Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
pagina | ||
Memorie van Toelichting XI (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) | 2 | |
A. Artikelsgewijze Toelichting bij het Wetsvoorstel | 2 | |
B. Algemene toelichting bij de begroting(sstaat) | 3 | |
1. | Uitgangspunten | 3 |
2. | Beleidsprioriteiten 2001 | 5 |
2.1. | Inleiding | 5 |
2.2. | Duurzaamheid | 5 |
2.3. | Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving | 7 |
2.4. | Sociale rechtvaardigheid | 9 |
2.5. | Verbeteren instrumentarium | 10 |
2.6. | Versterken relatie met maatschappij | 12 |
2.7. | Internationaal beleid | 12 |
2.8. | Financieel overzicht | 13 |
3. | Handhaving in 2001 | 18 |
3.1. | Inleiding | 18 |
3.2. | Duurzaamheid | 19 |
3.3. | Verscheidenheid | 20 |
3.4. | Kwaliteit | 20 |
3.5. | Sociale rechtvaardigheid | 21 |
3.6. | Algemeen/Verbetering Instrumentarium | 21 |
4. | Bedrijfsvoeringsprioriteiten | 22 |
4.1. | Inleiding | 22 |
4.2. | Bedrijfsvoeringsprioriteiten | 23 |
4.3. | Budgetteringsafspraken | 29 |
C. Toelichting per begrotingsartikel (uitgaven en verplichtingen) | 30 | |
01. | Algemeen | 38 |
02. | Rijkshuisvesting | 60 |
03. | Volkshuisvesting | 65 |
04. | Ruimtelijke Ordening | 135 |
05. | Milieubeheer | 163 |
C. Toelichting per begrotingsartikel (ontvangsten) | 239 | |
01. | Algemeen | 239 |
03. | Volkshuisvesting | 240 |
04. | Ruimtelijke Ordening | 244 |
05. | Milieubeheer | 245 |
D. Toelichting bij de agentschapsbegroting | 249 | |
1. | Inleiding | 249 |
2. | Missie, hoofddoelstellingen, producten en resultaten RGD | 251 |
3. | Adequate huisvesting | 253 |
3.1 | Algemene beleidsdoelstelling | 253 |
3.2 | De operationele doelstelling | 255 |
4. | Baten en lasten in evenwicht | 258 |
4.1 | Algemene doelstelling | 258 |
4.2 | Operationele doelstellingen | 258 |
5. | Toegevoegde waarde | 260 |
5.1 | De algemene beleidsdoelstelling | 260 |
5.2 | Operationele doelstellingen | 261 |
6. | Randvoorwaarde goed functionerende Rgd | 266 |
7. | Financiële informatie Agentschap Rijksgebouwendienst | 266 |
7.1 | Begrotingsstaat 2001 | 266 |
7.2 | Begroting baten en lasten 2001 en meerjarenraming | 268 |
7.4 | Begroting van kapitaalsuitgaven en -ontvangsten | 275 |
Memorie van Toelichting XI (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer)
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor het jaar 2001 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze Memorie van Toelichting.
Wetsartikel 3 (agentschapsbegroting)
Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaalsuitgaven en -ontvangsten van het agentschap Rijksgebouwendienst voor het jaar 2001 vastgesteld. De agentschapsbegroting bevat de totalen van de baten, van de lasten, het saldo van baten en lasten en de totalen van de kapitaalsontvangsten en -uitgaven. Deze begroting wordt toegelicht in onderdeel D van deze Memorie van Toelichting.
B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING(SSTAAT)
In de begroting 2000 van het ministerie van VROM zijn in het eerste hoofdstuk de uitgangspunten van het beleid uiteengezet onder de noemers:
• Vrijheid in verantwoordelijkheid; de mogelijkheid zelf richting te geven aan het bestaan zonder de gevolgen af te wentelen op anderen;
• Duurzame ontwikkeling; het op zo'n manier omgaan met ruimte, energie, grondstoffen en natuur dat toekomstige generaties niet onevenredig belast worden;
• Verscheidenheid; verscheidenheid in leven en beleving;
• Kwaliteit van de leefomgeving; het versterken van gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde;
• Sociale rechtvaardigheid; het aansluiten bij wensen en verlangens van mensen, rekening houdend met de zwakkeren.
Op de drie hoofdterreinen van het departement: de huisvesting, de ruimtelijke ordening en het milieu, zijn dit de belangrijkste richtlijnen, zowel voor de beleidsuitvoering als voor de ontwikkeling van nieuw beleid. Het leidt tot verbreding, integratie en differentiatie van het beleid. Tot verbreding bijvoorbeeld door in het duurzaamheidsbegrip ook gezondheid en veiligheid een plaats te geven. Tot integratie door milieu en ruimtelijke ordening en ook volkshuisvesting en ruimtelijke ordening beter op elkaar af te stemmen in de langere termijn beleidsplanning. Tot differentiatie door een sterkere nadruk op het gebiedsgerichte beleid op alle drie de terreinen.
Het denken over milieu is de afgelopen jaren veranderd. Milieubeheer was vroeger vooral het in goede banen leiden van milieuvervuiling. Veel aandacht is geschonken aan technieken en regels. Maar milieubeheer stond min of meer op zichzelf. De grote milieuproblemen kunnen niet los van de economische ontwikkelingen in de maatschappij gezien worden, laat staan opgelost. In de loop der jaren is er meer aandacht gekomen voor preventie en duurzame economie. Een duurzaam beleid richt zich niet langer alleen op milieubeheer maar op de samenleving als geheel. Milieu is een synoniem voor «omgeving». Een omgeving die vorm krijgt in ruimtelijke ordening, waarin gewoond, gewerkt, geleefd wordt en die beleefd wordt. Een omgeving met economische, sociale en culturele aspecten. Dat is de reden dat het duurzaamheidsbegrip dat vanuit de Verenigde Naties is geïntroduceerd zo breed van karakter is, breder dan milieu in traditionele zin, breder dan ecologisch duurzaam. Oog hebben voor alle aspecten betekent maatwerk leveren, verscheidenheid in oplossingen. In het Nationaal MilieubeleidsPlan 4 zullen deze inzichten worden uitgewerkt.
Economische groei en milieudruk
In het regeerakkoord is de volgende afspraak vastgelegd: «Bij méér dan behoedzame groei zal de extra milieudruk zoveel mogelijk worden gecompenseerd.» In het NMP3 is aangegeven dat de milieudruk toeneemt bij een economische groei die hoger is dan 2,75%. Voorts is in de Uitvoeringsnota klimaat aangegeven dat de milieudruk voor het klimaat toeneemt bij een economische groei vanaf 3,25%. De economische groei in 1999 bleek ten tijde van de begrotingsonderhandelingen 3,5%; hetgeen hoger is dan het behoedzame groeicijfer. Vervolgens is nagegaan op welke milieuterreinen deze extra groei ook daadwerkelijk extra belasting heeft opgeleverd en op welke wijze compensatie kan worden geboden. Dit is de eerste keer dat zo'n compensatie gegeven wordt. Voor de meerjarenperiode 2000 tot en met 2004 is ruim f 1,3 mld aan fiscale- en begrotings middelen beschikbaar ter compensatie van de extra milieudruk. De compensatie zal structureel doorwerken in de volgende jaren. In 2001 zal gekeken worden of er ook in 2000 sprake is geweest van extra economische groei en hoe dat zal worden gecompenseerd.
Nederland is een ordelijk land. Alles heeft zijn toegewezen plek. Ruimtelijke ordening is dan ook jarenlang vooral geweest het vastleggen van die ordelijkheid in plannen. Plannen op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. Een land ontworpen op de tekentafel. Het denken over ruimtelijke ordening is gegroeid naar denken over ruimte en ruimtelijke kwaliteit. Ruimte niet alleen in de betekenis van gebied maar ook van speelruimte. Hoeveel ruimte, vrijheid, krijgen andere overheden, bedrijven en burgers om zelf keuzes te maken. Ruimtelijke ordening is dan niet meer vooral het minutieus vastleggen van de ruimte, maar het geven van duidelijke kaders en uitgangspunten waarbinnen keuzes mogelijk zijn.
In de Vijfde Nota ruimtelijke ordening wordt zichtbaar hoe deze benadering in beleid wordt vertaald.
Stad en land
Het ministerie van VROM is het ministerie van de mens en zijn omgeving. Deze jaren ligt daarbij de nadruk vooral op de stedelijke omgeving. Hier woont ongeveer 80% van de bevolking. Daar liggen de grote opgaven voor het (weer) aantrekkelijk maken van de woon- en werkomgeving, voor het in stand houden of opbouwen van een duurzame stedelijke economie. Alleen als het lukt van de steden aantrekkelijke vestigingsplaatsen voor wonen en werken te maken kan het beleid gericht op het openhouden van het landelijke gebied en het versterken van de kwaliteit van dat gebied succesvol zijn. Daarop is zowel het volkshuisvestingsbeleid als het ruimtelijke ordenings- en het milieubeleid gericht.
Het volkshuisvestingsbeleid heeft de afgelopen jaren een gedaanteverandering ondergaan. Lange tijd was volkshuisvesting precies wat het woord aangaf. Bouwen van de vele benodigde woningen was waar het om ging. Duurzaamheid en kwaliteit van de omgeving waren nauwelijks in beeld. Zo kon het gebeuren dat buurten van slechts enkele tientallen jaren oud al weer verpauperden. En dat de kwaliteit van huizen te wensen over liet. Er werd weinig rekening gehouden met wie er in de huizen kwam te wonen. Standaard woningen voor standaardgezinnen met standaardinkomens. Inmiddels is het inzicht gegroeid dat maatschappelijke verscheidenheid ook vertaald moet worden naar woonverscheidenheid. De omgeving van de woning speelt een steeds grotere rol in het leven van mensen. Het beleid strekt zich meer en meer uit tot het verbeteren van de kwaliteit van de omgeving. Volkshuisvestingsbeleid wordt daarmee verbreed tot woonbeleid, onverbrekelijk verbonden met ruimtelijk beleid en milieubeleid. De meer sociale kant van het huisvestingsbeleid was tot nog toe beperkt tot huursubsidie. Ook dit verbreedt zich tot andere sociale sectoren. Wonen en zorg, voorzieningenniveau in wijken, eigen woningbezit, relatie met corporaties. Het centraal stellen van de mensen zelf is onlosmakelijk met dit proces verbonden. Hoe dit uitwerkt, is te vinden in de ontwerpnota Wonen.
De Rijkshuisvesting heeft een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt als het volkshuisvestingsbeleid. Duurzaam bouwen, aandacht voor de omgeving, wensen van de gebruikers, samenwerking met private partijen zijn vandaag de dag gebruikelijk. Een meer uitgebreid beeld van de Rijkshuisvesting is te vinden in het algemene deel van de agentschapsbegroting van de Rijksgebouwendienst.
In dit hoofdstuk worden de beleidsprioriteiten voor het jaar 2001 kort aangegeven. Meer informatie is te vinden in de toelichting op de betreffende artikelen.
Het hoofdstuk is niet sectoraal ingedeeld naar milieu, ruimte, wonen en rijkshuisvesting. De eerder genoemde uitgangspunten staan centraal en per uitgangspunt wordt weergegeven wat de sectoren daaraan bijdragen. Verbeteren instrumentarium, versterken maatschappelijke inbreng en een internationale paragraaf zijn daaraan toegevoegd om zicht te geven op de inspanningen op deze terreinen.
Handhaving heeft dit jaar dermate prioriteit dat er een apart hoofdstuk aan is gewijd. Aan het eind van dit hoofdstuk is een financiële paragraaf opgenomen waarin de belangrijkste aanpassingen worden toegelicht.
Ieder onderdeel van het beleid van het ministerie levert een bijdrage aan het verwezenlijken van de genoemde uitgangspunten. Een nadere afweging voor de prioriteitsstelling is daarom noodzakelijk. Daarbij is voor de volgende criteria gekozen:
• Verkleinen van veiligheids- en gezondheidsrisico's;
• Nakomen van nationale en internationale verplichtingen (internationale verdragen, Europese richtlijnen, regeerakkoord, toezeggingen aan parlement);
• Belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen en discussies, zowel nationaal als internationaal.
Waddenzee
Het integrale rijksbeleid voor de Waddenzee voor de komende tien jaar wordt vastgelegd in een nieuwe PKB Derde Nota Waddenzee. Duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap vormen de hoofddoelstellingen. Nadat deel 1 eind 2000 – begin 2001 is verschenen volgen in 2001 deel 2 en 3 van de PKB.
klimaat
Het veranderende klimaat is een van de meest ingrijpende milieuvraagstukken. Het tegengaan van klimaatverandering als gevolg van menselijk handelen vergt inspanningen op tal van terreinen. In het milieuprogramma wordt uitgebreid op de uitvoering van de Uitvoeringsnota's klimaat deel I en II ingegaan. Na CoP-6 (Conferentie der Partijen) in november 2000 zal Nederland een jaar lang voorzitter zijn van de Conferentie der Partijen en daarmee een leidende rol vervullen in de voorbereiding van CoP-7.
Innovatieve technieken
In 2000 is de Rijksgebouwendienst gestart met het Programma Innovatieve Technieken. Dit techniekenprogramma beoogt in de rijkshuisvesting innovatieve concepten te stimuleren die (op termijn) kunnen gaan bijdragen in de CO2-doelstellingen. In 2001 zullen de eerste projecten van start gaan.
NMP4
Het beleid zoals vastgelegd in het NMP3 is succesvol voor de meeste milieuproblemen. Een aantal problemen (klimaat, NOx, mest en ammoniak en geluid) is echter zo hardnekkig dat dit beleid aanvulling behoeft. Dit gegeven was aanleiding om in het NMP4 de beleidsstrategieën voor deze milieuproblemen, waar nodig te herzien. In het NMP4 wordt de ecologische kant van duurzame ontwikkeling benadrukt, wordt gezondheid als apart thema bezien, wordt meer aandacht geschonken aan de internationale aspecten van milieubeleid, wordt het realiseren van een hoogwaardige leefomgeving benadrukt en is er oog voor de sociaal-economische inbedding.
mest en ammoniak
Zoals in het regeerakkoord afgesproken hebben de aanpak van het mestoverschot en de uitstoot van ammoniak prioriteit. Getracht wordt én de doelstellingen te halen én de agrarische sector met maatregelen op maat te confronteren. Dit betekent dat het beleid zich vooral zal concentreren op de kwetsbare zandgronden. Het beleid is er op gericht om in 2003 te voldoen aan de Europese nitraatrichtlijn. De derogatie (gemotiveerde afwijking van de richtlijn) voor grasland is daarbij onontbeerlijk.
afval
In januari 2001 zullen het ontwerp Landelijk Afvalbeheersplan en de desbetreffende milieueffectrapportage (MER) in de inspraak worden gebracht. Hierin wordt het beleid voor gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen geïntegreerd en nader uitgewerkt in overeenstemming met het gewijzigde hoofdstuk afvalstoffen uit de Wet milieubeheer. Het plan bevat drie onderdelen: een beleidskader, sectorplannen en capaciteitsplannen. De minister van VROM stelt het beleidskader op en met de gezamenlijke overheden (verenigd in het Afval Overleg Orgaan) de andere plannen. Het plan wordt uiteindelijk door de minister vastgesteld.
NIDO
In 1999 is de stichting Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO) van start gegaan. Het NIDO streeft naar sprongen voorwaarts in duurzame ontwikkeling door het veranderen van productie- en consumptiepatronen. In 2001 zullen drie tot vijf programma's (in de vorm van projecten) lopen of worden opgestart o.a. gericht op de voedselketen, de financiële sector en duurzame ondernemers.
duurzaam bouwen
In 2001 zullen alle plannen uit het Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004 in uitvoering zijn. Extra impulsen worden gegeven aan stedebouw, woningbouw (nieuw en bestaand) en energiebesparing. Concreet in 2001:
• De resultaten van het Energie Prestatie Advies (EPA) worden geëvalueerd;
• De vraag naar zonne-energie wordt gestimuleerd (maatregelen hiervoor zijn opgenomen in de brief aan de Tweede Kamer van september 2000, verzonden door de minister van Economische Zaken);
• Er zal worden bezien in hoeverre het mogelijk is grenswaarden te stellen aan milieubelasting van gebouwen. Dit wordt gemeten met het materiaal gebonden milieuprofiel van gebouwen (MMG). Dit is een maat voor milieubelasting (emissie, energie, afval en grondstoffen);
• In de jaren 2001–2004 is er een nieuwe subsidieregeling binnen de VROM-begroting, gericht op energiebesparing door lagere inkomens. De subsidie voorziet in het verstrekken van graties adviezen en het subsidiëren van kleine energiebesparende voorzieningen.
• In het «Duurzaam bouwen register» van het nationaal Dubo-centrum kan worden ingetekend op basisniveau of op plusniveau. De Rijksgebouwendienst heeft dit register getekend op plusniveau en adviseert klanten bij elk huisvestingsproject op dit dubo-plusniveau en heeft daarenboven de ambitie bij enkele projecten te adviseren om meer te doen.
energie
In het najaar van 2001 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de resultaten van het Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting. Op verzoek van gebruikers wordt door de Rijksgebouwendienst gewerkt aan een mantelcontract waarbinnen de gebruikers groene stroom kunnen afnemen. Dit contract komt in de loop van 2001 beschikbaar.
monumenten
In 2001 zal een notitie Rijkshuisvesting en monumenten worden uitgebracht. Ongeveer 20% van de rijksgebouwen zijn monumenten. Aandacht is daarbij voor de instandhouding van deze gebouwen maar ook voor het behouden van bij monumenten passende functies. In de notitie wordt het historische interieur niet vergeten (het jaar 2001 is uitgeroepen tot «Jaar van het Historisch Interieur»), net zomin als het bouwhistorisch onderzoek en de financiële aspecten van rijkshuisvesten in monumenten. Omdat het zorgvuldig zoeken naar nieuwe gebruikers en/of nieuwe functies tijd vraagt zal in 2001 een globale «scan» worden gedaan bij de monumenten waarvoor de gebruiksovereenkomsten aflopen vóór 2004.
2.3. Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving
Stedelijke vernieuwing
Verscheidenheid aan woonmilieus en een aangenaam en duurzaam leefklimaat zijn voorwaarden voor het aantrekkelijk maken en houden van steden. Hiervoor is een extra inspanning nodig die uitstijgt boven de ontwikkelingsprogramma's in het kader van Grotestedenbeleid en ISV. Die zijn vooral gericht op de zwakke wijken, de probleemwijken. Thans wordt gemikt op een zo ambitieus mogelijke uitvoering van de bestaande afspraken en op een groeiend besef dat de ambitie hoger kan en moet in de ISV-periode ná 2004.
In het voorjaar van 2001 zal de Tweede Kamer een rapportage ontvangen over de resultaten van de eerste ISV-monitoring, de zogenaamde nulmeting. Zowel de inhoudelijke als de procesmatige voortgang van de uitvoering wordt gevolgd. De ISV-monitoring gebeurt in nauwe samenhang met de monitoring van het grotestedenbeleid.
Analyse van de ontwikkelingsprogramma's gaf aan dat kwaliteit van de openbare ruimte, duurzaamheid en milieukwaliteit onderwerpen zijn die nadere uitwerking behoeven. In samenwerking met de andere ministeries zal in 2001 gewerkt worden aan het verder voor uitvoering geschikt maken van deze onderwerpen om gemeenten hiermee behulpzaam te kunnen zijn; zoals afgesproken in de eind 1999 in het kader van Grotestedenbeleid en ISV afgesloten convenanten met de grote steden.
IPSV
In 2001 zal het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) operationeel zijn. Met dit programma zullen op het gebied van stedelijke vernieuwing innovatieve plannen en ideeën enerzijds en projecten anderzijds gestimuleerd worden. Voor wat betreft de vernieuwende plannen en ideeën is het IPSV goed vergelijkbaar met de formule van het Stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik. Voor zowel de planontwikkeling als de uitvoering van een project die juist door het vernieuwende karakter aanzienlijk duurder zijn en als voorbeeld kunnen dienen voor anderen kent het IPSV een subsidiemogelijkheid. De nadruk zal liggen op projecten waarbij wordt aangesloten bij maatschappelijke problemen en waarbij door ingrepen in het stedelijk gebied de kwaliteit verbeterd wordt. Dit gaat aan de hand van thema's, die per jaar worden vastgesteld.
Voor 2001 is naar aanleiding van de ontwerpnota Wonen in het IPSV een bedrag van 25 mln beschikbaar voor flankerend sociaal beleid bij stedelijke vernieuwing (vanaf 2002 50 mln per jaar). Dit geld is bedoeld voor het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het vergroten van de betrokkenheid van bewoners bij planvorming en uitvoering, het beter bereikbaar maken van voorzieningen voor bewoners (ouderen, gehandicapten) en het bevorderen van wooncarrières in de eigen wijk.
digitale proeftuin
Het ministerie van VROM is in samenwerking met de SEV gestart met een Digitale Proeftuin. Doelstelling is om door het stimuleren van de inbouw van «digitale intelligentie» in onder meer woningen en dienstverlening de leefbaarheid van wijken te verbeteren en dit samen te laten gaan met andere doelen als duurzaamheid, keuzevrijheid, zelfstandigheid en lokale economische ontwikkeling. Er zal worden samengewerkt met overheidsbrede programma's als Overheidsloket 2000, Kenniswijk en Technologie in Sociale Integratie en met het Expertisecentrum Meervoudig Ruimtegebruik. Er bestaan al initiatieven op gemeentelijk niveau. Een klein landelijk projectbureau zal in 2001 een 10-tal lopende projecten ondersteunen, die moeite hebben van de grond te komen.
kwaliteit Vinex
Uit onderzoek is gebleken dat de kwaliteit van de Vinex op drie punten verbeterd kan worden: zeggenschap van de burger, verscheidenheid van en tussen locaties en samenwerking tussen de betrokken partijen. In 2000 zijn er met de regio's afspraken gemaakt over een mogelijk regionale vertaling van het landelijk Handvest Kwaliteit Vinex locaties. Deze regionale uitwerkingen worden betrokken bij de herijking van de uitvoeringsafspraken in 2001.
herijking Vinex
In 2001 komt het Kabinet met voorstellen voor bijstelling van de Uitvoeringsafspraken Verstedelijkingsbeleid 2005–2010. Deze voorstellen zijn gebaseerd op
• Nieuwe beleidsinzichten uit de Vijfde Nota RO en de Nota Wonen in de 21e eeuw;
• Resultaten van de gesprekkenronde «Verstedelijking tot 2010»;
• Resultaten van diverse herijkingsonderzoeken.
Deze herijkte uitvoeringsafspraken zullen samen met deel 3 van de Vijfde Nota RO aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden.
NSP
De Nieuwe Sleutelprojecten (NSP) zijn onderdeel van het investeringspakket «vitaliteit steden» uit de Investeringsimpuls vastgelegd in het regeerakkoord. Deze grote investeringen in steden in het HSL-netwerk worden ook benut voor stedelijke vernieuwing. In een samenwerking van Rijk, gemeenten en private partijen worden openbaar-vervoerknooppunten ontwikkeld met een concentratie van hoogwaardige functies (wonen, werken en voorzieningen) en met een hoge stedenbouwkundige kwaliteit. Het ministerie van VROM speelt met name een rol bij de financiering van bepaalde planonderdelen.
Stad en milieu
In 2000 is een onafhankelijke commissie ingesteld die de tussentijdse evaluatie en ook de slotevaluatie van Stad & Milieu-experimenten moet gaan uitvoeren. Nu is al duidelijk dat de Stad & Milieubenadering leidt tot meer aandacht voor milieu bij planontwikkeling en ook tot een vergroting van de betrokkenheid van burgers en bedrijven daarbij.
geluid
Geluid wordt meer en meer gezien als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. In het nieuwe geluidbeleid zullen de functie en andere kenmerken van een gebied medebepalend zijn voor de geluidseisen. Decentrale overheden krijgen meer ruimte voor eigen beleid. Dit zal leiden tot differentiatie in normen en maatwerk in de uitvoering. Bronbeleid, het vermijden van geluid, krijgt nog meer dan nu voorkeur boven geluidsschermen of gevelisolatie.
Biotechnologie
In de Integrale Beleidsnota Biotechnologie wordt door het Kabinet de beleidslijn rond biotechnologie en in het bijzonder rond genetische modificatie neergelegd. Hierin zal ook worden ingegaan op de consequenties van het aanvaarde en inmiddels door 68 landen getekende Biosafety Prococol. De maatschappelijke belangstelling voor biotechnologie zal naar verwachting in 2001 verder toenemen. Ook daarom is dit onderwerp, naast milieuredenen, een prioriteit voor 2001. De nota zal rond eind september 2000 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
huurbeleid
Door het aanbieden van goede en betaalbare huurwoningen wordt de keuzevrijheid voor de individuele burger gewaarborgd. Hiervoor is een huurbeleid van het Rijk nodig dat de huurwoningmarkt transparanter maakt, de positie van de huurders versterkt en kaders geeft voor redelijke huurprijzen en huurprijsstijgingen. Er wordt blijvend ingezet op een gemiddeld inflatievolgende huurontwikkeling. Van de huursector wordt verwacht dat ze voortgaat op de weg van productvernieuwing en betrokkenheid bij de verbetering van de fysieke en sociale kwaliteit van huurwoningen en de wijken waarin ze staan.
In 2001 wil het Kabinet in samenspraak met de organisaties van huurders en verhuurders komen tot concrete afspraken over de ontwikkeling van (gecertificeerde) standaardcontracten en over redelijke omgangsvormen tussen huurders en verhuurders.
bevorderen eigen woningbezit
Tegelijkertijd blijft voor het Kabinet het bevorderen van het eigen woningbezit een belangrijk doel. Het streven is om in 2010, bij voldoende vraag, 65% van de woningvoorraad uit koopwoningen te laten bestaan. Het verkopen van huurwoningen is hierbij een belangrijk element.
De initiatiefwet Bevordering Eigen Woningbezit zal naar verwachting 1 januari 2001 in werking treden. De werking en de effecten van deze wet zullen nauwlettend worden gevolgd. Dit moet leiden tot een evaluatie na drie jaar, die vooral gericht zal zijn op de vraag of het doel bereikt wordt en hoe het staat met de praktische uitvoerbaarheid (waaronder het voorkomen van misbruik). In 2001 zullen vanuit het ministerie initiatieven worden ontplooid ter verbetering van het functioneren van Verenigingen van Eigenaren, die vooral bij meergezinswoningen een essentiële schakel vormen bij het eigenwoningbezit. Samen met het Waarborgfonds Eigen Woningbezit zal de consumentenvoorlichting door hypotheekverstrekkers onder de loep worden genomen. Een goede voorlichting over de risico's die kopers lopen, is van groot belang. Daarnaast is in 2000 de Gedragscode Hypothecaire Financieringen aangescherpt.
Huursubsidie
Huursubsidie is een belangrijk instrument om wonen betaalbaar te houden voor mensen met een laag inkomen. Deze doelstelling wordt onverminderd gehandhaafd. In de ontwerp Nota Wonen is aangekondigd dat (op basis van vrijwilligheid) enkele experimenten met vouchers zullen worden opgezet. Vergroten van keuzevrijheid en bestedingsvrijheid zijn overwegingen om hiertoe over te gaan. Mede op basis van de uitkomsten van in 2001 gepland MDW- en Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) zal de Tweede Kamer over de uitwerking van dit experiment worden geïnformeerd.
EOS
De modernisering van de uitvoering van de Huursubsidiewet heeft drie doelstellingen: verbetering van de efficiëntie, verhoging van de klantvriendelijkheid en verbetering van de informatievoorziening ten behoeve van beleidsontwikkeling. 2000 was een proefjaar. In 2001 wordt het aantal bij EOS betrokken huishoudens verdrievoudigd. Ook de termijn waarbinnen nieuwe aanvragen worden behandeld zal worden verkort. De verdere invoering gebeurt in 2002.
wonen en zorg
In 2001 worden de eerste resultaten van de woonzorgstimuleringsregeling geïnventariseerd worden. Doel van de regeling is het zo lang mogelijk zelfstandig wonen te bevorderen door zoveel mogelijk combinaties van wonen en zorg (en welzijn) mogelijk te maken. Zo wordt ook voor ouderen, mensen met een handicap of anderen die behoefte hebben aan een woon-zorg-combinatie de keuzevrijheid vergroot.
2.5. Verbeteren instrumentarium
Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening
In de Vijfde Nota wordt nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd voor de komen twee decennia, met een doorkijk naar 2030. Deel 1 van de PKB, het beleidsvoornemen, wordt tegen het einde van dit jaar afgerond, zodat publicatie kan plaatsvinden rond de komende jaarwisseling. Medio 2001 kan deel 3 worden vastgesteld en ter instemming aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In deze Vijfde nota zal een andere visie op de ruimtelijke ordening worden gepresenteerd. Een visie die gevolgen kan hebben voor de bevoegdheids- en taakverdeling tussen de verschillende overheden. Bij de fundamentele herziening van de WRO wordt de wettelijke basis gelegd opdat de uitvoering van het herziene ruimtelijke beleid past in de nieuwe wetgeving.
Wet op de ruimtelijke ordening
In februari 2000 heeft het Kabinet een discussienota over de fundamentele herziening van de WRO uitgebracht. Hierover is in juni 2000 met de Tweede Kamer gesproken. Eind 2001 zal het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
grondbeleid
In 2001 zal worden bekeken of er aanpassing van de wet- en regelgeving inzake grondbeleid nodig is. Dit zal gebeuren op basis van het rapport van de Interdepartementale werkgroep grondbeleid en het Kabinetstandpunt daarop. Voor zover deze gevolgen zonder tijdsverlies ingepast kunnen worden in de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zal dit ook gebeuren. Mocht dit echter wel tot vertraging van de fundamentele herziening leiden zal er een aparte wetgevingstraject komen. De inhoudelijke samenhang zal daarbij niet uit het oog verloren worden.
Wet milieubeheer
In najaar 2000 zal de discussienota Wet Milieubeheer uitkomen. Deze moet leiden tot een actieprogramma voor de komende vier jaar ter verbetering van de regelgeving, de uitvoering en de handhaving:
• Voltooiing van de Wet milieubeheer. Verdere integratie van milieuregelgeving in de Wet milieubeheer waarbij de wet tegelijkertijd wordt gemoderniseerd en aangepast aan recente ontwikkelingen;
• Milieuregelgeving meer gebruiken als stimulans en faciliteit voor zelfregulering en zelfsturing;
• Verankering van milieubelangen op alle terreinen van overheidsbeleid.
regels vuurwerk
De regelgeving met betrekking tot vuurwerk is verspreid geweest over wetten en regels. In 2000 is begonnen deze bestaande wetten en regels te onderzoeken opdat in 2001 op elkaar afgestemde en geïntegreerde regels zijn vastgesteld die gaan over het importeren, verhandelen, produceren, opslaan en gebruiken van vuurwerk. De resultaten van de commissie Oosting (onderzoek vuurwerkramp 13 mei 2000 Enschede) zullen waar mogelijk hiervoor gebruikt worden.
groene belastingen
De derde stap van de vergroening van belastingen maakt deel uit van het Belastingplan 2001. De hierin opgenomen verschuiving van directe belastingen naar indirecte wordt mede mogelijk gemaakt door de bestaande milieubelastingen te verhogen. De opbrengsten worden voor een deel teruggesluisd in de vorm van algemene lastenverlichting voor huishoudens en bedrijven en verder door gerichte maatregelen. Die laatste bestaan onder andere uit uitbreiding van bestaande regelingen (VAMIL, EIA, groen beleggen)
emissiehandel en reducties
CO2-emissieplafonds worden gezien als voorwaarde voor handel in emissierechten.
Halverwege 2000 is een externe commissie ingesteld die de haalbaarheid onderzoekt van CO2-emissieplafonds voor niet-energie-intensieve sectoren waarbij de internationale concurrentie niet in het geding is. In de tweede helft van 2001 wordt het eindrapport van deze commissie verwacht.
Bouwregelgeving
De in het regeerakkoord afgesproken vereenvoudiging en modernisering van de bouwregelgeving wordt langs meerdere lijnen uitgevoerd. Maatregelen ter verbetering van de handhaving van de bouwregelgeving zullen worden uitgewerkt. Dit betreft onder meer het ontwikkelen van bevoegdheden en sanctiemogelijkheden voor de Inspectie van de Volkshuisvesting in het kader van het tweedelijnstoezicht. Er wordt gewerkt aan een conversie van het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit wordt namelijk anders ingericht (niet het soort gebouw maar het onderwerp wordt de nieuwe ingang) waardoor het leesbaarder en toegankelijker wordt. Bezien wordt in hoeverre aanpassingen voortvloeiend uit de ontwerpnota Wonen met betrekking tot de toekomstwaarde van woningen hierin opgenomen zullen worden. Het zogenoemde geconverteerde Bouwbesluit zal naar verwachting in 2001 gepubliceerd worden, om in januari 2002 in werking te kunnen treden. Het welstandstoezicht wordt doorzichtiger en objectiever en het aantal vergunningsvrije bouwwerken wordt aanzienlijk verruimd. De daartoe benodigde wijziging van de Woningwet ligt momenteel bij de Tweede Kamer.
woningwaarderingsstelsel
In overleg met de organisaties van huurders en verhuurders zal een ontwerp worden gemaakt voor een gemoderniseerd Woningwaarderingstelsel dat in 2001 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Hierbij worden in ieder geval betrokken de kwaliteitsontwikkeling in de volkshuisvesting, de marktpositie van huurwoningen en een vereenvoudiging van het Woningwaarderingsstelsel.
herziening huurwetgeving
De wetsvoorstellen tot integrale herziening van de huurwetgeving zijn in 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden en vervolgens in 2001 aan de Eerste Kamer om zo mogelijk nog datzelfde jaar van kracht te worden. Dit moet transparante wetgeving worden, te bereiken door vereenvoudiging en modernisering.
wijziging Huisvestingswet
Naar verwachting zal medio 2001 de wijziging van de Huisvestingswet in werking treden. Deze wijziging is erop gericht om het recht op vrijheid van vestiging en, in het kader van de woonruimteverdeling, het verband met de ruimtelijke ordening te versterken alsmede de mogelijkheden tot regionale en interregionale doorstroming te bevorderen. Voorts biedt de wijziging van de Huisvestingswet gemeenten de mogelijkheid dat in geval van belangrijke volkshuisvestingstaken eigen inwoners met voorrang voor (her)huisvesting in aanmerking kunnen komen (bijvoorbeeld in geval van projecten in het kader van het ISV).
Integrale Woonwet
In de integrale Woonwet wordt de wettelijke basis gelegd voor de nieuwe taak- en bevoegdheidsverdeling van alle bij het wonen betrokken partijen, zoals beschreven in de ontwerpnota Wonen. Daarnaast zullen op den duur ordeningsbepalingen uit bestaande wet- en regelgeving in de integrale Woonwet geïntegreerd worden. In de eerste fase zal het vooral gaan om de ordening van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van overheden (rijk, provincies en gemeenten) op het terrein van wonen en van corporaties. Daarbij wordt ook de positie van de burger versterkt. De Wet op het overleg huurder verhuurder zal opgaan in de Woonwet. Het Kabinet streeft ernaar eind 2001 een concept-wetsvoorstel gereed te hebben, zodat in de eerste helft van 2002 het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan worden ingediend. De tweede fase volgt een jaar later.
2.6. Versterken relatie met maatschappij
loket bouwen en wonen
In 2001 zullen de eerste loketten voor burgers in gebruik worden genomen, waar geïntegreerde vraaggestuurde dienstverlening over bouwen en wonen wordt geboden. Dit moet een landelijk dekkend netwerk gaan vormen bij gemeenten en corporaties.
Publiek-private samenwerking
In 2001 wordt verder gegaan met het invullen en uitwerken van PPS-projecten waar het ministerie bij betrokken is. Daarbij zal nadrukkelijk gekeken worden naar de knelpunten in PPS-contructies op lokaal niveau bij de uitvoering van het ruimtelijke beleid. PPS is meer dan alleen een financiële samenwerking tussen overheid en private partijen. Het is ook het medeverantwoordelijk maken van private partijen voor de kwaliteit van de leefomgeving.
woningcorporaties
De komende tien jaar blijven woningcorporaties in principe een zogenaamde «toegelaten instelling» op publiekrechtelijke grondslag. Hun rechten en plichten worden wel opnieuw vastgesteld in de Woonwet. In de Woonwet wordt vastgelegd dat het Rijk een algemeen beleidskader (verwachting: 2003) opstelt waarin de te leveren prestaties worden beschreven. Tevens zal in deze wet het toezicht op de corporaties worden geregeld.
burger en milieu
Milieubeleid vraagt meestal om gedragsverandering. Het Kabinet wil in het milieubeleid directer aansluiten bij de behoeften van mensen en wil daarom de burger zelf met zijn opvattingen, waarden en drijfveren als uitgangspunt nemen. Daardoor wordt duidelijk in welke mate de overheid regels moet opstellen, maar ook wordt duidelijk welke regels overbodig zijn omdat burgers uit zichzelf al duurzame keuzes maken. In het project Burger & Milieu zijn de mogelijkheden hiervoor onderzocht. In 2001 zal het in een aantal beleidsthema's nader worden uitgewerkt. Ook in het NMP4 komt dit onderwerp terug.
jongeren
Jongeren zijn een aparte groep waaraan vooral bij het milieubeleid extra aandacht wordt gegeven. Jongeren en jongerenorganisaties worden nadrukkelijk betrokken bij het opstellen van beleid. Als gastheer van de VN Klimaatconferentie in november 2000 biedt Nederland jongeren de kans deel te nemen. Er is een aparte jongerenconferentie georganiseerd en jongeren nemen deel aan de Klimaatconferentie als delegatieleden. Als voorzitter van de Conferentie der Partijen na afloop van CoP-6 zal Nederland in 2001 zich ervoor inzetten dat deze bijdrage van jongeren structureel doorwerkt. In 2001 zal er een Jeugdprijs worden ingesteld als onderdeel van de Milieuprijs voor de Industrie.
Uitvoeringsnota klimaat deel II
De ontwikkeling van beleid voor de uitvoering van projecten in het kader van het Clean Development Mechanism (CDM) zal in 2001 vorm krijgen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die met Joint Implementation zijn opgedaan.
globalisering economie
De verdergaande globalisering van de economie vraagt om nationaal en internationaal milieubeleid gericht op duurzame productieprocessen en consumptiepatronen. De daarbij te maken beleidskeuzes zullen aan de orde komen in het NMP4.
duurzame ontwikkeling
In 1997 is in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de afspraak gemaakt dat alle landen in 2002 een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling moeten hebben. In Nederland wordt een Nederlandse strategie voor duurzame ontwikkeling opgesteld, die de nadruk zal leggen op de samenhang in het beleid zoals dat al is vastgelegd in strategische nota's en sectornota's. In de Europese Unie wordt ook gewerkt aan een lange termijn strategie voor duurzame ontwikkeling, waarbij economische, sociale en milieu-aspecten geïntegreerd worden.
EU in 2001
In 2001 zullen Zweden en daarna België het voorzitterschap van de EU bekleden. Zweden heeft aangegeven de uitbreiding van de EU en de Top in Göteborg als prioriteit te zien. Op de topbijeenkomst zullen de regeringsleiders een duurzaamheidsstrategie vaststellen, mede ter voorbereiding van de VN-bijeenkomst vlak daarna over dat onderwerp (Rio +10). Verder zal op die top een verklaring worden opgesteld over het succes van de integratie van milieu in andere sectoren en binnen instellingen. Nederland heeft op beide onderwerpen de afgelopen jaren een aanzienlijke inbreng geleverd.
toetreding EU
De toetreding tot de EU van de nieuwe lidstaten vraagt niet alleen aan die landen aanpassingen van beleid. Ook huidige lidstaten, inclusief Nederland, zullen hun beleid in een aantal opzichten moeten aanpassen aan het bestaan van een uitgebreide EU. De toetreding is daarom de komende jaren een zeer belangrijk onderwerp binnen de EU.
• De toetreding tot de EU van de nieuwe lidstaten vergt een inhaalslag door de betreffende landen op het gebied van stedelijke vernieuwing in deze landen. Vanuit de EU-landen worden ontwikkelingsprogramma's ondersteund met kennis, ervaring en geld. In 2001 zal VROM haar bijdrage aan deze programma's nader invullen. De mogelijkheid tot samenwerking met steden en corporaties zal daarbij in beschouwing worden genomen. Stedelijke vernieuwing krijgt ook bij de huidige lidstaten steeds meer aandacht.
• Bij de implementatie van milieurichtlijnen wordt vanuit Nederland de prioriteit gelegd bij die richtlijnen waar grensoverschrijdende of zelfs mondiale effecten en effecten op de volksgezondheid in het geding zijn. In 2000 en 2001 wordt onderhandeld over de verzoeken tot overgangstermijnen, die met name op het gebied van lucht, water, afval en afvalwater gedaan zijn.
• In de 5e nota RO zal rekening worden gehouden met verschuivingen in het EU beleid dat invloed heeft op de ruimtelijke structuur. Dat gaat vooral op voor het structuurbeleid, de plattelandsontwikkeling, transport en infrastructuur en aspecten van het milieubeleid zoals natuur en water. De aanpassing van het structuurbeleid in de richting van een ruimtelijke investeringsstrategie op basis van een duurzame en evenwichtige ontwikkelingsvisie van Europa biedt perspectieven. De Interreg III programma's onder andere voor het Noordzeegebied en Noordwest Europa laten zien hoe zo'n geïntegreerde ruimtelijke benadering vorm kan krijgen.
In deze paragraaf wordt inzicht gegeven in de belangrijkste budgettaire ontwikkelingen in de VROM-begroting 2001 vergeleken met de cijfers uit de begroting 2000.
Het spreekt voor zich dat er mineure aanpassingen zijn aangebracht, vanuit een technische dan wel een beleidsmatige achtergrond. De toelichting per begrotingsartikel geeft daar inzicht in. Hier wordt stilgestaan bij de belangrijkste intensiveringen. Tevens is in de onderstaande tabel een relatie gelegd met de beleidsprioriteiten. De onderstaande intensiveringen zijn mutaties die via het generale beeld zijn gelopen.
Tabel 1: Totaalbeeld belangrijkste aanpassingen | |||||||
(bedragen in NLG1mln) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | artikel | Beleidsprioriteiten |
Begroting 2000 uitgaven | 8 287 | 7 524 | 7 202 | 7 058 | 7 142 | ||
Begroting 2000 ontvangsten | – 255 | – 266 | – 168 | – 120 | – 119 | ||
Netto stand Begroting 2000 | 8 032 | 7 258 | 7 034 | 6 938 | 7 023 | ||
Intensiveringen: | |||||||
Milieudrukpakket | |||||||
Fiscale faciliteiten, waaronder Warmte-kracht koppeling en Zon-PV* | 200 | 200 | 200 | 200 | fiscaal | klimaat | |
Nox | 40 | 40 | 40 | 40 | 05.16 | klimaat | |
fijnstof | 20 | 20 | 20 | 20 | 05.16 | klimaat | |
geluid | 25 | 40 | 40 | 40 | 40 | 05.16 | geluid |
afval | 15 | 15 | 15 | 15 | 05.17 | afval | |
subtotaal | 25 | 115 | 115 | 115 | 115 | ||
bestrijdingsmiddelen | 15 | 25 | 20 | 15 | 10 | loopt via LNV-begroting | |
Nota wonen | |||||||
ISV | 25 | 50 | 50 | 50 | 03.43 | stedelijke vernieuwing | |
5e Nota | |||||||
5e nota netwerksteden* | |||||||
(f 1 mld voor 2000–2010) | 50 | 50 | 75 | 100 | stedelijke vernieuwing | ||
Overige intensiveringen | |||||||
Sleutelprojecten | |||||||
(f 200 mln voor 2000–2010) | stedelijke vernieuwing | ||||||
bufferzones | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 | 04.06 | |
huurdebat | 15 | 29 | 30 | 31 | 32 | 03.16 | huurbeleid |
dak-thuislozen | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 03.16 | huursubsidie |
monumenten | 4 | 3 | 02.01 | monumenten | |||
energie etikettering | 2 | 05.16 | energie | ||||
Lelystad | 30 | 03.44 | stedelijke vernieuwing | ||||
geluid, terugdraaien bezuiniging | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | 05.16 | geluid |
kostenverhaal bodemsanering | 8 | 05.16 | |||||
Rijkshuisvesting rgd | 11 | 1 | 3 | 36 | 4 | 02.01 | |
compensatie toeslag overdrachtsbelasting | 9 | 19 | 28 | 37 | 03.16 | bevordering eigen woningbezit | |
besparing subsidie agv afschaffen koopkrachttoeslag | 5 | – 34 | – 34 | – 34 | – 34 | 03.16 | huursubsidie |
bijdrage kosten vuurwerkramp Enschede | 4 | 5 | 3 | 2 | 1 | 01.11 | |
Interreg III | 18 | 18 | 18 | 04.03 | internationaal beleid/5e nota RO | ||
intensivering handhaving | 10 | 10 | 10 | 10 | 05.01 | handhaving | |
Totaal intensiveringen | 116 | 184 | 235 | 274 | 251 | ||
Overige bijstellingen: | |||||||
Clean Development Mechanism (CDM) | 0 | 200 | 300 | pm | pm | 05.15 | Internationaal beleid |
DUBO-energie | 3 | 5 | 5 | 5 | 03.40 | Duurzaam bouwen | |
Interreg III | 4 | 18 | 04.03 | internationaal beleid/5e nota RO | |||
Totaal ramingstechnische bijstellingen | – 88 | – 82 | – 97 | – 27 | – 4 | ||
Totaal tegenvallers/meevallers | 88 | 38 | – 6 | – 38 | – 56 | ||
Totaal kasverschuivingen | 43 | 37 | 57 | – 62 | – 75 | ||
Totaal overige posten | 406 | 38 | 29 | 43 | 68 | ||
Ontwerpbegroting 2001 uitgaven | 8 889 | 8 045 | 7 828 | 7 257 | 7 328 | ||
Ontwerpbegroting 2001 ontvangsten | – 288 | – 359 | – 276 | – 129 | – 121 | ||
Netto stand Ontwerpbegroting 2001 | 8 601 | 7 687 | 7 552 | 7 128 | 7 207 |
* dit wordt via de fiscaliteit cq FES-fonds gefinancierd en is derhalve niet in dit begrotingsoverzicht meegeteld
In het regeerakkoord is afgesproken dat er compensatie plaats zou vinden voor de milieudruk, die ontstaat bij een hogere economische groei dan voorzien in het regeerakkoord. Omdat de economische groei in 1999 beduidend hoger was dan voorzien bij opstelling van het regeerakkoord, is voor een aantal milieu-issues een intensivering van beleid voorzien. Dit «milieudrukpakket» betreft dan met name intensiveringen gericht op een verlaging van de uitstoot van CO2, NOx en fijnstof, beperking van de geluidhinder en van afvalstromen en een beperking van de problematiek van de landbouwbestrijdingsmiddelen.
De maatregelen gericht op verlaging van de milieudruk worden soms vormgegeven via het fiscaal instrumentarium, in andere gevallen, via de begroting van VROM of de begroting van LNV, via lopende bijdrageregelingen. De beperking van de uitstoot CO2 wordt vooral met fiscaal instrumentarium bewerkstelligd. Hiervoor is een bedrag van f 200 mln structureel per jaar voorzien. Daartoe wordt een fiscale voorziening gecreëerd vooral gericht op het aantrekkelijk(er) maken van de Warmte Kracht centrales. Voorts wordt langs fiscale weg verdere inhoud gegeven aan het plan van aanpak Zon-PV.
Ten behoeve van de beperking van de uitstoot van NOx is een voorziening getroffen van f 40 mln per jaar. Het beleid richt zich met name op bronmaatregelen in de sfeer van het als gevolg van de hoge economische groei sterk toenemende vrachtverkeer, met andere woorden het stimuleren van de aanschaf van schone vrachtauto's. Daarnaast is f 20 mln jaarlijks voorzien om de uitstoot van fijn stof te beperken. Dit zou kunnen door voertuigen, met name vrachtwagens en bussen uit te rusten met roetfilters, waardoor de schadelijke uitstoot afneemt.
De via deze begroting toegevoegde f 40 mln structureel voor geluid, zullen worden ingezet voor de uitvoering van het saneringsprogramma verkeerslawaai, waarbij deze hinder met name wordt verminderd door, waar zinvol, gebruik van dubbel ZOAB voor provinciale- en gemeentelijke wegen.
Een hoge economische groei leidt ook tot een groeiende hoeveelheid afvalstoffen. Om deze problematiek te verminderen is een bedrag van f 15 mln vrijgemaakt, die vooral worden ingezet om andere overheden beter in staat te stellen de nodige afvalpreventie tot stand te brengen via de vergunningverlening. De extra milieudruk, voortvloeiend uit het meergebruik van bestrijdingsmiddelen, wordt verminderd door onder andere de stimulering van biologische landbouw. Op deze wijze zal in goede samenwerking beleid worden uitgezet gericht op vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Ook zijn er ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving extra budgetten vrijgemaakt. Het budget voor de Wet Stedelijke Vernieuwing is verruimd met f 25 mln in 2001 en f 50 mln voor de latere jaren. Deze middelen zijn bestemd voor innovatieve sociale flankerende maatregelen, nodig voor de in de Nota Wonen aangekondigde transformatieopgave. Deze middelen zullen via een systeem van tendering daarvoor worden aangewend. Voorts is een bedrag van f 50 mln in 2001 oplopende tot f 100 mln in 2004 gereserveerd voor investeringen in met name «Netwerksteden». Omdat het beleid c.q. de aanwending van deze middelen ten bedrage van f 1 mld tot 2010 nog nader moet worden geconcretiseerd worden deze nog niet aan de VROM begroting toegevoegd, maar beschikbaar gehouden in het FES-fonds. In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening wordt concreter aangegeven wat met deze middelen beoogd wordt te bereiken, en langs welke weg dat plaats zal vinden.
Aan de bij het regeerakkoord voor de Nieuwe Sleutelprojecten vrijgemaakte f 540 mln wordt toegevoegd een bedrag van f 200 mln. Het gaat hier om een voorziening voor het oplossen van knelpunten in de kwaliteit van NSP stations, die aan de hand van het nadere inzicht in de verschillende projecten, nodig is om geformuleerde doelen te realiseren. De f 200 mln slaat vooralsnog niet neer binnen de meerjarencijfers. Net zoals de genoemde f 540 mln zal de f 200 mln, hangende de concrete uitvoeringsafspraken met individuele gemeenten, in het FES-fonds worden gereserveerd.
Het budget dat VROM beschikbaar heeft voor de aankopen voor bufferzones is verhoogd met structureel f 7 mln. Deze aanpassing van het beschikbare budget was nodig om vertraging van het programma door gestegen grondprijzen te voorkomen.
Naar aanleiding van het huurdebat met de Kamer over de gewenste huurontwikkeling is een bedrag van circa f 30 mln per jaar toegevoegd aan de raming van de huursubsidie uitgaven. Dit in verband met de verhoging van de verschillende grenzen in de huursubsidie met het percentage maximale huurstijging. Voorts is een beperkte voorziening getroffen voor de dak- en thuislozen.
Omdat het programma voor onderhoud en restauratie van monumenten in 1999 is achtergebleven bij de planning wordt in totaal f 7 mln opnieuw beschikbaar gesteld. Ditzelfde geldt voor de post «Energie-etikettering». De f 30 mln voor Lelystad betreft de in de Voorjaarsnota/1e suppletore begroting 2000 verwerkte extra Rijkssteun voor enkele projecten waarmee de bijzondere behandeling van Lelystad kan worden afgesloten.
Het Kabinet heeft, in lijn met de motie de Graaf, de ombuiging op het saneringsprogramma Geluid uit de begroting 2000 voor deze kabinetsperiode teruggedraaid. Daar bovenop is door middel van een geluidsimpuls in 2000 een aantal geluidssaneringsprojecten naar voren gehaald waardoor de uitvoering van het programma wordt versneld (1e suppletore begroting 2000). De in 1999 gerealiseerde ontvangsten uit hoofde van kostenverhaal bodemsanering kunnen in 2000 opnieuw worden aangewend voor bodemsanering.
Op het input-artikel van de rgd zijn bedragen toegevoegd voor asbestsanering in inputpanden en voor huisvestingswensen van het Koninklijk Huis, het ministerie van Algemene Zaken en de Hoge Colleges van Staat. Voorts heeft de herprogrammering van een aantal projecten een kasverschuiving tot gevolg, voornamelijk van 2001 en 2002 naar 2003.
Voor de regeling gericht op energiebesparing bij huishoudens met de lagere inkomens is f 2,5 mln in 2001 en f 5 mln voor 2002 t/m 2004 opgenomen. Voor het compenseren van de overdrachtsbelasting is bij de regeling «Bevordering eigen woningbezit» (BEW) circa f 9 mln per jaartranche toegevoegd.
Met betrekking tot Clean Development Mechanism (CDM) is in de Ministerraad gesproken over de tot nu toe gespreide verantwoordelijkheid, met name ten aanzien van de middelen die via het regeerakkoord voorzien zijn voor het CDM. Besloten is dat de primaire verantwoordelijkheid van de Minister van VROM, op dit onderdeel, ook tot uitdrukking zal komen via een primaire budgetverantwoordelijkheid. Dit betekent dat de voor het CDM beschikbare middelen via de begroting van VROM zullen worden aangewend. Een duurzame oplossing van de kwestie zal bij de eerstvolgende begrotingsvoorbereiding kunnen plaatsvinden ook omdat dan de zesde «Conference of Parties» (COP6) is afgerond.
In het kader van de bestrijding van de armoedeval en mede naar aanleiding van de motie Hofstra, Duijvestein, Jeekel (TK 25 090, nr 59 met betrekking tot opheffen van de ongelijke behandeling tussen huurders en eigenaar bewoners door de toeslagen in de huursubsidie) zal per 1 juli 2001 de koopkrachttoeslag uit de huursubsidie afgeschaft worden. Daarbij is tevens besloten de progressiviteit in de huursubsidietabel te verminderen door verlaging van de normhuur voor hogere inkomens. Het saldo van deze maatregelen leidt tot een vrijval in de huursubsidie van f 34 mln vanaf 2002. Het netto koopkrachtverlies dat door deze maatregelen optreedt (verlies van de koopkrachttoeslag gecorrigeerd voor normhuurverlaging) zal voor het jaar 2001 via de huursubsidie worden gecompenseerd. Hierdoor treedt er in 2001 geen vrijval op, wel moet rekening worden gehouden met uitvoeringskosten van circa f 5 mln. Vanaf 1-1-2002 zal het koopkrachtverlies fiscaal worden gecompenseerd.
Voor de tegemoetkoming van kosten als gevolg van de vuurwerkramp in Enschede is vooralsnog een reeks op het artikel nader te verdelen gestald. Voor 2000 bedraagt deze reeks f 4,3 mln meerjarig aflopend tot f 0,7 mln. Het bevat componenten zoals bijvoorbeeld een tijdelijke tegemoetkoming voor eigenaars/bewoners, extra huursubsidie, en middelen ten behoeve van de schade aan het museum Twente en aan het gebouw waarin de belastingdienst is gehuisvest.
Naar aanleiding van de ervaringen met de uitvoering van het INTERREG-I en INTERREG-II programma heeft de Europese Commissie besloten ook voor de periode 2000 t/m 2006 specifiek aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in het kader van het Communautair initiatief INTERREG-III. Hiertoe is vanaf 2001 een reeks, inclusief de extra benodigde apparaatskosten, van f 18,2 mln per jaar voor beschikbaar.
De minister van VROM is verantwoordelijk voor de handhaving van de regelgeving op milieugebied. Vanwege de politieke en bestuurlijke keuze voor decentralisatie en partnership tussen bestuurslagen, is binnen de Inspectie Milieuhygiëne het accent verlegd van «tweede» naar «eerstelijns toezicht».
In de praktijk is gebleken dat het tweedelijns toezicht toch op het oude peil moet worden uitgevoerd en dat er onder andere door branchegewijze controles ook op landelijk niveau gericht moet worden gewerkt aan het voorkomen of beperken van risico's voor gezondheid, milieu en veiligheid. Om tegemoet te komen aan deze zorg heeft het Kabinet besloten de structurele formatie van de Inspectie Milieuhygiëne met ingang van 2001 met 65 fte te verhogen.
Bij de opstelling van het regeerakkoord werd rekening gehouden met vertragingen in de woningproductie in de VINEX-gebieden. Op grond van dat inzicht zijn ook de bijdragen van het Rijk in de grondkosten, via het Besluit Locatie Subsidies, getemporiseerd. Aan de hand van de actuele inzichten is deze kasverschuiving nu teruggedraaid. Tot slot is een budget vrijgemaakt om tot afkoop van toekomstige subsidies voor hoogniveaurenovatie te kunnen komen.
Beleid is pas doeltreffend als het goed wordt uitgevoerd. Daarvoor zijn wetten en regels nodig, die moeten worden nageleefd. Door verschillende oorzaken gebeurt dat niet altijd. Het kan zijn dat wet- en regelgeving ondoorzichtig zijn geworden, niet meer voldoen aan hedendaagse eisen of onvoldoende aansluiten bij elders ontwikkeld beleid. Het kan ook zijn dat men zich niet aan de regels wil houden of zich daartoe niet genoodzaakt ziet. Dan wordt er onvoldoende nageleefd.
Zo'n situatie is ongewenst. De inwoners van Nederland moeten op de overheid kunnen vertrouwen. Dat geldt ook voor de uitvoering van het VROM-beleid. De VROM-inspecties hebben de taak de wet en regelgeving waar de minister van VROM het directe bevoegde gezag voor is te handhaven, te zorgen dat de handhaving door de andere overheden goed is, het signaleren en observeren van relevante ontwikkelingen en het opsporen en bestrijden van ernstige delictsvormen op VROM-gebied. Om de handhaving te versterken zullen in 2001 de inspecties Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne, samen met de Dienst Recherchezaken opgaan in één overkoepelende VROM-Inspectie. Een inspectie die in 2002 formeel van start gaat en waarbinnen de handhaving van beleid op de verschillende beleidsterrein plaatsheeft binnen één inspectieprogramma; vanuit een eenduidige strategie en meerjarenvisie op handhaving. Een inspectie met één gezicht en één stem. Een inspectie die zich puur zal richten op handhaving en niet langer tevens op beleidsontwikkeling. Een inspectie waarbinnen een goed kennismanagement wordt gevoerd; tussen medewerkers onderling maar ook tussen de inspectie en de Haagse dienst. In 2001 zal de inspectieformatie in verband met het tweedelijns toezicht worden verhoogd met 65 fte's. Samen met het expliciete accent op versterking van de handhaving, rechtvaardigt deze wijziging dit aparte hoofdstuk over de handhaving. Evenals de andere hoofdstukken, zijn hierin de activiteiten voor 2001 onderverdeeld naar de VROM-prioriteiten duurzaamheid, verscheidenheid, kwaliteit en sociale rechtvaardigheid. Daaraan is één paragraaf toegevoegd: verbetering instrumentarium. Binnen de VROM-thema's bepaalt de VROM-Inspectie haar prioriteiten op basis van de criteria leefbaarheid, gezondheid en milieu en effectiviteit van de handhaving. Daarbij houdt zij de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in het oog en richt zij haar aandacht speciaal op verzakende overheden en mogelijke gevallen van criminaliteit. De eerder gepresenteerde uitgangspunten worden vertaald naar activiteiten die met het oog op continuïteit in de uitvoering over meerdere jaren kunnen doorlopen.
Goede woningvoorraad en duurzaam bouwen
De VROM-inspectie handhaaft via tweedelijnslijnstoezicht op gemeenten de bouwregelgeving (Woningwet/Bouwbesluit) in Nederland. In dit kader wordt het onderzoek «Inspectie Bouwregelgeving» in 2001 geïntensiveerd. Dat is met name van belang voor de punten veiligheid en gezondheid. Het aantal te bezoeken gemeenten wordt verhoogd van vijftig naar honderd. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan asbest en aan brandveiligheid op woonwagenlocaties.
Gezondheidsbedreigende stoffen
In 2001 zal de Inspectie de handhaving richten op risicobeheersing van milieu- en gezondheidsbedreigende stoffen, te weten asbest, PCB's en CFK's. Met een gezamenlijke actie van de VROM Inspecties zal de naleving van het Asbestverwijderingsbesluit worden vergroot. Door versterking van regelgeving en intensivering van de handhaving wil VROM een eind maken aan de toepassing van PCB's. Het beoogde resultaat voor 2001 is naleving door ten minste tachtig procent van de gecontroleerde doelgroepen. Verder richt de aandacht zich op CFK's, met name op het voorkomen van lekverliezen bij stationaire koelinstallaties.
Om (beter) hergebruik te bevorderen, zal ook de handhaving van het Bouwstoffenbesluit aandacht krijgen. De praktijk van de uitvoering, handhaving en naleving zal in 2001 in beeld worden gebracht. Nagegaan zal worden of de uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit door gemeenten daadwerkelijk is verbeterd.
Nog onvoldoende wordt nagegaan of internationale afvaltransporten qua aard en samenstelling voldoen aan de in de vergunning gestelde eisen. Bovendien komt het steeds vaker voor dat afvalstoffen onder de vlag van secundaire grondstoffen worden geëxporteerd; het zogenoemde omkatten of omlabelen van afval. Daarom heeft de overbrenging van afval naar het buitenland de komende periode de aandacht van de VROM Inspectie. Het moet leiden tot meer dan 80% naleving bij controles van de verstrekte exportvergunningen, aanpassing van niet handhaafbare exportvergunningen voor eind 2001 en controle op aard en samenstelling van deze stromen bij export naar ACS- en niet OESO-landen. Daarnaast moet het project «Zicht op de markt» leiden tot identificering van de belangrijkste afvalstromen en tot een manier van werken, waardoor de belangrijkste afvalstromen, actoren e.d. bekend zijn; op grond hiervan kunnen dan prioriteiten worden gesteld.
Verbetering milieukwaliteit op lokaal niveau
Om de kans op blootstelling aan legionella/andere micro-organismen te verkleinen zal de Inspectie in 2001 een eerstelijnsonderzoek uitvoeren naar legionella besmetting bij de centrale levering van warmwater en of huishoudwater door energiedistributiebedrijven. Een tweede-lijnsonderzoek naar besmetting van de warm en koudwatersystemen in collectieve wooneenheden wordt opgezet in overleg met de VNG en geselecteerde gemeenten. Verder zal VROM een coordinerende rol vervullen tussen de verschillende inspectiediensten en andere overheden die worden aangewezen als toezichthouder voor drinkwaterinstallaties bij de inwerkingtreding van de tijdelijke regeling voor legionellapreventie in leidingwater. Beoogd resultaat is een aantoonbare vermindering van het aantal legionellabesmettingen. Voorts zullen bedrijven met een pesistent klachtenpatroon ( hoofdpijnbedrijven) worden aangepakt om tot een verantwoorde situatie te komen.
Tegengaan klimaatverandering en emissies
De emissie van broeikasgassen neemt grote vormen aan. Aan de bestrijding hiervan zal ook de VROM Inspectie een bijdrage leveren: er zal een toezichtsactie worden uitgevoerd op het realiseren van een optimale energie-infrastructuur bij renovatie van wijken. Ook wordt een toezichtsonderzoek gedaan naar de uitvoering van energiebesparing in vergunningen.
In internationaal verband wordt gestreefd naar samenwerkingsverbanden op handhavingsterrein. Het gaat daarbij vooral om huidige en beoogde EU-lidstaten. Doelen zijn harmonisering van de handhavingssystemen en kennisoverdracht. Voor wat betreft het aanpakken van de internationale milieucriminaliteit wordt gewerkt aan versterking van de rol van Interpol tot (deels) een «Green Interpol». De Tweede Kamer zal eind 2001 op de hoogte worden gebracht van het internationale handhavingsnetwerk.
Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke functies
Op het terrein van de ruimtelijke ordening is in 2001 het toetsen en beoordelen van te actualiseren streek- en bestemmingsplannen aan het vigerend rijksbeleid prioriteit. Zo nodig wordt overleg gevoerd met lagere overheden en worden de mogelijkheden uit de Wet Ruimtelijke Ordening gebruikt, zoals het indienen van zienswijzen, bedenkingen en beroepen en het nemen van vervangingsbesluiten. Zoals reeds in de rapportage «Activiteiten handhaving ruimtelijk beleid» is aangegeven, zal de handhaving van de Wet op de Ruimtelijke ordening in 2001 verder worden geïntensiveerd door het instellen van 54 toezichtsonderzoeken bij gemeenten met extra aandacht voor grotere gemeenten.
Aantrekkelijke fysieke woonomgeving
Op basis van het Kwaliteitshandvest Vinex stelt de VROM-inspectie een oordeel op over Vinex-locaties (zowel nieuwe uitleg als binnenstedelijk). Ook houdt de Inspectie de verstedelijkingsvoortgang en de relatie stad – ommeland in de gaten. Na monitoring geeft de Inspectie in 2001 een oordeel over uitvoering van de ISV-programma's en over de verinnerlijking van het ISV-gedachtegoed door provincies, gemeenten, corporaties en marktpartijen. Hier ligt een relatie met het Grotestedenbeleid.
Sociale cohesie in de woonomgeving
Door toezicht op de corporaties wordt gecontroleerd of toegelaten instellingen voldoen aan de vereiste prestaties. Daarbij gaat het om sociale taken, het 6e prestatieveld (Wonen-zorg) en het vormgeven van het huurdersoverleg.
Betaalbaarheid en vrije woonkeuze
De inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingswet is een nieuw startpunt voor de handhaving. Via een nulmeting zal worden bezien welke gemeenten hun verordeningen moeten ombouwen naar de nieuwe wetseisen. In het jaarlijkse Handhavingsrapport van de VROM-inspecties wordt zichtbaar gemaakt op welke gemeenten de interventies gericht zijn geweest.
Op grond van de Nota Wonen (beleidshandhaving), het Besluit Beheer Sociale Sector en de Wet op het overleg huurders verhuurder, bewaakt de VROM-inspectie de positie van de huurders. Om de positie van huurders te versterken worden verhuurders en corporaties aangesproken op grond van het BBSH.
3.6 Algemeen/Verbetering Instrumentarium
Bestuursovereenkomsten handhaving
De handhavingssamenwerking heeft een flinke impuls gekregen door de provinciale bestuursovereenkomsten. De implementatie van deze overeenkomsten is in alle provincies in volle gang. Op basis van de financieringsregeling van VROM zijn de provincies verplicht tot de opzet van een adequaat kwaliteitszorgsysteem, dat in 2001 operationeel moet zijn. Dit zal leiden tot een verdere verbetering van de handhaving op provinciaal en regionaal niveau.
De ruimtelijke-ordeningsparagraaf in de bestuursovereenkomsten zal in 2001 nader worden ingevuld.
In 2001 zullen de onderzoeken van de VROM Inspectie steeds integraler worden uitgevoerd. Dit betekent een versterking van de aanpak van de aandachtsgemeenten. Deze gezamenlijke onderzoeken zullen zich richten op de VROM-brede wet en regelgeving. In 2001 doen de VROM-inspecties bij zeventien gemeenten onderzoek naar de uitvoering van VROM-regelgeving. Hiervan moet een preventieve werking uitgaan naar de overige gemeenten. Daarnaast zal een nationaal dekkend onderzoek worden uitgevoerd, waarbij de handhavingsorganisatie op het gehele VROM terrein wordt nagelopen op o.a. het aantal personen dat met handhavingsorganisatie gemoeid is, aanwezigheid van een handhavingskader, etc. Dit onderzoek is een herhaling van het in 1998 uitgevoerde onderzoek bij 120 gemeenten, toentertijd gericht op alleen de ruimtelijke ordening.
In 2001 zal onderzoek gedaan worden naar het gedoogbeleid van andere overheden. Nazorg zal plaatshebben bij provinciale en gemeentelijk milieuvergunningen. Belangenverstrengeling als opdrachtgever (vergunningverlener) en handhaver is (2–3 petten problematiek) zal aandacht krijgen. Doel is het terugdringen van gedogen. Resultaat is aantoonbare vermindering van het aantal gedoogsituaties.
Bijzondere Opsporingsdienst VROM
VROM beschikt vanaf 2001 over een Bijzondere Opsporingsdienst (BOD) nieuwe stijl, die zich richt op de opsporing van zware criminaliteit op het VROM-terrein. In 2001 is sprake van een overgangsfase, waarin een aantal bestuurlijk minder zware criminele activiteiten overgedragen zullen worden naar andere handhavingsorganisaties.
In 2001 zal op basis van een risico-analyse prioriteit gegeven worden aan delicten met een groot politiek en maatschappelijk risico, aan de grote omvang van geldstromen en aan delicten die repressief optreden verlangen omdat bestuursrechtelijke middelen niet tot gewenst resultaat leiden. In 2001 zal het accent liggen op:
• De opsporing en bestrijding van milieucriminaliteit door het Milieu Inlichtingen- en Opsporingsteam (MIOT), een tijdelijk samenwerkingsproject tussen de Inspectie Milieuhygiëne, de Accountants Dienst en DRZ . De verwachting is dat minimaal twee strafrechtelijke onderzoeken worden uitgevoerd; daarnaast zullen maximaal tien toezichtsacties worden opgezet;
• De deelname in en de samenwerking met de Landelijke Milieugroep van het Korps Landelijke Politie Diensten, met als hoofdtaak het realiseren van een landelijke informatiepositie ten behoeve van de opsporing en bestrijding van milieucriminaliteit;
• De deelname aan enkele multidisciplinaire teams waarbij sprake is van samenloop van commune delicten en strafbepalingen van de bijzondere wetgeving;
• De opsporing en bestrijding van ernstige delicten waarbij de VROM belangen worden geschaad zoals het Project Beleggers waarbij intensief wordt gekeken naar het voorkomen en herkennen van malafide particuliere beleggers op de volkshuisvestingsmarkt;
• De ondersteuning aan de VROM inspectie naar aanleiding van de prioriteitsonderzoeken waarvan de resultaten aanleiding zijn tot het instellen van een intensief strafrechtelijk onderzoek.
4. BEDRIJFSVOERINGSPRIORITEITEN
De toelichting per begrotingsartikel heeft als gevolg van de veranderingen in de algemene beleidsmatige toelichting van de Memorie van Toelichting aan beleidsinformatie gewonnen. Daar waar in de algemene beleidsmatige toelichting de beleidsprioriteiten zijn vermeld is de nadere uitwerking en budgettaire doorwerking terug te vinden in de toelichting per begrotingsartikel. Daarnaast is de informatie over de voortgang van het beleid hierin terug te vinden.
De algemene beheersmatige toelichting vangt aan met de bedrijfsvoeringsonderwerpen die voor 2001 in het bijzonder aandacht vragen verwoord.
Na de vermelding van de vigerende budgetteringsafspraken worden voor de afzonderlijke VROM-diensten enkele grafieken gepresenteerd met het verloop van de verwachte gemiddelde bezetting gedurende de meerjarenperiode.
4.2. Bedrijfsvoeringsprioriteiten
De bedrijfsvoering van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is gericht op het doeltreffend, doelmatig en rechtmatig vaststellen, ontwikkelen en realiseren van de beleidsdoelstellingen. In deze paragraaf komen de bedrijfsvoeringsonderwerpen aan de orde.
In 2001 wordt binnen het DGVH verder gewerkt aan de aanpassing van de organisatiestructuur. Het betreft een aanpassing van de beleidskern als gevolg van de samenvoeging van de VROM-inspecties, het moderniseringstraject van de secretariaten van de huurcommissies en de gevolgen van de modernisering van de uitvoering van de huursubsidie (Eos). Deze wijzigingen werken ook door in de topstructuur van DGVH. Kern van de veranderingen is het creëren van een structuur, cultuur en werkwijze die optimaal aansluiten op de veranderende taken van DGVH.
Modernisering en verzelfstandiging Secretariaten Huurcommissie
De Hoofdafdeling Huurgeschillen (HHG) wordt momenteel gemoderniseerd met als doel een betere, meer klantgerichte dienstverlening aan de burger. Het project «Modernisering HHG» loopt behoorlijk op schema en zal naar verwachting in het voorjaar van 2001 voltooid zijn.
De afronding van het projectonderdeel automatisering krijgt een doorloop tot juni 2001 doordat in 2000 het ambitieniveau ten aanzien van klantgerichtheid en doelmatigheid van de dienstverlening is verhoogd. Overigens is het automatiseringssysteem op 1 januari 2001 reeds operationeel.
Eind 2001 wordt een eerste evaluatie verricht waarmee de gevolgen van de modernisering voor de doelmatigheid en klantgerichtheid, bijvoorbeeld de doorlooptijd van de afhandeling van klachten, in beeld worden gebracht.
In het verlengde van de modernisering wordt op dit moment een voorstel tot verzelfstandiging van de HHG-organisatie uitgewerkt. Voornaamste doel van deze verzelfstandiging is te komen tot een voor de burger inzichtelijke constructie. Tevens wordt op deze manier een meer transparante bedrijfsvoering gerealiseerd.
Het project «Eos» betreft een modernisering van de uitvoering in het kader van de Huursubsidiewet. «Eos» heeft drie doelstellingen, te weten verbetering van de efficiëntie, verhoging van de klantvriendelijkheid en verbetering van de informatievoorziening ten behoeve van de beleidsontwikkeling. De Tweede Kamer is bij brief van 14 januari 2000 nader over deze modernisering ingelicht.
Met het oog op de continuïteit en de beheersbaarheid van het veranderingsproces wordt uitgegaan van een geleidelijke invoering van het automatisch continueren. In het eerste(proef-)jaar 2000 gaat het om circa 135 000 huursubsidie-ontvangers. De resultaten zullen in het najaar van 2000 worden geëvalueerd. In 2001 zullen maximaal 500 000 huishoudens automatisch worden gecontinueerd.
Met het binnen 4 weken behandelen van de eerste aanvraag zal per 1 juli 2001 fasegewijs gestart worden. Het instellen van laagdrempelige klantcontactpunten volgt een jaar later.
Aanpassingen van de Huursubsidiewet zijn noodzakelijk om de geautomatiseerde afhandeling mogelijk te maken. De wetswijzigingen volgen de weg van de jaarlijkse aanpassing van de Huursubsidiewet. De wetstrajecten in 2001 en 2002 betreffen aanpassingen ten behoeve van de nieuwe wijze van afhandeling van eerste aanvragen en de instelling van klantcontactpunten.
In het regeerakkoord is een aantal ombuigingen bij de uitvoering van de huursubsidie afgesproken oplopend tot een bedrag van f 50 mln op jaarbasis. Het betreft hier een besparing op de uitvoeringskosten huursubsidie door een efficiëntere uitvoering. Door een reeds per 1 juli 1999 ingevoerde generieke efficiency-korting op de kostenvergoeding matigende verhuurders wordt jaarlijks f 15 mln van deze taakstelling behaald. De overige besparingen in verband met een efficiëntere uitvoering worden bereikt door de effecten van het Eos-project.
4.2.2 Het project Integratie VROM Inspecties (IVI)
In de afgelopen jaren is de samenwerking tussen de inspecties en DRZ geïntensiveerd. In 1999 is besloten de inspecties en DRZ tot een nieuwe VROM-inspectie te integreren met als leidend motief de versterking van de handhaving en het vormen van één loket in de regio. Beleid en handhaving zullen worden gescheiden, er komt een inspecteur-generaal als verantwoordelijke voor de handhaving, er komt een integraal inspectieprogramma en er zal extra aandacht worden geschonken aan de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van beleidsnota's en wet- en regelgeving.
In 2000 is het ontwerp op hoofdlijnen vastgesteld en zijn de kwartiermakers, tevens beoogde inspectieleiding aangewezen. Onder hun leiding zal in 2000 en 2001 aan de uitwerkingsfase worden gewerkt. Deze fase resulteert in een aantal plannen: een organisatie- en formatieplan, een implementatieplan, een startcultuurdocument, een integraal inspectieprogramma en een evaluatieplan. Medio 2001 vindt dan vervolgens de invoering plaats, waarna de nieuwe VROM-inspectie per 1 januari 2002 operationeel zal zijn.
De integratie biedt de mogelijkheid de handhaving te versterken door de synergie die daar van uit gaat. Dat geldt in kwantitatieve zin: synergie kan – met name bij beheer en management – capaciteit opleveren. Belangrijker is echter de synergiewinst in kwalitatieve zin. Uitwisseling van kennis en deskundigheid op het gebied van toezicht en opsporing, maar ook op technisch, juridisch en financieel terrein kan en moet tot kwaliteitsverbetering van de VROM-handhaving leiden en dat geldt ook voor geconcentreerde gebiedsgerichte handhavingacties.
Splitsing van de beleids- en handhavingstaken én de onafhankelijke positionering van de handhavingsfunctie binnen het departement met één verantwoordelijke voor handhaving maakt het mogelijk om de nieuwe VROM-inspectie te doen uitgroeien tot een organisatie met onverdeelde aandacht voor de handhaving. Een organisatie met een cultuur, gericht op handhaving van beleid en wet- en regelgeving, die daarmee een bijdrage levert aan de geloofwaardigheid van de overheid en het rechtsgevoel van de burger.
Naast nationaal ruimtelijk beleid bestaat er behoefte aan vernieuwende, wetenschappelijk gefundeerde, input voor beleidsvoorbereiding en het strategische beleid van het Kabinet. Vanuit zowel de politiek als vanuit de wetenschap worden van VROM kwalitatief hoogwaardige toekomstverkenningen, dieptestudies, monitoren, beleidsanalyses en -evaluaties van ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke opties verwacht.
Om hieraan tegemoet te komen is VROM voornemens een Ruimtelijk Planbureau op te richten. Het zal hierbij gaan om een onafhankelijk Planbureau los van de beleidsdienst, dat wil zeggen, los van de Rijksplanologishe Dienst waar de planbureaufunctie nu onderdeel van uit maakt. In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zal aan dit voornemen nader invulling worden gegeven.
Bij de uitwerking van de positionering zal rekening worden gehouden met de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in het «Protocol voor de Planbureaufunctie» dat ondertekend is door het CPB, SCP, RIVM, en RPD. Positionering van het Ruimtelijk Planbureau buiten de RPD sluit aan bij de aanbeveling ter zake van de Parlementaire Werkgroep Vijfde Nota in het eindrapport «Notie van Ruimte: Op weg naar de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening».
In 2001 zal een Werkprogramma voor het Ruimtelijk Planbureau aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In ieder geval zullen de Ruimtelijke Verkenningen, de Balans Ruimtelijke Kwaliteit en ruimtelijke ontwerpstudies met betrekking tot «de gezonde stad» daarin opgenomen zijn als planbureauprodukten die in 2001 zullen worden uitgebracht. Een onderzoeksprogramma zal deel uitmaken van het Werkprogramma.
Het Ruimtelijk Planbureau i.o. zal samen met ondermeer het Centraal Planbureau, het Sociaal en Cultureel Planbureau, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en de Advies Dienst Verkeer en vervoer werken aan de Omgevings Effecten Toets (tOETs) van de Vijfde Nota en ICES.
4.2.4 Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord via ARGUS
De uitvoering van de doelmatigheidstaakstelling uit het regeerakkoord is in 2000 voortgezet en zal in 2001 naar verwachting grotendeels kunnen worden afgerond. VROM heeft er bij de invulling van de doelmatigheidstaakstelling voor gekozen geen kaasschaaf te hanteren. In de MvT bij de begroting 2000 is gemeld, dat op basis van een efficiency-onderzoek in een 19-tal oplossingsrichtingen zestien projecten zijn gedefinieerd, welke tot de beoogde doelmatigheidsverbetering zullen leiden.
Met een programmatische aanpak ter waarborging van inhoudelijke afstemming zijn tien projecten inmiddels afgerond. Zij hebben onder meer betrekking op onderwerpen als kwaliteitsverbetering en synergiewinst op het terrein van onderzoek, verbetering van de juridische functie, synergiewinst en efficiencyverbetering bij inen externe communicatie, versterking van de inkoopfunctie, expliciete sturing en kostenbesparing op de inzet van externen alsmede efficiënte ondersteuning, coördinatie en uitvoering van internationale taken. Uitvoering van de afgeronde projecten geschiedt in de lijnorganisatie.
Een tweetal projecten zal naar verwachting op korte termijn doch uiterlijk in het voorjaar 2001 worden afgerond: de voorgenomen modernisering van de ondersteuning van de Huurcommissies en huisvestingspilots, gericht op werkplekinnovatie in de hoofdzetel van het departement.
Een aantal projecten vergt meer tijd en zal nog in 2001 doorlopen. Het gaat daarbij om:
• De integratie van de VROM-inspecties;
• Reorganisatie centrale sector;
• Het project «vraaggestuurd werken». Uitgangspunt voor dit project is, dat de interne dienstverlening op basis expliciete opdrachten van afnemers van de dienstverlening wordt uitgevoerd. Vraaggestuurd werken is – naast integraal management en resultaatgericht management – onderdeel van de VROM management filosofie. De verwachting is dat door de interne dienstverlening expliciet te koppelen aan de vraag van interne klanten, overbodige werkzaamheden afnemen, de afstand tussen leveranciers en afnemers vermindert en daardoor de communicatie verbetert. Door inzicht in de kosten van de dienstverlening te vergroten en een simpele vorm van verrekenen te introduceren, worden efficiencyverbeteringen gestimuleerd;
• Versterking van de interdepartementale samenwerking in de uitvoering van ondersteunende taken;
• Het drastisch reduceren van het aantal softwareapplicaties ten behoeve van verlaging van de beheersinspanning op dit gebied.
Financieel gezien leiden stand van zaken en voorgenomen voortzetting van het doelmatigheidsprogramma tot het volgende beeld. De financiële taakstelling vanuit het regeerakkoord, oplopend tot f 58,3 mln in 2003, heeft geleid tot een pakket voorstellen. In de begroting 2001 is op dit moment voor het jaar 2003 voorzien in concreet benoemde doelmatigheidsverbetering tot een bedrag van f 48,4 mln (incl. f 6,9 mln Rgd) en een «nog nader te verdelen» besparing (zogenaamde stalreeks) ad f 8,9 mln (art. 01.11). Met reeds ingevulde besparingen en de invulling van de stalreeks zullen zowel de taakstelling van het regeerakkoord als de gemaakte en nog te maken programma- en projectkosten op het gebied van doelmatigheidsverbetering worden gedekt. Het streven is er op gericht om de doelmatigheidstaakstelling in de begroting 2002 volledig en concreet te hebben verwerkt en de post «nog nader te verdelen» dan geheel te hebben afgebouwd.
Bij de opstelling van de openingsbalans en de verantwoording over 1999 van het agentschap Rgd zijn knelpunten geconstateerd in het financieel beheer van de Rijksgebouwendienst. Door de Rgd is een verbetertraject ingezet gericht op het oplossen van geconstateerde knelpunten, zoals het verbeteren van de administratieve organisatie en de versterking van de Interne Controle-functie. Daarnaast voorziet het verbetertraject in kennisoverdracht in de organisatie. Het plan van aanpak voor dit verbetertraject is aan de Algemene Rekenkamer aangeboden en wordt ook aan de Tweede Kamer gezonden.
In het licht van het diversiteitsbeleid ten aanzien van het personeel heeft VROM taakstellingen geformuleerd, gericht op meer vrouwen in de functieschalen 13 en hoger, een groter aandeel van arbeidsgehandicapten, hoger opgeleide allochtonen en jongeren in het personeelsbestand, en op het aanbieden van werkervaringsplaatsen voor langdurig werklozen op schaal 1 en 2.
Omdat de realisatie van de taakstelling ten aanzien van vrouwen in hogere schalen in de periode 1999 en 2000 voorspoedig verlopen is, wordt het ambitieniveau voor 2002 fors naar boven bijgesteld tot 20%. Dezelfde taakstelling zal gehanteerd worden bij het aantal vrouwen dat in het management-ontwikkelingsprogramma van het ministerie deel gaat nemen.
Om de mogelijkheid van het combineren van arbeid en zorg ook in leidinggevende functies te vergroten, zullen meer strategische functies in deeltijd worden aangeboden. Hierbij zullen acties ondernomen worden om kennisconcentratie te beperken. Met vrouwen in hogere functies, die het ministerie gaan verlaten, zullen exit-gesprekken gevoerd worden, om informatie te verkrijgen over hun vertrekredenen. Voor de groep vrouwen in lagere functieschalen zal onderzocht worden of hun loopbaanpaden extra aandacht behoeven.
Verder stelt VROM zich tot doel vrouwen in adviesraden te benoemen tot hun aandeel in die raden een omvang heeft van 50%. De komende (gedeeltelijke) wisseling van de VROM-raad biedt derhalve mogelijkheden het aantal vrouwen weer te vergroten.
Het ministerie zet zich in het aantal arbeidsgehandicapten eind 2003 5% van het personeelsbestand te laten uitmaken. Met behulp van de groeiende aanwezigheid van bemiddelingsbureaus dat zich op de markt aandient en door de intensive contacten daarmee, wordt ernaar gestreefd om in 2001 netto 32 arbeidsgehandicapten te laten instromen.
Tot nu toe voldoet VROM in het algemeen goed aan de evenredige vertegenwoordiging van minderheden in het personeelsbestand. Om evenredige vertegenwoordiging van allochtonen op functies vanaf schaal 9 te kunnen (blijven) waarborgen zullen in 2001 extra inspanningen nodig zijn op het gebied van in- en doorstroom.
Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kent sinds enkele jaren een Startersprojekt. Ook in 2001 zal de groepsgewijze werving en selectie van starters (nu jaarlijks 35, waaronder 5 rijkstrainees) worden voortgezet Dit levert een bijdrage aan de vitalisering en verjonging van het personeelsbestand en draagt bij aan de versterking van het imago en de positie op de arbeidsmarkt.
Tot slot worden jaarlijks additioneel 40 (1% van het personeelsbestand) werkervaringsplekken aangeboden, waarvan de helft vervuld wordt met langdurig werklozen op schaal 1 en 2.
De begroting 2002 zal opgezet worden als beleidsbegroting. De Voorbeeldbegroting VROM die in mei jl. aan het parlement is aangeboden geeft een indruk van de nieuwe opzet.
Consequenter dan in de huidige structuur kan, zal worden aangegeven wat VROM wil bereiken, welke instrumenten daarvoor worden ingezet en wat dat gaat kosten. Op deze wijze kan de dialoog met het parlement over beleidsprioriteiten worden verbeterd.
De «Witte Vlekken» uit de voorbeeldbegroting worden zoveel mogelijk opgevuld. Per beleidsterrein wordt bekeken welke verbeteringen in de presentatie van doelstellingen, prestaties en kosten mogelijk zijn. De informatievoorziening zal zodanig worden aangepast dat verantwoording over doelbereik, geleverde prestaties en gerealiseerde kosten mogelijk is. Om dit te bekostigen is in 2001 f 3 mln aan de begroting toegevoegd. Voor de gewijzigde artikelindeling bij het Directoraat-Generaal Milieubeheer (DGM) wordt verwezen naar het algemeen deel van de artikelsgewijze toelichting voor dit beleidsterrein.
4.2.8 De financiële informatiesystemen
Het huidige financiële systeem SBB wordt vervangen door een standaard financiële ERP-module. Hiermee wordt een begin gemaakt met de implementatie van een ERP-architectuur binnen VROM.
De overwegingen om standaard ERP-software te implementeren zijn:
• VBTB: Met behulp van ERP is een geïntegreerde opzet van de informatievoorziening te realiseren, hetgeen beter aansluit met de informatiebehoeften die uit VBTB ontstaan
• toekomstvastheid: fabrikanten van standaardsoftware volgen nieuwe ontwikkelingen en passen hun producten hierop aan. Met maatwerksoftware moeten een eigenaar daar zelf voor zorgen
• best pratices: de software is gebaseerd op best practices uit de bedrijfstak
• schaalvoordelen: meer gebruikers van standaardpakket geeft lagere ontwikkel- en exploitatiekosten. Ook de beschikbaarheid van kennis wordt gemakkelijker (denk aan rijksbrede expertisecentra)
Overeenkomstig de afspraken die in interdepartementaal verband zijn gemaakt wordt binnen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gewerkt aan de invoering van de euro. In de eerste helft van 2001 zal de realisatiefase worden afgerond en zullen de aanpassingen worden getest. Daarna zal de daadwerkelijke overgang naar de euro worden voorbereid. Eind 2001/begin 2002 zal de feitelijke overgang naar de euro plaatsvinden.
Ten aanzien van het aanpassen van de wet- en regelgeving zal in 2001 de inspanning met name gericht zijn op de regelgeving die regelmatig (meestal jaarlijks) wordt aangepast; deze is niet opgenomen in de verzamelwet c.q. -amvb. Dit betreft met name ministeriële regelingen waarbij de vastgestelde uitgangspunten zullen worden gehanteerd. Uiteindelijk moet in alle wet- en regelgeving de gulden per 1 januari 2002 zijn vervangen door de euro.
Bij de systemen is alles gericht op het realiseren van de benodigde aanpassingen in 2000 en het testen van deze aanpassingen in 2001. Bij het testen zal, daar waar relevant, veel aandacht worden besteed aan de ketenafhankelijkheden tussen systemen en objecten. Eind 2001/begin 2002 wordt in bijna alle systemen de gulden vervangen door de euro. Uitgezonderd zijn een aantal systemen waar de gulden de basisvaluta blijft en waar middels een schil om het systeem gezorgd wordt dat alle in- en output in euro's luidt.
De bedrijfsvoering van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal op een aantal punten moeten worden aangepast om de invoering van de euro mogelijk te maken. Het betreft onder andere de betaalinfrastructuur (bedrijfsrestaurant, parkeerautomaten en dergelijke), interne regelgeving, AO-handboeken, werkinstructies en formulieren. Deze zaken worden overeenkomstig de opgestelde planning in 2000/2001 afgerond en getest en zullen eind 2001 worden geïmplementeerd.
In 2001 zullen zowel intern als extern diverse activiteiten worden ontplooid met betrekking tot de voorlichting. Intern om alle VROM-medewerkers te laten weten op welke wijze met de euro wordt omgegaan en op welke wijze dit hun werk beïnvloedt. Extern om de omgeving van VROM, subsidieontvangers, mede-overheden, leveranciers en dergelijken, te laten weten op welke wijze het ministerie omschakelt en op welke wijze en op welk moment zij hiermee in aanraking komen.
Al deze activiteiten moeten eind 2001/begin 2002 leiden tot een soepele overgang naar de euro binnen VROM.
Budgetteringsafspraken zijn van kracht voor de hoofdbeleidsterreinen «Algemeen», «Ruimtelijke Ordening» en «Milieubeheer».
C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL (UITGAVEN EN VERPLICHTINGEN)
In de navolgende tabellen 2 en 4 worden per hoofdbeleidsterrein de mutaties in het totaalbeeld van de uitgaven en ontvangsten uitgesplitst naar type mutatie. De tabellen worden gevolgd door een toelichting op hoofdlijnen. In het algemeen deel van de memorie van toelichting zijn in paragraaf 2.2.1 de belangrijkste aanpassingen, met name de belangrijkste intensiveringen, reeds toegelicht. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de toelichtingen bij de afzonderlijke begrotingsartikelen.
Tabel 2: Totaalbeeld uitgaven naar type mutatie: | ||||||
(bedragen in NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Begroting 2000 | ||||||
01 Algemeen | 258 183 | 243 726 | 228 602 | 224 163 | 220 844 | |
02 Rijkshuisvesting | 158 138 | 152 246 | 112 868 | 90 827 | 99 826 | |
03 Volkshuisvesting | 6 626 529 | 5 885 235 | 5 654 752 | 5 601 992 | 5 683 649 | |
04 Ruimtelijke Ordening | 100 620 | 108 346 | 98 549 | 98 244 | 98 097 | |
05 Milieubeheer | 1 143 542 | 1 134 626 | 1 106 930 | 1 042 850 | 1 039 450 | |
Totaal Begroting 2000 | 8 287 012 | 7 524 179 | 7 201 701 | 7 058 076 | 7 141 866 | |
Mutaties 1e supletore begroting 2000: | ||||||
01 Algemeen | 66 131 | 64 669 | 63 162 | 71 055 | 79 737 | |
02 Rijkshuisvesting | 31 204 | 7 520 | 4 710 | 4 010 | 4 344 | |
03 Volkshuisvesting | 499 842 | 113 183 | 96 714 | – 80 952 | – 127 282 | |
04 Ruimtelijke Ordening | 29 838 | 16 030 | 15 573 | 14 667 | 14 741 | |
05 Milieubeheer | – 18 627 | – 55 363 | – 57 816 | – 55 217 | – 52 316 | |
Totaal 1e suppletore 2000 | 608 388 | 146 039 | 122 343 | – 46 437 | – 80 776 | |
Wijzigingen ontwerpbegroting 2001: | ||||||
Overboekingen: | ||||||
01 Algemeen | – 69 097 | – 52 013 | – 65 204 | – 68 726 | – 69 218 | |
02 Rijkshuisvesting | – 5 856 | – 8 146 | – 8 115 | – 8 716 | – 8 462 | |
03 Volkshuisvesting | 37 003 | 31 963 | 45 139 | 56 254 | 60 509 | |
04 Ruimtelijke Ordening | 1 823 | 2 204 | 2 445 | 2 419 | 2 445 | |
05 Milieubeheer | 23 739 | 16 930 | 23 072 | 28 012 | 30 540 | |
Totaal overboekingen | – 12 388 | – 9 062 | – 2 663 | 9 243 | 15 814 | |
Desalderingen: | ||||||
01 Algemeen | 13 | 13 | 13 | 13 | 13 | |
02 Rijkshuisvesting | ||||||
03 Volkshuisvesting | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
04 Ruimtelijke Ordening | 325 | 325 | 325 | 325 | 325 | |
05 Milieubeheer | ||||||
Totaal desalderingen: | 338 | 338 | 338 | 338 | 338 | |
Generale mutaties | ||||||
01 Algemeen | 4 300 | 4 800 | 2 800 | 1 800 | 700 | |
02 Rijkshuisvesting | – 37 | – 994 | 4 014 | 33 886 | 2 846 | |
03 Volkshuisvesting | 311 | 53 450 | 56 050 | 56 300 | 103 900 | |
04 Ruimtelijke Ordening | 18 160 | 18 160 | 18 160 | |||
05 Milieubeheer | – 255 | 126 470 | 124 970 | 125 225 | 125 225 | |
Totaal generale mutaties | 4 319 | 183 726 | 205 994 | 235 371 | 250 831 | |
Specifieke mutaties | ||||||
01 Algemeen | 4 125 | – 5 311 | 9 102 | 4 599 | – 2 953 | |
02 Rijkshuisvesting | 180 | – 4 000 | ||||
03 Volkshuisvesting | 490 | – 14 416 | – 14 073 | – 11 167 | – 13 153 | |
04 Ruimtelijke Ordening | 6 134 | 23 970 | 6 071 | 7 059 | 7 816 | |
05 Milieubeheer | – 10 891 | – 192 | – 1 049 | – 440 | 8 341 | |
05 Milieubeheer HGIS-deel | 1 127 | 200 207 | 300 207 | 207 | 207 | |
Totaal specifieke mutaties | 1 165 | 200 258 | 300 258 | 258 | 258 | |
Totaal mutaties ontwerpbegroting | – 6 566 | 375 260 | 503 927 | 245 210 | 267 241 | |
Ontwerpbegroting 2001 | ||||||
01 Algemeen | 263 655 | 255 884 | 238 475 | 232 904 | 229 123 | 235 171 |
02 Rijkshuisvesting | 183 629 | 146 626 | 113 477 | 120 007 | 98 554 | 97 406 |
03 Volkshuisvesting | 7 164 175 | 6 069 415 | 5 838 582 | 5 622 427 | 5 707 623 | 5 624 631 |
04 Ruimtelijke Ordening | 138 740 | 150 875 | 141 123 | 140 874 | 141 584 | 142 974 |
05 Milieubeheer | 1 138 635 | 1 422 678 | 1 496 314 | 1 140 637 | 1 151 447 | 1 218 697 |
Totaal Ontwerpbegroting 2001 | 8 888 834 | 8 045 478 | 7 827 971 | 7 256 849 | 7 328 331 | 7 318 879 |
De verlaging bij beleidsterrein «Algemeen» heeft voornamelijk betrekking op de verdeling van de Loon- en Prijsbijstelling 2000 over de VROM begroting. Bij «Algemeen» heeft dat per saldo een verlaging tot gevolg en bij de andere beleidsterreinen een verhoging.
De overige overboekingen van en naar andere ministeries zijn in het navolgende staatje naar ministerie gespecificeerd.
Tabel 3: Bedragen in NLG1000 | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Hoge Colleges van Staat (HCvS) | – 500 | ||||
Buitenlandse Zaken | – 23 | – 23 | – 23 | – 23 | – 23 |
Justitie | – 4 738 | – 4 738 | – 4 738 | – 4 738 | – 4 738 |
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | – 2 213 | – 1 090 | – 1 319 | – 1 491 | – 1 160 |
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | – 672 | – 672 | – 672 | – 672 | – 672 |
Financiën | – 2 636 | – 2 636 | – 2 636 | – 2 636 | – 2 636 |
Defensie | – 57 | – 57 | – 57 | – 57 | – 57 |
Verkeer en Waterstaat | – 751 | – 6 511 | – 7 006 | – 906 | – 906 |
Economische Zaken | – 379 | 4 782 | 11 990 | 17 968 | 21 708 |
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij | – 2 870 | – 2 870 | – 2 870 | – 2 870 | – 370 |
Sociale Zaken en Werkgelegenheid | 2 974 | 4 776 | 4 691 | 4 691 | 4 691 |
Volksgezondheid, Welzijn en Sport | – 523 | – 523 | – 523 | – 523 | – 523 |
Financiën: Aanvullende Post | |||||
– uitvoeringskosten DOA | 500 | 500 | 500 | 500 | |
Totaal van/naar andere ministeries | – 12 388 | – 9 062 | – 2 663 | 9 243 | 15 814 |
Van beleidsterrein 02 Rijkshuisvesting zijn naar alle hiergenoemde ministeries (met uitzondering van HCvS) de servicebudgetten voor huurpanden overgeboekt. Er hebben tevens enkele kleine correcties op huisvestingsbudgetten plaatsgevonden. In totaal gaat het hierbij om ruim f 11 mln per jaar.
De overboeking naar de HCvS is bestemd voor de uitvoering van case-studies ten behoeve van de 5e Nota R.O. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft een bijdrage van 3 x circa f 0,2 mln ontvangen voor het project «Korte Ritten», voor geluidisolatie bij het vliegveld Beek f 4,8 mln en voor sanering waterbodems in totaal f 7,5 mln. Laatstgenoemd bedrag is bestemd voor subsidiëring van lagere overheden. Van het ministerie van Economische Zaken heeft VROM gelden overgeboekt gekregen uit oogpunt van internalisering energiebesparingsbudgetten.
Naar het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is voor de jaren 2000 t/m 2003 f 2,5 mln per jaar overgeboekt voor het project NME21/leren voor duurzaamheid.
Van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Kernfysische Dienst overgekomen naar het ministerie van VROM. De budgettaire overheveling bedroeg in 2000 f 3,1 mln en in de jaren daarna circa f 4,8 mln. Voor de uitvoeringskosten verbonden aan de regeling voor «Duurzame ondernemersaftrek» is uit de aanvullende post 4 x f 0,5 mln aan de VROM-begroting toegevoegd.
De hogere uitgaven bij de RPD zijn een gevolg van detacheringen van RPD personeel bij onderzoeksinstituten en dergelijke waarvoor een vergoeding wordt ontvangen. De lege werkplekken worden opgevuld met uitzendkrachten of externen.
Wegens vertraging bij de uitvoering in 1999 is bij «Rijkshuisvesting» voor de jaren 2001 en 2002 respectievelijk f 4 en f 3 mln beschikbaar gekomen voor monumenten. Voor asbestsanering in inputpanden is voor de jaren 2001 t/m 2004 in totaal f 9 mln toegevoegd. Voorts zijn de huisvestingswensen van het Koninklijk Huis, het ministerie van AZ en de Hoge Colleges van Staat geactualiseerd en is de programmering aangepast. De totale toevoeging hiervoor bedraagt f 23,9 mln.
Bij «Volkshuisvesting» heeft de verhoging betrekking op de artikelen 03.16 «Subjectsubsidies», onder andere voor aanpassing van de huursubsidiegrenzen en de nieuwe vreemdelingenwet, en 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing», voor innovatieve sociale flankerende maatregelen van de Nota wonen. Ten behoeve van het Communautair initiatief Interreg III is vanaf 2002 f 18,2 mln toegevoegd bij «Ruimtelijke Ordening».
De verhoging bij «Milieubeheer» betreft een structurele reeks van f 115 mln voor de extra milieudruk tengevolge van de hogere dan in het regeerakkoord verwachte economische groei. Tevens is ten behoeve van de intensivering van de handhaving circa f 10 mln vanaf 2001 toegevoegd. Verder is bij «Algemeen» een reeks gestald als bijdrage in de kosten van de vuurwerkramp te Enschede.
Als het HGIS-deel van de mutaties bij «Milieubeheer» buiten beschouwing wordt gelaten sluit het beeld van de specifieke mutaties (met in begrip van de specifieke mutaties bij de ontvangsten) voor geheel VROM op nul. De verschuivingen die zich voordoen tussen de beleidsterreinen hebben onder andere betrekking op zaken die in de 1e suppletore begroting nog niet geheel waren afgerond. De verhoging bij «Ruimtelijke Ordening» heeft betrekking op de bijdrage voor de Interreg-programma's IIIB en IIIC waarbij voor de jaren 2000 en 2001 waarvoor een deel van de prijsbijstelling 2000 is gebruikt. Dit is tevens de verklaring voor de verlaging in 2001 bij beleidsterrein «Algemeen».
Om het totaal van de specifieke mutaties ook per jaar op nul te laten sluiten was een kasverschuiving nodig die is opgenomen bij «Milieubeheer» op artikelonderdeel 05.16.01 «Bodem». Bij «Milieubeheer HGIS-deel» is in de jaren 2001 en 2002 respectievelijk f 200 en f 300 mln opgenomen voor Clean Development Mechanism.
Tabel 4: Totaalbeeld ontvangsten naar type mutatie | ||||||
(bedragen in NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Begroting 2000 | ||||||
01 Algemeen | 31 937 | 33 287 | 35 290 | 35 331 | 35 331 | |
02 Rijkshuisvesting | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
03 Volkshuisvesting | 141 457 | 137 237 | 98 437 | 77 337 | 76 530 | |
04 Ruimtelijke Ordening | 398 | 398 | 398 | 398 | 398 | |
05 Milieubeheer | 80 802 | 95 429 | 34 229 | 7 229 | 7 229 | |
Totaal begroting 2000 | 254 594 | 266 351 | 168 354 | 120 295 | 119 488 | |
Mutaties 1e suppletore begroting 2000 | ||||||
01 Algemeen | 1 614 | 1 545 | 1 545 | 1 545 | 1 545 | |
03 Volkshuisvesting | 8 406 | 53 017 | 99 731 | 500 | – 6 100 | |
04 Ruimtelijke Ordening | ||||||
05 Milieubeheer | 22 624 | 36 000 | 4 500 | 4 500 | 4 500 | |
Totaal 1e suppletore 2000 | 32 644 | 90 562 | 105 776 | 6 545 | – 55 | |
Wijzigingen ontwerpbegroting 2001: | ||||||
Overboekingen: | ||||||
05 Milieubeheer | 1 400 | 1 400 | 1 400 | 1 400 | ||
Desalderingen: | ||||||
01 Algemeen | 13 | 13 | 13 | 13 | 13 | |
04 Ruimtelijke Ordening | 325 | 325 | 325 | 325 | 325 | |
Totaal desalderingen | 338 | 338 | 338 | 338 | 338 | |
Specifieke mutaties: | ||||||
01 Algemeen | 38 | 51 | 51 | 51 | 51 | |
Totaal specifieke mutaties | 38 | 51 | 51 | 51 | 51 | |
Totaal mutaties ontwerpbegroting 2001: | 376 | 1 789 | 1 789 | 1 789 | 1 789 | |
Ontwerpbegroting 2001 | ||||||
01 Algemeen | 33 602 | 34 896 | 36 899 | 36 940 | 36 940 | 36 940 |
03 Volkshuisvesting | 149 863 | 190 254 | 198 168 | 77 837 | 70 430 | 69 574 |
04 Ruimtelijke Ordening | 723 | 723 | 723 | 723 | 723 | 723 |
05 Milieubeheer | 103 426 | 132 829 | 40 129 | 13 129 | 13 129 | 13 129 |
Totaal ontwerpbegroting 2001 | 287 614 | 358 702 | 275 919 | 128 629 | 121 222 | 120 366 |
Van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Kernfysische Dienst overgekomen naar het ministerie van VROM. De daarmee verband houdende ontvangsten worden met ingang van 2001 op de begroting van VROM geraamd en verantwoord.
De hogere ontvangsten bij de RPD zijn een gevolg van detacheringen van RPD personeel bij onderzoeksinstituten en dergelijke. Tegenover de hogere ontvangsten staan hogere uitgaven omdat de lege werkplekken worden opgevuld met uitzendkrachten of externen.
2. Ontwikkeling uitgaven en ontvangsten (Horizontale toelichting)
De ontwerpbegroting 2001 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geeft meerjarig een dalende tendens weer. Ten opzichte van de begroting 2000 is deze daling enigszins afgevlakt. De volgende grafiek geeft voor de begroting 2000 en de ontwerpbegroting 2001 de meerjarige reeksen weer.
Grafiek 1 Vergelijking uitgaven begroting 2000 versus ontwerpbegroting 2001
De vergelijking binnen de ontwerpbegroting 2001 tussen de jaren 2000 en 2005 laat in totaal een daling zien van circa f 1,6 mld. Dit dalend verloop doet zich met name voor op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting dat de grootste daling (circa 98% van de f 1,6 mld) laat zien.
Dit wordt met name veroorzaakt door de aflopende reeks van uitgaven voor de afkoop van de jaarlijkse bijdragen aan beleggers, particulieren en niet-winst beogende instellingen (de bruteringsoperatie in het kader van de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting). De daling wordt overigens vergroot vanwege de toevoegingen in 2000 die in grafiek 2 worden toegelicht. De hoofdbeleidsterreinen Algemeen en Rijkshuisvesting-input laten een geringe daling zien respectievelijk 2 en 6%. Het hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening blijft nagenoeg onveranderd terwijl het hoofdbeleidsterrein Milieu daarentegen een stijging laat zien van 5%.
Grafiek 2 Verschillen tussen de beschikbare bedragen per hoofdbeleidsterrein
Deze grafiek laat per jaar de toe- en afname zien per dienst tussen de begroting 2000 en de ontwerpbegroting 2001. Voor de jaren 2000 t/m 2003 ontbreekt het beleidsterrein Algemeen aangezien de mutaties tussen de beide begrotingen te klein zijn.
De ontwerpbegroting 2001 van het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting voor het jaar 2000 laat ten opzichte van de begroting 2000 voor het jaar 2000 een scherpe stijging te zien. Dit wordt op hoofdlijnen veroorzaakt door de afkoop van subsidies Hoogniveau renovaties (HNR) ad circa f 262 mln, de terugboeking van de temporisering BLS-subsidies ad f 50 mln en de aanvullende bijdrage voor Lelystad ad f 30 mln. De daling in later jaren wordt met name verklaard door de meerjarige verlaging van f 24 mln per jaar als gevolg van de afkoopregeling voor de HNR. Het hoofdbeleidsterrein Milieu laat in deze ontwerpbegroting 2001 vanaf 2001 een stijging zien ten opzichte van de beschikbare begrotingsbedragen uit de begroting 2000. Met name de additionele middelen ter bestrijding van de toegenomen economische druk op het milieu verklaren deze toename.
Grafiek 3 Vergelijking ontvangsten begroting 2000 versus ontwerpbegroting 2001
De incidentele toename van de ontvangstenramingen voor 2001 en 2002 wordt per saldo met name verklaard door de terugvordering DKP-bijdragen in verband met de afkoop van de Niet-winst-beogende instellingen (NWI's) en de verschuiving van vinex middelen 1999 naar 2000. Deze mutaties zijn al in de 1e suppletore begroting 2000 nader toegelicht.
3. Kengetallen personeel en materieel
In de hierna opgenomen grafieken zijn de kengetallen «Loonmiddelsom ambtelijk personeel» en «Verwachte gemiddelde bezetting ambtelijk personeel» geclusterd naar dienst weergegeven. De afzonderlijke kengetallen staan vermeld bij de artikelen «Personeel en Materieel».
Grafiek 5 Verwachte gemiddelde bezetting
01.01 Personeel en materieel centrale directies
De doelstelling van de Centrale Sector is ondersteuning geven aan de departementsleiding en de VROM-diensten. Ten behoeve van deze ondersteuning is een aantal directies en organisatie-onderdelen operationeel, te weten de concernstaf, de expert- en gemeenschappelijke diensten en de interne ondersteuning van de Centrale Sector.
De concernstaf levert de departementsleiding beleid en advies op gebied van strategie en control. De expertdiensten leveren gespecialiseerde producten en diensten aan de VROM-beleidsonderdelen. De interne ondersteuning betreft activiteiten op gebied van control, advisering en uitvoering. De gemeenschappelijke diensten leveren VROM-breed gestandaardiseerde producten en diensten. Deze onderdelen worden verantwoord onder artikel 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen».
Operationele doelstellingen Centrale Sector
De stafonderdelen van de Centrale Sector werken aan de volgende operationele doelstellingen:
1. Strategie: het doen van voorstellen aan departementsleiding met betrekking tot het bereiken van de VROM-doelstellingen, de wijze waarop deze worden gerealiseerd en de interne organisatie;
2. Kaderstelling en toetsing: het verschaffen van voldoende zekerheid dat de overeengekomen doelstellingen binnen de gestelde voorwaarden worden gerealiseerd en de belangrijke risico's worden beheerst;
3. Leveren gespecialiseerde kennis: het leveren van gespecialiseerde diensten en producten aan de VROM-organisatie op een kwalitatief hoog niveau;
4. Beheer: het verrichten van beheersmatige taken op piofah-gebied ten behoeve van de Centrale Sector.
De taken om deze doelstellingen te verwezenlijken worden op het onderhavige artikel 01.01 verantwoord.
De sturing binnen het ministerie vindt meer en meer op basis van output plaats. Tijdens de jaarplancyclus bij VROM wordt de output geformuleerd en getoetst. Uitgangspunt van de jaarplancyclus is resultaatgericht management, waarbij een koppeling is aangebracht tussen resultaten, producten en middelen. Belangrijk hierbij is tevens de verdere ontwikkeling van prestatie-indicatoren en kengetallen. Hiermee kan een extra dimensie worden toegevoegd aan het beheer.
Naast de operationele doelstellingen levert de Centrale Sector een bijdrage aan de volgende taakstellingen;
– doorstroom van vrouwen naar schaal 13 en hoger
– instroom arbeidsgehandicapten (Wet REA)
– implementeren van VROM-brede milieuzorg
– ontwikkelingen ICT-technologie waaronder intra- en internet
– instroom jonge academici (starters)
– creëren van additionele werkgelegenheid om werkervaring op te doen
– terugdringen van ziekteverzuim door ARBO-activiteiten
– het beperken van instroom personeel in de wachtgeldregelingen
– implementeren van de meerjarige taakstellingen uit het regeerakkoord
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 78 032 | 76 472 | 75 345 | 75 130 | 75 130 | |
1e suppletore begroting 2000 | 3 898 | 2 966 | 2 129 | 2 129 | 2 679 | |
Nieuwe wijzigingen | 3 954 | 3 456 | 3 401 | 3 306 | 3 286 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 85 884 | 82 894 | 80 875 | 80 565 | 81 095 | 81 456 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 38 972 | 37 616 | 36 699 | 36 559 | 36 799 | 36 963 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 78 032 | 76 472 | 75 345 | 75 130 | 75 130 | |
1e suppletore begroting 2000 | 4 750 | 2 966 | 2 129 | 2 129 | 2 679 | |
Nieuwe wijzigingen | 3 954 | 3 456 | 3 401 | 3 306 | 3 286 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 86 736 | 82 894 | 80 875 | 80 565 | 81 095 | 81 456 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 39 359 | 37 616 | 36 699 | 36 559 | 36 799 | 36 963 |
In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:
(bedragen in NLG1000) | ||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | |
Euro | 60 | 329 | 329 | 269 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
01.01 | Ambtelijk personeel | 61 133 | 62 801 | 61 595 | 60 569 | 60 337 | 60 934 | 60 967 | |
01.02 | Overige personele uitgaven | 2 611 | 7 610 | 2 682 | 2 639 | 2 206 | 2 188 | 2 188 | 2 188 |
01.03 | Post-actieven | 2 994 | 2 468 | 2 309 | 2 307 | 2 307 | 2 307 | 2 307 | |
01.06 | Algemene materiële uitgaven | 3 401 | 16 566 | 14 436 | 13 627 | 13 077 | 12 934 | 12 867 | 13 195 |
01.07 | Automatiseringsuitgaven | 690 | 4 135 | 3 497 | 2 724 | 2 716 | 2 799 | 2 799 | 2 799 |
Totaal | 6 702 | 92 438 | 85 884 | 82 894 | 80 875 | 80 5 65 | 81 095 | 81 456 | |
Uitgaven: | |||||||||
01.01 | Ambtelijk personeel | 61 133 | 62 801 | 61 595 | 60 569 | 60 337 | 60 934 | 60 967 | |
01.02 | Overige personele uitgaven | 6 513 | 2 682 | 2 639 | 2 206 | 2 188 | 2 188 | 2 188 | |
01.03 | Post-actieven | 2 994 | 2 468 | 2 309 | 2 307 | 2 307 | 2 307 | 2 307 | |
01.06 | Algemene materiële uitgaven | 14 500 | 15 236 | 13 627 | 13 077 | 12 934 | 12 867 | 13 195 | |
01.07 | Automatiseringsuitgaven | 5 377 | 3 549 | 2 724 | 2 716 | 2 799 | 2 799 | 2 799 | |
Totaal | 90 517 | 86 736 | 82 894 | 80 875 | 80 565 | 81 095 | 81 456 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Loonbijstelling 2000 | 1 742 | 1 859 | 1 782 | 1 739 | 1 786 |
b. Prijsbijstelling 2000 | 1 943 | 1 343 | 1 745 | 1 693 | 1 626 |
Specifieke mutaties: | |||||
c. Aanpassing als gevolg efficiency en synergie effecten | – 125 | – 350 | |||
d. Invulling taakstelling regeerakkoord internationale VROM-taken | – 45 | – 45 | – 45 | – 45 | – 45 |
e. Naar 05.01 i.v.m. instelling Bedrijfsbureau Buitenland | – 39 | – 51 | – 51 | – 51 | – 51 |
f. Naar 01.02 i.v.m. aandeel gemeenschappelijke uitgaven ICT en opleidingen | – 70 | – 30 | – 30 | – 30 | – 30 |
– Niet beleidsrelevant | 548 | 730 |
ad c.
Binnen VROM heeft besluitvorming plaatsgevonden over uitbreiding van de handhavingsfunctie. Compensatie voor de uitbreiding zal worden geboden door de verschillende VROM-diensten. Bovenstaande mutatie is het aandeel van de Centrale Sector en betreft een herschikking bij de Centrale Directie Recherche Zaken als gevolg van efficiency en synergie effecten in verband met de samenvoeging van de Inspecties.
Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatie-onderzoek
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Centrale directies» in fte's | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerpbegroting 2000 | 510,0 | 480,3 | 473,3 | 471,3 | 471,3 | ||
1e suppletore begroting 2000 | 7,2 | 6,7 | 6,7 | 6,7 | 6,7 | ||
Nieuwe wijzigingen: | |||||||
a. Correctie taakstelling regeerakkoord | 3,8 | 8,5 | 11,5 | 11,5 | 11,5 | ||
b. Correctie naar gemiddelde bezetting | – 0,6 | – 0,7 | 0,7 | 0,2 | 0,2 | ||
Ontwerpbegroting 2001 | 548,6 | 520,4 | 494,8 | 492,2 | 489,7 | 489,7 | 489,7 |
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000 | 108,6 | 110,7 | 116,5 | 115,8 | 114,9 | 114,9 | 114,9 |
ad a.
Er heeft een correctie plaatsgevonden van het aantal fte's dat zou worden ingeleverd in het kader van de efficiencymaatregelen Taakstellingen regeerakkoord. Door een aantal directies is gekozen voor bezuiniging op de apparaatskosten in plaats van fte's. De dekking is uit materiële artikelonderdelen van directies gefinancierd door middel van herschikkingen binnen de apparaatskosten als alternatieve financiering.
De loonmiddelsom is tot stand gekomen door het budget van artikelonderdeel 01.01.01 «Ambtelijk Personeel» te corrigeren met reserveringen en projecten en dit bedrag te delen door de gemiddelde bezetting. De stijging van de loonmiddelsom in 2001, ten opzichte van 2000, wordt veroorzaakt doordat de samenstelling van het personeelsbestand wijzigt, omdat projecten met relatief lager ingeschaalde medewerkers aflopen en nieuwe projecten worden gestart met hoger ingeschaalde medewerkers.
Overzicht personeelssterkte SG-reserve (aantallen fte's) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerpbegroting 2000 = | 6,0 | 9,0 | 11,0 | 13,0 | 13,0 | |
Ontwerpbegroting 2001 | 6,0 | 9,0 | 11,0 | 13,0 | 13,0 | 13,0 |
De Wachtgeldgarantieregeling 1987 geeft een dalende tendens weer als gevolg van te verwachten uitstroom naar pensioenregelingen. Het gaat hier om een oude regeling waar geen instroom meer op plaatsvindt. Bij het Rijkswachtgeldbesluit 1959 wordt een stabiel saldo van inen uitstroom van één persoon per jaar verwacht.
Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Wachtgeldgarantieregeling 1987 | 638 | 350 | 210 | 100 | 100 | 100 | |
Rijkswachtgeldbesluit 1959 | 2 162 | 1 686 | 1 667 | 1 775 | 1 775 | 1 775 | |
Overige uitkeringsregelingen | 86 | 332 | 332 | 332 | 332 | 332 | |
Overige kosten flankerend beleid | 108 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | |
Totaal | 2 994 | 2 468 | 2 309 | 2 307 | 2 307 | 2 307 | 2 307 |
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 en wachtgeldbesluit 1959 | |||||||
Begin van het jaar | 38 | 38 | 38 | 36 | 35 | 34 | 33 |
Geraamde instroom | 0 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Geraamde uitstroom | 0 | 1 | 3 | 2 | 2 | 2 | 2 |
Eind van het jaar | 38 | 38 | 36 | 35 | 34 | 33 | 32 |
De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in NLG1) | ||
Realisatie 1999 | Ontwerpbegroting 2000 | Ontwerpbegroting 2001 |
11 004 | 12 846 | 12 200 |
Het totaal aan persoonsgebonden uitgaven bedraagt in 2001 circa 44% van de totale materiële uitgaven. De uitgaven hebben betrekking op de reis- en verblijfkosten, opleidingskosten en representatiekosten. De lichte daling wordt veroorzaakt door lagere gemiddelde opleidingskosten benodigd voor het Startersproject in 2001.
01.02 Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen
Op het onderhavige artikel worden de uitgaven van de gemeenschappelijke diensten en voorzieningen van VROM geraamd en verantwoord. Deze eenheden leveren gemeenschappelijke diensten (shared services) die voor alle VROM diensten beschikbaar zijn.
Operationele beleidsdoelstellingen
De budgetten van de gemeenschappelijke diensten en voorzieningen zijn/worden deels gevoed vanuit de overige VROM-diensten. Indien beleidswijzigingen optreden worden de budgettaire gevolgen, afhankelijk van het betreffende beleidsveld, volgens een bepaalde verdeelsleutel over de VROM-diensten omgeslagen of verrekend naar mate van het gebruik. Het gaat hierbij om een veelheid aan taken en voorzieningen ter bevordering van de bedrijfsvoering van VROM; waaronder:
• Zorg dragen voor een adequate huisvesting van de VROM-medewerkers, inclusief technisch beheer van gebouwen en installaties;
• Op peil houden van het voorzieningenniveau van de catering, beveiliging, schoonmaak en post en print;
• In stand houden en verbeteren van de dienstverlening, infrastructuur en de informatie- en communicatietechnologie (ICT) VROM;
• Bijhouden van het milieuzorgsysteem VROM volgens de ISO 14001 norm;
• Zorg dragen voor een toereikende informatie en kennishuishouding VROM, waaronder een goed geoutilleerde bibliotheek en (elektronisch) toegankelijke archieven;
• Ontwikkelen van opleidings- en leerprogramma's en de advisering daarover;
• Uitvoeren van formatie advieswerk;
• Ondersteunen van het VROM loopbaan, aanname en vacaturebeleid;
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 142 012 | 139 775 | 138 755 | 137 301 | 139 242 | |
1e suppletore begroting 2000 | 510 | – 189 | – 127 | – 128 | – 128 | |
Nieuwe wijzigingen | 2 435 | – 601 | 497 | 486 | 499 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 144 957 | 138 985 | 139 125 | 137 659 | 139 613 | 140 548 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 65 779 | 63 069 | 63 132 | 62 467 | 63 354 | 63 778 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 150 368 | 147 797 | 143 185 | 142 561 | 139 242 | |
1e suppletore begroting 2000 | 510 | – 189 | – 127 | – 128 | – 128 | |
Nieuwe wijzigingen | 2 342 | – 601 | 497 | 486 | 499 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 153 220 | 147 007 | 143 555 | 142 919 | 139 613 | 140 548 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 69 528 | 66 709 | 65 142 | 64 854 | 63 354 | 63 778 |
In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:
(bedragen in NLG1000) | ||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | |
Euro | 314 | 3 179 | 3 375 | 900 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
02.01 | Ambtelijk personeel | 18 384 | 16 358 | 16 309 | 16 329 | 16 318 | 16 331 | 16 341 | |
02.02 | Overige personele uitgaven | 12 768 | 33 974 | 26 397 | 20 822 | 19 170 | 19 526 | 19 765 | 19 765 |
02.03 | Post-actieven | 461 | 279 | 281 | 281 | 281 | 281 | 281 | |
02.06 | Algemene materiële uitgaven | 14 209 | 35 357 | 28 146 | 26 864 | 30 914 | 27 127 | 28 464 | 29 389 |
02.07 | Automatiseringsuitgaven | 32 640 | 17 957 | 12 404 | 15 490 | 12 704 | 14 680 | 18 164 | 18 164 |
02.08 | Huisvestingskosten aan agentschap RGD | 96 | 57 051 | 61 373 | 59 219 | 59 727 | 59 727 | 56 608 | 56 608 |
Totaal | 59 713 | 163 184 | 144 957 | 138 985 | 139 125 | 137 659 | 139 613 | 140 548 | |
Uitgaven: | |||||||||
02.01 | Ambtelijk personeel | 18 384 | 16 358 | 16 309 | 16 329 | 16 318 | 16 331 | 16 341 | |
02.02 | Overige personele uitgaven | 32 849 | 26 397 | 20 822 | 19 170 | 19 526 | 19 765 | 19 765 | |
02.03 | Post-actieven | 461 | 279 | 281 | 281 | 281 | 281 | 281 | |
02.06 | Algemene materiële uitgaven | 33 032 | 31 006 | 29 237 | 28 314 | 28 427 | 28 464 | 29 389 | |
02.07 | Automatiseringsuitgaven | 32 232 | 17 807 | 21 139 | 19 734 | 18 640 | 18 164 | 18 164 | |
02.08 | Huisvestingskosten aan agentschap RGD | 56 954 | 61 373 | 59 219 | 59 727 | 59 727 | 56 608 | 56 608 | |
Totaal | 173 912 | 153 220 | 147 007 | 143 555 | 142 919 | 139 613 | 140 548 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Loonbijstelling 2000 | 468 | 519 | 497 | 486 | 499 |
b. Prijsbijstelling 2000, aandeel huisvestingkosten | 1 130 | 850 | 1 240 | 1 240 | 1 240 |
Specifieke mutaties: | |||||
c. Van VROM-diensten i.v.m. aandeel gemeenschappelijke uitgaven ICT en opleidingen | 387 | 167 | 167 | 167 | 167 |
d. Van 05.01 t.b.v. VROM-brede dienstverlening, standaard service level NIVRO | 489 | ||||
e. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord modernisering huurcommissies (besparing huisvestingskosten) | – 1 900 | – 1 900 | – 1 900 | – 1 900 | |
f. Van 02.01 i.v.m. uitboeken door Rgd van het servicebudget huurpanden | 306 | 306 | 306 | 306 | 306 |
– Niet beleidsrelevant | – 548 | – 730 | |||
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
g. Van 05.01 i.v.m. overname filetransfer extractiebestanden | |||||
Verplichtingen | 203 | 187 | 187 | 187 | 187 |
Uitgaven | 110 | 187 | 187 | 187 | 187 |
Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Gemeenschappelijke diensten» in fte's | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerpbegroting 2000 | 203,4 | 202,9 | 198,9 | 198,9 | 198,9 | ||
1e suppletore begroting 2000 | – 2,0 | – 1,5 | – 1,5 | – 1,5 | – 1,5 | ||
Nieuwe wijzigingen: | |||||||
a. Tijdelijke uitbreiding VROM opleidingscentrum | 1,0 | ||||||
Ontwerpbegroting 2001 | 213,0 | 202,4 | 201,4 | 197,4 | 197,4 | 197,4 | 197,4 |
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000 | 86,3 | 80,9 | 80,9 | 82,7 | 82,7 | 82,7 | 82,7 |
Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Wachtgeldgarantieregeling 1987 | 19 | 20 | 20 | 20 | 20 | 20 | |
Rijkswachtgeldbesluit 1959 | 325 | 199 | 201 | 201 | 201 | 201 | |
Overige uitkeringsregelingen | 7 | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 | |
Overige kosten flankerend beleid | 110 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | |
Totaal | 461 | 279 | 281 | 281 | 281 | 281 | 281 |
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 en wachtgeldbesluit 1959 | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Begin van het jaar | 11 | 9 | 7 | 6 | 5 | 4 | |
Geraamde instroom | 0 | 0 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
Geraamde uitstroom | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 1 | |
Eind van het jaar | 9 | 7 | 6 | 5 | 4 | 4 | 4 |
Huisvestingsuitgaven per fte ambtelijk personeel | |||
Realisatie 1999 | Herziene raming 2000 | Ontwerpbegroting 2001 | |
raming in NLG 1mln | 71,1 | 76,1 | 75,6 |
aantal fte | 3 937 | 4 008 | 3 945 |
huisvestingsuitgaven per fte (in NLG1) | 18 059 | 18 987 | 19 164 |
De huisvestingsuitgaven zijn te verdelen in huren en technisch beheer van gebouwen en installaties, artikelonderdeel 02.08 en overige huisvestingskosten, artikelonderdeel 02.06. Onder overige huisvestingskosten wordt verstaan «energiekosten, schoonmaak en kleinonderhoud». Het betreft het totale budget van artikelonderdeel 02.08. Het aandeel overige huisvestingskosten bedraagt in 2000 49% en in 2001 51% van het totale materiële budget, artikelonderdeel 02.06. Het kengetal geeft weer welke kosten voor het gehele ministerie per fte verbonden zijn aan huisvesting.
Automatiseringsuitgaven (GDI/NIVRO) per fte | |||
Realisatie 1999 | Herziene raming 2000 | Ontwerpbegroting 2001 | |
raming in NLG 1mln | 51,5 | 42,2 | 40,0 |
aantal fte | 3 937 | 4 008 | 3 945 |
uitgaven per fte (in NLG1) | 13 081 | 10 529 | 10 139 |
Het kengetal geeft weer welke uitgaven per fte voor VROM worden gedaan ten behoeve van ICT via de Nieuwe Infrastructuur VROM (NIVRO). Het betreft het totaal beschikbare budget. Hierin zijn begrepen alle uitgaven voor inhuur externen, materieel, exploitatie, beheer, onderhoud van systemen NIVRO, werkplekautomatisering en alle infrastructurele voorzieningen. Het verschil tussen 1999 en 2000 wordt met name veroorzaakt door millennium- uitgaven. Voor 2001 wordt evenals voor 2000 uitgegaan van een bedrag van f 40 mln.
Aantal E-mail vragen en bezoeken op de VROM-internetsite | ||||
---|---|---|---|---|
1997 | 1998 | 1999 | 2000 (raming) | |
Bezoekers | 240 046 | 443 309 | ||
Opgevraagde pagina's | 1 478 712 | 2 895 180 | ||
E-mail vragen | 596 | 1 487 | 3 483 | 5 900 |
gemiddeld aantal pagina's per bezoeker | 6,16 | 6,53 |
De VROM-internetsite is sinds 1997 operationeel. De aantallen gestelde vragen via E-mail worden vanaf het begin bijgehouden. In juli 1998 is voor het eerst een administratie opgezet om de overige gegevens bij te houden. Dit betekent dat vanaf 1999 alle items worden bijgehouden.
Aantal vragen en bezoeken aan de VROM bibliotheek (afgerond op 1000) | ||||
---|---|---|---|---|
1999 | 2000 raming | Intern | extern | |
Bezoekers | 7 000 | 7 000 | 65% | 35% |
Aantal vragen | 12000 | 12000 | 40% | 60% |
Aantal vragen via interbibliothecair leenverkeer | 4 000 | 4 000 | –- | 100% |
aantal raadplegingen | 7 000 | 7 000 | ||
aantal uitleningen | 14 000 | 14 000 |
Omdat bovenstaande gegevens voor het eerst in 1999 op deze wijze zijn geregistreerd, zijn deze als raming naar 2000 doorgetrokken. In 2001 zal de realisatie over 2000 bekend zijn en naast de raming worden gelegd en indien noodzakelijk worden toegelicht. In 2001 zal een raming, gebaseerd op de gegevens uit 1999 en 2000 worden opgesteld. Het aantal vragen betreft alle mogelijke varianten van schriftelijk, telefonisch tot E-mail. Het aantal raadplegingen is het gebruik van de collectie, zonder dat dit tot leidt tot uitlening.
De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens | |||
Realisatie 1999 | Ontwerpbegroting 2000 | Herziene raming 2000 | Ontwerpbegroting 2001 |
5 619 | 3 200 | 6 910 | 7 050 |
Het totaal aan persoonsgebonden uitgaven bedraagt in 2001 circa 5% en zijn gerelateerd aan de apparaatskosten van de gemeenschappelijke diensten, voorzover deze betrekking hebben op de instandhouding van het eigen apparaat. De aanpassing van de raming wordt met name veroorzaakt door de formalisatie van de oprichting van nieuwe dienstonderdelen. Hiervoor zijn fte's en middelen overgeheveld vanuit andere dienstonderdelen.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 65 497 | 62 231 | 57 296 | 60 799 | 61 284 | |
Nieuwe wijzigingen | ||||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | ||||||
a. Verdeling prijsbijstelling 2000 over diverse artikelen | – 60 277 | – 43 011 | 57 176 | – 60 679 | – 61 164 | |
Specifieke mutaties: | ||||||
b. Oplossing specifieke R.O. problematiek | – 5 220 | – 19 220 | – 120 | – 120 | – 120 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Overboekingen van/naar andere begrotingen
ad a.
Het grootste deel van de prijsbijstelling is verdeeld over diverse prijsgevoelige artikelen van de begroting. Het gaat daarbij om de volgende artikelen en bedragen.
(bedragen in NLG1000) | ||||||
Artikel | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
01.01 | Personeel en materieel centrale directies | 1 943 | 1 343 | 1 745 | 1 693 | 1 626 |
01.02 | Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen | 1 130 | 850 | 1 240 | 1 240 | 1 240 |
01.14 | Stichting advisering bestuursrechtspraak | 35 | 27 | 39 | 39 | 39 |
02.01 | Inputfinanciering buiten de huurverhuurrelatie | 3 438 | 2 470 | 2 516 | 1 923 | 2 166 |
03.01 | Personeel en materieel | 1 515 | 1 164 | 1 153 | 1 153 | |
03.43 | Investeringen stedelijke vernieuwing | 28 579 | 17 427 | 23 859 | 33 549 | 33 979 |
03.79 | Afkoop subsidies en overnamebijdragen niet-winstbeogende instellingen | 4 930 | 4 482 | 4 482 | ||
04.01 | Personeel en materieel | 137 | 141 | 141 | 140 | 140 |
04.03 | Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid | 810 | 600 | 884 | 881 | 878 |
04.05 | Uitvoering planologische kernbeslissing waddengebied | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 |
04.06 | Veiligstelling bufferzones | 301 | 301 | 301 | 301 | 301 |
04.09 | Stichting Overlegorgaan RAVI | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 |
05.01 | Personeel en materieel | 759 | 642 | 753 | 752 | 752 |
05.14 | Onderzoek en monitoring | 802 | 642 | 737 | 861 | 861 |
05.15 | Algemeen milieubeleid | 1 716 | 1 625 | 1 811 | 1 680 | 1 680 |
05.16 | Milieukwaliteit en emissiebeleid | 14 008 | 9 412 | 15 999 | 15 045 | 14 867 |
05.17 | Ketenbeheer en milieuzorg | 1 079 | 932 | 910 | 827 | 887 |
05.19 | Structurele bijdrage aan Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM | 595 | 587 | 580 | 580 | 580 |
Totaal | 60 277 | 43 011 | 57 176 | 60 679 | 61 164 |
ad b.
Een deel van de prijsbijstelling is gebruikt voor dekking van specifieke verhogingen bij de Ruimtelijke Ordening voor de programma's Interreg IIIB en IIIC en de daarbij behorende apparaatsuitgaven. De verhogingen zijn aangebracht op de volgende artikelen.
(bedragen in NLG1000) | ||||||
Artikel | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
04.01 | Personeel en materieel | 1 720 | 1 720 | 120 | 120 | 120 |
04.03 | Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid | 3 500 | 17 500 | |||
Totaal | 5 220 | 19 220 | 120 | 120 | 120 |
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 14 853 | 14 322 | 14 050 | 13 962 | 13 964 | |
Nieuwe wijzigingen | ||||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | ||||||
a. Naar BZK, correctie op de in de 1e suppletore begroting 2000 verwerkte (voorlopige) loonbijstelling 2000 | – 1 904 | – 781 | – 1 010 | – 1 182 | – 851 | |
b. Verdeling loonbijstelling 2000 over diverse artikelen | – 12 949 | – 13 541 | – 13 040 | – 12 780 | – 13 113 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Overboekingen van/naar andere begrotingen
ad b.
De verdeling van de loonbijstelling 2000 over de verschillende artikelen is als volgt.
(bedragen in NLG1000) | ||||||
Artikel | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
01.01 | Personeel en materieel centrale directies | 1 742 | 1 859 | 1 782 | 1 739 | 1 786 |
01.02 | Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen | 468 | 519 | 497 | 486 | 499 |
01.13 | VROM-raad | 101 | 108 | 105 | 104 | 106 |
01.14 | Stichting advisering bestuursrechtspraak | 308 | 308 | 308 | 308 | 308 |
02.01 | Inputfinanciering buiten huurverhuurrelatie | 393 | 431 | 416 | 408 | 419 |
03.01 | Personeel en materieel | 3 494 | 3 378 | 3 265 | 3 205 | 3 290 |
04.01 | Personeel en materieel | 1 060 | 1 147 | 1 104 | 1 082 | 1 111 |
05.01 | Personeel en materieel | 3 541 | 3 823 | 3 653 | 3 582 | 3 683 |
05.15 | Algemeen milieubeleid | 138 | 141 | 141 | 141 | 141 |
05.17 | Ketenbeheer en milieuzorg | 104 | 105 | 105 | 105 | 105 |
05.19 | Structurele bijdrage aan Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM | 1 600 | 1 722 | 1 652 | 1 620 | 1 665 |
Totaal | 12 949 | 13 541 | 13 040 | 12 780 | 13 113 |
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 14 693 | 15 407 | 14 026 | 14 026 | 14 026 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 11 068 | – 4 312 | – 5 019 | – 5 093 | – 5 000 | |
Nieuwe wijzigingen | ||||||
Specifieke mutaties: | ||||||
a. Dekking resterende problematiek | – 1 375 | – 2 770 | ||||
b. Naar 03.40.05 t.b.v. energiebesparing lagere inkomens | – 2 500 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 2 250 | 5 825 | 4 007 | 3 933 | 4 026 | 9 026 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 1 021 | 2 643 | 1 818 | 1 785 | 1 827 | 4 096 |
ad a.
Voor uitbreiding van de handhavingsfunctie van de Inspecties Ruimtelijke Ordening en versterking van de eerstelijns juridische functie binnen geheel VROM is voor de jaren 2000 en 2001 het resterende te compenseren bedrag ten laste gebracht van dit artikel.
ad b.
Dit betreft een overboeking naar het artikelonderdeel 03.40.05 «Energiebesparende maatregelen». Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar dat artikelonderdeel.
Het communicatiebeleid van het ministerie van VROM is gericht op het adequaat informeren van interne en externe doelgroepen over het VROM-beleid en wijzigingen daarin. Hierdoor blijft de inzet van communicatie bij het formuleren en realiseren van beleidsprocessen bij VROM van groot belang. Communicatie is een belangrijke voorwaarde voor het met andere partijen creëren van (toekomstig) beleid. VROM heeft de ambitie om de samenhang en afstemming van communicatie tussen verschillende beleidsthema's vanuit het perspectief van de doelgroep te versterken.
Operationele beleidsdoelstellingen
In het voorlichtingsprogramma zijn alle uitgaven ondergebracht die verbonden zijn aan het adviseren over en het ontwikkelen, produceren en distribueren van VROM-communicatie-uitingen. Van de circa f 19 mln van het voorlichtingsprogramma wordt circa f 15 mln uitgegeven aan communicatieprojecten ten behoeve van beleidsdoelstellingen. De resterende f 4 mln wordt ingezet voor algemeen en structurele voorzieningen, interne voorlichting en corporate communicatie en persvoorlichting.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijlage inzake voorlichting.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 19 201 | 19 901 | 19 401 | 18 801 | 18 801 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 850 | – 950 | – 400 | – 400 | – 400 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 18 351 | 18 951 | 19 001 | 18 401 | 18 401 | 18 789 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 8 327 | 8 600 | 8 622 | 8 350 | 8 350 | 8 526 |
Verplichtingen 1999: 19 653
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 6 217
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 19 951 | 19 901 | 19 201 | 18 801 | 18 801 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 850 | – 950 | – 400 | – 400 | – 400 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 19 101 | 18 951 | 18 801 | 18 401 | 18 401 | 18 789 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 8 668 | 8 600 | 8 532 | 8 350 | 8 350 | 8 526 |
Uitgaven 1999: 19 324
In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:
(bedragen in NLG1000) | ||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | |
Euro | 100 | 100 |
Specificatie besteding Voorlichtingsmiddelen (in NLG1000) | ||||
Realisatie 1999 | Begroting 2000 dj.2000 | Begroting 2001 dj.2000 | Begroting 2001 dj. 2001 | |
Verplichtingen | ||||
Volkshuisvesting | 1 700 | 2 000 | 3 000 | 3 000 |
Ruimtelijke Ordening | 323 | 1 000 | 1 000 | 1 000 |
Milieubeheer | 10 355 | 11 850 | 9 000 | 9 000 |
Rijkshuisvesting | 286 | 400 | 400 | 400 |
Algemeen en structurele voorzieningen | 5 809 | 1 751 | 2 700 | 2 700 |
Interne Voorlichting en corporate communicatie. | 1 180 | 1 400 | 1 400 | 1 400 |
Dienstoverstijgende communicatie | 700 | 751 | 1 351 | |
Persvoorlichting | 100 | 100 | 100 | |
Totaal | 19 653 | 19 201 | 18 351 | 18 951 |
Uitgaven | ||||
Volkshuisvesting | 1 744 | 2 000 | 3 000 | 3 000 |
Ruimtelijke Ordening | 285 | 1 000 | 1 000 | 1 000 |
Milieubeheer | 10 435 | 12 600 | 9 450 | 9 000 |
Rijkshuisvesting | 287 | 400 | 400 | 400 |
Algemeen en structurele voorzieningen | 5 475 | 1 751 | 3 000 | 2 700 |
Interne Voorlichting en corporate communicatie. | 1 098 | 1 400 | 1 400 | 1 400 |
Dienstoverstijgende communicatie | 700 | 751 | 1 351 | |
Persvoorlichting | 100 | 100 | 100 | |
Totaal | 19 324 | 19 951 | 19 101 | 18 951 |
In bovenstaande tabel wordt de verdeling van de budgetten over de verschillende VROM-beleidsvelden weergegeven. Vanaf het begrotingsjaar 2000 zijn de beleidsvelden Dienstoverstijgende communicatie en Persvoorlichting toegevoegd.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | – 19 900 | – 30 900 | – 38 200 | – 41 400 | 41 400 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 6 511 | – 8 349 | – 3 717 | 836 | 8 388 | |
Nieuwe wijzigingen | ||||||
Specifieke mutaties: | ||||||
a. Sluitreeks specifieke VROM-problematiek van de 1e suppletoire begroting 2000 | 9 476 | 11 314 | 3 717 | – 836 | – 8 388 | |
b. Nader in te vullen compensatie door middel van -8 fte's | – 960 | – 960 | – 960 | |||
c. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord | 1 790 | 10 250 | 13 610 | 13 660 | 13 660 | |
d. Naar 03.01 i.v.m. flankerend beleid modernisering huurcommissies | – 1 000 | |||||
Generale mutaties: | ||||||
e. Bijdrage kosten vuurwerkramp Enschede | 4 300 | 4 800 | 2 800 | 1 800 | 700 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | – 11 845 | – 12 885 | – 22 750 | – 26 900 | – 28 000 | – 28 700 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | – 5 375 | – 5 847 | – 10 324 | – 12 207 | 12 207 | – 13 023 |
ad a.
In de 1e suppletoire begroting 2000 is een aantal specifieke mutaties verwerkt, die per saldo een verhoging van de begroting tot gevolg hadden in de jaren 2000 t/m 2002 en een verlaging in de jaren daarna. Ter compensatie hiervan was een nog nader in te vullen reeks opgenomen. De invulling daarvan heeft nu plaatsgevonden.
ad b.
Voor uitbreiding van de handhavingsfunctie van de Inspecties Ruimtelijke Ordening wordt onder andere compensatie geboden door op nog nader te bepalen plaatsen in totaal 8 fte's in te leveren door reorganisatie- en synergiewinst. Omdat het overleg met de medezeggenschap nog niet is afgerond, wordt de post «gestald» op dit artikel tot nader invulling mogelijk is.
ad c.
De doelmatigheidstaakstellingen, waartoe in het regeerakkoord is besloten, zijn voor een belangrijk deel reeds ingevuld in de begroting 2000. Thans heeft een verdere invulling plaatsgevonden. Het gaat daarbij om de volgende artikelen en bedragen.
(bedragen in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | ||
01.01 | Personeel en materieel centrale directies | – 45 | – 45 | – 45 | – 45 | – 45 |
01.02 | Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten | – 1 900 | – 1 900 | – 1 900 | – 1 900 | |
01.14 | Stichting advisering bestuursrechtspraak | – 240 | – 350 | – 460 | – 460 | 460 |
03.01 | Personeel en materieel | – 623 | – 5 923 | – 6 923 | – 6 923 | – 6 923 |
04.01 | Personeel en materieel | – 27 | – 27 | – 27 | – 27 | – 27 |
05.01 | Personeel en materieel | – 842 | – 1 842 | – 4 042 | – 4 042 | – 4 042 |
05.15 | Algemeen milieubeleid | – 150 | – 200 | – 250 | – 250 | |
01.01 | Ontvangsten van algemene aard | 13 | 13 | 13 | 13 | 13 |
Totaal invulling taakstelling | – 1 790 | – 10 250 | – 13 610 | – 13 660 | – 13 660 |
Voor het bereiken van bovengenoemde besparingen zijn de volgende maatregelen getroffen.
(bedragen in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verbetering efficiency en coördinatie bij internationale VROM-taken | – 450 | – 450 | – 450 | – 450 | – 450 |
Besparingen op Raden en Commissies | – 240 | – 500 | – 660 | – 710 | – 710 |
OBCM Rhoon | – 500 | – 1 500 | – 3 700 | – 3 700 | – 3 700 |
Modernisering ondersteuning huurcommissies | – 6 700 | – 6 700 | – 6 700 | – 6 700 | |
Posterioriteiten DGVH | – 600 | – 1 100 | – 2 100 | – 2 100 | – 2 100 |
Totaal van de maatregelen | – 1 790 | – 10 250 | – 13 610 | – 13 660 | – 13 660 |
ad d.
Voor flankerend beleid, verband houdend met de modernisering ondersteuning huurcommissies, wordt f 1 mln uit de reservering overgeboekt naar artikelonderdeel 03.01.03 «Post-actieven».
ad e.
Vooralsnog is de reeks «bijdrage kosten vuurwerkramp» op dit artikel gestald. Het bevat componenten zoals een tegemoetkoming in de vorm van extra huursubsidie voor 4 jaar, een tegemoetkoming voor eigenaars/bewoners van in totaal f 2 mln en in totaal f 2,2 mln ten behoeve van de schade aan het museum Twente en aan het gebouw waarin de belastingdienst is gehuisvest.
Na verwerking van de «nieuwe wijzigingen» resteert een saldo dat bestaat uit de volgende componenten.
(bedragen x NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
a. Doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord | – 310 | – 1 850 | – 5 790 | – 8 940 | – 8 940 |
b. Nader in te vullen besparingen door integratie VROM-inspecties | – 960 | – 960 | – 960 | ||
c. Taakstelling begroting 2000 | – 18 800 | – 18 800 | – 18 800 | – 18 800 | – 18 800 |
d. Nog te verdelen reservering voor de kosten van invoering VBTB | 2 950 | 2 950 | |||
e. Bijdrage kosten vuurwerpramp Enschede | 4 300 | 4 800 | 2 800 | 1 800 | 700 |
Totaal | – 11 845 | – 12 885 | – 22 750 | – 26 900 | – 28 000 |
ad a.
Het restant van de doelmatigheidstaakstellingen in het jaar 2000 zal worden ingevuld in de 2e suppletore begroting 2000. Voor het restant in de latere jaren lopen nog enkele projecten, zoals integratie VROM-inspecties en OBCM/vraaggestuurd werken, waarvan in de loop van het jaar 2001 duidelijk zal worden welke bijdrage aan de doelmatigheidstaakstelling zal worden geleverd.
ad b.
Ook de integratie van de VROM-inspecties zal in 2001 verder zijn voltooid. Alsdan zal er aangegeven kunnen worden bij welke dienstonderdelen nog in totaal 8 fte's kunnen worden bespaard door reorganisatie en synergiewinst.
ad c.
De taakstelling begroting 2000 komt voort uit hogere uitgaven voor de Regeling «Bijdrage Huurlasten/Vangnetregeling» van aanvankelijk structureel f 29 mln.
ad d.
In de 2e suppletore begroting 2000 zal aangegeven worden aan welke artikelen het bedrag van 2000 zal worden toegevoegd.
De Raad voor de Volkshuisvesting, de Ruimtelijke Ordening en het Milieubeheer (VROM-raad) is tot stand gekomen als gevolg van de algemene herziening van de adviseursstructuur van de rijksoverheid. De Raad is ingesteld per 1 januari 1997 en op 12 mei 1997 geïnstalleerd door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De Raad heeft tot taak het Kabinet te adviseren over de hoofdlijnen van het beleid inzake duurzame kwaliteit van de leefomgeving en over andere onderdelen van het rijksbeleid die relevant zijn voor de hoofdlijnen van het beleid op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer.
Het werkprogramma van de VROM-raad wordt jaarlijks door de minister vastgesteld. Voor 2001 is dit programma nog in bewerking. Voor het te voeren beleid wordt verwezen naar de bijlage «VROM-raad werkprogramma 2001».
Operationele beleidsdoelstellingen
De Raad streeft naar sectoroverstijgende, niet verkokerende adviezen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op gedegen schriftelijke adviezen over strategische keuzen voor de middellange termijn, aan het begin van de beleidscyclus. Dit sluit echter niet uit dat ook kan worden geadviseerd over ontwerpen voor beleidsnota's.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 4 405 | 4 415 | 4 411 | 4 411 | 4 411 | |
Nieuwe wijzigingen | 101 | 108 | 105 | 104 | 106 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 4 506 | 4 523 | 4 516 | 4 515 | 4 517 | 4 548 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR1000 | 2 045 | 2 052 | 2 049 | 2 049 | 2 050 | 2 064 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
13.01 | Ambtelijk personeel | 2 608 | 2 635 | 2 623 | 2 616 | 2 615 | 2 617 | 2 619 | |
13.02 | Overige personele uitgaven | 740 | 748 | 748 | 748 | 748 | 748 | 748 | |
13.06 | Algemene materiële uitgaven | 21 | 969 | 1 123 | 1 152 | 1 152 | 1 152 | 1 152 | 1 181 |
Totaal | 21 | 4 317 | 4 506 | 4 523 | 4 516 | 4 515 | 4 517 | 4 548 | |
Uitgaven: | |||||||||
13.01 | Ambtelijk personeel | 2 608 | 2 635 | 2 623 | 2 616 | 2 615 | 2 617 | 2 619 | |
13.02 | Overige personele uitgaven | 740 | 748 | 748 | 748 | 748 | 748 | 748 | |
13.06 | Algemene materiële uitgaven | 1 006 | 1 123 | 1 152 | 1 152 | 1 152 | 1 152 | 1 181 | |
Totaal | 4 354 | 4 506 | 4 523 | 4 516 | 4 515 | 4 517 | 4 548 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Loonbijstelling 2000 | 101 | 108 | 105 | 104 | 106 |
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting VROM-raad in fte's | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerpbegroting 2000 | 21,0 | 19,8 | 19,8 | 19,8 | 19,8 | 19,8 | |
Ontwerpbegroting 2001 | 19,8 | 19,8 | 19,8 | 19,8 | 19,8 | 19,8 | |
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000 | 124,2 | 133,1 | 132,5 | 132,1 | 132,1 | 132,1 | 132,1 |
De loonmiddelsom is vanaf 2000 aangepast als gevolg van de toegekende loonbijstelling.
De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in NLG1) | ||
Realisatie 1999 | Herziene raming 2000 | Ontwerpbegroting 2001 |
6 714 | 5 050 | 5 050 |
Het totaal aan persoonsgebonden uitgaven bedraagt in 2001 circa 9% van de totale materiële uitgaven en heeft betrekking op reisen verblijfkosten, opleidingskosten en representatiekosten. De persoonsgebonden uitgaven dalen ten opzichte van de realisatie in het begrotingsjaar 1999 omdat de geplande uitgaven voor de opleidingsactiviteiten en de reiskosten lager uitvallen. Dit wordt veroorzaakt door het goedkoper inkopen van opleidingen en een efficiënter reisgedrag.
01.14 Stichting Advisering Bestuursrechtspraak
Het werkterrein van de Stichting is het adviseren van de bestuursrechter in geschillen op het gebied van ruimtelijke ordening en het milieu. Deze advisering geschiedt onpartijdig en onafhankelijk met het oog op een consistente en efficiënte rechtspraak.
Operationele beleidsdoelstellingen
VROM verstrekt de STAB jaarlijks een subsidie ter dekking van de noodzakelijke lasten van de stichting. In 2000 worden de huidige subsidievoorwaarden van de STAB geëvalueerd. Op basis van de evaluatie zal worden bezien in hoeverre extra prikkels tot doelmatigheid in de bedrijfsvoering kunnen worden geïncorporeerd.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerp-begroting 2000 | 9 584 | 9 584 | 9 584 | 9 584 | 9 584 | |
Nieuwe wijzigingen | 103 | – 15 | – 113 | – 113 | – 113 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 9 687 | 9 569 | 9 471 | 9 471 | 9 471 | 9 504 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR1000 | 4 396 | 4 342 | 4 298 | 4 298 | 4 298 | 4 313 |
Verplichtingen 1999: 10 926
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 9 869
Uitgaven 1999: 10 142
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Loonbijstelling 2000 | 308 | 308 | 308 | 308 | 308 |
b. Prijsbijstelling 2000 | 35 | 27 | 39 | 39 | 39 |
c. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord | – 240 | – 350 | – 460 | – 460 | – 460 |
In het regeerakkoord is afgesproken dat het beleid van Duurzaam Bouwen (Dubo) geïntensiveerd wordt voortgezet. Samen met de marktpartijen is een Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004 opgesteld. Voornaamste doel is het verankeren van Dubo in het handelen van de overheden en bouworganisaties. Het uitvoeringsprogramma voor 2000 en 2001, onderdeel van het beleidsprogramma, werkt langs twee sporen. Het ene is gericht op de brede toepassing en verankering van Dubo in de bouwsector. Langs het andere spoor gaan extra beleidsimpulsen op het gebied van stedebouw, energie en consumenten.
Met ingang van 2000 is het projectburo Dubo organisatorisch ondergebracht bij het Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting en wordt verantwoord op artikel 03.01 «Personeel en Materieel».
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 1 050 | 1 050 | 1 050 | 1 050 | 1 050 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 1 050 | – 1 050 | – 1 050 | – 1 050 | – 1 050 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 3 610
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 2 981
Uitgaven 1999: 3 684
02.01 Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie
De rijkshuisvesting wordt met ingang van 1999 voor het overgrote deel bekostigd met gebruiksvergoedingen die de ministeries betalen aan de Rgd voor geleverde huisvestingsproducten (huisvesting, beheer, adviezen en services). Voor dit deel is sprake van een huur-verhuurrelatie. Voor een aantal huisvestingsobjecten,projecten en werkzaamheden is echter een afzonderlijke financiering noodzakelijk, aangezien geen sprake is van inkomsten uit een huur-verhuurrelatie of van een vergoeding voor adviezen of services. Wegens de afwijkende financiering loopt deze component via het hoofdbeleidsterrein 02 «Rijkshuisvesting» van de begroting van VROM naar het agentschap Rgd. Het uitgavenartikel «inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie» maakt deel uit van het verplichtingen-kasstelsel waarop de VROM-begroting (met uitzondering van de agentschapsbegroting Rgd) is gestoeld. Het artikel kent een relatie met de begroting van baten en lasten 2001 en de meerjarenraming in de agentschapsbegroting van de Rgd (zie de toelichting bij wetsartikel 3).
Het inputartikel levert de dekking voor programma-uitgaven en de daaraan gerelateerde apparaatsuitgaven op de volgende beleidsterreinen
1. huisvesting van de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken;
2. onderhoud van monumenten met erfgoedfunctie en paleizen;
3. Functionele kosten Koninklijk Huis,
4. facetprogramma's: Energie Efficiency Rijkshuisvesting en Integrale Toegankelijkheid en Monumenten/ICES.
5. Een aantal beleidstaken, waaronder coördinatie bouwbeleid, stimulering van architectuur door de Rijksbouwmeester en beleidsontwikkeling voor VROM.
In de agentschapsbegroting worden deze activiteiten nader toegelicht. Hieronder volgt een toelichting op hoofdlijnen.
Huisvesting Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken
De Rgd overweegt in overleg te treden met de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken over deelname van deze gebruikers aan het nieuwe financieringsstelsel voor rijkshuisvesting dat per 1-1-1999 in werking is getreden.
De kosten verbonden aan het toegankelijk maken van gebouwen voor gehandicapten zijn in het geval van nieuwbouw onderdeel van de projectkosten. Voor aanpassing van bestaande rijkshuisvesting is binnen het inputartikel f 1,4 mln per jaar beschikbaar.
Ter ondersteuning van de coördinerende taak functioneert het coördinatiepunt bouwbeleid onder de directe verantwoordelijkheid van de Directeur-generaal van de Rijksgebouwendienst. Het coördinatiepunt staat voor een probleemoplossende aanpak. Daarbij is het streven erop gericht knelpunten op te lossen of te voorkomen of kansen te benutten die zich in de relatie overheidbouwsector kunnen voordoen. Hiernaast heeft het een netwerk- en informatiefunctie.
Architectuurbeleid Rijksbouwmeester
Met dit beleid wordt beoogd gunstige voorwaarden te scheppen voor de totstandkoming van architectonische kwaliteit en tevens architectonische impulsen te geven aan de stedelijke en landschappelijke ontwikkeling in Nederland. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de bredere taak van de Rijksbouwmeester die zich verder uitstrekt dan alleen de rijksgebouwen.
In de derde architectuurnota zal het architectuurbeleid worden geactualiseerd en aangescherpt. De betrokkenheid van alle participanten bij concrete vormgevingsprocessen zal worden geactiveerd. Daarnaast zal de rol van het ontwerpen bij de grote ruimtelijke en architectonische opgaven die zich aandienen worden verstevigd. De vertaling daarvan naar het rijkshuisvestingsbeleid zal plaatsvinden in het Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting.
Monumenten met erfgoedfunctie (MEF)
Voor instandhouding van monumenten met erfgoedfunctie (bijvoorbeeld grafmonument Willem van Oranje te Delft, vesting Naarden) is ruim f 6 mln per jaar beschikbaar.
Op basis van het regeerakkoord 1998 is – binnen de cluster vitaliteit steden – voor de instandhouding van de rijksmonumenten in rijksbezit in de periode 1999–2010 een bedrag van f 110 mln bestemd, waarvan f 21 mln t/m 2002. In 2001 is f 6 mln beschikbaar. Deze middelen moeten worden gezien als een bijdrage in de kosten van de bouwkundige instandhouding van rijksmonumenten.
In het in 2002 uit te brengen Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting dan wel in een separate notitie Monumenten en rijkshuisvesting zal onder meer worden aangegeven hoe mede dankzij deze extra gelden deze objecten niet alleen bouwkundig in stand, maar ook in gebruik kunnen worden gehouden.
De ICES-gelden kunnen worden aangewend voor de instandhouding van zowel de monumenten met erfgoedfunctie als de monumenten met een huisvestingsfunctie.
Energie-Efficiency Rijkshuisvesting en Programma Innovatieve Technieken
Het programma Energie-Efficiency Rijkshuisvesting beoogt dat «rendabele» energiebesparende maatregelen worden genomen in de rijkshuisvesting. Op basis van de energie-efficiency index wordt gemeten of de energiebesparende maatregelen voldoen aan de uitgangspunten van het programma. Het programma loopt in 2001 af en de eindrapportage zal in 2001 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Daarnaast is in het kader van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid besloten het Programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting uit te voeren. Doel hiervan is om via de rijkshuisvesting ook een voorbeeld te kunnen geven voor technieken waarvan (nog) niet bekend is of ze rendabel zullen zijn dan wel worden.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 151 138 | 152 246 | 118 868 | 90 827 | 99 826 | |
1e suppletore begroting 2000 | 38 204 | 7 520 | – 1 290 | 4 010 | 4 344 | |
Nieuwe wijzigingen | – 5 713 | – 13 140 | – 4 101 | 25 170 | – 5 616 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 183 629 | 146 626 | 113 477 | 120 007 | 98 554 | 97 406 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 83 327 | 66 536 | 51 494 | 54 457 | 44 722 | 44 201 |
Verplichtingen 1999: 690 953
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 158 138 | 152 246 | 112 868 | 90 827 | 99 826 | |
1e suppletore begroting 2000 | 31 204 | 7 520 | 4 710 | 4 010 | 4 344 | |
Nieuwe wijzigingen | – 5 713 | – 13 140 | – 4 101 | 25 170 | – 5 616 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 183 629 | 146 626 | 113 477 | 120 007 | 98 554 | 97 406 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 83 327 | 66 536 | 51 494 | 54 457 | 44 722 | 44 201 |
Uitgaven 1999: 690 953
In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:
(bedragen in NLG1000) | ||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | |
Euro | 633 | 698 | 57 | 25 |
De onderverdeling van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Verplichtingen=uitgaven | |||||
Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Algemene Zaken | 69 169 | 55 489 | 52 961 | 31 255 | 31 328 |
Monumenten (MEF en ICES) | 12 163 | 10 163 | 17 263 | 17 263 | 17 263 |
Functionele kosten Koninklijk Huis | 10 670 | 10 670 | 10 670 | 10 670 | 10 670 |
Beleidstaken RGD | 28 568 | 28 093 | 28 062 | 28 073 | 28 081 |
Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting | 12 625 | 3 300 | 3 000 | 3 000 | 0 |
Toegankelijkheid | 1 410 | 1 410 | 1 410 | 1 410 | 1 410 |
Overige bijdragen via moederministerie | 239 | 0 | 0 | 0 | 0 |
prijsbijstelling | 2 091 | 2 170 | 1 499 | 1 740 | 3 511 |
nog te verdelen huisvestingsbudget | 9 691 | 2 182 | 5 142 | 5 143 | 5 143 |
Totaal | 146 626 | 113 477 | 120 007 | 98 554 | 97 406 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. prijsbijstelling | 3 438 | 2 470 | 2 516 | 1 923 | 2 166 |
b. loonbijstelling t.b.v. inputactiviteiten Rgd-medewerkers | 393 | 431 | 416 | 408 | 419 |
c. uitboeking huisvestingsbudgetten | – 11 084 | – 11 084 | – 11 084 | – 11 084 | 11 084 |
d. van VenW t.b.v. uitvoering EER-programma | 1 360 | ||||
Generale mutaties: | |||||
e. intertemporele mutatie | – 16 757 | – 9 649 | 28 223 | – 1 817 | |
f. huisvestingswensen koninklijk huis | 4 000 | 1 900 | 1 300 | 1 300 | |
g. huisvestingswensen ministerie van AZ | 5 800 | 6 800 | 1 400 | 1 400 | |
h. asbestsanering inputpanden Rgd | 2000 | 2 000 | 3 000 | 2 000 | |
i. monumenten i.v.m. vertraging in 1999 | 4 000 | 3 000 | |||
j. vrijval EER-VROM t.g.v. VROM problematiek | – 4 000 | ||||
Specifieke mutaties: | |||||
k. versterking eerstelijns juridische functie | 180 |
Overboekingen van/naar andere begrotingen
ad c.
In de begroting 1999 zijn structurele servicebudgetten uitgeboekt aan de ministeries voor eigendomspanden. In 1999 is vastgesteld dat ook voor huurpanden van de Rgd een servicebudget nodig is. De servicebudgetten voor huurpanden van de Rgd ad f 10,3 mln worden met deze mutatie structureel uitgeboekt. De servicebudgetten voor huurpanden van de Rgd worden op basis van dezelfde normbedragen bepaald als die gelden voor de eigendomspanden.
Deze mutatie dient er tevens toe om de meerjarige doorwerking van de correcties van huisvestingsbudgetten bij 2e suppletore wet 1999 en slotwet 1999 te regelen (f 0,8 mln).
ad e.
De beschikbare middelen worden in overeenstemming gebracht met de meest recente inzichten in de uitvoering van projecten en programma's. Bij enkele grote investeringsprojecten (onder andere Parkstraat 10–14, herhuisvesting Raad van State) ten behoeve van de Hoge Colleges van Staat blijkt de uitvoering trager te verlopen dan eerder geraamd.
ad f.
In deze mutatie zijn onder andere begrepen kosten voor beveiliging paleizen en aanpassing gastenkamer van het Paleis op de Dam.
ad g.
Deze mutatie betreft de renovatie van het Catshuis en de herhuisvesting van de Directie Toepassing Communicatietechniek en andere onderdelen van de Rijksvoorlichtingsdienst.
ad h.
De bedragen voor asbestsanering van inputpanden zijn berekend aan de hand van kengetallen. De Rgd voert een pandgewijs onderzoek uit naar asbest in panden welke deel uitmaken van de inputfinanciering. De uitkomst wordt nog in 2000 verwacht.
ad k.
Binnen het ministerie van VROM wordt de eerstelijns juridische functie versterkt. Daartoe worden aan de begrotingen van de VROM-diensten in 2000 eenmalig extra middelen toegevoegd. De Rgd zal drie juristen aantrekken. De kosten vanaf 2001 worden binnen de beschikbare middelen gedekt.
Gerealiseerde en geraamde leerlingbouwplaatsweken | ||||
realisatie 1998 | realisatie 1999 | raming 2000 | raming 2001 | |
Aantal leerlingbouwplaatsweken | 18 045 | 18 175 | 20 000 | 21 000 |
Aantal leerlingen | 2 578 | 2 596 | 2 857 | 3 000 |
Subsidie per leerlingbouwplaatsweek (in NLG1) | 75 | 75 | 75 | 75 |
Met het creëren van leerlingbouwplaatsen wordt een bijdrage geleverd aan opleiding en ontwikkeling op het bouwvakgebied.
Een aantal taken met betrekking tot coördinatie van het bouwbeleid wordt uitgevoerd door de Rgd, waaronder leerlingbouwplaatsen.
In een stimuleringsovereenkomst, ondertekend in 1992 door vertegenwoordigers van de Bouw- en Houtbond FNV, de Hout- en Bouwbond CNV, het Algemeen Verbond Bouwbedrijf en het Ministerie van VROM, is tot doel gesteld het leerlingbouwplaatsenbeleid actief te ondersteunen. VROM heeft aan deze stimuleringsovereenkomst een financiële bijdrage verbonden die jaarlijks wordt toegekend, op basis van een driejarenplan leerlingbouwplaatsen dat ieder jaar door de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf wordt opgesteld. De bijdrage is met name bestemd voor een subsidie voor opdrachtgevers van leerlingbouwplaats-projecten, die extra kosten kunnen krijgen als gevolg van een langere bouwtijd met de daarbij behorende extra rentelasten en eventuele meerdere voorbereidingskosten.
Ontwerpnota Wonen, Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording (VBTB) en de ontwerpbegroting 2001
In mei 2000 is de ontwerp-nota Wonen verschenen. Momenteel ligt de ontwerp-nota voor advies bij verschillende adviesraden. De definitieve nota zal aan het eind van het jaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
In de ontwerp-nota Wonen staan de keuzevrijheid van de burger bij het wonen en de kwaliteit van de woning en de woonomgeving centraal. Met het oog op het bevorderen van keuzevrijheid en kwaliteit worden in de nota vijf kernopgaven geformuleerd:
• vergroten van de zeggenschap van huurders en kopers over de woning en de woonomgeving;
• kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
• bevorderen van wonen en zorg op maat;
• verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit;
• tegemoet komen aan wensen om ruim en groen te wonen.
Het nieuwe institutionele kader voor het wonen zal worden geregeld in de Woonwet. In deze wet zullen de positie van de burger, de rollen van de verschillende overheden en de taken en bevoegdheden van corporaties worden vastgelegd.
In hoofdstuk 2 van het algemene deel van de memorie van toelichting staan de beleidsprioriteiten van het ministerie. De beleidsprioriteiten voor het wonen zijn mede gebaseerd op de ontwerp-nota Wonen. De belangrijkste zijn voor 2001:
• de voorbereiding van de Woonwet;
• stedelijke vernieuwing: overleg over lopende programma's, monitoring van resultaten, innovatieprogramma stedelijke vernieuwing, aandacht voor de sociale aspecten van de stedelijke vernieuwing, voorbereiding voor de volgende ISV-periode;
• EOS (meer klantvriendelijke uitvoering van de huursubsidie); en enkele meer intern gerichte prioriteiten zoals;
• reorganisaties (zoals de samenvoeging van de inspecties, de modernisering en verzelfstandiging van de huurcommissies en de reorganisatie als gevolg van EOS);
• aanpassen van beleid en begroting als gevolg van vbtb (van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording; het meer beleidsmatig maken van begroting en verantwoording).
De begroting 2002 zal de eerste vbtb-begroting zijn. De begroting 2002 zal minder artikelen bevatten dan de begroting 2001. De artikelen zijn nu nog gebaseerd op instrumenten. In de begroting 2002 zullen de artikelen gebaseerd zijn op samenhangende doelstellingen die aansluiten op de nota Wonen. Terwijl de artikelsgewijze toelichting bij deze begroting nog veel aandacht schenkt aan de uitfinanciering van oude regelingen, zal de begroting van volgend jaar meer geconcentreerd zijn op actuele beleidsdoelstellingen, de beoogde effecten en de prestaties die het ministerie zal leveren om de doelstellingen te bereiken. Om deze reden en omdat de uitwerking van de nota Wonen volgend jaar vorm krijgt, zal de nota Wonen in de begroting 2002 nadrukkelijker doorklinken dan in de begroting 2001.
Vooruitlopend op vbtb is in de artikelsgewijze toelichting bij de begroting 2001
• meer aandacht besteed aan het formuleren van doelstellingen;
• zijn de teksten beleidsmatiger geworden;
• zijn enkele nieuwe kengetallen opgenomen;
• is bij artikel 03.15, onderdeel «Wonen en Zorg» een tabel opgenomen waarin doelstellingen, beleid en budget aan elkaar worden gerelateerd.
In het onderstaande overzicht wordt duidelijk in welke artikelen de beleidsprioriteiten voor het wonen uit hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting zijn terug te vinden. Omdat de huidige artikelindeling nog is gebaseerd op financiële instrumenten, sluiten de beleidsprioriteiten niet altijd aan bij de begrotingsartikelen.
Beleidsprioriteiten VROM voor 2001 | beleidsprioriteiten volkshuisvesting voor 2001 | begrotingsartikel volkshuisvesting |
Duurzame ontwikkeling | beleidsprogramma duurzaam bouwen w.o. energiebesparing | 03.40 |
Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving | stedelijke vernieuwing:– overleg over lopende ISV-programma's– monitoring van de resultaten– innovatieprogramma stedelijke vernieuwing– aandacht voor sociale aspecten– voorbereiding voor ISV-periode 2005/2010 ijking Vinex-convenanten (incl. verbetering kwaliteit) en herijking Vinac-afspraken. | 03.4303.35 |
Sociale rechtvaardigheid | betaalbare huisvesting:– nieuw lange termijn huurbeleid– bevordering eigen woningbezit– huursubsidie en experimenteren met vouchers– modernisering uitvoering Huursubsidiewet (EOS) verdere implementatie en inventarisatie eerste resultaten van de woonzorgstimuleringsregeling energiesparing huishoudens lage inkomens (specifieke regeling) | 03.1603.0103.1503.40 |
Verbetering instrumentarium | voorbereiding integrale woonwetverbetering/modernisering bouwregelgeving modernisering woonwaarderingsstelsel integrale herziening van de huurwetgeving wijziging huisvestingwetalgemeen | 03.03 03.03 03.03 / 03.16 |
Versterken relatie met de maatschappij | loket bouwen en wonen (geïntegreerde vraaggestuurde dienstverlening) positie woningcorporaties bezien | 03.03 03.03 |
Binnen en buiten het DGVH doen zich vele ontwikkelingen voor die vragen om een integrale bezinning op de wijze waarop binnen het DGVH het werk is georganiseerd. Die bezinning heeft vorm gekregen in een «Visie op de toekomst van DG Wonen». Op basis van deze visie wordt binnen het DGVH, in breed verband, verder gesproken over de toekomst van het DG Wonen. Nadrukkelijk worden de organisatie-ontwikkelingen die binnen het ministerie gaande zijn (bijvoorbeeld EOS), en die veelal voortvloeien uit het regeerakkoord, in die discussie betrokken.
Operationele beleidsdoelstellingen
De professionalisering van de uitvoeringsorganisatie krijgt steeds meer vorm. De integratie van de centrale uitvoeringsonderdelen in de nieuwe directie Informatie, Beheer en Subsidieregelingen is afgerond.
Het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet met gebruikmaking van ICT, neergelegd in het Eos-programma, is in gang gezet en zal uitmonden in het efficiënter, effectiever en klantvriendelijker uitvoeren van de Huursubsidiewet. Dit uit zich onder meer in het automatisch continueren, waarbij de klant geen vervolgaanvraag meer behoeft in te dienen. In het begrotingsjaar 2000 worden de eerste 135 000 vervolgaanvragen automatisch gecontinueerd. Via maximaal 500 000 aanvragen in 2001 zal het einddoel van maximaal 650 000 vervolgaanvragen in 2002 gerealiseerd gaan worden. Om het automatisch continueren mogelijk te maken zijn convenanten afgesloten met de partners (VNG en verhuurdersorganisaties) en de Belastingdienst. Tevens wordt het GBA aangepast om een goede gegevensuitwisseling mogelijk te maken.
Ook zijn de eerste stappen gezet om te komen tot een automatische afhandeling van eerste aanvragen en tot het opzetten van klantcontactpunten. Met betrekking hiertoe zal een convenant met de partners worden gesloten. Voor wat betreft de privacy-aspecten is de Registratiekamer om advies gevraagd.
De modernisering van de Secretariaten van de Huurcommissies is in gang gezet en zal in het voorjaar 2001 vorm krijgen door middel van de verhuizing van de elf regionale vestigingen naar een centrale locatie voor het backoffice kantoor en een fijnmazig frontoffice met thuiswerkplekken en wisselwerkplekken.
De forse inspanningen die gepaard zijn gegaan met het voorkomen van de millennium-problematiek hebben gezorgd voor enige vertraging bij de activiteiten in het kader van de invoering van de euro. Begin 2000 is daarom met verhoogde inzet de invoering van de euro ter hand genomen, zodat alle systemen, procedures en boekwerken tijdig, dus voor 1 januari 2002, gereed zijn.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 192 507 | 169 842 | 151 673 | 155 854 | 160 654 | |
1e suppletore begroting 2000 | 21 877 | 7 766 | 6 771 | 6 772 | 6 770 | |
Nieuwe wijzigingen | 3 284 | 1 854 | 8 830 | 8 759 | 8 844 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 217 668 | 179 462 | 167 274 | 171 385 | 176 268 | 176 801 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 98 773 | 81 436 | 75 906 | 77 771 | 79 987 | 80 229 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 202 107 | 179 442 | 161 273 | 160 654 | 160 654 | |
1e suppletore begroting 2000 | 16 734 | 10 991 | 6 911 | 6 772 | 6 770 | |
Nieuwe wijzigingen | 3 284 | 1 854 | 8 830 | 8 759 | 8 844 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 222 125 | 192 287 | 177 014 | 176 185 | 176 268 | 176 801 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 100 796 | 87 256 | 80 325 | 79 949 | 79 987 | 80 229 |
In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:
(bedragen in NLG1000) | ||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | |
Euro | 548 | 12 747 | 13 669 | 476 |
In 1999 heeft de start van het project Invoering EURO enige vertraging opgelopen. Begin 2000 is een omvangrijke doorstart gemaakt teneinde de ontstane achterstand in te lopen.
Aan het oorspronkelijk voor 2000 gereserveerde budget van f 7,9 mln is als gevolg van temporisering vanuit 1999 f 4,8 mln toegevoegd.
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
01.01 | Ambtelijk personeel | 103 364 | 106 970 | 94 220 | 89 415 | 88 761 | 88 846 | 88 905 | |
01.02 | Overige personele uitgaven | 39 302 | 56 568 | 30 648 | 20 835 | 23 786 | 24 058 | 25 058 | 25 058 |
01.03 | Post-actieven | 7 941 | 9 420 | 9 260 | 11 807 | 9 348 | 8 348 | 8 348 | |
01.06 | Algemene materiële uitgaven | 2 599 | 25 301 | 43 396 | 31 799 | 32 916 | 32 643 | 32 641 | 33 115 |
01.07 | Automatiseringsuitgaven | 50 125 | 33 610 | 27 234 | 23 348 | 9 350 | 16 575 | 21 375 | 21 375 |
Totaal | 92 026 | 226 784 | 217 668 | 179 462 | 167 274 | 171 385 | 176 268 | 176 801 | |
Uitgaven: | |||||||||
01.01 | Ambtelijk personeel | 103 364 | 106 970 | 94 220 | 89 415 | 88 761 | 88 846 | 88 905 | |
01.02 | Overige personele uitgaven | 46 270 | 34 798 | 25 485 | 23 926 | 24 058 | 25 058 | 25 058 | |
01.03 | Post-actieven | 7 941 | 9 420 | 9 260 | 11 807 | 9 348 | 8 348 | 8 348 | |
01.06 | Algemene materiële uitgaven | 25 670 | 34 103 | 30 374 | 32 916 | 32 643 | 32 641 | 33 115 | |
01.07 | Automatiseringsuitgaven | 33 477 | 36 834 | 32 948 | 18 950 | 21 375 | 21 375 | 21 375 | |
Totaal | 216 722 | 222 125 | 192 287 | 177 014 | 176 185 | 176 268 | 176 801 |
De neerwaartse tendens in zowel de verplichtingen als uitgaven vindt zijn oorzaak met name in de gevolgen van de projecten EOS en Modernisering secretariaten van de Huurcommissies (HHG).
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Loonbijstelling 2000 | 3 494 | 3 378 | 3 265 | 3 205 | 3 290 |
b. Van Aanvullende post: prijsbijstelling 2000 | 1 515 | 1 164 | 1 153 | 1 153 | |
Specifieke mutaties: | |||||
c. Afsluiten flexcontracten met tijdelijk contractanten | – 3 800 | – 3 800 | – 3 500 | – 3 500 | |
d. Invulling RA taakstelling uitvoering Huursubsidie | – 700 | 7 000 | 18 600 | 18 600 | 18 600 |
e. Aanpassing raming inhuur externen en post-actieven | – 200 | – 1 200 | – 1 500 | – 1 500 | |
f. Aanpassing t.b.v. handhavingsfunctie IRO's | – 2 160 | – 2 160 | – 2 160 | ||
g. Invulling doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord, modernisering huurcommissies | – 4 800 | – 4 800 | – 4 800 | – 4 800 | |
h. Invulling doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord, posterioriteiten | – 600 | – 1 100 | – 2 100 | – 2 100 | – 2 100 |
i. Invulling doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord, internationale VROM-taken | – 23 | – 23 | – 23 | – 23 | – 23 |
j. Uitbreiding juridische functie DGVH (van 01.11) | 300 | ||||
k. Naar 01.02 i.v.m VROM-brede knelpunten | – 149 | – 64 | – 64 | – 64 | – 64 |
l. Naar 05.01 i.v.m. instelling Bedrijfsbureau Buitenland | – 38 | – 52 | – 52 | – 52 | – 52 |
m. Van 01.11 i.v.m. flankerend beleid modernisering huurcommissies | 1 000 |
ad c.
Teneinde de flexibiliteit van de inzet van tijdelijke capaciteit te vergroten zijn, vooruitlopend op de personele gevolgen van het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet, eind 1999 met een groot aantal tijdelijke medewerkers flexcontracten afgesloten bij een uitzendbureau. Deze medewerkers zijn voor de duur van één of twee jaar weer ingehuurd via het uitzendbureau. De kosten van deze operatie zijn reeds verwerkt in de 2e suppletore begroting 1999 en de 1e suppletore begroting 2000. De besparingen op de artikelonderdelen «ambtelijk personeel» (f 3,5 mln) en «post actieven» (f 0,3 mln in 2001 en 2002) worden door middel van deze mutatie verwerkt.
ad d.
In de Ontwerp-begroting 1999 is de regeerakkoord-taakstelling voor het uitvoeren van de Huursubsidiewet verwerkt. Die taakstelling bestond uit een structurele taakstelling van f 25 mln op het artikel 03.16 «Subjectsubsidies» vanaf 1999 en een structurele taakstelling van eveneens f 25 mln op artikel 03.01 «Personeel en materieel» vanaf 2001. Inmiddels worden de eerste resultaten van het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet (EOS-programma) langzamerhand zichtbaar. Daaruit blijkt dat de besparingen op het artikel 03.16 «Subjectsubsidies» groter zijn dan verwacht en de besparingen op het artikel 03.01 «Personeel en materieel» geringer dan verwacht. Door middel van deze mutatie vindt aanpassing van de reeks op artikel 03.01 plaats.
ad f.
Binnen VROM heeft besluitvorming plaats gevonden over uitbreiding van de handhavingsfunctie van de Inspecties voor de Ruimtelijke Ordening (IRO's). Vanaf 2002 levert DGVH hieraan een bijdrage van 18 fte.
ad g.
Voor de modernisering van de Secretariaten van de Huurcommissies is in het regeerakkoord een structurele taakstelling opgenomen van f 6,7 mln vanaf 2001. Voor een bedrag van f 4,8 mln worden deze besparingen gerealiseerd op het artikel 03.01 «Personeel en materieel». De resterende f 1,9 mln wordt gerealiseerd op het artikel 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen» in verband met de besparingen op de huisvestingskosten die verschuldigd zijn aan het agentschap Rijksgebouwendienst.
ad m.
In het kader van het Argus-programma (uitvoering taakstellingen regeerakkoord) zijn middelen gereserveerd voor flankerend beleid. Voor de kosten flankerend beleid voortvloeiend uit de Modernisering van de Secretariaten van de Huurcommissie wordt een beroep gedaan op deze middelen.
Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Directoraat Generaal van de Volkshuisvesting» in fte's | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerpbegroting 2000 | 1 119,4 | 1 115,5 | 1 115,5 | 1 115,5 | 1 115,5 | ||
1e suppletore begroting 2000 | – 1,0 | – 1,5 | – 1,5 | – 1,5 | – 1,5 | ||
Nieuwe wijzigingen: | |||||||
a. Afsluiten flexcontracten met tijdelijk contractanten | – 54,0 | – 54,0 | – 54,0 | – 54,0 | – 54,0 | ||
b. Invulling RA taakstelling uitvoering Huursubsidie | – 12,0 | – 57,0 | 99,0 | – 107,0 | – 107,0 | ||
c. Invulling RA taakstelling Modernisering Secretariaten Huurcommissie | – 71.3 | – 114,3 | – 114,3 | – 114,3 | |||
d. Aanpassing t.b.v. handhavingsfuncties IRO's | – 18,0 | – 18,0 | – 18,0 | ||||
e. Invulling RA taakstelling posterioriteiten DGVH | – 4,5 | – 8,2 | – 15,7 | – 15,7 | – 15,7 | ||
Ontwerpbegroting 2001 | 1 064,1 | 1 047,9 | 923,5 | 813,0 | 805,0 | 805,0 | 805,0 |
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000 | 97 137,5 | 102 080,4 | 108 924,9 | 109 981,5 | 110 261,1 | 110 367,7 | 110 441,0 |
ad a.
Zie de toelichting ad c. specifieke mutaties.
ad b.
De eerste resultaten van het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet (EOS-programma) worden langzamerhand zichtbaar. De besparingen op de personele capaciteit als gevolg van het automatisch continueren van vervolgaanvragen worden, als vervolg op de financiële begrotingsmutaties 2000, door middel van deze mutatie verwerkt.
ad c.
De voorlopige personele consequenties met ingang van 2002 van de modernisering van de Secretariaten van de Huurcommissies worden door middel van deze mutatie verwerkt.
ad d.
Zie de toelichting ad f. onder «specifieke mutaties».
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting per directie in fte's | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Algemene leiding / Bureau DG | 14,2 | 11,8 | 10,9 | 10,9 | 10,9 | 10,9 | 10,9 |
Voorzitters Huurcommissies | 12,3 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Financiën, Strategie & Control | 15,6 | 19,3 | 19,3 | 19,3 | 19,3 | 19,3 | 19,3 |
Bestuursdienst | 105,0 | 119,3 | 115,8 | 115,8 | 115,8 | 115,8 | 115,8 |
Informatie, Beheer en Subsidieregelingen | 512,6 | 447,7 | 402,7 | 360,7 | 352,7 | 352,7 | 352,7 |
Marktdiensten totaal | 404,4 | 454,3 | 454,3 | 324,3 | 324,3 | 324,3 | 324,3 |
waarvan: | |||||||
Marktdiensten centraal (incl. KOL en NWI) | 11,5 | 23,0 | 23,0 | 18,0 | 18,0 | 18,0 | 18,0 |
Hoofdafdeling Huurgeschillen (HHG) | 236,2 | 264,3 | 264,3 | 139,3 | 139,3 | 139,3 | 139,3 |
Inspecties van de Volkshuisvesting (IVH) | 156,7 | 167,0 | 167,0 | 167,0 | 167,0 | 167,0 | 167,0 |
Onverdeeld | 0,0 | – 4,5 | – 79,5 | – 18,0 | – 18,0 | – 18,0 | – 18,0 |
Totaal | 1 064,1 | 1 047,9 | 923,5 | 813,0 | 805,0 | 805,0 | 80 5,0 |
De taken en werkzaamheden van de verschillende directies binnen de huidige organisatie van het DGVH kunnen als volgt worden toegelicht.
Binnen de directie «Financiën, Strategie en Control» ligt de nadruk van de werkzaamheden op de strategie-ontwikkeling. Strategie-ontwikkeling betreft met name de strategische advisering op het gebied van beleid en beheer, zoals deze voor de komende jaren vorm krijgt in de Nota Wonen.
Binnen de directie «Bestuursdienst» vindt onder andere de instrumentering van (nieuw) beleid plaats. Dit betreft met name de vormgeving/uitwerking van de vastgestelde beleidskaders in de vorm van concrete beleidsinstrumenten en adviseringen richting bewindslieden en parlement.
De uitvoerende werkzaamheden, voor wat betreft de uitvoering van de huursubsidie en de overige regelingen, vinden plaats binnen de directie «Informatie, Beheer en Subsidieregelingen» (IBS) en daarnaast vindt een deel van de uitvoering plaats in de directie «Marktdiensten» voor wat betreft de werkzaamheden van de secretariaten van de Huurcommissies (HHG). De uitvoerende werkzaamheden hebben voornamelijk betrekking op het, volgens afgesproken richtlijnen, uitvoeren van het vastgestelde beleid alsook de advisering over uitvoeringsgerichte aspecten van nieuw beleid.
Bij de directie «Marktdiensten» ligt bij de Inspecties van de Volkshuisvesting de nadruk op toezichthoudende en monitoringswerkzaamheden. Deze werkzaamheden hebben voornamelijk betrekking op het volgen van de relevante ontwikkelingen en de toetsing van de bestaande beleidskaders in de praktijk. De resultaten van deze werkzaamheden vormen veelal de input voor te ontwikkelen/aan te passen strategische beleidskaders en of instrumenten op het gebied van de volkshuisvesting.
Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Wachtgeldgarantieregeling 1987 | 5 798 | 5 479 | 5 721 | 7 180 | 7 933 | 7 629 | |
Uitkeringsregeling 1966 | 1 405 | 1 202 | 851 | 597 | 427 | 172 | |
Overige uitkeringsregelingen | 503 | 439 | 388 | 330 | 288 | 247 | |
Overige kosten flankerend beleid | 235 | 2 300 | 2 300 | 3 700 | 700 | 300 | |
Totaal | 7 941 | 9 420 | 9 260 | 11 807 | 9 348 | 8 348 | 8 348 |
Vanwege het relatief grote budgettaire beslag van de Uitkeringsregeling 1966 (de uitkeringsregeling voor tijdelijk personeel) in verhouding tot de andere kleinere uitkeringsregelingen, is met ingang van de Ontwerp-begroting 1999 deze uitkeringsregeling afzonderlijk zichtbaar gemaakt. Daarmee vormen het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de WWV-maatregel tezamen de «overige uitkeringsregelingen».
In verband met de omvangrijke ontwikkelingstrajecten bij de uitvoeringsorganisatie van het DGVH (EOS, modernisering Secretariaten van de Huurcommissies) zullen de komende jaren achtereenvolgens de uitgaven voor flankerend beleid en voor wachtgeld toenemen. Uiteraard zijn alle inspanningen erop gericht om instroom in het wachtgeld zoveel mogelijk te beperken. Een, naar verhouding tot de omvang van de projecten, geringe instroom zal vermoedelijk niet te voorkomen zijn.
In onderstaand overzicht is voor de wachtgeldgarantieregeling 1987 het aantal uitkeringsgerechtigden per jaar en het verloop van deze aantallen per jaar weergegeven.
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Begin van het jaar | 128 | 122 | 109 | 114 | 123 | 122 | 109 |
Geraamde instroom | 4 | 0 | 10 | 15 | 10 | 0 | 0 |
Geraamde uitstroom | 10 | 13 | 5 | 6 | 11 | 13 | 16 |
Eind van het jaar | 122 | 109 | 114 | 123 | 122 | 109 | 93 |
De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens | ||
Realisatie 1999 | Ontwerpbegroting 2000 | Ontwerpbegroting 2001 |
6 620 | n.v.t. | n.v.t. |
In het kader van het integraal management worden met ingang van 1999 de materiële en personele budgetten op artikelonderdeel begroot. Het begrip persoonsgebonden uitgaven beslaat een deel van het artikelonderdeel Algemene Materiële Uitgaven. In de raming worden deze uitgaven niet meer apart opgenomen. Wel kan achteraf vanuit de boekhouding de realisatie in beeld worden gebracht.
Het onderzoek beoogt te voorzien in de kennis- en informatiebehoefte van VROM op het gebied van wonen en stedelijke vernieuwing.
Operationele beleidsdoelstellingen
Het onderzoek in 2001 is vooral gericht op de beleidsprioriteiten voor het jaar 2001, zoals verwoord in het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting. In de toelichting bij de artikelonderdelen zijn de belangrijkste thema's en projecten vermeld. Het onderzoek dient te voorzien in kennis en informatie ter onderbouwing van het beleid voor de komende jaren (zowel binnen VROM als in het veld) en dient kwalitatief goed en tijdig te zijn.
Onderzoek op het gebied van het wonen.
In 2001 zullen de uitkomsten verschijnen van de nul-meting van de Monitor stedelijke vernieuwing, die in 2000 is uitgevoerd. In deze nul-meting wordt de stand van zaken ten aanzien van een aantal prestatie-indicatoren gemeten. Daarnaast wordt gekeken naar de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing.
In samenwerking met AVBB, NEPROM en Aedes heeft VROM de Monitor nieuwe woningen ontwikkeld. Deze monitor geeft informatie over afzet en realisatie van nieuwbouw koop- en huurwoningen en meningen van de bewoners van deze woningen.
In 2001 zullen daarnaast verschillende onderzoeken worden uitgevoerd, die zijn aangekondigd in de ontwerp-Nota Wonen. Dit geldt bijvoorbeeld voor onderzoeken die benodigd zijn voor de voorbereiding van experimenten met vouchers. Ook wordt er onderzoek voorbereid naar de woonwensen van allochtonen en worden de mogelijkheden voor woontrend-rapportages onderzocht.
Onderzoek naar woningbehoefte en kwaliteit van de woningvoorraad.
In de tweede helft van 2001 verschijnen de uitkomsten van de Kwalitatieve Woningregistratie. In dit onderzoek wordt de kwaliteit van woning en woonomgeving onderzocht bij circa 15 000 woningen. Aandachtsvelden zijn daarbij onder andere stedelijke vernieuwing en energiebesparing. Door een koppeling met een bewonersenquête kan ook aandacht worden geschonken aan de kwaliteitsbeleving van de bewoners.
In 1999 is het Woningbehoefte-onderzoek (WBO) 1998 opgeleverd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn door VROM gebruikt voor de ontwerp-Nota Wonen en de 5e nota Ruimtelijke Ordening. Daarnaast hebben andere departementen en gemeenten (ten behoeve van lokaal woonbeleid) van de uitkomsten gebruikt gemaakt. In 2001 worden de ervaringen met het WBO 1998 geëvalueerd en worden voorstellen voor de toekomstige invulling van dit onderzoek geformuleerd.
In 2001 zullen ook activiteiten worden ondernomen om de modellen die gebruikt zijn voor het maken van prognoses ten behoeve van de ontwerp-Nota Wonen en de 5e nota Ruimtelijke ordening te actualiseren en verder te ontwikkelen.
Onderzoek op gebied van bouwregelgeving en duurzaam bouwen
Een belangrijk deel van het onderzoek dat hier wordt begroot is benodigd voor onderzoek dat moet leiden tot vereenvoudiging van de bouwregelgeving en het aanpassen van Nederlandse regelgeving aan Europese richtlijnen.
In 2001 zal er opnieuw een Monitor duurzaam bouwen verschijnen. Voor de monitoring van de voortgang van de maatregelen ter stimulering van energiebesparing in de gebouwde omgeving zullen verschillende onderzoeken worden uitgevoerd.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 13 670 | 14 420 | 14 095 | 32 995 | 14 145 | |
1e suppletore begroting 2000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | ||
nieuwe wijzigingen | – 427 | – 724 | – 968 | – 1 155 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 14 670 | 14 993 | 14 371 | 33 027 | 12 990 | 13 469 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 6 657 | 6 804 | 6 521 | 14 987 | 5 895 | 6 112 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 18 692 | 18 570 | 15 515 | 19 005 | 19 005 | |
1e suppletore begroting 2000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | ||
Nieuwe wijzigingen | – 427 | – 724 | – 968 | – 1 155 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 19 692 | 19 143 | 15 791 | 19 037 | 17 850 | 18 329 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 8 936 | 8 867 | 7 166 | 8 639 | 8 100 | 8 317 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
03.01 | Onderzoek op het gebied van wonen | 5 706 | 5 951 | 5 750 | 5 723 | 5 375 | 5 307 | 5 230 | 5 709 |
03.02 | Onderzoek naar de woningbehoefte en de kwaliteit van de woningvoorraad | 17 420 | 10 675 | 3 920 | 4 370 | 4 196 | 22 970 | 3 990 | 3 990 |
03.03 | Onderzoek op het gebied van bouwregelgeving en duurzaam bouwen | 3 013 | 3 957 | 5 000 | 4 900 | 4 800 | 4 750 | 3 770 | 3 770 |
Totaal | 26 139 | 20 583 | 14 670 | 14 993 | 14 371 | 33 027 | 12 990 | 13 469 | |
Uitgaven: | |||||||||
03.01 | Onderzoek op het gebied van wonen | 7 894 | 4 498 | 5 723 | 5 375 | 5 307 | 5 230 | 5 709 | |
03.02 | Onderzoek naar de woningbehoefte en de kwaliteit van de woningvoorraad | 9 023 | 11 551 | 8 520 | 5 616 | 8 980 | 8 850 | 8 850 | |
03.03 | Onderzoek op het gebied van bouwregelgeving en duurzaam bouwen | 0 | 944 | 3 643 | 4 900 | 4 800 | 4 750 | 3 770 | 3 770 |
Totaal | 0 | 17 861 | 19 692 | 19 143 | 15 791 | 19 037 | 17 850 | 18 329 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. Naar 04.01 en 04.03 t.b.v. Ruimtelijk planbureau | 0 | – 427 | – 724 | 968 | – 1 155 |
ad a.
Ten behoeve van de oprichting van een planbureaufunctie Ruimtelijke Ordening (RO) worden voor de jaren 2001 t/m 2004 de genoemde bedragen overgeboekt. Zie voorts de inhoudelijke toelichting bij de artikelen 04.01 en 04.03.
03.05 Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht
Het bevorderen van (nieuwe) ontwikkelingen op het gebied van wonen en stedelijke vernieuwing alsmede het uitdragen van het rijksbeleid op die gebieden door middel van experimenten en het bewerkstelligen van kennisoverdracht, zoals verwoord in het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
Operationele beleidsdoelstellingen
Dit begrotingsartikel heeft betrekking op kennisoverdrachtsactiviteiten van VROM op het terrein van wonen en stedelijke vernieuwing, zowel nationaal – als internationaal. Verder betreft dit artikel bijdragen aan nationale en internationale organisaties die op genoemd terrein actief zijn met kwaliteitszorg, opleidingen en kennisoverdracht. Uitgangspunt daarbij is dat deze instellingen, experimenten en kennisoverdrachtsactiviteiten bijdragen aan de realisering van de beleidsprioriteiten
Informatie uit experimenten en kennisoverdracht moeten onderbouwing kunnen bieden voor beleidsontwikkeling en het draagvlak voor het beleid vergroten.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 6 910 | 24 950 | 8 910 | 9 410 | 9 410 | |
1e suppletore begroting 2000 | 163 | 163 | 163 | 163 | 163 | |
Nieuwe wijzigingen | 1 629 | 2 200 | – 1 100 | – 1 100 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 8 702 | 27 313 | 7 973 | 8 473 | 9 573 | 29 947 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 3 949 | 12 394 | 3 618 | 3 845 | 4 344 | 13 589 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 13 781 | 14 295 | 13 020 | 14 410 | 14 410 | |
1e suppletore begroting 2000 | 163 | 163 | 163 | 163 | 163 | |
Nieuwe wijzigingen | 577 | 526 | 526 | |||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 14 521 | 14 984 | 13 709 | 14 573 | 14 573 | 14 947 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 6 589 | 6 799 | 6 221 | 6 613 | 6 613 | 6 783 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
05.01 | Volkshuisvestingsinstellingen | 2 124 | 1 469 | 1 486 | 1 486 | 1 486 | 1 486 | 1 486 | 1 760 |
05.02 | Experimenten en kennisoverdracht | 16 742 | 2 663 | 5 279 | 20 690 | 4 650 | 5 150 | 5 150 | 25 250 |
05.03 | Internationale Volkshuisvestingsinstellingen | 2 907 | 1 851 | 1 937 | 5 137 | 1 837 | 1 837 | 2 937 | 2 937 |
Totaal | 21 773 | 5 983 | 8 702 | 27 313 | 7 973 | 8 473 | 9 5 73 | 29 947 | |
Uitgaven: | |||||||||
05.01 | Volkshuisvestingsinstellingen | 1 033 | 1 539 | 1 486 | 1 486 | 1 486 | 1 486 | 1 760 | |
05.02 | Experimenten en kennisoverdracht | 5 886 | 9 997 | 10 761 | 9 286 | 10 150 | 10 150 | 10 250 | |
05.03 | Internationale Volkshuisvestingsinstellingen | 0 | 2 079 | 2 985 | 2 737 | 2 937 | 2 937 | 2 937 | 2 937 |
Totaal | 0 | 8 998 | 14 521 | 14 984 | 13 709 | 14 573 | 14 573 | 14 947 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. Van 03.43 t.b.v. Stichting KEI | |||||
Verplichtingen | 1 629 | ||||
Uitgaven | 577 | 526 | 526 | ||
b. Verplichtingenverschuiving t.b.v. de Stichting Habitat Platform | |||||
Verplichtingen | 2 200 | – 1 100 | – 1 100 |
De bijdragen die in het kader van dit artikelonderdeel worden verleend, zijn onder meer bestemd voor activiteiten voor de implementatie van de Europese Richtlijn Bouwproducten, kwaliteitsverklaringen voor bouwproducten en voor het ontwikkelen en onderhouden van normen op het gebied van het bouwen. Organisaties die (op basis van een jaarprogramma) bijdragen ontvangen zijn de Stichting Bouwkwaliteit (SBK), het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI) en PRC Bouwcentrum.
Aan de Netherlands Graduate School of Housing and Urban Research (NETHUR) zal in het kader van de voorgenomen tweede driejarige samenwerkingsovereenkomst met VROM ook in 2001 een bijdrage worden verleend ter bevordering van post-doctoraal onderzoek en onderwijs en kennisuitwisseling op het gebied van wonen en stedelijke vernieuwing
Experimenten en kennisoverdracht
De Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvestingsbeleid (SEV) geeft mede uitvoering aan het experimentenbeleid van VROM op onder meer het terrein van het wonen en stedelijke vernieuwing. De SEV adviseert over nieuwe ideeën op dat terrein en beproeft deze in de praktijk. De SEV biedt verder een platform voor uitwisseling van kennis over en ervaringen met de uitgevoerde experimenten. Om genoemd experimentenbeleid uit te voeren, met het oog op het beleid voor de komende jaren, is voor het jaar 2001 voorzien in een nieuwe meerjarenafspraak met de SEV voor de jaren 2002–2005.
Naar verwachting zullen de follow up van de «ontwerp-Nota Wonen», het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en projecten op het terrein van Bouwregelgeving en Duurzaam bouwen ook in 2001 kennisoverdrachts-activiteiten met zich meebrengen. Wat de stedelijke vernieuwing betreft is het «Kennis- en Innovatiecentrum stedelijke vernieuwing» van belang. Ook resultaten van onderzoeken als Woningbehoefteonderzoek (WBO) en Kwalitatieve Woningregistratie (KWR) zullen in 2001 leiden tot kennisoverdrachts-activiteiten.
Bij deze en bij de andere beleidsprioriteiten gaat het zowel om kennisoverdrachtsactiviteiten in opdracht van VROM als om bijdragen aan activiteiten van instellingen buiten VROM.
In 2001 zal, in samenwerking met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam en met Aedes (Vereniging van Woningcorporaties), op verschillende wijzen en momenten worden stil gestaan bij het 100 jarig bestaan van de Woningwet. Het deel van de daaraan in 2001 verbonden verplichtingen en uitgaven, dat voor rekening van VROM komt, zal ten laste komen van dit artikelonderdeel.
Internationale volkshuisvestingsinstellingen
De activiteiten op internationaal terrein hebben vooral betrekking op de voortzetting van de samenwerking tussen het Zuidafrikaanse Ministry of Housing en het Ministerie van VROM en op kennis- en ervaringsuitwisseling in het kader van de (uitbreiding van de) Europese Unie en de Commissie voor Menselijke Nederzettingen van de Verenigde Naties. Met het oog op de uitvoering van de Habitat Agenda is voorzien in een voortzetting van de bijdrage die de Stichting Habitat Platform ontvangt van VROM en van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Versterken van de positie van huurders en kopers in hun overleg met andere marktpartijen en het bewerkstelligen bij burgers (woonconsumenten) en marktpartijen van een draagvlak voor het tot stand komen van een duurzame kwaliteit op het niveau van de woning en de woonomgeving.
Operationele beleidsdoelstellingen
Zoals ook aangegeven in de ontwerp-Nota Wonen, moet de positie van de burger, zowel huurders als kopers, verder worden versterkt. Daarbij kan worden gedacht aan vergroten van de zeggenschap, keuzevrijheid en verantwoordelijkheid van burgers ten aanzien van woning en woonomgeving.
Daartoe geeft VROM financiële steun aan een aantal landelijke organisaties. Hiermee wil VROM een verdere professionalisering van deze organisaties bewerkstelligen en bereiken dat ze een groter draagvlak hebben bij de burgers die ze vertegenwoordigen.
De steun betreft bijdragen aan specifieke projecten en/of in de exploitatiekosten en bijdragen aan activiteiten op het gebied van scholing van burgers.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 3 311 | 3 311 | 3 311 | 3 311 | 3 311 | |
1e suppletore begroting 2000 | 2 660 | – 50 | – 50 | – 50 | – 50 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 5 971 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 324 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 2 710 | 1 480 | 1 480 | 1 480 | 1 480 | 1 508 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 3 311 | 3 311 | 3 311 | 3 311 | 3 311 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 50 | – 50 | – 50 | – 50 | – 50 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 324 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 1 480 | 1 480 | 1 480 | 1 480 | 1 480 | 1 508 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
06.02 | Scholing van burgers | 88 | 88 | 1 154 | 621 | 621 | 621 | 621 | 621 |
06.03 | Subsidies aan landelijke organisaties | 413 | 413 | 4 817 | 2 640 | 2 640 | 2 640 | 2 640 | 2 703 |
Totaal | 501 | 501 | 5 971 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 324 | |
Uitgaven: | |||||||||
06.02 | Scholing van burgers | 621 | 621 | 621 | 621 | 621 | 621 | 621 | |
06.03 | Subsidies aan landelijke organisaties | 2 590 | 2 640 | 2 640 | 2 640 | 2 640 | 2 640 | 2 703 | |
3 211 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 261 | 3 324 |
De navolgende organisaties ontvangen een subsidie voor scholingsactiviteiten:
• De Vereniging Eigen Huis;
• De Nederlandse Woonbond;
• De Stichting Landelijk Contact van de Vrouwenadviescommissies.
De Nederlandse Woonbond en de Stichting Landelijk Contact van de Vrouwenadviescommissies ontvangen ook een bijdrage in de exploitatielasten.
Bij de Nederlandse Woonbond en de Stichting Landelijk Contact van de Vrouwenadviescommissies vindt sinds 1999 een geleidelijke verschuiving plaats van exploitatie gerichte bijdragen naar projectgebonden bijdragen. Over enkele jaren moeten de bijdragen voor een groot deel bestaan uit projectgebonden bijdragen.
In het verleden is het Rijk garantieverplichtingen aangegaan voor de bouw van woningen en woongebouwen. Voor nieuw te bouwen woningen worden geen garanties meer verstrekt. Deze taak is door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) overgenomen, waarbij het Rijk als tertiaire achtervang fungeert.
De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) heeft met ingang van 1 januari 1995 de garantieverstrekking op koopwoningen op zich genomen. De kosten van het fonds worden onder meer gedekt uit de door de kopers te betalen risicovergoedingen. Verder heeft het WEW de tot 1 januari 1995 door het Rijk (voor 50%) verstrekte garanties overgenomen. Indien de hiervoor in 1995 verstrekte eenmalige bijdrage te laag blijkt te zijn, hetgeen nu niet in de lijn der verwachting ligt mede gezien de rentestand, dan is het Rijk in de periode tot en met 2006 verplicht tot een bijdrage in een tekort van maximaal f 102 mln.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 7 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | |
Nieuwe wijzigingen | – 4 500 | 10 000 | ||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 2 500 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 1 134 | 4 538 | 4 538 | 4 538 | 4 538 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a Aanpassing raming obligo WEW | 0 | – 4 500 |
ad a.
Gelet op de economische situatie zal het Waarborgfonds Eigen Woningen in 2001 naar verwachting geen beroep hoeven te doen op het in de begroting gereserveerde bedrag voor het aan het WEW verleende obligo. Hierdoor is het mogelijk de raming voor 2001 te verlagen met f 4,5 mln. De omvang van de verlaging is bepaald door de reeds opgeloste specifieke problematiek binnen de VROM-begroting.
Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (in NLG1000)
In onderstaande overzichten is rekening gehouden met een afbouw van de voor het Rijk uitstaande risico's in het jaar 1999 als gevolg van de uitvoering van de vrijwaringsconstructies door het WSW met betrekking tot reeds afgegeven contragaranties. Hiervoor was in 1999 een bedrag van f 10 mld begroot. Hiervan is f 2,3 mld gerealiseerd. Thans wordt verondersteld dat de uitstaande garantierisico's de komende jaren geleidelijk zullen dalen.
Onderdeel: Huurwoningen geëxploiteerd door woningcorporaties respectievelijk non profit-instellingen (100% deelname in het verlies) (in NLG1mld) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 18,9 | 16,0 | 11,9 | 9,2 | 6,0 | 4,0 | 2,0 |
Uitstaand renterisico | |||||||
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 18,9 | 16,0 | 11,9 | 9,2 | 6,0 | 4,0 | 2,0 |
Aflossingen | – 0,2 | ||||||
(rente) bijtellingen | 0,5 | 0,4 | |||||
gerealiseerd risico | |||||||
vervallen garanties | – 3,2 | – 4,5 | – 2,7 | – 3,2 | – 2,0 | – 2,0 | |
verleende garanties | |||||||
Uitstaand risico per 31 december | 16,0 | 11,9 | 9,2 | 6,0 | 4,0 | 2,0 | 2,0 |
De garantieverplichtingen worden vastgesteld aan de hand van de subsidiegegevens van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975. Hierbij is aangenomen dat het per ultimo van een jaar geïnvesteerd vermogen van complexen gefinancierd met gegarandeerde kapitaalmarktleningen, ontleend aan dat subsidiebestand, een reële benadering vormt van het schuldrestant op die datum. Tot deze garantieverplichtingen behoren de Rijksgaranties die destijds door het ministerie van VROM zijn verleend aan een aantal stichtingen in de voormalige IJsselmeerpolders (Lelystad/Almere).
Onderdeel: Verbetering van woningwetwoningen (inclusief warmte-isolatie) (100% deelname in het verlies) (in NLG1mld) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 0,9 | 0,7 | 0,5 | 0,3 | 0,1 | ||
Uitstaand renterisico | |||||||
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 0,9 | 0,7 | 0,5 | 0,3 | 0,1 | ||
Aflossingen | |||||||
(rente) bijtellingen | |||||||
gerealiseerd risico | |||||||
vervallen garanties | – 0,2 | – 0,2 | – 0,2 | – 0,2 | – 0,1 | ||
verleende garanties | |||||||
Uitstaand risico per 31 december | 0,7 | 0,5 | 0,3 | 0,1 | 0,0 |
De bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de afgegeven garantiebeschikkingen in voorgaande jaren. Aan deze gegevens ontbreken de actuele schuldrestanten. Er is derhalve uitgegaan van de gegarandeerde leningen.
Onderdeel: Eigen woningen en eigen woonwagens (50% deelname in het verlies) (in NLG1mln) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 |
Uitstaand renterisico | |||||||
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 |
Aflossingen | |||||||
(rente) bijtellingen | |||||||
gerealiseerd risico | |||||||
vervallen garanties | |||||||
verleende garanties | |||||||
Uitstaand risico per 31 december | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 | 102 |
De verplichting van het Rijk aan het WEW van f 102 mln is in bovenstaand overzicht als restant-risico opgenomen voor 2000 en latere jaren.
Onderdeel: Studentenhuisvesting wooneenheden tot stand gekomen onder het subsidieregime van de ministeries van O&W en LNV (in NLG1mln) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond | 210 | 180 | 150 | 120 | 90 | 60 | 30 |
Uitstaand renterisico | |||||||
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 210 | 180 | 150 | 120 | 90 | 60 | 30 |
Aflossingen | |||||||
(rente) bijtellingen | |||||||
gerealiseerd risico | |||||||
vervallen garanties | – 30 | – 30 | – 30 | – 30 | – 30 | – 30 | – 30 |
verleende garanties | |||||||
Uitstaand risico per 31 december | 180 | 150 | 120 | 90 | 60 | 30 | 0 |
Er is bij het ministerie van VROM een administratie ten aanzien van de verleende garanties ten behoeve van studentenhuisvesting in wooneenheden die tot stand zijn gekomen onder het subsidieregime van het toenmalige ministerie van Landbouw en Visserij. Aan de hand van deze administratie wordt een vooruitberekening gemaakt van het uitstaande risico in de komende jaren.
03.15 Bijzondere aandachtsgroepen
Onder dit artikel worden uitgaven verantwoord op het terrein van de huisvesting van en gehandicapten, woonwagenbewoners, en op het terrein van wonen en zorg.
Op het terrein van wonen en zorg is de algemene doelstelling van het Kabinet om te bewerkstelligen dat ook mensen die zorg of begeleiding nodig hebben zo lang mogelijk zelfstandig kunnen (blijven) wonen en funktioneren in de maatschappij. Dit betreft naast ouderen bijvoorbeeld ook gehandicapten.
Hiertoe wordt onder andere bij nieuw- en verbouw ingezet op zoveel mogelijk levensloopbestendig bouwen. Tevens is het streven dat jaarlijks minimaal 4 000 woningen in woonzorgcomplexen tot stand worden gebracht.
Ten behoeve van het stimuleren van innovatieve samenwerkingsprojecten op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening is de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling in het leven geroepen. Deze regeling beoogt een bijdrage te leveren aan een goede samenhang tussen wonen, zorg en dienstverlening voor verschillende doelgroepen in de samenleving door het stimuleren van:
• meer diversiteit van woonzorgcombinaties voor de verschillende doelgroepen;
• vernieuwende initiatieven om aan de extra vraag (vanwege extramuralisering en demografische ontwikkelingen) te kunnen voldoen, waarbij onder andere domotica (= een samenstel van technische voorzieningen op het gebied van veiligheid, comfort en energie) een belangrijke rol kan vervullen;
• het verbeteren van de samenwerking tussen de betrokkenen: de vragers en de aanbieders, zowel vanuit de zorg als vanuit het wonen.
In 2001 zullen naar verwachting tenminste 245 vernieuwende initiatieven gesubsidieerd worden (dit betreft zowel meerinvesteringen in woningen of woongebouwen alsook voorbereidingskosten en kennisverzameling en -overdracht over de projecten).
De aansluiting op de vraag van de burger dient bij deze duidelijk naar voren te komen. Helder dient te zijn in welke mate projecten bijdragen tot de verbetering van zelfredzaamheid en eigen beslissingsruimte.
In totaal is in 2001 voor de woonzorgstimuleringsregeling f 56 mln verplichtingenbudget beschikbaar ten behoeve van de volgende onderscheiden categorieën:
• het subsidiëren van de voorbereiding van projecten (categorie a)
• uitvoering projecten (categorie b en c)
• en voor kennisverzameling en -overdracht over de projecten (categorie d)
• apparaatskosten.
Tabel beleidsprestaties | |||
doelstelling per categorie | beoogd effect | prestaties | inzet middelen |
a. stimuleren voorbereiding van projecten | • vernieuwing van woonzorg combinaties• meer diversiteit in woonzorg combinaties• verbeteren van samenwerking van betrokkenen | uitvoering twee tenders: in totaal minimaal 100 projecten subsidiëren | f 6 mln |
b. stimuleren investeringen in woningen en woongebouwenc. stimuleren investeringen anders dan in woningen en gebouwen | idem als hierboven | uitvoering twee tenders: in totaal minimaal 120 projecten subsidiëren | f 46 mln |
d. stimuleren kennisverzameling en -overdracht terzake | dat zoveel mogelijk relevante partijen kunnen kennisnemen van goede innovatieve projecten | uitvoering continu:minimaal 25 aanvragen honoreren | f 4 mln |
Als gevolg van het traject inzake de Europese regelgeving terzake zal de budgetraming voor verplichtingen en uitgaven nog nadere afstemming behoeven op het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling woonzorg en het effect in de tijd gezien van de eerste tender. Dit kan nog leiden tot een aanpassing van de raming te verwerken in de 2e suppletore begroting 2000 en in de 1e suppletore begroting 2001.
In 2001 is sprake van het aangaan van verplichtingen als gevolg van in totaal twee tenders voor de categorieën a, b en c.
Naast het verantwoorden van de uitgaven in het kader van woon/zorg is op dit artikelonderdeel 03.15.06 nog een beperkte uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen aan de orde inzake de oude regeling knelpunten ouderenbeleid.
Per 1 april 1994 zijn de regelingen voor geldelijke steun aan gehandicapten van de zijde van VROM beëindigd. In de periode tot en met 1999 zijn er echter alsnog verplichtingen aangegaan op basis van bezwaarschriften. In totaal zal er nog op basis van afgegeven beschikkingen een bedrag van f 522 mln moeten worden betaald aan circa 16 400 gerechtigden. Naar verwachting zal de laatste betaling in 2009 plaatsvinden.
In 1999 is de afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen afgewikkeld. Omdat de gemeenten niet verplicht waren aan de afkoop mee te werken zijn er nog 43 gemeenten die subsidies voor woonwagens en standplaatsen zullen ontvangen. De laatste bijdrage voor huurwoonwagens zal naar verwachting in 2008 worden uitgekeerd. Voor standplaatsen zal dit in 2019 plaatsvinden.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 48 250 | 40 750 | 38 250 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 19 000 | 5 000 | 14 000 | |||
Nieuwe wijzigingen | ||||||
Specifieke mutaties: | ||||||
Aanpassing WoZo-regeling | – 10 250 | 10 250 | ||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 19 000 | 56 000 | 52 250 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 8 622 | 25 412 | 23 710 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 126 450 | 107 450 | 100 950 | 62 700 | 62 700 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 20 555 | – 2 895 | 8 727 | 17 159 | – 758 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 105 895 | 104 555 | 109 677 | 79 859 | 61 942 | 44 090 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 48 053 | 47 445 | 49 769 | 36 238 | 28 108 | 20 007 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
15.01 | Huisvesting gehandicapten | 522 259 | 826 | ||||||
15.02 | Woonwagenbewoners | 7 294 | |||||||
15.06 | Knelpunten ouderenbeleid | 12 416 | 0 | 19 000 | 56 000 | 52 250 | |||
Totaal | 541 969 | 826 | 19 000 | 56 000 | 52 250 | ||||
Uitgaven: | |||||||||
15.01 | Huisvesting gehandicapten | 78 747 | 73 700 | 69 600 | 64 600 | 58 600 | 51 600 | 43 600 | |
15.02 | Woonwagenbewoners | 2 386 | 1 110 | 955 | 827 | 659 | 592 | 490 | |
15.06 | Knelpunten ouderenbeleid | 11 588 | 31 085 | 34 000 | 44 250 | 20 600 | 9 750 | 0 | |
Totaal | 92 721 | 105 895 | 104 555 | 109 677 | 79 859 | 61 942 | 44 090 |
Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek
Aantallen en gemiddelde bijdragen van de openstaande stand van de verplichtingen t/m 1999 voorzieningen gehandicapten en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) | ||
Jaarlijkse bijdrage | ADL-clusters | |
Aantallen | 16 483 | 40 |
Gemiddelde bijdrage in NLG1 | 29 911 | 736 271 |
Doelmatigheidsgetallen gehandicaptenregeling
De personele inzet die aan de afwikkeling van de gehandicaptenregeling wordt besteed heeft ondermeer betrekking op de afwikkeling van de afkopen ex artikel 21/22 van de daarvoor in aanmerking komende regelingen. In 1999 was sprake van een capaciteitsinzet van ongeveer 2,5 fte.
Doelmatigheidskengetallen gehandicaptenregeling (bedragen in NLG1mln) | ||||
onderwerp | realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 |
Personele kosten | f 0,224 | f 0,178 | f 0,185 | f 0,192 |
Automatiseringskosten | f 0,200 | f 0,200 | f 0,212 | f 0,218 |
Aantal beschikkingen | 408 | 500 | 500 | 500 |
Uitvoeringskosten per bijdrage | f 1 039,– | f 756,– | f 794,– | f 820,– |
Met ingang van het jaar 2000 wordt met 1,5 fte gewerkt aan de uitvoering van de gehandicaptenregeling. Het gevolg daarvan is dat ten opzichte van 1999 de uitvoeringskosten per bijdrage lager zijn.
Tijdelijke Woonzorgstimuleringsregeling
In 2001 zullen de bevindingen ten aanzien van de 1e tender van de tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling worden beoordeeld, waarna, indien nodig, conclusies worden verwerkt in de volgende tender. Ook na de 2e tender zal een beoordeling plaatsvinden. De Tweede Kamer zal over de resultaten jaarlijks worden geïnformeerd. Evaluatie zal na afloop van de regeling plaatsvinden.
Huursubsidie is voor een groot deel van de huishoudens in lagere inkomensklassen een kerninstrument om de betaalbaarheid van huurwoningen met voldoende kwaliteit te waarborgen. Met de Huursubsidiewet wordt beoogd de woonlasten op een laag niveau te houden. Het ministerie wil daarnaast de keuzevrijheid tussen huren en kopen stimuleren.
Operationele beleidsdoelstellingen
In de afgelopen tijdvakken zijn er veel inspanningen verricht om het niet-gebruik van huursubsidie verder terug te dringen. In een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 1999–2000, 25 831, nr. 6) is deze op de hoogte gebracht van de verschillende acties die zijn genomen ten aanzien van het terugdringen van het niet-gebruik. Hieruit blijkt ook dat het nog resterende niet-gebruik naar alle waarschijnlijkheid niet verder terug te dringen valt met een op een breed publiek gerichte campagne.
Een verdere afname van het niet-gebruik vindt in de toekomst toch plaats door:
• vereenvoudiging van de aanvraagprocedure;
• modernisering van de uitvoeringsorganisatie;
• het instellen van lokale klantcontactpunten waar de huurder het hele jaar door huursubsidie kan aanvragen.
Modernisering huursubsidie (EOS)
Met de modernisering van de uitvoeringsorganisatie is in het subsidiejaar 2000/2001 een start gemaakt en worden voor circa 135 000 mensen de jaarlijkse aanvraag van huursubsidie automatisch gecontinueerd. In het subsidietijdvak 2001/2002 zal dit aantal oplopen tot maximaal 500 000. Het streven is uiteindelijk dat bijna alle aanvragen automatisch worden gecontinueerd.
In het huurdebat over de maximale huurverhoging per 1 juli 2000 met de Tweede Kamer is besloten om huurders te compenseren via de Huursubsidiewet. Dit is gerealiseerd door de verschillende grenzen in het subsidiejaar 2000/2001 in de Huursubsidiewet niet aan te passen met de verwachte gemiddelde huurverhoging respectievelijk de inflatie, zijnde 2,5%, maar eenmalig met 3,8%. Het huurprijsbeleid voor 2001 en verdere jaren zal in de huurbrief, die naar verwachting medio oktober 2000 wordt verstuurd, bekend worden gemaakt.
Het op 7 oktober 1998 met de organisaties van verhuurders gesloten convenant over het huurbeleid van verhuurders en de blijvende beschikbaarheid van huursubsidie in het prijssegment rond de maximale huurgrens huursubsidie loopt op 30 juni 2001 af. In het kader van het huurbeleid, de evaluatie van de Huursubsidiewet en de overwegingen ten aanzien van de prestatienormering huursubsidie, zullen voorstellen worden gedaan over de wijze waarop na 30 juni 2001 aan deze afspraken een vervolg wordt gegeven.
Ter bevordering van de betaalbaarheid voor de individuele huurder en ten behoeve van de beheersbaarheid van de uitgaven zijn sinds 1 juli 1997 in de Huursubsidiewet twee prestatienormen opgenomen, te weten de verhuisnorm en de uitgavennorm.
De bijdragestijging op grond van de uitgavennorm in het tijdvak 1998–1999 mocht niet hoger zijn dan 3,3%. Deze norm is overschreden. In overleg met de sector heeft VROM, om acceptatie van het instrument te vergroten, besloten om éénmalig de criteria voor het heffen van een bijdrage aan de individuele verhuurder ruimer te stellen. Medio 2000 worden de terugvorderingsbeschikkingen terzake afgewikkeld.
Voor de tijdvakken 1999–2000 en 2000–2001 bedraagt de norm 3,2% respectievelijk 3,5%.
In de ontwerp-Nota Wonen is aangekondigd dat zal worden bezien op welke wijze de prestatienormering de komende jaren kan worden aangescherpt.
In het kader van de bestrijding van de armoedeval en mede naar aanleiding van de motie Hofstra, Duijvestein, Jeekel (TK 25 090, nr. 59 met betrekking tot opheffen van de ongelijke behandeling tussen huurders en eigenaar bewoners door de toeslagen in de huursubsidie) zal per 1 juli 2001 de koopkrachttoeslag uit de huursubsidie worden afgeschaft. Daarbij zal tevens de progressiviteit in de huursubsidietabel worden verminderd door verlaging van de normhuur voor hogere inkomens. Het netto koopkrachtverlies dat door deze maatregelen optreedt (verlies van de koopkrachttoeslag gecorrigeerd voor normhuurverlaging) zal voor het jaar 2001 via de huursubsidie worden gecompenseerd. Vanaf 1-1-2002 zal dit koopkrachtverlies fiscaal worden gecompenseerd.
Bevordering Eigen Woningenbezit (BEW)
Met de introductie van de regeling BEW per 1 januari 2001 zal, onder voorbehoud van goedkeuring van de regeling door de Eerste Kamer, de keuzevrijheid tussen huren of kopen voor lage inkomens verder vergroot worden. Met het in werking treden van deze regeling zal de Gewenningsbijdrage Eigen Woningbezit (GEW) worden ingetrokken.
Bij de budgetramingen is vooralsnog het uitgangspunt dat verplichten= betalen. In de suppletore begrotingen zullen voor wat betreft artikelonderdeel 03.16.06 (de raming van) de budgetten worden afgestemd op de werking van de regeling.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 3 315 808 | 3 435 400 | 3 553 900 | 3 673 950 | 3 757 950 | |
1e suppletore begroting 2000 | 40 650 | 13 900 | – 22 800 | – 49 400 | – 76 800 | |
Nieuwe wijzigingen | 4 525 | 20 540 | – 13 313 | – 12 794 | 35 139 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 3 360 983 | 3 469 840 | 3 517 787 | 3 611 756 | 3 716 289 | 3 753 950 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 1 525 148 | 1 574 545 | 1 596 302 | 1 638 943 | 1 686 378 | 1 703 468 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 3 316 753 | 3 436 030 | 3 554 215 | 3 673 950 | 3 757 950 | |
1e suppletore begroting 2000 | 40 650 | 13 900 | – 22 800 | – 49 400 | – 76 800 | |
Nieuwe wijzigingen | 700 | 21 450 | – 12 550 | – 12 300 | 35 300 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 3 358 103 | 3 471 380 | 3 518 865 | 3 612 250 | 3 716 450 | 3 753 950 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 1 523 843 | 1 575 244 | 1 596 791 | 1 639 168 | 1 686 451 | 1 703 468 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
16.01 | Huursubsidie | 68 024 | 3 165 157 | 3 234 733 | 3 296 790 | 3 296 937 | 3 330 706 | 3 376 039 | 3 354 300 |
16.02 | Huurgewenningsbijdragen | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 | ||
16.03 | Vergoeding verhuurders | 48 584 | 33 600 | 26 100 | 14 500 | 14 300 | 14 100 | 14 000 | |
16.04 | Bijdrage huurlasten | 96 243 | 87 600 | 88 900 | 90 300 | 91 700 | 93 100 | 94 600 | |
16.05 | Gewenningssubsidie eigen woningbezit | 2 892 | 2 581 | 5 000 | |||||
16.06 | Bevordering eigen woningbezit | 0 | 0 | 0 | 58 000 | 116 000 | 175 000 | 233 000 | 291 000 |
Totaal | 70 916 | 3 312 565 | 3 360 983 | 3 469 840 | 3 517 787 | 3 611 756 | 3 716 289 | 3 753 950 | |
Uitgaven: | |||||||||
16.01 | Huursubsidie | 3 196 856 | 3 234 733 | 3 296 790 | 3 296 937 | 3 330 706 | 3 376 039 | 3 354 300 | |
16.02 | Huurgewenningsbijdragen | 0 | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 | |
16.03 | Vergoeding verhuurders | 48 584 | 33 600 | 26 100 | 14 500 | 14 300 | 14 100 | 14 000 | |
16.04 | Bijdrage huurlasten | 96 243 | 87 600 | 88 900 | 90 300 | 91 700 | 93 100 | 94 600 | |
16.05 | Gewenningssubsidie eigen woningbezit | 1 800 | 2 120 | 1 540 | 1 078 | 494 | 161 | ||
16.06 | Bevordering eigen woningbezit | 0 | 0 | 58 000 | 116 000 | 175 000 | 233 000 | 291 000 | |
Totaal | 3 343 483 | 3 358 103 | 3 471 380 | 3 518 865 | 3 612 250 | 3 716 450 | 3 753 950 |
Bovenstaande overzichten betreffen jaarcijfers. De huursubsidiesystematiek gaat uit van tijdvakken (1 juli tot 1 juli). In onderstaande tabel vindt u de totale uitgaven op artikelonderdeel 03.16.01 omgerekend naar tijdvakbasis.
Totale uitgaven artikel 3.16.01 omgerekend naar tijdvakbasis (bedragen in NLG1mln) | |||||
1999–2000 | 2000–2001 | 2001–2002 | 2002–2003 | 2003–2004 | 2004–2005 |
3 351 | 3 412 | 3 510 | 3 600 | 3 700 | 3 771 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Generale mutaties: | |||||
a. Gevolgen invoering nieuwe vreemdelingenwet | 8 700 | 15 300 | 20 300 | 23 400 | |
b. Toekenning huursubsidie voor begeleid wonen ex dak- en thuislozen | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | |
c. Huurprijzendebat | 29 000 | 30 000 | 31 000 | 32000 | |
d. Aanwending onbestede middelen RA-intensivering | – 24 250 | – 25 250 | – 40 000 | – 5 500 | |
e. Compensatie toeslag overdrachtsbelasting | 9 000 | 19 000 | 28 000 | 37 000 | |
f. Afschaffen koopkrachttoeslag | 5 000 | – 34 000 | – 34 000 | – 34 000 | |
Specifieke mutaties: | |||||
g. Verlaging ivm invoering automatisch continueren (EOS) | 700 | – 7 000 | – 18 600 | – 18 600 | – 18 600 |
Verplichtingen | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
h. Aanpassing verplichtingenraming GEW agv uitstel BEW | 4 908 | – 910 | – 763 | – 494 | – 161 |
Niet beleidsrelevant | – 1 083 |
ad a.
De invoering van de Vreemdelingenwet leidt tot hogere huursubsidie-uitgaven. De mutatie betreft de hiermee samenhangende overgangsproblematiek (van in totaal f 11,2 mln) alsmede de structurele doorwerking op de huursubsidie-uitgaven.
ad b.
Met ingang met 2000 kan voor bestaande kleinschalige projecten voor begeleid wonen van ex dak- en thuislozen eveneens huursubsidie worden verstrekt. Voor 2000 is hiervoor in de 1e suppletore begroting reeds een bedrag van f 0,5 mln opgenomen.
ad c.
Naar aanleiding van het (begin 2000) in de Tweede Kamer gevoerde huur(prijzen)debat zijn de kwaliteitsgrens, de aftoppingsgrens en de maximale huurgrens eenmalig (voor het tijdvak 2000/2001) aangepast. Deze eenmalige aanpassing leidt ook in latere jaren tot hogere huursubsidie-uitgaven. Het effect voor 2000 (f 15 mln) is reeds in de 1e suppletore begroting verwerkt.
ad d.
In vervolg op de in de 1e suppletore begroting 2000 verwerkte mutatie wordt een deel van de op het onderhavige artikel beschikbaar gestelde regeerakkoord-intensivering aangewend ter compensatie van de hogere huursubsidie-uitgaven als gevolg van het gevoerde huur(prijzen)debat (zie ad c). Daarmee blijven de betreffende budgetten beschikbaar ten behoeve van het realiseren van de doelstellingen op het gebied van de betaalbaarheid van het wonen.
ad e.
Deze mutatie hangt samen met de invoering van de BEW en betreft de kosten samenhangend met de bijdrage in de financiering van de overdrachtsbelasting. Tegenover deze kosten staan hogere belastinginkomsten uit hoofde van fiscale maatregelen.
ad f.
Afschaffing van de koopkrachttoeslag in combinatie met verlaging van de normhuur leidt tot een besparing in de huursubsidie van circa f 34 mln vanaf 2002; in 2001 wordt geen besparing gerealiseerd omdat compensatie van het netto koopkrachtverlies via de huursubsidie plaatsvindt inclusief extra kosten voor uitvoering komt dit naar verwachting op circa f 5 mln (deze kosten zullen, wanneer de exacte omvang en onderverdeling naar personele en materiële uitgaven voor handen is worden overgeheveld naar artikel 03.01 «Personeel en materieel»).
ad g.
Deze mutatie is het gevolg van het – in het kader van EOS invoeren van het automatisch continueren van de vervolgaanvragen huursubsidie. Dit leidt met ingang van 2001 tot besparingen bij de te betalen kostenvergoeding aan matigende verhuurders, die hoger uitvallen dan de (in de ontwerp-begroting 1999) op het onderhavige artikel verwerkte regeerakkoord-taakstelling van structureel f 25 mln per jaar. De (hogere) besparingen worden aangewend ter invulling van de op artikel 03.01 «Personeel en materieel» verwerkte taakstelling voor het uitvoeren van de huursubsidie (zie de mutatie ad d. bij artikel 03.01)
ad h.
Als gevolg van het uitstel van de invoering van BEW dient de in de 1e suppletore begroting 2000 aangepaste verplichtingenraming van GEW gecorrigeerd te worden.
Toelichting op de raming en ramingstechniek:
De ramingstechniek voor de huursubsidie bestaat uit het voorspellen en berekenen van de omvang van de subsidiebepalende factoren en het confronteren van deze factoren met het huursubsidiebeleid. De belangrijkste subsidiebepalende factoren zijn de samenstelling van huishoudens, leeftijd, inkomen, vermogen, huur en omvang van het aantal huursubsidiegerechtigden. Op basis van realisatiegegevens en prognoses, afkomstig van onder meer het CBS en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt het effect op het huursubsidiebeslag geraamd van:
1. volkshuisvestingsfactoren (bouwproductie, huurontwikkeling);
2. sociaal economische factoren (inkomensontwikkeling, werkloosheidsontwikkeling en werkgelegenheidsontwikkeling);
3. demografische factoren (huishoudensvorming, individualisering, vergrijzing).
In de raming is conform de huurbrief, rekening gehouden met een stijging van de huren met gemiddeld 2,5% in 2001. Dit is lager dan ten tijde van het opstellen van de begroting in 2000, zodat dit heeft geleid tot een verlaging van de raming ten opzichte van de begroting 2000.
Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek
(Bedragen in NLG1) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Begroting 2000 | Ontwerp-begroting 2001 | Meerjarenperiode | ||||
Tijdvakken | 1998–1999 | 1999–2000 | 2000–2001 | 2001–2002 | 2002–2003 | 2003–2004 | 2004–2005 |
Huursubsidie – (16.01) | |||||||
Aantallen | 1 050 665 | 1 025 000 | 1 042000 | 1 037 000 | 1 034 000 | 1 028 000 | 1 021 000 |
Gemiddelde Subsidie | 2 958 | 3 031 | 3 125 | 3 200 | 3 260 | 3 340 | 3 417 |
Vergoeding verhuurders – (16.03) | |||||||
Aantallen | 999 113 | 979 000 | 990 000 | 985 000 | 982 000 | 977 000 | 970 000 |
Waarvan automatisch continueren | 135 000 | 500 000 | 650 000 | 650 000 | 650 000 | ||
Gemiddelde Subsidie | 57 | 44 | 44 | 44 | 44 | 44 | 44 |
Bijdrage huurlasten – (16.04) | |||||||
Aantallen | 30 336 | 21 100 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 |
Gemiddelde Subsidie | 1 762 | 2 753 | 1 807 | 1 852 | 1 899 | 1 946 | 1 994 |
Gewen. Sub. Eigen woningbezit – (16.05) | |||||||
Aantallen | 265 | 500 | 500 | ||||
Gemiddelde Subsidie | 9 739 | 10 000 | 10 000 |
De aantallen en de gemiddelde subsidiebijdragen hebben betrekking op de tijdvakken die lopen van 1 juli tot en met 30 juni en kunnen daardoor afwijken van de jaarbedragen uit de begroting.
De Gewenningsbijdrage Eigen Woningbezit wordt bij inwerkingtreding van de BEW beëindigd (per 1-1-2001).
Er blijft sprake van een toename van het aantal toekenningen, maar in mindere mate dan de voorafgaande tijdvakken. In het tijdvak 1998–1999 was er een toename van 1,5% ten opzichte van 1997–1998. Dit is het gevolg van een combinatie van een toename van de aantallen als gevolg van de Huursubsidiewet, de maatregelen om het niet-gebruik terug te dringen en een afname van de aantallen als gevolg van het gunstige economische tij en de afnemende werkloosheid.
Aantallen en kosten beschikte huursubsidie-aanvragen | |||
realisatie 1999 | 2000 | 2001 | |
Kosten (in NLG1mln) | |||
Apparaatskosten VROM | |||
primaire activiteiten | 55,3 | 54,0 | 46,0 |
ondersteunend activiteiten | 18,1 | 22,0 | 17,0 |
automatisering | 22,9 | 16,0 | 11,0 |
Kosten vergoeding verhuurders | 48,6 | 33,6 | 26,1 |
Declaratiekosten Gemeenten Vangnetregeling | 37,0 | 34,0 | 34,0 |
Totaal kosten | 181,9 | 159,6 | 134,1 |
Aantal beschikte aanvragen | |||
aantal beschikkingen Huursubsidie | 1 054 468 | 1 085 000 | 1 091 500 |
aantal beschikkingen Vangnet | 41 807 | 38 000 | 38 000 |
aantal beschikkingen GEW | 868 | 250 | |
Totaal aantal aanvragen | 1 097 143 | 1 123 250 | 1 129 500 |
Kosten per aanvraag (in NLG1) | 166 | 142 | 119 |
In bovenstaande tabel zijn de doelmatigheidskengetallen opgenomen conform in de begroting van vorig jaar.
Het realisatie bedrag van 1999 inzake primaire activiteiten is hoger dan vermeld in de verantwoording 1999 daar de indirecte primaire kosten – zoals de kosten die gemaakt worden bij Recherchezaken, Huurcommissie's, Juridische zaken, alsmede de uitvoeringskosten van de vermogenstoets – zijn meegenomen.
De daling van de apparaatskosten in 2000 en 2001 hangt samen met de uitvoering van het EOS-project en de invulling van de regeerakkoord-taakstelling.
De verlaging bij kostenvergoeding verhuurders heeft eveneens te maken met de besparingen als gevolg van het EOS-project.
De in dit overzicht gepresenteerde aantallen beschikte aanvragen hebben betrekking op de verwerking in een kalenderjaar. De huursubsidiesystematiek is gebaseerd op tijdvakken die lopen van 1 juli tot 1 juli.
Om die reden wijken ze af van de eerder gepresenteerde aantallen die op tijdvakbasis zijn weergegeven.
De aantallen beschikte aanvragen betreffen zowel de positieve als de negatieve aanvragen.
Vanaf 2001 zijn geen aantallen beschikkingen GEW vermeld, daar de GEW regeling ophoudt te bestaan bij de inwerkingtreding van de BEW regeling.
De ontwikkelingen met betrekking tot personeel (aantallen fte's), alsmede de aantallen afgehandelde subsidieaanvragen per medewerker staan vermeld in onderstaand staatje. De stijging van de aantallen afgehandelde aanvragen per medewerker is ondermeer een gevolg van het automatisch continueren van de vervolg aanvragen in het kader van het EOS-project.
Subsidieaanvragen in relatie tot personeelsontwikkeling | |||
realisatie 1999 | 2000 | 2001 | |
Inzet personeel uitvoering huursubsidie (aantallen fte's) | 370 | 320 | 263 |
Aantallen afgehandelde aanvragen per medewerker | 2 965 | 3 510 | 4 295 |
Periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek
Medio 2000 is de Huursubsidiewet geëvalueerd. De uitkomsten van dit onderzoek zullen naar verwachting in oktober 2000 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
03.18 Infrastructuur en locatiesubsidie
Het stimuleren van de voortgang van de nieuwbouw binnen het door het Rijk gewenste verstedelijkingspatroon in relatie met aangewezen groeikernen en – groeisteden. Daarbij is sprake van een bijdrage in de kosten van aanleg en verbetering van de hoofdinfrastructuur. Daarnaast is er sprake van het verlenen van geldelijke steun aan gemeenten voor de ontwikkeling van bouwlocaties.
In het jaar 2001 zal de verdere afwikkeling van de in het verleden, in het kader van het groeikernen- en grote stedenbeleid, toegezegde subsidies voor hoofdinfrastructuur, locatiesubsidie en de subsidie grote bouwlocaties worden voortgezet.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 4 000 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 4 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 1 815 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 9 070 | 11 094 | 13 474 | 0 | 8 000 | |
1e suppletore begroting 2000 | 1 311 | – 808 | – 2 905 | |||
Nieuwe wijzigingen | – 1 110 | – 1 799 | ||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 10 381 | 11 094 | 11 556 | 0 | 3 296 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 4 711 | 5 034 | 5 244 | 0 | 1 496 | 0 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
18.01 | Hoofdinfrastructuursubsidie | 29 286 | 24 997 | 4 000 | |||||
18.02 | Locatiesubsidie | 3 151 | 0 | 0 | |||||
Totaal | 32 437 | 24 997 | 4 000 | ||||||
Uitgaven: | |||||||||
18.01 | Hoofdinfrastructuursubsidie | 10 846 | 7 230 | 11 094 | 11 556 | 3 296 | |||
18.02 | Locatiesubsidie | 4 323 | 3 151 | 0 | 0 | 0 | |||
Totaal | 15 169 | 10 381 | 11 094 | 11 556 | 3 296 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a Aanpassing uitfinanciering hoofdinfrastructuursubsidie | 1 110 | – 1 799 |
Met onderstaande gemeenten zijn vaste financiële afspraken gemaakt. Daarbij is per gemeente de te betalen restantbijdrage per 1-1-2000 vermeld.
Gemeente | project | restantbijdrage in NLG1000 |
Haarlemmermeer | v. Heuvengoedhartlaan | 19 750 |
Groningen | omlegging Veenweg | 4 010 |
Zoetermeer | Rokkeveen | 4 668 |
Totaal | 28 428 |
Te ontvangen prestatieverklaringen:
Zoetermeer 1999 (overleg met gemeente is gaande)
Helmond 2000
Hoorn 2001
Groningen, Voorburg en Zoetermeer in 2002
Haarlemmermeer in 2003.
De uitfinanciering van de restantbijdragen loopt door tot en met 2002. Daarnaast is in het totaal van de uitgavenraming een budget van f 4,748 mln opgenomen ten behoeve van de afwikkeling van reguliere betalingen mede in relatie tot de afronding van de opschoningsoperatie in betrokken administraties.
Met de onderstaande gemeenten zijn vaste financiële afspraken gemaakt. Daarbij is per gemeente de te betalen restantbijdrage per 1-1-2000 vermeld.
Gemeente | locatie | restantbijdrage in NLG1000 |
Dordrecht | Stadspolders | 1 150 |
Lelystad | diverse locaties | 0 500 |
Hoorn | Kersenboogerd | 0 500 |
Arnhem | Rijkerswoerd | 0 500 |
Oegstgeest | Broek- en Simontjespolder | 0 500 |
Totaal | 3 150 |
Rapportage-momenten over afronding locatie-ontwikkeling:
Lelystad, Hoorn, Arnhem en Oegstgeest in 2000.
Vlaardingen 2004
In de periode tot en met 2011 zullen de verplichte voortgangsverslagen respectievelijk eindrapportages door betrokken gemeenten worden ingediend. Het betreft de volgende gemeenten en locaties:
Gemeente | locatie | eindrapportagemomenten |
Rotterdam | Kop van Zuid | 2001/2011 |
Maastricht * | Sphinx-terrein | 1-10-1999 |
Venlo | Centrum-zuid | 2005 |
Amersfoort | Eemskwartier | 31-12-2003 |
* Over de locatie Sphinx in Maastricht is in 1999 geen eindverantwoording ontvangen. Er vindt bestuurlijk overleg plaats met de gemeente over de vertraging in de eindverantwoording, hetgeen in 2000 tot uitkomst moet leiden.
In de Nota «Beleid voor Stadsvernieuwing in de Toekomst» (Belstato) is het stadsvernieuwingsbeleid tot het jaar 2005 vastgelegd. Met dit beleid wordt beoogd de nog aanwezige achterstanden in bestaand stedelijk gebied in te lopen. Het Kabinet heeft in vervolg hierop met de Nota «Stedelijke vernieuwing» – ter afronding van de stadsvernieuwingsoperatie – voor de jaren tot en met 2010 in totaal f 1,85 mld (extra) beschikbaar gesteld.
In 2000 zal de laatste verplichting ad f 20 mln in het kader van de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (WSDV) op dit begrotingsartikel worden aangegaan. Dit bedrag betreft de in 1999 niet verdeelde reservering voor mogelijke tegenvallers op de VROM-begroting.
Afgezien van deze f 20 mln betreffen de voor de jaren 2000 en 2001 geraamde uitgavenbudgetten de uitfinanciering van in 1999 aangegane verplichtingen naar 60 budgetbeheerders. Het uitgavenbudget voor het jaar 2001 betreft de in januari 2001 te betalen laatste kastranche van deze toezeggingen.
Met ingang van 2000 en 2001 zijn de bij het onderhavige begrotingsartikel behorende verplichtingen- en uitgavenbudgetten betrokken bij de bundeling van geldstromen voor de stedelijke vernieuwing. Deze zijn derhalve overgeboekt naar het begrotingsartikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing».
In de bijlage «Stadsvernieuwingsrapportage 2000» wordt bij het onderhavige begrotingsartikel verslag gedaan van de stand van zaken bij de stadsvernieuwing.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 20 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 9 076 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 1 007 656
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 927 972
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 747 999 | 200 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 339 427 | 90 756 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven 1999: 867 392
03.35 Budget Besluit locatiegebonden subsidies
Onderdeel van het VINEX beleid is onder meer de bevordering van de ontwikkeling van bouwlocaties door het wegnemen van financiële belemmeringen, opgeworpen door hoge grondkosten. Locatiegebonden subsidies zijn van belang om mogelijk te maken, dat bouwlocaties op een zodanige wijze worden ontwikkeld dat de woningbehoefte in voldoende mate kan worden bevredigd, dat bouwlocaties worden ontwikkeld op een wijze die past binnen het planologisch – en volkshuisvestingsbeleid, en dat wordt gekomen tot kwalitatief hoogwaardige bouwlocaties, ook uit oogpunt van verbetering van het milieu, beperking van de mobiliteit en aandacht voor sociale veiligheid.
Operationele beleidsdoelstellingen
Het BLS is een budgetregeling waarin de budgetten in 1995 als lump sum zijn toegekend. Dat betekent dat de budgetten vooraf zijn vastgesteld en niet achteraf aan de hand van werkelijk gemaakte kosten worden herberekend. De wijze waarop de budgetverdeling heeft plaatsgevonden staat uitvoerig beschreven in de Regeling Normering Budgetberekening Locatiegebonden Subsidies (Stcrt. 1994, nr. 65).
In het BLS is de wijze van toetsing met eventuele gevolgen voor gemaakte budgettaire afspraken als volgt aangegeven.
Tussentijds wordt getoetst of de convenantspartner zich houdt aan de in het contract overeengekomen voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde is het voldoen aan de prestatie-eisen met betrekking tot het aantal te bouwen woningen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de binnen en buiten de bebouwde kom te bouwen woningen. Buiten de bebouwde kom moet tenminste 70% gerealiseerd worden in de marktsector. Er wordt tweemaal getoetst of voldaan is aan de voorwaarden.
Halverwege de contractperiode moet voldoende voortgang zijn geboekt. Getoetst wordt dan of het overeengekomen aantal te bouwen woningen in de periode 1995 tot en met 1999 is gerealiseerd. Is dat niet het geval dan kan de uitbetaling van het budget worden opgeschort totdat aan de voorwaarden is voldaan.
Mocht aan het eind van de contractperiode in 2005 blijken dat de totale woningbouwtaakstelling niet volledig is gerealiseerd, dan kunnen de reeds uitbetaalde budgetten geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
In de begroting 2000 is rekening gehouden met de in het regeerakkoord afgesproken temporisering van de BLS budgetten. Tot de betreffende temporisering van BLS-gelden (grondkosten-bijdragen ten behoeve van de woningbouwlokaties) is in het regeerakkoord besloten op grond van de destijds beschikbare stand van zaken van en verwachtingen over de ontwikkeling van woningbouw op de Vinex-lokaties. Op dit moment is er meer zicht op de daadwerkelijke voortgang van de woningbouw-produktie. Dat actuele beeld leidt tot de conclusie dat de veronderstellingen, die gehanteerd zijn ten tijde van de opstelling van het regeerakkoord, zijn ingehaald. Daardoor is ook de grondslag voor de temporisering vervallen. Op grond daarvan is besloten de getemporiseerde uitgaven terug te boeken. De raming van het onderhavige artikel (03.35) wijzigt hierdoor niet, aangezien in het kader van de bundeling van geldstromen de betreffende budgetten met ingang van 2000 zijn overgeboekt naar artikel 03.43 «Investeringen Stedelijke vernieuwing».
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 20 000 | – 20 000 | – 20 000 | – 20 000 | – 20 000 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 1 663
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 666 564
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | 20 000 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 19 788 | – 19 788 | – 19 795 | – 19 483 | – 19 483 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 212 | 212 | 205 | 517 | 517 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 96 | 96 | 93 | 235 | 235 | 0 |
Uitgaven 1999: 269 691
De uitgavenraming betreft de doorwerking van de betaling van de eind 1999 toegekende prijscompensatie. In het kader van de tweede suppletore begroting 2000 zal worden bezien of, met het oog op een juiste artikelbelasting, deze budgetten moeten worden overgeboekt naar artikel 03.43 «Investeringen Stedelijke vernieuwing».
Periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek:
De Vinex-convenanten bestrijken een periode van tien jaar, van 1995 tot en met 2004.
In 2000 is er een ijkmoment. In het kader van dit ijkmoment zijn door de convenantspartners in 2000 tussenrapportages ingediend. Op grond van deze tussenrapportages kan worden beoordeeld in hoeverre de afgesproken prestaties tot 2000 zijn gehaald. De uitkomsten van de beoordeling van de BLS tussenrapportages zijn naar verwachting in het najaar bekend.
Aantallen woningen te realiseren binnen de VINEX stadsgewesten (Vinex convenanten) | |
Convenantpartner | Aantallen woningen 2000–2004 |
Noord-Holland | 10 000 |
Zuid-Holland | 10 240 |
Zeeland | 1 400 |
Utrecht | 5 700 |
Noord-Brabant | 19 400 |
Limburg | 7 784 |
Groningen | 2 400 |
Friesland | 2 200 |
Drenthe | 1 200 |
Overijssel | 3 350 |
Gelderland | 5 300 |
Twente | 5 250 |
SRR | 21 000 |
ROA | 36 100 |
KAN | 8 120 |
Haaglanden | 14 000 |
SRE | 9 780 |
BRU | 10 200 |
Totaal | 173 424 |
De thans opgenomen kwantitatieve kengetallen hebben een relatief beperkte waarde. Momenteel wordt een beleidsmatige accentverschuiving aangebracht die ertoe leidt dat de kwantitatieve kengetallen aangevuld zullen worden met kwalitatieve kengetallen. Een voorbeeld daarvan is dat recent onderzoek uitwijst dat de kwaliteit van de nieuwbouw de laatste jaren fors is toegenomen. Dit blijkt uit:
• De gemiddelde oppervlakte en de gemiddelde inhoud van nieuwbouwwoningen; deze is in de periode 1995–1999 toegenomen met 20 respectievelijk 18%. Ook het aantal m2 per persoon is in die periode toegenomen.
• Bij een gelijk blijvend aantal kamers en een toegenomen oppervlakte per woning kan worden geconcludeerd dat de kamergrootte is toegenomen.
• Het groeiend aantal koopwoningen (van 70 naar 80%) heeft er toe geleid dat de gemiddelde kwaliteit volgens het Woning Waarderings Stelsel (WWS) van de nieuwbouwproduktie aanzienlijk is toegenomen.
• Bij een gelijk blijvende verdeling van woningtypen en een toename van het aandeel middeldure en dure woningen kan worden afgeleid dat de afwerking en het uitrustingsniveau is toegenomen. Ook heeft zich een toename van Dubo-maatregelen voorgedaan.
Door de sterke prijsstijging van nieuwbouw-koopwoningen is de prijs/kwaliteitverhouding afgenomen. De koper krijgt «minder woning voor z'n geld». Deze verhouding is echter gunstiger dan die in de bestaande voorraad.
03.37 Budget Besluit woninggebonden subsidies 1995
Het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (BWS 1995) strekt tot uitvoering van de bepalingen in de Woningwet, voor zover deze betrekking hebben op de verlening van geldelijke steun van rijkswege ter bevordering van de bouw van woningen, woonwagens en standplaatsen en het treffen van ingrijpende voorzieningen aan woningen, alsmede de programmering die daaraan voorafgaat.
In het regeerakkoord is vastgelegd dat de woninggebonden subsidies, waarvan het vorige Kabinet reeds heeft besloten deze af te schaffen, versneld worden afgeschaft.
Als gevolg hiervan worden op het onderhavige artikel geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. De nog opgenomen uitgavenraming tot en met 2002 betreft de uitfinanciering van de tot en met het jaar 1998 aangegane verplichtingen.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 0
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 403 476
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 213 704 | 142 989 | 46 791 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 96 975 | 64 886 | 21 233 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven 1999: 311 586
03.39 Sanering Woningbeheerders
Onder strenge voorwaarden kan financiële steun worden verstrekt voor sanering van niet-winstbeogende instellingen (NWI's), welke geen toegelaten instelling zijn. In samenhang met de afkoop van de subsidies voor NWI's worden de te verstrekken saneringsbijdragen thans begroot en verantwoord op artikel 03.79.
Op het onderhavige artikel (03.39) vindt verantwoording plaats van de afwikkeling van in het verleden – ten laste van dit artikel – verleende voorschotbijdragen.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 75 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 75 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 34 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 0
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 0
Uitgaven 1999: 0
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. Restantbijdrage t.b.v. liquidatie Stichting De Grens | 75 |
ad a.
In 1998 is ingestemd met een verzoek tot liquidatie van Stichting De Grens. In dat jaar is – ten laste van het onderhavige artikel – een voorschotbijdrage verstrekt van f 2,3 mln. De stichting is geliquideerd en de restantbijdrage ad f 74 928,– voor de financiële afwikkeling is in 2000 betaald.
03.40 Stimulering duurzaam en innovatief bouwen en sanering loden drinkwaterleidingen
Duurzame kwaliteit / Duurzaam bouwen
Duurzame kwaliteit van de woning en de directe woonomgeving wordt gekenmerkt door drie aspecten: de belevingswaarde, de toekomstwaarde en de gebruikswaarde. Verbetering van de kwaliteit wordt zowel voor de nieuwbouw als de bestaande voorraad nagestreefd.
Belevingswaarde heeft betrekking op de architectonische en ruimtelijke kwaliteit van woning en woonomgeving.
In de Nieuwe Architectuurnota worden voorstellen gedaan voor het ontwikkelen van handreikingen aan de bouwpraktijk als kwaliteitswijzers, woonbeeldvisies, voorbeeldplannen en dergelijke. Voor welstand zal worden nagegaan of de in 2001 geïmplementeerde wijzigingen de burger voldoende ruimte bieden om zijn/haar directe woonomgeving naar eigen smaak, maar binnen bepaalde algemeen aanvaardbare normen en waarden, vorm te geven.
Bij gebruikswaarde moet worden gedacht aan ruimte, toegankelijkheid en funktionele aspecten van een woning en aan vormgeving en inrichting van de woonomgeving.
Wat ruimte betreft gaat het om kavelgrootte, vrije indeelbaarheid en plafondhoogte. Wat de woonomgeving betreft zullen maatregelen worden getroffen gericht op verbetering van de sociale veiligheid. Met regelgeving en convenanten wordt de gebruikswaarde van woningen in 2001 gewaarborgd.
Het begrip toekomstwaarde is ingevuld in het Beleidsprogramma Duurzaam bouwen 2000–2004. Het uitgangspunt van dit programma is dat duurzaam bouwen als regulier en integraal onderdeel wordt opgenomen in alle sectoren van de bouw. Extra beleidsimpulsen worden gegeven op de terreinen stedenbouw en bestaande bouw, consument en energie, alsmede kennis en innovatie. In de woningbouw vindt een accentverschuiving plaats van nieuwbouw naar de bestaande voorraad. Het ISV is daarbij een belangrijk instrument.
Bij activiteiten moet worden gedacht aan het Energie Prestatie Advies (EPA) waarvan de resultaten in 2001 worden geëvalueerd en het ontwerpen van referentie woningen duurzaam verbeteren in de bestaande voorraad. De ministers van EZ en VROM zullen de Tweede Kamer nog nader berichten op welke wijze de vraag naar Zon-PV zal worden gestimuleerd. Flexibel en demontabel bouwen zal in 2001 wederom worden gestimuleerd. De verankering van duurzaam bouwen leidt ook tot het vastleggen van prestatie-eisen aan de milieubelasting van gebouwen in de bouwregelgeving. Deze worden gemeten met het materiaal gebonden milieuprofiel van gebouwen (MMG). Dit is een maat die rekening houdt met emissie, energie, afval en grondstoffen. In 2001 wordt bezien in hoeverre het mogelijk is om al grenswaarden te stellen aan die milieubelasting. Tot slot zal via regelgeving en convenanten worden gestreefd naar gezonde woningen. Asbest, straling en legionella horen in woningen niet thuis.
Operationele beleidsdoelstellingen
Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven begroot en verantwoord ten behoeve van de verbetering van de duurzame woningkwaliteit. De inzet van rijksmiddelen betreftbijdragen aan voorbeeldplannen op het gebied van innovatief bouwen, de subsidiëring van de sanering van loden drinkwaterleidingen in woningen en de subsidiëring van energiebesparingsmaatregelen, ondermeer door middel van de subsidieregeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens.
Integratie energiebesparingsbeleid
Traditioneel is het ministerie van EZ verantwoordelijk voor het energiebesparingsbeleid in casu de ontwikkeling en implementatie van beleid. De nieuwe lijn is dat het implementeren van het genoemde beleid meer kracht krijgt door middel van de inzet van de vakdepartementen. Het ministerie van VROM heeft in relatie tot het milieu grote betrokkenheid en belang bij de reductie van uitstoot CO2 waarbinnen energiebesparing een belangrijk element is. Vandaar dat uit oogpunt van internalisering energiebesparingsbudgetten naar VROM worden overgeheveld.
Innovatief, flexibel en demontabel bouwen
Het Subsidieprogramma Innovatief, Flexibel en Demontabel (IFD) Bouwen vloeit voort uit de Nota Milieu en Economie. Doel van het programma is de keuze van opdrachtgevers (ook gemeenten) voor deze bouwwijze te stimuleren. IFD-bouwen biedt kansen voor zowel duurzaam bouwen als ook het inspelen op wensen van bewoners; het geeft de mogelijkheid om tegen gunstige kosten een gevarieerd(er) aanbod van woningen en gebouwen te realiseren die relatief eenvoudig en goedkoop aan nieuwe wensen van bewoners kunnen worden aangepast. De industriële en flexibele bouwwijze leidt tot vermindering van bouw- en sloopafval, kostenreductie en een langere levens- en gebruiksduur van gebouwen en bouwdelen.
Sanering loden drinkwaterleidingen
Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad over lood in drinkwater is een regeling ontwikkeld waarmee het saneren van loden drinkwaterleidingen wordt gesubsidieerd. De Raad adviseerde destijds de norm voor lood in drinkwater te verlagen en zo snel mogelijk de nog bestaande loden drinkwaterleidingen in woningen te vervangen. De regeling is onderdeel van het totale plan van aanpak lood in drinkwater.
Energiebesparing huishoudens met lage inkomens
Binnen de VROM-begroting wordt een subsidieregeling opgenomen gericht op energiebesparing door huishoudens met lage inkomens. Deze regeling vindt zijn oorsprong in artikel 36p, lid 4 en de memorie van toelichting op het voorstel tot Wijziging van de regulerende energiebelasting en de inkomstenbelasting met het oog op het bevorderen van energiezuinig en milieuvriendelijk gedrag (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 532, nrs. 1–2). Met dat voorstel werd de mogelijkheid beoogd om, in het kader van de positieve fiscale prikkels voor huishoudens, voor huishoudens met lage inkomens specifieke programma's te ontwikkelen. Omdat het niet mogelijk bleek dergelijke maatregelen fiscaal vorm te geven is – als alternatief en onafhankelijk van de REB-terugsluis – gekozen voor een subsidieregeling, waarbinnen wordt voorzien in gratis adviezen, ondersteuning bij subsidieaanvragen en subsidie op en het aanbrengen van kleine energiebesparende voorzieningen. Met deze regeling wordt een CO2-reductie bereikt van 0,003 Mton per jaar.
Subsidieregeling Innovatief, Flexibel en Demontabel bouwen
Op de VROM-begroting is voor de subsidieregeling IFD-bouwen een budget beschikbaar van f 30 mln. De looptijd van de regeling is van 1999 tot en met 2004. Het budget wordt in drie tenders in 1999, 2000 en 2002 beschikbaar gesteld. De regeling maakt deel uit van de Stimuleringsregeling Milieugerichte Technologie (SMT) van het ministerie van VROM en kwam tot stand in onderlinge samenwerking van VROM en EZ. VROM is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Subsidieprogramma.
De regeling staat open voor concreet uit te voeren woning- en utiliteitsbouwprojecten en voor zowel nieuwbouw als renovatie/herbestemming. Alle opdrachtgevende partijen – ook gemeenten en incidentele opdrachtgevers – kunnen projecten indienen. In 2001 vindt geen tender plaats.
In het totaal is in 1999 voor de subsidieregeling IFD-bouwen aan 25 projecten subsidie verleend. Voor 96 voornamelijk nieuwbouwprojecten in zowel de woningbouw als de utiliteitsbouw is subsidie aangevraagd. Gemiddeld is voor 5% van de projectkosten subsidie toegekend. Het totale subsidiebedrag voor de eerste tranche bedroeg ongeveer f 5,7 mln. Alle projecten zijn gericht op demonstratie van de mogelijkheden van IFD-bouwen. De aanvragers zijn opdrachtgevers, aannemers en de toeleveranciers. Diverse projecten zetten in op keuzevrijheid voor bewoners en gebruikers door flexibiliteit. In verscheidene projecten treden gebruikers op als ontwikkelaar en geven zo inhoud aan consumentgericht bouwen en differentiatie.
Sanering loden drinkwaterleidingen
De subsidieregeling voor het saneren van loden drinkwaterleidingen is per 1 juli 1999 in werking getreden en heeft een looptijd tot 2005. Het voor de regeling uitgetrokken budget van f 15 mln is verdeeld over 6 jaar. Van genoemd budget staat corporaties f 2,5 mln ter beschikking en particuliere huishoudens – zowel huur- als koopwoningen – f 12,5 mln. Per strekkende meter lood wordt f 75,– subsidie verleend. De doelstelling van de regeling is het stimuleren van het vervangen van loden drinkwaterleidingen in woningen. Beoogd resultaat is dat in 2005 de loden drinkwaterleidingen in alle sociale huurwoningen en in 80% van alle woningen in de overige sectoren (huur en koop), zijn vervangen. Overigens zal een groot deel van de woningen met loden drinkwaterleidingen door sloop aan de voorraad worden onttrokken of worden de drinkwaterleidingen vervangen als onderdeel van ingrijpende woningverbetering.
Energiebesparing huishoudens met lage inkomens
In onderstaande tabel zijn de verwachte milieu-effecten van de regeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens opgenomen op basis van gegevens van Global Action Plan, een organisatie die reeds vergelijkbare projecten heeft uitgevoerd ter vermindering van de milieubelasting. Daarbij is uitgegaan van de verwachting dat met deze regeling 8125 huishoudens in 2001 kunnen worden bereikt.
energieverbruik Nederland huishoudens totaal | 508 PJ |
aardgas Nederland huishoudens totaal | 13 350 miljoen m3 |
elektriciteit Nederland huishoudens totaal | 20 000 miljoen kWh |
aardgasverbruik Nederland gemiddeld | 1992m3 |
elektriciteitsverbruik Nederland gemiddeld | 2985kWh |
CO2 uitstoot Nederland gemiddeld (aardgas en electriciteit) | 5496 kg CO2 |
gemiddelde CO2 reductie per huishouden met kleine maatregelen | 326 kg CO2 (=5,9%) |
2 650 beoogde CO2 | |
reductie in 2001 met de regeling (met 8125 te bereiken huishoudens) | ton CO2(0,003 Mton) |
Het subsidieplafond voor de regeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens bedraagt voor 2001 f 2,5 mln inclusief de benodigde kosten voor de uitvoering.
De termijn voor indiening van een aanvraag is drie maanden vanaf de datum van publicatie van de tenderregeling; publicatie zal in de loop van 2001 plaatsvinden. Tussen de publicatiedatum en de indieningsdatum kunnen nadere inlichtingen worden verkregen bij en/of concept aanvragen ter beoordelingen worden ingediend bij de uitvoeringsorganisatie.
Er wordt een adviescommissie ingesteld ter beoordeling, rangschikking en selectie (en toewijzing) van projecten ten behoeve van de door de minister van VROM daarop af te geven beschikking. De adviescommissie heeft 3 maanden nodig voor het advies en de selectie. De toewijzing geschiedt binnen 1 maand daarna door de minister van VROM. Op 1 september 2003 dienen de projecten van de eerste tender te zijn afgerond. De regeling eindigt op het moment dat projecten zijn afgerond en geëvalueerd.
Integratie energiebesparingsbeleid
De van het ministerie van EZ overgeboekte budgetten hebben onder andere betrekking op:
1. lange termijn onderzoek naar energieneutrale concepten voor gebouwen;
2. aanscherpingsonderzoeken voor de energieprestatie-eis (EPC) voor woningen en het sluiten van convenanten met de sociale- en particuliere huursector;
3. aanscherpingsonderzoeken, voorbeeldprojecten en kennisoverdracht aangaande de EPC voor de utilitietsbouw;
4. stimulering van het energiebesparingspotentieel op VINEX-locaties via de Optimale Energie Infrastructuur (OEI);
5. de ontwikkeling van nieuwe concepten voor verwarming van gebouwen en kennisoverdracht hierover; en
6. ondersteuning van lagere overheden op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 10 000 | 2 500 | 12000 | 2 500 | 2 500 | |
1e suppletore begroting 2000 | 2 703 | |||||
Nieuwe wijzigingen | 34 592 | 27 092 | 27 092 | 27 092 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 12 703 | 37 092 | 39 092 | 29 592 | 29 592 | 22 092 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 5 764 | 16 832 | 17 739 | 13 428 | 13 428 | 10 025 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 55 205 | 10 050 | 8 850 | 9 150 | 2 500 | |
1e suppletore begroting 2000 | 3 991 | |||||
Nieuwe wijzigingen | 7 661 | 17 369 | 23 347 | 27 087 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 59 196 | 17 711 | 26 219 | 32 497 | 29 587 | 23 092 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 26 862 | 8 037 | 11 898 | 14 746 | 13 426 | 10 479 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
40.01 | Duurzaam bouwen | 45 455 | 13 056 | ||||||
40.02 | Voorbeeldplannen | 1 100 | 400 | ||||||
40.03 | Innovatief bouwen | 10 900 | 12 614 | 7 500 | 9 500 | ||||
40.04 | Sanering loden drinkwaterleidingen | 88 | 197 | 4 803 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | |
40.05 | Energiebesparende maatregelen | 0 | 0 | 0 | 34 592 | 27 092 | 27 092 | 27 092 | 22 092 |
Totaal | 57 543 | 25 867 | 12 703 | 37 092 | 39 092 | 29 592 | 29 592 | 22 092 | |
Uitgaven: | |||||||||
40.01 | Duurzaam bouwen | 49 546 | 45 455 | ||||||
40.02 | Voorbeeldplannen | 5 395 | 1 400 | 100 | |||||
40.03 | Innovatief bouwen | 1 714 | 7 450 | 7 450 | 6 350 | 6 650 | |||
40.04 | Sanering loden drinkwaterleidingen | 109 | 4 891 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | ||
40.05 | Energiebesparende maatregelen | 0 | 0 | 7 661 | 17 369 | 23 347 | 27 087 | 23 092 | |
Totaal | 56 764 | 59 196 | 17 711 | 26 219 | 32 497 | 29 587 | 23 092 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. energiebesparing huishoudens met lage inkomens | 2 500 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | |
Verplichtingen gelijk niet aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere departementen | |||||
b. Van EZ budgetten i.v.m. integratie energiebesparingsbeleid | |||||
verplichtingen | 32 092 | 22 092 | 22 092 | 22 092 | |
uitgaven | 5 161 | 12 369 | 18 347 | 22 087 |
ad a.
In de jaren 2001–2004 is er een nieuwe subsidieregeling binnen de VROM-begroting, gericht op energiebesparing door lagere inkomens. De subsidie voorziet in het verstrekken van gratis adviezen en het subsidiëren van kleine energiebesparende voorzieningen.
De budgetfasering van verplichtingen en uitgaven zal nog nadere afstemming behoeven op zowel het definitieve tijdstip van inwerkingtreding van de regeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens, als op werking van die regeling.
Reguliere kengetallen en voortgangsrapportages
Tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen (TSR):
totaal bedrag in NLG1000 | aantal woningen | gemiddeld subsidiebedrag in NLG1 | |
beschikkingen t/m 1998 | 111 900 | 57 183 | 1 957 |
waarvan lood | 3 200 | 3 156 | 1 014 |
beschikkingen 1999 | |||
(na herverdeling) | (afgerond) 13 000 | pm | |
waarvan sanering loden leidingen | 2 300* | 2 601* | |
Totaal lood TSR | (5 500) | (5 757) |
* Deze cijfers zijn aannames en berusten op het cijfermateriaal in het kader van de herverdeling. Hierdoor is het aandeel «sanering loden drinkwaterleidingen» binnen de TSR nog niet definitief.
Na herverdeling van de door de budgethouders niet-benutte TSR-budgetten was er tot 1 juli 1999 de tijd om in relatie tot de herverdeelde budgetten nog verplichtingen aan te gaan. Nagenoeg het gehele herverdelingsbudget (f 13 mln) kon door de betrokken budgethouders alsnog worden verplicht binnen de daartoe gestelde termijn.
Eind 2000 zal er, overeenkomstig de regelgeving, aan de hand van door budgethouders voor medio september 2000 in te dienen verslagen inzake de subsidievaststellingen, inzicht zijn verkregen over de definitieve realisatie van de TSR en het aandeel lood daarin in het bijzonder.
Nader zal worden bezien of de uitkomsten aangaande het aandeel lood bruikbaar zijn om te koppelen aan de voortgang inzake de realisatie sanering loden drinkwaterleidingen zodat een totaalbeeld inzake de «problematiek Lood» kan worden verkregen.
Sanering loden drinkwaterleidingen:
In aantallen woningen over de periode t/m. 30–5-2000:
Aangegane verplichtingen | ||||||
Onderdeel | ontvangen aanvragen | verplichting aangegaan | meters lood | subsidiebeslag | afgewezen aanvragen | in behandeling |
particulier | 2 957 | 2 069 | 50 571 | f 2,292 mln | 115 | 773 |
sociale verhuurders | 647 | 512 | 9 373 | f 0,117 mln | 0 | 135 |
Totaal | 3 604 | 2 581 | 59 944 | f 2,409 mln | 115 | 908 |
Vaststellingen (van de 2581 aangegane verplichtingen) | ||||
Onderdeel | vaststellingen | meters lood | subsidie-bedrag | ingetrokken verplichtingen |
particulier | 36 (van 2069) | 2 261 | f 0,037 mln | – |
sociale verhuurders | 1 (van 512) | 18 | f 0,001 mln | – |
Totaal | 37 (van 2581) | 2 279 | f 0,038 mln | – |
Totaalbedrag vastgestelde beschikkingen : aantal vastgestelde beschikkingen = f 38 000,– : 37 = f 1 027,03 gemiddeld per beschikking (inclusief de vaste bijdragen aan installateur voor taxatie/controle).
Vorderingen zijn hier niet aan de orde aangezien in principe de betalingen plaatsvinden na vaststelling.
vervanging loden drinkwaterleidingen | |
Omschrijving | doelstelling |
particuliere huur- en koopwoningen | 80% in 2005 (185 000 woningen) |
sociale huurwoningen | 100% in 2005 (42000 woningen) |
De bevindingen uit de eerste periode van de werking van de regeling waren van dien aard dat een aanpassing van de regelgeving was gewenst. Die aanpassing werd ingegeven door de niet optimale aansluiting van de aflopende TSR op de daaropvolgende nieuwe subsidieregeling sanering loden drinkwaterleidingen. Het betrof de overgangsproblematiek waarbij aanvragers buiten de boot dreigden te vallen als gevolg van niet meer toereikende TSR-budgetten bij budgethouders en waarbij een naadloze instroom, in de nieuwe regeling, vanwege aldaar gestelde eisen in relatie tot de aanvraag niet mogelijk bleek te zijn.
Medio 2000 zal de regelgeving daarop, op de daartoe vereiste wijze, zijn aangepast waarmee tevens tegemoet zal zijn gekomen aan het Rijksbeleid om zo spoedig mogelijk de sanering succesvol te voltooien.
In november 1999 is het Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004, tezamen met de rapportage Monitoring Duurzaam Bouwen «resultaten plannen van aanpak 1995–1999», aan de Tweede Kamer aangeboden.
In uitwerking is thans het uitvoeringsprogramma voor de eerste twee komende jaren, waarin meer dan 30 projecten zijn gebundeld. De Tweede Kamer wordt jaarlijks over de voortgang geïnformeerd.
03.41 Planologische- en woningbouwknelpunten Vinex
Ten behoeve van de ontwikkeling van VINEX-locaties werden in het verleden aanvullende financiële bijdragen verstrekt ter oplossing van voorkomende knelpunten. Tevens was het mogelijk voor deze locaties bijdragen te verstrekken ingeval sprake was van investeringsvoorstellen in het kader van de impuls voor de ruimtelijke-economische structuur. Deze bijdragen kunnen niet op grond van bestaande regelingen worden verstrekt.
Voor de in het kader van de impuls voor de ruimtelijk-economische structuur te verstrekken bijdragen wordt op het ontvangsten-artikel 03.08 «Impuls voor de ruimtelijk-economische structuur» voorzien in het beschikbaar komen van de betreffende gelden uit het Fonds Economische Structuurversterking.
De huidige raming van het onderhavige artikel betreft alleen de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 0
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 14 500
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 7 500 | 4 000 | 2 500 | 0 | 500 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 3 403 | 1 815 | 1 134 | 0 | 227 | 0 |
Uitgaven 1999: 10 500
De uitfinanciering van de in het verleden aangegane verplichtingen betreft de locaties Deventer-Colmschate en Houten-Zuid (in NLG1mln)
Gemeente | 2000 | 2001 | 2002 | 2004 |
Houten | 2,5 | |||
Deventer | 5,0 | 4,0 | 2,5 | 0,5 |
Totaal | 7,5 | 4,0 | 2,5 | 0,5 |
In 2003 vinden geen betalingen plaats.
In de periode tot en met het jaar 2005 zullen de verplichte prestatieverklaringen met accountantsrapportages door betrokken gemeenten worden ingediend.
Het betreft de volgende gemeenten en projecten:
Gemeente | Project | rapportagemomenten |
Deventer | infrastructuur As binnenstad Colmschate | 31-8-2004 |
Houten | Rondweg Houten-zuid | 31-8-2004 |
Apeldoorn | Excessieve grondverwerving kanaaloevers | voor 1-10-2005 |
03.42 Stimulering herstructurering van de woningvoorraad
Met het oog op versterking van de sociaal-economische structuur van bestaande wijken is een integrale aanpak gewenst die fysieke en niet-fysieke maatregelen in de wijk omvat.
Hierbij kan het gaan om maatregelen die rechtstreeks ingrijpen in de samenstelling van de woningvoorraad zoals sloop van (slechte of slecht in de markt liggende) huurwoningen en vervangende nieuwbouw in het marktsegment, opwaardering van woningen, samenvoegen of splitsen van woningen, verkoop van huurwoningen en aankoop van oude particuliere huurwoningen door corporaties in combinatie met sloop en/of verbetering en om maatregelen die het proces van veranderingen in de wijk kunnen ondersteunen, zoals een verhuiskosten-bijdrage.
In 1997 is de tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad in werking getreden. In 1999 zijn op dit begrotingartikel de laatste verplichtingen aangegaan.
Op het onderhavige begrotingsartikel resteert thans de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen.
De voor herstructurering beschikbare budgetten zijn betrokken bij de bundeling van geldstromen. In dat kader zijn de met ingang van 1999 nog beschikbare verplichtingenbudgetten met daaruitvoortvloeiende betalingen overgeboekt naar het begrotingsartikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing».
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 71 000
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 152 830
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 57 200 | 60 900 | 38 250 | 0 | 0 | |
Nieuwe mutaties | – 1 480 | – 2 040 | ||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 57 200 | 59 420 | 36 210 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 25 956 | 26 964 | 16 431 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven 1999: 32 570
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Uitgaven | |||||
Specifieke mutatie: | |||||
a. Aanpassing uitfinanciering verplichtingen 1999 | – 1 480 | – 2 040 |
ad a.
Deze mutatie betreft de aanpassing van de uitfinanciering van de in 1999 aangegane verplichtingen.
Indien de toegekende herstructureringsbijdrage niet volledig is besteed aan het overeengekomen plan aan het einde van de planperiode kan worden besloten tot intrekking van de toegekende rijksbijdrage. De eerstkomende schouw naar de besteding van de bijdrage vindt plaats in 2001 voor de plannen waarvoor een bijdrage is toegekend in 1997. Voor de plannen toegekend in 1998 vindt deze schouw plaats in 2002 en voor de plannen die in 1999 een bijdrage hebben toegekend gekregen in 2003.
03.43 Investeringen stedelijke vernieuwing
Met het proces van stedelijke vernieuwing wordt beoogd om de kwaliteit van steden duurzaam op een hoger peil te brengen. Hierbij hebben gemeenten zodanige beleids- en bestedingsvrijheid dat zij goed kunnen inspelen op de lokale situatie, samen met lokale actoren. Dit beleid richt zich op fysieke aspecten die vaak samenhangen met sociale en economische doelstellingen.
Operationele beleidsdoelstellingen
De wet Stedelijke Vernieuwing is in 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden. De voorgestelde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is met terugwerkende kracht 1 januari 2000. Vooruitlopend daarop zijn in december 1999 convenanten met de G30 afgesloten.
Budget ontwikkelingsprogramma's
In de convenanten wordt meerjarige zekerheid geboden voor de betaling van de kasbudgetten voor de ontwikkelingsprogramma's over de jaren 2000 t/m 2004. Een aantal van deze gemeenten heeft op basis van dit convenant vóór 1 mei 2000 bijgestelde programma's bij het Rijk ingediend. In de loop van 2000 zijn met de overige budgethouders, te weten de provincies, eveneens convenanten afgesloten.
Centraal bij de uitwerking van dit beleid staat het gemeentelijke ontwikkelingsprogramma, waarin op een samenhangende manier de gewenste ontwikkeling van de gemeente in beeld wordt gebracht en toetsbare doelstellingen zijn benoemd. De programma's van de G30-gemeenten zijn door de ministeries van VROM, EZ en LNV geaccordeerd. De programma's van de circa honderd zogenaamde programmagemeenten zijn dan wel door de provincies beoordeeld.
De gemeentelijke ontwikkelingsprogramma's zijn beoordeeld op de doelstellingen van het grote stedenbeleid en met het Beleidskader stedelijke vernieuwing. Het beleidskader bestaat uit de missie van stedelijke vernieuwing en een twaalftal prestatievelden. De prestatievelden geven de prioriteiten van het rijksbeleid aan. Gemeenten hebben mede op die prestatievelden zelf hun (operationele) doelen geformuleerd. De lokale situatie is immers zodanig verschillend dat kwantitatieve normen, die voor heel Nederland gelijk zijn, op deze onderdelen weinig zinvol zijn. Het ISV is een groeimodel. In de komende jaren zal moeten blijken of het mogelijk is om de doelstellingen en prestatievelden aan te scherpen.
Met het ISV hebben gemeenten voor een periode van 5 jaar een budget gekregen ter stimulering en ondersteuning van de stedelijke vernieuwing. Het ISV is een bundeling van bestaande subsidieregelingen en nieuwe gelden op het gebied van wonen, ruimte, fysieke condities voor economische activiteiten, milieu en grootschalig groen in de stad met als kenmerk ontschotting van de verschillende geldstromen.
Aan het eind van deze vijfjaars periode wordt afgerekend op de door de gemeenten zelf benoemde en behaalde prestaties. De gemeenten leggen hierover verantwoording af in een eindverslag, waarvan een bestedingsverslag onderdeel uitmaakt. De gemeenten dienen een eigen systeem van kwaliteitszorg in te stellen.
Voor het onderdeel bodemsanering geldt dat door de betrokken overheden is overlegd welke projecten en budgetten deel moeten gaan uitmaken van de ontwikkelingsprogramma's. De gemeenten hebben vervolgens het totaal van de betreffende budgetten in het ISV-budget opgenomen. Voor het volgende ISV-tijdvak zullen de bodemsaneringsbudgetten naar verwachting worden verdeeld op grond van een objectieve sleutel.
Het innovatieprogramma heeft tot doel ontwikkelingen in gang te zetten die het rendement van de stedelijke vernieuwing kunnen verhogen door nieuwe uitdagingen aan te gaan en nieuwe wegen (aanpak en werkwijze) te verkennen. Binnen het innovatieprogramma worden twee soorten van innovatie onderscheiden: idee- en planontwikkeling en uitvoeringsprojecten. Het innovatiebudget tot 2005 bedraagt f 390 mln (inclusief een nader te bepalen budget voor knelpunten).
Gemeenten en andere actoren op het gebied van de stedelijke vernieuwing kunnen jaarlijks in aanmerking komen voor een bijdrage in de ontwikkeling van vernieuwende ideeën en plannen op basis van vastgestelde thema's. Beoogd is jaarlijks circa 25 plannen te honoreren.
Naast de bijdrage voor idee- en planontwikkeling kunnen gemeenten in aanmerking komen voor een bijdrage in de uitvoering van een stedelijk vernieuwingsproject. Beoogd wordt circa tien projecten te honoreren. Met deze vorm van innovatie wordt de daadwerkelijke realisatie van een innovatief plan nagestreefd.
Flankerend beleid stedelijke vernieuwing
In het kader van de ontwerp-Nota wonen is in aanvulling op de reeds beschikbare budgetten f 25 mln in 2001 en structureel f 50 mln per jaar in de jaren daarna aan de begroting toegevoegd. Met dit budget wordt beoogd vooral het sociale aspect van het stedelijke vernieuwingsproces te stimuleren.
In de Nota Wonen wordt, overeenkomstig het staande GSB-beleid, de samenhang benadrukt tussen fysieke, sociale en economische ingrepen. Dit beleid is door het zittende Kabinet in het regeerakkoord geïntensiveerd. Een belangrijk deel van de extra benodigde investeringen in de fysieke hoek wordt geacht te worden opgebracht door de corporaties.
De extra kosten die moeten worden gemaakt om bewoners intensiever te betrekken bij planvorming en uitvoering, om voorzieningen beter bereikbaar te maken voor bewoners (ouderen, gehandicapten), om wooncarrières in de eigen wijk te stimuleren en om vormen van «social return» van fysieke investeringen in de wijk naar bewoners toe, zijn niet expliciet gedekt. De bedoelde middelen zullen worden ingezet om de sociale aspecten in de stedelijke vernieuwing in te bedden. Dit kan onder meer door nieuwe ontwikkelingen op dit gebied te stimuleren en te verbreden.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 1 188 517 | 297 975 | 674 439 | 858 677 | 904 938 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 152 896 | – 362 816 | – 407 796 | – 606 501 | – 590 847 | |
Nieuwe wijzigingen | – 162 420 | 239 726 | 71 216 | 80 906 | 81 336 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 873 201 | 174 885 | 337 859 | 333 082 | 395 427 | 1 201 101 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 396 241 | 79 359 | 153 314 | 151 146 | 179 437 | 545 036 |
Verplichtingen 1999: 2 434 854
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 2 434 853
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 220 381 | 695 778 | 742 142 | 1 188 424 | 1 210 984 | |
1e suppletore begroting 2000 | 106 988 | 106 388 | 106 395 | – 18 917 | – 18 519 | |
Nieuwe wijzigingen | 28 002 | 41 901 | 73 333 | 83 549 | 83 979 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 355 371 | 844 067 | 921 870 | 1 253 056 | 1 276 444 | 1 201 101 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 161 260 | 383 021 | 418 326 | 568 612 | 579 225 | 545 036 |
Uitgaven 1999: 0
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Generale mutaties: | |||||
a. Intensivering sociale aspecten stedelijke vernieuwing | 25 000 | 50 000 | 50 000 | 50 000 | |
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
b. Aanvullende post: prijsbijstelling ISV tranche 2000 | 28 579 | 14 726 | 21 216 | 30 906 | 31 336 |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
c. Aanvullende post: prijsbijstelling BLS tranche 2000 | |||||
Verplichtingen | 10 630 | ||||
Uitgaven | 2 701 | 2 643 | 2 643 | 2 643 | |
Specifieke mutaties: | |||||
d. Correctie verplichtingenramingen 2000–2001 | |||||
Verplichtingen | – 200 000 | 200 000 | |||
e. Naar 03.05 t.b.v. Stichting KEI | |||||
Verplichtingen | – 1 629 | ||||
Uitgaven | – 577 | – 526 | – 526 |
ad a.
Naast de generieke middelen van het ISV is in het kader van de ontwerp-Nota wonen door het Kabinet budget beschikbaar gesteld voor de sociale aspecten van het stedelijk vernieuwingsproces. Voor de komende vier jaar is in totaal f 175 mln toegevoegd.
Overboekingen van/naar andere begrotingen
ad b.
Dit betreft de prijsbijstelling van met name de in het ISV begrepen stadsvernieuwingsbudgetten.
ad c.
Deze mutatie betreft de op grond van artikel 18 van het Besluit Locatiegebonden Subsidies regulier toe te kennen prijsaanpassing per 31 december 2000. De eerste betaling van deze aanpassing vindt plaats in 2001. Uitgegaan is van een verwachte prijsstijging van 2%.
Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten evaluatie onderzoek
De komende jaren zal de in ontwikkeling zijnde Monitor stedelijke vernieuwing ingezet worden om over de voortgang van de stedelijke vernieuwing te kunnen rapporteren.
Ten eerste wordt in een inhoudelijk deel de voortgang van de stedelijke vernieuwing gevolgd. Dit deel van de monitor geeft een beeld over de stand van zaken op het gebied van de stedelijke vernieuwing aan de hand van inhoudelijke indicatoren. De landelijke beleidsdoelen zoals geformuleerd in het Beleidskader stedelijke vernieuwing vormen het uitgangspunt voor de monitor. Omdat meerdere metingen uitgevoerd zullen worden, tweejaarlijks, kan de voortgang op het terrein van de stedelijke vernieuwing met de monitor in kaart gebracht worden. Begin 2001 zal de rapportage van de nulmeting naar de Tweede Kamer worden verzonden.
Ten tweede zal met de procesmonitor de procesmatige voortgang in de ISV-gemeenten in beeld worden gebracht. De procesmonitor beoogt zicht te houden op de procesprestatievelden uit het Beleidskader stedelijke vernieuwing en meet de voortgang naar realisatiefase van de afzonderlijke inhoudelijke prestatievelden.
In onderstaand overzicht zijn de jaarlijks te betalen kasbedragen zichtbaar. Genoemde bedragen zijn exclusief de bijdragen voor groen, geluidhinderbestrijding en bodemsanering.
Budgetverdeling op basis van de convenanten (bedragen in NLG1000) | ||||||||
Gemeente | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Totaal VROM | Totaal EZ | Totaal |
Amsterdam | 23 500 | 96 300 | 107 600 | 164 400 | 160 891 | 552 691 | 48 309 | 601 000 |
Rotterdam | 16 100 | 64 800 | 72 800 | 111 100 | 109 343 | 374 143 | 26 857 | 401 000 |
Den Haag | 15 100 | 60 300 | 67 800 | 103 600 | 102 400 | 349 200 | 21 800 | 371 000 |
Utrecht | 3 900 | 16 300 | 18 100 | 27 600 | 26 810 | 92 710 | 10 290 | 103 000 |
Alkmaar* | 724 | 2 728 | 3 111 | 4 750 | 4 787 | 16 100 | incl | 16 100 |
Almelo | 400 | 1 900 | 2 100 | 3 200 | 3 205 | 10 805 | 1 395 | 12 200 |
Amersfoort* | 675 | 2 541 | 2 898 | 4 426 | 4 460 | 15 000 | incl | 15 000 |
Arnhem | 1 700 | 7 100 | 7 900 | 12 100 | 11 888 | 40 688 | 4 012 | 44 700 |
Breda | 800 | 3 600 | 3 900 | 5 900 | 5 540 | 19 740 | 4 360 | 24 100 |
Deventer | 700 | 2 900 | 3 200 | 5 000 | 4 856 | 16 656 | 1 744 | 18 400 |
Dordrecht | 1 200 | 5 000 | 5 500 | 8 500 | 8 284 | 28 484 | 2 616 | 31 100 |
Eindhoven | 1 300 | 5 600 | 6 200 | 9 400 | 8 942 | 31 442 | 5 058 | 36 500 |
Emmen* | 315 | 1 186 | 1 353 | 2 066 | 2 080 | 7 000 | incl | 7 000 |
Enschede | 1 100 | 4 700 | 5 200 | 7 900 | 7 485 | 26 385 | 3 315 | 29 700 |
Groningen | 4 200 | 16 800 | 18 900 | 28 800 | 28 348 | 97 048 | 6 452 | 103 500 |
Haarlem | 2 300 | 9 300 | 10 400 | 15 900 | 15 417 | 53 317 | 4 883 | 58 200 |
Heerlen | 800 | 3 400 | 3 700 | 5 700 | 5 532 | 19 132 | 2 268 | 21 400 |
Helmond | 300 | 1 200 | 1 300 | 1 900 | 1 705 | 6 405 | 1 395 | 7 800 |
Hengelo | 500 | 2000 | 2 200 | 3 400 | 3 156 | 11 256 | 1 744 | 13 000 |
Leeuwarden | 1 300 | 5 200 | 5 800 | 8 800 | 8 658 | 29 758 | 2 442 | 32 200 |
Leiden | 1 400 | 5 700 | 6 400 | 9 700 | 9 560 | 32 760 | 3 140 | 35 900 |
Lelystad* | 72 | 271 | 309 | 472 | 476 | 1 600 | incl | 1 600 |
Maastricht | 900 | 4 100 | 4 500 | 6 900 | 6 538 | 22 938 | 3 662 | 26 600 |
Nijmegen | 1 600 | 6 500 | 7 300 | 11 100 | 10 640 | 37 140 | 4 360 | 41 500 |
Schiedam | 1 200 | 5 000 | 5 600 | 8 600 | 8 607 | 29 007 | 2 093 | 31 100 |
Den Bosch | 600 | 2 800 | 3 100 | 4 700 | 4 288 | 15 488 | 4 012 | 19 500 |
Tilburg | 1 200 | 5 400 | 6 000 | 9 100 | 8 765 | 30 465 | 4 535 | 35 000 |
Venlo | 400 | 1 800 | 1 900 | 2 900 | 2 831 | 9 831 | 1 569 | 11 400 |
Zaanstad* | 1 003 | 3 778 | 4 309 | 6 580 | 6 630 | 22 300 | incl | 22 300 |
Zwolle | 600 | 2 600 | 2 900 | 4 500 | 4 307 | 14 907 | 2 093 | 17 000 |
Groningen | 1 844 | 6 946 | 7 922 | 12 098 | 12 189 | 41 000 | 0 | 41 000 |
Friesland | 2 092 | 7 878 | 8 985 | 13 721 | 13 824 | 46 500 | 0 | 46 500 |
Drenthe | 1 008 | 3 795 | 4 328 | 6 610 | 6 659 | 22 400 | 0 | 22 400 |
Overijssel | 1 359 | 5 116 | 5 835 | 8 911 | 8 978 | 30 200 | 0 | 30 200 |
Gelderland | 4 031 | 15 179 | 17 313 | 26 439 | 26 638 | 89 600 | 0 | 89 600 |
Utrecht | 1 781 | 6 709 | 7 652 | 11 686 | 11 772 | 39 600 | 0 | 39 600 |
Noord-Holland | 4 629 | 17 432 | 19 883 | 30 364 | 30 592 | 102 900 | 0 | 102 900 |
Zuid-Holland | 7 278 | 27 411 | 31 264 | 47 744 | 48 103 | 161 800 | 0 | 161 800 |
Zeeland | 1 835 | 6 912 | 7 884 | 12 039 | 12 129 | 40 800 | 0 | 40 800 |
Noord-Brabant | 2 668 | 10 046 | 11 458 | 17 498 | 17 629 | 59 300 | 0 | 59 300 |
Limburg | 2 573 | 9 690 | 11 053 | 16 879 | 17 005 | 57 200 | 0 | 57 200 |
Flevoland | 90 | 339 | 386 | 590 | 595 | 2000 | 0 | 2000 |
Totaal | 117 076 | 468 258 | 526 244 | 803 575 | 792 542 | 2 707 694 | 174 404 | 2 882 098 |
Totaal G25 | 83 100 | 340 300 | 380 300 | 580 700 | 567 996 | 1 952 396 | 174 404 | 2 126 800 |
Totaal G30 | 85 889 | 350 804 | 392 280 | 598 994 | 586 429 | 2 014 396 | 174 404 | 2 188 800 |
* = niet behorend bij de G25
In de uitgavenbudgetten is begrepen de jaarlijkse betalingen op grond van het Besluit Locatiegebonden Subsidies. In onderstaande tabel zijn de jaarlijkse betalingen per budgethouder zichtbaar.
Jaarlijkse BLS betalingen per budgethouder(bedragen in NLG1000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Noord-Holland | 3 396 | 3 396 | 3 396 | 3 396 |
Zuid-Holland | 5 433 | 5 433 | 5 433 | 5 433 |
Zeeland | 661 | 661 | 661 | 661 |
Utrecht | 1 307 | 1 307 | 1 307 | 1 307 |
Noord-Brabant | 5 448 | 5 448 | 5 448 | 5 448 |
Limburg | 2 562 | 2 562 | 2 562 | 2 562 |
Groningen | 826 | 826 | 826 | 826 |
Friesland | 533 | 533 | 533 | 533 |
Drenthe | 428 | 428 | 428 | 428 |
Overijssel | 1 882 | 1 882 | 1 882 | 1 882 |
Gelderland | 1 040 | 1 040 | 1 040 | 1 040 |
Twente | 4 769 | 4 769 | 4 769 | 4 769 |
SRR | 24 961 | 22 059 | 22 059 | 22 059 |
ROA | 26 703 | 26 703 | 26 703 | 26 703 |
KAN | 7 589 | 7 589 | 7 589 | 7 589 |
Haaglanden | 19 505 | 19 505 | 19 505 | 19 505 |
SRE | 7 337 | 7 337 | 7 337 | 7 337 |
BRU | 20 666 | 20 666 | 20 666 | 20 666 |
Totaal kasbetalingen | 135 054 | 132 151 | 132 151 | 132 151 |
2% Prijscompensatie per 31-12-2000 | 2 701 | 2 643 | 2 643 | 2 643 032 |
Totaal | 137 755 | 134 794 | 134 794 | 134 794 |
Uitvoeringskosten ISV-(bedragen in NLG1000) | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Aantal fte | 27 | 27 | 27 | 27 |
Bedrag | 3 240 | 3 240 | 3 240 | 3 240 |
De voornaamste taken die uitgevoerd worden zijn de betaling van de financiële bijdragen, de toewijzingen op grond van het innovatie- en knelpuntenbudget en de monitoring van de stedelijke vernieuwing. De genoemde inschatting van het aantal van 27 fte's betreft een eerste, grove indicatie. Als gemiddelde loonsom is f 120 000,– per jaar gehanteerd.
03.44 Stedelijke vernieuwing Lelystad
De betrokkenheid van het Rijk bij Lelystad vloeide voort uit de oorspronkelijk zorgelijke situatie van de gemeente. Het ontstaan daarvan kan worden geweten aan een breed scala van oorzaken zoals de naar prijs en type eenzijdige opgebouwde woningvoorraad en stedebouwkundige opzet, achterblijvende economische ontwikkeling, en de zwakke sociaal-economische positie van een meer dan gemiddeld aantal huishoudens.
Op grond van het rapport «Ooit ging de zee te keer» is in 1998 een toezegging gedaan om maximaal f 70 mln bij te dragen in de specifieke problematiek van de gemeenten over een periode van 10 jaar. De uitgavenraming van het onderhavige artikel betreft de uitfinanciering van deze toezegging (f 7 mln per jaar).
Tenslotte heeft er naar aanleiding van de rapportage van de interdepartementale stuurgroep Lelystad besluitvorming plaatsgevonden over een aanvullende en finale Rijkssteun ten behoeve van projecten ter verbetering van de stedelijke en economische structuur tot een maximum van f 30 mln. Hiertoe is in de 1e suppletore begroting 2000 in een reservering van f 30 mln voorzien op het onderhavige artikel. In vervolg op deze besluitvorming over de bijdrage in de projecten zal de uitfinanciering nader worden afgestemd op de planning van oplevering van de geselecteerde projecten. De negatieve spiraal waarin Lelystad zich bevond, zowel in economisch opzicht als in sociaal-maatschappelijk opzicht, is nu omgebogen. De bevolking neemt toe, de artikel 12 status is voorbij en de economische bedrijvigheid neemt toe. Met deze finale Rijkssteun aan Lelystad is tevens de status aparte van Lelystad opgeheven.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 30 000 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 30 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 13 613 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 3 900
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 68 450
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 7 000 | 7 000 | 7 000 | 7 000 | 7 000 | |
1e suppletore begroting 2000 | 33 900 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 40 900 | 7 000 | 7 000 | 7 000 | 7 000 | 7 000 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 18 560 | 3 176 | 3 176 | 3 176 | 3 176 | 3 176 |
Uitgaven 1999: 4 000
toezegging 1999 ad f 3,9 mln. (excl. EZ-bijdrage) | projecten:-realisatie haven met afmeervoorzieningen structuurversterking plan Stadsparkwijk e.o. | financiële verantwoording incl. accountantsverklaring voor 1 juli 2001 |
Voornemen tot finale Rijkssteun aan Lelystad:
Toezegging 2000 ad f 30 mln onder voorwaarde van een substantiële EPD-bijdrage in de projecten.Onderverdeling naar projecten:– Groene Carré f 22,8 mln– BTS/Fernhout f 1,5 mln– Noordersluis f 5,7 mln | projecten:– Groene Carré waarin begrepen het aanpassen van het openbaar areaal stationsplein– Verplaatsen 2 bedrijven t.w. BTS (berging en transport) en Fernhout (zand- en grindhandel)– herstructurering bedrijventerrein Noordersluis | realisatie projecten uiterlijk 2008; financiële (slot-) verantwoording d.m.v. accountantsverklaring eind 2008/begin 2009. |
03.73 Afkoop jaarlijkse bijdragen op grond van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»
Eind 1999 is aan de Tweede Kamer gerapporteerd (BVH99 220 390 d.d. 5 november) dat de Wet Balansverkorting in 1999 vrijwel volledig is afgerond. In 2000 zal er nog een bedrag ad f 0,2 mln als netto contante waarde jaarlijkse bijdrage betaald worden.
Voor flankerend beleid zal er voor bestuurscompensatie een bedrag ad f 1,5 mln betaald moeten worden.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 1 744 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 1 744 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 791 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
73.01 | Netto contante waarde jaarlijkse bijdragen | 224 | 66 635 | ||||||
73.02 | Flankerend beleid balansverkorting | 1 520 | 96 752 | ||||||
Totaal | 1 744 | 163 387 | |||||||
Uitgaven: | |||||||||
73.01 | Netto contante waarde jaarlijkse bijdragen | 77 615 | 224 | ||||||
73.02 | Flankerend beleid balansverkorting | 103 493 | 1 520 | ||||||
Totaal | 181 108 | 1 744 |
03.78 Afkoop jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem op grond van het basisconvenant met de sector beleggers en particulieren
In 1998 zijn de afkoopconvenanten met beleggers en particulieren getekend. De betaling is over drie jaar uitgesmeerd. De laatste betaling van de afkoopsommen ad f 498,723 mln heeft dit voorjaar plaatsgevonden.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 946 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 946 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 429 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 495 323 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 7 043 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 502 366 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 227 964 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
78.01 | Afkoop jaarlijkse bijdragen DKP-systeem | 498 723 | 24 000 | 946 | |||||
78.02 | Bijdrage overdracht ABP-planwoningen | 3 643 | 0 | 0 | |||||
Totaal | 502 366 | 24 000 | 946 | ||||||
Uitgaven: | |||||||||
78.01 | Afkoop jaarlijkse bijdragen DKP-systeem | 490 250 | 498 723 | ||||||
78.02 | Bijdrage overdracht ABP-planwoningen | 0 | 0 | ||||||
78.03 | Vergoedingen belastingschade en belastingnadeel | 78 016 | 3 643 | ||||||
Totaal | 568 266 | 502 366 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen | |||||
Generale mutaties: | |||||
a. Correctie verplichtingenraming aan laatste kastranche | 946 |
03.79 Afkoop subsidies en overnamebijdragen niet-winstbeogende instellingen
Sinds 1998 worden, op grond van de «Regeling eenmalige subsidies niet-winstbeogende instellingen», (Stcrt. 1998, 205) de jaarlijkse Dynamische kostprijs (DKP)-subsidies voor niet-winstbeogende instellingen (NWI's) afgekocht. De regeling betreft, naast het afkopen van de DKP-subsidie, het leveren van een alternatief voor de rijkscontragaranties, de eigendomsoverdracht aan een toegelaten instelling en de sanering van de NWI's waarmee het ministerie van VROM een financiële band heeft.
In de regeling is de mogelijkheid opgenomen dat NWI's ook in aanmerking komen voor een saneringsbijdrage. Voor het bepalen van de hoogte van deze bijdrage gelden dezelfde regels als voor het bepalen van de hoogte van een overnamesubsidie, indien eigendomsoverdracht aan een toegelaten instelling plaatsvindt. Formeel loopt de uitvoering van de regeling door tot eind 2002.
De algemene doelstelling betreft derhalve het saneren van niet-winstbeogende instellingen waarbij de financiële band met het ministerie van VROM wordt verbroken. Het heeft de voorkeur dat het bezit in handen komt van toegelaten instellingen.
Volgens de planning zullen in 2001 83 instellingen worden gesaneerd.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 522 642 | 504 080 | 533 035 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 29 858 | – 50 229 | – 68 584 | |||
Nieuwe wijzigingen | 4 930 | 4 482 | 4 482 | |||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 557 430 | 458 333 | 468 933 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 252 951 | 207 982 | 212 793 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 516 872 | 462 235 | 456 685 | 251 | 235 | |
1e suppletore begroting 2000 | 76 760 | 24 662 | 30 801 | – 55 | – 103 | |
Nieuwe wijzigingen | 4 930 | 4 482 | 4 482 | |||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 598 562 | 491 379 | 491 968 | 196 | 132 | 74 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 271 616 | 222 978 | 223 245 | 89 | 60 | 34 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
79.01 | Afkoop jaarlijkse bijdragen en overnamebijdragen | 470 000 | 285 911 | 557 430 | 458 333 | 468 933 | |||
79.02 | Jaarlijkse bijdragen oude regelingen | 1 900 | 0 | 0 | 0 | 0 | |||
Totaal | 471 900 | 285 911 | 557 430 | 458 333 | 468 933 | ||||
Uitgaven: | |||||||||
79.01 | Afkoop jaarlijkse bijdragen en overnamebijdragen | 346 395 | 597 853 | 490 947 | 491 697 | ||||
79.02 | Jaarlijkse bijdragen oude regelingen | 1 269 | 709 | 432 | 271 | 196 | 132 | 74 | |
Totaal | 347 664 | 598 562 | 491 379 | 491 968 | 196 | 132 | 74 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboeking van/naar andere begroting: | |||||
a. Prijsbijstelling 2000 | 4 930 | 4 482 | 4 482 |
Overboeking van/naar andere begroting
ad a.
De mutatie betreft de toekenning van prijsbijstelling voor de – in het kader van de afkoop en sanering – eventueel te betalen overname- en saneringsbijdragen. Deze toevoeging is – conform de afgesproken systematiek – niet van invloed op het uitgavenkader van de rijksbegroting in enge zin.
Uitgangspunt voor de bepaling van het afkoopbedrag voor de NWI's is, dat er sprake dient te zijn van een evenwichtige benadering van de afkoop voor de sociale sector en de afkoop voor de beleggers en de particulieren. Op basis van de administratieve gegevens is, met gebruikmaking van dezelfde parameters als bij de brutering, het afkoopbedrag bepaald. Slechts het subsidieafbraakpercentage is vanwege de peildatum 1-1-1998 (in plaats van 5,5% en peildatum 1-1-1995 voor sociale huursector) in de regeling aangepast tot 4,1%. Voor de bepaling van de overnameen saneringsbijdrage is gebruik gemaakt van de administratieve gegevens van VROM en de gegevens uit de jaarverslagen van de instellingen. Uitgangspunt voor de berekening van de overname- of saneringssubsidie is dat er (theoretisch) een sluitende exploitatie mogelijk is.
(bedragen in NLG1000) | ||||
Jaar | 2000 | 2001 | 2002 | Totaal |
aantal instellingen, DKP & PHW | 87 | 83 | 17 | 187 |
afkoopbedrag & jaarlijkse bijdragen | 598 562 | 491 379 | 491 968 | 1 581 909 |
uitvoeringskosten | 2 267 | 2 272 | 2 262 | 6 801 |
uitvoeringskosten per product | 26 | 27 | 133 | 36 |
In bovenstaande tabel staan zowel instellingen met DKP- als met Particuliere huurwoningen (PHW)-bezit. Het product in het kader van artikel 03.79 wordt gezien als het verbreken van de financiële band. Dit produkt wordt gerealiseerd door het aflopen van de subsidierelatie, het slaan van een afkoopbeschikking en/of het eventueel betalen van een overname- of saneringssubsidie. Er blijven vooralsnog per 1-1-2003 nog 8 instellingen met recht op jaarlijkse bijdragen in het kader van de regeling PHW '68. Er wordt uitgegaan van aantallen betalingen conform de ramingen voor de jaren 2000–2002 van de jaarlijkse bijdragen en de afkoop-, sanerings- en overnamebijdragen. Bij de uitvoeringskosten wordt uitgegaan van een constant niveau van circa f 2,3 mln per jaar. Dit leidt tot relatief hoge uitvoeringskosten in het jaar 2002, waarin een gering aantal instellingen wordt behandeld.
03.80 Afkoop subsidies woonwagens en standplaatsen
De afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen is in principe in 1999 afgerond. Een drietal gemeenten heeft echter bezwaar aangetekend tegen de vastgestelde afkoopsommen. De bezwaarschriften zijn gehonoreerd. Aan die gemeenten is in 2000 nog een bedrag ad f 0,3 mln uitbetaald.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 311 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 311 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 141 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 0
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 0
Uitgaven 1999: 183 178
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Generale mutaties: | |||||
a. Honorering bezwaarschriften | 311 |
ad a.
Een drietal gemeenten is tegen de vaststelling van de bijdrage voor de afkoop in beroep gegaan. Deze beroepen zijn gehonoreerd. De bijdrage die alsnog verplicht en betaald moest worden bedroeg f 311 000,–.
03.81 Afkoop subsidies hoog niveau renovatie
Op 20 december 1999 is in de Staatscourant nummer 245 gepubliceerd de Regeling eenmalige subsidies hoogniveaurenovatie. Op basis van de regeling is aan 131 gemeenten met 1365 complexen een afkoopvoorstel gezonden. Omdat het afkoopvoorstel later dan gepland werd verzonden, waren gemeenten niet in staat tijdig het overleg met de particuliere verhuurders af te ronden. Hierdoor kon de voorgenomen betaaldatum van 1 april 2000 niet voor alle gemeenten gehaald worden en is bij 1e suppletore begroting 2000 een bedrag ad f 3,4 mln aan aanvullende rentevergoeding over de afkoopsommen aan de raming toegevoegd.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 3 400 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 3 400 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 1 543 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen 1999: 262 846
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 262 845
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 266 245 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 266 245 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 120 817 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven 1999: 0
Bij de vermelde raming van de uitgaven is uitgegaan van 100% (vrijwillige) deelname door de betrokken gemeenten. Inmiddels is duidelijk geworden dat er voor f 149,5 mln aan bijdragen is afgekocht. In de komende periode zullen de afgekochte bijdragen gecontroleerd worden. Eventuele correcties als gevolg van niet-deelname van gemeenten en de uitgevoerde controle zullen worden verwerkt in de 2e suppletore begroting 2000.
Overige niet-actieve begrotingsartikelen
Onderstaande gegevens hebben betrekking op de overige niet-actieve begrotingsartikelen van de volkshuisvestingsbegroting. Dit betreffen de volgende artikelen:
03.74 «Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen»
03.75 «Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen»
03.76 «Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994»
03.77 «Overige niet-actieve uitgaven»
Deze artikelen betreffen (grotendeels) de uitfinanciering van vóór 1995 aangegane verplichtingen, waarbij het te voeren beleid op het terrein van de volkshuisvesting (afgezien van de hoogte van het subsidieafbraakpercentage bij de jaarlijkse bijdragen) geen invloed meer heeft op de omvang van de voorgestelde ramingen. Sinds de begroting 1995 worden deze ramingen als één geheel gepresenteerd.
Als gevolg van de in de afgelopen jaren gerealiseerde afkoopoperaties (sociale sector, woningen van beleggers en particulieren, hoogniveau renovaties en NWI's) is het totaal van de ramingen van deze artikelen sedert de begroting 1995 aanzienlijk gedaald.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 2 066 | 1 664 | 2 033 | 2 033 | 2 033 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 1 300 | |||||
Nieuwe wijzigingen | – 75 | – 470 | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 691 | 1 194 | 1 033 | 1 033 | 1 033 | 1 033 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 314 | 542 | 469 | 469 | 469 | 469 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 595 181 | 505 091 | 460 776 | 433 137 | 406 400 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 16 294 | – 21 188 | – 13 830 | – 18 141 | – 15 597 | |
Nieuwe wijzigingen | – 75 | – 470 | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 578 812 | 483 433 | 445 946 | 413 996 | 389 803 | 371 923 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 262 653 | 219 372 | 202 361 | 187 863 | 176 885 | 168 771 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
03.74 | Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen | ||||||||
74.03 Bijdragen ineens verbetering huurwoningen en verhuis- en herinrichtingskosten | 7 520 | ||||||||
03.75 | Bijdragen woningen marktsector en premie-koopwoningen | ||||||||
75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers | 2 156 | 68 | |||||||
03.77 | Overige niet-actieve uitgaven | 0 | 3 | 691 | 1 194 | 1 033 | 1 033 | 1 033 | 1 033 |
Totaal | 2 156 | 7 591 | 691 | 1 194 | 1 033 | 1 033 | 1 033 | 1 033 | |
Uitgaven: | |||||||||
03.74 | Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen | ||||||||
74.01 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen oude regelingen | 35 266 | 8 985 | 7 769 | 6 821 | 5 711 | 4 533 | 3 878 | ||
74.02 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem | 2 881 | 29 017 | 1 831 | 1 331 | 369 | 250 | 0 | ||
74.03 Bijdragen ineens verbetering huurwoningen en verhuis- en herinrichtingskosten | 7 611 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Totaal artikel 03.74 | 45 758 | 38 002 | 9 600 | 8 152 | 6 080 | 4 783 | 3 878 | ||
03.75 | Bijdragen woningen marktsector en premie-koopwoningen | ||||||||
75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers | 5 683 | 2 264 | |||||||
75.02 Bijdragen eigen woningen | 241 650 | 175 000 | 124 500 | 93 200 | 67 600 | 49 000 | 32 000 | ||
Totaal artikel 03.75 | 247 333 | 177 264 | 124 500 | 93 200 | 67 600 | 49 000 | 32000 | ||
03.76 | Budgetten Besluit woninggebonden subsidies | 376 233 | 362 855 | 348 139 | 343 561 | 339 283 | 334 987 | 335 012 | |
03.77 | Overige niet-actieve uitgaven | 783 | 691 | 1 194 | 1 033 | 1 033 | 1 033 | 1 033 | |
Totaal | 670 107 | 578 812 | 483 433 | 445 946 | 413 996 | 389 803 | 371 923 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. Compensatie t.b.v. restantbijdrage Stichting De Grens | – 75 | ||||
Niet beleidsrelevant | – 470 | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 |
ad a.
De op artikel 03.77 gestalde reserve voor VROM-brede onderwerpen wordt met ingang van 2001 gedeeltelijk aangewend ter oplossing van de nog op de VROM-begroting resterende specifieke budgettaire problematiek.
In het jaar 2000 wordt de reserve voor een bedrag van f 75 000 aangewend ter compensatie van de op artikel 03.39 «Sanering woningbeheerders» verwerkte restant-bijdrage ten behoeve van de liquidatie van de Stichting De Grens.
Reserve voor VROM-brede onderwerpen
Analoog aan voorgaande jaren is in het niet-actieve deel van de DGVH-begroting (op artikel 03.77 «Overige niet-actieve uitgaven») een reserve ten behoeve van de zogeheten VROM-brede onderwerpen opgenomen.
Deze reserve kan ook worden aangewend ter compensatie van (toekomstige) budgettaire problematiek binnen de DGVH-begroting zelf. Van de omvang van deze reserve en de mutaties daarop sinds de ontwerpbegroting 2000 wordt het volgende overzicht gegeven.
Verplichtingen=uitgaven (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 2 066 | 1 664 | 2 033 | 2 033 | 2 033 | |
Mutaties: | ||||||
a. VROM-bijdrage Lelystad | – 1 300 | |||||
b. bijdrage spec. problematiek VROM-begroting | – 470 | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | ||
c. restant-bijdrage Stichting De Grens | – 75 | |||||
d. extrapolatie 2005 | 1 033 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 691 | 1 194 | 1 033 | 1 033 | 1 033 | 1 033 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 314 | 542 | 469 | 469 | 469 | 469 |
De mutatie ad a is reeds verwerkt in de 1e suppletore begroting 2000. De mutaties ad b en ad c zijn in het onderhavige wetsvoorstel verwerkt (zie boven).
03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen
In onderstaand overzicht wordt voor de artikelonderdelen 03.74.01 en 03.74.02 de aantallen woningen gegeven waarvoor nog subsidie kan worden verstrekt. De periode waarover subsidie kan worden verstrekt beloopt voor artikelonderdeel 03.74.01 van 2000 tot 2023 (dit betreft de verbeteringsregeling woningen) en voor artikelonderdeel 03.74.02 van 2000 tot 2035.
Aantallen woningen waarvoor mogelijk nog bijdragen worden verstrekt | ||||||||
Artikelonderdeel | regeling | realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
03.74.01 | Nieuwbouwregeling 1968 | 606 | 40 | |||||
Verbeteringsregeling | 7 385 | 2 669 | 2 250 | 1 945 | 1 637 | 1 247 | 1 093 | |
03.74.02 | DKP-regeling | 599 | 1 610 | 610 | 610 | 610 | 610 | 610 |
In verband met de in 1999 doorgevoerde afkoop van subsidies voor hoogniveau renovaties daalt het aantal woningen waarvoor – in het kader van de verbeteringsregeling – nog bijdragen worden verstrekt, met ingang van 2000 aanzienlijk.
Bij een zestal complexen wordt in het jaar 2000 de zogeheten conditionele subsidie verstrekt. Hierdoor is bij de DKP-regeling in dat jaar sprake van een hoger aantal woningen, waarvoor nog een bijdrage wordt verstrekt.
03.75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers
Aantallen woningen | Totale bijdrage | |
Marktgerichte huur- en koopwoningen | 0 | 0 |
Huurwoningen Beleggers | 740 | f 1 480 mln |
Het jaar 2000 is, behoudens uitzonderingen, het laatste jaar waarin nog subsidie op basis van deze regeling wordt verstrekt. Naast de in de tabel vermelde bijdrage van f 1,48 mln is in 2000 bij de huurwoningen beleggers tevens sprake van in 1999 uitgestelde betalingen van in totaal f 777 000,–.
03.75.02 Bijdragen eigen woningen
De komende jaren vertonen de aantallen en hoogte van de te verstrekken bijdragen een dalende tendens. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door eenstijging van de individuele- en gezinsinkomens en anderzijds door de rentestand van de afgelopen jaren waardoor de toekomstige bijdragen – na een rentetoets – naar verwachting lager kunnen worden vastgesteld.
Hieronder volgt een overzicht van het aantal woningen waarvoor subsidie is/wordt verstrekt, het totale subsidie bedrag alsmede de gemiddelde bijdrage per woning
Aantallen woningen en uitgavenbudgetten eigen woningen-regelingen | |||
realisatie | 1999 | 2000 | 2001 |
Aantal woningen | 74 539 | 56 800 | 43 600 |
Uitgavenbudgetten | f 242 mln | f 175 mln | f 124,5 mln |
Bijdrage per woning | f 3 247 | f 3 079 | f 2 850 |
Onderstaande tabel bevat voor de eigen woningen-regelingen de geraamde ontwikkeling van de totale jaarlijkse bijdragen.
Jaarlijkse bijdragen eigen woningen-regelingen (in NLG1mln) | |||||||
realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
regeling 1979 | 25 | 17 | 11 | 9 | 8 | 6 | 5 |
regeling 1984 | 217 | 158 | 114 | 84 | 60 | 43 | 27 |
Totaal | 242 | 175 | 125 | 93 | 68 | 49 | 32 |
Onderstaande tabel bevat voor de eigen woningen-regelingen de geraamde ontwikkeling van het aantal te verrichten bijdragen per jaar.
Aantallen woningen waarvoor mogelijk nog bijdragen worden verstrekt | |||||||
realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
regeling 1979 | 18 954 | 12 100 | 6 600 | 4 900 | 4 600 | 4 300 | 4 000 |
regeling 1984 | 55 585 | 44 700 | 37 000 | 31 600 | 28 200 | 25 800 | 22 500 |
Totaal | 74 539 | 56 800 | 43 600 | 36 500 | 32 800 | 30 100 | 26 500 |
In de hierna opgenomen tabel worden voor de Eigen Woningen-regelingen de uitvoeringskosten per bijdrage weergegeven. De gehanteerde bedragen zijn ramingen.
In de personeelskosten zijn begrepen het aantal fte's dat direct betrokken is bij de uitvoering van de regelingen Eigen Woningen 1979 en 1984, incl. de afhandeling van bezwaar- en beroepschriften. Voor 2000, 2001 en 2002 zijn dat respectievelijk 13, 8,4 en 5 fte's.
Inclusief de overhead van het aantal fte's dat op indirecte wijze is betrokken bij de uitvoering van de regeling, zoals archivering, medewerkers in de financiële kolom, centrale directies en dergelijke, is uitgegaan van f 119 000,– voor 2000 en f 123 000,– voor 2001 en f 128 000,– voor 2002, zijnde de totale kosten per mensjaar.
Tenslotte is rekening gehouden met automatiseringskosten voor de exploitatielasten en groot onderhoud voor het Eigen Woningen-systeem. Deze bedragen f 2,8 mln in 2000, f 2,3 mln in 2001 en f 1,8 mln in 2002.
De daling in het aantal beschikkingen leidt – bij een relatief geringere daling van de automatiseringskosten – in de tijd gezien tot een stijging in de uitvoeringskosten per bijdrage.
Aantallen beschikkingen en uitvoeringskosten Eigen Woningen regelingen | ||||
realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | |
Personele kosten | f 2,2 mln | f 1,5 mln | f 1 mln | f 0,64 mln |
Automatiseringskosten | f 2,6 mln | f 2,8 mln | f 2,3 mln | f 1,8 mln |
Aantal beschikkingen | 74 539 | 56 800 | 43 600 | 36 500 |
Uitvoeringskosten per bijdrage | f 65,91 | f 75,70 | f 75,69 | f 66,85 |
03.76 Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994
In onderstaand overzicht wordt een specificatie gegeven van de uitgavenraming naar sociale sector, huurverlagingstoeslagen en marktsector alsmede de totale looptijd per regeling en het totale bedrag van de toekomstige betalingen.
Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994. (in NLG1mln) | |||
Te betalen in 2001 | Totale bedrag toekomstige betalingen | Looptijd tot | |
Sociale sector | 335,2 | 5 764 | 2 024 |
Huurverlagingstoeslagen | 12,7 | 25 | 2004 |
Marktsector | 0,3 | 0,3 | 2001 |
Totaal | 348,1 | 5 789 |
De totale looptijd van de bijdrage aan de sociale sector is afhankelijk van het gehanteerde rentepercentage. Conform de regeling wordt na 5 jaar bij de sociale huursector en na 10 jaar bij de sociale koopsector de rente herzien. Deze renteconversie kan tot gevolg hebben dat de looptijd korter of langer is wanneer het dan gehanteerde rentepercentage afwijkt van dat waarmee thans in de begroting wordt gerekend.
03.77 Overige niet-actieve uitgaven
Naast de op dit artikel gestalde reserve voor VROM-brede onderwerpen is het mogelijk dat ten laste van dit artikel nog uitgaven worden verantwoord, die betrekking hebben op de uitfinanciering van oude verplichtingen van subsidies voor ingetrokken regelingen waarvoor alsnog op basis van ingediende bezwaarschriften een bijdrage moet worden verstrekt.
De missie van de Rijksplanologische Dienst (RPD) is het verbeteren van de ruimtelijke inrichting van Nederland door:
• duurzaam beheer van de voorraad ruimte (intensief meervoudig ruimtegebruik)
• versterking van de ruimtelijke kwaliteit (functionaliteit menselijke maat, duurzaamheid, verscheidenheid en esthetische beleving).
Om deze missie te verwezenlijken zijn in het kader van het traject «Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording» (VBTB), met betrekking tot ruimtelijke ordening vier beleidsterreinen geformuleerd:
A. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring;
B. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden;
C. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden;
D. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband.
Dit zijn ook aparte beleidsartikelen in de Voorbeeldbegroting VBTB 2000. Deze artikelen worden toegelicht onder artikel 04.03. De artikelen 04.03 tot en met 04.09 zijn zoveel mogelijk opgezet volgens de uitgangspunten van VBTB. De individuele programma's zijn toegelicht aan de hand van de vragen: wat willen we bereiken, wat gaan we daarvoor doen en wat mag het kosten? Bij de overige artikelen wordt aangegeven op welk nieuw VBTB beleidsartikel het onderwerp betrekking heeft.
Tabel 1 Indicatieve verdeling van het verplichtingenbudget 2001 naar VBTB-beleidsartikelen(bedragen in NLG1000) | |||||||
Artikel | |||||||
Algemene beleidsmatige toelichting van de Memorie van Toelichting | Beleidsterreinen | Personeel & Materieel | Onderzoek, Planvorming Stimulering Ruimtelijk Beleid | Uitvoering PKB Wadden gebied | Veiligstellen van Buffer zones | Stichting Overleg orgaan RAVI | Totaal |
Hoofdstuk | 04.01 | 04.03 | 04.05 | 04.06 | 04.09 | ||
1, 2 | Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 8 767 | 8 063 | 16 830 | |||
2 | Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 6 862 | 140 789 | 147 651 | |||
2 | Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 2 010 | 8 013 | 233 | 19 411 | 29 667 | |
2 | Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 3 024 | 17 500 | 20 524 | |||
3 | Handhaving | 10 672 | 380 | 11 052 | |||
Algemeen | 19 979 | 532 | 20 511 | ||||
Totaal | 51 156 | 175 277 | 233 | 19 411 | 0 | 246 086 |
Indicatieve verdeling verplichtingenbudget naar beleidsterreinen 2001
In bovenstaande grafiek wordt de verhouding weergegeven van de verschillende beleidsterreinen.
Het organisatie- en personeelsbeleid van de RPD is in 2001 gericht op ontwikkeling en verandering. In 1998 is in het kader van Rol & Positie de missie en strategie van de RPD gedefinieerd. Externe en interne ontwikkelingen, waaronder de revitalisering van de Planbureau functie en de Integratie van de VROM inspecties (uitbreiding handhavingstaken) zullen leiden tot organisatie ontwikkeling en aanpassing van de in 1998 geformuleerde missie en kerntaken en de toen gekozen strategie. Dit leidt mogelijk tot organisatorische veranderingen. In het licht hiervan zal dit jaar het accent liggen op loopbaanontwikkeling, het voeren van functioneringsgesprekken en een gerichte werving en selectie. Gezien de mogelijke veranderingen wordt het accent ook gelegd op het ondersteunen van management en medewerkers bij deze processen. Tenslotte wordt het nog steeds zeer belangrijk gevonden aandacht te schenken aan het beheersbaar maken c.q. houden van werkdruk.
Indicatieve verdeling personele capaciteit naar beleidsterreinen 2001
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 41 911 | 41 940 | 41 548 | 41 429 | 41 429 | |
1e suppletore begroting 2000 | 2 757 | 1 380 | 1 493 | 1 493 | 1 493 | |
Nieuwe wijzigingen | 4 445 | 7 845 | 7 512 | 7 799 | 7 828 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 49 113 | 51 165 | 50 553 | 50 721 | 50 750 | 50 911 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 22 287 | 23 218 | 22 940 | 23 016 | 23 029 | 23 102 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 41 911 | 41 940 | 41 548 | 41 429 | 41 429 | |
1e suppletore begroting 2000 | 5 942 | 1 380 | 1 493 | 1 493 | 1 493 | |
Nieuwe wijzigingen | 4 445 | 7 845 | 7 512 | 7 799 | 7 828 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 52 298 | 51 165 | 50 553 | 50 721 | 50 750 | 50 911 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 23 732 | 23 218 | 22 940 | 23 016 | 23 029 | 23 102 |
In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:
(bedragen in NLG1000) | ||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | |
Euro | 0 | 50 | 50 |
De verwachting is dat de invoering van de euro voor de RPD specifieke objecten ruim op tijd gereed zal zijn en bij de invoering van de euro worden dan ook geen problemen verwacht.
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
01.01 | Ambtelijk personeel | 0 | 33 604 | 37 716 | 41 061 | 41 095 | 40 985 | 40 714 | 40 735 |
01.02 | Overige personele uitgaven | 3 141 | 6 429 | 3 082 | 3 160 | 2 510 | 2 510 | 2 510 | 2 510 |
01.03 | Post-actieven | 0 | 1 186 | 834 | 575 | 524 | 524 | 524 | 524 |
01.06 | Algemene materiële uitgaven | 1 871 | 7 223 | 6 121 | 4 940 | 5 034 | 5 300 | 5 600 | 5 704 |
01.07 | Automatiseringsuitgaven | 637 | 1 945 | 1 360 | 1 429 | 1 390 | 1 402 | 1 402 | 1 438 |
Totaal | 5 649 | 50 387 | 49 113 | 51 165 | 50 553 | 50 721 | 50 750 | 50 911 | |
Uitgaven: | |||||||||
01.01 | Ambtelijk personeel | 33 604 | 37 716 | 41 061 | 41 095 | 40 985 | 40 714 | 40 735 | |
01.02 | Overige personele uitgaven | 4 454 | 5 348 | 3 160 | 2 510 | 2 510 | 2 510 | 2 510 | |
01.03 | Post-actieven | 1 186 | 834 | 575 | 524 | 524 | 524 | 524 | |
01.06 | Algemene materiële uitgaven | 6 305 | 7 040 | 4 940 | 5 034 | 5 300 | 5 600 | 5 704 | |
01.07 | Automatiseringsuitgaven | 0 | 2 451 | 1 360 | 1 429 | 1 390 | 1 402 | 1 402 | 1 438 |
Totaal | 0 | 48 000 | 52 298 | 51 165 | 50 553 | 50 721 | 50 750 | 50 911 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Loonbijstelling 2000 | 1 060 | 1 147 | 1 104 | 1 082 | 1 111 |
b. Prijsbijstelling 2000 | 137 | 141 | 141 | 140 | 140 |
Desalderingen: | |||||
c. Verhoging ontvangsten | 325 | 325 | 325 | 325 | 325 |
Generale mutaties: | |||||
d. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB | 660 | 660 | 660 | ||
Specifieke mutaties: | |||||
d. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB | 660 | 660 | |||
e. Uitbreiding t.b.v. Ruimtelijk Planbureau | 289 | 1 489 | 2 139 | 2 449 | 2 449 |
f. Uitbreiding t.b.v. Handhavingsfunctie (26 fte) | 500 | 3 120 | 3 120 | 3 120 | 3 120 |
g. Uitbreiding t.b.v. Fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening | 400 | ||||
h. Tijdelijke uitbreiding juridische functie | 120 | ||||
i. Uitbreiding t.b.v. PIOFHA taken i.r.t. uitbreiding formatie | 360 | 360 | 120 | 120 | 120 |
j. Uitbreiding t.b.v. Specifieke expertise | 700 | 700 | |||
k. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord, internationale VROM-taken | 27 | – 27 | – 27 | – 27 | – 27 |
l. Naar 05.01 i.v.m. instelling Bedrijfsbureau Buitenland | – 38 | – 52 | – 52 | 52 | – 52 |
– Niet beleidsrelevant | – 41 | – 18 | – 18 | – 18 | – 18 |
ad d.
Naar aanleiding van de ervaringen met de uitvoering van het INTERREG-I en INTERREG-II programma heeft de Europese Commissie besloten ook voor de periode 2000 t/m 2006 specifiek aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in het kader van het Communautair Initiatief INTERREG-III. VROM is namens de lidstaat Nederland richting de Europese Commissie verantwoordelijk voor de Interreg IIIB en C onderdelen. Ten behoeve van deze werkzaamheden wordt de formatie van de RPD tijdelijk met 5,5 fte uitgebreid. De hierbij behorende programma-budgetten zijn opgenomen onder artikelonderdeel 04.03.02. Vanaf 2002 is de toevoeging via het generale beeld gedekt.
ad e.
In 2001 wordt aangevangen met het vormgeven van het Ruimtelijk Planbureau. Gefaseerd wordt toegewerkt naar de benodigde capaciteit. De nu aangebrachte verhoging is gerealiseerd door herschikking van de onderzoeksbudgetten van VROM.
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting Rijksplanologische dienst in fte's | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerpbegroting 2000 | 289,2 | 291,3 | 289,5 | 287,0 | 285,0 | 285,0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 20,6 | 23,6 | 18,6 | 17,6 | 17,6 | ||
Nieuwe wijzigingen: | |||||||
a. Uitbreiding handhavingstaken | 7,5 | 26,0 | 26,0 | 26,0 | 26,0 | ||
b. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB en IIIC | 5,5 | 5,5 | 5,5 | 5,5 | 5,5 | ||
c. Uitbreiding t.b.v. Ruimtelijk Planbureau | 9,0 | 9,0 | 8,5 | 6,0 | |||
d. Uitbreiding t.b.v. PIOFHA taken | 2,0 | 2,0 | |||||
e. Uitbreiding Juridische functie | 1,0 | ||||||
f. Uitbreiding t.b.v. IC taken | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | ||
Ontwerpbegroting 2001 | 289,2 | 328,9 | 356,6 | 347,1 | 343,6 | 341,1 | 341,1 |
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000 | 116,2 | 118,0 | 120,5 | 120,5 | 120,5 | 120,5 | 120,5 |
Het benodigd ambtelijk personeelsbudget valt, als uitgegaan wordt van de gemiddelde bezetting 2000 e.v., hoger uit dan thans beschikbaar. Voornoemde is noodzakelijk om het huidig takenpakket te kunnen uitvoeren en leidt tot het intern sturen op het beschikbare budget in plaats van op de formatie.
De afgelopen jaren is een actief wervings- en selectiebeleid gevoerd met als doel een snellere vacaturevervulling te bewerkstelligen.
Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Wachtgeldgarantieregeling 1987 | 871 | 648 | 524 | 524 | 524 | 524 | 524 |
Rijkswachtgeldbesluit 1959 | 230 | 153 | 51 | ||||
Overige uitkeringsregelingen | 84 | 33 | |||||
Overige kosten flankerend beleid | 1 | ||||||
Totaal | 1 186 | 834 | 575 | 524 | 524 | 524 | 524 |
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Begin van het jaar | 17 | 19 | 13 | 11 | 11 | 11 | 11 |
Geraamde instroom | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |
Geraamde uitstroom | 0 | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Eind van het jaar | 19 | 13 | 11 | 11 | 11 | 11 | 11 |
In zowel 2000 als 2001 vindt naar verwachting een flinke uitstroom van de wachtgeldregeling plaats. Op basis van deze verwachting is de meerjarige raming neerwaarts bijgesteld.
De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens | ||
Realisatie 1999 | Ontwerpbegroting 2000 | Ontwerpbegroting 2001 |
7 518 | 6 410 | 2 270 |
De persoonsgebonden uitgaven betreffen in 2001 slechts 16% (vorig jaar was dat 30%) van het totale budget Algemene materiële uitgaven. De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekking op reisen verblijfkosten, opleidingskosten en representatiekosten. Als gevolg van andere verplichtingen binnen de Algemene materiële uitgaven is het beschikbare bedrag voor persoonsgebonden uitgaven neerwaarts bijgesteld. Materiële uitgaven die direct gerelateerd kunnen worden aan programma-uitgaven zullen daar worden bekostigd.
04.03 Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid
Dit artikel is opgebouwd volgens de VBTB artikel structuur. Voor Ruimtelijke Ordening zijn de volgende artikelen relevant:
A. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring
Het beleid van VROM dient zodanig geformuleerd te zijn dat een adequaat antwoord wordt gegeven op de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen op de gebieden wonen, ruimte en milieu. Hiertoe worden de maatschappelijke ontwikkelingen systematisch gemonitord. Voor de RPD zijn hierbij de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de Balans Ruimtelijke Kwaliteit relevant.
B. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden
Het Ministerie van VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van stedelijke gebieden. Ter versterking van het stedelijk draagvlak moeten voorzieningen en werkgelegenheid in de steden behouden blijven en de samenstelling van de bevolking zowel naar leeftijd als inkomen voldoende gedifferentieerd zijn. Tegelijkertijd moet de open ruimte zoveel mogelijk gevrijwaard worden van verstedelijking en doorsnijding door infrastructuur. Hiermee wordt een duurzaam voortbestaan van de functies landbouw, recreatie, natuur en landschap bevorderd. Congestie in stedelijk gebied moet door een goede verdeling van personen- en goederenvervoer over verschillende vervoersmogelijkheden (modal split) en beheersing van de automobiliteit worden voorkomen.
C. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden
Het Ministerie van VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van landelijke gebieden. Veranderingen in het grondgebruik in het landelijk gebied houden in belangrijke mate verband met ontwikkelingen in de agrarische sector. Indien door veranderingen in de landbouw de bestaande ruimtelijke structuur onder druk komt te staan, kunnen wezenlijke functies zoals recreatie en ecologische en landschappelijke verscheidenheid verloren gaan. Een extra probleem vormt het handhaven van de leefbaarheid in delen van het landelijk gebied. Het beleid is gericht op het geleiden van veranderingen in het landelijk gebied, met als doel de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verhogen. De bevolkingssamenstelling, werkgelegenheid en de aanwezigheid van voorzieningen (onder andere openbaar vervoer) zijn daarbij belangrijke thema's.
Ruimtelijke en milieu vraagstukken, die spelen op lokale en regionale schaal, worden zoveel mogelijk integraal aangepakt omdat een sectorale benadering vaak niet leidt tot optimale oplossingen.
D. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband
Het Ministerie van VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in Europees verband. De ruimtelijke kwaliteit in Nederland wordt in toenemende mate beïnvloed door internationale ontwikkelingen. Als uitgangspunt geldt dat het onmogelijk is geworden een goed nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid te voeren zonder kennis van internationale ruimtelijke processen en dat het noodzakelijk is hier via gezamenlijke beleidsvoering met de buurlanden en de EU-partners op in te spelen.
Voorbeelden van de processen zijn de inpassing van grootschalige infrastructuur, ontwikkeling van de nationale luchthaven, mainportontwikkeling van Rotterdam, de hoogwaterproblematiek, Europese Ecologische Hoofdstructuur en het zich ontwikkelen van grensoverschrijdende stedelijke netwerken. Deze processen worden begeleid door het opstellen van (internationale) ruimtelijke perspectieven als grensoverschrijdende Leitbilder, de Tweede Benelux Structuurschets en het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief. Voor VROM tekent zich, mede in relatie tot de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, een groeiende noodzaak af om op deze ontwikkelingen in te spelen.
Met het verschijnen van het eerste deel van de Vijfde Nota en het instellen van een Ruimtelijk Planbureau moet er in 2001 een flinke impuls gegeven worden aan de onderzoek- en ontwikkelfunctie op het gebied van de ruimtelijke ordening. Belangrijke doelstellingen hierbij zijn:
• kennis en ervaring opdoen om de verdere uitwerking van beleidsvoornemens in de Vijfde Nota ter hand te nemen, en de succesvolle uitvoering, doorwerking en handhaving mogelijk te maken. Een systematische analyse van de kennisbehoefte behorende bij de Vijfde Nota zal de basis vormen voor de invulling van de programmering van beleidsonderbouwend onderzoek.
• kennisbasis op strategische kennisdomeinen van de ruimtelijke ordening versterken. Hiervoor dient op lange termijn gericht en verdiepend onderzoek te worden geïnitieerd.
• kennisbasis voor monitoring en evaluatie van beleid versterken: hiermee moet de kwaliteit van het leerproces in beleidsformulering en de verantwoording naar derden worden versterkt.
• versterken van samenwerkingsverbanden met planbureaus, onderzoekinstellingen, ICES-KIS-stichtingen en instituten.
Indicatieve verdeling onderzoeksgelden naar beleidsterreinen 2001
In bovenstaande grafiek wordt de verhouding weergegeven tussen de verschillende beleidsterreinen.
Na inventarisatie en analyse van kennisbehoeften gekoppeld aan de verdere uitwerking en uitvoering van de beleidsvoornemens van de 5e Nota wordt in 2001 een onderzoeksprogramma vastgesteld. Hierin wordt onderscheid gemaakt in:
A. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring
De kennisopbouw voor monitoring, ex-ante en ex-post evaluaties wordt verder versterkt (met modelontwikkeling en methodiekontwikkeling) en verbreed (naar nieuwe of actuele thema's). Specifieke aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de monitoring- en evaluatieresultaten ingebed worden in het beleidsproces van de dienst.
Met een beperkt aantal instellingen wordt getracht een strategische samenwerking op te zetten, waarbij gezamenlijk onderzoek en personele uitwisseling moet leiden tot een versterkt kennisnetwerk en een synergie van onderzoeksmiddelen.
B. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden
• onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de uitwerking van stedelijke netwerken
• ruimtelijk-economisch onderzoek naar regio's en de gevolgen van informatie- en communicatie technologie
• ruimtelijke kwaliteit in steden
• verantwoorde benutting van de ondergrond
• mensenwensen en bewegingsruimte
• mobiliteit en kwaliteit van stedelijke gebieden
• water en groen in de stad
C. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden
• onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van groene contouren en balansgebieden
• ruimtelijk-economisch onderzoek naar draagkracht van de groene ruimte
• leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit
• water
• recreatie
• bereikbaarheid
D. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband
• onderzoek naar grensoverschrijdende stedelijke netwerken
• luchtvaart- en mainportontwikkeling
• internationale dimensie van watervraagstukken
• invloed van Europese eenwording op regelgeving
04.03.02 Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid
A. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring
Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening
Zoals de Minister heeft aangegeven, zal eind 2000 de Planologische Kern Beslissing op hoofdlijnen (PKB deel I) gereed moeten zijn. De PKB deel III zal in september / oktober 2001 gereed moeten komen.
Er is een aantal hoofdactiviteiten te benoemen voor 2001:
• Ten behoeve van de PKB deel I vindt op dit moment een intensief maatschappelijk debat plaats. Tussen PKB deel I en deel III zal tevens een intensief maatschappelijk debat plaatsvinden.
• In de periode tussen deel I en III zullen aanpassingen, verbeteringen en uitwerkingen worden gedaan.
• Begin 2001 vindt een debat met de Kamerplaats over de algemene lijnen van PKB deel 1 en de aanbevelingen van de Commissie Duivesteijn.
• Na PKB deel III starten de landsdelige uitwerkingen. In dit kader zullen verschillende studies c.q. onderzoeken worden uitgevoerd. Dit start al tussen PKB deel I en deel III.
• Tussen deel I en III: herijking van de uitvoeringsafspraken (VINEX & VINAC). Op dit moment wordt het algemene kader hiervoor gemaakt.
In de discussienota (Kamerstukken II, 1999–2000, 27 029 nr.2) die op 24 februari 2000 aan de Eerste en Tweede Kamer is aangeboden, worden zes speerpunten geformuleerd:
1. de versterking van de positie van het bestemmingsplan;
2. een goede rechtsbescherming;
3. eenvoudiger en snellere procedures;
4. een goede samenhang in de ruimtelijke belangenafweging;
5. een effectieve doorwerking van ruimtelijke beleid wanneer dat nodig is; en
6. een adequate handhaving van het ruimtelijke beleid.
De kern van het project is het wetgevingstraject dat, in wisselwerking met het politieke debat en besluitvorming, wordt gevoed door een actief communicatietraject met deskundigen en gebruikers van de huidige WRO, alsmede een onderzoekstraject waarin voorstellen uit de discussienota worden «doorgerekend». In augustus-september van 2000 wordt de balans opgemaakt van de gevoerde discussie. Een concept-wetsvoorstel en de memorie van toelichting kunnen dan rond de jaarwisseling van 2000–2001 voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Eind 2001 zou het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kunnen worden ingediend. Het is de bedoeling nog voor het einde van de lopende kabinetsperiode een eerste bespreking van het wetsvoorstel met de Tweede Kamer te voeren.
Zoals in de MvT is vermeld wordt in 2001 aangevangen met het vormgeven van een Planbureau. Het streven zal zijn om begin 2001 een directeur te benoemen en in de loop van 2001 ongeveer 50% van de totale bezetting van de directie planbureau Ruimtelijke Ordening gerealiseerd te hebben. In het najaar van 2001 zal een congres worden georganiseerd waarin het Ruimtelijk Planbureau zich zal presenteren.
Het streven zal zijn om in 2001 de volgende produkten op te leveren:
• Ruimtelijke Verkenningen;
• Balans Ruimtelijke Kwaliteit, waarin de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in beeld wordt gebracht;
• De Omgevings Effecten Toets. Een ex-ante evaluatie van de Vijfde Nota, die door het Ruimtelijk Planbureau, samen met het Centraal Planbureau (CPB), Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Adviesdienst verkeer en vervoer (AVV) wordt opgesteld;
• Ontwerpen rond het thema «vierdimensionele stad»
• Bijdrage van het Ruimtelijk Planbureau in het ICES-project «Kiezen of delen deel 2».
De benodigde budgetten zijn opgenomen in de artikelen Personeel en materieel (04.01) en Onderzoek (04.03.01).
B. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden
De ijking van de Vinex-convenanten (1995–2005) is in 2000 afgerond. Voor de herijking van de Uitvoeringsafspraken Verstedelijkingsbeleid 2005–2010 komt het Kabinet begin 2001 met voorstellen. Doel van deze herijking is het waar nodig bijstellen van de uitvoeringsafspraken, mede op basis van beleidskeuzes in de Vijfde Nota en Nota Wonen. De voorstellen worden gebaseerd op:
• nieuwe beleidsinzichten uit de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en de Nota Wonen in de 21e Eeuw;
• de resultaten van de regionale gesprekkenronde «Verstedelijking tot 2010» die de staatssecretaris van VROM in 2000 heeft gehouden; en
• de resultaten van diverse herijkingsonderzoeken (o.a. behoefteramingen voor wonen en werken in de periode 2005–2010).
De herijking van de uitvoeringsafspraken 2005–2010 vindt plaats binnen het proces van de Vijfde Nota. Dit betekent dat de kabinetsvoorstellen voor de herijking zullen worden besproken in het landsdelig bestuurlijk overleg dat tussen PKB deel 1 en PKB deel 3 van de Vijfde Nota plaatsvindt (eerste helft 2001). Nadat overeenstemming is bereikt met de provincies en kaderwetgebieden, zullen de herijkte uitvoeringsafspraken 2005–2010 tezamen met PKB deel 3 aan de Tweede en Eerste Kamer worden aangeboden.
De inzet van het Ministerie van VROM in 2001 richt zich met name op het vertalen van de resultaten van onderzoek en Bestuurlijk Overleg in de genoemde herijkingsvoorstellen.
Met de Nieuwe Sleutelprojecten (NSP) wordt beoogd de majeure investeringen in het hoge snelheidslijn-netwerk mede te benutten voor stedelijke vernieuwing. De NSP maken als onderdeel van het investeringspakket «Vitaliteit steden» deel uit van de Investeringsimpuls die in het regeerakkoord 1998 is vastgelegd.
De gezamenlijke ambitie van rijk, gemeenten en betrokken private partijen is gericht op het ontwikkelen van multimodale openbaar vervoer-knooppunten, met een ruimtelijke concentratie van hoogwaardige functies (wonen, werken en voorzieningen) en met een hoge stedenbouwkundige kwaliteit.
Rijk, gemeenten en private partijen zijn het grosso modo eens over doel en ambitieniveau van de Nieuwe Sleutelprojecten. De stedenbouwkundige uitwerkingen van de gemeenten en de intensieve betrokkenheid van private partijen getuigen daarvan. Het zijn wervende plannen, die kansen bieden voor een versterking van de stedelijke economie en verbetering van de bereikbaarheid van economische centra.
De NSP zijn stedelijke herinrichtingsprojecten, waarvoor primair de gemeenten verantwoordelijk zijn. Dat betekent dat het tempo waarin de projecten voortgang boeken door de gemeenten wordt bepaald. Dat zal ook in 2001 zo blijven. Het rijk speelt een rol bij de financiering van bepaalde planonderdelen (basisvoorzieningen infrastructuur, kwaliteit ov-terminals en inrichting van de openbare ruimte), bij het stimuleren en faciliteren van integrale planvorming en bij het toetsen op rijksbeleid.
De NSP zijn ook omvangrijke en complexe projecten, zowel inhoudelijk, financieel als procesmatig. Naar verwachting zullen de planvorming en het in balans brengen van kosten en baten meer tijd vergen dan bij de aanvang van de projecten voorzien is.
Rekening houdend met deze onzekerheid zal eind 2001 het Utrecht Centrum Project geheel in de uitvoeringsfase zitten en zullen uitvoeringsafspraken gerealiseerd zijn tussen rijk, gemeente en private partners m.b.t. de projecten Amsterdam Zuidas, Rotterdam CS en Den Haag/CS-Kwadrant. Voor de projecten Spoorzone Breda en Arnhem CS en omgeving worden uitvoeringsafspraken voorzien in het voorjaar van 2002.
Met de inzet voor de Sleutelprojecten wil VROM bereiken dat:
• bestuurlijke afspraken over de integrale uitvoering van de NSP, conform de doelstellingen en ambities van het rijk zal plaatsvinden;
• draagvlak voor (innovatieve) vormen van publiek private samenwerking met betrokkenheid van het rijk gecreëerd wordt.
Voor de uitvoering is in totaal f 740 mln gereserveerd in het FES, waarvan in de Begrotingsvoorbereiding 2001 f 200 mln is toegevoegd onder de titel «Stedelijke omgeving HSL-stations».
Duurzame ontwikkeling/stedelijke netwerken
Stedelijke netwerken moeten een aantrekkelijke verscheidenheid in woon-, werk- en verblijfsmilieus bieden. Dit zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied, om ruimte daarbuiten te sparen en terwille van een zo hoog mogelijk rendement van investeringen in de infrastructuur van openbaar vervoer en wegen. Sleutelbegrippen zijn kwaliteit en transformatie. Al is daaraan behoefte, in de markt en in regulier beleid komt dit niet of onvoldoende tot stand, omdat direct profijt ontbreekt of onzeker is en de complexiteit van uitgangssituaties en veranderingsprojecten hoge drempels voor investeringen opwerpen.
Dit vergt aanzienlijke investeringen, die nog maar in beperkte mate in beeld zijn gebracht. Om die te genereren en uit te kunnen voeren wordt tot 2010 f 1 miljard uit het FES ingezet voor een beperkt aantal strategische projecten. Het gaat er daarbij om, realisatie mogelijk te maken door drempels voor transformatie met kwaliteit weg te nemen. Voorlopig blijven de gelden in het FES gereserveerd totdat de projecten zijn uitgewerkt. Een investeringsprogramma wordt opgezet voor de volgende categorieën projecten:
De samenhang van de stedelijke netwerkstructuur vertoont gebreken. Bestaande en nieuwe infrastructuur doorsnijdt gebieden en schept barrières. Betere inpassing vermindert de hinder daarvan en vergroot de bereikbaarheid van centra vanuit omringende gebieden.
Dit kan door «rode, groene en blauwe» overkluizingen, ondertunnelingen en verbindingsroutes anderszins binnen de stad en vanuit de stad met het groen en water aan de randen van de stad.
Behalve aan stedelijk functioneren draagt dit bij aan bereikbaarheid, gebruiksmogelijkheden, gezondheid, beleving en ecologische waarden. Dit vult (extra) investeringen in infrastructuur (V&W) en in grootschalig groen buiten de steden (LNV) aan.
Extra investeringen in infrastructuur maken vooral stedelijke «knopen» in de netwerkstructuur beter bereikbaar. Meer stedelijke functies situeren en investeren in de stedebouwkundige, architectonische en cultuurhistorische kwaliteit (inrichting openbare ruimte, water en groen, gebouwde parkeervoorzieningen) vergroot de capaciteit en aantrekkelijkheid van knopen / centra als vestigingsplaats.
Met name binnen de toekomstige groene contouren kan het dringend gewenst zijn om pijplijnplannen terug te draaien die de beoogde bescherming van deze gebieden bedreigen en deze te vervangen door structuurverbeterende maatregelen.
Het investeringsprogramma zal worden afgestemd met investeringsprogramma's van V&W en LNV, de sleutelprojecten en het innovatieprogramma stedelijke vernieuwing dat vanaf 2001 in uitvoering komt.
Bedragen gereserveerd in het FES:
(bedragen in NLG1000) | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Uitgaven | 0 | 0 | 50 000 | 50 000 | 75 000 | 100 000 |
Stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik (StIR)
Steeds meer ruimte wordt gebruikt voor wonen, werken, verkeer en recreatie. Een ontwikkeling die tevens een trend heeft ingezet van verdunning en spreiding van het stedelijk ruimtebeslag. Het nationaal ruimtelijk beleid beoogt een ombuiging tot stand te brengen naar compacte verstedelijkingsvormen, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte en behoud van open ruimten tussen verstedelijkte gebieden.
Het StIR is expliciet toegesneden op dit doel: meer kwantiteit of kwaliteit op hetzelfde oppervlak, intensiveren en combineren.
Het StIR richt zich op relevante beleids-, plan- en besluitvorming, door bij te dragen aan een verandering van kennis, houding en gedrag bij instanties, organisaties en personen die invloed hebben op de inrichting van de ruimte. De betrokkenheid van lokale partijen is daarbij van essentieel belang, een interactieve opstelling een belangrijke voorwaarde. Het project loopt tot en met 2003.
Het StIR biedt geen blauwdruk voor intensief ruimtegebruik. Het is een actieprogramma waarvan de speerpunten ieder jaar opnieuw worden vastgesteld op grond van actuele maatschappelijke ontwikkelingen, praktijkervaringen en signalen van de lokale partijen.
In de jaarlijkse werving en selectie van Voorbeeldprojecten worden op inhoudelijke thema's projecten geselecteerd en begeleid die voorbeeldwaardig en/of innovatief zijn. De thema's variëren van infrastructuur, bedrijventerreinen, openbare ruimte tot woongebieden en centrumgebieden.
Door uitdieping van lokaal opgedane kennis (onder andere vanuit de Voorbeeldprojecten) wordt informatie verworven die weer ten dienste van de doelgroepen kan worden gesteld, dan wel aanleiding vormt voor terugkoppeling op beleid van rijk en andere overheden en actoren.
Dit uit zich onder meer in vormen als publicaties (jaarboek, nieuwsbrief), de jaarlijkse manifestatie, excursies, ondersteunen van aanverwante initiatieven, presentaties, cursussen, artikelen, tentoonstellingen en dergelijke.
Planning en financiële/organisatorische consequenties worden uitgewerkt in het Jaarplan 2001. Hierbij wordt de inhoudelijke evaluatie Voorbeeldprojectenprogramma 1999 betrokken.
Leidsche Rijn bij Utrecht is de grootste verstedelijkingslocatie in Nederland als onderdeel van het Vinex-verstedelijkingsprogramma tot 2010. Onderdeel van het streven naar kwaliteit is een goede aansluiting van het nieuwe stedelijke gebied aan de bestaande stad.
Bij Leidsche Rijn heeft dit geresulteerd in een project «verlegging/verdieping/overkluizing van de A2» om die relatie te versterken. De RPD draagt in 2001 financieel bij aan dit project.
De Nota Belvedère beoogt de cultuurhistorie sterker richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte; daarbij staat voor ogen een ontwikkelingsgerichte benadering van het cultureel erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Alhoewel er sectorale middelen beschikbaar zijn voor diverse terreinen van de cultuurhistorie en zeer zeker ook voor projecten in de ruimtelijke ordening, wordt er regelmatig – achteraf – geconstateerd dat de kwaliteit verhoogd had kunnen worden als de cultuurhistorische kansen integraal benut waren in de planvorming. Vaak zijn er weliswaar op onderdelen van plannen goede initiatieven, maar blijkt het eindresultaat als geheel tekort te schieten. Hetzij omdat in het voortraject de kansen en mogelijkheden onvoldoende in beeld zijn gebracht, hetzij omdat goede plannen, zodra het op de uitvoering aankomt, door gebrek aan geld of aan goede coördinatie voor wat de cultuurhistorie betreft blijven steken bij goede voornemens,.
Belvedère moet enerzijds een ruimtelijke en culturele kwaliteitsimpuls voor met name het landelijk gebied bewerkstelligen en anderzijds de ontwikkeling stimuleren van practische kennis en expertise op het vlak van ontwikkelingsgericht omgaan met cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen in zowel het landelijk als het stedelijk gebied.
De nota Belvedère geeft de volgende drie bestedingscategorieën aan:
• kennisontwikkeling en informatievoorziening
• stimuleren en subsidiëren van thematische projecten
• het realiseren van een kwaliteitsimpuls in Belvedère-gebieden, te weten:
• de Nieuwe Hollandse Waterlinie («nationaal project»)
• regionale projecten (provincie voert regie)
• lokale initiatieven
• stedelijke projecten
De hierboven omschreven bestedingen zijn gericht op het wegnemen van de belemmeringen die het integraal benutten van de cultuurhistorie binnen de ruimtelijke ordening in de weg staan. Voor de uitvoering van Belvedère wordt een klein projectbureau ingesteld en een subsidieregeling ontworpen. Periodiek wordt een programma vastgesteld voor de verdeling van de beschikbare gelden over de verschillende bestedingscategorieën.
In totaal is voor Belvedère door VROM, OC&W en LNV f 168 mln uitgetrokken voor de periode 2000–2010. De beoogde financiële bijdrage door het rijk is oplopend en bedraagt f 11 mln voor 2000, f 14 mln voor 2001, f 17 mln voor 2002 en f 18 mln voor de periode 2003–2010. Er wordt naar gestreefd dit bedrag te verhogen o.a. middels EU-bijdragen.
Op de VROM begroting zijn de volgende bedragen beschikbaar:
(bedragen in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen | 3 000 | 4 000 | 5 000 | 6 000 | 6 000 |
Uitgaven | 1 500 | 3 000 | 4 000 | 6 000 | 9 500 |
Door de grotere transparantie in het planproces door de overheidslagen heen krijgen burgers, bedrijven en overheden straks beter zicht op de mogelijkheden en belemmeringen die de overheid biedt of van plan is vast te stellen. Daardoor wordt het mogelijk voor meer mensen om betrokken te zijn bij de planvorming. Anderzijds leidt het praktisch samenwerken waar het kan en moet tot de gewenste doelmatiger overheid, zonder de eigen verantwoordelijkheden te verliezen. Als een gemeente beter zicht heeft op de plannen van rijk en provincie dan kunnen gemeentelijke plannen sneller en beter afgestemd geproduceerd worden. Daardoor zal de toetsing ook sneller kunnen verlopen. Als de plannen beter vergelijkbaar en actueler worden en tevens via toegevoegde standaardcoderingen uitwisselbaar zijn wordt het ook mogelijk de politiek beter te bedienen met planinformatie doordat overzichten lokaal, regionaal en landelijk eenvoudiger te genereren zijn. Doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt hierdoor ook beter zichtbaar.
Het gestelde VROM-doel van dit project is te bereiken, dat in 2005 70% van de gemeenten werkt met digitale bestemmingsplannen, wel zo dat:
• de toegankelijkheid van nieuwe bestemmingsplannen voor de burger verbetert, zowel met het oog op de betrokkenheid bij de totstandkoming als ten behoeve van de doorwerking, zodat een interactief democratisch proces bevorderd wordt;
• de vergelijkbaarheid van plannen van verschillende gemeenten sterk verbeterd is;
• de toetsing van die plannen door provincies aan het provinciaal en rijksbeleid kan geschieden in een transparanter proces met de gemeenten;
• bestemmingsplannen doelmatiger tot stand komen en beter op buurgemeenten en provinciaal beleid kunnen worden afgestemd en het eenvoudiger wordt om daarmee regionale en landelijke ontwikkelingen te volgen;
• door het digitale werkproces plannen eenvoudiger actueel te houden zijn.
Voorwaarde hiervoor is onder andere dat provincies in staat zijn tot uitwisseling en ontvangst van de gemeentelijke plannen en zelf de provinciale ruimtelijke plannen eveneens in digitale vorm beschikbaar en uitwisselbaar hebben. Voor het rijk geldt in principe hetzelfde. Daarom is het streven van VROM er op gericht haar ruimtelijke plannen eveneens in digitale vorm beschikbaar en uitwisselbaar te hebben, te beginnen bij de illustratieve plankaarten van de 5e Nota.
In 2001 zal de inzet van de RPD gericht zijn op het stimuleren van op gang gekomen bewegingen in de richting van digitale plannen. Veel aandacht zal geboden zijn om bestuurders te bewegen tot acceptatie van de nieuwe werkwijze die het werken met digitale plannen met zich mee brengt. Drempels zullen beter zichtbaar worden. Er kan dus gerichter geld besteed worden aan het wegnemen daarvan. Verder zal de inspanning van VROM gericht zijn op het steunen van concrete innovatieve activiteiten bij gemeenten, die tot voorbeeld kunnen dienen voor anderen.
Op de VROM begroting zijn de volgende bedragen beschikbaar:
(bedragen in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen | 600 | 600 | 700 | 700 | 600 |
Uitgaven | 600 | 600 | 700 | 700 | 600 |
In 2000 zal een VROM-beleidskader inzake de Geo-informatie gereed komen. Dit beleidskader zal de VROM visie op de doelen van de Geo-informatie in de komende jaren bevatten. Tevens zullen daarin de rollen en verantwoordelijkheden van de Staatssecretaris van VROM zijn opgenomen en de rol die de RAVI en het Geo-bedrijfsleven zal moeten/kunnen spelen bij de coördinatie. Dit beleidskader komt in samenspraak met «het veld» tot stand. In het beleidskader zijn een aantal actielijnen verwoord die gericht zijn op het toenemend belang van de Geo-informatie bij de verschillende gebruikerscategorieën, het verder vorm geven van de Geo-informatie-infrastructuur en het verlagen van drempels daarbij. Kennisuitwisseling en ICT-ontwikkelingen spelen een belangrijke rol. Samen met het veld zal de strategie uitgestippeld worden hoe de doelen te bereiken. In 2001 en verder zullen in lijn met het beleidskader projecten opgezet worden en vormen van stimulering nodig zijn.
Op de VROM begroting zijn de volgende bedragen beschikbaar:
(bedragen in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 |
Uitgaven | 625 | 725 | 580 | 400 | 400 |
Publiek rechtelijke beperkingen
De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken heeft tot doel de burger eenvoudiger inzicht te geven in de beperkingen die vanuit de publieke sector op zijn/haar vastgoed-object rusten. De wet wil regelen dat de ruim 60 beperkingen in samenwerking tussen kadaster, gemeenten e.a. via een goed werkend registratiesysteem voor burgers eenvoudig opvraagbaar en betrouwbaar zijn. In 2000 zal het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd worden. In 2001 zal bij positief resultaat met de invoeringswetgeving gestart kunnen worden. Het ligt in de lijn dat de wet op z'n vroegst in 2003 van kracht zal kunnen worden. Voornaamste betrokken partijen zijn naast VROM en Justitie als ondertekenaars: Kadaster, VNG, IPO en de Unie van Waterschappen. Deze partijen hebben in 1999 overeenstemming bereikt over de inhoud van de wet. Ook zijn afspraken gemaakt omtrent de verdeling van de invoeringskosten. VROM heeft op haar begroting hiervoor f 2 mln gereserveerd. Ook het Kadaster en BZK dragen bij aan de invoeringskosten. Deze kosten zullen naar verwacht in de periode 2001–2004 geëffectueerd worden.
C. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden
Het Ministerie van VROM heeft een algemeen programma Landelijke Gebieden. Doel van deze subsidieregeling is het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied, door medefinanciering van uitvoeringsgerichte projecten. Dit algemene programma vervangt de afzonderlijke programma's Nadere Uitwerkingen Groene Hart, Rivierengebied en Brabant/Limburg en het programma voor de ROM-gebieden. Daarnaast kunnen uit het programma uitvoeringsprojecten mede-gefinancierd worden die niet binnen de kaders van de Nadere Uitwerkingen en ROM-gebieden vallen.
• De ROM-gebieden Gelderse Vallei, Zuidoost Friesland, Rijnmond en Schiphol en omgeving worden in 2001 door VROM gesubsidieerd.
• Met betrekking tot het Groene Hart zal in 2001 een vervolg worden gegeven aan de financiering van uitvoering van projecten en andere activiteiten in het Groene Hart die in het kader van het Ontwikkelingsprogramma Groene Hart reeds zijn of zullen worden gestart. Uitgangspunt is dat projecten bijdragen aan een duurzame versterking van het open, niet verstedelijkte karakter van het gebied en een versterking van de verbindingen met andere grootschalige open ruimten in het westen van het land. Het resultaat is een zichtbare verbetering van het gebruik van de groene ruimte van het Groene Hart.
• Met betrekking tot de Nadere uitwerking Rivierengebied zijn 18 strategische projecten geformuleerd, die zich richten op natuurontwikkeling, toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en transport en versterking van de samenhang tussen de rivieren en aan de rivieren gelegen steden. Hierbij wordt mede gebruik gemaakt van de cultuurhistorische betekenis. Van de 18 strategische projecten hebben er 7 een prioritaire status: de Gelderse poort, Fort Sint-Andries, Noordoever Nederrijn, IJsselmonding bij Kampen, Vaarverbinding Maas-IJssel, de Hanzesteden langs de IJssel en de Bastidesteden.
Op de VROM begroting zijn de volgende bedragen beschikbaar:
(bedragen in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen | 611 | 500 | 500 | 500 | 500 |
Uitgaven | 611 | 500 | 500 | 500 | 500 |
Het ministerie van VROM levert door middel van een subsidie een bijdrage aan het project de «Blauwe Stad» in Groningen. De voor VROM belangrijkste perspectieven ten aanzien van de realisering van dit project zijn:
• de realisering van een integraal project om een compleet nieuwe woon-, werk- en recreatie-omgeving te laten ontstaan, waarvan het meest centrale onderdeel de realisering van een merengebied is, met daarbij bos, natuur en woningbouw;
• een nieuwe economische en kwaliteitsimpuls aan het gebied geven;
• het op gang brengen van een continu integraal proces voor het beheer van de bestaande woningvoorraad.
Hiervoor zijn een aantal randvoorwaarden gesteld, waaronder een maximum aantal woningen van 1800 en een substantiële medefinanciering vanuit de private sector, te weten minimaal f 50 mln.
De subsidie van VROM van in totaal f 35 mln is bestemd voor het publieke gedeelte van het «merengebied» van 800 ha, inclusief de bijbehorende voorzieningen en infrastructuur. Het VROM-geld wordt vooral benut om gronden te verwerven en het is afhankelijk van de grondprijzen hoeveel grond daarmee kan worden aangekocht. In ieder geval was het uitgangspunt dat het VROM-geld alleen daarvoor onvoldoende zal zijn, zodat de provincie daarvoor ook andere middelen zal moeten inzetten.
Schadeclaims beleidslijn ruimte voor de rivier
Op 19 april 1996 werd in de Staatscourant nr. 77 de Beleidslijn «Ruimte voor de rivier» gepubliceerd. Met het vaststellen van die nota heeft de regering een stringenter beleid geformuleerd voor het gebruik van het winterbed van de grote rivieren.
Tijdens het bestuurlijk overleg op 23 april 1997 over de uitvoering van de Beleidslijn «Ruimte voor de rivier» en in de brief daarover aan de Tweede Kamer van 7 juli 1997 is vastgelegd dat het rijk bereid is een grote verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de planschade die ontstaat door de beleidslijn. Die brief is de formele vastlegging van de afspraken die het Rijk, het IPO en de VNG met elkaar hebben gemaakt terzake de implementatie van de beleidslijn en de verwerking daarvan hun diverse plannen, te hanteren als toetsingskader bij de beoordeling van (bouw)plannen van derden, bij vergunningverlening en handhaving. Een sluitstuk van die afspraken is de schadevergoedingsverplichting van het Rijk.
De Minister van VROM heeft eind 1999 het «Instellingsbesluit Commissie schadebeoordeling beleidslijn Ruimte voor de rivier» gepubliceerd. De Commissie adviseert op verzoek van gemeenten of de minister van VROM. Afschriften zijn naar alle riviergemeenten gestuurd. De Commissie is ingesteld voor een periode van 5 jaar.
Coördinatiecollege Waddengebied/Waddenadviesraad
In de PKB-Waddenzee is bepaald dat er een Waddenadviesraad (WAR) is. Bij de herziening van het adviesstelsel is besloten de Waddenadviesraad per 1 januari 1997 opnieuw in te stellen, vooralsnog voor een periode van vijf jaar. In die periode zal de Raad als een onafhankelijk adviesorgaan op strategisch niveau gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de regering en het parlement, de waddenzeeprovincies en -gemeenten over zaken die van algemeen belang zijn voor het beleid met betrekking tot het waddengebied.
Het opgenomen begrotingsbedrag voor 2001 ad f 0,23 mln betreft de uitgaven ter ondersteuning van het secretariaat van de Raad. Hieruit worden onder andere de huisvestingskosten, energie, communicatie, overige secretariaatskosten en vacatiegelden betaald.
Uitgebrachte adviezen Waddenadviesraad
• De Waddenadviesraad heeft in 1999 9 adviezen uitgebracht.
• Voor 2001 wordt het aantal adviezen ingeschat op 15.
• Sinds de instelling van de Raad in 1983 zijn, tot en met 1999 in totaal 266 adviezen uitgebracht.
Het coördinatiecollege Waddengebied (CCW) is een in 1980 bij Koninklijk Besluit ingesteld overleg- en coördinatieplatform waarin de gezamenlijke Waddenoverheden (rijk, provincie en gemeenten) periodiek overleggen. Het CCW wordt voorgezeten door de Minister van VROM, omdat deze de coördinerend bewindspersoon is voor het Waddenzee beleid. De kosten ad f 0,31 mln voor het functioneren van het CCW worden volgens de verdeelsleutel 5:3:2 verdeeld over betrokken partijen. Het Rijk, in casu VROM, neemt 50% van de kosten voor haar rekening.
D. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband
Het belangrijkste instrument voor de doorvertaling en concretisering van zowel het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief als de grensoverschrijdende ontwikkelingsperspectieven is het Communautair Initiatief Interreg.
Dit (financiële) instrument biedt de mogelijkheid om samen met andere lidstaten te werken aan de ontwikkeling van projecten die zijn gericht op een duurzame ruimtelijk economische ontwikkeling van de Europese ruimte. Nederland participeert in drie programma's: voor het Noordzeegebied, voor het Noord-West Metropolitane Gebied (NWMA) en voor het stroomgebied Rijn/Maas (IRMA).
Naast de genoemde samenwerking met de buurlanden in het kader van de Vijfde Nota gericht op een goede afstemming op planningniveau krijgt de uitvoering van dit instrument binnen het totaal aan internationale taken prioriteit omdat het evident is dat door een transnationale ruimtelijke benadering via het opstarten van concrete projecten een efficiëntere benutting van de ruimte mogelijk en wenselijk is.
Op projectniveau gaat het daarbij met name om de uitwerking van internationale aspecten van de thema's water, landelijke gebieden, ruimtelijke economie en infrastructuur vooral ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het nationaal ruimtelijk beleid.
De uitwerking van het initiatief in de sfeer van projecten is zoveel mogelijk gedecentraliseerd naar de andere overheden. VROM speelt een initiërende, adviserende en coördinerende rol. Daarnaast heeft VROM zelf de leiding over een project dat is gericht op het ontwikkelen van een ruimtelijke toekomstvisie voor het programmagebied NWMA. Aan dit project wordt deelgenomen door Frankrijk, Duitsland, Engeland. Ierland, België en Luxemburg.
Het Interreg IIC-initiatief is eind 1999 afgesloten. In 2000 en 2001 zullen vele tientallen projecten waarbij sprake is van Nederlandse deelname worden uitgevoerd.
Naar aanleiding van de ervaringen met de uitvoering van het INTERREG-I en INTERREG-II programma heeft de Europese Commissie besloten ook voor de periode 2000 t/m 2006 specifiek aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in het kader van het Communautair initiatief INTERREG-III. Het geïntegreerd en via internationale samenwerking bevorderen van een duurzame ruimtelijk-economische ontwikkeling van de regio's in Europa is een beleidsaanpak die binnen de Europese Commissie een duidelijke voedingsbodem begint te krijgen, hetgeen mede gezien moet worden in relatie tot de aanstaande discussies over de wijze van voortzetting van het Europese Structuurbeleid na 2006.
Nederland heeft voor de uitvoering van het INTERREG-III initiatief in totaal 349 miljoen EURO beschikbaar.
Op basis van de criteria van de EU is besloten dit bedrag als volgt te verdelen:
Onderdeel A (grensoverschrijdende samenwerking) | 160 mln EURO | |
Onderdeel B (transnationale samenwerking) bestaat uit: | ||
Programma Noordwest Europa (NWE) | 100 mln EURO | |
Programma Noordzee | 54 mln EURO | |
Samenwerking kustprovincies met UK | 15 mln EURO | + |
169 mln EURO | ||
Onderdeel C (interregionale samenwerking) | 20 mln EURO | |
Totaal | 349 mln EURO |
Onverderdeling INTERREG III middelen
VROM is namens de lidstaat Nederland richting de Europese Commissie verantwoordelijk voor de Interreg IIIB en C onderdelen. Binnen de transnationale uitvoeringsprogramma's Noordzee en NWE zal VROM nadrukkelijker dan voor het IIC-initiatief het geval was een sturende rol spelen bij het opzetten van samenwerkingsprojecten waarbij de ons omringende landen nodig zijn om de ambities uit de dit najaar verschijnende Vijfde Nota te kunnen realiseren. In ieder geval zal in de programma's een koppeling worden gemaakt op het gebied van watermanagement en het ontwikkelen van natte natuur. In het kader van deze prioriteit zal een bedrag van indicatief tussen de 80 en 90 miljoen EURO gereserveerd worden. Bovendien bestaat de mogelijkheid ook binnen het onderdeel A projecten op dit terrein in samenwerking met Duitsland en/of België te realiseren. Voor de jaren 2001 tot en met 2006 staat een jaarlijks bedrag van f 17,5 mln gereserveerd op de VROM begroting.
Project Mainportontwikkeling Rotterdam
Het Kabinet wil in de PKB een samenhangend besluit nemen over de eventuele aanleg van een Tweede Maasvlakte.
Deze vereiste samenhang betekent een optimale benutting van de ruimte in het bestaande Rotterdamse havengebied en concrete uitwerking van de dubbele doelstelling (verbeteren van de leefomgeving in Rijnmond). Het Ministerie van V&W is trekker van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het Ministerie van VROM is actief betrokken door inhoudelijke inbreng, personele inzet en een financiële bijdrage aan de proceskosten. Tevens zijn betrokken de ministeries van EZ, LNV en Financiën, de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en de Stadsregio.
Belangrijke elementen van het project zijn: mogelijke gefaseerde aanleg van een Tweede Maasvlakte van maximaal 1000 ha voor met name de containersector, optimale ruimtelijke benutting van het bestaande havengebied, de aanleg van 750 ha natuur- en recreatiegebied en andere maatregelen ter verbetering van de leefomgeving in Rijnmond, zoals het realiseren van industriële ecologie, vermindering van geluidshinder en herstructureringsopties aan de (oostelijke) randen van de haven.
Het streven is om nog in deze kabinetsperiode tot een besluit te komen. Dat betekent afronding van PKB deel 3 in 2001. De mogelijkheden van publiek-private samenwerking worden onderzocht, inclusief een traject van Europese aanbesteding.
Voor de jaren 2000 tot 2003 is f 10,24 mln (totaal meerjarenverplichting) gereserveerd voor programmakosten.
Ontwikkeling Nationale Luchthaven (ONL)
Het Ministerie van VROM richt zich ten aanzien van de ontwikkeling van de luchtvaart op enerzijds beheerste groei en anderzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving, vermindering van de milieudruk en een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte. Het Kabinet heeft in december 1999 besloten om de optie luchthaven in zee voorlopig op de lange baan te schuiven. Dit betekent dat de verdere groei van de luchtvaart zich op Schiphol zal concentreren. Het Ministerie zal zich derhalve met name richten op het streven naar een verbeterde en verantwoorde inpassing en inrichting van de luchthaven Schiphol. Daarbij is uitgangspunt dat een verdere groei van Schiphol moet bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en moet passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur zoals die wordt neergelegd in de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening. Daarnaast is als randvoorwaarde gesteld dat voldaan moet worden aan het nieuwe stelsel van milieu- en veiligheidsnormen
In 2001 zal de aandacht gericht zijn op de introductie van het op Schiphol toegeschreven onderdeel van de Wet Luchtvaart, met name het Luchthavenindelingsbesluit voor de ruimtelijke aspecten en het Luchthavenverkeersbesluit voor de verankering van de milieunormen. Hierin zal het in de huidige PKB Schiphol en Omgeving aangeduide vijf-banenstelsel worden geregeld. Ook zal een MER worden opgesteld.
In het luchthavenindelingsbesluit worden de ruimtelijke gevolgen van de aanwezigheid van de nationale luchthaven vastgelegd. Het luchthavengebied, de sloopzone en het beperkingengebied alsmede het binnen die gebieden te voeren beleid worden aangegeven. Dit besluit komt in de plaats van de huidige aanwijzingen voor het luchtvaartterrein Schiphol en zal een planologisch bindende werking hebben.
Het Luchthavenverkeersbesluit bevat de operationele maatregelen gericht op het functioneren van de luchthaven binnen de afgesproken milieugrenzen.
Ten behoeve van de lange termijn (vanaf 2010) zal in 2001 de PKB/MER-procedure gestart zijn. Daarnaast loopt een nieuw onderzoeksprogramma ten aanzien van de variant luchthaven in zee om meer inzicht te verwerven in kansen en bedreigingen voor het geval deze optie in een latere fase weer in beeld komt.
Ten behoeve van nader onderzoek naar de ruimtelijke effecten van verdere groei van Schiphol heeft het Ministerie van VROM f 0,15 mln gereserveerd. Daarnaast is f 0,15 mln gereserveerd voor overige uitgaven, gerelateerd aan het ONL-project.
In december 1999 hebben in Helsinki de regeringsleiders van de landen van de Europese Unie besloten een aantal Midden- en Oosteuropese landen als kandidaatslid van de Europese Unie te accepteren. Het totaal aantal landen in de regio dat op termijn lid zal worden van de EU bedraagt nu 10. In de komende jaren zullen deze landen een serie bestuurlijke maatregelen en hervormingen moeten doorvoeren teneinde als een volwaardig lid van de Unie te kunnen functioneren. Een deel van deze hervormingen heeft te maken met de ruimtelijke ordening. Omdat Nederland binnen Europa een uitstekende reputatie heeft opgebouwd als een toonaangevend land op het terrein van ruimtelijke ordening, hebben diverse van de boven genoemde Oosteuropese landen de Rijksplanologische Dienst om ondersteuning gevraagd bij hun Europese integratieproces.
Eén van de voorwaarden van de Europese Unie is, dat de toetredende landen dienen te beschikken over een bestuurlijk orgaan tussen dat van de rijks- en de gemeentelijke overheid in, in Nederland de provinciale overheid. Mede hierom zijn bij de RPD verzoeken ontvangen van landen die een provinciale overheid willen installeren en zich afvragen welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden dergelijke overheidsorganen dienen te hebben. Andere verzoeken om ondersteuning hebben te maken met het voeren van een grondbeleid, het opstellen van een Wet voor de Ruimtelijke Ordening, maatregelen ter bescherming van individuele en collectieve belangen bij het verwerven van grond voor infrastructurele voorzieningen of woningbouwprojecten e.d., procedures bij het wijzigen van bestemmingsplannen, relatie tussen milieu en ruimtelijke ordening en de ervaringen van Nederland met het instrument «ruimtelijke ordening» bij regionale economische ontwikkeling en dergelijke.
VROM zal in 2001 de uitwisseling van Nederlandse kennis en ervaring op het terrein van ruimtelijke ordening, stedenbouw en stedelijke ontwikkeling naar een geselecteerd aantal Midden- en Oost Europese landen (Litouwen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije e.d.) versterken. Het zal daarbij niet alleen gaan om overheidskennis, maar evenzeer zal geput worden uit de expertise die aanwezig is bij gemeenten, provincies, relevante wetenschappelijke instellingen en bedrijven.
Het Export Platform stelt zich ten doel het Nederlandse bedrijfsleven, dat op VROM-georiënteerd is, direct en indirect te ondersteunen bij hun buitenlandse activiteiten mede door het bundelen van overheids- en bedrijfsexpertise. Als zodanig onderhoudt het Export Platform contacten met buitenlandse vakministeries, branche-organisaties en bedrijven. Het Platform adviseert de Nederlandse ministeries van Economische Zaken, Verkeer & Waterstaat en Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking over projecten die te maken hebben met de (woning)bouw, milieu of ruimtelijke ordening. Daarnaast organiseert het Platform voorlichtingsbijeenkomsten over buitenlandse bouw- en milieu-markten t.b.v. het bedrijfsleven. In het komende jaar zal, net als in de voorafgaande jaren, het accent liggen op de Midden- en Oosteuropese landen. VROM stelt hier jaarlijks f 0,345 mln voor beschikbaar.
Indicatieve verdeling programmagelden naar beleidsterreinen 2001
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en verplichtingenbudget per resultaatgebied:
(bedragen in NLG1000) | ||
Resultaatgebied | Beleidsprestatie 2001 | Verplichtingen budget |
Strategische beleids | Uitbrengen deel I 5e Nota RO | – |
ontwikkeling en Monitoring | Uitbrengen Herziening WRO | 200 |
Opstarten Ruimtelijk Planbureau | 451 | |
Subsidies vakorganisaties RO | 800 | |
Bijdrage aan RO onderzoek derden | 800 | |
Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw | 1 000 | |
Kwaliteit stedelijke gebieden | Voorbereiden herijking uitvoering verstedelijking | 1 710 |
Bijdrage nieuwe sleutelprojecten | 3 800 | |
Investeringen duurzame ontwikkeling stedelijke netwerken | P.M. | |
Ruimtelijke investeringen | 300 | |
Stimuleren intensief ruimtegebruik | 9 625 | |
Bijdrage ontsluiting Leidsche Rijn | 125 000 | |
Bijdrage subsidieregeling Belvedere | 4 000 | |
Stimuleren opzet digitale bestemmingsplannen | 600 | |
Stimulering projecten GEO-informatie | 400 | |
Invoeringskosten Wet Puber | – | |
Coördinatie bouwbeleid | 80 | |
Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw | 1 300 | |
Kwaliteit landelijke gebieden | Bijdrage ontwikkeling Landelijke gebieden | 4 228 |
Bijdrage Blauwe Stad Groningen | – | |
Uitbetalen schadeclaims Ruimte voor rivier | 150 | |
Bijdrage Coördinatiecollege Waddengebied | 153 | |
Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw | 1 000 | |
Kwaliteit in Europees verband | Interreg | 17 500 |
Bijdrage Mainportontwikkeling Rotterdam | – | |
Bijdrage Ontwikkeling nationale luchthaven | 250 | |
Kennisexport | 50 | |
Exportplatform | 345 | |
Overig internationaal | 300 | |
Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw | 700 |
Indicatieve verdeling programmagelden naar grootste projecten (verplichtingen) 2001
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 31 917 | 152 330 | 22 770 | 17 564 | 17 917 | |
1e suppletore begroting 2000 | 16 503 | 4 609 | 5 194 | 5 994 | 6 161 | |
Nieuwe wijzigingen | 3 521 | 18 338 | 19 173 | 19 848 | 20 602 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 51 941 | 175 277 | 47 137 | 43 406 | 44 680 | 45 727 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 23 570 | 79 537 | 21 390 | 19 697 | 20 275 | 20 750 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 45 958 | 53 655 | 44 250 | 44 064 | 43 917 | |
1e suppletore begroting 2000 | 16 809 | 7 563 | 6 993 | 6 087 | 6 161 | |
Nieuwe wijzigingen | 3 521 | 18 338 | 19 173 | 19 848 | 20 602 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 66 288 | 79 556 | 70 416 | 69 999 | 70 680 | 71 727 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 30 080 | 36 101 | 31 953 | 31 764 | 32 073 | 32 548 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
03.01 | Onderzoek | 6 364 | 6 328 | 7 355 | 7 778 | 8 456 | 9 213 | 9 323 | |
03.02 | Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid | 61 908 | 32 416 | 45 613 | 167 922 | 39 359 | 34 950 | 35 467 | 36 404 |
Totaal | 61 908 | 38 780 | 51 941 | 175 277 | 47 137 | 43 406 | 44 680 | 45 727 | |
Uitgaven: | |||||||||
03.01 | Onderzoek | 7 514 | 4 423 | 7 355 | 7 778 | 8 456 | 9 213 | 9 323 | |
03.02 | Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid | 33 848 | 61 865 | 72 201 | 62 638 | 61 543 | 61 467 | 62 404 | |
Totaal | 41 362 | 66 288 | 79 556 | 70 416 | 69 999 | 70 680 | 71 727 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Prijsbijstelling 2000 | 810 | 600 | 884 | 881 | 878 |
b. Naar HCvS voor uitvoering Case studies t.b.v. 5e Nota | – 500 | ||||
Generale mutaties: | |||||
c. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB | 17 500 | 17 500 | 17 500 | ||
Specifieke mutaties: | |||||
c. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB | 3 500 | 17 500 | |||
d. Ruimtelijk Planbureau | – 289 | 451 | 1 151 | 1 951 | 2 801 |
e. Herschikking tekort Planbureau | – 213 | – 362 | – 484 | – 577 |
ad c.
De Europese Commissie heeft besloten specifiek aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in het kader van het Communautair Initiatief INTERREG-III.
VROM is namens de lidstaat Nederland richting de Europese Commissie verantwoordelijk voor de Interreg IIIB en C onderdelen. De hiervoor uit te voeren projecten worden voor de helft gefinancierd met Europese gelden. VROM is verantwoordelijk voor de co-financiering van deze projecten. Vanaf 2002 is de toevoeging via het generale beeld gedekt.
Ad d. en e.
De verhoging voor de vorming van het Ruimtelijk Planbureau is gerealiseerd door herschikking van de onderzoeksbudgetten van VROM.
04.05 Uitvoering Planologische Kernbeslissing Waddengebied
Het integrale rijksbeleid voor de Waddenzee voor de komende 10 jaar wordt vastgelegd in een nieuwe PKB Derde Nota Waddenzee. De hoofddoelstelling is gericht op de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. PKB deel 1 verschijnt in 2000, de delen 2 en 3 in 2001. Afhankelijk van de duur van de behandeling in de Tweede en Eerste Kamer, verschijnt PKB deel 4 eind 2001of in de loop van 2002. Dit artikel heeft in de VBTB begroting betrekking op «Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden».
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 228 | 228 | 228 | 228 | 228 | |
Nieuwe wijzigingen | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 233 | 233 | 233 | 233 | 233 | 237 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 106 | 106 | 106 | 106 | 106 | 108 |
Verplichtingen 1999: 235
Openstaande verplichtingen t/m 1999: 0
Uitgaven 1999: 236
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Prijsbijstelling 2000 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 |
04.06 Veiligstelling van bufferzones
Om te voorkomen dat stadsgewesten aaneen groeien en om open ruimten tussen de stadsgewesten te handhaven dan wel te ontwikkelen, zijn bufferzones aangewezen. Bufferzones zijn goed ingerichte open ruimten tussen stadsgewesten waarin enerzijds wordt gestreefd naar een duurzaam agrarische grondgebruik en anderzijds delen worden ingericht voor recreatie, bos en landschap en natuur. De instrumenten die worden ingezet zijn: landinrichting, aankoop en beheer van natuurgebieden en stichting en uitbreiding van staatsboswachterijen.
De inrichting van bufferzones voor recreatie, bos en landschap en natuur vindt plaats conform het in het Structuurschema Groene Ruimte geformuleerde beleid. Het bufferzonebeleid is een van de speerpunten van het nationaal ruimtelijk beleid en daarmee een belangrijk onderdeel van het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor de Randstad. Het is richtinggevend voor de verstedelijking en de ontwikkeling van het landelijk gebied.
Afspraken met betrekking tot de aankopen van gronden in de bufferzones zijn vastgelegd in het in 1996 afgesloten Bufferzoneconvenant tussen de Ministeries van VROM en LNV.
In 1999 is het bufferzoneconvenant geëvalueerd. Deze evaluatie leidt ertoe dat in 2000 het convenant zal worden herzien. Hierbij zal tevens de problematiek van de gestegen grondprijzen aan de orde komen. Tevens wordt in 2000, aan de hand van de uitkomsten van de uitgevoerde evaluatie, de uitvoering van het bufferzone convenant verder geprofessionaliseerd: het gaat hierbij om overdracht van gronden aan beheerders, particulier natuurbeheer, erfpacht en verkoop van onroerend goed.
Een grote onzekerheid bij het slagen van het bufferzonebeleid is de afhankelijkheid van de verwervingsperiode van de gronden. Het grondverwervingsproces laat zich namelijk niet gemakkelijk sturen.
De door VROM gereserveerde middelen zullen ook in 2001 worden ingezet voor de aankoop van gronden.
Het LNV deel wordt verantwoord op de LNV begroting. Dit artikel heeft in de VBTB begroting betrekking op »Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden».
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 12 023 | 12 023 | 12 023 | 12 023 | 12 023 | |
1e suppletore begroting 2000 | 7 087 | 7 087 | 7 087 | 7 087 | 7 087 | |
Nieuwe wijzigingen | 301 | 301 | 301 | 301 | 301 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 19 411 | 19 411 | 19 411 | 19 411 | 19 411 | 19 579 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 8 808 | 8 808 | 8 808 | 8 808 | 8 808 | 8 885 |
Verplichtingen en uitgaven 1999: 20 964
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Prijsbijstelling 2000 | 301 | 301 | 301 | 301 | 301 |
Grondverwerving bufferzones (VROM-deel in hectaren) | ||||||
Te verwerven vanaf 1996 | Realisatie t/m 1997 | Realisatie 1998 | Realisatie 1999 | Nog te verwerven vanaf 2000 | Verwervingsjaren | |
Amsterdam -Haarlem | 556 | 4 | 80 | 14 | 458 | 8 |
Midden-Delfland | 722 | 142 | 26 | 51 | 503 | 2 |
Amstelland-Vechtstreek | 1 030 | 67 | 40 | 8 | 915 | 8 |
Utrecht-Hilverum | 636 | 82 | 85 | 13 | 456 | 12 |
Den-Haag-Leiden-Zoetermeer | 828 | 31 | 0 | 42 | 755 | 8 |
IJsselmonde-Oost | 283 | 24 | 29 | 230 | 4 | |
Totaal | 4 055 | 326 | 255 | 157 | 3 317 |
04.09 Stichting Overlegorgaan RAVI
De Stichting Overlegorgaan RAVI heeft als doel het bevorderen van een goede vastgoed- en ruimtelijke informatievoorziening ten behoeve van publieke taken tegen maatschappelijk zo laag mogelijke kosten. Deelnemers aan het overlegplatform zijn het Centraal Bureau voor de Statistiek, VROM, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden, Kadaster, het Inter Provinciaal Overlegorgaan, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Landinrichtingsdienst/het Staringcentrum, de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat, het Overlegorgaan Nutsvoorzieningen, de Topografische Dienst Nederland en de Unie van Waterschappen. Naast het overlegorgaan, waarvan het bestuur gevormd wordt door vertegenwoordigers van organisaties met een publiek doel, kent de Stichting Overlegorgaan RAVI een bedrijvenplatform en een Wetenschappelijk Advies College. Het opgenomen bedrag is een bijdrage aan het secretariaat van de Stichting. De Stichting Overlegorgaan RAVI draagt zorg voor het uitvoeren van onderzoek op het gebied van vastgoed, topografie en leidingen en het verstrekken van informatie hierover binnen de overheid.
Met ingang van 2001 zal de bijdrage van VROM aan de RAVI strikter gekoppeld worden aan de doelen uit het VROM-beleidskader (zie ook onder Geo-informatiecoördinatie). Dit artikel heeft in de VBTB begroting betrekking op «Strategische beleidsontwikkeling en Monitoring».
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | |
1e suppletore begroting 2000 | 1 000 | – 500 | – 500 | |||
Nieuwe wijzigingen | 30 | 0 | 0 | 10 | 10 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 1 530 | 0 | 0 | 510 | 510 | 520 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 694 | 0 | 0 | 231 | 231 | 236 |
Verplichtingen 1999: 0
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 0
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | |
Nieuwe wijzigingen | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 510 | 510 | 510 | 510 | 510 | 520 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 231 | 231 | 231 | 231 | 231 | 236 |
Uitgaven 1999: 500
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Prijsbijstelling 2000 | |||||
Verplichtingen | 30 | 0 | 0 | 10 | 10 |
Uitgaven | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 |
Nieuwe indeling van de begroting voor Milieubeheer in 2001
In 1999 heeft binnen Milieubeheer een herbezinning plaatsgevonden op de clustering van de milieubeleidsonderwerpen en de daarmee samenhangende sturing en verantwoordelijkheden. De beleidsvraagstukken worden niet meer primair in gescheiden compartimenten (bodem, lucht, water, geluid, afval etc.) bezien, maar zoveel mogelijk geïntegreerd aangepakt door de organisatie en met de instrumenten op het schaalniveau dat past bij de fase in de beleidscyclus. Het beleid van Milieubeheer wordt op deze wijze onderscheiden naar (a) ondersteuning van de lokale uitvoering door de andere overheden, (b) normstelling en regelgeving op nationaal niveau en (c) beïnvloeding en overleg in de internationale gremia bij grensoverschrijdende onderwerpen. Dat heeft ertoe geleid dat de organisatiestructuur van Milieubeheer feitelijk met ingang van 1 september 2000 is toegesneden op deze nieuwe clustering van beleidsverantwoordelijkheden. Als sluitstuk op deze ontwikkeling wordt ook de structuur van de begroting van Milieubeheer in 2001 aan deze nieuwe situatie aangepast.
Naast de interne aandacht bestaat er evenzeer een rijksbrede reden om met de vernieuwing van de beleidsclustering bezig te zijn. Nu het meer inhoud geven aan de beleidsverantwoording rijksbreed is opgepakt en in het kader van het project VBTB (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) is afgesproken dat, na instemming van de Kamer, met ingang van het begrotingsjaar 2002 een geheel nieuwe begrotingsopzet en artikelsgewijze toelichting zal moeten zijn geëffectueerd, zijn beide trajecten met elkaar in verband gebracht.
Bij de aanpassing van de begroting 2001 van Milieubeheer is daarmee rekening gehouden en de begrotingsopzet 2001 is te beschouwen als een belangrijke stap op weg naar de volledige herstructurering van de begroting in 2002. Het parlement kan zich nog uitspreken over deze niet begrotingsopzet.
Concreet betekent dit dat in de begroting van Milieubeheer voor 2001 de artikelen 05.15, 05.16 en 05.17 worden vervangen door respectievelijk de nieuwe (beleids)artikelen:
05.20 Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau,
05.21 Verbeteren nationale milieukwaliteit,
05.22 Tegengaan klimaatverandering en emissies,
05.23 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling.
In onderstaand schema wordt weergegeven hoe op de stand Ontwerpbegroting 2001 de budgetten van de betreffende oude begrotingsartikelen zijn vertaald naar de nieuwe artikelindeling.
05.20 | 05.21 | 05.22 | 05.23 | |||
Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | Verbeteren nationale milieukwaliteit | Tegengaan klimaat-verandering en emissies | Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling | TOTAAL | ||
Verplichtingenbedragen 2001 (in NLG1000) | ||||||
05.15 | Algemeen milieubeleid | |||||
05.15.01 | Milieutechnologie en -infrastructuur | 47 264 | 51 986 | 99 250 | ||
05.15.03 | Internationaal milieubeleid | 212 520 | 212 520 | |||
05.16 | Milieukwaliteit en emissiebeleid | |||||
05.16.01 | Bodem | 284 751 | 12 480 | 297 231 | ||
05.16.02 | Drinkwater, Water, Landbouw | 14 019 | 14 019 | |||
05.16.03 | Lucht en Energie | 200 | 37 866 | 38 066 | ||
05.16.04 | Geluid en Verkeer | 72 906 | 74 314 | 147 220 | ||
05.16.05 | Bodemsanering VINEX | 0 | ||||
05.17 | Ketenbeheer en milieuzorg | |||||
05.17.01 | Afvalstoffen | 29 078 | 29 078 | |||
05.17.02 | Industrie- en consumentenbeleid | 21 631 | 21 631 | |||
05.17.03 | Stoffen, Veiligheid, Straling | 1 150 | 8 117 | 9 267 | ||
Totaal verplichtingen | 406 271 | 26 499 | 398 317 | 37 195 | 868 282 | |
Uitgavenbedragen 2001 (in NLG1000) | ||||||
05.15 | Algemeen milieubeleid | |||||
05.15.01 | Milieutechnologie en -infrastructuur | 55 068 | 65 565 | 120 633 | ||
05.15.03 | Internationaal milieubeleid | 212 654 | 212 654 | |||
05.16 | Milieukwaliteit en emissiebeleid | |||||
05.16.01 | Bodem | 334 510 | 25 880 | 360 390 | ||
05.16.02 | Drinkwater, Water, Landbouw | 14 484 | 14 484 | |||
05.16.03 | Lucht en Energie | 200 | 36 455 | 36 655 | ||
05.16.04 | Geluid en Verkeer | 152 353 | 77 214 | 229 567 | ||
05.16.05 | Bodemsanering VINEX | 93 000 | 93 000 | |||
05.17 | Ketenbeheer en milieuzorg | |||||
05.17.01 | Afvalstoffen | 28 985 | 28 985 | |||
05.17.02 | Industrie- en consumentenbeleid | 23 202 | 23 202 | |||
05.17.03 | Stoffen, Veiligheid, Straling | 1 085 | 8 101 | 9 186 | ||
Totaal uitgaven | 636 216 | 40 364 | 415 090 | 37 086 | 1 128 756 |
Alle relevante begrotingsmutaties zijn nog opgenomen en toegelicht bij de desbetreffende oude artikelen, waarna het actuele budget is overgeboekt naar de nieuwe beleidsartikelen. Bij deze nieuwe artikelen is ook «het te voeren beleid» voor 2001 en later uiteengezet.
Ook in de opzet en inhoud van de artikelsgewijze toelichting is beoogd voor 2001 reeds een flinke stap te zetten op de weg naar de invoering van VBTB met ingang van de begrotingscyclus 2002. Zo is elk artikel reeds opgebouwd uit (1) een algemeen doel, (2) de daarop aansluitende operationele doelstellingen per onderscheiden beleidsprogramma en (3) een overzicht met de budgettaire gevolgen. De te behalen beleidseffecten en te leveren beleidsprestaties zijn waar mogelijk al in kwantitatieve eenheden uitgedrukt. Deze compacte stuurinformatie («kengetallen») is dus veelal direct bij de desbetreffende tekst zelf opgenomen, in plaats van zoals voorheen achteraan het beleidsartikel onder een separaat kopje«kengetallen». Ook de uitkomsten of aankondiging van relevante beleidsevaluaties zijn waar zinvol direct bij de desbetreffende beleidsprestaties opgenomen.
Als belangrijkste beleidsintensiveringen, met aanmerkelijke budgettaire gevolgen voor de begroting 2001, zijn te noemen:
Maatregelen ter bestrijding van de toename in milieudruk door economische groei
In de afgelopen jaren is het beleid gericht op de (relatieve) ontkoppeling van de milieudruk in relatie tot de economische groei. In het Regeerakkoord is onderkend dat er bij een meer dan gemiddelde duurzame economische groei extra middelen beschikbaar moeten komen om ervoor te waken dat op termijn wederom sprake van een herkoppeling zou kunnen zijn. Daarom heeft het Kabinet besloten vanaf 2001 jaarlijks f 115 mln extra beschikbaar te stellen voor maatregelen die liggen op het vlak van:
• het verminderen van geluidshinder (onder andere geluidafscherming, dubbel ZOAB);
• NOx-reductie (stimuleren versnelde introductie van z.g. EURO-4 motoren);
• fijn stof (onder meer het stimuleren van het gebruik van roetfilters in het verkeer);
• afvalpreventie (zoals het verruimen van de reikwijdte van de wet Milieubeheer).
Daarnaast is jaarlijks f 200 mln beschikbaar gesteld in de fiscale sfeer ter stimulering van onder meer het gebruik van warmte-kracht koppeling en het gebruik van zonnepanelen.
Tegengaan klimaatverandering met behulp van het Clean Development Mechanism (CDM)
Ter realisatie van de Nederlandse Kyoto-reductiedoelstelling inzake de bestrijding van de CO2-uitstoot in ontwikkelingslanden wordt in 2001 gestart met een programma voor het verwerven van emissiereductie-eenheden via het Clean Development Mechanism. In vervolg op de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel II (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 603, nr.28), waarin de inzet van het CDM is beschreven, heeft het Kabinet besloten om dit programma te financieren uit de middelen voor non-ODA (official development assistance). Dit heeft erin geresulteerd dat het voor CDM in het regeerakkoord afgesproken budget van f 500 mln onderdeel van de begroting van VROM is geworden (f 200 mln in 2001 en f 300 mln in 2002). De nadere invulling van het CDM-programma wordt sterk bepaald door de uitkomsten van de – in november 2000 in Den Haag te houden – CoP6 vergadering. Dit is de zesde Conference of Parties, de jaarlijkse voortgangsconferenties die worden gehouden ter uitwerking van hetgeen op de klimaatconferentie in 1994 te Kyoto is overeengekomen.
Intensivering «tweedelijns toezicht» door Inspectie Milieuhygiëne
De prioriteit voor handhaving van regelingen waarvoor de minister van VROM rechtstreeks verantwoordelijkheid draagt («eerstelijns toezicht») is medio jaren negentig gerealiseerd door een terugtreding door te voeren in de sfeer van («tweedelijns») toezicht op de uitvoering door andere overheden.
In de praktijk is gebleken dat – met instandhouding van de eerstelijns handhaving op het huidige niveau – het tweedelijns toezicht toch op het oude peil moet worden uitgevoerd en dat er onder andere door branchegewijze controles ook op landelijk niveau gericht moet worden gewerkt aan het voorkomen of beperken van risico's voor gezondheid, milieu en veiligheid. De noodzaak hiertoe blijkt uit vele recente zaken zoals dioxine in Belgische kippen, legionella, vuurwerkramp enz. Dit wordt mede ondersteund door de zorg die de Kamer heeft uitgesproken naar aanleiding van de discussie over de Winterbrief Milieuwethandhaving over de uitvoering en handhaving van milieuwetgeving en het toezicht dat namens de minister daarop wordt gehouden. Om tegemoet te komen aan deze zorg heeft het Kabinet besloten de structurele formatie van de Inspectie Milieuhygiëne met ingang van 2001 met 65 fte te verhogen.
Overgang Kernfysische Dienst van SZW naar VROM
Het Kabinet heeft op 25 februari 2000 besloten per 1 juni 2000 de Kernfysische Dienst (KFD) over te laten gaan van het ministerie van SZW naar het ministerie van VROM. Geconstateerd is dat plaatsing van de KFD bij VROM niet alleen passend is omdat het zwaartepunt voor wat de risico's van kerncentrales bij het milieu ligt, maar ook vanwege een wens tot bundeling van expertise bij één ministerie. In het bijzonder geldt dit voor VROM en de KFD voor de aan hen toegewezen taken op het gebied van stralingsbeleid.
Het algemene beleid van Milieubeheer met betrekking tot personeel, materiële uitgaven en automatisering is weergegeven in het hoofdstuk «Bedrijfsvoering» van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Operationele beleidsdoelstellingen
Voor 2001 zijn taakstellingen geformuleerd ten aanzien van:
• Flexibiliteit en kwaliteit: loopbaanbeleid, 15% algehele mobiliteit, doorstroom vrouwen in schaal 13 en hoger, instroom arbeidsgehandicapten, doorstroom naar hogere schalen en behoud van allochtonen en creëren additionele werkgelegenheid;
• Beheersing werkdruk: consolidatie dan wel vermindering van de werkdruk ten opzichte van de in 1998 gehouden RI&E (Risico Inventarisatie & Evaluatie);
• Kostenbeheersing: terugdringen ziekteverzuim, budget incidenteel belonen, beperking instroom in uitkeringsregelingen onder meer door minder tijdelijken in dienst te nemen en detacheringscontracten met uitzendbureaus af te sluiten.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 156 985 | 154 274 | 153 192 | 152 630 | 152 630 | |
1e suppletore begroting 2000 | 2 557 | 6 280 | 6 480 | 7 180 | 6 830 | |
Nieuwe wijzigingen | 6 101 | 17 923 | 15 591 | 15 507 | 15 608 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 165 643 | 178 477 | 175 263 | 175 317 | 175 068 | 175 911 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 75 166 | 80 989 | 79 531 | 79 555 | 79 442 | 79 825 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 156 103 | 154 217 | 153 285 | 152 723 | 152 723 | |
1e suppletore begroting 2000 | 1 889 | 5 816 | 6 340 | 7 080 | 6 830 | |
Nieuwe wijzigingen | 6 194 | 17 923 | 15 591 | 15 507 | 15 608 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 164 186 | 177 956 | 175 216 | 175 310 | 175 161 | 176 004 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 74 504 | 80 753 | 79 510 | 79 552 | 79 485 | 79 867 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
01.01 | Ambtelijk personeel | 0 | 109 328 | 120 351 | 128 427 | 123 083 | 122 509 | 122 060 | 122 126 |
01.02 | Overige personele uitgaven | 3 706 | 9 891 | 2 234 | 2 265 | 2 246 | 2 246 | 2 546 | 2 546 |
01.03 | Post-actieven | 0 | 3 468 | 3 447 | 2 638 | 4 062 | 4 062 | 3 762 | 3 762 |
01.06 | Algemene materiële uitgaven | 11 001 | 31 342 | 33 495 | 39 120 | 39 386 | 40 014 | 40 214 | 40 874 |
01.07 | Automatiseringsuitgaven | 3 263 | 5 232 | 6 116 | 6 027 | 6 486 | 6 486 | 6 486 | 6 603 |
Totaal | 17 970 | 159 261 | 165 643 | 178 477 | 175 263 | 175 317 | 175 068 | 175 911 | |
Uitgaven: | |||||||||
01.01 | Ambtelijk personeel | 109 327 | 120 351 | 128 427 | 123 083 | 122 509 | 122 060 | 122 126 | |
01.02 | Overige personele uitgaven | 9 804 | 2 327 | 2 358 | 2 339 | 2 339 | 2 639 | 2 639 | |
01.03 | Post-actieven | 3 468 | 3 447 | 2 638 | 4 062 | 4 062 | 3 762 | 3 762 | |
01.06 | Algemene materiële uitgaven | 31 603 | 31 927 | 38 506 | 39 246 | 39 914 | 40 214 | 40 874 | |
01.07 | Automatiseringsuitgaven | 0 | 6 530 | 6 134 | 6 027 | 6 486 | 6 486 | 6 486 | 6 603 |
Totaal | 0 | 160 732 | 164 186 | 177 956 | 175 216 | 175 310 | 175 161 | 176 004 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Van SZW i.v.m. overgang Kernfysische Dienst | 3 102 | 4 904 | 4 904 | 4 904 | 4 904 |
b. Loonbijstelling 2000 | 3 541 | 3 823 | 3 665 | 3 582 | 3 683 |
c. Prijsbijstelling 2000 | 759 | 642 | 753 | 752 | 752 |
Generale mutaties: | |||||
d. Intensivering tweedelijns toezicht Inspectie Milieuhygiëne | 10 225 | 10 225 | 10 225 | 10 225 | 10 225 |
Specifieke mutaties: | |||||
e. Van Buitenlandse Zaken i.v.m. aanpassing raming attachés (HGIS) | 207 | 207 | 207 | 207 | 207 |
f. Naar 01.02 i.v.m. bijdrage voor VOC/Prodoc/internet/NIVRO | – 616 | – 55 | – 55 | 55 | – 55 |
g. Instelling Bedrijfsbureau Buitenland | 153 | 206 | 206 | 206 | 206 |
h. Invulling doelmatigheidstaakstelling Regeerakkoord, OBCM en Rhoon | – 500 | 1 500 | – 3 700 | – 3 700 | – 3 700 |
i. Invulling doelmatigheidstaakstelling Regeerakkoord, internationale VROM-taken | 342 | – 342 | – 342 | – 342 | – 342 |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
j. Naar 01.02 i.v.m. overname filetransfer extractiebestanden SBB | |||||
Verplichtingen | – 203 | – 187 | – 187 | – 187 | – 187 |
Uitgaven | – 110 | – 187 | – 187 | – 187 | – 187 |
Overboekingen van/naar andere begrotingen
ad a.
Zie hiervoor de toelichting bij 05. «Milieubeheer» Algemeen.
ad d.
Zie hiervoor de toelichting bij 05. «Milieubeheer» Algemeen.
Ad e.
De milieu-attaches van Milieubeheer vervullen een belangrijke plaats bij de realisering van het internationale milieubeleid. Bij de instelling van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is bepaald dat een bedrag van f 437 000 op artikel 05.01 als onderdeel van de HGIS wordt aangemerkt. Het betrof hier het salaris voor de milieu-attaché in Brussel en de milieu-attaché in Washington. Inmiddels is er een tweede milieu-attaché in Brussel bijgekomen. Het geoormerkte budget op artikel 05.01 is in de afgelopen jaren niet aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. Om dit budget weer in overeenstemming met de werkelijkheid te brengen wordt een bedrag van f 207 000 uit de HGIS-gelden van Buitenlandse Zaken aan artikel 05.01 toegevoegd.
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Directoraat-Generaal Milieubeheer» in fte's | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerpbegroting 2000 | 973,6 | 973,6 | 973,6 | 950,6 | 950,6 | 950,6 | |
1e suppletore begroting 2000 | |||||||
Nieuwe wijzigingen: | |||||||
a. overdracht Kernfysische Dienst van SoZaWe | 24,7 | 24,7 | 24,7 | 24,7 | 24,7 | 24,7 | |
b. uitbreiding formatie IMH voor tweedelijnstoezicht | 65,0 | 65,0 | 65,0 | 65,0 | 65,0 | ||
c. doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord | – 6,0 | – 13,0 | – 53,6 | 30,6 | – 30,6 | – 30,6 | |
Ontwerpbegroting 2001 | 927,9 | 992,3 | 1 050,3 | 1 009,7 | 1 009,7 | 1 009,7 | 1 009,7 |
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000 | 117,8 | 122,1 | 122,3 | 122,0 | 121,4 | 120,9 | 120,9 |
ad a en b.
Zie hiervoor de toelichting die is opgenomen bij 05. «Milieubeheer» Algemeen.
ad c.
In het Regeerakkoord is afgesproken dat er een besparing op de apparaatskosten moet worden ingevuld. Om deze in te vullen zijn VROM-breed de mogelijkheden van doelmatigheidswinst onderzocht. Hieruit kwam naar voren dat Milieubeheer relatief veel management en beheer en ondersteuning heeft. Naast afslanking in management en beheer werd duidelijk dat ook in taakafstoting voorzien moest worden om de nodige besparing te kunnen realiseren. Voor Milieubeheer is dit mede aanleiding geweest om de organisatiestructuur te herzien. Het aantal directies wordt van twaalf naar zeven teruggebracht, met daarnaast nog een Stafbureau Milieubeheer. Naast het invullen van de besparingen op de apparaatskosten heeft de reorganisatie tot doel de interne integratie te versterken en de DGM-organisatie gereed te maken voor toekomstige uitdagingen en ontwikkelingen. Eind 2001 zal de reorganisatie zijn afgerond.
De invulling van deze reorganisatie is als volgt:
• vermindering management | – 10,0 fte's |
• synergiewinst beheer | – 22,4 fte's |
• taakafstoting | – 20,0 fte's |
• synergiewinst beleid | – 1,2 fte's |
totaal | – 53,6 fte's |
Hiermee komt de formatieve bezetting van Milieubeheer m.i.v. 2002 op 1009,7 fte's. Dit aantal is inclusief de personeelsbezetting bij de raden en commissies (15,9) en het niet-reguliere personeel (14,0). Deze categorieën personen zijn in onderstaand overzicht separaat opgenomen. Het niet reguliere personeel betreft personen met een dienstverband die wel in de personeelssterkte meetellen maar van wie de personele kosten niet drukken op het personeelsbudget ambtelijk personeel.
Overzicht personeelssterkte DGM in 2000 uitgesplitst naar organisatie- onderdelen
1e supple- tore begro- ting 2000 | Ontwerpbegroting 2001 | ||
---|---|---|---|
Managementteam DGM | 3,0 | Directie Team DGM | 3,0 |
Pool managementteam DGM | 10,0 | DG pool | 10,0 |
Stafbureau Milieubeheer | 20,9 | Stafbureau Milieubeheer | 22,9 |
Intern Beleid | 52,0 | Bedrijfsvoering DGM | 106,7 |
Fin. Econ. Aangelegenheden | 52,0 | Internationale Milieuzaken | 22,7 |
Bodem | 55,5 | Lokale Milieukwaliteit en Verkeer | 87,0 |
Drinkwater, Water, Landbouw | 62,8 | Bodem, Water, Landelijk gebied | 102,3 |
Geluid en Verkeer | 52,0 | Klimaatverandering en Industrie | 92,6 |
Lucht en Energie | 52,1 | Strategie en Bestuur | 78,0 |
Afvalstoffen | 61,0 | Stoffen, Afvalstoffen, Straling | 100,5 |
Industrie- en Consumentenbeleid | 40,5 | Inspectie Milieuhygiëne | 336,7 |
Stoffen, Veiligheid, Straling | 50,0 | ||
Bestuurszaken | 63,9 | ||
Internationale Milieuzaken | 29,2 | ||
Strategie en Planvorming | 26,8 | ||
Inspectie Milieuhygiëne | 312,0 | ||
Subtotaal: | 943,7 | 962,4 | |
Raden en Commissies | 15,9 | 15,9 | |
Niet regulier personeel | 14,0 | 14,0 | |
Totaal: | 973,6 | 992,3 |
Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Wachtgeldgarantieregeling 1987 | 1 822 | 994 | 974 | 934 | 769 | 737 | 546 |
Rijkswachtgeldbesluit 1959 | 583 | 1 478 | 1 042 | 2 759 | 2 993 | 2 725 | 2 916 |
Overige uitkeringsregelingen | 446 | 445 | 222 | 69 | 0 | 0 | 0 |
Overige kosten flankerend beleid | 617 | 530 | 400 | 300 | 300 | 300 | 300 |
Totaal | 3 468 | 3 447 | 2 638 | 4 062 | 4 062 | 3 762 | 3 762 |
De meerjarenraming van de diverse regelingen is enerzijds gebaseerd op de lopende verplichtingen en anderzijds een inschatting van de instroom van personen die aanspraak gaan maken op één van deze regelingen.
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Begin van het jaar | 23 | 24 | 16 | 15 | 15 | 13 | 11 |
Geraamde instroom | 2 | ||||||
Geraamde uitstroom | 1 | 8 | 1 | 2 | 2 | 1 | |
Eind van het jaar | 24 | 16 | 15 | 15 | 13 | 11 | 10 |
De wachtgeldgarantieregeling 1987 kent, als eenmalige bijzondere voorzieningsregeling van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 voor de VROM reorganisatie, geen instroom meer.
De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in NLG 1) | ||
Realisatie 1999 | Ontwerpbegroting 2000 | Ontwerpbegroting 2001 |
9 235 | 8 457 | 8 750 |
Met bovenstaand overzicht wordt deels het budget Algemene materiële uitgaven toegelicht. Uitgavencomponenten zoals de kantoorgebonden uitgaven en inhuur externen vallen hier buiten. De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekking op bureaukosten, reis- en verblijfkosten, opleidingskosten en representatiekosten. De stijging van de persoonsgebonden uitgaven ten opzichte van de ontwerp-begroting 2000 wordt met name veroorzaakt door een toename van de vormings- en opleidingsactiviteiten. Bij de realisatie 1999 van de persoonsgebonden uitgaven was naast een toename van de vormings- en opleidingsactiviteiten sprake van incidenteel hogere uitgaven voor representatiekosten.
1. Algemene beleidsdoelstelling
Voor het bereiken van de doelstellingen van het ministerie van VROM is handhaving een onmisbaar onderdeel. De burgers en de bedrijven moeten ervan kunnen uitgaan dat de regelgeving die een gezond en veilig leefmilieu moet waarborgen, op een adequate manier wordt gehandhaafd.
Voor de Inspectie Milieuhygiëne zijn drie kerntaken geformuleerd:
a. Handhaving van de milieuwetten waarvoor het rijk het directe bevoegde gezag is;
b. Toezicht op de uitvoering van de handhaving van het milieubeleid van andere overheden;
c. Verbindende schakel tussen uitvoerders en beleidsmakers.
Ter versterking van de handhaving – met als nevendoel het realiseren van één VROM-loket in en voor de regio – is het project IVI (Integratie VROM-Inspecties) opgezet. Hierbij worden de Inspectie Milieuhygiëne (IMH), de Inspectie Ruimtelijke Ordening (IRO), de Inspectie Volkshuisvesting (IVH) en de Dienst Recherchezaken (DRZ) omgevormd tot één VROM-Inspectie. De missie van de geïntegreerde Inspectie luidt: «De VROM-inspectie voor een gezond leefmilieu». De volledige integratie moet per 1 januari 2002 een feit zijn. Het IVI-project is nader toegelicht in hoofdstuk 3 van het algemene deel van deze MvT.
Plaatsing Kernfysische Dienst bij VROM
Het Kabinet heeft op 25 februari 2000 besloten per 1 juni 2000 de Kernfysische Dienst (KFD) over te laten gaan van het ministerie van SZWnaar het ministerie van VROM. Geconstateerd is dat plaatsing van de KFD bij VROM niet alleen passend is omdat het zwaartepunt voor wat de risico's van kerncentrales bij het milieu ligt, maar ook vanwege een wens tot bundeling van expertise bij één ministerie. In het bijzonder geldt dit voor VROM en de KFD voor de aan hen toegewezen taken op het gebied van stralingsbeleid.
Intensivering «tweedelijns toezicht» door Inspectie Milieuhygiëne
De prioriteit voor handhaving van regelingen waarvoor de minister van VROM rechtstreeks verantwoordelijkheid draagt («eerstelijns toezicht») is medio jaren negentig gerealiseerd door een terugtreding door te voeren in de sfeer van («tweedelijns») toezicht op de uitvoering door andere overheden.
In de praktijk is gebleken dat – met instandhouding van de eerstelijns handhaving op het huidige niveau – het tweedelijns toezicht toch op het oude peil moet worden uitgevoerd en dat er onder andere door branchegewijze controles ook op landelijk niveau gericht moet worden gewerkt aan het voorkomen of beperken van risico's voor gezondheid, milieu en veiligheid. De noodzaak hiertoe blijkt uit vele recente zaken zoals dioxine in Belgische kippen, legionella, vuurwerkramp enz. Dit wordt mede ondersteund door de zorg die de Kamer heeft uitgesproken naar aanleiding van de discussie over de Winterbrief Milieuwethandhaving over de uitvoering en handhaving van milieuwetgeving en het toezicht dat namens de minister daarop wordt gehouden. Om tegemoet te komen aan deze zorg heeft het Kabinet besloten de structurele formatie van de Inspectie Milieuhygiëne met ingang van 2001 met 65 fte te verhogen.
2. Operationele beleidsdoelstellingen
De voornaamste IMH-handhavingsprioriteiten zijn in 2001 met name gericht op:
Intensivering van het tweedelijns toezicht:
Voor 2001 zal de extra capaciteit besteed worden aan activiteiten passend binnen een vijfsporenbeleid:
1. Structureel toezicht op vergunningverlenende en handhavende instanties (spoor 1).
Dit toezicht zal themagericht en breedtegericht worden uitgevoerd (inzet ca. 10 fte).
2. Branchegewijs diepteonderzoeken (spoor 2).
Dit betekent dat de Inspectie niet alleen zal afgaan op wat de uitvoerende overheden via de (jaar)verslagen en monitoringsgegevens melden, maar dat zij ook zelf steekproefsgewijs zaken bij bedrijven zal verifiëren (inzet ca. 15 fte).
3. Klachten en incidenten (spoor 3).
Via verschillende bronnen – radio, televisie, kranten en tips – komen bij de Inspectie meldingen over (dreigende) misstanden binnen. De Inspectie kan effectiever reageren op alle klachten en (dreigende) incidenten (inzet ca. 10 fte).
4. Doorlichting grote (gevaarlijke) bedrijven (spoor 4).
Bij grote bedrijven vallen grote milieuwinsten te boeken. De zogenoemde TOP-X benadering waarbij (potentieel) grote vervuilers en gevaarlijke bedrijven worden doorgelicht kan met de extra inzet worden geïntensiveerd (inzet ca. 10 fte).
5. Nazorg en ondersteuning (spoor 5).
Intensivering van de toezichtstaak van de Inspectie kan niet zonder goede nazorg en ondersteuning (inzet ca. 5 fte).
Daarnaast wordt voor ondersteunende werkzaamheden bij deze nieuwe tweedelijns-activiteiten ca. 15 fte ingezet.
Gezondheidsbedreigende stoffen (asbest, PCB's en CFK's):
– Asbestverwijderingsbesluit: Bij de sloop van bouwwerken kan asbest vrijkomen. Het Asbestverwijderingsbesluit stelt regels aan de sloop van bouwwerken waarin asbest voorkomt. Handhavingsacties in 2001:
1. Versterking van de doorwerking van het Asbestverwijderingsbesluit in sloopvergunningen en het toezicht hierop door gemeenten verbeteren. Inzet 0,75 fte.
2. Overzicht verkrijgen in handhavingsactiviteiten rond de regeling «Asbestwegen» en vervolgens controlebezoeken bij gemeenten en particuliere wegbezitters. Inzet 0,25 fte.
3. Controles bij grondreinigingsbedrijven, grondbanken en puinbrekers. Het resultaat is tenminste 80% naleving bij de gecontroleerde bedrijven. Personele inzet is 0,25 fte.
– PCB-verwijdering: Doel: de PCB's Nederland uit. Door versterking van regelgeving en intensivering van de handhaving bereiken dat het verboden is om nog PCB's te gebruiken. Belangrijk vanwege dioxine-angst en het gezondheidsprobleem omdat vervuilde olie in voedselketen zou kunnen komen. Beoogde handhavingsacties in 2001 zijn:
1. 50 Bedrijfscontroles bij de energiesector dan wel bij grote energiegebruikers, waaronder een aantal hercontroles;
2. 25 Schrootbedrijven worden gecontroleerd, waaronder een aantal hercontroles uit 2000.
Het beoogde resultaat voor 2001 is tenminste 80% naleving bij de gecontroleerde doelgroepen. De personele inzet bedraagt ca. 1,5 fte.
– CFK's: Doel is om lekverliezen te vermijden bij stationaire koelinstallaties. Handhavingsactie in 2001: 1000 bedrijven met koelinstallaties worden gecontroleerd. Het beoogde resultaat is dat al deze gecontroleerde bedrijven voldoen aan het CFK-besluit. Tevens zullen deze 1 000 bedrijven geen CFK's meer op voorraad hebben. De te verwachten personele inzet bedraagt maximaal 10 fte.
Voorts worden in 2001 via het CFK-samenwerkingsproject van de Landelijke Coördinatiecommissie Milieuwethandhaving (LCCM) per gemeente minimaal vijf koelinstallaties gecontroleerd.
In de handhavingspraktijk wordt nog te weinig nagegaan of internationale afvaltransporten qua aard en samenstelling voldoen aan de in de vergunning gestelde eisen. Bovendien komt het steeds vaker voor dat afvalstoffen onder de vlag van secundaire grondstoffen worden geëxporteerd (het zogenoemde omkatten of omlabelen van afval). Met name in het laatste geval wordt de zogenoemde «Bazel ban» omzeild. In het jaar 2000 is één grote landelijke transport-controle-actie uitgevoerd en zijn ca. 150 bedrijven gecontroleerd op basis van de positie in de verwijderingsstructuur, aard van de afvalstof of het land van bestemming van de afvalstof. Met een inzet van ca. 2,5 fte is het beoogde resultaat voor 2001:
• Meer dan 80% naleving van de verstrekte exportvergunningen, waarbij ook fysiek door monsterneming de samenstelling van de afvalstroom is gecontroleerd.
• De niet handhaafbare exportvergunningen zijn in principe uiterlijk eind 2001 in nauwe samenwerking met de vergunningverlener aangepast.
• Bij alle nieuwe conceptbeschikkingen is er een check op verwerkingswijze van de afvalstoffen in het buitenland.
• De top-10 van pseudo-grondstofstromen is geïdentificeerd en bij export van deze stromen naar ACS-landen en niet-OESO-landen wordt streng (fysiek) gecontroleerd op aard en samenstelling en wordt handhavend opgetreden.
Daarnaast zal door beter zicht op de afvalmarkt gerichter worden gehandhaafd op de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA).
Het is van belang om de kans op blootstelling aan legionella/andere micro-organismen te verkleinen. Om hier een bijdrage aan te verlenen gaat de Inspectie in 2001 drie acties uitvoeren:
• Eerstelijnsonderzoek naar de legionellabesmetting bij de centrale levering van warmwater en/of huishoudwater door energiedistributiebedrijven;
• Tweedelijnsonderzoek in overleg met VNG en geselecteerde gemeenten naar de besmetting van warm- en koudwatersystemen in collectieve wooneenheden.
• Het uitoefenen van een coördinerende rol tussen een tiental inspectiediensten en andere overheden die alle worden aangewezen als toezichthouder voor drinkwaterinstallaties bij de inwerkingtreding van de tijdelijke regeling voor legionellapreventie in leidingwater. Het resultaat in 2001 moet een aantoonbare vermindering zijn van het aantal legionellabesmettingen in Nederland. De personele inzet bedraagt circa 1 fte.
Servicepunten milieuwethandhaving
Bij brief van 29 augustus 1997 (Kamerstukken 22 343 en 24 791, nr 29) hebben de ministers van VROM, V&W en Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over hun voornemen tot versterking van de milieuwet-handhaving. De provincies hebben het voortouw genomen en convenanten gesloten met alle handhavingspartners. Een van de daarbij gemaakte afspraken is dat er in alle provincies servicepunten (gezamenlijke werkeenheden) tot stand komen die als taak hebben:
• handhavingsprocessen te faciliteren;
• informatie-uitwisseling te faciliteren;
• te fungeren als kenniscentrum.
De kosten van de servicepunten worden door alle handhavingspartners in de provincies gezamenlijk gedragen. De bijdragen van de rijkspartners zijn gebundeld in een subsidieregeling voor de jaren 1999 t/m 2003. Voor die periode is in totaal een subsidie van f 33 mln beschikbaar. Een van de voorwaarden is dat de niet-rijkspartners ten minste een zelfde bedrag beschikbaar stellen.
Tot en met april 2000 hebben al tien provincies van de regeling gebruik gemaakt. De overige twee zullen vermoedelijk later in 2000 hun aanvragen indienen. De regeling zal in 2002/2003 worden geëvalueerd.
Feitelijke bijstand regionale opsporing (MIOT: Milieu Inlichtingen en Opsporingsteam)
Het in 2000 opgerichte MIOT, een samenwerkingsproject tussen de IMH, DRZ en de Accountantsdienst, heeft als doelstelling zorg te dragen voor een daadkrachtige aanpak van zware milieucriminaliteit om daarmee mogelijke ernstige schade voor milieu en gezondheid op landelijk niveau te voorkomen of te beperken. Daarnaast is het MIOT ingesteld om te komen tot een gestructureerde aanpak van speciale acties bij incidenten.In 2001 zal het MIOT met ten minste twee opsporingsonderzoeken bijdragen aan de bestrijding van zware milieucriminaliteit. Voorts worden maximaal tien toezichtacties uitgevoerd. Het resultaat is gericht op het terugdringen van risico's op het gebied van de milieucriminaliteit binnen de gevaarlijke afvalverwerkende industrie en in de sfeer van grensoverschrijdende milieubelastingen en activiteiten. De personele inzet bedraagt 25 fte.
De voornaamste prestaties van de KFD in 2001 zijn met een inzet van ca. 25 fte gericht op:
• het ontwikkelen van een nucleair veiligheidsbeleid, het zorgdragen voor de uitvoering van het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en regelgeving op het terrein van de veiligheid van alle nucleaire installaties;
• het beoordelen van aanvragen van vergunningen en het adviseren in verband met het verlenen van vergunningen op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet;
• het toezichthouden op de naleving en het zorgdragen voor de opsporing van strafbare feiten voor zover het activiteiten betreft die vergund zijn op basis van artikel 15 van de Kernenergiewet.
3. Budgettaire gevolgen van beleid
Overzicht kerntaken IMH met de benodigde personele inzet en financiële middelen:
(Verplichtingenbudgetten in NLG1000) | ||||
kerntaken IMH: | budget,menskracht | realisatie 1999 | raming 2000 | raming 2001 |
A. Handhaving: | budgetmenskracht | 22 326122 fte | 22 558130 fte | 21 823130 fte |
B. Toezicht op de uitvoering | budgetmenskracht | 11 59739 fte | 10 56468 fte | 26 883132 fte |
C. Verbindende schakel | budgetmenskracht | 4 74839 fte | 8 50249 fte | 4 15835 fte |
D. Overige taken | budgetmenskracht | 22 11494 fte | 15 61790 fte | 19 218105 fte |
E. Totaal | budgetmenskracht | 60 785294 fte | 57 241337 fte | 72 082402 fte |
Voor het jaar 2001 zal een koersverandering optreden. Het aantal activiteiten ter versterking van de handhaving en het toezicht op de uitvoering door de Inspectie zal toenemen, waarbij het inspecteren bij bedrijven en bij uitvoerende overheden centraal staat. De formatie van de Inspectie wordt met 65 fte's uitgebreid voor versterking van het toezicht op de uitvoering. Ook de Kernfysische Dienst (25 fte's) valt nu onder het ministerie van VROM. Voorts leidt deze koersverandering tot een inzetverschuiving van ca. 30% van adviserend, verbindend werk naar meer inspecteren en toezichthouden.
Procesmatige kengetallen handhaving IMH (kerntaak A): | |||
Omschrijving en aantallen | realisatie 1999 | raming 2000 | raming 2001 |
Bedrijfs- en transportcontroles | 3 583 | 3 500 | 2 800 |
Monsternemingen* | 462 | 1 100 | 1 100 |
Overtredingen; afgedaan met: | 724 | 910 | 910 |
– bestuursrechtelijke maatregelen | 144 | 645 | 645 |
– processen verbaal | 323 | ||
– waarschuwingen | 257 | 265 | 265 |
* Bij bedrijfs- en transportcontroles kunnen een of meerdere monsternemingen worden verricht.
Gelet op andere prioriteiten zullen naar verwachting de bedrijfs- en transportcontroles enigszins afnemen.
Voor het onderdeel bedrijfs- en transportcontroles is een planning realistisch op te stellen; echter de daaruit voortvloeiende acties (bestuursrechtelijk in de vorm van brieven, dwangsommen etc.) en de strafrechtelijke vervolging (ingediende processen-verbaal bij het Openbaar Ministerie) zijn moeilijk inplanbaar. Tegen alle aangetroffen overtredingen wordt door de Inspectie opgetreden. Wanneer op grond van het handhavingsbeleid van de Inspectie niet tot onmiddellijk opleggen van zwaardere sancties wordt besloten, wordt een bedrijf altijd gewaarschuwd. Zwaardere sancties (bestuursrechtelijk: aanzeggen dwangsom of bestuursdwang; of strafrechtelijk: opmaken procesverbaal) worden opgelegd wanneer het gaat om ernstige overtredingen en wanneer een bedrijf ondanks waarschuwingen toch blijft overtreden (recidive).
05.13 Garanties en deelnemingen
Doel van het beleid bij de garanties is het met financiële instrumenten stimuleren van de aanpak van de vrijwillige bodemsanering bij bedrijven.
Operationele beleidsdoelstellingen
In het kader van de ondersteuning van de vrijwillige bodemsanering op in gebruik zijnde bedrijfsterreinen (BSB-operatie) zijn er twee garantieregelingen van kracht, te weten het besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf, hoofdstuk II (Staatsblad 1994, nr. 225), en de Overeenkomst Kredietverlening Vrijwillige Bodemsanering 1993 (Staatscourant 13, december 1993, nr. 239), welke aansluit bij de regeling Bijzondere Financiering. In het kader van de beleidsvernieuwing bodemsanering wordt onderzocht of en in hoeverre de effectiviteit van de garantieregelingen kan worden verbeterd.
Voor de garanties geldt dat de bedragen, waarvoor het ministerie van VROM zich garant stelt, tot uitdrukking komen in de verplichtingen. De uitgaven geven aan welk deel van de garantstelling naar verwachting tot betaling zal komen.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 233 600 | 233 600 | 233 600 | 233 600 | 233 600 | 23 3 600 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 106 003 | 106 003 | 106 003 | 106 003 | 106 003 | 106 003 |
Verplichtingen 1999: 3 025
Stand openstaande verplichtingen t/m 1999: 5 247
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 515 | 387 | 187 | 187 | 187 | 187 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 234 | 176 | 85 | 85 | 85 | 85 |
Uitgaven 1999: 0
Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (in NLG1000)
1. Regeling Bijzondere Financiering (bedragen in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond per jaar | 89 600 | 89 600 | 89 600 | 89 600 | 89 600 | 89 600 | 89 600 |
Uitstaand renterisico | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 0 | 0 | 86 720 | 167 753 | 242 453 | 311 360 | 374 293 |
Aflossingen | – | – | – | – | – | – | – |
(rente) bijtellingen | |||||||
gerealiseerd risico | 0 | 2 644 | 3 558 | 6 032 | 7 233 | 8 098 | 9 098 |
vervallen garanties | 0 | 2 880 | 8 747 | 14 720 | 20 693 | 26 667 | 32 640 |
verleende garanties | 0 | 89 600 | 89 600 | 89 600 | 89 600 | 89 600 | 89 600 |
Totaal uitstaand risico per 31 december | 0 | 86 720 | 167 573 | 242 453 | 311 360 | 374 293 | 431 253 |
Mede vanwege de uitvoering van deze regeling door het ministerie van Financiën is het element «aflossingen» inbegrepen bij «vervallen garanties».
2. Besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf (bedragen in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Garantieplafond per jaar | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 |
Uitstaand renterisico | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari | 1 895 | 1 993 | 141 481 | 273 399 | 397 317 | 513 235 | 621 153 |
Aflossingen | – | – | – | – | – | – | – |
(rente) bijtellingen | |||||||
gerealiseerd risico | 0 | 4 345 | 8 266 | 9 581 | 9 905 | 10 389 | 11 591 |
vervallen garanties | 127 | 4 512 | 12 082 | 20 082 | 28 082 | 36 082 | 44 082 |
verleende garanties | 225 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 |
Totaal uitstaand risico per 31 december | 1 993 | 141 481 | 273 399 | 397 317 | 513 235 | 621 153 | 721 071 |
Mede vanwege de uitvoering van deze regeling door het ministerie van Economische Zaken is het element «aflossingen» inbegrepen bij «vervallen garanties».
De volgende drie garantstellingen zijn pro memorie opgenomen, daar er momenteel geen aanleiding is te veronderstellen dat het Rijk financiële risico's loopt bij deze drie garantstellingen.
Garantstelling jegens de Stichting International Reference Centre for Community Water Supply and Sanitation (IRC)
Deze garantie betreft de aansprakelijkheid van het Rijk voor de eventuele schulden van de stichting, die resteren na liquidatie van deze stichting. Overigens is liquidatie van het IRC niet in enig jaar voorzien, aangezien de stichting gelet op haar werkzaamheden als permanente organisatie dient te worden beschouwd.
Garantstelling jegens het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)
Bij de taakuitvoering van het CTB kunnen zich situaties voordoen, waarbij het CTB door derden aansprakelijk wordt gesteld (hetzij voor «eigen fouten» van het CTB, hetzij voor fouten in wet- en regelgeving) en waarbij door die derden schadeclaims worden ingediend. Gelet op de «achtervangposities» van de ministeries betrokken bij de uitvoering van de Bestrijdingsmiddelenwet (SZW, VWS, LNV en VROM) staan deze ministeries gezamenlijk garant voor eventuele schadeclaims die een bepaalde limiet te boven gaan. Deze limiet ligt in 2000 op f 1 mln per schadeclaim, maar zal in 2001 opnieuw worden vastgesteld.
Garantstelling jegens HABOG-participanten
De producenten van hoog radioactief afval zullen gezamenlijk een opslagfaciliteit voor hoog radioactief afval (HABOG; hoog radio-actief afvalbehandelings- en opslaggebouw) opzetten en deze overdragen aan de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA). Dit afvalbehandelings- en opslaggebouw is eind 2002 gereed, zodat met ingang van 2003 met de opslag kan worden begonnen. De totale kosten voor het HABOG bedragen f 241 mln. De HABOG-participanten zullen dit zelf financieren. Om de participanten te vrijwaren van onvoorziene financiële consequenties, voor zover die althans het gevolg zijn van nieuwe besluitvorming door het Rijk na 2014 met betrekking tot de passieve exploitatiefase respectievelijk de eindbergingsfase, heeft de Staat zich hiervoor garant gesteld.
Door de Staat wordt deelgenomen in AVR Chemie BV en in COVRA NV. De deelnamen zien er als volgt uit:
(bedrag in NLG1mln) | |
omschrijving | |
Maatschappelijk kapitaal AVR Chemie BV | f 1,0 |
Geplaatst | f 0,33 |
Deelneming VROM 30% van het geplaatste kapitaal | f 0,099 |
Gestort door VROM | f 0,099 |
AVR Chemie B.V. is beherend vennoot van AVR Chemie C.V. (bedrag in NLG1mln) | |
omschrijving | |
Maatschappelijk kapitaal COVRA NV | f 40,0 |
Geplaatst 20% | f 8,0 |
Deelneming VROM 10% van het geplaatste kapitaal | f 0,8 |
Gestort door VROM | f 0,8 |
Op dit artikel wordt het onderzoekprogramma van Milieubeheer opgenomen. Het betreft zowel verkennend onderzoek naar de nieuwe ontwikkelingen op milieugebied als monitoring van reeds in gang gezette ontwikkelingen en onderzoek naar de consequenties van voorgenomen beleid.
In de tweede helft van 2000 wordt naar aanleiding van de 5e Milieuverkenning en het NMP4 de onderzoeksstrategie herijkt. Om de doelen uit het NMP4 te realiseren is het essentieel dat nu al wordt geïnvesteerd in onderzoek naar en de ontwikkeling en beproeving van fundamenteel nieuwe concepten. Het NMP3 en het NMP4 bepalen in belangrijke mate de invulling van de onderzoeksprogrammering voor 2001 en de jaren daarna. Daarnaast zijn onder meer de Nota Milieu en Economie en issues zoals «milieubeleid en technologische ontwikkeling» van invloed op de onderzoeksprogrammering.
Operationele beleidsdoelstellingen
De programmering van het onderzoek op het beleidsterrein van Milieubeheer vindt tot nu toe plaats langs de lijnen die zijn uitgezet in de onderzoeksstrategie «Wijzer op weg» (1995) en de herijking «Halfweg herzien» (1996). De belangrijkste elementen zijn:
• de strategie in het milieubeleid bepaalt de onderzoeksprogrammering. Het onderzoek wordt dus geïnitieerd op grond van het gevoerde en het uit te voeren milieubeleid, door het formuleren van «kennisvragen»;
• het onderzoek wordt in nauwe samenwerking tussen de directies van Milieubeheer, de Inspectie Milieuhygiëne en met de andere dienstonderdelen van VROM (met name de Rijksplanologische Dienst) geprogrammeerd.
Zoals hierboven reeds aangegeven wordt in de tweede helft van 2000 de onderzoeksstrategie herijkt. De concrete onderzoekplanning voor 2001 kan derhalve pas eind 2000 worden vastgesteld.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 40 137 | 38 680 | 42 689 | 42 389 | 43 089 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 3 157 | 90 | ||||
Nieuwe wijzigingen | 237 | – 1 213 | – 1 722 | – 2 087 | – 2 657 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 37 217 | 37 557 | 40 967 | 40 302 | 40 432 | 41 286 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 16 888 | 17 043 | 18 590 | 18 288 | 18 347 | 18 735 |
Verplichtingen 1999: 36 311
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 51 839
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 40 146 | 37 122 | 36 878 | 43 089 | 43 089 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 2 647 | – 990 | – 590 | |||
Nieuwe wijzigingen | 342 | – 1 118 | – 1 922 | – 2 087 | – 2 657 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 37 841 | 35 014 | 34 366 | 41 002 | 40 432 | 41 286 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 17 171 | 15 889 | 15 595 | 18 606 | 18 347 | 18 735 |
Uitgaven 1999: 29 051
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Naar VWS voor additionele bijdrage aan meerjaren activiteitenprogramma RIVM | – 255 | – 255 | – 255 | ||
b. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 2000 | 802 | 642 | 737 | 861 | 861 |
Specifieke mutaties: | |||||
c. Naar 04.01 en 04.03 t.b.v. planbureaufunctie RO | – 1 300 | – 2 204 | – 2 948 | – 3 518 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
d. Naar Verkeer & Waterstaat i.v.m. bijdrage voor project Korte Ritten | |||||
Verplichtingen | – 310 | – 300 | |||
Uitgaven | – 205 | – 205 | – 200 |
Overboekingen van/naar andere begrotingen
ad d.
Aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat is een bijdrage toegezegd van f 610 000 voor het onderzoekproject naar de mogelijkheden van gedragsbeïnvloeding bij korte (auto)ritten.
ad c.
Dit betreft de bijdrage van Milieubeheer in de opzet van een specifiek planbureau voor de ruimtelijke ordening als onderdeel van de Rijksplanologische Dienst. Een nadere toelichting hieromtrent is opgenomen bij artikel 04.03 «Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid» in deze begroting.
Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting van «Milieubeheer» al toegelicht, zullen vanaf de begroting 2001 ten laste van dit artikel geen beleidsactiviteiten meer worden uitgevoerd. In de inleiding is ook aangegeven onder welke nieuwe beleidsartikelen de desbetreffende beleidsprogramma's voortaan worden opgenomen.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 111 574 | 114 274 | 116 068 | 100 068 | 100 068 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 19 038 | – 1 901 | 1 948 | 4 042 | 5 224 | |
Nieuwe wijzigingen | 10 173 | – 112 373 | – 118 016 | – 104 110 | – 105 292 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 102 709 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 46 607 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 116 707 | 122 312 | 122 573 | 100 068 | 100 068 | |
1e suppletore begroting 2000 | 11 631 | 11 559 | 9 681 | 9 682 | 6 344 | |
Nieuwe wijzigingen | 274 | – 133 871 | – 132 254 | – 109 750 | – 106 412 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 128 612 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 58 362 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
15.01 | Milieutechnologie en -infrastructuur | 186 990 | 115 940 | 90 689 | |||||
15.02 | Apparaatskosten gemeenten | 109 | 34 | ||||||
15.03 | Internationaal milieubeleid | 13 955 | 9 680 | 12 020 | |||||
15.04 | Ondersteuning uitvoering milieubeleid | 40 | 0 | 0 | |||||
Totaal | 201 094 | 125 654 | 102 709 | ||||||
Uitgaven: | |||||||||
15.01 | Milieutechnologie en -infrastructuur | 71 590 | 115 152 | ||||||
15.02 | Apparaatskosten gemeenten | 335 | |||||||
15.03 | Internationaal milieubeleid | 13 451 | 13 460 | ||||||
15.04 | Ondersteuning uitvoering milieubeleid | 0 | 0 | ||||||
Totaal | 85 376 | 128 612 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Van Financiën (aanv. Post) ivm uitvoeringskosten Duurz.Ondern.Aftrek (DOA) | 500 | 500 | 500 | 500 | |
b. Naar LNV t.b.v. bijdrage voor NME21-project «Leren voor duurzame samenleving» | – 2 500 | – 2 500 | – 2 500 | – 2 500 | |
c. Loonbijstelling 2000 | 138 | 141 | 141 | 141 | 141 |
d. Prijsbijstelling 2000 | 1 716 | 1 625 | 1 811 | 1 680 | 1 680 |
Specifieke mutaties: | |||||
e. Van Aanvullende Post HGIS t.b.v. opzet Clean Development Mechanism (CDM) | 200 000 | 300 000 | |||
f. Interne herschikking, i.v.m. verlaging raming voor specifiek NMP-onderzoek | – 200 | – 200 | – 200 | – 200 | |
g. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord, raden en commissies | – 150 | – 200 | – 250 | – 250 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
h. Verplichtingenschuif i.v.m. Servicepunten Handhaving | 9 219 | – 19 | – 4 600 | – 4 600 | |
i. Van Buitenlandse Zaken, (HGIS) i.v.m. eindejaarsmarge 1999/2000 | |||||
Verplichtingen | 1 600 | ||||
Uitgaven | 920 | ||||
j. Naar 05.20 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | – 47 264 | – 47 014 | – 46 864 | – 46 664 | |
Uitgaven | – 55 068 | – 54 114 | – 46 964 | – 46 664 | |
k. Naar 05.22 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | – 264 506 | – 365 954 | – 52 017 | – 60 499 | |
Uitgaven | – 278 219 | – 377 692 | – 62 157 | – 61 619 |
Overboekingen van/naar andere begrotingen
ad a.
De Duurzame Ondernemers Aftrek (DOA) is ingevoegd in de Wet IB art. 11.d bij de 3e Nota van Wijziging bij het Belastingplan 2000 en was in eerste instantie bestemd voor de biologische landbouw. Daaraan zijn geen uitvoeringskosten voor VROM verbonden, aangezien op basis van het keurmerk van de SKAL-controleorganisatie eenvoudig de biologische-landbouwstatus kan worden aangetoond. Indien Brussel ermee instemt, komt vanaf 2001 ook de duurzame nijverheid voor de DOA in aanmerking. Hieruit vloeit voort dat met aanvraagprocedures en daaraan verbonden uitvoeringskosten rekening moet worden gehouden. Deze worden geraamd op circa f 0,5 mln.
ad b.
Voortvloeiend uit het programma Natuur- en Milieu-Educatie in de 21e eeuw (NME21) wordt aan het ministerie van LNV een bijdrage van in totaal f 10 mln verstrekt in de kosten van het project «Leren voor een duurzame samenleving».
ad e.
Er zijn middelen overgeheveld uit de aanvullende post van HGIS voor de ontwikkeling van het zgn. Clean Development Mechanism (CDM). In het artikel 05.22 «Tegengaan klimaatverandering en emissies» is dit onderwerp nader toegelicht.
ad j en k.
De reden van deze mutaties is opgenomen bij «het te voeren beleid» van dit artikel 05.15.
05.16 Milieukwaliteit en emissiebeleid
Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting van «Milieubeheer» al toegelicht, zullen vanaf de begroting 2001 ten laste van dit artikel geen beleidsactiviteiten meer worden uitgevoerd. In de inleiding is ook aangegeven onder welke nieuwe beleidsartikelen de desbetreffende beleidsprogramma's voortaan worden opgenomen.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 462 516 | 479 855 | 523 140 | 596 005 | 593 605 | |
1e suppletore begroting 2000 | 32 051 | – 85 859 | – 80 289 | – 80 976 | – 77 702 | |
Nieuwe wijzigingen | 34 208 | – 393 996 | – 442 851 | – 515 029 | – 515 903 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 528 775 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 239 948 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 693 962 | 692 950 | 668 440 | 625 305 | 618 905 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 24 106 | – 66 702 | – 68 961 | – 67 972 | – 61 822 | |
Nieuwe wijzigingen | 3 532 | – 626 248 | – 599 479 | – 557 333 | – 557 083 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 673 388 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 305 570 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
16.01 | Bodem | 848 207 | 210 692 | 273 072 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
16.02 | Drinkwater, Water, Landbouw | 808 | 677 | 14 929 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
16.03 | Lucht en Energie | 149 050 | 17 240 | 62 130 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
16.04 | Geluid en Verkeer | 356 635 | 136 740 | 178 644 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
16.05 | Bodemsanering VINEX | 157 511 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 1 512 211 | 365 349 | 528 775 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Uitgaven: | |||||||||
16.01 | Bodem | 364 520 | 376 613 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
16.02 | Drinkwater, Water, Landbouw | 1 013 | 13 565 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
16.03 | Lucht en Energie | 11 064 | 29 210 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
16.04 | Geluid en Verkeer | 130 773 | 189 435 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
16.05 | Bodemsanering VINEX | 0 | 79 027 | 64 565 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 0 | 586 397 | 673 388 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 2000 | 14 008 | 9 412 | 15 999 | 15 045 | 14 867 |
Generale mutaties: | |||||
b. Intensiveringen geluid- en verkeersbeleid | 100 000 | 100 000 | 100 000 | 100 000 | |
Specifieke mutaties: | |||||
c. Aanpassing raming bij diverse projecten | 5 000 | 6 128 | 5 193 | 4 103 | 3 592 |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
d. Naar Verkeer & Waterstaat t.b.v. geluidsisolatie Beek en sanering waterbodems | |||||
Verplichtingen | – 5 800 | – 3 000 | – 3 500 | ||
Uitgaven | – 1 000 | – 5 400 | – 5 900 | ||
Specifieke mutaties: | |||||
e. Verplichtingenschuif i.v.m. subsidietoezegging aan de Stichting Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem (SKB) | 21 000 | – 10 000 | – 11 000 | ||
f. Naar 05.20 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | – 357 857 | – 404 097 | – 479 548 | -/- 470 301 | |
Uitgaven | – 580 063 | – 548 450 | – 487 381 | -/- 488 896 | |
g. Naar 05.21 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | – 26 499 | – 37 255 | – 37 165 | – 42 253 | |
Uitgaven | – 40 364 | – 48 255 | – 37 165 | – 42 253 | |
h. Naar 05.22 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | – 112 180 | – 108 191 | – 117 464 | -/- 121 808 | |
Uitgaven | – 113 669 | – 117 506 | – 155 468 | -/- 159 688 | |
Alleen uitgaven | |||||
Generale mutaties: | |||||
i. Kasverschuiving uit 1999 t.b.v. project energie-etikettering | 1 500 | ||||
Specifieke mutaties: | |||||
j. Kasverschuiving t.b.v. adequate allocatie budgetten bodemsanering | – 14 476 | – 3 792 | – 560 | 3 533 | 15 295 |
Overboekingen van/naar andere begrotingen
ad d.
Dit betreft een bijdrage van Milieubeheer aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat à f 4,8 mln voor de kosten van de geluidsisolatie rond vliegveld Beek en f 7,5 mln voor de saneringskosten van waterbodems door de andere overheden.
ad b.
In het geluid- en verkeersbeleid is sprake van een aantal intensiveringen. Het betreft met name de aanleg van extra geluidschermen, reductie van NOx door het wegverkeer (bij voorkeur met de inzet van de regeling Willekeurige Afschrijving Milieu-Investeringen VAMIL) en reductie van de overlast van fijn stof. In de artikelen 05.20 «Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau» en 05.22 «Tegengaan klimaatverandering en emissies» zijn deze intensiveringen nader toegelicht.
ad i.
Uit de klimaatgelden is f 5 mln beschikbaar gesteld voor het project energie-etikettering. De opzet verloopt volgens plan. Omdat de uitvoering evenwel meer tijd vergt dan waar in de oorspronkelijke planning op was gerekend, wordt een kasbedrag van f 1,5 mln verschoven van 1999 naar 2001.
ad c.
Voor een aantal projecten van Milieubeheer worden extra middelen opgenomen. Het gaat met name om opdrachten aan het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB), om extra taken bij de uitvoering van de nieuwe Waterleidingwet en om, als daar aanleiding toe is, een substantiële bijdrage te kunnen leveren voor de milieu-aspecten in het project «Ontwikkeling Nationale Luchthaven» (ONL). Het extra budget is door interne herschikking binnen de begroting van Milieubeheer vrijgemaakt.
ad f, g en h.
De reden van deze mutaties is opgenomen bij «het te voeren beleid» van dit artikel 05.16.
ad j.
Dit betreft een administratief-technische herschikking om over de jaren heen een sluitende kasbegroting bij de budgetten voor bodemsanering te verkrijgen.
05.17 Ketenbeheer en milieuzorg
Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting van «Milieubeheer» al toegelicht, zullen vanaf de begroting 2001 ten laste van dit artikel geen beleidsactiviteiten meer worden uitgevoerd. In de inleiding is ook aangegeven onder welke nieuwe beleidsartikelen de desbetreffende beleidsprogramma's voortaan worden opgenomen.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 51 490 | 46 307 | 45 147 | 44 147 | 47 147 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 12 878 | – 3 368 | – 3 168 | – 3 168 | – 3 668 | |
Nieuwe wijzigingen | 1 183 | – 42 939 | – 41 979 | – 40 979 | – 43 479 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 39 795 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 18 058 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 56 777 | 49 382 | 48 236 | 44 147 | 47 147 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 7 798 | – 5 046 | – 4 286 | – 4 007 | – 3 668 | |
Nieuwe wijzigingen | 1 183 | – 44 336 | – 43 950 | – 40 140 | – 43 479 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 50 162 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 22 763 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Openstaande stand | Realisatie | ||||||||
verplichtingen t/m 1999 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen: | |||||||||
17.01 | Afvalstoffen | 31 934 | 18 282 | 9 870 | |||||
17.02 | Industrie- en consumentenbeleid | 18 259 | 17 937 | 19 818 | |||||
17.03 | Stoffen, Veiligheid, Straling | 8 588 | 4 874 | 10 107 | |||||
Totaal | 58 781 | 41 093 | 39 795 | ||||||
Uitgaven: | |||||||||
17.01 | Afvalstoffen | 19 626 | 17 781 | ||||||
17.02 | Industrie- en consumentenbeleid | 13 091 | 22 898 | ||||||
17.03 | Stoffen, Veiligheid, Straling | 6 511 | 9 483 | ||||||
Totaal | 39 228 | 50 162 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Loonbijstelling 2000 | 104 | 105 | 105 | 105 | 105 |
b. Prijsbijstelling 2000 | 1 079 | 932 | 910 | 827 | 887 |
Generale mutaties: | |||||
c. Compensatie extra milieudruk: preventiebeleid afvalstoffen | 15 000 | 15 000 | 15 000 | 15 000 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
d. Aanpassing raming diverse projecten | |||||
Verplichtingen | 1 000 | 1 000 | – 2 500 | – 2 500 | |
Uitgaven | 1 000 | 1 000 | – 600 | – 2 500 | |
e. Naar 05.20 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | – 1 150 | – 1 150 | – 1 150 | – 1 150 | |
Uitgaven | – 1 085 | – 1 150 | – 1 150 | – 1 150 | |
f. Naar 05.22 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | – 21 631 | – 20 652 | – 16 394 | – 16 394 | |
Uitgaven | – 23 202 | – 22 653 | – 17 455 | – 16 394 | |
g. Naar 05.23 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | – 37 195 | – 37 192 | – 36 867 | – 39 427 | |
Uitgaven | – 37 086 | – 37 162 | – 36 867 | – 39 427 |
ad c.
Ter vermindering van de extra milieudruk door de economische groei is de komende jaren een additioneel bedrag van f 15 mln per jaar beschikbaar gesteld voor intensivering van het afvalstoffen-preventiebeleid van de andere overheden, inclusief maatregelen voor grondstof-, energie- en waterbesparing.
ad d.
Uit een herschikking bij het industrie- en consumentenbeleid en uit het aflopen van het Actieprogramma Normalisatie en Validatie Meetmethoden zijn middelen vrijgemaakt voor inzet elders op de begroting van Milieubeheer. Deze zijn onder andere aangewend voor de extra inzet bij de uitvoering van het Besluit Risico's bij Zware Ongevallen 1999 (BRZO).
ad e, f en g.
De reden van deze mutaties is opgenomen bij «het te voeren beleid» van dit artikel 05.17.
05.19 Structurele bijdrage aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM
Een belangrijk deel van het milieu-onderzoek voor de overheid wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De structurele bijdrage van Milieubeheer voor het onderzoekprogramma van het RIVM wordt op dit artikel verantwoord. Deze bijdrage maakt deel uit van de totale DGM-onderzoeksuitgaven (naast die welke zijn opgenomen op artikel 05.14 «Onderzoek en monitoring»).
De onderzoekopdrachten van DGM aan de milieusector van het RIVM zijn in drie categorieën te verdelen:
• milieuplanbureau werkzaamheden (Milieuverkenning en Milieubalans) en monitoractiviteiten (ten behoeve van (inter)nationale wet- en regelgeving en onderbouwing beleidskeuzen);
• langlopend onderzoek, waaronder (wettelijk) stoftoelatingsonderzoek, gezondheidskundige normering en ondersteuning bij calamiteiten;
• eenmalig, kortdurend onderzoek (bijvoorbeeld Bijlmerramp, ramp Enschede).
Operationele beleidsdoelstellingen
De financiële bijdrage van Milieubeheer aan het RIVM voor 2001 is vergelijkbaar met 2000. In de in het najaar te verstrekken jaarlijkse opdracht, het Meerjaren Activiteiten Programma (MAP), zullen de voor de geplande capaciteitsinzet van ca. 380 mensjaar te leveren prestaties gedetailleerd worden omschreven. Voor het totale MAP is in 2000 een planning en controlcyclus opgezet, zodat de uitvoering van het MAP goed kan worden gemonitord.
In het kader van de milieuplanbureaufunctie worden naast de Milieubalans door het RIVM in 2001 de volgende prestaties geleverd:
• uitvoeren van tussentijdse berekeningen (bijvoorbeeld voor het Milieuprogramma, het doorrekenen van verkiezingsprogramma's, milieudruk vanwege (extra) economische groei);
• doorrekenen van alternatieve scenario's (bijvoorbeeld bij grote infrastructurele voorzieningen);
• beantwoorden van ad hoc vragen met een hoog beleidsrelevant karakter van DGM en Milieuraden.
Met ingang van 2000 is het budget voor het RIVM verhoogd met f 5 mln per jaar dat voor 2000 en 2001 met name wordt benut voor intensivering van monitoring en modellering.
In de andere twee categorieën bestaan in 2001 de resultaten met name uit enige tientallen onderzoeksrapporten die in het kader van beleidsvoorbereiding en verslaglegging aan bijvoorbeeld de Europese Commissie worden gebruikt.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 78 317 | 77 333 | 77 331 | 77 331 | 77 331 | |
1e suppletore begroting 2000 | – 61 | – 2 | ||||
Nieuwe wijzigingen | 4 504 | 2 240 | 2 200 | 2 245 | 2 278 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 82 760 | 79 563 | 79 531 | 79 576 | 79 609 | 80 050 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 37 555 | 36 104 | 36 090 | 36 110 | 36 125 | 36 325 |
Verplichtingen 1999: 83 825
Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 81 736
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 79 332 | 78 256 | 77 331 | 77 331 | 77 331 | |
1e suppletore begroting 2000 | 2 404 | |||||
Nieuwe wijzigingen | 2 195 | 2 309 | 2 232 | 2 200 | 2 245 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 83 931 | 80 565 | 79 563 | 79 531 | 79 576 | 80 050 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 38 086 | 36 559 | 36 104 | 36 090 | 36 110 | 36 325 |
Uitgaven 1999: 77 706
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Overboekingen van/naar andere begrotingen: | |||||
a. Loonbijstelling 2000 | |||||
Verplichtingen | 3 322 | 1 652 | 1 620 | 1 665 | 1 698 |
Uitgaven | 1 600 | 1 722 | 1 652 | 1 620 | 1 665 |
b. Aanvullende post; loon- en prijsbijstellingstranche 2000 | |||||
Verplichtingen | 1 182 | 580 | 580 | 580 | 580 |
Uitgaven | 595 | 587 | 580 | 580 | 580 |
05.20 Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau
Het ministerie van VROM stimuleert de verbetering van de milieukwaliteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, met het oog op een duurzame ontwikkeling in de directe leefomgeving. Het beleid is met name gericht op het voorkomen en terugdringen van geluid- en geurhinder, van veiligheidsrisico's van industriële activiteiten en risico's van lucht- en bodemverontreiniging. Milieu-vraagstukken die spelen op lokale en regionale schaal, worden bij voorkeur integraal aangepakt, aangezien een sectorale benadering vaak niet leidt tot optimale oplossingen.
Vanuit dit beleidsterrein wordt een bijdrage geleverd aan het VROM-brede thema Stad en het leefomgevingsbeleid. Er is verwevenheid met de ruimtelijke inrichting zoals opgenomen bij artikel 04.03 «Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden».
De VROM-prioriteiten voor 2001 op dit beleidsterrein zijn:
• Compensatie milieudruk bij geluidsanering;
• Project Stad en Milieu.
Operationele beleidsdoelstellingen
In het NMP3 zijn ten aanzien van bodemsanering twee doelstellingen opgenomen: het tot stand brengen van een landsdekkend beeld van de toestand van de bodem vóór 2005 en beheersing van de bodemverontreiniging in Nederland binnen 25 jaar (i.c. 2022). Het programma Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER) heeft samen met andere partijen zoals de andere overheden en het bedrijfsleven, verdere invulling gegeven aan deze doelen. Uitgangspunt bij BEVER is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden en derden om de bodemsaneringsoperatie te klaren. De minister van VROM houdt de verantwoordelijkheid voor de aansturing van de bodemsaneringsoperatie. Basis van de nieuwe vorm van aansturing is het participatief stelsel, waarbij met andere overheden en het bedrijfsleven aan de hand van een overeengekomen programmatische aanpak prestatie-afspraken en afspraken over de financiering worden gemaakt. Nagestreefd wordt met de op de rijksbegroting beschikbare f 10 mld rijksmiddelen ultimo 2022 – naar de huidige kostenramingen – voor in totaal f 40 mld aan werkvoorraad bodemsanering te hebben gesaneerd dan wel beheerst. De saneringsoperatie wordt goedkoper gemaakt door het mogelijk te maken dat functiegericht kan worden gesaneerd. Tevens wordt de bodemsaneringsoperatie versneld door met onder meer medefinancieringskaders de initiatieven uit de markt optimaal te benutten. De maatschappelijke stagnatie die door bodemverontreiniging werd veroorzaakt, wordt met de resultaten van het BEVER-programma weggenomen.
Vooruitlopend op de afronding van het gehele BEVER-traject is het kabinetsstandpunt over functiegericht saneren in de Tweede Kamer besproken (Kamerstuk 1990–2000, 25 411, nr.7). Najaar 2000 wordt het kabinetsstandpunt over het gehele BEVER-programma naar de Tweede Kamer gestuurd. In 2001 worden de volgende beleidsprestaties voortvloeiend uit BEVER gerealiseerd:
• indiening voorstellen tot wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) inzake:
a. wijzigen saneringsdoelstelling;
b. wijzigen bevoegdheden/taakverdeling overheden;
c. wijziging van het financieel stelsel.
• aanbieding eerste Monitoringrapportage bodemsanering, over 2000.
Thans wordt er aan gedacht om in de bodemsaneringsoperatie onderscheid te maken in drie segmenten, met elk een eigen financieringsstrategie om goed aan te sluiten bij de marktdynamiek:
1. stedelijk gebied (financiering met Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing/ISV)
2. landelijk gebied en waterbodems (financiering door provincies resp. Rijk)
3. bedrijven en branches (saneringen in eigen beheer/SEB).
Hierop wordt uitvoeriger ingegaan in het eindrapport BEVER en het kabinetsstandpunt daarop, die dit najaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Ad 1: Sanering stedelijke gebieden met Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV)
Met 30 gemeenten zijn op basis van ontwikkelingsprogramma's eind 1999 rechtstreekse convenanten gesloten, waarin ook een bodemsaneringsmodule is opgenomen.
De programma- en projectgemeenten komen ook in aanmerking voor ISV-gelden via de provincies. De geldstroom welke hiermee samenhangt is in totaal ca. f 150 mln per jaar. In 2002 wordt ten behoeve van de aanpak van bodemsanering een ijking uitgevoerd naar de mate waarin ook statische gevallen (weinig relatie met andere maatschappelijke belangen) binnen het ISV kunnen worden aangepakt, waardoor het financieel volume kan toenemen. Deze geldstroom is in de begroting ondergebracht in artikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing». In de eerste ISV-periode (2000 t/m 2004) zullen naar verwachting 200 gevallen worden gesaneerd en 2500 gevallen onderzocht. Voor het jaar 2001 zijn dat er respectievelijk 40 en 500.
Ad 2: Saneringen van het landelijk gebied en waterbodems
De provincies stellen (meerjarige) programma's op voor bodemsanering in het landelijk gebied. In 2001 zullen de eerste programma's aan het Rijk worden aangeboden, opdat deze in 2001 de basis vormen voor de met de provincies af te sluiten convenanten, voorlopig in het kader van de Wet bodembescherming. Verwacht wordt dat in 2001 80 gevallen zullen worden gesaneerd en 1000 gevallen zullen worden onderzocht.
Voor de aanpak van verontreinigde waterbodems is in het regeerakkoord voor de periode 1999–2010 in totaal f 600 mln extra uitgetrokken. De middelen voor de periode 1999–2003 (f 115 mln) zijn verdeeld over de begrotingen van de ministeries van VROM en V&W. VROM beheert f 15 mln, die is bestemd voor de verbetering van de programmering en de intensivering van de uitvoering van saneringen in regionale wateren conform de systematiek van de saneringsregeling van de Wet bodembescherming. De inzet van deze f 15 mln wordt gebundeld in de aanpak van de bodemsanering via het segment van de Wet bodembescherming.
ad 3: Bodemsanering bij bedrijven en branches (sanering in eigen beheer/SEB)
Met het bedrijfsleven wordt invulling gegeven aan de saneringsfase volgend op de onderzoeksfase, die in het kader van de BSB-afspraken (bodemsanering bij in bedrijf zijnde bedrijfsterreinen) de afgelopen jaren is opgezet. Met het bedrijfsleven wordt gesproken over een saneringsplicht met daaraan gekoppeld een gewijzigd financieringsstelsel. De uiteindelijke vormgeving zal deel uitmaken van het eindrapport BEVER en het kabinetsstandpunt daarop. Er wordt in de begroting voor 2001 rekening mee gehouden, dat in dit segment van saneringen in eigen beheer in 2001 circa 800 gevallen worden gesaneerd en 1500 gevallen onderzocht.
Met de provincies en de 4 grote steden is een landelijke systematiek ontwikkeld voor monitoring van de bodemsaneringsoperatie. Momenteel wordt het systeem geïmplementeerd door deze bevoegde gezagen. Een pilot is gebruikt om de Tweede Kamer over 1999 een indruk te geven van de wijze waarop inzicht kan worden gegeven in de stand van zaken van de bodemsaneringsoperatie. De resultaten van deze pilot zijn als bijlage bij het jaarverslag Bodemsanering 1999 aan de Staten-Generaal aangeboden. In 2001 zal aan de Staten-Generaal een eerste rapportage volgens de nieuwe monitoringssystematiek worden aangeboden over de voortgang van de bodemsaneringsoperatie.
De huidige Rijksdoelstellingen hebben betrekking op het aantal gehinderden (in 2000 gelijk aan het aantal in 1985) en het aantal ernstig gehinderden (in 2010 gereduceerd tot 0). De voorgenomen wijziging van de wet- en regelgeving in het kader van Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG) en ISV zullen op het realiseren van het beleid van invloed zijn. Berekeningen van het RIVM geven aan dat bij ongewijzigd beleid het geluidbelast oppervlak (> 50 dB(A)) toeneemt van 30% (1995) tot 40% (2030). Het aantal mensen waarvan de woning een geluidbelasting van meer dan 60 dB(A) ondervindt gaat van 15% naar 23%. Er wordt gezocht naar nieuwe creatieve oplossingen om de trends om te buigen. Met een aantal maatregelen (betere wegdekken, betere banden, stillere treinen enz.) zijn sterke verbeteringen te verwachten: in 2030 15% oppervlak met een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) en ca 2% woningen op een lokatie met meer dan 60 dB(A).
Naast bovengenoemde maatregelen is het noodzakelijk dat de lopende saneringsoperaties industrielawaai en verkeerslawaai worden voortgezet. Aan het eind van dit artikel is een overzicht gegeven van de planning van de onderscheiden geluidsaneringsprogramma's en de kosten ervan. Naar verwachting zal voor industrielawaai de saneringsoperatie in 2002 afgerond worden. Voor verkeerslawaai is voorzien dat de gevelisolatieprojecten (A- en Raillijst) in 2009 afgerond zijn en de schermprojecten (weg en rail) in 2010. De resterende saneringsopgave zal na deze tijdstippen worden opgelost, mede in relatie met de voorgenomen wijziging van de wet- en regelgeving in het kader van MIG. Naast de subsidieregelingen voor de saneringsoperaties is budget beschikbaar ter stimulering van het aanleggen van akoestisch optimale wegdekken (bronbeleid).
De uitvoering van het geluidbeleid leidt tot, onder andere, de volgende resultaten in 2001:
• actuele doelstellingen voor het geluidbeleid in het NMP4;
• uitgewerkte beleidsvoorstellen MIG;
• uitvoering van de lopende saneringsprogramma's voor industrielawaai en verkeerslawaai;
• stimulering toepassing akoestisch optimale wegdekken à f 35 mln, als compensatie voor de toegenomen milieudruk. De middelen voor dubbel zeer open asfalt beton worden ingezet voor geluidreductie langs gemeentelijke en provinciale wegen, op de meest kosteneffectieve wijze in termen van geluidbelaste woningen en oppervlakte geluidbelast gebied.
3 Lokale luchtverontreiniging en geurhinder
In 2001 wordt nieuwe luchtkwaliteitsregelgeving voor de stoffen SO2, NO2, lood en fijn stof (PM10) van kracht. De normstelling (grenswaarden) in de nationale regelgeving is gebaseerd op een EU-richtlijn (1e dochterrichtlijn luchtkwaliteit). Realisatie van deze grenswaarden vraagt inspanningen van de verschillende overheden. Dit heeft zowel betrekking op het vaststellen van de actuele en verwachte luchtkwaliteitssituatie als het formuleren en implementeren van actieplannen gericht op het halen van de normen. In 2001 zal er sprake zijn van een gerichte inspanning ten behoeve van ondersteuning van de andere overheden bij de uitvoering van de regelgeving (monitoring en rapportage terzake de luchtkwaliteit en planvorming bij eventuele overschrijdingen van de luchtkwaliteit).
Het beleid is gericht op het met een integrale aanpak verbeteren van milieu- en leefkwaliteit op lokaal en regionaal niveau. Gedachte hierbij is dat lokale en regionale partners het beste in staat zijn om een goede leef- en milieukwaliteit te realiseren in hun gebied en een afweging te maken tussen de diverse aspecten die een duurzame leef- en milieukwaliteit bepalen.
Het project en de regeling «Stad & Milieu» is zowel gericht op het verbeteren van de leefkwaliteit in steden als op het intensiever en gevarieerder gebruiken van de beschikbare ruimte in steden. Het gaat hier om een gebiedsgerichte aanpak van milieu- en ruimtelijke-ordeningsvraagstukken, waar gemeenten een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om in samenspraak met betrokkenen maatwerk te ontwikkelen. De experimenten in 24 gemeenten hebben een looptijd van 5 jaar. In 2001 is ter ondersteuning van de 24 gemeenten f 0,5 mln beschikbaar voor onderzoek, procesbegeleiding enz. In 2000 wordt een tussentijdse evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de experimentenwet Stad&Milieu en de ervaringen met de Stad&Milieu benadering in de 24 experimenten. Conform de toezegging van de minister is dit een onafhankelijke evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden medio 2001 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Doel van het gebiedsgerichte beleid is de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water en milieu in specifieke gebieden. Hieronder valt nadrukkelijk ook de versterking en veiligstelling van waardevolle en kwetsbare gebieden.
Op 1 januari 2001 wordt naar verwachting de nieuwe subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid en reconstructie concentratiegebieden (SGB-2001) van kracht, waarvoor jaarlijks f 45 mln van VROM-zijde beschikbaar is. Gestreefd wordt naar een interdepartementale regeling van de ministeries van VROM, LNV en V&W, waarin het gebiedsgericht milieubeleid, het anti-verdrogingsbeleid, de reconstructie van de concentratiegebieden en het beleid voor de Waardevolle Cultuurlandschappen worden samengebracht.
De hoofdcriteria waarop aanvragen beoordeeld worden zijn: draagt het bij aan de milieukwaliteit van het gebied en gaat het om aanvullend beleid. De concrete beleidsprestaties zijn afhankelijk van de in te dienen plannen. Tijdens de uitvoering van de projecten en bij de eindrapportage worden de resultaten in beeld gebracht. De provincies en de ministeries van LNV en VROM zijn een sturingsmodel overeengekomen gericht op de programmering van het gebiedsgericht beleid.
De programmering verloopt via de volgende stappen:
1. bestuursovereenkomst op hoofdlijnen: het Rijk en de gezamenlijke provincies maken afspraken over rijksdoelen en indicaties van daarvoor beschikbare middelen per provincie voor 4 jaar;
2. gebiedsprogramma's, reconstructieplannen, landinrichtingsplannen e.d.: de provincies stellen deze op met inachtneming van 1;
3. provinciaal uitvoeringsprogramma: de provincies verzamelen alle plannen als bedoeld onder 2 in een totaal provinciaal uitvoeringsprogramma voor 4 jaar;
4. uitvoeringscontract: Het Rijk en de gezamenlijke provincies sluiten een uitvoeringscontract terzake de programma's onder 3 over de operationele doelen en financiële middelen.
Het is de bedoeling voor de zomer van 2001 een eerste uitvoeringscontract getekend te hebben. Op deze wijze wordt de nieuwe uitvoeringsstrategie gebiedsgericht beleid geïmplementeerd.
In het externe veiligheidsbeleid, gericht op de preventie en beheersing van de omvang van een ramp als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen (produktie, opslag, gebruik en transport) worden de volgende beleidsmaatregelen genomen:
Het project PAGE (Plan van Aanpak Goederen-emplacementen) heeft als doel oplossingen te geven voor de in PAGE gesignaleerde 14 knelpunten voor vergunningverlening en ruimtelijke ordening, als gevolg van het rangeren met gevaarlijke stoffen op goederen-emplacementen binnen de bebouwde kom. Het project PAGE bevindt zich thans in de uitvoeringsfase. De kosten van uitvoering van de maatregelen bedragen maximaal f 75 mln. Hiervoor geldt een verdeelsleutel waarbij de rijksoverheid f 60 mln bijdraagt en de NS f 15 mln. Het door VROM reeds beschikbaar gestelde aandeel hierin (f 18 mln) is afgestemd op vooral het aanpakken van historisch gegroeide situaties met een groot groepsrisico. In 2001 worden de vier emplacementen met de hoogste prioriteit voor wat betreft de externe veiligheid aangepakt. Het gaat hierbij om de emplacementen Amersfoort, Roosendaal, Rotterdam-IJsselmonde en Venlo. In de periode daarna worden voor de emplacementen Almelo, Arnhem Berg, Arnhem Goederen, Delfzijl, Deventer, Hengelo, Maastricht, Roermond, Sas van Gent en Sittard maatregelenpakketten vastgesteld en uitgevoerd.
Alle 14 knelpunt-emplacementen dienen uiterlijk in 2010 zodanig te zijn aangepast dat de norm voor het individueel risico wordt gehaald en aan de norm voor het groepsrisico maximaal wordt voldaan.
Verwacht wordt dat de AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen in het najaar 2001 in werking zal treden. Met dit besluit wordt artikel 12 van de Seveso-richtlijn geïmplementeerd. Het besluit regelt de risico-normen die van toepassing zijn in het kader van de besluitvorming over ruimtelijke ordeningsplannen en milieuvergunningen. Die gelden niet alleen voor Seveso-bedrijven maar eveneens voor alle inrichtingen die een gevaar voor hun omgeving kunnen opleveren. Uitvoering van dit besluit brengt sanering van historisch gegroeide situaties met zich mee welke niet voldoen aan de minimale vereisten. Dat brengt kosten met zich mee die deels rechtmatig op het rijk zijn te verhalen. Om de sanering en het bijbehorende kostenverhaal mogelijk te maken zal in 2001 een saneringsregeling worden gepubliceerd.
Momenteel wordt gewerkt aan de AMvB vuurwerk, die in 2001 in werking zal treden. Hierin worden bestaande regels geïntegreerd en wordt voorzien in de integratie van milieu-eisen en ruimtelijke ordeningseisen.
Budgettaire gevolgen van beleid | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven | Verplichtingen | Uitgaven | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Totaal (in NLG1000) | 486 725 | 632 892 | 406 271 | 636 21 6 | 603 714 | 535 495 | 536 710 | 609 345 |
Beleidsprogramma: | ||||||||
1. Bodemsanering | 348 103 | 406 638 | 284 751 | 427 510 | 380 820 | 400 202 | 409 467 | 483 762 |
2. Geluidsanering | 114 918 | 177 044 | 72 906 | 152 353 | 167 430 | 86 979 | 79 229 | 77 769 |
3. Lokale luchtverontreiniging | 224 | 100 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 |
4. Gebiedsgericht milieubeleid | 23 183 | 49 099 | 47 264 | 55 068 | 54 114 | 46 964 | 46 664 | 46 464 |
5. Externe veiligheid | 297 | 11 | 1 150 | 1 085 | 1 150 | 1 150 | 1 150 | 1 150 |
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma: | ||
Beleidsprogramma: | Beleidsprestatie 2001: | Verplichtingenbudget 2001 (in NLG1000) |
Bodemsanering | 40 saneringen en 500 onderzoeken in sted.gebied | via (ISV) |
80 saneringen en 1 000 onderzoeken in land.gebied | 250 000 | |
800 saneringen en 1 500 onderzoeken bij bedrijven | 34 751 | |
Geluidsanering | Saneringsactiviteiten verkeerslawaai en inzet dubbel zoab | 67 015 |
Lokale luchtverontreiniging / geur- hinder | Nieuwe luchtkwaliteitsregelgeving (SO2, NO2 e.d.) | 200 |
Gebiedsgericht milieubeleid | Verbetering integrale kwaliteit leefomgeving | 46 764 |
«Stad & Milieu» experimenten in 24 gemeenten | 500 | |
Externe veiligheid | Uitvoering project PAGE | 1 150 |
Overige beleidsprestaties op 05.20 | 5 891 | |
Totaal voor beleidsterrein 05.20: | 406 271 |
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 406 271 | 452 261 | 527 562 | 518 115 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 406 271 | 452 261 | 527 562 | 518 115 | 609 545 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 184 358 | 205 227 | 239 397 | 235 110 | 276 600 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 636 216 | 603 714 | 535 495 | 536 710 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 636 216 | 603 714 | 535 495 | 536 710 | 609 345 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 288 702 | 273 953 | 242 997 | 243 548 | 276 509 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. Van 05.15 i.v.m. nieuwe artikelindeling Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | 47 264 | 47 014 | 46 864 | 46 664 | |
Uitgaven | 55 068 | 54 114 | 46 964 | 46 664 | |
b. Van 05.16 i.v.m. nieuwe artikelindeling Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | 357 857 | 404 097 | 479 548 | 470 301 | |
Uitgaven | 580 063 | 548 450 | 487 381 | 488 896 | |
c. Van 05.17 i.v.m. nieuwe artikelindeling Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | 1 150 | 1 150 | 1 150 | 1 150 | |
Uitgaven | 1 085 | 1 150 | 1 150 | 1 150 |
ad a, b en c.
Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting al toegelicht, worden vanaf de begroting 2001 op dit nieuwe artikel een aantal beleidsactiviteiten opgenomen die voorheen ten laste kwamen van andere artikelen van «Milieubeheer». In de inleiding is ook aangegeven van welke artikelen de desbetreffende beleidsprogramma's afkomstig zijn.
In onderstaande tabellen zijn de onderhanden projecten in de jaren 2000 en verder opgenomen. De opzet wijkt af van die van voorgaande jaren, omdat aansluiting is gezocht met de per 2000 geldende planningssystematiek. Aldus zijn de onderhanden projecten per programma in drie categorieën ingedeeld:
Categorie 1 betreft de projecten waarvoor een verplichting voor de uitvoeringskosten is aangegaan. Bij deze projecten is het aantal saneringswoningen, het toegezegde bedrag en het geplande jaar van gereedkomen vermeld.
Categorie 2 betreft de projecten waarvoor een verplichting voor de voorbereidingskosten is aangegaan. Bij deze projecten is het aantal saneringswoningen, het geraamde bedrag van de uitvoeringskosten op basis van normbedragen en het geplande jaar van toezeggen van de uitvoeringskosten vermeld.
Categorie 3 betreft de ontvangen aanvragen voor een subsidie voor voorbereiding. Bij deze projecten is het aantal saneringswoningen en het geraamde bedrag van de uitvoeringskosten op basis van normbedragen vermeld. Verder is aangegeven of de aanvraag in 2000 voor honorering in aanmerking kan komen. Honorering van aanvragen om een voorbereidingssubsidie in de jaren na 2000 is afhankelijk van de eind 2000 ontvangen aanvragen, waarbij aan de projecten met hoogste geluidbelasting en het grootste aantal woningen de prioriteit zal worden toegekend.
In de toelichting bij de financiële jaarverantwoording zullen bijgaande gegevens worden afgezet tegen de dan gerealiseerde prestaties.
Voor alle categorieën geldt dat omwille van leesbaarheid eventuele meerkosten voor aanvullende gevelisolatiemaatregelen en de kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht (15% van de geraamde uitvoeringskosten) niet zijn opgenomen.
Kosten uitvoeringsorganisaties voor de geluidsaneringsprogramma's in 2001
(bedragen in NLG1000) | |
Bureau Sanering Verkeerslawaai | 4 110 |
Sight (industrielawaai) | 100 |
Afscherming wegverkeerslawaai: | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
projectnaam | aantal | maximale | uitvoeringskosten | planning | |||
gemeente | woningen | geluidsbelasting in dB(A) | verplicht (in NLG1) | geraamd (in NLG1) | start voorbereiding | start uitvoering | afronding |
in uitvoering | |||||||
DRUNEN WAALWIJK | 317 | 72 | 5 482 074 | 2000 | |||
GEERTRUIDENBERG | 187 | 66 | 836 053 | 2000 | |||
MAARTENSDIJK A27 | 30 | 72 | 791 950 | 2000 | |||
OEGSTGEEST A44 | 168 | 71 | 4 503 749 | 2000 | |||
WOUDRICHEM S310 | 25 | 66 | 655 200 | 2000 | |||
ALKMAAR | 20 | 66 | 718 900 | 2001 | |||
HARDINXVELD-G'DAM | 428 | 70 | 4 519 522 | 2001 | |||
HILVERSUM | 84 | 66 | 2 055 823 | 2001 | |||
PAPENDRECHT (Merw.brug) | 23 | 70 | 1 129 330 | 2001 | |||
PAPENDRECHT (Molenvliet) | 330 | 65 | 836 664 | 2001 | |||
ROTTERDAM A13 (Overschie) | 1 496 | 73 | 24 547 740 | 2001 | |||
ROTTERDAM A20 Ceint.baan | 1 250 | 69 | 17 058 548 | 2001 | |||
WERKENDAM | 107 | 70 | 2 821 921 | 2001 | |||
WESTER KOGGENLAND A7 | 15 | 72 | 500 500 | 2001 | |||
ALPHEN A/D RIJN Steekt.brug | 37 | 70 | 807 933 | 2002 | |||
EDE | 6 | 72 | 168 920 | 2002 | |||
ZWIJNDRECHT A16 | 2 095 | 71 | 30 094 100 | 2003 | |||
SLIEDRECHT A15 | 1 275 | 69 | 14 205 536 | 2005 | |||
subtotaal | 7 893 | 111 734 463 | |||||
in voorbereiding (toegezegde subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten) | |||||||
ARNHEM A12 | 1 076 | 72 | 13 115 102 | 2000 | 2002 | ||
HEESCH A50/A58 | 97 | 72 | 4 961 100 | 2000 | 2002 | ||
LAREN A1 | 24 | 71 | 1 100 000 | 2000 | 2001 | ||
MEERSSEN A2 | 839 | 72 | 28 750 000 | 2000 | 2002 | ||
BEEMSTER A7 | 155 | 71 | 5 000 000 | 2001 | 2003 | ||
MAASBRACHT | 75 | 69 | 1 800 000 | 2001 | 2002 | ||
ROTTERDAM A20 Ommoord | 500 | 69 | 7 000 000 | 2001 | 2003 | ||
WORMERLAND A7 | 5 | 71 | 500 000 | 2001 | 2003 | ||
ZEEVANG A7 | 21 | 71 | 1 600 000 | 2001 | 2003 | ||
HEILOO HEILOOERTOLWEG | 15 | 68 | de uitvoering en omvang | ||||
WATERLAND PW 311 | 12 | 65 | van deze projecten is nog | ||||
ALBRANDSWAARD Gr.Kruis | 29 | 70 | afhankelijk van de resultaten | ||||
ASTEN A67 OMMEL | 39 | 70 | van de voorbereiding | ||||
DORDRECHT MIJLWEG A16 | 2 | 70 | |||||
subtotaal | 2 889 | 63 826 202 | |||||
verwachte aanvragen in voorbereiding (subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten) | |||||||
AMSTERDAM A10 WEST | 76 | 25 000 000 | 2000 | 2000 | |||
DELFT A13 Professorenweg | 139 | 66 | 1 664 000 | 2000 | |||
DORDRECHT KRISPIJN | 180 | 74 | 2 400 000 | 2000 | |||
GILZE RIJEN A58 | 126 | 71 | 2 869 800 | 2000 | |||
GOUDA A12 | 400 | 69 | 8 036 600 | 2000 | |||
KROMMENIE N203 | 44 | 66 | 1 474 500 | 2000 | |||
LEIDEN A44 | 24 | 70 | 440 000 | 2000 | |||
MAASDONK A50 (A59) | 2 | 71 | 154 700 | 2000 | |||
WEZEP A28 | 1 | 71 | 70 000 | 2000 | |||
SCHIEDAM NIEUWLAND | 334 | 65 | 2 945 000 | 2000 | |||
BARNEVELD A1 STROE | 36 | 70 | 1 788 800 | ||||
BORN A2 | 4 | 71 | 316 995 | ||||
EINDHOVEN Eisenhouwerlaan | 16 | 67 | 714 400 | ||||
ELBURG A28 'T HARDE | 30 | 66 | 1 136 250 | ||||
VLAARDINGEN A20 Westwk | 1 022 | 68 | 3 091 000 | ||||
ZEDERIK Ambachtstraat | 1 | 71 | 128 000 | ||||
subtotaal | 2 359 | 27 230 045 | |||||
TOTAAL: | 13 141 | 111 734 463 | 91 056 247 |
Welke projecten in 2001 voor een voorbereidingssubsidie in aanmerking komen, hangt af van de per 01-01-01 ingediende aanvragen
Afscherming railverkeerslawaai | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
projectnaam | aantal | maximale | uitvoeringskosten | planning | |||
gemeente | woningen | geluidsbelasting in dB(A) | verplicht | geraamd | start voorbereiding | start uitvoering | afronding |
in uitvoering | |||||||
Bloemendaal – Bennebroek | 100 | 76 | 2 392 770 | 2000 | |||
Nijkerk Wittenburg | 128 | 78 | 1 629 431 | 2000 | |||
Nijmegen brug Maas-Waal knl | 81 | 70 | 340 000 | 2000 | |||
Vlaardingen Deltadijk | 234 | 71 | 1 539 787 | 2000 | |||
Almelo Parallelweg | 124 | 75 | 1 785 855 | 2001 | |||
De Bilt fase 2 | 57 | 77 | 2 760 075 | 2001 | |||
Zeist – Den Dolder | 51 | 72 | 1 881 880 | 2001 | |||
subtotaal | 775 | 12 329 798 | |||||
in voorbereiding (toegezegde subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten) | |||||||
De Bilt fase 3 | 539 | 77 | 7 740 000 | 2000 | 2002 | ||
Tilburg bronmaatr. 4 bruggen | 1 032 | 82 | 9 780 000 | 2000 | 2001 | ||
Amsterdam Spoorbrug Oost | 103 | 78 | 1 400 000 | 2001 | afrondings-data van deze | ||
Meppel | 218 | 73 | 1 678 250 | 2001 | projecten zijn nog afhankelijk | ||
Oldebroek | 180 | 77 | 3 982 350 | 2001 | van het resultaat | ||
Tilburg Schermen | 1 000 | 82 | 9 318 000 | 2002 | van de voorbereiding | ||
subtotaal | 3 072 | 33 898 600 | |||||
verwachte aanvragen voorbereiding (subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten) | |||||||
Hengelo | 238 | 81 | 5 054 711 | 2000 | |||
Sittard Sanderbout | 69 | 77 | 1 649 100 | 2000 | |||
Bathmen, Noorderenk | 54 | 78 | 1 350 250 | 2000 | |||
Naarden | 140 | 78 | 3 553 000 | 2000 | |||
Nijkerk fase 2 | 80 | 80 | 3 401 980 | 2000 | |||
Alkmaar de Hoef | 184 | 70 | 1 876 423 | ||||
Almelo Vondelstraat | 188 | 76 | 1 797 400 | ||||
Borne | 210 | 78 | 5 016 000 | ||||
Breda | 270 | 81 | 4 610 330 | ||||
Haarlemmerliede | 69 | 77 | 1 704 200 | ||||
Haren | 255 | 76 | 10 524 590 | ||||
Heiloo | 219 | 72 | 2 551 750 | ||||
Langendijk | 55 | 73 | 1 033 600 | ||||
Nunspeet | 50 | 82 | 1 651 100 | ||||
Schiedam Nieuwland rail | 207 | 72 | 2 604 000 | ||||
Sittard Rijksweg Noord | 78 | 77 | 3 243 750 | ||||
Steenwijk | 135 | 76 | 3 344 000 | ||||
Tegelen | 8 | 73 | 339 625 | ||||
Zeist-Den Dolder fase 2 | 45 | 78 | 645 290 | ||||
subtotaal | 2 554 | 55 951 099 | |||||
totaal | 6 401 | 12 329 798 | 89 849 699 |
Welke projecten in 2001 voor een voorbereidings subsidie in aanmerking komen hangt af van de per 01-01-01 ingediende aanvragen.
Verkeersmaatregelen | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
projectnaam | aantal | maximale | uitvoeringskosten | planning | |||
gemeente | woningen | geluidsbelasting in dB(A) | verplicht | geraamd | start voorbereiding | start uitvoering | afronding |
in uitvoering | |||||||
Castricum Heereweg | 77 | 66 | 321 000 | 2000 | |||
Alblasserdam | 590 | 66 | 2 991 150 | 2001 | |||
Boxmeer VCP | 188 | >65 | 896 000 | 2001 | |||
Maarssen Plesmanlaan | 155 | 66 | 513 000 | 2001 | |||
Meerssen Kern | 545 | 67 | 1 447 000 | 2001 | |||
Raalte Kern | 969 | 67 | 1 642000 | 2001 | |||
Vriezenveen Westeinde II | 17 | 69 | 81 000 | 2001 | |||
Wijk bij Duurstede Romeinenbaan | 213 | 68 | 884 215 | 2001 | |||
Zederik Meerkerk | 79 | 71 | 475 000 | 2001 | |||
Almelo Koppelring | 51 | 65 | 263 000 | 2002 | |||
Geleen Tunnelstraat | 200 | 67 | 863 000 | 2002 | |||
Noordenveld Peize | 150 | 67 | 786 000 | 2002 | |||
St Oedenrode Kom | 597 | 66 | 3 932000 | 2003 | |||
Asten | 375 | 70 | 1 082000 | 2004 | |||
Rijssen VCP | 1 406 | 71 | 756 000 | 2004 | |||
Hoogeveen VCP | 2 126 | 71 | 5 532000 | 2010 | |||
subtotaal | 7 738 | 22 464 365 | |||||
in voorbereiding (toegezegde subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten) | |||||||
Graafstroom Oud Alblas 30kpu | 108 | 70 | 345 000 | de uitvoering van deze projecten | |||
Graafstroom Buitengebied 60kpu | 67 | 70 | 245 000 | is nog afhankelijk van het resultaat van de voorbereiding | |||
subtotaal | 175 | 590 000 | |||||
verwachte aanvragen voorbereiding (subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten) | |||||||
Cuijck | 459 | 69 | 2 800 000 | 2000 | |||
Deventer Snipperlingsedijk | 13 | 70 | 35 000 | 2000 | |||
Deventer Veenweg | 5 | 70 | 39 000 | 2000 | welke projecten in | ||
Geleen Rijkswegboulevard | 695 | 69 | 3 300 000 | 2000 | 2001 voor een voorbe | ||
Hoorn | niet bekend | niet bekend | niet bekend | 2000 | reidingssubsidie in aanmerking komen | ||
Korendijk | 190 | 72 | 1 733 000 | 2000 | hangt af van de per | ||
Venraij | 400 | 65 | 1 585 000 | 2000 | 01-11-01 ingediende | ||
Opsterland | 32 | 66 | 123 000 | 2000 | aanvragen daarvoor. | ||
Oss | 2 630 | 70 | 3 225 000 | ||||
subtotaal | 4 424 | 12 840 000 | |||||
totaal | 12 337 | 22 464 365 | 13 430 000 |
(Restant) rijksbijdragen lopende fasen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Provincie | Geval | Start sanering | Sanering afgerond | Totaal | in 2001 | Opmerkingen |
Groningen | Groningen – Aagrunol | 1 988 | 2000 | 46 733 300 | ||
Groningen Beckerweg | 1994 | 1999 | 12 863 600 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Groningen – CiBoGa | 1998 | 2001 | 12 500 000 | 2000 000 | e.v. rijksbijdrage gepland in 2001 | |
Pekela – gasfabriek Oude Pekela | 1993 | 2003 | 106 900 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Friesland | Franekeradeel – Enna Aerosols | 1996 | 2000 | 4 065 100 | financieel-administratief nog niet afgerond | |
Drachten/Bollemanweg | 2000 | 2004 | 12 892 500 | 6 446 250 | ||
Kollumerland – Kollum Chemie | 1996 | 2000 | 2 914 000 | deelfasen | ||
Leeuwarden Hoeksterend | 1991 | 2001 | 4 091 600 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Drenthe | Assen Moezelstraat | 1997 | 2000 | 8 330 000 | financieel-administratief nog niet afgerond | |
Nieuw-Roden – Huizing | 1991 | 2003 | 13 533 000 | |||
Schoonebeek – Gedempte Wijken | 1998 | 2003 | 4 631 236 | deelfasen | ||
Overijssel | Deventer – Raambuurt | 1997 | 2001 | 32 193 100 | 7 193 100 | |
Enschede gasfabriek | 2001 | 2003 | 218 400 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Hengelo – Heideweg | 1991 | 2001 | 33 850 400 | deelfasen | ||
IJsselmuiden/De Zodde | 1992 | 2001 | 9 435 200 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Olst–Rijksstraatweg | 1991 | 2005 | 3 549 800 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Steenwijk – Steenwijkerdiep | 1999 | 2001 | 9 397 000 | 3 997 000 | ||
Gelderland | Arnhem IJseloord | 1996 | 2000 | 9 000 000 | financieel-administratief nog niet afgerond | |
Barneveld – Denka Chemie | 2000 | 2002 | financieel-administratief nog niet afgerond | |||
Dieren – Zandgat | 1992 | 2000 | 4 897 300 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Epe – Julianalaan Vaassen | 1998 | 2004 | 8 444 700 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Ermelo – Magnus Soilax | 1998 | 2003 | 3 983 400 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Geldermalsen – Ascot/Meteren | 1999 | 2000 | aanvraag in behandeling | |||
Lochem – Markerink | 1999 | 2001 | aanvraag later gepland | |||
Maurik Rijnbanddijk | 1998 | 2000 | 38 100 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Utrecht (provincie) | Amersfoort – Centraal Stadsgebied | 1999 | 2003 | 19 000 000 | e.v. rijksbijdrage gepland in 2002 | |
Amersfoort – Vathorst | 1 985 | 2000 | aanvraag in behandeling | |||
Baarn gasfabriek | 1991 | 2000 | 2 423 300 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Veenendaal – VSW | 1991 | 2000 | 1 874 100 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Woerden – gasfabriek | 1990 | 2000 | 7 887 200 | |||
Zeist – Moubal | 1991 | 2000 | 1 500 800 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Flevoland | – | |||||
Noord-Holland | Haarlem – Joh. Enschedeterrein | 2000 | 2003 | 3 600 000 | 3 600 000 | aanvraag later gepland |
Hilversum – Anna's Hoeve | 1998 | 2 008 | 4 686 100 | vervolg aanvraag later gepland | ||
Medemblik – Gasf. Oude Haven | 1999 | 2000 | tlv. budget | |||
Muiden – De Lepelaar | 1996 | 1999 | 230 200 | financeel-administratief nog niet afgerond | ||
Naarden – Jan ter Gouwweg | 1998 | 2 023 | tlv. budget | |||
Uithoorn – Cindu | 1991 | 2001 | fin.-adm. nog niet afg.; vervolg later gepland | |||
Zuid-Holland | div. – Hollandse IJssel | 1999 | 2 010 | 195 000 000 | 30 000 000 | overleg convenant |
Gouda – Bolwerk | 1993 | 2000 | 4 673 000 | financieel-administratief nog niet afgerond | ||
Leiden – gasfabriek | 1999 | 2003 | overleg convenant gasfabrieken | |||
Maassluis – Steendijkpolder | 1996 | 2003 | 49 540 500 | 11 140 000 | financieel-administratief nog niet afgerond | |
Schoonhoven – Oude Singel | 2000 | 2001 | aanvraag later gepland | |||
Zwijndrecht – Tomado | 1998 | 2 008 | 4 986 700 | 1 800 000 | ||
Zeeland | Hulst/Zierikzee-gasfabr.convenant | 1999 | 2004 | 18 838 000 | 18 000 | deelfasen |
Noord-Brabant | Hooge en Lage Mierde – Koornwaard | 1999 | 2001 | in behandeling | ||
Kempen – Cadmium | 1 987 | 2003 | 117 000 | deelfasen | ||
Rijsbergen – Brabant Chemie | 1990 | 2000 | 20 615 400 | |||
Vlijmen – Gerjo | 1 987 | 2000 | 14 578 900 | |||
Limburg | Kempen – Tungelroyse Beek | 1999 | 2000 | 9 156 580 | deelfasen | |
Landgraaf – mijnterrein ON II/Wilhelmina | 1999 | 2001 | 23 332 400 | 7 000 000 | ||
Amsterdam | Diemerzeedijk | 1998 | 2001 | 62 350 000 | 16 973 700 | deelf asen |
Volgermeerpolder | 2001 | 2 019 | 10 000 000 | overleg convenant | ||
Westergasfabriek | 1999 | 2001 | 4 060 300 | 50 100 | e.v. rijksbijdrage in 2001 | |
Den Haag | Gasfabriek Binckhorst | 1999 | 2 014 | overleg convenant gasfabrieken | ||
Gasfabriek Gaslaan | 1999 | 2002 | overleg convenant gasfabrieken | |||
Rotterdam | Gasfabriek Kralingen | 1994 | 2000 | 211 500 000 | financieel-administratief nog niet afgerond | |
Utrecht (gemeente) | Griftpark | 1 986 | 2000 | 57 823 500 | 410 261 | |
955 442 616 | 100 628 411 |
05.21 Verbeteren nationale milieukwaliteit
Dit beleidsterrein is gericht op het op nationaal niveau realiseren en behouden van een duurzame milieukwaliteit van bodem en water. Het beleid richt zich op het instandhouden en verbeteren van de biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid, het efficiënter maken van stof- en waterkringlopen en het bijdragen aan het creëren van afwisselende landschappen. Door beperking van overbemesting, verzuring van de bodem en versnippering en verdroging van gebieden worden bodem- en water-ecosystemen veiliggesteld. Ter bevordering van de gezondheid van mens, dier en plant in Nederland wordt ook de blootstelling aan en verspreiding van verontreinigende stoffen via het grondwater tegengegaan.
De zorg voor de daadwerkelijke uitvoering van de sanering van bodem- en waterverontreiniging valt onder het beleidsterrein «Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau» (05.20). De normstelling en regelgeving inzake de te bereiken bodem- en waterkwaliteit valt onder dit artikel 05.21 «Verbeteren nationale milieukwaliteit».
Op dit beleidsterrein zijn de prioritaire onderwerpen in 2001:
• het vergroten van de samenhang tussen ruimte(lijke ordening), water, bodem en natuur;
• het versterken van het beleid gericht op duurzame landbouw ten behoeve van een hoogwaardige leefomgeving in het landelijk gebied;
• een vitaal platteland.
Operationele beleidsdoelstellingen
De hoofdlijnen van het herziene beleid voor het omgaan met verontreinigde grond zijn vastgelegd in de nota «Grond grondig bekeken», waarmee de Tweede Kamer in 2000 heeft ingestemd. Om hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk te maken is de Vrijstellingsregeling grondverzet in werking getreden alsmede de daarop gebaseerde interim richtlijn voor het opstellen en toepassen van bodemkwaliteitskaarten. In 2001 staan regelgeving, kwaliteitsborging, handhaving en communicatie centraal. De belangrijkste producten zullen zijn: (1) een definitieve richtlijn bodemkwaliteitskaarten, (2) een systeem van partijkeuring, certificering en registratie voor ernstig verontreinigde grond en (3) een handhavingsuitvoeringsmethode grondstromen.
Kennisontwikkeling en kennisoverdracht
In 2000 is na EU-notificatie en tervisielegging bij de Staten Generaal de Stichting Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem (SKB) van start gegaan. De SKB draagt zorg voor een maatschappelijk gewenste afstemming van functioneel bodemgebruik en bodemkwaliteit. De SKB is een vraaggestuurd projectenprogramma, waarbij de betrokken partijen gezamenlijk bepalen hoe de middelen worden ingezet. In 2001 wordt de relatie met het Expertisecentrum Meervoudig Ruimtegebruik (EMR) versterkt. Voor de financiering van de SKB is in totaal f 35 mln (in 1999–2002) beschikbaar. Kerngebieden van SKB zijn: stedelijke ontwikkeling en herstructurering, sanering van bestaande verontreinigde locaties, het landelijk gebied, watersystemen en nazorg en beheer.
Besluit Opslaan in Ondergrondse Tanks (BOOT)
Ingevolge de bijdrageregeling voor «dubbelgepakte tankeigenaren» kunnen gemeenten t/m 31 december 2000 declaraties bij VROM indienen.
Naar verwachting zullen nog ca. 3 000 te saneren olietanks in 2001 tot uitbetaling leiden.
In 2001 wordt geëvalueerd of deze regeling tegemoet is gekomen aan de problematiek van de dubbelgepakte tankeigenaren.
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB)
De NRB is een hulpmiddel voor zowel bedrijven als het bevoegd gezag voor een adequate en kosteneffectieve bodembescherming. Het bevoegd gezag laat zich bij het opstellen en actualiseren van vergunningen en het handhaven van de Wet milieubeheer leiden door de NRB. De bodembescherming overeenkomstig de NRB berust op twee pijlers, namelijk enerzijds de beschrijving van de stand der techniek van bodembeschermende voorzieningen en anderzijds de bodemrisicobenadering. Eind 2000 komt naar verwachting het laatste hoofdstuk van de NRB gereed.
Nadere uitwerking van de technische grondslagen en kennisoverdracht aan het bedrijfsleven vinden in 2001 plaats in samenwerking met de NIBV, CUR en KIWA in het Plan Bodembeschermende Voorzieningen (PBV). Het PBV is een publiek-private samenwerking van bouwbedrijfsleven en overheid. Evaluatie van de NRB vindt plaats in 2002.
Het Bouwstoffenbesluit is sinds 1 juli 1999 volledig effectief. In de vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit die op 1 juli 1999 van kracht is geworden, is onder meer tijdelijk een aantal toezeggingen op het gebied van normstelling verwerkt die in december 1998 in het Algemeen Overleg aan de Tweede Kamer zijn gedaan. In 2001 wordt de opneming van deze onderdelen in het Bouwstoffenbesluit zelf voorbereid. VROM heeft bij de 1e suppletore begroting 1999 middelen toegevoegd aan het gemeentefonds ter financiering van de uitvoering van het Besluit door de gemeenten. Voor 1999 gaat het om f 16,5 mln, voor 2000 en 2001 om f 30 mln elk. De bedragen zijn gebaseerd op het in februari 1999 afgerond onderzoek «Kosten voor invoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit». Hierbij is uitgegaan van 234 formatieplaatsen bij de gemeenten. De bijdrage voor latere jaren wordt gebaseerd op een evaluatie die medio 2001 gereed is.
De EG richtlijn storten is in juli 1999 vastgesteld. Deze richtlijn moet uiterlijk 16 juli 2001 in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd. In 2000 en 2001 vergt dit aanpassing van een aantal regelingen (Stortbesluit bodembescherming, Uitvoeringsregeling Stortbesluit, Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Wet milieubeheer, Besluit Stortverbod Afvalstoffen) en het opstellen van enkele nieuwe ministeriële regelingen.
Evaluatie nazorgbepalingen voor te sluiten stortplaatsen
In 1998 zijn in de Wet milieubeheer bepalingen opgenomen voor de in het belang van de bodem- en grondwaterbescherming noodzakelijke nazorg bij stortplaatsen waar het storten na 1-9-1996 is beëindigd. De werking van deze bepalingen wordt thans geëvalueerd; in 2001 wordt het evaluatierapport aan de Tweede Kamer aangeboden.
Nazorg bij in het verleden reeds gesloten stortplaatsen
Voor stortplaatsen waar het storten (soms vér) vóór 1 september 1996 is beëindigd, bestaat nog geen wettelijke regeling. Bij brief van 7 april 1998 zijn de hoofdlijnen neergelegd waarlangs de ook voor deze stortplaatsen noodzakelijke aandacht voor de nazorg wordt voorbereid. In een Algemeen Overleg in juni 1998 heeft de Tweede Kamer hiermee ingestemd. De eerste fasen van het programma – onder regie van een IPO/VNG/VROM-stuurgroep – zijn in uitvoering. De inventarisaties waarmee duidelijk wordt om wélke locaties het precies gaat, zijn door 11 provincies reeds vóór 2000 afgerond, en worden in Gelderland in 2000 afgerond. Aansluitend wordt door de provincies een meerjarig programma van monitoringsonderzoek uitgevoerd op alle geïdentificeerde lokaties, teneinde vast te stellen welke verspreidings- en blootstellingsrisico's deze opleveren. Het eindrapport van de stuurgroep zal in 2003 worden uitgebracht; dit zal tevens inzicht bieden in de te verwachten kosten van beheersmaatregelen. Op basis daarvan zal een beslissing worden genomen over de financiering en organisatiestructuur van de toekomstige nazorg. Aan de stuurgroep is gevraagd in 2001 een tussenrapportage uit te brengen; deze zal aan de Tweede Kamer worden gezonden.
De interventiewaarden bodemsanering zijn in 1994 na discussie met de Tweede Kamer door de Minister van VROM vastgesteld per circulaire op basis van de Wet bodembescherming. In vervolgcirculaires zijn deze sindsdien uitgebreid (laatstelijk op 24 februari 2000, Staatscourant 2000, nr. 39); inmiddels zijn daarmee interventiewaarden vastgesteld voor ruim honderd stoffen voor bodem en grondwater. Omdat de wetenschappelijke kennis inzake risico-evaluatie gestaag toeneemt, is in 1994 reeds aangegeven dat na een periode van ca. 5 jaar een evaluatie zou plaatsvinden. Begin 2000 is gestart met dit evaluatieproject. In het najaar van 2001 zal het resultaat daarvan doorwerken in een nieuwe circulaire interventiewaarden.
Kwaliteit intermediairs bodemonderzoek
In antwoorden op kamervragen is eind 1999 door VROM aangegeven dat voor overheidsbeslissingen die worden genomen op basis van bodemonderzoek (zoals bij woningbouw, bodemsanering, grondverzet en vergunningverlening ingevolge de Wet milieubeheer), een wettelijke verplichting wordt ingevoerd om alleen met rapporten van gecertificeerde intermediairs te werken. Daartoe is in 2000 het project «Aanvullend wettelijk kader kwaliteitssystemen uitvoering bodembeheer» gestart. Een ontwerp voor het aanvullend wettelijk kader wordt in 2002 voorzien.
2. Drink- en industriewaterbeleid
Het drink- en industriewaterbeleid is gericht op het veiligstellen van een duurzame openbare watervoorziening tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. In het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening (BDIV) is het vigerende beleid vastgelegd. Onderdeel van dit beleid is de algehele herziening van de Waterleidingwet. De contouren van deze herziening zijn aangegeven in de zogeheten Hoofdlijnennotitie (Tweede Kamer, 1997–1998, 25 869, nr.1), die in 1998 in de Tweede Kamer is besproken. Met voorrang wordt thans gewerkt aan de wijziging van de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit in verband met de implementatie van de nieuwe EG Drinkwaterrichtlijn. Volgens planning zal daartoe eind 2000 het gewijzigde Waterleidingbesluit in werking treden. Het besluit omvat nadere voorschriften voor kwaliteitseisen, meetfrequenties, analysemethoden, gebruikte materialen en chemicaliën en het informeren van verbruikers over de kwaliteit van het leidingwater. De beoordeling van de bij de watervoorziening gebruikte chemicaliën en materialen wordt nader uitgewerkt in een ministeriële regeling, die eveneens uiterlijk eind 2000 in werking moet treden. In 2001 kan met de uitvoering van besluit en regeling worden begonnen.
Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater
Dit betreft een ministeriële regeling op basis van de Waterleidingwet, die eigenaren/beheerders van collectieve leidingwaterinstallaties verplicht om de mogelijke risico's van de installatie in kaart te brengen en eventueel maatregelen te nemen. Hiervoor wordt geen subsidie aan de eigenaar/beheerder verleend. De Inspectie Milieuhygiëne zal coördinerend optreden ten opzichte van de verschillende toezichthoudende instanties. De regeling zal overigens ook impliceren dat de apparaatskosten van de aangewezen toezichthouders (onder meer IMH) zullen toenemen.
Een voorontwerp van deze regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 december 1999. De regeling zal in werking treden zodra de voor de EG Drinkwaterrichtlijn gewijzigde Waterleidingwet van kracht wordt.
Wettelijk vastleggen overheidseigendom waterleidingbedrijven
Bij de behandeling van de hoofdlijnen van een nieuwe Waterleidingwet had de Tweede Kamer bezwaar tegen de voorstellen voor meer marktwerking. Het Kabinet heeft hierop besloten bij de verdere voorbereiding van de nieuwe Waterleidingwet af te zien van de voorgenomen splitsing van eigendom/beheer van waterleidingbedrijven en de exploitatie en het overheidseigendom van waterleidingbedrijven wettelijk vast te leggen. De toezending van een voorstel van wet aan de Tweede Kamer is voorzien in de eerste helft van 2001. Alleen met betrekking tot grootschalige levering van industriewater wordt nader onderzocht of onder voorwaarden marktwerking mogelijk is. Uitgangspunt hierbij is dat deze marktwerking geen nadelige gevolgen mag hebben voor de gebonden klant.
Doelmatigheid van waterleidingbedrijven
In de Waterleidingwet zal een verplichting voor waterleidingbedrijven worden vastgelegd om periodiek hun prestaties ten aanzien van kwaliteit, milieu, prijs en service te vergelijken (benchmarking). Bij de vormgeving van de wettelijke regeling zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen met de vrijwillige benchmarking in de bedrijfstak. De sector bereidt in VEWIN verband een tweede benchmarkstudie voor over het peiljaar 2000. De ervaringen met de in 1998 uitgevoerde benchmarkstudie worden gebruikt om verbeteringen aan te brengen in de toe te passen methodiek en te hanteren prestatie-indicatoren. De tweede benchmarking zal naar verwachting in september 2001 worden gepubliceerd. Een tweede instrument dat ter bevordering van de doelmatigheid van de waterleidingbedrijven zal worden ontwikkeld, is de externe toetsing van voorgenomen grote investeringen in de infrastructuur vastgelegd in bedrijfsplannen. De beide desbetreffende wetsvoorstellen zijn eind 2001 te verwachten.
In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor de inzameling en het transport via de riolering van afvalwater. Tevens heeft de gemeente de plicht om een Gemeentelijk Rioleringsplan op te stellen. Vier bijzondere beleidsonderwerpen in 2001 zijn:
– Afvalwater in het buitengebied
Ondanks de verwachte harmoniserende werking van de Leidraad module A1250 «Ontheffingscriteria rioleringszorgplicht» is de discussie rond dit onderwerp pas in 2000 afgerond. Dit akkoord heeft ertoe geleid dat de inzet van IBA's (Individuele systemen voor de Behandeling van Afvalwater) enigszins wordt vergemakkelijkt. Door de prijsontwikkeling van de systemen kan dit leiden tot een meer optimale besteding van middelen. Met de aanpassing van het Lozingenbesluit op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) en de bijbehorende Uitvoeringsregeling is een aanvang gemaakt.
Er wordt rekening mee gehouden dat in 2001 uitvoeringsvragen nadere beleidsmatige invulling zullen vergen.
Het grootste deel van het in ons land aanwezige rioolstelsel is van het gemengde type. Dat betekent een gecombineerde afvoer van regenwater en afvalwater. In perioden met hoge neerslag is de capaciteit van de riolering onvoldoende om al het rioolwater af te voeren. Om te voorkomen dat delen van het stedelijk gebied onder water lopen zijn riooloverstorten nodig. Het gezamenlijk beleid van de overheden is er reeds langere tijd op gericht om riooloverstortingen te verminderen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen. Ze doen dit op basis van hun gemeentelijk rioleringsplan en de daarop gebaseerde uitvoeringsprogramma's, in nauw overleg met de waterkwaliteitsbeheerders. Waar mogelijk wordt de laatste jaren uit oogpunt van duurzaamheid gestreefd naar het zo veel mogelijk ontvlechten en gescheiden houden van afval- en regenwater. Op nieuwbouwlocaties vindt deze aanpak op veel plaatsen al ingang. In bestaande situaties gaat het om ingrijpende aanpassingen die slechts in een langjarig perspectief gerealiseerd kunnen worden, veelal in combinatie met stedelijke herstructurering.
Uitvoeringsactiviteiten, waaronder monitoring, zullen in 2001 worden voortgezet.
In 1996 is de «Wet van 2 november 1994, Stb. 798, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (afvalwater)», verder de «Wet afvalwater» genoemd, in werking getreden.
Daarmee is de zorg voor een goede kwaliteit van het oppervlaktewater en tevens – in het verlengde daarvan – de zorg voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie en de (gemeentelijke) riolering onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) geworden.
Voor een beperkt aantal indirecte lozingen vanuit inrichtingen is naast de Wm ook de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) van toepassing. Voor deze inrichtingen worden zowel op grond van de Wm als op grond van de Wvo lozingsvoorschriften in vergunningen of in AMvB's opgenomen.
Voor een groot aantal categorieën bedrijfstakken zijn of worden nog in het kader van de Wm AMvB's opgesteld; daarnaast wordt regelgeving voor tijdelijke of mobiele activiteiten – voor de zogenaamde niet-inrichtingen zoals gevelreiniging – ontwikkeld. Mede in verband met nieuwe inzichten dient deze regelgeving regelmatig te worden geactualiseerd. Ook de facilitering van de vergunningverleners blijft aandacht vragen.
– Samenwerking in de waterketen
Met name voor het verwijderen van afvalwater geldt dat het brengen van samenhang in de keten wenselijk is vanuit effectiviteits- en efficiency oogpunt. Op dit moment is er een gescheiden organisatorische en financieringsstructuur. De verschillende opties van samenwerking in de waterketen worden onderzocht. Voorts worden de mogelijkheden van benchmarking voor de riolering bekeken. Ook in 2001 zal dit tot beleidsonderbouwend onderzoek en de ondersteuning van proefprojecten leiden.
Interdepartementaal Programma Buitenlandse Waterinzet
Een belangrijk resultaat van het Tweede Wereld Water Forum van maart 2000 in Den Haag is dat duurzaam waterbeheer hoger op de politieke en maatschappelijke agenda is gekomen. In de Verklaring van Den Haag is door landen en internationale organisaties de bereidheid uitgesproken om met nieuw elan in actie te komen. Nederland heeft het budgetvoor water verdubbeld van f 100 mln naar f 200 mln per jaar (begroting Ontwikkelingssamenwerking/DGIS). Ten aanzien van de voortgang van het politieke internationale proces wijst de Verklaring naar de in 2002 plaatshebbende evaluatie van de uitkomsten van de VN Conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (Rio de Janeiro, 1992) en de door de Duitse regering aangeboden internationale conferentie ter voorbereiding van het thema water in januari 2002. De voorbereidingen hiervoor starten in 2001. UNEP intensiveert eveneens zijn activiteiten, met name op het gebied van sanitatie. In EU-verband wordt middels nieuwe regelgeving vorm gegeven aan waterbeheer op stroomgebiedniveau.
In 2001 wordt verder uitvoering gegeven aan het eind 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden interdepartementale Programma Buitenlandse Waterinzet. Naar aanleiding van het Forum wordt het budget voor dit programma via HGIS verhoogd van f 10 mln naar f 20 mln in 2000, oplopend tot f 25 mln in 2002 (op de begroting van V&W). Dit bedrag wordt per departement, waaronder VROM, aangevuld met budgetten voor departementspecifieke activiteiten. Dit programma is erop gericht de samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven, waterbedrijven en kennisinstituten op het gebied van het duurzaam waterbeheer in het buitenland te versterken. VROM richt zich hierbij met name op het bevorderen van kennisuitwisseling op gebieden als drinkwater, sanitatie, grondwaterbeheer en de ruimtelijke dimensie. Een belangrijke rol bij de uitvoering van het programma is weggelegd voor het in 1999 opgerichte Netherlands Water Partnership (NWP), een publiek-privaat samenwerkingsverband. Het zal in 2001 zijn rol als vraagbaak (o.a. via internet: Water Informatie Netwerk) en liaison tussen de partijen in de watersector verder uitbouwen.
De inwerkingtreding van deze kaderrichtlijn voor het waterbeheer vindt naar verwachting eind 2000 plaats. De richtlijn is van groot belang en schoeit het waterbeheer Europabreed op een nieuwe leest: de stroomgebiedaanpak en een integrale benadering staan voorop. In 2001 en volgende jaren zullen de activiteiten gericht zijn op het implementeren van de richtlijn in de Nederlandse weten regelgeving en op het nader uitwerken van de nieuwe beleidsaanpak, zowel nationaal als met de landen waarmee Nederland de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems deelt.
Uitgangspunten voor het biodiversiteitsbeleid van het ministerie van VROM zijn het Verdrag inzake biologische diversiteit (1992) en de doorvertaling in Strategisch plan van aanpak biodiversiteit (1995) en NMP-3 (1998). Verdere concretisering zal plaatsvinden in NBL-21 (2000), de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en NMP4. Kern is het zorgdragen voor een adequate bescherming van de veerkracht en functionaliteit van ecosystemen ten behoeve van de realisatie van maatschappelijke doelen op het snijvlak van economie, ecologie en ruimtelijke inrichting. Redenerend vanuit de wensen van gebruikers en de functies van gebieden wordt de benodigde kwaliteit van ecosystemen beschreven en bijgedragen aan het wegnemen van factoren die deze kwaliteit bedreigen. Het ontwikkelen van graadmeters en overig ondersteunend instrumentarium voor duurzaam beheer van ecosystemen neemt vanaf 2000 een belangrijke plaats in. Daarnaast is er aandacht voor internationalisering en economische aspecten van biodiversiteit.
In 2001 zal daartoe een beleidsnotitie aan de Tweede Kamer worden aangeboden over de noodzaak, wenselijkheid en mogelijkheid van functiegerichte ecologische doelen voor de bodem; daarnaast zal interdepartementaal overlegd worden over de uitvoering van NBL-21 (zoals opstelling van een plan van aanpak Agrobiodiversiteit) en NMP4 (bijv. duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen). Het werk met betrekking tot graadmeters zal in 2001 leiden tot publicatie van een graadmeter «duurzaam gebruik ecosystemen» in de Natuurverkenning-2. Tenslotte zullen biodiversiteitsoverwegingen worden geïntegreerd in productiesystemen (bedrijfsintern analyse instrument) en keurmerken voor bedrijven en consumenten.
Doelstelling van het mest- en ammoniakbeleid is dat de emissie aan nitraat, fosfaat en ammoniak tot een niveau wordt teruggebracht dat in overeenstemming is met de doelstellingen ten aanzien van milieukwaliteit. Dit betekent dat in 2003 moet worden voldaan aan max. 50 mg nitraat per liter grondwater en 50% stikstof- en fosfaatreductie van de belasting van het oppervlaktewater, en in 2010 wordt voldaan aan een 80% reductie van de ammoniakemissie (NMP-3 verzuringsdoelstelling). Ook wordt het beleid in overeenstemming gebracht met de internationale regelgeving, zoals de EU-nitraatrichtlijn (derogatie).Voor het reguleren van de mestproductie is een systeem van mest-afzetrechten opgesteld dat moet waarborgen dat de agrariër voldoende mogelijkheden voor milieuverantwoorde afzet van mest heeft gecontracteerd alvorens met de productie wordt gestart. Voor het reguleren van het gebruik van mest en de daaruit voortvloeiende milieubelasting bestaat het mineralen aangiftesysteem (Minas) met de daaraan verbonden verliesnormen.
De Europese Commissie heeft een procedure aangespannen tegen Nederland wegens onvoldoende implementatie van de Europese nitraatrichtlijn. Teneinde het mestbeleid meer in overeenstemming met de nitraatrichtlijn te brengen heeft een beleidsversnelling plaatsgevonden en is aanvullend beleid ontwikkeld voor de droge zandgronden die zeer gevoelig zijn voor nitraatuitspoeling. Voor dit doel is f 600 mln gereserveerd voor de periode 2000–2008. Deze f 600 mln aan zgn. stikstof/nitraat-gelden bestaan uit f 375 mln van het ministerie van LNV en f 225 mln van het ministerie van VROM (overige NMP-3 opties).
De stikstofgelden zullen in de jaren 2000 t/m 2003 voor een bedrag van f 150 mln worden ingezet voor de bevordering van kennisontwikkeling en-doorstroming en in de jaren daarna voor een bedrag van f 450 mln ten dienste van extensivering en herstructurering van de melkveehouderij. Kennisontwikkeling endoorstroming is noodzakelijk om in 2003 aan de Europese nitraatrichtlijn te voldoen. Hiertoe wordt een groot aantal projecten opgezet waarbij gekozen is voor een «schillenmodel». Het budget van f 150 mln wordt ingezet om rondom ca. twintig proeflocaties 350 praktijkbedrijven te vormen, die zelf de kennis ultimo 2003 aan de brede landbouw zullen overdragen. Met deze aanpak zullen zowel de 20 proeflocaties als de 350 praktijkbedrijven versneld aan de normen van 2003 voldoen. Uit de gelden voor kennis worden onder meer de volgende activiteiten geheel of gedeeltelijk gefinancierd: Proefboerderij De Marke, het project «Koeien en Kansen», het project Praktijkcijfers, het project Akker- en Tuinbouw Voorwaarts en Proef- en kenniscentrum Biologische melkveehouderij «Aver Heino». Voor de besteding van de f 450 mln voor extensivering en herstructurering van de melkveehouderij wordt in 2003 een voorstel gedaan door de Commissie Herstructurering Melkveehouderij.
Bovengenoemde beleidsinzet is in het kader van de bijstellingen van het mestbeleid reeds aan de Tweede Kamer gemeld. In de jaarlijkse rapportage aan de Kamer betreffende het mest- en ammoniakbeleid zal over de voortgang worden gerapporteerd.
Het doel van de bestrijdingsmiddelenbeleid is het terugdringen van de emissies naar het milieu en het verminderen van de afhankelijkheid van de landbouw van bestrijdingsmiddelen. Er spelen verschillende ontwikkelingen. Belangrijk is de vormgeving van het beleid na 2000. Dit najaar zullen de verantwoordelijke bewindslieden hun beleidsvoornemens aan de Tweede Kamer sturen. Daarnaast speelt het toelatingsbeleid. Verschillende middelen mogen niet meer worden toegepast. Door de EU-harmonisatie zal naar verwachting een groot aantal middelen door de toelatingshouders niet meer worden verdedigd. Eind 2000 wordt duidelijk om welke middelen het gaat en wat de gevolgen voor de Nederlandse landbouw zijn. Wel wordt gewerkt aan een regeling voor onmisbare middelen. De bedoeling is deze regeling nog in 2000 in werking te laten treden. In 2000 loopt het Meerjaren Plan Gewasbescherming (MJPG) af. De evaluatie van het MJPG wordt in augustus 2001 afgerond. Het beleidsvoornemen voor het gewasbeschermingsbeleid na 2000 wordt nu voorbereid en wordt in november 2000 naar de TK gezonden. De nulmeting van de evaluatie wordt hierin verwerkt.
Budgettaire gevolgen van beleid | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven | Verplichtingen | Uitgaven | |||||
1999 | 2000 | 2001 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal (in NLG1000) | 44 905 | 26 499 | 40 364 | 48 255 | 37 165 | 42 253 | 40 148 |
Beleidsprogramma: | |||||||
1. Bodembeheer | 31 540 | 12 480 | 25 880 | 23 480 | 12 480 | 12 480 | 12 480 |
2. Drink- en industriewater | 1 000 | 2 500 | 2 500 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 |
3. Biodiversiteit | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4. Mest- en ammoniak | 11 665 | 10 819 | 11 284 | 21 075 | 20 985 | 26 073 | 23 968 |
5. Bestrijdingsmiddelen | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 |
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma: | ||
Beleidsprogramma: | Beleidsprestatie 2001: | Verplichtingenbudget 2001 (in NLG1000) |
Bodembeheer | Implementatie van de EG-richtlijn storten in de Nederlandse wetgeving | 3 000 |
Nadere uitwerking van technische grondslagen en kennisoverdracht van de «Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten» aan het bedrijfsleven | 4 000 | |
Drink- en industriewater | Uitvoering van gewijzigd Waterleidingbesluit- en regeling m.b.t. gebruikte chemicaliën en materialen, inclusief de legionellapreventie in leidingwater | 1 500 |
Uitvoering van het interdepartementale Programma Buitenlandse Waterinzet | 500 | |
Biodiversiteit | Beleidsnotitie aan Tweede Kamer over de functie-gerichte ecologische doelen voor de bodem | n.v.t. |
Publicatie van een graadmeter «Duurzaam gebruik ecosysteem» in de Natuurverkenning-2 | n.v.t. | |
Mest en ammoniak | Bevordering van kennisontwikkeling en kennisdoorstroming inzake mest- en ammoniakgebruik | 10 000 |
Jaarlijkse voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer betreffende het mest- en ammoniakbeleid | 800 | |
Bestrijdingsmiddelen | Afronding van de evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming (MJPG) | n.v.t. |
Interdepartementale sturing van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) | 700 | |
Overige beleidsprestaties op 05.21 | 5 999 | |
Totaal voor beleidsterrein 05.21: | 26 499 |
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 26 499 | 37 255 | 37 165 | 42 253 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 26 499 | 37 255 | 37 165 | 42 253 | 40 148 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 12 025 | 16 906 | 16 865 | 19 174 | 18 218 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 40 364 | 48 255 | 37 165 | 42 253 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 40 364 | 48 255 | 37 165 | 42 253 | 40 148 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 18 316 | 21 897 | 16 865 | 19 174 | 18 218 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. Van 05.16 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer (zie inleiding) | |||||
Verplichtingen | 26 499 | 37 255 | 37 165 | 42 253 | |
Uitgaven | 40 364 | 48 255 | 37 165 | 42 253 |
05.22 Tegengaan klimaatverandering en emissies
Om te komen tot een duurzame samenleving streeft VROM naar het tegengaan van klimaatverandering, verzuring en milieuschadelijke emissies, door de bevordering van een (ook in internationaal verband) milieuverantwoorde productie en consumptie.
Het beleid richt zich er op dat burgers en bedrijven er ook zelf belang bij krijgen om de emissies die strijdig zijn met een duurzame ontwikkeling (waaronder klimaatverandering) terug te dringen. De eigen verantwoordelijkheid daarin wordt zo groot mogelijk gemaakt binnen de randvoorwaarden van de milieudoelen en de internationale afspraken daarover.
Op dit beleidsterrein zijn de prioritaire onderwerpen in 2001:
• het klimaatbeleid en de reductie van de milieudruk als gevolg van industrie;
• de kostenverevening en verhandelbare emissierechten;
• internationaal milieubeleid;
• burger en milieu;
• de vergroening van het belastingstelsel;
• kennis en technologische innovaties.
Operationele beleidsdoelstellingen
Voor de lange termijn gelden voor het algemene klimaatbeleid als operationele doelstellingen:
Onderwerp | Milieuthema | Jaar | Doelstelling |
Broeikasgassen | Klimaatverandering | 2008–2012 | Invulling Kyoto-afspraken: Emissiereductie met gemiddeld 6% voor de broeikasgassen CO2, CH4, N2O t.o.v. basisjaar 1990 en voor HFK's, PFK's en SF6 t.o.v. basisjaar 1995 |
Duurzame energie | Klimaatverandering | 2010 | Aandeel duurzame energie 5% (ca. 1,5% in 1999) |
Verkeersmobiliteit | Klimaatverandering | 2010 | Stabilisatie CO2-emissies wegverkeer op -10% t.o.v. 1986 (door max. 25% toename personenautokilometers in 2000 t.o.v. 1986 en max. 40% toename vrachtautokilometers in 2010 t.o.v. 1986) |
Het klimaatbeleid is de komende jaren gericht op de implementatie van het Kyoto-protocol en van de maatregelen in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid, die de taakstellingen voor de eerste budgetperiode van het Kyoto-protocol (2008–2012) binnen bereik moeten brengen. In deel 1 van de Uitvoeringsnota zijn pakketten binnenlandse maatregelen gepresenteerd die er op zijn gericht de helft van de verplichte emissiereductie in de periode 2008–2012 in Nederland te realiseren. In deel 2 van de nota is aangegeven welk beleid wordt gevoerd om de andere helft van de reductieverplichting in het buitenland te behalen met de in het Kyoto-protocol gedefinieerde flexibele mechanismen.
Ten behoeve van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid zijn diverse ex-ante evaluaties uitgevoerd om na te gaan welke acties nodig kunnen zijn om de doelstellingen van het klimaatbeleid op termijn te realiseren. De eerste (tussen)evaluatie van de effectiviteit van het in de Uitvoeringsnota aangekondigde klimaatbeleid vindt in het jaar 2002 plaats. In de tweede helft van 2001 zullen hiertoe voorbereidende werkzaamheden in gang worden gezet.
In januari 2000 is een Werkgroep Emissiemonitoring Broeikasgassen van start gegaan. Deze werkgroep heeft als doel activiteiten te ontplooien waardoor de onzekerheden in de emissiecijfers verkleind kunnen worden, met het oog op internationale monitoring- en rapportageverplichtingen en de uitvoering van nationale maatregelen voor het reduceren van broeikasgasemissies. Richtjaren voor het project zijn de ijkjaren 2002 en 2005. Resultaten van projecten die onder deze werkgroep zijn of worden gestart zullen naar verwachting ook relevant zijn voor de door de commissie Van Zijl gevraagde rapportages. In september 2000 zal de Tweede Kamer een notitie worden aangeboden, waarin de feitelijke ontwikkeling van broeikasgasemissies in de diverse sectoren wordt vergeleken met projecties naar de toekomst (zoals gemaakt in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1) en met de beleidsinzet per sector.
Binnenlandse klimaatmaatregelen
Het basispakket van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1 richt zich op het bereiken van het binnenlandse aandeel in de Kyoto-doelstelling. Het basispakket bestaat uit drie soorten maatregelen: (a) CO2-reductie door maatregelen in de verkeerssector, (b) CO2-reductie door energiebesparing, duurzame energie en maatregelen bij kolencentrales, en (c) reducties van de overige broeikasgassen. Voor 2001 worden daarbij de volgende beleidsprestaties beoogd:
(a) CO2-reductie door maatregelen in de verkeerssector
Stimulering schone en zuinige voertuigen
In 2001 zullen fiscale stimuli in werking treden waarmee de verkoop wordt bevorderd van bedrijfswagens die dan reeds aan de emissie-eisen van 2005 voldoen. Voorts wordt een regeling van kracht waardoor auto's in de showroom van etiketten moeten zijn voorzien met informatie over de relatieve en absolute zuinigheid (energie-etikettering).
Via de regeling voor willekeurige afschrijving (VAMIL) zullen over 2000 en 2001 in totaal 14 000 vrachtauto's en bussen worden verkocht die al aan de eisen voldoen die eind 2001 van kracht worden (Euro III). Dat is circa 45% van het totale aantal te verwachten verkochte vrachtauto's en bussen in die periode. Via deze regeling worden de meerkosten van circa f 5 000 per voertuig gecompenseerd.
Om de NOx-uitworp en de deeltjesemissie verder te verlagen, zal in de komende jaren de versnelde introductie van Euro IV-motoren worden gestimuleerd. Bij voorkeur wordt de aanpak bij het stimuleren van de Euro III voertuigen langs fiscale weg voortgezet. Op dit moment zijn de fabrikanten volop bezig met het ontwikkelen en testen van nieuwe technologiën om aan de nieuwe Europese grenswaarden te kunnen voldoen. Het is de verwachting dat de eerste voertuigen met Euro IV-motoren eind 2002 op de markt zullen kunnen verschijnen, indien er op dat moment een financiële prikkel bestaat ter compensatie van de meerkosten. Die bedragen in het begin circa f 15 000 per voertuig en kunnen aflopen tot circa f 10 000 per voertuig. Het streven is er op gericht om in de periode 2002–2006 13 000 tot 15 000 voertuigen met een Euro IV-motor op de weg te krijgen.
In 2001 zal een begin worden gemaakt met de stimulering van de montage van roetfilters op bestaande vrachtauto's en bussen. Hiervoor is vanaf 2001 jaarlijks een bedrag van f 20 mln beschikbaar, waarvoor 1 500 à 2000 voertuigen met een filter kunnen worden uitgerust.
Met het programma demonstratieprojecten mobiele bronnen (DEMO) worden jaarlijks 10 à 15 projecten met kansrijke milieu-innovaties bij mobiele bronnen ondersteund.
(b) CO2-reductie door energiebesparing, duurzame energie en maatregelen bij kolencentrales
Voor 2001 is de aandacht gericht op uitvoering van de lopende projecten uit de 1e tranche van de Regeling Niet-industriële restwarmte infrastructuur (NIRIS). Onderstaand is informatie opgenomen over de aantallen projecten, de daarvan verwachte vermeden tonnen CO2 en de voortgang van de projecten in financiële termen. Voor NIRIS-2 is binnen het CO2-reductieplan een bedrag van f 75 mln gereserveerd.
Uitvoering subsidieregeling Niet-Industriële Restwarmte Infrastructuur per 1 juli 2000 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
A | B | C | D | E | F | G |
Kosteneffectiviteit in guldens per ton vermeden CO2-uitstoot | Aantal toegekende en daadwerkelijk gestarte projecten | Raming totale hoeveelheid vermeden CO2-uitstoot in tonnen per jaar | Prognose cumulatief uitgavenbeloop t/m juni 2000 (in NLG1000) | Cumulatief werkelijk uitgavenbeloop t/m juni 2000 (in NLG1000) | Voortgang projectuitvoering NIRIS per 1 juli 2000 | Bijgestelde prognose cum. uitgavenbeloop t/m december 2000 (in NLG1000) |
0 – 10 | 1 | 48 825 | 1 500 | 0 | 0% | 1 500 |
10 – 20 | 1 | 1 812 | 0 | 0 | 0% | 0 |
20 – 30 | 5 | 280 148 | 0 | 970 | – | 1 200 |
30 – 40 | 4 | 17 044 | 2 000 | 510 | 0% | 1 050 |
40 – 50 | 3 | 37 556 | 0 | 0 | 26% | 1 750 |
> 50 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0% | 0 |
Totaal | 14 | 385 385 | 3 500 | 1 480 | 42% | 5 500 |
Toelichting bij tabel «uitvoering NIRIS»:
Deze tabel is voor het eerst opgenomen in de VROM-begroting 1999 (vergaderjaar 1998–1999, 26 200 hoofdstuk XI, nr 2). In de VROM-begroting 2000 (vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XI, nr. 3) is een gewijzigde vorm opgenomen. Bovenstaande versie is een combinatie van beide.
De tabel beoogt inzicht te geven in de financiële voortgang van de projecten. De prognose van het uitgavenbeloop was gebaseerd op kosten/tijdplannen zoals die door de aanvragers bij de aanvragen waren gevoegd. Er zijn meerdere redenen waarom het werkelijk uitgavenbeloop achterloopt. Ten eerste zijn veel projecten later gestart dan in de oorspronkelijke tijdschema's is aangegeven. Ten tweede bleek bij de projecten die al wel geruime tijd lopen de declaratiebehoefte tot nu toe gering, wellicht om organisatorische redenen (de energiemarkt is volop in beweging met onder andere fusies en overnames). Tenslotte loopt NIRIS ook achter bij de verwachting door de afwachtende houding van bedrijven door de ontwikkelingen op de energiemarkt (liberalisatie).
Onderstaande tabel geeft een inzicht in het aantal woningen, en de oppervlaktes in de utiliteitsbouw en tuinbouw, die met de regeling NIRIS worden bereikt.
Project | Subsidiebedrag (in NLG 1) | Aantal woningen | Aantal m2 utiliteitsbouw | Aantal m2 tuinbouw | Aandeel woningen in subs. (ca) | Subsidie woningen (ca) |
Aanpassing primaire infrastructuur stadsverwarmingsnet Enschede | 660 000 | 256 | 135 800 | 0,17 | 112 200 | |
Warmtedistributie Leidsche Rijn | 7 000 000 | 15 000 | 588 938 | 0,67 | 4 690 000 | |
Renovatie 1 000 woningen Utrecht-Zuilen | 470 000 | 955 | 1,00 | 470 000 | ||
Warmte- en CO2-levering glastuinbouwgebied Plukmadese Polder | 3 137 400 | 950 000 | ||||
Stadsverwarming en -koeling Stationsdistrict Eindhoven | 2 607 000 | 650 | 255 000 | 0,25 | 651 750 | |
Restwarmtelevering Amsterdam-West | 6 000 000 | 1 792000 | ||||
Warmteplan Almere Poort en Pampus | 8 442000 | 21 105 | 1,00 | 8 442000 | ||
Warmtelevering IJburg | 14 550 000 | 18 000 | 93 875 | 0,90 | 13 095 000 | |
Warmtelevering VINEX-locatie Schiehaven-Müllerpier | 350 000 | 1 750 | 1,00 | 350 000 | ||
Warmtelevering Nesselanden | 1 978 299 | 3 350 | 70 875 | 0,80 | 1 582 639 | |
Warmtelevering hoogbouwwijk Rotterdam-Ommoord | 3 275 868 | 6 832 | 1,00 | 3 275 868 | ||
Warmtelevering VINEX-locatie Katendrecht | 410 000 | 1 300 | 14 550 | 0,80 | 328 000 | |
Benutting restwarmte Maashavengebied («Berenmaas») | 1 835 700 | 3 125 | 1,00 | 1 835 700 | ||
CO2-aanvalsplan Delfland | 70 000 000 | 30 000 | 3 240 000 | 0,13 | 9 100 000 | |
Totaal | 120 716 267 | 102 323 | 2 951 038 | 4 190 000 | 43 933 157 | |
Aantal projecten | 14 | 12 | 7 | 2 |
Energie-extensieve leefstijlen
In 2000 en 2001 vindt ondersteuning plaats van zogenaamde Eco(consumenten) en E-teams (energiebedrijven).Via deze programma's worden gezinnen ondersteund bij het direct en indirect besparen van energie. Dit is voortgevloeid uit het op het Global Action Plan gebaseerde project Perspectief uit 1999, waarbij energie-extensieve leefstijlen in beeld werden gebracht.
Voorts worden in de periode 2000–2002 voor een totaalbudget van f 5,6 mln communicatieprojecten uitgevoerd met als doel het bieden van aantrekkelijke handelingsperspectieven aan de consument. Als meer mensen een bijdrage gaan leveren, neemt daarmee de betrokkenheid bij het klimaatprobleem toe en wordt het probleem «zichtbaarder» voor een groter publiek. Daartoe worden de volgende activiteiten opgezet:
1. massa-mediale campagnes over het klimaatprobleemprobleem en de handelingsperspectieven voor de burger, via Postbus 51 en de VROM-internetsite over klimaat;
2. projecten die beogen de effectiviteit van de «marketing» van de bestaande handelingsperspectieven te verhogen.
(c) Reductieplan Overige Broeikasgassen
Nadruk in 2001 ligt bij uitvoering van technisch onderzoek en financiële stimulering van demonstratieprojecten in het kader van het Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB).
In het basispakket van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid zijn twee typen projecten op het vlak van de overige broeikasgassen te onderscheiden:
• projecten die met een reductie-inschatting in het basispakket zijn opgenomen, en
• projecten waarvan in het basispakket wordt onderzocht wat de emissiereductie-mogelijkheden zijn.
Elk van deze projecten – waarin ook vertegenwoordigers van de doelgroepen participeren – heeft drie taken:
1. Het verbeteren van de emissiecijfers (de kwaliteit moet voldoen aan de eisen die in het Kyoto-protocol worden gesteld aan het «national system»);
2. Het (doen) ontwikkelen van een voldoende groot scala aan kosteneffectieve reductiemethoden die zo goed mogelijk aansluiten bij de onderscheiden doelgroepen;
3. Het leveren van inbreng voor de beleidsontwikkeling.
Over de invoeringsfase van het ROB zijn nog geen definitieve uitspraken te doen. De grote lijnen voor de implementatiestrategie worden in de tweede helft van 2000 ontwikkeld en vastgesteld. Vrijwilligheid en flexibiliteit zijn daarbij kernbegrippen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande instrumenten (bijvoorbeeld het CO2-reductieplan). In de ijkjaren 2002 en 2005 zullen nadere besluiten worden genomen en keuzen gemaakt. Daarop vooruitlopend wordt ook gewerkt aan voorbereiding van maatregelen uit het reservepakket, die snel tot emissiereducties kunnen leiden indien onverhoopt de emissieontwikkeling op weg naar 2008–2012 tegenvalt. Het ROB is een relatief jong werkterrein. Deelprojecten starten in de initiatieffase, waarin de overheid feitelijk de enige probleemeigenaar is. In de beginfase is het aandeel van uitvoeringsgericht onderzoek (met name haalbaarheidsprojecten) dan ook groot, er is dan nog nauwelijks sprake van subsidies (subsidie aanvragen is immers ook zelf investeren). In de ontwikkelfase van projecten wordt het probleemeigenaarschap gedeeld met de betreffende doelgroepen, die dan wél subsidies gaan aanvragen. In 2000 is voor het eerst een zelfstandig programma voor ROB opgenomen onder de Subsidieregeling Milieugerichte Technologie. Ook in 2001 zal een programma worden opgenomen voor de ontwikkeling van reductiemogelijkheden. Een onafhankelijk adviescollege adviseert over de toekenning van subsidies. Als het ROB ontwikkelt volgens verwachting, dan wordt de behoefte aan haalbaarheidsprojecten kleiner en die aan subsidiebudget groter. De verhouding tussen deze twee posten geeft dus aan of het goed gaat. In onderstaande tabel is dit zichtbaar gemaakt. Volgens planning neemt het aantal subsidie-aanvragen eerst toe (steeds meer probleemeigenaren en mogelijke oplossingen die worden onderzocht en ontwikkeld). Het gemiddeld subsidiepercentage ligt in aanvang vrij hoog, omdat er relatief veel haalbaarheidsprojecten zullen worden aangevraagd (max. 90% subsidiabel). In latere jaren wordt het aantal kleiner (omdat alleen de meest belovende oplossingen verder worden uitgewerkt) en het percentage lager (er komt een verschuiving naar ontwikkelings[max. 50% subsidiabel] en demonstratieprojecten [max. 35%]), terwijl de gemiddelde omvang van de projecten beduidend groter wordt, zodat het budget in eerste instantie gelijk blijft.
Tabel: de verhouding tussen de inzet van uitvoeringsgericht onderzoek en monitoring versus subsidieverlening. Naarmate het aandeel van de subsidies toeneemt, is de overheid in mindere mate «probleemeigenaar». (bedragen in NLG1000)
Jaar | Uitvoerings-gericht onderzoek (haalbaar-heidspro-jecten) en monitoring | Subsidiebudget (Research, Development, Demonstratie) | Aantal subsidies verwacht | Werkelijk aantal ingediend | Aantal subsidies toegekend | Totaal toegekend bedrag | Gemidd. Subsidiepercentage | Werkelijk gerealiseerd subsidie%. | Steun bij invoering van maatregelen | Reductiedoelstelling (Mton CO2-eq) | Reeds gerealiseerd (Mton CO2-eq) |
1999 | 2 886 | 500 | 1 | 10 | 10 | 2 047 | 50% | 50% | n.v.t | 8,2 | 2,5 |
2000 | 4 300 | 7 000 | 50 | 35 | 60% | n.v.t. | 8,2 | ||||
2001 | 4 000 | 10 000 | 65 | 50 | 60% | 2000 | 8,2 | ||||
2002 | 3 000 | 11 000 | 65 | 50 | 55% | 4 000 | 8,2 | ||||
2003 | 2000 | 10 000 | 50 | 35 | 50% | 4 000 | 8,2 | ||||
2004 | 1 000 | 7 000 | 40 | 25 | 40% | 8 000 | 8,2 | ||||
2005 | 1 000 | 7 000 | 40 | 25 | 40% | 12000 | 8,2 |
Budget subsidies t.o.v. uitvoeringsgericht onderzoek en monitoring
Buitenlandse klimaatmaatregelen
Deel 2 van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 603, nr. 28) richt zich op het bereiken van het buitenlandse aandeel in de reductiedoelstelling, met de drie in het Kyoto-protocol gedefinieerde flexibele mechanismen: Joint Implementation, internationale emissiehandel en het Clean Development Mechanism (CDM). In 2000 is het ministerie van Economische Zaken begonnen met activiteiten op het gebied van Joint Implementation, terwijl het CDM vanaf 2001 door het ministerie van VROM wordt ingezet. De inzet van het instrument emissiehandel bevindt zich nog in de onderzoeksfase, dit mede omdat de internationale markt voor emissiehandel zich nog moet ontwikkelen.
Clean Development Mechanism (CDM)
Ter realisatie van de Nederlandse Kyoto-reductiedoelstelling wordt in 2001 gestart met een programma voor het verwerven van emissiereductie-eenheden via het Clean Development Mechanism (CDM). In vervolg op de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 2, waarin de inzet van het CDM is beschreven, heeft het Kabinet besloten om dit programma te financieren uit de middelen voor non-ODA (official development assistance). Dit heeft erin geresulteerd dat het voor CDM in het regeerakkoord afgesproken budget van f 500 mln onderdeel van de begroting van VROM is geworden (f 200 mln in 2001 en f 300 mln in 2002). De budgetten voor 2003 en eerder zijn in afwachting van de uitkomsten van de COP-6 pm-geraamd.
Het CDM kent een dubbele doelstelling. Het is enerzijds bedoeld om industrielanden de gelegenheid te bieden om via projecten in ontwikkelingslanden een deel van hun emissiereductiedoelstelling te realiseren. Anderzijds is het CDM bedoeld om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij het bewerkstelligen van duurzame ontwikkeling. In het Kyoto protocol wordt het CDM slechts summier omschreven, zodat nadere uitwerking noodzakelijk is. Momenteel wordt daar internationaal hard aan gewerkt. Om de benodigde reducties in 2008–2012 te kunnen realiseren en om op basis van ervaring bij te kunnen dragen aan de verdere ontwikkeling van het internationale klimaatbeleid zal daar waar verantwoord reeds in 2001 het CDM worden ingezet. Omdat CDM een nieuw instrument is, zullen verschillende vormen van uitvoering nader worden onderzocht. Primair zal aansluiting worden gezocht bij bestaande financiële kanalen en bestaande expertise. Hierbij wordt gedacht aan multilaterale ontwikkelingsbanken en private internationaal opererende financieringsinstellingen. Daarnaast zullen ook de mogelijkheden in kaart worden gebracht van meer bilateraal georiënteerde samenwerking en zullen de ervaringen van het ministerie van Economische Zaken met het instrument Joint Implementation bij het ontwikkelen van het CDM worden betrokken.
Interdepartementaal overzicht klimaatgelden
In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de overeengekomen verdeling naar de departementen van de voor het klimaatbeleid beschikbare middelen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan één van de wensen van de Kamercommissie onder leiding van de heer Van Zijl, die suggesties heeft gedaan om een aantal prestatiegegevens in de begroting en jaar-verantwoording van de departementen op te nemen (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 347, nrs. 1 en 2).
Nog niet alle toegewezen bedragen zijn reeds van de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën overgeboekt naar het betreffende departementale begroting. Dit komt bijvoorbeeld doordat regelingen nog niet definitief zijn of doordat het vervolgtraject van acties pas bepaald kan worden na een haalbaarheidstoets.
Uitgavenbudgetten, in NLG 1 mln (totaalbedragen periode 1998–2011) | ||||||
Totaal | EZ | LNV | V&W | VROM | Fin. | |
CO2-reductieplan | ||||||
EZ-projecten, 1e tranche | 149,6 | 118,4 | 21,2 | 10,0 | ||
EZ-regeling, 1 | 57,6 | 57,6 | ||||
EZ-regeling, 2 | 189,86 | 189,86 | ||||
EZ-regeling, 3 | 125,0 | 125,0 | ||||
Wind near shore | 60,0 | 60,0 | ||||
Houttechnologie | 15,0 | 15,0 | ||||
CERES-agrificatieproject | 2,1 | 2,1 | ||||
Div. verkeersprojecten | 20,0 | 20,0 | ||||
NIRIS 1 | 120,7 | 120,7 | ||||
NIRIS 2 | 75,0 | 75,0 | ||||
Waterstof/CO2-opslag | 30,0 | 30,0 | ||||
Uitvoeringskosten | 5,0 | 5,0 | ||||
Reserve/Nog te verdelen | 87,64 | 87,64 | ||||
Subtotaal CO2 -reductieplan | 937,5 | 570,86 | 23,3 | 30,0 | 225,7 | 87,64 |
Resterende Klimaatmiddelen | ||||||
Joint Implementation | 100,0 | 100,0 | ||||
Energiebesparingsnota | 155,0 | 155,0 | ||||
CO2-vastlegging in bossen | 30,0 | 30,0 | ||||
Verkeer en Vervoer | 70,0 | 70,0 | ||||
Schone energiedragers | 35,0 | 35,0 | ||||
Cie. Verhandelbare Emissierechten | 5,0 | 5,0 | ||||
Innovatieve Technieken Rijkshuisv. | 12,5 | 12,5 | ||||
Energie-etikettering personenauto's | 5,0 | 5,0 | ||||
Reductieplan Overige Broeikasgassen | 150,0 | 150,0 | ||||
CoP-6 | p.m. | p.m. | ||||
Subtotaal Resterende Middelen | 562,5 | 255,0 | 30,0 | 70,0 | 207,5 | |
Middelen uit het regeerakkoord | ||||||
Joint Implementation | 300,0 | 300,0 | ||||
Clean Development Mechanism | 500,0+pm | 500,0 | ||||
Investeringsimpuls duurzame energie | 400,0 | 400,0 | ||||
NMP3-middelen | ||||||
Ondersteuning vergunningverleners | 20,0 | 20,0 | ||||
Communicatie Klimaatbeleid | 15,0 | 15,0 | ||||
Reductieplan Overige Broeikasgassen | 135,0 | 135,0 | ||||
Overige middelen | ||||||
NOP I + II | 45,1 | 45,1 | ||||
Totaal / Totaal per departement | 2 915,1 | 1 525,86 | 53,3 | 100,0 | 1 148,3 | 87,64 |
Onderverdeling middelen bij het Ministerie van VROM | |||
VROM uitgavenbudgetten (in NLG 1 mln) | totaal beschikbaar | verwachte betalingen in 2001 | programma eindigt in het jaar |
NIRIS 1 | 120,7 | 14,0 | 2 011 |
Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting | 12,5 | 2,0 | 2004 |
NIRIS 2 | 75,0 | 0,0 | 2 011 |
Waterstof/CO2-opslag | 30,0 | 5,0 | 2003 |
Schone energiedragers (verkennende fase) | 4,0 | 0,5 | 2001 |
Schone energiedragers (vervolgfase) | 31,0 | 2,0 | 2 008 |
Commissie Verhandelbare Emissierechten | 5,0 | 3,0 | 2 008 |
Energie etikettering | 5,0 | 1,0 | 2001 |
Reductieplan Overige Broeikasgassen | 285,0 | 9,0 | 2 009 |
Clean Development Mechanism | 500,0 | 200,0 | 2003 |
Ondersteuning Vergunningverleners Wm | 20,0 | 7,5 | 2004 |
Communicatie Klimaatbeleid (Ecoteams) | 15,0 | 2,0 | 2005 |
NOP I + II (via min. VWS/RIVM) | 45,1 | n.v.t. | 2003 |
Totaal | 1 148,3 | 246,0 |
In toenemende mate zullen internationale ontwikkelingen bepalend zijn voor de mogelijkheden van het nationale milieubeleid. In 2001 krijgen de volgende onderwerpen speciale aandacht:
• de effecten van globalisering;
• het toekomstige Europese milieubeleid;
• een duurzame ontwikkeling.
De effecten van de voortgaande economische internationalisering (globalisering) hebben ook gevolgen voor de vormgeving en mogelijke verbreding van het internationale milieubeleid. Met name door het ontbreken van duurzame productieprocessen en consumptiepatronen leidt globalisering zonder een krachtig milieubeleid tot ontwikkelingen die niet duurzaam zijn. Dit betekent dat op verschillende schaalniveaus nog veel milieu-inspanning nodig zal zijn. De beleidskeuzen hierover moeten een plaats krijgen in het NMP4.
Uitbreiding van de Europese Unie
In 1998 heeft de Europese Unie het toetredingsproces van de 10 geassocieerde Midden- en Oost-Europese landen en Cyprus formeel gestart. Nederland hecht aan snelle toetreding van de kandidaat-lidstaten, waarbij alle inspanningen gericht moeten zijn op een maximale overname van het milieu acquis. Nederland legt daarbij de prioriteiten bij:
• een snelle implementatie van richtlijnen waarbij mondiale of grensoverschrijdende milieu- en gezondheidseffecten in het geding zijn;
• het handhaven van het «stand-still-principe»;
• een snelle implementatie van richtlijnen die te maken hebben met administratieve procedures (zoals b.v. met betrekking tot milieu-effectrapportages) en technische en emissiegerelateerde EU-normen bij nieuwe installaties.
Teneinde de kandidaat-lidstaten te helpen hun streefdata voor toetreding (2003 voor de zgn. Luxemburg-6 en 2003–2007 voor de Helsinki-6) mogelijk te maken, worden met het pre-accessiegeld uit de programma's Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) en Maatschappelijke Transformatie (Matra), alsmede met middelen van de Subsidieregeling Internationale Samenwerking Milieubeheer (SISM) relevante milieu-projecten uitgevoerd.
Het PSO heeft tot doel om de economische kennisoverdracht vanuit het bedrijfsleven naar Midden- en Oost-Europa te bevorderen en om daarmee een bijdrage te leveren aan de transformatie naar duurzame en marktgerichte economieën in deze regio. Het Matraprogramma richt zich op de ondersteuning van activiteiten die het proces van verandering stimuleren van de staat, haar instituties, organisaties van burgers en hun onderlinge verbanden. De SISM is bedoeld voor het ondersteunen van activiteiten die een bijdrage leveren aan het bevorderen van internationale samenwerking op het terrein van milieubeheer. De effectiviteit van de SISM wordt in 2001 geëvalueerd.
Daarnaast worden door het ministerie van VROM in 2001 een à twee workshops georganiseerd voor alle toetreders, waarbij een bepaald thema centraal staat.
Tijdens de achtste vergadering van de VN-Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD-VIII) is een aantal procedure-afspraken gemaakt over de volgende evaluatie van de implementatie van de resultaten van de VN-Conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (UNCED, Rio de Janeiro, 1992). Afgesproken is in 2002 in een ontwikkelingsland een Wereldtop op het niveau van regeringsleiders en staatshoofden te houden om duurzame ontwikkeling wereldwijd nieuwe impulsen te geven (Rio + 10).
De voorbereiding voor Rio + 10 vindt plaats op de tiende vergadering van de CSD (CSD-X) en zal in het voorjaar van 2001 van start gaan. De CSD-X zal de eigenlijke evaluatie voor zijn rekening nemen, waarna tijdens de Rio + 10 verder vooruit zal worden gekeken. De resultaten van zowel CSD-X als de Rio + 10 zullen in het najaar van 2002 aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties worden aangeboden.
Een manier om het internationale milieubeleid kwantitatief in beeld te brengen, is het op indicatieve wijze vermelden van het aantal milieuverdragen, EU-richtlijnen en andere documenten. Hierbij dient wel bedacht te worden dat aan een formeel ministerieel besluit uit de 1e categorie, een aantal deelbesluiten voorafgaat die de richting bepalen. Ook kan één formeel besluit (bijvoorbeeld het vaststellen van een werkprogramma bij een Memorandum of Understanding) gepaard gaat met een reeks aan acties met indirecte gevolgen
Internationale milieuovereenkomsten (indicatieve aantallen) | |||
1999 | Verwachting 2000 | Verwachting 2001 | |
Ministeriële besluiten die direct bindende rechtsgevolgen hebben, zoals verdragen, EU-richtlijnen, protocol, bilaterale samenwerkingsovereenkomsten | 30 | 30 | 30 |
Ministeriële besluiten met indirecte gevolgen, zoals EU-raadsresoluties enconclusies, internationale strategieën en verklaringen en het overeenkomen van werkprogramma's binnen de bilaterale samenwerkingsovereenkomsten | 100 | 100 | 100 |
Conclusies en aanbevelingen van workshops, seminars en conferenties, zowel in multilateraal verband als in het kader van bilaterale samenwerking | 110 | 120 | 120 |
De ministeriële besluiten die direct bindende rechtsgevolgen hebben vinden voor ca. 2/3 deel in EU-kader plaats. Bij de andere twee categorieën ligt het accent veel meer op mondiale onderwerpen, die in specifieke fora worden voorbereid en waarbij de besluiten tot stand komen met ministerieel mandaat.
In aantallen worden geen grote verschillen tussen het jaar 2000 en 2001 verwacht. Wel zullen de inhoudelijke accenten anders komen te liggen, namelijk op de terreinen:
• klimaatbeleid, voor wat betreft de doorwerking van de uitkomsten van de in november 2000 te houden 6e Conference of Parties (CoP-6);
• duurzame ontwikkeling, teneinde te bereiken dat in 2002 door de regeringsleiders en staatshoofden nieuwe wereldwijde impulsen aan de duurzame ontwikkeling kunnen worden gegeven.
De drie duurzame ontwikkelingsverdragen die in 1996 met Benin, Bhutan en Costa Rica zijn gesloten, worden begin 2001 geëvalueerd.
Om de producenten in algemene zin te bewegen tot milieuverantwoorde productie vindt er een gecoördineerde inzet van generieke instrumenten plaats. Dit richt zich in 2001 met name op de volgende onderwerpen.
Programma Milieu en Technologie (ProMT)
Het programma Milieu en Technologie stimuleert de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve technologieën die leiden tot schonere en duurzamere productieprocessen. De regeling levert daarmee een bijdrage aan de integrale milieutaakstelling inzake het verminderen van emissies en/of schadelijke stoffen. In het regeerakkoord zijn uit de ICES-gelden extra middelen voor dit instrument beschikbaar gesteld. Voor 2001 betreft het een additionele bijdrage van f 6 mln. Hiervan komt f 3,1 mln bovenop het reguliere subsidiebudget van f 5,5 mln. Het restant (f 2,9 mln) wordt ingezet voor opdrachtverleningen en uitvoeringskosten. De subsidieregeling genereert een gemiddeld investeringsniveau van ca. f 25 mln.
Het budget wordt jaarlijks volledig aangewend voor 8 industriële doelgroepen, waarbij de subsidiebijdrage varieert tussen 25% en maximaal 75%. De meest succesvolle technologieën worden jaarlijks als input gebruikt voor de VAMIL regeling. De regeling ProMT wordt in 2001 geëvalueerd, met als doel te beoordelen of het aanjagen van milieuvriendelijke technologieën succesvol verloopt.
Beïnvloeding consumeren en produceren: milieu in de prijzen
In de herziening van het belastingstelsel speelt de vergroening van het stelsel een belangrijke rol. Vergroening levert een bijdrage aan de gewenste verschuiving van directe naar indirecte belastingen en draagt tegelijkertijd bij aan de duurzaamheid van de economische groei. Verhoging van milieubelastingen brengt het milieubeslag van goederen en diensten beter tot uitdrukking in de prijs. De hogere belastingdruk op milieubelastende activiteiten wordt gecompenseerd door lastenverlichting, bijvoorbeeld in de vorm van belastingfaciliteiten voor milieuvriendelijke activiteiten.
Vorm en omvang van de genoemde vergroening is onderdeel van het regeerakkoord. De uitwerking vindt plaats in drie tranches over de jaren 1999, 2000 en 2001. Onlangs is een notitie aan de Tweede Kamer aangeboden over de «vergroening van het fiscale stelsel: 3e tranche 2000». De besluitvorming over deze voorstellen zal samenvallen met het Belastingplan 2001.
Tegenover de genoemde lastenverzwaring staat een lastenverlichting, welke deels de vorm krijgt door de introductie en verruiming van specifieke fiscale faciliteiten gericht op milieubescherming, energiebesparing en duurzame energie, zoals de Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL), de Energie-investeringsaftrek (EIA), de regeling Groenprojecten (groen beleggen) en de afdrachtskortingen in de Regulerende Energiebelasting (REB). In aanvulling op dit instrumentarium is vanaf 1 januari 2000 een Milieu-investeringsaftrek (MIA) van kracht en wordt in 2001 een Duurzame Ondernemersaftrek (DOA) geïntroduceerd.
Onderstaande tabel en grafieken geven inzicht in de omvang en ontwikkeling van (a) de VAMIL en (b) Groen Beleggen.
(a) Prestatiegegevens VAMIL-regeling: aangemelde en verwachte investeringsbedragen: (bedragen in NLG 1mln) | ||||||||||
Investeringen | 1992 | 1993 | 1994 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 |
Land- en tuinbouw | 55 | 64 | 47 | 118 | 363 | 754 | 746 | 380 | 500 | 500 |
Industrie | 65 | 122 | 265 | 353 | 373 | 375 | 375 | 449 | 500 | 500 |
Dienstverlening | 22 | 28 | 73 | 293 | 153 | 325 | 325 | 475 | 500 | 500 |
Totaal investeringsbedrag | 142 | 214 | 385 | 764 | 889 | 1 454 | 1 446 | 1 304 | 1 500 * | 1 500* |
Aantal investeringen | 2 726 | 3 021 | 3 181 | 6 216 | 8 272 | 13 177 | 12 514 | 16 0 79 | 20 000 | 20 000 |
Gemiddeld investeringsbedrag | 0,052 | 0,071 | 0,121 | 0,123 | 0,107 | 0,110 | 0,116 | 0,081 | 0,075 | 0,075 |
* exclusief de toename met circa f 700 mln vanwege de stimulering van de aanschaf van vrachtauto's en bussen met euro3-motoren.
Investeringsbedragen VAMIL-regeling
Toelichting bij tabel en grafiek VAMIL regeling:
De VAMIL regeling stimuleert vanaf 1991 de marktintroductie en marktverbreding van nog niet gangbare milieu en energietechnologie. Ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn opgenomen in de zogenoemde «milieulijst» kunnen deze investering fiscaal vrij afschrijven. Hierdoor heeft de investeerder een liquiditeitsvoordeel en een rentevoordeel. Ondertussen maken meer dan 15 000 ondernemers gebruik van de regeling en is het maximale investeringsniveau bereikt. In 2001 zullen de milieu-effecten zoveel mogelijk worden gekwantificeerd. De geraamde derving aan belasting- en premieinkomsten van de VAMIL regeling bedraagt circa f 130 mln exclusief euro3-motoren.
(b) Regeling Groenprojecten (Groen beleggen):
Het gebruik van de regeling lijkt zich te stabiliseren; in 1999 is aan 412 projecten een groenverklaring verstrekt. In figuur 1 is het gebruik van de regeling vanaf 1995 weergeven. De piek in het jaar 1997 is voornamelijk terug te voeren op enkele grote natuurprojecten en het openstellen voor herfinanciering in de biologische landbouw, waarop door de Tweede Kamer was aangedrongen.
Gebruik regeling Groenprojecten 1995–1999
Voor 2000 wordt een terugval verwacht vanwege onzekerheden die in 1999 zijn ontstaan ten aanzien van de gevolgen van het belastingstelsel voor de 21e eeuw voor de Groenregeling.
Met een vrijstelling in box III en een persoonsgebonden aftrekpost (wetsvoorstel ondernemerspakket II) vanwege de bijzondere behandeling van de Groenregeling zal naar verwachting in 2001 de belangstelling aantrekken. Een werkgroep Kengetallen ontwerpt momenteel indicatoren die inzicht geven in de bijdragen van Groen Beleggen aan het bereiken van de milieudoelstellingen. De resultaten hiervan zullen naar verwachting in 2001 worden bekendgemaakt.
Kennisontwikkeling en technologie (Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling)
In het kader van de ICES/KIS is in 1999 de stichting Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO) opgericht. Het NIDO streeft naar het realiseren van sprongen in duurzame ontwikkeling door het identificeren en aanjagen van innovatietrajecten die kunnen leiden tot verandering van productie- en consumptiepatronen. Hiervoor is over een periode van 4 jaar (1999–2002) een budget van f 28 mln beschikbaar.
NIDO is niet gericht op het zelf realiseren van grotere sprongen naar duurzame ontwikkeling, maar op het mogelijk maken van die sprongen door derden. NIDO introduceert hiertoe een interactief proces met alle maatschappelijke partijen zoals overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. NIDO verzamelt kennis en stimuleert kennisontwikkeling in de maatschappij.
De nadruk ligt op het entameren en initiëren van initiatieven. In de jaren 2000 en 2001 zullen respectievelijk 3 tot 5 programma's worden opgestart. Binnen de opgestarte programma's zullen vervolgens kansrijke veranderingsprocessen worden geselecteerd (maximaal 25), die in de vorm van sprongprojecten naar duurzame ontwikkeling zullen worden uitgevoerd. Naast de «reguliere» programma's zal jaarlijks ook een «sprongprijsvraag» worden uitgeschreven. De prijs voor het winnende plan bedraagt maximaal f 1 mln te besteden aan het opzetten en uitvoeren van een programma.
Voor de lange termijn gelden als operationele doelstellingen:
Onderwerp | Milieuthema | Jaar | Doelstelling |
Industrie | Verzuring | 2010 | NOx max. 26 kton |
Verspreiding | 2010 | 50–95% reductie t.o.v. 1985 voor diverse stoffen | |
Vermesting | 2010 | Stikstof 75%, fosfor 95% t.o.v. 1985 | |
Verwijdering | 2010 | Omvang afvalstromen 18,1 Mton; Hergebruik/ nuttige toepassing 15,6 Mton; Verbranden 0,9 Mton; Storten 1,6 Mton. | |
Verdroging | 2010 | 40% reductie winning grondwater t.o.v. prognose | |
Verkeersmobiliteit | Verzuring | 2010 | Max. 65 kton restemissie NOx door wegverkeer en binnenvaart |
Bij het specifieke industriebeleid gelden integrale milieutaakstellingen per bedrijfstak. Belangrijke knelpunten op dit gebeid zijn het bereiken van de doelstellingen NOx en verbetering energie-efficiency. Voor deze gebieden is dan ook aanvullend beleid geformuleerd.
Voor het industriebeleid gelden voor 2001 de volgende integrale operationele doelstellingen:
Evaluatie NMP3-verzuringsdoelstellingen
De verzuringsdoelstellingen die in het NMP3 geformuleerd zijn worden in 2000 geëvalueerd, omdat steeds duidelijker wordt dat deze zonder doorbraaktechnologieën niet haalbaar zijn (deze gegevens komen eind 2000 beschikbaar). Het jaar 2010 biedt onvoldoende tijdshorizon voor de doelgroepen. Er wordt een consistente set van milieukwaliteits- en emissiedoelstellingen voor de jaren 2010 t/m 2020 geformuleerd, met taakstellingen voor de doelgroepen. In het kader van het multi-effect/multi-pollutant protocol in UN/ECE-kader en de EU-richtlijn Emissieplafonds worden nationale emissieplafonds voor NOx, SO2, VOS en NH3 vastgesteld voor 2010.
Doel is dat energie-intensieve bedrijven (verbruik > 0,5 PetaJoule per jaar) zo snel mogelijk doch uiterlijk in 2012 tot de wereldtop behoren voor wat betreft de energie-efficiency van productieprocessen. Daarmee leveren deze bedrijven een grote bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen op klimaatgebied waartoe Nederland zich internationaal heeft verplicht. De deelnemende bedrijven stellen allen een energie-efficiencyplan op, waaruit blijkt op welke wijze de wereldtop zal worden bereikt. Deze plannen dienen in 2001 gereed te zijn en beoordeeld te zijn door het bevoegd gezag (provincies, gemeenten). Dit beleidsonderdeel wordt samen met het ministerie van EZ ontwikkeld. De geraamde gelden ter implementatie van benchmarking staan op de begroting van ministerie van EZ.
In het NMP-3 is voor NOx een nationale emissiedoelstelling van 249 kton voor 2005 opgenomen (opgesplitst naar taakstellingen voor diverse doelgroepen). Daarnaast moet Nederland in 2010 tenminste voldoen aan het plafond van de Europese Commissie voor Europa (VN) van 266 kton. Om deze taakstelling te realiseren worden maatregelen uitgevoerd gericht op (a) de grote industrie, de overige industrie, de landbouw, de sector Handel-Diensten-Overheid (HDO), de gezinshuishoudens en (b) het verkeer:
(a)- Industrie, landbouw, HDO en huishoudens
Voor de doelgroep grote industrie wordt gewerkt aan een systeem van kostenverevening. Doelstelling is het realiseren van een emissie-uitstoot van maximaal 67 kton NOx in 2005 door industrie, de raffinaderijen en energiebedrijven, met het meest kosteneffectieve pakket aan maatregelen, waarbij de verantwoordelijkheid en het initiatief voor de uitvoering zo veel mogelijk worden gelegd bij het bedrijfsleven. De invoering van een, in overleg met het bedrijfsleven uitgewerkt systeem voor kostenverevening NOx, is voorzien eind 2001/begin 2002. Als het systeem van kracht is, zullen geen subsidies voor nageschakelde technieken meer beschikbaar gesteld worden.
Tussen NOx- en CO2-beleid bestaat sterke inhoudelijke en beleidsmatige samenhang. Voor de stimulering van schone energiesystemen en schone energieproductie uit biomassa zal eveneens budget worden ingezet.
(b)- Verkeer
In mei 2000 is in de Centrale Rijnvaart Commissie overeenstemming bereikt over een eerste fase normstelling voor de uitlaatgassen van scheepsmotoren voor de binnenvaart. Deze eerste fase heeft een vooral harmoniserend karakter. In het najaar van 2000 start het overleg dat tot een meer ambitieuze 2e fase normstelling moet leiden. In 2001 zal daarover naar verwachting overeenstemming kunnen worden bereikt. Inzet van Nederland is om deze tweede fase in 2005 of 2006 in werking te laten treden voor nieuw te installeren motoren, en om de scherpte van de eisen af te stemmen op de tweede fase eisen voor de mobiele machines.
In de EU zal in 2001 worden overlegd over een derde fase normstelling voor de mobiele machines en de landbouwtractoren, en over een uitbreiding van de reikwijdte van die richtlijnen tot lagere vermogens en Otto-motoren (motoren met inwendige verbranding met electrische ontsteking, die in het algemeen lopen op benzine of LPG).
In 2001 zal een begin worden gemaakt met het financieel stimuleren van de inbouw van nageschakelde techniek bij bestaande binnenvaartschepen, na proeven daarmee in 2000 met ondersteuning uit het programma grootschalige demonstratieprojecten mobiele bronnen (DEMO).
De stimulering van de toepassing van schonere motoren dan wettelijk voorgeschreven bij nieuwe schepen en bij hermotorisering via de VAMIL-regeling wordt voortgezet.
Afhankelijk van de uitkomst van de in 2000 uitgevoerde studie naar de kosteneffectiviteit van een vervroegde introductie van brandstoffen die aan de eisen voor 2005 voldoen zal in 2001 een begin worden gemaakt met de inzet van daarop gerichte instrumenten.
Convenanten beogen de doeleinden van het milieubeleid te realiseren door een gecoördineerde en gestructureerde benadering van de industrie, zodanig dat het draagvlak voor dit beleid bij deze doelgroep en bij andere overheden zo groot mogelijk is. Per bedrijfstak stellen bedrijven en overheden een convenant op met daarin de integrale milieutaakstelling. De afspraken dekken nu zo'n 80% van de totale milieubelasting en 90% van het totale energiegebruik in de industrie. In 2001 zullen de als indicatief opgenomen doelstellingen voor 2010 voor de doelen verzuring en verspreiding nader worden vastgesteld.
Daarnaast zal de FO-industrie (facilitaire organisatie) evenals voorgaande jaren door het ministerie van VROM worden gefinancierd. De FO-industrie begeleidt de implementatie van het doelgroepbeleid Milieu en Industrie en ondersteunt daartoe overleggroepen per bedrijfstak en betrokken overheden bij de uitwerking en uitvoering van dat beleid.
Het streven is er op gericht om als overheid met het bedrijfsleven gezamenlijke stappen te zetten in de richting van een optimale integratie van milieu in het strategisch beleid van ondernemingen. Op basis van eerder onderzoek wordt het beleid verder ingevuld. De afgeronde onderzoekpilots bij bedrijven worden geëvalueerd, waarna op basis van de conclusies verder onderzoek bij bedrijven zal worden uitgezet. In 2001 wordt voorts een strategie opgesteld, waarin de beleidslijn en beleidsdoelen nader worden geconcretiseerd.
Met dit beleidsonderdeel wordt via één integrale subsidieregeling het midden- en kleinbedrijf gestimuleerd milieumaatregelen te nemen. Resultaten worden gemeten door te onderzoeken of verschuivingen plaatsvinden in houding, interesse en gedrag van bedrijven en bedrijfstakken. Na de nulmeting in 1997 is in 1999 een vervolgmeting uitgevoerd, waaruit blijkt dat inderdaad een verschuiving valt waar te nemen van de non-interesse fase richting interesse en implementatie. Ultimo 2000 zal het programma Schoner Produceren nader worden geëvalueerd. In samenwerking met het ministerie van EZ worden met het programma Schoner Produceren in 2001 naar verwachting 12 voorlichtings- en doorlichtingsprojecten van intermediaire organisaties in het midden- en kleinbedrijf gestimuleerd.
5. Producten- en consumentenbeleid
Voor het producten- en consumentenbeleid gelden de volgende operationele doelstellingen:
Continue verbetering van producten blijft primair de verantwoordelijkheid van bedrijven. De overheid speelt hierbij een stimulerende en faciliterende rol. De twee voornaamste instrumenten hierbij zijn de Regeling milieugerichte productontwikkeling en de Regeling productgerichte milieuzorg.
Doel van de Milieugerichte Productontwikkeling is kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren tot het ontwikkelen van producten die het milieu aantoonbaar aanzienlijk minder belasten dan bestaande vergelijkbare producten. De financiële stimulans bestaat uit een risicodragend krediet aan ondernemers voor projecten die daarvoor in aanmerking komen. Voor 2001 bestaat het voornemen dit instrument te integreren in de regeling Technisch Ontwikkelingskrediet van het Ministerie van EZ. Naar verwachting zullen door het Ministerie van VROM ca. 6 projecten worden ondersteund.
Met het instrument Productgerichte Milieuzorg kunnen bedrijven de milieu-effecten van hun producten systematisch, continu en door de hele keten heen beheersen. Doel van het instrument is om de milieuprestaties van producten te verbeteren. In het voorjaar van 2000 zijn 57 proefprojecten in het bedrijfsleven uitgebreid onderzocht. Op basis van dit onderzoek voeren de ministeries van VROM en EZ en de brancheverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland gezamenlijk een programma uit om de invoering van PMZ in het bedrijfsleven verder te stimuleren. Het programma bestaat uit voorlichtings- en promotieactiviteiten gericht op bedrijven en een subsidieregeling gericht op branche-organisaties en individuele bedrijven. Beoordelingscriteria van de subsidieregeling zijn gericht op een evenwichtige spreiding over de tien productaccounts uit het NMP3. De in de tabel gehanteerde verwachte gemiddelde subsidiebijdrage per project is gebaseerd op ervaringen uit de realisatie in 1999 en een eerdere pilotregeling. Vanaf 2000 zal de gemiddelde bijdrage dalen vanwege een lagere maximale uitkering per project.
Tabel Productgerichte Milieuzorg (verplichtingenbedragen in NLG1000) | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | Totaal | |||||||
Branches | aantal projecten | totaal bedrag | aantal projecten | totaal bedrag | aantal projecten | totaal bedrag | aantal projecten | totaal bedrag | aantal projecten | totaal bedrag | aantal projecten | totaal bedrag |
Industriële producten | 3 | 567 | 7 | 700 | 7 | 560 | 5 | 400 | 5 | 400 | 27 | 2 627 |
Bouwmaterialen | 3 | 404 | 5 | 500 | 5 | 400 | 4 | 320 | 4 | 320 | 21 | 1 944 |
Werktuigen en gereedschappen | 0 | 1 | 100 | 1 | 80 | 1 | 80 | 1 | 80 | 4 | 340 | |
Woninginrichting | 1 | 138 | 1 | 100 | 1 | 80 | 1 | 80 | 1 | 80 | 5 | 478 |
Kantoorartikelen en papier | 1 | 224 | 1 | 100 | 1 | 80 | 1 | 80 | 1 | 80 | 5 | 564 |
Communicatie en electronica | 0 | 1 | 100 | 1 | 80 | 1 | 80 | 1 | 80 | 4 | 340 | |
Kleding en persoonlijke verzorging | 2 | 304 | 2 | 200 | 2 | 160 | 1 | 80 | 1 | 80 | 8 | 824 |
Wasmiddelen | 0 | 1 | 100 | 1 | 80 | 1 | 80 | 1 | 80 | 4 | 340 | |
Huishoudelijk | 0 | 1 | 100 | 1 | 80 | 1 | 80 | 1 | 80 | 4 | 340 | |
Voeding | 3 | 313 | 5 | 500 | 5 | 400 | 4 | 320 | 4 | 320 | 21 | 1 853 |
Subtotaal | 13 | 1 950 | 25 | 2 500 | 25 | 2000 | 20 | 1 600 | 20 | 1 600 | 103 | 9 650 |
Uitvoeringskosten | 200 | 300 | 300 | 250 | 250 | 1 300 | ||||||
Algemene stimulering | 700 | 1 200 | 1 150 | 1 150 | 4 200 | |||||||
Totaal | 13 | 2 150 | 25 | 3 500 | 25 | 3 500 | 20 | 3 000 | 20 | 3 000 | 103 | 15 150 |
Duurzaam inkopen door de overheid
Doel van het programma Duurzaam Inkopen is het bevorderen van duurzaamheid bij overheidsaankopen, het (indirect) stimuleren van duurzaam produceren en invulling geven aan de voorbeeldfunctie van de overheid. De gezamenlijke koopkracht van alle overheidsinstanties beloopt ca. f 60 mld gulden. Een grotere vraag naar duurzame producten maakt het voor bedrijven aantrekkelijker om duurzaamheidsaspecten mee te nemen bij de ontwikkeling en productie van goederen en technieken. Begin 2000 heeft een nulmeting plaatsgevonden, bestaande uit 374 interviews met bij inkoop betrokken overheidsfunctionarissen. Een dergelijke meting zal periodiek worden herhaald om de voortgang van het programma te kunnen monitoren.
Nadere operationele doelstellingen voor 2001 worden door de bestuurlijke commissie Duurzaam Inkopen waarin Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen zijn vertegenwoordigd, in het derde kwartaal van 2000 vastgesteld.
Milieuvoorlichting aan consumenten
Steeds meer stuurt de vraag van de consumenten de productieketen aan, ook als het gaat om een hogere milieukwaliteit van producten en diensten. Doel van het leveren van productinformatie is de consument goed te informeren en ervoor te zorgen dat men ook via producent of detaillist voldoende informatie krijgt over de milieu-aspecten van de producten. Er is een belangrijke rol voor consumentenorganisaties en maatschappelijke organisaties op het gebied van communicatie over handelingsperspectieven voor de consument. Via gerichte projecten kunnen verbanden gelegd worden tussen aanbod (door producenten en detailhandel) van producten en diensten en de consumptieve vraag bij de burger. Het ministerie van VROM ondersteunt dergelijke projecten financieel.
De Stichting Milieu Centraal wordt voorlopig tot en met het jaar 2002 ondersteund door VROM. De doelstelling van deze stichting is met name gericht op het in staat stellen van de consument om betrouwbare informatie te krijgen over milieu-aspecten van producten. Medio 2000 is een evaluatie gestart van de actieve taken, zoals het voeren van campagnes en dergelijke. In het najaar van 2001 zullen de passieve (voorlichting-) taken worden geëvalueerd.
Ook de Stichting Milieukeur ontvangt een subsidie van VROM. Het primaire doel van deze stichting is het genereren van milieuwinst op productniveau door het hanteren van een milieukeurmerk. Hierdoor wordt de doorzichtigheid van de markt vergroot en de vraag naar milieuvriendelijke producten gestimuleerd. De evaluatie van het Milieukeur is eind mei 2000 gereedgekomen. De belangstelling voor het voeren van het Milieukeur en de naamsbekendheid daarvan zijn in de afgelopen jaren toegenomen. VROM is op grond van de evaluatie voornemens de subsidie te continueren.
Budgettaire gevolgen van beleid | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven | Verplichtingen | Uitgaven | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Totaal (in NLG1000) | 49 396 | 90 127 | 398 317 | 4 15 090 | 517 851 | 235 080 | 237 701 | 231 375 |
Programma | ||||||||
1. Algemeen klimaatbeleid | 4 115 | 13 808 | 92 552 | 97 078 | 103 951 | 131 811 | 133 857 | 125 720 |
2. Internationale programma's | 13 451 | 13 460 | 212 720 | 212 904 | 312 904 | 12 904 | 12 904 | 12 904 |
3. Generiek producentenbeleid | 9 719 | 19 663 | 17 691 | 34 991 | 34 991 | 18 791 | 16 935 | 17 256 |
4. Specifiek industriebeleid | 5 775 | 8 482 | 10 400 | 9 744 | 10 037 | 9 958 | 8 401 | 9 250 |
5. Producten- en consumentenbeleid | 7 316 | 15 466 | 13 131 | 14 723 | 13 891 | 8 777 | 10 216 | 10 913 |
6. Overig (o.a. bijdragen milieu-org.) | 9 020 | 19 248 | 51 823 | 45 650 | 42 077 | 52 839 | 55 388 | 55 332 |
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma: | ||
Beleidsprogramma: | Beleidsprestatie 2001: | Verplichtingenbudget 2001 (in NLG1000) |
Algemeen klimaatbeleid | Div. projecten uit Reductieplan overige broeikasgassen | 15 500 |
Stimulering introductie euro4-motoren | 40 000 | |
Montage 1500–2000 roetfilters op bedrijfsvoertuigen | 20 000 | |
Stimuleren 10 à 15 demoprojecten mobiele bronnen | 10 000 | |
Internationale samenwerking | Uitvoering projecten Clean Development Mechanism | 200 000 |
Diverse projecten ter stimulering internat. milieubeleid | 5 568 | |
Ondersteuning div. internationale milieu-organisaties | 4 663 | |
Generiek producentenbeleid | Stimuleren mil.technologieprojecten in 8 doelgroepen | 8 600 |
Opstarten 5 kennisprogramma's door NIDO | (toezegging 2000) | |
Specifiek industriebeleid | Ondersteunen FO-Industrie bij uitvoering convenanten | 3 000 |
Stimuleren 12 projecten t.b.v. Schoner Produceren | 3 000 | |
Producten- en consumentenbeleid | Stimuleren 25 projecten t.b.v. Productgerichte Mil.zorg | 3 500 |
Stimuleren duurzaam inkopen door de overheid | 2000 | |
Overige beleidsprestaties op 05.22 | 82 486 | |
Totaal voor beleidsterrein 05.22: | 398 317 |
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 398 317 | 494 797 | 185 875 | 198 701 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 398 317 | 494 797 | 185 875 | 198 701 | 216 525 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 180 748 | 224 529 | 84 346 | 90 167 | 98 255 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 415 090 | 517 851 | 235 080 | 237 701 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 415 090 | 517 851 | 235 080 | 237 701 | 231 375 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 188 360 | 234 991 | 106 675 | 107 864 | 104 993 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. Van 05.15 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | 264 506 | 365 954 | 52 017 | 60 499 | |
Uitgaven | 278 219 | 377 692 | 62 157 | 61 619 | |
b. Van 05.16 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | 112 180 | 108 191 | 117 464 | 121 808 | |
Uitgaven | 113 669 | 117 506 | 155 468 | 159 688 | |
c. Van 05.17 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | 21 631 | 20 652 | 16 394 | 16 394 | |
Uitgaven | 23 202 | 22 653 | 17 455 | 16 394 |
ad a, b en c.
Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting al toegelicht, worden vanaf de begroting 2001 op dit nieuwe artikel een aantal beleidsactiviteiten opgenomen die voorheen ten laste kwamen van andere artikelen van «Milieubeheer». In de inleiding is ook aangegeven van welke artikelen de desbetreffende beleidsprogramma's afkomstig zijn.
05.23 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling
VROM streeft naar het beschermen van mens en milieu tegen de risico's van het omgaan met stoffen en genetisch gemodificeerde organismen en van het omgaan met al dan niet radio-actieve afvalstoffen en tegen straling, rekening houdend met sociale en economische factoren.
Het beheersen van deze milieurisico's richt zich op de volgende gebieden:
1. beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe en bestaande (chemische) stoffen;
2. een sluitend stelsel van regelgeving m.b.t. genetisch gemodificeerde organismen (ggo's);
3. bij het afvalstoffenbeleid:
• het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen en het bevorderen van hergebruik;
• het bevorderen dat onvermijdbare afvalstoffen zoveel mogelijk worden hergebruikt;
• het bevorderen dat de verwijdering van niet opnieuw te gebruiken afvalstoffen plaats vindt met een aanvaardbaar risico voor het milieu;
• het bijdragen aan het klimaatbeleid door stimulering van afvalverbranding met energie-terugwinning;
4. het omlaag brengen van de stralingsbelasting.
In het jaar 2001 wordt prioriteit gegeven aan het zorgvuldig omgaan met genetisch gemodificeerde organismen en het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen.
Operationele beleidsdoelstellingen
Het stoffenbeleid wordt momenteel vernieuwd. Het doel is een situatie te realiseren waarin voor alle stoffen waaraan mens of milieu kan worden blootgesteld, een effectieve evaluatie van de risico's en/of gevaren is uitgevoerd en maatregelen ter bescherming zijn genomen. Thans is dat slechts voor enkele honderden bestaande stoffen het geval, terwijl er vele tienduizenden geproduceerd en gebruikt worden. Eind 2000 wordt de Tweede Kamer door middel van de notitie «Strategie Omgaan met Stoffen» (SOMS) in kennis gesteld van de Nederlandse visie en voornemens om het stoffenbeleid te vernieuwen. De visie wordt momenteel in samenspraak met het bedrijfsleven en NGO's ontwikkeld. De huidige regeling legt alle verplichtingen en bewijslast bij de overheden. Nederland wil bereiken dat er concreet afrekenbare verantwoordelijkheid en inspanningen voor het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en milieu bij fabrikanten en handel worden neergelegd.
De Nederlandse aanpak («poldermodel overleg») en inzichten worden ingebracht bij de Europese Commissie. Door de Europese Commissie wordt gewerkt aan een herziening van het stelsel van EU-richtlijnen voor bestaande en nieuwe stoffen, welke naar verwachting in 2003–2004 gereed is. De inzet in Europees verband is noodzakelijk omdat vrijwel alle instrumenten op het gebied van stoffen EU-geharmoniseerd zijn.
Alle nieuwe stoffen, die in de Europese Unie op de markt komen, moeten worden kennisgegeven bij de bevoegde instanties in de lidstaten. De afhandeling van kennisgevingen nieuwe stoffen is uitbesteed aan het Centrum voor Straling en Risico (CSR), onderdeel van het RIVM. Daarnaast voert het CSR de beoordeling van de bestaande stoffen uit, de beoorde-ling van vergunningaanvragen en kennisgevingen ggo's en een aantal ondersteunende taken. Het hiermee gemoeide budget à f 2,9 mln per jaar is opgenomen op artikel 05.19 «Structurele bijdrage aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ten behoeve van het RIVM».
Naar verwachting zal in 2001 door middel van een uitbreiding van de Wet milieubeheer (Besluit retributies milieugevaarlijke stoffen) een stelsel van retributies worden ingesteld voor kennisgevingen nieuwe stoffen alsmede voor kennisgevingen en vergunningaanvragen op grond van het Besluit ggo; zie ook het ontvangstenartikel 05.03.02. De onderstaande tabel geeft het aantal door het CSR afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen in 1999 weer, alsmede een prognose voor 2000 en 2001.
Aantal afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen | |||
Omschrijving | realisatie 1999 | prognose 2000 | prognose 2001 |
Aantal afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen | 54 | 57 | 57 |
2. Genetisch gemodificeerde organismen (ggo's)
De kansen die moderne biotechnologie biedt voor duurzame landbouw, voor schonere productiemethoden, voor een betere gezondheidszorg en een beter milieu moeten worden benut. Echter dit kan alleen wanneer de toepassing van de biotechnologie gepaard gaat met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming de keuzevrijheid voor de burger en de etische aanvaardbaarheid. De minister van VROM zal nog dit najaar een Integrale beleidsnota Biotechnologie aan de Tweede Kamer aanbieden, mede namens zijn collega's van de ministeries van LNV, VWS, EZ en OC&W. Internationaal wordt het biotechnologiebeleid uitgewerkt in het biosafety-protocol.
Voor het zorgvuldig omgaan met genetisch gemodificeerde organismen zijn waarborgen opgenomen in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen (Bggo, onderdeel van de Wet milieugevaarlijke stoffen). Op grond van het Bggo moeten bedrijven in geval van ingeperkt gebruik (laboratoria, kassen, dierverblijven en procesinstallaties) en bij veldproeven of bij marktintroducties dit ter kennisgeving of goedkeuring aan het bevoegd gezag (de minister van VROM) voorleggen. Onderstaande tabel geeft het aantal afgehandelde kennisgevingen ggo's en het aantal verleende vergunningen in 1999 weer, alsmede een prognose tot en met 2002.
Vergunningverlening genetisch gemodificeerde organismen | ||||
omschrijving | realisatie 1999 | prognose 2000 | prognose 2001 | prognose 2002 |
Kennisgevingen ingeperkt gebruik (laboratoria, kassen, dierverblijven en procesinstallaties) | 564 | 600 | 650 | 700 |
Vergunningen introductie milieuproef (veldproeven, gentherapie) | 32 | 30–35 | 30–35 | 30–35 |
Vergunningen introductie milieu markt NL (commerciële producten) | 9 | 6–8 | 6–8 | 6–8 |
Vergunningen introductie milieu markt rest EU (beperkte review) | 12 | 8–10 | 8–10 | 8–10 |
Mede door veelvuldig contact tussen de indieners en het ministerie van VROM en de zelftoetsende werking van de in te dienen formulieren, worden praktisch alle ingediende kennisgevingen positief beoordeeld en alle aangevraagde vergunningen verleend.
Voor afvalstoffen (exclusief verontreinigde grond en mest) gelden de volgende operationele doelstellingen (NMP3): | ||||
afvalstoffen (in Mton) | situatie 1996 | realisatie 1999 | doel 2000 | doel 2010 |
Maximaal aanbod | 51 | 55 | 51 | 56 |
Hergebruik | 38 | 40 | 41 | 45 |
Verbranden | 5 | 6 | 6 | 9 |
Storten | 8 | 9 | 4 | 2 |
Bij de energieproductie in Nederland geldt als doel dat de totale energiebehoefte in 2020 voor 10% door duurzame energie moet worden gedekt. Van dit aandeel duurzame energie moet ongeveer 45% (120 PJ) door verwerking van afval en biomassa worden opgewekt. In het jaar 2007 is dit cijfer 45% (85 PJ) (Derde Energienota en Actieprogramma Duurzame Energie in Opmars; Kamerstukken II, 1995–1996, 24 525, nrs. 1 en 2). Om dit doel te bereiken wordt onder andere de Regulerende Energie Belasting ingezet. Voorts is een moratorium ingesteld op de uitbreiding van de afvalverbrandingsinstallaties (AVI)-capaciteit om het realiseren van hoogwaardige verbrandingstechnieken te stimuleren.
Kabinetsstandpunt verwijdering gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen
Ter uitvoering van het kabinetsstandpunt inzake afvalverwijdering van zowel gevaarlijke als niet-gevaarlijke afvalstoffen wordt in samenwerking met de partners in het Afval Overlegorgaan AOO, het bedrijfsleven en de milieubeweging het Landelijke Afvalbeheersplan (LAP 2001–2005) opgesteld. In het LAP worden de huidige plannen voor gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen geïntegreerd. Planning voor de vaststelling van het eerste LAP is medio 2001. Ook is naar aanleiding van de resultaten van de Commissie Epema het hoofdstuk Afvalstoffen van de Wet milieubeheer geëvalueerd en aangepast en inmiddels in parlementaire behandeling gebracht. De inwerkingtreding is eveneens in 2001 gepland.
Belasting op storten van brandbaar afval
De belasting op het storten van brandbaar afval is per 1 januari 2000 met f 75,– verhoogd, onder gelijktijdige openstelling van de provinciegrenzen voor brandbaar afval. Op deze manier wordt de vollast (volledige benutting van de capaciteit) van de afvalverbrandingsinstallaties tegen bedrijfseconomische tarieven verzekerd. Omdat er een moratorium is op roosterovens (met een laag energierendement), is de verhoging van de stortbelasting een stimulans voor de ontwikkeling van installaties met een hoog energierendement. Daarmee kan ook een ander doel worden bereikt: het verhogen van het aandeel duurzaam opgewekte energie.
Naar aanleiding van de evaluatie van de Uitvoeringsstrategie 1996–2000 hebben het IPO en VROM het initiatief genomen om een nieuwe strategie tot stand te brengen. Afhankelijk van afstemming tussen de betrokken partijen en het verkrijgen van draagvlak bij de betrokken overheden wordt gestreefd naar vaststelling van de nieuwe strategie in het 1e kwartaal van 2001.
De preventiemaatregelen als vergunningverlening en voorlichting moeten resulteren in 10% reductie ten opzichte van de autonome groei (NMP+). Dit moet leiden tot een aanbod van afvalstoffen van maximaal 51 mton in het jaar 2000. Omdat preventie in belangrijke mate bijdraagt aan het verminderen van de milieudruk is de komende jaren een bedrag van f 15 mln per jaar beschikbaar voor intensivering van het preventiebeleid van de andere overheden, inclusief grondstof-, energie- en waterbesparing.
In onderstaande tabellen is het gewenste gedrag van bedrijven ten aanzien van preventie en de door huishoudens en bedrijven te realiseren percentages voor gescheiden inzameling weergegeven:
Gedrag van bedrijven t.a.v. preventie | |||
omschrijving | situatie 1995 | tussenmeting 1999 | doel voor 2000 |
Non-interesse fase | 20% | 17% | 5% |
Interesse fase | 32% | 5% | 35% |
Initiatie- en implementatiefase | 40% | 62% | 40% |
Routinefase | 8% | 15% | 20% |
Inzameling bij huishoudens (programma gescheiden inzameling bij huishoudens) | ||
soort afval | behaald % in 1998 | doel voor 2000 |
Oud papier en karton | 65% | 85% |
Glas | 84% | 90% |
Textiel | 25% | 50% |
Groente-, fruit- en tuinafval | 55% | 60% |
Het behalen van de doelstellingen in het jaar 2000 verloopt moeizaam. In overleg met gemeenten worden extra inspanningen verricht om het gescheiden inzamelen te verbeteren.
Inzameling bij bedrijven (gescheiden inzameling bij bedrijven en convenant verpakkingen) | ||
soort afval | behaald % in 1998 | doel voor 2000 |
Oud papier en karton | 65% | 70% |
Glas | 84% | 100% |
Kunststof | 14% | 50 – 60% |
Metaal | 74% | 100% |
In het najaar worden nadere cijfers over gescheiden inzameling verwacht van de Commissie Verpakkingen. Dan zal, in overleg met alle betrokken partijen, worden bezien of nadere maatregelen in 2001 noodzakelijk zijn om gescheiden inzameling verder te stimuleren.
Het beleid met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen is vastgelegd in het Tweede Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen (1997). In maart 2000 was 29% van de 56 VROM-actiepunten afgerond; daarnaast is een groot aantal actiepunten ver gevorderd. Gezien de voortgang wordt verwacht dat uiterlijk eind 2000 de doelstelling wordt gehaald, namelijk dat 60% van de VROM-actiepunten is afgerond. Voor 2001 is de doelstelling dat 80% van de actiepunten is afgerond.
Afhankelijk van de inwerkingtreding van het Scheepsafvalstoffenverdrag (beoogd eind 2000) zal het huidige systeem van indirecte financiering van de scheepsafvalinzameling zoals beheerd door de stichting Scheepsafvalstoffen Binnenvaart (SAB), in 2001 worden geëvalueerd.
Belangrijke prestaties zijn voorts het implementeren van de Europese afvalstoffenlijst (waaronder de overname van de Europese afbakening gevaarlijke/niet-gevaarlijke afvalstoffen) en het uitvoeren van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen.
Overzicht EVOA-kennisgevingen | |||
Omschrijving | realisatie 1999 | begroting 2000 | begroting 2001 |
Aantal afgehandelde EVOA-kennisgevingen | 1 550 | 1 660 | 1 750 |
Aantal transportmeldingen | 125 000 | 150 000 | 180 000 |
Totale kosten per jaar *) | 2 567 614 | 3 600 000 | 3 800 000 |
Kostprijs afgehandelde EVOA-kennisgevingen | 1 857 | 2 169 | 2 171 |
* inclusief BTW en exclusief personeelskosten bij Milieubeheer
De kosten lopen verder op doordat meer activiteiten worden uitbesteed en meer vragen worden gesteld in verband met de handhaving van de EVOA.
Het beleid ten aanzien van de verwijderingsstructuur voor niet-gevaarlijke afvalstoffen wordt onder andere vorm gegeven door de opstelling en uitvoering van het Tienjaren-programma Afvalstoffen, het Besluit verwijdering autobanden, het Besluit verwijdering wit- en bruingoed en het Besluit verwijdering landen tuinbouwfolies.
Voor de niet-gevaarlijke afvalstoffen gelden de volgende operationele doelstellingen:
afvalstroom | doelstellingen kwantitatief |
Verpakkingen | 1. Hoeveelheid te storten en te verbranden verpakkingen (max. 940 kton/j in 2001)2. Hergebruik > 65% in 20013. Preventie: stijging afvalaanbod – 10% t.o.v. stijging BBP in de periode 1986–2001 |
Autobanden | > 60% producthergebruik, > 20% materiaalhergebruik |
Autowrakken | 86% hergebruik in 2000Op termijn 95% recovery, waarvan 85% hergebruik |
Bouw- en sloopafval | 90% hergebruikVoldoen aan de kwaliteitseisen voor bouwstoffen en aan restconcentratienorm voor asbest |
Wit- en bruingoed | Afhankelijk van categorie 45–75% hergebruik |
GFT-afval | Continueren dat tenminste 60% van alle huishoudelijke GFT-afval gescheiden wordt ingezameld en hergebruikt |
AVI-restoffen | 1. 100% hergebruik bodemas en kwaliteitsverbetering tot N2-norm2. > 30% hergebruik AVI-vliegas |
Land- en tuinbouwfolies | 70% hergebruik |
Papier | 85% hergebruik |
Het beleid heeft tot doel blootstelling van mens en milieu aan straling zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden. Om dit te bereiken is voor verschillende activiteiten een vergunning of een melding op grond van de Kernenergiewet (KEW) of het daarop gebaseerde Besluit stralingsbescherming (BS) nodig.
Aantal afgehandelde vergunningen en meldingen op grond van KEW/BS | |
omschrijving | prognose 2001 |
Vergunningen ex artt. 29/34 KEW | 70 |
Meldingen o.g.v. BS | 100 |
Inrichtingsvergunningen ex art. 15 KEW | 5 |
Vervoersvergunningen ex art.t. 15/29 KEW | 150 |
Budgettaire gevolgen van beleid | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven | Verplichtingen | Uitgaven | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Totaal (in NLG1000) | 25 840 | 30 253 | 37 195 | 40 086 | 37 162 | 36 867 | 39 427 | 40 302 |
Beleidsprogramma: | ||||||||
1. Stoffen | 4 654 | 7 061 | 5 786 | 5 874 | 5 585 | 4 994 | 8 024 | 8 119 |
2. GGO's | 1 560 | 1 768 | 1 890 | 1 659 | 1 790 | 1 890 | 1 890 | 1 890 |
3. Afvalstoffen | 19 626 | 17 781 | 29 078 | 28 985 | 29 249 | 29 534 | 29 034 | 29 688 |
4. Straling | 0 | 3 186 | 441 | 3 078 | 538 | 449 | 479 | 605 |
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma: | ||
Beleidsprogramma: | Beleidsprestatie 2001: | Verplichtingenbudget 2001 (in NLG1000) |
Stoffen | Afhandeling 57 kennisgevingen nieuwe stoffen | 2 900 |
Implementatie resultaten project SOMS | p.m. | |
GGO's | Vergunningverlening/kennisgeving GGO's | 1 890 |
Afvalstoffen | Extra preventiemaatregelen i.v.m. milieudruk | 15 000 |
Afhandeling 1750 EVOA-kennisgevingen | 3 800 | |
Ondersteuning Afval Overleg Orgaan (AOO) | 3 300 | |
Straling | Afhandeling vergunningen en meldingen KEW/BS | 441 |
Overige beleidsprestaties op 05.23 | 9 864 | |
Totaal voor beleidsterrein 05.23: | 37 195 |
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 37 195 | 37 192 | 36 867 | 39 427 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 37 195 | 37 192 | 36 867 | 39 427 | 40 302 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 16 878 | 16 877 | 16 730 | 17 891 | 18 288 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe wijzigingen | 37 086 | 37 162 | 36 867 | 39 427 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 0 | 37 086 | 37 162 | 36 867 | 39 427 | 40 302 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 0 | 16 829 | 16 863 | 16 730 | 17 891 | 18 288 |
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven | |||||
Specifieke mutaties: | |||||
a. Van 05.17 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer | |||||
Verplichtingen | 37 195 | 37 192 | 36 867 | 39 427 | |
Uitgaven | 37 086 | 37 162 | 36 867 | 39 427 |
ad a.
Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting al toegelicht, worden vanaf de begroting 2001 op dit nieuwe artikel een aantal beleidsactiviteiten opgenomen die voorheen ten laste kwamen van andere artikelen van «Milieubeheer». In de inleiding is ook aangegeven van welke artikelen de desbetreffende beleidsprogramma's afkomstig zijn.
C. Toelichting per begrotingsartikel (ontvangsten)
01.01 Ontvangsten van algemene aard
De ontvangsten die op dit artikel worden geraamd en verantwoord hebben een directe relatie met de uitgaven op artikel 01.01 «Personeel en materieel centrale directies» en artikel 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen». Het grootste deel van de ontvangsten heeft betrekking op ontvangen bedragen van de Rijksgebouwendienst in verband met het aandeel van de RGD in de gemeenschappelijke apparaatsuitgaven.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 31 937 | 33 287 | 35 290 | 35 331 | 35 331 | |
1e suppletore begroting 2000 | 1 614 | 1 545 | 1 545 | 1 545 | 1 545 | |
Nieuwe wijzigingen: | ||||||
– Niet beleidsrelevant | 51 | 64 | 64 | 64 | 64 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 33 602 | 34 896 | 36 899 | 36 940 | 36 940 | 36 940 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 15 248 | 15 835 | 16 744 | 16 763 | 16 763 | 16 763 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) | |||||||
Realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
01.01 Ontvangsten personeel en materieel | 33 143 | 33 602 | 34 896 | 36 899 | 36 940 | 36 940 | 36 940 |
01.02 Overige ontvangsten | 47 800 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 80 943 | 33 602 | 34 896 | 36 899 | 36 940 | 36 940 | 36 940 |
Het aandeel van de RGD met betrekking tot vergoeding huisvestingskosten bedraagt in de achtereenvolgende jaren
(Bedragen in NLG1000) | |||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
28 149 | 29 441 | 31 444 | 31 485 | 31 485 | 31 485 |
Uit oogpunt van rechtmatigheids- en doelmatigheidsoverwegingen worden teveel betaalde subsidies teruggevorderd. Dit artikel dient om deze ontvangsten te ramen respectievelijk te verantwoorden.
Indien bij definitieve vaststelling van de objectsubsidiebijdrage blijkt dat een bijdrage, ten opzichte van de eerdere voorlopige vaststelling, te hoog is geweest, dient door de ontvanger het teveel ontvangen bedrag te worden teruggestort (artikelonderdeel 03.01).
Zoals verantwoord op het uitgavenartikel 3.16 «Subjectsubsidies», worden ten onrechte uitgekeerde bedragen van onder andere huursubsidie teruggevorderd (artikelonderdeel 03.02). De raming omvat voorts restituties op eerder betaalde huursubsidie als gevolg van definitieve huurprijsvaststelling.
De raming van het artikelonderdeel 03.03 omvat met name terugbetalingen van teveel betaalde locatiesubsidies.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 133 350 | 130 450 | 93 150 | 74 550 | 73 243 | |
1e suppletore begroting 2000 | 8 406 | 53 017 | 99 731 | 500 | – 6 100 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 141 756 | 183 467 | 192 881 | 75 050 | 67 143 | 66 786 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 64 326 | 83 254 | 87 526 | 34 056 | 30 468 | 30 306 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) | |||||||
Realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
03.01 Restituties objectsubsidies | 71 269 | 40 606 | 59 817 | 92 431 | 1 000 | 500 | 200 |
03.02 Restituties subjectsubsidies | 78 396 | 98 200 | 120 700 | 97 500 | 71 100 | 63 700 | 60 700 |
03.03 Overige restituties | 4 566 | 2 950 | 2 950 | 2 950 | 2 950 | 2 943 | 5 886 |
Totaal | 154 231 | 141 756 | 183 467 | 192 881 | 75 050 | 67 143 | 66 786 |
Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek
Vorderingen i.v.m. ten onrechte betaalde huursubsidies: individuele debiteuren | |||||||
Opgenomen in | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Aantallen | Begr. 20001 | 48 226 | 128 825 | 61 050 | 50 300 | 50 300 | 50 300 |
(42 383) | (85 025) | (45 300) | (45 300) | (45 300) | (45 300) | ||
Begr. 20012 | 80 250 | 57 000 | 44 650 | 38 000 | 34 200 | ||
Gem. bedrag | Begr. 20001 | 1 367 | 1 864 | 1 733 | 1 463 | 1 463 | 1 463 |
(in NLG1) | (1 158) | (1 295) | (1 294) | (1 294) | (1 294) | (1 294) | |
Begr. 20012 | 1 367 | 1 367 | 1 366 | 1 366 | 1 368 |
1 Aantallen en bedragen zijn inclusief vorderingen uit hoofde van de vermogenstoets. Om een vergelijking mogelijk te maken, staan de aantallen en bedragen exclusief vermogenstoets tussen haakjes.
2 Aantallen en bedragen zijn exclusief vorderingen uit hoofde van de vermogenstoets. Op dit moment worden de resultaten van de vermogenstoets geëvalueerd. Om een goede vergelijking mogelijk te maken zijn hier de kengetallen gepresenteerd exclusief de vermogenstoets. Indien de resultaten van de vermogenstoets beschikbaar komen, zullen deze in de kengetallen worden verwerkt. Bij de raming van de ontvangsten was in eerste instantie voor de vermogenstoets uitgegaan van een aantal van 35 800 vorderingen met een gemiddelde bedrag van f 3 000,–. Het aantal vorderingen voor de vermogenstoets is nu bijgesteld naar 3 500 stuks.
In de tabel zijn de aantallen en gemiddelde bedragen van vorderingen op individuele debiteuren die huursubsidie ontvangen weergegeven. Als gevolg van het afsluiten van betalingsregelingen, leiden deze vorderingen tot ontvangsten in meerdere jaren. In de jaren 1999–2001 daalt het aantal vorderingen als gevolg van de afschaffing van het schattingsinkomen met ingang van het tijdvak 1997–1998.
03.05 Overige ontvangsten volkshuisvesting
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 3 107 | 2 787 | 2 787 | 2 787 | 2 787 | 2 788 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 1 410 | 1 265 | 1 265 | 1 265 | 1 265 | 1 265 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) | |||||||
Realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
05.01 Ontvangsten personeel en materieel | 2 023 | 1 744 | 1 424 | 1 424 | 1 424 | 1 424 | 1 424 |
05.02 Overige ontvangsten | 101 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 |
05.03 Rente | 635 | 577 | 537 | 494 | 448 | 399 | 349 |
05.04 Aflossingen | 1 900 | 586 | 626 | 669 | 715 | 764 | 815 |
Totaal | 4 659 | 3 107 | 2 787 | 2 787 | 2 787 | 2 787 | 2 788 |
Op artikelonderdeel 03.05.01 «Ontvangsten personeel en materieel» worden onder andere de ontvangsten in het kader van het vervoersmanagementplan, vorderingen op (ex)-personeel en ontvangsten uit het A&O-fonds verantwoord.
De ontvangsten op artikelonderdeel 03.05.02 «Overige ontvangsten» betreffen ontvangsten op programma-uitgaven in het kader van onderzoek en te ontvangen leges bij geschillen omtrent huurprijswijzigingen. Het geraamde bedrag voor de leges is gebaseerd op de in de afgelopen jaren gerealiseerde aantallen en gemiddelde ontvangsten.
De legesontvangsten | |||||||
Realisatie 1999 | Ontwerp begroting 2000 | Ontwerp begroting 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Aantallen | 1 922 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 |
Gemiddeld bedrag | f 25 | f 25 | f 25 | f 25 | f 25 | f 25 | f 25 |
De vorenvermelde leges zijn niet kostendekkend. In de toelichting per begrotingsartikel bij de begroting 1998 (kamerstukken II, 1997–1998, 25 600, XI, nr. 2, blz. 167) worden de redenen van deze niet-kostendekkendheid nader toegelicht.
Op de artikelonderdelen 03.05.03 «Rente» en 03.05.04 «Aflossingen» worden de ontvangsten van leningen voor beschutte-sfeer-woningen geraamd en verantwoord.
03.07 Rente en aflossingen als gevolg van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»
In samenhang met de definitieve afwikkeling van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting» werden restituties die ontstonden als gevolg van verlagingen ten opzichte van de voorlopige bevoorschotting, zoals deze in het laatste kwartaal van 1995 is gerealiseerd, op dit artikel verantwoord (artikelonderdeel 03.07.03).
In 1999 is het bruteringsproces afgerond. In 2000 en volgende jaren worden derhalve geen ontvangsten voorzienIn de zesde voortgangsrapportage (Kamerstukken II, 1998–1999, 23 817, nr. 60) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de Wet balansverkorting in de periode 1995–1998. De realisatie in 1999 bedroeg f 99,479 mln.
03.08 Impuls voor de ruimtelijke-economische structuur
In het kader van de impuls voor de ruimtelijk-economische structuur worden uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) middelen beschikbaar gesteld ter oplossing van voorkomende knelpunten bij de ontwikkeling van VINEX-locaties.
De op dit artikel te verantwoorden stortingen uit het FES zijn afhankelijk van de gerealiseerde uitgaven op het uitgavenartikel 03.41 «Planologische- en woningbouwknelpunten VINEX».
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 = | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 5 000 | 4 000 | 2 500 | 0 | 500 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 2 269 | 1 815 | 1 134 | 0 | 227 | 0 |
Realisatie 1999: 8 000
Ten behoeve van de VINEX-locatie Deventer-Colmschate is in totaal f 25 mln uit het FES beschikbaar gesteld. De betalingen en stortingen uit het FES vinden plaats in de periode tot en met 2004.
03.09 Rente en aflossingen leningen woonwagens in samenhang met de afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen
Op dit artikel werden – in 1999 – de ontvangsten geraamd in samenhang met de afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen. Tegelijk met het in 1999 betalen van de afkoopbijdrage (zie het uitgavenartikel 03.80) werden nog uitstaande woonwagenleningen teruggevorderd.
In 2000 en volgende jaren worden geen ontvangsten voorzien aangezien de afkoop in 1999 is afgewikkeld. De realisatie in 1999 bedroeg f 56,947 mln.
Op dit artikel worden met betrekking tot personeel en materieel de volgende ontvangsten geraamd:
• terugbetalingen vervoersmanagementplan;
• vorderingen op (ex) personeel;
• bijdragen uit het A&O fonds;
• vergoedingen van derden in verband met detacheringen;
• vergoedingen van derden in verband met technisch wetenschappelijke informatievoorziening.
Op dit artikel worden tevens de ontvangsten verantwoord uit verkoop van grond en onroerend goed in het kader van het bufferzonebeleid. De ontvangsten vanaf 2000 zijn nog niet in te ramen en om die reden als Pro Memorie posten opgenomen.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 398 | 398 | 398 | 398 | 398 | |
Nieuwe wijzigingen: | ||||||
Desalderingen: | ||||||
a. aanvullende ontvangsten (op uitgavenartikel 04.01) | 325 | 325 | 325 | 325 | 325 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 723 | 723 | 723 | 723 | 723 | 723 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 328 | 328 | 328 | 328 | 328 | 328 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) | |||||||
Realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
01.01 Ontvangsten personeel en materieel | 722 | 723 | 723 | 723 | 723 | 723 | 723 |
01.02 Overige ontvangsten (incl. Bufferzones) | 9 032 | P.M. | P.M. | P.M. | P.M. | P.M. | P.M. |
Totaal | 9 754 | 723 | 723 | 723 | 723 | 723 | 723 |
05.03 Overige ontvangsten Milieubeheer
Op dit artikel worden ontvangsten geraamd met betrekking tot achtereenvolgens personeel en materieel, overige ontvangsten, retributies en ontvangsten FES.
Operationele beleidsdoelstellingen
Op het artikelonderdeel «Ontvangsten personeel en materieel» worden de volgende ontvangsten geraamd:
– terugbetalingen in het kader van het vervoersmanagementplan;
– ontvangsten in het kader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;
– vorderingen op (ex) personeel;
– bijdragen uit het A&O fonds;
– vergoedingen van derden in verband met detacheringen;
– bijdragen van de Europese Unie in reiskosten;
– afrekeningen van buitenlandse dienstreizen;
– afrekeningen van voorschotten voor permanente buitenlandvergoedingen;
– vergoedingen voor geleverde rapporten;
– vergoedingen voor inleidingen;
– vergoedingen in het kader van de Raad van Toezicht AVR (Afvalverwerking Rijnmond).
De voor 2001 verwachte ontvangsten bedragen net als vorige jaren circa f 1,6 mln.
Op het onderdeel «Overige ontvangsten» worden onder andere terugbetalingen op bodem- en geluidsaneringsprojecten en de ontvangsten uit deelnemingen opgenomen. Van AVR Chemie CV wordt jaarlijks een bedrag van f 25 000 ontvangen als vergoeding van kosten voor de deelname aan de vergaderingen van de Raad van Toezicht.
Op het onderdeel «Retributies» worden ontvangsten geraamd die betrekking hebben op retributies milieugevaarlijke stoffen. Naar verwachting zal in 2001 de Regeling retributies milieugevaarlijke stoffen (in de Wet milieubeheer) in werking treden. Dit voorstel tot wetswijziging ligt ter behandeling bij de Eerste Kamer. Deze regeling strekt tot bepaling van de hoogte van retributies tot dekking van de kosten van de behandeling van kennisgevingen en andere gegevensverstrekking voor nieuwe stoffen en gemodificeerde organismen. Aangezien het hier in veel gevallen, met name bij de nieuwe stoffen, gaat om belangen van zowel de bescherming van het milieu als de bescherming van de arbeidsomstandigheden, wordt deze regeling door de minister van VROM in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld. Voor 2001 is de verwachte opbrengst van deze retributies f 0,8 mln.
Op het onderdeel «Ontvangsten FES (exclusief Bodem)» worden ontvangsten uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) geraamd en verantwoord met betrekking tot extra middelen uit het regeerakkoord voor milieutechnologie en het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (Kamerstukken II, vergaderjaar 1998–1999, 25 017, nr. 11). Het niveau van de ontvangstenramingen komt overeen met de in artikel 05.22 «Tegengaan klimaatverandering en emissies» van deze begroting opgenomen ramingen van de uitgaven voor deze twee onderwerpen. De stortingen uit dit fonds worden bepaald door de gerealiseerde uitgaven op dat artikel.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 22 802 | 22 429 | 23 229 | 7 229 | 7 229 | |
1e suppletore begroting 2000 | 3 731 | 6 000 | 4 500 | 4 500 | 4 500 | |
Nieuwe wijzigingen: | ||||||
a. Van SZW i.h.k.v. overdracht KFD | 1 400 | 1 400 | 1 400 | 1 400 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 26 533 | 29 829 | 29 129 | 13 129 | 13 129 | 13 129 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 12 040 | 13 536 | 13 208 | 5 958 | 5 958 | 5 958 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) | |||||||
Realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
03.01 Ontvangsten personeel en materieel | 1 991 | 1 599 | 1 599 | 1 599 | 1 599 | 1 599 | 1 599 |
03.02 Overige ontvangsten | 80 833 | 9 703 | 9 530 | 9 530 | 9 530 | 9 530 | 9 530 |
03.03 Retributies | 0 | 1 500 | 2 200 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 |
03.05 Ontvangsten FES (exclusief Bodem) | 1 769 | 13 731 | 16 500 | 16 000 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 84 593 | 26 533 | 29 829 | 29 129 | 13 129 | 13 129 | 13 129 |
05.06 Ontvangsten bodemsanering
De wet Bodembescherming (Wbb) kent aan de minister van VROM de bevoegdheid toe om de door gemeenten en provincies gemaakte kosten van sanering en onderzoek te verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging. In het kader van BEVER wordt de bevoegdheid tot kostenverhaal op grond van de Wet bodembescherming overgedragen aan de provincies en (eventueel) gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor de afronding van het kostenverhaal in zaken waarin sanering reeds heeft plaatsgevonden dan wel de inzet van het bevelsinstrumentarium anderszins niet (meer) mogelijk is.
De overige ontvangsten op dit artikel betreffen gelden, die of worden verkregen uit hoofde van verleende garanties voor vrijwillige bodemsanering of dienen ter compensatie van verrichte uitgaven ten behoeve van de verspreiding en verbetering van preventief bodembeschermingsbeleid en de sanering van verontreinigde bodems bij de ontwikkeling van nieuwe verstedelijkte gebieden.
Operationele beleidsdoelstellingen
Er is besloten tot een intensieve aanpak van de ontstane werkvoorraad van kostenverhaals-zaken. Volgens plan zal in 2001 juridische beoordeling plaatsvinden van 500 saneringsprojecten waarvoor de mogelijkheid van kostenverhaal dient te worden afgewogen. Hiernaast zullen naar verwachting 50 juridische procedures worden afgewikkeld. De inkomsten uit kostenverhaal in 2001 zullen liggen tussen de f 10 en f 15 mln gulden.
Met een nieuw voortgangsbewakingssysteem zal met ingang van de jaarverantwoording 2000 inzicht worden geboden in de voortgang van de uitvoering van het kostenverhaal.
Overige ontvangsten in samenhang met bodemsanering
Ten laste van het uitgavenartikel 05.13 «Garanties en deelnemingen» worden garanties verleend op kredieten voor de financiering van saneringen in eigen beheer. Ontvangsten bij het verlenen van deze garanties ontstaan door provisies en door terugbetalingen op geleden verliezen. Deze ontvangsten worden opgenomen op het onderdeel 05.06.02 «Ontvangsten garantieregelingen». De financiering van de bodemsanering bij VINEX-locaties en van de Stichting Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem (SKB) geschiedt met ontvangsten uit het Fonds Economische Structuurversterking. Deze ontvangsten worden op de onderdelen 05.06.03 «Bodemsanering VINEX» resp. 05.06.04 «Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem» geraamd en verantwoord. Het niveau van de ontvangstenramingen voor 2000 en 2001 komt overeen met de in artikel 05.20 «Lokale milieukwaliteit en verkeer» van deze begroting opgenomen ramingen van de uitgaven voor de uitvoering van de bodemsanering in de VINEX-locaties en de SKB. De stortingen uit dit fonds zijn afhankelijk van de gerealiseerde uitgaven op dat artikel.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000) | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 58 000 | 73 000 | 11 000 | 0 | 0 | |
1e suppletore begroting 2000 | 18 893 | 30 000 | ||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 76 893 | 103 000 | 11 000 | 0 | 0 | 0 |
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000 | 34 893 | 46 739 | 4 992 | 0 | 0 | 0 |
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) | |||||||
Realisatie 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
06.01 Kostenverhaal bodemsanering | 7 482 | ||||||
06.02 Ontvangsten garantieregelingen | 8 | ||||||
06.03 Bodemsanering VINEX | 79 027 | 64 565 | 93 000 | ||||
06.04 Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem | 1 672 | 12 328 | 10 000 | 11 000 | |||
Totaal | 88 189 | 76 893 | 103 000 | 11 000 |
D. Toelichting bij de agentschapsbegroting
De agentschapsbegroting, die hierna wordt toegelicht, omvat zowel de activiteiten waarvoor de departementen aan de Rgd een vergoeding betalen, als de activiteiten voor de onderdelen van het Rijk die in 2001 niet onder het huur/verhuurstelsel vallen en waarvoor de middelen via een bijdrage van het moederdepartement VROM aan de agentschapsbegroting worden toegevoegd (artikel 2 van de VROM begroting). Voorzover de Rgd (huisvestings-)activiteiten voor derden verricht, maken ook deze deel uit van de agentschapsbegroting.
Met de implementatie van het nieuwe stelsel voor de rijkshuisvesting is in 1999 en 2000 een aantal flinke stappen gezet die veel tijd en energie vroegen: de opstelling van de definitieve openingsbalans, de jaarverantwoording over 1999, het formeel afronden van de gebruiksovereenkomsten met de klanten en het verbeteren van de financieel-administratieve organisatie en processen.
Verbetering Financieel Beheer Rijksgebouwendienst
Over de aanpak van de verbetering van het financieel beheer is de Algemene Rekenkamer geïnformeerd en ook zal het plan van aanpak aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
De ambitie van het project verbetering financieel beheer Rgd is om op drie niveaus verbeteringen aan te brengen:
1. Het proces rondom de opstelling van de financiele verantwoording 2000 zal vlekkeloos moeten verlopen;
2. De financiële functie zal de primaire processen van de Rgd adequaat moeten ondersteunen;
3. De administratie moet worden benut als «tool of management».
In hoofdstuk 6 Goed functionerende Rgd wordt nader ingegaan op het project Verbetering financieel beheer Rgd.
Meerjarenbeleidsplan Rijkshuisvesting
In 2001 zal naast de blijvende aandacht voor het «gewoon werken aan de rijkshuisvesting» en de prioriteit voor een goed financieel beheer naar verwachting weer meer aandacht komen voor de beleidsmatige en vernieuwende aspecten van de rijkshuisvesting en de implementatie van het Beleidskader Rijkshuisvesting 1999–2003. Het Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting – de opvolger van het Beleidskader Rijkshuisvesting 1999–2003 – zal mede vanwege extra aandacht voor het financiële beheer niet in 2001 verschijnen, maar naar verwachting vóór de zomer van 2002.
Regeling Procedure Huisvesting Internationale Organisaties
Op 26 mei jl. heeft de Staatssecretaris van VROM een regeling vastgesteld waarin de procedure is opgenomen die van toepassing is wanneer aan de Rgd wordt gevraagd om de zorg voor de huisvesting van een internationale organisatie op zich te nemen. De kern van de regeling is dat internationale organisaties voortaan worden aangemerkt als een onderdeel van een budgetverantwoordelijk ministerie en dat de vraag om huisvesting wordt behandeld alsof het een huisvestingsvraag van het ministerie zelf is. De regeling geeft zowel voor de Rgd als voor de ministeries die te maken hebben met internationale organisaties een duidelijk antwoord op de vraag wie in financiële zin verantwoordelijk is voor de huisvesting en hoe de besluitvorming moet worden ingericht. Tot voor kort werd die vraag vaak onvoldoende beantwoord waardoor voor de financiële gevolgen op een later tijdstip een oplossing moest worden gezocht. Dergelijke situatie waren natuurlijk altijd al ongewenst en na de invoering van het nieuwe huisvestingsstelsel diende de behoefte aan een structurele oplossing zich nog sterker aan omdat de eigen begroting van de Rijksgebouwendienst geen ruimte meer biedt voor ad hoc oplossingen.
Voor internationale organisaties die reeds in Nederland zijn gehuisvest en waarvoor de Rijksgebouwendienst de huisvestingszorg opgedragen heeft gekregen is het de bedoeling om de bestaande afspraken om te zetten in afspraken die passen in het nieuwe stelsel.
In 2000 zal daarover met de betreffende ministeries en het ministerie van Financiën worden overlegd.
Met betrekking tot het Internationale Strafhof en Europol lopen op dit moment huisvestingsonderzoeken bij de Rijksgebouwendienst, op verzoek van de ministers wie het aangaat. Voor het Internationale Strafhof gaat het om een nieuwe huisvesting; het onderzoek voor Europol heeft betrekking op een aanzienlijke uitbreiding van het aantal formatieplaatsen die waarschijnlijk tot gevolg zal hebben dat die organisatie op termijn in zijn geheel naar een andere lokatie zal worden overgebracht.
Medio 2000 zijn nagenoeg alle contracten voor de bestaande voorraad per 1 januari 2000 ter ondertekening aangeboden aan de gebruikers. Hoewel nog niet alle contracten ondertekend zijn dragen alle gebruikers binnen het huur-verhuurmodel wel gebruiksvergoedingen af aan de Rgd, waardoor de kosten van de Rgd gedekt worden.
Uitbreiding stelsel met Hoge Colleges
De voortgang van het onderzoek naar de uitbreiding van het stelsel met de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken is in een afrondende fase terechtgekomen. Samen met het ministerie van Financiën wordt nagegaan of en hoe de nadelen van de huurverhuurrelatie voor deze relatief kleine organisaties minder knellend kunnen worden gemaakt en de voordelen tot hun recht kunnen komen. De voorstellen zullen vervolgens worden besproken met de Hoge Colleges van Staat en Algemene Zaken. De Tweede Kamer zal naar verwachting nog in het najaar 2000 over de resultaten worden geïnformeerd.
Evaluatie stelsel Rijkshuisvesting
Bij de instelling van het agentschap Rgd is besloten om na 5 jaar, dus in 2004, een evaluatie uit te voeren ten einde te bezien of de inrichting en vormgeving van het nieuwe stelsel voldoen aan de verwachtingen. In de begroting 2000 is toegezegd om de punten waarop de evaluatie zich zal richten bekend te maken in de begroting 2001. De evaluatie zal zich richten op de volgende vier punten.
• De ontwikkeling van huisvestingskosten van het Rijk
Het gaat hierbij om de vraag in welke mate de overheveling van de huisvestingsbudgetten per 1999 naar de departementen heeft geleid tot een verbetering van het besluitvormings- en allocatieproces met betrekking tot de huisvestingsbudgetten. Tevens is aan de orde de mate waarin hiervan in de praktijk voor alle betrokken partijen een prikkel uitgaat om doelmatiger te opereren en of dit ook daadwerkelijk het geval is.
• Marktanaloog werken in relatie tot zelfvoorziening in de rijkshuisvesting
De vraag die hier speelt is in welke mate het nieuwe huisvestingsstelsel een prikkel bevat om een marktanaloge prijs-kwaliteitsverhouding te realiseren. Expliciet zal aandacht worden gegeven aan de zogeheten «gedwongen winkelnering» waarbij de voor- en nadelen van het systeem van zelfvoorziening in de rijkshuisvesting zullen worden belicht.
• De bijdrage aan het rijksbeleid
Hier luidt de vraag in welke mate met rijkshuisvesting in het nieuwe huisvestingsstelsel wordt bijgedragen aan de doelstellingen van rijksbeleid door de Rgd en door de departementen (onder andere monumenten, milieubelasting, duurzaam bouwen, ruimtelijke ordening, mobiliteitsbeheersing, energiebesparing, architectuur en beeldende kunst) en welke belemmeringen daarbij eventueel worden ervaren.
• Samenwerking binnen het rijkshuisvestingsstelsel
Bij dit thema gaat het om de mate waarin de departementen de nieuwe rol in het rijkshuisvestingsstelsel adequaat (kunnen) invullen, de mate waarin de veronderstelde positieve kanten van de financiële vernieuwing (baten-lastenstelsel met leenfaciliteit) tot uiting komen, en de mate waarin de Rgd erin slaagt de huisvesting en het beheer ervan naar tevredenheid te leveren.
2. Missie, hoofddoelstellingen, producten en resultaten RGD
In de eerste Agentschapsbegroting (1999) is uitgebreid ingegaan op missie, hoofddoelstellingen en producten van de Rijksgebouwendienst. De belangrijkste elementen worden hier gemeld vanwege de nauwe relatie met de begroting 2001.
De hoofddoelstellingen zijn:
• Het leveren van adequate huisvesting met tevreden klanten. Deze doelstelling wordt toegelicht in hoofdstuk 3.
• De baten en lasten dienen over een langere periode bezien in evenwicht te zijn. Deze doelstelling wordt behandeld in hoofdstuk 4, terwijl de financiële informatie is opgenomen in hoofdstuk 7.
• Het leveren van toegevoegde waarde als overheidsdienst (onder andere het verstandig beheer en behoud van monumenten, de realisatie van schaalvoordelen, risicobeheersing, innoverend vermogen en bijdrage aan rijksbeleid, hoofdstuk 5).
Naast bovenstaande hoofddoelstellingen geldt als randvoorwaarde een goed functionerende Rgd, waarbij het accent ligt op doelmatigheid, rechtmatigheid en tevredenheid van het personeel.
De producten en diensten van de Rgd zijn onderverdeeld in de volgende vier hoofdgroepen:
• Beheer, gericht op het instandhouden en garanderen van het gebruik van de huisvesting. De activiteiten die hiermee samenhangen vloeien voort uit de verantwoordelijkheid die de Rgd heeft als eigenaar en beheerder van de gebouwen.
• Huisvestingsprojecten, gericht op het realiseren van een huisvestingsoplossing voor de klant. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het realiseren van een nieuw gebouw of om renovatie van een bestaand gebouw. De klant betaalt hiervoor een gebruiksvergoeding op basis van een gebruiksovereenkomst met de Rgd (tenzij het om input gefinancierde huisvesting gaat).
• Services, gericht op huisvestingsgerelateerde werkzaamheden die tot de taak van de klant behoren en die de Rgd op verzoek van de klant uitvoert.
• Advisering aan de klant over het gebruik van de huisvesting zonder dat er een directe relatie is met beheer of een concreet huisvestingsproject.
Het beheer en de huisvestingsprojecten vormen de hoofdmoot van de activiteiten van de Rgd als huisvestingsdienst van het Rijk; adviezen en services vormen een veel kleiner deel. Echter, de Rgd heeft de ambitie om haar klanten een totaalpakket te leveren.
De Rgd heeft ook een beleidstaak: het formuleren en evalueren van het rijkshuisvestingsbeleid.
Duurzaam, doelmatig en open voor maatschappelijke ontwikkelingen: zo kan het beleid voor de rijkshuisvesting en de Rijksgebouwendienst in enkele woorden getypeerd worden.
Voor de meeste aspecten van de implementatie van het rijkshuisvestingsbeleid ligt in het nieuwe stelsel de primaire verantwoordelijkheid bij de gebruikers; de Rijksgebouwendienst is daarbij adviseur. De ambities van de Rijksgebouwendienst zijn voor deze aspecten dan ook vooral procesmatig: strakke planning van de voorbereiding en uitvoering van projecten in goed overleg met de gebruikers.
De Rijksgebouwendienst is verantwoordelijk voor de integratie van de aspecten stedenbouw, monumentenzorg, architectuur en beeldende kunst in de rijkshuisvesting. Voor de invulling van die verantwoordelijkheid heeft de Rijksgebouwendienst dan ook inhoudelijke ambities naast meer procesmatige ambities.
Voor vrijwel alle aspecten geldt, dat rijkshuisvesting veelal een zaak van lange adem is en dat de in 2001 te realiseren eindresultaten overwegend de oogst zijn van geruime tijd geleden ingezette activiteiten.
Zo werd medio 1996 het principe-besluit genomen om Plein 23/Bleijenburg 7 te gaan gebruiken voor de Tweede Kamer. Dit complex was in het midden van de jaren '80 leeg gekomen na het vertrek van Buitenlandse Zaken en het Algemeen Rijksarchief en is tijdelijk gebruikt voor de huisvesting van de Rijksdienst Beeldende Kunst en als hotelkantoor. Eerder beoogde -definitievegebruikers vielen uiteindelijk weer af. In 2000 is de renovatie ten behoeve van de Tweede Kamer feitelijk gestart en op 1 juli 2000 is het dienstgebouw van het voormalige Rijksarchief opgeleverd. De volledige renovatie/uitbreiding van dit complex wordt naar verwachting in 2003 afgerond. Van de meer recent gestarte en nog te starten projecten zullen in 2001 overwegend tussenresultaten c.q. procesmatige (tussen) resultaten gemeld kunnen worden.
3.1 Algemene beleidsdoelstelling
De Rijksgebouwendienst draagt zorg voor het adequaat huisvesten van de rijksoverheid in brede zin. Het bijdragen aan een effectief functioneren van het overheidsapparaat als geheel door middel van adequate huisvesting staat daarbij voorop.
Dit betekent huisvesting voor kernministeries, rijksdiensten, rechtbanken, penitentiaire inrichtingen, laboratoria, musea, paleizen enz. De huisvesting bevindt zich op vitale plekken in onze binnensteden en op andere locaties verspreid over het land.
De totale voorraad ultimo 1999 bedraagt f 6,1 mln m2 bvo. Hiervan heeft ruim f 1 mln m2 bvo de status van monument met huisvestingsfunctie. De totale voorraad is alsvolgt verdeeld over de afnemers.
Vastgoedportefeuille per 31-12-1999 (in 1000 m2 bvo) | 1 000 m2 bvo | in % |
Buitenlandse Zaken | 88 | 1.5 |
Justitie | 2 045 | 33.7 |
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties | 179 | 2.9 |
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | 623 | 10.2 |
Financiën | 1 036 | 17.1 |
Defensie | 85 | 1.4 |
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | 152 | 2.5 |
Verkeer en Waterstaat | 420 | 7.0 |
Economische Zaken | 196 | 3.2 |
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij | 203 | 3.3 |
Sociale Zaken en Werkgelegenheid | 80 | 1.3 |
Volksgezondheid, Welzijn en Sport | 262 | 4.3 |
Leegstand binnen huur-verhuursystematiek | 114 | 1.8 |
Niet-rijksdiensten (derden) | 282 | 4.6 |
Subtotaal binnen de huur-verhuursystematiek | 5 765 | 94.8 |
Categorieën waarvoor de huur-/-verhuursystematiek niet geldt: | ||
Inputfinanciering: | ||
Huis der Koningin | 92 | 1.5 |
Hoge Colleges van Staat | 134 | 2.2 |
Algemene Zaken | 20 | 0.3 |
Monumenten met primaire erfgoedfunctie | 57 | 0.9 |
Leegstand buiten de huur-verhuursystematiek | 19 | 0.3 |
Subtotaal categorieën buiten de huur-verhuursystematiek | 322 | 5.2 |
Totaal | 6 087 | 100.0 |
De verdeling van de totale voorraad over kantoren en specifiek gebruik, respectievelijk eigendom en huur is in de volgende tabel aangegeven.
Voorraadgegevens per 31-12-1999 | ||
oppervlakte in 1000m2 bvo | in % | |
Kantoren | 3 707 | 61% |
Specifiek gebruik | 2 380 | 39% |
Totaal | 6 087 | 100% |
Eigendom | 4 534 | 74% |
Huur | 1 553 | 26% |
Totaal | 6 087 | 100% |
Naast het beheren van alle objecten in de voorraad ontwikkelt de Rgd ook projecten. Enkele grote, in het oog springende projecten zijn:
Het project uitbreiding Raad van State is in 1999 gestart met de aankoop van een viertal panden aan de Parkstraat/Oranjestraat te Den Haag. Aan de hand van het programma van eisen van de gebruiker wordt thans een masterplan opgesteld.
Dit zal eind 2000 gereed zijn, waarna in 2001 met het ontwerp van de nieuwe huisvesting kan worden begonnen. In december 2001 zal worden gestart met de verbouwing en renovatie van de panden Parkstraat 10–14 en 2–8 in Den Haag. Hier worden circa 280 werkplekken voor de Raad van State gecreëerd. Deze verbouwing zal december 2003 worden afgerond. Tijdens de verbouwing zal de directie Bestuursrechtspraak tijdelijk worden gehuisvest aan de Lange Vijverberg 3.
Het is de wens van het Ministerie van OC en W om in de buurt van andere bestuursdepartementen gehuisvest te worden. OC en W is thans nog het enige Ministerie dat nog niet in 's-Gravenhage gevestigd is. Omdat het project De Hoftoren, in ontwikkeling bij ING-Vastgoed en gelegen naast het VROM-gebouw tegenover het Centraal Station van de NS, één van de weinige locaties is in de nabijheid van de andere bestuursdepartementen die op korte termijn beschikbaar is, is besloten tot aankoop van een deel van De Hoftoren voor de huisvesting van OC en W.
Volgens het voorlopig opgestelde ruimtelijk programma van eisen dient het gebouw circa 1350 formatieplaatsen te huisvesten, resulterend in de realisatie van circa 40 000 m2 bvo. De vraag beslaat 73,5% van de in het project De Hoftoren door ING-Vastgoed aangeboden oppervlakte en is exclusief de eventueel nog te huren extra lagen. De oplevering van het gebouw staat gepland op maart 2002. Er is een investeringsbudget mee gemoeid van f 299 miljoen.
Het Rijksmuseum Amsterdam is gehuisvest in een bijna 120 jaar oud gebouw; een rijksmonument. Het gebouw wordt gezien als een belangrijk 19de eeuws monument van de bouwkunst in Nederland, gebouwd als «nationale schatkamer»: de huidige waarde van de collectie wordt geschat op 5 miljard gulden.
In al die 120 jaren is het gebouw goed onderhouden. Ondanks die goede zorgen moet worden vastgesteld dat het gebouw technisch is versleten. Grotere bezoekersaantallen en het toegenomen aantallen tentoongestelde voorwerpen hebben tot een voller museum geleid; het oorspronkelijke heldere gebouwconcept is dichtgeslibd. Ontwikkelingen in de museale wereld, zoals gewijzigde opvattingen over hoe collecties te presenteren en te conserveren, de toegenomen bezoekersaantallen en de gewijzigde eisen die het publiek stelt aan een museumbezoek vragen om herbezinning van het gebruik en de inrichting van het gebouw.
In het najaar van 2000 zal een definitieve variant worden vastgesteld, op basis waarvan de verbouwing van het Rijksmuseum, die naar verwachting circa 7 jaar in beslag zal nemen, van start zal gaan.
3.2 De operationele doelstelling
De Rijksgebouwendienst levert huisvesting die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant, middels de hiervoor gemelde hoofdgroepen van producten en diensten.
De Rijksgebouwendienst streeft naar tevreden klanten door kwaliteit te leveren. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de functionele kwaliteit, de belevingskwaliteit en de toekomstwaarde, en een scherpe kosten-kwaliteitsverhouding. Deze begrippen worden hierna nader uitgewerkt.
3.2.1 Functionele kwaliteit en belevingskwaliteit
Om te bepalen of de Rijksgebouwendienst huisvesting levert die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant en een goede functionele en belevingskwaliteit heeft, is de mate van tevredenheid van de klant een graadmeter. Deze geeft de geschiktheid van de huisvesting voor de klant aan.
Om de mate van tevredenheid te meten heeft de Rijksgebouwendienst de klanttevredenheidsmonitor ontwikkeld. Daarmee wordt de tevredenheid gemeten op basis van de volgende indicatoren: de Rijksgebouwendienst in het algemeen, de huisvesting, de wijze van onderhoud van de gebouwen, waaronder de afhandeling van storingen, de inhoud van de adviezen, de wijze van communicatie met contactpersonen van de Rijksgebouwendienst en de informatievoorziening door de Rijksgebouwendienst.
De meting vindt jaarlijks plaats. Op basis van de uitkomsten van de meting kunnen gerichte verbeteracties in gang worden gezet.
Inmiddels is de klanttevredenheidsmonitor voor de tweede keer uitgevoerd. De resultaten kunnen worden vergeleken met de resultaten van 1999. Dit heeft wel enige methodische aanpassing noodzakelijk gemaakt. In 1999 is niet aan klanten de rechtstreekse vraag gesteld rapportcijfers op een 10-puntsschaal te geven voor de betreffende onderwerpen. Wel hebben zij aangegeven in hoeverre zij tevreden zijn met de onderliggende aspecten op een schaal van 1 tot 7. Dit maakt het mogelijk alsnog (achteraf) een schatting van de cijfers te doen en deze met die van 2000 te vergelijken. Om de resultaten tussen 1999 en 2000 te kunnen vergelijken zijn de gegevens 1999 naar een 10-puntsschaal omgezet. Dit levert een cijfer van 6,2 op in 1999. Het cijfer 2000 is op 6,5 uitgekomen. Figuur 1.3 geeft de betreffende vergelijking ten behoeve van de zogenaamde nul-meting. De klanttevredenheidsmeting is ontwikkeld in overleg met de klantenraad en de resultaten zijn daarin besproken.
Gemiddelde rapportcijfers aspecten van dienstverlening 1999–2000
Gezien de variatie in de respons en de methode van een beperkte representatieve steekproef moeten de uitkomsten met enige voorzichtigheid worden gehanteerd: zeker bij een vergelijking na één jaar. Desondanks lijken de klanten op alle onderdelen iets meer tevreden te zijn dan in 1999. Ook het algemeen oordeel over het functioneren van de Rgd is licht gestegen.
Aan de klanten is ook gevraagd welke aspecten zij het meest belangrijk vinden. Zo wordt ten aanzien van onderhoud het meest belangrijk gevonden dat rekening wordt gehouden met het bedrijfsproces van de gebruiker en dat onderhoudswerkzaamheden snel worden afgerond. Daarnaast vinden gebruikers belangrijk dat de Rgd helderheid biedt omtrent prioriteitstelling van de onderhoudswerkzaamheden.
Bij de jaarlijkse bepaling van de speerpunten van het accountmanagement in relatie met de gebruikers wordt dankbaar gebruik gemaakt van de uitkomsten van de klanttevredenheidsmeting.
Op basis van de nulmeting is in de Toelichting bij de Agentschapsbegroting 2000 aangegeven dat het streven is van een net-voldoende in 1999 naar een ruime voldoende in 2004 te gaan. Dit streven is inmiddels als nadere operationele doelstelling geconcretiseerd: een gemiddeld cijfer van 7,5 in 2004.
De resultaten van de jaarlijkse klanttevredenheidsmonitor zullen een belangrijk onderdeel vormen van de evaluatie van de stelselwijziging in 2004.
Naast de klanttevredenheidsmeting, waarmee de gebruikers hun subjectieve oordeel geven over de onderhoudssituatie van hun huisvesting (inclusief de storingsafhandeling), wordt met de twee volgende instrumenten getracht een meer objectief inzicht te geven in de onderhoudssituatie, te weten de onderhoudsvoorraad en de storingsindicator.
Onderhoudsvoorraad (eigendomspanden excl. paleizen)
bedragen x NLG1000 | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Prioriteit | Totaal | Totaal | |||||||||
Aspect | 9 | 8 | 7 | 6 | 5 | 4 | 3 | 2 | 1 | 2000 | 1999 |
1 Veiligheid en gezondheid | 11 335 | 4 669 | 7 333 | 23 337 | 28 642 | ||||||
2 Cultuurhistorische waarde | 22 206 | 10 982 | 2 864 | 36 052 | 36 128 | ||||||
3 Bedrijfsproces afnemer | 25 832 | 13 544 | 46 738 | 86 114 | 95 994 | ||||||
4 Funct.bouwdelen/installaties | 125 | 231 | 1 424 | 595 | 29 | 99 | 2 503 | 4 119 | |||
5 Esthetica/Belevingswaarde | 7 877 | 6 602 | 27 729 | 42 208 | 43 999 | ||||||
6 Financieel | 271 | 2 503 | 3 078 | 10 283 | 14 910 | 17 978 | 49 022 | 49 168 | |||
7 Techn./funct.bouwdelen | 33 564 | 7 477 | 30 332 | 71 374 | 66 115 | ||||||
totaal per 1 januari 2000: | 33 564 | 7 748 | 40 712 | 9 805 | 64 076 | 52 083 | 87 627 | 7 563 | 7 432 | 310 611 | |
totaal per 1 januari 1999: | 29 803 | 7 004 | 40 215 | 11 082 | 64 921 | 53 500 | 96 445 | 16 552 | 4 643 | 324 165 |
De onderhoudsvoorraad groeit jaarlijks aan als gevolg van slijtage en veroudering, en neemt weer af tengevolge van onderhoudswerkzaamheden. Een onderhoudsvoorraad ter grootte van circa – f 250 mln (dat is 3 maal de jaarlijkse planmatige onderhoudsuitgaven) is voor een efficiënt bedrijfsproces van de Rgd gewenst. Dit sluit tevens aan op de cyclus van de onderhoudsinspecties. Hierdoor is het mogelijk om de onderhoudswerkzaamheden in overleg met de gebruikers te plannen, voor te bereiden en uit te voeren.
Bovendien kunnen diverse onderhoudsactiviteiten makkelijker worden gecombineerd naarmate de onderhoudsvoorraad groter is. Hierdoor kunnen grotere opdrachten aan aannemers en installateurs worden gegeven en is een scherpe aanbesteding mogelijk.
De onderhoudsvoorraad per 1-1-1999 kwam op f 324,2 mln. Op 1-1-2000 was de voorraad gedaald naar f 310,6 mln. Uitgaande van het geplande onderhoud, de te maken prioriteitstelling en de verwachte uitkomsten van de onderhoudsinspecties zal de gewenste onderhoudsvoorraad in 2002 worden bereikt.
Bij storingen is van de belang hoe snel een storing kan worden opgelost en de mate waarin zich storingen voordoen.
Voor de afhandeling van storingen hanteert de Rgd als norm:
• binnen 4 uur voor spoedeisende storingen
• binnen 24 uur voor «normale» storingen.
De doelstelling is om in 2001 95% van de storingen binnen deze norm af te handelen.
Aan een kengetal voor het beoordelen van de mate waarin zich storingen voordoen (de storingsgevoeligheid van de rijkshuisvesting) wordt nog gewerkt. Een ruwe indicatie geeft het aantal storingen per 1 000 m2 bvo, maar gezien de aanzienlijke verschillen in storingsgevoeligheid bij de verschillen typen rijkshuisvesting wordt nagegaan of een nauwkeuriger kengetal kan worden ontwikkeld.
In de operationele doelstelling wordt ook gesproken over het kwaliteitsaspect toekomstwaarde.
Toekomstwaarde wil onder meer zeggen dat de gebouwen waarin de klant is gehuisvest, zo flexibel zijn dat kan worden ingespeeld op ontwikkelingen in de huisvestingsbehoefte van die klant en van andere potentiële gebruikers. Bij doelstelling 2 wordt in de paragraaf 4.2 portefeuillemanagement nader op de toekomstwaarde ingegaan.
3.2.3 Kosten-kwaliteitsverhouding
Tenslotte wordt in de operationele doelstelling gesproken over de scherpe kosten-kwaliteitsverhouding als uitdrukking van de kwaliteit die de Rijksgebouwendienst levert. Hierbij dient te worden aangetekend dat in het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel de klant de kwaliteit bepaalt en daar ook voor betaalt. Het is echter aan de Rijksgebouwendienst om – gegeven de kwaliteit die de klant wenst – deze te leveren tegen zo laag mogelijke kosten.
In de komende tijd ligt het accent op het ontwikkelen van benchmarking om de kosten-kwaliteitsverhouding te beoordelen.
4. Baten en lasten in evenwicht
De Rgd streeft naar een evenwicht tussen baten en lasten. De Rgd voert als agentschap het baten-lastenstelsel, waardoor meer bedrijfsmatig gewerkt wordt. Dit heeft tot gevolg dat van jaar op jaar positieve of negatieve resultaten mogelijk zijn.
Of het evenwicht wordt bereikt moet dan ook over een langere periode worden beschouwd.
4.2 Operationele doelstellingen
Om de algemene doelstelling te bereiken is beheersing van bedrijfseconomische risico's noodzakelijk. De operationele doelstellingen worden gevormd door inzicht in en de beheersing van de bedrijfseconomische risico's.
Meerjarig vooruitkijken is dan een vereiste.
Indicatoren voor bedrijfseconomische risico's zijn onder meer:
• leegstandcijfers: de Rijksgebouwendienst stuurt op het beheersen van de totale leegstandskosten (structurele en frictieleegstand) waarbij als operationele doelstelling voor het jaar 2001 geldt dat deze voor de totale voorraad, die deel uitmaakt van de huur-verhuur methodiek, maximaal 2% bedraagt. Op 31 december 1999 bedroeg de leegstand binnen het huur-verhuurstelsel 2,0%. De leegstand voor de panden buiten het huur-verhuurstelsel bedroeg 5,9% van het aantal m2 in beheer buiten het huur- verhuurstelsel ofwel 0,3% van het totale aantal m2 in beheer (zie ook tabel bij paragraaf 3.1 Adequate huisvesting);
• de spreiding van de gebruikscontracten over de verschillende looptijden:
De volgende tabel geeft inzicht in het moment waarop een belangrijk deel van de contracten voor eigendomspanden afloopt: 27,1% van de contracten loopt bijvoorbeeld in 2006 af, daarmee is 20,5% van de inkomsten uit de gebruiksvergoedingen gemoeid. Aflopende contracten kunnen een aanleiding zijn om panden af te stoten, waarbij zich mogelijk boekwaardeverliezen kunnen voordoen.
Bij de opstelling van de openingsbalans en de verantwoording over 1999 van het agentschap Rgd zijn aanzienlijke knelpunten geconstateerd in het financieel beheer van de Rijksgebouwendienst. Het gaat hierbij onder andere om nog onvoldoende vormgeving van de administratieve organisatie gericht op het baten/lastenstelsel, het functioneren van de controlefunctie en knelpunten in de financiële informatievoorziening. Door de Rgd is een zwaar verbetertraject ingezet gericht op het oplossen van de geconstateerde knelpunten.. Onderdeel van dit verbetertraject vormen tevens de kennisoverdracht in de organisatie en het op orde brengen van de (decentrale) administraties; onder meer door verwerking van de reeds centraal doorgevoerde mutaties in de administratie. Essentieel is dat de Rgd op een ordelijke en rustige wijze kan komen tot de opstelling van de financiële verantwoording over 2000, terwijl ook de noodzakelijke aanzetten tot het structureel verbeteren van het financieel beheer in gang worden gezet. Het plan van aanpak voor dit verbetertraject is aan de Algemene Rekenkamer aangeboden en zal ook aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Tabel Spreiding gebruikscontracten over looptijd (eigendomspanden) | |||||||
Contractduur vanaf 1-1-2000 | Jaar afloop | Aantal Contracten | % | Gebruiksvergoeding prijspeil 2000 | % | m2 bvo | % |
1 jaar | 2000 | 31 | 2,9 | 12 666 258 | 1,4 | 63 751 | 1,7 |
2 jaar | 2001 | 14 | 1,3 | 7 998 902 | 0,9 | 29 623 | 0,8 |
3 jaar | 2002 | 5 | 0,5 | 3 953 083 | 0,4 | 18 462 | 0,5 |
4 jaar | 2003 | 91 | 8,6 | 44 878 164 | 4,8 | 214 699 | 5,6 |
5 jaar | 2004 | 3 | 0,3 | 982 907 | 0,1 | 5 410 | 0,1 |
6 jaar | 2005 | 6 | 0,6 | 2 017 074 | 0,2 | 10 774 | 0,3 |
6,5 jaar | 2006 | 287 | 27,1 | 190 527 460 | 20,5 | 847 039 | 22,2 |
9 jaar | 2008 | 137 | 12,9 | 42 791 183 | 4,6 | 203 212 | 5,3 |
10 jaar | 2009 | 4 | 0,4 | 1 585 310 | 0,2 | 6 168 | 0,2 |
14 jaar | 2013 | 383 | 36,1 | 412 891 260 | 44,4 | 1 701 628 | 44,6 |
15 jaar | 2014 | 11 | 1,0 | 21 612 656 | 2,3 | 53 492 | 1,4 |
17 jaar | 2016 | 1 | 0,1 | 7 433 631 | 0,8 | 19 622 | 0,5 |
19 jaar | 2018 | 86 | 8,1 | 177 358 930 | 19,1 | 636 289 | 16,7 |
23 jaar | 2022 | 1 | 0,1 | 3 936 647 | 0,4 | 5 963 | 0,2 |
Totaal contracten | 1 060 | 100,0 | 930 633 466 | 100,0 | 3 816 132 | 100,0 | |
leegstand | 133 000 | ||||||
derden | 282000 | ||||||
inputgefinancierde panden | 303 000 | ||||||
Totaal voorraad eigendom | 4 534 132 |
Een belangrijk instrument om baten en lasten in evenwicht te brengen en te houden is het portefeuillemanagement. Met portefeuillemanagement wordt de toekomstwaarde van de portefeuille in stand gehouden, de voorraad kostendekkend beheerd, en worden de risico's ten aanzien van onder meer leegstand, exploitatie en onderhoud beheerst. De Rijksgebouwendienst moet de gepleegde investeringen en onderhoudsgelden terugverdienen via de gebruiksvergoeding en/of de restwaarde van de portefeuille. Ter beheersing van onder andere boekwaarderisico's functioneert sinds 2000 de Investeringsraad Rijksgebouwendienst. In dit orgaan worden nieuwe investeringen getoetst aan portefeuillespelregels, met het oogmerk de risico's te kunnen beheersen.
4.2.5 Goedgekeurde Openingsbalans
In april 2000 is de definitieve openingsbalans per 1-1-1999 goedgekeurd. In de openingsbalans zijn in financiële zin voorwaarden geschapen om over de jaren op een bedrijfsresultaat van nul uit te komen, doordat voorzieningen zijn gevormd voor boekwaarderisico's, leegstand, planmatig onderhoud en asbest die hun oorzaak vinden in de periode vóór de stelselwijziging. Hierdoor kan geen dekking uit de gebruiksvergoeding plaatsvinden voor dergelijke kosten.
De hoogte van het agentschapsvermogen van f 85 mln per 1-1-1999 is vastgesteld conform de vigerende regelgeving inzake de vermogensvorming bij agentschappen, de Regeling Vermogensvoorschriften Agentschappen 2000. In overleg met het Ministerie van Financiën gold deze regeling al in 1999 voor de Rgd.
In de openingsbalans van het agentschap Rgd per 1-1-1999 is de schuld aan Financiën bepaald door de boekwaarde van de activa te verminderen met het langlopend vreemd vermogen, waaronder de voorzieningen voor planmatig onderhoud, leegstand en boekwaarderisico's worden geschaard. De rente die in rekening wordt gebracht aan de gebruikers (als onderdeel van de gebruiksvergoeding) is berekend over de boekwaarde van de activa. De vergoeding voor rentekosten in de gebruiksvergoedingen overtreft – bezien over de gehele contractduur – derhalve de kosten van de schuld aan Financiën. Dit heeft een gunstig effect op het saldo van baten en lasten. Anderzijds zijn er een aantal effecten die ongunstig uitwerken op het resultaat van de Rgd, in het bijzonder de dotaties aan de voorziening boekwaarderisico's.
5.1 De algemene beleidsdoelstelling
De Rijksgebouwendienst wil met de rijkshuisvesting en via brede inzet van kennis en expertise toegevoegde waarde leveren. Met de rijkshuisvesting kan worden bijgedragen aan de realisatie van rijksbeleid en kan invulling worden gegeven aan de voorbeeldfunctie van het rijk op onder meer het gebied van duurzaam bouwen van rijkshuisvesting, en aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van stedelijke gebieden. Dit wordt met name uitgewerkt in de operationele doelstellingen 5.2.1 t/m 5.2.6. De brede inzet van kennis en expertise komt ook tot uitdrukking buiten de rijkshuisvesting, bijvoorbeeld in de coördinatie van het bouwbeleid, in architectuurbeleid en duurzaam bouwen in de utiliteitssector. Dit wordt uitgewerkt in 5.2.7 t/m 5.2.9.
Cruciaal voor succes bij iedere opgave zijn de integrale aanpak van het totstandkomingsproces en het zich bewust zijn van potenties en ambities van zowel opdrachtgever als gebruiker, gesteund door een goedecommunicatie tussen de Rijksgebouwendienst en de departementen, maar ook met lokale overheden en andere betrokkenen.
5.2 Operationele doelstellingen
5.2.1 Architectonische en ruimtelijke/stedebouwkundige kwaliteit en de totstandkoming van beeldende kunst.
Met rijkshuisvesting wordt mede invulling gegeven aan de stedebouwkundige vernieuwing en aan het tot stand brengen van architectonische kwaliteit. Nieuwbouw of renovatie van rijkshuisvesting in een stedelijk gebied kan dienen als katalysator voor de ontwikkeling van dat gebied.
In de voorbeeldfunctie functie van het Rijk zal het streven naar integrale ontwerp-kwaliteit verder gestalte krijgen, waarbij de Rijksbouwmeester op basis van het KB Rijksgebouwendienst 1999 een belangrijke rol vervult.
Bijzondere aandacht gaat uit naar de kwaliteit en logische aansluiting van de nabij de rijkshuisvesting gelegen openbare ruimte. De inzet van tuin- en landschapsarchitecten is daarin kwaliteitsverhogend. Daarnaast zal sterker dan voorheen de kwaliteit van het interieur van nieuwe en her in te richten bestaande gebouwen centraal staan.
In de tegelijkertijd met de Begroting 2001 en de Cultuurnota uit te brengen Derde Architectuurnota zijn de hoofdpijlers:
• vermaatschappelijking van architectuur en
• verstevigen van de rol van het ontwerp bij grote ruimtelijke en architectonische opgaven.
In het meergenoemde Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting zal onder meer aandacht besteed worden aan de uitwerking van de Derde Architectuurnota voor het rijkshuisvestingsbeleid. Uiteraard komt daarin waar relevant ook de doorwerking van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening aan de orde.
Een instrument om de verbinding te kunnen leggen tussen onder meer lokatie, kwaliteit en risico's met betrekking tot de rijkshuisvestingsportefeuille op korte en langere termijn, is de stads- en regio-analyse.
Nog meer gebruik maken van synergie-effecten is daarbij van belang, zowel binnen de rijkshuisvesting als daarbuiten. Waar mogelijk zal bij voorbeeld worden aangesloten bij lokale initiatieven, in het bijzonder op het terrein van stedelijke vernieuwing. In dat kader zijn er ook diverse publiek private samenwerkingsprojecten waar de Rgd en/of de rijkshuisvesting op enigerlei wijze betrokken is. Naar verwachting wordt eind 2000/begin 2001 beslist over de huisvesting van de ministeriekernen van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en zal in de loop van 2001 duidelijk worden of en zo ja in welke mate rijkshuisvesting deel zal uitmaken van PPS-projecten.
Kunst draagt vaak bij aan het werkklimaat en voegt een culturele dimensie toe aan onze leefomgeving.
Het instrument ter verwezenlijking van deze doelstelling is de percentageregeling beeldende kunst. Dat wil zeggen dat gemiddeld 1% van de projectkosten van nieuwbouw of grote renovatieprojecten aan beeldende kunst wordt besteed.
5.2.2 Instandhouding en optimaal gebruik van Rijksmonumenten
De Rijksgebouwendienst heeft ruim een miljoen m2 rijksmonumenten in haar bezit. Deze monumenten zijn een belangrijk onderdeel van ons cultureel erfgoed. Zij vormen veelal de ruggengraat en meerwaarde van onze leefomgeving.
Bij de rijksmonumenten die de Rijksgebouwendienst in eigendom heeft, moet een onderscheid worden gemaakt naar monumenten met een huisvestingsfunctie (musea, archieven, (koepel)gevangenissen, rechtbanken, het Binnenhof, paleizen), en monumenten met primair een erfgoedfunctie (de zogeheten MEF's). Voorbeelden van deze laatste categorie zijn: het Grafmonument van Willem van Oranje, Jachtslot St. Hubertus, de vesting Naarden, de ruïne van Brederode en de Grote Kerk in Veere.
Voor monumenten met een huisvestingsfunctie geldt, evenals bij de doelstelling adequate huisvesting, dat de Rijksgebouwendienst streeft naar tevreden klanten. De klanttevredenheidsmonitor is ook hier van toepassing. Tevens is hetgeen is gezegd over scherpe kosten-kwaliteitsverhouding en toekomstwaarde van toepassing, zij het dat bij dit laatste voor flexibiliteit en aanpasbaarheid grotere beperkingen zullen gelden vanwege het behoud van de monumentale waarde van het gebouw. Het instrument portefeuillemanagement is hierbij tevens van belang. Het aantal monumenten is namelijk niet statisch. Enerzijds kunnen in voorraad zijnde niet-monumenten als gevolg van nieuwe inventarisaties tot monument worden gepromoveerd. Anderzijds kunnen monumenten worden vervreemd waarvoor – ook op langere termijn – geen (rijks)huisvestingsfunctie meer wordt voorzien. Dit laatste geldt niet voor de monumenten, waarvoor de Staat der Nederlanden een duurzame – juridische of morele – verantwoordelijkheid heeft; in beginsel blijven deze zogenoemde categorie I monumenten rijksbezit.
Om ervoor te zorgen dat monumenten in goede staat blijven, zal aan onderhoud en renovatie extra hoge prioriteit moeten worden toegekend. Voor monumenten met een huisvestingsfunctie wordt hiervoor eveneens gebruik gemaakt van de instrumenten indicator onderhoudsvoorraad en storingsindicator. In de indicator onderhoudsvoorraad heeft het aspect «cultuur-historische waarde» hoge prioriteit. Een onderhoudsindicator voor monumenten met uitsluitend een erfgoedfunctie ontbreekt vooralsnog.
Om leegstand van de monumenten met een huisvestingsfunctie te voorkomen, zal de Rgd in 2001 voor de monumenten waarvan de gebruiksovereenkomst binnen drie jaar afloopt een analyse maken van toekomstige gebruik(er)smogelijkheden.
Naast genoemde instrumenten is op basis van het regeerakkoord 1998 voor de instandhouding van de rijksmonumenten in rijksbezit in de periode 1999–2010 een bedrag van f 110 mln bestemd, waarvan f 21 mln t/m 2002. Dit als onderdeel van de ICES-investeringen binnen de cluster vitaliteit steden. Deze middelen moeten worden gezien als een bijdrage in de kosten van de bouwkundige instandhouding van rijksmonumenten.
In het uit te brengen Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting dan wel in een separate notitie Monumenten en rijkshuisvesting zal onder meer worden aangegeven hoe mede dankzij deze extra gelden deze objecten niet alleen bouwkundig in stand, maar ook in gebruik kunnen worden gehouden.
5.2.3 Bevorderen van maatregelen in de rijkshuisvesting die de milieubelasting verminderen
Vermindering van de milieubelasting wordt nagestreefd door het stimuleren en realiseren van duurzaam bouwen in de rijkshuisvesting op basis van de doelstellingen die daarvoor zijn geformuleerd in het begin 2000 in de Tweede Kamer besproken Beleidskader DUBO 2000–2004 en uitgewerkt in het Beleidsprogramma DUBO 2000–2004.
Uit publicaties van de Rijksgebouwendienst over rijkshuisvestingsprojecten is de mate waarin aandacht is besteed aan duurzaam bouwen af te lezen.
De Rijksgebouwendienst heeft het «Duurzaam bouwen register» van het Nationaal Dubo-centrum getekend op «plusniveau». Dit houdt in, dat de Rgd in elk huisvestingsproject aan zijn klant zal adviseren op meer dan «basisniveau». Daarnaast zal de Rgd in daarvoor geschikte situaties adviseren om uit te komen op nationaal top-niveau.
De met de departementen in het kader van het Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting (EER) afgesloten energiebesparingsconvenanten lopen eind 2001 af. Het ligt dan ook in de bedoeling eind 2001 aan de Tweede Kamer te rapporteren over de resultaten van dit programma. Het EER heeft vanaf 1990 gezorgd voor continue aandacht voor energiebesparing in de rijkshuisvesting. Naar verwachting zal de bedrijfs-interne milieuzorg, die thans binnen de departementen wordt ontwikkeld deze functie na het EER over nemen.
De monitor van de voortgang van het EER geeft de laatste jaren een beeld van relatief grote verschillen in energiebesparingsresultaten tussen de verschillende diensten en departementen, die niet eenduidig zijn terug te voeren op mogelijke verschillen in inspanning bij betreffende departementen. Enkele departementen zullen naar verwachting de efficiencydoelstelling volledig kunnen realiseren; voor de overige departementen zal moeten worden bepaald op welke onderdelen er aanvullende mogelijkheden zijn. Met het oog op de bedoelde rapportage zal in 2001 onderzoek plaatsvinden naar de oorzaken van de verschillen in de resultaten en naar het rendement van mogelijk aanvullende maatregelen.
Mede met het oog op het aflopen van het programma EER, is in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid het Programma Innovatieve Technieken in de Rijkshuisvesting (PIT, 2000–2004) aangekondigd. Doel van dit programma is om via de rijkshuisvesting de ontwikkeling van innovatieve CO2-reducerende technieken en concepten te stimuleren. Dit programma richt zich op technieken en concepten die de potentie hebben om in ca. 5 jaar breed in de markt toegepast te kunnen worden. Over de ervaringen met de ontwikkeling en toepassing van deze technieken en concepten zal periodiek worden gepubliceerd.
Als kengetal voor de stimulering via PIT geldt het aantal technieken en concepten dat door het daarvoor in te stellen deskundigen panel voldoende «kansrijk» wordt geacht om verder te ontwikkelen dan wel in een pilot-project toe te passen.
Verder zal periodiek worden gepubliceerd over de ervaringen met de ontwikkeling en/of toepassing van deze technieken en concepten.
In 2005 zal verslag worden gedaan over de eerste toepassingen in de markt van de via PIT gestimuleerde technieken en concepten. In 2010 kan de eindstand worden opgemaakt.
5.2.4 Integraal toegankelijke rijkshuisvesting
Nieuwe, door of namens de Rijksgebouwendienst ontwikkelde gebouwen zijn bij oplevering integraal toegankelijk. Met het begrip integrale toegankelijkheid wordt bedoeld dat gebouwen en gebouwonderdelen bereikbaar en bruikbaar zijn voor iedereen, gehandicapt of niet. Voor de toegankelijkheid zijn bouwkundige prestatie-eisen geformuleerd. Met behulp van het toetsinstrument van de Rijksgebouwendienst wordt bij oplevering gemeten of aan deze eisen is voldaan.
In principe worden bestaande gebouwen bij grote renovaties ook integraal toegankelijk gemaakt, als onderdeel van het renovatieproject. Niet alle gebouwen lenen zich naar aard en/of karakter voor die integrale toegankelijkheid: bijvoorbeeld bij monumenten kan voor een wat beperktere toegankelijkheid worden gekozen.
In bestaande gebouwen worden toegankelijkheidsknelpunten opgelost indien noodzakelijk. De klant speelt daarbij een belangrijke rol, zowel wat betreft de melding als de oplossing van de knelpunten. De Rijksgebouwendienst ondersteunt daarbij door meting van de toegankelijkheidsprestatie, het aandragen van oplossingsmogelijkheden, en het realiseren van toegankelijkheidsvoorzieningen.
Sociaal bestek is een project van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Via het Sociaal bestek moeten werklozen weer aan het werk worden geholpen. De Rijksgebouwendienst neemt deel aan het project als uitvoerende dienst.
De ministeries V&W, VROM en Defensie melden projecten aan bij het ministerie van SZW waaruit proefprojecten (pilots) worden geselecteerd. Door de Rgd zijn 8 projecten aangemeld. Door het Ministerie van SZW worden vervolgens projecten geselecteerd waarop het Sociaal Bestek wordt toegepast. In 2001 zal een evaluatie plaatsvinden door het Ministerie van SZW.
De nieuwe media, veranderende arbeidsculturen en managementinzichten leiden tot een groeiende aandacht voor de werkplek. Thuiswerken wordt bij de rijksdiensten in toenemende mate als een interessante aanvulling op (en soms ook vervanging van) de plek «op kantoor» gezien. Werkplekinnovatie heeft als doelstelling een efficient ruimtegebruik en optimale ondersteuning van het werkproces. De Rgd adviseert ondermeer de departementen van Financiën, en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over werkplekinnovatie, alsmede de Belastingdienst (onder andere voor het Belastingdienst Automatiserings Centrum te Apeldoorn) en verschillende gerechtelijke diensten.
5.2.7 Samenhangend en stimulerend rijksarchituurbeleid
Met dit beleid wordt beoogd gunstige voorwaarden te scheppen voor de totstandkoming van architectonische kwaliteit en tevens architectonische impulsen te geven aan de stedelijke en landschappelijke ontwikkeling in Nederland. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de bredere taak van de Rijksbouwmeester die zich verder uitstrekt dan alleen de rijksgebouwen.
De uitwerking van de Derde Architectuurnota naar het rijkshuisvestingsbeleid zal plaatsvinden in het Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting.
5.2.8 Duurzaam bouwen in de utiliteitsbouwsector
Het beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000 – 2004 bevat een aantal projecten die betrekking hebben op duurzaam bouwen in de utiliteitsbouw. Voor deze projecten is voor de programmaperiode op de Rgd-begroting f 0,8 mln per jaar uitgetrokken. Het betreft de actualisering en aanvulling van het Nationaal Pakket Utiliteitsbouw, het uitbouwen van het Nationaal Register Duurzame Utiliteitsbouw en de Demonstratieprojecten Duurzaam Beslissen Utiliteitsbouw. In 2001 wordt beoogd binnen drie van de in het beleidsprogramma Duurzaam Bouwen genoemde utiliteitssectoren tenminste één demonstratieproject gestart te hebben. Het aantal deelnemers in het register wordt vooralsnog gezien als beste indicator voor het succes van het beleid met betrekking tot duurzaam bouwen in de utiliteitssector.
5.2.9 Het ondersteunen van de coördinatie van het bouwbeleid
De Staatssecretaris van VROM is Coördinerend Bewindspersoon voor de Bouw. In die hoedanigheid levert hij een bijdrage om de knelpunten die zich in de relatie overheid-bouwsector kunnen voordoen tot een oplossing te brengen. Daartoe vormt hij op kabinetsniveau het aanspreekpunt voor de bouwsector.
Ter ondersteuning van de coördinerende taak van de staatssecretaris functioneert het coördinatiepunt bouwbeleid dat in situaties die daarom vragen, intervenieert en arbitreert om knelpunten op te lossen of te voorkomen op de voor de bouwsector relevante beleidsterreinen. Daarbij wordt een projectmatige en resultaatgerichte aanpak voorgestaan, door afstemming tussen de direct betrokkenen in tijdelijke werkverbanden. Het actief onderhouden van het netwerk van contacten met de publieke en private partijen die betrokken zijn bij de bouw is hierbij van wezenlijk belang.
In een stimuleringsovereenkomst, ondertekend in 1992 door vertegenwoordigers van de Bouw- en Houtbond FNV, de Hout- en Bouwbond CNV, het Algemeen Verbond Bouwbedrijf en het Ministerie van VROM, is tot doel gesteld het leerlingbouwplaatsenbeleid actief te ondersteunen. Met het creëren van leerlingbouwplaatsen wordt een bijdrage geleverd aan opleiding en ontwikkeling op bouwvakgebied.
VROM heeft aan deze stimuleringsovereenkomst een financiële bijdrage verbonden die jaarlijks wordt toegekend, op basis van een driejarenplan leerlingbouwplaatsen dat ieder jaar door de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf wordt opgesteld. De bijdrage is met name bestemd voor een subsidie voor opdrachtgevers van leerlingbouwplaatsprojecten, die extra kosten kunnen krijgen als gevolg van een langere bouwtijd met de daarbij behorende extra rentelasten en eventuele meerdere voorbereidingskosten. De Rgd wil zelf in 2001 ten minste 3 projecten met leerlingbouwplaats(en) realiseren.
6. Randvoorwaarde goed functionerende Rgd
Verbetering Financieel Beheer Rgd
De (verdere) verbetering van het financieel beheer bij de Rgd blijft ook in 2001 een zeer belangrijk aandachtspunt. Op basis van de eerdere ervaringen bij de jaarafsluiting 1999 is er in het jaar 2000 voor gekozen de financiële organisatie op projectbasis tijdelijk te versterken met externe deskundigheid op het terrein van de administratieve organisatie en de interne controle. Zo zal het proces rond de jaarafsluiting 2000 plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid van deze projectorganisatie. In het jaar 2000 zal worden gewerkt aan de nodige kennisoverdracht naar de financiële Rgd-organisatie, onder andere via instrumenten als «training on the job».
In 2000 en 2001 wordt tevens het nieuwe geïntegreerde informatiesysteem (IRIS) geïmplementeerd, dat een belangrijke bijdrage aan het financieel beheer zal leveren.
Voor de planning van de activiteiten rondom de jaarverantwoording 2000 en de structurele maatregelen die gedurende het jaar 2000 worden getroffen om de eigen financiële Rgd-organisatie te versterken, is door de externe projectleider een projectplan in meerjarig perspectief opgesteld.
Voor het jaar 2001 is in het projectplan voorzien dat in de loop van dat jaar de eigen financiële Rgd-organisatie het uitvoerende proces bij de jaarverantwoording zelf (weer) kan gaan trekken. De inzet van de externe capaciteit kan dan in 2001 worden beperkt tot taken als verdere begeleiding, het verzorgen van aanvullende opleidingen en het zo nodig nog bieden van ad-hoc ondersteuning bij enkele cruciale functies.
7. Financiële informatie Agentschap Rijksgebouwendienst
Art. | Omschrijving | NLG1000 | EUR1000 |
01 | Agentschap Rijksgebouwendienst | ||
Totale baten | 1 912 902 | 868 037 | |
Totale lasten | 1 975 350 | 896 375 | |
Saldo van baten en lasten | – 62 448 | – 28 338 | |
Totale kapitaalsontvangsten | 800 000 | 363 024 | |
Totale kapitaals uitgaven | 1 010 769 | 458 667 |
De baten en lasten die kunnen worden toegerekend aan lopende huurcontracten zijn in lopende prijzen geraamd, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse prijsstijging van 2,5%, met uitzondering van de baten en lasten gerelateerd aan de inputfinanciering i.v.m. de relatie met de VROM-begroting en met uitzondering van de baten en lasten gerelateerd aan de onderhandenwerk projecten. Na verwerking van deze projecten in de comptabele administraties zullen ook deze projecten geïndexeerd worden opgenomen.
De jaarlijkse indexering van de gebruiksvergoedingen is voor de Rgd een voorwaarde om aan de rente- en aflossingsverplichtingen, zoals ook verwerkt in het kasstroomoverzicht, te kunnen voldoen. De begroting sluit aan op het nog te sluiten leningsconvenant voor de voorraad per 1-1-1999.
Toelichting saldo baten en lasten
In het jaar 2001 wordt een negatief resultaat begroot ad f 62,4 mln. Dit negatieve resultaat wordt verklaard door de post dotatie voorziening boekwaarderisico's. Deze post is in het jaar 2001 omvangrijk omdat in de bestaande voorraad die aan de Rgd is overgedragen per 1 januari 1999 sprake is van substantiële risico's voor de Rgd bij de grote aantallen contracten die in het jaar 2006 zullen aflopen.
Met betrekking tot het bedrijfsresultaat stuurt de Rijksgebouwendienst op het meerjarig in evenwicht zijn van de baten en lasten. Binnen de meerjarenperiode is er sprake van een grote fluctuatie van noodzakelijke dotaties aan de voorziening boekwaarderisico's. Over de totale begrotingsperiode wordt de doelstelling gerealiseerd dat de baten en lasten met elkaar in evenwicht zullen zijn. Voor de jaren 1999 en 2000 is er bijvoorbeeld sprake van een gerealiseerd, c.q. verwacht positief resultaat.
Gegeven de voorziene fluctuaties is er een nadere afspraak tussen de ministeries van VROM en het ministerie van Financien. Rijksbreed is de Regeling Vermogensvoorschriften Agentschappen van kracht, op basis waarvan het agentschapsvermogen genormeerd is op 5% van de omzet. De positieve resultaten in de jaren 1999 en 2000 zullen vrijvallen ten gunste van het generale beeld. Tevens is een ondergrens afgesproken voor het eigen (buffer)vermogen van de Rgd, te weten 30 mln. Indien de Rgd onder de grens mocht uitkomen, zal het eigen vermogen tot 30 mln worden aangevuld (vanuit en met als maximum de resultaten 1999 en 2000). Gegeven de thans voorziene problematiek in het jaar 2001, zal naar verwachting in dat jaar een beroep op aanvulling tot het bodembedrag moeten worden gedaan. De resultaatbestemming 1999 en 2000 en de consequenties hiervan zijn niet verwerkt in deze ontwerpbegroting.
7.2 Begroting baten en lasten 2001 en meerjarenraming
(Bedragen in NLG1000) | ||||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2001 EUR 1000 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | econ. Class | funct. Class | |
Totaal baten Rgd | 1 861 906 | 1 906 242 | 1 912 902 | 868 037 | 1 896 192 | 1 905 146 | 1 863 427 | 1 845 667 | ||
Gebruiksvergoeding van ministeries | 1 373 898 | 1 472 519 | 1 545 421 | 701 281 | 1 588 763 | 1 626 835 | 1 650 249 | 1 684 171 | 12 | 01.34 |
Inputfinanciering buiten de huur- verhuur relatie | 101 855 | 167 105 | 136 935 | 62 139 | 111 295 | 114 865 | 93 411 | 92 263 | 12 | 01.34 |
Services | 25 286 | 20 000 | 20 500 | 9 302 | 21 013 | 21 538 | 22 076 | 22 628 | 12 | 01.34 |
Adviezen | 6 460 | 5 300 | 5 433 | 2 465 | 5 568 | 5 708 | 5 850 | 5 996 | 12 | 01.34 |
Derden | 28 498 | 21 748 | 22 292 | 10 116 | 22 849 | 23 420 | 24 006 | 24 606 | 16 | 01.34 |
Kleine projecten ministeries | 34 923 | 15 000 | 15 375 | 6 977 | 15 759 | 16 153 | 16 557 | 16 971 | 12 | 01.34 |
Egalisatie | 280 453 | 202 690 | 161 272 | 73 182 | 121 414 | 83 172 | 33 861 | – 22 388 | 15 | 13.1 |
Rentebaten | 4 995 | 1 880 | 5 674 | 2 575 | 9 531 | 13 455 | 17 417 | 21 420 | 12 | 01.34 |
Buitengewone baten | 5 538 | – | – | – | – | – | – | – | ||
Lasten Rgd | 1 838 721 | 1 872 521 | 1 975 350 | 896 375 | 1 859 718 | 1 951 146 | 1 820 047 | 1 802 902 | ||
Apparaatskosten | 62 757 | 86 798 | 87 393 | 39 657 | 89 125 | 90 656 | 92 244 | 96 376 | 11 | 01.34 |
Huren vanuit de markt | 396 863 | 409 890 | 421 034 | 191 057 | 431 197 | 441 613 | 452 290 | 463 234 | 12 | 01.34 |
Inputfinanciering buiten de huur- verhuur relatie | 101 855 | 167 105 | 136 935 | 62 139 | 111 295 | 114 865 | 93 411 | 92 263 | 12 | 01.34 |
Services | 24 953 | 20 000 | 20 500 | 9 303 | 21 013 | 21 538 | 22 076 | 22 628 | 12 | 01.34 |
Adviezen | 21 971 | 5 300 | 5 433 | 2 465 | 5 568 | 5 708 | 5 850 | 5 996 | 12 | 01.34 |
Derden | 9 170 | 6 748 | 7 292 | 3 309 | 7 849 | 8 420 | 9 006 | 9 606 | 16 | 01.34 |
Kleine projecten ministeries | 35 791 | 15 000 | 15 375 | 6 977 | 15 759 | 16 153 | 16 557 | 16 971 | 12 | 01.34 |
Onderzoek rijkshuisvesting | 1 832 | 4 500 | 4 500 | 2 042 | 4 500 | 4 500 | 4 500 | 4 500 | 12 | 01.34 |
Dagelijks onderhoud | 72 437 | 82 645 | 84 802 | 38 481 | 86 213 | 87 486 | 88 973 | 90 595 | 12 | 01.34 |
Rentelasten | 554 009 | 511 431 | 520 479 | 236 183 | 516 114 | 508 126 | 495 731 | 482 471 | 21 | 13.1 |
Afschrijvingen | 414 276 | 412 456 | 418 714 | 190 004 | 409 390 | 401 572 | 369 480 | 344 309 | 15 | 13.5 |
Belastingen | 40 514 | 41 388 | 42 984 | 19 505 | 44 196 | 45 356 | 46 444 | 47 558 | 32 | 13.6 |
Dotaties voorzieningen | 101 455 | 109 260 | 209 909 | 95 253 | 117 499 | 204 687 | 123 485 | 126 395 | 12 | 01.34 |
Buitengewone lasten | 838 | – | – | – | – | – | – | – | ||
Saldo van Baten en Lasten | 23 185 | 33 721 | – 62 448 | – 28 338 | 36 474 | – 45 534 | 43 380 | 42 765 |
Opbrengst Gebruiksvergoedingen van ministeries
De opbrengsten gebruiksvergoedingen kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Tabel Specificatie gebruiksvergoedingen
Tabel specificatie gebruiksvergoedingen (bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gebruiksvergoeding contracten | 1 441 132 | 1 471 024 | 1 501 706 | 1 532 723 | 1 556 137 | 1 590 059 | |
Onderhanden werk nog op te leveren | 31 387 | 74 397 | 87 057 | 94 112 | 94 112 | 94 112 | |
Nieuwe projecten/afstoot | pm | pm | pm | pm | pm | pm | |
Totaal opbrengst | 1 373 898 | 1 472 519 | 1 545 421 | 1 588 763 | 1 626 835 | 1 650 249 | 1 684 171 |
De gebruiksvergoedingen zijn gebaseerd op de huurprijsmethodiek Rijksgebouwendienst. De opbrengsten voor de lopende interne verhuurcontracten met ministeries per 1 januari 2000 sluiten aan op de goedgekeurde jaarverantwoording 1999. De gebruiksvergoedingen voor de voorraad per 1-1-2000 op prijspeil 2000 bedragen f 1441,1 mln.
Omdat de Rgd met terugwerkende kracht vanaf 1-1-1999 geen leasepanden meer heeft zijn de opslagen voor de excessieve financieringslasten van leasepanden buiten beschouwing gelaten.
De toename van de opbrengsten door nieuwe projecten en de afname van de opbrengsten door afstoot is vooralsnog pm geraamd, in de veronderstelling dat deze elkaar in evenwicht houden.
Opbrengst Inputfinanciering buiten de huur- verhuurrelatie
De opbrengst input is conform de stand ontwerpbegroting 2001, artikel 02.01, exclusief de beschikbare middelen voor correcties van de huisvestingsbudgetten van de ministeries.
Services zijn vormen van dienstverlening waarbij de Rijksgebouwendienst op verzoek van de klant werkzaamheden uitvoert, die volgens de Regeling Taakverdeling Beheer (RTB) tot de taak van de klant behoren. De raming is gebaseerd op de verwachting dat de huidige contracten (voor zover niet betrekking hebbend op de millennium overgang) worden gecontinueerd. De opbrengsten services kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Tabel Specificatie services (bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Servicecontracten | 15 329 | 15 712 | 16 106 | 16 508 | 16 920 | 17 343 | |
Services overig | 4 671 | 4 788 | 4 907 | 5 030 | 5 156 | 5 285 | |
Totaal | 25 286 | 20 000 | 20 500 | 21 013 | 21 538 | 22 076 | 22 628 |
Gebruikers kunnen verzoeken indienen bij de Rijksgebouwendienst voor niet-project-gebonden adviezen. Zij zijn niet verplicht de Rijksgebouwendienst daarvoor in te schakelen. De opbrengsten vanaf 2000 zijn geraamd op basis van de realisatie 1999.
De Rijksgebouwendienst heeft onder meer als taak de zorg voor de huisvesting van organisaties op het niveau van de centrale overheid, die (vrijwel) geheel bekostigd worden uit collectieve middelen.
Indien organisaties die binnen deze definities passen de Rijksgebouwendienst daarom verzoeken neemt de Rijksgebouwendienst de zorg voor de huisvesting op zich. Op deze post worden onder andere de huuropbrengsten van de door Domeinen verhuurde panden geraamd. Werkzaamheden in verband met derdenwerk worden meerjarig gezien kostendekkend uitgevoerd. Daarnaast is er sprake van een aantal bijzondere projecten. Dit betreffen onder andere de exploitatie van parkeergarages en grafelijke zalen.
Opbrengst Kleine projecten ministeries
Als wijziging ten opzichte van de begroting 2000 is als afzonderlijke post opgenomen de kleine projecten voor ministeries die vanwege de geringe financiële omvang door de afnemer a fonds perdu worden gefinancierd. De projecten worden kostendekkend uitgevoerd.
Deze opbrengst wordt toegelicht onder «rentelasten».
De apparaatskosten Rijksgebouwendienst kunnen worden onderscheiden in twee delen. Allereerst het deel dat direct ten laste van het resultaat in het betreffende jaar wordt gebracht (de netto apparaatskosten). Dit deel omvat de apparaatskosten die gemoeid zijn met de producten beheer, services en adviezen en de inputgefinancierde activiteiten. Dekking van deze apparaatskosten vindt plaats door de opslagen in de gebruiks- en servicevergoedingen, adviestarieven en de inputfinanciering,
Het tweede deel van de apparaatskosten wordt geactiveerd waardoor deze kosten niet ten laste van het resultaat in het betreffende jaar komen. De te activeren kosten zijn kosten voor projectontwikkeling ten behoeve van het product huisvestingsprojecten en kosten van de Rgd-architecten en adviseurs. De te activeren kosten van projectontwikkeling bedragen gemiddeld 6,4% van de investeringssom (10% van de bouwen grondkosten) van de geprogrammeerde projecten. De kosten samenhangend met projectontwikkeling en de kosten van de Rgd-architecten en adviseurs zijn op de begroting van baten en lasten terug te vinden als onderdeel van de afschrijvingen van de gerealiseerde projecten.
In onderstaande tabel zijn de apparaatskosten getoond die direct ten laste van het resultaat worden gebracht. De apparaatskosten beheer worden afzonderlijk getoond in het baten-lastenoverzicht; de overige componenten zijn opgenomen onder de betreffende producten (adviezen, services, kleine projecten ministeries, derden en input). Het geraamde effect van de CAO 2000 op apparaatskosten 2001 en volgende jaren is verwerkt. De apparaatskosten materieel en personeel zijn niet onderscheiden.
Tabel Specificatie apparaatskosten ten laste van het resultaat (bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
apparaatskosten beheer | 62 757 | 86 798 | 87 393 | 89 125 | 90 656 | 92 244 | 96 376 |
verwerkt als productkosten: | |||||||
apparaatskosten input | 19 756 | 18 605 | 18 145 | 18 122 | 18 122 | 18 122 | |
apparaatskosten adviezen | 5 300 | 5 433 | 5 568 | 5 708 | 5 850 | 5 996 | |
apparaatskosten services | 3 019 | 3 094 | 3 172 | 3 251 | 3 332 | 3 416 | |
apparaatskosten kl. proj. Minis. en derden | 2 105 | 2 158 | 2 212 | 2 267 | 2 324 | 2 382 | |
Totaal apparaatskosten ten laste van resultaat | 116 978 | 116 683 | 118 222 | 120 004 | 121 872 | 126 292 |
De te activeren ontwikkelingskosten op basis van de in deze begroting opgenomen investeringsbedragen zijn in onderstaande reeks getoond. De geactiveerde apparaatskosten 1999 zijn berekend op basis van het geïnvesteerde bedrag in 1999.
Tabel Activering ontwikkelingskosten (bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
te activeren A&A kosten | 14 452 | 14 813 | 15 184 | 15 563 | 15 953 | 16 352 | |
te activeren ontwikkelingskosten | 27 800 | 46 900 | 46 900 | 46 900 | 46 900 | 46 900 | 46 900 |
In 1999 lag het investeringsniveau lager dan het geraamde structurele niveau. Hierdoor was de post te activeren ontwikkelingskosten in 1999 lager dan in 2000 en latere jaren.
De begrotingssterkte in 2000 is 890 fte; de werkelijke bezetting per 30-4-2000 is 871 fte. De gemiddelde prijs per fte ambtelijk personeel is f 110 699.– in 2000 (prijspeil 2000). De raming van apparaatskosten is gebaseerd op de veronderstelling dat de bezetting zich op het huidige niveau stabiliseert.
Een deel van de apparaatskosten van de Rijksgebouwendienst wordt gevormd door de eigen huisvestingskosten en de afdrachten aan VROM voor gemeenschappelijke diensten (o.a. facilitaire dienst) en concernkosten (centrale staven). De afspraken tussen Rgd en VROM over de af te nemen diensten en de te betalen vergoeding zijn vastgelegd in een protocol. Deze kosten worden gemaakt ten behoeve van alle producten van de Rijksgebouwendienst en zijn verwerkt in de apparaatskosten beheer en de overige productkosten.
In de afdrachten van Rgd aan VROM is in 2001 meegenomen:
Eigen huisvesting Rgd | 10 155 | |
Protocolkosten | 13 300 | |
waarvan: concernkosten | 3 300 | |
gemeenschappelijke diensten | 10 000 | |
bijdrage gemeenschappelijke diensten automatisering | 1 000 | |
ombuiging apparaatskosten regeerakkoord | 5 100 | |
totaal | 29 555 |
Deze post bevat de door de Rijksgebouwendienst aan de markt te betalen huren, exclusief de huren van objecten die verbonden zijn met inputfinanciering en dus buiten de huur- verhuurrelatie vallen.
Kosten inputfinanciering buiten de huur- verhuur relatie
De reeks huisvestingskosten inputfinanciering buiten de huur -verhuurrelatie is gelijk aan opbrengsten. De beschikbare middelen voor correcties van de huisvestingsbudgetten zijn in mindering gebracht op onderstaande uitgavenbudgetten. Het totaal van de kosten buiten de huur- verhuur-relatie vallende rijkshuisvestingskosten kan als volgt worden gespecificeerd:
(bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
apparaatskosten | 19 756 | 18 605 | 18 145 | 18 122 | 18 122 | 18 122 | |
overige kosten | 147 349 | 118 330 | 93 150 | 96 743 | 75 289 | 74 141 | |
Totaal kosten input | 101 855 | 167 105 | 136 935 | 111 295 | 114 865 | 93 411 | 92 263 |
De overige kosten worden nader toegelicht bij het artikel 02.01 «inputfinanciering buiten de huur – verhuurrelatie».
De raming is gebaseerd op de realisatie 1999.
De werkzaamheden in verband met het derdenwerk worden kostendekkend uitgevoerd. De belangrijkste kostencomponenten, te weten rente en afschrijving (tezamen ca f 15 mln per jaar) zijn niet geraamd op deze post maar op de posten rentelasten en afschrijvingen. Aldus wordt aansluiting op het leningconvenant voor de voorraad per 1-1-1999 bereikt.
Kosten Kleine projecten ministeries
Als toevoeging ten opzichte van de begroting 2000 is als afzonderlijke post opgenomen de kleine projecten voor ministeries die vanwege de geringe financiële omvang door de afnemer a fonds perdu worden gefinancierd. De projecten worden kostendekkend uitgevoerd.
Kosten onderzoek rijkshuisvesting
Dit zijn de kosten voor de uitvoering van aan externen opgedragen onderzoek, kennisoverdracht en implementatie.
De kosten van onderzoek worden gedekt middels de opslagen apparaatskosten in de gebruiksvergoedingen.
De raming dagelijks onderhoud is gebaseerd op de lopende onderhoudscontracten.
De rentelasten vloeien voort uit rente- en aflossingsdragend vermogen en kunnen als volgt worden gespecificeerd:
(bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
rentelasten voorraad 1-1-99 | 481 712 | 473 301 | 463 647 | 452 710 | 440 315 | 427 056 | |
rentelasten onderhanden werk | 29 719 | 47 178 | 52 467 | 55 416 | 55 416 | 55 415 | |
Totaal rentelasten | 554 009 | 511 431 | 520 479 | 516 114 | 508 126 | 495 731 | 482 471 |
De rentelasten lening Financiën voor de voorraad per 1-1-1999 en het onderhanden werk per 1-1-1999 bedragen 6,5% van de lening. De rentelasten voor projecten gecontracteerd tussen 1-1-1999 en 1-4-2000 zijn 4,27% van de lening. Voor projecten gecontracteerd na 1-4-2000 is de rente 5,55%.
De reeks rentelasten onderhanden werk bevat de rentelasten voor het in 1999 opgeleverde onderhanden werk, alsmede de rentelasten voor de nog op te leveren projecten waarvoor huisvestingsbudgetten aan de ministeries zijn uitgekeerd.
Gedurende eerste helft van de contractperiode zijn de kosten van rente en afschrijving hoger dan de relevante componenten in de gebruiksvergoeding. Hierdoor ontstaat een vordering van de Rgd op de gebruiker die in de tweede contracthelft weer wordt afgebouwd. De toename van de vordering wordt als egalisatie in de resultatenrekening verantwoord. Hierdoor wordt het resultaat van de Rijksgebouwendienst meerjarig geegaliseerd.
De afschrijvingskosten zijn berekend conform de methode met lineaire afschrijving over de per gebouwdeel vastgestelde afschrijvingstermijn.
De volgende afschrijvingstermijnen zijn van toepassing:
casco | 60 jaar |
afbouw | 30 jaar |
installaties | 15 jaar |
inbouwpakket | 15 jaar |
Op grond wordt niet afgeschreven.
Door de Accountantsdienst VROM is circa 90% van de boekwaarde van de vaste activa gecontroleerd en indien noodzakelijk gecorrigeerd t.b.v. de verantwoording 1999. Deze correcties hebben ook geleid tot wijzigingen in de afschrijvingskosten.
De afschrijvingskosten van de immateriële vaste activa betreffen de kosten van het in 2000 geïmplementeerde geïntegreerde informatiesysteem. De immateriële vaste activa worden over een termijn van 5 jaar afgeschreven.
De afschrijvingskosten kunnen als volgt worden gespecificeerd:
(bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
afschrijvingen voorr. per 1-1-99 | 377 489 | 359 479 | 343 809 | 332 940 | 300 876 | 276 155 | |
afschrijvingen onderhanden werk | 33 055 | 52 473 | 58 357 | 61 636 | 61 636 | 61 636 | |
afschrijvingen inventaris | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | |
afschrijvingen immateriële activa | 912 | 5 762 | 6 224 | 5 996 | 5 968 | 5 518 | |
Totaal afschrijvingskosten | 414 276 | 412 456 | 418 714 | 409 390 | 401 572 | 369 480 | 344 309 |
Het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting (OZB) is berekend over de voorraad per 1 januari 1999 en over de toename van de voorraad.
De Rijksgebouwendienst is een opslag van f 10,70 per m2 bruto vloeroppervlak (prijspeil 2000) verschuldigd aan de Dienst Domeinen. Dit bedrag wordt via de te ontvangen gebruiksvergoedingen gedekt.
Ten behoeve van planmatig onderhoud worden jaarlijks de ontvangen opslagen planmatig onderhoud uit de gebruiksvergoedingen gedoteerd aan de voorziening planmatig onderhoud. Planmatig onderhoud wordt niet rechtstreeks ten laste van het resultaat gebracht omdat planmatig onderhoud grotendeels een meerjarig cyclisch karakter kent.
Ter dekking van de uitgaven leegstand worden jaarlijks de opslagen leegstand uit de ontvangen gebruiksvergoedingen aan de voorziening leegstand gedoteerd.
De dotatie aan de voorziening boekwaarderisico's wordt jaarlijks statisch bepaald en is derhalve moeilijk vooraf te ramen. In het kasstroomoverzicht zijn de verwachte onttrekkingen aan deze voorzieningen geraamd. In de openingsbalans per 1-1-1999 is een voorziening voor boekwaarderisico's tot 2004 opgenomen. In de jaarverantwoording 1999 is deze voorziening verhoogd voor risico's tot en met 2004.
De boekwaarderisico's vanaf het jaar 2005 zijn nog niet gedekt in de voorziening boekwaarderisico per 31 december 1999. Na 2005 doen zich risico's voor.
In verband met aflopende 7,5-jaarscontracten en 10-jaarscontracten. Hiervoor zijn dotaties aan de voorziening boekwaarderisico geraamd van f 95,8 mln in 2001 en f 84,0 mln in 2003.
De dotatie aan de voorzieningen kan als volgt worden gespecificeerd:
(bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
dotatie planmatig onderhoud | 78 378 | 81 260 | 83 518 | 85 697 | 87 763 | 89 880 | |
dotatie leegstand | 30 882 | 32 862 | 33 981 | 34 948 | 35 722 | 36 515 | |
dotatie boekwaarde risico | 95 787 | 84 042 | |||||
Totaal dotatie voorzieningen | 101 455 | 109 260 | 209 909 | 117 499 | 204 687 | 123 485 | 126 395 |
7.4 Begroting van kapitaalsuitgaven en -ontvangsten
De staat van kapitaalsuitgaven en -ontvangsten geeft aan welke kapitaalsuitgaven in de begrotingsjaren worden verwerkt en op welke wijze deze kapitaalsuitgaven worden gefinancierd.
(bedragen in NLG1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Totaal kapitaalsuitgaven | 715 100 | 886 364 | 1 010 769 | 1 033 836 | 1 059 325 | 1 072 794 | 1 098 021 |
investeringen huisvesting | 680 000 | 750 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | |
investeringen bedrijfsmiddelen Rgd | 22000 | 3 000 | |||||
terugbetaling voorfinancieringen | 20 000 | 50 000 | |||||
aflossing lening Financiën (voorraad) | 129 397 | 148 534 | 168 255 | 190 693 | 203 990 | 229 867 | |
aflossing ivm afstoot | pm | pm | pm | pm | pm | pm | |
aflossing lening Financiën (OHW) | 34 967 | 59 235 | 65 581 | 68 632 | 68 804 | 68 154 | |
Totaal kapitaalsontvangsten | 458 600 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 |
beroep op leenfaciliteit | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | |
afstootontvangsten | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Voor een toelichting op bovenstaande posten wordt verwezen naar de toelichting op het kasstroomoverzicht (paragraaf 7.5)
De kapitaalsuitgaven en -ontvangsten zijn niet in evenwicht. Dit is onder andere een gevolg van het feit dat de ontvangen afschrijvingscomponent in de gebruiksvergoeding wordt aangemerkt als bate en niet als kapitaalontvangst.
7.5 Kasstroomoverzicht 2001 en meerjarenraming
Kasstroomoverzicht voor de begroting van het agentschap (inclusief economische en functionele codering)
De toelichting op de staat van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten (bedragen in NLG1000):het kasstroomoverzicht van het agentschap Rijksgebouwendienst | ||||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 20001EUR 1000 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | econ. Class | funct. Class | |
1. Rekening courant RHB 1 januari | 0 | 537 544 | 802 481 | 364 150 | 784 395 | 839 205 | 801 919 | 889 250 | ||
incl. deposito | ||||||||||
2. Totaal operationele kasstroom | 794 083 | 351 300 | 192 684 | 87 436 | 288 647 | 222 039 | 359 926 | 392 731 | ||
3a –/- totaal investeringen | – 441 338 | – 702 000 | – 753 000 | – 341 697 | – 800 000 | – 800 000 | – 800 000 | – 800 000 | 52 | 01.34 |
3b+ /+ totaal boekwaarde desinvesteringen | 27 590 | 0 | 56 | 01.34 | ||||||
3. Totaal investeringskasstroom | – 413 748 | – 702 000 | – 753 000 | – 341 697 | – 800 000 | – 800 000 | – 800 000 | – 800 000 | ||
4a –/- eenmalige uitkering aan moederdep. | ||||||||||
4b + /+ eenmalige stortingdoor moederdep. | ||||||||||
4c –/- aflossingen op leningen | – 273 791 | – 184 364 | – 257 769 | – 116 970 | – 233 836 | – 259 325 | – 272 594 | – 298 021 | 77 | 01.34 |
4d + /+ beroep op leenfaciliteit | 431 000 | 800 000 | 800 000 | 363 024 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 800 000 | 87 | 01.34 |
4. Totaal financieringskasstroom | 157 209 | 615 636 | 542 231 | 246 054 | 566 164 | 540 675 | 527 406 | 501 979 | ||
5. Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito) | 537 544 | 802 481 | 784 395 | 355 943 | 839 205 | 801 919 | 889 250 | 983 961 |
Toelichting op het kasstroomoverzicht
In het kasstroomoverzicht in deze ontwerpbegroting zijn aflossingen 1999 gepresenteerd. Deze aflossingen komen overeen met het kasstroomoverzicht in de jaarverantwoording 1999. Omdat de besprekingen over de leenfaciliteit niet zijn afgerond zijn deze aflossingen in 1999 nog niet geëffectueerd.
De ministeries van VROM en Financiën hebben overeenstemming bereikt over het rente- en aflossingsschema bij de lening voor de voorraad per 1-1-1999. Dit schema zal met terugwerkende kracht vanaf 1-1-1999 worden toegepast.
In het kasstroomoverzicht zijn in 1999 de nog te effectueren aflossingen van f 273,8 mln opgenomen, conform de jaarverantwoording 1999. Als gevolg van de overeenstemming over het rente- en aflossingsschema voor de voorraad zullen de aflossingen 1999 worden verlaagd tot f 112,8 mln.
Toelichting Rekening courant saldo RHB inclusief Deposito:
De op korte termijn overtollige middelen op de rekening courant worden gestort op de depositofaciliteit bij het ministerie van Financiën. In 2000 vindt een eenmalige storting van f 100 mln plaats in verband met nog te verrichten nazorguitgaven. Op deze storting geldt een ander rentepercentage dan gebruikelijk, namelijk hetzelfde percentage als over de leenfaciliteit wordt betaald.
De mutaties van de depositofaciliteit worden onder andere veroorzaakt door mutaties van de voorzieningen en het werkkapitaal, en door de overschotten aan liquide middelen welke voortvloeien uit de met Financiën overeengekomen verlaging van de schuld.
In het kasstroomoverzicht is geen rekening gehouden met de overdracht van vermogensbestanddelen ter grootte van f 8 mld. Hiervoor is gekozen omdat deze overdracht wordt gecompenseerd door een trekking op de leenfaciliteit, welke nog niet is geformaliseerd.
ad 2
In de operationele kasstroom zijn de volgende mutaties verwerkt:
De vordering van de Rgd op Financiën van f 431 mln inzake het beroep op de leenfaciliteit 1999 zal in 2000 tot betaling komen.
De kortlopende schulden worden in 2000 als volgt verminderd
aflossing leenfaciliteit 1999 | f 112,8 mln |
betaling rente 1999 aan Financiën | f 154,4 mln |
aflossing afgestoten panden 1999 | f 27,6 mln |
ad 3
Naast de investeringen in huisvestingsprojecten verricht de Rijksgebouwendienst in 2000 en 2001 investeringen in een nieuw integraal bedrijfsinformatiesysteem.
ad 4
De aflossingen op de schuld inzake de voorraad per 1-1-1999 zijn bepaald aan de hand van de volgende regel:
89% van de componenten voor rente en afschrijving in de gebruiksvergoedingen minus de nominaal verschuldigde rente van 6,5% over de schuld.
In 2000 wordt een beroep op de leenfaciliteit verwacht van f 800 mln, met de volgende onderbouwing
investeringsuitgaven | f 680 mln. |
eenmalige verhoging i.v.m. nazorgbudgetten | f 100 mln. |
terugbetaling voorfinanciering 1998 | f 20 mln. |
De eenmalige verhoging van f 100 mln is een gevolg van de gewijzigde afspraken met ingang van 2000. De lening voor het nazorgbudget werd op grond van de oude afspraken opgenomen zodra de nazorguitgaven werden verricht. Volgens de nieuwe afspraken wordt de lening opgenomen op het moment van oplevering van het huisvestingsproject.
De meerjarige raming van het beroep op de leenfaciliteit van f 800 mln per jaar is conform de afspraken die hierover tussen VROM en Financiën zijn gemaakt.