Base description which applies to whole site

A. Realisatie van de beleidsprioriteiten 2013

Begrotingsafspraken 2014

In oktober heeft het kabinet met de fracties van de CU, SGP en D66 en de coalitiefracties afspraken gemaakt voor de begroting van 2014 e.v. Hierin is onder andere afgesproken dat in 2013 € 650 miljoen wordt toegevoegd aan de OCW-begroting (deze middelen hebben betrekking op 2014). Via de normeringssystematiek werken deze middelen voor circa € 120 miljoen door op het accres gemeentefonds.

Financiën

Ook in 2013 is onverminderd het uitgangspunt geweest dat het gemeentefonds, in combinatie met de andere gemeentelijke inkomstenbronnen, gemeenten voorziet van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken. De verdeling van het gemeentefonds heeft tot doel de middelen zo te verdelen, dat gemeenten in staat zijn om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren. Om dit te realiseren zijn in 2013 de volgende kernpunten aan de orde gekomen:

  • 1) In januari 2013 hebben het Rijk en de VNG, IPO en UvW een financieel akkoord gesloten. De belangrijkste onderwerpen hebben betrekking op de Wet Houdbare overheidsfinanciën, het verplicht schatkistbankieren en het BTW Compensatiefonds. Op 19 maart is hierover door de ministers van BZK en Financiën met de Tweede Kamer gedebatteerd.

  • 2) Het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) met de VNG, IPO en UvW heeft in 2013 twee keer plaatsgevonden. In mei rond het verschijnen van de voorjaarsnota en in september rond het verschijnen van de miljoenennota. Daarnaast heeft er in mei een bestuurlijk overleg over het financieel akkoord tussen Rijk en medeoverheden plaatsgevonden.

  • 3) De normeringssystematiek «samen de trap op, samen de trap af» is in 2013 toegepast. Via de normeringssystematiek werken de rijksbezuinigingen en -intensiveringen evenredig door naar het gemeentefonds en het provinciefonds. Gemeenten en provincies leveren op deze manier direct een bijdrage aan het gezond maken van de overheidsfinanciën.

  • 4) Op basis van het Periodiek Onderhoudsrapport 2010 wordt onderzoek gedaan naar de verdeling van het gemeentefonds. In het Periodiek Onderhoudsrapport werd geconstateerd dat een aantal clusters onevenwichtig is verdeeld over de gemeenten. In overleg met de VNG hebben de fondsbeheerders afgesproken dat het gemeentefonds in 2015 integraal wordt herijkt. De eerste fase van het onderzoek is reeds afgerond in 2011. De tweede fase van het onderzoek wordt begin 2014 afgerond. De uitwerking wordt in de meicirculaire 2014 van het gemeentefonds gepresenteerd.

  • 5) De OZB-opbrengst wordt op macroniveau gemaximeerd door jaarlijks een percentage vast te stellen waarmee de som van de OZB-opbrengsten van alle gemeenten mag groeien. In 2013 was dat 3% (zonder correctie 2012). De bestuurlijke afspraak om de totale (landelijke) OZB stijging in 2013 te beperken tot € 103.900.000, met een correctie van de overschrijding in 2012 van € 7.700.000, werd niet gehaald. Er is sprake van een overschrijding in 2013 van € 37.800.000. Deze overschrijding is besproken in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 22 mei 2013. In dit overleg is besloten dat het bedrag van de overschrijding in mindering wordt gebracht op wat in 2014 aan maximale stijging gerealiseerd mag worden. Ook is afgesproken dat de systematiek van de macronorm geëvalueerd wordt. De evaluatie van de systematiek van de macronorm komt in het voorjaars-Bofv 2014 aan de orde.

  • 6) Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor het Rijk en de medeoverheden. Het wetsvoorstel Houdbare overheidsfinanciën (Hof) is de Nederlandse invulling van Europese begrotingsafspraken. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de medeoverheden hieraan een gelijkwaardige inspanning leveren. Hierbij wordt gestuurd op een macronorm voor het EMU-saldo van de medeoverheden gezamenlijk.

    Het wetsvoorstel Hof is op 10 december 2013 door de Eerste Kamer aangenomen en op 23 december in werking getreden.

  • 7) Het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden is eind 2013 van kracht geworden. Door het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden daalt de schuld van Nederland en worden tevens de financiële risico’s voor decentrale overheden gereduceerd. Decentrale overheden verstrekken informatie aan het Rijk via Informatie voor Derden (Iv3) en middels de begroting en verantwoording over de uitzettingen en onderling leningen in het kader van schatkistbankieren.

  • 8) In 2013 is het aantal decentralisatie- en integratie-uitkeringen verminderd. In 2012 waren er in het gemeentefonds in totaal 35 decentralisatie-uitkeringen en 5 integratie-uitkeringen. In 2013 waren dat er respectievelijk 31 en 4.

Decentralisaties

Per 2015 worden taken op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en maatschappelijke ondersteuning gedecentraliseerd naar gemeenten. Het kabinet ziet de decentralisaties in het sociaal domein als de grootste ontwikkeling in het binnenlands bestuur in de laatste decennia. Er worden niet alleen taken en middelen overgedragen, maar de gemeenten gaan ook integraal werken in het sociaal domein met het doel een meer samenhangend beleid te voeren en werkprocessen rondom een hulpvraag van mensen efficiënter te organiseren. De decentralisaties versterken de rol van gemeenten om burgers te ondersteunen en meer te laten participeren in de maatschappij.

In 2013 zijn er een aantal stappen gezet om de decentralisaties voor te bereiden. Zo wordt er kabinetsbreed gewerkt aan het in de decentralisatiewetgeving uitwerken van randvoorwaarden die van belang zijn bij het mogelijk maken van een integrale aanpak door gemeenten. Hierbij gaat het om randvoorwaarden als een bestuurskrachtig binnenlands bestuur met de juiste schaal, zo veel mogelijk beleidsvrijheid voor gemeenten en horizontale verantwoording over de besteding van het budget voor het sociaal domein, zo veel mogelijk generiek interbestuurlijk toezicht, en vermindering van regeldruk en financiën, zoals toegelicht in de decentralisatiebrief van het Kabinet (Tweede Kamer 2012–2013, 33 400 VII, nr. 59). Dit zijn belangrijke succesfactoren om gemeenten in staat te stellen om optimaal hun rol te pakken in het sociaal domein. Dergelijke randvoorwaarden worden, door alle betrokken bewindspersonen, besproken in de ministeriele commissie inzake decentralisaties. Drie onderwerpen hebben in 2013 bijzondere aandacht gekregen van het Kabinet; het deelfonds sociaal domein, de uitvoering van de motie Schouw en de ontwikkeling van de monitoring van het sociaal domein voor zowel tijdens de transitieperiode als daarna.

  • 1) Deelfonds sociaal domein: In het regeerakkoord is afgesproken dat er één ontschot budget komt voor het sociaal domein. Het kabinet heeft dit vormgegeven door voor een periode van drie jaar een tijdelijk deelfonds in te stellen dat wordt vastgelegd in een aparte tijdelijke wet. De middelen in het deelfonds moeten worden besteed aan de taken die in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 aan gemeenten zijn toegekend alsmede aan de taak voor gemeenten om participatievoorzieningen aan te bieden. Het deelfonds is vanaf de invoering in 2015 onderdeel van het gemeentefonds. Voor de rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen uit het deelfonds gelden de reguliere principes van het gemeentefonds. Dat wil zeggen dat het college van burgemeester en wethouders verantwoording aflegt over de uitkering uit het deelfonds sociaal domein. De rechtmatigheidscontrole op Rijksniveau beperkt zich tot de controle of de middelen uit het deelfonds aan de gemeenten op rechtmatige wijze zijn toegekend, te weten op, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze. Dat de controle van de rechtmatigheid en doelmatigheid uitsluitend op lokaal niveau plaatsvindt, wil overigens niet zeggen dat het Rijk geen informatie ontvangt over de besteding van de middelen. In het kader van zijn systeemverantwoordelijkheid verzamelt het Rijk informatie over de besteding van het deelfonds per gemeente via het Informatiestelsel informatie voor derden. Daarnaast ontvangt het Rijk informatie over de reguliere accountantsverklaring van gemeenten op de gemeentelijke jaarstukken. Het Rijk weet zo per gemeente of zij een goedkeurende verklaring heeft ontvangen op de jaarstukken, waar de uitgaven aan het sociaal domein onderdeel van uitmaken. Het Rijk zal bij het ontbreken van een goedkeurende verklaring een analyse maken of er sprake is van een relatie met het deelfonds. Onregelmatigheden op de terreinen jeugd, Wmo 2015 en participatie zullen worden gerapporteerd aan de desbetreffende vakminister. Onduidelijkheden ten aanzien van de horizontale verantwoording zullen door de minister van BZK worden opgepakt. De vormgeving van de wet sluit aan bij de motie Van ‘t Wout en Bergkamp (Tweede Kamer 2012–2013, 30 597, nr. 300) waarin de regering wordt verzocht de middelen voor gemeenten ten behoeve van de taken in het sociale domein zonder interne schotten en, na een overgangstermijn, zonder beperkingen binnen het gemeentefonds over te hevelen. Na drie jaar vervallen de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van middelen voor het sociaal domein. Het budget voor het sociaal domein zal dan volledig ontschot deel uitmaken van het gemeentefonds.

  • 2) De uitvoering van de motie Schouw: In 2013 heeft de Kamer het verzoek gedaan om onderzoek te doen naar de eventuele financiële risico’s en uitvoeringsrisico’s van de decentralisaties in het sociaal domein en daarbij aandacht te besteden aan de mogelijkheden deze risico’s te ondervangen en bij de uitvoering te adresseren (motie Schouw, Tweede Kamer 2012–2013, 33 400 B / 33 400 C, nr. 13). Dit onderzoek is uitgevoerd door het CPB en heeft in september 2013 geleid tot een eerste rapportage. In deze rapportage, die op 11 september 2013 inclusief kabinetsreactie naar de Kamer is gestuurd (Tweede Kamer 2012–2013, 33 400 B, nr. 22, 33 750 B, nr. 5 en 33 750 VII, nr. 8), identificeerde het CPB enerzijds kansen, gelegen in «economies of scope», meer maatwerk en een meer doelmatige beleidsuitvoering, en anderzijds risico’s gerelateerd aan schaalnadelen en eventuele verschillen in kwaliteit en niveau van de voorzieningen die zich zouden kunnen gaan voordoen binnen het sociaal domein. Voor de activiteiten die mede in relatie tot de CPB rapportage zijn ondernomen, wordt verwezen naar de Kamerstukken 2012–2013, 33 750 VII, nr. 12, 33 750 B, nr. 5 en 33 750 VII, nr. 8. Voor het vervolgtraject werd afgesproken dat in een tweede en laatste rapportage van het CPB meer gedetailleerd zicht zou moeten worden verkregen op wat de (beleids)instrumenten zijn waarmee de risico’s van de decentralisaties in de uitvoering kunnen worden beperkt of weggenomen en de kansen kunnen worden gemaximaliseerd; dit gegeven de budgettaire kaders en kijkend naar de drie decentralisaties als geheel. Het CPB heeft gesteld dat de door het kabinet en de VNG gevraagde analyse, gegeven de noodzakelijke informatie opgeleverd kan worden nadat de informatie inzake de objectieve verdeelmodellen beschikbaar is. Verwacht wordt dat deze tweede rapportage in juli aan de Kamer wordt aangeboden.

  • 3) Monitoring sociaal domein: De monitoring in het sociaal domein vindt plaats vanuit het gezamenlijk door de departementen gedefinieerde begrip systeemverantwoordelijkheid. Dit is gedefinieerd als de verantwoordelijkheid voor de inrichting en de werking van het systeem als geheel en voor de maatschappelijke effecten in relatie tot de doelstellingen ten aanzien van dat systeem. Deze verantwoordelijkheid strekt zich uit tot de vraag of de te behalen doelstellingen binnen het systeem worden gerealiseerd en of de gewenste maatschappelijke effecten worden bereikt. De bij het sociaal domein betrokken bewindspersonen zijn elk zelf verantwoordelijk voor het genereren van een beeld over de ontwikkelingen in het sociaal domein die in relatie tot de eigen systeemverantwoordelijkheid relevant zijn en het sturen op bijstelling waar nodig. Daarbij gaat het zowel om de monitoring van de voortgang van de voorbereidingen op de decentralisaties tot 1 januari 2015, als om monitoring in de periode daarna. Op basis van de bundeling van deze informatie wordt gerichte ondersteuning aan gemeenten geboden. Via accountmanagers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden contacten onderhouden met gemeenten en regio’s en wordt op verschillende manieren ondersteuning geboden bij het transitie- en transformatieproces binnen het sociaal domein. Voor de periode na 1 januari 2015 geldt dat, naast en in samenhang met de inhoudsspecifieke monitoring door de departementen, een integrale monitor sociaal domein door BZK wordt ingericht. Bij de inrichting van de monitoring voor deze periode is het uitgangspunt dat deze enerzijds recht doet aan de veranderende verantwoordingsverhoudingen, waarbij de gemeenten de eerstverantwoordelijke overheidslaag vormen, en dat anderzijds op rijksniveau voldoende geaggregeerde informatie beschikbaar dient te komen voor het invullen van de systeemverantwoordelijkheden van de verschillende betrokken ministers. Vanuit dit kader werken de departementen in afstemming met de VNG, gemeenten en andere relevante partijen op dit moment aan een nadere invulling van de inrichting van de monitoring en vormt monitoring ook onderwerp van bespreking op de regietafel. Naar verwachting wordt dit proces in de zomer van 2014 afgerond. Het Kabinet zal de Kamer over de resultaten hiervan na de zomer informeren.

Licence