Uitgangspunten en actualiteit
Gemeenten en provincies beschikken over verschillende inkomstenbronnen om de uitgaven voor hun taken te financieren. Eén van de belangrijkste inkomstenbronnen hiervan is de algemene uitkering uit het Gemeentefonds en het Provinciefonds. De jaarlijkse toe- en afname van het Gemeentefonds en het Provinciefonds wordt het accres genoemd.
Zoals toegelicht in de Startnota 2022 is er in het Coalitieakkoord van het kabinet Rutte IV besloten tot twee belangrijke wijzigingen in de indexering van de algemene uitkering van de fondsen. Ten eerste is in het coalitieakkoord besloten dat de fondsen vanaf 2026 niet langer automatisch via de normeringssystematiek geïndexeerd worden. Daarmee vervalt de koppeling aan de rijksuitgaven. Het gereserveerde accres vanaf 2026 wordt wel bijgesteld als gevolg van de jaarlijkse loon- en prijsontwikkeling zoals deze door het CPB geraamd wordt. Ten tweede is er besloten dat tot 2025 het accres op basis van de bestaande koppeling aan de rijksuitgaven berekend wordt. Nieuw daarbij waren de uitzondering op de accresrelevante uitgaven (aru) voor een aantal investeringsfondsen.
In de Startnota heeft het kabinet tevens aangegeven om nader te bezien of het wenselijk is om het accres stabieler te maken. Het kabinet heeft daarom het voorstel aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) gedaan om het volumedeel van het accres voor 2022–2025 vast te zetten op de stand van de Voorjaarsnota 2022. De VNG heeft met dit voorstel ingestemd en het IPO niet. Het volumedeel van het accres zal voor de periode 2022-2025 dan ook alleen voor de gemeenten worden vastgezet. Door het vastzetten van het volumedeel van het accres voor gemeenten zijn bij zowel het Rijk als de gemeenten veel minder budgettaire schommelingen dan voorheen. Dit betekent dat de accresstanden voor de jaren 2022 t/m 2025 voor gemeenten slechts nog zullen wijzigen als gevolg van loon- en prijsontwikkelingen. Hiermee wordt een eerste belangrijke stap gezet richting een meer stabiele financiering voor gemeenten. Het biedt hen voor de komende jaren zekerheid over hun inkomsten en beschikbare vrije ruimte, ook wanneer de uitgaven van het Rijk achterblijven bij de ramingen. Dit is ook toegelicht in de contourennota financieringssystematiek medeoverheden van de minister van Binnenlandse Zaken.23
In de huidige Voorjaarsnota is besloten om het Gemeente- en Provinciefonds vanaf 2027 te indexeren op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Uitgangspunt is dat de fondsen (GF en PF) meerjarig de ontwikkeling van het nominaal bruto binnenlands product volgen. De volumeontwikkeling van de fondsen wordt gebaseerd op een historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor de fondsen minder schommelen. De indexatie voor inflatie volgt die van het lopende jaar, waardoor de fondsen reëel ‘op niveau’ blijven. De grondslagen waarover deze indexatie berekend wordt, worden op gelijke wijze bepaald als de huidige grondslagen, waarover vanaf 2026 de huidige loon- en prijsindexatie wordt berekend. In deze bijlage is deze indexatie op basis van bbp nog niet opgenomen. De Tweede Kamer wordt op een volgend begrotingsmoment geïnformeerd over exacte cijfers die volgen uit de definitieve doorrekening van de systematiek.
De ontwikkeling van beide fondsen wordt hieronder separaat toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op de geraamde ontwikkelingen van het Btw-compensatiefonds (BCF).
Accres gemeentefonds
Het kabinet heef ervoor gekozen om bij Startnota 2022 het accres vanaf 2026 vast te zetten op een plus van 1 miljard euro ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 2022. Het accres is gesplitst in een volume- en een loon- en prijsdeel. Het volumedeel van het accres staat vast en het loon- en prijsdeel zal geactualiseerd worden op een vergelijkbare manier als bij de begrotingen van het Rijk gebruikelijk is. In juni 2022 is het Rijk met de VNG overeengekomen om ook het volumedeel van het accres tot en met 2025 vast te zetten op basis van de stand Voorjaarsnota 2022. De onderstaande tabel toont het volume-accres voor de komende jaren.
Bedragen in miljoenen euro | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|---|---|
Tranche 2023 | 1.221 | 1.221 | 1.221 | |||
Tranche 2024 | 1.135 | 1.135 | ||||
Tranche 2025 | 920 | |||||
Tranche 2026 | 1.464 | 1.464 | 1.464 | |||
Totaal volume-accres | 1.221 | 2.356 | 3.277 | 1.464 | 1.464 | 1.464 |
De loon- en prijsontwikkeling in het accres wordt bijgesteld met een gecombineerde index op basis van de CPB-indices voor de loonvoet sector overheid, de prijsontwikkeling materiele overheidsconsumptie (IMOC) en de prijsontwikkeling bruto overheidsinvesteringen (IBOI). Hierbij wordt een verdeling van 60/20/20 tussen loon, consumptie en investeringen aangehouden. De individuele indexen worden in procenten met één cijfer achter de komma bijgehouden, de gecombineerde index wordt bijgehouden met twee cijfers achter de komma. De indices worden bijgesteld op basis van het CEP-raming van het CPB in het voorjaar en op basis van de MEV-raming in september. De tranche van het lopend jaar wordt in het voorjaar vastgezet op basis van indices uit de CEP-raming.
De basis voor de grondslag waarover de indexatie berekend wordt is (1) het jaarlijks budget in het Gemeentefonds voor zover dit verantwoord wordt op het uitgavenplafond Rijksbegroting, exclusief middelen in het sociaal deelfonds en corona- en Oekraïne-noodmaatregelen, en (2) het nog niet in het Gemeentefonds verwerkte volume-accres. De onderstaande tabel toont de grondslagen en de procentuele jaarlijkse groei van de index.
Bedragen in miljoenen euro en procenten | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Gemeentefondsuitgaven (voor zover onderdeel van de accresgrondslag) en volume-accres in prijspeil 2022 | 35.192 | 36.006 | 35.443 | 35.895 | 32.977 | 32.041 | 32.041 |
Begrotingsmoment van de grondslag | FJR22 | VJN23 | VJN23 | VJN23 | MN23 | MN23 | MN23 |
Loonvoet sector overheid (60%) | 4,0% | 5,2% | 5,8% | 4,8% | 4,2% | 4,2% | |
Index prijs materiele overheidsconsumptie (IMOC, 20%) | 5,9% | 3,9% | 1,6% | 1,6% | 1,6% | 1,6% | |
Index prijs overheidsinvesteringen (IBOI, 20%) | 4,8% | 1,6% | 1,9% | 1,9% | 1,9% | 1,9% | |
Gecombineerde index | 4,54% | 4,22% | 4,18% | 3,58% | 3,22% | 3,22% |
Vanaf het jaar 2026 wordt de loon- en prijsontwikkeling in het accres bijgehouden zoals dit ook in de rijksbegroting gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat het Gemeentefondsbudget uit de laatste Miljoenennota per jaar de grondslag is voor de loon- en prijsindexatie. Bijvoorbeeld: het accresrelevante gedeelte van het Gemeentefonds en het gereserveerd volume-accres is samen in 2026 32.977 miljoen. Dit is in prijspeil 2022. De gecombineerde loon- en prijsontwikkeling in 2023 wordt geraamd op 4,54%. Daarmee is het bedrag aan loon- en prijsindexatie voor tranche 2023 in het jaar 2026 32.977*4,54=1.497 miljoen.
Bij het vastzetten van het accres voor de jaren 2022-2025 is besloten dat voor die jaren de grondslag voor de berekeningswijze van het loon- en prijs-accres zoveel mogelijk aansluit bij die van de bestaande normeringssystematiek. Hierbij wordt de meest actuele stand van de Gemeentefondsuitgaven en accres (excl. de hierboven genoemde uitzonderingen) gebruikt als basis voor de accrestranche van het jaar erop. Dit bedrag wordt vervolgens plat doorgetrokken tot 2025. Bijvoorbeeld: in 2022 waren de accresrelevante uitgaven in het Gemeentefonds 35.192 miljoen. De gecombineerde loon- en prijsontwikkeling voor 2023 wordt geraamd op 4,54%. Daarmee is het bedrag aan loon- en prijsindexatie voor tranche 2023 35.192*4,54%=1.598 miljoen. Dit bedrag wordt vervolgens plat doorgetrokken naar 2024 en 2025.
In 2022 is de inflatie na het uitkomen van het CEP 2022 gestegen. Daarom heeft het kabinet bij Najaarsnota 2022 besloten om eenmalig vanaf 2023 een extra tranche prijsbijstelling uit te keren aan begrotingen van het Rijk en aan het Gemeente- en Provinciefonds. Deze bijstelling is berekend op basis van het verschil in de prijsontwikkeling 2022 tussen het CEP vorig jaar en het CEP dit jaar. De grondslag hierbij is dezelfde als voor de lpo-tranche 2023, om aan te sluiten bij de reguliere lpo-tranche. De onderstaande tabel toont het verschil in de de prijsontwikkeling 2022 op basis waarvan de aanvullende tranche berekend is.
Indices CPB over 2022 | CEP 2023 | CEP 2022 | Verschil |
---|---|---|---|
Loonvoet sector overheid (niet meegenomen in aanpassing) | 4,3% | 4,3% | nvt |
Netto materiele consumptie (prijscode 3) | 5,1% | 4,1% | 1,0% |
Overheidsinvesteringen (prijscode 4) | 6,0% | 5,2% | 0,8% |
Gemiddelde index (60% loon, 20% consumptie, 20% investeringen) | 4,80% | 4,44% | 0,36% |
De onderstaande tabellen tonen de tranches van de loon en prijsontwikkeling op basis van de grondslag en indices in tabel 98 en 99. Daaronder is de raming uit de Miljoenennota 2023 weergegeven en de mutaties als gevolg van de verschillen tussen de twee ramingen. Omdat de Miljoenennota nog geen standen voor 2028 bevatte zijn de tabellen 101 en 102 voor dat jaar leeg.
Bedragen in miljoenen euro | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|---|---|
aanvullende tranche 2022 | 127 | 127 | 127 | 119 | 115 | 115 |
tranche 2023 | 1.598 | 1.598 | 1.598 | 1.497 | 1.455 | 1.455 |
tranche 2024 | 1.592 | 1.592 | 1.460 | 1.418 | 1.418 | |
tranche 2025 | 1.620 | 1.507 | 1.464 | 1.464 | ||
tranche 2026 | 1.345 | 1.306 | 1.306 | |||
tranche 2027 | 1.217 | 1.217 | ||||
tranche 2028 | 1.256 | |||||
Totaal LPO-accres | 1.724 | 3.317 | 4.937 | 5.927 | 6.976 | 8.233 |
Bedragen in miljoenen euro | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | |
---|---|---|---|---|---|---|
aavullende tranche 2022 | nvt | nvt | nvt | nvt | nvt | |
tranche 2023 | 1.453 | 1.453 | 1.453 | 1.359 | 1.320 | |
tranche 2024 | 1.255 | 1.255 | 1.161 | 1.128 | ||
tranche 2025 | 1.209 | 1.171 | 1.138 | |||
tranche 2026 | 1.137 | 1.104 | ||||
tranche 2027 | 1.139 | |||||
Totaal LPO-accres | 1.453 | 2.707 | 3.916 | 4.827 | 5.829 |
Bedragen in miljoenen euro | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | |
---|---|---|---|---|---|---|
aavullende tranche 2022 | 127 | 127 | 127 | 119 | 115 | |
tranche 2023 | 145 | 145 | 145 | 139 | 135 | |
tranche 2024 | 338 | 338 | 299 | 291 | ||
tranche 2025 | 411 | 336 | 326 | |||
tranche 2026 | 208 | 202 | ||||
tranche 2027 | 78 | |||||
Totale mutatie | 272 | 610 | 1.020 | 1.100 | 1.147 |
Accres tot en met 2025 voor het Provinciefonds
Zoals eerder is toegelicht, wordt het accres voor het Provinciefonds tot 2025 berekend via een koppeling aan de Rijksuitgaven. In de onderstaande tabel wordt de berekening van het accres uitgesplitst en toegelicht. In 2023 t/m 2025 neemt het accres toe door hogere rijksuitgaven, voornamelijk door gestegen loon- en prijsontwikkeling. De definitieve vaststelling over 2022 wordt toegelicht in het Financieel Jaarverslag Rijk 2022.
Bij de bepaling van de omvang van accresrelevante uitgaven (aru) vormen de netto uitgaven van het Rijk onder het uitgavenplafond het startpunt. Netto wil zeggen dat de rijksuitgaven worden gesaldeerd met de niet-belastingontvangsten. Op de netto uitgaven onder het uitgavenplafond (A) worden correcties (B) doorgevoerd voor verschillende posten zoals het Gemeentefonds en Provinciefonds zelf. Het saldo (C) geeft de accresrelevante uitgaven (aru) en vormt de basis voor de accresberekening. Het accres (F) is vervolgens het product van de grondslag (E ) en de aru in procenten (D).
(in miljoenen euro, tenzij anders aangegeven) | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 |
---|---|---|---|---|
Uitgaven Rijksbegroting | 175.791 | 175.924 | 175.323 | 188.363 |
Uitgaven Sociale zekerheid | 85.949 | 98.771 | 106.785 | 113.072 |
Uitgaven Zorg | 81.513 | 89.012 | 96.791 | 101.871 |
Uitgaven Investeringsplafond | 13.821 | 19.933 | 29.017 | 30.792 |
A) Netto uitgaven onder uitgavenplafond | 357.075 | 383.640 | 407.916 | 434.097 |
B) Correcties | ‒ 70.211 | ‒ 68.758 | ‒ 63.414 | ‒ 69.421 |
w.v. Gemeentefonds, Provinciefonds en Btw-Compensatiefonds | ‒ 42.437 | ‒ 45.412 | ‒ 46.846 | ‒ 49.305 |
w.v. overige Rijksbijdragen aan gemeenten en provincies | ‒ 10.224 | ‒ 10.205 | ‒ 10.506 | ‒ 10.794 |
w.v. overboekingen met GF, PF en BCF | 1.696 | 549 | 393 | 499 |
w.v. Niet-accresrelevante fondsen onder het plafond | ‒ 496 | ‒ 4.713 | ‒ 7.663 | ‒ 8.758 |
w.v. financieringsverschuivingen | ‒ 1.068 | ‒ 800 | ‒ 800 | ‒ 799 |
w.v. correcties corona en Oekraine-noodmaatregelen op uitgavenplafond | ‒ 11.160 | ‒ 4.056 | ‒ 729 | ‒ 150 |
w.v. correcties energie-pakket | ‒ 6.081 | ‒ 3.995 | 3.190 | 545 |
w.v. overige correcties | ‒ 441 | ‒ 126 | ‒ 452 | ‒ 660 |
C) Accresrelevante uitgaven (aru) = A+B | 286.864 | 314.882 | 344.502 | 364.677 |
D) Ontwikkeling aru (%) = (Ct - Ct-1)/Ct-1 | 9,77% | 9,41% | 5,86% | |
Provinciefonds | ||||
E) Grondslag (t-1) | 2.843 | 3.062 | 3.293 | |
F) Accres (= E * D) | 278 | 288 | 193 | |
G) Accres cumulatief | 278 | 566 | 758 |
(in miljoenen euro) | 2023 | 2024 | 2025 |
---|---|---|---|
tranche 2023 | 278 | 278 | 278 |
tranche 2024 | 288 | 288 | |
tranche 2025 | 193 | ||
Cumulatief accres vanaf 2023 | 278 | 566 | 758 |
Om de aru te berekenen wordt uitgegaan van de netto rijksuitgaven onder het uitgavenplafond inclusief drie typen standaardcorrecties en een bijzondere correctie voor corona-noodmaatregelen:
1. Rijksuitgaven aan gemeenten en provincies
Uitgaven onder het uitgavenplafond die het Rijk overmaakt naar gemeenten en provincies worden uit de aru gecorrigeerd. Deze overdrachten zijn immers bestemd voor de financiering van uitgaven door gemeenten en provincies zelf en maken derhalve geen onderdeel uit van de rijksuitgaven waarop de trap-op-trap-af van toepassing is. Het corrigeren van de overdrachten is ook nodig om een onbedoelde doorwerking van accres op accres in hetzelfde jaar te voorkomen. Rijksuitgaven die op deze wijze gecorrigeerd worden zijn onder andere de algemene, decentralisatie- en integratie-uitkeringen van het Gemeentefonds en Provinciefonds, de uitgaven van het Btw-compensatiefonds, de bijstand en de integratie-uitkering sociaal domein.
2. Niet-accresrelevante rijksuitgaven onder het plafond
In het coalitieakkoord van kabinet Rutte VI is gekozen om de uitvoeringskosten van medeoverheden voor investeringspakketten (klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en stikstof) specifiek te verstrekken. In samenhang hiermee is besloten om de middelen voor het Transitiefonds, het Klimaatfonds, het budget voor ontsluiting van nieuwe woningen in het Mobiliteitsfonds en het Nationaal Groeifonds uit te zonderen van de berekening van de accresrelevante rijksuitgaven.
3. Uitgavenmutaties in de WW als gevolg van conjunctuur
In de begrotingsregels van het kabinet Rutte IV is afgesproken dat gedurende de regeerperiode het uitgavenplafond gecorrigeerd wordt voor mutaties in de WW-uitgaven als gevolg van de conjunctuur. Het Rijk hoeft zodoende mee- en tegenvallers in de WW-uitgaven als gevolg van conjunctuur niet op te vangen binnen het uitgavenplafond en deze uitgavenmutaties zijn om deze reden ook niet accresrelevant.
4. Financieringsverschuivingen gedurende de kabinetsperiode
Financieringsverschuivingen zijn verschuivingen van geldstromen binnen het Rijk die niet tot meer of minder bestedingsruimte van het Rijk leiden, maar zonder correctie wel effect zouden hebben op het accres. Dit zijn dus schuiven tussen accresrelevante uitgaven en niet-accresrelevante uitgaven. Bij een schuif is per saldo geen sprake van meer of minder uitgaven op rijksniveau, maar is alleen sprake van een andere financieringsbron. Denk bijvoorbeeld aan overhevelingen van departementale begrotingen naar het Gemeentefonds en Provinciefonds en financieringsverschuivingen tussen de inkomsten- en de uitgavenkant.
5. Corona-noodmaatregelen en Oekraïne-noodmaatregelen
Gegeven de uitzonderlijke situatie als gevolg van zowel het coronavirus als de oorlog in Oekraïne heeft het kabinet besloten de uitgaven hiervoor buiten het reguliere uitgavenplafond te behandelen. Dit betekent dat de extra uitgaven niet ten koste gaan van andere uitgaven, maar dat ze zorgen voor een verslechtering van het EMU-saldo en een verhoging van de EMU-schuld. Om boekhoudkundige redenen wordt een aantal van deze uitgaven met plafondcorrecties onder het uitgavenplafond geboekt. Ook hiervoor geldt dat ze niet ten koste gaan van andere uitgaven. Omdat de reguliere systematiek niet geldt voor deze uitgaven leiden ze ook niet tot een effect op het accres.
6. Maatregelen uit het energie-pakket
In september 2022 heeft het kabinet vanwege de gestegen energieprijzen besloten tot een pakket aanvullende maatregelen om de koopkracht van burgers te ondersteunen. Hierbij is aangegeven dat deze maatregelen vanwege hun uitzonderlijke karakter niet meelopen in de normeringssystematiek. Ook de dekking van het energiepakket is uitgezonderd op de aru om een onbedoeld negatief effect op de aru te voorkomen.
Grondslag
De normeringsystematiek is van toepassing op alle middelen die worden verantwoord onder het Provinciefonds en vallen onder het uitgavenplafond Rijksbegroting exclusief corona- en Oekraïne-noodmaatregelen.
Voor de berekening van het accres in jaar t wordt de grondslag van het voorgaande jaar (t-1) genomen. Het accrespercentage in jaar t betreft immers ook de groei van de aru ten opzichte van het voorgaande jaar (t-1). Als de aru met x% stijgen in jaar t groeit het Provinciefonds via het accres in jaar t ook met x%. Hiermee wordt het principe van trap-op-trap-af gewaarborgd.
Dit heeft tot gevolg dat mutaties in de grondslag altijd met een jaar vertraging doorwerken in de normeringsystematiek. Via taakmutaties kunnen departementen geld toevoegen of onttrekken aan het Provinciefonds; dit werkt door als grondslagmutatie. Uitgangspunt is dat bij taakmutaties geen jaren zijn zonder indexatie van deze overgehevelde budgetten. Dat betekent dat bij overheveling van of naar het Provinciefonds het verantwoordelijke departement een reeks overhevelt met indexatie over het lopende jaar.
Accres 2026 en verder voor het ProvinciefondsNet als bij het Gemeentefonds heeft het kabinet ook voor het Provinciefonds ervoor gekozen om bij Startnota 2022 het accres vanaf 2026 vast te zetten en te splitsen in een volume- en een loon- en prijsdeel. Het volumedeel van het accres staat vast en het loon- en prijsdeel wordt geactualiseerd op de manier die ook bij de begrotingen van het Rijk gebruikelijk is. Zie voor de toelichting op deze systematiek het kopje Accres Gemeentefonds hierboven.
Bedragen in miljoenen euro | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|
Tranche 2026 | 123 | 123 | 123 |
Totaal volume-accres | 123 | 123 | 123 |
Bedragen in miljoenen euro en procenten | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|---|---|
Provinciefondsuitgaven (voor zover onderdeel van de accresgrondslag) en volume-accres in prijspeil 2022 | 2.765 | 2.654 | 2.654 | |||
Begrotingsmoment van de grondslag | MN23 | MN23 | MN24 | |||
Loonvoet sector overheid (60%) | 4,0% | 5,2% | 5,8% | 4,8% | 4,2% | 4,2% |
Index prijs materiele overheidsconsumptie (IMOC, 20%) | 5,9% | 3,9% | 1,6% | 1,6% | 1,6% | 1,6% |
Index prijs overheidsinvesteringen (IBOI, 20%) | 4,8% | 1,6% | 1,9% | 1,9% | 1,9% | 1,9% |
Gecombineerde index | 4,54% | 4,22% | 4,18% | 3,58% | 3,22% | 3,22% |
Zoals eerder toegelicht wordt aan het zowel het Gemeentefonds als het Provinciefonds een extra tranche prijsbijstelling over 2022 uitgekeerd. Voor het provinciefonds wordt deze extra tranche uitgekeerd vanaf 2026. In de jaren tot en met 2025 wordt het Provinciefonds niet los gecompenseerd omdat het via de normeringssystematiek gekoppeld is aan de ontwikkeling rijksuitgaven. De extra prijsbijstelling op de begrotingen van het Rijk loopt hierin mee, en is daarmee accresverhogend.
Indices CPB over 2022 | CEP 2023 | CEP 2022 | Verschil |
---|---|---|---|
Loonvoet sector overheid (niet meegenomen in aanpassing) | 4,3% | 4,3% | nvt |
Netto materiele consumptie (prijscode 3) | 5,1% | 4,1% | 1,0% |
Overheidsinvesteringen (prijscode 4) | 6,0% | 5,2% | 0,8% |
Gemiddelde index (60% loon, 20% consumptie, 20% investeringen) | 4,80% | 4,44% | 0,36% |
De onderstaande tabellen tonen de tranches van de loon en prijsontwikkeling op basis van de grondslag en indices in tabel 106 en 107. Daaronder is de raming uit de Miljoenennota 2023 weergegeven en de mutaties als gevolg van de verschillen tussen de twee ramingen. Omdat de Miljoenennota nog geen standen voor 2028 bevatte zijn de tabellen 109 en 110 voor dat jaar leeg.
Bedragen in miljoenen euro | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|
aanvullende tranche 2022 | 10 | 10 | 10 |
tranche 2023 | 126 | 120 | 120 |
tranche 2024 | 122 | 117 | 117 |
tranche 2025 | 126 | 121 | 121 |
tranche 2026 | 113 | 108 | 108 |
tranche 2027 | 101 | 101 | |
tranche 2028 | 104 | ||
Totaal LPO-accres | 497 | 578 | 682 |
Bedragen in miljoenen euro | 2026 | 2027 | |
---|---|---|---|
aanvullende tranche 2022 | nvt | nvt | |
tranche 2023 | 114 | 109 | |
tranche 2024 | 97 | 93 | |
tranche 2025 | 98 | 94 | |
tranche 2026 | 95 | 91 | |
tranche 2027 | 94 | ||
Totaal LPO-accres | 405 | 483 |
Bedragen in miljoenen euro | 2026 | 2027 | |
---|---|---|---|
aanvullende tranche 2022 | 10 | 10 | |
tranche 2023 | 12 | 11 | |
tranche 2024 | 25 | 24 | |
tranche 2025 | 28 | 27 | |
tranche 2026 | 17 | 17 | |
tranche 2027 | 7 | ||
Totale mutatie | 92 | 95 |
Doorwerking afspraken normeringssystematiek op plafond Btw-compensatiefonds
De bijdrage van het Rijk aan het Btw-compensatiefonds (hierna: BCF) is geplafonneerd. Het plafond van het BCF is sinds 2015 gekoppeld aan de accrespercentages zoals die volgen uit de normeringssystematiek voor het Gemeentefonds en Provinciefonds.
Het plafond van het BCF wordt daarnaast aangepast voor taakmutaties (zoals decentralisaties) die gepaard gaan met toevoegingen of onttrekkingen aan het BCF. Hierdoor hebben decentralisaties geen effect op de ruimte onder het plafond van het BCF.
Als het plafond overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het Gemeente- en het Provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond komt het verschil ten gunste van het Gemeente- en Provinciefonds. Hierdoor zijn het BCF en het Gemeente- en Provinciefonds communicerende vaten.
Tot Voorjaarsnota 2022 werd de toevoeging of uitname over het gemeente- en provinciefonds verdeeld conform de gerealiseerde aandelen van de gezamenlijke Gemeenten en Provincies in het BCF. Echter, doordat de VNG heeft ingestemd met het voorstel van het kabinet om het volumedeel van het accres voor de periode 2022-2025 vast te zetten en het IPO niet, worden het Gemeente- en Provinciefonds per 2022 op verschillende wijze geïndexeerd. Het volume-accres 2022-2025 voor het gemeentefonds is vastgesteld bij VJN 2022 en wordt alleen nog gewijzigd naar aanleiding van de LPO-ontwikkeling, terwijl het accres voor het provinciefonds meebeweegt met de Rijksuitgaven.
Het aandeel van het BCF-plafond behorend bij gemeentes en provincies is bij Voorjaarsnota 2022 vastgesteld op die actuele stand. Sindsdien worden taakmutaties en accresontwikkelingen voor gemeentes en provincies apart bijgehouden. Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het BCF-plafond voor het aandeel gemeentes en provincies weer sinds Miljoenennota 2023.
2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | |
---|---|---|---|---|---|---|
BCF Plafond totaal VJN 23 | 4.449 | 4.791 | 5.110 | 5.111 | 5.160 | 5.326 |
Plafond aandeel gemeenten MN | 3.926 | 4.191 | 4.438 | 4.398 | 4.445 | 4.583 |
Taakmutaties | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toevoeging accres sinds voorjaarsnota | 17 | 51 | 90 | 114 | 121 | 131 |
Plafond aandeel gemeenten VJN 23 | 3.944 | 4.241 | 4.528 | 4.513 | 4.566 | 4.714 |
Uitputting gemeenten | 3.357 | 3.356 | 3.356 | 3.432 | 3.356 | 3.356 |
Ruimte onder plafond gemeenten | 587 | 885 | 1.172 | 1.080 | 1.210 | 1.357 |
Plafond aandeel provincies VJN | 501 | 534 | 567 | 582 | 576 | 594 |
Taakmutaties | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toevoeging accres sinds voorjaarsnota | 4 | 16 | 15 | 17 | 17 | 19 |
Plafond aandeel provincies MN | 505 | 550 | 582 | 599 | 594 | 613 |
Uitputting provincies | 405 | 405 | 405 | 425 | 405 | 405 |
Ruimte onder plafond provincies | 100 | 145 | 177 | 174 | 189 | 208 |