiten, Grondkamers, opdrachten voor gemeenten en overige opdrachtgevers.

De rentebaten hebben betrekking op de rentevergoeding over het saldo van de rekening-courant en deposito’s bij het Ministerie van Financiën.

Lasten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie. Het aantal ambtelijk personeel komt uit op ca. 1 300 fte’s.

De materiële kosten hebben betrekking op huisvestingskosten (huurkosten, schoonmaak onderhoud installaties, energiekosten etc.), automatiseringskosten, logistieke kosten, diensten derden en overig personeelsgebonden kosten (opleiding, reis- en verblijfkosten e.d.).

De rentelasten hebben betrekking op de financiering van de vaste activa d.m.v. leningen bij het Ministerie van Financiën.

De afschrijvingskosten bedragen € 16,2 mln. en hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. De afschrijvingen vinden lineair plaats en zijn gebaseerd op de historische aanschafwaarde met de volgende afschrijvingstermijnen:

Verbouwingen 10 jaar

Kantoorinventaris 7 jaar

Hardware en software 4 jaar

(Kantoor)machines en installaties 7 jaar

Transportmiddelen 5 jaar

Verbouwingen, kantoorinvantaris, (kantoor)machines en installaties, hardware en transportmiddelen vallen onder de materiële vaste activa. De immateriële vaste activa betreft met name de ICT-systemen die voor de uitvoering van de regelingen benodigd is. De afschrijvingen op materiële vaste activa lopen terug, omdat de ICT niet meer zelf door DR wordt aangeschaft, maar door de Dienst ICT-Uitvoering binnen LNV. De afschrijvingen op immateriële vaste activa nemen sterk toe als gevolg van de grote investeringen voor de uitvoering van het GLB en het NMB.

Saldo van baten en lasten

Het begrote saldo van baten en lasten is nul.

Kasstroomoverzicht 2007

Bedragen x € 1 000
  2005 realisatie2006 prognose20072008200920102011
1.Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)26 84636 97533 22632 63333 48134 45933 240
2.Totaal operationele kasstroom17 4917 25614 24215 41116 92314 26512 687
3a. -/-totaal investeringen– 20 690– 20 000– 12 400– 11 900– 17 651– 15 000– 15 000
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen180000000
3.Totaal investeringskasstroom– 20 510– 20 000– 12 400– 11 900– 17 651– 15 000– 15 000
4a. -/-eenmalige uitkering aan moederdepartement0000000
4b. +eenmalige storting door moederdepartement0000000
4c. -/-aflossingen op leningen– 6 267– 11 005– 14 835– 14 563– 15 945– 15 484– 14 257
4d. +beroep op leenfaciliteit19 41520 00012 40011 90017 65115 00015 000
4.Totaal financieringskasstroom13 1488 995– 2 435– 2 6631 706– 484743
5.Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)36 97533 22632 63333 48134 45933 24031 670

Toelichting

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal.

Prestaties

Artikel Beleidsartikel (aantal regelingen)Aantal prestaties (uitvoering)Integrale kosten(in € x mln.)
  200620072008200620072008200620072008
Art. 21 Duurzaam ondernemenInputgestuurd381010   9,011,67,7
 Outputgestuurd617266619 772401 956384 227117,494,879,2
 Subtotaal art. 21998276619 772401 956384 227126,4106,486,9
           
Art. 23 NatuurInputgestuurd311   – 0,20,0– 0,7
 Outputgestuurd12232347 09948 67248 67217,817,919,2
 Subtotaal art. 2315242447 09948 67248 67217,718,018,6
           
Art. 24 Landschap en recreatieInputgestuurd544   – 0,2– 0,0
 Outputgestuurd18333312 73811 29811 2980,70,90,7
 Subtotaal art. 2423373712 73811 29811 2980,70,70,7
           
Art. 25 Voedselkwaliteit en diergezondheidInputgestuurd121010   0,60,50,8
 Outputgestuurd514142 5459579571,01,00,8
 Subtotaal art. 251724242 5459579571,61,61,6
           
Art. 26 Kennis en InnovatieInputgestuurd1222   0,3– 0,0– 0,0
 Outputgestuurd512121 1251 4581 4580,40,60,6
 Subtotaal art. 261714141 1251 4581 4580,70,60,6
           
Eindtotaal 171181175683 279464 341446 612147,1127,2108,3

DR maakt in het prestatieoverzicht onderscheid tussen regelingen die inputgestuurd en outputgestuurd zijn, om zo de relatie tussen uitvoeringskosten en prestaties inzichtelijk te houden. Onder outputgestuurde regelingen wordt verstaan regelingen waaraan prestaties kunnen worden gekoppeld (bijv. aantal aanvragen of aantal vergunningen). Bij inputgestuurde regelingen (zoals het in stand houden van een virtuele crisisorganisatie) is dat niet het geval.

Het aantal prestaties neemt, in lijn met de uitvoeringskosten, in 2007 af. Vooral de afbouw van de regelingen die worden vervangen door de Bedrijfstoeslagregeling (BTR), en de afbouw van het Oud Mestbeleid, dragen hieraan bij.

Kwaliteitsindicatoren

In het agentschapstraject zijn formeel een aantal doelmatigheidsindicatoren vastgesteld voor begroting en verantwoording. Hieronder worden deze weergegeven.

In de nulmeting kwaliteitsindicatoren is een aantal normen voor 2006 voorgesteld richting de Tweede Kamer. Deze normen worden overgenomen in de doelmatigheidsindicatoren 2007.

Percentage gegronde bezwaren

DR besteedt aandacht aan het verbeteren van het bezwaar- en beroeptraject. Tegelijkertijd wordt hiermee energie gestoken in het terugdringen van het aantal gegrondverklaringen. DR verwacht in 2007 35% van de bezwaren gegrond te zullen verklaren, waarvan slechts 3% als gevolg van onjuist handelen van DR mag zijn.

Een risico dat zich in 2007 voordoet is dat vanuit de vaststelling van de initiële rechten (GLB/BTR) het aantal bezwaren toeneemt en hierdoor ook het aantal bezwaren dat gegrond wordt verklaard kan toenemen.

Omschrijving/jaar200520062007
Percentage gegrond53%35%35%

Uurtarief

In voorgaande jaren heeft DR het tarief constant weten te houden, ondanks de inflatie. In het tarief voor 2007 is een stijging in verband met gestegen kosten noodzakelijk.

Omschrijving/jaar200520062007
Uurtarief57,3857,3858,35

Score vanuit omgeving

DR blijft veel waarde hechten aan de tevredenheid van de doelgroep en stelt zichzelf als doel in 2007 opnieuw een verbetering in de relatie met de klant te bewerkstelligen. Dit wordt gemeten door een klanttevredenheidsonderzoek.

Omschrijving/jaar200520062007
Score6,27,07,0

Gerealiseerde productiviteit

De productiviteit van de ambtelijke medewerkers zegt iets over de doelmatigheid van bedrijfsvoering: hoe efficiënt is de dienst, gegeven de inzet van ambtelijk personeel, in het realiseren van haar doelstellingen en de uitvoering van haar productenpakket? Directe uren buiten jaarplan en indirecte (productieve) uren worden meegenomen. Uren voor ziekte en verlof worden buiten beschouwing gelaten. Hoe hoger dit percentage, hoe efficiënter het omzettingsproces beschikbare uren naar productieve uren. Dit heeft een kostenverlagend effect.

Omschrijving/jaar200520062007
Percentage79,2%76,5%76,5%

Telefonische bereikbaarheid

Een van de indicatoren die een groot effect heeft op de tevredenheid van de doelgroepen is de telefonische bereikbaarheid. De doelstelling voor 2007 is om 70% van de gesprekken binnen 20 seconden te beantwoorden.

Omschrijving/jaar200520062007
Telefonische bereikbaarheid88%70% binnen 20 seconden70% binnen 20 seconden

Aantal klachten

De ontvangen klachten zijn divers en variëren van te lange doorlooptijden en onjuiste registraties tot regelgeving en het beleid van LNV. De afwijking ten opzichte van 2005 komt doordat DR in 2006 volgens een nieuwe klachtenprocedure werkt waarbij klachten beter worden geregistreerd. Daarnaast worden brieven uit klantvriendelijke overwegingen eerder als formele klachtbrief aangemerkt en met de daarbij behorende procedure afgehandeld. DR stelt zichzelf als doel in 2007 minder dan 50 formele klachten te ontvangen.

Omschrijving/jaar200520062007
Aantal ontvangen formele klachtenbrieven1950< 50

Aantal incidenten met betrekking tot DR

Door middel van kwartaalrapportages en overige communicatie richting bijvoorbeeld de Tweede Kamer wil DR het aantal incidenten met betrekking tot de uitvoeringsaspecten van de diverse regelingen zo veel mogelijk beperken.

Omschrijving/jaar200520062007
Aantal incidenten waarover gesproken wordt dat te maken heeft met DRbeperktbeperktbeperkt

Doelgroep

Uit een evaluatie van de praktijkpanels, waarbij ook een enquête onder deelnemers is gehouden, blijkt dat het voor 82% van de deelnemers goed duidelijk is wat er met de uitkomsten wordt gedaan. De oorspronkelijke indicator betrof het aantal regelingen waarbij praktijkpanels werden ingezet. Deze iets gewijzigde indicator geeft beter het effect weer van de praktijkpanels.

Omschrijving/jaar200520062007
Tevredenheid praktijkpanels over opvolging adviezenvoldoendevoldoendevoldoende

Voedsel en Waren Autoriteit (VWA)

Profiel

De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) werkt aan veilig en gezond voedsel, veilige producten en gezonde dieren. Daartoe brengt de VWA risico’s in beeld, beoordeelt ze, communiceert erover met, en maakt ze beheersbaar in de samenleving.

De VWA draagt bij aan het beheersen en verminderen van gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Hiertoe bewaakt de VWA de veiligheid van voedsel, consumentenartikelen en diergezondheid in de hele productie- en handelsketen.

De VWA wil haar missie realiseren door het uitoefenen van drie kerntaken, die samen de strategische driehoek vormen:

• Toezicht op naleving van wet- en regelgeving op het gebied van voedsel, waren, diergezondheid en dierenwelzijn;

• Risicobeoordeling en onderzoek: het signaleren en analyseren van (mogelijke) bedreigingen en het uitvoeren van wetenschappelijke risicobeoordeling;

• Risicocommunicatie: het communiceren over risico’s en het beheersen en verminderen daarvan op basis van betrouwbare informatie.

De VWA ontvangt een bijdrage van het moederdepartement LNV(beleidsartikel 21 en 25) en van VWS (beleidsartikel 41).

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2007

Bedragen x € 1 000
 2005 realisatie200620072008200920102011
Baten       
opbrengst moederdepartement33 37225 36122 05718 28818 23718 23717 321
opbrengst overige departementen80 70076 71873 35673 35673 34873 34873 348
opbrengst DGF300000000
opbrengst derden73 38156 49055 75055 25054 75054 25053 750
rentebaten217100100100100100100
overige baten956000000
buitengewone baten1 508000000
exploitatiebijdrage3 175000000
Totale baten193 609158 669151 263146 994146 435145 935144 519
        
Lasten       
apparaatskosten187 776151 816140 309134 825133 602132 837132 416
* personele kosten114 587104 43795 12291 05590 76490 48490 210
* materiele kosten73 18947 37945 18743 77042 83842 35342 206
rentelasten1 5061 0721 2351 2591 2191 145888
afschrijvingskosten6 1576 2188 3119 87710 48810 30210 134
* materieel5 4845 5866 3286 9027 1637 1947 134
* immaterieel6746321 9832 9753 3253 1083 000
dotaties voorzieningen1 074500408404400396392
buitengewone lasten6101 000500000
Totale lasten196 574159 606151 263146 865145 709144 680143 830
        
Saldo van baten en lasten– 2 965– 93701297261 255689

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement bestaat uit de middelen die LNV beschikbaar stelt voor de uitvoering van specifieke werkzaamheden zoals inspecties van diervoeder- en vleesverwerkende bedrijven, monsteronderzoeken, keuringen, de ontwikkeling van toezichtarrangementen en risicocommunicatie. Ook wordt in 2007 een éénmalige bijdrage ontvangen voor de kosten in verband met de overdracht van de roodvleeskeuring (€ 3,7 mln.).

Opbrengst overige departementen

De post opbrengsten overige departementen heeft volledig betrekking op de bijdragen van het ministerie van VWS voor de uitvoering van keuringen, monsters, inspecties, bestuurlijke boeten, productmanagement en risicocommunicatie. De bijdrage is inclusief de middelen voor RIVM-onderzoek.

Opbrengst derden

De opbrengst derden bestaat vooral uit de retributie-inkomsten die bij het bedrijfsleven voor keuringen en inspecties in rekening worden gebracht (ruim € 54 mln.). Vanaf 2007 is rekening gehouden met een jaarlijkse opbrengstendaling van 1% als gevolg van een verwachte marktkrimp voor deze activiteiten.

Tevens worden vergoedingen ontvangen voor de uitvoering van ringonderzoeken, die in onderling overleg met binnenlandse en buitenlandse laboratoria worden uitgevoerd ter validatie van de gehanteerde analysemethoden van de diverse laboratoria, en het afgeven van export-certificaten (€ 1 mln.). Ten slotte is rekening gehouden met € 0,5 mln. opbrengsten uit het Diergezondheidsfonds (DGF) die verband houden met taken op het gebied van dierziektebestrijding.

Lasten

Personele kosten

De personele lasten bestaan uit salarissen, sociale lasten en overige direct aan het personeel gerelateerde kosten van 1769 fte. Voor 2007 is uitgegaan van € 53 750 per fte.

Materiële kosten

Voor de materiële kosten is uitgegaan van ca. € 21 000 per fte. Dit is inclusief reis-, verblijf- en bureaukosten, ict- en analysekosten e.d.. Voor de gebruikersvergoeding RGD is een bedrag geraamd van € 8,5 mln. De overige huisvestingskosten bedragen ruim € 4 mln. De meerjarige daling van de materiële kosten is het gevolg van de daling van het aantal fte. en van lagere kosten voor huisvesting.

Rentelasten

Er wordt rente betaald voor de leningen en voor roodstand op de rekening courant. De rente op leningen 2007 varieert van ca. 3,47% tot 3,73%.

Afschrijvingskosten

De materiële- en immateriële afschrijvingen zijn het gevolg van investeringen in vaste activa. Laboratoriumapparatuur, verbouwingen en inventaris worden afgeschreven in 7 jaar, auto’s in 5 jaar en soft-/hardware en immateriële activa in 3 jaar. De afschrijvingskosten stijgen door hogere investeringen in dienstauto’s en labapparatuur en vanwege het grotere aandeel van investeringen met een korte afschrijvingstermijn (ICT).

Dotaties aan voorzieningen

De dotatie aan de voorzieningen heeft betrekking op het debiteurenrisico. Uitgegaan wordt van 0,75% van de opbrengsten keuringen.

Reorganisatiekosten

De reorganisatiekosten hebben betrekking op tijdelijke formatieplaatsen voor vaktechnische administratie.

Saldo van baten en lasten

Het begrote saldo van baten en lasten is nul.

Kasstroomoverzicht 2007

Bedragen x € 1 000
  2005 realisatie2006 prognose20072008200920102011
1.Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)10 5261372 0683 8825 8847 4269 188
2.Totaal operationele kasstroom– 6 3875 2808 31110 00611 21311 55710 823
3a. -/-totaal investeringen– 3 960– 6 170– 10 380– 7 730– 7 730– 7 730– 7 730
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen71000001
3.Totaal investeringskasstroom– 3 889– 6 170– 10 380– 7 730– 7 730– 7 730– 7 729
4a. -/-eenmalige uitkering aan moederdepartement0000000
4b. +eenmalige storting door moederdepartement02 21700000
4c. -/-aflossingen op leningen– 3 307– 5 566– 6 497– 8 004– 9 671– 9 795– 8 832
4d. +beroep op leenfaciliteit3 1956 17010 3807 7307 7307 7307 730
4.Totaal financieringskasstroom– 1122 8213 883– 274– 1 941– 2 065– 1 102
5.Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)1372 0683 8825 8847 4269 18811 180

Toelichting

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal.

De investeringen bestaan uit labapparatuur (€ 2,5 mln.), dienstauto’s (€ 2 mln.), ICT-gerelateerde uitgaven (€ 5,6 mln.) en inventaris (€ 0,2 mln.). Voor de financiering van de investeringen zal een beroep worden gedaan op de leenfaciliteit.

De stijging van de investeringskasstroom in 2007 (en het beroep op de leenfaciliteit) ten opzichte van 2006 houdt verband met het activeren van ICT-kosten en de aanschaf van dienstauto’s en laboratoriumapparatuur.

Extern gerichte indicatoren

Telefonische bereikbaarheid van de VWA

Ten aanzien van de bereikbaarheid van het melden van klachten in het kader van product- en voedselveiligheid (meldkamer) is het beleid van de VWA een bereikbaarheid van 24 uur per dag 7 dagen per week. Voor de bereikbaarheid van de regiokantoren ten behoeve van het aanvragen van keuringen is het beleid om bereikbaar te zijn tijdens kantooruren. De kantooruren voor de VWA zijn van 8.00 uur tot 17.00 uur van maandag tot en met vrijdag behalve op nationale feestdagen.

Klachten over handelen VWA

Deze indicator heeft betrekking op de uitvoering van het beleid door VWA medewerkers (inclusief facturering). Het beleid zelf is vastgesteld door de beide opdrachtgevers, de ministeries van LNV en VWS. In de onderstaande tabel staat behalve het absolute aantal klachten ook het relatieve belang ervan weergegeven in de kolom %. Dit percentage is berekend door het aantal klachten te delen door het aantal inspecties respectievelijk monsteranalyses en -voor de keuringen- door het aantal uren.

werkzaamhedenstreefwaarde 2007raming 2006realisatie 2005
 %%aantal%
inspecties0.070.071020.07
monsteranalyses0.060.06800.06
keuringen0.020.022150.02

Afhandelsnelheid informatieverzoeken en klachten/incidentmeldingen

Het streven is dat de informatieverzoeken en klachten/incidentmeldingen die bij de meldkamer van de VWA binnenkomen binnen 6 weken worden afgehandeld. Voor een deel van deze verzoeken kan de behandeltermijn van 6 weken vaak niet worden gehaald, omdat het handhavingstraject langer is.

 streefwaarde 2007
totale hoeveelheid verzoeken en klachten/meldingen40 000
waarvan klachten over voedsel, producten en dieren6 500
percentage behandeling verzoeken, klachten/meldingen < 6 weken90%

Bekendheid

Met betrekking tot de naamsbekendheid van de VWA wordt een onderscheid gemaakt tussen spontane en geholpen naamsbekendheid. Op middellange termijn wordt gestreefd naar een spontane naamsbekendheid van 25% en van een geholpen naamsbekendheid van 50%.

 streefwaarde 2007raming 2006realisatie 2005
spontaan10%5%3.4%
geholpen50%35%28.9%
totaal60%40%32.3%

Gevoel van product- en voedselveiligheid

Algemene doelstelling is dat het gevoel van veiligheid niet achteruit gaat.

De indicator voedselveiligheid heeft betrekking op het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedingsmiddelen (consumentenmonitor). De indicator heeft een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot 5 (helemaal mee eens). De VWA meet de onderstaande drie stellingen.

M.b.t. productveiligheid zal in 2007 worden gestart met de meting van het consumentenvertrouwen.

voedselveiligheidstreefwaarde 2007raming 2006realisatie 2005
Voedingsmiddelen worden steeds veiliger3.43.43.41
Ik maak me zorgen over de veiligheid van voedingsmiddelen2.72.72.72
Ik voel me onbehaaglijk over de veiligheid van voedingsmiddelen2.52.52.55

5 VERDIEPINGSHOOFDSTUK

In dit hoofdstuk is de artikelsgewijze toelichting opgenomen van de mutaties die hebben plaatsgevonden vanaf de stand ontwerpbegroting 2006.

Beleidsartikel 21 Duurzaam ondernemen

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006292 207246 191214 341201 668196 199 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 2006124 2956 53310 5988 4462 446 
Nieuwe mutaties:      
1. Energietansitie Glastuinbouw 35 00035 00035 000  
2. POP2  7 0007 0007 000 
3. Intensieve veehouderij 4 5004 5004 5004 500 
4. Stidug-projecten ILG – 1 000– 9 000– 8 000– 7 400 
5. Verduurzaming visserijsector 7 0007 0007 0007 000 
Overig4 5033 348– 359– 1 8301 323 
Stand ontwerpbegroting 2007421 005301 572269 080253 784211 068202 667

1. Energietransitie Glastuinbouw

Voor innovatieve projecten gericht op ondersteuning van de glastuinbouw in de overgang naar minder gebruik van fossiele brandstoffen worden middelen aan de LNV-begroting toegevoegd.

2. POP2

In verband met een lagere bijdrage POP2 (2007–2013) ten opzichte van POP1 is vanaf 2008 € 7 mln. aan de LNV-begroting toegevoegd.

3. Intensieve veehouderij

Vanuit de reconstructiemiddelen wordt vanaf 2007 jaarlijks € 4,5 mln. toegevoegd aan artikel 21 ten behoeve van de transitie naar een meer duurzame intensieve veehouderij.

4. Stidug-projecten ILG

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder artikel 22.

5. Verduurzaming visserij sector

Om de duurzaamheidsopgaven voor de visserij (oa. introductie Pulskor) te kunnen realiseren en om de voor Nederland beschikbare EU-middelen uit het Europese Visserij Fonds volledig te kunnen matchen is met ingang van 2007 jaarlijks een bedrag van € 7 mln. extra beschikbaar gesteld.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 200636 59517 02714 20812 59812 163 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 200611 235– 989– 989– 1 194– 1 194 
Nieuwe mutaties      
1. Onderzoek luchtkwaliteit500500500300100 
2. Overig3 114400    
Stand ontwerpbegroting 200751 44416 93813 71911 70411 0699 369

1. Onderzoek luchtkwaliteit

Voor onderzoek naar verbetering van de luchtkwaliteit in de agrarische sector is vanuit het FES in totaal € 10 mln. toegekend. Een deel hiervan (in totaal € 1,9 mln) is rechtstreeks toegevoegd aan de LNV begroting. Het overige deel loopt via de begroting van VROM.

Beleidsartikel 22 Agrarische ruimte

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 200651 67557 68763 04368 09356 093 
Mutatie 1e suppletore begroting 2006– 121– 2 203– 2– 2– 2 
Nieuwe mutaties      
1. Infrastructuurregeling Glastuinbouw4 5623 750    
2. Stidug-projecten ILG 1 0009 0008 0007 400 
3. Onderbedeling 2 8152 8002 8212 837 
4. Bijdragen derden – 22 554– 22 554– 22 554– 22 554 
5. Bestrijding verdroging – 3 600– 3 600– 3 600– 3 600 
6. Gebiedsgerichte projecten – 3 000    
7. Ramingsbijstelling – 1 840– 3 380– 1 72 0– 5 000 
8. Inkooptaakstelling  – 201– 201– 201 
9. Loonbijstelling151121123125125 
10. Overige– 732– 655– 706– 766 
Stand ontwerpbegroting 200756 26731 44444 57450 25634 33233 974

1. Infrastructuurregeling Glastuinbouw

Ten behoeve van uitgaven in het kader van de Infrastructuurregeling Glastuinbouw worden in 2006 en 2007 middelen vanuit het Ontwikkeling- en Saneringsfonds naar de LNV-begroting overgeheveld.

2. Stidug-projecten ILG

Drie nieuwe locaties in het kader van de Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden worden ondergebracht bij het ILG. Daarvoor wordt voor de jaren 2007–2010 in totaal € 25,4 mln. overgeboekt van artikel 21 naar dit artikel.

3. Onderbedeling

Het budget «onderbedeling»is bedoeld als tegemoetkoming aan agrariërs als gevolg van onderbedeling bij landinrichtingsprojecten. Tot nu toe werden de uitgaven hiervoor verantwoord op artikel 23 Natuur. Thans vindt overheveling plaats naar het onderhavige artikel omdat het hierop qua doel beter aansluit.

4. Bijdragen derden

Als gevolg van het in werking treden van het Investeringsbudget Landelijk Gebied met ingang van 2007 lopen de bijdragen van derden aan uitgaven voor landinrichtingsprojecten niet meer via LNV maar via de provincies. Dit leidt tot een verlaging van de uitgaven en ontvangsten.

5. Bestrijding verdroging

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder artikel 23.

6. Gebiedsgerichte projecten

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder artikel 24.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 200667 54562 71562 71562 71562 715 
Mutatie 1e suppletore begroting 20062 000 
Nieuwe mutaties      
1. Ramingsbijstelling2 0002 0002 0002 0002 000 
2 Bijdragen derden – 22 554– 22 554– 22 554– 22 554 
3 Infrastructuurregeling Glastuinbouw4 5623 750    
Stand ontwerpbegroting 200776 10745 91142 16142 16142 16142 161

2. Bijdragen derden

Deze mutatie is toegelicht onder punt 4 bij de uitgaven.

3. Infrastructuurregeling Glastuinbouw

Deze mutatie is toegelicht onder punt 1 bij de uitgaven.

Beleidsartikel 23 Realiseren natuur

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006433 727426 179455 776464 680473 227 
Mutatie 1e suppletore begroting 2006– 2 156– 2 567– 8 853– 8 778– 8 553 
Nieuwe mutaties      
1. Bestrijding verdroging 29 04523 05011 4007 200 
2. Gegevensautoriteit Natuur 20 000     
3. Flankerende maatregelen EHS 5 4005 9005 9005 900 
4. Ramingsbijstelling– 7 500– 4 400– 4 800– 7 000– 5 000 
5. Bijdragen derden – 3 175– 3 175– 3 175– 3 175 
6. Onderbedeling – 2 815– 2 800– 2 821– 2 837 
7. Loonbijstelling2 4421 8161 9272 0422 107 
8. Overige– 551– 723– 320– 374– 411 
Stand ontwerpbegroting 2007445 962448 760466 705461 874468 458442 017

1. Bestrijding verdroging

De budgetten ten behoeve van het bestrijden van verdroging, waaronder het budget van de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB) worden ingezet ten behoeve van de Ecologische Hoofdstructuur en worden derhalve overgeheveld van de artikelen 22 en 27 naar dit artikel.

2. Gegevensautoriteit Natuur

Het artikel wordt met € 20 mln. verhoogd ten behoeve van het opzetten van een Gegevensautoriteit Natuur en voor de leefgebiedenbenadering. Via de Gegevensautoriteit Natuur worden de initiatiefnemers van ruimtelijke economische ontwikkelingen in staat gesteld om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wettelijke bescherming van natuurwaarden. Daarnaast wordt via de leefgebiedenaanpak een aantal gerichte maatregelen getroffen in kansrijke leefgebieden zodat de overlevingskansen van beschermde soorten wordt vergroot en zodat in minder kansrijke leefgebieden ruimte ontstaat voor economische ontwikkeling.

3. Flankerende maatregelen EHS

Het budget voor flankerende maatregelen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wordt vanaf 2007 overgeheveld van artikel 27 Reconstructie naar dit artikel aangezien de uitgaven voor de EHS op het onderhavige artikel worden geraamd.

5. Bijdragen derden

Als gevolg van het in werking treden van het Investeringsbudget Landelijk Gebied met ingang van 2007 lopen de bijdragen van derden aan uitgaven voor landinrichtingsprojecten niet meer via LNV maar via de provincies. Dit leidt tot een verlaging van de uitgaven en ontvangsten.

6. Onderbedeling

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder artikel 22.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 200637 64411 06413 06413 06414 064 
Nieuwe mutaties      
1. Bijdragen derden – 3 175– 3 175– 3 175– 3 175 
Stand ontwerpbegroting 200737 6447 8899 8899 88910 8892 889

1. Bijdragen derden

Deze mutatie is toegelicht bij punt 5 van de uitgaven.

Beleidsartikel 24 Landschap en recreatie

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006141 635146 390147 443147 544146 544 
Mutatie NvW 200612 00018 000    
Mutatie 1e suppletore begroting 2006– 2 647– 3 408– 2 753– 2 753– 253 
Nieuwe mutaties      
1. Gebiedsgerichte projecten 3 000    
2. Ramingsbijstelling– 1 200– 1 200– 800– 800– 3 300 
3. Inkooptaakstelling  – 656– 656– 656 
4. Loonbijstelling510406409417417 
5. Prijsbijstelling149146146146146 
6. Overige678– 1 0979921 4651 494 
Stand ontwerpbegroting 2007151 125162 237144 781145 363144 392130 926

1. Gebiedsgerichte projecten

Ten behoeve van de uitfinanciering van diverse restant verplichtingen met betrekking tot oudere veelal gebiedsgerichte projecten wordt het budget op dit artikel voor 2007 met € 3 mln. verhoogd ten laste van artikel 22.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006/2007800750750750750750

Beleidsartikel 25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006105 87186 41077 72778 42678 426 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 200625 962– 6 143– 2 309– 2 308– 2 308 
Nieuwe mutaties      
1. Dierlijke EU-verordeningen– 3 000– 3 000– 3 000– 3 000– 3 000 
2. Ramingsbijstelling– 3 000– 3 400– 3 400– 3 400– 3 400 
3. Loonbijstelling509353335343342 
4. Inkooptaakstelling (PIT)  – 834– 834– 834 
5. AI-vaccinontwikkeling 4 3003 5003 6003 600 
6. Overig– 1 869– 2 673– 1 086– 2 186– 2 186 
Stand ontwerpbegroting 2007124 47375 84770 93370 64170 64068 013

1. Dierlijke EU-verordeningen

De kosten voor inspecties en werkzaamheden door de VWA op het terrein van dierlijke EU-verordeningen kunnen in gevolge van het kabinetsbeleid niet in rekening gebracht worden bij het bedrijfsleven.

5. AI-vaccinontwikkeling

Uit het FES wordt € 15 mln. beschikbaar gesteld voor een vierjarig onderzoek voor het ontwikkelen van kansrijke kandidaatvaccins tegen Aviaire Influenza (vogelgriep), diagnostische testen en vaccinatiestrategieën voor toepassing op landbouwhuisdieren. Van dit bedrag wordt € 5 mln. als een renteloze lening verstrekt dat vanaf 2011.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 200632 94013 0405 0405 0405 040 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 20066 954     
Nieuwe mutaties      
1. Dierlijke EU-verordeningen– 3 000– 3 000– 3 000– 3 000– 3 000 
2. MPA3 200     
3. AI-vaccinontwikkeling 4 3003 5003 6003 600 
4. Overig760430430430430 
Stand ontwerpbegroting 200740 85414 7705 9706 0706 0703 470

1. Dierlijke EU-verordeningen

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder punt 1.

3. AI-vaccinontwikkeling

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder punt 5.

Beleidsartikel 26 Kennis en Innovatie

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006860 593874 741872 480870 906870 696 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 20066 908– 570– 619– 672– 672 
Nieuwe mutaties      
1. Loonbijstelling10 9619 7779 8219 9279 931 
2. Prijsbijstelling1 7651 7901 8021 7901 790 
3. FES-projecten9 74513 2807 1667 5865 914 
4. BTW-compensatie praktijkleren 5 3005 3005 3005 300 
5. Raad voor de Plantenrassen– 3 621– 3 621– 3 700– 3 700– 3 700 
6. Ramingsbijstelling– 2000– 6 800– 5 800– 5 000– 5 000 
7. OCW-projecten1 6954 3095 1718 97010 338 
8. Overig– 1 1041 9981 3171 3171 317 
Stand ontwerpbegroting 2007884 942900 204892 938896 424895 914890 658

3. FES-projecten

Voor een viertal projecten zijn ten laste van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) middelen aan de LNV-begroting toegevoegd. Dit betreft de projecten voor praktijklokalen VMBO, Phytophtora, Potato Genome Sequencing en Technologisch Top Instituut (TTI) Groene Genetica.

4. BTW-compensatie praktijkleren

In verband met de beëindiging van de bekostigingsrelatie tussen LNV en de Innovatie- en Praktijkcentra (IPC’s) vervalt de wettelijke status volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Hierdoor zijn de AOC’s met ingang van 1 januari 1997 BTW verschuldigd aan de IPC’s. Het budget van de AOC’s wordt daartoe opgehoogd.

5. Raad voor de Plantenrassen

Deze mutatie is toegelicht onder artikel 29.

7. OCW-projecten

Vanuit de begroting van OCW worden middelen toegevoegd aan de LNV-begroting met name ter dekking van hogere huisvestingsuitgaven WO, het op peil houden van normprijzen WU/HBO en voor risicoleerlingen MBO in het kader van terugdringen voortijdig schoolverlaten.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 200614 31914 30413 37913 44413 234 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 200610 62478000 
Nieuwe mutaties      
1. FES-projecten9 74513 2807 1667 5865 914 
Stand ontwerpbegroting 200734 68827 66220 54521 03019 14814 433

1. FES-projecten

Voor een viertal projecten ten laste van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) worden middelen aan de LNV-begroting toegevoegd.

Beleidsartikel 27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 200651 241135 208117 224111 074102 074 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 20065 7216 0968 4984 19817 015 
Nieuwe mutaties      
1. V&W Uitvoeringscontracten SGB7 200     
2. V&W Verdroging 3 6003 6003 6003 600 
3. Bestrijding verdroging (artikel 23) – 25 445– 19 450– 7 800– 3 600 
4. Negatieve eindejaarsmarge 2005– 11 800     
5. Flankerende maatregelen EHS – 5 400– 5 900– 5 900– 5 900 
6. Intensieve veehouderij – 4 500– 4 500– 4 500– 4 500 
7. Inkooptaakstelling  – 302– 302– 302 
8. Loonbijstelling6238404242 
9. Overige1502 555492 
Stand ontwerpbegroting 200752 574112 15299 702100 412108 42986 794

1. V&W Uitvoeringscontracten SGB

Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat levert voor 2006 een bijdrage ten behoeve van de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid in het kader van het uitvoeringscontract 2005–2006.

2. V&W Verdroging

Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat stelt extra middelen beschikbaar ten behoeve van activiteiten ter bestrijding van de verdroging.

3. Bestrijding verdroging

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder artikel 23.

5. Flankerende maatregelen EHS

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder artikel 23.

6. Intensieve veehouderij

Deze mutatie is toegelicht bij de uitgaven onder artikel 21.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006/20073 650     

Beleidsartikel 28 Nominaal en onvoorzien

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006– 9 115– 13 073– 13 143– 13 203– 13 233 
Mutatie NvW 2006– 3 000– 3 000– 3 000– 3 000– 3 000 
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 20069 28824 25318 32013 47413 330 
Nieuwe mutaties:      
1. Prijsbijstelling– 14 035– 13 957– 13 990– 13 848– 13 606 
2. Loonbijstelling– 26 276– 22 227– 21 831– 22 166– 22 206 
3. Invulling ramingsbijstelling20 00020 00020 00020 00020 000 
4. Negatieve eindejaarsmarge 200514 300     
5. Compensatie EHS/sanering kottervloot5 8005 800 5 0005 000 
6. Inkooptaakstelling  12 90412 90412 904 
7. Overig3 0382 204740839811 
Stand ontwerpbegroting 2007000000

1. Prijsbijstelling/2. Loonbijstelling

De loon- en prijsbijstelling 2006, die bij 1e suppletore begroting aan de LNV-begroting is toegevoegd, wordt verdeeld over de relevante onderdelen van de LNV-begroting.

3. Invulling ramingsbijstelling

Bij Voorjaarsnota 2006 is besloten tot een structurele ramingsbijstelling van € 20 mln. Hiervan is € 2 mln. gevonden door een structurele verhoging van de ontvangsten landinrichtingsrente en de overige € 18 mln. is verdeeld over de diverse LNV-artikelen op grond van de budgetflexibiliteit.

4. Negatieve eindejaarsmarge 2005

De compensatie van de negatieve eindejaarsmarge 2005 wordt grotendeels gevonden op artikel 27. Een deel van de reconstructie-uitgaven wordt gefinancierd uit het restant vrije middelen uit het Groenfonds.

6. Inkooptaakstelling

De rijksbrede inkooptaakstelling waartoe het kabinet bij Voorjaarsnota 2005 heeft besloten wordt thans voor de jaren 2008 en verder ingevuld naar rato van de gerealiseerde inkoopvolumes 2005.

Beleidsartikel 29 Algemeen

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006207 420205 829205 759208 578208 329 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 2006225271 3301 2551 030 
Nieuwe mutaties      
1. Loonbijstelling7 4606 2595 8065 8385 802 
2. Instelling Raad voor de Plantenrassen1 6261 6491 7281 7281 974 
3. Prijsbijstelling7 7173 6967 4393 8254 144 
4. Overig971483– 3 855– 3 862– 3 922 
Stand ontwerpbegroting 2007225 216218 443218 207217 362217 357222 463

2. Instelling Raad voor de Plantenrassen

Voor een toelichting op deze mutatie wordt verwezen naar de toelichting bij de ontvangsten.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200620072008200920102011
Stand ontwerpbegroting 2006284 534284 334284 334284 334284 334 
Mutatie NvW 2006      
Mutatie amendement 2006      
Mutatie 1e suppletore begroting 2006– 418– 418– 418– 418– 418 
Nieuwe mutaties:      
1. Raad voor de Plantenrassen– 1 995– 1 972– 1 972– 1 972– 1 726 
Stand ontwerpbegroting 2007282 121281 944281 944281 944282 190281 823

1. Raad voor de Plantenrassen

Met de instelling van de Raad voor de Plantenrassen zijn de tarieven aangepast, waardoor de onderzoekskosten niet langer via de Rijksbegroting lopen maar rechtstreeks worden afgewikkeld tussen aanvrager en onderzoeksinstelling.

BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN

Door de Staten-Generaal aanvaarde moties

Omschrijving motieVindplaatsStand van zaken
Verzoekt de regering een analyse te maken van de potentie van de multifunctionele landbouw; Verzoekt de regering een Taskforce Multifunctionele Landbouw op te zetten, waarin naast plattelandsorganisaties in ieder geval de ministeries van LNV, SZW, VWS, EZ en VNG en IPO vertegenwoordigd zijn.30 252, nr. 4, Motie Waalkens en AtsmaZie brief aan TK d.d. 16-06-2006
   
Verzoekt de regering de correctiefactor van 0,95 (die wordt gebruikt t.a.v. forfaitaire normen) ook voor de bedrijfsspecifieke normen van toepassing te verklaren.28 385, nr. 70, Motie Waalkens c.s.Wordt uitgevoerd.
   
Verzoekt de regering het groen label systeem vanaf 2010–2012 alleen ter verplichten in nieuw te bouwen stallen.30 252, nr. 6, Motie Oplaat c.s.VROM informeert Tweede Kamer.
   
Stelt vast dat de middelen uit het Waddenfonds voor minimaal de helft dienen te worden aangewend voor projecten ter versterking van een duurzame economische ontwikkeling en voor het resterende deel voor versterking van de ecologie van het Waddengebied.30 300 XIV, nr. 36, Motie Atsma c.s.Zie brief minister VROM aan TK d.d. 21-12-2005
   
Verzoekt de regering het door de Commissie Schadebepaling Kokkelvisserij voorgestelde uitkoopbedrag over te nemen en op korte termijn hierover een besluit te nemen.30 300 XIV, nr. 37, Motie Atsma en Snijder-HazelhoffZie brief aan TK d.d. 18-11-2005
   
Verzoekt de regering maatregelen te nemen die ertoe leiden dat de verplichtingen tot het bijhouden van het Gewasbeschermingsplan met ingang van 1 januari 2006 worden afgeschaft.30 300 XIV, nr. 38, Motie Koopmans c.s.Zie brief aan TK d.d. 26-01-2006
   
Verzoekt de regering bij de eerste tranche in 2006 uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) de economische ontwikkeling en het realiseren van de benodigde infrastructuur van de 5 Greenports (Zuid-Hollands Glasdistrict, Aalsmeer e.o., Venlo e.o., Boskoop en de Bollenstreek) te ondersteunen bovenop de Stidug-middelen.30 300 XIV, nr. 39, Motie Koopmans c.s.Zie brief aan TK d.d. 27-04-2006
   
Verzoekt de regering in overleg met de betrokken sectoren nader onderzoek uit te laten voeren naar de effecten van de prijzenoorlog op de inkomenspositie van primaire producenten.30 300 XIV, nr. 40, Motie Van Velzen en AtsmaZie brief aan TK d.d. 21-06-2006
   
Verzoekt de regering het dwangvoederen van ganzen op de Europese agenda te zetten en een Europees verbod op productie en de handel in deze ganzenlever te bepleiten.30 300 XIV, nr. 42, Motie Van Velzen c.s.Zie brief aan TK d.d. 10-11-2005
   
Motie spreekt uit dat de € 50 mln. (Koopmansgelden voor milieuprobleemgebieden) ingezet moet worden voor (huis)kavelvergroting, vrijwillige kavelruil en structuurverbetering van melkveebedrijven in het gehele land.30 300 XIV, nr. 44, Motie Snijder-Hazelhoff en AtsmaZie brief staatssecretaris VROM aan TK d.d. 13-07-2006
   
Roept de regering op met de grootst mogelijke inspanning en met de grootst mogelijke spoed tot een EU-toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen te komen.30 300 XIV, nr. 51, Motie Van den Brink en KoopmansZie brief aan TK d.d. 10-11-2005
   
Verzoekt de regering ervoor te zorgen dat in de nul-optie-gebieden geen wilde zwijnen voorkomen.30 300 XIV, nr. 53 Brink, W. van den (LPF)Motie wordt uitgevoerd, in een brief aan betrokkenen (w.o. provincies) heeft minister het bestaande beleid van het nulstandbeheer nogmaals bevestigd. Zij zijn tevens gevraagd de mogelijkheden die zij hebben te benutten om uitvoering te geven aan dit nulstandbeheer

Door de bewindspersoon gedane toezeggingen aan de Tweede Kamer

ToezeggingVindplaatsStand van zaken
Algemeen  
De minister zal de Kamer, in de reguliere rapportage de vermindering van administratieve lasten, informeren over «nationale koppen» op Europese verplichtingen.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 26/27-10-2005Zal worden meegenomen in de nul-meting van 2007.
   
De minister zal alle LNV-vergunningen toetsen op nut en noodzaak en zal eventuele eenvoudigere alternatieven zoeken. In 2006 zullen, in het kader van een interdepartementaal project, besluiten worden genomen.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 26/27-10-2005Zie brief aan TK d.d. 28-04-2006
   
Vitaal platteland, natuur en recreatie  
De minister zal nog eens nagaan of fondsvorming (ten behoeve van de continuïteit van agrarisch natuurbeheer) helpt.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 26/27-10-2005Zie brief aan TK d.d. 03-04-2006
   
De minister zal de TK informeren over de probleem- gebiedenvergoeding, voordat daarover tijdens de volgende begrotingsbehandeling een besluit wordt genomen.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 26/27-10-2005 en brief aan TK d.d. 03-04-2006De Tweede Kamer zal conform de toezegging worden geïnformeerd.
   
De evaluatie van de FF-wet zal direct na het zomerreces 2006 aan de TK worden gestuurd. Daarbij wordt ingegaan op de gedragscodes en op de administratieve rompslomp.AO FF-wet d.d. 27-09-2005TK wordt spoedig geïnformeerd.
   
De TK ontvangt de beleidsstrategie soorten als die gereed is.Brief aan TK d.d. 26-09-2005In overleg met de provincies wordt strategie opgesteld.
   
De minister zal het een en ander over de natuurbegraafplaatsen onderzoeken en de Kamer hierover informeren.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 26/27-10-2005Zie brief aan TK d.d. 04-04-2006
   
Een commissie van (inter)nationale deskundigen zal worden gevraagd advies uit te brengen over de toekomst van de Oostvaardersplassen.AO Oostvaardersplassen d.d. 08-09-2005Zie brief aan TK d.d. 22-06-2006
   
De minister is bereid om nog 80 000 hectare van de ganzenfoerageergebieden onder de SAN af te sluiten.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 26/27-10-2005Agrariërs kunnen (in aangewezen ganzenfourageergebieden) subsidie voor ganzenopvang aanvragen
   
De notitie over de paardensector zal in juni 2006 aan de TK worden gezonden.Notaoverleg Kiezen voor Landbouw d.d. 03-04-2006Zie brief aan TK d.d 07-07-2006
   
De Kamer ontvangt een brief over de vermeende bevoorrechte positie van klassieke terreinbeherende organisaties bij de aankoop van natuur, nadat de minister de genoemde signalen van de Kamerleden heeft mogen ontvangen.WO Jaarverslagen 2005 en slotwetten van het ministerie van LNV (30 550 XIV) en het Diergezondheidsfonds (30 550 F) d.d. 15-06-2006Zie brief aan TK d.d 30-06-2006
   
Duurzaam ondernemen  
De minister zal bezien of het LEI bij nadere beschouwing naar de gevolgen van de prijzenoorlog op de inkomens in de primaire sector tot nieuwe inzichten komt.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 26/27-10-2005Zie brief aan TK d.d. 21-06-2006
   
Met V&W wordt overleg gevoerd over strijdige, of onwerkbare regels inzake dierstransport. Saveetra wordt hierbij uitgenodigd.Brief aan TK d.d. 24-02-2006Overleg LNV, VWA en sector loopt, in november 2006 wordt de TK de resultaten op de hoogte gesteld
   
Vervolgonderzoek VWA naar aanwezigheid honden- en kattenbont op Nederlandse markt wordt afgerond in december, waarna de resultaten naar de Kamer worden gestuurd.Brief aan TK d.d. 14-10-2005Zie brief aan TK d.d. 12-05-2006.
   
De minister zal de Kamer informeren over de voortgang van de onderhandelingen over PlantKeur en de reorganisatie van de PD.AO Fytosanitaire ontwikkeling en toekomstplannen PDd.d. 14-09-2005Zie brieven aan TK d.d. 13-04-2006 en 19-05-2006
   
De Kamer ontvangt in oktober een brief over hoe de minister omgaat met de verdeling van de nationale reserve GLB.AO DR d.d. 26-01-2006Zal conform toezegging worden uitgevoerd.
   
Wanneer er een verzekering van de grond komt met dezelfde voorwaarden als de verzekering voor boven- matige regenval en als ondernemers zich daadwerkelijk verzekeren, wil de minister zich conform werkwijze bij de vorstschade in de fruitteelt van maart 2005, zich inspannen voor een beperkte tegemoetkoming in de geleden sneeuwschade. Dit natuurlijk onder voorwaarde van Europese goedkeuring.Brief aan de TK d.d. 19 januari 2006 & AO Sneeuwschade d.d. 19 januari 2006Afhankelijk van initiatieven van de sector.
   
De minister zal stimuleren dat het risico van zware vorstschade in de fruitteelt een verzekerbaar risico wordt. Wanneer een dergelijke verzekering is gerea- liseerd zal de minister zich inspannen om ondernemers die zich voor tenminste vijf jaar tegen vorstschade in fruitteelt verzekeren, een tegemoetkoming te geven in de schade die in 2005 is geleden (betreft beperkte tegemoetkoming voor de opbrengstderving).AO LVR d.d. 26-05-2005 en brieven aan TK d.d. 24-08-2005 & 10-10-2005. Overleg tussen sector en overheid ter zake bevindt zich in gevorderd stadium.
   
Brief over mogelijke invulling van een flatrate vóór oktober 2006 naar Tweede Kamer.Notaoverleg Kiezen voor Landbouw d.d. 03-04-2006Wordt conform toezegging uitgevoerd.
   
Brief met LEI-onderzoek melkquotering & consequenties van mogelijke afschaffing in 2e helft van 2006 naar de Tweede Kamer.Notaoverleg Kiezen voor Landbouw d.d. 03-04-2006Wordt conform toezegging uitgevoerd.
   
Brief aan de Kamer – in het derde kwartaal van 2006, of zoveel eerder als mogelijk – over de mogelijkheden voor fiscale maatregelen met betrekking tot het dierenwelzijn en landschap.Notaoverleg Kiezen voor Landbouw d.d. 03-04-2006Brief volgt in najaar 2006.
   
De minister zal een negatieflijst voor gezelschapsdieren opstellen die wordt opgenomen in regelgeving.Brief aan TK d.d. 15-05-2006Brief aan Tweede Kamer wacht op RDA-advies.
   
Op 1 december 2006 moet er een voorstel liggen over hoe het aantal ingrepen in de varkenshouderij is terug te brengen tot twee. Hiervoor moet overleg gevoerd worden met alle relevante partijen. De TK wordt voor eind 2006 geïnformeerd zodat begin 2007 besluitvorming kan plaatsvinden.AO Ontwikkeling in identificatie en registratie bij landbouwhuisdieren en het Ingrepenbesluit d.d. 01-06-2006Wordt conform toezegging uitgevoerd.
   
De minister onderschrijft de strekking van de motie Koopmans (30 300 XIV, nr. 39) en de motie Van der Vlies c.s. (30 300, nr. 31). In lijn met de wens van de Kamer om te komen tot het versterken van de econo- mische ontwikkeling en infrastructuur van de Green- ports respectievelijk de duurzaamheid binnen de land- en tuinbouw en de visserij heeft de minister verschillende FES-claims ingediend. Eind juni is de besluitvorming in het kabinet omtrent alle ingediende claims voorzien. Daarna zal de TK zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld van de uitkomsten.Brief aan TK d.d. 27-04-2006Na besluitvorming in het Kabinet.
   
De minister zal met de sector (LTO, NAV) overleggen over de knelpunten bij de mestafzet en het wegnemen van de angst bij akkerbouwers voor het afnemen van dierlijke mest en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.AO Uitvoering Mestwetgeving d.d. 01-06-2006Brief is gedurende zomerreces 2006 aan TK verzonden.
   
Minister zegt toe in Brussel het verzoek van de Kamer te bepleiten, het gebruik van hokdiermest tot 170kg N toe te staan aangevuld tot 250 kg N uit graasdiermest bij bedrijven die gebruik maken van de derogatie en zal de Kamer over de uitkomsten informeren. VAO Uitvoering mestwetgeving d.d. 15-06-2006Wordt conform toezegging uitgevoerd.  
   
De Kamer ontvangt een brief na afronding van het LEI-onderzoek naar de risico’s voor extreme weersituaties voor (agrarische) bedrijven en de verzekerbaarheid daarvan.AO Sneeuwschade d.d. 19-01-2006Onderzoeksresultaten worden in het najaar van 2006 verwacht.
   
De overgangstermijn in de vrijstelling voor het aantal ingrepen in de varkenshouderij wordt verlengd tot 1 mei 2007.AO Ontwikkeling in identificatie en registratie bij landbouwhuisdieren en het Ingrepenbesluit d.d. 01-06-2006Regelingswijziging wordt voor september 2006 gepubliceerd.
   
Voor de zomer ontvangt de Tweede Kamer een analyse van het LEI over de gevolgen van het suikerakkoord.AO LVR d.d. 16-02-2006Zie brief aan TK d.d. 03-07-2006
   
Dit najaar komt een kabinetsnotitie over de review van het GLB in 2008.AO LVR d.d. 20-04-2006In verband met de vervroegde verkiezingen wordt hier terughoudend mee omgegaan.
   
Visserij  
In maart of april 2006 zal de Task Force Duurzame Noordzeevisserij een rapportage uitbrengen over mogelijkheden om te komen tot duurzame innovatieve oplossingen voor de brede problematiek. De TK kan de kabinetsreactie voor de zomer verwachten.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 26/27-10-2005Zie brief aan TK d.d. 27-06-2006
Tweede Kamer wordt geïnformeerd over uitkomsten brede overleg mosselvisserij.AO LVR d.d. 20-04-2006Wordt conform toezegging uitgevoerd.
Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid  
In het voorjaar van 2006 zal de minister de Kamer een evaluatie toezenden van de gevolgde aanpak en de feitelijke risico’s van vogeltrek in voor- en najaar, vergezeld van een voorstel voor passende maatregelen voor het komend seizoen en een routekaart om preventieve vaccinatie in de EU te laten accepteren.AO Vogelpest d.d. 29-09-2005Zie brief aan TK d.d. 16-03-2006
De Minister gaat door met zijn nadere onderzoek naar de herziening van het destructiebestel (o.a. mogelijkheid meer marktwerking)AO destructie d.d 10-02-2005Zie brief aan TK d.d. 27-04-2006
   
De Minister zal de mogelijkheden van het stoppen met vaccineren tegen Aujeszky bij vleesvarkens bezienAO Dierziektenbestrijding 08/12/2005Zie brief aan TK, d.d. 27-04-2006
   
De Minister zal de Tweede Kamer informeren over een «firebrigade» instellen die bij een AI-uitbraak onmid- dellijk in actie kan komenAO Aviaire Influenza 19-01-2006Zie brief aan TK d.d. 23-02-2006
   
De minister zal de Vaccinatie strategie hobbypluimvee naar de TK sturen, nadat deze is goedgekeurd door EC.AO Dierziektenbestrijding d.d. 08-12-2005Zie brief aan TK d.d. 23-02-2006
   
Voor 1 maart 2006 krijgt de Tweede Kamer de actuele draaiboeken AI.AO Aviaire Influenza d.d 12-04-2006Zie brief aan TK d.d. 06–03–2006
   
De voorbereiding van een aparte wettelijke regeling tot de openbaarmaking van controlegegevens kan ter hand worden genomen, maar de uitkomsten van de pilots moeten worden afgewacht.AO retributies VWA en openbaarmaking VWA-controlegegevens d.d. 16-03-2006TK is over het te doorlopen traject geïnformeerd per brief d.d. 23-02-2006.
   
De Minister zal de TK informeren hoe concreet zal worden omgegaan de versoepeling van het beleid rondom ongeidentificeerde runderenAO LVR d.d. 14 juni 2006Zie brief aan TK d.d. 06-07-2006

Door de bewindspersoon gedane toezeggingen aan de Eerste Kamer

ToezeggingVindplaatsStand van zaken
Wij hebben nog een hele stapel NLRO-verkenningen liggen uit het verleden. Ik wil bekijken in hoeverre die actualisatie verdienen. Dat moet van geval tot geval bekeken worden. Over de Veenkoloniën kan ik nu al zeggen bereid te zijn om de situatie nog eens aan een verkenning te onderwerpen. Ook in het licht van de eindigheid van de zetmeelsteun is het aan de orde om dit aspect onder ogen te nemen. Actieve participatie bij de problematiek en het genereren van de wil tot oplossing van de problematiek in het Noorden, daar gaat het om. Misschien kan het ingepast worden in het kader van de ontmoetingen. Ik zeg toe dat er een reële verkenning komt van de mogelijkheden en van welke rol de overheid daarbij kan spelen.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 04-04-2006De verkenningen worden momenteel geanalyseerd.
   
De minister zegt toe schriftelijk terug te komen op de door dhr. Rabbinge gewenst vernieuwing van de hele kennis- en innovatieinfrastructuur om de innovaties verder van onderop te stimuleren. Voormalige IKC’s moeten een rol spelen bij de kennisdeling.Begrotingsbehandeling LNV en DGF d.d. 04-04-2006De brief aan de Eerste Kamer is in het reces verzonden.
   
De minister zal zoeken naar mogelijkheden om aan te sluiten bij Connect, bijvoorbeeld via innovatievouchers of vanuit het in 2007 te starten project inzake praktijknetwerken.Notaoverleg Kiezen voor Landbouw d.d. 03-04-2006In uitvoering.

BIJLAGE ZBO’S EN RWT’S

InstellingRWTZBOBijdrage LNV 2007 (x € 1 000)(Beleids-)artikel(en)
1. Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen(HAS) (6)jn56 92326
2. Wageningen Universiteitjn140 36426
3. Agrarische Opleidingscentra (AOC’s) (13)jn393 82726
4. Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst Tuinbouwjj  
5. Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen) (NAK)jj  
6. Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD)jj  
7. Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ)jj500 00025
8. Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en eiproducten(CPE)jj  
9. Stichting Kwaliteitscontrolebureau voor Groente en Fruit (KCB)jj24821
10. Stichting Kwaliteitscontrole Alternatieve Landbouwproductiemethoden (SKAL)jj  
11. Staatsbosbeheerjj77 44523 en 24
12. Faunafondsjj8 70023
13. Bureau Beheer landbouwgrondenjj51 99123 en 24
14. Commissie Beheer Landbouwgrondennj  
15. Centrale Grondkamernj 29
16 Regionale Grondkamers Z, ZW, NW, N, Onj  
17. Reconstructiecommissie Midden Delflandnj70724
18. College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)jj26121
19. Stichting Landelijke Inspectie Dienst voor Dieren (LID)nj18221
20. Raad voor Plantenrassennj1 24929
21. Voedselvoorzienings in- en verkoopbureaujj  
22. Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw (BF)jj  
23. Stichting Ontwikkelings- en saneringsfonds voor de Landbouwjj  
24. Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Visserijjj 
25. Kamer voor de Binnenvisserijnj 
26. Stichting examens vakbekwaamheid honden en kattenbesluit (SEV)jj  
27. Erkende stamboekverenigingen (28x)nj  
28. Stichting DLOjn164 26926
29. Rendacjn025
30. Stichting Nationaal Groenfondsjn23,24 en 27

BIJLAGE EUROPESE GELDSTROMEN

1. Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen die relevant zijn voor de beleidsterreinen van het ministerie van LNV. Zij bevat een samenhangend overzicht van deze geldstromen en de co-financiering met LNV-middelen en middelen van andere overheden en private partijen. De betreffende EU-middelen zijn gestoeld op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en het Structuurbeleid.

Binnen het GLB zijn twee pijlers te onderscheiden. De eerste pijler bestaat uit het markt- en prijsbeleid, de tweede pijler uit het plattelandsbeleid. Het markt- en prijsbeleid richt zich op het stabiliseren van de landbouwprijzen en -inkomens. Hiervoor worden instrumenten ingezet als exportrestituties, interventiemaatregelen en inkomenssteun. Het plattelandsbeleid richt zich op de kwaliteit van alle plattelandsgebieden in de Unie.

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld onder andere ten aanzien van minimummaaswijdten, minimum maten, gesloten tijden en gebieden en beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van stabiliteit van de vismarkt.

Het structuurbeleid is tot slot gericht op versterking van de sociale en economische cohesie tussen de regio’s in de EU. Naast het plattelandsbeleid uit de tweede pijler, zijn ook vanuit dit beleid maatregelen gericht op de ontwikkeling van het platteland aan de orde.

2. Geldstromen

Aan de genoemde elementen van het Europese beleid op het terrein van LNV zijn geldstromen naar de lidstaten verbonden. De subsidies uit hoofde van de eerste pijler komen met ingang van 2007 uit het Europese Garantie fonds voor de Landbouw (EGFL) en die van de tweede pijler uit het Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). De geldstromen uit de eerste pijler hebben voornamelijk betrekking op prijs- en inkomensondersteunende instrumenten en worden volledig Europees gefinancierd. Bij de plattelandsmaatregelen uit de tweede pijler dient er sprake te zijn van nationale co-financiering uit publieke middelen.

Het GVB bestaat voornamelijk uit gezamenlijke afspraken en regelgeving op communautair niveau, die nationaal wordt gecontroleerd. De afspraken en regelgeving uit het GVB worden ondersteund door subsidies uit het nog te vormen Europees Visserijfonds.

De geldstromen verbonden aan het structuurbeleid komen uit diverse financieringsbronnen. Voor LNV zijn de geldstromen verbonden met Doelstelling 2 relevant. Net als bij de tweede pijler van het GLB dient ook hier sprake te zijn van co-financiering.

In tabel 1 is een overzicht van de geraamde landbouwsubsidies in het kader van markt- en prijsbeleid vanuit de EU opgenomen. Deze uitgaven zijn niet zichtbaar op de begroting van LNV maar komen via betaalorganen in Nederland rechtstreeks vanuit de EU bij de belanghebbende terecht. Deze uitgaven worden door de betaalorganen (buiten de LNV-begroting) verantwoord richting de Europese Commissie. Voor de uitgaven in 2007 voor plattelandsbeleid, gemeenschappelijk visserijbeleid en structuurbeleid in Nederland kunnen op dit moment nog geen ramingen in deze begroting worden gegeven. Voor deze onderwerpen worden nationale programma’s opgesteld, die moeten worden goedgekeurd door Brussel.

Tabel 1. Geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2007 (bedragen x 1 mln.)
Financieringsbron BeleidEULNVOverigTotaal
GLB    
Landbouwsubsidies1 100n.v.t.n.v.t. 1 100
Plattelandsontwikkelingsprogrammap.mp.mp.mp.m
     
GVB    
Europees Visserijfondsp.mp.mp.mp.m
     
Structuurbeleid    
Doelstelling 2p.mp.mp.mp.m

Tegenover de Europese subsidie-uitgaven staan ook afdrachten aan de EU. De voor LNV relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen, die onderdeel uitmaken van de Eigen Middelen van de Europese Unie. Deze ontvangsten worden verantwoord op artikel 29 van de LNV-begroting. Tabel 2 bevat de ramingen van deze ontvangsten in 2007. Deze ontvangsten worden onder aftrek van een perceptiekostenvergoeding (25%) afgedragen aan de EU.

Tabel 2. Geraamde ontvangsten aan landbouwheffingen (bedragen x 1 mln.)
 2007
1. Douanerechten op landbouwproducten245
2. Productieheffingen25
Totaal douanerechten en productieheffingen270

3. Markt- en prijsbeleid: de eerste pijler van het GLB

Het markt- en prijsbeleid richt zich op de stabilisatie van landbouwprijzen en -inkomens. Sinds 1992 is er sprake van continue hervormingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. In hoofdlijnen kan worden gesteld dat de klassieke instrumenten als exportrestituties, productiesteun en interventie getransformeerd worden naar vormen van inkomenscompensatie.

In juni 2003 is een nieuwe fase ingegaan in het proces van de hervorming van het GLB. Het Belangrijkste kenmerk van deze hervorming is dat de inkomenssteun ontkoppeld wordt van de productie en omgezet wordt in de bedrijfstoeslag. Andere kenmerken zijn:

– Om in aanmerking te (blijven) komen voor de inkomenssteun moet de agrarische producent voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden (ten aanzien van dierenwelzijn, voedselveiligheid, milieu, etc.), de zogeheten cross-compliance,. Bij onvoldoende naleving wordt de producent gekort op zijn inkomenssteun.

– Verplichte afroming (modulatie) van middelen van de eerste pijler (markt- en prijsbeleid) ten behoeve van de tweede pijler (plattelandsbeleid) van het GLB.

De controle op cross-compliance is per 2005 gestart. In 2006 heeft de ontkoppeling van de productie plaatsgevonden. Hierdoor is een aantal steunregelingen (zoals akkerbouw, dierlijke regelingen met uitzondering van slachtpremies) vervallen. Deze zijn opgenomen in de bedrijfstoeslagregeling. Ook de compensatie voor de verlaging van de suikerprijs als gevolg van de hervorming van de marktordening voor suiker is in de bedrijfstoeslag opgenomen. In 2007 wordt ook de melkpremie ontkoppeld en toegevoegd aan de bedrijfstoeslag.

Ten aanzien van het markt- en prijsbeleid is LNV verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering. De nationale uitvoering van het markt- en prijsbeleid is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Het aantal en de omvang van financiële correcties (apurement) geven een indicatie van de mate van rechtmatigheid van de uitvoering.

Ontwikkelingen

Zoals gesteld betreft de hervorming van het GLB een continu proces. Op de WTO-top van eind 2005 zijn in Hongkong afspraken gemaakt over de uitfasering van exportrestituties.

Daarnaast is er met ingang van 2007 een nieuw financieel regime op het GLB van toepassing. De eerste pijler en de tweede pijler van het GLB worden dan vanuit twee aparte fondsen (Europees Garantie fonds voor de Landbouw (EGFL) en Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)) gefinancierd. In de volgende paragraaf wordt de vorming van het ELFPO nader toegelicht. Tenslotte is in 2008 een rapportage van de Europese Commissie voorzien over de mid-term review van het GLB.

4. Het plattelandsbeleid: de tweede pijler van het GLB

In 2005 heeft de Raad van Ministers een nieuwe verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling (verordening (EG) nr. 1698/2005) vastgesteld. Deze verordening vormt de basis van het Europese plattelandsbeleid voor de periode 2007–2013. De verordening streeft vier doelen na. Drie doelen zijn inhoudelijk van aard, te weten verbetering van de concurrentiekracht van de land- en de bosbouw; verbetering van het milieu en het platteland; en verhogen van de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Een vierde doel is veel meer procesmatig van aard en betreft het bevorderen van locale plattelandsontwikkeling via de Leaderaanpak. Deze doelstellingen sluiten goed aan bij de prioriteiten van Nederland.

Tevens wordt er een belangrijke slag gemaakt in de vereenvoudiging van de uitvoering door de vorming van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). In dit fonds worden de geldstromen voor het huidige plattelandsbeleid uit het GLB (POP) en de geldstromen voor twee onderdelen van de structuurfondsen die gericht zijn op het platteland (Doelstelling 1 en Leader +) samengebracht. Voor deze geldstromen zal dan één beheers- en controlemechanisme van toepassing zijn. Hiermee wordt het plattelandsbeleid voor deze onderdelen vereenvoudigd en worden de administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheid verminderd.

De nieuwe plattelandsverordening is samen met de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007–2013) (besluit 2006/144/EG) en de uitvoerings- en overgangsverordening bij de plattelandsverordening de Europese basis voor de Nederlandse Plattelandsstrategie en het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007–2013 (POP2). Nationaal wordt POP2 ingevuld op basis van de Agenda Vitaal Platteland en bijbehorend Meerjarenprogramma, de provinciale Meerjarenprogramma’s, de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur»en de nota «Kiezen voor Landbouw».

Het POP2 zal naar verwachting in september 2006 ter goedkeuring aan de Europese Commissie worden voorgelegd. Pas na goedkeuring (naar verwachting eind 2006) treedt het POP2 in werking. POP2 is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk en provincies. Uitvoering van het POP2 zal voornamelijk gebeuren via de provinciale meerjarenprogramma’s en via het ondernemersprogramma van het Rijk. Het Rijk is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het POP2.

De EU-bijdrage voor plattelandsontwikkeling aan de lidstaten moet nog definitief worden vastgesteld. Naar verwachting kan Nederland in de periode 2007–2013 rekenen op een EU bijdrage van € 490 mln. voor plattelandsontwikkeling inclusief de modulatiegelden (middelen uit de eerste pijler GLB die worden toegevoegd aan het plattelandsbudget).

5. Gemeenschappelijk Visserijbeleid: Europees Visserijfonds

In de periode 2007–2013 vervangt een nieuw Europees Visserijfonds EVF) het huidige Financierings-instrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). De Europese Commissie wil met het nieuwe fonds haar middelen inzetten op verduurzaming van het visserijbeleid. In de voorstellen wordt nadrukkelijk aandacht geschonken aan verdere sanering van de visserijvloot, de omschakeling naar meer selectieve visserijmethoden, stimulering van innovatie en viskweek, verbrede ontwikkeling van de kustzone en de economische positie van jonge vissers. Op basis van een voorlopig verdelingsvoorstel kan Nederland rekenen op een EU bijdrage van € 48 mln. in de periode 2007–2013.

6. De structuurfondsen: Doelstelling 2

Vanuit de structuurfondsen is voor LNV Doelstelling 2 (D2) van belang. D2 levert een bijdrage aan de ondersteuning van regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid.

Voor D2 worden binnen de lidstaten meerjarige uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Deze programma’s, op basis waarvan de subsidies uit de structuurfondsen worden toegekend, worden veelal opgesteld en uitgevoerd door andere overheden in samenwerking met private partijen op regionaal of lokaal niveau. De decentrale uitvoerders zijn middels convenanten gedelegeerd verantwoordelijk voor de operationele programma’s. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor horizontale aspecten, zoals interpretaties van wet- en regelgeving, de verwerking van onregelmatigheden en houdt toezicht op de decentrale uitvoering en verzorgt de rapportage aan de Tweede Kamer.

De structuurprogramma’s binnen D2 ontvangen vanuit de EU bijdragen uit het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO). Rijk, provinciale en lokale overheden en private partijen nemen de co-financiering vanuit Nederland voor hun rekening.

Ontwikkelingen

Voor de periode 2007–2013 zal Nederland naar verwachting een bedrag van ruim € 1,6 miljard ontvangen uit de structuurfondsen. Het grootste deel hiervan (€ 1,5 miljard) heeft betrekking op Doelstelling 2 Regionale Concurrentiekracht en Werkgelegenheid. 50% van de middelen voor Doelstelling 2 zal bestaan uit het EFRO (Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling) en 50% zal bestaan uit het ESF (Europees Sociaal Fonds). Het EFRO zal decentraal door provincies en steden worden uitgevoerd in landsdelige programma’s.

In het Nationaal Strategisch Referentiekader voor de structuurfondsen (NSR) geeft het Rijk aan waar de structuurfondsenprogramma’s zich in de periode 2007–2013 primair op zullen moeten richten. In deze strategie is bepaald dat de structuurfondsen een belangrijke bijdrage moeten gaan leveren aan het behalen van de Lissabondoelstellingen. Voor de Doelstelling 2 EFRO-programma’s betekent dit dat tenminste 60% van de programma’s zich moet richten op kennis en innovatie. Voor LNV is in dat verband de versterking van de innovatieve kracht van het agrocomplex van belang en de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden zoals Foodvalley en Greenports.

Naast directe investeringen in kennis en innovatie zijn ook de randvoorwaarden van belang om de concurrentiekracht van regio’s te versterken. Het gaat dan met name om het versterken van het vestigings- en leefklimaat. Voor dit type maatregelen ter versterking van de attractiviteit van de regio’s is een ruimtelijke focus aangebracht op de stedelijke netwerken en economische kerngebieden.

Voor LNV gaat het hier met name om groen-blauwe doelen, zoals Groen in en om de Stad en Natura 2000, die bijdragen aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en duurzaam toerisme en recreatie. Ook het versterken van de landschappelijke kwaliteit speelt hierbij een belangrijke rol.

Aangezien de operationele programma’s en ook de provinciale MJP’s nog niet gereed zijn is er nog geen inschatting van de bijdrage van de structuurfondsen aan de verschillende LNV-thema’s.

LIJST MET AFKORTINGEN

ACFMAdvisory Committee on Fishery Management
ADAlgemene Doelstelling
AIAviaire influenza
AIDAlgemene Inspectiedienst
AMvBAlgemene Maatregel van Bestuur
AOCAgrarisch Opleidingscentrum
ARCActieprogramma Ruimte & Cultuur
AVPAgenda Vitaal Platteland
BBLBureau Beheer Landbouwgronden
BBLBeroepsbegeleidende Leerweg
BESBilaterale Economische Samenwerking
BOLBeroeps Opleidende Leerweg
BOLBesluit Ontwikkeling Landschap
BPEbodemsanering prestatie eenheden
BSEBovine Spongiform Encephalopathy
BZMinisterie van Buitenlandse Zaken
CITOOntwikkeling examens en toetsing
COKZCentraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel
CBRNBeleidsstrategie chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair
CLIENTControles op Landbouwgoederen bij Im- en export naar een Nieuwe Toekomst
CTBCollege Toelating Bestrijdingsmiddelen
DKDirectie Kennis
DLDirectie Landbouw
DLGDienst Landelijk Gebied
DGFDiergezondheidsfonds
DLOStichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek
DRDienst Regelingen
EFROEuropees Fonds voor de Regionele Ontwikkeling
EHSEcologische Hoofd Structuur
EIAEnergie-Investeringsaftrek
ELFPOEuropees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
ELGFEuropees Landbouwgarantiefonds
EPDEnkelvoudig Programmerings Document
EUEuropese Unie
EVFEuropese Visserijfonds
EZMinisterie van Economische Zaken
FAOFood and Agricultural Organisation
FESFonds Economische Structuurversterking
FIOVFinancieringsinstrument voor de oriëntatie van de Visserij
GIOSGroen in en om de Stad
GlamiConvenant Glastuinbouw en Milieu
GLBGemeenschappelijke Landbouwbeleid
GNOGewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong
GSBGrote Steden Beleid
GVBGemeenschappelijke Visserijbeleid
GWWDGezondheids- en Welzijnswet Dieren
HAOHoger Agrarisch Onderwijs
HACCPHazards Analysis of Critical Control Points
HBOHoger Beroeps Onderwijs
HGISHomogene Groep International Samenwerking
HPAHoofdproductschap Akkerbouw
I&RIdentificatie en Registratie
ICTInformatie Communicatie Technologie
ILGInrichting landelijk gebied
IMARESInstitute for Marine Resources & Ecosystem Studies
INGRAInnovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster
IPCInnovatie praktijkcentra
IPOInterprovinciaal overleg
IPSVInnovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing
IRGInfrastructuurregeling Glastuinbouw
ISVInvesteringsbudget Stedelijke Vernieuwing
IVNInstituut voor Natuurbeschermingeducatie
KCBKwaliteits Controlebureau Groenten en Fruit
KCEKwaliteitsverbetering examens
KiGHSubsidiering kwaliteit Groene Hart
KNAWKoninklijke Nederlandse Agrarische Wetenschappen
KVPKlassieke varkenspest
LEILandbouw-Economisch Instituut
LIDLandelijke Inspectiedienst voor Dieren
LNVLandbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
LPCLandelijk pedagogische centra
MavoMiddelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs
MBLMarktontwikkeling Biologische Landbouw
MBOMiddelbaar beroepsonderwijs
MIAMilieu-Investeringsaftrek
MJAMeerjaren afspraken
MJPMeerjarenprogramma Vitaal Platteland
MKBMidden- en Kleinbedrijf
MKZMond- en klauwzeer
MKBAMaatschappelijke Kosten Batenanalyse
MTEmidtermevaluatie
NCVSNationaal Centrum voor Visstand en Sportvisserij
NMINederlands Mediation Instituut
NURGNadere Uitwerking Rivierengebied
NVAONederlandse Vlaamse Accreditatie Organisatie
NvMNatuur voor Mensen, Mensen voor Natuur
NVVSNederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties
OC/ECOntwikkel- en Expertisecentrum
OCWOnderwijs, Cultuur en Wetenschappen
ODOperationele Doelstelling
PDPlantenziektenkundige Dienst
PEENPan-Europees Ecologische Netwerk
PIAProfessioneel Inkopen en Aanbesteden
PNBParticulier Natuurbeheer
POP2Plattelandsontwikkelingsprogramma
PTProductschap Tuinbouw
PVVProductschap voor Vee en Vlees
PPEProductschap voor Pluimvee en eieren
PZProductschap Zuivel
RBBRegeling bedrijfshervestiging en -beëindiging
RBONRegeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling
RBVRegeling Beëindiging Veehouderij-takken
RGDRijksgebouwendienst
RoDSRecreatie om de Stad
RSGRegeling Structuurverbetering Glastuinbouw
RVRRegeling versterking recreatie
RWTRechtspersoon met een wettelijke taak
SANSubsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer
SBBStaatsbosbeheer
SBIRSmall Business Innovation Research Program
SGBSubsidie gebiedsgericht beleid
SNSubsidieregeling Natuurbeheer
SNLWSubsidieregeling regionaal netwerk landelijke wandelpaden
SRNStichting Recreatie Toervaart
StidugStimulering Duurzame Glastuinbouwgebieden
SVBPStimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie
TSETransmissible Spongiform Encephalopathies
V&WMinisterie van Verkeer en Waterstaat
VAMILRegeling Vervroegde Afschrijving Milieu-investeringen
VBOVoorbereidend Beroepsonderwijs
VDVoedselkwaliteit en Diergezondheid
VEWINVereniging van Waterbedrijven in Nederland
VIRISVisserij Registratie Informatie Systeem
VMBOVoortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs
VNBBLVersterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren
VROMVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
VWAVoedsel en Waren Autoriteit
VWSMinisterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WEBWet Educatie en Beroepsonderwijs
WHWWet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek
WILGWet Inrichting Landelijk Gebied
WOWetenschappelijk onderwijs
WOTWettelijke onderzoekstaken
WTOWorld Trade Organisation
WUWageningen Universiteit
WURWageningen Universiteit en Research centrum
WVOWet op het voortgezet onderwijs
ZBOZelfstandig bestuursorgaan

TREFWOORDENREGISTER

Agrarische ruimte 4, 47, 129

Agrobiodiversiteit 38, 50, 62

Agrocluster 150

Agrofoodcomplex 31, 79, 80, 81

Agrologistiek 33, 35, 44, 45, 46, 51

AID 4, 34, 39, 56, 66, 74, 75, 76, 77, 78, 98, 102, 103, 104, 105, 106, 117, 149

Aviaire Influenza 12, 133, 141

Biodiversiteit 6, 37, 38, 39, 52, 53, 54, 55, 61, 62

Biologische landbouw 16, 39, 40, 42, 79

Biotechnologie 37, 73, 75

BSE 72, 73, 76, 77, 149

Concurrentiekracht 8, 10, 19, 40, 45, 146, 147, 148

Dierenwelzijn 12, 14, 17, 32, 35, 37, 39, 45, 123, 139, 145

Diergezondheid 4, 6, 71, 72, 73, 74, 75, 77, 89, 120, 123, 132, 141, 151

Diergezondheidsfonds 24, 77, 124, 139, 149

Diergezondheidsniveau 73, 77

Dierziekten 12, 18, 23, 24, 71, 72, 77, 141

DLO 13, 81, 82, 83, 84, 85, 88, 89, 90, 143, 149

DR 4, 33, 34, 42, 56, 66, 74, 83, 100, 117, 119, 120, 121, 122, 139, 149

Duurzaam ondernemen 4, 6, 14, 27, 30, 31, 81, 89, 128

Duurzame ontwikkeling 12, 13, 21, 51, 52, 62

Energiebesparingsbeleid 40

FAO 6, 97, 149

FIOV 8, 35, 147, 149

Fytosanitair 16, 32, 37, 38, 39, 45, 112, 115, 139

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 14, 117

Gewasbescherming 16, 32, 35, 38, 39, 40, 137

Gewasbeschermingsmiddelen 32, 37, 38, 137, 149

Glastuinbouw 15, 16, 23, 24, 27, 32, 33, 35, 39, 40, 41, 42, 48, 51, 128, 129, 130, 149, 150, 151

Greenports 137, 148

Habitatrichtlijn 22, 52, 57, 60, 62

HGIS 6, 97, 150

ILG 6, 7, 11, 19, 20, 22, 26, 27, 28, 29, 40, 47, 48, 50, 51, 53, 54, 55, 57, 58, 59, 60, 63, 64, 65, 67, 68, 69, 70, 91, 92, 93, 94, 95, 107, 128, 129, 150

Innovatie 4, 6, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 24, 25, 31, 33, 35, 36, 40, 41, 42, 43, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 86, 87, 88, 89, 90, 120, 128, 133, 140, 141, 142, 147, 148, 150

Kennisontwikkeling 25, 31, 43

Kiezen voor landbouw 14

Landinrichting 23, 24, 25, 26, 48, 49, 50, 58, 59, 64, 107, 111, 129, 130, 131, 135

Landschap en recreatie 6, 132

Landschap 4, 5, 9, 10, 11, 17, 19, 20, 21, 23, 27, 28, 29, 39, 45, 47, 52, 53, 57, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 67, 68, 69, 92, 120, 139, 148, 149

Meerjarenafspraken Energie 45

Melkveehouderij 13, 32, 40, 41

Mestbeleid 15, 21, 32, 33, 36, 37, 38, 39, 117, 118, 120

Meststoffenwet 35

Nationale landschappen 20, 63, 68

Nationale Parken 60

Natte natuur 22, 57, 59, 61

Natuur voor mensen, mensen voor natuur 54

Natuurbeschermingswet 22, 54, 55, 60

Nitraatrichtlijn 23, 24, 38

Non-vaccinatiebeleid 77

Onderwijsbeleid 84, 86

PD 34, 39, 112, 115, 139, 149, 150

Plattelandsbeleid 8, 144, 145, 146

Plattelandsontwikkeling 8, 19, 47, 117, 144, 145, 146, 147, 150

POP 19, 23, 25, 30, 35, 47, 48, 50, 69, 93, 107, 128, 146, 147, 150

Programma Beheer 54, 57, 58

Realiseren natuur 53, 130

Reconstructie 4, 5, 6, 19, 23, 25, 27, 91, 92, 93, 94, 95, 128, 131, 134, 135, 143

RSG 40, 42, 151

SAN 55, 138, 151

Scrapie 72, 75, 76, 77

Staatsbosbeheer 55, 57, 59, 60, 61, 62, 65, 70, 143, 151

Stidug 40, 42, 48, 51, 128, 129, 137, 151

Transitie 15, 23, 40, 41, 42, 87, 128

Veenweiden 29

Visserij 8, 16, 17, 23, 24, 25, 26, 30, 31, 33, 34, 35, 42, 43, 44, 89, 103, 128, 137, 140, 143, 144, 145, 147, 149, 150, 151

Voedsel en groen 13, 84

Voedselkwaliteit 1, 2, 3, 4, 6, 17, 18, 71, 73, 74, 75, 76, 78, 79, 120, 132, 141, 150, 151

Voedselveiligheid 17, 45, 71, 72, 73, 75, 76, 77, 89, 125, 127, 141, 145

Vogelpest 73, 141

Wageningen UR 13, 84

WEB 84, 86, 151

WILG 6, 19, 47, 69, 94, 95, 151

WTO 30, 31, 146, 151

Licence