Base description which applies to whole site

2.6.2 Loon- en prijsontwikkeling

Loon- en prijsstijgingen in de markt hebben effect op de overheidsfinanciën. De hoge inflatiestanden en huidige arbeidsmarktkrapte leiden tot opwaartse druk op contractloonstijgingen en tot prijsontwikkelingen in de markt. De overheid volgt voor de lonen binnen de publieke sector de ontwikkelingen in de markt middels de referentiesystematiek.98 Hiermee sluit de publieke sector, met enige vertraging, aan bij vergoedingen in de markt. De loonbijstelling wordt tranchegewijs opgebouwd tot en met 2028 en bedraagt vanaf dan structureel 21,6 miljard euro. Dit kan verder oplopen bij aanhoudende loonstijgingen in de markt. Op basis van de huidige loonsom kost 1% loonstijging voor de gehele publieke sector structureel circa 0,8 miljard euro. Ten behoeve van een marktconforme en concurrerende salarisontwikkeling binnen de zorg wordt jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar gesteld, vergelijkbaar met de referentiesystematiek. Een 1% hogere contractloonstijging in de markt leidt grosso modo tot een stijging van de zorgkosten met 0,6 miljard euro structureel. Het effect van prijsstijgingen wordt in de rijksbegroting verwerkt via de prijsbijstelling. De prijsbijstelling wordt berekend door de prijsgevoelige gedeelten van de departementale begrotingen te vermenigvuldigen met de betreffende prijsontwikkeling. De prijsontwikkeling wordt geactualiseerd op basis van de ramingen van het CPB. De prijsbijstelling wordt tranchegewijs opgebouwd tot en met 2028 en bedraagt vanaf dan structureel 7,1 miljard euro. Ook dit kan bedrag kan verder oplopen bij aanhoudende prijsstijgingen in de markt.

Box 3 Nieuwe CBS rekenmethode inflatie.

Sinds juni 2023 publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de Consumentenprijsindex (CPI) volgens een nieuwe rekenmethode. In de oude methode werkten stijgende energieprijzen meteen door in de inflatie, terwijl een deel van de consumenten een vast contract heeft. Daarom is het CBS overgestapt naar een meetmethode waarin niet alleen de prijzen van nieuwe energiecontracten voor huishoudens worden meegenomen, maar ook bestaande (vaste) contracten worden meegenomen. Hierdoor sluit de methode beter aan bij de inflatie die burgers ervaren.

Over de gehele periode 2021 tot 2023 bezien is het effect van de nieuwe methode beperkt. Het prijsindexcijfer is volgens beide methoden in juni 2023 nagenoeg gelijk aan elkaar. Wel is het zo dat de inflatie in de oude methode op korte termijn veel volatieler was doordat er werd verondersteld dat er geen vaste contracten bestonden. Wanneer energieprijzen plots fors toenemen dan zal de nieuwe methode een lagere inflatie aangeven dan oude methode. Omgekeerd geeft de nieuwe methode bij plots afnemende energieprijzen een hogere inflatie aan dan de oude. Op de lange termijn ligt de prijsindex met de nieuwe rekenmethode niet structureel hoger of lager dan met de oude methode.

Het CBS past de oude inflatiecijfers niet aan voor de gewijzigde methode, omdat dat alleen mag wanneer de oude methode ‘evident fout’ was, wat niet het geval was. Hierdoor zit er vanaf juni een methodebreuk in de cijfers; de CPI voor juni 2023 (nieuwe methode) wordt namelijk vergeleken met de CPI van een jaar eerder (oude methode). Deze methodebreuk verdwijnt in juni 2024 uit de CPI-cijfers omdat dan juni 2024 (nieuwe methode) wordt vergeleken met juni 2023 (ook nieuwe methode). Doordat de oude inflatiecijfers niet worden herzien, is er in gevallen dat de CPI wordt gebruikt voor indexeringsdoeleinden, geen impact van de nieuwe methode op oude periodes.

98

Zie voor een nadere duiding van de referentiesystematiek de evaluatie van het referentiemodel uit 2017 https://www.eerstekamer.nl/overig/20170822/rapport_evaluatie_refentiemodel/document

Licence