Tijdens de afgelopen Algemene Politieke Beschouwingen (APB) heeft uw Kamer verzocht om vanwege de sterk gestegen energieprijzen te kijken naar gerichte ondersteuning van scholen, cultuurinstellingen, maatschappelijke voorzieningen en verenigingen. Hierbij werd gevraagd te kijken of gemeenten een rol kunnen spelen en de Kamer hier voor 1 november over te informeren.12 In reactie hierop heeft het kabinet in de nota Budgettaire verwerking algemene politieke beschouwingen aangekondigd om aanpassingen in de begroting voor 2022 bij de Najaarsnota te verwerken. Ook is toegezegd in deze Najaarsnota inzichtelijk te maken wat mogelijke budgettaire gevolgen zijn voor 2023. De budgettaire verwerking voor 2023 vindt plaats bij de Voorjaarsnota 2023.3
Werking reguliere prijsbijstelling voor inflatie
Ieder jaar worden alle uitgaven geïndexeerd om ze op het prijspeil van het lopende jaar te brengen. De prijsbijstelling voor het jaar 2022 is gebaseerd op de in de begroting vastgelegde grondslag en de raming voor de prijsontwikkeling op basis van cijfers van het Centraal Planbureau (CPB). Om zekerheid te bieden over de hoogte van de prijsbijstelling worden de prijscodes op basis van CEP 2022 vastgezet voor het lopende jaar en bij Voorjaarsnota 2022 door Financiën aan vakdepartementen uitgekeerd. Voor ontwikkelingen in de prijsbijstelling wordt het uitgavenplafond gecorrigeerd.
Een uitzonderlijk jaar
Sinds het uitkomen van het CEP in maart is de prijsontwikkeling aanzienlijk gestegen. De raming voor de inflatie (CPI) was bijvoorbeeld bij CEP 2022 5,2% terwijl afgelopen zomer het CPB in de Macro Economische Verkenning (MEV) de inflatie voor 2022 raamde op 9,9%. De relevante uitgaven zijn daarmee voor 2022 niet volledig geïndexeerd. Dit werkt structureel door op de begroting. Gegeven de uitzonderlijke stijging van de prijzen sinds het uitkeren van de prijsbijstelling voor 2022 afgelopen voorjaar is het gerechtvaardigd om eenmalig af te wijken van de reguliere systematiek.
Additionele prijsbijstelling over 2022 bij Voorjaarsnota 2023
Voorstel is om bij Voorjaarsnota 2023 een extra prijsbijstelling over 2022 uit te keren. De extra structurele prijsbijstelling zal worden gebaseerd op CEP 2023, waarbij gekeken gaat worden naar de inflatieontwikkeling over 2022 (t.o.v. CEP 2022 (T-1)). Bij de berekening zullen de nieuwe grondslagen op basis van Miljoenennota 2023 worden gehanteerd om aan te sluiten bij de reguliere uitkering van de prijsbijstelling 2023 komend voorjaar. Ook zal het plafond hiervoor worden gecorrigeerd net als bij reguliere aanpassingen van de prijsbijstelling.
De prijsbijstelling geldt ook voor het Gemeentefonds. Het Provinciefonds wordt tot 2026 geïndexeerd via de ‘trap op trap af’-systematiek. Het Provinciefonds beweegt daardoor mee met de ontwikkeling van het accresrelevante deel van de rijksuitgaven. De structurele prijsbijstelling loopt hierin mee.
Op basis van de MEV van afgelopen zomer is momenteel de inschatting dat een dergelijke extra prijsbijstelling circa 1,5 tot 1,6 miljard structureel bedraagt. Indien de prijzen verder oplopen, zal ook de extra prijsbijstelling verder stijgen. In tabel 2.2.1 is indicatief de verhoging van de prijsbijstelling over de begrotingen weergegeven.
De door het CBS aangekondigde statistische wijzigingen ten aanzien van de inflatiecijfers/ het CPI en mogelijke doorwerking hiervan op de voor de begroting gehanteerde prijscodes wordt in overleg met het CPB en CBS uitgewerkt. Waarschijnlijk zal medio volgend jaar hier meer duidelijkheid over zijn.
In miljarden euro | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 |
---|---|---|---|---|---|
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 |
Gemeentefonds en Provinciefonds (incl. BTW-compensatiefonds) | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,4 | 0,4 |
Justitie en Veiligheid | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
Infrastructuur en Waterstaat (incl. Mobiliteitsfonds) | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
Defensie | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
Overige begrotingen | 0,4 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 |
Totaal indicatieve aanvullende prijsindexatie over 2022 | 1,5 | 1,6 | 1,6 | 1,6 | 1,6 |
Specifieke regelingen
Door een hogere vergoeding voor de gestegen prijzen wordt het mogelijk gemaakt de bekostiging aan maatschappelijke organisaties te verhogen. Deze vergoeding kan worden ingezet om de gestegen energieprijzen op te vangen. Daarnaast blijven organisaties zelf verantwoordelijk om ook energielasten beheersbaar te houden, bijvoorbeeld door minder gebruik van energie. Daarnaast bestaat de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) waar een deel van de (semi-) collectieve sector ook aanspraak op kan maken. Ook is het mogelijk dat departementen of voor het jaar 2023 - binnen het bedrag van de prijsbijstelling - keuzes maken om dit bedrag zo goed mogelijk te richten op de organisaties waar in 2023 echt sprake is van grote uitschieters ten opzichte van andere organisaties binnen diezelfde sectoren. Bijvoorbeeld door het uitwerken van een (beperkte) noodregeling. Die ruimte hebben gemeenten en provincies ook, gegeven de beleids- en bestedingsvrijheid van het Gemeente- en Provinciefonds. Het ministerie van OCW verkent de mogelijkheden voor een dergelijke noodregeling voor uitschieters binnen de door haar bekostigde instellingen in het onderwijs, de culturele sector en de wetenschap.
Zwembaden en amateursport
Openbare zwembaden zijn een sector met een bijzonder hoge energie-intensiteit en een groot maatschappelijk belang vanwege de zwemlessen. Om de zwemlessen veilig te stellen is het noodzakelijk deze sector extra te steunen. Hiervoor wordt maximaal 207 miljoen euro in 2023 beschikbaar gesteld voor 2022 en 2023. Voor de amateursport geldt dat een deel van de sector (3600 van de 26.000 verenigingen) energie-intensief is en niet in aanmerking komt voor de TEK. Voor deze groep wordt een noodfonds opgericht voor het geval ze in de continuïteitsproblemen komen. Hiervoor wordt 6 miljoen euro beschikbaar gesteld in 2023. Deze regelingen op de VWS-begroting worden gedekt door middel van onderuitputting in het voorjaar.
Zorg
Zorginstellingen worden ook geconfronteerd met stijgende energieprijzen. Signalen van individuele zorginstellingen worden daarom gemonitord en is er ruimte nodig om individuele afspraken te maken tussen zorgverzekeraars c.q. zorgkantoren en zorgaanbieders. Daarmee beogen we continuïteitsproblemen te voorkomen. Daarom worden voor de Zvw binnen de systematiek voldoende randvoorwaarden geschapen: er kan gebruik worden gemaakt van de macronacalculatie over 2022 en het macrobeheersinstrument (mbi) wordt niet ingezet voor 2022 voor bovenmatige (energie)prijzen. Het mbi is een instrument waarmee zorgaanbieders in het geval van een macrobudgettaire overschrijding verplicht kunnen worden (een deel van) deze overschrijding in euro’s (terug) te storten in het Zorgverzekeringsfonds. Als aanbieders worden geconfronteerd met een bovenmatige stijging van energiekosten, die niet redelijkerwijs kan worden opgevangen door maatregelen van die zorgaanbieders zelf en/of binnen de exploitatie en reserves van die zorgaanbieders kunnen worden ingepast, kunnen zij zich melden bij de individuele zorgverzekeraars om samen passende (financiële) afspraken te maken. Zorgverzekeraars hebben hierbij de verantwoordelijkheid om, met het oog op de belangen van individuele patiënten en hun zorgplicht, het noodzakelijke te doen om zorgaanbieders te behoeden voor financieel onhoudbare situaties.
De Wlz (Wet langdurige zorg) kent een andere systematiek. Er wordt voor de Wlz een specifieke beleidsregel 2022 gemaakt die het mogelijk maakt voor zorgkantoren en zorgaanbieders om maatwerkafspraken te maken in verband met bovenmatig gestegen (energie)prijzen 2022 die niet door maatregelen binnen de exploitatie kunnen worden opgevangen. Er wordt vanuit de onderuitputting op het uitgavenplafond zorg additioneel 30 miljoen euro beschikbaar gesteld, naast de ruimte van 70 miljoen euro vanwege de overdekking op de begroting van het wlz-kader. In de beleidsregel wordt boven een bepaalde drempelwaarde gedeeltelijke compensatie geboden voor bovenmatig gestegen energiekosten in 2022 voor zorgaanbieders.