Inleiding
Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen die relevant zijn voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020, op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s voor de periode 2014–2020 en op de Eigen Middelen van de EU.
Meerjarig Financieel kader 2014–2020
In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Voor de volledige zeven jaar komt de meerjarenbegroting uit op een bedrag van € 1.083 mld (lopende prijzen). Dat is 1 procent van het BNP van alle lidstaten bij elkaar. Het MFK is vastgelegd in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad. Zoals in de MFK-verordening is vastgelegd heeft de Europese Commissie in de tweede helft van 2016 een tussentijdse evaluatie van het Meerjarig Financieel Kader gepresenteerd.
De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen
Voor de uitvoering in gedeeld beheer van het Europees Beleid worden vanuit de Europese Commissie eisen gesteld aan de uitvoering door de lidstaten. Deze eisen zijn vastgelegd in Raadsverordeningen en uitgewerkt in Commissieverordeningen en bijbehorende richtsnoeren. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de geharmoniseerde en éénduidige uitvoering van het EU-beleid.
Voor de uitvoering van het EU beleid stelt de Europese Commissie een aantal Europese Fondsen aan de lidstaten beschikbaar.
Voor EZ zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:
-
1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF);
-
2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);
-
3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV);
-
4. Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);
-
5. Horizon 2020 (periode 2014–2020);
-
6. Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI).
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020
Binnen het GLB zijn twee pijlers te onderscheiden. De 1e pijler bestaat uit directe inkomenssteun aan agrariërs en markt- en prijsbeleid. Met behulp van vooral rechtstreekse inkomenssteun richt deze pijler zich op het stabiliseren van landbouwinkomens. De 2e pijler betreft het plattelandsbeleid. Deze pijler richt zich op de kwaliteit van alle plattelandsgebieden in de EU.
1. GLB pijler 1: het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)
De Kamer is geïnformeerd over de implementatie in Nederland van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor de periode 2014–2020 (TK, 28 625, nrs. 168, 189, 194 en 216).
Hieronder volgen de belangrijkste maatregelen:
1a. Inkomenssteun voor boeren
Het nieuwe GLB stuurt op de omvorming van op historische referentie gebaseerde directe betalingen naar een gelijke hectarebetaling binnen lidstaten. Op Europees niveau is vastgelegd dat landbouwbedrijven die gebruik willen maken van de directe betalingen in het nieuwe GLB verplicht zijn om vergroeningsmaatregelen toe te passen. Hiervoor is 30% van het budget voor directe betalingen bestemd.
Er zijn drie generieke vergroeningsmaatregelen Europees vastgesteld.
-
1. Gewasdiversificatie. Bedrijven moeten op bouwland minstens drie gewassen telen. Met name voor kleine bedrijven bestaan hierop enkele uitzonderingen.
-
2. Behoud van blijvend grasland.
-
3. Ecologische aandachtsgebieden met een omvang van 5% van het bouwlandoppervlak. Hierbij kunnen de lidstaten kiezen uit een aantal opties waaronder landschapselementen, akkerranden, bufferstroken, vanggewassen en stikstofbindende gewassen.
Om te voldoen aan de vergroeningsverplichting is het mogelijk dat lidstaten, naast bovengenoemde maatregelen en na goedkeuring door de Europese Commissie, equivalente maatregelen toevoegen aan de Europese lijst. Nederland maakt daar gebruik van.
1b. Extra ondersteuning jonge boeren
Meer dan twee-derde van de Europese boeren is ouder dan 55 jaar. Om de toekomst van de sector zeker te stellen wil de Commissie jonge boeren gedurende de eerste vijf jaar van het bestaan van hun bedrijf extra financiële ondersteuning bieden. Lidstaten worden verplicht extra steun aan jonge boeren te geven via een zogenaamd «top-up» op directe betalingen. Hiervoor dient maximaal 2% van de enveloppe voor directe betalingen (1e pijler GLB) te worden aangewend. Daarnaast is besloten dat via het plattelandsbeleid (2e pijler GLB) jonge boeren extra steun kunnen ontvangen. Conform de wens van de Kamer komt er een landsdekkende jongeboerenregeling gericht op innovatieve investeringen, en wel voor € 5,2 mln per jaar, waarvan de provincies € 2,6 mln cofinancieren. Conform de motie Dik-Faber (TK, 33 750-XIII, nr. 65) heeft de Staatssecretaris van EZ met de provincies afgesproken dat ze streven naar een zo gelijk mogelijke uitvoering van de regeling. Omdat het karakter van de regeling zich richt op innovaties kunnen per provincie wel accentverschillen aangebracht worden zodat beter ingespeeld kan worden op regionale behoeften.
2. Markt- en prijsbeleid
In 2014 is binnen de integrale Gemeenschappelijke Marktordening (iGMO) een belangrijke stap gezet naar verdere marktoriëntatie. De quotaregeling voor melk is per 1 april 2015 beëindigd en de quotaregeling voor suiker eindigt per 1 oktober 2017.
Een belangrijke wijziging ten opzichte van de vorige iGMO is dat voor alle agrarische sectoren de mogelijkheid bestaat om producenten- en brancheorganisaties op te richten. Door de Minister van Economische Zaken erkende producenten- en brancheorganisaties kunnen de Minister verzoeken om voorschriften van deze organisaties verbindend te verklaren. Inmiddels zijn er zeven brancheorganisaties (in de akkerbouw-, pluimvee-, eieren-, kalver, tuinbouwsector) en één producentenorganisatie (in de varkenssector) erkend. De Minister heeft in 2016 het onderzoeksprogramma en de collectieve financiering van dit programma van de drie brancheorganisaties in de akkerbouw verbindend verklaard.
Per schooljaar 2017/2018 treedt een nieuwe, gecombineerde schoolfruit-schoolmelkregeling in werking.
In 2016 wordt de nieuwe Nationale Strategie voor de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) groenten en fruit vastgesteld. Op 1 januari 2017 is de nieuwe strategie van kracht. De strategie is van toepassing op de operationele programma’s van producentenorganisaties in de tuinbouwsector. Dit instrument wil het perspectief van de tuinbouw versterken en richt zich op de drie strategische doelen versterking afzetstructuur, marktgericht produceren en verdergaande verduurzaming. Om de beschikbare GMO-middelen, binnen de regelgeving, beter en effectiever voor bovenstaande doelen te kunnen gebruiken, zijn in afstemming met het bedrijfsleven vernieuwing en collectiviteit als belangrijke voorwaarden gekozen voor de beoordeling van de operationele plannen en subsidiabiliteit van activiteiten.
3. Versterking zuivel- en varkenssector
In september 2015 heeft de Europese Raad steun gegeven aan een pakket aan maatregelen voor de melkveehouderij en de varkenshouderij die te kampen hebben met grote marktproblemen. In dit pakket heeft de Europese Commissie in totaal € 500 mln beschikbaar gesteld voor deze sectoren, die de marktsituatie in zijn geheel moeten verbeteren. Hiervan is op korte termijn € 420 mln beschikbaar, die middels nationale enveloppen is verdeeld onder lidstaten. Nederland ontvangt hiervan € 29,94 mln voor de zuivelsector en de varkenshouderij.
Daarnaast zijn vanuit het pakket extra middelen beschikbaar gesteld door de Europese Commissie voor Europese particuliere opslagregelingen voor magere melkpoeder, kaas en varkensvlees en voor Europese regelingen voor de promotie en exportbevordering van zuivel en varkensvlees.
De Europese middelen van € 29,94 worden langs drie sporen verdeeld:
-
1. Verdere verduurzaming van de melkveehouderij (€ 9,98 mln);
-
2. Vitalisering van de varkenshouderij (€ 9,98 mln);
-
3. Stimuleren van investeringen in mestverwerking voor de melkvee- en varkenshouderij (€ 9,98 mln).
Voor de verduurzaming van de melkveehouderij (€ 9,98 mln) worden de middelen ingezet voor:
-
• Stimuleren van deelname aan de Kringloopwijzer om het mineralengebruik en de uitstoot en overschotten van fosfaat en stikstof in beeld te brengen (€ 3 mln);
-
• Bijdrage in de kosten voor de bestrijding van de ziekten koeiengriep (IBR), koeiendiarree (BVD) en uierontsteking om het antibioticumgebruik verder te verlagen (€ 3 mln);
-
• Stimuleren van de weidegang omdat dit goed is voor de koeien maar ook voor de weidevogels (€ 3,98 mln).
Voor de vitalisering van de varkenshouderij (€ 9,98 mln) worden de middelen ingezet voor:
-
• Vitalisering van de sector op basis van een integraal herstructuringsplan dat de Regiegroep Vitale Varkenshouderij uitwerkt (€ 5 mln);
-
• Versterken sector door meer marktgericht te produceren en het verbeteren van de samenwerking in de keten (€ 4,98 mln).
Voor hoogwaardige mestverwerking worden de middelen (€ 9,98 mln) ingezet in investeringen in technieken om mest te verwerken tot een waardevolle meststof of tot grondstoffen voor andere doeleinden.
Financieel overzicht
Onderstaand overzicht geeft de voor Nederland beschikbaar komende EU budgetten voor de directe betalingen (Zie ook bijlage 2 van Verordening 1307/2013).
Kalenderjaar | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|---|---|---|
Nationale enveloppe directe betalingen | 749 | 737 | 724 | 713 | 701 | 732 |
2. GLB pijler 2: Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)
De Kamer is geïnformeerd over het Plattelands Ontwikkelings Programma (POP3) 2014–2020 (TK, 28 625, nrs. 168, 189 en 194). Met de provincies is een akkoord bereikt over de invulling van het Plattelandsprogramma voor de periode 2014–2020. Eind 2014 is het Nederlandse POP3 voor goedkeuring verzonden aan de Europese Commissie. Op 13 februari 2015 heeft de Europese Commissie het Nederlandse POP3 goedgekeurd.
POP3 wordt ingevuld door de provincies en aangevuld door het Rijk. Hiermee kunnen gebiedsspecifieke behoeftes in de landbouw worden aangepakt. Aan generieke behoeftes wordt landsdekkend invulling gegeven. Met deze combinatie kan optimaal ingespeeld worden op het bevorderen van een gelijk speelveld. De provincies leveren het grootste deel van de benodigde nationale middelen cofinanciering voor POP 3, aangevuld met cofinanciering door de waterschappen (verbetering waterkwaliteit).
Het standaard cofinancieringspercentage van de Europese Unie voor POP3 bedraagt maximaal 53%. Voor investeringen en maatregelen ten behoeve van milieu, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie is een uitzondering gemaakt en besloten tot maximaal 75% Europese cofinanciering. Inmiddels heeft Nederland gekozen voor een cofinancieringspercentage van 50% met uitzondering van agrarisch natuurbeheer. Hier is het 75%.
In overleg met de provincies is besloten POP3 concreet te richten op de volgende thema’s:
-
1) Versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht;
-
2) Jonge boeren;
-
3) Natuur en landschap (zoals afgesproken in het Natuurpact);
-
4) Verbetering van de waterkwaliteit;
-
5) LEADER (inclusief projecten onder het programma Duurzaam Door).
Met ingang van 2016 worden in het POP3 wijzigingen doorgevoerd. In verband met de convergentie naar een gelijke hectare premie in 2019 is besloten tot een herschikking van de beschikbare middelen van de eerste pijler. Hiervan komt € 11,5 mln per jaar voor de periode 2016–2020 ten behoeve van enkele sectoren die te maken krijgen met een substantiële vermindering van directe betalingen (zonder nationale cofinanciering). In totaal € 57,5 mln. Voor de aardappelzetmeelsector (totaal € 5 mln van de € 57,5 mln) worden maatregelen uitgevoerd door de provincies Groningen en Drenthe. Daarnaast wordt extra geld aangewend voor watermaatregelen. Voor de periode 2016–2020 wordt jaarlijks € 20 mln besteed. In totaal € 100 mln. Het gaat hier om EU-middelen waarvoor geen nationale cofinanciering vereist is (100% EU-bijdrage). Wel zijn er met de waterschappen afspraken gemaakt dat de (EU) beschikbare watermiddelen met een zelfde bedrag worden opgehoogd (€ 20 mln jaarlijks). In totaal € 100 mln. Een andere aanpassing betreft de overgang naar een stelsel van collectief agrarisch natuurbeheer met ingang van 2016 (TK, 33 576, nr 3).
Onderstaand volgt een overzicht van de bedragen die gemiddeld per jaar voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) beschikbaar zijn (bedragen x € 1 mln):
Kalenderjaar | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | totaal |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage EU | 87,0 | 87,0 | 118,5 | 118,4 | 118,3 | 118,1 | 118,0 | 765,3 |
Bijdrage andere overheden | 87,0 | 83,6 | 103,5 | 103,6 | 103,3 | 103,0 | 103,0 | 687 |
Bijdrage Rijk | 9 | 9 | 9 | 9 | 9 | 9 | 54 |
Het bedrag dat voor Nederland vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) beschikbaar is voor POP3 bedraagt € 765 mln voor de periode 2014–2020. Dat is circa € 110 mln per jaar. De nationale cofinanciering ligt in dezelfde orde van grootte, welke grotendeels voor rekening komt van de provincies en waterschappen. Het EZ aandeel bedraagt circa € 9 mln per jaar en deze uitgaven worden verantwoord in het jaarverslag van EZ (artikel 6). Het Rijksaandeel heeft betrekking op regeling garantstelling marktintroductie risicovolle innovaties en op de regeling brede weersverzekering. Vanaf 2016 is EZ eveneens verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen voor de kalversector en de vleesveesector. Deze regelingen worden alleen via de EU gefinancierd, de hiervoor benodigde middelen zijn vanuit GLB pijler 1 overgeheveld naar pijler 2.
3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)
Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ten aanzien van controle & handhaving, datacollectie en ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.
Ontwikkelingen EFMZV 2014–2020
Op 1 juli 2015 (TK, 32 201, nr. 77) is de Kamer geïnformeerd over de inzet van EZ ten aanzien van het EFMZV. Hoofddoel van het EFMZV is het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde GVB, dat wil zeggen aan de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. Het EFMZV biedt de sector kansen om initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering te ontwikkelen en deze te implementeren. Het fonds wordt eveneens ingezet om uitdagingen op te pakken en oplossingen aan te dragen voor de invoering van de aanlandplicht.
Het Nederlandse OP geeft voor de komende jaren richting en sturing aan de inzet van het EFMZV in Nederland. In het OP is het EFMZV-instrumentarium gericht op 3 hoofdthema’s:
-
1. Invoering van de aanlandplicht;
-
2. Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;
-
3. Verbetering van de rendementen in de visserij- en aquacultuurketen.
Inmiddels zijn er openstellingen geweest voor Jonge vissers, Innovatie aanlandplicht, Innovatie rendementsverbetering en Innovatie aquacultuur. Daarnaast zijn overheidsopdrachten verleend voor Pulsonderzoek, Kenniskringen, Glasaaluitzet, Datacollectie en Controle.
Financieel overzicht Operationeel Programma
De Minister van EZ heeft voor de uitvoering van het EFMZV een Operationeel programma opgesteld voor de periode 2014–2020. De verdeling van de kosten van dit programma tussen overheid en begunstigden bedraagt in de meeste gevallen 50–50. Van het overheidsdeel komt gemiddeld 75% uit het EFMZV, de resterende 25% is nationale cofinanciering.
De voor Nederland beschikbaar komende EU-budgetten voor het EFMZV (2014–2020) zijn (x € 1 mln):
Kalenderjaar | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | totaal |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
EFMZV middelen | 13,9 | 14,1 | 14,2 | 14,5 | 14,8 | 14,9 | 15,1 | 101,5 |
Op de begroting van EZ zijn op artikel 6 voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 de volgende nationale middelen beschikbaar (x € 1 mln):
Kalenderjaar | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | totaal |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Rijksmiddelen cofinanciering GVB | 5,0 | 5,8 | 7,3 | 5,3 | 5,3 | 1,3 | 30,0 |
4. Europese Structuur- en Investeringsfondsen
Met een budget van € 454 mld voor de periode 2014–2020 zijn de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) het belangrijkste beleidsinstrument voor investeringen van de EU. Ze hebben tot doel de economische concurrentiekracht, werkgelegenheid en cohesie in Europa te versterken. Het is een pakket van 5 fondsen, waarvan alleen het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) hier zal worden toegelicht. De andere fondsen worden buiten beschouwing gelaten omdat ze hierboven al toegelicht worden (ELFPO en EFMZV), Nederland er geen aanspraak op kan maken (Cohesiefonds), of onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen (Europees Sociaal Fonds).
EFRO fondsen
Nederland ontvangt via het EFRO fondsen van de EU voor vier landsdelige programma’s (€ 507 mln) en vier programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking «INTERREG A» 9(€ 309 mln). Deze Europese middelen worden nationaal gecofinancierd. Het Ministerie van Economische Zaken stelt in totaal € 91 mln aan rijkscofinanciering beschikbaar voor de landsdelige en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s (exclusief uitvoeringskosten). Ook decentrale overheden en private partijen dragen bij aan cofinanciering van EFRO-projecten.
Landsdelige programma’s
De vier landsdelige programma’s zijn Noord-Nederland, Oost-Nederland, West-Nederland en Zuid-Nederland. Het Rijk heeft samen met de regio’s innovatie en koolstofarme economie als belangrijkste thema’s aangewezen en het MKB als belangrijke doelgroep.
Bij de inzet van de EFRO middelen wordt aangesloten bij sterke sectoren en speerpunten in het betreffende gebied. Voor elk landsdeel zijn hiervoor zogenaamde «Slimme Specialisatie Strategieën» (smart specialisation strategies) opgesteld. Deze zijn opgesteld in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden en geven via regionale specialisaties invulling aan de topsector-aanpak.
Sterke sectoren en speerpunten per landsdeel (inclusief EFRO-budget):
-
• Noord (€ 103 mln): energie, watertechnologie, healthy ageing, agribusiness, slimme (sensor)systemen en materialen en accent op maatschappelijke opgaven.
-
• Oost (€ 100 mln): agri&food, health, High Tech Systemen en Materialen (HTSM), energie & milieutechnologie (EMT).
-
• Zuid (€ 114 mln): agri&food, HTSM, chemie en nadruk op cross-overs.
-
• West (€ 190 mln): alle topsectoren, nadruk op cross-overs, duurzaamheid, biobased en ICT.
Voor nadere informatie over de landsdelige programma’s EFRO wordt verwezen naar de Kamerbrieven (TK, 21 501-08, nrs. 489, 507 en 525).
Wat betreft de uitvoering van de programma’s, is een belangrijke prioriteit voor de landsdelen en het Ministerie van Economische Zaken het verminderen van regeldruk voor het MKB. Op Europees niveau is daarvoor de «High Level Expert Group on monitoring simplification» ingesteld. Om de controledruk voor ondernemers te verlagen, wordt er een gezamenlijk kader voor de EFRO-controlepraktijk opgesteld door de uitvoeringsautoriteiten van EFRO in Nederland. Dat kader treedt naar verwachting in 2017 in werking.
Grensoverschrijdende programma’s
De vier grensoverschrijdende programma’s waar Nederland aan deelneemt zijn Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. Innovatie en koolstofarme economie zijn tevens belangrijke thema’s voor deze programma’s, met ruimte voor verschil per regio. De volgende sterke sectoren en speerpunten zijn per programma geïdentificeerd (inclusief het EFRO budget dat Nederland ontvangt):
-
– Duitsland-NL (€ 141,11 mln): Agrofood, LS&H, HTSM, Energie, Logistiek, sociaal culturele en territoriale grensoverschrijdende samenwerking
-
– Vlaanderen-NL (€ 94,06 mln): Agrofood, Chemie, Logistiek, HTSM, Energie, Life Sciences, Bio-based, maintenance, grondstof efficiëntie, milieu, arbeidsmobiliteit
-
– Twee zeeën (€ 51,91 mln): Logistiek, Maintenance, Chemie, Water, Energie, Bio-Based, en de maritieme industrie
-
– Euregio Maas Rijn (€ 22,6 mln): Chemie, Logistiek, LS&H, HTSM, onderwijs, arbeidsmarkt en sociale inclusie
Voor de cofinanciering van het EFRO 2014–2020 zijn de volgende Rijksmiddelen (inclusief uitvoeringskosten) op de begroting van EZ (artikel 2) beschikbaar (x € 1 mln):
Kalenderjaar | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | Totaal |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Rijksmiddelen co-financiering EFRO | 11,0 | 16,9 | 17,2 | 31,2 | 31,2 | 23,1 | 23,1 | 11,0 | 11,0 | 175,7 |
Accenten 2017
Voor zowel de grensoverschrijdende programma’s en landsdelige programma’s worden er voor 2017 weer verschillende openstellingen voorzien onder andere gericht op R&D samenwerkingsprojecten, proeftuinen en clusterontwikkeling. Een voorbeeld van een openstelling die nog loopt tot 2017 is voor R&D projecten bij EFRO Oost. Tot en met 28 februari 2017 kunnen individuele ondernemers maximaal € 50.000,– subsidie vragen voor experimentele ontwikkeling. Budget van de openstelling is € 5,93 mln.
In 2017 zijn er verschillende activiteiten op het gebied van verantwoording en evaluatie:
-
– In 2020 worden de prestaties van de programma’s geëvalueerd. In 2017 moeten daarvoor mijlpalen worden vastgesteld per prioriteit in een prestatiekader. Dit prestatiekader vormt de basis voor de evaluatie. Als een programma deze mijlpalen haalt, maakt het aanspraak op de prestatiereserve die bestaat uit 6% van middelen die zijn toegewezen. Deze prestatiereserve is alleen van toepassing op de landsdelige programma’s.
-
– In de periode 2014–2020 moeten de programma’s twee keer een voortgangsrapportage sturen naar de Commissie: in 2017 en 2019. In 2017 zal een werkgroep worden ingesteld om tot een opdrachtformulering te komen en de opdracht gezamenlijk uit te zetten. In de rapportage wordt de voortgang op de programmadoelstellingen beschreven, en is er mogelijkheid om uit te wijden over relevante ontwikkelingen en wijzigingen ten opzichte van de in 2013 opgestelde programmadoelen voor 2014–2020.
De projecten die via het EFRO worden gefinancierd dragen bij aan het halen van de Nederlandse nationale doelen voor innovatie en energie binnen de Europa 2020 strategie. Over de resultaten van projecten die met EFRO fondsen worden gefinancierd, wordt onder meer gecommuniceerd via www.europaomdehoek.nl.
5. Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014–2020
Horizon 2020 is het grootste Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie en heeft als doel de wetenschappelijke en technologische basis van Europa versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Horizon 2020 loopt sinds 1 januari 2014 en is de opvolger van het Zevende Kaderprogramma (KP7). Het budget van Horizon 2020 is in het meerjarig financieel kader vastgesteld op € 70,2 mld. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is nationaal contactpunt voor dit programma en stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie.
Horizon 2020 sluit aan bij de Europese strategie voor banen en groei (Europe 2020) en is gericht op drie pijlers: excellente wetenschap, industrieel leiderschap en de ontwikkeling en benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. De verdeling van de middelen vindt plaats op basis van competitie waarbij objectieve criteria worden gehanteerd. Hierbij wordt deelname van het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) gestimuleerd. Zie ook de toelichting op het onderwerp Horizon 2020 bij beleidsartikel 2.
Naast bijdragen aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiek-publieke en publiek-private programma’s met een eigen Europese rechtsgrondslag:
de publiek-publieke programma's zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden nationaal gecofinancierd. EZ cofinanciert er één daarvan direct, het artikel 185-initiatief Eurostars, dat zich richt op het MKB. Deelname in Eurostars geeft Nederlandse kennisintensieve bedrijven en organisaties de mogelijkheid om onderzoeksprojecten op te zetten met buitenlandse partners, waarmee zij toegang krijgen tot nieuwe kennis en afzetmarkten. Indirect (via het standaardeninstituut VSL) wordt daarnaast het artikel 185-initiatief European Metrology Research Programme door EZ gecofinancierd. Dit programma voorziet in de toenemende behoefte aan geïntegreerde metrologische maatoplossingen ter ondersteuning van innovatie en economische groei.
De publiek-private programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives (JTI), zijn gebaseerd op artikel 187 van het EU-Werkingsverdrag. Hierbij is in een geval eveneens sprake van nationale cofinanciering. Tijdens de periode van Horizon 2020 betreft dit het JTI ECSEL, dat door het Ministerie van EZ wordt gecofinancierd. In samenhang met deze communautaire samenwerkingsvormen bestaat er gouvernementele samenwerking in Eureka-clusters (e.g. PENTA, CATRENE) om de mondiale concurrentiekracht van hightechindustrie te versterken.
2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
JTI/Eureka (Internationaal Innoveren) | 14,0 | 23,7 | 33,7 | 39,7 | 39,7 | 39,7 | 39,7 |
Eurostars | 10,6 | 13,1 | 15,5 | 18,2 | 18,4 | 18,4 | 18,4 |
Totaal | 24,6 | 36,8 | 49,2 | 58,0 | 58,1 | 58,1 | 58,1 |
6. Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI)
De Kamer is geïnformeerd over het akkoord over de verordening voor het EFSI en de oprichting van het Netherlands EFSI Investment Agency (NEIA) dat vervolgens is doorontwikkeld tot het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) (TK, 21 501-07, nr. 1247; TK, 22 112, nr. 1977 en TK 22 112, nr. 2008).
Het EFSI is een nieuw leningsinstrument voor risicodragende financiering van de Europese Investeringsbank (EIB) met als doel om door middel van gerichte investeringen de structurele economische groei in de EU te bevorderen. Het gaat daarbij om rendabele investeringsprojecten met brede maatschappelijke baten, binnen de EFSI thema’s: onderwijs, onderzoek en innovatie, strategische infrastructuur, MKB-financiering, hernieuwbare energie en milieu.
Het EFSI is een garantie op investeringen door de EIB. Met een garantie van € 16 mld uit de EU-begroting en € 5 mld eigen kapitaal is de EIB in staat om voor circa € 60 mld investeringen aan te gaan. Die investeringen kunnen door de garantie een hoger risicoprofiel kennen dan reguliere EIB-investeringen. Door het strategische risico dat de EIB hiermee neemt, is het mogelijk bij iedere investering een groter deel cofinanciering van andere (veelal private) partijen aan te trekken, om uiteindelijk in Europa te komen tot circa € 315 mld extra investeringen. Voor Nederland betekent dit in potentie miljarden euro’s voor de financiering van bijvoorbeeld aanleg van glasvezelnetwerken, extra kredietverlening aan het MKB en energiebesparende maatregelen voor woningen.
Om de Nederlandse bedrijven en de Nederlandse economie optimaal te laten profiteren van het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) heeft het kabinet het Nederlands Investerings Agentschap voor EFSI (NIA) opgericht. NIA biedt Nederlandse investeerders en financiële instellingen expertise en ondersteuning bij het ontwikkelen van een passende financieringsaanvraag. De focus ligt op de EIB en het daar ondergebrachte EFSI, maar ook andere publieke en private financieringsbronnen kunnen aangewend worden om investeringen te realiseren.
Inmiddels is Qredits het eerste project in Nederland dat gecofinancierd is vanuit het EFSI. Daarmee heeft op 7 januari jl. de EIB een lening van € 100 mln verstrekt aan Qredits met een garantie van zowel het kabinet en het EFSI. Daarnaast heeft het DVI fonds met een EZ bijdrage van € 100 mln en € 50 mln van EIF, ruim € 1,2 mld aan investeringskapitaal gerealiseerd voor de doorgroei van innovatieve bedrijven. Een tweede DVI fonds met 200 mln van EZ en EIF is recent gelanceerd, dat naar verwachting weer een zelfde hefboom van private middelen zal bereiken.
Op de begroting van EZ zijn geen nationale middelen beschikbaar voor de cofinanciering van het EFSI 2014–2020.