Base description which applies to whole site

nr. 4 RAPPORT BIJ HET JAARVERSLAG 2009 VAN JEUGD EN GEZIN (XVII)

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 19 mei 2010

Hierbij bieden wij u het op 7 mei 2010 door ons vastgestelde «Rapport bij het Jaarverslag 2009 van Jeugd en Gezin (XVII)» aan.

Algemene Rekenkamer

drs. Saskia J. Stuiveling,

president

dr. Ellen M.A. van Schoten RA,

secretaris

Inhoud

Samenvatting 5
     
1 Over dit onderzoek 6
1.1 Oordelen bij het jaarverslag 6
1.2 Onderzoek naar beleid 6
1.3 Onderzoek naar de bedrijfsvoering 6
1.4 Onderzoek naar de financiële informatie 7
     
2 Beleid 8
2.1 Beschikbaarheid van de beleidsinformatie 8
2.2 Praktijktoets 8
2.3 Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over gevoerd beleid 9
     
3 Bedrijfsvoering 10
3.1 Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over bedrijfsvoering 10
     
4 Financiële informatie 11
4.1 Oordeel over de financiële informatie 11
4.2 Oordeel over de saldibalans 11
     
5 Reactie minister en nawoord Algemene Rekenkamer 12
5.1 Reactie minister 12
5.2 Nawoord 12
     
Kwaliteitskaart 13
     
Overzicht fouten en onzekerheden in de financiële informatie in het Jaarverslag 2009 Jeugd en Gezin (XVII) 17
     
Gebruikte afkortingen 21

SAMENVATTING

Voor u ligt ons Rapport bij het Jaarverslag 2009 Jeugd en Gezin (XVII). In dit rapport presenteren wij de resultaten van ons rechtmatigheidsonderzoek naar het jaarverslag en de bedrijfsvoering van het Programma voor Jeugd en Gezin.

Wij hebben uit hoofde van onze wettelijke taak, zoals beschreven in de Comptabiliteitswet (CW) 2001, het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer van Jeugd en Gezin beoordeeld en wij zijn nagegaan of de informatie in het jaarverslag van dit ministerie over het gevoerde beleid, over de bedrijfsvoering en over de financiën tot stand is gekomen volgens de daarvoor geldende regels, en goed is weergegeven in het jaarverslag.

De belangrijkste uitkomsten van ons onderzoek naar het Jaarverslag 2009 Jeugd en Gezin zijn:

• De minister voor Jeugd en Gezin legt transparant verantwoording af over de realisatie van zijn beleid, bedrijfsvoering en rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering.

• De financiële informatie in het jaarverslag voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

1 OVER DIT ONDERZOEK

De minister voor Jeugd en Gezin verantwoordt zich in zijn jaarverslag over hoe het Programma voor Jeugd en Gezin in het afgelopen jaar heeft gepresteerd en gefunctioneerd. Jeugd en Gezin doet mee aan het experiment «Verbeteren verantwoording en begroting». In het jaarverslag staat of de doelen en prestaties die in de begroting van Jeugd en Gezin waren afgesproken, ook zijn gerealiseerd (informatie over het beleid),1 hoe het Programma voor Jeugd en Gezin heeft gefunctioneerd (informatie over de bedrijfsvoering) en wat de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van Jeugd en Gezin zijn geweest (financiële informatie).

Wij onderzoeken de informatie in het jaarverslag op elk van deze drie terreinen. Op basis hiervan formuleren wij onze bevindingen en oordelen.

In dit rapport komen achtereenvolgens aan de orde: de informatie in het jaarverslag over het door de minister gevoerde beleid (hoofdstuk 2), over de bedrijfsvoering van Jeugd en Gezin (hoofdstuk 3) en over de financiële informatie van Jeugd en Gezin (hoofdstuk 4). Wij besluiten dit rapport met een weergave van de reactie die wij op het conceptrapport hebben gekregen van de minister voor Jeugd en Gezin, aangevuld met ons nawoord (hoofdstuk 5).

Een uitgebreide toelichting op dit rapport vindt u op www.rekenkamer.nl.

1.1 Oordelen bij het jaarverslag

De Algemene Rekenkamer doet jaarlijks rechtmatigheidsonderzoek bij het Rijk. Wij doen dit onderzoek uit hoofde van onze wettelijke taak zoals beschreven in de CW 2001. Wij gaan na of de informatie in de jaarverslagen over het gevoerde beleid (§ 2.3), over de bedrijfsvoering (§ 3.1) en over de financiën (hoofdstuk 4) tot stand is gekomen volgens de daarvoor geldende regels en goed is weergegeven in de jaarverslagen. Met onze wettelijke oordelen hierover ondersteunen we de Tweede Kamer bij het verlenen van decharge aan de betrokken ministers.

1.2 Onderzoek naar beleid

Niet alleen het doen van onderzoek naar de jaarverslagen behoort tot de wettelijke taak van de Algemene Rekenkamer. De CW schrijft daarnaast voor dat wij onderzoek doen naar de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het gevoerde beleid (CW 2001, artikel 85). Dit jaar hebben wij het gevoerde beleid op een aantal terreinen onder de loep genomen. Hierover rapporteren wij in hoofdstuk 2. We schetsen een beeld van de beschikbaarheid in het jaarverslag van informatie over het door de minister gevoerde beleid. Daarnaast geven we voor de door ons onderzochte onderwerpen aan in hoeverre het gevoerde beleid heeft bijgedragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen en of het voor dit beleid bestemde geld ook is besteed zoals met de Tweede Kamer was afgesproken. Tot slot geven we in dit hoofdstuk een oordeel over de wijze waarop de beleidsinformatie tot stand is gekomen.

1.3 Onderzoek naar de bedrijfsvoering

Conform de CW 2001 (artikel 82) doet de Algemene Rekenkamer ook onderzoek naar de bedrijfsvoering. Wij integreren dit onderzoek in het jaarlijks terugkerende rechtmatigheidsonderzoek. We geven in hoofdstuk 3 een oordeel over de wijze waarop de informatie over de bedrijfsvoering in het jaarverslag tot stand is gekomen.

1.4 Onderzoek naar de financiële informatie

Ook het onderzoek naar de financiële informatie in het jaarverslag is onderdeel van ons jaarlijkse rechtmatigheidsonderzoek (CW 2001, artikel 82). In hoofdstuk 4 melden we zowel de fouten en onzekerheden in de financiële informatie die de kwantitatieve tolerantiegrenzen overschrijden als de fouten en onzekerheden in de financiële informatie die naar hun aard onze kwalitatieve tolerantiegrenzen overschrijden. Onder «fouten» verstaan we financiële informatie die niet rechtmatig tot stand is gekomen (dat wil zeggen: het begrotingsgeld is niet volgens de regels ontvangen of uitgegeven) of niet deugdelijk is weergegeven (dat wil zeggen: er is geen goede verantwoording afgelegd in het jaarverslag). We spreken van «onzekerheden» wanneer we door onvolkomenheden in het financieel beheer niet kunnen vaststellen of er al dan niet sprake is van fouten.

Een overzicht van alle fouten en onzekerheden is opgenomen in de bijlagen van dit rapport.

2 BELEID

Onze conclusie is dat de minister voor Jeugd en Gezin in het Jaarverslag 2009 transparant verantwoording aflegt over de realisatie van zijn beleid.

Bij het aantreden van kabinet-Balkenende IV (februari 2007) is voor de eerste keer een minister voor Jeugd en Gezin benoemd. Vanaf begrotingsjaar 2008 is er een begroting Jeugd en Gezin. Wij geven in overweging een evaluatie te laten uitvoeren van het Programma voor Jeugd en Gezin. Een evaluatie kan een nieuw kabinet ondersteunen bij de inrichting van Jeugd en Gezin en de inrichting en vormgeving van eventuele andere nieuwe programma’s.

2.1 Beschikbaarheid van de beleidsinformatie

Jeugd en Gezin neemt deel aan het experiment «Verbeteren verantwoording en begroting». Met het experiment beoogt het kabinet twee doelen: (1) het aanbrengen van meer focus en politieke relevantie in begroting en jaarverslag en (2) het verminderen van de verantwoordingslasten voor de departementen.

Om meer focus in de verantwoording te bereiken, legt de minister in het beleidsverslag in eerste instantie verantwoording af over de kabinetsprioriteiten. Wij hebben het beleidsverslag beoordeeld en constateren dat de minister niet bij alle kabinetsprioriteiten beleidsconclusies heeft getrokken. Bij kabinetsprioriteiten 30 «in 2011 worden jeugdigen en hun ouders snel en goed ondersteund» en 50 «een reductie van de criminaliteit van 25% in 2010 ten opzichte van 2002» worden geen beleidsconclusies getrokken. Wel worden de realisatiecijfers van de prestatie-indicatoren bij deze kabinetsprioriteiten toegelicht.

Voor een goede verantwoording is het van belang dat de Tweede Kamer zo veel mogelijk de relatie tussen doelen, prestaties en middelen kan leggen. In het experiment jaarverslag gebeurt dit in een overzichtstabel, waarin kabinetsprioriteiten, de tussenresultaten 2009 en het financieel belang per tussenresultaat zijn opgenomen. De overzichtstabel van Jeugd en Gezin is goed leesbaar, maar de genoemde bedragen zijn slechts een indicatie van het financiële belang per kabinetsprioriteit. Hierdoor is er voor de prioriteiten geen volledige aansluiting te maken tussen doelen, prestaties en middelen.

2.2 Praktijktoets

In onze praktijktoets bekijken we wat de bijdrage van het beleid is geweest aan de oplossing van een bepaald maatschappelijk probleem, en gaan we na of het voor dit beleid bestemde geld besteed is aan de afgesproken doelen. Bij Jeugd en Gezin hebben we een praktijktoets verricht naar de caseload van gezinsvoogden.1 Dit onderwerp valt onder de jeugdbescherming (artikel 3.2) uit het Jaarverslag 2009 Jeugd en Gezin. Het financieel belang dat met dit onderwerp is gemoeid, bedraagt ruim € 200 miljoen.

De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dat de afgesproken caseloadreductie per gezinsvoogd van gemiddeld vijftien cliënten is bereikt. Desondanks blijken partijen in het veld (gezinsvoogden, MO-groep, Bureaus Jeugdzorg, Inspectie Jeugdzorg) nog knelpunten te ervaren, waardoor het beoogde effect van de caseloadverlaging – er zou meer tijd beschikbaar komen voor de cliënt – tegenvalt. Door een onverwacht groot verloop onder gezinsvoogden moeten de meer ervaren gezinsvoogden langdurig een groter aantal kinderen en gezinnen begeleiden dan de norm van vijftien. Er moet meer tijd worden geïnvesteerd in het inwerken van nieuwe collega’s. Daardoor ervaren gezinsvoogden een hoge administratieve last.

2.3 Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over gevoerd beleid

In onderstaand kader staat ons oordeel over de totstandkoming van de informatie die in het Jaarverslag 2009 Jeugd en Gezin wordt verstrekt over het gevoerde beleid. Wij geven hierover jaarlijks een oordeel krachtens de CW 2001. Om tot een oordeel te komen over de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid selecteren wij jaarlijks één of enkele effect- of prestatiegegevens. Dit jaar hebben we de totstandkoming van prestatiegegeven «aantal gemeenten met een Centrum voor Jeugd en Gezin» (artikel 2, kabinetsdoelstelling 30) uit het Jaarverslag 2009 Jeugd en Gezin onderzocht.

Oordeel
Op grond van ons onderzoek hebben we vastgesteld dat de informatie over het presta- tiegegeven «aantal gemeenten met een Centrum voor Jeugd en Gezin» op deugdelijke wijze tot stand is gekomen en voldoet aan de verslaggevingseisen.

We merken op dat er in opzet een goede procedure is voor de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid in het jaarverslag. Wel adviseren wij de minister voor Jeugd en Gezin de controleerbaarheid van de informatie over het gevoerde beleid te verbeteren. Ook vragen wij aandacht voor de kwaliteit en de beschikbaarheid van beleidsinformatie over de jeugdzorg.

3 BEDRIJFSVOERING

De minister voor Jeugd en Gezin heeft geen eigen departement. De werkzaamheden die samenhangen met de bedrijfsvoering Jeugd en Gezin zijn als het ware uitbesteed aan andere departementen. Met een mandaatregeling is de verhouding tussen de minister voor Jeugd en Gezin en deze departementen vastgelegd.

3.1 Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over bedrijfsvoering

In onderstaand kader staat ons oordeel over de totstandkoming van de informatie die in het Jaarverslag 2009 van Jeugd en Gezin staat vermeld over de bedrijfsvoering van het departement. Krachtens de CW 2001 gaan wij jaarlijks na of deze informatie tot stand is gekomen volgens de daarvoor geldende regels.

Oordeel
De informatie over de bedrijfsvoering in het Jaarverslag 2009 van Jeugd en Gezin is op deugdelijke wijze tot stand gekomen en voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften.

4 FINANCIËLE INFORMATIE

In dit hoofdstuk staan onze oordelen over de financiële informatie (§ 4.1) en over de saldibalans (§ 4.2) in het Jaarverslag 2009 van Jeugd en Gezin. Krachtens de CW 2001 gaan wij jaarlijks na of deze informatie voldoet aan de daaraan gestelde eisen.

4.1 Oordeel over de financiële informatie

Oordeel
De financiële informatie in het Jaarverslag 2009 van Jeugd en Gezin voldoet aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit betekent dat wij geen belangrijke fouten en onzekerhe- den in de rechtmatigheid en de deugdelijke weergave hebben geconstateerd die de tolerantiegrenzen overschrijden, en dat de informatie voldoet aan de verslaggevings- voorschriften.
         
Het totaalbedrag aan geconstateerde fouten en onzekerheden blijft ook onder de tolerantiegrens voor de financiële informatie in het jaarverslag als geheel.

4.2 Oordeel over de saldibalans

Oordeel
De informatie in de saldibalans in het Jaarverslag 2009 van Jeugd en Gezin voldoet aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit betekent dat wij geen belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid en de deugdelijke weergave hebben geconstateerd die de tolerantiegrenzen overschrijden, en dat de informatie voldoet aan de verslagge- vingsvoorschriften.
         
Het totaalbedrag aan geconstateerde fouten en onzekerheden in de saldibalansposten blijft ook onder de tolerantiegrens voor de saldibalans als geheel.

5. REACTIE MINISTER EN NAWOORD ALGEMENE REKENKAMER

De minister voor Jeugd en Gezin heeft op 3 mei 2010 gereageerd op ons Rapport bij het Jaarverslag 2009 van Jeugd en Gezin. Hieronder vatten we deze reactie samen (§ 5.1) en geven we ons nawoord (§ 5.2). De integrale tekst van de brief van de minister staat ook op onze website: www.rekenkamer.nl.

5.1 Reactie minister

De minister geeft in zijn reactie aan dat op dit moment de implementatie van de Deltamethode en de verlaging van de caseload gezinsvoogden wordt geëvalueerd. Deze Deltamethode moet gezinsvoogden in staat stellen effectiever te werken. De caseloadverlaging van gezinsvoogden (aantal cliënten per gezinsvoogd) is een onderdeel van de Deltamethode. De minister onderschrijft onze bevinding dat de caseload verlaagd is, maar dat er nog steeds knelpunten zijn in hoe de Deltamethode wordt uitgevoerd.

Daarnaast geeft de minister aan dat onderzoeks- en adviesbureau Berenschot onlangs het programma voor Jeugd en Gezin heeft onderzocht. Hij reageert hiermee op onze suggestie, het Programma voor Jeugd en Gezin te evalueren.

De minister neemt ons advies dat de controleerbaarheid van de informatie over het gevoerde beleid verbeterd kan worden, in overweging.

5.2 Nawoord

Wij hebben in ons rapport aandacht gevraagd voor de kwaliteit en beschikbaarheid van beleidsinformatie van de jeugdzorg. Wij wezen al eerder op dit probleem, onder meer in ons rapport Zwerfjongeren 2009 en in onze brief over gesloten jeugdzorg (gepubliceerd op 10 maart 2010). Momenteel vindt er een verbeterslag plaats in de registratie en rapportage van beleidsinformatie door de Bureaus Jeugdzorg. Wij blijven deze ontwikkeling met belangstelling volgen.

De minister heeft in Kamerdebatten toegezegd dat hij aan het eind van de kabinetsperiode het Programma voor Jeugd en Gezin laat evalueren. Wij hebben kennisgenomen van de evaluatie van Berenschot. Het is ons echter niet duidelijk of de minister met deze evaluatie beoogt invulling te hebben gegeven aan de aan de Tweede Kamer toegezegde evaluatie.

KWALITEITSKAART

Toelichting op het instrument kwaliteitskaart

De kwaliteitskaart is een nieuw instrument van de Algemene Rekenkamer, dat we voor het eerst hebben opgenomen in onze rapporten bij de jaarverslagen 2008. De kwaliteitskaart is bedoeld om de uitkomsten van ons rechtmatigheidsonderzoek op een compacte manier te presenteren en plaatst de geconstateerde (ernstige) onvolkomenheden in de bedrijfsvoering in het licht van de totale bedrijfsvoering van het Programma voor Jeugd en Gezin.

De kwaliteitskaart bestaat uit twee delen. In deel I zijn onze bevindingen gekoppeld aan de begrotingsartikelen van het Programma voor Jeugd en Gezin. Dit deel van de kaart laat per artikel zien:

• of het begrotingsartikel wordt geraakt door geconstateerde onvolkomenheden in de bedrijfsvoering, met mogelijk gevolgen voor de rechtmatigheid, de betrouwbaarheid van gegevens of de doelrealisatie;

• of wij als gevolg van geconstateerde onvolkomenheden daadwerkelijk fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid of deugdelijke weergave hebben geconstateerd;

• of de geconstateerde fouten en onzekerheden de kwantitatieve tolerantiegrenzen overschrijden.

In deel II van de kwaliteitskaart vormen de organisatieonderdelen van een ministerie en de te beheersen bedrijfsvoeringsprocessen het uitgangspunt. Jeugd en Gezin heeft geen eigen bedrijfsvoering. Daarom hebben we geen kwaliteitskaart deel II opgenomen. Voor een verdere toelichting op het instrument kwaliteitskaart verwijzen wij naar onze website: www.rekenkamer.nl. Hier vindt u achtergrondinformatie over de kwaliteitskaart en over de gehanteerde criteria en ordeningsprincipes.

kst-32360-XVII-4-1.gifkst-32360-XVII-4-2.gif

Toelichting op de kwaliteitskaart van Jeugd en Gezin

Beleidsinformatie

Deel I van de kwaliteitskaart van de ministeries en programma’s maakt per artikel zichtbaar hoeveel procent van de uitgaven wordt toegelicht met specifieke, meetbare en tijdgebonden beleidsinformatie en maakt zichtbaar of het eventuele ontbreken van deze informatie door het ministerie wordt uitgelegd.

De minister voor Jeugd en Gezin hoeft echter deze beleidsinformatie niet in het jaarverslag op te nemen op het niveau van beleidsartikelen, omdat het jaarverslag deel uitmaakt van het experiment «Verbeteren verantwoording en begroting». Daarom hebben we voor dit jaarverslag geen onderzoek kunnen doen naar de beschikbaarheid van de beleidsinformatie en ontbreekt de informatie in deel I van de kwaliteitskaart.

Financiële informatie

Uit deel I van de kwaliteitskaart van Jeugd en Gezin blijkt dat bij geen van de begrotingsartikelen de tolerantiegrens voor de omvang van fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid en de deugdelijke weergave, wordt overschreden. De tolerantiegrens voor het jaarverslag van Jeugd en Gezin als geheel wordt evenmin overschreden. Verder staat in kaart I onze praktijktoets caseload gezinsvoogden opgenomen.

Bedrijfsvoering (andere ministeries met gevolgen voor Jeugd en Gezin)

De begrotingsuitvoering voor het Programma Jeugd en Gezin is ondergebracht bij vier andere ministeries, namelijk: Financiën, Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Deze ministeries voeren dus werkzaamheden uit ten behoeve van het programma. Als tijdens deze uitvoering problemen ontstaan, dan kan dit artikelen van Jeugd en Gezin raken. Dit is in het kader met een voorbeeld geïllustreerd. Wij noemen dit een «geïmporteerde onvolkomenheid». Bij Jeugd en Gezin zijn er zes onvolkomenheden geïmporteerd, vanuit de vier ministeries. Dit heeft geleid tot relatief kleine getrouwe weergavefouten in de verantwoording. Deze weergavefouten overschrijden onze tolerantiegrenzen niet.

Gevolgen geïmporteerde onvolkomenheid vanuit het Ministerie van SZW
Door het niet tijdig afstemmen van tussenrekeningen bij het Ministerie van SZW zijn er tijdens de controle fouten geconstateerd in de financiële verantwoording van Jeugd en Gezin. Niet alle fouten konden tijdig worden hersteld. Dit heeft geleid tot relatief kleine getrouwe weergavefouten in de verantwoording van Jeugd en Gezin (€ 0,5 miljoen). Deze weergavefouten overschrijden de tolerantiegrenzen niet.
Licence