Base description which applies to whole site

7.9 Bijlage 9: Indicatoren en kengetallen

Inleiding

Dit overzicht gaat in op diverse indicatoren en kengetallen. Deze zijn gecategoriseerd in de herkenbare thema's van de Strategische Evaluatie Agenda (zie Bijlage 6). Dit komt de samenhang tussen monitoring en evaluatieonderzoek ten goede. Indicatoren en kengetallen zijn meetbare grootheden die een belangrijke signalerende functie hebben. Kengetallen bieden met name belangrijke contextuele informatie. Indicatoren zijn vaker concreet gebonden aan de inzet van een beleidsmaatregel of doelen van beleid. Scores op indicatoren kunnen daarom aanleiding zijn om beleid bij te sturen. Om echter de daadwerkelijke effecten van het gevoerde beleid op de «scores» uit de indicatoren vast te kunnen stellen is nader evaluatieonderzoek nodig. De recent afgeronde evaluatieonderzoeken staan opgenomen in Bijlage 6 en op rijksfinancien.nl.

Doelstelling: Versterken concurrentiekracht duurzame agroketens

Tabel 75 Export van agrarische producten uit Nederland (in € mln.)

Land

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022 (raming)

Bron:

Duitsland

20.711

21.836

22.905

22.688

23.579

24.496

26.100

29.600

Bron: WUR en CBS

België

8.581

9.119

10.099

10.254

10.779

10.708

12.300

14.500

Bron: WUR en CBS

Frankrijk

6.714

7.001

7.747

7.665

7.726

7.571

8.700

10.400

Bron: WUR en CBS

Verenigd Koninkrijk

8.269

8.321

8.576

8.591

8.658

8.524

8.400

9.500

Bron: WUR en CBS

Italië

3.183

3.320

3.378

3.427

3.562

3.311

4.000

4.700

Bron: WUR en CBS

Overige landen

33.926

35.202

37.357

37.771

40.319

41.129

44.900

53.600

Bron: WUR en CBS

Totaal landen

81.384

84.800

90.062

90.396

94.623

95.739

104.400

122.300

Bron: WUR en CBS

Tabel 76 Aantal land- en tuinbouwbedrijven en gemiddeld inkomen per onbetaalde aje in de primaire sector (€)

Kengetal

2000

2010

2015

2019

2020

2021

2022

Aantal land- en tuinbouw bedrijven

97.389

72.324

63.913

53.233

52.695

52.107

50.975

Gemiddelde inkomen per onbetaalde aje in de primaire sector (€)

 

41.400

46.800

71.400

51.100

81.900(v)

100.000(r)

Tabel 77 Aantal landbouwbedrijven met verbredingsactiviteiten

Kengetal

2003

2007

2010

2013

2016

2020

Aantal landbouwbedrijven met verbrede landbouw activiteiten

14.598

8.197

19.860

21.535

15.311

22.000

Tabel 78 Toegevoegde waarde en werkgelegenheid in het agrocomplex

Kengetal

2010

2015

2018

2019

2020

Toegevoegde waarde van het agrocomplex (mld. €)

45

49

54

56

56

Waarvan gebaseerd op binnenlandse agrogrondstoffen (%)

64%

61%

57%

59%

58%

Werkgelegenheid in het agrocomplex

545.000

529.000

570.000

571.000

583.000

Waarvan gebaseerd op binnenlandse agrogrondstoffen (%)

68%

67%

64%

64%

64%

Tabel 79 Opvolging landbouwbedrijven

Kengetal

2000

2004

2008

2012

2016

20201

Aantal bedrijven met een bedrijfshoofd van ≥ 55 jaar

54.102

46.414

39.839

39.508

33.202

34.136

waarvan zonder opvolging (%)

59

64

72

66

62

60

1

Geen nieuwe data

Toelichting

1. Export van agrarische producten uit Nederland

Bovenstaande tabel toont de belangrijkste exportlanden (in waarde in mln. €) van Nederland met betrekking tot agrarische producten en de totale (agrarische) exportwaarde van Nederland.

2. Aantal land- en tuinbouw bedrijven

Dit kengetal geeft het aantal land- en tuinbouw bedrijven weer dat actief is in Nederland. Deze gegevens worden verzameld in de Landbouwtelling en gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De landbouwtelling maakt deel uit van de gecombineerde opgave, die onder meer gebruikt wordt voor de uitvoering van het landbouwbeleid en handhaving van de Meststoffenwet

3. Gemiddelde inkomen per onbetaalde aje in de primaire sector (€)

Dit kengetal geeft het gemiddelde inkomen uit bedrijf in de primaire land- en tuinbouwsector weer in euro per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje). Deze gegevens worden verzameld door Wageningen Economic Research via het Bedrijven Informatie Netwerk (BIN).

Wageningen Economic Research berekent het agrarisch inkomen per onbetaalde aje. Agrarisch ondernemers en hun gezinsleden verrichten in de meeste sectoren nog het merendeel van de arbeid zelf, maar krijgen meestal geen salaris. Een arbeidskracht die in een jaar 2.000 uur of meer werkt, wordt gezien als één aje. Wie minder werkt, telt voor minder dan één aje. Wageningen Economic Research deelt het inkomen uit bedrijf in deze situatie door het aantal onbetaalde aje. Op deze manier zijn de inkomens van verschillende bedrijfstypen beter met elkaar te vergelijken. Daarmee is het resultaat dus gekoppeld aan de hoeveelheid input.

4. Aantal landbouwbedrijven met verbredingsactiviteiten (multifunctionele landbouw)

Dit kengetal geeft het aantal land- en tuinbouwbedrijven weer dat een of meer verbredingsactiviteiten als aanvullende inkomstenbron heeft. De gegevens voor dit kengetal komen uit de landbouwtelling en worden gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De landbouwtelling maakt deel uit van de gecombineerde opgave, die onder meer gebruikt wordt voor de uitvoering van het landbouwbeleid en handhaving van de Meststoffenwet. De verbredingscijfers op basis van de Landbouwtelling kunnen een onvolledig beeld geven, onder andere omdat steeds meer ondernemers hun bedrijven (als gevolg van bv. wetgeving, fiscale voordelen, of risicospreiding) splitsen in meerdere zelfstandige bedrijven met eigen rechtsvorm en boekhouding. Deze bedrijven komen mogelijk niet in beeld via de Landbouwtelling.

Onder verbredingsactiviteiten wordt verstaan: Verkoop aan huis, stalling van goederen of dieren, agrotoerisme, verwerking van landbouwproducten, zorglandbouw, aquacultuur, loonwerk voor derden, agrarisch natuur- en landschapsbeheer, agrarische kinderopvang, boerderij educatie en energieproductie (levering aan derden).

5. Toegevoegde waard van het agrocomplex

Het agrocomplex bestaat uit het geheel van directe en indirecte activiteiten rond de agrarische sector die als een samenhangende keten kan worden gezien. Dit bestaat uit de agrarische sector - opgebouwd uit de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij – plus de toeleverende partijen van goederen en diensten zoals veevoer, kunstmest, energie, machines, stallen, kassen, veterinaire en zakelijke diensten enerzijds en de verwerking, handel en distributie anderzijds.

Dit kengetal geeft de toegevoegde waarde van dit gehele complex weer in miljarden euro’s. Een deel van de activiteiten van het totale agrocomplex hangt samen met de verwerking van geïmporteerde agrarische grondstoffen, zoals cacao, granen, soja en tabak. De rest is gebaseerd op binnenlandse agrogrondstoffen. Bij dit kengetal is ook aangegeven welk percentage van de toegevoegde waarde is gebaseerd op binnenlandse agrogrondstoffen. Deze gegevens zijn gebaseerd op data van Wageningen Economic Research.

6. Werkgelegenheid in het agrocomplex

Het agrocomplex bestaat uit het geheel van directe en indirecte activiteiten rond de agrarische sector die als een samenhangende keten kan worden gezien. Dit bestaat uit de agrarische sector - opgebouwd uit de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij – plus de toeleverende partijen van goederen en diensten zoals veevoer, kunstmest, energie, machines, stallen, kassen, veterinaire en zakelijke diensten enerzijds en de verwerking, handel en distributie anderzijds.

Dit kengetal geeft de werkgelegenheid in dit gehele complex weer in het aantal arbeidsjaren. Een deel van de activiteiten van het totale agrocomplex hangt samen met de verwerking van geïmporteerde agrarische grondstoffen, zoals cacao, granen, soja en tabak. De rest is gebaseerd op binnenlandse agrogrondstoffen. Bij dit kengetal is ook aangegeven welk percentage van de werkgelegenheid is gebaseerd op binnenlandse agrogrondstoffen. Wegens een revisie van de cijfers kunnen deze afwijken van eerder gepubliceerde cijfers Deze gegevens zijn gebaseerd op data van Wageningen Economic Research.

7. Aantal bedrijven met een bedrijfshoofd van ≥ 55 jaar

Dit kengetal laat het aantal bedrijven zien dat een bedrijfshoofd heeft van 55 jaar of ouder. Ook wordt weergegeven welk percentage van deze bedrijven al een opvolger heeft. Deze gegevens worden verzameld in de Landbouwtelling en gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De landbouwtelling maakt deel uit van de gecombineerde opgave, die onder meer gebruikt wordt voor de uitvoering van het landbouwbeleid en handhaving van de Meststoffenwet

Doelstelling: Borgen van voedselveiligheid en voedselkwaliteit

Tabel 80 Voldoen controlevereisten HACCP

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2021

Realisatie 2021

Raming 2022

Realisatie 2022

Streefwaarde

Planning

Bron

Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

apr-09

92%

94%

92%

93%

94% te bereiken in 2023

2021

NVWA

Tabel 81 Mate van vertrouwen consumenten in veiligheid voedsel

Kengetal

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Meest recente jaar

Bron

Mate van vertrouwen consumenten in voedsel

Geen meting

Geen meting

3.2

3.2

Geen Meting

3.34

Geen meting

3.36

2023

NVWA Consumenten-monitor

Toelichting

1. Voldoen controlevereisten HACCP

Het betreft het percentage van het totale aantal gecontroleerde bedrijven met een wettelijk verplicht Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP)-systeem uit het eerste deel van de vleesketen (slachthuizen, uitsnijderijen en koel- en vrieshuizen) dat aan alle controle-items voor HACCP voldoet.

Voor de berekening van het nalevingspercentage HACCP (Hazard Analysis and Critical Control Points) is uitgegaan van de resultaten die tijdens volledige audits bij slachthuizen, wildbewerkingsinrichtingen, uitsnijderijen en koel- vrieshuizen, zijn beoordeeld door auditoren van de NVWA. Voor 2022 is het op deze wijze berekende nalevingspercentage voor HACCP uitgekomen op 92,8%

Het nalevingspercentage in 2021 was uitzonderlijk hoog terwijl dit percentage voor 2022 meer in lijn ligt met de voorgaande jaren. Hoewel er wel schommelingen zijn is er over de afgelopen 10 jaar wel een verbetering van het nalevingspercentage waar te nemen. Voor de komende jaren verwachten wij dan ook dat het nalevingspercentage zich verder zal verbeteren.

2. Vertrouwen consument in veiligheid voedsel

De NVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. Deze meting vindt om de 2 jaar plaats.

Het kengetal ziet toe op de vraag of de consument zich zorgen maakt over het voedsel in Nederland. Het kengetal van 2023 geeft aan dat er een hele kleine stijging is van het vertrouwen (statistisch niet significant) ten opzichte van 2021.

NVWA Consumentenmonitor voedselveiligheid 2023 | Rapport | NVWA

Doelstelling: Vergroten maatschappelijke waardering van landbouw/voedsel

Tabel 82 Voedselverspilling (kiloton)

Kengetal

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Meest recente jaar

Bron

Voedselverspilling (kiloton)

min: 1.781 max: 2.466

min: 1.814 max: 2.509

min: 1.649 max: 2.568

min: 1.514 max: 2380

2.811

Geen meting

Geen meting

2020

Monitor voedselverspilling update 2009 ‒ 2020, WFBR, 2022

Tabel 83 Afgeleide voedselverspilling
 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Meest recente jaar

Streefwaarde

Bron

Afgeleide voedselverspilling in kiloton(absoluut)

2.124

2.162

2.109

1.947

2.811

Geen meting

Geen meting

2.020

1081 (2030)

Monitor voedselverspilling update 2009 ‒ 2020, WFBR, 2022

Afgeleide voedselverspilling in %(relatief)

98

100

98

90

130

Geen meting

Geen meting

2019

50

Monitor voedselverspilling update 2009 ‒ 2020, WFBR, 2022

Tabel 84 Duurzaam voedsel
 

2018

2019

2020

2021

2022

1: Totale consumentenbestedingen aan duurzaam voedsel (x€1 mld.)

4,9

7,7

8,2

9,5

10,8

2: Marktaandeel van bestedingen aan duurzaam voedsel in de totale bestedingen aan voedsel

11%

14%

16%

19%

18%

3: Bestedingen van consumenten aan duurzaam voedsel ten opzichte van het voorgaande jaar (toename)

7%

18%

7%

12%

13%

Toelichting

1. Voedselverspilling (kiloton)

Er is sprake van voedselverspilling als voedsel dat voor menselijke consumptie bedoeld is, hier niet voor wordt gebruikt. De Monitor voedsel verspilling geeft de omvang van voedselresten in Nederland weer, gebaseerd op openbare cijfers. De totale hoeveelheid reststromen wordt uitgesplitst naar de bestemmingen voedselbank, veevoer, vergisten, composteren, verbranden en storten/lozen. De bestemmingen veevoer tot en met storten/lozen worden beschouwd als voedselverspilling. De totale omvang van voedselverspilling in Nederland in 2020 was 2.811 kiloton, of 161 kilogram per hoofd van de bevolking. Dit is een groter volume dan de voorgaande meting in 2019 (88-136 kilogram). Dit komt doordat de definitie van voedselverspilling is aangepast; sinds 2022 gebruiken we in Nederland de geharmoniseerde Europese definitie van voedselverspilling, die verschilt van de eerder door Nederland gebruikte definitie. Als de cijfers uit de laatste monitor omgerekend worden naar de eerder gebruikte definitie om zo de verschillende jaren met elkaar te kunnen vergelijken, levert dat een aanzienlijke daling op in de bovengrens van de voedselverspilling ten opzichte van 2019 en voorgaande jaren. De omvang in 2020 is volgens de voormalige definitie 97-123 kilogram per hoofd van de bevolking. In 2019 was dit 88-136 kilogram per hoofd van de bevolking.

2. Afgeleid voedselverspilling in kiloton

Nederland heeft zich gecommitteerd aan het realiseren van het Duurzame Ontwikkelingsdoel 12.3 van de Verenigde Naties (SDG 12.3). SDG 12.3 stelt dat in 2030 t.o.v. 2015 de hoeveelheid voedselverspilling gehalveerd dient te zijn. In de Monitor voedselverspilling werd voorheen de omvang van de voedsel verspilling in Nederland niet als een absoluut getal weergegeven, maar aangeduid met een bandbreedte. De omvang van de voedselverspilling bedraagt tenminste de ondergrens van de bandbreedte (minimum) en ten hoogste de bovengrens van de bandbreedte (maximum). Bij de nieuwe methode is dit niet langer zo maar wordt er wel één totaal berekend.

3. Duurzaam voedsel

De bovenstaande cijfers uit de Monitor Duurzaam Voedsel geven een overzicht van de consumentenbestedingen aan duurzaam voedsel. Duurzaam voedsel wordt in deze monitor gedefinieerd als voedsel waarbij tijdens de productie en verwerking meer rekening is gehouden met milieu, dierenwelzijn en/of sociale aspecten dan wettelijk verplicht is. Het gaat om de in Nederland geconsumeerde producten in de belangrijkste afzetkanalen voor duurzaam voedsel: supermarkten, foodservice en speciaalzaken voor duurzame voeding in Nederland. De gegevens zijn gebaseerd op de omzet van producten die zijn voorzien van een duurzaamheidskeurmerk met onafhankelijke controle. De voedingsmiddelen kunnen daarmee door consumenten op één of meer aspecten als duurzaam worden herkend. In de cijfers t/m 2018 was het mogelijk 70% van de uitgaven in supermarkten mee te nemen. Vanaf 2019 heeft er een aanpassing in de methodiek plaats gevonden, waardoor 100% van de uitgaven in supermarkten wordt meegenomen.

Doelstelling: Verduurzaming productie en consumptie (d.m.v. kringlooplandbouw)

Tabel 85 Productie van dierlijke mest (miljoen kg stikstof)
 

Plafond

2017

2018

2019

2020

2021

2022 (voorlopig)

Bron

Landelijk

504,4 miljoen kg

512

503,5

490

489,4

471

465,5

CBS

Melkvee

281,8 miljoen kg

303,5

289,9

280

286,5

273

269,9

CBS

Varkens

99,1 miljoen kg

97,4

96,8

93,7

91,8

88,9

87,4

CBS

Pluimvee

60,3 miljoen kg

58,9

56,7

56

54,7

54,3

53,5

CBS

Tabel 86 Productie dierlijke mest (miljoen kg fosfaat)
 

Plafond

2017

2018

2019

2020

2021

2022 (voorlopig)

Bron

Landelijk

172,9 miljoen kg

169

162

156

150,7

148

148,2

CBS

Melkvee

84,9 miljoen kg

86,6

78,7

75,5

73,6

74,2

75,5

CBS

Varkens

39,7 miljoen kg

37,5

37,7

36,8

36,7

34,5

33,9

CBS

Pluimvee

27,4 miljoen kg

27,5

25,9

25,1

24,1

23,2

22,8

CBS

Tabel 87 Gemiddelde nitraatconcentratie per liter in uitspoelend water onder landbouwbedrijven

Grondsoortregio

2012-2015

2016-2019

2020

2021

Streefwaarde

Bron

Löss

68

63

95

74

gemiddeld <of=50 mg Nitraat/l uitspoeling uit wortelzone onder landbouwgrond

RIVM, Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid

Zand

55

50

67

70

gemiddeld <of=50 mg Nitraat/l uitspoeling uit wortelzone onder landbouwgrond

RIVM, Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid

Klei

23

30

45

42

gemiddeld <of=50 mg Nitraat/l uitspoeling uit wortelzone onder landbouwgrond

RIVM, Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid

Veen

8

7

11

14

gemiddeld <of=50 mg Nitraat/l uitspoeling uit wortelzone onder landbouwgrond

RIVM, Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid

Tabel 88 Broeikasgasemissie glastuinbouw

Indicator

2015

2018

2019

2020

2021

Meest recente jaar

Streefwaarde 2030

Bron

Totale broeikasgasemissie glastuinbouw in CO2 equivalenten

7,6 Mton

7,9 Mton

7,9 Mton

7,5Mton

7,9 Mton

2021

4,3 Mton

Klimaat en Energieverkenning PBL

Toelichting

1. en 2. Productie van dierlijke mest uitgedrukt in miljoen kg stikstof en fosfaat

Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te beschermen zijn er maxima gesteld aan de hoeveelheid mest, uitgedrukt in stikstof en fosfaat, die de Nederlandse veehouderij mag produceren. Sinds 2006 geldt er voor stikstof een nationaal plafond van 504,4 miljoen kilogram en voor fosfaat een nationaal plafond van 172,9 miljoen kilogram. Beide nationale plafonds zijn vertaald naar een sectoraal productieplafond voor melkvee, varkens, pluimvee, die sinds 1 januari 2020 zijn opgenomen in de Meststoffenwet. Voor de ‘overige’ dieren zijn geen aparte plafonds vastgesteld, maar het totaal moet onder de landelijke plafonds blijven. (Kamerstuk 33 037 nr. 370). In de derogatiebeschikking (UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/2069 VAN DE COMMISSIE van 30 september 2022) zijn lagere nationale mestproductieplafonds vastgesteld. De hoeveelheid geproduceerde mest is een indicator voor de mate waarin de Nederlandse veehouderij geopereerd heeft binnen de milieu technische grenzen die gesteld zijn. De excretie voor 2022 is voorlopig vastgesteld op basis van de monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, eerste kwartaal 2023.

3. Gemiddelde nitraatconcentratie per liter in uitspoelend water onder landbouwbedrijven

Het mestbeleid geeft invulling aan de EU-Nitraatrichtlijn, gericht op het terugdringen van uit- en afspoeling van nutriënten uit de landbouw tot op of onder het niveau van 50mg Nitraat/l, om verontreiniging van grond en oppervlaktewater te verminderen en te voorkomen. Elke lidstaat dient per vier jaar een actieprogramma te ontwikkelen dat moet leiden tot een nutriëntenuitspoeling op of onder het genoemde niveau. Het 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn loopt tot 2026. Effecten van actieprogramma’s zijn voor het eerst volledig zichtbaar vijf jaar na afloop van het programma. Het mestbeleid draagt ook bij aan het bereiken van de doelen van de Kaderrichtlijn Water welke zich richten op chemisch schoon en ecologisch gezond water.

4. Broeikasgasemissie glastuinbouw

Vanaf dit jaar wordt in de begroting in plaats van de CO2-emissie van de glastuinbouwsector de broeikasgasemissie van deze sector opgenomen. Deze broeikasgasemissie (CO2 en methaan) in Mton CO2-equivalenten wordt jaarlijks in de Klimaat en Energieverkenning (KEV) van PBL gepubliceerd. . Dit geeft een overzicht van de ontwikkeling van de broeikasgasemissie van de sector. Cijfers over 2022 zijn nog niet beschikbaar. In de Kamerbrief over Voorjaarsbesluitvorming Klimaat (Kamerstuk 32 813 nr. 1230) is opgenomen dat de restemissiedoelstelling voor de glastuinbouw in 2030 op 4,3 Mton CO2-equivalenten is vastgesteld.

Doelstelling: Bevorderen plantgezondheid

Tabel 89 Aantal projecten toolbox kwekersrecht

Raming 2022

Realisatie 2022

Raming 2023

Realisatie 2023

Raming 2024

10 projecten

18 projecten

10 tot 15

Wordt gepubliceerd in jaarverslag 2023

10 tot 15

Toelichting

1. Aantal projecten toolbox kwekersrecht

Het kwekersrecht stimuleert bedrijven om nieuwe plantenrassen met verbeterde eigenschappen te ontwikkelen. Verbeterde plantenrassen zijn van groot belang om de landbouw duurzamer te maken (meer productiviteit, minder chemische middelen). Nederland is actief via het "PVP Development Program» (PVP-toolbox) waarin Nederlandse kennis en ervaringen met het ontwikkelen, implementeren en ondersteunen van kwekersrecht wordt gedeeld met landen die kwekersrecht willen implementeren of verder ontwikkelen. De projecten lopen uiteen van het geven van voorlichting, het trainen van technici of beleidsmakers tot het ontvangen van delegaties om laten zien hoe we een en ander hebben georganiseerd. Jaarlijks komen via o.a. landbouwattachés voorstellen voor projecten binnen. Deze worden door een internationale stuurgroep beoordeeld en geprioriteerd.

Doelstelling: bevorderen diergezondheid

Tabel 90 Reductie antibiotica-gebruik in de dierhouderij

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Streefwaarde

Planning

Bron

Mate van afname van antibioticagebruik in de dierhouderij

Antibiotica verkoop in 2009

2009

70,8%

77,4%

70% reductie (ten opzichte van 2009)

Is nog niet bepaald

Sda rapportage 2022

Toelichting

1. Reductie antibioticagebruik in de dierhouderij

De bovenstaande indicator betreft de reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij ten opzichte van 2009. De raming 2024 is afhankelijk van de uitwerking van de in 2019 afgesproken sectorspecifieke reductiedoelstellingen (zie ook Kamerstuk 29 683, nr. 247). Het streven is om antibioticumgebruik verder te reduceren door middel van sectorspecifieke reductiedoelstellingen en een reductie van hooggebruikende bedrijven per 2024. De gerealiseerde reductie in 2022 was 77,4 % ten opzichte van het referentiejaar 2009.

Doelstelling: Zorgen voor de instandhouding van biodiversiteit

Tabel 91 Oppervlakte ANLb beheerd landbouwareaal

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

62.116 ha

69.989 ha

76.943 ha

83.968 ha

88.795 ha

90.168 ha

Toelichting

1. Oppervlakte ANLb beheerd landbouwareaal

Via het integreren van natuur in het landbouwbedrijf verbetert de kwaliteit van het ecosysteem, neemt de druk op het milieu af en ontstaan meer foerageer- en schuilplekken voor specifieke soorten. Om deze ontwikkeling te stimuleren, zetten provincies en LNV een scala aan instrumenten in, waaronder het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De oppervlakte ANLb beheerd landbouwareaal is in 2022 toegenomen van 88.795 ha in 2021 naar 90.168 ha in 2022. De komende GLB-periode (2023-2027) wordt het ANLB versterkt en uitgebreid. In het GLB is een extra inzet opgenomen, waarbij het de doelstelling is dat het ANLb groeit van ruim 100.000 ha naar 130.000 ha. Het budget zal hierdoor stapsgewijs groeien van € 100 mln. in 2023 naar € 120 mln. in 2025. Daarnaast is het ANLb een belangrijk instrument voor het ondersteunen van de transitie in de landbouw, als ecosysteemdiensten die de landbouw structureel levert aan de maatschappij.

Via dit instrument sluiten provincies beheerpakketten af met collectieven van boeren voor op natuurwaarden gericht landbouwbeheer in (potentiële) leefgebieden van de betreffende soorten. Deze liggen buiten de bestaande natuurgebieden. Het kengetal »oppervlakte ANLb beheerd landbouwareaal» illustreert de ontwikkeling van het areaal agrarisch gebied waarin natuur en landbouw met elkaar verbonden worden.

Het kengetal geeft weer op hoeveel areaal de ecologische randvoorwaarden worden verbeterd voor (dier)soorten van internationaal belang. Of de populaties van die soorten daadwerkelijk toenemen, hangt van meer factoren af.

2. Uitbreiding bossen in Nederland

In 2021 bedroeg de oppervlakte bos8 363.801 hectare. Daarmee bestaat het landoppervlak van Nederland voor 11% uit bos. De oppervlakte bos in 2021 is beperkt gedaald ten opzichte van het bosareaal in 2017, ten tijden van de laatste inventarisatie. In 2017 bedroeg de oppervlakte bos nog 365.726 hectare. Net als in de voorgaande periode is het areaal bos teruggelopen doordat bos verdwenen is voor andere natuurtypen en er tijdelijke bossen op agrarische grond zijn teruggezet naar landbouwareaal. Voor het jaar 2023 zijn vooralsnog geen nieuwe cijfers beschikbaar. Vanaf 2021 wordt via de Bossenstrategie werk gemaakt van een stevige stijging van het bosareaal, waardoor in 2030 er 37.400 hectare bos bij moet zijn gekomen. Eind 2023 wordt er kwantitatief gerapporteerd over de gerealiseerde bosuitbreiding in 2021 en 2022 in de Voortgangsrapportage Natuur.9

Figuur 7

3. Condities VHR-doelbereik landnatuur

Om de effecten van het beleid te laten zien, gebruikt het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor landnatuur. Deze indicator wordt modelmatig berekend door het effect in te schatten van de stikstofdepositie, grondwaterstand, zuurgraad van de bodem en ruimtelijke condities (omvang en inrichting Natuurnetwerk Nederland) op de staat van instandhouding van VHR-soorten.

Het getal van afgerond 56% voor 2021 betekent dat er voor ongeveer 56% van de VHR-soorten een duurzame instandhouding bereikt kan worden op basis van de bekeken condities.

In deze modelberekening zijn (meet)gegevens van het RIVM en de provincies gebruikt over stikstofdepositie, natuurinrichting en -uitbreiding. Actuele bodem- en grondwatercondities konden niet worden gebruikt door het ontbreken van monitoring op dit vlak. De toename in VHR-doelbereik sinds 2018 komt vooral voort uit de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland door aankoop en inrichting van nieuwe natuur.

Figuur 8

4. Fauna in natuurgebieden op land en in agrarisch gebied

Kenmerkende soorten zoogdieren, broedvogels, reptielen en vlinders van natuurgebieden op land zijn sinds 1990 gemiddeld afgenomen. Er is een groot verschil tussen de ontwikkelingen in bossen en die in open natuur gebieden. In de bossen is de trend sinds 1990 stabiel, maar de laatste 12 jaar is een matige toename waar te nemen. In de open natuurgebieden is juist sprake van een afname van 50 procent, al is daar de laatste 12 jaar de trend gestabiliseerd.

Sinds 1990 zijn vogels, zoogdieren en dagvlinders kenmerkend voor het agrarisch gebied gemiddeld genomen achteruit gegaan. Met name de dagvlinders en de broedvogels zijn als groep achteruitgegaan.

De figuren geven de trend weer van de ontwikkelingen van soorten in respectievelijk natuurgebieden op land en in het agrarisch gebied.

Figuur 9

Figuur 10

Doelstelling: Streven naar een duurzame en economisch rendabele visserijsector

Tabel 92 Mate van duurzame bevissing

Omschrijving

Basis- of Referentie- waarde en jaar

Huidige waarde en jaar

Streefwaarde en jaar

Het percentage duurzaam bevist, van de door Nederlandse vissers gericht beviste bestanden.

Basiswaarde 2021 per vlootsegment: Pelagisch: 0,98 Grootschalige boomkor: 0,86

De laatst bekende waarde is 2021

1 (of lager)

Toelichting

1. Mate van duurzame bevissing

Voor het beoordelen of de Nederlandse vissersvloot afhankelijk is van overbeviste visbestanden en/of een biologisch risico vormt voor uitgeputte visbestanden wordt gebruik gemaakt van de duurzame oogst indicator. Indien deze indicator onder of gelijk is aan 1 is de oogst van het bestand in balans.

Doelstelling: Borgen en benutten van een kwalitatief hoogwaardige kennis- en innovatie- en onderzoeksinfrastructuur

Tabel 93 Klanttevredenheid uitgevoerd onderzoek WR en Kennisbenutting uitgevoerd onderzoek WR

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Realisatie 2021

Raming 2022

Realisatie 2022

Raming 2023

Streefwaarde

Planning

Bron

Klanttevredenheid

8,6

2020

8,9

8,5

8,7

8,5

8

2020

Wageningen Research

Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

93%

2020

99%

>90%

93%

>90%

>80%

2020

Wageningen Research

Tabel 94 Percentage innoverende agrarische bedrijven

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Raming 2022

Streefwaarde

Planning

Bron

Percentage innoverende agrarische bedrijven

8%

2017

9%

5,3%

n.v.t.

10%

2025

WEcR

Tabel 95 Aandeel technologische landbouwgoederen in de totale landbouwexport

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Raming 2022

Streefwaarde

Planning

Bron

Aandeel technologische landbouw goederen in de totale landbouwexport.

9.5%

2019

9,10%

9,30%

9,87%

12%

2021

WEcR & CBS

Tabel 96 Verhouding duurzame / totale investeringen

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Raming 2022

 

Streefwaarde

Planning

Bron

Verhouding duurzame / totale investeringen

25%

2017

18%

27%

n.v.t.

n.v.t.

30%

2025

WEcR

Toelichting

1. Klanttevredenheid uitgevoerd onderzoek WR en 2. Kennisbenutting uitgevoerd onderzoek WR

In 2015 zijn alle TO2-instituten (waaronder Wageningen Research (WR)) overgegaan op een nieuwe, uniforme methode voor het meten van klant tevredenheid en kennisbenutting. De scores in bovenstaande tabel tonen de gerealiseerde waarden.

3. Percentage innoverende agrarische bedrijven

Dit geeft het percentage van de bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd. Het gaat hierbij zowel om bedrijven die als eerste bedrijf iets nieuws hebben doorgevoerd als om innovatieve volgers (vroege volgers).

4. Aandeel technologische landbouwgoederen in de totale landbouwexport

Deze indicator geeft het technologisch aandeel (kennis en innovatie omgezet in goederen/diensten in de vorm van oa. Kassen- en machinebouw) van de aan de landbouw gerelateerde goederen weer in de totale landbouwexport van alle goederen.

5. Verhouding duurzame / totale investeringen

Deze indicator drukt het bedrag aan duurzame investeringen uit ten opzichte van het bedrag van de totale investeringen in de landbouw.

6. Impact Missiegedreven innovaties voor landbouw, water en voedsel

We monitoren en evalueren de Kennis en Innovatie Agenda Landbouw Water Voedsel (KIA LWV) op verschillende niveaus van output, outcome en impact. Er wordt ook gewerkt aan een monitorings- en effectmeting voor de nieuwe KIA LWV 2024-27. Hierbij sluiten we aan op EZK’s monitoring beleid.

  • Output: we monitoren het aantal projecten en budget per jaar. Om te kwantificeren meten we de core-kpi’s van de publiek-private samenwerkingsprojecten (PPS-projecten) zoals type partners (kennisinstelling, mkb en grote bedrijven), verhouding tussen publieke en private financiering.

  • Outcome: core-kpi’s worden ontwikkeld zoals aantal nieuwe of verbeterde producten/processen/diensten ontwikkeld, kennis en innovatie ontwikkeld voor maatschappelijke opgaven, opschaling, verspreiding en toepassing: aantal agrarische ondernemingen (land- en tuinbouw en agro food sector)

  • Impact: kwalitatief gaan we evalueren hoe ontwikkelde innovatie en kennis in 4 jaar bijdraagt aan de beleidsagenda en hoe innovatie en kennis bijdraagt bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Daarbij rapporteren we over de inhoudelijke voortgang op de missiedoelen. De Theories of Change die voor elk Meerjarig Maatschappelijk Innovatie Programma (MMIP) zijn opgesteld, zijn het uitgangspunt. 

Begin 2024 evalueren we de huidige KIA LWV (2020-2023) en de eindrapportage delen we met de Tweede Kamer. Daarbij zal meer worden ingegaan op de output van de KIA, zoals succesvol afgeronde projecten, publicaties, nieuwe producten en diensten.

8

De definitie van bos wordt in de 7e Nederlandse Bosinventarisatie verder toegelicht.

Licence