Er is behoefte aan een eenvoudiger toeslagenstelsel, dat meer zekerheid voor huishoudens biedt. In de Eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel is naar het geheel van het toeslagenstelsel gekeken. Het rapport laat zien dat de problematiek binnen het huidige stelsel moeilijk is op te lossen; de stap naar een nieuw stelsel is dan ook noodzakelijk. Het toeslagenstelsel vergroot de onzekerheid bij mensen met lage inkomens en verwacht bovendien erg veel van degenen die de toeslag(en) moeten aanvragen. Dit zorgt voor significante belasting bij burgers. Figuur 3.3.1 laat zien dat het inkomen van de laagste 20 procent van de inkomens voor gemiddeld ongeveer 20 procent uit toeslagen bestaat. Na uitbetaling van de toeslagen, krijgen de ontvangers geregeld met terugvorderingen en nabetalingen te maken, omdat de toeslagen worden uitgekeerd op basis van actuele gegevens over hun inkomen en leefsituatie. Als die gegevens achteraf onjuist blijken, volgt een terugvordering. Er worden ongeveer 7,5 miljoen toeslagen uitgekeerd aan 5 miljoen huishoudens. Circa 200.000 burgers hebben te maken met een terugvordering van 1000 euro of hoger.81 De onzekerheid van deze toeslagen is vaak het grootst bij mensen met een laag en onregelmatig inkomen. Daardoor dragen de terugvorderingen significant bij aan de schuldenproblematiek. Bovendien is het voor lage inkomens moeilijk voldoende financiële buffers op te bouwen, zo volgt uit de analyse van de commissie Draagkracht.82 Dit maakt deze groep kwetsbaar voor financiële tegenvallers. Deze tegenvallers kunnen voortkomen uit een ingrijpende levensgebeurtenis zoals het verliezen van een baan of een scheiding, maar kunnen ook worden veroorzaakt door het toeslagenstelsel met bijbehorende terugvorderingen.
Figuur 3.3.1 Aandeel toeslagen in inkomen per inkomensgroep (2016)
Bron: IBO Toeslagen
De Eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel laat zien dat een eenvoudiger stelsel met meer zekerheid stevige politieke keuzes vraagt. De rapportage illustreert verschillende varianten. In de eerste variant worden de publieke voorzieningen zo toegankelijk mogelijk door de prijzen ervan te verlagen. Doordat toeslagontvangers niet (of minder) hoeven te betalen voor publieke voorzieningen, is er ook geen (of minder) toeslag nodig. Opties hiervoor zijn bijvoorbeeld gratis kinderopvang voor alle kinderen, het verlagen van de huren in de sociale huur of een lagere zorgpremie. In de tweede variant worden de voorzieningen zoveel mogelijk inkomensonafhankelijk gemaakt zodat er minder onzekerheid bestaat over het recht op toeslag. Dit gaat in deze variant samen met een inkomensonafhankelijke uitkeerbare heffingskorting, waardoor het ontvangen bedrag kan worden verrekend met de betaalde belasting. De meest vergaande variant vervangt alle heffingskortingen, aftrekposten en toeslagen door een inkomensonafhankelijke uitkering en eventueel een kinderopvangvoorziening. De varianten gaan onlosmakelijk gepaard met uiteenlopende inkomenseffecten. Figuur 3.3.2 laat zien dat de pieken in de marginale druk verdwijnen door het toeslagenstelsel te versimpelen. Bij al deze varianten moet rekening worden gehouden met de benodigde tijd om dergelijke grote wijzigingen door te voeren. Naast de mogelijkheden voor een nieuw stelsel op de lange termijn is er daarom in het vervolg op de motie-Lodders ook uitgewerkt wat er op de korte termijn mogelijk is om het toeslagenstelsel te vereenvoudigen en verbeteren. Dit wordt besproken in paragraaf 2.2.
Figuur 3.3.2 Marginale druk in huidige situatie (links) en de meest vergaande variant uit de Eindrapportage Alternatieven voor het Toeslagenstelsel (rechts)
Bron: Eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel
Alle hiervoor beschreven varianten bevatten een verhoging van het minimumloon. Met een stijging van het minimumloon van 5 procent en het daaraan gekoppelde sociaal minimum worden de inkomenseffecten van de vereenvoudiging verzacht. De inkomenseffecten kunnen namelijk niet volledig met inkomensonafhankelijke tegemoetkomingen en/of voorzieningen worden opgevangen, zonder dat de belastingdruk te veel oploopt. Een verhoging van het minimumloon en sociaal minimum heeft naar verwachting wel een beperkt negatief effect op de arbeidsdeelname, omdat arbeid duurder wordt. Zo berekent het CPB dat een verhoging van 10 procent van het minimumloon met behoud van de koppeling aan de uitkeringen83, de werkgelegenheid structureel met 0,5 procent vermindert.84