Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgaveblz.
   
A.Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel2
   
B.Begrotingstoelichting3
   
1.Leeswijzer3
   
2.Het beleid4
2.1.De beleidsagenda4
2.1.1.Beleidsprioriteiten4
2.1.2Vertaling naar beleidsprioriteiten provinciefonds4
2.1.2.1.Ontwikkeling van het fonds4
2.1.2.2.Beleidsmutaties5
2.2.Het beleidsartikel5
2.2.1.Algemene beleidsdoelstelling5
2.2.2.Verantwoordelijkheid minister6
2.2.3.Succesfactoren6
2.2.4.Budgettaire gevolgen van beleid6
2.2.5.Operationele doelstellingen8
   
3.Het verdiepingshoofdstuk10
3.1.Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting10
3.2.Financieel overzicht provincies13
3.3.Integratie-uitkeringen13
3.4.EMU-tekort14
3.5.Overzicht lokale heffingen 200714
3.5.1.Inleiding14
3.5.2.Provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting15
   
4.Bijlagen bij de begroting 
Bijlage 1Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2006–200717
Bijlage 2Lijst met afkortingen18
Bijlage 3Lijst met belangrijke termen en hun betekenis19

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2008 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2008. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2008.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2008 vastgesteld. Het in de begroting opgenomen begrotingsartikel wordt in onderdeel B. van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 3 (verplichtingenbedrag bedoeld in artikel 5 van de Financiële-verhoudingswet)

Ingevolge artikel 5, eerste lid van de Financiële-verhoudingswet wordt in dit wetsartikel het bedrag vermeld dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen. Het in dit wetsartikel opgenomen bedrag is niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. Het bedrag wordt nader onderbouwd in paragraaf 2.2.4. van deze memorie.

De staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

De minister van Financiën,

W. J. Bos

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen, evenals de gemeentefondsbegroting, een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds, en niet voor de resultaten die provincies met hun bijdrage uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds.

Om die reden bevat de provinciefondsbegroting geen output- en/of outcomegegevens.

De voorliggende toelichting bij de begroting 2008 van het provinciefonds kent de volgende indeling. Na deze leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het provinciefonds, waarin onder meer de beleidsprioriteiten voor 2008, en de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op hét beleidsartikel: het provinciefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling en nader geoperationaliseerde doelstellingen aan bod. Ook worden hierbij de prestatie-indicatoren behandeld.

Hoofdstuk 3 is het verdiepingshoofdstuk van het provinciefonds. Het verdiepingshoofdstuk geeft de opbouw aan van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2007 naar de stand ontwerpbegroting 2008. In hoofdstuk 3 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de integratie-uitkeringen. Verder wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed aan de bijdrage van de provincies aan het EMU-tekort en wordt inzicht gegeven in de opbrengst van lokale heffingen.

Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatuitgaven enige aandacht. De apparaatuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden als gemeenten en provincies, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het ministerie van BZK.

2. HET BELEID

2.1. De beleidsagenda

De beleidsagenda bevat een beknopte weergave van de speerpunten van het beleid voor het provinciefonds. De onderstaande tekst bij 2.1.1. is gebaseerd op het gesloten akkoord met het IPO over de financiële afspraken 2008, waaronder de wijze waarop het inlopen van de vermogensoverschotten bij de provincies vorm kan worden gegeven en de verwerking daarvan in een bestuursakkoord.

2.1.1. Beleidsprioriteiten

Vertrouwen ligt aan de basis van een goed functionerende samenleving: onderling vertrouwen tussen burgers, vertrouwen van de burger in de overheid en vertrouwen tussen de overheden onderling. Het is de gezamenlijke ambitie van het kabinet, gemeenten en de provincies om al deze vormen van vertrouwen te versterken. Een waardevolle democratie, een verbindend bestuur en een dienende overheid zijn hierbij voorwaarden. Altijd staat de burger centraal.

De samenleving is gebaat bij een overheidsstelsel waarbinnen verantwoordelijkheden en taken goed zijn belegd en helder zijn verdeeld. Het Rijk wil, in navolging van het Bestuursakkoord met de gemeenten, ook met de provincies afspraken maken over oa decentralisatie, vermindering van administratieve lasten en een gezamenlijke interbestuurlijke aanpak van beleidsprioriteiten.

2.1.2. Vertaling naar beleidsprioriteiten provinciefonds

Een goede bestuurlijke verhouding tussen Rijk en provincies is alleen dan mogelijk als ook in de financiële verhouding door een ieder gedragen afspraken worden gemaakt.

2.1.2.1. Ontwikkeling van het fonds

In het Coalitieakkoord is een bedrag van € 800 miljoen opgenomen, voor het inlopen van de vermogensoverschotten van de provincies. Het kabinet en het IPO zijn overeengekomen dat de provincies, in plaats van het voorgestelde inlopen van de vermogensoverschotten, voor in totaal € 800 miljoen bijdragen aan de realisatie van een aantal belangrijke maatschappelijke prioriteiten.

Met het IPO is overeenstemming bereikt over een aanpak op korte en langere termijn. Voor het jaar 2008 betekent dit dat realisatie van de eerste tranche van € 200 miljoen plaatsvindt door:

– een bijdrage van € 130 mln. van de provincies aan het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT, t.b.v. begroting Verkeer en Waterstaat);

– een bijdrage van de provincies van € 70 mln. aan het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG, t.b.v. begroting Landbouw, Natuurbeheer en Visserij).

Voor de invulling van de overige € 600 miljoen over de jaren 2009-2011, is met het IPO afgesproken dat een commissie bestaande uit een vertegenwoordiging van Rijk en provincies verdere concrete voorstellen zullen voorbereiden. In afwachting daarvan is vooralsnog voor die jaren een korting van technische aard van € 200 miljoen per jaar in de meerjarenraming van het Provinciefonds opgenomen.

Het bestuurlijk overleg Financiële verhouding met het IPO en de VNG zal twee keer per jaar plaats vinden, rond het verschijnen van de voorjaarsnota en de miljoenennota. De agenda wordt ambtelijk voorbereid. Iedere partij is gerechtigd om agendapunten in te brengen (open agenda). De deelnemers aan het overleg zijn de fondsbeheerders, het IPO en de VNG. Indien noodzakelijk en gewenst kunnen ook andere bewindslieden aanwezig zijn.

Het kabinet zal artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet onverkort toepassen en naleven. De vakministers zijn primair verantwoordelijk voor het aangeven van de kosten en bekostigingswijze van taakwijzigingen van provincies en/of gemeenten. Daartoe treden zij tijdig in overleg met de fondsbeheerders en daarna – conform de Code interbestuurlijke verhoudingen – met het IPO. Er zal daarbij meer aandacht zijn voor de gevolgen van nieuw Europees beleid om met de provincies en gemeenten te bezien of er sprake is van financiële consequenties en op welke wijze die (kunnen) worden gedekt.

2.1.2.2. Beleidsmutaties

Door wijzigingen in beleid van de verschillende departementen kan over worden gegaan tot het beleggen of juist ontrekken van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging of onttrekking van een bedrag uit het provinciefonds. Dit gebeurt in overleg met de provincies.

In onderstaande overzichtstabel wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2007 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2008 aan de hand van de belangrijkste beleidsmatige mutaties voor de periode 2007 tot en met 2012. De weergegeven mutaties worden in het verdiepingshoofdstuk (paragraaf 3) afzonderlijk toegelicht voor zover dit nog niet gebeurd is in een eerder begrotingsstuk.

Tabel 2.1.2. Beleidsmutatiesmutaties (x € 1 000)
 200720082009201020112012
Mutaties nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:      
       
Accres tranche 2007 meerjarig – 4 603– 4 603– 4 603– 4 603– 4 603
Accres tranche 2008 73 00673 00673 00673 00673 006
Regeerakkoord: Inlopen vermogensoverschotten provincies via       
Algemene Uitkering  – 339 183– 339 183– 339 1830
Integratie uitkering ivm Inlopen vermogensoverschotten (Integratie uitkering)  139 183139 183139 1830
Nettering specifieke uitkeringen departementaal 8 2268 2629 32710 49010 490
Nettering specifieke uitkeringen uit alg. middelen 400300– 700– 1 900– 1 900
Uitname ivm vermindering administratieve lasten (AL) – 400– 400– 400– 400– 400
Bescherming archeologisch erfgoed (Valletta) 2 6502 6502 6502 6502 650
Uitname ivm electronische publicaties Staatscourant  – 250– 250– 250– 250
Totaal nieuwe mutaties (uitgaven=verplichtingen) 79 279– 121 035– 120 970– 121 00778 993

2.2. Het beleidsartikel

2.2.1. Algemene beleidsdoelstelling

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen, evenals de gemeentefondsbegroting, een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Dit beleidsartikel kent als algemene doelstelling: te bewerkstelligen dat de provincies via het provinciefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee onderdelen:

1. De omvang van de middelen moet adequaat zijn.

2. De verdeling van de middelen moet adequaat zijn.

2.2.2. Verantwoordelijkheid minister

De fondsbeheerders, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën, zijn systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die provincies met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. Ook de eigen provinciale belastingsopbrengsten kennen deze karakteristiek. Dit in tegenstelling tot de overige inkomstenbronnen van provincies; specifieke uitkeringen en heffingen en retributies. Niet alleen de bestedingsrichting, ook de effectiviteit van de inzet van de middelen is een provinciale verantwoordelijkheid, waarin het college van Gedeputeerde Staten wordt gecontroleerd door Provinciale Staten.

2.2.3. Succesfactoren van beleid

Het feit dat de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk zijn, neemt niet weg dat van tijd tot tijd vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. Dergelijke bestuurlijke afspraken worden vastgelegd in een bestuursakkoord. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.

2.2.4. Budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel worden voor de verplichtingen, de uitgaven en de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.

Tabel 2.2.4.1. Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1000)
 2006200720082009201020112012
Verplichtingen1 083 5261 139 0091 220 3901 020 0671 020 1411 020 1041 220 104
        
Uitgaven:1 089 8291 124 3471 210 3901 010 0761 010 1411 010 1041 210 104
        
Programma-uitgaven       
1. Algemene uitkering970 0621 044 6621 168 188828 691828 756828 7191 167 902
2. Integratie-uitkeringen119 76779 68542 202181 385181 385181 38542 202
Ontvangsten:1 089 8291 124 3471 210 3901 010 0761 010 1411 010 1041 210 104

Het verschil in enig jaar tussen de verplichtingen en de uitgaven wordt veroorzaakt door de behoedzaamheidreserve van € 10 000 000, die wel in de verplichtingenstand wordt meegenomen, maar pas in het jaar na afloop van het begrotingsjaar doorgaans tot uitkering komt. De behoedzaamheidreserve wordt dan verrekend met de nacalculatie van de accressen. Het verplichtingenbedrag voor 2008 van de algemene uitkering bedraagt € 1 168 188 000 vermeerderd met € 10 000 000, wat resulteert in € 1 178 188 000. Zie ook wetsartikel 3.

In het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen (Bofv) van mei 2007 is afgesproken met ingang van 2008 de behoedzaamheidreserve te halveren (was t/m 2007 € 18 152 000, wordt v.a. 2008 € 10 000 000). Daarbij is afgesproken dat lopende het uitvoeringsjaar de herberekende accresstand zoals die bij miljoenennota bekend is, wordt verwerkt in de begrotingsstand van het lopende jaar (bij 2e suppletore).

In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd. Zo bezien kunnen de uitgaven niet worden beïnvloed.

Ontvangsten

Wetsartikel 4, eerste lid van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings-)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de afgezonderde inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet geraamd (zie in tabel 2.2.4.1. onder ontvangsten).

De tabel hieronder geeft de accressen voor het provinciefonds op basis van de stand Miljoenennota 2008 weer. De cijfers tot en met 2006 zijn realisatiecijfers, voor 2007 en later betreft het een raming.

Tabel 2.2.4.2 Accressen provinciefonds, stand Miljoenennota 2008
Uitkeringsjaar200320042005200620072008
Accrespercentage2,81%– 0,26%1,64%3,77%5,63%6,52%
Stand Voorjaarsnota 2007    6,09%4,50%
In duizenden euro30 412– 2 90216 35637 60861 38473 006

De uitvoering voor wat betreft de uitkeringen uit het provinciefonds geschiedt door wekelijkse betalingen aan alle provincies. Het budget van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een verdeelsysteem van 10 verdeelmaatstaven. Dit verdeelsysteem stelt provincies in staat hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies. Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld kan worden nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.

2.2.5. Operationele doelstellingen

De bijdrage van de fondsbeheerders om te komen tot het bewerkstelligen dat de provincies via het provinciefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren wordt geoperationaliseerd door twee doelstellingen:

• De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;

• Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

Operationele doelstelling 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.

Motivering

De omvang van het provinciefonds ontwikkelt zich volgens de normeringsystematiek en door de toevoegingen en/of onttrekkingen aan het fonds in verband met specifieke taakmutaties. De normeringsystematiek houdt in dat het fonds meebeweegt met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, volgens het principe: «samen de trap op, samen de trap af». Op die wijze wordt het jaarlijkse groeipercentage (het zgn. accres) bepaald. Deze systematiek werkt sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen Rijk, VNG en IPO. Daarnaast zijn er jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Het Rijk is medeverantwoordelijk (samen met VNG en IPO) voor de bestuurlijke afspraak omtrent de normering. Het Rijk zorgt voor de uitwerking van de afspraak door de precieze accresberekeningen te maken en de provincies daarover te informeren door middel van de circulaires. Daarnaast heeft het Rijk een verantwoordelijkheid bij het bepalen van de hoogte van specifieke uitnames en/of toevoegingen als gevolg van taakmutaties.

Activiteiten 2008

Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen (Bofv), tweejaarlijks.

Prestatie-indicator

De vraag of de omvang van het provinciefonds als adequaat kan worden beschouwd, wordt beantwoord in het Bofv. Volgens een in 1995 gemaakte afspraak vindt dit overleg tweemaal per jaar plaats. Wanneer één van beide partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringsystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het Bestuurlijk Overleg aan de orde worden gesteld.

Operationele doelstelling 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

Motivering

Het Rijk is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van een systeem van verdeelmaatstaven dat een verdeling tot stand brengt die erin voorziet dat elke provincie in staat is een gelijkwaardig voorzieningenpakket voor haar burgers tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren. De provincies kunnen zelf bepalen aan welke voorzieningen zij hun geld bij voorkeur besteden (eigen prioriteitenstelling). Zij leggen resultaatverantwoordelijkheid af aan Provinciale Staten.

3. VERDIEPINGSHOOFDSTUK

In paragraaf 3.1 wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting provinciefonds 2007 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2008 beschreven. De mutaties die hierin worden genoemd die betrekking hebben op de 1e suppletore begroting 2007 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2006–2007, 31 061 C, nr. 1) kunt u in genoemd begrotingsstuk terugvinden. De nieuwe mutaties worden toegelicht.

In paragraaf 3.2. komt het Financieel overzicht provincies aan de orde, in paragraaf 3.3. wordt een overzicht van de integratie-uitkeringen gegeven. Tevens wordt in dit verdiepingshoofdstuk aandacht geschonken aan de bijdrage van de lokale overheden aan het EMU-tekort (paragraaf 3.4.) en aan de lokale heffingen in paragraaf 3.5.

3.1. Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting

Verplichtingen

Onderstaande tabel 3.1.1. geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2007 naar de stand ontwerpbegroting 2008.

Tabel 3.1.1. Opbouw verplichtingen provinciefonds (x € 1000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 20071 128 3891 128 3891 128 3891 128 3891 128 3891 128 389
Mutatie 1e suppl. begr. 200710 62012 72212 72212 72212 72212 722
Stand 1e suppletore begroting 2007:1 139 0091 141 1111 141 1111 141 1111 141 1111 141 111
Mutaties nog niet eerder opgenomen in een begrotingsstuk:079 279– 121 035– 120 970– 121 00778 993
Stand ontwerpbegroting 20081 139 0091 220 3901 020 0761 020 1411 020 1041 220 104

Uitgaven

Onderstaande tabel 3.1.2. geeft de opbouw aan van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2007 naar de stand ontwerpbegroting 2008.

Tabel 3.1.2. Opbouw uitgaven provinciefonds (x € 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007:1 110 2371 110 2371 110 2371 110 2371 110 2371 110 237
Mutaties 1e suppletore begroting 2007:14 11012 72212 72212 72212 72212 722
Stand 1e suppletore begroting 2007:1 124 3471 122 9591 122 9591 122 9591 122 9591 122 959
Mutaties nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:      
1a) Accres tranche 2007 meerjarig – 4 603– 4 603– 4 603– 4 603– 4 603
1b) Accres tranche 2008 73 00673 00673 00673 00673 006
2a) Regeerakkoord: Investeringsaanbod provincies via Algemene Uitkering  – 339 183– 339 183– 339 1830
2b) Integratie uitkering ivm Investeringsaanbod 2008  139 183139 183139 1830
3) Nettering specifieke uitkeringen departementaal 8 2268 2629 32710 49010 490
4) Nettering specifieke uitkeringen uit alg. middelen 400300– 700– 1 900– 1 900
5) Uitname ivm vermindering administratieve lasten – 400– 400– 400– 400– 400
6) Bescherming archeologisch erfgoed (Valletta) 2 6502 6502 6502 6502 650
7) Uitname ivm electronische publicaties Staatscourant  – 250– 250– 250– 250
       
Totaal nieuwe mutaties (uitgaven = verplichtingen) 79 279– 121 035– 120 970– 121 00778 993
       
8) Halvering behoedzaamheidreserve (mutatie in de uitgaven) 8 1528 1528 1528 1528 152
       
Totaal nieuwe mutaties (uitgaven) 87 431– 112 883– 112 818– 112 85587 145
Stand ontwerpbegroting 20081 124 3471 210 3901 010 0761 010 1411 010 1041 210 104
Programma-uitgaven1 124 3471 210 3901 010 0761 010 1411 010 1041 210 104

Toelichting op de nieuwe mutaties

1a) en 1b) Accres 2007 en accres 2008

Het betreft hier in de eerste plaats de meerjarige bijstelling van het de accres tranche 2007 op basis van de meest recente stand Miljoenennota 2008. Volgens de huidige afspraken gemaakt in het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv), wordt voor het lopende begrotingsjaar (2007) de MJN-stand niet verwerkt in de begroting. Dat zal met ingang van 2008 wel gebeuren. (zie verder de toelichting onder tabel 2.2.4.).

Ten tweede betreft het hier de reguliere bijstelling met het accres 2008. De bijstelling is op basis van de ontwikkeling in de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven stand Miljoenennota 2008.

2a) en 2b) Investeringsaanbod provincies

In het Coalitieakkoord is een bedrag van € 800 miljoen opgenomen, voor het inlopen van de vermogensoverschotten van de provincies. Het kabinet en het IPO zijn overeengekomen dat de provincies in plaats van het voorgestelde inlopen van de vermogensoverschotten, voor in totaal € 800 miljoen bijdragen aan de realisatie van een aantal belangrijke maatschappelijke prioriteiten.

Met het IPO is overeenstemming bereikt over een aanpak op korte en langere termijn. Voor het jaar 2008 betekent dit dat realisatie van de eerste tranche van € 200 miljoen plaatsvindt door:

– een bijdrage van € 130 mln. van de provincies aan het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT, t.b.v. begroting Verkeer en Waterstaat);

– een bijdrage van de provincies van € 70 mln. aan het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG, t.b.v. begroting Landbouw, Natuurbeheer en Visserij).

Voor de invulling van de overige € 600 miljoen over de jaren 2009-2011, is met het IPO afgesproken dat een commissie bestaande uit een vertegenwoordiging van Rijk en provincies verdere concrete voorstellen zullen voorbereiden. In afwachting daarvan is vooralsnog voor die jaren een korting van technische aard van € 200 miljoen per jaar in de meerjarenraming van het Provinciefonds opgenomen.

3), 4) en 5) Nettering specifieke uitkeringen

In 2003 is het BTW-compensatiefonds ingevoerd. Hierdoor kunnen gemeenten, provincies en kaderwetgebieden BTW declareren bij het BTW-compensatiefonds (BCF). Omdat het fonds budgettair neutraal is ingevoerd, heeft er ondermeer een uitname plaatsgevonden uit het gemeente- en provinciefonds. In deze uitname is de BTW-component van bestaande specifieke uitkeringen (specifieke uitkeringen die zijn ingevoerd vóór het uitkeringsjaar 2004) betrokken. Nieuwe specifieke uitkeringen, die zijn ingevoerd na het uitkeringsjaar 2003, worden sindsdien netto verstrekt. Op verzoek van de VNG (en het IPO) heeft de werkgroep evaluatie BTW-compensatiefonds een onderzoeksopdracht verstrekt om de BTW-component van bestaande specifieke uitkeringen te berekenen. Het kabinet heeft besloten de bestaande specifieke uitkeringen netto te gaan verstrekken. Het onderzoek naar de omvang van de BTW-component maakte onderdeel uit van een groot onderzoek om de uitname uit het gemeente- en provinciefonds ten gunste van het BCF te baseren op de feitelijke BTW-declaraties. Deze waren in 2003 nog niet bekend.

Het Kabinet, de VNG en het IPO zijn overeengekomen dat de nettering van de specifieke uitkeringen volledig wordt gecompenseerd, een deel is afkomstig van de departementen en een deel uit algemene middelen. Onderdeel van deze afspraak is een uitname uit de fondsen in verband met vermindering administratieve lasten.

6) Bescherming archeologisch erfgoed (Valletta)

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Stb. 2007,42) treedt naar verwachting in de loop van 2007 in werking en zal dan dus gedurende het gehele jaar 2008 werking hebben.

Met de wet gaat een structurele toevoeging aan het provinciefonds gepaard van € 2 650 000 (zie Kamerstukken II 2005/06, 29 259, nr. 32).

7) Uitname in verband met elektronische publicaties in Staatscourant

In het wetsontwerp Elektronische bekendmaking, dat één dezer dagen aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, wordt ondermeer geregeld dat de Staatscourant in de toekomst in elektronische vorm wordt uitgegeven. Daarbij is berekend dat bij de gemeenten en provincies ca. € 5 200 000 aan advertentiekosten zullen worden bespaard. Een deel daarvan, namelijk € 600 000 (gemeentefonds € 350 000 en provinciefonds € 250 000) zal vanaf 2009 worden uitgenomen en ingezet voor de kosten gemoeid met de elektronische bekendmaking in de Staatscourant.

Voor gemeenten, provincies, waterschappen en voor de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties wordt voorts de mogelijkheid geschapen om algemeen verbindende voorschriften bekend te maken in een elektronisch blad. Op termijn zal deze mogelijkheid worden omgezet in een verplichting. Over de wenselijkheid om ten behoeve van de elektronische bekendmaking van decentrale regelgeving een centrale technische voorziening tot stand te brengen en de inzet daarbij ter financiering van de vrijvallende middelen bij gemeenten en provincies, vindt nog nader overleg plaats met VNG en IPO.

8) Halvering behoedzaamheidreserve

Als uitvloeisel van de evaluatie van de normeringsystematiek en de afspraken die daarover zijn gemaakt in het bestuurlijk overleg van september 2006 wordt met ingang van 2008 de behoedzaamheidreserve gehalveerd (€ 18 152 000 wordt € 10 000 000). Het bedrag voor de uitgaven/ontvangsten wordt vermeerderd met € 10 000 000. Het verplichtingenbedrag blijft onveranderd.

3.2. Financieel overzicht provincies

De publicatie «De provinciale financiën: een interprovinciale vergelijking» brengt jaarlijks de financiële positie van de provincies in beeld. Deze publicatie van het Ministerie van BZK verschijnt jaarlijks. Dit jaar hebben de meest recente gegevens betrekking op het begrotingsjaar 2007. Het rapport is inmiddels separaat aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 C, nr. 7).

Tegen de achtergrond van de geconstateerde gunstige positie van de provinciefinanciën is in het coalitieakkoord een bedrag van € 800 miljoen opgenomen, voor het inlopen van de vermogensoverschotten van de provincies. De realisatie van belangrijke maatschappelijke prioriteiten wordt zo mogelijk. Het kabinet vindt de hoogte van deze bijdrage verantwoord. Er zijn voldoende aanwijzingen voor dit oordeel. Zo is de provinciale vermogenspositie gunstig, zijn er belangrijke inkomsten uit (nuts)bedrijven en is er sprake van jaarlijkse autonome groei van het provinciale belastinggebied. Zonder voorbij te gaan aan het uitgangspunt dat vermogens primair toebehoren aan de instantie die ze vormt, wordt daarnaast aan de autonomie van provincies niet onnodig en onverantwoord afbreuk gedaan. Het kabinet vindt het in dat verband van belang dat zo veel mogelijk op basis van interbestuurlijke overeenstemming invulling wordt gegeven aan de uitvoering van deze maatregel.

3.3. Integratie-uitkeringen

Als een toevoeging aan de algemene uitkering van het gemeentefonds in één keer bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten wordt normaliter gesproken een integratie-uitkering toegepast. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. Echter naar aanleiding van de implementatie van het kabinetsstandpunt Brinkman wordt de hierbij gebruikelijke voorwaarde dat er zicht is op een overgang naar de algemene uitkering losgelaten. Hierdoor kunnen al bestaande en mogelijke nieuwe specifieke uitkeringen, alsnog aan het gemeentefonds en provinciefonds worden toegevoegd die verdeeltechnisch nooit in de algemene uitkering zouden passen (zie kamerstukken II 2005/06, 30 300 B, nr. 23, blz. 6).

Voor de periode 2008–2011 wordt een integratie-uitkering «Investeringaanbod 2008» ingesteld om het voorstel van het IPO over de verdeling over de provincies van de uitname van per saldo € 200 000 000 per jaar, mogelijk te maken (zie bij de toelichting onder de tabel 3.1.2.)

Onderstaande tabel 3.2.1 geeft een overzicht van de integratie-uitkeringen in het provinciefonds.

Tabel 3.2.1. Overzicht integratie-uitkeringen provinciefonds (x € 1000)
Omschrijving200720082009201020112012
Rivierdijkversterking/hoofdwaterkering42 20242 20242 20242 20242 20242 202
Afschaffing provinciale opslagen omroepbijdragen37 616     
Wijziging betalingsverloop integratie-uitkering– 133     
Investeringaanbod 2008  139 183139 183139 183 
Totaal79 68542 202181 385181 385181 38542 202

3.4 EMU-saldo decentrale overheden

Het EMU-saldo is het saldo van uitgaven en ontvangsten van de hele overheid. Het EMU-saldo van de decentrale overheden, waaronder gemeenten, provincies en waterschappen, telt mee in de berekening van het EMU-saldo van de hele overheid.

De decentrale overheden sluiten het jaar 2006 af in evenwicht (in procenten bbp). De verwachting is dat een deel van de verbetering in 2006 zich doorvertaalt naar latere jaren. Hierdoor is het EMU-saldo decentrale overheden in 2007 en 2008 iets minder goed dan in 2006. De reden hiervoor is dat het EMU-saldo van de decentrale overheden, zoals gebleken in 2003, ook een conjuncturele component heeft. De huidige gunstige conjuncturele situatie vertaalt zich daarmee deels door in het EMU-saldo voor de decentrale overheden in 2007 en 2008.

Het EMU-saldo van de decentrale overheden is echter met onzekerheid omgeven. Onzekerheden kunnen conjunctureel van aard zijn, zoals een fluctuerend verloop van de grondopbrengsten (bijvoorbeeld door schommelingen in de grondprijzen). Een bijkomende onzekerheid is de mate waarin de decentrale overheden erin slagen om hun investeringen in bijvoorbeeld wegen en dijken te realiseren. Bovendien staan gemeenten voor grote vervangingsinvesteringen in het riool. Om verrassingen zoals (grote) wijzigingen in het EMU-saldo van de decentrale overheid, voor te zijn, zijn afspraken gemaakt met de decentrale overheden1.

In de begrotingsregels is een verbetering opgenomen voor de beheersing van het decentrale EMU-saldo. Wanneer het EMU-tekort van de decentrale overheden bijdraagt aan een (dreigende) overschrijding van de Europese grenzen van het EMU-saldo van de hele overheid is nader bestuurlijk overleg tussen VNG en de fondsbeheerders aan de orde. Als ultimum remedium kan een korting worden opgelegd op het gemeente- of provinciefonds. Volgens de huidige inzichten (Miljoenennota 2008) is dit in deze kabinetsperiode overigens niet aan de orde.

3.5. Overzicht opbrengst lokale heffingen 2007

3.5.1 Inleiding

Sinds 1996 heeft het Kabinet elk jaar in de Monitor Inkomsten Lokale Heffingen (MILH) zijn visie op de ontwikkeling van begrote opbrengsten uit lokale heffingen op het niveau van de gemeente, de provincie en het waterschap gegeven. In het najaar van 2006 is echter in overleg met de VNG en het IPO het besluit genomen om de MILH niet meer te continueren. Met ingang van de begroting 2008 zal het overzicht van de begrote opbrengsten op het gebied van lokale heffingen in de begroting van het Gemeentefonds opgenomen worden. De voor dit overzicht benodigde gegevens zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO). Vanwege de relevantie voor het provinciefonds van de zogenaamde Provinciale opcenten motorrijtuigebelasting wordt hieronder specifiek dit onderwerp uitgelicht.

3.5.2. Provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting

Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. Het is een algemene belasting waarvan de opbrengst toekomt aan de algemene middelen van de provincie. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door Provinciale Staten.

De opcenten variëren dit jaar (vanaf 1 april 2007) van 63,4 tot 80,5. Geen enkele provincie vraagt het maximum mogelijke tarief van 105 procent. De totale opbrengst uit de opcenten op de MRB is sinds de verruiming van het belastinggebied in 1997 gestegen. De opbrengststijging is voornamelijk het gevolg van het feit dat er jaarlijks meer en zwaardere auto’s bijkomen. Het gemiddelde bedrag in alle provincies aan opcenten voor een standaardautobezitter bedraagt vanaf 1 april 2007 € 133.

De ontwikkeling van de opbrengst van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting is als volgt.

Tabel 3.5.3. Opbrengsten provinciale opcenten MRB (in miljoenen euro’s)
 2005200620072006–2007
Provinciale opcenten MRB1 0271 1191 1381,7%

Bron: rijksbelastingdienst.

4. BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING

Licence