Base description which applies to whole site

3. Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis

A. Algemene doelstelling

Het verstrekken van de grondwettelijke uitkeringen krachtens artikel 1 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016).

C. Beleidsconclusies

Niet van toepassing.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Budgettaire gevolgen artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

7.741

7.871

7.961

8.082

8.330

8.354

‒ 24

        

Uitgaven

7.741

7.871

7.961

8.082

8.330

8.354

‒ 24

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting

Uitgaven

De grondwettelijke uitkeringen zijn opgebouwd uit twee componenten: een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt, en een B-component die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. De personele uitgaven hebben betrekking op de personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de Koning, de echtgenote van de Koning of de Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap ontvangen en/of in de onmiddellijke omgeving van hen verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt.

Het inkomen van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis volgt de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. Dat inkomen volgt de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Zowel het inkomensbestanddeel van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis als de salarissen van de hofhouding volgen de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Voor het gedeelte voor de materiële uitgaven in de B-component geldt een indexatie met de consumentenprijsindex die in de WFSKH is vastgelegd.

De verplichtingen en de uitgaven in dit begrotingsartikel betreffen de definitieve bedragen.

Grondwettelijke uitkering aan: (bedragen x € 1.000)
 

A

B

Totaal

De Koning

925

4.846

5.771

De echtgenote van de Koning

367

630

996

De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap

523

1.040

1.563

Totaal

1.814

6.515

8.330

In de ontwerpbegroting van de Koning 2019 werd rekening gehouden met een stijging van de grondwettelijke uitkeringen in 2019 gebaseerd op een technische indexering op grond van de contractloonstijging, zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2018. De realisatie is gebaseerd op de ontwikkeling in de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State, waarin de uitwerking van de cao voor de sector Rijk is verwerkt. Dit werkt vervolgens ook door naar de personele uitgaven binnen de B-component op basis van de ontwikkeling in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel. De doorwerking van de cao voor de sector Rijk naar de grondwettelijke uitkeringen is lager dan destijds bij de opstelling van de begroting op basis van de cijfers van het Centraal Planbureau werd verondersteld. Daartegenover is sprake van een iets hogere consumentenprijsindex bij de indexering van het gedeelte voor de materiële uitgaven in de B-component. Per saldo leiden deze ontwikkelingen tot een neerwaartse bijstelling van € 24.000 ten opzichte van het bij de ontwerpbegroting van de Koning 2019 geautoriseerde bedrag.

Licence