Op het snijvlak van de publieke en private sector leveren talrijke instellingen belangrijke maatschappelijke diensten op het terrein van zorg, onderwijs, sociale woningbouw, energie en infrastructuur. Zij dragen zorg voor diverse publieke belangen, gefinancierd door de samenleving. De afgelopen jaren zijn verschillende misstanden aan het licht gekomen, die zowel impliciete als expliciete financiële risico’s opleveren en het vertrouwen van burgers in deze diensten hebben aangetast.
Hoewel er veel goed gaat zijn er de laatste jaren diverse voorbeelden geweest van instellingen waar het mis is gegaan. Gebleken is dat onder andere de governance niet altijd voldoende was meegegroeid met veranderende omstandigheden als schaalvergroting. Ook bleek dat de tucht van de markt niet altijd een voldoende disciplinerende werking had. In de zorgsector zijn daarom maatregelen genomen om de disciplinerende werking te versterken. Voor het beter functioneren van deze instellingen is een goede ordening van de sectoren, goed contact van instellingen met hun omgeving en met hun maatschappelijke missie, en goed financieel beheer van groot belang.
De overheid is verantwoordelijk voor publieke belangen, en niet voor het in stand houden van een individuele instelling. Bij overheidsingrijpen staat de continuïteit van de levering en de kwaliteit van cruciale dienstverlening altijd voorop. Bij een dreigend faillissement van instellingen zal de overheid in principe daarom niet financieel bijspringen. De aanwezigheid van een garantie of een waarborgfonds van de overheid kan de prikkel wegnemen voor een goede ordening. Als private investeerders of vreemd vermogensverschaffers het idee hebben dat de overheid als redder optreedt op het moment dat een instelling om dreigt te vallen, dan zullen zij minder alert zijn in hun toezicht dan wanneer ze investeren in of lenen aan andere partijen. Daarom is het kabinet er voorstander van om sectoren zodanig te ordenen en de prikkels zo te leggen dat er voor de overheid geen noodzaak is om bij te springen in geval van faillissement.
Voor het beperken van deze risico's, maar ook voor het voorkomen van verspilling, zullen instellingen hun financieel beheer en verantwoording zodanig moeten inrichten dat zij in control zijn. Soberheid en doelmatigheid behoren ook tot de verantwoordelijkheid van de bedoelde organisaties. Het kabinet stelt daarom een gemeenschappelijk normenkader op voor goed financieel beheer en financieel toezicht. Dit normenkader wordt in box 4.7.1 nader toegelicht.
Box 4.7.1 Toelichting normenkader financieel beheer en financieel toezicht
Het kader omvat een aantal elementen met betrekking tot ordentelijk en sober financieel beheer, transparante en integrale verantwoording en een goed werkende governance-structuur. Meer specifiek bevat het kader elementen die kunnen bijdragen aan een betere borging van de financiële continuïteit, zoals:
-
– meerjarige begrotingen (inclusief investeringsplannen) en onderbouwingen daarvan;
-
– een koppeling van doelstellingen aan (financiële) streefwaarden;
-
– inzichtelijk maken van (toekomstige) risico’s en beheersing daarvan;
-
– versterking van de financiële checks and balances binnen organisaties (bestuur en raad van toezicht). Dit is onderdeel van het verbeteren van de aanspreekbaarheid en het kritisch vermogen binnen de organisaties;
-
– versterking van de signalerende en toekomstgerichte rol van de externe accountant naast zijn controlerende rol.
Het bestaande financiële externe toezicht108 wordt versterkt zodat het financiële toezicht voldoende countervailing power heeft ten opzichte van het toezicht op de kwaliteit van de publieke taakuitvoering. Concreet wordt dit vormgegeven door onder andere:
-
– voldoende capaciteit in de vorm van fte’s, kennis en expertise, instrumentatie en wettelijke waarborgen om taken en bevoegdheden waar te kunnen maken;
-
– functies en taken van respectievelijk het financiële toezicht en het kwaliteitstoezicht te scheiden en gelijkwaardig te beleggen. Vanwege de samenhang tussen beide vormen van toezicht worden deze wel onder verantwoordelijkheid van dezelfde minister belegd;
-
– het zelfstandig afwegingen kunnen maken, onderzoek kunnen initiëren, en interventies te kunnen plegen, zoals het opleggen van verscherpt financieel toezicht en/of sancties;
-
– een risico- en toekomstgerichte focus van het externe financiële toezicht in lijn met de verbeteringen van het financieel beheer;
-
– kennis en ervaringen, en mogelijk ook capaciteit, sectoroverstijgend te delen in de vorm van bindende samenwerking.
Een expliciet risico is bijvoorbeeld dat financiële problemen bij woningcorporaties leiden tot een beroep op het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Via dit waarborgfonds staan het Rijk en de gemeenten ieder voor 50 procent borg voor leningen die woningcorporaties aantrekken voor de bouw van sociale huurwoningen. Bij Vestia is het niet nodig gebleken een beroep te doen op het waarborgfonds, doordat als eerste de steun is ingeroepen van het CFV. Voor scholen bestaat er geen garantieregeling of waarborgfonds van het Rijk. Desondanks kan er sprake zijn van impliciete risico’s voor de overheid, zoals het ingrijpen van het Rijk bij Amarantis heeft laten zien. 109
Ook is er sprake van het gebruik van complexe financiële producten door (semi)publieke instellingen. Derivaten zijn hier een voorbeeld van en worden gebruikt om risico’s te verminderen, zoals het renterisico van leningen met een variabele rente. Maar verkeerd gebruik van derivaten leidt juist tot meer risico. In het Regeerakkoord staat dan ook dat het voor organisaties die (mede) met publiek geld zijn gefinancierd verboden is om te speculeren met dit soort producten.
Om de risico’s van het gebruik van derivaten te beheersen, wordt er op dit moment gewerkt aan strengere regels voor het gebruik van derivaten in de (semi)publieke sector om in toekomst problemen te voorkomen. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer 110 is gemeld, is de kern van het overkoepelend beleid voor het gebruik van derivaten door (semi)publieke instellingen dat derivaten alleen ingezet mogen worden om – op de juiste wijze en in verantwoorde mate – renteschommelingen af te dekken. Op basis van het nieuwe overkoepelend beleid moeten (semi)publieke instellingen voortaan aantonen dat zij over voldoende expertise beschikken om verantwoord met derivaten om te gaan. De organisatiestructuur moet voldoende waarborgen bevatten en in jaarverslagen moeten instellingen transparant, compleet en inzichtelijk verantwoording afleggen over het gebruik van derivaten. Een ander element uit de nieuwe, aangescherpte aanpak is de introductie van een verplichte modelovereenkomst. Verder moeten bestaande contracten, die niet aan de nieuwe regels voldoen, worden afgebouwd.
Op dit moment bereiden de meest betrokken ministeries (Financiën, SZW, OCW, BZK en VWS) nadere regelgeving voor om deze afspraak uit het Regeerakkoord verder uit te werken. Voor de decentrale overheden, de centrale overheid, en scholen zijn de derivatenposities onlangs in kaart gebracht. 111 Voor woningcorporaties bestaan al regels om het gebruik van derivaten te beheersen. Deze regels zijn recentelijk uitgebreid. 112