Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel
Het kabinet heeft in 2009 besloten een sturingsinstrumentarium voor externe inhuur in te voeren. Vanaf 2011 mogen de uitgaven externe inhuur maximaal 10% bedragen van de totale personele uitgaven. De norm heeft het karakter van «comply-or-explain».
Programma- en apparaatskosten | |
---|---|
1. Interim-management | 2.599 |
2. Organisatie- en Formatieadvies | 621 |
3. Beleidsadvies | 3.617 |
4. Communicatieadvisering | 3.359 |
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) | 10.196 |
5. Juridisch Advies | 2.277 |
6. Advisering opdrachtgevers automatisering | 32.851 |
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie | 3.623 |
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) | 38.751 |
8. Uitzendkrachten (formatie & piek)1 | 193.166 |
Ondersteuning bedrijfsvoering | 193.166 |
Totaal uitgaven inhuur externen | 242.113 |
Deze categorie bestaat uit drie posten. (1) De uitzendkrachten van het ministerie (€ 11,7 miljoen); (2) de uitgaven externe inhuur ten behoeve van het primaire proces van de uitvoeringsorganisatie RWS, die niet of niet gemakkelijk zijn onder te brengen onder de acht door BZK onderscheiden categorieën externe inhuur (€ 50 miljoen); (3) Inhuurcontracten voor dienstverlening die niet tot de kernactiviteiten van RWS behoren en naar aard van de activiteit de aanschaf van een product betreffen, maar onder de definitie van externe inhuur vallen (€ 131 miljoen).
Toelichting
In 2014 gaf het Ministerie van Infrastructuur en Milieu € 242 miljoen aan externe inhuur uit. De uitgaven voor het ambtelijke personeel bedroegen € 999 miljoen. Samen zijn de uitgaven € 1,241 miljard. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, komt in 2014 op een inhuurpercentage van 19,5% uit en overschrijdt de geldende 10%-norm. Het inhuurpercentage in 2014 zonder inhuur op niet-kerntaken is 10% en valt wel binnen de norm.
Toelichting voor de overschrijding van de 10%-inhuurnorm bij IenM in 2014
Van de € 242 miljoen die IenM in 2014 aan inhuur heeft uitgegeven, is € 220 miljoen aan Rijkswaterstaat toe te wijzen. De € 220 miljoen euro is 24% ten opzichte van het RWS-totaal en is als volgt verdeeld:
-
– ruim € 88 miljoen betreft inhuur op kerntaken
-
– ruim € 131 miljoen betreft inhuur op niet-kerntaken
De hogere inhuurrealisatie op de kerntaken van RWS kent twee hoofdoorzaken. Allereerst doordat de informatievoorziening (incl. ICT) van Rijkswaterstaat die betrekking heeft op het areaal met ingang van 2013 als primair proces wordt beschouwd (t/m 2012 ondersteunend proces) en RWS de taken nu met eigen personeel gaat doen. Begin 2014 is het nog niet gelukt om alle vacatures met eigen personeel in te vullen, waardoor inhuur nog noodzakelijk was. Het restant wordt veroorzaakt door een snellere uitstroom dan noodzakelijk gezien de taakstelling waardoor vacatures zijn ontstaan die tijdelijk, noodzakelijk ten behoeve van de productieopgave, zijn opgevangen door externe inhuur.
De inhuur op niet-kerntaken hangt direct samen met de productieopgave (aanleg- en onderhoudsprojecten) die er voor RWS ligt. Na de constatering (2012) dat er te weinig productafspraken en te veel inhuurafspraken waren gemaakt voor de inzet van externen op niet-kerntaken, is RWS bezig om voor de inzet van externen op niet-kerntaken meer te gaan werken met op productafspraken gebaseerde contracten. Hierdoor zal de inhuur op niet-kerntaken dalen. De effecten hiervan zijn in 2014 achter gebleven bij de planning. De inhuur op niet-kerntaken in het primaire proces wordt met name onder de posten onderhoud en aanleg op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.
Inhuur externen buiten mantelcontracten | 2014 |
---|---|
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief | 3 |
Toelichting
Het aantal overschrijdingen van het maximumuurtarief in 2014 ging om drie gevallen. Er is een topexpert ingehuurd op het gebied van architectuurvraagstukken rond industriële automatisering en tunnels. Ook is een expert ingezet voor de borging van het transformatietraject van RWS, waarin zowel de inrichting en invoering van ICT voorzieningen als de realisatie van organisatorische en beleidsmatige veranderingen werden gerealiseerd na het aflopen van het mantelcontract met de betrokken partij. Het derde geval betreft evenals in 2013 juridisch advies aan de Ondernemingsraad ILT inzake de procedures tegen het definitief besluit onderhoud vliegvaardigheid Inspecteurs. Deze procedure is in 2014 afgerond.
Het afgesproken tarief is in alle gevallen gebaseerd op de unieke ervaring en kennis van deze personen, daar vergelijkbare kennis niet binnen de bestaande mantelpartijen beschikbaar is. Het betreft in 2014 totaal voor de drie partijen circa 350 uur.