De uitgaven van provincies worden uit verschillende inkomstenbronnen bekostigd. In tabel 4.1.1. staat een overzicht van de verschillende inkomstenbronnen van de provincies voor de periode 2009–20151. De cijfers tot en met 2013 zijn op basis van de jaarekeningen. De cijfers 2014 en 2015 zijn op basis van de begrotingen.
20091 | 20101 | 20111 | 20121 | 20131 | 20142 | 20152 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Provinciefonds | 1.322 | 1.482 | 1.268 | 1.686 | 1.138 | 1.172 | 952 |
Specifieke uitkeringen | 2.096 | 2.385 | 2.451 | 2.336 | 2.355 | 1.779 | 784 |
Motorrijtuigenbelasting | 1.402 | 1.433 | 1.439 | 1.438 | 1.452 | 1.520 | 1.537 |
Heffingen en rechten | 26 | 17 | 28 | 24 | 51 | 5 | 23 |
Onttrekkingen reserves | 2.609 | 3.902 | 3.308 | 6.409 | 1.704 | 2.158 | 2.441 |
Overige middelen | 13.750 | 1.801 | 3.034 | 2.145 | 1.420 | 1.263 | 1.984 |
Totaal | 21.204 | 11.020 | 11.528 | 14.039 | 8.119 | 7.897 | 7.721 |
Een inkomstenbron voor de provincies is het provinciefonds. Het opgenomen bedrag betreft de verplichtingenbedragen van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het provinciefonds is verantwoordelijk voor 12,3% van de totale inkomsten in 2015. Een beschrijving van de opbouw is te vinden in hoofdstuk 3 van de voorliggende ontwerpbegroting.
Een tweede inkomstenbron wordt gevormd door de specifieke uitkeringen (10,2% in 2015). Op de specifieke uitkeringen wordt in paragraaf 4.2. nader ingegaan.
Naast de uitkeringen van het Rijk hebben de provincies inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting. Hierop wordt in paragraaf 4.3. dieper ingegaan.