Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Inhoudsopgave

  pagina
   
Memorie van Toelichting XI (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer)2
   
A. Artikelsgewijze Toelichting bij het Wetsvoorstel2
   
B. Algemene toelichting bij de begroting(sstaat)3
   
1.Uitgangspunten3
   
2.Beleidsprioriteiten 20015
2.1.Inleiding5
2.2.Duurzaamheid5
2.3.Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving7
2.4.Sociale rechtvaardigheid9
2.5.Verbeteren instrumentarium10
2.6.Versterken relatie met maatschappij12
2.7.Internationaal beleid12
2.8.Financieel overzicht13
   
3.Handhaving in 200118
3.1.Inleiding18
3.2.Duurzaamheid19
3.3.Verscheidenheid20
3.4.Kwaliteit20
3.5.Sociale rechtvaardigheid21
3.6.Algemeen/Verbetering Instrumentarium21
   
4.Bedrijfsvoeringsprioriteiten22
4.1.Inleiding22
4.2.Bedrijfsvoeringsprioriteiten23
4.3.Budgetteringsafspraken29
   
C. Toelichting per begrotingsartikel (uitgaven en verplichtingen)30
   
01.Algemeen38
02.Rijkshuisvesting60
03.Volkshuisvesting65
04.Ruimtelijke Ordening135
05.Milieubeheer163
   
C. Toelichting per begrotingsartikel (ontvangsten)239
   
01.Algemeen239
03.Volkshuisvesting240
04.Ruimtelijke Ordening244
05.Milieubeheer245
   
D. Toelichting bij de agentschapsbegroting249
   
1.Inleiding249
2.Missie, hoofddoelstellingen, producten en resultaten RGD251
3.Adequate huisvesting253
3.1Algemene beleidsdoelstelling253
3.2De operationele doelstelling255
4.Baten en lasten in evenwicht258
4.1Algemene doelstelling258
4.2Operationele doelstellingen258
5.Toegevoegde waarde260
5.1De algemene beleidsdoelstelling260
5.2Operationele doelstellingen261
6.Randvoorwaarde goed functionerende Rgd266
7.Financiële informatie Agentschap Rijksgebouwendienst266
7.1Begrotingsstaat 2001266
7.2Begroting baten en lasten 2001 en meerjarenraming268
7.4Begroting van kapitaalsuitgaven en -ontvangsten275

Memorie van Toelichting XI (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer)

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor het jaar 2001 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze Memorie van Toelichting.

Wetsartikel 3 (agentschapsbegroting)

Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaalsuitgaven en -ontvangsten van het agentschap Rijksgebouwendienst voor het jaar 2001 vastgesteld. De agentschapsbegroting bevat de totalen van de baten, van de lasten, het saldo van baten en lasten en de totalen van de kapitaalsontvangsten en -uitgaven. Deze begroting wordt toegelicht in onderdeel D van deze Memorie van Toelichting.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING(SSTAAT)

1. UITGANGSPUNTEN

In de begroting 2000 van het ministerie van VROM zijn in het eerste hoofdstuk de uitgangspunten van het beleid uiteengezet onder de noemers:

• Vrijheid in verantwoordelijkheid; de mogelijkheid zelf richting te geven aan het bestaan zonder de gevolgen af te wentelen op anderen;

• Duurzame ontwikkeling; het op zo'n manier omgaan met ruimte, energie, grondstoffen en natuur dat toekomstige generaties niet onevenredig belast worden;

• Verscheidenheid; verscheidenheid in leven en beleving;

• Kwaliteit van de leefomgeving; het versterken van gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde;

• Sociale rechtvaardigheid; het aansluiten bij wensen en verlangens van mensen, rekening houdend met de zwakkeren.

Op de drie hoofdterreinen van het departement: de huisvesting, de ruimtelijke ordening en het milieu, zijn dit de belangrijkste richtlijnen, zowel voor de beleidsuitvoering als voor de ontwikkeling van nieuw beleid. Het leidt tot verbreding, integratie en differentiatie van het beleid. Tot verbreding bijvoorbeeld door in het duurzaamheidsbegrip ook gezondheid en veiligheid een plaats te geven. Tot integratie door milieu en ruimtelijke ordening en ook volkshuisvesting en ruimtelijke ordening beter op elkaar af te stemmen in de langere termijn beleidsplanning. Tot differentiatie door een sterkere nadruk op het gebiedsgerichte beleid op alle drie de terreinen.

Milieu

Het denken over milieu is de afgelopen jaren veranderd. Milieubeheer was vroeger vooral het in goede banen leiden van milieuvervuiling. Veel aandacht is geschonken aan technieken en regels. Maar milieubeheer stond min of meer op zichzelf. De grote milieuproblemen kunnen niet los van de economische ontwikkelingen in de maatschappij gezien worden, laat staan opgelost. In de loop der jaren is er meer aandacht gekomen voor preventie en duurzame economie. Een duurzaam beleid richt zich niet langer alleen op milieubeheer maar op de samenleving als geheel. Milieu is een synoniem voor «omgeving». Een omgeving die vorm krijgt in ruimtelijke ordening, waarin gewoond, gewerkt, geleefd wordt en die beleefd wordt. Een omgeving met economische, sociale en culturele aspecten. Dat is de reden dat het duurzaamheidsbegrip dat vanuit de Verenigde Naties is geïntroduceerd zo breed van karakter is, breder dan milieu in traditionele zin, breder dan ecologisch duurzaam. Oog hebben voor alle aspecten betekent maatwerk leveren, verscheidenheid in oplossingen. In het Nationaal MilieubeleidsPlan 4 zullen deze inzichten worden uitgewerkt.

Economische groei en milieudruk

In het regeerakkoord is de volgende afspraak vastgelegd: «Bij méér dan behoedzame groei zal de extra milieudruk zoveel mogelijk worden gecompenseerd.» In het NMP3 is aangegeven dat de milieudruk toeneemt bij een economische groei die hoger is dan 2,75%. Voorts is in de Uitvoeringsnota klimaat aangegeven dat de milieudruk voor het klimaat toeneemt bij een economische groei vanaf 3,25%. De economische groei in 1999 bleek ten tijde van de begrotingsonderhandelingen 3,5%; hetgeen hoger is dan het behoedzame groeicijfer. Vervolgens is nagegaan op welke milieuterreinen deze extra groei ook daadwerkelijk extra belasting heeft opgeleverd en op welke wijze compensatie kan worden geboden. Dit is de eerste keer dat zo'n compensatie gegeven wordt. Voor de meerjarenperiode 2000 tot en met 2004 is ruim f 1,3 mld aan fiscale- en begrotings middelen beschikbaar ter compensatie van de extra milieudruk. De compensatie zal structureel doorwerken in de volgende jaren. In 2001 zal gekeken worden of er ook in 2000 sprake is geweest van extra economische groei en hoe dat zal worden gecompenseerd.

Ruimte

Nederland is een ordelijk land. Alles heeft zijn toegewezen plek. Ruimtelijke ordening is dan ook jarenlang vooral geweest het vastleggen van die ordelijkheid in plannen. Plannen op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. Een land ontworpen op de tekentafel. Het denken over ruimtelijke ordening is gegroeid naar denken over ruimte en ruimtelijke kwaliteit. Ruimte niet alleen in de betekenis van gebied maar ook van speelruimte. Hoeveel ruimte, vrijheid, krijgen andere overheden, bedrijven en burgers om zelf keuzes te maken. Ruimtelijke ordening is dan niet meer vooral het minutieus vastleggen van de ruimte, maar het geven van duidelijke kaders en uitgangspunten waarbinnen keuzes mogelijk zijn.

In de Vijfde Nota ruimtelijke ordening wordt zichtbaar hoe deze benadering in beleid wordt vertaald.

Stad en land

Het ministerie van VROM is het ministerie van de mens en zijn omgeving. Deze jaren ligt daarbij de nadruk vooral op de stedelijke omgeving. Hier woont ongeveer 80% van de bevolking. Daar liggen de grote opgaven voor het (weer) aantrekkelijk maken van de woon- en werkomgeving, voor het in stand houden of opbouwen van een duurzame stedelijke economie. Alleen als het lukt van de steden aantrekkelijke vestigingsplaatsen voor wonen en werken te maken kan het beleid gericht op het openhouden van het landelijke gebied en het versterken van de kwaliteit van dat gebied succesvol zijn. Daarop is zowel het volkshuisvestingsbeleid als het ruimtelijke ordenings- en het milieubeleid gericht.

Wonen

Het volkshuisvestingsbeleid heeft de afgelopen jaren een gedaanteverandering ondergaan. Lange tijd was volkshuisvesting precies wat het woord aangaf. Bouwen van de vele benodigde woningen was waar het om ging. Duurzaamheid en kwaliteit van de omgeving waren nauwelijks in beeld. Zo kon het gebeuren dat buurten van slechts enkele tientallen jaren oud al weer verpauperden. En dat de kwaliteit van huizen te wensen over liet. Er werd weinig rekening gehouden met wie er in de huizen kwam te wonen. Standaard woningen voor standaardgezinnen met standaardinkomens. Inmiddels is het inzicht gegroeid dat maatschappelijke verscheidenheid ook vertaald moet worden naar woonverscheidenheid. De omgeving van de woning speelt een steeds grotere rol in het leven van mensen. Het beleid strekt zich meer en meer uit tot het verbeteren van de kwaliteit van de omgeving. Volkshuisvestingsbeleid wordt daarmee verbreed tot woonbeleid, onverbrekelijk verbonden met ruimtelijk beleid en milieubeleid. De meer sociale kant van het huisvestingsbeleid was tot nog toe beperkt tot huursubsidie. Ook dit verbreedt zich tot andere sociale sectoren. Wonen en zorg, voorzieningenniveau in wijken, eigen woningbezit, relatie met corporaties. Het centraal stellen van de mensen zelf is onlosmakelijk met dit proces verbonden. Hoe dit uitwerkt, is te vinden in de ontwerpnota Wonen.

Rijkshuisvesting

De Rijkshuisvesting heeft een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt als het volkshuisvestingsbeleid. Duurzaam bouwen, aandacht voor de omgeving, wensen van de gebruikers, samenwerking met private partijen zijn vandaag de dag gebruikelijk. Een meer uitgebreid beeld van de Rijkshuisvesting is te vinden in het algemene deel van de agentschapsbegroting van de Rijksgebouwendienst.

2. BELEIDSPRIORITEITEN 2001

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de beleidsprioriteiten voor het jaar 2001 kort aangegeven. Meer informatie is te vinden in de toelichting op de betreffende artikelen.

Het hoofdstuk is niet sectoraal ingedeeld naar milieu, ruimte, wonen en rijkshuisvesting. De eerder genoemde uitgangspunten staan centraal en per uitgangspunt wordt weergegeven wat de sectoren daaraan bijdragen. Verbeteren instrumentarium, versterken maatschappelijke inbreng en een internationale paragraaf zijn daaraan toegevoegd om zicht te geven op de inspanningen op deze terreinen.

Handhaving heeft dit jaar dermate prioriteit dat er een apart hoofdstuk aan is gewijd. Aan het eind van dit hoofdstuk is een financiële paragraaf opgenomen waarin de belangrijkste aanpassingen worden toegelicht.

Ieder onderdeel van het beleid van het ministerie levert een bijdrage aan het verwezenlijken van de genoemde uitgangspunten. Een nadere afweging voor de prioriteitsstelling is daarom noodzakelijk. Daarbij is voor de volgende criteria gekozen:

• Verkleinen van veiligheids- en gezondheidsrisico's;

• Nakomen van nationale en internationale verplichtingen (internationale verdragen, Europese richtlijnen, regeerakkoord, toezeggingen aan parlement);

• Belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen en discussies, zowel nationaal als internationaal.

2.2. Duurzaamheid

Waddenzee

Het integrale rijksbeleid voor de Waddenzee voor de komende tien jaar wordt vastgelegd in een nieuwe PKB Derde Nota Waddenzee. Duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap vormen de hoofddoelstellingen. Nadat deel 1 eind 2000 – begin 2001 is verschenen volgen in 2001 deel 2 en 3 van de PKB.

klimaat

Het veranderende klimaat is een van de meest ingrijpende milieuvraagstukken. Het tegengaan van klimaatverandering als gevolg van menselijk handelen vergt inspanningen op tal van terreinen. In het milieuprogramma wordt uitgebreid op de uitvoering van de Uitvoeringsnota's klimaat deel I en II ingegaan. Na CoP-6 (Conferentie der Partijen) in november 2000 zal Nederland een jaar lang voorzitter zijn van de Conferentie der Partijen en daarmee een leidende rol vervullen in de voorbereiding van CoP-7.

Innovatieve technieken

In 2000 is de Rijksgebouwendienst gestart met het Programma Innovatieve Technieken. Dit techniekenprogramma beoogt in de rijkshuisvesting innovatieve concepten te stimuleren die (op termijn) kunnen gaan bijdragen in de CO2-doelstellingen. In 2001 zullen de eerste projecten van start gaan.

NMP4

Het beleid zoals vastgelegd in het NMP3 is succesvol voor de meeste milieuproblemen. Een aantal problemen (klimaat, NOx, mest en ammoniak en geluid) is echter zo hardnekkig dat dit beleid aanvulling behoeft. Dit gegeven was aanleiding om in het NMP4 de beleidsstrategieën voor deze milieuproblemen, waar nodig te herzien. In het NMP4 wordt de ecologische kant van duurzame ontwikkeling benadrukt, wordt gezondheid als apart thema bezien, wordt meer aandacht geschonken aan de internationale aspecten van milieubeleid, wordt het realiseren van een hoogwaardige leefomgeving benadrukt en is er oog voor de sociaal-economische inbedding.

mest en ammoniak

Zoals in het regeerakkoord afgesproken hebben de aanpak van het mestoverschot en de uitstoot van ammoniak prioriteit. Getracht wordt én de doelstellingen te halen én de agrarische sector met maatregelen op maat te confronteren. Dit betekent dat het beleid zich vooral zal concentreren op de kwetsbare zandgronden. Het beleid is er op gericht om in 2003 te voldoen aan de Europese nitraatrichtlijn. De derogatie (gemotiveerde afwijking van de richtlijn) voor grasland is daarbij onontbeerlijk.

afval

In januari 2001 zullen het ontwerp Landelijk Afvalbeheersplan en de desbetreffende milieueffectrapportage (MER) in de inspraak worden gebracht. Hierin wordt het beleid voor gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen geïntegreerd en nader uitgewerkt in overeenstemming met het gewijzigde hoofdstuk afvalstoffen uit de Wet milieubeheer. Het plan bevat drie onderdelen: een beleidskader, sectorplannen en capaciteitsplannen. De minister van VROM stelt het beleidskader op en met de gezamenlijke overheden (verenigd in het Afval Overleg Orgaan) de andere plannen. Het plan wordt uiteindelijk door de minister vastgesteld.

NIDO

In 1999 is de stichting Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO) van start gegaan. Het NIDO streeft naar sprongen voorwaarts in duurzame ontwikkeling door het veranderen van productie- en consumptiepatronen. In 2001 zullen drie tot vijf programma's (in de vorm van projecten) lopen of worden opgestart o.a. gericht op de voedselketen, de financiële sector en duurzame ondernemers.

duurzaam bouwen

In 2001 zullen alle plannen uit het Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004 in uitvoering zijn. Extra impulsen worden gegeven aan stedebouw, woningbouw (nieuw en bestaand) en energiebesparing. Concreet in 2001:

• De resultaten van het Energie Prestatie Advies (EPA) worden geëvalueerd;

• De vraag naar zonne-energie wordt gestimuleerd (maatregelen hiervoor zijn opgenomen in de brief aan de Tweede Kamer van september 2000, verzonden door de minister van Economische Zaken);

• Er zal worden bezien in hoeverre het mogelijk is grenswaarden te stellen aan milieubelasting van gebouwen. Dit wordt gemeten met het materiaal gebonden milieuprofiel van gebouwen (MMG). Dit is een maat voor milieubelasting (emissie, energie, afval en grondstoffen);

• In de jaren 2001–2004 is er een nieuwe subsidieregeling binnen de VROM-begroting, gericht op energiebesparing door lagere inkomens. De subsidie voorziet in het verstrekken van graties adviezen en het subsidiëren van kleine energiebesparende voorzieningen.

• In het «Duurzaam bouwen register» van het nationaal Dubo-centrum kan worden ingetekend op basisniveau of op plusniveau. De Rijksgebouwendienst heeft dit register getekend op plusniveau en adviseert klanten bij elk huisvestingsproject op dit dubo-plusniveau en heeft daarenboven de ambitie bij enkele projecten te adviseren om meer te doen.

energie

In het najaar van 2001 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de resultaten van het Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting. Op verzoek van gebruikers wordt door de Rijksgebouwendienst gewerkt aan een mantelcontract waarbinnen de gebruikers groene stroom kunnen afnemen. Dit contract komt in de loop van 2001 beschikbaar.

monumenten

In 2001 zal een notitie Rijkshuisvesting en monumenten worden uitgebracht. Ongeveer 20% van de rijksgebouwen zijn monumenten. Aandacht is daarbij voor de instandhouding van deze gebouwen maar ook voor het behouden van bij monumenten passende functies. In de notitie wordt het historische interieur niet vergeten (het jaar 2001 is uitgeroepen tot «Jaar van het Historisch Interieur»), net zomin als het bouwhistorisch onderzoek en de financiële aspecten van rijkshuisvesten in monumenten. Omdat het zorgvuldig zoeken naar nieuwe gebruikers en/of nieuwe functies tijd vraagt zal in 2001 een globale «scan» worden gedaan bij de monumenten waarvoor de gebruiksovereenkomsten aflopen vóór 2004.

2.3. Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving

Stedelijke vernieuwing

Verscheidenheid aan woonmilieus en een aangenaam en duurzaam leefklimaat zijn voorwaarden voor het aantrekkelijk maken en houden van steden. Hiervoor is een extra inspanning nodig die uitstijgt boven de ontwikkelingsprogramma's in het kader van Grotestedenbeleid en ISV. Die zijn vooral gericht op de zwakke wijken, de probleemwijken. Thans wordt gemikt op een zo ambitieus mogelijke uitvoering van de bestaande afspraken en op een groeiend besef dat de ambitie hoger kan en moet in de ISV-periode ná 2004.

In het voorjaar van 2001 zal de Tweede Kamer een rapportage ontvangen over de resultaten van de eerste ISV-monitoring, de zogenaamde nulmeting. Zowel de inhoudelijke als de procesmatige voortgang van de uitvoering wordt gevolgd. De ISV-monitoring gebeurt in nauwe samenhang met de monitoring van het grotestedenbeleid.

Analyse van de ontwikkelingsprogramma's gaf aan dat kwaliteit van de openbare ruimte, duurzaamheid en milieukwaliteit onderwerpen zijn die nadere uitwerking behoeven. In samenwerking met de andere ministeries zal in 2001 gewerkt worden aan het verder voor uitvoering geschikt maken van deze onderwerpen om gemeenten hiermee behulpzaam te kunnen zijn; zoals afgesproken in de eind 1999 in het kader van Grotestedenbeleid en ISV afgesloten convenanten met de grote steden.

IPSV

In 2001 zal het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) operationeel zijn. Met dit programma zullen op het gebied van stedelijke vernieuwing innovatieve plannen en ideeën enerzijds en projecten anderzijds gestimuleerd worden. Voor wat betreft de vernieuwende plannen en ideeën is het IPSV goed vergelijkbaar met de formule van het Stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik. Voor zowel de planontwikkeling als de uitvoering van een project die juist door het vernieuwende karakter aanzienlijk duurder zijn en als voorbeeld kunnen dienen voor anderen kent het IPSV een subsidiemogelijkheid. De nadruk zal liggen op projecten waarbij wordt aangesloten bij maatschappelijke problemen en waarbij door ingrepen in het stedelijk gebied de kwaliteit verbeterd wordt. Dit gaat aan de hand van thema's, die per jaar worden vastgesteld.

Voor 2001 is naar aanleiding van de ontwerpnota Wonen in het IPSV een bedrag van 25 mln beschikbaar voor flankerend sociaal beleid bij stedelijke vernieuwing (vanaf 2002 50 mln per jaar). Dit geld is bedoeld voor het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het vergroten van de betrokkenheid van bewoners bij planvorming en uitvoering, het beter bereikbaar maken van voorzieningen voor bewoners (ouderen, gehandicapten) en het bevorderen van wooncarrières in de eigen wijk.

digitale proeftuin

Het ministerie van VROM is in samenwerking met de SEV gestart met een Digitale Proeftuin. Doelstelling is om door het stimuleren van de inbouw van «digitale intelligentie» in onder meer woningen en dienstverlening de leefbaarheid van wijken te verbeteren en dit samen te laten gaan met andere doelen als duurzaamheid, keuzevrijheid, zelfstandigheid en lokale economische ontwikkeling. Er zal worden samengewerkt met overheidsbrede programma's als Overheidsloket 2000, Kenniswijk en Technologie in Sociale Integratie en met het Expertisecentrum Meervoudig Ruimtegebruik. Er bestaan al initiatieven op gemeentelijk niveau. Een klein landelijk projectbureau zal in 2001 een 10-tal lopende projecten ondersteunen, die moeite hebben van de grond te komen.

kwaliteit Vinex

Uit onderzoek is gebleken dat de kwaliteit van de Vinex op drie punten verbeterd kan worden: zeggenschap van de burger, verscheidenheid van en tussen locaties en samenwerking tussen de betrokken partijen. In 2000 zijn er met de regio's afspraken gemaakt over een mogelijk regionale vertaling van het landelijk Handvest Kwaliteit Vinex locaties. Deze regionale uitwerkingen worden betrokken bij de herijking van de uitvoeringsafspraken in 2001.

herijking Vinex

In 2001 komt het Kabinet met voorstellen voor bijstelling van de Uitvoeringsafspraken Verstedelijkingsbeleid 2005–2010. Deze voorstellen zijn gebaseerd op

• Nieuwe beleidsinzichten uit de Vijfde Nota RO en de Nota Wonen in de 21e eeuw;

• Resultaten van de gesprekkenronde «Verstedelijking tot 2010»;

• Resultaten van diverse herijkingsonderzoeken.

Deze herijkte uitvoeringsafspraken zullen samen met deel 3 van de Vijfde Nota RO aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden.

NSP

De Nieuwe Sleutelprojecten (NSP) zijn onderdeel van het investeringspakket «vitaliteit steden» uit de Investeringsimpuls vastgelegd in het regeerakkoord. Deze grote investeringen in steden in het HSL-netwerk worden ook benut voor stedelijke vernieuwing. In een samenwerking van Rijk, gemeenten en private partijen worden openbaar-vervoerknooppunten ontwikkeld met een concentratie van hoogwaardige functies (wonen, werken en voorzieningen) en met een hoge stedenbouwkundige kwaliteit. Het ministerie van VROM speelt met name een rol bij de financiering van bepaalde planonderdelen.

Stad en milieu

In 2000 is een onafhankelijke commissie ingesteld die de tussentijdse evaluatie en ook de slotevaluatie van Stad & Milieu-experimenten moet gaan uitvoeren. Nu is al duidelijk dat de Stad & Milieubenadering leidt tot meer aandacht voor milieu bij planontwikkeling en ook tot een vergroting van de betrokkenheid van burgers en bedrijven daarbij.

geluid

Geluid wordt meer en meer gezien als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. In het nieuwe geluidbeleid zullen de functie en andere kenmerken van een gebied medebepalend zijn voor de geluidseisen. Decentrale overheden krijgen meer ruimte voor eigen beleid. Dit zal leiden tot differentiatie in normen en maatwerk in de uitvoering. Bronbeleid, het vermijden van geluid, krijgt nog meer dan nu voorkeur boven geluidsschermen of gevelisolatie.

Biotechnologie

In de Integrale Beleidsnota Biotechnologie wordt door het Kabinet de beleidslijn rond biotechnologie en in het bijzonder rond genetische modificatie neergelegd. Hierin zal ook worden ingegaan op de consequenties van het aanvaarde en inmiddels door 68 landen getekende Biosafety Prococol. De maatschappelijke belangstelling voor biotechnologie zal naar verwachting in 2001 verder toenemen. Ook daarom is dit onderwerp, naast milieuredenen, een prioriteit voor 2001. De nota zal rond eind september 2000 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

2.4. Sociale rechtvaardigheid

huurbeleid

Door het aanbieden van goede en betaalbare huurwoningen wordt de keuzevrijheid voor de individuele burger gewaarborgd. Hiervoor is een huurbeleid van het Rijk nodig dat de huurwoningmarkt transparanter maakt, de positie van de huurders versterkt en kaders geeft voor redelijke huurprijzen en huurprijsstijgingen. Er wordt blijvend ingezet op een gemiddeld inflatievolgende huurontwikkeling. Van de huursector wordt verwacht dat ze voortgaat op de weg van productvernieuwing en betrokkenheid bij de verbetering van de fysieke en sociale kwaliteit van huurwoningen en de wijken waarin ze staan.

In 2001 wil het Kabinet in samenspraak met de organisaties van huurders en verhuurders komen tot concrete afspraken over de ontwikkeling van (gecertificeerde) standaardcontracten en over redelijke omgangsvormen tussen huurders en verhuurders.

bevorderen eigen woningbezit

Tegelijkertijd blijft voor het Kabinet het bevorderen van het eigen woningbezit een belangrijk doel. Het streven is om in 2010, bij voldoende vraag, 65% van de woningvoorraad uit koopwoningen te laten bestaan. Het verkopen van huurwoningen is hierbij een belangrijk element.

De initiatiefwet Bevordering Eigen Woningbezit zal naar verwachting 1 januari 2001 in werking treden. De werking en de effecten van deze wet zullen nauwlettend worden gevolgd. Dit moet leiden tot een evaluatie na drie jaar, die vooral gericht zal zijn op de vraag of het doel bereikt wordt en hoe het staat met de praktische uitvoerbaarheid (waaronder het voorkomen van misbruik). In 2001 zullen vanuit het ministerie initiatieven worden ontplooid ter verbetering van het functioneren van Verenigingen van Eigenaren, die vooral bij meergezinswoningen een essentiële schakel vormen bij het eigenwoningbezit. Samen met het Waarborgfonds Eigen Woningbezit zal de consumentenvoorlichting door hypotheekverstrekkers onder de loep worden genomen. Een goede voorlichting over de risico's die kopers lopen, is van groot belang. Daarnaast is in 2000 de Gedragscode Hypothecaire Financieringen aangescherpt.

Huursubsidie

Huursubsidie is een belangrijk instrument om wonen betaalbaar te houden voor mensen met een laag inkomen. Deze doelstelling wordt onverminderd gehandhaafd. In de ontwerp Nota Wonen is aangekondigd dat (op basis van vrijwilligheid) enkele experimenten met vouchers zullen worden opgezet. Vergroten van keuzevrijheid en bestedingsvrijheid zijn overwegingen om hiertoe over te gaan. Mede op basis van de uitkomsten van in 2001 gepland MDW- en Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) zal de Tweede Kamer over de uitwerking van dit experiment worden geïnformeerd.

EOS

De modernisering van de uitvoering van de Huursubsidiewet heeft drie doelstellingen: verbetering van de efficiëntie, verhoging van de klantvriendelijkheid en verbetering van de informatievoorziening ten behoeve van beleidsontwikkeling. 2000 was een proefjaar. In 2001 wordt het aantal bij EOS betrokken huishoudens verdrievoudigd. Ook de termijn waarbinnen nieuwe aanvragen worden behandeld zal worden verkort. De verdere invoering gebeurt in 2002.

wonen en zorg

In 2001 worden de eerste resultaten van de woonzorgstimuleringsregeling geïnventariseerd worden. Doel van de regeling is het zo lang mogelijk zelfstandig wonen te bevorderen door zoveel mogelijk combinaties van wonen en zorg (en welzijn) mogelijk te maken. Zo wordt ook voor ouderen, mensen met een handicap of anderen die behoefte hebben aan een woon-zorg-combinatie de keuzevrijheid vergroot.

2.5. Verbeteren instrumentarium

Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening

In de Vijfde Nota wordt nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd voor de komen twee decennia, met een doorkijk naar 2030. Deel 1 van de PKB, het beleidsvoornemen, wordt tegen het einde van dit jaar afgerond, zodat publicatie kan plaatsvinden rond de komende jaarwisseling. Medio 2001 kan deel 3 worden vastgesteld en ter instemming aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In deze Vijfde nota zal een andere visie op de ruimtelijke ordening worden gepresenteerd. Een visie die gevolgen kan hebben voor de bevoegdheids- en taakverdeling tussen de verschillende overheden. Bij de fundamentele herziening van de WRO wordt de wettelijke basis gelegd opdat de uitvoering van het herziene ruimtelijke beleid past in de nieuwe wetgeving.

Wet op de ruimtelijke ordening

In februari 2000 heeft het Kabinet een discussienota over de fundamentele herziening van de WRO uitgebracht. Hierover is in juni 2000 met de Tweede Kamer gesproken. Eind 2001 zal het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

grondbeleid

In 2001 zal worden bekeken of er aanpassing van de wet- en regelgeving inzake grondbeleid nodig is. Dit zal gebeuren op basis van het rapport van de Interdepartementale werkgroep grondbeleid en het Kabinetstandpunt daarop. Voor zover deze gevolgen zonder tijdsverlies ingepast kunnen worden in de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zal dit ook gebeuren. Mocht dit echter wel tot vertraging van de fundamentele herziening leiden zal er een aparte wetgevingstraject komen. De inhoudelijke samenhang zal daarbij niet uit het oog verloren worden.

Wet milieubeheer

In najaar 2000 zal de discussienota Wet Milieubeheer uitkomen. Deze moet leiden tot een actieprogramma voor de komende vier jaar ter verbetering van de regelgeving, de uitvoering en de handhaving:

• Voltooiing van de Wet milieubeheer. Verdere integratie van milieuregelgeving in de Wet milieubeheer waarbij de wet tegelijkertijd wordt gemoderniseerd en aangepast aan recente ontwikkelingen;

• Milieuregelgeving meer gebruiken als stimulans en faciliteit voor zelfregulering en zelfsturing;

• Verankering van milieubelangen op alle terreinen van overheidsbeleid.

regels vuurwerk

De regelgeving met betrekking tot vuurwerk is verspreid geweest over wetten en regels. In 2000 is begonnen deze bestaande wetten en regels te onderzoeken opdat in 2001 op elkaar afgestemde en geïntegreerde regels zijn vastgesteld die gaan over het importeren, verhandelen, produceren, opslaan en gebruiken van vuurwerk. De resultaten van de commissie Oosting (onderzoek vuurwerkramp 13 mei 2000 Enschede) zullen waar mogelijk hiervoor gebruikt worden.

groene belastingen

De derde stap van de vergroening van belastingen maakt deel uit van het Belastingplan 2001. De hierin opgenomen verschuiving van directe belastingen naar indirecte wordt mede mogelijk gemaakt door de bestaande milieubelastingen te verhogen. De opbrengsten worden voor een deel teruggesluisd in de vorm van algemene lastenverlichting voor huishoudens en bedrijven en verder door gerichte maatregelen. Die laatste bestaan onder andere uit uitbreiding van bestaande regelingen (VAMIL, EIA, groen beleggen)

emissiehandel en reducties

CO2-emissieplafonds worden gezien als voorwaarde voor handel in emissierechten.

Halverwege 2000 is een externe commissie ingesteld die de haalbaarheid onderzoekt van CO2-emissieplafonds voor niet-energie-intensieve sectoren waarbij de internationale concurrentie niet in het geding is. In de tweede helft van 2001 wordt het eindrapport van deze commissie verwacht.

Bouwregelgeving

De in het regeerakkoord afgesproken vereenvoudiging en modernisering van de bouwregelgeving wordt langs meerdere lijnen uitgevoerd. Maatregelen ter verbetering van de handhaving van de bouwregelgeving zullen worden uitgewerkt. Dit betreft onder meer het ontwikkelen van bevoegdheden en sanctiemogelijkheden voor de Inspectie van de Volkshuisvesting in het kader van het tweedelijnstoezicht. Er wordt gewerkt aan een conversie van het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit wordt namelijk anders ingericht (niet het soort gebouw maar het onderwerp wordt de nieuwe ingang) waardoor het leesbaarder en toegankelijker wordt. Bezien wordt in hoeverre aanpassingen voortvloeiend uit de ontwerpnota Wonen met betrekking tot de toekomstwaarde van woningen hierin opgenomen zullen worden. Het zogenoemde geconverteerde Bouwbesluit zal naar verwachting in 2001 gepubliceerd worden, om in januari 2002 in werking te kunnen treden. Het welstandstoezicht wordt doorzichtiger en objectiever en het aantal vergunningsvrije bouwwerken wordt aanzienlijk verruimd. De daartoe benodigde wijziging van de Woningwet ligt momenteel bij de Tweede Kamer.

woningwaarderingsstelsel

In overleg met de organisaties van huurders en verhuurders zal een ontwerp worden gemaakt voor een gemoderniseerd Woningwaarderingstelsel dat in 2001 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Hierbij worden in ieder geval betrokken de kwaliteitsontwikkeling in de volkshuisvesting, de marktpositie van huurwoningen en een vereenvoudiging van het Woningwaarderingsstelsel.

herziening huurwetgeving

De wetsvoorstellen tot integrale herziening van de huurwetgeving zijn in 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden en vervolgens in 2001 aan de Eerste Kamer om zo mogelijk nog datzelfde jaar van kracht te worden. Dit moet transparante wetgeving worden, te bereiken door vereenvoudiging en modernisering.

wijziging Huisvestingswet

Naar verwachting zal medio 2001 de wijziging van de Huisvestingswet in werking treden. Deze wijziging is erop gericht om het recht op vrijheid van vestiging en, in het kader van de woonruimteverdeling, het verband met de ruimtelijke ordening te versterken alsmede de mogelijkheden tot regionale en interregionale doorstroming te bevorderen. Voorts biedt de wijziging van de Huisvestingswet gemeenten de mogelijkheid dat in geval van belangrijke volkshuisvestingstaken eigen inwoners met voorrang voor (her)huisvesting in aanmerking kunnen komen (bijvoorbeeld in geval van projecten in het kader van het ISV).

Integrale Woonwet

In de integrale Woonwet wordt de wettelijke basis gelegd voor de nieuwe taak- en bevoegdheidsverdeling van alle bij het wonen betrokken partijen, zoals beschreven in de ontwerpnota Wonen. Daarnaast zullen op den duur ordeningsbepalingen uit bestaande wet- en regelgeving in de integrale Woonwet geïntegreerd worden. In de eerste fase zal het vooral gaan om de ordening van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van overheden (rijk, provincies en gemeenten) op het terrein van wonen en van corporaties. Daarbij wordt ook de positie van de burger versterkt. De Wet op het overleg huurder verhuurder zal opgaan in de Woonwet. Het Kabinet streeft ernaar eind 2001 een concept-wetsvoorstel gereed te hebben, zodat in de eerste helft van 2002 het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan worden ingediend. De tweede fase volgt een jaar later.

2.6. Versterken relatie met maatschappij

loket bouwen en wonen

In 2001 zullen de eerste loketten voor burgers in gebruik worden genomen, waar geïntegreerde vraaggestuurde dienstverlening over bouwen en wonen wordt geboden. Dit moet een landelijk dekkend netwerk gaan vormen bij gemeenten en corporaties.

Publiek-private samenwerking

In 2001 wordt verder gegaan met het invullen en uitwerken van PPS-projecten waar het ministerie bij betrokken is. Daarbij zal nadrukkelijk gekeken worden naar de knelpunten in PPS-contructies op lokaal niveau bij de uitvoering van het ruimtelijke beleid. PPS is meer dan alleen een financiële samenwerking tussen overheid en private partijen. Het is ook het medeverantwoordelijk maken van private partijen voor de kwaliteit van de leefomgeving.

woningcorporaties

De komende tien jaar blijven woningcorporaties in principe een zogenaamde «toegelaten instelling» op publiekrechtelijke grondslag. Hun rechten en plichten worden wel opnieuw vastgesteld in de Woonwet. In de Woonwet wordt vastgelegd dat het Rijk een algemeen beleidskader (verwachting: 2003) opstelt waarin de te leveren prestaties worden beschreven. Tevens zal in deze wet het toezicht op de corporaties worden geregeld.

burger en milieu

Milieubeleid vraagt meestal om gedragsverandering. Het Kabinet wil in het milieubeleid directer aansluiten bij de behoeften van mensen en wil daarom de burger zelf met zijn opvattingen, waarden en drijfveren als uitgangspunt nemen. Daardoor wordt duidelijk in welke mate de overheid regels moet opstellen, maar ook wordt duidelijk welke regels overbodig zijn omdat burgers uit zichzelf al duurzame keuzes maken. In het project Burger & Milieu zijn de mogelijkheden hiervoor onderzocht. In 2001 zal het in een aantal beleidsthema's nader worden uitgewerkt. Ook in het NMP4 komt dit onderwerp terug.

jongeren

Jongeren zijn een aparte groep waaraan vooral bij het milieubeleid extra aandacht wordt gegeven. Jongeren en jongerenorganisaties worden nadrukkelijk betrokken bij het opstellen van beleid. Als gastheer van de VN Klimaatconferentie in november 2000 biedt Nederland jongeren de kans deel te nemen. Er is een aparte jongerenconferentie georganiseerd en jongeren nemen deel aan de Klimaatconferentie als delegatieleden. Als voorzitter van de Conferentie der Partijen na afloop van CoP-6 zal Nederland in 2001 zich ervoor inzetten dat deze bijdrage van jongeren structureel doorwerkt. In 2001 zal er een Jeugdprijs worden ingesteld als onderdeel van de Milieuprijs voor de Industrie.

2.7. Internationaal beleid

Uitvoeringsnota klimaat deel II

De ontwikkeling van beleid voor de uitvoering van projecten in het kader van het Clean Development Mechanism (CDM) zal in 2001 vorm krijgen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die met Joint Implementation zijn opgedaan.

globalisering economie

De verdergaande globalisering van de economie vraagt om nationaal en internationaal milieubeleid gericht op duurzame productieprocessen en consumptiepatronen. De daarbij te maken beleidskeuzes zullen aan de orde komen in het NMP4.

duurzame ontwikkeling

In 1997 is in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de afspraak gemaakt dat alle landen in 2002 een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling moeten hebben. In Nederland wordt een Nederlandse strategie voor duurzame ontwikkeling opgesteld, die de nadruk zal leggen op de samenhang in het beleid zoals dat al is vastgelegd in strategische nota's en sectornota's. In de Europese Unie wordt ook gewerkt aan een lange termijn strategie voor duurzame ontwikkeling, waarbij economische, sociale en milieu-aspecten geïntegreerd worden.

EU in 2001

In 2001 zullen Zweden en daarna België het voorzitterschap van de EU bekleden. Zweden heeft aangegeven de uitbreiding van de EU en de Top in Göteborg als prioriteit te zien. Op de topbijeenkomst zullen de regeringsleiders een duurzaamheidsstrategie vaststellen, mede ter voorbereiding van de VN-bijeenkomst vlak daarna over dat onderwerp (Rio +10). Verder zal op die top een verklaring worden opgesteld over het succes van de integratie van milieu in andere sectoren en binnen instellingen. Nederland heeft op beide onderwerpen de afgelopen jaren een aanzienlijke inbreng geleverd.

toetreding EU

De toetreding tot de EU van de nieuwe lidstaten vraagt niet alleen aan die landen aanpassingen van beleid. Ook huidige lidstaten, inclusief Nederland, zullen hun beleid in een aantal opzichten moeten aanpassen aan het bestaan van een uitgebreide EU. De toetreding is daarom de komende jaren een zeer belangrijk onderwerp binnen de EU.

• De toetreding tot de EU van de nieuwe lidstaten vergt een inhaalslag door de betreffende landen op het gebied van stedelijke vernieuwing in deze landen. Vanuit de EU-landen worden ontwikkelingsprogramma's ondersteund met kennis, ervaring en geld. In 2001 zal VROM haar bijdrage aan deze programma's nader invullen. De mogelijkheid tot samenwerking met steden en corporaties zal daarbij in beschouwing worden genomen. Stedelijke vernieuwing krijgt ook bij de huidige lidstaten steeds meer aandacht.

• Bij de implementatie van milieurichtlijnen wordt vanuit Nederland de prioriteit gelegd bij die richtlijnen waar grensoverschrijdende of zelfs mondiale effecten en effecten op de volksgezondheid in het geding zijn. In 2000 en 2001 wordt onderhandeld over de verzoeken tot overgangstermijnen, die met name op het gebied van lucht, water, afval en afvalwater gedaan zijn.

• In de 5e nota RO zal rekening worden gehouden met verschuivingen in het EU beleid dat invloed heeft op de ruimtelijke structuur. Dat gaat vooral op voor het structuurbeleid, de plattelandsontwikkeling, transport en infrastructuur en aspecten van het milieubeleid zoals natuur en water. De aanpassing van het structuurbeleid in de richting van een ruimtelijke investeringsstrategie op basis van een duurzame en evenwichtige ontwikkelingsvisie van Europa biedt perspectieven. De Interreg III programma's onder andere voor het Noordzeegebied en Noordwest Europa laten zien hoe zo'n geïntegreerde ruimtelijke benadering vorm kan krijgen.

2.8. Financieel overzicht

In deze paragraaf wordt inzicht gegeven in de belangrijkste budgettaire ontwikkelingen in de VROM-begroting 2001 vergeleken met de cijfers uit de begroting 2000.

Het spreekt voor zich dat er mineure aanpassingen zijn aangebracht, vanuit een technische dan wel een beleidsmatige achtergrond. De toelichting per begrotingsartikel geeft daar inzicht in. Hier wordt stilgestaan bij de belangrijkste intensiveringen. Tevens is in de onderstaande tabel een relatie gelegd met de beleidsprioriteiten. De onderstaande intensiveringen zijn mutaties die via het generale beeld zijn gelopen.

Tabel 1: Totaalbeeld belangrijkste aanpassingen
(bedragen in NLG1mln)20002001200220032004artikelBeleidsprioriteiten
Begroting 2000 uitgaven8 2877 5247 2027 0587 142  
Begroting 2000 ontvangsten– 255– 266– 168– 120– 119  
Netto stand Begroting 20008 0327 2587 0346 9387 023  
        
Intensiveringen:       
        
Milieudrukpakket       
Fiscale faciliteiten, waaronder Warmte-kracht koppeling en Zon-PV* 200200200200fiscaalklimaat
Nox 4040404005.16klimaat
fijnstof 2020202005.16klimaat
geluid254040404005.16geluid
afval 1515151505.17afval
subtotaal25115115115115  
bestrijdingsmiddelen1525201510 loopt via LNV-begroting
        
Nota wonen       
ISV 2550505003.43stedelijke vernieuwing
        
5e Nota       
5e nota netwerksteden*       
(f 1 mld voor 2000–2010) 505075100 stedelijke vernieuwing
        
Overige intensiveringen       
Sleutelprojecten       
(f 200 mln voor 2000–2010)      stedelijke vernieuwing
bufferzones7777704.06 
huurdebat152930313203.16huurbeleid
dak-thuislozen1111103.16huursubsidie
monumenten 43  02.01monumenten
energie etikettering 2   05.16energie
Lelystad30    03.44stedelijke vernieuwing
geluid, terugdraaien bezuiniging101010101005.16geluid
kostenverhaal bodemsanering8    05.16 
Rijkshuisvesting rgd111336402.01 
compensatie toeslag overdrachtsbelasting 919283703.16bevordering eigen woningbezit
besparing subsidie agv afschaffen koopkrachttoeslag5– 34– 34– 34– 3403.16huursubsidie
bijdrage kosten vuurwerkramp Enschede4532101.11 
Interreg III  18181804.03internationaal beleid/5e nota RO
intensivering handhaving 1010101005.01handhaving
Totaal intensiveringen116184235274251  
        
Overige bijstellingen:       
Clean Development Mechanism (CDM)0200300pmpm05.15Internationaal beleid
DUBO-energie 355503.40Duurzaam bouwen
Interreg III418   04.03internationaal beleid/5e nota RO
Totaal ramingstechnische bijstellingen– 88– 82– 97– 27– 4  
Totaal tegenvallers/meevallers8838– 6– 38– 56  
Totaal kasverschuivingen433757– 62– 75  
Totaal overige posten40638294368  
Ontwerpbegroting 2001 uitgaven8 8898 0457 8287 2577 328  
Ontwerpbegroting 2001 ontvangsten– 288– 359– 276– 129– 121  
Netto stand Ontwerpbegroting 20018 6017 6877 5527 1287 207  

* dit wordt via de fiscaliteit cq FES-fonds gefinancierd en is derhalve niet in dit begrotingsoverzicht meegeteld

Toelichting Intensiveringen

In het regeerakkoord is afgesproken dat er compensatie plaats zou vinden voor de milieudruk, die ontstaat bij een hogere economische groei dan voorzien in het regeerakkoord. Omdat de economische groei in 1999 beduidend hoger was dan voorzien bij opstelling van het regeerakkoord, is voor een aantal milieu-issues een intensivering van beleid voorzien. Dit «milieudrukpakket» betreft dan met name intensiveringen gericht op een verlaging van de uitstoot van CO2, NOx en fijnstof, beperking van de geluidhinder en van afvalstromen en een beperking van de problematiek van de landbouwbestrijdingsmiddelen.

De maatregelen gericht op verlaging van de milieudruk worden soms vormgegeven via het fiscaal instrumentarium, in andere gevallen, via de begroting van VROM of de begroting van LNV, via lopende bijdrageregelingen. De beperking van de uitstoot CO2 wordt vooral met fiscaal instrumentarium bewerkstelligd. Hiervoor is een bedrag van f 200 mln structureel per jaar voorzien. Daartoe wordt een fiscale voorziening gecreëerd vooral gericht op het aantrekkelijk(er) maken van de Warmte Kracht centrales. Voorts wordt langs fiscale weg verdere inhoud gegeven aan het plan van aanpak Zon-PV.

Ten behoeve van de beperking van de uitstoot van NOx is een voorziening getroffen van f 40 mln per jaar. Het beleid richt zich met name op bronmaatregelen in de sfeer van het als gevolg van de hoge economische groei sterk toenemende vrachtverkeer, met andere woorden het stimuleren van de aanschaf van schone vrachtauto's. Daarnaast is f 20 mln jaarlijks voorzien om de uitstoot van fijn stof te beperken. Dit zou kunnen door voertuigen, met name vrachtwagens en bussen uit te rusten met roetfilters, waardoor de schadelijke uitstoot afneemt.

De via deze begroting toegevoegde f 40 mln structureel voor geluid, zullen worden ingezet voor de uitvoering van het saneringsprogramma verkeerslawaai, waarbij deze hinder met name wordt verminderd door, waar zinvol, gebruik van dubbel ZOAB voor provinciale- en gemeentelijke wegen.

Een hoge economische groei leidt ook tot een groeiende hoeveelheid afvalstoffen. Om deze problematiek te verminderen is een bedrag van f 15 mln vrijgemaakt, die vooral worden ingezet om andere overheden beter in staat te stellen de nodige afvalpreventie tot stand te brengen via de vergunningverlening. De extra milieudruk, voortvloeiend uit het meergebruik van bestrijdingsmiddelen, wordt verminderd door onder andere de stimulering van biologische landbouw. Op deze wijze zal in goede samenwerking beleid worden uitgezet gericht op vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Ook zijn er ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving extra budgetten vrijgemaakt. Het budget voor de Wet Stedelijke Vernieuwing is verruimd met f 25 mln in 2001 en f 50 mln voor de latere jaren. Deze middelen zijn bestemd voor innovatieve sociale flankerende maatregelen, nodig voor de in de Nota Wonen aangekondigde transformatieopgave. Deze middelen zullen via een systeem van tendering daarvoor worden aangewend. Voorts is een bedrag van f 50 mln in 2001 oplopende tot f 100 mln in 2004 gereserveerd voor investeringen in met name «Netwerksteden». Omdat het beleid c.q. de aanwending van deze middelen ten bedrage van f 1 mld tot 2010 nog nader moet worden geconcretiseerd worden deze nog niet aan de VROM begroting toegevoegd, maar beschikbaar gehouden in het FES-fonds. In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening wordt concreter aangegeven wat met deze middelen beoogd wordt te bereiken, en langs welke weg dat plaats zal vinden.

Aan de bij het regeerakkoord voor de Nieuwe Sleutelprojecten vrijgemaakte f 540 mln wordt toegevoegd een bedrag van f 200 mln. Het gaat hier om een voorziening voor het oplossen van knelpunten in de kwaliteit van NSP stations, die aan de hand van het nadere inzicht in de verschillende projecten, nodig is om geformuleerde doelen te realiseren. De f 200 mln slaat vooralsnog niet neer binnen de meerjarencijfers. Net zoals de genoemde f 540 mln zal de f 200 mln, hangende de concrete uitvoeringsafspraken met individuele gemeenten, in het FES-fonds worden gereserveerd.

Het budget dat VROM beschikbaar heeft voor de aankopen voor bufferzones is verhoogd met structureel f 7 mln. Deze aanpassing van het beschikbare budget was nodig om vertraging van het programma door gestegen grondprijzen te voorkomen.

Naar aanleiding van het huurdebat met de Kamer over de gewenste huurontwikkeling is een bedrag van circa f 30 mln per jaar toegevoegd aan de raming van de huursubsidie uitgaven. Dit in verband met de verhoging van de verschillende grenzen in de huursubsidie met het percentage maximale huurstijging. Voorts is een beperkte voorziening getroffen voor de dak- en thuislozen.

Omdat het programma voor onderhoud en restauratie van monumenten in 1999 is achtergebleven bij de planning wordt in totaal f 7 mln opnieuw beschikbaar gesteld. Ditzelfde geldt voor de post «Energie-etikettering». De f 30 mln voor Lelystad betreft de in de Voorjaarsnota/1e suppletore begroting 2000 verwerkte extra Rijkssteun voor enkele projecten waarmee de bijzondere behandeling van Lelystad kan worden afgesloten.

Het Kabinet heeft, in lijn met de motie de Graaf, de ombuiging op het saneringsprogramma Geluid uit de begroting 2000 voor deze kabinetsperiode teruggedraaid. Daar bovenop is door middel van een geluidsimpuls in 2000 een aantal geluidssaneringsprojecten naar voren gehaald waardoor de uitvoering van het programma wordt versneld (1e suppletore begroting 2000). De in 1999 gerealiseerde ontvangsten uit hoofde van kostenverhaal bodemsanering kunnen in 2000 opnieuw worden aangewend voor bodemsanering.

Op het input-artikel van de rgd zijn bedragen toegevoegd voor asbestsanering in inputpanden en voor huisvestingswensen van het Koninklijk Huis, het ministerie van Algemene Zaken en de Hoge Colleges van Staat. Voorts heeft de herprogrammering van een aantal projecten een kasverschuiving tot gevolg, voornamelijk van 2001 en 2002 naar 2003.

Voor de regeling gericht op energiebesparing bij huishoudens met de lagere inkomens is f 2,5 mln in 2001 en f 5 mln voor 2002 t/m 2004 opgenomen. Voor het compenseren van de overdrachtsbelasting is bij de regeling «Bevordering eigen woningbezit» (BEW) circa f 9 mln per jaartranche toegevoegd.

Met betrekking tot Clean Development Mechanism (CDM) is in de Ministerraad gesproken over de tot nu toe gespreide verantwoordelijkheid, met name ten aanzien van de middelen die via het regeerakkoord voorzien zijn voor het CDM. Besloten is dat de primaire verantwoordelijkheid van de Minister van VROM, op dit onderdeel, ook tot uitdrukking zal komen via een primaire budgetverantwoordelijkheid. Dit betekent dat de voor het CDM beschikbare middelen via de begroting van VROM zullen worden aangewend. Een duurzame oplossing van de kwestie zal bij de eerstvolgende begrotingsvoorbereiding kunnen plaatsvinden ook omdat dan de zesde «Conference of Parties» (COP6) is afgerond.

In het kader van de bestrijding van de armoedeval en mede naar aanleiding van de motie Hofstra, Duijvestein, Jeekel (TK 25 090, nr 59 met betrekking tot opheffen van de ongelijke behandeling tussen huurders en eigenaar bewoners door de toeslagen in de huursubsidie) zal per 1 juli 2001 de koopkrachttoeslag uit de huursubsidie afgeschaft worden. Daarbij is tevens besloten de progressiviteit in de huursubsidietabel te verminderen door verlaging van de normhuur voor hogere inkomens. Het saldo van deze maatregelen leidt tot een vrijval in de huursubsidie van f 34 mln vanaf 2002. Het netto koopkrachtverlies dat door deze maatregelen optreedt (verlies van de koopkrachttoeslag gecorrigeerd voor normhuurverlaging) zal voor het jaar 2001 via de huursubsidie worden gecompenseerd. Hierdoor treedt er in 2001 geen vrijval op, wel moet rekening worden gehouden met uitvoeringskosten van circa f 5 mln. Vanaf 1-1-2002 zal het koopkrachtverlies fiscaal worden gecompenseerd.

Voor de tegemoetkoming van kosten als gevolg van de vuurwerkramp in Enschede is vooralsnog een reeks op het artikel nader te verdelen gestald. Voor 2000 bedraagt deze reeks f 4,3 mln meerjarig aflopend tot f 0,7 mln. Het bevat componenten zoals bijvoorbeeld een tijdelijke tegemoetkoming voor eigenaars/bewoners, extra huursubsidie, en middelen ten behoeve van de schade aan het museum Twente en aan het gebouw waarin de belastingdienst is gehuisvest.

Naar aanleiding van de ervaringen met de uitvoering van het INTERREG-I en INTERREG-II programma heeft de Europese Commissie besloten ook voor de periode 2000 t/m 2006 specifiek aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in het kader van het Communautair initiatief INTERREG-III. Hiertoe is vanaf 2001 een reeks, inclusief de extra benodigde apparaatskosten, van f 18,2 mln per jaar voor beschikbaar.

De minister van VROM is verantwoordelijk voor de handhaving van de regelgeving op milieugebied. Vanwege de politieke en bestuurlijke keuze voor decentralisatie en partnership tussen bestuurslagen, is binnen de Inspectie Milieuhygiëne het accent verlegd van «tweede» naar «eerstelijns toezicht».

In de praktijk is gebleken dat het tweedelijns toezicht toch op het oude peil moet worden uitgevoerd en dat er onder andere door branchegewijze controles ook op landelijk niveau gericht moet worden gewerkt aan het voorkomen of beperken van risico's voor gezondheid, milieu en veiligheid. Om tegemoet te komen aan deze zorg heeft het Kabinet besloten de structurele formatie van de Inspectie Milieuhygiëne met ingang van 2001 met 65 fte te verhogen.

Bij de opstelling van het regeerakkoord werd rekening gehouden met vertragingen in de woningproductie in de VINEX-gebieden. Op grond van dat inzicht zijn ook de bijdragen van het Rijk in de grondkosten, via het Besluit Locatie Subsidies, getemporiseerd. Aan de hand van de actuele inzichten is deze kasverschuiving nu teruggedraaid. Tot slot is een budget vrijgemaakt om tot afkoop van toekomstige subsidies voor hoogniveaurenovatie te kunnen komen.

3. HANDHAVING IN 2001

3.1. Inleiding

Beleid is pas doeltreffend als het goed wordt uitgevoerd. Daarvoor zijn wetten en regels nodig, die moeten worden nageleefd. Door verschillende oorzaken gebeurt dat niet altijd. Het kan zijn dat wet- en regelgeving ondoorzichtig zijn geworden, niet meer voldoen aan hedendaagse eisen of onvoldoende aansluiten bij elders ontwikkeld beleid. Het kan ook zijn dat men zich niet aan de regels wil houden of zich daartoe niet genoodzaakt ziet. Dan wordt er onvoldoende nageleefd.

Zo'n situatie is ongewenst. De inwoners van Nederland moeten op de overheid kunnen vertrouwen. Dat geldt ook voor de uitvoering van het VROM-beleid. De VROM-inspecties hebben de taak de wet en regelgeving waar de minister van VROM het directe bevoegde gezag voor is te handhaven, te zorgen dat de handhaving door de andere overheden goed is, het signaleren en observeren van relevante ontwikkelingen en het opsporen en bestrijden van ernstige delictsvormen op VROM-gebied. Om de handhaving te versterken zullen in 2001 de inspecties Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne, samen met de Dienst Recherchezaken opgaan in één overkoepelende VROM-Inspectie. Een inspectie die in 2002 formeel van start gaat en waarbinnen de handhaving van beleid op de verschillende beleidsterrein plaatsheeft binnen één inspectieprogramma; vanuit een eenduidige strategie en meerjarenvisie op handhaving. Een inspectie met één gezicht en één stem. Een inspectie die zich puur zal richten op handhaving en niet langer tevens op beleidsontwikkeling. Een inspectie waarbinnen een goed kennismanagement wordt gevoerd; tussen medewerkers onderling maar ook tussen de inspectie en de Haagse dienst. In 2001 zal de inspectieformatie in verband met het tweedelijns toezicht worden verhoogd met 65 fte's. Samen met het expliciete accent op versterking van de handhaving, rechtvaardigt deze wijziging dit aparte hoofdstuk over de handhaving. Evenals de andere hoofdstukken, zijn hierin de activiteiten voor 2001 onderverdeeld naar de VROM-prioriteiten duurzaamheid, verscheidenheid, kwaliteit en sociale rechtvaardigheid. Daaraan is één paragraaf toegevoegd: verbetering instrumentarium. Binnen de VROM-thema's bepaalt de VROM-Inspectie haar prioriteiten op basis van de criteria leefbaarheid, gezondheid en milieu en effectiviteit van de handhaving. Daarbij houdt zij de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in het oog en richt zij haar aandacht speciaal op verzakende overheden en mogelijke gevallen van criminaliteit. De eerder gepresenteerde uitgangspunten worden vertaald naar activiteiten die met het oog op continuïteit in de uitvoering over meerdere jaren kunnen doorlopen.

3.2. Duurzaamheid

Goede woningvoorraad en duurzaam bouwen

De VROM-inspectie handhaaft via tweedelijnslijnstoezicht op gemeenten de bouwregelgeving (Woningwet/Bouwbesluit) in Nederland. In dit kader wordt het onderzoek «Inspectie Bouwregelgeving» in 2001 geïntensiveerd. Dat is met name van belang voor de punten veiligheid en gezondheid. Het aantal te bezoeken gemeenten wordt verhoogd van vijftig naar honderd. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan asbest en aan brandveiligheid op woonwagenlocaties.

Gezondheidsbedreigende stoffen

In 2001 zal de Inspectie de handhaving richten op risicobeheersing van milieu- en gezondheidsbedreigende stoffen, te weten asbest, PCB's en CFK's. Met een gezamenlijke actie van de VROM Inspecties zal de naleving van het Asbestverwijderingsbesluit worden vergroot. Door versterking van regelgeving en intensivering van de handhaving wil VROM een eind maken aan de toepassing van PCB's. Het beoogde resultaat voor 2001 is naleving door ten minste tachtig procent van de gecontroleerde doelgroepen. Verder richt de aandacht zich op CFK's, met name op het voorkomen van lekverliezen bij stationaire koelinstallaties.

Om (beter) hergebruik te bevorderen, zal ook de handhaving van het Bouwstoffenbesluit aandacht krijgen. De praktijk van de uitvoering, handhaving en naleving zal in 2001 in beeld worden gebracht. Nagegaan zal worden of de uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit door gemeenten daadwerkelijk is verbeterd.

Afval

Nog onvoldoende wordt nagegaan of internationale afvaltransporten qua aard en samenstelling voldoen aan de in de vergunning gestelde eisen. Bovendien komt het steeds vaker voor dat afvalstoffen onder de vlag van secundaire grondstoffen worden geëxporteerd; het zogenoemde omkatten of omlabelen van afval. Daarom heeft de overbrenging van afval naar het buitenland de komende periode de aandacht van de VROM Inspectie. Het moet leiden tot meer dan 80% naleving bij controles van de verstrekte exportvergunningen, aanpassing van niet handhaafbare exportvergunningen voor eind 2001 en controle op aard en samenstelling van deze stromen bij export naar ACS- en niet OESO-landen. Daarnaast moet het project «Zicht op de markt» leiden tot identificering van de belangrijkste afvalstromen en tot een manier van werken, waardoor de belangrijkste afvalstromen, actoren e.d. bekend zijn; op grond hiervan kunnen dan prioriteiten worden gesteld.

Verbetering milieukwaliteit op lokaal niveau

Om de kans op blootstelling aan legionella/andere micro-organismen te verkleinen zal de Inspectie in 2001 een eerstelijnsonderzoek uitvoeren naar legionella besmetting bij de centrale levering van warmwater en of huishoudwater door energiedistributiebedrijven. Een tweede-lijnsonderzoek naar besmetting van de warm en koudwatersystemen in collectieve wooneenheden wordt opgezet in overleg met de VNG en geselecteerde gemeenten. Verder zal VROM een coordinerende rol vervullen tussen de verschillende inspectiediensten en andere overheden die worden aangewezen als toezichthouder voor drinkwaterinstallaties bij de inwerkingtreding van de tijdelijke regeling voor legionellapreventie in leidingwater. Beoogd resultaat is een aantoonbare vermindering van het aantal legionellabesmettingen. Voorts zullen bedrijven met een pesistent klachtenpatroon ( hoofdpijnbedrijven) worden aangepakt om tot een verantwoorde situatie te komen.

Tegengaan klimaatverandering en emissies

De emissie van broeikasgassen neemt grote vormen aan. Aan de bestrijding hiervan zal ook de VROM Inspectie een bijdrage leveren: er zal een toezichtsactie worden uitgevoerd op het realiseren van een optimale energie-infrastructuur bij renovatie van wijken. Ook wordt een toezichtsonderzoek gedaan naar de uitvoering van energiebesparing in vergunningen.

Internationale samenwerking

In internationaal verband wordt gestreefd naar samenwerkingsverbanden op handhavingsterrein. Het gaat daarbij vooral om huidige en beoogde EU-lidstaten. Doelen zijn harmonisering van de handhavingssystemen en kennisoverdracht. Voor wat betreft het aanpakken van de internationale milieucriminaliteit wordt gewerkt aan versterking van de rol van Interpol tot (deels) een «Green Interpol». De Tweede Kamer zal eind 2001 op de hoogte worden gebracht van het internationale handhavingsnetwerk.

3.3. Verscheidenheid

Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke functies

Op het terrein van de ruimtelijke ordening is in 2001 het toetsen en beoordelen van te actualiseren streek- en bestemmingsplannen aan het vigerend rijksbeleid prioriteit. Zo nodig wordt overleg gevoerd met lagere overheden en worden de mogelijkheden uit de Wet Ruimtelijke Ordening gebruikt, zoals het indienen van zienswijzen, bedenkingen en beroepen en het nemen van vervangingsbesluiten. Zoals reeds in de rapportage «Activiteiten handhaving ruimtelijk beleid» is aangegeven, zal de handhaving van de Wet op de Ruimtelijke ordening in 2001 verder worden geïntensiveerd door het instellen van 54 toezichtsonderzoeken bij gemeenten met extra aandacht voor grotere gemeenten.

3.4. Kwaliteit

Aantrekkelijke fysieke woonomgeving

Op basis van het Kwaliteitshandvest Vinex stelt de VROM-inspectie een oordeel op over Vinex-locaties (zowel nieuwe uitleg als binnenstedelijk). Ook houdt de Inspectie de verstedelijkingsvoortgang en de relatie stad – ommeland in de gaten. Na monitoring geeft de Inspectie in 2001 een oordeel over uitvoering van de ISV-programma's en over de verinnerlijking van het ISV-gedachtegoed door provincies, gemeenten, corporaties en marktpartijen. Hier ligt een relatie met het Grotestedenbeleid.

3.5. Sociale rechtvaardigheid

Sociale cohesie in de woonomgeving

Door toezicht op de corporaties wordt gecontroleerd of toegelaten instellingen voldoen aan de vereiste prestaties. Daarbij gaat het om sociale taken, het 6e prestatieveld (Wonen-zorg) en het vormgeven van het huurdersoverleg.

Betaalbaarheid en vrije woonkeuze

De inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingswet is een nieuw startpunt voor de handhaving. Via een nulmeting zal worden bezien welke gemeenten hun verordeningen moeten ombouwen naar de nieuwe wetseisen. In het jaarlijkse Handhavingsrapport van de VROM-inspecties wordt zichtbaar gemaakt op welke gemeenten de interventies gericht zijn geweest.

Op grond van de Nota Wonen (beleidshandhaving), het Besluit Beheer Sociale Sector en de Wet op het overleg huurders verhuurder, bewaakt de VROM-inspectie de positie van de huurders. Om de positie van huurders te versterken worden verhuurders en corporaties aangesproken op grond van het BBSH.

3.6 Algemeen/Verbetering Instrumentarium

Bestuursovereenkomsten handhaving

De handhavingssamenwerking heeft een flinke impuls gekregen door de provinciale bestuursovereenkomsten. De implementatie van deze overeenkomsten is in alle provincies in volle gang. Op basis van de financieringsregeling van VROM zijn de provincies verplicht tot de opzet van een adequaat kwaliteitszorgsysteem, dat in 2001 operationeel moet zijn. Dit zal leiden tot een verdere verbetering van de handhaving op provinciaal en regionaal niveau.

De ruimtelijke-ordeningsparagraaf in de bestuursovereenkomsten zal in 2001 nader worden ingevuld.

VROM-brede onderzoeken

In 2001 zullen de onderzoeken van de VROM Inspectie steeds integraler worden uitgevoerd. Dit betekent een versterking van de aanpak van de aandachtsgemeenten. Deze gezamenlijke onderzoeken zullen zich richten op de VROM-brede wet en regelgeving. In 2001 doen de VROM-inspecties bij zeventien gemeenten onderzoek naar de uitvoering van VROM-regelgeving. Hiervan moet een preventieve werking uitgaan naar de overige gemeenten. Daarnaast zal een nationaal dekkend onderzoek worden uitgevoerd, waarbij de handhavingsorganisatie op het gehele VROM terrein wordt nagelopen op o.a. het aantal personen dat met handhavingsorganisatie gemoeid is, aanwezigheid van een handhavingskader, etc. Dit onderzoek is een herhaling van het in 1998 uitgevoerde onderzoek bij 120 gemeenten, toentertijd gericht op alleen de ruimtelijke ordening.

Tegengaan gedogen

In 2001 zal onderzoek gedaan worden naar het gedoogbeleid van andere overheden. Nazorg zal plaatshebben bij provinciale en gemeentelijk milieuvergunningen. Belangenverstrengeling als opdrachtgever (vergunningverlener) en handhaver is (2–3 petten problematiek) zal aandacht krijgen. Doel is het terugdringen van gedogen. Resultaat is aantoonbare vermindering van het aantal gedoogsituaties.

Bijzondere Opsporingsdienst VROM

VROM beschikt vanaf 2001 over een Bijzondere Opsporingsdienst (BOD) nieuwe stijl, die zich richt op de opsporing van zware criminaliteit op het VROM-terrein. In 2001 is sprake van een overgangsfase, waarin een aantal bestuurlijk minder zware criminele activiteiten overgedragen zullen worden naar andere handhavingsorganisaties.

In 2001 zal op basis van een risico-analyse prioriteit gegeven worden aan delicten met een groot politiek en maatschappelijk risico, aan de grote omvang van geldstromen en aan delicten die repressief optreden verlangen omdat bestuursrechtelijke middelen niet tot gewenst resultaat leiden. In 2001 zal het accent liggen op:

• De opsporing en bestrijding van milieucriminaliteit door het Milieu Inlichtingen- en Opsporingsteam (MIOT), een tijdelijk samenwerkingsproject tussen de Inspectie Milieuhygiëne, de Accountants Dienst en DRZ . De verwachting is dat minimaal twee strafrechtelijke onderzoeken worden uitgevoerd; daarnaast zullen maximaal tien toezichtsacties worden opgezet;

• De deelname in en de samenwerking met de Landelijke Milieugroep van het Korps Landelijke Politie Diensten, met als hoofdtaak het realiseren van een landelijke informatiepositie ten behoeve van de opsporing en bestrijding van milieucriminaliteit;

• De deelname aan enkele multidisciplinaire teams waarbij sprake is van samenloop van commune delicten en strafbepalingen van de bijzondere wetgeving;

• De opsporing en bestrijding van ernstige delicten waarbij de VROM belangen worden geschaad zoals het Project Beleggers waarbij intensief wordt gekeken naar het voorkomen en herkennen van malafide particuliere beleggers op de volkshuisvestingsmarkt;

• De ondersteuning aan de VROM inspectie naar aanleiding van de prioriteitsonderzoeken waarvan de resultaten aanleiding zijn tot het instellen van een intensief strafrechtelijk onderzoek.

4. BEDRIJFSVOERINGSPRIORITEITEN

4.1. Inleiding

De toelichting per begrotingsartikel heeft als gevolg van de veranderingen in de algemene beleidsmatige toelichting van de Memorie van Toelichting aan beleidsinformatie gewonnen. Daar waar in de algemene beleidsmatige toelichting de beleidsprioriteiten zijn vermeld is de nadere uitwerking en budgettaire doorwerking terug te vinden in de toelichting per begrotingsartikel. Daarnaast is de informatie over de voortgang van het beleid hierin terug te vinden.

De algemene beheersmatige toelichting vangt aan met de bedrijfsvoeringsonderwerpen die voor 2001 in het bijzonder aandacht vragen verwoord.

Na de vermelding van de vigerende budgetteringsafspraken worden voor de afzonderlijke VROM-diensten enkele grafieken gepresenteerd met het verloop van de verwachte gemiddelde bezetting gedurende de meerjarenperiode.

4.2. Bedrijfsvoeringsprioriteiten

De bedrijfsvoering van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is gericht op het doeltreffend, doelmatig en rechtmatig vaststellen, ontwikkelen en realiseren van de beleidsdoelstellingen. In deze paragraaf komen de bedrijfsvoeringsonderwerpen aan de orde.

4.2.1 Organisatie DGVH

In 2001 wordt binnen het DGVH verder gewerkt aan de aanpassing van de organisatiestructuur. Het betreft een aanpassing van de beleidskern als gevolg van de samenvoeging van de VROM-inspecties, het moderniseringstraject van de secretariaten van de huurcommissies en de gevolgen van de modernisering van de uitvoering van de huursubsidie (Eos). Deze wijzigingen werken ook door in de topstructuur van DGVH. Kern van de veranderingen is het creëren van een structuur, cultuur en werkwijze die optimaal aansluiten op de veranderende taken van DGVH.

Modernisering en verzelfstandiging Secretariaten Huurcommissie

De Hoofdafdeling Huurgeschillen (HHG) wordt momenteel gemoderniseerd met als doel een betere, meer klantgerichte dienstverlening aan de burger. Het project «Modernisering HHG» loopt behoorlijk op schema en zal naar verwachting in het voorjaar van 2001 voltooid zijn.

De afronding van het projectonderdeel automatisering krijgt een doorloop tot juni 2001 doordat in 2000 het ambitieniveau ten aanzien van klantgerichtheid en doelmatigheid van de dienstverlening is verhoogd. Overigens is het automatiseringssysteem op 1 januari 2001 reeds operationeel.

Eind 2001 wordt een eerste evaluatie verricht waarmee de gevolgen van de modernisering voor de doelmatigheid en klantgerichtheid, bijvoorbeeld de doorlooptijd van de afhandeling van klachten, in beeld worden gebracht.

In het verlengde van de modernisering wordt op dit moment een voorstel tot verzelfstandiging van de HHG-organisatie uitgewerkt. Voornaamste doel van deze verzelfstandiging is te komen tot een voor de burger inzichtelijke constructie. Tevens wordt op deze manier een meer transparante bedrijfsvoering gerealiseerd.

Eos

Het project «Eos» betreft een modernisering van de uitvoering in het kader van de Huursubsidiewet. «Eos» heeft drie doelstellingen, te weten verbetering van de efficiëntie, verhoging van de klantvriendelijkheid en verbetering van de informatievoorziening ten behoeve van de beleidsontwikkeling. De Tweede Kamer is bij brief van 14 januari 2000 nader over deze modernisering ingelicht.

Met het oog op de continuïteit en de beheersbaarheid van het veranderingsproces wordt uitgegaan van een geleidelijke invoering van het automatisch continueren. In het eerste(proef-)jaar 2000 gaat het om circa 135 000 huursubsidie-ontvangers. De resultaten zullen in het najaar van 2000 worden geëvalueerd. In 2001 zullen maximaal 500 000 huishoudens automatisch worden gecontinueerd.

Met het binnen 4 weken behandelen van de eerste aanvraag zal per 1 juli 2001 fasegewijs gestart worden. Het instellen van laagdrempelige klantcontactpunten volgt een jaar later.

Aanpassingen van de Huursubsidiewet zijn noodzakelijk om de geautomatiseerde afhandeling mogelijk te maken. De wetswijzigingen volgen de weg van de jaarlijkse aanpassing van de Huursubsidiewet. De wetstrajecten in 2001 en 2002 betreffen aanpassingen ten behoeve van de nieuwe wijze van afhandeling van eerste aanvragen en de instelling van klantcontactpunten.

In het regeerakkoord is een aantal ombuigingen bij de uitvoering van de huursubsidie afgesproken oplopend tot een bedrag van f 50 mln op jaarbasis. Het betreft hier een besparing op de uitvoeringskosten huursubsidie door een efficiëntere uitvoering. Door een reeds per 1 juli 1999 ingevoerde generieke efficiency-korting op de kostenvergoeding matigende verhuurders wordt jaarlijks f 15 mln van deze taakstelling behaald. De overige besparingen in verband met een efficiëntere uitvoering worden bereikt door de effecten van het Eos-project.

4.2.2 Het project Integratie VROM Inspecties (IVI)

In de afgelopen jaren is de samenwerking tussen de inspecties en DRZ geïntensiveerd. In 1999 is besloten de inspecties en DRZ tot een nieuwe VROM-inspectie te integreren met als leidend motief de versterking van de handhaving en het vormen van één loket in de regio. Beleid en handhaving zullen worden gescheiden, er komt een inspecteur-generaal als verantwoordelijke voor de handhaving, er komt een integraal inspectieprogramma en er zal extra aandacht worden geschonken aan de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van beleidsnota's en wet- en regelgeving.

In 2000 is het ontwerp op hoofdlijnen vastgesteld en zijn de kwartiermakers, tevens beoogde inspectieleiding aangewezen. Onder hun leiding zal in 2000 en 2001 aan de uitwerkingsfase worden gewerkt. Deze fase resulteert in een aantal plannen: een organisatie- en formatieplan, een implementatieplan, een startcultuurdocument, een integraal inspectieprogramma en een evaluatieplan. Medio 2001 vindt dan vervolgens de invoering plaats, waarna de nieuwe VROM-inspectie per 1 januari 2002 operationeel zal zijn.

De integratie biedt de mogelijkheid de handhaving te versterken door de synergie die daar van uit gaat. Dat geldt in kwantitatieve zin: synergie kan – met name bij beheer en management – capaciteit opleveren. Belangrijker is echter de synergiewinst in kwalitatieve zin. Uitwisseling van kennis en deskundigheid op het gebied van toezicht en opsporing, maar ook op technisch, juridisch en financieel terrein kan en moet tot kwaliteitsverbetering van de VROM-handhaving leiden en dat geldt ook voor geconcentreerde gebiedsgerichte handhavingacties.

Splitsing van de beleids- en handhavingstaken én de onafhankelijke positionering van de handhavingsfunctie binnen het departement met één verantwoordelijke voor handhaving maakt het mogelijk om de nieuwe VROM-inspectie te doen uitgroeien tot een organisatie met onverdeelde aandacht voor de handhaving. Een organisatie met een cultuur, gericht op handhaving van beleid en wet- en regelgeving, die daarmee een bijdrage levert aan de geloofwaardigheid van de overheid en het rechtsgevoel van de burger.

4.2.3 Planbureau RPD

Naast nationaal ruimtelijk beleid bestaat er behoefte aan vernieuwende, wetenschappelijk gefundeerde, input voor beleidsvoorbereiding en het strategische beleid van het Kabinet. Vanuit zowel de politiek als vanuit de wetenschap worden van VROM kwalitatief hoogwaardige toekomstverkenningen, dieptestudies, monitoren, beleidsanalyses en -evaluaties van ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke opties verwacht.

Om hieraan tegemoet te komen is VROM voornemens een Ruimtelijk Planbureau op te richten. Het zal hierbij gaan om een onafhankelijk Planbureau los van de beleidsdienst, dat wil zeggen, los van de Rijksplanologishe Dienst waar de planbureaufunctie nu onderdeel van uit maakt. In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zal aan dit voornemen nader invulling worden gegeven.

Bij de uitwerking van de positionering zal rekening worden gehouden met de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in het «Protocol voor de Planbureaufunctie» dat ondertekend is door het CPB, SCP, RIVM, en RPD. Positionering van het Ruimtelijk Planbureau buiten de RPD sluit aan bij de aanbeveling ter zake van de Parlementaire Werkgroep Vijfde Nota in het eindrapport «Notie van Ruimte: Op weg naar de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening».

In 2001 zal een Werkprogramma voor het Ruimtelijk Planbureau aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In ieder geval zullen de Ruimtelijke Verkenningen, de Balans Ruimtelijke Kwaliteit en ruimtelijke ontwerpstudies met betrekking tot «de gezonde stad» daarin opgenomen zijn als planbureauprodukten die in 2001 zullen worden uitgebracht. Een onderzoeksprogramma zal deel uitmaken van het Werkprogramma.

Het Ruimtelijk Planbureau i.o. zal samen met ondermeer het Centraal Planbureau, het Sociaal en Cultureel Planbureau, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en de Advies Dienst Verkeer en vervoer werken aan de Omgevings Effecten Toets (tOETs) van de Vijfde Nota en ICES.

4.2.4 Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord via ARGUS

De uitvoering van de doelmatigheidstaakstelling uit het regeerakkoord is in 2000 voortgezet en zal in 2001 naar verwachting grotendeels kunnen worden afgerond. VROM heeft er bij de invulling van de doelmatigheidstaakstelling voor gekozen geen kaasschaaf te hanteren. In de MvT bij de begroting 2000 is gemeld, dat op basis van een efficiency-onderzoek in een 19-tal oplossingsrichtingen zestien projecten zijn gedefinieerd, welke tot de beoogde doelmatigheidsverbetering zullen leiden.

Met een programmatische aanpak ter waarborging van inhoudelijke afstemming zijn tien projecten inmiddels afgerond. Zij hebben onder meer betrekking op onderwerpen als kwaliteitsverbetering en synergiewinst op het terrein van onderzoek, verbetering van de juridische functie, synergiewinst en efficiencyverbetering bij inen externe communicatie, versterking van de inkoopfunctie, expliciete sturing en kostenbesparing op de inzet van externen alsmede efficiënte ondersteuning, coördinatie en uitvoering van internationale taken. Uitvoering van de afgeronde projecten geschiedt in de lijnorganisatie.

Een tweetal projecten zal naar verwachting op korte termijn doch uiterlijk in het voorjaar 2001 worden afgerond: de voorgenomen modernisering van de ondersteuning van de Huurcommissies en huisvestingspilots, gericht op werkplekinnovatie in de hoofdzetel van het departement.

Een aantal projecten vergt meer tijd en zal nog in 2001 doorlopen. Het gaat daarbij om:

• De integratie van de VROM-inspecties;

• Reorganisatie centrale sector;

• Het project «vraaggestuurd werken». Uitgangspunt voor dit project is, dat de interne dienstverlening op basis expliciete opdrachten van afnemers van de dienstverlening wordt uitgevoerd. Vraaggestuurd werken is – naast integraal management en resultaatgericht management – onderdeel van de VROM management filosofie. De verwachting is dat door de interne dienstverlening expliciet te koppelen aan de vraag van interne klanten, overbodige werkzaamheden afnemen, de afstand tussen leveranciers en afnemers vermindert en daardoor de communicatie verbetert. Door inzicht in de kosten van de dienstverlening te vergroten en een simpele vorm van verrekenen te introduceren, worden efficiencyverbeteringen gestimuleerd;

• Versterking van de interdepartementale samenwerking in de uitvoering van ondersteunende taken;

• Het drastisch reduceren van het aantal softwareapplicaties ten behoeve van verlaging van de beheersinspanning op dit gebied.

Financieel gezien leiden stand van zaken en voorgenomen voortzetting van het doelmatigheidsprogramma tot het volgende beeld. De financiële taakstelling vanuit het regeerakkoord, oplopend tot f 58,3 mln in 2003, heeft geleid tot een pakket voorstellen. In de begroting 2001 is op dit moment voor het jaar 2003 voorzien in concreet benoemde doelmatigheidsverbetering tot een bedrag van f 48,4 mln (incl. f 6,9 mln Rgd) en een «nog nader te verdelen» besparing (zogenaamde stalreeks) ad f 8,9 mln (art. 01.11). Met reeds ingevulde besparingen en de invulling van de stalreeks zullen zowel de taakstelling van het regeerakkoord als de gemaakte en nog te maken programma- en projectkosten op het gebied van doelmatigheidsverbetering worden gedekt. Het streven is er op gericht om de doelmatigheidstaakstelling in de begroting 2002 volledig en concreet te hebben verwerkt en de post «nog nader te verdelen» dan geheel te hebben afgebouwd.

4.2.5 Financieel beheer RGD

Bij de opstelling van de openingsbalans en de verantwoording over 1999 van het agentschap Rgd zijn knelpunten geconstateerd in het financieel beheer van de Rijksgebouwendienst. Door de Rgd is een verbetertraject ingezet gericht op het oplossen van geconstateerde knelpunten, zoals het verbeteren van de administratieve organisatie en de versterking van de Interne Controle-functie. Daarnaast voorziet het verbetertraject in kennisoverdracht in de organisatie. Het plan van aanpak voor dit verbetertraject is aan de Algemene Rekenkamer aangeboden en wordt ook aan de Tweede Kamer gezonden.

4.2.6 Emancipatiebeleid

In het licht van het diversiteitsbeleid ten aanzien van het personeel heeft VROM taakstellingen geformuleerd, gericht op meer vrouwen in de functieschalen 13 en hoger, een groter aandeel van arbeidsgehandicapten, hoger opgeleide allochtonen en jongeren in het personeelsbestand, en op het aanbieden van werkervaringsplaatsen voor langdurig werklozen op schaal 1 en 2.

Omdat de realisatie van de taakstelling ten aanzien van vrouwen in hogere schalen in de periode 1999 en 2000 voorspoedig verlopen is, wordt het ambitieniveau voor 2002 fors naar boven bijgesteld tot 20%. Dezelfde taakstelling zal gehanteerd worden bij het aantal vrouwen dat in het management-ontwikkelingsprogramma van het ministerie deel gaat nemen.

Om de mogelijkheid van het combineren van arbeid en zorg ook in leidinggevende functies te vergroten, zullen meer strategische functies in deeltijd worden aangeboden. Hierbij zullen acties ondernomen worden om kennisconcentratie te beperken. Met vrouwen in hogere functies, die het ministerie gaan verlaten, zullen exit-gesprekken gevoerd worden, om informatie te verkrijgen over hun vertrekredenen. Voor de groep vrouwen in lagere functieschalen zal onderzocht worden of hun loopbaanpaden extra aandacht behoeven.

Verder stelt VROM zich tot doel vrouwen in adviesraden te benoemen tot hun aandeel in die raden een omvang heeft van 50%. De komende (gedeeltelijke) wisseling van de VROM-raad biedt derhalve mogelijkheden het aantal vrouwen weer te vergroten.

Het ministerie zet zich in het aantal arbeidsgehandicapten eind 2003 5% van het personeelsbestand te laten uitmaken. Met behulp van de groeiende aanwezigheid van bemiddelingsbureaus dat zich op de markt aandient en door de intensive contacten daarmee, wordt ernaar gestreefd om in 2001 netto 32 arbeidsgehandicapten te laten instromen.

Tot nu toe voldoet VROM in het algemeen goed aan de evenredige vertegenwoordiging van minderheden in het personeelsbestand. Om evenredige vertegenwoordiging van allochtonen op functies vanaf schaal 9 te kunnen (blijven) waarborgen zullen in 2001 extra inspanningen nodig zijn op het gebied van in- en doorstroom.

Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kent sinds enkele jaren een Startersprojekt. Ook in 2001 zal de groepsgewijze werving en selectie van starters (nu jaarlijks 35, waaronder 5 rijkstrainees) worden voortgezet Dit levert een bijdrage aan de vitalisering en verjonging van het personeelsbestand en draagt bij aan de versterking van het imago en de positie op de arbeidsmarkt.

Tot slot worden jaarlijks additioneel 40 (1% van het personeelsbestand) werkervaringsplekken aangeboden, waarvan de helft vervuld wordt met langdurig werklozen op schaal 1 en 2.

4.2.7 VBTB

De begroting 2002 zal opgezet worden als beleidsbegroting. De Voorbeeldbegroting VROM die in mei jl. aan het parlement is aangeboden geeft een indruk van de nieuwe opzet.

Consequenter dan in de huidige structuur kan, zal worden aangegeven wat VROM wil bereiken, welke instrumenten daarvoor worden ingezet en wat dat gaat kosten. Op deze wijze kan de dialoog met het parlement over beleidsprioriteiten worden verbeterd.

De «Witte Vlekken» uit de voorbeeldbegroting worden zoveel mogelijk opgevuld. Per beleidsterrein wordt bekeken welke verbeteringen in de presentatie van doelstellingen, prestaties en kosten mogelijk zijn. De informatievoorziening zal zodanig worden aangepast dat verantwoording over doelbereik, geleverde prestaties en gerealiseerde kosten mogelijk is. Om dit te bekostigen is in 2001 f 3 mln aan de begroting toegevoegd. Voor de gewijzigde artikelindeling bij het Directoraat-Generaal Milieubeheer (DGM) wordt verwezen naar het algemeen deel van de artikelsgewijze toelichting voor dit beleidsterrein.

4.2.8 De financiële informatiesystemen

Het huidige financiële systeem SBB wordt vervangen door een standaard financiële ERP-module. Hiermee wordt een begin gemaakt met de implementatie van een ERP-architectuur binnen VROM.

De overwegingen om standaard ERP-software te implementeren zijn:

• VBTB: Met behulp van ERP is een geïntegreerde opzet van de informatievoorziening te realiseren, hetgeen beter aansluit met de informatiebehoeften die uit VBTB ontstaan

• toekomstvastheid: fabrikanten van standaardsoftware volgen nieuwe ontwikkelingen en passen hun producten hierop aan. Met maatwerksoftware moeten een eigenaar daar zelf voor zorgen

• best pratices: de software is gebaseerd op best practices uit de bedrijfstak

• schaalvoordelen: meer gebruikers van standaardpakket geeft lagere ontwikkel- en exploitatiekosten. Ook de beschikbaarheid van kennis wordt gemakkelijker (denk aan rijksbrede expertisecentra)

4.2.9 Euro

Overeenkomstig de afspraken die in interdepartementaal verband zijn gemaakt wordt binnen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gewerkt aan de invoering van de euro. In de eerste helft van 2001 zal de realisatiefase worden afgerond en zullen de aanpassingen worden getest. Daarna zal de daadwerkelijke overgang naar de euro worden voorbereid. Eind 2001/begin 2002 zal de feitelijke overgang naar de euro plaatsvinden.

Ten aanzien van het aanpassen van de wet- en regelgeving zal in 2001 de inspanning met name gericht zijn op de regelgeving die regelmatig (meestal jaarlijks) wordt aangepast; deze is niet opgenomen in de verzamelwet c.q. -amvb. Dit betreft met name ministeriële regelingen waarbij de vastgestelde uitgangspunten zullen worden gehanteerd. Uiteindelijk moet in alle wet- en regelgeving de gulden per 1 januari 2002 zijn vervangen door de euro.

Bij de systemen is alles gericht op het realiseren van de benodigde aanpassingen in 2000 en het testen van deze aanpassingen in 2001. Bij het testen zal, daar waar relevant, veel aandacht worden besteed aan de ketenafhankelijkheden tussen systemen en objecten. Eind 2001/begin 2002 wordt in bijna alle systemen de gulden vervangen door de euro. Uitgezonderd zijn een aantal systemen waar de gulden de basisvaluta blijft en waar middels een schil om het systeem gezorgd wordt dat alle in- en output in euro's luidt.

De bedrijfsvoering van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal op een aantal punten moeten worden aangepast om de invoering van de euro mogelijk te maken. Het betreft onder andere de betaalinfrastructuur (bedrijfsrestaurant, parkeerautomaten en dergelijke), interne regelgeving, AO-handboeken, werkinstructies en formulieren. Deze zaken worden overeenkomstig de opgestelde planning in 2000/2001 afgerond en getest en zullen eind 2001 worden geïmplementeerd.

In 2001 zullen zowel intern als extern diverse activiteiten worden ontplooid met betrekking tot de voorlichting. Intern om alle VROM-medewerkers te laten weten op welke wijze met de euro wordt omgegaan en op welke wijze dit hun werk beïnvloedt. Extern om de omgeving van VROM, subsidieontvangers, mede-overheden, leveranciers en dergelijken, te laten weten op welke wijze het ministerie omschakelt en op welke wijze en op welk moment zij hiermee in aanraking komen.

Al deze activiteiten moeten eind 2001/begin 2002 leiden tot een soepele overgang naar de euro binnen VROM.

4.3. Budgetteringsafspraken

Budgetteringsafspraken zijn van kracht voor de hoofdbeleidsterreinen «Algemeen», «Ruimtelijke Ordening» en «Milieubeheer».

C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL (UITGAVEN EN VERPLICHTINGEN)

1. MUTATIES OP HOOFDLIJNEN

In de navolgende tabellen 2 en 4 worden per hoofdbeleidsterrein de mutaties in het totaalbeeld van de uitgaven en ontvangsten uitgesplitst naar type mutatie. De tabellen worden gevolgd door een toelichting op hoofdlijnen. In het algemeen deel van de memorie van toelichting zijn in paragraaf 2.2.1 de belangrijkste aanpassingen, met name de belangrijkste intensiveringen, reeds toegelicht. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de toelichtingen bij de afzonderlijke begrotingsartikelen.

Tabel 2: Totaalbeeld uitgaven naar type mutatie:
(bedragen in NLG1000)200020012002200320042005
Begroting 2000      
01 Algemeen258 183243 726228 602224 163220 844 
02 Rijkshuisvesting158 138152 246112 86890 82799 826 
03 Volkshuisvesting6 626 5295 885 2355 654 7525 601 9925 683 649 
04 Ruimtelijke Ordening100 620108 34698 54998 24498 097 
05 Milieubeheer1 143 5421 134 6261 106 9301 042 8501 039 450 
Totaal Begroting 20008 287 0127 524 1797 201 7017 058 0767 141 866 
       
Mutaties 1e supletore begroting 2000:      
01 Algemeen66 13164 66963 16271 05579 737 
02 Rijkshuisvesting31 2047 5204 7104 0104 344 
03 Volkshuisvesting499 842113 18396 714– 80 952– 127 282 
04 Ruimtelijke Ordening29 83816 03015 57314 66714 741 
05 Milieubeheer– 18 627– 55 363– 57 816– 55 217– 52 316 
Totaal 1e suppletore 2000608 388146 039122 343– 46 437– 80 776 
       
Wijzigingen ontwerpbegroting 2001:      
Overboekingen:      
01 Algemeen– 69 097– 52 013– 65 204– 68 726– 69 218 
02 Rijkshuisvesting– 5 856– 8 146– 8 115– 8 716– 8 462 
03 Volkshuisvesting37 00331 96345 13956 25460 509 
04 Ruimtelijke Ordening1 8232 2042 4452 4192 445 
05 Milieubeheer23 73916 93023 07228 01230 540 
Totaal overboekingen– 12 388– 9 062– 2 6639 24315 814 
       
Desalderingen:      
01 Algemeen1313131313 
02 Rijkshuisvesting      
03 Volkshuisvesting00000 
04 Ruimtelijke Ordening325325325325325 
05 Milieubeheer      
Totaal desalderingen:338338338338338 
       
Generale mutaties      
01 Algemeen4 3004 8002 8001 800700 
02 Rijkshuisvesting– 37– 9944 01433 8862 846 
03 Volkshuisvesting31153 45056 05056 300103 900 
04 Ruimtelijke Ordening  18 16018 16018 160 
05 Milieubeheer– 255126 470124 970125 225125 225 
Totaal generale mutaties4 319183 726205 994235 371250 831 
Specifieke mutaties      
01 Algemeen4 125– 5 3119 1024 599– 2 953 
02 Rijkshuisvesting180– 4 000    
03 Volkshuisvesting490– 14 416– 14 073– 11 167– 13 153 
04 Ruimtelijke Ordening6 13423 9706 0717 0597 816 
05 Milieubeheer– 10 891– 192– 1 049– 4408 341 
05 Milieubeheer HGIS-deel1 127200 207300 207207207 
Totaal specifieke mutaties1 165200 258300 258258258 
       
Totaal mutaties ontwerpbegroting– 6 566375 260503 927245 210267 241 
       
Ontwerpbegroting 2001      
01 Algemeen263 655255 884238 475232 904229 123235 171
02 Rijkshuisvesting183 629146 626113 477120 00798 55497 406
03 Volkshuisvesting7 164 1756 069 4155 838 5825 622 4275 707 6235 624 631
04 Ruimtelijke Ordening138 740150 875141 123140 874141 584142 974
05 Milieubeheer1 138 6351 422 6781 496 3141 140 6371 151 4471 218 697
Totaal Ontwerpbegroting 20018 888 8348 045 4787 827 9717 256 8497 328 3317 318 879

Overboekingen:

De verlaging bij beleidsterrein «Algemeen» heeft voornamelijk betrekking op de verdeling van de Loon- en Prijsbijstelling 2000 over de VROM begroting. Bij «Algemeen» heeft dat per saldo een verlaging tot gevolg en bij de andere beleidsterreinen een verhoging.

De overige overboekingen van en naar andere ministeries zijn in het navolgende staatje naar ministerie gespecificeerd.

Tabel 3: Bedragen in NLG1000
 20002001200220032004
Hoge Colleges van Staat (HCvS)– 500    
Buitenlandse Zaken– 23– 23– 23– 23– 23
Justitie– 4 738– 4 738– 4 738– 4 738– 4 738
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties– 2 213– 1 090– 1 319– 1 491– 1 160
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen– 672– 672– 672– 672– 672
Financiën– 2 636– 2 636– 2 636– 2 636– 2 636
Defensie– 57– 57– 57– 57– 57
Verkeer en Waterstaat– 751– 6 511– 7 006– 906– 906
Economische Zaken– 3794 78211 99017 96821 708
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij– 2 870– 2 870– 2 870– 2 870– 370
Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 9744 7764 6914 6914 691
Volksgezondheid, Welzijn en Sport– 523– 523– 523– 523– 523
Financiën: Aanvullende Post     
– uitvoeringskosten DOA 500500500500
Totaal van/naar andere ministeries– 12 388– 9 062– 2 6639 24315 814

Van beleidsterrein 02 Rijkshuisvesting zijn naar alle hiergenoemde ministeries (met uitzondering van HCvS) de servicebudgetten voor huurpanden overgeboekt. Er hebben tevens enkele kleine correcties op huisvestingsbudgetten plaatsgevonden. In totaal gaat het hierbij om ruim f 11 mln per jaar.

De overboeking naar de HCvS is bestemd voor de uitvoering van case-studies ten behoeve van de 5e Nota R.O. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft een bijdrage van 3 x circa f 0,2 mln ontvangen voor het project «Korte Ritten», voor geluidisolatie bij het vliegveld Beek f 4,8 mln en voor sanering waterbodems in totaal f 7,5 mln. Laatstgenoemd bedrag is bestemd voor subsidiëring van lagere overheden. Van het ministerie van Economische Zaken heeft VROM gelden overgeboekt gekregen uit oogpunt van internalisering energiebesparingsbudgetten.

Naar het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is voor de jaren 2000 t/m 2003 f 2,5 mln per jaar overgeboekt voor het project NME21/leren voor duurzaamheid.

Van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Kernfysische Dienst overgekomen naar het ministerie van VROM. De budgettaire overheveling bedroeg in 2000 f 3,1 mln en in de jaren daarna circa f 4,8 mln. Voor de uitvoeringskosten verbonden aan de regeling voor «Duurzame ondernemersaftrek» is uit de aanvullende post 4 x f 0,5 mln aan de VROM-begroting toegevoegd.

Desalderingen:

De hogere uitgaven bij de RPD zijn een gevolg van detacheringen van RPD personeel bij onderzoeksinstituten en dergelijke waarvoor een vergoeding wordt ontvangen. De lege werkplekken worden opgevuld met uitzendkrachten of externen.

Generale mutaties:

Wegens vertraging bij de uitvoering in 1999 is bij «Rijkshuisvesting» voor de jaren 2001 en 2002 respectievelijk f 4 en f 3 mln beschikbaar gekomen voor monumenten. Voor asbestsanering in inputpanden is voor de jaren 2001 t/m 2004 in totaal f 9 mln toegevoegd. Voorts zijn de huisvestingswensen van het Koninklijk Huis, het ministerie van AZ en de Hoge Colleges van Staat geactualiseerd en is de programmering aangepast. De totale toevoeging hiervoor bedraagt f 23,9 mln.

Bij «Volkshuisvesting» heeft de verhoging betrekking op de artikelen 03.16 «Subjectsubsidies», onder andere voor aanpassing van de huursubsidiegrenzen en de nieuwe vreemdelingenwet, en 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing», voor innovatieve sociale flankerende maatregelen van de Nota wonen. Ten behoeve van het Communautair initiatief Interreg III is vanaf 2002 f 18,2 mln toegevoegd bij «Ruimtelijke Ordening».

De verhoging bij «Milieubeheer» betreft een structurele reeks van f 115 mln voor de extra milieudruk tengevolge van de hogere dan in het regeerakkoord verwachte economische groei. Tevens is ten behoeve van de intensivering van de handhaving circa f 10 mln vanaf 2001 toegevoegd. Verder is bij «Algemeen» een reeks gestald als bijdrage in de kosten van de vuurwerkramp te Enschede.

Specifieke mutaties:

Als het HGIS-deel van de mutaties bij «Milieubeheer» buiten beschouwing wordt gelaten sluit het beeld van de specifieke mutaties (met in begrip van de specifieke mutaties bij de ontvangsten) voor geheel VROM op nul. De verschuivingen die zich voordoen tussen de beleidsterreinen hebben onder andere betrekking op zaken die in de 1e suppletore begroting nog niet geheel waren afgerond. De verhoging bij «Ruimtelijke Ordening» heeft betrekking op de bijdrage voor de Interreg-programma's IIIB en IIIC waarbij voor de jaren 2000 en 2001 waarvoor een deel van de prijsbijstelling 2000 is gebruikt. Dit is tevens de verklaring voor de verlaging in 2001 bij beleidsterrein «Algemeen».

Om het totaal van de specifieke mutaties ook per jaar op nul te laten sluiten was een kasverschuiving nodig die is opgenomen bij «Milieubeheer» op artikelonderdeel 05.16.01 «Bodem». Bij «Milieubeheer HGIS-deel» is in de jaren 2001 en 2002 respectievelijk f 200 en f 300 mln opgenomen voor Clean Development Mechanism.

Tabel 4: Totaalbeeld ontvangsten naar type mutatie
(bedragen in NLG1000)200020012002200320042005
Begroting 2000      
01 Algemeen31 93733 28735 29035 33135 331 
02 Rijkshuisvesting00000 
03 Volkshuisvesting141 457137 23798 43777 33776 530 
04 Ruimtelijke Ordening398398398398398 
05 Milieubeheer80 80295 42934 2297 2297 229 
Totaal begroting 2000254 594266 351168 354120 295119 488 
       
Mutaties 1e suppletore begroting 2000      
01 Algemeen1 6141 5451 5451 5451 545 
03 Volkshuisvesting8 40653 01799 731500– 6 100 
04 Ruimtelijke Ordening      
05 Milieubeheer22 62436 0004 5004 5004 500 
Totaal 1e suppletore 200032 64490 562105 7766 545– 55 
       
Wijzigingen ontwerpbegroting 2001:      
Overboekingen:      
05 Milieubeheer 1 4001 4001 4001 400 
       
Desalderingen:      
01 Algemeen1313131313 
04 Ruimtelijke Ordening325325325325325 
Totaal desalderingen338338338338338 
       
Specifieke mutaties:      
01 Algemeen3851515151 
Totaal specifieke mutaties3851515151 
       
Totaal mutaties ontwerpbegroting 2001:3761 7891 7891 7891 789 
       
Ontwerpbegroting 2001      
01 Algemeen33 60234 89636 89936 94036 94036 940
03 Volkshuisvesting149 863190 254198 16877 83770 43069 574
04 Ruimtelijke Ordening723723723723723723
05 Milieubeheer103 426132 82940 12913 12913 12913 129
Totaal ontwerpbegroting 2001287 614358 702275 919128 629121 222120 366

Overboekingen:

Van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Kernfysische Dienst overgekomen naar het ministerie van VROM. De daarmee verband houdende ontvangsten worden met ingang van 2001 op de begroting van VROM geraamd en verantwoord.

Desalderingen:

De hogere ontvangsten bij de RPD zijn een gevolg van detacheringen van RPD personeel bij onderzoeksinstituten en dergelijke. Tegenover de hogere ontvangsten staan hogere uitgaven omdat de lege werkplekken worden opgevuld met uitzendkrachten of externen.

2. Ontwikkeling uitgaven en ontvangsten (Horizontale toelichting)

De ontwerpbegroting 2001 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geeft meerjarig een dalende tendens weer. Ten opzichte van de begroting 2000 is deze daling enigszins afgevlakt. De volgende grafiek geeft voor de begroting 2000 en de ontwerpbegroting 2001 de meerjarige reeksen weer.

Grafiek 1 Vergelijking uitgaven begroting 2000 versus ontwerpbegroting 2001kst-27400-XI-2-1.gif

Toelichting:

De vergelijking binnen de ontwerpbegroting 2001 tussen de jaren 2000 en 2005 laat in totaal een daling zien van circa f 1,6 mld. Dit dalend verloop doet zich met name voor op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting dat de grootste daling (circa 98% van de f 1,6 mld) laat zien.

Dit wordt met name veroorzaakt door de aflopende reeks van uitgaven voor de afkoop van de jaarlijkse bijdragen aan beleggers, particulieren en niet-winst beogende instellingen (de bruteringsoperatie in het kader van de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting). De daling wordt overigens vergroot vanwege de toevoegingen in 2000 die in grafiek 2 worden toegelicht. De hoofdbeleidsterreinen Algemeen en Rijkshuisvesting-input laten een geringe daling zien respectievelijk 2 en 6%. Het hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening blijft nagenoeg onveranderd terwijl het hoofdbeleidsterrein Milieu daarentegen een stijging laat zien van 5%.

Grafiek 2 Verschillen tussen de beschikbare bedragen per hoofdbeleidsterreinkst-27400-XI-2-2.gif

Toelichting:

Deze grafiek laat per jaar de toe- en afname zien per dienst tussen de begroting 2000 en de ontwerpbegroting 2001. Voor de jaren 2000 t/m 2003 ontbreekt het beleidsterrein Algemeen aangezien de mutaties tussen de beide begrotingen te klein zijn.

De ontwerpbegroting 2001 van het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting voor het jaar 2000 laat ten opzichte van de begroting 2000 voor het jaar 2000 een scherpe stijging te zien. Dit wordt op hoofdlijnen veroorzaakt door de afkoop van subsidies Hoogniveau renovaties (HNR) ad circa f 262 mln, de terugboeking van de temporisering BLS-subsidies ad f 50 mln en de aanvullende bijdrage voor Lelystad ad f 30 mln. De daling in later jaren wordt met name verklaard door de meerjarige verlaging van f 24 mln per jaar als gevolg van de afkoopregeling voor de HNR. Het hoofdbeleidsterrein Milieu laat in deze ontwerpbegroting 2001 vanaf 2001 een stijging zien ten opzichte van de beschikbare begrotingsbedragen uit de begroting 2000. Met name de additionele middelen ter bestrijding van de toegenomen economische druk op het milieu verklaren deze toename.

Grafiek 3 Vergelijking ontvangsten begroting 2000 versus ontwerpbegroting 2001kst-27400-XI-2-3.gif

Toelichting:

De incidentele toename van de ontvangstenramingen voor 2001 en 2002 wordt per saldo met name verklaard door de terugvordering DKP-bijdragen in verband met de afkoop van de Niet-winst-beogende instellingen (NWI's) en de verschuiving van vinex middelen 1999 naar 2000. Deze mutaties zijn al in de 1e suppletore begroting 2000 nader toegelicht.

3. Kengetallen personeel en materieel

In de hierna opgenomen grafieken zijn de kengetallen «Loonmiddelsom ambtelijk personeel» en «Verwachte gemiddelde bezetting ambtelijk personeel» geclusterd naar dienst weergegeven. De afzonderlijke kengetallen staan vermeld bij de artikelen «Personeel en Materieel».

Grafiek 4 Loonmiddelsomkst-27400-XI-2-4.gif

Grafiek 5 Verwachte gemiddelde bezettingkst-27400-XI-2-5.gif

01. ALGEMEEN

01.01 Personeel en materieel centrale directies

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

De doelstelling van de Centrale Sector is ondersteuning geven aan de departementsleiding en de VROM-diensten. Ten behoeve van deze ondersteuning is een aantal directies en organisatie-onderdelen operationeel, te weten de concernstaf, de expert- en gemeenschappelijke diensten en de interne ondersteuning van de Centrale Sector.

De concernstaf levert de departementsleiding beleid en advies op gebied van strategie en control. De expertdiensten leveren gespecialiseerde producten en diensten aan de VROM-beleidsonderdelen. De interne ondersteuning betreft activiteiten op gebied van control, advisering en uitvoering. De gemeenschappelijke diensten leveren VROM-breed gestandaardiseerde producten en diensten. Deze onderdelen worden verantwoord onder artikel 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen».

Operationele doelstellingen Centrale Sector

De stafonderdelen van de Centrale Sector werken aan de volgende operationele doelstellingen:

1. Strategie: het doen van voorstellen aan departementsleiding met betrekking tot het bereiken van de VROM-doelstellingen, de wijze waarop deze worden gerealiseerd en de interne organisatie;

2. Kaderstelling en toetsing: het verschaffen van voldoende zekerheid dat de overeengekomen doelstellingen binnen de gestelde voorwaarden worden gerealiseerd en de belangrijke risico's worden beheerst;

3. Leveren gespecialiseerde kennis: het leveren van gespecialiseerde diensten en producten aan de VROM-organisatie op een kwalitatief hoog niveau;

4. Beheer: het verrichten van beheersmatige taken op piofah-gebied ten behoeve van de Centrale Sector.

De taken om deze doelstellingen te verwezenlijken worden op het onderhavige artikel 01.01 verantwoord.

De sturing binnen het ministerie vindt meer en meer op basis van output plaats. Tijdens de jaarplancyclus bij VROM wordt de output geformuleerd en getoetst. Uitgangspunt van de jaarplancyclus is resultaatgericht management, waarbij een koppeling is aangebracht tussen resultaten, producten en middelen. Belangrijk hierbij is tevens de verdere ontwikkeling van prestatie-indicatoren en kengetallen. Hiermee kan een extra dimensie worden toegevoegd aan het beheer.

Naast de operationele doelstellingen levert de Centrale Sector een bijdrage aan de volgende taakstellingen;

– doorstroom van vrouwen naar schaal 13 en hoger

– instroom arbeidsgehandicapten (Wet REA)

– implementeren van VROM-brede milieuzorg

– ontwikkelingen ICT-technologie waaronder intra- en internet

– instroom jonge academici (starters)

– creëren van additionele werkgelegenheid om werkervaring op te doen

– terugdringen van ziekteverzuim door ARBO-activiteiten

– het beperken van instroom personeel in de wachtgeldregelingen

– implementeren van de meerjarige taakstellingen uit het regeerakkoord

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200078 03276 47275 34575 13075 130 
1e suppletore begroting 20003 8982 9662 1292 1292 679 
Nieuwe wijzigingen3 9543 4563 4013 3063 286 
Stand ontwerpbegroting 200185 88482 89480 87580 56581 09581 456
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100038 97237 61636 69936 55936 79936 963
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200078 03276 47275 34575 13075 130 
1e suppletore begroting 20004 7502 9662 1292 1292 679 
Nieuwe wijzigingen3 9543 4563 4013 3063 286 
Stand ontwerpbegroting 200186 73682 89480 87580 56581 09581 456
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100039 35937 61636 69936 55936 79936 963

Euro

In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002
Euro60329329269
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
01.01Ambtelijk personeel 61 13362 80161 59560 56960 33760 93460 967
01.02Overige personele uitgaven2 6117 6102 6822 6392 2062 1882 1882 188
01.03Post-actieven 2 9942 4682 3092 3072 3072 3072 307
01.06Algemene materiële uitgaven3 40116 56614 43613 62713 07712 93412 86713 195
01.07Automatiseringsuitgaven6904 1353 4972 7242 7162 7992 7992 799
Totaal 6 70292 43885 88482 89480 87580 5 6581 09581 456
          
Uitgaven:         
01.01Ambtelijk personeel 61 13362 80161 59560 56960 33760 93460 967
01.02Overige personele uitgaven 6 5132 6822 6392 2062 1882 1882 188
01.03Post-actieven 2 9942 4682 3092 3072 3072 3072 307
01.06Algemene materiële uitgaven 14 50015 23613 62713 07712 93412 86713 195
01.07Automatiseringsuitgaven 5 3773 5492 7242 7162 7992 7992 799
Totaal  90 51786 73682 89480 87580 56581 09581 456
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Loonbijstelling 20001 7421 8591 7821 7391 786
b. Prijsbijstelling 20001 9431 3431 7451 6931 626
Specifieke mutaties:     
c. Aanpassing als gevolg efficiency en synergie effecten– 125– 350   
d. Invulling taakstelling regeerakkoord internationale VROM-taken– 45– 45– 45– 45– 45
e. Naar 05.01 i.v.m. instelling Bedrijfsbureau Buitenland– 39– 51– 51– 51– 51
f. Naar 01.02 i.v.m. aandeel gemeenschappelijke uitgaven ICT en opleidingen– 70– 30– 30– 30– 30
– Niet beleidsrelevant548730   

Specifieke mutaties

ad c.

Binnen VROM heeft besluitvorming plaatsgevonden over uitbreiding van de handhavingsfunctie. Compensatie voor de uitbreiding zal worden geboden door de verschillende VROM-diensten. Bovenstaande mutatie is het aandeel van de Centrale Sector en betreft een herschikking bij de Centrale Directie Recherche Zaken als gevolg van efficiency en synergie effecten in verband met de samenvoeging van de Inspecties.

Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatie-onderzoek

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Centrale directies» in fte's
 1999200020012002200320042005
Ontwerpbegroting 2000 510,0480,3473,3471,3471,3 
1e suppletore begroting 2000 7,26,76,76,76,7 
Nieuwe wijzigingen:       
a. Correctie taakstelling regeerakkoord 3,88,511,511,511,5 
b. Correctie naar gemiddelde bezetting – 0,6– 0,70,70,20,2 
Ontwerpbegroting 2001548,6520,4494,8492,2489,7489,7489,7
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000108,6110,7116,5115,8114,9114,9114,9

Toelichting:

ad a.

Er heeft een correctie plaatsgevonden van het aantal fte's dat zou worden ingeleverd in het kader van de efficiencymaatregelen Taakstellingen regeerakkoord. Door een aantal directies is gekozen voor bezuiniging op de apparaatskosten in plaats van fte's. De dekking is uit materiële artikelonderdelen van directies gefinancierd door middel van herschikkingen binnen de apparaatskosten als alternatieve financiering.

De loonmiddelsom is tot stand gekomen door het budget van artikelonderdeel 01.01.01 «Ambtelijk Personeel» te corrigeren met reserveringen en projecten en dit bedrag te delen door de gemiddelde bezetting. De stijging van de loonmiddelsom in 2001, ten opzichte van 2000, wordt veroorzaakt doordat de samenstelling van het personeelsbestand wijzigt, omdat projecten met relatief lager ingeschaalde medewerkers aflopen en nieuwe projecten worden gestart met hoger ingeschaalde medewerkers.

Overzicht personeelssterkte SG-reserve (aantallen fte's)
 200020012002200320042005
Ontwerpbegroting 2000 = 6,09,011,013,013,0
Ontwerpbegroting 20016,09,011,013,013,013,0

Post-actieven

De Wachtgeldgarantieregeling 1987 geeft een dalende tendens weer als gevolg van te verwachten uitstroom naar pensioenregelingen. Het gaat hier om een oude regeling waar geen instroom meer op plaatsvindt. Bij het Rijkswachtgeldbesluit 1959 wordt een stabiel saldo van inen uitstroom van één persoon per jaar verwacht.

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Wachtgeldgarantieregeling 1987638350210100100100 
Rijkswachtgeldbesluit 19592 1621 6861 6671 7751 7751 775 
Overige uitkeringsregelingen86332332332332332 
Overige kosten flankerend beleid108100100100100100 
Totaal2 9942 4682 3092 3072 3072 3072 307
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 en wachtgeldbesluit 1959
Begin van het jaar38383836353433
Geraamde instroom0111111
Geraamde uitstroom0132222
Eind van het jaar38383635343332

Algemene materiële uitgaven

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in NLG1)
Realisatie 1999Ontwerpbegroting 2000Ontwerpbegroting 2001
11 00412 84612 200

Toelichting:

Het totaal aan persoonsgebonden uitgaven bedraagt in 2001 circa 44% van de totale materiële uitgaven. De uitgaven hebben betrekking op de reis- en verblijfkosten, opleidingskosten en representatiekosten. De lichte daling wordt veroorzaakt door lagere gemiddelde opleidingskosten benodigd voor het Startersproject in 2001.

01.02 Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Op het onderhavige artikel worden de uitgaven van de gemeenschappelijke diensten en voorzieningen van VROM geraamd en verantwoord. Deze eenheden leveren gemeenschappelijke diensten (shared services) die voor alle VROM diensten beschikbaar zijn.

Operationele beleidsdoelstellingen

De budgetten van de gemeenschappelijke diensten en voorzieningen zijn/worden deels gevoed vanuit de overige VROM-diensten. Indien beleidswijzigingen optreden worden de budgettaire gevolgen, afhankelijk van het betreffende beleidsveld, volgens een bepaalde verdeelsleutel over de VROM-diensten omgeslagen of verrekend naar mate van het gebruik. Het gaat hierbij om een veelheid aan taken en voorzieningen ter bevordering van de bedrijfsvoering van VROM; waaronder:

• Zorg dragen voor een adequate huisvesting van de VROM-medewerkers, inclusief technisch beheer van gebouwen en installaties;

• Op peil houden van het voorzieningenniveau van de catering, beveiliging, schoonmaak en post en print;

• In stand houden en verbeteren van de dienstverlening, infrastructuur en de informatie- en communicatietechnologie (ICT) VROM;

• Bijhouden van het milieuzorgsysteem VROM volgens de ISO 14001 norm;

• Zorg dragen voor een toereikende informatie en kennishuishouding VROM, waaronder een goed geoutilleerde bibliotheek en (elektronisch) toegankelijke archieven;

• Ontwikkelen van opleidings- en leerprogramma's en de advisering daarover;

• Uitvoeren van formatie advieswerk;

• Ondersteunen van het VROM loopbaan, aanname en vacaturebeleid;

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000142 012139 775138 755137 301139 242 
1e suppletore begroting 2000510– 189– 127– 128– 128 
Nieuwe wijzigingen2 435– 601497486499 
Stand ontwerpbegroting 2001144 957138 985139 125137 659139 613140 548
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100065 77963 06963 13262 46763 35463 778
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000150 368147 797143 185142 561139 242 
1e suppletore begroting 2000510– 189– 127– 128– 128 
Nieuwe wijzigingen2 342– 601497486499 
Stand ontwerpbegroting 2001153 220147 007143 555142 919139 613140 548
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100069 52866 70965 14264 85463 35463 778

Euro

In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002
Euro3143 1793 375900
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
02.01Ambtelijk personeel 18 38416 35816 30916 32916 31816 33116 341
02.02Overige personele uitgaven12 76833 97426 39720 82219 17019 52619 76519 765
02.03Post-actieven 461279281281281281281
02.06Algemene materiële uitgaven14 20935 35728 14626 86430 91427 12728 46429 389
02.07Automatiseringsuitgaven32 64017 95712 40415 49012  70414 68018 16418 164
02.08Huisvestingskosten aan agentschap RGD9657 05161 37359 21959 72759 72756 60856 608
Totaal 59 713163 184144 957138 985139 125137 659139 613140 548
          
Uitgaven:         
02.01Ambtelijk personeel 18 38416 35816 30916 32916 31816 33116 341
02.02Overige personele uitgaven 32 84926 39720 82219 17019 52619 76519 765
02.03Post-actieven 461279281281281281281
02.06Algemene materiële uitgaven 33 03231 00629 23728 31428 42728 46429 389
02.07Automatiseringsuitgaven 32 23217 80721 13919 73418  64018 16418 164
02.08Huisvestingskosten aan agentschap RGD 56 95461 37359 21959 72759 72756 60856 608
Totaal  173 912153 220147 007143 555142 919139 613140 548
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Loonbijstelling 2000468519497486499
b. Prijsbijstelling 2000, aandeel huisvestingkosten1 1308501 2401 2401 240
Specifieke mutaties:     
c. Van VROM-diensten i.v.m. aandeel gemeenschappelijke uitgaven ICT en opleidingen387167167167167
d. Van 05.01 t.b.v. VROM-brede dienstverlening, standaard service level NIVRO489    
e. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord modernisering huurcommissies (besparing huisvestingskosten) – 1 900– 1 900– 1 900– 1 900
f. Van 02.01 i.v.m. uitboeken door Rgd van het servicebudget huurpanden306306306306306
– Niet beleidsrelevant– 548– 730   
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
g. Van 05.01 i.v.m. overname filetransfer extractiebestanden     
Verplichtingen203187187187187
Uitgaven110187187187187

Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Gemeenschappelijke diensten» in fte's
 1999200020012002200320042005
Ontwerpbegroting 2000 203,4202,9198,9198,9198,9 
1e suppletore begroting 2000 – 2,0– 1,5– 1,5– 1,5– 1,5 
Nieuwe wijzigingen:       
a. Tijdelijke uitbreiding VROM opleidingscentrum 1,0     
Ontwerpbegroting 2001213,0202,4201,4197,4197,4197,4197,4
Verwachte loonmiddelsom in NLG100086,380,980,982,782,782,782,7

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Wachtgeldgarantieregeling 1987192020202020 
Rijkswachtgeldbesluit 1959325199201201201201 
Overige uitkeringsregelingen75050505050 
Overige kosten flankerend beleid1101010101010 
Totaal461279281281281281281
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 en wachtgeldbesluit 1959
 1999200020012002200320042005
Begin van het jaar1197654 
Geraamde instroom001111 
Geraamde uitstroom222221 
Eind van het jaar9765444
Huisvestingsuitgaven per fte ambtelijk personeel
 Realisatie 1999Herziene raming 2000Ontwerpbegroting 2001
raming in NLG 1mln71,176,175,6
aantal fte3 9374 0083 945
huisvestingsuitgaven per fte (in NLG1)18 05918 98719 164

Toelichting:

De huisvestingsuitgaven zijn te verdelen in huren en technisch beheer van gebouwen en installaties, artikelonderdeel 02.08 en overige huisvestingskosten, artikelonderdeel 02.06. Onder overige huisvestingskosten wordt verstaan «energiekosten, schoonmaak en kleinonderhoud». Het betreft het totale budget van artikelonderdeel 02.08. Het aandeel overige huisvestingskosten bedraagt in 2000 49% en in 2001 51% van het totale materiële budget, artikelonderdeel 02.06. Het kengetal geeft weer welke kosten voor het gehele ministerie per fte verbonden zijn aan huisvesting.

Automatiseringsuitgaven (GDI/NIVRO) per fte
 Realisatie 1999Herziene raming 2000Ontwerpbegroting 2001
raming in NLG 1mln51,542,240,0
aantal fte3 9374 0083 945
uitgaven per fte (in NLG1)13 08110 52910 139

Toelichting:

Het kengetal geeft weer welke uitgaven per fte voor VROM worden gedaan ten behoeve van ICT via de Nieuwe Infrastructuur VROM (NIVRO). Het betreft het totaal beschikbare budget. Hierin zijn begrepen alle uitgaven voor inhuur externen, materieel, exploitatie, beheer, onderhoud van systemen NIVRO, werkplekautomatisering en alle infrastructurele voorzieningen. Het verschil tussen 1999 en 2000 wordt met name veroorzaakt door millennium- uitgaven. Voor 2001 wordt evenals voor 2000 uitgegaan van een bedrag van f 40 mln.

Aantal E-mail vragen en bezoeken op de VROM-internetsite
 1997199819992000 (raming)
Bezoekers  240 046443 309
Opgevraagde pagina's  1 478 7122 895 180
E-mail vragen5961 4873 4835 900
gemiddeld aantal pagina's per bezoeker  6,166,53

De VROM-internetsite is sinds 1997 operationeel. De aantallen gestelde vragen via E-mail worden vanaf het begin bijgehouden. In juli 1998 is voor het eerst een administratie opgezet om de overige gegevens bij te houden. Dit betekent dat vanaf 1999 alle items worden bijgehouden.

Aantal vragen en bezoeken aan de VROM bibliotheek (afgerond op 1000)
 19992000 ramingInternextern
Bezoekers7 0007 00065%35%
Aantal vragen120001200040%60%
Aantal vragen via interbibliothecair leenverkeer4 0004 000–-100%
aantal raadplegingen7 0007 000  
aantal uitleningen14 00014 000  

Omdat bovenstaande gegevens voor het eerst in 1999 op deze wijze zijn geregistreerd, zijn deze als raming naar 2000 doorgetrokken. In 2001 zal de realisatie over 2000 bekend zijn en naast de raming worden gelegd en indien noodzakelijk worden toegelicht. In 2001 zal een raming, gebaseerd op de gegevens uit 1999 en 2000 worden opgesteld. Het aantal vragen betreft alle mogelijke varianten van schriftelijk, telefonisch tot E-mail. Het aantal raadplegingen is het gebruik van de collectie, zonder dat dit tot leidt tot uitlening.

Algemene materiële uitgaven

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens
Realisatie 1999Ontwerpbegroting 2000Herziene raming 2000Ontwerpbegroting 2001
5 6193 2006 9107 050

Toelichting:

Het totaal aan persoonsgebonden uitgaven bedraagt in 2001 circa 5% en zijn gerelateerd aan de apparaatskosten van de gemeenschappelijke diensten, voorzover deze betrekking hebben op de instandhouding van het eigen apparaat. De aanpassing van de raming wordt met name veroorzaakt door de formalisatie van de oprichting van nieuwe dienstonderdelen. Hiervoor zijn fte's en middelen overgeheveld vanuit andere dienstonderdelen.

01.03 Prijsbijsteling

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
1e suppletore begroting 200065 49762 23157 29660 79961 284 
Nieuwe wijzigingen      
Overboekingen van/naar andere begrotingen:      
a. Verdeling prijsbijstelling 2000 over diverse artikelen– 60 277– 43 01157 176– 60 679– 61 164 
Specifieke mutaties:      
b. Oplossing specifieke R.O. problematiek– 5 220– 19 220– 120– 120– 120 
Stand ontwerpbegroting 2001000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000000000

Overboekingen van/naar andere begrotingen

ad a.

Het grootste deel van de prijsbijstelling is verdeeld over diverse prijsgevoelige artikelen van de begroting. Het gaat daarbij om de volgende artikelen en bedragen.

(bedragen in NLG1000)
Artikel20002001200220032004
01.01Personeel en materieel centrale directies1 9431 3431 7451 6931 626
01.02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen1 1308501 2401 2401 240
01.14Stichting advisering bestuursrechtspraak3527393939
02.01Inputfinanciering buiten de huurverhuurrelatie3 4382 4702 5161 9232 166
03.01Personeel en materieel 1 5151 1641 1531 153
03.43Investeringen stedelijke vernieuwing28 57917 42723 85933 54933 979
03.79Afkoop subsidies en overnamebijdragen niet-winstbeogende instellingen4 9304 4824 482  
04.01Personeel en materieel137141141140140
04.03Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid810600884881878
04.05Uitvoering planologische kernbeslissing waddengebied55555
04.06Veiligstelling bufferzones301301301301301
04.09Stichting Overlegorgaan RAVI1010101010
05.01Personeel en materieel759642753752752
05.14Onderzoek en monitoring802642737861861
05.15Algemeen milieubeleid1 7161 6251 8111 6801 680
05.16Milieukwaliteit en emissiebeleid14 0089 41215 99915 04514 867
05.17Ketenbeheer en milieuzorg1 079932910827887
05.19Structurele bijdrage aan Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM595587580580580
 Totaal60 27743 01157 17660 67961 164

Specifieke mutaties

ad b.

Een deel van de prijsbijstelling is gebruikt voor dekking van specifieke verhogingen bij de Ruimtelijke Ordening voor de programma's Interreg IIIB en IIIC en de daarbij behorende apparaatsuitgaven. De verhogingen zijn aangebracht op de volgende artikelen.

(bedragen in NLG1000)
Artikel20002001200220032004
04.01Personeel en materieel1 7201 720120120120
04.03Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid3 50017 500   
Totaal 5 22019 220120120120

01.04 Loonbijstelling

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
1e suppletore begroting 200014 85314 32214 05013 96213 964 
Nieuwe wijzigingen      
Overboekingen van/naar andere begrotingen:      
a. Naar BZK, correctie op de in de 1e suppletore begroting 2000 verwerkte (voorlopige) loonbijstelling 2000– 1 904– 781– 1 010– 1 182– 851 
b. Verdeling loonbijstelling 2000 over diverse artikelen– 12 949– 13 541– 13 040– 12 780– 13 113 
Stand ontwerpbegroting 2001000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000000000

Overboekingen van/naar andere begrotingen

ad b.

De verdeling van de loonbijstelling 2000 over de verschillende artikelen is als volgt.

(bedragen in NLG1000)
Artikel20002001200220032004
01.01Personeel en materieel centrale directies1 7421 8591 7821 7391 786
01.02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen468519497486499
01.13VROM-raad101108105104106
01.14Stichting advisering bestuursrechtspraak308308308308308
02.01Inputfinanciering buiten huurverhuurrelatie393431416408419
03.01Personeel en materieel3 4943 3783 2653 2053 290
04.01Personeel en materieel1 0601 1471 1041 0821 111
05.01Personeel en materieel3 5413 8233 6533 5823 683
05.15Algemeen milieubeleid138141141141141
05.17Ketenbeheer en milieuzorg104105105105105
05.19Structurele bijdrage aan Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM1 6001 7221 6521 6201 665
Totaal 12 94913 54113 04012 78013 113

01.05 Onvoorziene uitgaven

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200014 69315 40714 02614 02614 026 
1e suppletore begroting 2000– 11 068– 4 312– 5 019– 5 093– 5 000 
Nieuwe wijzigingen      
Specifieke mutaties:      
a. Dekking resterende problematiek– 1 375– 2 770    
b. Naar 03.40.05 t.b.v. energiebesparing lagere inkomens – 2 500– 5 000– 5 000– 5 000 
Stand ontwerpbegroting 20012 2505 8254 0073 9334 0269 026
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10001 0212 6431 8181 7851 8274 096

Specifieke mutaties

ad a.

Voor uitbreiding van de handhavingsfunctie van de Inspecties Ruimtelijke Ordening en versterking van de eerstelijns juridische functie binnen geheel VROM is voor de jaren 2000 en 2001 het resterende te compenseren bedrag ten laste gebracht van dit artikel.

ad b.

Dit betreft een overboeking naar het artikelonderdeel 03.40.05 «Energiebesparende maatregelen». Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar dat artikelonderdeel.

01.07 Voorlichting

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Het communicatiebeleid van het ministerie van VROM is gericht op het adequaat informeren van interne en externe doelgroepen over het VROM-beleid en wijzigingen daarin. Hierdoor blijft de inzet van communicatie bij het formuleren en realiseren van beleidsprocessen bij VROM van groot belang. Communicatie is een belangrijke voorwaarde voor het met andere partijen creëren van (toekomstig) beleid. VROM heeft de ambitie om de samenhang en afstemming van communicatie tussen verschillende beleidsthema's vanuit het perspectief van de doelgroep te versterken.

Operationele beleidsdoelstellingen

In het voorlichtingsprogramma zijn alle uitgaven ondergebracht die verbonden zijn aan het adviseren over en het ontwikkelen, produceren en distribueren van VROM-communicatie-uitingen. Van de circa f 19 mln van het voorlichtingsprogramma wordt circa f 15 mln uitgegeven aan communicatieprojecten ten behoeve van beleidsdoelstellingen. De resterende f 4 mln wordt ingezet voor algemeen en structurele voorzieningen, interne voorlichting en corporate communicatie en persvoorlichting.

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijlage inzake voorlichting.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200019 20119 90119 40118 80118 801 
1e suppletore begroting 2000– 850– 950– 400– 400– 400 
Stand ontwerpbegroting 200118 35118 95119 00118 40118 40118 789
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10008 3278 6008 6228 3508 3508 526

Verplichtingen 1999: 19 653

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 6 217

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200019 95119 90119 20118 80118 801 
1e suppletore begroting 2000– 850– 950– 400– 400– 400 
Stand ontwerpbegroting 200119 10118 95118 80118 40118 40118 789
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10008 6688 6008 5328 3508 3508 526

Uitgaven 1999: 19 324

Euro

In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002
Euro 100100 
Specificatie besteding Voorlichtingsmiddelen (in NLG1000)
 Realisatie 1999Begroting 2000 dj.2000Begroting 2001 dj.2000Begroting 2001 dj. 2001
Verplichtingen    
Volkshuisvesting1 7002 0003 0003 000
Ruimtelijke Ordening3231 0001 0001 000
Milieubeheer10 35511 8509 0009 000
Rijkshuisvesting286400400400
Algemeen en structurele voorzieningen5 8091 7512 7002 700
Interne Voorlichting en corporate communicatie.1 1801 4001 4001 400
Dienstoverstijgende communicatie 7007511 351
Persvoorlichting 100100100
Totaal19 65319 20118 35118 951
     
Uitgaven    
Volkshuisvesting1 7442 0003 0003 000
Ruimtelijke Ordening2851 0001 0001 000
Milieubeheer10 43512 6009 4509 000
Rijkshuisvesting287400400400
Algemeen en structurele voorzieningen5 4751 7513 0002 700
Interne Voorlichting en corporate communicatie.1 0981 4001 4001 400
Dienstoverstijgende communicatie 7007511 351
Persvoorlichting 100100100
Totaal19 32419 95119 10118 951

Toelichting:

In bovenstaande tabel wordt de verdeling van de budgetten over de verschillende VROM-beleidsvelden weergegeven. Vanaf het begrotingsjaar 2000 zijn de beleidsvelden Dienstoverstijgende communicatie en Persvoorlichting toegevoegd.

01.11 Nog nader te verdelen

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000– 19 900– 30 900– 38 200– 41 40041 400 
1e suppletore begroting 2000– 6 511– 8 349– 3 7178368 388 
Nieuwe wijzigingen      
Specifieke mutaties:      
a. Sluitreeks specifieke VROM-problematiek van de 1e suppletoire begroting 20009 47611 3143 717– 836– 8 388 
b. Nader in te vullen compensatie door middel van -8 fte's  – 960– 960– 960 
c. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord1 79010 25013 61013 66013 660 
d. Naar 03.01 i.v.m. flankerend beleid modernisering huurcommissies– 1 000     
Generale mutaties:      
e. Bijdrage kosten vuurwerkramp Enschede4 3004 8002 8001 800700 
Stand ontwerpbegroting 2001– 11 845– 12 885– 22 750– 26 900– 28 000– 28 700
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000– 5 375– 5 847– 10 324– 12 20712 207– 13 023

Specifieke mutaties

ad a.

In de 1e suppletoire begroting 2000 is een aantal specifieke mutaties verwerkt, die per saldo een verhoging van de begroting tot gevolg hadden in de jaren 2000 t/m 2002 en een verlaging in de jaren daarna. Ter compensatie hiervan was een nog nader in te vullen reeks opgenomen. De invulling daarvan heeft nu plaatsgevonden.

ad b.

Voor uitbreiding van de handhavingsfunctie van de Inspecties Ruimtelijke Ordening wordt onder andere compensatie geboden door op nog nader te bepalen plaatsen in totaal 8 fte's in te leveren door reorganisatie- en synergiewinst. Omdat het overleg met de medezeggenschap nog niet is afgerond, wordt de post «gestald» op dit artikel tot nader invulling mogelijk is.

ad c.

De doelmatigheidstaakstellingen, waartoe in het regeerakkoord is besloten, zijn voor een belangrijk deel reeds ingevuld in de begroting 2000. Thans heeft een verdere invulling plaatsgevonden. Het gaat daarbij om de volgende artikelen en bedragen.

(bedragen in NLG1000)
 20002001200220032004
01.01Personeel en materieel centrale directies– 45– 45– 45– 45– 45
01.02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten – 1 900– 1 900– 1 900– 1 900
01.14Stichting advisering bestuursrechtspraak– 240– 350– 460– 460460
03.01Personeel en materieel– 623– 5 923– 6 923– 6 923– 6 923
04.01Personeel en materieel– 27– 27– 27– 27– 27
05.01Personeel en materieel– 842– 1 842– 4 042– 4 042– 4 042
05.15Algemeen milieubeleid – 150– 200– 250– 250
01.01Ontvangsten van algemene aard1313131313
 Totaal invulling taakstelling– 1 790– 10 250– 13 610– 13 660– 13 660

Voor het bereiken van bovengenoemde besparingen zijn de volgende maatregelen getroffen.

(bedragen in NLG1000)
 20002001200220032004
Verbetering efficiency en coördinatie bij internationale VROM-taken– 450– 450– 450– 450– 450
Besparingen op Raden en Commissies– 240– 500– 660– 710– 710
OBCM Rhoon– 500– 1 500– 3 700– 3 700– 3 700
Modernisering ondersteuning huurcommissies – 6 700– 6 700– 6 700– 6 700
Posterioriteiten DGVH– 600– 1 100– 2 100– 2 100– 2 100
Totaal van de maatregelen– 1 790– 10 250– 13 610– 13 660– 13 660

ad d.

Voor flankerend beleid, verband houdend met de modernisering ondersteuning huurcommissies, wordt f 1 mln uit de reservering overgeboekt naar artikelonderdeel 03.01.03 «Post-actieven».

Generale mutatie

ad e.

Vooralsnog is de reeks «bijdrage kosten vuurwerkramp» op dit artikel gestald. Het bevat componenten zoals een tegemoetkoming in de vorm van extra huursubsidie voor 4 jaar, een tegemoetkoming voor eigenaars/bewoners van in totaal f 2 mln en in totaal f 2,2 mln ten behoeve van de schade aan het museum Twente en aan het gebouw waarin de belastingdienst is gehuisvest.

Na verwerking van de «nieuwe wijzigingen» resteert een saldo dat bestaat uit de volgende componenten.

(bedragen x NLG1000)
 20002001200220032004
a. Doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord– 310– 1 850– 5 790– 8 940– 8 940
b. Nader in te vullen besparingen door integratie VROM-inspecties  – 960– 960– 960
c. Taakstelling begroting 2000– 18 800– 18 800– 18 800– 18 800– 18 800
d. Nog te verdelen reservering voor de kosten van invoering VBTB2 9502 950   
e. Bijdrage kosten vuurwerpramp Enschede4 3004 8002 8001 800700
Totaal– 11 845– 12 885– 22 750– 26 900– 28 000

ad a.

Het restant van de doelmatigheidstaakstellingen in het jaar 2000 zal worden ingevuld in de 2e suppletore begroting 2000. Voor het restant in de latere jaren lopen nog enkele projecten, zoals integratie VROM-inspecties en OBCM/vraaggestuurd werken, waarvan in de loop van het jaar 2001 duidelijk zal worden welke bijdrage aan de doelmatigheidstaakstelling zal worden geleverd.

ad b.

Ook de integratie van de VROM-inspecties zal in 2001 verder zijn voltooid. Alsdan zal er aangegeven kunnen worden bij welke dienstonderdelen nog in totaal 8 fte's kunnen worden bespaard door reorganisatie en synergiewinst.

ad c.

De taakstelling begroting 2000 komt voort uit hogere uitgaven voor de Regeling «Bijdrage Huurlasten/Vangnetregeling» van aanvankelijk structureel f 29 mln.

ad d.

In de 2e suppletore begroting 2000 zal aangegeven worden aan welke artikelen het bedrag van 2000 zal worden toegevoegd.

01.13 VROM-raad

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

De Raad voor de Volkshuisvesting, de Ruimtelijke Ordening en het Milieubeheer (VROM-raad) is tot stand gekomen als gevolg van de algemene herziening van de adviseursstructuur van de rijksoverheid. De Raad is ingesteld per 1 januari 1997 en op 12 mei 1997 geïnstalleerd door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De Raad heeft tot taak het Kabinet te adviseren over de hoofdlijnen van het beleid inzake duurzame kwaliteit van de leefomgeving en over andere onderdelen van het rijksbeleid die relevant zijn voor de hoofdlijnen van het beleid op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer.

Het werkprogramma van de VROM-raad wordt jaarlijks door de minister vastgesteld. Voor 2001 is dit programma nog in bewerking. Voor het te voeren beleid wordt verwezen naar de bijlage «VROM-raad werkprogramma 2001».

Operationele beleidsdoelstellingen

De Raad streeft naar sectoroverstijgende, niet verkokerende adviezen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op gedegen schriftelijke adviezen over strategische keuzen voor de middellange termijn, aan het begin van de beleidscyclus. Dit sluit echter niet uit dat ook kan worden geadviseerd over ontwerpen voor beleidsnota's.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 19994 4054 4154 4114 4114 411 
Nieuwe wijzigingen101108105104106 
Stand ontwerpbegroting 20004 5064 5234 5164 5154 5174 548
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR10002 0452 0522 0492 0492 0502 064
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
13.01Ambtelijk personeel 2 6082 6352 6232 6162 6152 6172 619
13.02Overige personele uitgaven 740748748748748748748
13.06Algemene materiële uitgaven219691 1231 1521 1521 1521 1521 181
Totaal214 3174 5064 5234 5164 5154 5174 548
          
Uitgaven:         
13.01Ambtelijk personeel 2 6082 6352 6232 6162 6152 6172 619
13.02Overige personele uitgaven 740748748748748748748
13.06Algemene materiële uitgaven 1 0061 1231 1521 1521 1521 1521 181
Totaal 4 3544 5064 5234 5164 5154 5174  548
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Loonbijstelling 2000101108105104106

Kengetallen

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting VROM-raad in fte's
 1999200020012002200320042005
Ontwerpbegroting 200021,019,819,819,819,819,8 
Ontwerpbegroting 2001 19,819,819,819,819,819,8
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000124,2133,1132,5132,1132,1132,1132,1

Toelichting:

De loonmiddelsom is vanaf 2000 aangepast als gevolg van de toegekende loonbijstelling.

Algemene materiële uitgaven

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in NLG1)
Realisatie 1999Herziene raming 2000Ontwerpbegroting 2001
6 7145 0505 050

Toelichting:

Het totaal aan persoonsgebonden uitgaven bedraagt in 2001 circa 9% van de totale materiële uitgaven en heeft betrekking op reisen verblijfkosten, opleidingskosten en representatiekosten. De persoonsgebonden uitgaven dalen ten opzichte van de realisatie in het begrotingsjaar 1999 omdat de geplande uitgaven voor de opleidingsactiviteiten en de reiskosten lager uitvallen. Dit wordt veroorzaakt door het goedkoper inkopen van opleidingen en een efficiënter reisgedrag.

01.14 Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Het werkterrein van de Stichting is het adviseren van de bestuursrechter in geschillen op het gebied van ruimtelijke ordening en het milieu. Deze advisering geschiedt onpartijdig en onafhankelijk met het oog op een consistente en efficiënte rechtspraak.

Operationele beleidsdoelstellingen

VROM verstrekt de STAB jaarlijks een subsidie ter dekking van de noodzakelijke lasten van de stichting. In 2000 worden de huidige subsidievoorwaarden van de STAB geëvalueerd. Op basis van de evaluatie zal worden bezien in hoeverre extra prikkels tot doelmatigheid in de bedrijfsvoering kunnen worden geïncorporeerd.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 20009 5849 5849 5849 5849 584 
Nieuwe wijzigingen103– 15– 113– 113– 113 
Stand ontwerpbegroting 20019 6879 5699 4719 4719 4719 504
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR10004 3964 3424 2984 2984 2984 313

Verplichtingen 1999: 10 926

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 9 869

Uitgaven 1999: 10 142

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Loonbijstelling 2000308308308308308
b. Prijsbijstelling 20003527393939
c. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord– 240– 350– 460– 460– 460

01.15 Duurzaam Bouwen

Het te voeren beleid

In het regeerakkoord is afgesproken dat het beleid van Duurzaam Bouwen (Dubo) geïntensiveerd wordt voortgezet. Samen met de marktpartijen is een Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004 opgesteld. Voornaamste doel is het verankeren van Dubo in het handelen van de overheden en bouworganisaties. Het uitvoeringsprogramma voor 2000 en 2001, onderdeel van het beleidsprogramma, werkt langs twee sporen. Het ene is gericht op de brede toepassing en verankering van Dubo in de bouwsector. Langs het andere spoor gaan extra beleidsimpulsen op het gebied van stedebouw, energie en consumenten.

Met ingang van 2000 is het projectburo Dubo organisatorisch ondergebracht bij het Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting en wordt verantwoord op artikel 03.01 «Personeel en Materieel».

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20001 0501 0501 0501 0501 050 
1e suppletore begroting 2000– 1 050– 1 050– 1 050– 1 050– 1 050 
Stand ontwerpbegroting 2001000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000000000

Verplichtingen 1999: 3 610

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 2 981

Uitgaven 1999: 3 684

02. RIJKSHUISVESTING

02.01 Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie

De rijkshuisvesting wordt met ingang van 1999 voor het overgrote deel bekostigd met gebruiksvergoedingen die de ministeries betalen aan de Rgd voor geleverde huisvestingsproducten (huisvesting, beheer, adviezen en services). Voor dit deel is sprake van een huur-verhuurrelatie. Voor een aantal huisvestingsobjecten,projecten en werkzaamheden is echter een afzonderlijke financiering noodzakelijk, aangezien geen sprake is van inkomsten uit een huur-verhuurrelatie of van een vergoeding voor adviezen of services. Wegens de afwijkende financiering loopt deze component via het hoofdbeleidsterrein 02 «Rijkshuisvesting» van de begroting van VROM naar het agentschap Rgd. Het uitgavenartikel «inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie» maakt deel uit van het verplichtingen-kasstelsel waarop de VROM-begroting (met uitzondering van de agentschapsbegroting Rgd) is gestoeld. Het artikel kent een relatie met de begroting van baten en lasten 2001 en de meerjarenraming in de agentschapsbegroting van de Rgd (zie de toelichting bij wetsartikel 3).

Het te voeren beleid:

Het inputartikel levert de dekking voor programma-uitgaven en de daaraan gerelateerde apparaatsuitgaven op de volgende beleidsterreinen

1. huisvesting van de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken;

2. onderhoud van monumenten met erfgoedfunctie en paleizen;

3. Functionele kosten Koninklijk Huis,

4. facetprogramma's: Energie Efficiency Rijkshuisvesting en Integrale Toegankelijkheid en Monumenten/ICES.

5. Een aantal beleidstaken, waaronder coördinatie bouwbeleid, stimulering van architectuur door de Rijksbouwmeester en beleidsontwikkeling voor VROM.

In de agentschapsbegroting worden deze activiteiten nader toegelicht. Hieronder volgt een toelichting op hoofdlijnen.

Huisvesting Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken

De Rgd overweegt in overleg te treden met de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken over deelname van deze gebruikers aan het nieuwe financieringsstelsel voor rijkshuisvesting dat per 1-1-1999 in werking is getreden.

Toegankelijkheid

De kosten verbonden aan het toegankelijk maken van gebouwen voor gehandicapten zijn in het geval van nieuwbouw onderdeel van de projectkosten. Voor aanpassing van bestaande rijkshuisvesting is binnen het inputartikel f 1,4 mln per jaar beschikbaar.

Coördinatie Bouwbeleid

Ter ondersteuning van de coördinerende taak functioneert het coördinatiepunt bouwbeleid onder de directe verantwoordelijkheid van de Directeur-generaal van de Rijksgebouwendienst. Het coördinatiepunt staat voor een probleemoplossende aanpak. Daarbij is het streven erop gericht knelpunten op te lossen of te voorkomen of kansen te benutten die zich in de relatie overheidbouwsector kunnen voordoen. Hiernaast heeft het een netwerk- en informatiefunctie.

Architectuurbeleid Rijksbouwmeester

Met dit beleid wordt beoogd gunstige voorwaarden te scheppen voor de totstandkoming van architectonische kwaliteit en tevens architectonische impulsen te geven aan de stedelijke en landschappelijke ontwikkeling in Nederland. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de bredere taak van de Rijksbouwmeester die zich verder uitstrekt dan alleen de rijksgebouwen.

In de derde architectuurnota zal het architectuurbeleid worden geactualiseerd en aangescherpt. De betrokkenheid van alle participanten bij concrete vormgevingsprocessen zal worden geactiveerd. Daarnaast zal de rol van het ontwerpen bij de grote ruimtelijke en architectonische opgaven die zich aandienen worden verstevigd. De vertaling daarvan naar het rijkshuisvestingsbeleid zal plaatsvinden in het Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting.

Monumenten met erfgoedfunctie (MEF)

Voor instandhouding van monumenten met erfgoedfunctie (bijvoorbeeld grafmonument Willem van Oranje te Delft, vesting Naarden) is ruim f 6 mln per jaar beschikbaar.

Monumenten-ICES

Op basis van het regeerakkoord 1998 is – binnen de cluster vitaliteit steden – voor de instandhouding van de rijksmonumenten in rijksbezit in de periode 1999–2010 een bedrag van f 110 mln bestemd, waarvan f 21 mln t/m 2002. In 2001 is f 6 mln beschikbaar. Deze middelen moeten worden gezien als een bijdrage in de kosten van de bouwkundige instandhouding van rijksmonumenten.

In het in 2002 uit te brengen Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting dan wel in een separate notitie Monumenten en rijkshuisvesting zal onder meer worden aangegeven hoe mede dankzij deze extra gelden deze objecten niet alleen bouwkundig in stand, maar ook in gebruik kunnen worden gehouden.

De ICES-gelden kunnen worden aangewend voor de instandhouding van zowel de monumenten met erfgoedfunctie als de monumenten met een huisvestingsfunctie.

Energie-Efficiency Rijkshuisvesting en Programma Innovatieve Technieken

Het programma Energie-Efficiency Rijkshuisvesting beoogt dat «rendabele» energiebesparende maatregelen worden genomen in de rijkshuisvesting. Op basis van de energie-efficiency index wordt gemeten of de energiebesparende maatregelen voldoen aan de uitgangspunten van het programma. Het programma loopt in 2001 af en de eindrapportage zal in 2001 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Daarnaast is in het kader van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid besloten het Programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting uit te voeren. Doel hiervan is om via de rijkshuisvesting ook een voorbeeld te kunnen geven voor technieken waarvan (nog) niet bekend is of ze rendabel zullen zijn dan wel worden.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000151 138152 246118 86890 82799 826 
1e suppletore begroting 200038 2047 520– 1 2904 0104 344 
Nieuwe wijzigingen– 5 713– 13 140– 4 10125 170– 5 616 
Stand ontwerpbegroting 2001183 629146 626113 477120 00798 55497 406
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100083 32766 53651 49454 45744 72244 201

Verplichtingen 1999: 690 953

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000158 138152 246112 86890 82799 826 
1e suppletore begroting 200031 2047 5204 7104 0104 344 
Nieuwe wijzigingen– 5 713– 13 140– 4 10125 170– 5 616 
Stand ontwerpbegroting 2001183 629146 626113 477120 00798 55497 406
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100083 32766 53651 49454 45744 72244 201

Uitgaven 1999: 690 953

Euro

In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002
Euro6336985725
De onderverdeling van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 20012002200320042005
Verplichtingen=uitgaven     
Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Algemene Zaken69 16955 48952 96131 25531 328
Monumenten (MEF en ICES)12 16310 16317 26317 26317 263
Functionele kosten Koninklijk Huis10 67010 67010 67010 67010 670
Beleidstaken RGD28 56828 09328 06228 07328 081
Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting12 6253 3003 0003 0000
Toegankelijkheid1 4101 4101 4101 4101 410
Overige bijdragen via moederministerie2390000
prijsbijstelling2 0912 1701 4991 7403 511
nog te verdelen huisvestingsbudget9 6912 1825 1425 1435 143
Totaal146 626113 477120 00798 55497 406
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. prijsbijstelling3 4382 4702 5161 9232 166
b. loonbijstelling t.b.v. inputactiviteiten Rgd-medewerkers393431416408419
c. uitboeking huisvestingsbudgetten– 11 084– 11 084– 11 084– 11 08411 084
d. van VenW t.b.v. uitvoering EER-programma1 360    
Generale mutaties:     
e. intertemporele mutatie – 16 757– 9 64928 223– 1 817
f. huisvestingswensen koninklijk huis 4 0001 9001 3001 300
g. huisvestingswensen ministerie van AZ 5 8006 8001 4001 400
h. asbestsanering inputpanden Rgd 20002 0003 0002 000
i. monumenten i.v.m. vertraging in 1999 4 0003 000  
j. vrijval EER-VROM t.g.v. VROM problematiek – 4 000   
Specifieke mutaties:     
k. versterking eerstelijns juridische functie180    

Overboekingen van/naar andere begrotingen

ad c.

In de begroting 1999 zijn structurele servicebudgetten uitgeboekt aan de ministeries voor eigendomspanden. In 1999 is vastgesteld dat ook voor huurpanden van de Rgd een servicebudget nodig is. De servicebudgetten voor huurpanden van de Rgd ad f 10,3 mln worden met deze mutatie structureel uitgeboekt. De servicebudgetten voor huurpanden van de Rgd worden op basis van dezelfde normbedragen bepaald als die gelden voor de eigendomspanden.

Deze mutatie dient er tevens toe om de meerjarige doorwerking van de correcties van huisvestingsbudgetten bij 2e suppletore wet 1999 en slotwet 1999 te regelen (f 0,8 mln).

Generale mutaties:

ad e.

De beschikbare middelen worden in overeenstemming gebracht met de meest recente inzichten in de uitvoering van projecten en programma's. Bij enkele grote investeringsprojecten (onder andere Parkstraat 10–14, herhuisvesting Raad van State) ten behoeve van de Hoge Colleges van Staat blijkt de uitvoering trager te verlopen dan eerder geraamd.

ad f.

In deze mutatie zijn onder andere begrepen kosten voor beveiliging paleizen en aanpassing gastenkamer van het Paleis op de Dam.

ad g.

Deze mutatie betreft de renovatie van het Catshuis en de herhuisvesting van de Directie Toepassing Communicatietechniek en andere onderdelen van de Rijksvoorlichtingsdienst.

ad h.

De bedragen voor asbestsanering van inputpanden zijn berekend aan de hand van kengetallen. De Rgd voert een pandgewijs onderzoek uit naar asbest in panden welke deel uitmaken van de inputfinanciering. De uitkomst wordt nog in 2000 verwacht.

ad k.

Binnen het ministerie van VROM wordt de eerstelijns juridische functie versterkt. Daartoe worden aan de begrotingen van de VROM-diensten in 2000 eenmalig extra middelen toegevoegd. De Rgd zal drie juristen aantrekken. De kosten vanaf 2001 worden binnen de beschikbare middelen gedekt.

Kengetallen

Gerealiseerde en geraamde leerlingbouwplaatsweken
 realisatie 1998realisatie 1999raming 2000raming 2001
Aantal leerlingbouwplaatsweken18 04518 17520 00021 000
Aantal leerlingen2 5782 5962 8573 000
Subsidie per leerlingbouwplaatsweek (in NLG1)75757575

Met het creëren van leerlingbouwplaatsen wordt een bijdrage geleverd aan opleiding en ontwikkeling op het bouwvakgebied.

Een aantal taken met betrekking tot coördinatie van het bouwbeleid wordt uitgevoerd door de Rgd, waaronder leerlingbouwplaatsen.

In een stimuleringsovereenkomst, ondertekend in 1992 door vertegenwoordigers van de Bouw- en Houtbond FNV, de Hout- en Bouwbond CNV, het Algemeen Verbond Bouwbedrijf en het Ministerie van VROM, is tot doel gesteld het leerlingbouwplaatsenbeleid actief te ondersteunen. VROM heeft aan deze stimuleringsovereenkomst een financiële bijdrage verbonden die jaarlijks wordt toegekend, op basis van een driejarenplan leerlingbouwplaatsen dat ieder jaar door de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf wordt opgesteld. De bijdrage is met name bestemd voor een subsidie voor opdrachtgevers van leerlingbouwplaats-projecten, die extra kosten kunnen krijgen als gevolg van een langere bouwtijd met de daarbij behorende extra rentelasten en eventuele meerdere voorbereidingskosten.

03. Volkshuisvesting

Ontwerpnota Wonen, Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording (VBTB) en de ontwerpbegroting 2001

In mei 2000 is de ontwerp-nota Wonen verschenen. Momenteel ligt de ontwerp-nota voor advies bij verschillende adviesraden. De definitieve nota zal aan het eind van het jaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

In de ontwerp-nota Wonen staan de keuzevrijheid van de burger bij het wonen en de kwaliteit van de woning en de woonomgeving centraal. Met het oog op het bevorderen van keuzevrijheid en kwaliteit worden in de nota vijf kernopgaven geformuleerd:

• vergroten van de zeggenschap van huurders en kopers over de woning en de woonomgeving;

• kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;

• bevorderen van wonen en zorg op maat;

• verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit;

• tegemoet komen aan wensen om ruim en groen te wonen.

Het nieuwe institutionele kader voor het wonen zal worden geregeld in de Woonwet. In deze wet zullen de positie van de burger, de rollen van de verschillende overheden en de taken en bevoegdheden van corporaties worden vastgelegd.

In hoofdstuk 2 van het algemene deel van de memorie van toelichting staan de beleidsprioriteiten van het ministerie. De beleidsprioriteiten voor het wonen zijn mede gebaseerd op de ontwerp-nota Wonen. De belangrijkste zijn voor 2001:

• de voorbereiding van de Woonwet;

• stedelijke vernieuwing: overleg over lopende programma's, monitoring van resultaten, innovatieprogramma stedelijke vernieuwing, aandacht voor de sociale aspecten van de stedelijke vernieuwing, voorbereiding voor de volgende ISV-periode;

• EOS (meer klantvriendelijke uitvoering van de huursubsidie); en enkele meer intern gerichte prioriteiten zoals;

• reorganisaties (zoals de samenvoeging van de inspecties, de modernisering en verzelfstandiging van de huurcommissies en de reorganisatie als gevolg van EOS);

• aanpassen van beleid en begroting als gevolg van vbtb (van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording; het meer beleidsmatig maken van begroting en verantwoording).

De begroting 2002 zal de eerste vbtb-begroting zijn. De begroting 2002 zal minder artikelen bevatten dan de begroting 2001. De artikelen zijn nu nog gebaseerd op instrumenten. In de begroting 2002 zullen de artikelen gebaseerd zijn op samenhangende doelstellingen die aansluiten op de nota Wonen. Terwijl de artikelsgewijze toelichting bij deze begroting nog veel aandacht schenkt aan de uitfinanciering van oude regelingen, zal de begroting van volgend jaar meer geconcentreerd zijn op actuele beleidsdoelstellingen, de beoogde effecten en de prestaties die het ministerie zal leveren om de doelstellingen te bereiken. Om deze reden en omdat de uitwerking van de nota Wonen volgend jaar vorm krijgt, zal de nota Wonen in de begroting 2002 nadrukkelijker doorklinken dan in de begroting 2001.

Vooruitlopend op vbtb is in de artikelsgewijze toelichting bij de begroting 2001

• meer aandacht besteed aan het formuleren van doelstellingen;

• zijn de teksten beleidsmatiger geworden;

• zijn enkele nieuwe kengetallen opgenomen;

• is bij artikel 03.15, onderdeel «Wonen en Zorg» een tabel opgenomen waarin doelstellingen, beleid en budget aan elkaar worden gerelateerd.

In het onderstaande overzicht wordt duidelijk in welke artikelen de beleidsprioriteiten voor het wonen uit hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting zijn terug te vinden. Omdat de huidige artikelindeling nog is gebaseerd op financiële instrumenten, sluiten de beleidsprioriteiten niet altijd aan bij de begrotingsartikelen.

 
Beleidsprioriteiten VROM voor 2001beleidsprioriteiten volkshuisvesting voor 2001begrotingsartikel volkshuisvesting
Duurzame ontwikkelingbeleidsprogramma duurzaam bouwen w.o. energiebesparing03.40
   
Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgevingstedelijke vernieuwing:– overleg over lopende ISV-programma's– monitoring van de resultaten– innovatieprogramma stedelijke vernieuwing– aandacht voor sociale aspecten– voorbereiding voor ISV-periode 2005/2010 ijking Vinex-convenanten (incl. verbetering kwaliteit) en herijking Vinac-afspraken.03.4303.35
   
Sociale rechtvaardigheidbetaalbare huisvesting:– nieuw lange termijn huurbeleid– bevordering eigen woningbezit– huursubsidie en experimenteren met vouchers– modernisering uitvoering Huursubsidiewet (EOS) verdere implementatie en inventarisatie eerste resultaten van de woonzorgstimuleringsregeling energiesparing huishoudens lage inkomens (specifieke regeling)03.1603.0103.1503.40
   
Verbetering instrumentariumvoorbereiding integrale woonwetverbetering/modernisering bouwregelgeving modernisering woonwaarderingsstelsel integrale herziening van de huurwetgeving wijziging huisvestingwetalgemeen03.03 03.03 03.03 / 03.16
   
Versterken relatie met de maatschappijloket bouwen en wonen (geïntegreerde vraaggestuurde dienstverlening) positie woningcorporaties bezien03.03 03.03

03.01 Personeel en materieel

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Binnen en buiten het DGVH doen zich vele ontwikkelingen voor die vragen om een integrale bezinning op de wijze waarop binnen het DGVH het werk is georganiseerd. Die bezinning heeft vorm gekregen in een «Visie op de toekomst van DG Wonen». Op basis van deze visie wordt binnen het DGVH, in breed verband, verder gesproken over de toekomst van het DG Wonen. Nadrukkelijk worden de organisatie-ontwikkelingen die binnen het ministerie gaande zijn (bijvoorbeeld EOS), en die veelal voortvloeien uit het regeerakkoord, in die discussie betrokken.

Operationele beleidsdoelstellingen

De professionalisering van de uitvoeringsorganisatie krijgt steeds meer vorm. De integratie van de centrale uitvoeringsonderdelen in de nieuwe directie Informatie, Beheer en Subsidieregelingen is afgerond.

Het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet met gebruikmaking van ICT, neergelegd in het Eos-programma, is in gang gezet en zal uitmonden in het efficiënter, effectiever en klantvriendelijker uitvoeren van de Huursubsidiewet. Dit uit zich onder meer in het automatisch continueren, waarbij de klant geen vervolgaanvraag meer behoeft in te dienen. In het begrotingsjaar 2000 worden de eerste 135 000 vervolgaanvragen automatisch gecontinueerd. Via maximaal 500 000 aanvragen in 2001 zal het einddoel van maximaal 650 000 vervolgaanvragen in 2002 gerealiseerd gaan worden. Om het automatisch continueren mogelijk te maken zijn convenanten afgesloten met de partners (VNG en verhuurdersorganisaties) en de Belastingdienst. Tevens wordt het GBA aangepast om een goede gegevensuitwisseling mogelijk te maken.

Ook zijn de eerste stappen gezet om te komen tot een automatische afhandeling van eerste aanvragen en tot het opzetten van klantcontactpunten. Met betrekking hiertoe zal een convenant met de partners worden gesloten. Voor wat betreft de privacy-aspecten is de Registratiekamer om advies gevraagd.

De modernisering van de Secretariaten van de Huurcommissies is in gang gezet en zal in het voorjaar 2001 vorm krijgen door middel van de verhuizing van de elf regionale vestigingen naar een centrale locatie voor het backoffice kantoor en een fijnmazig frontoffice met thuiswerkplekken en wisselwerkplekken.

De forse inspanningen die gepaard zijn gegaan met het voorkomen van de millennium-problematiek hebben gezorgd voor enige vertraging bij de activiteiten in het kader van de invoering van de euro. Begin 2000 is daarom met verhoogde inzet de invoering van de euro ter hand genomen, zodat alle systemen, procedures en boekwerken tijdig, dus voor 1 januari 2002, gereed zijn.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000192 507169 842151 673155 854160 654 
1e suppletore begroting 200021 8777 7666 7716 7726 770 
Nieuwe wijzigingen3 2841 8548 8308 7598 844 
Stand ontwerpbegroting 2001217 668179 462167 274171 385176 268176 801
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100098 77381 43675 90677 77179 98780 229

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000202 107179 442161 273160 654160 654 
1e suppletore begroting 200016 73410 9916 9116 7726 770 
Nieuwe wijzigingen3 2841 8548 8308 7598 844 
Stand ontwerpbegroting 2001222 125192 287177 014176 185176 268176 801
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000100 79687 25680 32579 94979 98780 229

Euro

In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002
Euro54812 74713 669476

Toelichting:

In 1999 heeft de start van het project Invoering EURO enige vertraging opgelopen. Begin 2000 is een omvangrijke doorstart gemaakt teneinde de ontstane achterstand in te lopen.

Aan het oorspronkelijk voor 2000 gereserveerde budget van f 7,9 mln is als gevolg van temporisering vanuit 1999 f 4,8 mln toegevoegd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
01.01Ambtelijk personeel 103 364106 97094 22089 41588 76188 84688 905
01.02Overige personele uitgaven39 30256 56830 64820 83523 78624 05825 05825 058
01.03Post-actieven 7 9419 4209 26011 8079 3488 3488 348
01.06Algemene materiële uitgaven2 59925 30143 39631 79932 91632 64332 64133 115
01.07Automatiseringsuitgaven50 12533 61027 23423 3489 35016 57521 37521 375
Totaal 92 026226 784217 668179 462167 274171  385176 268176 801
          
Uitgaven:
01.01Ambtelijk personeel 103 364106 97094 22089 41588 76188 84688 905
01.02Overige personele uitgaven 46 27034 79825 48523 92624 05825 05825 058
01.03Post-actieven 7 9419 4209 26011 8079 3488 3488 348
01.06Algemene materiële uitgaven 25 67034 10330 37432 91632 64332 64133 115
01.07Automatiseringsuitgaven 33 47736 83432 94818 95021 37521 37521 375
Totaal  216 722222 125192 287177 014176 185176 268176 801

Toelichting:

De neerwaartse tendens in zowel de verplichtingen als uitgaven vindt zijn oorzaak met name in de gevolgen van de projecten EOS en Modernisering secretariaten van de Huurcommissies (HHG).

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Loonbijstelling 20003 4943 3783 2653 2053 290
b. Van Aanvullende post: prijsbijstelling 2000 1 5151 1641 1531 153
Specifieke mutaties:     
c. Afsluiten flexcontracten met tijdelijk contractanten – 3 800– 3 800– 3 500– 3 500
d. Invulling RA taakstelling uitvoering Huursubsidie– 7007 00018 60018 60018 600
e. Aanpassing raming inhuur externen en post-actieven – 200– 1 200– 1 500– 1 500
f. Aanpassing t.b.v. handhavingsfunctie IRO's  – 2 160– 2 160– 2 160
g. Invulling doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord, modernisering huurcommissies – 4 800– 4 800– 4 800– 4 800
h. Invulling doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord, posterioriteiten– 600– 1 100– 2 100– 2 100– 2 100
i. Invulling doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord, internationale VROM-taken– 23– 23– 23– 23– 23
j. Uitbreiding juridische functie DGVH (van 01.11)300    
k. Naar 01.02 i.v.m VROM-brede knelpunten– 149– 64– 64– 64– 64
l. Naar 05.01 i.v.m. instelling Bedrijfsbureau Buitenland– 38– 52– 52– 52– 52
m. Van 01.11 i.v.m. flankerend beleid modernisering huurcommissies1 000    

Specifieke mutaties

ad c.

Teneinde de flexibiliteit van de inzet van tijdelijke capaciteit te vergroten zijn, vooruitlopend op de personele gevolgen van het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet, eind 1999 met een groot aantal tijdelijke medewerkers flexcontracten afgesloten bij een uitzendbureau. Deze medewerkers zijn voor de duur van één of twee jaar weer ingehuurd via het uitzendbureau. De kosten van deze operatie zijn reeds verwerkt in de 2e suppletore begroting 1999 en de 1e suppletore begroting 2000. De besparingen op de artikelonderdelen «ambtelijk personeel» (f 3,5 mln) en «post actieven» (f 0,3 mln in 2001 en 2002) worden door middel van deze mutatie verwerkt.

ad d.

In de Ontwerp-begroting 1999 is de regeerakkoord-taakstelling voor het uitvoeren van de Huursubsidiewet verwerkt. Die taakstelling bestond uit een structurele taakstelling van f 25 mln op het artikel 03.16 «Subjectsubsidies» vanaf 1999 en een structurele taakstelling van eveneens f 25 mln op artikel 03.01 «Personeel en materieel» vanaf 2001. Inmiddels worden de eerste resultaten van het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet (EOS-programma) langzamerhand zichtbaar. Daaruit blijkt dat de besparingen op het artikel 03.16 «Subjectsubsidies» groter zijn dan verwacht en de besparingen op het artikel 03.01 «Personeel en materieel» geringer dan verwacht. Door middel van deze mutatie vindt aanpassing van de reeks op artikel 03.01 plaats.

ad f.

Binnen VROM heeft besluitvorming plaats gevonden over uitbreiding van de handhavingsfunctie van de Inspecties voor de Ruimtelijke Ordening (IRO's). Vanaf 2002 levert DGVH hieraan een bijdrage van 18 fte.

ad g.

Voor de modernisering van de Secretariaten van de Huurcommissies is in het regeerakkoord een structurele taakstelling opgenomen van f 6,7 mln vanaf 2001. Voor een bedrag van f 4,8 mln worden deze besparingen gerealiseerd op het artikel 03.01 «Personeel en materieel». De resterende f 1,9 mln wordt gerealiseerd op het artikel 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen» in verband met de besparingen op de huisvestingskosten die verschuldigd zijn aan het agentschap Rijksgebouwendienst.

ad m.

In het kader van het Argus-programma (uitvoering taakstellingen regeerakkoord) zijn middelen gereserveerd voor flankerend beleid. Voor de kosten flankerend beleid voortvloeiend uit de Modernisering van de Secretariaten van de Huurcommissie wordt een beroep gedaan op deze middelen.

Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Directoraat Generaal van de Volkshuisvesting» in fte's
 1999200020012002200320042005
Ontwerpbegroting 2000 1 119,41 115,51 115,51 115,51 115,5 
1e suppletore begroting 2000 – 1,0– 1,5– 1,5– 1,5– 1,5 
Nieuwe wijzigingen:       
a. Afsluiten flexcontracten met tijdelijk contractanten – 54,0– 54,0– 54,0– 54,0– 54,0 
b. Invulling RA taakstelling uitvoering Huursubsidie – 12,0– 57,099,0– 107,0– 107,0 
c. Invulling RA taakstelling Modernisering Secretariaten Huurcommissie  – 71.3– 114,3– 114,3– 114,3 
d. Aanpassing t.b.v. handhavingsfuncties IRO's   – 18,0– 18,0– 18,0 
e. Invulling RA taakstelling posterioriteiten DGVH – 4,5– 8,2– 15,7– 15,7– 15,7 
Ontwerpbegroting 20011 064,11 047,9923,5813,0805,0805,0805,0
Verwachte loonmiddelsom in NLG100097 137,5102 080,4108 924,9109 981,5110  261,1110 367,7110 441,0

Toelichting:

ad a.

Zie de toelichting ad c. specifieke mutaties.

ad b.

De eerste resultaten van het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet (EOS-programma) worden langzamerhand zichtbaar. De besparingen op de personele capaciteit als gevolg van het automatisch continueren van vervolgaanvragen worden, als vervolg op de financiële begrotingsmutaties 2000, door middel van deze mutatie verwerkt.

ad c.

De voorlopige personele consequenties met ingang van 2002 van de modernisering van de Secretariaten van de Huurcommissies worden door middel van deze mutatie verwerkt.

ad d.

Zie de toelichting ad f. onder «specifieke mutaties».

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting per directie in fte's
 1999200020012002200320042005
Algemene leiding / Bureau DG14,211,810,910,910,910,910,9
Voorzitters Huurcommissies12,30,00,00,00,00,00,0
Financiën, Strategie & Control15,619,319,319,319,319,319,3
Bestuursdienst105,0119,3115,8115,8115,8115,8115,8
Informatie, Beheer en Subsidieregelingen512,6447,7402,7360,7352,7352,7352,7
Marktdiensten totaal404,4454,3454,3324,3324,3324,3324,3
waarvan:       
Marktdiensten centraal (incl. KOL en NWI)11,523,023,018,018,018,018,0
Hoofdafdeling Huurgeschillen (HHG)236,2264,3264,3139,3139,3139,3139,3
Inspecties van de Volkshuisvesting (IVH)156,7167,0167,0167,0167,0167,0167,0
        
Onverdeeld0,0– 4,5– 79,5– 18,0– 18,0– 18,0– 18,0
Totaal1 064,11 047,9923,5813,0805,0805,080 5,0

Toelichting:

De taken en werkzaamheden van de verschillende directies binnen de huidige organisatie van het DGVH kunnen als volgt worden toegelicht.

Binnen de directie «Financiën, Strategie en Control» ligt de nadruk van de werkzaamheden op de strategie-ontwikkeling. Strategie-ontwikkeling betreft met name de strategische advisering op het gebied van beleid en beheer, zoals deze voor de komende jaren vorm krijgt in de Nota Wonen.

Binnen de directie «Bestuursdienst» vindt onder andere de instrumentering van (nieuw) beleid plaats. Dit betreft met name de vormgeving/uitwerking van de vastgestelde beleidskaders in de vorm van concrete beleidsinstrumenten en adviseringen richting bewindslieden en parlement.

De uitvoerende werkzaamheden, voor wat betreft de uitvoering van de huursubsidie en de overige regelingen, vinden plaats binnen de directie «Informatie, Beheer en Subsidieregelingen» (IBS) en daarnaast vindt een deel van de uitvoering plaats in de directie «Marktdiensten» voor wat betreft de werkzaamheden van de secretariaten van de Huurcommissies (HHG). De uitvoerende werkzaamheden hebben voornamelijk betrekking op het, volgens afgesproken richtlijnen, uitvoeren van het vastgestelde beleid alsook de advisering over uitvoeringsgerichte aspecten van nieuw beleid.

Bij de directie «Marktdiensten» ligt bij de Inspecties van de Volkshuisvesting de nadruk op toezichthoudende en monitoringswerkzaamheden. Deze werkzaamheden hebben voornamelijk betrekking op het volgen van de relevante ontwikkelingen en de toetsing van de bestaande beleidskaders in de praktijk. De resultaten van deze werkzaamheden vormen veelal de input voor te ontwikkelen/aan te passen strategische beleidskaders en of instrumenten op het gebied van de volkshuisvesting.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Wachtgeldgarantieregeling 19875 7985 4795 7217 1807 9337 629 
Uitkeringsregeling 19661 4051 202851597427172 
Overige uitkeringsregelingen503439388330288247 
Overige kosten flankerend beleid2352 3002 3003 700700300 
Totaal7 9419 4209 26011 8079 3488 3488 348

Toelichting:

Vanwege het relatief grote budgettaire beslag van de Uitkeringsregeling 1966 (de uitkeringsregeling voor tijdelijk personeel) in verhouding tot de andere kleinere uitkeringsregelingen, is met ingang van de Ontwerp-begroting 1999 deze uitkeringsregeling afzonderlijk zichtbaar gemaakt. Daarmee vormen het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de WWV-maatregel tezamen de «overige uitkeringsregelingen».

In verband met de omvangrijke ontwikkelingstrajecten bij de uitvoeringsorganisatie van het DGVH (EOS, modernisering Secretariaten van de Huurcommissies) zullen de komende jaren achtereenvolgens de uitgaven voor flankerend beleid en voor wachtgeld toenemen. Uiteraard zijn alle inspanningen erop gericht om instroom in het wachtgeld zoveel mogelijk te beperken. Een, naar verhouding tot de omvang van de projecten, geringe instroom zal vermoedelijk niet te voorkomen zijn.

In onderstaand overzicht is voor de wachtgeldgarantieregeling 1987 het aantal uitkeringsgerechtigden per jaar en het verloop van deze aantallen per jaar weergegeven.

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987
 1999200020012002200320042005
Begin van het jaar128122109114123122109
Geraamde instroom4010151000
Geraamde uitstroom101356111316
Eind van het jaar12210911412312210993

Algemene materiële uitgaven

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens
Realisatie 1999Ontwerpbegroting 2000Ontwerpbegroting 2001
6 620n.v.t. n.v.t.

Toelichting:

In het kader van het integraal management worden met ingang van 1999 de materiële en personele budgetten op artikelonderdeel begroot. Het begrip persoonsgebonden uitgaven beslaat een deel van het artikelonderdeel Algemene Materiële Uitgaven. In de raming worden deze uitgaven niet meer apart opgenomen. Wel kan achteraf vanuit de boekhouding de realisatie in beeld worden gebracht.

03.03 Onderzoek

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Het onderzoek beoogt te voorzien in de kennis- en informatiebehoefte van VROM op het gebied van wonen en stedelijke vernieuwing.

Operationele beleidsdoelstellingen

Het onderzoek in 2001 is vooral gericht op de beleidsprioriteiten voor het jaar 2001, zoals verwoord in het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting. In de toelichting bij de artikelonderdelen zijn de belangrijkste thema's en projecten vermeld. Het onderzoek dient te voorzien in kennis en informatie ter onderbouwing van het beleid voor de komende jaren (zowel binnen VROM als in het veld) en dient kwalitatief goed en tijdig te zijn.

Onderzoek op het gebied van het wonen.

In 2001 zullen de uitkomsten verschijnen van de nul-meting van de Monitor stedelijke vernieuwing, die in 2000 is uitgevoerd. In deze nul-meting wordt de stand van zaken ten aanzien van een aantal prestatie-indicatoren gemeten. Daarnaast wordt gekeken naar de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing.

In samenwerking met AVBB, NEPROM en Aedes heeft VROM de Monitor nieuwe woningen ontwikkeld. Deze monitor geeft informatie over afzet en realisatie van nieuwbouw koop- en huurwoningen en meningen van de bewoners van deze woningen.

In 2001 zullen daarnaast verschillende onderzoeken worden uitgevoerd, die zijn aangekondigd in de ontwerp-Nota Wonen. Dit geldt bijvoorbeeld voor onderzoeken die benodigd zijn voor de voorbereiding van experimenten met vouchers. Ook wordt er onderzoek voorbereid naar de woonwensen van allochtonen en worden de mogelijkheden voor woontrend-rapportages onderzocht.

Onderzoek naar woningbehoefte en kwaliteit van de woningvoorraad.

In de tweede helft van 2001 verschijnen de uitkomsten van de Kwalitatieve Woningregistratie. In dit onderzoek wordt de kwaliteit van woning en woonomgeving onderzocht bij circa 15 000 woningen. Aandachtsvelden zijn daarbij onder andere stedelijke vernieuwing en energiebesparing. Door een koppeling met een bewonersenquête kan ook aandacht worden geschonken aan de kwaliteitsbeleving van de bewoners.

In 1999 is het Woningbehoefte-onderzoek (WBO) 1998 opgeleverd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn door VROM gebruikt voor de ontwerp-Nota Wonen en de 5e nota Ruimtelijke Ordening. Daarnaast hebben andere departementen en gemeenten (ten behoeve van lokaal woonbeleid) van de uitkomsten gebruikt gemaakt. In 2001 worden de ervaringen met het WBO 1998 geëvalueerd en worden voorstellen voor de toekomstige invulling van dit onderzoek geformuleerd.

In 2001 zullen ook activiteiten worden ondernomen om de modellen die gebruikt zijn voor het maken van prognoses ten behoeve van de ontwerp-Nota Wonen en de 5e nota Ruimtelijke ordening te actualiseren en verder te ontwikkelen.

Onderzoek op gebied van bouwregelgeving en duurzaam bouwen

Een belangrijk deel van het onderzoek dat hier wordt begroot is benodigd voor onderzoek dat moet leiden tot vereenvoudiging van de bouwregelgeving en het aanpassen van Nederlandse regelgeving aan Europese richtlijnen.

In 2001 zal er opnieuw een Monitor duurzaam bouwen verschijnen. Voor de monitoring van de voortgang van de maatregelen ter stimulering van energiebesparing in de gebouwde omgeving zullen verschillende onderzoeken worden uitgevoerd.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200013 67014 42014 09532 99514 145 
1e suppletore begroting 20001 0001 0001 0001 000  
nieuwe wijzigingen – 427– 724– 968– 1 155 
Stand ontwerpbegroting 200114 67014 99314 37133 02712 99013 469
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10006 6576 8046 52114 9875 8956 112
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200018 69218 57015 51519 00519 005 
1e suppletore begroting 20001 0001 0001 0001 000  
Nieuwe wijzigingen – 427– 724– 968– 1 155 
Stand ontwerpbegroting 200119 69219 14315 79119 03717 85018 329
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10008 9368 8677 1668 6398 1008 317
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
03.01Onderzoek op het gebied van wonen5 7065 9515 7505 7235 3755 3075 2305 709
03.02Onderzoek naar de woningbehoefte en de kwaliteit van de woningvoorraad17 42010 6753 9204 3704 19622 9703 9903 990
03.03Onderzoek op het gebied van bouwregelgeving en duurzaam bouwen3 0133 9575 0004 9004 8004 7503 7703 770
Totaal 26 13920 58314 67014 99314 37133 02712 99013 469
          
Uitgaven:
03.01Onderzoek op het gebied van wonen 7 8944 4985 7235 3755 3075 2305 709
03.02Onderzoek naar de woningbehoefte en de kwaliteit van de woningvoorraad 9 02311 5518 5205 6168 9808 8508 850
03.03Onderzoek op het gebied van bouwregelgeving en duurzaam bouwen09443 6434 9004 8004 7503 7703 770
Totaal 017 86119 69219 14315 79119 03717 85018 329
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. Naar 04.01 en 04.03 t.b.v. Ruimtelijk planbureau0– 427– 724968– 1 155

Specifieke mutaties

ad a.

Ten behoeve van de oprichting van een planbureaufunctie Ruimtelijke Ordening (RO) worden voor de jaren 2001 t/m 2004 de genoemde bedragen overgeboekt. Zie voorts de inhoudelijke toelichting bij de artikelen 04.01 en 04.03.

03.05 Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Het bevorderen van (nieuwe) ontwikkelingen op het gebied van wonen en stedelijke vernieuwing alsmede het uitdragen van het rijksbeleid op die gebieden door middel van experimenten en het bewerkstelligen van kennisoverdracht, zoals verwoord in het Algemeen deel van de Memorie van Toelichting.

Operationele beleidsdoelstellingen

Dit begrotingsartikel heeft betrekking op kennisoverdrachtsactiviteiten van VROM op het terrein van wonen en stedelijke vernieuwing, zowel nationaal – als internationaal. Verder betreft dit artikel bijdragen aan nationale en internationale organisaties die op genoemd terrein actief zijn met kwaliteitszorg, opleidingen en kennisoverdracht. Uitgangspunt daarbij is dat deze instellingen, experimenten en kennisoverdrachtsactiviteiten bijdragen aan de realisering van de beleidsprioriteiten

Informatie uit experimenten en kennisoverdracht moeten onderbouwing kunnen bieden voor beleidsontwikkeling en het draagvlak voor het beleid vergroten.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20006 91024 9508 9109 4109 410 
1e suppletore begroting 2000163163163163163 
Nieuwe wijzigingen1 6292 200– 1 100– 1 100  
Stand ontwerpbegroting 20018 70227 3137 9738 4739 57329 947
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10003 94912 3943 6183 8454 34413 589
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200013 78114 29513 02014 41014 410 
1e suppletore begroting 2000163163163163163 
Nieuwe wijzigingen577526526   
Stand ontwerpbegroting 200114 52114 98413 70914 57314 57314 947
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10006 5896 7996 2216 6136 6136 783
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
05.01Volkshuisvestingsinstellingen2 1241 4691 4861 4861 4861 4861 4861 760
05.02Experimenten en kennisoverdracht16 7422 6635 27920 6904 6505 1505 15025 250
05.03Internationale Volkshuisvestingsinstellingen2 9071 8511 9375 1371 8371 8372 9372 937
Totaal 21 7735 9838 70227 3137 9738 4739 5 7329 947
          
Uitgaven:
05.01Volkshuisvestingsinstellingen 1 0331 5391 4861 4861 4861 4861 760
05.02Experimenten en kennisoverdracht 5 8869 99710 7619 28610 15010 15010 250
05.03Internationale Volkshuisvestingsinstellingen02 0792 9852 7372 9372 9372 9372 937
Totaal 08 99814 52114 98413 70914 57314 57314 947
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. Van 03.43 t.b.v. Stichting KEI     
Verplichtingen1 629    
Uitgaven577526526  
b. Verplichtingenverschuiving t.b.v. de Stichting Habitat Platform     
Verplichtingen 2 200– 1 100– 1 100 

Volkshuisvestingsinstellingen

De bijdragen die in het kader van dit artikelonderdeel worden verleend, zijn onder meer bestemd voor activiteiten voor de implementatie van de Europese Richtlijn Bouwproducten, kwaliteitsverklaringen voor bouwproducten en voor het ontwikkelen en onderhouden van normen op het gebied van het bouwen. Organisaties die (op basis van een jaarprogramma) bijdragen ontvangen zijn de Stichting Bouwkwaliteit (SBK), het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI) en PRC Bouwcentrum.

Aan de Netherlands Graduate School of Housing and Urban Research (NETHUR) zal in het kader van de voorgenomen tweede driejarige samenwerkingsovereenkomst met VROM ook in 2001 een bijdrage worden verleend ter bevordering van post-doctoraal onderzoek en onderwijs en kennisuitwisseling op het gebied van wonen en stedelijke vernieuwing

Experimenten en kennisoverdracht

De Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvestingsbeleid (SEV) geeft mede uitvoering aan het experimentenbeleid van VROM op onder meer het terrein van het wonen en stedelijke vernieuwing. De SEV adviseert over nieuwe ideeën op dat terrein en beproeft deze in de praktijk. De SEV biedt verder een platform voor uitwisseling van kennis over en ervaringen met de uitgevoerde experimenten. Om genoemd experimentenbeleid uit te voeren, met het oog op het beleid voor de komende jaren, is voor het jaar 2001 voorzien in een nieuwe meerjarenafspraak met de SEV voor de jaren 2002–2005.

Naar verwachting zullen de follow up van de «ontwerp-Nota Wonen», het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en projecten op het terrein van Bouwregelgeving en Duurzaam bouwen ook in 2001 kennisoverdrachts-activiteiten met zich meebrengen. Wat de stedelijke vernieuwing betreft is het «Kennis- en Innovatiecentrum stedelijke vernieuwing» van belang. Ook resultaten van onderzoeken als Woningbehoefteonderzoek (WBO) en Kwalitatieve Woningregistratie (KWR) zullen in 2001 leiden tot kennisoverdrachts-activiteiten.

Bij deze en bij de andere beleidsprioriteiten gaat het zowel om kennisoverdrachtsactiviteiten in opdracht van VROM als om bijdragen aan activiteiten van instellingen buiten VROM.

In 2001 zal, in samenwerking met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam en met Aedes (Vereniging van Woningcorporaties), op verschillende wijzen en momenten worden stil gestaan bij het 100 jarig bestaan van de Woningwet. Het deel van de daaraan in 2001 verbonden verplichtingen en uitgaven, dat voor rekening van VROM komt, zal ten laste komen van dit artikelonderdeel.

Internationale volkshuisvestingsinstellingen

De activiteiten op internationaal terrein hebben vooral betrekking op de voortzetting van de samenwerking tussen het Zuidafrikaanse Ministry of Housing en het Ministerie van VROM en op kennis- en ervaringsuitwisseling in het kader van de (uitbreiding van de) Europese Unie en de Commissie voor Menselijke Nederzettingen van de Verenigde Naties. Met het oog op de uitvoering van de Habitat Agenda is voorzien in een voortzetting van de bijdrage die de Stichting Habitat Platform ontvangt van VROM en van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

03.06 Positie van de burger

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Versterken van de positie van huurders en kopers in hun overleg met andere marktpartijen en het bewerkstelligen bij burgers (woonconsumenten) en marktpartijen van een draagvlak voor het tot stand komen van een duurzame kwaliteit op het niveau van de woning en de woonomgeving.

Operationele beleidsdoelstellingen

Zoals ook aangegeven in de ontwerp-Nota Wonen, moet de positie van de burger, zowel huurders als kopers, verder worden versterkt. Daarbij kan worden gedacht aan vergroten van de zeggenschap, keuzevrijheid en verantwoordelijkheid van burgers ten aanzien van woning en woonomgeving.

Daartoe geeft VROM financiële steun aan een aantal landelijke organisaties. Hiermee wil VROM een verdere professionalisering van deze organisaties bewerkstelligen en bereiken dat ze een groter draagvlak hebben bij de burgers die ze vertegenwoordigen.

De steun betreft bijdragen aan specifieke projecten en/of in de exploitatiekosten en bijdragen aan activiteiten op het gebied van scholing van burgers.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20003 3113 3113 3113 3113 311 
1e suppletore begroting 20002 660– 50– 50– 50– 50 
Stand ontwerpbegroting 20015 9713 2613 2613 2613 2613 324
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10002 7101 4801 4801 4801 4801 508
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20003 3113 3113 3113 3113 311 
1e suppletore begroting 2000– 50– 50– 50– 50– 50 
Stand ontwerpbegroting 20013 2613 2613 2613 2613 2613 324
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10001 4801 4801 4801 4801 4801 508
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
06.02Scholing van burgers88881 154621621621621621
06.03Subsidies aan landelijke organisaties4134134 8172 6402 6402 6402 6402 703
Totaal 5015015 9713 2613 2613 2613 2613 324
          
Uitgaven:
06.02Scholing van burgers 621621621621621621621
06.03Subsidies aan landelijke organisaties 2 5902 6402 6402 6402 6402 6402 703
   3 2113 2613 2613 2613 2613 2613 324

De navolgende organisaties ontvangen een subsidie voor scholingsactiviteiten:

• De Vereniging Eigen Huis;

• De Nederlandse Woonbond;

• De Stichting Landelijk Contact van de Vrouwenadviescommissies.

De Nederlandse Woonbond en de Stichting Landelijk Contact van de Vrouwenadviescommissies ontvangen ook een bijdrage in de exploitatielasten.

Bij de Nederlandse Woonbond en de Stichting Landelijk Contact van de Vrouwenadviescommissies vindt sinds 1999 een geleidelijke verschuiving plaats van exploitatie gerichte bijdragen naar projectgebonden bijdragen. Over enkele jaren moeten de bijdragen voor een groot deel bestaan uit projectgebonden bijdragen.

03.12 Garanties

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

In het verleden is het Rijk garantieverplichtingen aangegaan voor de bouw van woningen en woongebouwen. Voor nieuw te bouwen woningen worden geen garanties meer verstrekt. Deze taak is door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) overgenomen, waarbij het Rijk als tertiaire achtervang fungeert.

De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) heeft met ingang van 1 januari 1995 de garantieverstrekking op koopwoningen op zich genomen. De kosten van het fonds worden onder meer gedekt uit de door de kopers te betalen risicovergoedingen. Verder heeft het WEW de tot 1 januari 1995 door het Rijk (voor 50%) verstrekte garanties overgenomen. Indien de hiervoor in 1995 verstrekte eenmalige bijdrage te laag blijkt te zijn, hetgeen nu niet in de lijn der verwachting ligt mede gezien de rentestand, dan is het Rijk in de periode tot en met 2006 verplicht tot een bijdrage in een tekort van maximaal f 102 mln.

uitgaven

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200007 00010 00010 00010 000 
Nieuwe wijzigingen – 4 500   10 000
Stand ontwerpbegroting 200102 50010 00010 00010 00010 000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100001 1344 5384 5384 5384 538
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a Aanpassing raming obligo WEW0– 4 500   

Specifieke mutaties

ad a.

Gelet op de economische situatie zal het Waarborgfonds Eigen Woningen in 2001 naar verwachting geen beroep hoeven te doen op het in de begroting gereserveerde bedrag voor het aan het WEW verleende obligo. Hierdoor is het mogelijk de raming voor 2001 te verlagen met f 4,5 mln. De omvang van de verlaging is bepaald door de reeds opgeloste specifieke problematiek binnen de VROM-begroting.

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (in NLG1000)

In onderstaande overzichten is rekening gehouden met een afbouw van de voor het Rijk uitstaande risico's in het jaar 1999 als gevolg van de uitvoering van de vrijwaringsconstructies door het WSW met betrekking tot reeds afgegeven contragaranties. Hiervoor was in 1999 een bedrag van f 10 mld begroot. Hiervan is f 2,3 mld gerealiseerd. Thans wordt verondersteld dat de uitstaande garantierisico's de komende jaren geleidelijk zullen dalen.

Onderdeel: Huurwoningen geëxploiteerd door woningcorporaties respectievelijk non profit-instellingen (100% deelname in het verlies) (in NLG1mld)
 1999200020012002200320042005
Garantieplafond18,916,011,99,26,04,02,0
Uitstaand renterisico       
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari18,916,011,99,26,04,02,0
Aflossingen– 0,2      
(rente) bijtellingen0,50,4     
gerealiseerd risico       
vervallen garanties– 3,2– 4,5– 2,7– 3,2– 2,0– 2,0 
verleende garanties       
Uitstaand risico per 31 december16,011,99,26,04,02,02,0

Toelichting:

De garantieverplichtingen worden vastgesteld aan de hand van de subsidiegegevens van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975. Hierbij is aangenomen dat het per ultimo van een jaar geïnvesteerd vermogen van complexen gefinancierd met gegarandeerde kapitaalmarktleningen, ontleend aan dat subsidiebestand, een reële benadering vormt van het schuldrestant op die datum. Tot deze garantieverplichtingen behoren de Rijksgaranties die destijds door het ministerie van VROM zijn verleend aan een aantal stichtingen in de voormalige IJsselmeerpolders (Lelystad/Almere).

Onderdeel: Verbetering van woningwetwoningen (inclusief warmte-isolatie) (100% deelname in het verlies) (in NLG1mld)
 1999200020012002200320042005
Garantieplafond0,90,70,50,30,1  
Uitstaand renterisico  
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari0,90,70,50,30,1  
Aflossingen       
(rente) bijtellingen       
gerealiseerd risico       
vervallen garanties– 0,2– 0,2– 0,2– 0,2– 0,1  
verleende garanties  
Uitstaand risico per 31 december0,70,50,30,10,0  

Toelichting:

De bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de afgegeven garantiebeschikkingen in voorgaande jaren. Aan deze gegevens ontbreken de actuele schuldrestanten. Er is derhalve uitgegaan van de gegarandeerde leningen.

Onderdeel: Eigen woningen en eigen woonwagens (50% deelname in het verlies) (in NLG1mln)
 1999200020012002200320042005
Garantieplafond102102102102102102102
Uitstaand renterisico       
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari102102102102102102102
Aflossingen       
(rente) bijtellingen       
gerealiseerd risico       
vervallen garanties       
verleende garanties       
Uitstaand risico per 31 december102102102102102102102

Toelichting:

De verplichting van het Rijk aan het WEW van f 102 mln is in bovenstaand overzicht als restant-risico opgenomen voor 2000 en latere jaren.

Onderdeel: Studentenhuisvesting wooneenheden tot stand gekomen onder het subsidieregime van de ministeries van O&W en LNV (in NLG1mln)
 1999200020012002200320042005
Garantieplafond210180150120906030
Uitstaand renterisico       
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari210180150120906030
Aflossingen       
(rente) bijtellingen       
gerealiseerd risico       
vervallen garanties– 30– 30– 30– 30– 30– 30– 30
verleende garanties       
Uitstaand risico per 31 december1801501209060300

Toelichting:

Er is bij het ministerie van VROM een administratie ten aanzien van de verleende garanties ten behoeve van studentenhuisvesting in wooneenheden die tot stand zijn gekomen onder het subsidieregime van het toenmalige ministerie van Landbouw en Visserij. Aan de hand van deze administratie wordt een vooruitberekening gemaakt van het uitstaande risico in de komende jaren.

03.15 Bijzondere aandachtsgroepen

Het te voeren beleid

Onder dit artikel worden uitgaven verantwoord op het terrein van de huisvesting van en gehandicapten, woonwagenbewoners, en op het terrein van wonen en zorg.

Wonen en zorg

Op het terrein van wonen en zorg is de algemene doelstelling van het Kabinet om te bewerkstelligen dat ook mensen die zorg of begeleiding nodig hebben zo lang mogelijk zelfstandig kunnen (blijven) wonen en funktioneren in de maatschappij. Dit betreft naast ouderen bijvoorbeeld ook gehandicapten.

Hiertoe wordt onder andere bij nieuw- en verbouw ingezet op zoveel mogelijk levensloopbestendig bouwen. Tevens is het streven dat jaarlijks minimaal 4 000 woningen in woonzorgcomplexen tot stand worden gebracht.

Ten behoeve van het stimuleren van innovatieve samenwerkingsprojecten op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening is de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling in het leven geroepen. Deze regeling beoogt een bijdrage te leveren aan een goede samenhang tussen wonen, zorg en dienstverlening voor verschillende doelgroepen in de samenleving door het stimuleren van:

• meer diversiteit van woonzorgcombinaties voor de verschillende doelgroepen;

• vernieuwende initiatieven om aan de extra vraag (vanwege extramuralisering en demografische ontwikkelingen) te kunnen voldoen, waarbij onder andere domotica (= een samenstel van technische voorzieningen op het gebied van veiligheid, comfort en energie) een belangrijke rol kan vervullen;

• het verbeteren van de samenwerking tussen de betrokkenen: de vragers en de aanbieders, zowel vanuit de zorg als vanuit het wonen.

In 2001 zullen naar verwachting tenminste 245 vernieuwende initiatieven gesubsidieerd worden (dit betreft zowel meerinvesteringen in woningen of woongebouwen alsook voorbereidingskosten en kennisverzameling en -overdracht over de projecten).

De aansluiting op de vraag van de burger dient bij deze duidelijk naar voren te komen. Helder dient te zijn in welke mate projecten bijdragen tot de verbetering van zelfredzaamheid en eigen beslissingsruimte.

In totaal is in 2001 voor de woonzorgstimuleringsregeling f 56 mln verplichtingenbudget beschikbaar ten behoeve van de volgende onderscheiden categorieën:

• het subsidiëren van de voorbereiding van projecten (categorie a)

• uitvoering projecten (categorie b en c)

• en voor kennisverzameling en -overdracht over de projecten (categorie d)

• apparaatskosten.

Tabel beleidsprestaties
doelstelling per categoriebeoogd effectprestatiesinzet middelen
a. stimuleren voorbereiding van projecten• vernieuwing van woonzorg combinaties• meer diversiteit in woonzorg combinaties• verbeteren van samenwerking van betrokkenenuitvoering twee tenders: in totaal minimaal 100 projecten subsidiërenf 6 mln
b. stimuleren investeringen in woningen en woongebouwenc. stimuleren investeringen anders dan in woningen en gebouwenidem als hierbovenuitvoering twee tenders: in totaal minimaal 120 projecten subsidiërenf 46 mln
d. stimuleren kennisverzameling en -overdracht terzakedat zoveel mogelijk relevante partijen kunnen kennisnemen van goede innovatieve projectenuitvoering continu:minimaal 25 aanvragen honorerenf 4 mln

Toelichting:

Als gevolg van het traject inzake de Europese regelgeving terzake zal de budgetraming voor verplichtingen en uitgaven nog nadere afstemming behoeven op het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling woonzorg en het effect in de tijd gezien van de eerste tender. Dit kan nog leiden tot een aanpassing van de raming te verwerken in de 2e suppletore begroting 2000 en in de 1e suppletore begroting 2001.

In 2001 is sprake van het aangaan van verplichtingen als gevolg van in totaal twee tenders voor de categorieën a, b en c.

Naast het verantwoorden van de uitgaven in het kader van woon/zorg is op dit artikelonderdeel 03.15.06 nog een beperkte uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen aan de orde inzake de oude regeling knelpunten ouderenbeleid.

Huisvesting gehandicapten

Per 1 april 1994 zijn de regelingen voor geldelijke steun aan gehandicapten van de zijde van VROM beëindigd. In de periode tot en met 1999 zijn er echter alsnog verplichtingen aangegaan op basis van bezwaarschriften. In totaal zal er nog op basis van afgegeven beschikkingen een bedrag van f 522 mln moeten worden betaald aan circa 16 400 gerechtigden. Naar verwachting zal de laatste betaling in 2009 plaatsvinden.

Woonwagenbewoners

In 1999 is de afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen afgewikkeld. Omdat de gemeenten niet verplicht waren aan de afkoop mee te werken zijn er nog 43 gemeenten die subsidies voor woonwagens en standplaatsen zullen ontvangen. De laatste bijdrage voor huurwoonwagens zal naar verwachting in 2008 worden uitgekeerd. Voor standplaatsen zal dit in 2019 plaatsvinden.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200048 25040 75038 25000 
1e suppletore begroting 2000– 19 0005 00014 000   
Nieuwe wijzigingen      
Specifieke mutaties:      
Aanpassing WoZo-regeling– 10 25010 250    
Stand ontwerpbegroting 200119 00056 00052 250000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10008 62225 41223 710000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000126 450107 450100 95062 70062 700 
1e suppletore begroting 2000– 20 555– 2 8958 72717 159– 758 
Stand ontwerpbegroting 2001105 895104 555109 67779 85961 94244 090
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100048 05347 44549 76936 23828 10820 007
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
15.01Huisvesting gehandicapten522 259826      
15.02Woonwagenbewoners7 294       
15.06Knelpunten ouderenbeleid12 416019 00056 00052 250   
Totaal 541 96982619 00056 00052 250   
          
Uitgaven:
15.01Huisvesting gehandicapten 78 74773 70069 60064 60058 60051 60043 600
15.02Woonwagenbewoners 2 3861 110955827659592490
15.06Knelpunten ouderenbeleid 11 58831 08534 00044 25020 6009 7500
Totaal  92 721105 895104 555109 67779 85961  94244 090

Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek

Ramingskengetallen

Aantallen en gemiddelde bijdragen van de openstaande stand van de verplichtingen t/m 1999 voorzieningen gehandicapten en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)
 Jaarlijkse bijdrageADL-clusters
Aantallen16 48340
Gemiddelde bijdrage in NLG129 911736 271

Doelmatigheidskengetallen

Doelmatigheidsgetallen gehandicaptenregeling

De personele inzet die aan de afwikkeling van de gehandicaptenregeling wordt besteed heeft ondermeer betrekking op de afwikkeling van de afkopen ex artikel 21/22 van de daarvoor in aanmerking komende regelingen. In 1999 was sprake van een capaciteitsinzet van ongeveer 2,5 fte.

Doelmatigheidskengetallen gehandicaptenregeling (bedragen in NLG1mln)
onderwerprealisatie 1999200020012002
Personele kostenf 0,224f 0,178f 0,185f 0,192
Automatiseringskostenf 0,200f 0,200f 0,212f 0,218
Aantal beschikkingen408500500500
Uitvoeringskosten per bijdragef 1 039,–f 756,–f 794,–f 820,–

Toelichting:

Met ingang van het jaar 2000 wordt met 1,5 fte gewerkt aan de uitvoering van de gehandicaptenregeling. Het gevolg daarvan is dat ten opzichte van 1999 de uitvoeringskosten per bijdrage lager zijn.

Evaluatie

Tijdelijke Woonzorgstimuleringsregeling

In 2001 zullen de bevindingen ten aanzien van de 1e tender van de tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling worden beoordeeld, waarna, indien nodig, conclusies worden verwerkt in de volgende tender. Ook na de 2e tender zal een beoordeling plaatsvinden. De Tweede Kamer zal over de resultaten jaarlijks worden geïnformeerd. Evaluatie zal na afloop van de regeling plaatsvinden.

03.16 Subjectsubsidies

Algemene beleidsdoelstelling

Huursubsidie is voor een groot deel van de huishoudens in lagere inkomensklassen een kerninstrument om de betaalbaarheid van huurwoningen met voldoende kwaliteit te waarborgen. Met de Huursubsidiewet wordt beoogd de woonlasten op een laag niveau te houden. Het ministerie wil daarnaast de keuzevrijheid tussen huren en kopen stimuleren.

Operationele beleidsdoelstellingen

Niet gebruik Huursubsidie

In de afgelopen tijdvakken zijn er veel inspanningen verricht om het niet-gebruik van huursubsidie verder terug te dringen. In een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 1999–2000, 25 831, nr. 6) is deze op de hoogte gebracht van de verschillende acties die zijn genomen ten aanzien van het terugdringen van het niet-gebruik. Hieruit blijkt ook dat het nog resterende niet-gebruik naar alle waarschijnlijkheid niet verder terug te dringen valt met een op een breed publiek gerichte campagne.

Een verdere afname van het niet-gebruik vindt in de toekomst toch plaats door:

• vereenvoudiging van de aanvraagprocedure;

• modernisering van de uitvoeringsorganisatie;

• het instellen van lokale klantcontactpunten waar de huurder het hele jaar door huursubsidie kan aanvragen.

Modernisering huursubsidie (EOS)

Met de modernisering van de uitvoeringsorganisatie is in het subsidiejaar 2000/2001 een start gemaakt en worden voor circa 135 000 mensen de jaarlijkse aanvraag van huursubsidie automatisch gecontinueerd. In het subsidietijdvak 2001/2002 zal dit aantal oplopen tot maximaal 500 000. Het streven is uiteindelijk dat bijna alle aanvragen automatisch worden gecontinueerd.

Maximale huurverhoging

In het huurdebat over de maximale huurverhoging per 1 juli 2000 met de Tweede Kamer is besloten om huurders te compenseren via de Huursubsidiewet. Dit is gerealiseerd door de verschillende grenzen in het subsidiejaar 2000/2001 in de Huursubsidiewet niet aan te passen met de verwachte gemiddelde huurverhoging respectievelijk de inflatie, zijnde 2,5%, maar eenmalig met 3,8%. Het huurprijsbeleid voor 2001 en verdere jaren zal in de huurbrief, die naar verwachting medio oktober 2000 wordt verstuurd, bekend worden gemaakt.

Het op 7 oktober 1998 met de organisaties van verhuurders gesloten convenant over het huurbeleid van verhuurders en de blijvende beschikbaarheid van huursubsidie in het prijssegment rond de maximale huurgrens huursubsidie loopt op 30 juni 2001 af. In het kader van het huurbeleid, de evaluatie van de Huursubsidiewet en de overwegingen ten aanzien van de prestatienormering huursubsidie, zullen voorstellen worden gedaan over de wijze waarop na 30 juni 2001 aan deze afspraken een vervolg wordt gegeven.

Prestatienormering

Ter bevordering van de betaalbaarheid voor de individuele huurder en ten behoeve van de beheersbaarheid van de uitgaven zijn sinds 1 juli 1997 in de Huursubsidiewet twee prestatienormen opgenomen, te weten de verhuisnorm en de uitgavennorm.

De bijdragestijging op grond van de uitgavennorm in het tijdvak 1998–1999 mocht niet hoger zijn dan 3,3%. Deze norm is overschreden. In overleg met de sector heeft VROM, om acceptatie van het instrument te vergroten, besloten om éénmalig de criteria voor het heffen van een bijdrage aan de individuele verhuurder ruimer te stellen. Medio 2000 worden de terugvorderingsbeschikkingen terzake afgewikkeld.

Voor de tijdvakken 1999–2000 en 2000–2001 bedraagt de norm 3,2% respectievelijk 3,5%.

In de ontwerp-Nota Wonen is aangekondigd dat zal worden bezien op welke wijze de prestatienormering de komende jaren kan worden aangescherpt.

Afschaffen koopkrachttoeslag

In het kader van de bestrijding van de armoedeval en mede naar aanleiding van de motie Hofstra, Duijvestein, Jeekel (TK 25 090, nr. 59 met betrekking tot opheffen van de ongelijke behandeling tussen huurders en eigenaar bewoners door de toeslagen in de huursubsidie) zal per 1 juli 2001 de koopkrachttoeslag uit de huursubsidie worden afgeschaft. Daarbij zal tevens de progressiviteit in de huursubsidietabel worden verminderd door verlaging van de normhuur voor hogere inkomens. Het netto koopkrachtverlies dat door deze maatregelen optreedt (verlies van de koopkrachttoeslag gecorrigeerd voor normhuurverlaging) zal voor het jaar 2001 via de huursubsidie worden gecompenseerd. Vanaf 1-1-2002 zal dit koopkrachtverlies fiscaal worden gecompenseerd.

Bevordering Eigen Woningenbezit (BEW)

Met de introductie van de regeling BEW per 1 januari 2001 zal, onder voorbehoud van goedkeuring van de regeling door de Eerste Kamer, de keuzevrijheid tussen huren of kopen voor lage inkomens verder vergroot worden. Met het in werking treden van deze regeling zal de Gewenningsbijdrage Eigen Woningbezit (GEW) worden ingetrokken.

Bij de budgetramingen is vooralsnog het uitgangspunt dat verplichten= betalen. In de suppletore begrotingen zullen voor wat betreft artikelonderdeel 03.16.06 (de raming van) de budgetten worden afgestemd op de werking van de regeling.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20003 315 8083 435 4003 553 9003 673 9503 757 950 
1e suppletore begroting 200040 65013 900– 22 800– 49 400– 76 800 
Nieuwe wijzigingen4 52520 540– 13 313– 12 79435 139 
Stand ontwerpbegroting 20013 360 9833 469 8403 517 7873 611 7563 716 2893 753 950
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10001 525 1481 574 5451 596 3021 638 9431 686 3781 703 468
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20003 316 7533 436 0303 554 2153 673 9503 757 950 
1e suppletore begroting 200040 65013 900– 22 800– 49 400– 76 800 
Nieuwe wijzigingen70021 450– 12 550– 12 30035 300 
Stand ontwerpbegroting 20013 358 1033 471 3803 518 8653 612 2503 716 4503 753 950
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10001 523 8431 575 2441 596 7911 639 1681 686 4511 703 468
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
16.01Huursubsidie68 0243 165 1573  234 7333 296 7903 296 9373 330 7063 376 0393 354 300
16.02Huurgewenningsbijdragen  505050505050
16.03Vergoeding verhuurders 48 58433 60026 10014 50014 30014 10014 000
16.04Bijdrage huurlasten 96 24387 60088 90090 30091 70093 10094 600
16.05Gewenningssubsidie eigen woningbezit2 8922 5815 000     
16.06Bevordering eigen woningbezit00058 000116 000175 000233 000291 000
Totaal 70 9163 312 5653 360 9833 469 8403 517 7873 611 7563 716 2893 753 950
          
Uitgaven:         
16.01Huursubsidie 3 196 8563 234 7333 296 7903 296 9373 330 7063 376 0393 354 300
16.02Huurgewenningsbijdragen 0505050505050
16.03Vergoeding verhuurders 48 58433 60026 10014 50014 30014 10014 000
16.04Bijdrage huurlasten 96 24387 60088 90090 30091 70093 10094 600
16.05Gewenningssubsidie eigen woningbezit 1 8002 1201 5401 078494161 
16.06Bevordering eigen woningbezit 0058 000116 000175 000233 000291 000
Totaal  3 343 4833 358 1033 471 3803 518 8653 612 2503 716  4503 753 950

Bovenstaande overzichten betreffen jaarcijfers. De huursubsidiesystematiek gaat uit van tijdvakken (1 juli tot 1 juli). In onderstaande tabel vindt u de totale uitgaven op artikelonderdeel 03.16.01 omgerekend naar tijdvakbasis.

Totale uitgaven artikel 3.16.01 omgerekend naar tijdvakbasis (bedragen in NLG1mln)
1999–20002000–20012001–20022002–20032003–20042004–2005
3 3513 4123 5103 6003 7003 771
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Generale mutaties:     
a. Gevolgen invoering nieuwe vreemdelingenwet 8 70015 30020 30023 400
b. Toekenning huursubsidie voor begeleid wonen ex dak- en thuislozen 1 0001 0001 0001 000
c. Huurprijzendebat 29 00030 00031 00032000
d. Aanwending onbestede middelen RA-intensivering – 24 250– 25 250– 40 000– 5 500
e. Compensatie toeslag overdrachtsbelasting 9 00019 00028 00037 000
f. Afschaffen koopkrachttoeslag 5 000– 34 000– 34 000– 34 000
Specifieke mutaties:     
g. Verlaging ivm invoering automatisch continueren (EOS)700– 7 000– 18 600– 18 600– 18 600
Verplichtingen     
Specifieke mutaties:     
h. Aanpassing verplichtingenraming GEW agv uitstel BEW4 908– 910– 763– 494– 161
Niet beleidsrelevant– 1 083    

Generale mutaties

ad a.

De invoering van de Vreemdelingenwet leidt tot hogere huursubsidie-uitgaven. De mutatie betreft de hiermee samenhangende overgangsproblematiek (van in totaal f 11,2 mln) alsmede de structurele doorwerking op de huursubsidie-uitgaven.

ad b.

Met ingang met 2000 kan voor bestaande kleinschalige projecten voor begeleid wonen van ex dak- en thuislozen eveneens huursubsidie worden verstrekt. Voor 2000 is hiervoor in de 1e suppletore begroting reeds een bedrag van f 0,5 mln opgenomen.

ad c.

Naar aanleiding van het (begin 2000) in de Tweede Kamer gevoerde huur(prijzen)debat zijn de kwaliteitsgrens, de aftoppingsgrens en de maximale huurgrens eenmalig (voor het tijdvak 2000/2001) aangepast. Deze eenmalige aanpassing leidt ook in latere jaren tot hogere huursubsidie-uitgaven. Het effect voor 2000 (f 15 mln) is reeds in de 1e suppletore begroting verwerkt.

ad d.

In vervolg op de in de 1e suppletore begroting 2000 verwerkte mutatie wordt een deel van de op het onderhavige artikel beschikbaar gestelde regeerakkoord-intensivering aangewend ter compensatie van de hogere huursubsidie-uitgaven als gevolg van het gevoerde huur(prijzen)debat (zie ad c). Daarmee blijven de betreffende budgetten beschikbaar ten behoeve van het realiseren van de doelstellingen op het gebied van de betaalbaarheid van het wonen.

ad e.

Deze mutatie hangt samen met de invoering van de BEW en betreft de kosten samenhangend met de bijdrage in de financiering van de overdrachtsbelasting. Tegenover deze kosten staan hogere belastinginkomsten uit hoofde van fiscale maatregelen.

ad f.

Afschaffing van de koopkrachttoeslag in combinatie met verlaging van de normhuur leidt tot een besparing in de huursubsidie van circa f 34 mln vanaf 2002; in 2001 wordt geen besparing gerealiseerd omdat compensatie van het netto koopkrachtverlies via de huursubsidie plaatsvindt inclusief extra kosten voor uitvoering komt dit naar verwachting op circa f 5 mln (deze kosten zullen, wanneer de exacte omvang en onderverdeling naar personele en materiële uitgaven voor handen is worden overgeheveld naar artikel 03.01 «Personeel en materieel»).

Specifieke mutaties

ad g.

Deze mutatie is het gevolg van het – in het kader van EOS invoeren van het automatisch continueren van de vervolgaanvragen huursubsidie. Dit leidt met ingang van 2001 tot besparingen bij de te betalen kostenvergoeding aan matigende verhuurders, die hoger uitvallen dan de (in de ontwerp-begroting 1999) op het onderhavige artikel verwerkte regeerakkoord-taakstelling van structureel f 25 mln per jaar. De (hogere) besparingen worden aangewend ter invulling van de op artikel 03.01 «Personeel en materieel» verwerkte taakstelling voor het uitvoeren van de huursubsidie (zie de mutatie ad d. bij artikel 03.01)

ad h.

Als gevolg van het uitstel van de invoering van BEW dient de in de 1e suppletore begroting 2000 aangepaste verplichtingenraming van GEW gecorrigeerd te worden.

Toelichting op de raming en ramingstechniek:

De ramingstechniek voor de huursubsidie bestaat uit het voorspellen en berekenen van de omvang van de subsidiebepalende factoren en het confronteren van deze factoren met het huursubsidiebeleid. De belangrijkste subsidiebepalende factoren zijn de samenstelling van huishoudens, leeftijd, inkomen, vermogen, huur en omvang van het aantal huursubsidiegerechtigden. Op basis van realisatiegegevens en prognoses, afkomstig van onder meer het CBS en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt het effect op het huursubsidiebeslag geraamd van:

1. volkshuisvestingsfactoren (bouwproductie, huurontwikkeling);

2. sociaal economische factoren (inkomensontwikkeling, werkloosheidsontwikkeling en werkgelegenheidsontwikkeling);

3. demografische factoren (huishoudensvorming, individualisering, vergrijzing).

In de raming is conform de huurbrief, rekening gehouden met een stijging van de huren met gemiddeld 2,5% in 2001. Dit is lager dan ten tijde van het opstellen van de begroting in 2000, zodat dit heeft geleid tot een verlaging van de raming ten opzichte van de begroting 2000.

Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek

(Bedragen in NLG1)
 RealisatieBegroting 2000Ontwerp-begroting 2001Meerjarenperiode
Tijdvakken1998–19991999–20002000–20012001–20022002–20032003–20042004–2005
Huursubsidie – (16.01)       
Aantallen1 050 6651 025 0001 0420001 037 0001 034 0001 028 0001 021 000
Gemiddelde Subsidie2 9583 0313 1253 2003 2603 3403 417
        
Vergoeding verhuurders – (16.03)       
Aantallen999 113979 000990 000985 000982 000977 000970 000
Waarvan automatisch continueren  135 000500 000650 000650 000650 000
Gemiddelde Subsidie57444444444444
        
Bijdrage huurlasten – (16.04)       
Aantallen30 33621 10030 00030 00030 00030 00030 000
Gemiddelde Subsidie1 7622 7531 8071 8521 8991 9461 994
        
Gewen. Sub. Eigen woningbezit – (16.05)       
Aantallen265500500    
Gemiddelde Subsidie9 73910 00010 000    

De aantallen en de gemiddelde subsidiebijdragen hebben betrekking op de tijdvakken die lopen van 1 juli tot en met 30 juni en kunnen daardoor afwijken van de jaarbedragen uit de begroting.

De Gewenningsbijdrage Eigen Woningbezit wordt bij inwerkingtreding van de BEW beëindigd (per 1-1-2001).

Er blijft sprake van een toename van het aantal toekenningen, maar in mindere mate dan de voorafgaande tijdvakken. In het tijdvak 1998–1999 was er een toename van 1,5% ten opzichte van 1997–1998. Dit is het gevolg van een combinatie van een toename van de aantallen als gevolg van de Huursubsidiewet, de maatregelen om het niet-gebruik terug te dringen en een afname van de aantallen als gevolg van het gunstige economische tij en de afnemende werkloosheid.

Doelmatigheidskengetallen

Aantallen en kosten beschikte huursubsidie-aanvragen
 realisatie 199920002001
Kosten (in NLG1mln)   
Apparaatskosten VROM   
primaire activiteiten55,354,046,0
ondersteunend activiteiten18,122,017,0
automatisering22,916,011,0
Kosten vergoeding verhuurders48,633,626,1
Declaratiekosten Gemeenten Vangnetregeling37,034,034,0
Totaal kosten181,9159,6134,1
    
Aantal beschikte aanvragen   
aantal beschikkingen Huursubsidie1 054 4681 085 0001 091 500
aantal beschikkingen Vangnet41 80738 00038 000
aantal beschikkingen GEW868250 
    
Totaal aantal aanvragen1 097 1431 123 2501 129 500
Kosten per aanvraag (in NLG1)166142119

In bovenstaande tabel zijn de doelmatigheidskengetallen opgenomen conform in de begroting van vorig jaar.

Het realisatie bedrag van 1999 inzake primaire activiteiten is hoger dan vermeld in de verantwoording 1999 daar de indirecte primaire kosten – zoals de kosten die gemaakt worden bij Recherchezaken, Huurcommissie's, Juridische zaken, alsmede de uitvoeringskosten van de vermogenstoets – zijn meegenomen.

De daling van de apparaatskosten in 2000 en 2001 hangt samen met de uitvoering van het EOS-project en de invulling van de regeerakkoord-taakstelling.

De verlaging bij kostenvergoeding verhuurders heeft eveneens te maken met de besparingen als gevolg van het EOS-project.

De in dit overzicht gepresenteerde aantallen beschikte aanvragen hebben betrekking op de verwerking in een kalenderjaar. De huursubsidiesystematiek is gebaseerd op tijdvakken die lopen van 1 juli tot 1 juli.

Om die reden wijken ze af van de eerder gepresenteerde aantallen die op tijdvakbasis zijn weergegeven.

De aantallen beschikte aanvragen betreffen zowel de positieve als de negatieve aanvragen.

Vanaf 2001 zijn geen aantallen beschikkingen GEW vermeld, daar de GEW regeling ophoudt te bestaan bij de inwerkingtreding van de BEW regeling.

De ontwikkelingen met betrekking tot personeel (aantallen fte's), alsmede de aantallen afgehandelde subsidieaanvragen per medewerker staan vermeld in onderstaand staatje. De stijging van de aantallen afgehandelde aanvragen per medewerker is ondermeer een gevolg van het automatisch continueren van de vervolg aanvragen in het kader van het EOS-project.

Subsidieaanvragen in relatie tot personeelsontwikkeling
 realisatie 199920002001
Inzet personeel uitvoering huursubsidie (aantallen fte's)370320263
Aantallen afgehandelde aanvragen per medewerker2 9653 5104 295

Periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek

Medio 2000 is de Huursubsidiewet geëvalueerd. De uitkomsten van dit onderzoek zullen naar verwachting in oktober 2000 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

03.18 Infrastructuur en locatiesubsidie

Het te voeren beleid

Het stimuleren van de voortgang van de nieuwbouw binnen het door het Rijk gewenste verstedelijkingspatroon in relatie met aangewezen groeikernen en – groeisteden. Daarbij is sprake van een bijdrage in de kosten van aanleg en verbetering van de hoofdinfrastructuur. Daarnaast is er sprake van het verlenen van geldelijke steun aan gemeenten voor de ontwikkeling van bouwlocaties.

In het jaar 2001 zal de verdere afwikkeling van de in het verleden, in het kader van het groeikernen- en grote stedenbeleid, toegezegde subsidies voor hoofdinfrastructuur, locatiesubsidie en de subsidie grote bouwlocaties worden voortgezet.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
1e suppletore begroting 20004 000     
Stand ontwerpbegroting 20014 00000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10001 81500000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20009 07011 09413 47408 000 
1e suppletore begroting 20001 311 – 808 – 2 905 
Nieuwe wijzigingen  – 1 110 – 1 799 
Stand ontwerpbegroting 200110 38111 09411 55603 2960
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10004 7115 0345 24401 4960
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
18.01Hoofdinfrastructuursubsidie29 28624 9974 000     
18.02Locatiesubsidie3 15100     
Totaal 32 43724 9974 000     
          
Uitgaven:
18.01Hoofdinfrastructuursubsidie 10 8467 23011 09411 556 3 296 
18.02Locatiesubsidie 4 3233 15100 0 
Totaal  15 16910 38111 09411 556 3 296 
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a Aanpassing uitfinanciering hoofdinfrastructuursubsidie  1 110 – 1 799

Toelichting op de raming

«Hoofdinfrastructuursubsidie»

Met onderstaande gemeenten zijn vaste financiële afspraken gemaakt. Daarbij is per gemeente de te betalen restantbijdrage per 1-1-2000 vermeld.

 
Gemeenteprojectrestantbijdrage in NLG1000
Haarlemmermeerv. Heuvengoedhartlaan19 750
Groningenomlegging Veenweg4 010
ZoetermeerRokkeveen4 668
Totaal 28 428

Te ontvangen prestatieverklaringen:

Zoetermeer 1999 (overleg met gemeente is gaande)

Helmond 2000

Hoorn 2001

Groningen, Voorburg en Zoetermeer in 2002

Haarlemmermeer in 2003.

De uitfinanciering van de restantbijdragen loopt door tot en met 2002. Daarnaast is in het totaal van de uitgavenraming een budget van f 4,748 mln opgenomen ten behoeve van de afwikkeling van reguliere betalingen mede in relatie tot de afronding van de opschoningsoperatie in betrokken administraties.

«Locatiesubsidie»

Met de onderstaande gemeenten zijn vaste financiële afspraken gemaakt. Daarbij is per gemeente de te betalen restantbijdrage per 1-1-2000 vermeld.

 
Gemeentelocatierestantbijdrage in NLG1000
DordrechtStadspolders1 150
Lelystaddiverse locaties0 500
HoornKersenboogerd0 500
ArnhemRijkerswoerd0 500
OegstgeestBroek- en Simontjespolder0 500
Totaal 3 150

Rapportage-momenten over afronding locatie-ontwikkeling:

Lelystad, Hoorn, Arnhem en Oegstgeest in 2000.

Vlaardingen 2004

«Subsidie grote bouwlocaties»

In de periode tot en met 2011 zullen de verplichte voortgangsverslagen respectievelijk eindrapportages door betrokken gemeenten worden ingediend. Het betreft de volgende gemeenten en locaties:

 
Gemeentelocatieeindrapportagemomenten
RotterdamKop van Zuid2001/2011
Maastricht *Sphinx-terrein1-10-1999
VenloCentrum-zuid2005
AmersfoortEemskwartier31-12-2003

* Over de locatie Sphinx in Maastricht is in 1999 geen eindverantwoording ontvangen. Er vindt bestuurlijk overleg plaats met de gemeente over de vertraging in de eindverantwoording, hetgeen in 2000 tot uitkomst moet leiden.

03.19 Stadsvernieuwing

Het te voeren beleid

In de Nota «Beleid voor Stadsvernieuwing in de Toekomst» (Belstato) is het stadsvernieuwingsbeleid tot het jaar 2005 vastgelegd. Met dit beleid wordt beoogd de nog aanwezige achterstanden in bestaand stedelijk gebied in te lopen. Het Kabinet heeft in vervolg hierop met de Nota «Stedelijke vernieuwing» – ter afronding van de stadsvernieuwingsoperatie – voor de jaren tot en met 2010 in totaal f 1,85 mld (extra) beschikbaar gesteld.

In 2000 zal de laatste verplichting ad f 20 mln in het kader van de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (WSDV) op dit begrotingsartikel worden aangegaan. Dit bedrag betreft de in 1999 niet verdeelde reservering voor mogelijke tegenvallers op de VROM-begroting.

Afgezien van deze f 20 mln betreffen de voor de jaren 2000 en 2001 geraamde uitgavenbudgetten de uitfinanciering van in 1999 aangegane verplichtingen naar 60 budgetbeheerders. Het uitgavenbudget voor het jaar 2001 betreft de in januari 2001 te betalen laatste kastranche van deze toezeggingen.

Met ingang van 2000 en 2001 zijn de bij het onderhavige begrotingsartikel behorende verplichtingen- en uitgavenbudgetten betrokken bij de bundeling van geldstromen voor de stedelijke vernieuwing. Deze zijn derhalve overgeboekt naar het begrotingsartikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing».

In de bijlage «Stadsvernieuwingsrapportage 2000» wordt bij het onderhavige begrotingsartikel verslag gedaan van de stand van zaken bij de stadsvernieuwing.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 200120 00000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10009 07600000

Verplichtingen 1999: 1 007 656

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 927 972

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 2001747 999200 0000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000339 42790 7560000

Uitgaven 1999: 867 392

03.35 Budget Besluit locatiegebonden subsidies

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Onderdeel van het VINEX beleid is onder meer de bevordering van de ontwikkeling van bouwlocaties door het wegnemen van financiële belemmeringen, opgeworpen door hoge grondkosten. Locatiegebonden subsidies zijn van belang om mogelijk te maken, dat bouwlocaties op een zodanige wijze worden ontwikkeld dat de woningbehoefte in voldoende mate kan worden bevredigd, dat bouwlocaties worden ontwikkeld op een wijze die past binnen het planologisch – en volkshuisvestingsbeleid, en dat wordt gekomen tot kwalitatief hoogwaardige bouwlocaties, ook uit oogpunt van verbetering van het milieu, beperking van de mobiliteit en aandacht voor sociale veiligheid.

Operationele beleidsdoelstellingen

Het BLS is een budgetregeling waarin de budgetten in 1995 als lump sum zijn toegekend. Dat betekent dat de budgetten vooraf zijn vastgesteld en niet achteraf aan de hand van werkelijk gemaakte kosten worden herberekend. De wijze waarop de budgetverdeling heeft plaatsgevonden staat uitvoerig beschreven in de Regeling Normering Budgetberekening Locatiegebonden Subsidies (Stcrt. 1994, nr. 65).

In het BLS is de wijze van toetsing met eventuele gevolgen voor gemaakte budgettaire afspraken als volgt aangegeven.

Tussentijds wordt getoetst of de convenantspartner zich houdt aan de in het contract overeengekomen voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde is het voldoen aan de prestatie-eisen met betrekking tot het aantal te bouwen woningen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de binnen en buiten de bebouwde kom te bouwen woningen. Buiten de bebouwde kom moet tenminste 70% gerealiseerd worden in de marktsector. Er wordt tweemaal getoetst of voldaan is aan de voorwaarden.

Halverwege de contractperiode moet voldoende voortgang zijn geboekt. Getoetst wordt dan of het overeengekomen aantal te bouwen woningen in de periode 1995 tot en met 1999 is gerealiseerd. Is dat niet het geval dan kan de uitbetaling van het budget worden opgeschort totdat aan de voorwaarden is voldaan.

Mocht aan het eind van de contractperiode in 2005 blijken dat de totale woningbouwtaakstelling niet volledig is gerealiseerd, dan kunnen de reeds uitbetaalde budgetten geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

In de begroting 2000 is rekening gehouden met de in het regeerakkoord afgesproken temporisering van de BLS budgetten. Tot de betreffende temporisering van BLS-gelden (grondkosten-bijdragen ten behoeve van de woningbouwlokaties) is in het regeerakkoord besloten op grond van de destijds beschikbare stand van zaken van en verwachtingen over de ontwikkeling van woningbouw op de Vinex-lokaties. Op dit moment is er meer zicht op de daadwerkelijke voortgang van de woningbouw-produktie. Dat actuele beeld leidt tot de conclusie dat de veronderstellingen, die gehanteerd zijn ten tijde van de opstelling van het regeerakkoord, zijn ingehaald. Daardoor is ook de grondslag voor de temporisering vervallen. Op grond daarvan is besloten de getemporiseerde uitgaven terug te boeken. De raming van het onderhavige artikel (03.35) wijzigt hierdoor niet, aangezien in het kader van de bundeling van geldstromen de betreffende budgetten met ingang van 2000 zijn overgeboekt naar artikel 03.43 «Investeringen Stedelijke vernieuwing».

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200020 00020 00020 00020 00020 000 
1e suppletore begroting 2000– 20 000– 20 000– 20 000– 20 000– 20 000 
Stand ontwerpbegroting 2001000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000000000

Verplichtingen 1999: 1 663

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 666 564

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200020 00020 00020 00020 00020 000 
1e suppletore begroting 2000– 19 788– 19 788– 19 795– 19 483– 19 483 
Stand ontwerpbegroting 20012122122055175170
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10009696932352350

Uitgaven 1999: 269 691

Toelichting op de raming

De uitgavenraming betreft de doorwerking van de betaling van de eind 1999 toegekende prijscompensatie. In het kader van de tweede suppletore begroting 2000 zal worden bezien of, met het oog op een juiste artikelbelasting, deze budgetten moeten worden overgeboekt naar artikel 03.43 «Investeringen Stedelijke vernieuwing».

Periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek:

De Vinex-convenanten bestrijken een periode van tien jaar, van 1995 tot en met 2004.

In 2000 is er een ijkmoment. In het kader van dit ijkmoment zijn door de convenantspartners in 2000 tussenrapportages ingediend. Op grond van deze tussenrapportages kan worden beoordeeld in hoeverre de afgesproken prestaties tot 2000 zijn gehaald. De uitkomsten van de beoordeling van de BLS tussenrapportages zijn naar verwachting in het najaar bekend.

Doeltreffendheidskengetal

Aantallen woningen te realiseren binnen de VINEX stadsgewesten (Vinex convenanten)
ConvenantpartnerAantallen woningen 2000–2004
Noord-Holland10 000
Zuid-Holland10 240
Zeeland1 400
Utrecht5 700
Noord-Brabant19 400
Limburg7 784
Groningen2 400
Friesland2 200
Drenthe1 200
Overijssel3 350
Gelderland5 300
  
Twente5 250
SRR21 000
ROA36 100
KAN8 120
Haaglanden14 000
SRE9 780
BRU10 200
Totaal173 424

De thans opgenomen kwantitatieve kengetallen hebben een relatief beperkte waarde. Momenteel wordt een beleidsmatige accentverschuiving aangebracht die ertoe leidt dat de kwantitatieve kengetallen aangevuld zullen worden met kwalitatieve kengetallen. Een voorbeeld daarvan is dat recent onderzoek uitwijst dat de kwaliteit van de nieuwbouw de laatste jaren fors is toegenomen. Dit blijkt uit:

• De gemiddelde oppervlakte en de gemiddelde inhoud van nieuwbouwwoningen; deze is in de periode 1995–1999 toegenomen met 20 respectievelijk 18%. Ook het aantal m2 per persoon is in die periode toegenomen.

• Bij een gelijk blijvend aantal kamers en een toegenomen oppervlakte per woning kan worden geconcludeerd dat de kamergrootte is toegenomen.

• Het groeiend aantal koopwoningen (van 70 naar 80%) heeft er toe geleid dat de gemiddelde kwaliteit volgens het Woning Waarderings Stelsel (WWS) van de nieuwbouwproduktie aanzienlijk is toegenomen.

• Bij een gelijk blijvende verdeling van woningtypen en een toename van het aandeel middeldure en dure woningen kan worden afgeleid dat de afwerking en het uitrustingsniveau is toegenomen. Ook heeft zich een toename van Dubo-maatregelen voorgedaan.

Door de sterke prijsstijging van nieuwbouw-koopwoningen is de prijs/kwaliteitverhouding afgenomen. De koper krijgt «minder woning voor z'n geld». Deze verhouding is echter gunstiger dan die in de bestaande voorraad.

03.37 Budget Besluit woninggebonden subsidies 1995

Het te voeren beleid

Het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (BWS 1995) strekt tot uitvoering van de bepalingen in de Woningwet, voor zover deze betrekking hebben op de verlening van geldelijke steun van rijkswege ter bevordering van de bouw van woningen, woonwagens en standplaatsen en het treffen van ingrijpende voorzieningen aan woningen, alsmede de programmering die daaraan voorafgaat.

In het regeerakkoord is vastgelegd dat de woninggebonden subsidies, waarvan het vorige Kabinet reeds heeft besloten deze af te schaffen, versneld worden afgeschaft.

Als gevolg hiervan worden op het onderhavige artikel geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. De nog opgenomen uitgavenraming tot en met 2002 betreft de uitfinanciering van de tot en met het jaar 1998 aangegane verplichtingen.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 200100000 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000000000

Verplichtingen 1999: 0

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 403 476

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 2001213 704142 98946 79100 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100096 97564 88621 233000

Uitgaven 1999: 311 586

03.39 Sanering Woningbeheerders

Het te voeren beleid

Onder strenge voorwaarden kan financiële steun worden verstrekt voor sanering van niet-winstbeogende instellingen (NWI's), welke geen toegelaten instelling zijn. In samenhang met de afkoop van de subsidies voor NWI's worden de te verstrekken saneringsbijdragen thans begroot en verantwoord op artikel 03.79.

Op het onderhavige artikel (03.39) vindt verantwoording plaats van de afwikkeling van in het verleden – ten laste van dit artikel – verleende voorschotbijdragen.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen75     
Stand ontwerpbegroting 2001750000 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10003400000

Verplichtingen 1999: 0

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 0

Uitgaven 1999: 0

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. Restantbijdrage t.b.v. liquidatie Stichting De Grens75    

Specifieke mutaties

ad a.

In 1998 is ingestemd met een verzoek tot liquidatie van Stichting De Grens. In dat jaar is – ten laste van het onderhavige artikel – een voorschotbijdrage verstrekt van f 2,3 mln. De stichting is geliquideerd en de restantbijdrage ad f 74 928,– voor de financiële afwikkeling is in 2000 betaald.

03.40 Stimulering duurzaam en innovatief bouwen en sanering loden drinkwaterleidingen

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Duurzame kwaliteit / Duurzaam bouwen

Duurzame kwaliteit van de woning en de directe woonomgeving wordt gekenmerkt door drie aspecten: de belevingswaarde, de toekomstwaarde en de gebruikswaarde. Verbetering van de kwaliteit wordt zowel voor de nieuwbouw als de bestaande voorraad nagestreefd.

Belevingswaarde heeft betrekking op de architectonische en ruimtelijke kwaliteit van woning en woonomgeving.

In de Nieuwe Architectuurnota worden voorstellen gedaan voor het ontwikkelen van handreikingen aan de bouwpraktijk als kwaliteitswijzers, woonbeeldvisies, voorbeeldplannen en dergelijke. Voor welstand zal worden nagegaan of de in 2001 geïmplementeerde wijzigingen de burger voldoende ruimte bieden om zijn/haar directe woonomgeving naar eigen smaak, maar binnen bepaalde algemeen aanvaardbare normen en waarden, vorm te geven.

Bij gebruikswaarde moet worden gedacht aan ruimte, toegankelijkheid en funktionele aspecten van een woning en aan vormgeving en inrichting van de woonomgeving.

Wat ruimte betreft gaat het om kavelgrootte, vrije indeelbaarheid en plafondhoogte. Wat de woonomgeving betreft zullen maatregelen worden getroffen gericht op verbetering van de sociale veiligheid. Met regelgeving en convenanten wordt de gebruikswaarde van woningen in 2001 gewaarborgd.

Het begrip toekomstwaarde is ingevuld in het Beleidsprogramma Duurzaam bouwen 2000–2004. Het uitgangspunt van dit programma is dat duurzaam bouwen als regulier en integraal onderdeel wordt opgenomen in alle sectoren van de bouw. Extra beleidsimpulsen worden gegeven op de terreinen stedenbouw en bestaande bouw, consument en energie, alsmede kennis en innovatie. In de woningbouw vindt een accentverschuiving plaats van nieuwbouw naar de bestaande voorraad. Het ISV is daarbij een belangrijk instrument.

Bij activiteiten moet worden gedacht aan het Energie Prestatie Advies (EPA) waarvan de resultaten in 2001 worden geëvalueerd en het ontwerpen van referentie woningen duurzaam verbeteren in de bestaande voorraad. De ministers van EZ en VROM zullen de Tweede Kamer nog nader berichten op welke wijze de vraag naar Zon-PV zal worden gestimuleerd. Flexibel en demontabel bouwen zal in 2001 wederom worden gestimuleerd. De verankering van duurzaam bouwen leidt ook tot het vastleggen van prestatie-eisen aan de milieubelasting van gebouwen in de bouwregelgeving. Deze worden gemeten met het materiaal gebonden milieuprofiel van gebouwen (MMG). Dit is een maat die rekening houdt met emissie, energie, afval en grondstoffen. In 2001 wordt bezien in hoeverre het mogelijk is om al grenswaarden te stellen aan die milieubelasting. Tot slot zal via regelgeving en convenanten worden gestreefd naar gezonde woningen. Asbest, straling en legionella horen in woningen niet thuis.

Operationele beleidsdoelstellingen

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven begroot en verantwoord ten behoeve van de verbetering van de duurzame woningkwaliteit. De inzet van rijksmiddelen betreftbijdragen aan voorbeeldplannen op het gebied van innovatief bouwen, de subsidiëring van de sanering van loden drinkwaterleidingen in woningen en de subsidiëring van energiebesparingsmaatregelen, ondermeer door middel van de subsidieregeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens.

Integratie energiebesparingsbeleid

Traditioneel is het ministerie van EZ verantwoordelijk voor het energiebesparingsbeleid in casu de ontwikkeling en implementatie van beleid. De nieuwe lijn is dat het implementeren van het genoemde beleid meer kracht krijgt door middel van de inzet van de vakdepartementen. Het ministerie van VROM heeft in relatie tot het milieu grote betrokkenheid en belang bij de reductie van uitstoot CO2 waarbinnen energiebesparing een belangrijk element is. Vandaar dat uit oogpunt van internalisering energiebesparingsbudgetten naar VROM worden overgeheveld.

Innovatief, flexibel en demontabel bouwen

Het Subsidieprogramma Innovatief, Flexibel en Demontabel (IFD) Bouwen vloeit voort uit de Nota Milieu en Economie. Doel van het programma is de keuze van opdrachtgevers (ook gemeenten) voor deze bouwwijze te stimuleren. IFD-bouwen biedt kansen voor zowel duurzaam bouwen als ook het inspelen op wensen van bewoners; het geeft de mogelijkheid om tegen gunstige kosten een gevarieerd(er) aanbod van woningen en gebouwen te realiseren die relatief eenvoudig en goedkoop aan nieuwe wensen van bewoners kunnen worden aangepast. De industriële en flexibele bouwwijze leidt tot vermindering van bouw- en sloopafval, kostenreductie en een langere levens- en gebruiksduur van gebouwen en bouwdelen.

Sanering loden drinkwaterleidingen

Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad over lood in drinkwater is een regeling ontwikkeld waarmee het saneren van loden drinkwaterleidingen wordt gesubsidieerd. De Raad adviseerde destijds de norm voor lood in drinkwater te verlagen en zo snel mogelijk de nog bestaande loden drinkwaterleidingen in woningen te vervangen. De regeling is onderdeel van het totale plan van aanpak lood in drinkwater.

Energiebesparing huishoudens met lage inkomens

Binnen de VROM-begroting wordt een subsidieregeling opgenomen gericht op energiebesparing door huishoudens met lage inkomens. Deze regeling vindt zijn oorsprong in artikel 36p, lid 4 en de memorie van toelichting op het voorstel tot Wijziging van de regulerende energiebelasting en de inkomstenbelasting met het oog op het bevorderen van energiezuinig en milieuvriendelijk gedrag (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 532, nrs. 1–2). Met dat voorstel werd de mogelijkheid beoogd om, in het kader van de positieve fiscale prikkels voor huishoudens, voor huishoudens met lage inkomens specifieke programma's te ontwikkelen. Omdat het niet mogelijk bleek dergelijke maatregelen fiscaal vorm te geven is – als alternatief en onafhankelijk van de REB-terugsluis – gekozen voor een subsidieregeling, waarbinnen wordt voorzien in gratis adviezen, ondersteuning bij subsidieaanvragen en subsidie op en het aanbrengen van kleine energiebesparende voorzieningen. Met deze regeling wordt een CO2-reductie bereikt van 0,003 Mton per jaar.

Subsidieregeling Innovatief, Flexibel en Demontabel bouwen

Op de VROM-begroting is voor de subsidieregeling IFD-bouwen een budget beschikbaar van f 30 mln. De looptijd van de regeling is van 1999 tot en met 2004. Het budget wordt in drie tenders in 1999, 2000 en 2002 beschikbaar gesteld. De regeling maakt deel uit van de Stimuleringsregeling Milieugerichte Technologie (SMT) van het ministerie van VROM en kwam tot stand in onderlinge samenwerking van VROM en EZ. VROM is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Subsidieprogramma.

De regeling staat open voor concreet uit te voeren woning- en utiliteitsbouwprojecten en voor zowel nieuwbouw als renovatie/herbestemming. Alle opdrachtgevende partijen – ook gemeenten en incidentele opdrachtgevers – kunnen projecten indienen. In 2001 vindt geen tender plaats.

In het totaal is in 1999 voor de subsidieregeling IFD-bouwen aan 25 projecten subsidie verleend. Voor 96 voornamelijk nieuwbouwprojecten in zowel de woningbouw als de utiliteitsbouw is subsidie aangevraagd. Gemiddeld is voor 5% van de projectkosten subsidie toegekend. Het totale subsidiebedrag voor de eerste tranche bedroeg ongeveer f 5,7 mln. Alle projecten zijn gericht op demonstratie van de mogelijkheden van IFD-bouwen. De aanvragers zijn opdrachtgevers, aannemers en de toeleveranciers. Diverse projecten zetten in op keuzevrijheid voor bewoners en gebruikers door flexibiliteit. In verscheidene projecten treden gebruikers op als ontwikkelaar en geven zo inhoud aan consumentgericht bouwen en differentiatie.

Sanering loden drinkwaterleidingen

De subsidieregeling voor het saneren van loden drinkwaterleidingen is per 1 juli 1999 in werking getreden en heeft een looptijd tot 2005. Het voor de regeling uitgetrokken budget van f 15 mln is verdeeld over 6 jaar. Van genoemd budget staat corporaties f 2,5 mln ter beschikking en particuliere huishoudens – zowel huur- als koopwoningen – f 12,5 mln. Per strekkende meter lood wordt f 75,– subsidie verleend. De doelstelling van de regeling is het stimuleren van het vervangen van loden drinkwaterleidingen in woningen. Beoogd resultaat is dat in 2005 de loden drinkwaterleidingen in alle sociale huurwoningen en in 80% van alle woningen in de overige sectoren (huur en koop), zijn vervangen. Overigens zal een groot deel van de woningen met loden drinkwaterleidingen door sloop aan de voorraad worden onttrokken of worden de drinkwaterleidingen vervangen als onderdeel van ingrijpende woningverbetering.

Energiebesparing huishoudens met lage inkomens

In onderstaande tabel zijn de verwachte milieu-effecten van de regeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens opgenomen op basis van gegevens van Global Action Plan, een organisatie die reeds vergelijkbare projecten heeft uitgevoerd ter vermindering van de milieubelasting. Daarbij is uitgegaan van de verwachting dat met deze regeling 8125 huishoudens in 2001 kunnen worden bereikt.

 
energieverbruik Nederland huishoudens totaal508 PJ
aardgas Nederland huishoudens totaal13 350 miljoen m3
elektriciteit Nederland huishoudens totaal20 000 miljoen kWh
aardgasverbruik Nederland gemiddeld1992m3
elektriciteitsverbruik Nederland gemiddeld2985kWh
CO2 uitstoot Nederland gemiddeld (aardgas en electriciteit)5496 kg CO2
gemiddelde CO2 reductie per huishouden met kleine maatregelen326 kg CO2 (=5,9%)
 2 650 beoogde CO2
reductie in 2001 met de regeling (met 8125 te bereiken huishoudens)ton CO2(0,003 Mton)

Het subsidieplafond voor de regeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens bedraagt voor 2001 f 2,5 mln inclusief de benodigde kosten voor de uitvoering.

De termijn voor indiening van een aanvraag is drie maanden vanaf de datum van publicatie van de tenderregeling; publicatie zal in de loop van 2001 plaatsvinden. Tussen de publicatiedatum en de indieningsdatum kunnen nadere inlichtingen worden verkregen bij en/of concept aanvragen ter beoordelingen worden ingediend bij de uitvoeringsorganisatie.

Er wordt een adviescommissie ingesteld ter beoordeling, rangschikking en selectie (en toewijzing) van projecten ten behoeve van de door de minister van VROM daarop af te geven beschikking. De adviescommissie heeft 3 maanden nodig voor het advies en de selectie. De toewijzing geschiedt binnen 1 maand daarna door de minister van VROM. Op 1 september 2003 dienen de projecten van de eerste tender te zijn afgerond. De regeling eindigt op het moment dat projecten zijn afgerond en geëvalueerd.

Integratie energiebesparingsbeleid

De van het ministerie van EZ overgeboekte budgetten hebben onder andere betrekking op:

1. lange termijn onderzoek naar energieneutrale concepten voor gebouwen;

2. aanscherpingsonderzoeken voor de energieprestatie-eis (EPC) voor woningen en het sluiten van convenanten met de sociale- en particuliere huursector;

3. aanscherpingsonderzoeken, voorbeeldprojecten en kennisoverdracht aangaande de EPC voor de utilitietsbouw;

4. stimulering van het energiebesparingspotentieel op VINEX-locaties via de Optimale Energie Infrastructuur (OEI);

5. de ontwikkeling van nieuwe concepten voor verwarming van gebouwen en kennisoverdracht hierover; en

6. ondersteuning van lagere overheden op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200010 0002 500120002 5002 500 
1e suppletore begroting 20002 703     
Nieuwe wijzigingen 34 59227 09227 09227 092 
Stand ontwerpbegroting 200112 70337 09239 09229 59229 59222 092
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10005 76416 83217 73913 42813 42810 025
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200055 20510 0508 8509 1502 500 
1e suppletore begroting 20003 991     
Nieuwe wijzigingen 7 66117 36923 34727 087 
Stand ontwerpbegroting 200159 19617 71126 21932 49729 58723 092
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100026 8628 03711 89814 74613 42610 479
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
40.01Duurzaam bouwen45 45513 056      
40.02Voorbeeldplannen1 100 400     
40.03Innovatief bouwen10 90012 6147 500 9 500   
40.04Sanering loden drinkwaterleidingen881974 8032 5002 5002 5002 500 
40.05Energiebesparende maatregelen00034 59227 09227 09227 09222 092
Totaal 57 54325 86712 70337 09239 09229 59229 59222 092
          
Uitgaven:
40.01Duurzaam bouwen 49 54645 455     
40.02Voorbeeldplannen 5 3951 400100    
40.03Innovatief bouwen 1 7147 4507 4506 3506 650  
40.04Sanering loden drinkwaterleidingen 1094 8912 5002 5002 5002 500 
40.05Energiebesparende maatregelen 007 66117 36923 34727 08723 092
Totaal  56 76459 19617 71126 21932 49729 58723 092
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. energiebesparing huishoudens met lage inkomens 2 5005 0005 0005 000
Verplichtingen gelijk niet aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere departementen     
b. Van EZ budgetten i.v.m. integratie energiebesparingsbeleid     
verplichtingen 32 09222 09222 09222 092
uitgaven 5 16112 36918 34722 087

Specifieke mutaties

ad a.

In de jaren 2001–2004 is er een nieuwe subsidieregeling binnen de VROM-begroting, gericht op energiebesparing door lagere inkomens. De subsidie voorziet in het verstrekken van gratis adviezen en het subsidiëren van kleine energiebesparende voorzieningen.

De budgetfasering van verplichtingen en uitgaven zal nog nadere afstemming behoeven op zowel het definitieve tijdstip van inwerkingtreding van de regeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens, als op werking van die regeling.

Reguliere kengetallen en voortgangsrapportages

Ramingskengetallen

Tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen (TSR):

 
 totaal bedrag in NLG1000aantal woningengemiddeld subsidiebedrag in NLG1
beschikkingen t/m 1998111 90057 1831 957
waarvan lood3 2003 1561 014
    
beschikkingen 1999   
(na herverdeling)(afgerond) 13 000pm 
waarvan sanering loden leidingen2 300*2 601* 
Totaal lood TSR(5 500)(5 757) 

Toelichting:

* Deze cijfers zijn aannames en berusten op het cijfermateriaal in het kader van de herverdeling. Hierdoor is het aandeel «sanering loden drinkwaterleidingen» binnen de TSR nog niet definitief.

Na herverdeling van de door de budgethouders niet-benutte TSR-budgetten was er tot 1 juli 1999 de tijd om in relatie tot de herverdeelde budgetten nog verplichtingen aan te gaan. Nagenoeg het gehele herverdelingsbudget (f 13 mln) kon door de betrokken budgethouders alsnog worden verplicht binnen de daartoe gestelde termijn.

Eind 2000 zal er, overeenkomstig de regelgeving, aan de hand van door budgethouders voor medio september 2000 in te dienen verslagen inzake de subsidievaststellingen, inzicht zijn verkregen over de definitieve realisatie van de TSR en het aandeel lood daarin in het bijzonder.

Nader zal worden bezien of de uitkomsten aangaande het aandeel lood bruikbaar zijn om te koppelen aan de voortgang inzake de realisatie sanering loden drinkwaterleidingen zodat een totaalbeeld inzake de «problematiek Lood» kan worden verkregen.

Sanering loden drinkwaterleidingen:

In aantallen woningen over de periode t/m. 30–5-2000:

Aangegane verplichtingen
Onderdeelontvangen aanvragenverplichting aangegaanmeters loodsubsidiebeslagafgewezen aanvragenin behandeling
particulier2 9572 06950 571f 2,292 mln115773
sociale verhuurders6475129 373f 0,117 mln0135
Totaal3 6042 58159 944f 2,409 mln115908
Vaststellingen (van de 2581 aangegane verplichtingen)
Onderdeelvaststellingenmeters loodsubsidie-bedragingetrokken verplichtingen
particulier36 (van 2069)2 261f 0,037 mln
sociale verhuurders1 (van 512)18f 0,001 mln
Totaal37 (van 2581)2 279f 0,038 mln

Totaalbedrag vastgestelde beschikkingen : aantal vastgestelde beschikkingen = f 38 000,– : 37 = f 1 027,03 gemiddeld per beschikking (inclusief de vaste bijdragen aan installateur voor taxatie/controle).

Vorderingen zijn hier niet aan de orde aangezien in principe de betalingen plaatsvinden na vaststelling.

Doeltreffendheidskengetal

vervanging loden drinkwaterleidingen
Omschrijvingdoelstelling
particuliere huur- en koopwoningen80% in 2005 (185 000 woningen)
sociale huurwoningen100% in 2005 (42000 woningen)

De bevindingen uit de eerste periode van de werking van de regeling waren van dien aard dat een aanpassing van de regelgeving was gewenst. Die aanpassing werd ingegeven door de niet optimale aansluiting van de aflopende TSR op de daaropvolgende nieuwe subsidieregeling sanering loden drinkwaterleidingen. Het betrof de overgangsproblematiek waarbij aanvragers buiten de boot dreigden te vallen als gevolg van niet meer toereikende TSR-budgetten bij budgethouders en waarbij een naadloze instroom, in de nieuwe regeling, vanwege aldaar gestelde eisen in relatie tot de aanvraag niet mogelijk bleek te zijn.

Medio 2000 zal de regelgeving daarop, op de daartoe vereiste wijze, zijn aangepast waarmee tevens tegemoet zal zijn gekomen aan het Rijksbeleid om zo spoedig mogelijk de sanering succesvol te voltooien.

Evaluatie

In november 1999 is het Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004, tezamen met de rapportage Monitoring Duurzaam Bouwen «resultaten plannen van aanpak 1995–1999», aan de Tweede Kamer aangeboden.

In uitwerking is thans het uitvoeringsprogramma voor de eerste twee komende jaren, waarin meer dan 30 projecten zijn gebundeld. De Tweede Kamer wordt jaarlijks over de voortgang geïnformeerd.

03.41 Planologische- en woningbouwknelpunten Vinex

Het te voeren beleid

Ten behoeve van de ontwikkeling van VINEX-locaties werden in het verleden aanvullende financiële bijdragen verstrekt ter oplossing van voorkomende knelpunten. Tevens was het mogelijk voor deze locaties bijdragen te verstrekken ingeval sprake was van investeringsvoorstellen in het kader van de impuls voor de ruimtelijke-economische structuur. Deze bijdragen kunnen niet op grond van bestaande regelingen worden verstrekt.

Voor de in het kader van de impuls voor de ruimtelijk-economische structuur te verstrekken bijdragen wordt op het ontvangsten-artikel 03.08 «Impuls voor de ruimtelijk-economische structuur» voorzien in het beschikbaar komen van de betreffende gelden uit het Fonds Economische Structuurversterking.

De huidige raming van het onderhavige artikel betreft alleen de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 200100000 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000000000

Verplichtingen 1999: 0

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 14 500

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 20017 5004 0002 50005000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10003 4031 8151 13402270

Uitgaven 1999: 10 500

Toelichting op de raming

De uitfinanciering van de in het verleden aangegane verplichtingen betreft de locaties Deventer-Colmschate en Houten-Zuid (in NLG1mln)

 
Gemeente2000200120022004
Houten2,5   
Deventer5,04,02,50,5
Totaal7,54,02,50,5

In 2003 vinden geen betalingen plaats.

In de periode tot en met het jaar 2005 zullen de verplichte prestatieverklaringen met accountantsrapportages door betrokken gemeenten worden ingediend.

Het betreft de volgende gemeenten en projecten:

 
GemeenteProjectrapportagemomenten
Deventerinfrastructuur As binnenstad Colmschate31-8-2004
HoutenRondweg Houten-zuid31-8-2004
ApeldoornExcessieve grondverwerving kanaaloeversvoor 1-10-2005

03.42 Stimulering herstructurering van de woningvoorraad

Het te voeren beleid

Met het oog op versterking van de sociaal-economische structuur van bestaande wijken is een integrale aanpak gewenst die fysieke en niet-fysieke maatregelen in de wijk omvat.

Hierbij kan het gaan om maatregelen die rechtstreeks ingrijpen in de samenstelling van de woningvoorraad zoals sloop van (slechte of slecht in de markt liggende) huurwoningen en vervangende nieuwbouw in het marktsegment, opwaardering van woningen, samenvoegen of splitsen van woningen, verkoop van huurwoningen en aankoop van oude particuliere huurwoningen door corporaties in combinatie met sloop en/of verbetering en om maatregelen die het proces van veranderingen in de wijk kunnen ondersteunen, zoals een verhuiskosten-bijdrage.

In 1997 is de tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad in werking getreden. In 1999 zijn op dit begrotingartikel de laatste verplichtingen aangegaan.

Op het onderhavige begrotingsartikel resteert thans de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen.

De voor herstructurering beschikbare budgetten zijn betrokken bij de bundeling van geldstromen. In dat kader zijn de met ingang van 1999 nog beschikbare verplichtingenbudgetten met daaruitvoortvloeiende betalingen overgeboekt naar het begrotingsartikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing».

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 2001000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000000000

Verplichtingen 1999: 71 000

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 152 830

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200057 20060 90038 25000 
Nieuwe mutaties – 1 480– 2 040   
Stand ontwerpbegroting 200157 20059 42036 210000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100025 95626 96416 431000

Uitgaven 1999: 32 570

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Uitgaven     
Specifieke mutatie:     
a. Aanpassing uitfinanciering verplichtingen 1999 – 1 480– 2 040  

Specifieke mutatie

ad a.

Deze mutatie betreft de aanpassing van de uitfinanciering van de in 1999 aangegane verplichtingen.

Indien de toegekende herstructureringsbijdrage niet volledig is besteed aan het overeengekomen plan aan het einde van de planperiode kan worden besloten tot intrekking van de toegekende rijksbijdrage. De eerstkomende schouw naar de besteding van de bijdrage vindt plaats in 2001 voor de plannen waarvoor een bijdrage is toegekend in 1997. Voor de plannen toegekend in 1998 vindt deze schouw plaats in 2002 en voor de plannen die in 1999 een bijdrage hebben toegekend gekregen in 2003.

03.43 Investeringen stedelijke vernieuwing

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Met het proces van stedelijke vernieuwing wordt beoogd om de kwaliteit van steden duurzaam op een hoger peil te brengen. Hierbij hebben gemeenten zodanige beleids- en bestedingsvrijheid dat zij goed kunnen inspelen op de lokale situatie, samen met lokale actoren. Dit beleid richt zich op fysieke aspecten die vaak samenhangen met sociale en economische doelstellingen.

Operationele beleidsdoelstellingen

De wet Stedelijke Vernieuwing is in 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden. De voorgestelde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is met terugwerkende kracht 1 januari 2000. Vooruitlopend daarop zijn in december 1999 convenanten met de G30 afgesloten.

Budget ontwikkelingsprogramma's

In de convenanten wordt meerjarige zekerheid geboden voor de betaling van de kasbudgetten voor de ontwikkelingsprogramma's over de jaren 2000 t/m 2004. Een aantal van deze gemeenten heeft op basis van dit convenant vóór 1 mei 2000 bijgestelde programma's bij het Rijk ingediend. In de loop van 2000 zijn met de overige budgethouders, te weten de provincies, eveneens convenanten afgesloten.

Centraal bij de uitwerking van dit beleid staat het gemeentelijke ontwikkelingsprogramma, waarin op een samenhangende manier de gewenste ontwikkeling van de gemeente in beeld wordt gebracht en toetsbare doelstellingen zijn benoemd. De programma's van de G30-gemeenten zijn door de ministeries van VROM, EZ en LNV geaccordeerd. De programma's van de circa honderd zogenaamde programmagemeenten zijn dan wel door de provincies beoordeeld.

De gemeentelijke ontwikkelingsprogramma's zijn beoordeeld op de doelstellingen van het grote stedenbeleid en met het Beleidskader stedelijke vernieuwing. Het beleidskader bestaat uit de missie van stedelijke vernieuwing en een twaalftal prestatievelden. De prestatievelden geven de prioriteiten van het rijksbeleid aan. Gemeenten hebben mede op die prestatievelden zelf hun (operationele) doelen geformuleerd. De lokale situatie is immers zodanig verschillend dat kwantitatieve normen, die voor heel Nederland gelijk zijn, op deze onderdelen weinig zinvol zijn. Het ISV is een groeimodel. In de komende jaren zal moeten blijken of het mogelijk is om de doelstellingen en prestatievelden aan te scherpen.

Met het ISV hebben gemeenten voor een periode van 5 jaar een budget gekregen ter stimulering en ondersteuning van de stedelijke vernieuwing. Het ISV is een bundeling van bestaande subsidieregelingen en nieuwe gelden op het gebied van wonen, ruimte, fysieke condities voor economische activiteiten, milieu en grootschalig groen in de stad met als kenmerk ontschotting van de verschillende geldstromen.

Aan het eind van deze vijfjaars periode wordt afgerekend op de door de gemeenten zelf benoemde en behaalde prestaties. De gemeenten leggen hierover verantwoording af in een eindverslag, waarvan een bestedingsverslag onderdeel uitmaakt. De gemeenten dienen een eigen systeem van kwaliteitszorg in te stellen.

Voor het onderdeel bodemsanering geldt dat door de betrokken overheden is overlegd welke projecten en budgetten deel moeten gaan uitmaken van de ontwikkelingsprogramma's. De gemeenten hebben vervolgens het totaal van de betreffende budgetten in het ISV-budget opgenomen. Voor het volgende ISV-tijdvak zullen de bodemsaneringsbudgetten naar verwachting worden verdeeld op grond van een objectieve sleutel.

Innovatiebudget

Het innovatieprogramma heeft tot doel ontwikkelingen in gang te zetten die het rendement van de stedelijke vernieuwing kunnen verhogen door nieuwe uitdagingen aan te gaan en nieuwe wegen (aanpak en werkwijze) te verkennen. Binnen het innovatieprogramma worden twee soorten van innovatie onderscheiden: idee- en planontwikkeling en uitvoeringsprojecten. Het innovatiebudget tot 2005 bedraagt f 390 mln (inclusief een nader te bepalen budget voor knelpunten).

Gemeenten en andere actoren op het gebied van de stedelijke vernieuwing kunnen jaarlijks in aanmerking komen voor een bijdrage in de ontwikkeling van vernieuwende ideeën en plannen op basis van vastgestelde thema's. Beoogd is jaarlijks circa 25 plannen te honoreren.

Naast de bijdrage voor idee- en planontwikkeling kunnen gemeenten in aanmerking komen voor een bijdrage in de uitvoering van een stedelijk vernieuwingsproject. Beoogd wordt circa tien projecten te honoreren. Met deze vorm van innovatie wordt de daadwerkelijke realisatie van een innovatief plan nagestreefd.

Flankerend beleid stedelijke vernieuwing

In het kader van de ontwerp-Nota wonen is in aanvulling op de reeds beschikbare budgetten f 25 mln in 2001 en structureel f 50 mln per jaar in de jaren daarna aan de begroting toegevoegd. Met dit budget wordt beoogd vooral het sociale aspect van het stedelijke vernieuwingsproces te stimuleren.

In de Nota Wonen wordt, overeenkomstig het staande GSB-beleid, de samenhang benadrukt tussen fysieke, sociale en economische ingrepen. Dit beleid is door het zittende Kabinet in het regeerakkoord geïntensiveerd. Een belangrijk deel van de extra benodigde investeringen in de fysieke hoek wordt geacht te worden opgebracht door de corporaties.

De extra kosten die moeten worden gemaakt om bewoners intensiever te betrekken bij planvorming en uitvoering, om voorzieningen beter bereikbaar te maken voor bewoners (ouderen, gehandicapten), om wooncarrières in de eigen wijk te stimuleren en om vormen van «social return» van fysieke investeringen in de wijk naar bewoners toe, zijn niet expliciet gedekt. De bedoelde middelen zullen worden ingezet om de sociale aspecten in de stedelijke vernieuwing in te bedden. Dit kan onder meer door nieuwe ontwikkelingen op dit gebied te stimuleren en te verbreden.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20001 188 517297 975674 439858 677904 938 
1e suppletore begroting 2000– 152 896– 362 816– 407 796– 606 501– 590 847 
Nieuwe wijzigingen– 162 420239 72671 21680 90681 336 
Stand ontwerpbegroting 2001873 201174 885337 859333 082395 4271 201 101
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000396 24179 359153 314151 146179 437545 036

Verplichtingen 1999: 2 434 854

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 2 434 853

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000220 381695 778742 1421 188 4241 210 984 
1e suppletore begroting 2000106 988106 388106 395– 18 917– 18 519 
Nieuwe wijzigingen28 00241 90173 33383 54983 979 
Stand ontwerpbegroting 2001355 371844 067921 8701 253 0561 276 4441 201 101
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000161 260383 021418 326568 612579 225545 036

Uitgaven 1999: 0

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Generale mutaties:     
a. Intensivering sociale aspecten stedelijke vernieuwing 25 00050 00050 00050 000
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
b. Aanvullende post: prijsbijstelling ISV tranche 200028 57914 72621 21630 90631 336
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
c. Aanvullende post: prijsbijstelling BLS tranche 2000     
Verplichtingen10 630    
Uitgaven 2 7012 6432 6432 643
Specifieke mutaties:     
d. Correctie verplichtingenramingen 2000–2001     
Verplichtingen– 200 000200 000   
e. Naar 03.05 t.b.v. Stichting KEI     
Verplichtingen– 1 629    
Uitgaven– 577– 526– 526  

Generale mutaties

ad a.

Naast de generieke middelen van het ISV is in het kader van de ontwerp-Nota wonen door het Kabinet budget beschikbaar gesteld voor de sociale aspecten van het stedelijk vernieuwingsproces. Voor de komende vier jaar is in totaal f 175 mln toegevoegd.

Overboekingen van/naar andere begrotingen

ad b.

Dit betreft de prijsbijstelling van met name de in het ISV begrepen stadsvernieuwingsbudgetten.

ad c.

Deze mutatie betreft de op grond van artikel 18 van het Besluit Locatiegebonden Subsidies regulier toe te kennen prijsaanpassing per 31 december 2000. De eerste betaling van deze aanpassing vindt plaats in 2001. Uitgegaan is van een verwachte prijsstijging van 2%.

Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten evaluatie onderzoek

De komende jaren zal de in ontwikkeling zijnde Monitor stedelijke vernieuwing ingezet worden om over de voortgang van de stedelijke vernieuwing te kunnen rapporteren.

Ten eerste wordt in een inhoudelijk deel de voortgang van de stedelijke vernieuwing gevolgd. Dit deel van de monitor geeft een beeld over de stand van zaken op het gebied van de stedelijke vernieuwing aan de hand van inhoudelijke indicatoren. De landelijke beleidsdoelen zoals geformuleerd in het Beleidskader stedelijke vernieuwing vormen het uitgangspunt voor de monitor. Omdat meerdere metingen uitgevoerd zullen worden, tweejaarlijks, kan de voortgang op het terrein van de stedelijke vernieuwing met de monitor in kaart gebracht worden. Begin 2001 zal de rapportage van de nulmeting naar de Tweede Kamer worden verzonden.

Ten tweede zal met de procesmonitor de procesmatige voortgang in de ISV-gemeenten in beeld worden gebracht. De procesmonitor beoogt zicht te houden op de procesprestatievelden uit het Beleidskader stedelijke vernieuwing en meet de voortgang naar realisatiefase van de afzonderlijke inhoudelijke prestatievelden.

Toelichting op de raming

In onderstaand overzicht zijn de jaarlijks te betalen kasbedragen zichtbaar. Genoemde bedragen zijn exclusief de bijdragen voor groen, geluidhinderbestrijding en bodemsanering.

Budgetverdeling op basis van de convenanten (bedragen in NLG1000)
Gemeente20002001200220032004Totaal VROMTotaal EZTotaal
Amsterdam23 50096 300107 600164 400160 891552 69148 309601 000
Rotterdam16 10064 80072 800111 100109 343374 14326 857401 000
Den Haag15 10060 30067 800103 600102 400349 20021 800371 000
Utrecht3 90016 30018 10027 60026 81092 71010 290103 000
         
Alkmaar*7242 7283 1114 7504 78716 100incl16 100
Almelo4001 9002 1003 2003 20510 8051 39512 200
Amersfoort*6752 5412 8984 4264 46015 000incl15 000
Arnhem1 7007 1007 90012 10011 88840 6884 01244 700
Breda8003 6003 9005 9005 54019 7404 36024 100
Deventer7002 9003 2005 0004 85616 6561 74418 400
Dordrecht1 2005 0005 5008 5008 28428 4842 61631 100
Eindhoven1 3005 6006 2009 4008 94231 4425 05836 500
Emmen*3151 1861 3532 0662 0807 000incl7 000
Enschede1 1004 7005 2007 9007 48526 3853 31529 700
Groningen4 20016 80018 90028 80028 34897 0486 452103 500
Haarlem2 3009 30010 40015 90015 41753 3174 88358 200
Heerlen8003 4003 7005 7005 53219 1322 26821 400
Helmond3001 2001 3001 9001 7056 4051 3957 800
Hengelo50020002 2003 4003 15611 2561 74413 000
Leeuwarden1 3005 2005 8008 8008 65829 7582 44232 200
Leiden1 4005 7006 4009 7009 56032 7603 14035 900
Lelystad*722713094724761 600incl1 600
Maastricht9004 1004 5006 9006 53822 9383 66226 600
Nijmegen1 6006 5007 30011 10010 64037 1404 36041 500
Schiedam1 2005 0005 6008 6008 60729 0072 09331 100
Den Bosch6002 8003 1004 7004 28815 4884 01219 500
Tilburg1 2005 4006 0009 1008 76530 4654 53535 000
Venlo4001 8001 9002 9002 8319 8311 56911 400
Zaanstad*1 0033 7784 3096 5806 63022 300incl22 300
Zwolle6002 6002 9004 5004 30714 9072 09317 000
         
Groningen1 8446 9467 92212 09812 18941 000041 000
Friesland2 0927 8788 98513 72113 82446 500046 500
Drenthe1 0083 7954 3286 6106 65922 400022 400
Overijssel1 3595 1165 8358 9118 97830 200030 200
Gelderland4 03115 17917 31326 43926 63889 600089 600
Utrecht1 7816 7097 65211 68611 77239 600039 600
Noord-Holland4 62917 43219 88330 36430 592102 9000102 900
Zuid-Holland7 27827 41131 26447 74448 103161 8000161 800
Zeeland1 8356 9127 88412 03912 12940 800040 800
Noord-Brabant2 66810 04611 45817 49817 62959 300059 300
Limburg2 5739 69011 05316 87917 00557 200057 200
Flevoland90339386590595200002000
Totaal117 076468 258526 244803 575792 5422 707 694174 4042 882 098
Totaal G2583 100340 300380 300580 700567 9961 952 396174 4042 126 800
Totaal G3085 889350 804392 280598 994586 4292 014 396174 4042 188 800

* = niet behorend bij de G25

In de uitgavenbudgetten is begrepen de jaarlijkse betalingen op grond van het Besluit Locatiegebonden Subsidies. In onderstaande tabel zijn de jaarlijkse betalingen per budgethouder zichtbaar.

Jaarlijkse BLS betalingen per budgethouder(bedragen in NLG1000)
 2001200220032004
Noord-Holland3 3963 3963 3963 396
Zuid-Holland5 4335 4335 4335 433
Zeeland661661661661
Utrecht1 3071 3071 3071 307
Noord-Brabant5 4485 4485 4485 448
Limburg2 5622 5622 5622 562
Groningen826826826826
Friesland533533533533
Drenthe428428428428
Overijssel1 8821 8821 8821 882
Gelderland1 0401 0401 0401 040
     
Twente4 7694 7694 7694 769
SRR24 96122 05922 05922 059
ROA26 70326 70326 70326 703
KAN7 5897 5897 5897 589
Haaglanden19 50519 50519 50519 505
SRE7 3377 3377 3377 337
BRU20 66620 66620 66620 666
     
Totaal kasbetalingen135 054132 151132 151132 151
2% Prijscompensatie per 31-12-20002 7012 6432 6432 643 032
Totaal137 755134 794134 794134 794
Uitvoeringskosten ISV-(bedragen in NLG1000)
 2001200220032004
Aantal fte27272727
Bedrag3 2403 2403 2403 240

Toelichting:

De voornaamste taken die uitgevoerd worden zijn de betaling van de financiële bijdragen, de toewijzingen op grond van het innovatie- en knelpuntenbudget en de monitoring van de stedelijke vernieuwing. De genoemde inschatting van het aantal van 27 fte's betreft een eerste, grove indicatie. Als gemiddelde loonsom is f 120 000,– per jaar gehanteerd.

03.44 Stedelijke vernieuwing Lelystad

Het te voeren beleid

De betrokkenheid van het Rijk bij Lelystad vloeide voort uit de oorspronkelijk zorgelijke situatie van de gemeente. Het ontstaan daarvan kan worden geweten aan een breed scala van oorzaken zoals de naar prijs en type eenzijdige opgebouwde woningvoorraad en stedebouwkundige opzet, achterblijvende economische ontwikkeling, en de zwakke sociaal-economische positie van een meer dan gemiddeld aantal huishoudens.

Op grond van het rapport «Ooit ging de zee te keer» is in 1998 een toezegging gedaan om maximaal f 70 mln bij te dragen in de specifieke problematiek van de gemeenten over een periode van 10 jaar. De uitgavenraming van het onderhavige artikel betreft de uitfinanciering van deze toezegging (f 7 mln per jaar).

Tenslotte heeft er naar aanleiding van de rapportage van de interdepartementale stuurgroep Lelystad besluitvorming plaatsgevonden over een aanvullende en finale Rijkssteun ten behoeve van projecten ter verbetering van de stedelijke en economische structuur tot een maximum van f 30 mln. Hiertoe is in de 1e suppletore begroting 2000 in een reservering van f 30 mln voorzien op het onderhavige artikel. In vervolg op deze besluitvorming over de bijdrage in de projecten zal de uitfinanciering nader worden afgestemd op de planning van oplevering van de geselecteerde projecten. De negatieve spiraal waarin Lelystad zich bevond, zowel in economisch opzicht als in sociaal-maatschappelijk opzicht, is nu omgebogen. De bevolking neemt toe, de artikel 12 status is voorbij en de economische bedrijvigheid neemt toe. Met deze finale Rijkssteun aan Lelystad is tevens de status aparte van Lelystad opgeheven.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
1e suppletore begroting 200030 000     
Stand ontwerpbegroting 200130 0000000 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100013 61300000

Verplichtingen 1999: 3 900

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 68 450

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20007 0007 0007 0007 0007 000 
1e suppletore begroting 200033 900     
Stand ontwerpbegroting 200140 9007 0007 0007 0007 0007 000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100018 5603 1763 1763 1763 1763 176

Uitgaven 1999: 4 000

Toelichting op de raming:

 
toezegging 1999 ad f 3,9 mln. (excl. EZ-bijdrage)projecten:-realisatie haven met afmeervoorzieningen structuurversterking plan Stadsparkwijk e.o.financiële verantwoording incl. accountantsverklaring voor 1 juli 2001

Voornemen tot finale Rijkssteun aan Lelystad:

 
Toezegging 2000 ad f 30 mln onder voorwaarde van een substantiële EPD-bijdrage in de projecten.Onderverdeling naar projecten:– Groene Carré f 22,8 mln– BTS/Fernhout f 1,5 mln– Noordersluis f 5,7 mlnprojecten:– Groene Carré waarin begrepen het aanpassen van het openbaar areaal stationsplein– Verplaatsen 2 bedrijven t.w. BTS (berging en transport) en Fernhout (zand- en grindhandel)– herstructurering bedrijventerrein Noordersluisrealisatie projecten uiterlijk 2008; financiële (slot-) verantwoording d.m.v. accountantsverklaring eind 2008/begin 2009.

03.B Niet-actief deel

03.73 Afkoop jaarlijkse bijdragen op grond van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»

Het te voeren beleid

Eind 1999 is aan de Tweede Kamer gerapporteerd (BVH99 220 390 d.d. 5 november) dat de Wet Balansverkorting in 1999 vrijwel volledig is afgerond. In 2000 zal er nog een bedrag ad f 0,2 mln als netto contante waarde jaarlijkse bijdrage betaald worden.

Voor flankerend beleid zal er voor bestuurscompensatie een bedrag ad f 1,5 mln betaald moeten worden.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 2001000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000000000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
1e suppletore begroting 20001 744     
Stand ontwerpbegroting 20011 74400000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100079100000
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
73.01Netto contante waarde jaarlijkse bijdragen22466 635      
73.02Flankerend beleid balansverkorting1 52096 752      
Totaal 1 744163 387      
          
Uitgaven:
73.01Netto contante waarde jaarlijkse bijdragen 77 615224     
73.02Flankerend beleid balansverkorting 103 4931 520     
Totaal  181 1081 744     

03.78 Afkoop jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem op grond van het basisconvenant met de sector beleggers en particulieren

Het te voeren beleid

In 1998 zijn de afkoopconvenanten met beleggers en particulieren getekend. De betaling is over drie jaar uitgesmeerd. De laatste betaling van de afkoopsommen ad f 498,723 mln heeft dit voorjaar plaatsgevonden.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen946     
Stand ontwerpbegroting 200194600000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100042900000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000495 3230000 
1e suppletore begroting 20007 043     
Stand ontwerpbegroting 2001502 36600000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000227 96400000
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
78.01Afkoop jaarlijkse bijdragen DKP-systeem498 72324 000946     
78.02Bijdrage overdracht ABP-planwoningen3 64300     
Totaal 502 36624 000946     
          
Uitgaven:         
78.01Afkoop jaarlijkse bijdragen DKP-systeem 490 250498 723     
78.02Bijdrage overdracht ABP-planwoningen 00     
78.03Vergoedingen belastingschade en belastingnadeel 78 0163 643     
Totaal  568 266502 366     
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen     
Generale mutaties:     
a. Correctie verplichtingenraming aan laatste kastranche946    

03.79 Afkoop subsidies en overnamebijdragen niet-winstbeogende instellingen

Het te voeren beleid

Sinds 1998 worden, op grond van de «Regeling eenmalige subsidies niet-winstbeogende instellingen», (Stcrt. 1998, 205) de jaarlijkse Dynamische kostprijs (DKP)-subsidies voor niet-winstbeogende instellingen (NWI's) afgekocht. De regeling betreft, naast het afkopen van de DKP-subsidie, het leveren van een alternatief voor de rijkscontragaranties, de eigendomsoverdracht aan een toegelaten instelling en de sanering van de NWI's waarmee het ministerie van VROM een financiële band heeft.

In de regeling is de mogelijkheid opgenomen dat NWI's ook in aanmerking komen voor een saneringsbijdrage. Voor het bepalen van de hoogte van deze bijdrage gelden dezelfde regels als voor het bepalen van de hoogte van een overnamesubsidie, indien eigendomsoverdracht aan een toegelaten instelling plaatsvindt. Formeel loopt de uitvoering van de regeling door tot eind 2002.

De algemene doelstelling betreft derhalve het saneren van niet-winstbeogende instellingen waarbij de financiële band met het ministerie van VROM wordt verbroken. Het heeft de voorkeur dat het bezit in handen komt van toegelaten instellingen.

Volgens de planning zullen in 2001 83 instellingen worden gesaneerd.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000522 642504 080533 03500 
1e suppletore begroting 200029 858– 50 229– 68 584   
Nieuwe wijzigingen4 9304 4824 482   
Stand ontwerpbegroting 2001557 430458 333468 933000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000252 951207 982212 793000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000516 872462 235456 685251235 
1e suppletore begroting 200076 76024 66230 801– 55– 103 
Nieuwe wijzigingen4 9304 4824 482   
Stand ontwerpbegroting 2001598 562491 379491 96819613274
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000271 616222 978223 245896034
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
79.01Afkoop jaarlijkse bijdragen en overnamebijdragen470 000285 911557 430458 333468 933   
79.02Jaarlijkse bijdragen oude regelingen1 9000000   
Totaal 471 900285 911557 430458 333468 933   
          
Uitgaven:
79.01Afkoop jaarlijkse bijdragen en overnamebijdragen 346 395597 853490 947491 697   
79.02Jaarlijkse bijdragen oude regelingen 1 26970943227119613274
Totaal  347 664598 562491 379491 96819613274
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboeking van/naar andere begroting:     
a. Prijsbijstelling 20004 9304 4824 482  

Overboeking van/naar andere begroting

ad a.

De mutatie betreft de toekenning van prijsbijstelling voor de – in het kader van de afkoop en sanering – eventueel te betalen overname- en saneringsbijdragen. Deze toevoeging is – conform de afgesproken systematiek – niet van invloed op het uitgavenkader van de rijksbegroting in enge zin.

Toelichting op de raming:

Uitgangspunt voor de bepaling van het afkoopbedrag voor de NWI's is, dat er sprake dient te zijn van een evenwichtige benadering van de afkoop voor de sociale sector en de afkoop voor de beleggers en de particulieren. Op basis van de administratieve gegevens is, met gebruikmaking van dezelfde parameters als bij de brutering, het afkoopbedrag bepaald. Slechts het subsidieafbraakpercentage is vanwege de peildatum 1-1-1998 (in plaats van 5,5% en peildatum 1-1-1995 voor sociale huursector) in de regeling aangepast tot 4,1%. Voor de bepaling van de overnameen saneringsbijdrage is gebruik gemaakt van de administratieve gegevens van VROM en de gegevens uit de jaarverslagen van de instellingen. Uitgangspunt voor de berekening van de overname- of saneringssubsidie is dat er (theoretisch) een sluitende exploitatie mogelijk is.

Doelmatigheidskengetallen

(bedragen in NLG1000)
Jaar200020012002Totaal
aantal instellingen, DKP & PHW878317187
afkoopbedrag & jaarlijkse bijdragen598 562491 379491 9681 581 909
uitvoeringskosten2 2672 2722 2626 801
uitvoeringskosten per product262713336

Toelichting:

In bovenstaande tabel staan zowel instellingen met DKP- als met Particuliere huurwoningen (PHW)-bezit. Het product in het kader van artikel 03.79 wordt gezien als het verbreken van de financiële band. Dit produkt wordt gerealiseerd door het aflopen van de subsidierelatie, het slaan van een afkoopbeschikking en/of het eventueel betalen van een overname- of saneringssubsidie. Er blijven vooralsnog per 1-1-2003 nog 8 instellingen met recht op jaarlijkse bijdragen in het kader van de regeling PHW '68. Er wordt uitgegaan van aantallen betalingen conform de ramingen voor de jaren 2000–2002 van de jaarlijkse bijdragen en de afkoop-, sanerings- en overnamebijdragen. Bij de uitvoeringskosten wordt uitgegaan van een constant niveau van circa f 2,3 mln per jaar. Dit leidt tot relatief hoge uitvoeringskosten in het jaar 2002, waarin een gering aantal instellingen wordt behandeld.

03.80 Afkoop subsidies woonwagens en standplaatsen

Het te voeren beleid

De afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen is in principe in 1999 afgerond. Een drietal gemeenten heeft echter bezwaar aangetekend tegen de vastgestelde afkoopsommen. De bezwaarschriften zijn gehonoreerd. Aan die gemeenten is in 2000 nog een bedrag ad f 0,3 mln uitbetaald.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen311     
Stand ontwerpbegroting 200131100000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100014100000

Verplichtingen 1999: 0

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 0

Uitgaven 1999: 183 178

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Generale mutaties:     
a. Honorering bezwaarschriften311    

Generale mutaties

ad a.

Een drietal gemeenten is tegen de vaststelling van de bijdrage voor de afkoop in beroep gegaan. Deze beroepen zijn gehonoreerd. De bijdrage die alsnog verplicht en betaald moest worden bedroeg f 311 000,–.

03.81 Afkoop subsidies hoog niveau renovatie

Het te voeren beleid

Op 20 december 1999 is in de Staatscourant nummer 245 gepubliceerd de Regeling eenmalige subsidies hoogniveaurenovatie. Op basis van de regeling is aan 131 gemeenten met 1365 complexen een afkoopvoorstel gezonden. Omdat het afkoopvoorstel later dan gepland werd verzonden, waren gemeenten niet in staat tijdig het overleg met de particuliere verhuurders af te ronden. Hierdoor kon de voorgenomen betaaldatum van 1 april 2000 niet voor alle gemeenten gehaald worden en is bij 1e suppletore begroting 2000 een bedrag ad f 3,4 mln aan aanvullende rentevergoeding over de afkoopsommen aan de raming toegevoegd.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
1e suppletore begroting 20003 400     
Stand ontwerpbegroting 20013 4000000 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10001 54300000

Verplichtingen 1999: 262 846

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 262 845

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
1e suppletore begroting 2000266 245     
Stand ontwerpbegroting 2001266 2450000 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000120 81700000

Uitgaven 1999: 0

Toelichting op de raming

Bij de vermelde raming van de uitgaven is uitgegaan van 100% (vrijwillige) deelname door de betrokken gemeenten. Inmiddels is duidelijk geworden dat er voor f 149,5 mln aan bijdragen is afgekocht. In de komende periode zullen de afgekochte bijdragen gecontroleerd worden. Eventuele correcties als gevolg van niet-deelname van gemeenten en de uitgevoerde controle zullen worden verwerkt in de 2e suppletore begroting 2000.

Overige niet-actieve begrotingsartikelen

Verplichtingen en uitgaven

Onderstaande gegevens hebben betrekking op de overige niet-actieve begrotingsartikelen van de volkshuisvestingsbegroting. Dit betreffen de volgende artikelen:

03.74 «Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen»

03.75 «Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen»

03.76 «Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994»

03.77 «Overige niet-actieve uitgaven»

Deze artikelen betreffen (grotendeels) de uitfinanciering van vóór 1995 aangegane verplichtingen, waarbij het te voeren beleid op het terrein van de volkshuisvesting (afgezien van de hoogte van het subsidieafbraakpercentage bij de jaarlijkse bijdragen) geen invloed meer heeft op de omvang van de voorgestelde ramingen. Sinds de begroting 1995 worden deze ramingen als één geheel gepresenteerd.

Als gevolg van de in de afgelopen jaren gerealiseerde afkoopoperaties (sociale sector, woningen van beleggers en particulieren, hoogniveau renovaties en NWI's) is het totaal van de ramingen van deze artikelen sedert de begroting 1995 aanzienlijk gedaald.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20002 0661 6642 0332 0332 033 
1e suppletore begroting 2000– 1 300     
Nieuwe wijzigingen– 75– 470– 1 000– 1 000– 1 000 
Stand ontwerpbegroting 20016911 1941 0331 0331 0331 033
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000314542469469469469
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000595 181505 091460 776433 137406 400 
1e suppletore begroting 2000– 16 294– 21 188– 13 830– 18 141– 15 597 
Nieuwe wijzigingen– 75– 470– 1 000– 1 000– 1 000 
Stand ontwerpbegroting 2001578 812483 433445 946413 996389 803371 923
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000262 653219 372202 361187 863176 885168 771
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
03.74Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen        
 74.03 Bijdragen ineens verbetering huurwoningen en verhuis- en herinrichtingskosten 7 520      
03.75Bijdragen woningen marktsector en premie-koopwoningen        
 75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers2 15668      
03.77Overige niet-actieve uitgaven036911 1941 0331 0331 0331 033
Totaal 2 1567 5916911 1941 0331 0331 0331 033
          
Uitgaven:
03.74Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen        
 74.01 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen oude regelingen 35 2668 9857 7696 8215 7114 5333 878
 74.02 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem 2 88129 0171 8311 3313692500
 74.03 Bijdragen ineens verbetering huurwoningen en verhuis- en herinrichtingskosten 7 611000000
Totaal artikel 03.74 45 75838 0029 6008 1526 0804 7833 878
          
03.75Bijdragen woningen marktsector en premie-koopwoningen        
 75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers 5 6832 264     
 75.02 Bijdragen eigen woningen 241 650175 000124 50093 20067 60049 00032  000
Totaal artikel 03.75 247 333177 264124 50093 20067 60049 00032000
          
03.76Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 376 233362 855348 139343 561339 283334 987335 012
03.77Overige niet-actieve uitgaven 7836911 1941 0331 0331 0331 033
Totaal  670 107578 812483 433445 946413 996389 803371 923
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. Compensatie t.b.v. restantbijdrage Stichting De Grens– 75    
Niet beleidsrelevant – 470– 1 000– 1 000– 1 000

Specifieke mutaties:

ad a.

De op artikel 03.77 gestalde reserve voor VROM-brede onderwerpen wordt met ingang van 2001 gedeeltelijk aangewend ter oplossing van de nog op de VROM-begroting resterende specifieke budgettaire problematiek.

In het jaar 2000 wordt de reserve voor een bedrag van f 75 000 aangewend ter compensatie van de op artikel 03.39 «Sanering woningbeheerders» verwerkte restant-bijdrage ten behoeve van de liquidatie van de Stichting De Grens.

Reserve voor VROM-brede onderwerpen

Analoog aan voorgaande jaren is in het niet-actieve deel van de DGVH-begroting (op artikel 03.77 «Overige niet-actieve uitgaven») een reserve ten behoeve van de zogeheten VROM-brede onderwerpen opgenomen.

Deze reserve kan ook worden aangewend ter compensatie van (toekomstige) budgettaire problematiek binnen de DGVH-begroting zelf. Van de omvang van deze reserve en de mutaties daarop sinds de ontwerpbegroting 2000 wordt het volgende overzicht gegeven.

Verplichtingen=uitgaven (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 20002 0661 6642 0332 0332 033 
Mutaties:      
a. VROM-bijdrage Lelystad– 1 300     
b. bijdrage spec. problematiek VROM-begroting – 470– 1 000– 1 000– 1 000 
c. restant-bijdrage Stichting De Grens– 75     
d. extrapolatie 2005     1 033
Stand ontwerpbegroting 20016911 1941 0331 0331 0331 033
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000314542469469469469

Toelichting:

De mutatie ad a is reeds verwerkt in de 1e suppletore begroting 2000. De mutaties ad b en ad c zijn in het onderhavige wetsvoorstel verwerkt (zie boven).

03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen

Ramingskengetallen

In onderstaand overzicht wordt voor de artikelonderdelen 03.74.01 en 03.74.02 de aantallen woningen gegeven waarvoor nog subsidie kan worden verstrekt. De periode waarover subsidie kan worden verstrekt beloopt voor artikelonderdeel 03.74.01 van 2000 tot 2023 (dit betreft de verbeteringsregeling woningen) en voor artikelonderdeel 03.74.02 van 2000 tot 2035.

Aantallen woningen waarvoor mogelijk nog bijdragen worden verstrekt
Artikelonderdeelregelingrealisatie 1999200020012002200320042005
03.74.01Nieuwbouwregeling 196860640     
 Verbeteringsregeling7 3852 6692 2501 9451 6371 2471 093
03.74.02DKP-regeling5991 610610610610610610

Toelichting:

In verband met de in 1999 doorgevoerde afkoop van subsidies voor hoogniveau renovaties daalt het aantal woningen waarvoor – in het kader van de verbeteringsregeling – nog bijdragen worden verstrekt, met ingang van 2000 aanzienlijk.

Bij een zestal complexen wordt in het jaar 2000 de zogeheten conditionele subsidie verstrekt. Hierdoor is bij de DKP-regeling in dat jaar sprake van een hoger aantal woningen, waarvoor nog een bijdrage wordt verstrekt.

03.75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers

Ramingskengetallen

 
 Aantallen woningenTotale bijdrage
Marktgerichte huur- en koopwoningen00
Huurwoningen Beleggers740f 1 480 mln

Toelichting:

Het jaar 2000 is, behoudens uitzonderingen, het laatste jaar waarin nog subsidie op basis van deze regeling wordt verstrekt. Naast de in de tabel vermelde bijdrage van f 1,48 mln is in 2000 bij de huurwoningen beleggers tevens sprake van in 1999 uitgestelde betalingen van in totaal f 777 000,–.

03.75.02 Bijdragen eigen woningen

Ramingskengetallen

De komende jaren vertonen de aantallen en hoogte van de te verstrekken bijdragen een dalende tendens. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door eenstijging van de individuele- en gezinsinkomens en anderzijds door de rentestand van de afgelopen jaren waardoor de toekomstige bijdragen – na een rentetoets – naar verwachting lager kunnen worden vastgesteld.

Hieronder volgt een overzicht van het aantal woningen waarvoor subsidie is/wordt verstrekt, het totale subsidie bedrag alsmede de gemiddelde bijdrage per woning

Aantallen woningen en uitgavenbudgetten eigen woningen-regelingen
realisatie199920002001
Aantal woningen74 53956 80043 600
Uitgavenbudgettenf 242 mlnf 175 mlnf 124,5 mln
Bijdrage per woningf 3 247f 3 079f 2 850

Onderstaande tabel bevat voor de eigen woningen-regelingen de geraamde ontwikkeling van de totale jaarlijkse bijdragen.

Jaarlijkse bijdragen eigen woningen-regelingen (in NLG1mln)
 realisatie 1999200020012002200320042005
regeling 19792517119865
regeling 198421715811484604327
Totaal24217512593684932

Onderstaande tabel bevat voor de eigen woningen-regelingen de geraamde ontwikkeling van het aantal te verrichten bijdragen per jaar.

Aantallen woningen waarvoor mogelijk nog bijdragen worden verstrekt
 realisatie 1999200020012002200320042005
regeling 197918 95412 1006 6004 9004 6004 3004 000
regeling 198455 58544 70037 00031 60028 20025 80022 500
Totaal74 53956 80043 60036 50032 80030 10026 500

Doelmatigheidskengetallen

In de hierna opgenomen tabel worden voor de Eigen Woningen-regelingen de uitvoeringskosten per bijdrage weergegeven. De gehanteerde bedragen zijn ramingen.

In de personeelskosten zijn begrepen het aantal fte's dat direct betrokken is bij de uitvoering van de regelingen Eigen Woningen 1979 en 1984, incl. de afhandeling van bezwaar- en beroepschriften. Voor 2000, 2001 en 2002 zijn dat respectievelijk 13, 8,4 en 5 fte's.

Inclusief de overhead van het aantal fte's dat op indirecte wijze is betrokken bij de uitvoering van de regeling, zoals archivering, medewerkers in de financiële kolom, centrale directies en dergelijke, is uitgegaan van f 119 000,– voor 2000 en f 123 000,– voor 2001 en f 128 000,– voor 2002, zijnde de totale kosten per mensjaar.

Tenslotte is rekening gehouden met automatiseringskosten voor de exploitatielasten en groot onderhoud voor het Eigen Woningen-systeem. Deze bedragen f 2,8 mln in 2000, f 2,3 mln in 2001 en f 1,8 mln in 2002.

De daling in het aantal beschikkingen leidt – bij een relatief geringere daling van de automatiseringskosten – in de tijd gezien tot een stijging in de uitvoeringskosten per bijdrage.

Aantallen beschikkingen en uitvoeringskosten Eigen Woningen regelingen
 realisatie 1999200020012002
Personele kostenf 2,2 mlnf 1,5 mlnf 1 mlnf 0,64 mln
Automatiseringskostenf 2,6 mlnf 2,8 mlnf 2,3 mlnf 1,8 mln
Aantal beschikkingen74 53956 80043 60036 500
Uitvoeringskosten per bijdragef 65,91f 75,70f 75,69f 66,85

03.76 Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994

Toelichting op de raming

In onderstaand overzicht wordt een specificatie gegeven van de uitgavenraming naar sociale sector, huurverlagingstoeslagen en marktsector alsmede de totale looptijd per regeling en het totale bedrag van de toekomstige betalingen.

Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994. (in NLG1mln)
 Te betalen in 2001Totale bedrag toekomstige betalingenLooptijd tot
Sociale sector335,25 7642 024
Huurverlagingstoeslagen12,7252004
Marktsector0,30,32001
Totaal348,15 789 

Toelichting:

De totale looptijd van de bijdrage aan de sociale sector is afhankelijk van het gehanteerde rentepercentage. Conform de regeling wordt na 5 jaar bij de sociale huursector en na 10 jaar bij de sociale koopsector de rente herzien. Deze renteconversie kan tot gevolg hebben dat de looptijd korter of langer is wanneer het dan gehanteerde rentepercentage afwijkt van dat waarmee thans in de begroting wordt gerekend.

03.77 Overige niet-actieve uitgaven

Naast de op dit artikel gestalde reserve voor VROM-brede onderwerpen is het mogelijk dat ten laste van dit artikel nog uitgaven worden verantwoord, die betrekking hebben op de uitfinanciering van oude verplichtingen van subsidies voor ingetrokken regelingen waarvoor alsnog op basis van ingediende bezwaarschriften een bijdrage moet worden verstrekt.

04. Ruimtelijke Ordening

Algemeen

De missie van de Rijksplanologische Dienst (RPD) is het verbeteren van de ruimtelijke inrichting van Nederland door:

• duurzaam beheer van de voorraad ruimte (intensief meervoudig ruimtegebruik)

• versterking van de ruimtelijke kwaliteit (functionaliteit menselijke maat, duurzaamheid, verscheidenheid en esthetische beleving).

Om deze missie te verwezenlijken zijn in het kader van het traject «Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording» (VBTB), met betrekking tot ruimtelijke ordening vier beleidsterreinen geformuleerd:

A. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring;

B. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden;

C. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden;

D. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband.

Dit zijn ook aparte beleidsartikelen in de Voorbeeldbegroting VBTB 2000. Deze artikelen worden toegelicht onder artikel 04.03. De artikelen 04.03 tot en met 04.09 zijn zoveel mogelijk opgezet volgens de uitgangspunten van VBTB. De individuele programma's zijn toegelicht aan de hand van de vragen: wat willen we bereiken, wat gaan we daarvoor doen en wat mag het kosten? Bij de overige artikelen wordt aangegeven op welk nieuw VBTB beleidsartikel het onderwerp betrekking heeft.

Tabel 1 Indicatieve verdeling van het verplichtingenbudget 2001 naar VBTB-beleidsartikelen(bedragen in NLG1000)
   Artikel
Algemene beleidsmatige toelichting van de Memorie van ToelichtingBeleidsterreinenPersoneel & MaterieelOnderzoek, Planvorming Stimulering Ruimtelijk BeleidUitvoering PKB Wadden gebiedVeiligstellen van Buffer zonesStichting Overleg orgaan RAVITotaal
Hoofdstuk 04.0104.0304.0504.0604.09 
1, 2Strategische beleidsontwikkeling en monitoring8 7678 063   16 830
2Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden6 862140 789   147 651
2Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden2 0108 01323319 411 29 667
2Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband3 02417 500   20 524
3Handhaving10 672380   11 052
 Algemeen19 979532   20 511
Totaal 51 156175 27723319 4110246 086

Indicatieve verdeling verplichtingenbudget naar beleidsterreinen 2001kst-27400-XI-2-6.gif

In bovenstaande grafiek wordt de verhouding weergegeven van de verschillende beleidsterreinen.

04.01 Personeel en materieel

Het te voeren beleid

Het organisatie- en personeelsbeleid van de RPD is in 2001 gericht op ontwikkeling en verandering. In 1998 is in het kader van Rol & Positie de missie en strategie van de RPD gedefinieerd. Externe en interne ontwikkelingen, waaronder de revitalisering van de Planbureau functie en de Integratie van de VROM inspecties (uitbreiding handhavingstaken) zullen leiden tot organisatie ontwikkeling en aanpassing van de in 1998 geformuleerde missie en kerntaken en de toen gekozen strategie. Dit leidt mogelijk tot organisatorische veranderingen. In het licht hiervan zal dit jaar het accent liggen op loopbaanontwikkeling, het voeren van functioneringsgesprekken en een gerichte werving en selectie. Gezien de mogelijke veranderingen wordt het accent ook gelegd op het ondersteunen van management en medewerkers bij deze processen. Tenslotte wordt het nog steeds zeer belangrijk gevonden aandacht te schenken aan het beheersbaar maken c.q. houden van werkdruk.

Indicatieve verdeling personele capaciteit naar beleidsterreinen 2001kst-27400-XI-2-7.gif

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200041 91141 94041 54841 42941 429 
1e suppletore begroting 20002 7571 3801 4931 4931 493 
Nieuwe wijzigingen4 4457 8457 5127 7997 828 
Stand ontwerpbegroting 200149 11351 16550 55350 72150 75050 911
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100022 28723 21822 94023 01623 02923 102
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200041 91141 94041 54841 42941 429 
1e suppletore begroting 20005 9421 3801 4931 4931 493 
Nieuwe wijzigingen4 4457 8457 5127 7997 828 
Stand ontwerpbegroting 200152 29851 16550 55350 72150 75050 911
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100023 73223 21822 94023 01623 02923 102

Euro

In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt die zijn verbonden aan de invoering van de Euro:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002
Euro05050 

De verwachting is dat de invoering van de euro voor de RPD specifieke objecten ruim op tijd gereed zal zijn en bij de invoering van de euro worden dan ook geen problemen verwacht.

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
01.01Ambtelijk personeel033 60437 71641 06141 09540 98540 71440 735
01.02Overige personele uitgaven3 1416 4293 0823 1602 5102 5102 5102 510
01.03Post-actieven01 186834575524524524524
01.06Algemene materiële uitgaven1 8717 2236 1214 9405 0345 3005 6005 704
01.07Automatiseringsuitgaven6371 9451 3601 4291 3901 4021 4021 438
Totaal 5 64950 38749 11351 16550 55350 72150 75050 911
          
Uitgaven:
01.01Ambtelijk personeel 33 60437 71641 06141 09540 98540 71440 735
01.02Overige personele uitgaven 4 4545 3483 1602 5102 5102 5102 510
01.03Post-actieven 1 186834575524524524524
01.06Algemene materiële uitgaven 6 3057 0404 9405 0345 3005 6005 704
01.07Automatiseringsuitgaven02 4511 3601 4291 3901 4021 4021 438
Totaal 048 00052 29851 16550 55350 72150 75050 911
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Loonbijstelling 20001 0601 1471 1041 0821 111
b. Prijsbijstelling 2000137141141140140
Desalderingen:     
c. Verhoging ontvangsten325325325325325
Generale mutaties:     
d. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB  660660660
Specifieke mutaties:     
d. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB660660   
e. Uitbreiding t.b.v. Ruimtelijk Planbureau2891 4892 1392 4492 449
f. Uitbreiding t.b.v. Handhavingsfunctie (26 fte)5003 1203 1203 1203 120
g. Uitbreiding t.b.v. Fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening400    
h. Tijdelijke uitbreiding juridische functie120    
i. Uitbreiding t.b.v. PIOFHA taken i.r.t. uitbreiding formatie360360120120120
j. Uitbreiding t.b.v. Specifieke expertise700700   
k. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord, internationale VROM-taken27– 27– 27– 27– 27
l. Naar 05.01 i.v.m. instelling Bedrijfsbureau Buitenland– 38– 52– 5252– 52
– Niet beleidsrelevant– 41– 18– 18– 18– 18

Specifieke mutaties

ad d.

Naar aanleiding van de ervaringen met de uitvoering van het INTERREG-I en INTERREG-II programma heeft de Europese Commissie besloten ook voor de periode 2000 t/m 2006 specifiek aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in het kader van het Communautair Initiatief INTERREG-III. VROM is namens de lidstaat Nederland richting de Europese Commissie verantwoordelijk voor de Interreg IIIB en C onderdelen. Ten behoeve van deze werkzaamheden wordt de formatie van de RPD tijdelijk met 5,5 fte uitgebreid. De hierbij behorende programma-budgetten zijn opgenomen onder artikelonderdeel 04.03.02. Vanaf 2002 is de toevoeging via het generale beeld gedekt.

ad e.

In 2001 wordt aangevangen met het vormgeven van het Ruimtelijk Planbureau. Gefaseerd wordt toegewerkt naar de benodigde capaciteit. De nu aangebrachte verhoging is gerealiseerd door herschikking van de onderzoeksbudgetten van VROM.

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting Rijksplanologische dienst in fte's
 1999200020012002200320042005
Ontwerpbegroting 2000 289,2291,3289,5287,0285,0285,0
1e suppletore begroting 2000  20,623,618,617,617,6
Nieuwe wijzigingen:       
a. Uitbreiding handhavingstaken 7,526,026,026,026,0 
b. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB en IIIC 5,55,55,55,55,5 
c. Uitbreiding t.b.v. Ruimtelijk Planbureau  9,09,08,56,0 
d. Uitbreiding t.b.v. PIOFHA taken 2,02,0    
e. Uitbreiding Juridische functie 1,0     
f. Uitbreiding t.b.v. IC taken 1,01,01,01,01,0 
Ontwerpbegroting 2001289,2328,9356,6347,1343,6341,1341,1
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000116,2118,0120,5120,5120,5120,5120,5

Toelichting:

Het benodigd ambtelijk personeelsbudget valt, als uitgegaan wordt van de gemiddelde bezetting 2000 e.v., hoger uit dan thans beschikbaar. Voornoemde is noodzakelijk om het huidig takenpakket te kunnen uitvoeren en leidt tot het intern sturen op het beschikbare budget in plaats van op de formatie.

De afgelopen jaren is een actief wervings- en selectiebeleid gevoerd met als doel een snellere vacaturevervulling te bewerkstelligen.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Wachtgeldgarantieregeling 1987871648524524524524524
Rijkswachtgeldbesluit 195923015351    
Overige uitkeringsregelingen8433     
Overige kosten flankerend beleid1      
Totaal1 186834575524524524524
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987
 1999200020012002200320042005
Begin van het jaar17191311111111
Geraamde instroom2 11111
Geraamde uitstroom0631111
Eind van het jaar19131111111111

Toelichting:

In zowel 2000 als 2001 vindt naar verwachting een flinke uitstroom van de wachtgeldregeling plaats. Op basis van deze verwachting is de meerjarige raming neerwaarts bijgesteld.

Algemene materiële uitgaven

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in guldens
Realisatie 1999Ontwerpbegroting 2000Ontwerpbegroting 2001
7 5186 4102 270

Toelichting:

De persoonsgebonden uitgaven betreffen in 2001 slechts 16% (vorig jaar was dat 30%) van het totale budget Algemene materiële uitgaven. De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekking op reisen verblijfkosten, opleidingskosten en representatiekosten. Als gevolg van andere verplichtingen binnen de Algemene materiële uitgaven is het beschikbare bedrag voor persoonsgebonden uitgaven neerwaarts bijgesteld. Materiële uitgaven die direct gerelateerd kunnen worden aan programma-uitgaven zullen daar worden bekostigd.

04.03 Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid

Algemeen

Dit artikel is opgebouwd volgens de VBTB artikel structuur. Voor Ruimtelijke Ordening zijn de volgende artikelen relevant:

A. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring

Het beleid van VROM dient zodanig geformuleerd te zijn dat een adequaat antwoord wordt gegeven op de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen op de gebieden wonen, ruimte en milieu. Hiertoe worden de maatschappelijke ontwikkelingen systematisch gemonitord. Voor de RPD zijn hierbij de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de Balans Ruimtelijke Kwaliteit relevant.

B. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden

Het Ministerie van VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van stedelijke gebieden. Ter versterking van het stedelijk draagvlak moeten voorzieningen en werkgelegenheid in de steden behouden blijven en de samenstelling van de bevolking zowel naar leeftijd als inkomen voldoende gedifferentieerd zijn. Tegelijkertijd moet de open ruimte zoveel mogelijk gevrijwaard worden van verstedelijking en doorsnijding door infrastructuur. Hiermee wordt een duurzaam voortbestaan van de functies landbouw, recreatie, natuur en landschap bevorderd. Congestie in stedelijk gebied moet door een goede verdeling van personen- en goederenvervoer over verschillende vervoersmogelijkheden (modal split) en beheersing van de automobiliteit worden voorkomen.

C. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden

Het Ministerie van VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van landelijke gebieden. Veranderingen in het grondgebruik in het landelijk gebied houden in belangrijke mate verband met ontwikkelingen in de agrarische sector. Indien door veranderingen in de landbouw de bestaande ruimtelijke structuur onder druk komt te staan, kunnen wezenlijke functies zoals recreatie en ecologische en landschappelijke verscheidenheid verloren gaan. Een extra probleem vormt het handhaven van de leefbaarheid in delen van het landelijk gebied. Het beleid is gericht op het geleiden van veranderingen in het landelijk gebied, met als doel de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verhogen. De bevolkingssamenstelling, werkgelegenheid en de aanwezigheid van voorzieningen (onder andere openbaar vervoer) zijn daarbij belangrijke thema's.

Ruimtelijke en milieu vraagstukken, die spelen op lokale en regionale schaal, worden zoveel mogelijk integraal aangepakt omdat een sectorale benadering vaak niet leidt tot optimale oplossingen.

D. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband

Het Ministerie van VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in Europees verband. De ruimtelijke kwaliteit in Nederland wordt in toenemende mate beïnvloed door internationale ontwikkelingen. Als uitgangspunt geldt dat het onmogelijk is geworden een goed nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid te voeren zonder kennis van internationale ruimtelijke processen en dat het noodzakelijk is hier via gezamenlijke beleidsvoering met de buurlanden en de EU-partners op in te spelen.

Voorbeelden van de processen zijn de inpassing van grootschalige infrastructuur, ontwikkeling van de nationale luchthaven, mainportontwikkeling van Rotterdam, de hoogwaterproblematiek, Europese Ecologische Hoofdstructuur en het zich ontwikkelen van grensoverschrijdende stedelijke netwerken. Deze processen worden begeleid door het opstellen van (internationale) ruimtelijke perspectieven als grensoverschrijdende Leitbilder, de Tweede Benelux Structuurschets en het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief. Voor VROM tekent zich, mede in relatie tot de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, een groeiende noodzaak af om op deze ontwikkelingen in te spelen.

04.03.01 Onderzoek

Het te voeren beleid

Met het verschijnen van het eerste deel van de Vijfde Nota en het instellen van een Ruimtelijk Planbureau moet er in 2001 een flinke impuls gegeven worden aan de onderzoek- en ontwikkelfunctie op het gebied van de ruimtelijke ordening. Belangrijke doelstellingen hierbij zijn:

• kennis en ervaring opdoen om de verdere uitwerking van beleidsvoornemens in de Vijfde Nota ter hand te nemen, en de succesvolle uitvoering, doorwerking en handhaving mogelijk te maken. Een systematische analyse van de kennisbehoefte behorende bij de Vijfde Nota zal de basis vormen voor de invulling van de programmering van beleidsonderbouwend onderzoek.

• kennisbasis op strategische kennisdomeinen van de ruimtelijke ordening versterken. Hiervoor dient op lange termijn gericht en verdiepend onderzoek te worden geïnitieerd.

• kennisbasis voor monitoring en evaluatie van beleid versterken: hiermee moet de kwaliteit van het leerproces in beleidsformulering en de verantwoording naar derden worden versterkt.

• versterken van samenwerkingsverbanden met planbureaus, onderzoekinstellingen, ICES-KIS-stichtingen en instituten.

Indicatieve verdeling onderzoeksgelden naar beleidsterreinen 2001kst-27400-XI-2-8.gif

In bovenstaande grafiek wordt de verhouding weergegeven tussen de verschillende beleidsterreinen.

Na inventarisatie en analyse van kennisbehoeften gekoppeld aan de verdere uitwerking en uitvoering van de beleidsvoornemens van de 5e Nota wordt in 2001 een onderzoeksprogramma vastgesteld. Hierin wordt onderscheid gemaakt in:

A. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring

De kennisopbouw voor monitoring, ex-ante en ex-post evaluaties wordt verder versterkt (met modelontwikkeling en methodiekontwikkeling) en verbreed (naar nieuwe of actuele thema's). Specifieke aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de monitoring- en evaluatieresultaten ingebed worden in het beleidsproces van de dienst.

Met een beperkt aantal instellingen wordt getracht een strategische samenwerking op te zetten, waarbij gezamenlijk onderzoek en personele uitwisseling moet leiden tot een versterkt kennisnetwerk en een synergie van onderzoeksmiddelen.

B. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden

• onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de uitwerking van stedelijke netwerken

• ruimtelijk-economisch onderzoek naar regio's en de gevolgen van informatie- en communicatie technologie

• ruimtelijke kwaliteit in steden

• verantwoorde benutting van de ondergrond

• mensenwensen en bewegingsruimte

• mobiliteit en kwaliteit van stedelijke gebieden

• water en groen in de stad

C. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden

• onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van groene contouren en balansgebieden

• ruimtelijk-economisch onderzoek naar draagkracht van de groene ruimte

• leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit

• water

• recreatie

• bereikbaarheid

D. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband

• onderzoek naar grensoverschrijdende stedelijke netwerken

• luchtvaart- en mainportontwikkeling

• internationale dimensie van watervraagstukken

• invloed van Europese eenwording op regelgeving

04.03.02 Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid

Het te voeren beleid

A. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring

Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening

Zoals de Minister heeft aangegeven, zal eind 2000 de Planologische Kern Beslissing op hoofdlijnen (PKB deel I) gereed moeten zijn. De PKB deel III zal in september / oktober 2001 gereed moeten komen.

Er is een aantal hoofdactiviteiten te benoemen voor 2001:

• Ten behoeve van de PKB deel I vindt op dit moment een intensief maatschappelijk debat plaats. Tussen PKB deel I en deel III zal tevens een intensief maatschappelijk debat plaatsvinden.

• In de periode tussen deel I en III zullen aanpassingen, verbeteringen en uitwerkingen worden gedaan.

• Begin 2001 vindt een debat met de Kamerplaats over de algemene lijnen van PKB deel 1 en de aanbevelingen van de Commissie Duivesteijn.

• Na PKB deel III starten de landsdelige uitwerkingen. In dit kader zullen verschillende studies c.q. onderzoeken worden uitgevoerd. Dit start al tussen PKB deel I en deel III.

• Tussen deel I en III: herijking van de uitvoeringsafspraken (VINEX & VINAC). Op dit moment wordt het algemene kader hiervoor gemaakt.

Herziening WRO

In de discussienota (Kamerstukken II, 1999–2000, 27 029 nr.2) die op 24 februari 2000 aan de Eerste en Tweede Kamer is aangeboden, worden zes speerpunten geformuleerd:

1. de versterking van de positie van het bestemmingsplan;

2. een goede rechtsbescherming;

3. eenvoudiger en snellere procedures;

4. een goede samenhang in de ruimtelijke belangenafweging;

5. een effectieve doorwerking van ruimtelijke beleid wanneer dat nodig is; en

6. een adequate handhaving van het ruimtelijke beleid.

De kern van het project is het wetgevingstraject dat, in wisselwerking met het politieke debat en besluitvorming, wordt gevoed door een actief communicatietraject met deskundigen en gebruikers van de huidige WRO, alsmede een onderzoekstraject waarin voorstellen uit de discussienota worden «doorgerekend». In augustus-september van 2000 wordt de balans opgemaakt van de gevoerde discussie. Een concept-wetsvoorstel en de memorie van toelichting kunnen dan rond de jaarwisseling van 2000–2001 voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Eind 2001 zou het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kunnen worden ingediend. Het is de bedoeling nog voor het einde van de lopende kabinetsperiode een eerste bespreking van het wetsvoorstel met de Tweede Kamer te voeren.

Ruimtelijk Planbureau

Zoals in de MvT is vermeld wordt in 2001 aangevangen met het vormgeven van een Planbureau. Het streven zal zijn om begin 2001 een directeur te benoemen en in de loop van 2001 ongeveer 50% van de totale bezetting van de directie planbureau Ruimtelijke Ordening gerealiseerd te hebben. In het najaar van 2001 zal een congres worden georganiseerd waarin het Ruimtelijk Planbureau zich zal presenteren.

Het streven zal zijn om in 2001 de volgende produkten op te leveren:

• Ruimtelijke Verkenningen;

• Balans Ruimtelijke Kwaliteit, waarin de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in beeld wordt gebracht;

• De Omgevings Effecten Toets. Een ex-ante evaluatie van de Vijfde Nota, die door het Ruimtelijk Planbureau, samen met het Centraal Planbureau (CPB), Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Adviesdienst verkeer en vervoer (AVV) wordt opgesteld;

• Ontwerpen rond het thema «vierdimensionele stad»

• Bijdrage van het Ruimtelijk Planbureau in het ICES-project «Kiezen of delen deel 2».

De benodigde budgetten zijn opgenomen in de artikelen Personeel en materieel (04.01) en Onderzoek (04.03.01).

B. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden

Uitvoering Verstedelijking

De ijking van de Vinex-convenanten (1995–2005) is in 2000 afgerond. Voor de herijking van de Uitvoeringsafspraken Verstedelijkingsbeleid 2005–2010 komt het Kabinet begin 2001 met voorstellen. Doel van deze herijking is het waar nodig bijstellen van de uitvoeringsafspraken, mede op basis van beleidskeuzes in de Vijfde Nota en Nota Wonen. De voorstellen worden gebaseerd op:

• nieuwe beleidsinzichten uit de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en de Nota Wonen in de 21e Eeuw;

• de resultaten van de regionale gesprekkenronde «Verstedelijking tot 2010» die de staatssecretaris van VROM in 2000 heeft gehouden; en

• de resultaten van diverse herijkingsonderzoeken (o.a. behoefteramingen voor wonen en werken in de periode 2005–2010).

De herijking van de uitvoeringsafspraken 2005–2010 vindt plaats binnen het proces van de Vijfde Nota. Dit betekent dat de kabinetsvoorstellen voor de herijking zullen worden besproken in het landsdelig bestuurlijk overleg dat tussen PKB deel 1 en PKB deel 3 van de Vijfde Nota plaatsvindt (eerste helft 2001). Nadat overeenstemming is bereikt met de provincies en kaderwetgebieden, zullen de herijkte uitvoeringsafspraken 2005–2010 tezamen met PKB deel 3 aan de Tweede en Eerste Kamer worden aangeboden.

De inzet van het Ministerie van VROM in 2001 richt zich met name op het vertalen van de resultaten van onderzoek en Bestuurlijk Overleg in de genoemde herijkingsvoorstellen.

Nieuwe Sleutelprojecten

Met de Nieuwe Sleutelprojecten (NSP) wordt beoogd de majeure investeringen in het hoge snelheidslijn-netwerk mede te benutten voor stedelijke vernieuwing. De NSP maken als onderdeel van het investeringspakket «Vitaliteit steden» deel uit van de Investeringsimpuls die in het regeerakkoord 1998 is vastgelegd.

De gezamenlijke ambitie van rijk, gemeenten en betrokken private partijen is gericht op het ontwikkelen van multimodale openbaar vervoer-knooppunten, met een ruimtelijke concentratie van hoogwaardige functies (wonen, werken en voorzieningen) en met een hoge stedenbouwkundige kwaliteit.

Rijk, gemeenten en private partijen zijn het grosso modo eens over doel en ambitieniveau van de Nieuwe Sleutelprojecten. De stedenbouwkundige uitwerkingen van de gemeenten en de intensieve betrokkenheid van private partijen getuigen daarvan. Het zijn wervende plannen, die kansen bieden voor een versterking van de stedelijke economie en verbetering van de bereikbaarheid van economische centra.

De NSP zijn stedelijke herinrichtingsprojecten, waarvoor primair de gemeenten verantwoordelijk zijn. Dat betekent dat het tempo waarin de projecten voortgang boeken door de gemeenten wordt bepaald. Dat zal ook in 2001 zo blijven. Het rijk speelt een rol bij de financiering van bepaalde planonderdelen (basisvoorzieningen infrastructuur, kwaliteit ov-terminals en inrichting van de openbare ruimte), bij het stimuleren en faciliteren van integrale planvorming en bij het toetsen op rijksbeleid.

De NSP zijn ook omvangrijke en complexe projecten, zowel inhoudelijk, financieel als procesmatig. Naar verwachting zullen de planvorming en het in balans brengen van kosten en baten meer tijd vergen dan bij de aanvang van de projecten voorzien is.

Rekening houdend met deze onzekerheid zal eind 2001 het Utrecht Centrum Project geheel in de uitvoeringsfase zitten en zullen uitvoeringsafspraken gerealiseerd zijn tussen rijk, gemeente en private partners m.b.t. de projecten Amsterdam Zuidas, Rotterdam CS en Den Haag/CS-Kwadrant. Voor de projecten Spoorzone Breda en Arnhem CS en omgeving worden uitvoeringsafspraken voorzien in het voorjaar van 2002.

Met de inzet voor de Sleutelprojecten wil VROM bereiken dat:

• bestuurlijke afspraken over de integrale uitvoering van de NSP, conform de doelstellingen en ambities van het rijk zal plaatsvinden;

• draagvlak voor (innovatieve) vormen van publiek private samenwerking met betrokkenheid van het rijk gecreëerd wordt.

Voor de uitvoering is in totaal f 740 mln gereserveerd in het FES, waarvan in de Begrotingsvoorbereiding 2001 f 200 mln is toegevoegd onder de titel «Stedelijke omgeving HSL-stations».

Duurzame ontwikkeling/stedelijke netwerken

Stedelijke netwerken moeten een aantrekkelijke verscheidenheid in woon-, werk- en verblijfsmilieus bieden. Dit zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied, om ruimte daarbuiten te sparen en terwille van een zo hoog mogelijk rendement van investeringen in de infrastructuur van openbaar vervoer en wegen. Sleutelbegrippen zijn kwaliteit en transformatie. Al is daaraan behoefte, in de markt en in regulier beleid komt dit niet of onvoldoende tot stand, omdat direct profijt ontbreekt of onzeker is en de complexiteit van uitgangssituaties en veranderingsprojecten hoge drempels voor investeringen opwerpen.

Dit vergt aanzienlijke investeringen, die nog maar in beperkte mate in beeld zijn gebracht. Om die te genereren en uit te kunnen voeren wordt tot 2010 f 1 miljard uit het FES ingezet voor een beperkt aantal strategische projecten. Het gaat er daarbij om, realisatie mogelijk te maken door drempels voor transformatie met kwaliteit weg te nemen. Voorlopig blijven de gelden in het FES gereserveerd totdat de projecten zijn uitgewerkt. Een investeringsprogramma wordt opgezet voor de volgende categorieën projecten:

Inpassing

De samenhang van de stedelijke netwerkstructuur vertoont gebreken. Bestaande en nieuwe infrastructuur doorsnijdt gebieden en schept barrières. Betere inpassing vermindert de hinder daarvan en vergroot de bereikbaarheid van centra vanuit omringende gebieden.

Dit kan door «rode, groene en blauwe» overkluizingen, ondertunnelingen en verbindingsroutes anderszins binnen de stad en vanuit de stad met het groen en water aan de randen van de stad.

Behalve aan stedelijk functioneren draagt dit bij aan bereikbaarheid, gebruiksmogelijkheden, gezondheid, beleving en ecologische waarden. Dit vult (extra) investeringen in infrastructuur (V&W) en in grootschalig groen buiten de steden (LNV) aan.

Knooppunten / centra

Extra investeringen in infrastructuur maken vooral stedelijke «knopen» in de netwerkstructuur beter bereikbaar. Meer stedelijke functies situeren en investeren in de stedebouwkundige, architectonische en cultuurhistorische kwaliteit (inrichting openbare ruimte, water en groen, gebouwde parkeervoorzieningen) vergroot de capaciteit en aantrekkelijkheid van knopen / centra als vestigingsplaats.

Implementatie contourenbeleid

Met name binnen de toekomstige groene contouren kan het dringend gewenst zijn om pijplijnplannen terug te draaien die de beoogde bescherming van deze gebieden bedreigen en deze te vervangen door structuurverbeterende maatregelen.

Het investeringsprogramma zal worden afgestemd met investeringsprogramma's van V&W en LNV, de sleutelprojecten en het innovatieprogramma stedelijke vernieuwing dat vanaf 2001 in uitvoering komt.

Bedragen gereserveerd in het FES:

(bedragen in NLG1000)
 199920002001200220032004
Uitgaven0050 00050 00075 000100 000

Stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik (StIR)

Steeds meer ruimte wordt gebruikt voor wonen, werken, verkeer en recreatie. Een ontwikkeling die tevens een trend heeft ingezet van verdunning en spreiding van het stedelijk ruimtebeslag. Het nationaal ruimtelijk beleid beoogt een ombuiging tot stand te brengen naar compacte verstedelijkingsvormen, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte en behoud van open ruimten tussen verstedelijkte gebieden.

Het StIR is expliciet toegesneden op dit doel: meer kwantiteit of kwaliteit op hetzelfde oppervlak, intensiveren en combineren.

Het StIR richt zich op relevante beleids-, plan- en besluitvorming, door bij te dragen aan een verandering van kennis, houding en gedrag bij instanties, organisaties en personen die invloed hebben op de inrichting van de ruimte. De betrokkenheid van lokale partijen is daarbij van essentieel belang, een interactieve opstelling een belangrijke voorwaarde. Het project loopt tot en met 2003.

Het StIR biedt geen blauwdruk voor intensief ruimtegebruik. Het is een actieprogramma waarvan de speerpunten ieder jaar opnieuw worden vastgesteld op grond van actuele maatschappelijke ontwikkelingen, praktijkervaringen en signalen van de lokale partijen.

In de jaarlijkse werving en selectie van Voorbeeldprojecten worden op inhoudelijke thema's projecten geselecteerd en begeleid die voorbeeldwaardig en/of innovatief zijn. De thema's variëren van infrastructuur, bedrijventerreinen, openbare ruimte tot woongebieden en centrumgebieden.

Door uitdieping van lokaal opgedane kennis (onder andere vanuit de Voorbeeldprojecten) wordt informatie verworven die weer ten dienste van de doelgroepen kan worden gesteld, dan wel aanleiding vormt voor terugkoppeling op beleid van rijk en andere overheden en actoren.

Dit uit zich onder meer in vormen als publicaties (jaarboek, nieuwsbrief), de jaarlijkse manifestatie, excursies, ondersteunen van aanverwante initiatieven, presentaties, cursussen, artikelen, tentoonstellingen en dergelijke.

Planning en financiële/organisatorische consequenties worden uitgewerkt in het Jaarplan 2001. Hierbij wordt de inhoudelijke evaluatie Voorbeeldprojectenprogramma 1999 betrokken.

Leidsche Rijn

Leidsche Rijn bij Utrecht is de grootste verstedelijkingslocatie in Nederland als onderdeel van het Vinex-verstedelijkingsprogramma tot 2010. Onderdeel van het streven naar kwaliteit is een goede aansluiting van het nieuwe stedelijke gebied aan de bestaande stad.

Bij Leidsche Rijn heeft dit geresulteerd in een project «verlegging/verdieping/overkluizing van de A2» om die relatie te versterken. De RPD draagt in 2001 financieel bij aan dit project.

Belvedère

De Nota Belvedère beoogt de cultuurhistorie sterker richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte; daarbij staat voor ogen een ontwikkelingsgerichte benadering van het cultureel erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Alhoewel er sectorale middelen beschikbaar zijn voor diverse terreinen van de cultuurhistorie en zeer zeker ook voor projecten in de ruimtelijke ordening, wordt er regelmatig – achteraf – geconstateerd dat de kwaliteit verhoogd had kunnen worden als de cultuurhistorische kansen integraal benut waren in de planvorming. Vaak zijn er weliswaar op onderdelen van plannen goede initiatieven, maar blijkt het eindresultaat als geheel tekort te schieten. Hetzij omdat in het voortraject de kansen en mogelijkheden onvoldoende in beeld zijn gebracht, hetzij omdat goede plannen, zodra het op de uitvoering aankomt, door gebrek aan geld of aan goede coördinatie voor wat de cultuurhistorie betreft blijven steken bij goede voornemens,.

Belvedère moet enerzijds een ruimtelijke en culturele kwaliteitsimpuls voor met name het landelijk gebied bewerkstelligen en anderzijds de ontwikkeling stimuleren van practische kennis en expertise op het vlak van ontwikkelingsgericht omgaan met cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen in zowel het landelijk als het stedelijk gebied.

De nota Belvedère geeft de volgende drie bestedingscategorieën aan:

• kennisontwikkeling en informatievoorziening

• stimuleren en subsidiëren van thematische projecten

• het realiseren van een kwaliteitsimpuls in Belvedère-gebieden, te weten:

• de Nieuwe Hollandse Waterlinie («nationaal project»)

• regionale projecten (provincie voert regie)

• lokale initiatieven

• stedelijke projecten

De hierboven omschreven bestedingen zijn gericht op het wegnemen van de belemmeringen die het integraal benutten van de cultuurhistorie binnen de ruimtelijke ordening in de weg staan. Voor de uitvoering van Belvedère wordt een klein projectbureau ingesteld en een subsidieregeling ontworpen. Periodiek wordt een programma vastgesteld voor de verdeling van de beschikbare gelden over de verschillende bestedingscategorieën.

In totaal is voor Belvedère door VROM, OC&W en LNV f 168 mln uitgetrokken voor de periode 2000–2010. De beoogde financiële bijdrage door het rijk is oplopend en bedraagt f 11 mln voor 2000, f 14 mln voor 2001, f 17 mln voor 2002 en f 18 mln voor de periode 2003–2010. Er wordt naar gestreefd dit bedrag te verhogen o.a. middels EU-bijdragen.

Op de VROM begroting zijn de volgende bedragen beschikbaar:

(bedragen in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen3 0004 0005 0006 0006 000
Uitgaven1 5003 0004 0006 0009 500

Digitale bestemmingsplannen

Door de grotere transparantie in het planproces door de overheidslagen heen krijgen burgers, bedrijven en overheden straks beter zicht op de mogelijkheden en belemmeringen die de overheid biedt of van plan is vast te stellen. Daardoor wordt het mogelijk voor meer mensen om betrokken te zijn bij de planvorming. Anderzijds leidt het praktisch samenwerken waar het kan en moet tot de gewenste doelmatiger overheid, zonder de eigen verantwoordelijkheden te verliezen. Als een gemeente beter zicht heeft op de plannen van rijk en provincie dan kunnen gemeentelijke plannen sneller en beter afgestemd geproduceerd worden. Daardoor zal de toetsing ook sneller kunnen verlopen. Als de plannen beter vergelijkbaar en actueler worden en tevens via toegevoegde standaardcoderingen uitwisselbaar zijn wordt het ook mogelijk de politiek beter te bedienen met planinformatie doordat overzichten lokaal, regionaal en landelijk eenvoudiger te genereren zijn. Doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt hierdoor ook beter zichtbaar.

Het gestelde VROM-doel van dit project is te bereiken, dat in 2005 70% van de gemeenten werkt met digitale bestemmingsplannen, wel zo dat:

• de toegankelijkheid van nieuwe bestemmingsplannen voor de burger verbetert, zowel met het oog op de betrokkenheid bij de totstandkoming als ten behoeve van de doorwerking, zodat een interactief democratisch proces bevorderd wordt;

• de vergelijkbaarheid van plannen van verschillende gemeenten sterk verbeterd is;

• de toetsing van die plannen door provincies aan het provinciaal en rijksbeleid kan geschieden in een transparanter proces met de gemeenten;

• bestemmingsplannen doelmatiger tot stand komen en beter op buurgemeenten en provinciaal beleid kunnen worden afgestemd en het eenvoudiger wordt om daarmee regionale en landelijke ontwikkelingen te volgen;

• door het digitale werkproces plannen eenvoudiger actueel te houden zijn.

Voorwaarde hiervoor is onder andere dat provincies in staat zijn tot uitwisseling en ontvangst van de gemeentelijke plannen en zelf de provinciale ruimtelijke plannen eveneens in digitale vorm beschikbaar en uitwisselbaar hebben. Voor het rijk geldt in principe hetzelfde. Daarom is het streven van VROM er op gericht haar ruimtelijke plannen eveneens in digitale vorm beschikbaar en uitwisselbaar te hebben, te beginnen bij de illustratieve plankaarten van de 5e Nota.

In 2001 zal de inzet van de RPD gericht zijn op het stimuleren van op gang gekomen bewegingen in de richting van digitale plannen. Veel aandacht zal geboden zijn om bestuurders te bewegen tot acceptatie van de nieuwe werkwijze die het werken met digitale plannen met zich mee brengt. Drempels zullen beter zichtbaar worden. Er kan dus gerichter geld besteed worden aan het wegnemen daarvan. Verder zal de inspanning van VROM gericht zijn op het steunen van concrete innovatieve activiteiten bij gemeenten, die tot voorbeeld kunnen dienen voor anderen.

Op de VROM begroting zijn de volgende bedragen beschikbaar:

(bedragen in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen600600700700600
Uitgaven600600700700600

Coördinatie Geo-informatie

In 2000 zal een VROM-beleidskader inzake de Geo-informatie gereed komen. Dit beleidskader zal de VROM visie op de doelen van de Geo-informatie in de komende jaren bevatten. Tevens zullen daarin de rollen en verantwoordelijkheden van de Staatssecretaris van VROM zijn opgenomen en de rol die de RAVI en het Geo-bedrijfsleven zal moeten/kunnen spelen bij de coördinatie. Dit beleidskader komt in samenspraak met «het veld» tot stand. In het beleidskader zijn een aantal actielijnen verwoord die gericht zijn op het toenemend belang van de Geo-informatie bij de verschillende gebruikerscategorieën, het verder vorm geven van de Geo-informatie-infrastructuur en het verlagen van drempels daarbij. Kennisuitwisseling en ICT-ontwikkelingen spelen een belangrijke rol. Samen met het veld zal de strategie uitgestippeld worden hoe de doelen te bereiken. In 2001 en verder zullen in lijn met het beleidskader projecten opgezet worden en vormen van stimulering nodig zijn.

Op de VROM begroting zijn de volgende bedragen beschikbaar:

(bedragen in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen400400400400400
Uitgaven625725580400400

Publiek rechtelijke beperkingen

De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken heeft tot doel de burger eenvoudiger inzicht te geven in de beperkingen die vanuit de publieke sector op zijn/haar vastgoed-object rusten. De wet wil regelen dat de ruim 60 beperkingen in samenwerking tussen kadaster, gemeenten e.a. via een goed werkend registratiesysteem voor burgers eenvoudig opvraagbaar en betrouwbaar zijn. In 2000 zal het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd worden. In 2001 zal bij positief resultaat met de invoeringswetgeving gestart kunnen worden. Het ligt in de lijn dat de wet op z'n vroegst in 2003 van kracht zal kunnen worden. Voornaamste betrokken partijen zijn naast VROM en Justitie als ondertekenaars: Kadaster, VNG, IPO en de Unie van Waterschappen. Deze partijen hebben in 1999 overeenstemming bereikt over de inhoud van de wet. Ook zijn afspraken gemaakt omtrent de verdeling van de invoeringskosten. VROM heeft op haar begroting hiervoor f 2 mln gereserveerd. Ook het Kadaster en BZK dragen bij aan de invoeringskosten. Deze kosten zullen naar verwacht in de periode 2001–2004 geëffectueerd worden.

C. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden

Landelijke gebieden

Het Ministerie van VROM heeft een algemeen programma Landelijke Gebieden. Doel van deze subsidieregeling is het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied, door medefinanciering van uitvoeringsgerichte projecten. Dit algemene programma vervangt de afzonderlijke programma's Nadere Uitwerkingen Groene Hart, Rivierengebied en Brabant/Limburg en het programma voor de ROM-gebieden. Daarnaast kunnen uit het programma uitvoeringsprojecten mede-gefinancierd worden die niet binnen de kaders van de Nadere Uitwerkingen en ROM-gebieden vallen.

• De ROM-gebieden Gelderse Vallei, Zuidoost Friesland, Rijnmond en Schiphol en omgeving worden in 2001 door VROM gesubsidieerd.

• Met betrekking tot het Groene Hart zal in 2001 een vervolg worden gegeven aan de financiering van uitvoering van projecten en andere activiteiten in het Groene Hart die in het kader van het Ontwikkelingsprogramma Groene Hart reeds zijn of zullen worden gestart. Uitgangspunt is dat projecten bijdragen aan een duurzame versterking van het open, niet verstedelijkte karakter van het gebied en een versterking van de verbindingen met andere grootschalige open ruimten in het westen van het land. Het resultaat is een zichtbare verbetering van het gebruik van de groene ruimte van het Groene Hart.

• Met betrekking tot de Nadere uitwerking Rivierengebied zijn 18 strategische projecten geformuleerd, die zich richten op natuurontwikkeling, toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en transport en versterking van de samenhang tussen de rivieren en aan de rivieren gelegen steden. Hierbij wordt mede gebruik gemaakt van de cultuurhistorische betekenis. Van de 18 strategische projecten hebben er 7 een prioritaire status: de Gelderse poort, Fort Sint-Andries, Noordoever Nederrijn, IJsselmonding bij Kampen, Vaarverbinding Maas-IJssel, de Hanzesteden langs de IJssel en de Bastidesteden.

Op de VROM begroting zijn de volgende bedragen beschikbaar:

(bedragen in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen611500500500500
Uitgaven611500500500500

Blauwe stad

Het ministerie van VROM levert door middel van een subsidie een bijdrage aan het project de «Blauwe Stad» in Groningen. De voor VROM belangrijkste perspectieven ten aanzien van de realisering van dit project zijn:

• de realisering van een integraal project om een compleet nieuwe woon-, werk- en recreatie-omgeving te laten ontstaan, waarvan het meest centrale onderdeel de realisering van een merengebied is, met daarbij bos, natuur en woningbouw;

• een nieuwe economische en kwaliteitsimpuls aan het gebied geven;

• het op gang brengen van een continu integraal proces voor het beheer van de bestaande woningvoorraad.

Hiervoor zijn een aantal randvoorwaarden gesteld, waaronder een maximum aantal woningen van 1800 en een substantiële medefinanciering vanuit de private sector, te weten minimaal f 50 mln.

De subsidie van VROM van in totaal f 35 mln is bestemd voor het publieke gedeelte van het «merengebied» van 800 ha, inclusief de bijbehorende voorzieningen en infrastructuur. Het VROM-geld wordt vooral benut om gronden te verwerven en het is afhankelijk van de grondprijzen hoeveel grond daarmee kan worden aangekocht. In ieder geval was het uitgangspunt dat het VROM-geld alleen daarvoor onvoldoende zal zijn, zodat de provincie daarvoor ook andere middelen zal moeten inzetten.

Schadeclaims beleidslijn ruimte voor de rivier

Op 19 april 1996 werd in de Staatscourant nr. 77 de Beleidslijn «Ruimte voor de rivier» gepubliceerd. Met het vaststellen van die nota heeft de regering een stringenter beleid geformuleerd voor het gebruik van het winterbed van de grote rivieren.

Tijdens het bestuurlijk overleg op 23 april 1997 over de uitvoering van de Beleidslijn «Ruimte voor de rivier» en in de brief daarover aan de Tweede Kamer van 7 juli 1997 is vastgelegd dat het rijk bereid is een grote verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de planschade die ontstaat door de beleidslijn. Die brief is de formele vastlegging van de afspraken die het Rijk, het IPO en de VNG met elkaar hebben gemaakt terzake de implementatie van de beleidslijn en de verwerking daarvan hun diverse plannen, te hanteren als toetsingskader bij de beoordeling van (bouw)plannen van derden, bij vergunningverlening en handhaving. Een sluitstuk van die afspraken is de schadevergoedingsverplichting van het Rijk.

De Minister van VROM heeft eind 1999 het «Instellingsbesluit Commissie schadebeoordeling beleidslijn Ruimte voor de rivier» gepubliceerd. De Commissie adviseert op verzoek van gemeenten of de minister van VROM. Afschriften zijn naar alle riviergemeenten gestuurd. De Commissie is ingesteld voor een periode van 5 jaar.

Coördinatiecollege Waddengebied/Waddenadviesraad

In de PKB-Waddenzee is bepaald dat er een Waddenadviesraad (WAR) is. Bij de herziening van het adviesstelsel is besloten de Waddenadviesraad per 1 januari 1997 opnieuw in te stellen, vooralsnog voor een periode van vijf jaar. In die periode zal de Raad als een onafhankelijk adviesorgaan op strategisch niveau gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de regering en het parlement, de waddenzeeprovincies en -gemeenten over zaken die van algemeen belang zijn voor het beleid met betrekking tot het waddengebied.

Het opgenomen begrotingsbedrag voor 2001 ad f 0,23 mln betreft de uitgaven ter ondersteuning van het secretariaat van de Raad. Hieruit worden onder andere de huisvestingskosten, energie, communicatie, overige secretariaatskosten en vacatiegelden betaald.

Uitgebrachte adviezen Waddenadviesraad

• De Waddenadviesraad heeft in 1999 9 adviezen uitgebracht.

• Voor 2001 wordt het aantal adviezen ingeschat op 15.

• Sinds de instelling van de Raad in 1983 zijn, tot en met 1999 in totaal 266 adviezen uitgebracht.

Het coördinatiecollege Waddengebied (CCW) is een in 1980 bij Koninklijk Besluit ingesteld overleg- en coördinatieplatform waarin de gezamenlijke Waddenoverheden (rijk, provincie en gemeenten) periodiek overleggen. Het CCW wordt voorgezeten door de Minister van VROM, omdat deze de coördinerend bewindspersoon is voor het Waddenzee beleid. De kosten ad f 0,31 mln voor het functioneren van het CCW worden volgens de verdeelsleutel 5:3:2 verdeeld over betrokken partijen. Het Rijk, in casu VROM, neemt 50% van de kosten voor haar rekening.

D. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband

Interreg

Het belangrijkste instrument voor de doorvertaling en concretisering van zowel het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief als de grensoverschrijdende ontwikkelingsperspectieven is het Communautair Initiatief Interreg.

Dit (financiële) instrument biedt de mogelijkheid om samen met andere lidstaten te werken aan de ontwikkeling van projecten die zijn gericht op een duurzame ruimtelijk economische ontwikkeling van de Europese ruimte. Nederland participeert in drie programma's: voor het Noordzeegebied, voor het Noord-West Metropolitane Gebied (NWMA) en voor het stroomgebied Rijn/Maas (IRMA).

Naast de genoemde samenwerking met de buurlanden in het kader van de Vijfde Nota gericht op een goede afstemming op planningniveau krijgt de uitvoering van dit instrument binnen het totaal aan internationale taken prioriteit omdat het evident is dat door een transnationale ruimtelijke benadering via het opstarten van concrete projecten een efficiëntere benutting van de ruimte mogelijk en wenselijk is.

Op projectniveau gaat het daarbij met name om de uitwerking van internationale aspecten van de thema's water, landelijke gebieden, ruimtelijke economie en infrastructuur vooral ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het nationaal ruimtelijk beleid.

De uitwerking van het initiatief in de sfeer van projecten is zoveel mogelijk gedecentraliseerd naar de andere overheden. VROM speelt een initiërende, adviserende en coördinerende rol. Daarnaast heeft VROM zelf de leiding over een project dat is gericht op het ontwikkelen van een ruimtelijke toekomstvisie voor het programmagebied NWMA. Aan dit project wordt deelgenomen door Frankrijk, Duitsland, Engeland. Ierland, België en Luxemburg.

Het Interreg IIC-initiatief is eind 1999 afgesloten. In 2000 en 2001 zullen vele tientallen projecten waarbij sprake is van Nederlandse deelname worden uitgevoerd.

Naar aanleiding van de ervaringen met de uitvoering van het INTERREG-I en INTERREG-II programma heeft de Europese Commissie besloten ook voor de periode 2000 t/m 2006 specifiek aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in het kader van het Communautair initiatief INTERREG-III. Het geïntegreerd en via internationale samenwerking bevorderen van een duurzame ruimtelijk-economische ontwikkeling van de regio's in Europa is een beleidsaanpak die binnen de Europese Commissie een duidelijke voedingsbodem begint te krijgen, hetgeen mede gezien moet worden in relatie tot de aanstaande discussies over de wijze van voortzetting van het Europese Structuurbeleid na 2006.

Nederland heeft voor de uitvoering van het INTERREG-III initiatief in totaal 349 miljoen EURO beschikbaar.

Op basis van de criteria van de EU is besloten dit bedrag als volgt te verdelen:

 
Onderdeel A (grensoverschrijdende samenwerking) 160 mln EURO
Onderdeel B (transnationale samenwerking) bestaat uit:  
Programma Noordwest Europa (NWE)100 mln EURO 
Programma Noordzee54 mln EURO 
Samenwerking kustprovincies met UK15 mln EURO+
  169 mln EURO
Onderdeel C (interregionale samenwerking) 20 mln EURO
Totaal 349 mln EURO

Onverderdeling INTERREG III middelenkst-27400-XI-2-9.gif

VROM is namens de lidstaat Nederland richting de Europese Commissie verantwoordelijk voor de Interreg IIIB en C onderdelen. Binnen de transnationale uitvoeringsprogramma's Noordzee en NWE zal VROM nadrukkelijker dan voor het IIC-initiatief het geval was een sturende rol spelen bij het opzetten van samenwerkingsprojecten waarbij de ons omringende landen nodig zijn om de ambities uit de dit najaar verschijnende Vijfde Nota te kunnen realiseren. In ieder geval zal in de programma's een koppeling worden gemaakt op het gebied van watermanagement en het ontwikkelen van natte natuur. In het kader van deze prioriteit zal een bedrag van indicatief tussen de 80 en 90 miljoen EURO gereserveerd worden. Bovendien bestaat de mogelijkheid ook binnen het onderdeel A projecten op dit terrein in samenwerking met Duitsland en/of België te realiseren. Voor de jaren 2001 tot en met 2006 staat een jaarlijks bedrag van f 17,5 mln gereserveerd op de VROM begroting.

Project Mainportontwikkeling Rotterdam

Het Kabinet wil in de PKB een samenhangend besluit nemen over de eventuele aanleg van een Tweede Maasvlakte.

Deze vereiste samenhang betekent een optimale benutting van de ruimte in het bestaande Rotterdamse havengebied en concrete uitwerking van de dubbele doelstelling (verbeteren van de leefomgeving in Rijnmond). Het Ministerie van V&W is trekker van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het Ministerie van VROM is actief betrokken door inhoudelijke inbreng, personele inzet en een financiële bijdrage aan de proceskosten. Tevens zijn betrokken de ministeries van EZ, LNV en Financiën, de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en de Stadsregio.

Belangrijke elementen van het project zijn: mogelijke gefaseerde aanleg van een Tweede Maasvlakte van maximaal 1000 ha voor met name de containersector, optimale ruimtelijke benutting van het bestaande havengebied, de aanleg van 750 ha natuur- en recreatiegebied en andere maatregelen ter verbetering van de leefomgeving in Rijnmond, zoals het realiseren van industriële ecologie, vermindering van geluidshinder en herstructureringsopties aan de (oostelijke) randen van de haven.

Het streven is om nog in deze kabinetsperiode tot een besluit te komen. Dat betekent afronding van PKB deel 3 in 2001. De mogelijkheden van publiek-private samenwerking worden onderzocht, inclusief een traject van Europese aanbesteding.

Voor de jaren 2000 tot 2003 is f 10,24 mln (totaal meerjarenverplichting) gereserveerd voor programmakosten.

Ontwikkeling Nationale Luchthaven (ONL)

Het Ministerie van VROM richt zich ten aanzien van de ontwikkeling van de luchtvaart op enerzijds beheerste groei en anderzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving, vermindering van de milieudruk en een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte. Het Kabinet heeft in december 1999 besloten om de optie luchthaven in zee voorlopig op de lange baan te schuiven. Dit betekent dat de verdere groei van de luchtvaart zich op Schiphol zal concentreren. Het Ministerie zal zich derhalve met name richten op het streven naar een verbeterde en verantwoorde inpassing en inrichting van de luchthaven Schiphol. Daarbij is uitgangspunt dat een verdere groei van Schiphol moet bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en moet passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur zoals die wordt neergelegd in de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening. Daarnaast is als randvoorwaarde gesteld dat voldaan moet worden aan het nieuwe stelsel van milieu- en veiligheidsnormen

In 2001 zal de aandacht gericht zijn op de introductie van het op Schiphol toegeschreven onderdeel van de Wet Luchtvaart, met name het Luchthavenindelingsbesluit voor de ruimtelijke aspecten en het Luchthavenverkeersbesluit voor de verankering van de milieunormen. Hierin zal het in de huidige PKB Schiphol en Omgeving aangeduide vijf-banenstelsel worden geregeld. Ook zal een MER worden opgesteld.

In het luchthavenindelingsbesluit worden de ruimtelijke gevolgen van de aanwezigheid van de nationale luchthaven vastgelegd. Het luchthavengebied, de sloopzone en het beperkingengebied alsmede het binnen die gebieden te voeren beleid worden aangegeven. Dit besluit komt in de plaats van de huidige aanwijzingen voor het luchtvaartterrein Schiphol en zal een planologisch bindende werking hebben.

Het Luchthavenverkeersbesluit bevat de operationele maatregelen gericht op het functioneren van de luchthaven binnen de afgesproken milieugrenzen.

Ten behoeve van de lange termijn (vanaf 2010) zal in 2001 de PKB/MER-procedure gestart zijn. Daarnaast loopt een nieuw onderzoeksprogramma ten aanzien van de variant luchthaven in zee om meer inzicht te verwerven in kansen en bedreigingen voor het geval deze optie in een latere fase weer in beeld komt.

Ten behoeve van nader onderzoek naar de ruimtelijke effecten van verdere groei van Schiphol heeft het Ministerie van VROM f 0,15 mln gereserveerd. Daarnaast is f 0,15 mln gereserveerd voor overige uitgaven, gerelateerd aan het ONL-project.

Kennisexport

In december 1999 hebben in Helsinki de regeringsleiders van de landen van de Europese Unie besloten een aantal Midden- en Oosteuropese landen als kandidaatslid van de Europese Unie te accepteren. Het totaal aantal landen in de regio dat op termijn lid zal worden van de EU bedraagt nu 10. In de komende jaren zullen deze landen een serie bestuurlijke maatregelen en hervormingen moeten doorvoeren teneinde als een volwaardig lid van de Unie te kunnen functioneren. Een deel van deze hervormingen heeft te maken met de ruimtelijke ordening. Omdat Nederland binnen Europa een uitstekende reputatie heeft opgebouwd als een toonaangevend land op het terrein van ruimtelijke ordening, hebben diverse van de boven genoemde Oosteuropese landen de Rijksplanologische Dienst om ondersteuning gevraagd bij hun Europese integratieproces.

Eén van de voorwaarden van de Europese Unie is, dat de toetredende landen dienen te beschikken over een bestuurlijk orgaan tussen dat van de rijks- en de gemeentelijke overheid in, in Nederland de provinciale overheid. Mede hierom zijn bij de RPD verzoeken ontvangen van landen die een provinciale overheid willen installeren en zich afvragen welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden dergelijke overheidsorganen dienen te hebben. Andere verzoeken om ondersteuning hebben te maken met het voeren van een grondbeleid, het opstellen van een Wet voor de Ruimtelijke Ordening, maatregelen ter bescherming van individuele en collectieve belangen bij het verwerven van grond voor infrastructurele voorzieningen of woningbouwprojecten e.d., procedures bij het wijzigen van bestemmingsplannen, relatie tussen milieu en ruimtelijke ordening en de ervaringen van Nederland met het instrument «ruimtelijke ordening» bij regionale economische ontwikkeling en dergelijke.

VROM zal in 2001 de uitwisseling van Nederlandse kennis en ervaring op het terrein van ruimtelijke ordening, stedenbouw en stedelijke ontwikkeling naar een geselecteerd aantal Midden- en Oost Europese landen (Litouwen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije e.d.) versterken. Het zal daarbij niet alleen gaan om overheidskennis, maar evenzeer zal geput worden uit de expertise die aanwezig is bij gemeenten, provincies, relevante wetenschappelijke instellingen en bedrijven.

Exportplatform

Het Export Platform stelt zich ten doel het Nederlandse bedrijfsleven, dat op VROM-georiënteerd is, direct en indirect te ondersteunen bij hun buitenlandse activiteiten mede door het bundelen van overheids- en bedrijfsexpertise. Als zodanig onderhoudt het Export Platform contacten met buitenlandse vakministeries, branche-organisaties en bedrijven. Het Platform adviseert de Nederlandse ministeries van Economische Zaken, Verkeer & Waterstaat en Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking over projecten die te maken hebben met de (woning)bouw, milieu of ruimtelijke ordening. Daarnaast organiseert het Platform voorlichtingsbijeenkomsten over buitenlandse bouw- en milieu-markten t.b.v. het bedrijfsleven. In het komende jaar zal, net als in de voorafgaande jaren, het accent liggen op de Midden- en Oosteuropese landen. VROM stelt hier jaarlijks f 0,345 mln voor beschikbaar.

Indicatieve verdeling programmagelden naar beleidsterreinen 2001kst-27400-XI-2-10.gif

Overzicht voornaamste beleidsprestaties en verplichtingenbudget per resultaatgebied:

(bedragen in NLG1000)
ResultaatgebiedBeleidsprestatie 2001Verplichtingen budget
Strategische beleidsUitbrengen deel I 5e Nota RO
ontwikkeling en MonitoringUitbrengen Herziening WRO200
 Opstarten Ruimtelijk Planbureau451
 Subsidies vakorganisaties RO800
 Bijdrage aan RO onderzoek derden800
 Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw1 000
Kwaliteit stedelijke gebiedenVoorbereiden herijking uitvoering verstedelijking1 710
 Bijdrage nieuwe sleutelprojecten3 800
 Investeringen duurzame ontwikkeling stedelijke netwerkenP.M.
 Ruimtelijke investeringen300
 Stimuleren intensief ruimtegebruik9 625
 Bijdrage ontsluiting Leidsche Rijn125 000
 Bijdrage subsidieregeling Belvedere4 000
 Stimuleren opzet digitale bestemmingsplannen600
 Stimulering projecten GEO-informatie400
 Invoeringskosten Wet Puber
 Coördinatie bouwbeleid80
 Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw1 300
Kwaliteit landelijke gebiedenBijdrage ontwikkeling Landelijke gebieden4 228
 Bijdrage Blauwe Stad Groningen
 Uitbetalen schadeclaims Ruimte voor rivier150
 Bijdrage Coördinatiecollege Waddengebied153
 Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw1 000
Kwaliteit in Europees verbandInterreg17 500
 Bijdrage Mainportontwikkeling Rotterdam
 Bijdrage Ontwikkeling nationale luchthaven250
 Kennisexport50
 Exportplatform345
 Overig internationaal300
 Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw700

Indicatieve verdeling programmagelden naar grootste projecten (verplichtingen) 2001kst-27400-XI-2-11.gif

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200031 917152 33022 77017 56417 917 
1e suppletore begroting 200016 5034 6095 1945 9946 161 
Nieuwe wijzigingen3 52118 33819 17319 84820 602 
Stand ontwerpbegroting 200151 941175 27747 13743 40644 68045 727
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100023 57079 53721 39019 69720 27520 750
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200045 95853 65544 25044 06443 917 
1e suppletore begroting 200016 8097 5636 9936 0876 161 
Nieuwe wijzigingen3 52118 33819 17319 84820 602 
Stand ontwerpbegroting 200166 28879 55670 41669 99970 68071 727
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100030 08036 10131 95331 76432 07332 548
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
03.01Onderzoek 6 3646 3287 3557 7788 4569 2139 323
03.02Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid61 90832 41645 613167 92239 35934 95035 46736 404
Totaal 61 90838 78051 941175 27747 13743 40644 68045 727
          
Uitgaven:
03.01Onderzoek 7 5144 4237 3557 7788 4569 2139 323
03.02Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid 33 84861 86572 20162 63861 54361 46762 404
Totaal  41 36266 28879 55670 41669 99970 68071 727
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Prijsbijstelling 2000810600884881878
b. Naar HCvS voor uitvoering Case studies t.b.v. 5e Nota– 500    
      
Generale mutaties:     
c. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB  17 50017 50017 500
      
Specifieke mutaties:     
c. Uitbreiding t.b.v. Interreg IIIB3 50017 500   
d. Ruimtelijk Planbureau– 2894511 1511 9512 801
e. Herschikking tekort Planbureau – 213– 362– 484– 577

Specifieke mutaties

ad c.

De Europese Commissie heeft besloten specifiek aandacht te besteden aan de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in het kader van het Communautair Initiatief INTERREG-III.

VROM is namens de lidstaat Nederland richting de Europese Commissie verantwoordelijk voor de Interreg IIIB en C onderdelen. De hiervoor uit te voeren projecten worden voor de helft gefinancierd met Europese gelden. VROM is verantwoordelijk voor de co-financiering van deze projecten. Vanaf 2002 is de toevoeging via het generale beeld gedekt.

Ad d. en e.

De verhoging voor de vorming van het Ruimtelijk Planbureau is gerealiseerd door herschikking van de onderzoeksbudgetten van VROM.

04.05 Uitvoering Planologische Kernbeslissing Waddengebied

Het te voeren beleid

Het integrale rijksbeleid voor de Waddenzee voor de komende 10 jaar wordt vastgelegd in een nieuwe PKB Derde Nota Waddenzee. De hoofddoelstelling is gericht op de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. PKB deel 1 verschijnt in 2000, de delen 2 en 3 in 2001. Afhankelijk van de duur van de behandeling in de Tweede en Eerste Kamer, verschijnt PKB deel 4 eind 2001of in de loop van 2002. Dit artikel heeft in de VBTB begroting betrekking op «Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden».

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000228228228228228 
Nieuwe wijzigingen55555 
Stand ontwerpbegroting 2001233233233233233237
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000106106106106106108

Verplichtingen 1999: 235

Openstaande verplichtingen t/m 1999: 0

Uitgaven 1999: 236

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Prijsbijstelling 200055555

04.06 Veiligstelling van bufferzones

Het te voeren beleid

Om te voorkomen dat stadsgewesten aaneen groeien en om open ruimten tussen de stadsgewesten te handhaven dan wel te ontwikkelen, zijn bufferzones aangewezen. Bufferzones zijn goed ingerichte open ruimten tussen stadsgewesten waarin enerzijds wordt gestreefd naar een duurzaam agrarische grondgebruik en anderzijds delen worden ingericht voor recreatie, bos en landschap en natuur. De instrumenten die worden ingezet zijn: landinrichting, aankoop en beheer van natuurgebieden en stichting en uitbreiding van staatsboswachterijen.

De inrichting van bufferzones voor recreatie, bos en landschap en natuur vindt plaats conform het in het Structuurschema Groene Ruimte geformuleerde beleid. Het bufferzonebeleid is een van de speerpunten van het nationaal ruimtelijk beleid en daarmee een belangrijk onderdeel van het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor de Randstad. Het is richtinggevend voor de verstedelijking en de ontwikkeling van het landelijk gebied.

Afspraken met betrekking tot de aankopen van gronden in de bufferzones zijn vastgelegd in het in 1996 afgesloten Bufferzoneconvenant tussen de Ministeries van VROM en LNV.

In 1999 is het bufferzoneconvenant geëvalueerd. Deze evaluatie leidt ertoe dat in 2000 het convenant zal worden herzien. Hierbij zal tevens de problematiek van de gestegen grondprijzen aan de orde komen. Tevens wordt in 2000, aan de hand van de uitkomsten van de uitgevoerde evaluatie, de uitvoering van het bufferzone convenant verder geprofessionaliseerd: het gaat hierbij om overdracht van gronden aan beheerders, particulier natuurbeheer, erfpacht en verkoop van onroerend goed.

Een grote onzekerheid bij het slagen van het bufferzonebeleid is de afhankelijkheid van de verwervingsperiode van de gronden. Het grondverwervingsproces laat zich namelijk niet gemakkelijk sturen.

De door VROM gereserveerde middelen zullen ook in 2001 worden ingezet voor de aankoop van gronden.

Het LNV deel wordt verantwoord op de LNV begroting. Dit artikel heeft in de VBTB begroting betrekking op »Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden».

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200012 02312 02312 02312 02312 023 
1e suppletore begroting 20007 0877 0877 0877 0877 087 
Nieuwe wijzigingen301301301301301 
Stand ontwerpbegroting 200119 41119 41119 41119 41119 41119 579
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10008 8088 8088 8088 8088 8088 885

Verplichtingen en uitgaven 1999: 20 964

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Prijsbijstelling 2000301301301301301
Grondverwerving bufferzones (VROM-deel in hectaren)
 Te verwerven vanaf 1996Realisatie t/m 1997Realisatie 1998Realisatie 1999Nog te verwerven vanaf 2000Verwervingsjaren
Amsterdam -Haarlem556480144588
Midden-Delfland72214226515032
Amstelland-Vechtstreek1 030674089158
Utrecht-Hilverum63682851345612
Den-Haag-Leiden-Zoetermeer828310427558
IJsselmonde-Oost283 24292304
Totaal4 0553262551573 317 

04.09 Stichting Overlegorgaan RAVI

Het te voeren beleid

De Stichting Overlegorgaan RAVI heeft als doel het bevorderen van een goede vastgoed- en ruimtelijke informatievoorziening ten behoeve van publieke taken tegen maatschappelijk zo laag mogelijke kosten. Deelnemers aan het overlegplatform zijn het Centraal Bureau voor de Statistiek, VROM, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden, Kadaster, het Inter Provinciaal Overlegorgaan, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Landinrichtingsdienst/het Staringcentrum, de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat, het Overlegorgaan Nutsvoorzieningen, de Topografische Dienst Nederland en de Unie van Waterschappen. Naast het overlegorgaan, waarvan het bestuur gevormd wordt door vertegenwoordigers van organisaties met een publiek doel, kent de Stichting Overlegorgaan RAVI een bedrijvenplatform en een Wetenschappelijk Advies College. Het opgenomen bedrag is een bijdrage aan het secretariaat van de Stichting. De Stichting Overlegorgaan RAVI draagt zorg voor het uitvoeren van onderzoek op het gebied van vastgoed, topografie en leidingen en het verstrekken van informatie hierover binnen de overheid.

Met ingang van 2001 zal de bijdrage van VROM aan de RAVI strikter gekoppeld worden aan de doelen uit het VROM-beleidskader (zie ook onder Geo-informatiecoördinatie). Dit artikel heeft in de VBTB begroting betrekking op «Strategische beleidsontwikkeling en Monitoring».

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000500500500500500 
1e suppletore begroting 20001 000– 500– 500   
Nieuwe wijzigingen30001010 
Stand ontwerpbegroting 20011 53000510510520
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100069400231231236

Verplichtingen 1999: 0

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 0

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000500500500500500 
Nieuwe wijzigingen1010101010 
Stand ontwerpbegroting 2001510510510510510520
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000231231231231231236

Uitgaven 1999: 500

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Prijsbijstelling 2000     
Verplichtingen30001010
Uitgaven1010101010

05. Milieubeheer

Algemeen

Nieuwe indeling van de begroting voor Milieubeheer in 2001

In 1999 heeft binnen Milieubeheer een herbezinning plaatsgevonden op de clustering van de milieubeleidsonderwerpen en de daarmee samenhangende sturing en verantwoordelijkheden. De beleidsvraagstukken worden niet meer primair in gescheiden compartimenten (bodem, lucht, water, geluid, afval etc.) bezien, maar zoveel mogelijk geïntegreerd aangepakt door de organisatie en met de instrumenten op het schaalniveau dat past bij de fase in de beleidscyclus. Het beleid van Milieubeheer wordt op deze wijze onderscheiden naar (a) ondersteuning van de lokale uitvoering door de andere overheden, (b) normstelling en regelgeving op nationaal niveau en (c) beïnvloeding en overleg in de internationale gremia bij grensoverschrijdende onderwerpen. Dat heeft ertoe geleid dat de organisatiestructuur van Milieubeheer feitelijk met ingang van 1 september 2000 is toegesneden op deze nieuwe clustering van beleidsverantwoordelijkheden. Als sluitstuk op deze ontwikkeling wordt ook de structuur van de begroting van Milieubeheer in 2001 aan deze nieuwe situatie aangepast.

Naast de interne aandacht bestaat er evenzeer een rijksbrede reden om met de vernieuwing van de beleidsclustering bezig te zijn. Nu het meer inhoud geven aan de beleidsverantwoording rijksbreed is opgepakt en in het kader van het project VBTB (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) is afgesproken dat, na instemming van de Kamer, met ingang van het begrotingsjaar 2002 een geheel nieuwe begrotingsopzet en artikelsgewijze toelichting zal moeten zijn geëffectueerd, zijn beide trajecten met elkaar in verband gebracht.

Bij de aanpassing van de begroting 2001 van Milieubeheer is daarmee rekening gehouden en de begrotingsopzet 2001 is te beschouwen als een belangrijke stap op weg naar de volledige herstructurering van de begroting in 2002. Het parlement kan zich nog uitspreken over deze niet begrotingsopzet.

Concreet betekent dit dat in de begroting van Milieubeheer voor 2001 de artikelen 05.15, 05.16 en 05.17 worden vervangen door respectievelijk de nieuwe (beleids)artikelen:

05.20 Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau,

05.21 Verbeteren nationale milieukwaliteit,

05.22 Tegengaan klimaatverandering en emissies,

05.23 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling.

In onderstaand schema wordt weergegeven hoe op de stand Ontwerpbegroting 2001 de budgetten van de betreffende oude begrotingsartikelen zijn vertaald naar de nieuwe artikelindeling.

 
  05.2005.2105.2205.23 
  Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveauVerbeteren nationale milieukwaliteitTegengaan klimaat-verandering en emissiesBeheersen milieurisico's van stoffen, afval en stralingTOTAAL
Verplichtingenbedragen 2001 (in NLG1000)
05.15Algemeen milieubeleid     
05.15.01Milieutechnologie en -infrastructuur47 264 51 986 99 250
05.15.03Internationaal milieubeleid  212 520 212 520
       
05.16Milieukwaliteit en emissiebeleid     
05.16.01Bodem284 75112 480  297 231
05.16.02Drinkwater, Water, Landbouw 14 019  14 019
05.16.03Lucht en Energie200 37 866 38 066
05.16.04Geluid en Verkeer72 906 74 314 147 220
05.16.05Bodemsanering VINEX    0
       
05.17Ketenbeheer en milieuzorg     
05.17.01Afvalstoffen   29 07829 078
05.17.02Industrie- en consumentenbeleid  21 631 21 631
05.17.03Stoffen, Veiligheid, Straling1 150  8 1179 267
 Totaal verplichtingen406 27126 499398 31737 195868 282
Uitgavenbedragen 2001 (in NLG1000)
05.15Algemeen milieubeleid     
05.15.01Milieutechnologie en -infrastructuur55 068 65 565 120 633
05.15.03Internationaal milieubeleid  212 654 212 654
       
05.16Milieukwaliteit en emissiebeleid     
05.16.01Bodem334 51025 880  360 390
05.16.02Drinkwater, Water, Landbouw 14 484  14 484
05.16.03Lucht en Energie200 36 455 36 655
05.16.04Geluid en Verkeer152 353 77 214 229 567
05.16.05Bodemsanering VINEX93 000   93 000
       
05.17Ketenbeheer en milieuzorg     
05.17.01Afvalstoffen   28 98528 985
05.17.02Industrie- en consumentenbeleid  23 202 23 202
05.17.03Stoffen, Veiligheid, Straling1 085  8 1019 186
 Totaal uitgaven636 21640 364415 09037 0861 128 756

Alle relevante begrotingsmutaties zijn nog opgenomen en toegelicht bij de desbetreffende oude artikelen, waarna het actuele budget is overgeboekt naar de nieuwe beleidsartikelen. Bij deze nieuwe artikelen is ook «het te voeren beleid» voor 2001 en later uiteengezet.

Ook in de opzet en inhoud van de artikelsgewijze toelichting is beoogd voor 2001 reeds een flinke stap te zetten op de weg naar de invoering van VBTB met ingang van de begrotingscyclus 2002. Zo is elk artikel reeds opgebouwd uit (1) een algemeen doel, (2) de daarop aansluitende operationele doelstellingen per onderscheiden beleidsprogramma en (3) een overzicht met de budgettaire gevolgen. De te behalen beleidseffecten en te leveren beleidsprestaties zijn waar mogelijk al in kwantitatieve eenheden uitgedrukt. Deze compacte stuurinformatie («kengetallen») is dus veelal direct bij de desbetreffende tekst zelf opgenomen, in plaats van zoals voorheen achteraan het beleidsartikel onder een separaat kopje«kengetallen». Ook de uitkomsten of aankondiging van relevante beleidsevaluaties zijn waar zinvol direct bij de desbetreffende beleidsprestaties opgenomen.

Beleidsintensiveringen

Als belangrijkste beleidsintensiveringen, met aanmerkelijke budgettaire gevolgen voor de begroting 2001, zijn te noemen:

Maatregelen ter bestrijding van de toename in milieudruk door economische groei

In de afgelopen jaren is het beleid gericht op de (relatieve) ontkoppeling van de milieudruk in relatie tot de economische groei. In het Regeerakkoord is onderkend dat er bij een meer dan gemiddelde duurzame economische groei extra middelen beschikbaar moeten komen om ervoor te waken dat op termijn wederom sprake van een herkoppeling zou kunnen zijn. Daarom heeft het Kabinet besloten vanaf 2001 jaarlijks f 115 mln extra beschikbaar te stellen voor maatregelen die liggen op het vlak van:

• het verminderen van geluidshinder (onder andere geluidafscherming, dubbel ZOAB);

• NOx-reductie (stimuleren versnelde introductie van z.g. EURO-4 motoren);

• fijn stof (onder meer het stimuleren van het gebruik van roetfilters in het verkeer);

• afvalpreventie (zoals het verruimen van de reikwijdte van de wet Milieubeheer).

Daarnaast is jaarlijks f 200 mln beschikbaar gesteld in de fiscale sfeer ter stimulering van onder meer het gebruik van warmte-kracht koppeling en het gebruik van zonnepanelen.

Tegengaan klimaatverandering met behulp van het Clean Development Mechanism (CDM)

Ter realisatie van de Nederlandse Kyoto-reductiedoelstelling inzake de bestrijding van de CO2-uitstoot in ontwikkelingslanden wordt in 2001 gestart met een programma voor het verwerven van emissiereductie-eenheden via het Clean Development Mechanism. In vervolg op de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel II (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 603, nr.28), waarin de inzet van het CDM is beschreven, heeft het Kabinet besloten om dit programma te financieren uit de middelen voor non-ODA (official development assistance). Dit heeft erin geresulteerd dat het voor CDM in het regeerakkoord afgesproken budget van f 500 mln onderdeel van de begroting van VROM is geworden (f 200 mln in 2001 en f 300 mln in 2002). De nadere invulling van het CDM-programma wordt sterk bepaald door de uitkomsten van de – in november 2000 in Den Haag te houden – CoP6 vergadering. Dit is de zesde Conference of Parties, de jaarlijkse voortgangsconferenties die worden gehouden ter uitwerking van hetgeen op de klimaatconferentie in 1994 te Kyoto is overeengekomen.

Intensivering «tweedelijns toezicht» door Inspectie Milieuhygiëne

De prioriteit voor handhaving van regelingen waarvoor de minister van VROM rechtstreeks verantwoordelijkheid draagt («eerstelijns toezicht») is medio jaren negentig gerealiseerd door een terugtreding door te voeren in de sfeer van («tweedelijns») toezicht op de uitvoering door andere overheden.

In de praktijk is gebleken dat – met instandhouding van de eerstelijns handhaving op het huidige niveau – het tweedelijns toezicht toch op het oude peil moet worden uitgevoerd en dat er onder andere door branchegewijze controles ook op landelijk niveau gericht moet worden gewerkt aan het voorkomen of beperken van risico's voor gezondheid, milieu en veiligheid. De noodzaak hiertoe blijkt uit vele recente zaken zoals dioxine in Belgische kippen, legionella, vuurwerkramp enz. Dit wordt mede ondersteund door de zorg die de Kamer heeft uitgesproken naar aanleiding van de discussie over de Winterbrief Milieuwethandhaving over de uitvoering en handhaving van milieuwetgeving en het toezicht dat namens de minister daarop wordt gehouden. Om tegemoet te komen aan deze zorg heeft het Kabinet besloten de structurele formatie van de Inspectie Milieuhygiëne met ingang van 2001 met 65 fte te verhogen.

Overgang Kernfysische Dienst van SZW naar VROM

Het Kabinet heeft op 25 februari 2000 besloten per 1 juni 2000 de Kernfysische Dienst (KFD) over te laten gaan van het ministerie van SZW naar het ministerie van VROM. Geconstateerd is dat plaatsing van de KFD bij VROM niet alleen passend is omdat het zwaartepunt voor wat de risico's van kerncentrales bij het milieu ligt, maar ook vanwege een wens tot bundeling van expertise bij één ministerie. In het bijzonder geldt dit voor VROM en de KFD voor de aan hen toegewezen taken op het gebied van stralingsbeleid.

05.01 Personeel en materieel

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Het algemene beleid van Milieubeheer met betrekking tot personeel, materiële uitgaven en automatisering is weergegeven in het hoofdstuk «Bedrijfsvoering» van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Operationele beleidsdoelstellingen

Voor 2001 zijn taakstellingen geformuleerd ten aanzien van:

• Flexibiliteit en kwaliteit: loopbaanbeleid, 15% algehele mobiliteit, doorstroom vrouwen in schaal 13 en hoger, instroom arbeidsgehandicapten, doorstroom naar hogere schalen en behoud van allochtonen en creëren additionele werkgelegenheid;

• Beheersing werkdruk: consolidatie dan wel vermindering van de werkdruk ten opzichte van de in 1998 gehouden RI&E (Risico Inventarisatie & Evaluatie);

• Kostenbeheersing: terugdringen ziekteverzuim, budget incidenteel belonen, beperking instroom in uitkeringsregelingen onder meer door minder tijdelijken in dienst te nemen en detacheringscontracten met uitzendbureaus af te sluiten.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000156 985154 274153 192152 630152 630 
1e suppletore begroting 20002 5576 2806 4807 1806 830 
Nieuwe wijzigingen6 10117 92315 59115 50715 608 
Stand ontwerpbegroting 2001165 643178 477175 263175 317175 068175 911
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100075 16680 98979 53179 55579 44279 825
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000156 103154 217153 285152 723152 723 
1e suppletore begroting 20001 8895 8166 3407 0806 830 
Nieuwe wijzigingen6 19417 92315 59115 50715 608 
Stand ontwerpbegroting 2001164 186177 956175 216175 310175 161176 004
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100074 50480 75379 51079 55279 48579 867
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
01.01Ambtelijk personeel0109 328120 351128 427123 083122 509122 060122 126
01.02Overige personele uitgaven3 7069 8912 2342 2652 2462 2462 5462 546
01.03Post-actieven03 4683 4472 6384 0624 0623 7623 762
01.06Algemene materiële uitgaven11 00131 34233 49539 12039 38640 01440 21440 874
01.07Automatiseringsuitgaven3 2635 2326 1166 0276 4866 4866 4866 603
Totaal 17 970159 261165 643178 477175 263175 317175 068175 911
          
Uitgaven:
01.01Ambtelijk personeel 109 327120 351128 427123 083122 509122 060122 126
01.02Overige personele uitgaven 9 8042 3272 3582 3392 3392 6392 639
01.03Post-actieven 3 4683 4472 6384 0624 0623 7623 762
01.06Algemene materiële uitgaven 31 60331 92738 50639 24639 91440 21440 874
01.07Automatiseringsuitgaven06 5306 1346 0276 4866 4866 4866 603
Totaal 0160 732164 186177 956175 216175 310175 161176 004
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Van SZW i.v.m. overgang Kernfysische Dienst3 1024 9044 9044 9044 904
b. Loonbijstelling 20003 5413 8233 6653 5823 683
c. Prijsbijstelling 2000759642753752752
Generale mutaties:     
d. Intensivering tweedelijns toezicht Inspectie Milieuhygiëne10 22510 22510 22510 22510 225
Specifieke mutaties:     
e. Van Buitenlandse Zaken i.v.m. aanpassing raming attachés (HGIS)207207207207207
f. Naar 01.02 i.v.m. bijdrage voor VOC/Prodoc/internet/NIVRO– 616– 55– 5555– 55
g. Instelling Bedrijfsbureau Buitenland153206206206206
h. Invulling doelmatigheidstaakstelling Regeerakkoord, OBCM en Rhoon– 5001 500– 3 700– 3 700– 3 700
i. Invulling doelmatigheidstaakstelling Regeerakkoord, internationale VROM-taken342– 342– 342– 342– 342
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
j. Naar 01.02 i.v.m. overname filetransfer extractiebestanden SBB     
Verplichtingen– 203– 187– 187– 187– 187
Uitgaven– 110– 187– 187– 187– 187

Overboekingen van/naar andere begrotingen

ad a.

Zie hiervoor de toelichting bij 05. «Milieubeheer» Algemeen.

Generale mutaties

ad d.

Zie hiervoor de toelichting bij 05. «Milieubeheer» Algemeen.

Specifieke mutaties

Ad e.

De milieu-attaches van Milieubeheer vervullen een belangrijke plaats bij de realisering van het internationale milieubeleid. Bij de instelling van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is bepaald dat een bedrag van f 437 000 op artikel 05.01 als onderdeel van de HGIS wordt aangemerkt. Het betrof hier het salaris voor de milieu-attaché in Brussel en de milieu-attaché in Washington. Inmiddels is er een tweede milieu-attaché in Brussel bijgekomen. Het geoormerkte budget op artikel 05.01 is in de afgelopen jaren niet aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. Om dit budget weer in overeenstemming met de werkelijkheid te brengen wordt een bedrag van f 207 000 uit de HGIS-gelden van Buitenlandse Zaken aan artikel 05.01 toegevoegd.

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Directoraat-Generaal Milieubeheer» in fte's
 1999200020012002200320042005
Ontwerpbegroting 2000 973,6973,6973,6950,6950,6950,6
1e suppletore begroting 2000       
Nieuwe wijzigingen:       
a. overdracht Kernfysische Dienst van SoZaWe 24,724,724,724,724,724,7
b. uitbreiding formatie IMH voor tweedelijnstoezicht  65,065,065,065,065,0
c. doelmatigheidstaakstellingen regeerakkoord – 6,0– 13,0– 53,630,6– 30,6– 30,6
Ontwerpbegroting 2001927,9992,31 050,31 009,71 009,71 009,71 009,7
Verwachte loonmiddelsom in NLG1000117,8122,1122,3122,0121,4120,9120,9

Toelichting:

ad a en b.

Zie hiervoor de toelichting die is opgenomen bij 05. «Milieubeheer» Algemeen.

ad c.

In het Regeerakkoord is afgesproken dat er een besparing op de apparaatskosten moet worden ingevuld. Om deze in te vullen zijn VROM-breed de mogelijkheden van doelmatigheidswinst onderzocht. Hieruit kwam naar voren dat Milieubeheer relatief veel management en beheer en ondersteuning heeft. Naast afslanking in management en beheer werd duidelijk dat ook in taakafstoting voorzien moest worden om de nodige besparing te kunnen realiseren. Voor Milieubeheer is dit mede aanleiding geweest om de organisatiestructuur te herzien. Het aantal directies wordt van twaalf naar zeven teruggebracht, met daarnaast nog een Stafbureau Milieubeheer. Naast het invullen van de besparingen op de apparaatskosten heeft de reorganisatie tot doel de interne integratie te versterken en de DGM-organisatie gereed te maken voor toekomstige uitdagingen en ontwikkelingen. Eind 2001 zal de reorganisatie zijn afgerond.

De invulling van deze reorganisatie is als volgt:

 
• vermindering management– 10,0 fte's
• synergiewinst beheer– 22,4 fte's
• taakafstoting– 20,0 fte's
• synergiewinst beleid– 1,2 fte's
totaal– 53,6 fte's

Hiermee komt de formatieve bezetting van Milieubeheer m.i.v. 2002 op 1009,7 fte's. Dit aantal is inclusief de personeelsbezetting bij de raden en commissies (15,9) en het niet-reguliere personeel (14,0). Deze categorieën personen zijn in onderstaand overzicht separaat opgenomen. Het niet reguliere personeel betreft personen met een dienstverband die wel in de personeelssterkte meetellen maar van wie de personele kosten niet drukken op het personeelsbudget ambtelijk personeel.

Overzicht personeelssterkte DGM in 2000 uitgesplitst naar organisatie- onderdelen

 1e supple- tore begro- ting 2000 Ontwerpbegroting 2001
Managementteam DGM3,0Directie Team DGM3,0
Pool managementteam DGM10,0DG pool10,0
Stafbureau Milieubeheer20,9Stafbureau Milieubeheer22,9
Intern Beleid52,0Bedrijfsvoering DGM106,7
Fin. Econ. Aangelegenheden52,0Internationale Milieuzaken22,7
Bodem55,5Lokale Milieukwaliteit en Verkeer87,0
Drinkwater, Water, Landbouw62,8Bodem, Water, Landelijk gebied102,3
Geluid en Verkeer52,0Klimaatverandering en Industrie92,6
Lucht en Energie52,1Strategie en Bestuur78,0
Afvalstoffen61,0Stoffen, Afvalstoffen, Straling100,5
Industrie- en Consumentenbeleid40,5Inspectie Milieuhygiëne336,7
Stoffen, Veiligheid, Straling50,0  
Bestuurszaken63,9  
Internationale Milieuzaken29,2  
Strategie en Planvorming26,8  
Inspectie Milieuhygiëne312,0  
Subtotaal:943,7 962,4
Raden en Commissies15,9 15,9
Niet regulier personeel14,0 14,0
Totaal:973,6 992,3

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Wachtgeldgarantieregeling 19871 822994974934769737546
Rijkswachtgeldbesluit 19595831 4781 0422 7592 9932 7252 916
Overige uitkeringsregelingen44644522269000
Overige kosten flankerend beleid617530400300300300300
Totaal3 4683 4472 6384 0624 0623 7623 762

Toelichting:

De meerjarenraming van de diverse regelingen is enerzijds gebaseerd op de lopende verplichtingen en anderzijds een inschatting van de instroom van personen die aanspraak gaan maken op één van deze regelingen.

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987
 1999200020012002200320042005
Begin van het jaar23241615151311
Geraamde instroom2      
Geraamde uitstroom181 221
Eind van het jaar24161515131110

Toelichting:

De wachtgeldgarantieregeling 1987 kent, als eenmalige bijzondere voorzieningsregeling van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 voor de VROM reorganisatie, geen instroom meer.

Algemene materiële uitgaven

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in NLG 1)
Realisatie 1999Ontwerpbegroting 2000Ontwerpbegroting 2001
9 2358 4578 750

Toelichting:

Met bovenstaand overzicht wordt deels het budget Algemene materiële uitgaven toegelicht. Uitgavencomponenten zoals de kantoorgebonden uitgaven en inhuur externen vallen hier buiten. De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekking op bureaukosten, reis- en verblijfkosten, opleidingskosten en representatiekosten. De stijging van de persoonsgebonden uitgaven ten opzichte van de ontwerp-begroting 2000 wordt met name veroorzaakt door een toename van de vormings- en opleidingsactiviteiten. Bij de realisatie 1999 van de persoonsgebonden uitgaven was naast een toename van de vormings- en opleidingsactiviteiten sprake van incidenteel hogere uitgaven voor representatiekosten.

Inspectie Milieuhygiëne

1. Algemene beleidsdoelstelling

Voor het bereiken van de doelstellingen van het ministerie van VROM is handhaving een onmisbaar onderdeel. De burgers en de bedrijven moeten ervan kunnen uitgaan dat de regelgeving die een gezond en veilig leefmilieu moet waarborgen, op een adequate manier wordt gehandhaafd.

Voor de Inspectie Milieuhygiëne zijn drie kerntaken geformuleerd:

a. Handhaving van de milieuwetten waarvoor het rijk het directe bevoegde gezag is;

b. Toezicht op de uitvoering van de handhaving van het milieubeleid van andere overheden;

c. Verbindende schakel tussen uitvoerders en beleidsmakers.

Integratie VROM inspecties

Ter versterking van de handhaving – met als nevendoel het realiseren van één VROM-loket in en voor de regio – is het project IVI (Integratie VROM-Inspecties) opgezet. Hierbij worden de Inspectie Milieuhygiëne (IMH), de Inspectie Ruimtelijke Ordening (IRO), de Inspectie Volkshuisvesting (IVH) en de Dienst Recherchezaken (DRZ) omgevormd tot één VROM-Inspectie. De missie van de geïntegreerde Inspectie luidt: «De VROM-inspectie voor een gezond leefmilieu». De volledige integratie moet per 1 januari 2002 een feit zijn. Het IVI-project is nader toegelicht in hoofdstuk 3 van het algemene deel van deze MvT.

Plaatsing Kernfysische Dienst bij VROM

Het Kabinet heeft op 25 februari 2000 besloten per 1 juni 2000 de Kernfysische Dienst (KFD) over te laten gaan van het ministerie van SZWnaar het ministerie van VROM. Geconstateerd is dat plaatsing van de KFD bij VROM niet alleen passend is omdat het zwaartepunt voor wat de risico's van kerncentrales bij het milieu ligt, maar ook vanwege een wens tot bundeling van expertise bij één ministerie. In het bijzonder geldt dit voor VROM en de KFD voor de aan hen toegewezen taken op het gebied van stralingsbeleid.

Intensivering «tweedelijns toezicht» door Inspectie Milieuhygiëne

De prioriteit voor handhaving van regelingen waarvoor de minister van VROM rechtstreeks verantwoordelijkheid draagt («eerstelijns toezicht») is medio jaren negentig gerealiseerd door een terugtreding door te voeren in de sfeer van («tweedelijns») toezicht op de uitvoering door andere overheden.

In de praktijk is gebleken dat – met instandhouding van de eerstelijns handhaving op het huidige niveau – het tweedelijns toezicht toch op het oude peil moet worden uitgevoerd en dat er onder andere door branchegewijze controles ook op landelijk niveau gericht moet worden gewerkt aan het voorkomen of beperken van risico's voor gezondheid, milieu en veiligheid. De noodzaak hiertoe blijkt uit vele recente zaken zoals dioxine in Belgische kippen, legionella, vuurwerkramp enz. Dit wordt mede ondersteund door de zorg die de Kamer heeft uitgesproken naar aanleiding van de discussie over de Winterbrief Milieuwethandhaving over de uitvoering en handhaving van milieuwetgeving en het toezicht dat namens de minister daarop wordt gehouden. Om tegemoet te komen aan deze zorg heeft het Kabinet besloten de structurele formatie van de Inspectie Milieuhygiëne met ingang van 2001 met 65 fte te verhogen.

2. Operationele beleidsdoelstellingen

De voornaamste IMH-handhavingsprioriteiten zijn in 2001 met name gericht op:

Intensivering van het tweedelijns toezicht:

Voor 2001 zal de extra capaciteit besteed worden aan activiteiten passend binnen een vijfsporenbeleid:

1. Structureel toezicht op vergunningverlenende en handhavende instanties (spoor 1).

Dit toezicht zal themagericht en breedtegericht worden uitgevoerd (inzet ca. 10 fte).

2. Branchegewijs diepteonderzoeken (spoor 2).

Dit betekent dat de Inspectie niet alleen zal afgaan op wat de uitvoerende overheden via de (jaar)verslagen en monitoringsgegevens melden, maar dat zij ook zelf steekproefsgewijs zaken bij bedrijven zal verifiëren (inzet ca. 15 fte).

3. Klachten en incidenten (spoor 3).

Via verschillende bronnen – radio, televisie, kranten en tips – komen bij de Inspectie meldingen over (dreigende) misstanden binnen. De Inspectie kan effectiever reageren op alle klachten en (dreigende) incidenten (inzet ca. 10 fte).

4. Doorlichting grote (gevaarlijke) bedrijven (spoor 4).

Bij grote bedrijven vallen grote milieuwinsten te boeken. De zogenoemde TOP-X benadering waarbij (potentieel) grote vervuilers en gevaarlijke bedrijven worden doorgelicht kan met de extra inzet worden geïntensiveerd (inzet ca. 10 fte).

5. Nazorg en ondersteuning (spoor 5).

Intensivering van de toezichtstaak van de Inspectie kan niet zonder goede nazorg en ondersteuning (inzet ca. 5 fte).

Daarnaast wordt voor ondersteunende werkzaamheden bij deze nieuwe tweedelijns-activiteiten ca. 15 fte ingezet.

Gezondheidsbedreigende stoffen (asbest, PCB's en CFK's):

Asbestverwijderingsbesluit: Bij de sloop van bouwwerken kan asbest vrijkomen. Het Asbestverwijderingsbesluit stelt regels aan de sloop van bouwwerken waarin asbest voorkomt. Handhavingsacties in 2001:

1. Versterking van de doorwerking van het Asbestverwijderingsbesluit in sloopvergunningen en het toezicht hierop door gemeenten verbeteren. Inzet 0,75 fte.

2. Overzicht verkrijgen in handhavingsactiviteiten rond de regeling «Asbestwegen» en vervolgens controlebezoeken bij gemeenten en particuliere wegbezitters. Inzet 0,25 fte.

3. Controles bij grondreinigingsbedrijven, grondbanken en puinbrekers. Het resultaat is tenminste 80% naleving bij de gecontroleerde bedrijven. Personele inzet is 0,25 fte.

PCB-verwijdering: Doel: de PCB's Nederland uit. Door versterking van regelgeving en intensivering van de handhaving bereiken dat het verboden is om nog PCB's te gebruiken. Belangrijk vanwege dioxine-angst en het gezondheidsprobleem omdat vervuilde olie in voedselketen zou kunnen komen. Beoogde handhavingsacties in 2001 zijn:

1. 50 Bedrijfscontroles bij de energiesector dan wel bij grote energiegebruikers, waaronder een aantal hercontroles;

2. 25 Schrootbedrijven worden gecontroleerd, waaronder een aantal hercontroles uit 2000.

Het beoogde resultaat voor 2001 is tenminste 80% naleving bij de gecontroleerde doelgroepen. De personele inzet bedraagt ca. 1,5 fte.

CFK's: Doel is om lekverliezen te vermijden bij stationaire koelinstallaties. Handhavingsactie in 2001: 1000 bedrijven met koelinstallaties worden gecontroleerd. Het beoogde resultaat is dat al deze gecontroleerde bedrijven voldoen aan het CFK-besluit. Tevens zullen deze 1 000 bedrijven geen CFK's meer op voorraad hebben. De te verwachten personele inzet bedraagt maximaal 10 fte.

Voorts worden in 2001 via het CFK-samenwerkingsproject van de Landelijke Coördinatiecommissie Milieuwethandhaving (LCCM) per gemeente minimaal vijf koelinstallaties gecontroleerd.

Zicht op de afvalmarkt

In de handhavingspraktijk wordt nog te weinig nagegaan of internationale afvaltransporten qua aard en samenstelling voldoen aan de in de vergunning gestelde eisen. Bovendien komt het steeds vaker voor dat afvalstoffen onder de vlag van secundaire grondstoffen worden geëxporteerd (het zogenoemde omkatten of omlabelen van afval). Met name in het laatste geval wordt de zogenoemde «Bazel ban» omzeild. In het jaar 2000 is één grote landelijke transport-controle-actie uitgevoerd en zijn ca. 150 bedrijven gecontroleerd op basis van de positie in de verwijderingsstructuur, aard van de afvalstof of het land van bestemming van de afvalstof. Met een inzet van ca. 2,5 fte is het beoogde resultaat voor 2001:

• Meer dan 80% naleving van de verstrekte exportvergunningen, waarbij ook fysiek door monsterneming de samenstelling van de afvalstroom is gecontroleerd.

• De niet handhaafbare exportvergunningen zijn in principe uiterlijk eind 2001 in nauwe samenwerking met de vergunningverlener aangepast.

• Bij alle nieuwe conceptbeschikkingen is er een check op verwerkingswijze van de afvalstoffen in het buitenland.

• De top-10 van pseudo-grondstofstromen is geïdentificeerd en bij export van deze stromen naar ACS-landen en niet-OESO-landen wordt streng (fysiek) gecontroleerd op aard en samenstelling en wordt handhavend opgetreden.

Daarnaast zal door beter zicht op de afvalmarkt gerichter worden gehandhaafd op de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA).

Drinkwater-legionella

Het is van belang om de kans op blootstelling aan legionella/andere micro-organismen te verkleinen. Om hier een bijdrage aan te verlenen gaat de Inspectie in 2001 drie acties uitvoeren:

• Eerstelijnsonderzoek naar de legionellabesmetting bij de centrale levering van warmwater en/of huishoudwater door energiedistributiebedrijven;

• Tweedelijnsonderzoek in overleg met VNG en geselecteerde gemeenten naar de besmetting van warm- en koudwatersystemen in collectieve wooneenheden.

• Het uitoefenen van een coördinerende rol tussen een tiental inspectiediensten en andere overheden die alle worden aangewezen als toezichthouder voor drinkwaterinstallaties bij de inwerkingtreding van de tijdelijke regeling voor legionellapreventie in leidingwater. Het resultaat in 2001 moet een aantoonbare vermindering zijn van het aantal legionellabesmettingen in Nederland. De personele inzet bedraagt circa 1 fte.

Servicepunten milieuwethandhaving

Bij brief van 29 augustus 1997 (Kamerstukken 22 343 en 24 791, nr 29) hebben de ministers van VROM, V&W en Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over hun voornemen tot versterking van de milieuwet-handhaving. De provincies hebben het voortouw genomen en convenanten gesloten met alle handhavingspartners. Een van de daarbij gemaakte afspraken is dat er in alle provincies servicepunten (gezamenlijke werkeenheden) tot stand komen die als taak hebben:

• handhavingsprocessen te faciliteren;

• informatie-uitwisseling te faciliteren;

• te fungeren als kenniscentrum.

De kosten van de servicepunten worden door alle handhavingspartners in de provincies gezamenlijk gedragen. De bijdragen van de rijkspartners zijn gebundeld in een subsidieregeling voor de jaren 1999 t/m 2003. Voor die periode is in totaal een subsidie van f 33 mln beschikbaar. Een van de voorwaarden is dat de niet-rijkspartners ten minste een zelfde bedrag beschikbaar stellen.

Tot en met april 2000 hebben al tien provincies van de regeling gebruik gemaakt. De overige twee zullen vermoedelijk later in 2000 hun aanvragen indienen. De regeling zal in 2002/2003 worden geëvalueerd.

Feitelijke bijstand regionale opsporing (MIOT: Milieu Inlichtingen en Opsporingsteam)

Het in 2000 opgerichte MIOT, een samenwerkingsproject tussen de IMH, DRZ en de Accountantsdienst, heeft als doelstelling zorg te dragen voor een daadkrachtige aanpak van zware milieucriminaliteit om daarmee mogelijke ernstige schade voor milieu en gezondheid op landelijk niveau te voorkomen of te beperken. Daarnaast is het MIOT ingesteld om te komen tot een gestructureerde aanpak van speciale acties bij incidenten.In 2001 zal het MIOT met ten minste twee opsporingsonderzoeken bijdragen aan de bestrijding van zware milieucriminaliteit. Voorts worden maximaal tien toezichtacties uitgevoerd. Het resultaat is gericht op het terugdringen van risico's op het gebied van de milieucriminaliteit binnen de gevaarlijke afvalverwerkende industrie en in de sfeer van grensoverschrijdende milieubelastingen en activiteiten. De personele inzet bedraagt 25 fte.

Kernfysische Dienst

De voornaamste prestaties van de KFD in 2001 zijn met een inzet van ca. 25 fte gericht op:

• het ontwikkelen van een nucleair veiligheidsbeleid, het zorgdragen voor de uitvoering van het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en regelgeving op het terrein van de veiligheid van alle nucleaire installaties;

• het beoordelen van aanvragen van vergunningen en het adviseren in verband met het verlenen van vergunningen op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet;

• het toezichthouden op de naleving en het zorgdragen voor de opsporing van strafbare feiten voor zover het activiteiten betreft die vergund zijn op basis van artikel 15 van de Kernenergiewet.

3. Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht kerntaken IMH met de benodigde personele inzet en financiële middelen:

(Verplichtingenbudgetten in NLG1000)
kerntaken IMH:budget,menskrachtrealisatie 1999raming 2000raming 2001
A. Handhaving:budgetmenskracht22 326122 fte22 558130 fte21 823130 fte
B. Toezicht op de uitvoeringbudgetmenskracht11 59739 fte10 56468 fte26 883132 fte
C. Verbindende schakelbudgetmenskracht4 74839 fte8 50249 fte4 15835 fte
D. Overige takenbudgetmenskracht22 11494 fte15 61790 fte19 218105 fte
E. Totaalbudgetmenskracht60 785294 fte57 241337 fte72 082402 fte

Toelichting:

Voor het jaar 2001 zal een koersverandering optreden. Het aantal activiteiten ter versterking van de handhaving en het toezicht op de uitvoering door de Inspectie zal toenemen, waarbij het inspecteren bij bedrijven en bij uitvoerende overheden centraal staat. De formatie van de Inspectie wordt met 65 fte's uitgebreid voor versterking van het toezicht op de uitvoering. Ook de Kernfysische Dienst (25 fte's) valt nu onder het ministerie van VROM. Voorts leidt deze koersverandering tot een inzetverschuiving van ca. 30% van adviserend, verbindend werk naar meer inspecteren en toezichthouden.

Procesmatige kengetallen handhaving IMH (kerntaak A):
Omschrijving en aantallenrealisatie 1999raming 2000raming 2001
Bedrijfs- en transportcontroles3 5833 5002 800
Monsternemingen*4621 1001 100
Overtredingen; afgedaan met:724910910
– bestuursrechtelijke maatregelen144645645
– processen verbaal323  
– waarschuwingen257265265

* Bij bedrijfs- en transportcontroles kunnen een of meerdere monsternemingen worden verricht.

Gelet op andere prioriteiten zullen naar verwachting de bedrijfs- en transportcontroles enigszins afnemen.

Voor het onderdeel bedrijfs- en transportcontroles is een planning realistisch op te stellen; echter de daaruit voortvloeiende acties (bestuursrechtelijk in de vorm van brieven, dwangsommen etc.) en de strafrechtelijke vervolging (ingediende processen-verbaal bij het Openbaar Ministerie) zijn moeilijk inplanbaar. Tegen alle aangetroffen overtredingen wordt door de Inspectie opgetreden. Wanneer op grond van het handhavingsbeleid van de Inspectie niet tot onmiddellijk opleggen van zwaardere sancties wordt besloten, wordt een bedrijf altijd gewaarschuwd. Zwaardere sancties (bestuursrechtelijk: aanzeggen dwangsom of bestuursdwang; of strafrechtelijk: opmaken procesverbaal) worden opgelegd wanneer het gaat om ernstige overtredingen en wanneer een bedrijf ondanks waarschuwingen toch blijft overtreden (recidive).

05.13 Garanties en deelnemingen

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Doel van het beleid bij de garanties is het met financiële instrumenten stimuleren van de aanpak van de vrijwillige bodemsanering bij bedrijven.

Operationele beleidsdoelstellingen

In het kader van de ondersteuning van de vrijwillige bodemsanering op in gebruik zijnde bedrijfsterreinen (BSB-operatie) zijn er twee garantieregelingen van kracht, te weten het besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf, hoofdstuk II (Staatsblad 1994, nr. 225), en de Overeenkomst Kredietverlening Vrijwillige Bodemsanering 1993 (Staatscourant 13, december 1993, nr. 239), welke aansluit bij de regeling Bijzondere Financiering. In het kader van de beleidsvernieuwing bodemsanering wordt onderzocht of en in hoeverre de effectiviteit van de garantieregelingen kan worden verbeterd.

Voor de garanties geldt dat de bedragen, waarvoor het ministerie van VROM zich garant stelt, tot uitdrukking komen in de verplichtingen. De uitgaven geven aan welk deel van de garantstelling naar verwachting tot betaling zal komen.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 2001233 600233 600233 600233 600233 60023 3 600
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000106 003106 003106 003106 003106 003106 003

Verplichtingen 1999: 3 025

Stand openstaande verplichtingen t/m 1999: 5 247

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 2001515387187187187187
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100023417685858585

Uitgaven 1999: 0

Overzicht risico-ontwikkeling van door het Rijk verleende garanties (in NLG1000)

1. Regeling Bijzondere Financiering (bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Garantieplafond per jaar89 60089 60089 60089 60089 60089 60089 600
Uitstaand renterisico0000000
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari0086 720167 753242 453311 360374 293
Aflossingen
(rente) bijtellingen       
gerealiseerd risico02 6443 5586 0327 2338 0989 098
vervallen garanties02 8808 74714 72020 69326 66732 640
verleende garanties089 60089 60089 60089 60089 60089 600
Totaal uitstaand risico per 31 december086 720167 573242 453311 360374 293431 253

Toelichting:

Mede vanwege de uitvoering van deze regeling door het ministerie van Financiën is het element «aflossingen» inbegrepen bij «vervallen garanties».

2. Besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf (bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Garantieplafond per jaar144 000144 000144 000144 000144 000144 000144 000
Uitstaand renterisico0000000
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari1 8951 993141 481273 399397 317513 235621 153
Aflossingen
(rente) bijtellingen       
gerealiseerd risico04 3458 2669 5819 90510 38911 591
vervallen garanties1274 51212 08220 08228 08236 08244 082
verleende garanties225144 000144 000144 000144 000144 000144 000
Totaal uitstaand risico per 31 december1 993141 481273 399397 317513 235621 153721 071

Toelichting:

Mede vanwege de uitvoering van deze regeling door het ministerie van Economische Zaken is het element «aflossingen» inbegrepen bij «vervallen garanties».

Overzicht garantstellingen

De volgende drie garantstellingen zijn pro memorie opgenomen, daar er momenteel geen aanleiding is te veronderstellen dat het Rijk financiële risico's loopt bij deze drie garantstellingen.

Garantstelling jegens de Stichting International Reference Centre for Community Water Supply and Sanitation (IRC)

Deze garantie betreft de aansprakelijkheid van het Rijk voor de eventuele schulden van de stichting, die resteren na liquidatie van deze stichting. Overigens is liquidatie van het IRC niet in enig jaar voorzien, aangezien de stichting gelet op haar werkzaamheden als permanente organisatie dient te worden beschouwd.

Garantstelling jegens het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)

Bij de taakuitvoering van het CTB kunnen zich situaties voordoen, waarbij het CTB door derden aansprakelijk wordt gesteld (hetzij voor «eigen fouten» van het CTB, hetzij voor fouten in wet- en regelgeving) en waarbij door die derden schadeclaims worden ingediend. Gelet op de «achtervangposities» van de ministeries betrokken bij de uitvoering van de Bestrijdingsmiddelenwet (SZW, VWS, LNV en VROM) staan deze ministeries gezamenlijk garant voor eventuele schadeclaims die een bepaalde limiet te boven gaan. Deze limiet ligt in 2000 op f 1 mln per schadeclaim, maar zal in 2001 opnieuw worden vastgesteld.

Garantstelling jegens HABOG-participanten

De producenten van hoog radioactief afval zullen gezamenlijk een opslagfaciliteit voor hoog radioactief afval (HABOG; hoog radio-actief afvalbehandelings- en opslaggebouw) opzetten en deze overdragen aan de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA). Dit afvalbehandelings- en opslaggebouw is eind 2002 gereed, zodat met ingang van 2003 met de opslag kan worden begonnen. De totale kosten voor het HABOG bedragen f 241 mln. De HABOG-participanten zullen dit zelf financieren. Om de participanten te vrijwaren van onvoorziene financiële consequenties, voor zover die althans het gevolg zijn van nieuwe besluitvorming door het Rijk na 2014 met betrekking tot de passieve exploitatiefase respectievelijk de eindbergingsfase, heeft de Staat zich hiervoor garant gesteld.

Overzicht deelnemingen

Door de Staat wordt deelgenomen in AVR Chemie BV en in COVRA NV. De deelnamen zien er als volgt uit:

(bedrag in NLG1mln)
omschrijving 
Maatschappelijk kapitaal AVR Chemie BVf 1,0
Geplaatstf 0,33
Deelneming VROM 30% van het geplaatste kapitaalf 0,099
Gestort door VROMf 0,099
AVR Chemie B.V. is beherend vennoot van AVR Chemie C.V. (bedrag in NLG1mln)
omschrijving 
Maatschappelijk kapitaal COVRA NVf 40,0
Geplaatst 20%f 8,0
Deelneming VROM 10% van het geplaatste kapitaalf 0,8
Gestort door VROMf 0,8

05.14 Onderzoek en monitoring

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Op dit artikel wordt het onderzoekprogramma van Milieubeheer opgenomen. Het betreft zowel verkennend onderzoek naar de nieuwe ontwikkelingen op milieugebied als monitoring van reeds in gang gezette ontwikkelingen en onderzoek naar de consequenties van voorgenomen beleid.

In de tweede helft van 2000 wordt naar aanleiding van de 5e Milieuverkenning en het NMP4 de onderzoeksstrategie herijkt. Om de doelen uit het NMP4 te realiseren is het essentieel dat nu al wordt geïnvesteerd in onderzoek naar en de ontwikkeling en beproeving van fundamenteel nieuwe concepten. Het NMP3 en het NMP4 bepalen in belangrijke mate de invulling van de onderzoeksprogrammering voor 2001 en de jaren daarna. Daarnaast zijn onder meer de Nota Milieu en Economie en issues zoals «milieubeleid en technologische ontwikkeling» van invloed op de onderzoeksprogrammering.

Operationele beleidsdoelstellingen

De programmering van het onderzoek op het beleidsterrein van Milieubeheer vindt tot nu toe plaats langs de lijnen die zijn uitgezet in de onderzoeksstrategie «Wijzer op weg» (1995) en de herijking «Halfweg herzien» (1996). De belangrijkste elementen zijn:

• de strategie in het milieubeleid bepaalt de onderzoeksprogrammering. Het onderzoek wordt dus geïnitieerd op grond van het gevoerde en het uit te voeren milieubeleid, door het formuleren van «kennisvragen»;

• het onderzoek wordt in nauwe samenwerking tussen de directies van Milieubeheer, de Inspectie Milieuhygiëne en met de andere dienstonderdelen van VROM (met name de Rijksplanologische Dienst) geprogrammeerd.

Zoals hierboven reeds aangegeven wordt in de tweede helft van 2000 de onderzoeksstrategie herijkt. De concrete onderzoekplanning voor 2001 kan derhalve pas eind 2000 worden vastgesteld.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200040 13738 68042 68942 38943 089 
1e suppletore begroting 2000– 3 15790    
Nieuwe wijzigingen237– 1 213– 1 722– 2 087– 2 657 
Stand ontwerpbegroting 200137 21737 55740 96740 30240 43241 286
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100016 88817 04318 59018 28818 34718 735

Verplichtingen 1999: 36 311

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 51 839

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200040 14637 12236 87843 08943 089 
1e suppletore begroting 2000– 2 647– 990– 590   
Nieuwe wijzigingen342– 1 118– 1 922– 2 087– 2 657 
Stand ontwerpbegroting 200137 84135 01434 36641 00240 43241 286
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100017 17115 88915 59518 60618 34718 735

Uitgaven 1999: 29 051

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Naar VWS voor additionele bijdrage aan meerjaren activiteitenprogramma RIVM– 255– 255– 255  
b. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 2000802642737861861
Specifieke mutaties:     
c. Naar 04.01 en 04.03 t.b.v. planbureaufunctie RO – 1 300– 2 204– 2 948– 3 518
      
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
d. Naar Verkeer & Waterstaat i.v.m. bijdrage voor project Korte Ritten     
Verplichtingen– 310– 300   
Uitgaven– 205– 205– 200  

Overboekingen van/naar andere begrotingen

ad d.

Aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat is een bijdrage toegezegd van f 610 000 voor het onderzoekproject naar de mogelijkheden van gedragsbeïnvloeding bij korte (auto)ritten.

Specifieke mutaties

ad c.

Dit betreft de bijdrage van Milieubeheer in de opzet van een specifiek planbureau voor de ruimtelijke ordening als onderdeel van de Rijksplanologische Dienst. Een nadere toelichting hieromtrent is opgenomen bij artikel 04.03 «Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid» in deze begroting.

05.15 Algemeen milieubeleid

Het te voeren beleid

Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting van «Milieubeheer» al toegelicht, zullen vanaf de begroting 2001 ten laste van dit artikel geen beleidsactiviteiten meer worden uitgevoerd. In de inleiding is ook aangegeven onder welke nieuwe beleidsartikelen de desbetreffende beleidsprogramma's voortaan worden opgenomen.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000111 574114 274116 068100 068100 068 
1e suppletore begroting 2000– 19 038– 1 9011 9484 0425 224 
Nieuwe wijzigingen10 173– 112 373– 118 016– 104 110– 105 292 
Stand ontwerpbegroting 2001102 70900000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100046 60700000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000116 707122 312122 573100 068100 068 
1e suppletore begroting 200011 63111 5599 6819 6826 344 
Nieuwe wijzigingen274– 133 871– 132 254– 109 750– 106 412 
Stand ontwerpbegroting 2001128 61200000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100058 36200000

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
15.01Milieutechnologie en -infrastructuur186 990115 94090 689     
15.02Apparaatskosten gemeenten10934      
15.03Internationaal milieubeleid13 9559 68012 020     
15.04Ondersteuning uitvoering milieubeleid4000     
Totaal 201 094125 654102 709     
          
Uitgaven:         
15.01Milieutechnologie en -infrastructuur 71 590115 152     
15.02Apparaatskosten gemeenten 335      
15.03Internationaal milieubeleid 13 45113 460     
15.04Ondersteuning uitvoering milieubeleid 00     
Totaal  85 376128 612     
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Van Financiën (aanv. Post) ivm uitvoeringskosten Duurz.Ondern.Aftrek (DOA) 500500500500
b. Naar LNV t.b.v. bijdrage voor NME21-project «Leren voor duurzame samenleving»– 2 500– 2 500– 2 500– 2 500 
c. Loonbijstelling 2000138141141141141
d. Prijsbijstelling 20001 7161 6251 8111 6801 680
Specifieke mutaties:     
e. Van Aanvullende Post HGIS t.b.v. opzet Clean Development Mechanism (CDM) 200 000300 000  
f. Interne herschikking, i.v.m. verlaging raming voor specifiek NMP-onderzoek – 200– 200– 200– 200
g. Invulling doelmatigheidstaakstelling regeerakkoord, raden en commissies – 150– 200– 250– 250
      
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
h. Verplichtingenschuif i.v.m. Servicepunten Handhaving9 219– 19– 4 600– 4 600 
i. Van Buitenlandse Zaken, (HGIS) i.v.m. eindejaarsmarge 1999/2000     
Verplichtingen1 600    
Uitgaven920    
j. Naar 05.20 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen – 47 264– 47 014– 46 864– 46 664
Uitgaven – 55 068– 54 114– 46 964– 46 664
k. Naar 05.22 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen – 264 506– 365 954– 52 017– 60 499
Uitgaven – 278 219– 377 692– 62 157– 61 619

Overboekingen van/naar andere begrotingen

ad a.

De Duurzame Ondernemers Aftrek (DOA) is ingevoegd in de Wet IB art. 11.d bij de 3e Nota van Wijziging bij het Belastingplan 2000 en was in eerste instantie bestemd voor de biologische landbouw. Daaraan zijn geen uitvoeringskosten voor VROM verbonden, aangezien op basis van het keurmerk van de SKAL-controleorganisatie eenvoudig de biologische-landbouwstatus kan worden aangetoond. Indien Brussel ermee instemt, komt vanaf 2001 ook de duurzame nijverheid voor de DOA in aanmerking. Hieruit vloeit voort dat met aanvraagprocedures en daaraan verbonden uitvoeringskosten rekening moet worden gehouden. Deze worden geraamd op circa f 0,5 mln.

ad b.

Voortvloeiend uit het programma Natuur- en Milieu-Educatie in de 21e eeuw (NME21) wordt aan het ministerie van LNV een bijdrage van in totaal f 10 mln verstrekt in de kosten van het project «Leren voor een duurzame samenleving».

Specifieke mutaties

ad e.

Er zijn middelen overgeheveld uit de aanvullende post van HGIS voor de ontwikkeling van het zgn. Clean Development Mechanism (CDM). In het artikel 05.22 «Tegengaan klimaatverandering en emissies» is dit onderwerp nader toegelicht.

ad j en k.

De reden van deze mutaties is opgenomen bij «het te voeren beleid» van dit artikel 05.15.

05.16 Milieukwaliteit en emissiebeleid

Het te voeren beleid

Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting van «Milieubeheer» al toegelicht, zullen vanaf de begroting 2001 ten laste van dit artikel geen beleidsactiviteiten meer worden uitgevoerd. In de inleiding is ook aangegeven onder welke nieuwe beleidsartikelen de desbetreffende beleidsprogramma's voortaan worden opgenomen.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000462 516479 855523 140596 005593 605 
1e suppletore begroting 200032 051– 85 859– 80 289– 80 976– 77 702 
Nieuwe wijzigingen34 208– 393 996– 442 851– 515 029– 515 903 
Stand ontwerpbegroting 2001528 7750000 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000239 9480000 
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000693 962692 950668 440625 305618 905 
1e suppletore begroting 2000– 24 106– 66 702– 68 961– 67 972– 61 822 
Nieuwe wijzigingen3 532– 626 248– 599 479– 557 333– 557 083 
Stand ontwerpbegroting 2001673 3880000 
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000305 5700000 
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
16.01Bodem848 207210 692273 07200000
16.02Drinkwater, Water, Landbouw80867714 92900000
16.03Lucht en Energie149 05017 24062 13000000
16.04Geluid en Verkeer356 635136 740178 64400000
16.05Bodemsanering VINEX157 5110000000
Totaal 1 512 211365 349528 77500000
          
Uitgaven:
16.01Bodem 364 520376 61300000
16.02Drinkwater, Water, Landbouw 1 01313 56500000
16.03Lucht en Energie 11 06429 21000000
16.04Geluid en Verkeer 130 773189 43500000
16.05Bodemsanering VINEX079 02764 56500000
Totaal 0586 397673 38800000
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Aanvullende post; prijsbijstellingstranche 200014 0089 41215 99915 04514 867
Generale mutaties:     
b. Intensiveringen geluid- en verkeersbeleid 100 000100 000100 000100 000
Specifieke mutaties:     
c. Aanpassing raming bij diverse projecten5 0006 1285 1934 1033 592
      
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
d. Naar Verkeer & Waterstaat t.b.v. geluidsisolatie Beek en sanering waterbodems     
Verplichtingen– 5 800– 3 000– 3 500  
Uitgaven– 1 000– 5 400– 5 900  
Specifieke mutaties:     
e. Verplichtingenschuif i.v.m. subsidietoezegging aan de Stichting Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem (SKB)21 000– 10 000– 11 000  
f. Naar 05.20 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen – 357 857– 404 097– 479 548-/- 470 301
Uitgaven – 580 063– 548 450– 487 381-/- 488 896
g. Naar 05.21 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen – 26 499– 37 255– 37 165– 42 253
Uitgaven – 40 364– 48 255– 37 165– 42 253
h. Naar 05.22 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen – 112 180– 108 191– 117 464-/- 121 808
Uitgaven – 113 669– 117 506– 155 468-/- 159 688
      
Alleen uitgaven     
Generale mutaties:     
i. Kasverschuiving uit 1999 t.b.v. project energie-etikettering 1 500   
Specifieke mutaties:     
j. Kasverschuiving t.b.v. adequate allocatie budgetten bodemsanering– 14 476– 3 792– 5603 53315 295

Overboekingen van/naar andere begrotingen

ad d.

Dit betreft een bijdrage van Milieubeheer aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat à f 4,8 mln voor de kosten van de geluidsisolatie rond vliegveld Beek en f 7,5 mln voor de saneringskosten van waterbodems door de andere overheden.

Generale mutaties

ad b.

In het geluid- en verkeersbeleid is sprake van een aantal intensiveringen. Het betreft met name de aanleg van extra geluidschermen, reductie van NOx door het wegverkeer (bij voorkeur met de inzet van de regeling Willekeurige Afschrijving Milieu-Investeringen VAMIL) en reductie van de overlast van fijn stof. In de artikelen 05.20 «Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau» en 05.22 «Tegengaan klimaatverandering en emissies» zijn deze intensiveringen nader toegelicht.

ad i.

Uit de klimaatgelden is f 5 mln beschikbaar gesteld voor het project energie-etikettering. De opzet verloopt volgens plan. Omdat de uitvoering evenwel meer tijd vergt dan waar in de oorspronkelijke planning op was gerekend, wordt een kasbedrag van f 1,5 mln verschoven van 1999 naar 2001.

Specifieke mutaties

ad c.

Voor een aantal projecten van Milieubeheer worden extra middelen opgenomen. Het gaat met name om opdrachten aan het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB), om extra taken bij de uitvoering van de nieuwe Waterleidingwet en om, als daar aanleiding toe is, een substantiële bijdrage te kunnen leveren voor de milieu-aspecten in het project «Ontwikkeling Nationale Luchthaven» (ONL). Het extra budget is door interne herschikking binnen de begroting van Milieubeheer vrijgemaakt.

ad f, g en h.

De reden van deze mutaties is opgenomen bij «het te voeren beleid» van dit artikel 05.16.

ad j.

Dit betreft een administratief-technische herschikking om over de jaren heen een sluitende kasbegroting bij de budgetten voor bodemsanering te verkrijgen.

05.17 Ketenbeheer en milieuzorg

Het te voeren beleid

Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting van «Milieubeheer» al toegelicht, zullen vanaf de begroting 2001 ten laste van dit artikel geen beleidsactiviteiten meer worden uitgevoerd. In de inleiding is ook aangegeven onder welke nieuwe beleidsartikelen de desbetreffende beleidsprogramma's voortaan worden opgenomen.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200051 49046 30745 14744 14747 147 
1e suppletore begroting 2000– 12 878– 3 368– 3 168– 3 168– 3 668 
Nieuwe wijzigingen1 183– 42 939– 41 979– 40 979– 43 479 
Stand ontwerpbegroting 200139 79500000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100018 05800000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200056 77749 38248 23644 14747 147 
1e suppletore begroting 2000– 7 798– 5 046– 4 286– 4 007– 3 668 
Nieuwe wijzigingen1 183– 44 336– 43 950– 40 140– 43 479 
Stand ontwerpbegroting 200150 16200000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100022 76300000
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in NLG1000)
 Openstaande standRealisatie      
 verplichtingen t/m 19991999200020012002200320042005
Verplichtingen:
17.01Afvalstoffen31 93418 2829 870     
17.02Industrie- en consumentenbeleid18 25917 93719 818     
17.03Stoffen, Veiligheid, Straling8 5884 87410 107     
Totaal 58 78141 09339 795     
          
Uitgaven:
17.01Afvalstoffen 19 62617 781     
17.02Industrie- en consumentenbeleid 13 09122 898     
17.03Stoffen, Veiligheid, Straling 6 5119 483     
Totaal  39 22850 162     

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Loonbijstelling 2000104105105105105
b. Prijsbijstelling 20001 079932910827887
Generale mutaties:     
c. Compensatie extra milieudruk: preventiebeleid afvalstoffen 15 00015 00015 00015 000
      
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
d. Aanpassing raming diverse projecten     
Verplichtingen 1 0001 000– 2 500– 2 500
Uitgaven 1 0001 000– 600– 2 500
e. Naar 05.20 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen – 1 150– 1 150– 1 150– 1 150
Uitgaven – 1 085– 1 150– 1 150– 1 150
f. Naar 05.22 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen – 21 631– 20 652– 16 394– 16 394
Uitgaven – 23 202– 22 653– 17 455– 16 394
g. Naar 05.23 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen – 37 195– 37 192– 36 867– 39 427
Uitgaven – 37 086– 37 162– 36 867– 39 427

Generale mutaties

ad c.

Ter vermindering van de extra milieudruk door de economische groei is de komende jaren een additioneel bedrag van f 15 mln per jaar beschikbaar gesteld voor intensivering van het afvalstoffen-preventiebeleid van de andere overheden, inclusief maatregelen voor grondstof-, energie- en waterbesparing.

Specifieke mutaties

ad d.

Uit een herschikking bij het industrie- en consumentenbeleid en uit het aflopen van het Actieprogramma Normalisatie en Validatie Meetmethoden zijn middelen vrijgemaakt voor inzet elders op de begroting van Milieubeheer. Deze zijn onder andere aangewend voor de extra inzet bij de uitvoering van het Besluit Risico's bij Zware Ongevallen 1999 (BRZO).

ad e, f en g.

De reden van deze mutaties is opgenomen bij «het te voeren beleid» van dit artikel 05.17.

05.19 Structurele bijdrage aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Een belangrijk deel van het milieu-onderzoek voor de overheid wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De structurele bijdrage van Milieubeheer voor het onderzoekprogramma van het RIVM wordt op dit artikel verantwoord. Deze bijdrage maakt deel uit van de totale DGM-onderzoeksuitgaven (naast die welke zijn opgenomen op artikel 05.14 «Onderzoek en monitoring»).

De onderzoekopdrachten van DGM aan de milieusector van het RIVM zijn in drie categorieën te verdelen:

• milieuplanbureau werkzaamheden (Milieuverkenning en Milieubalans) en monitoractiviteiten (ten behoeve van (inter)nationale wet- en regelgeving en onderbouwing beleidskeuzen);

• langlopend onderzoek, waaronder (wettelijk) stoftoelatingsonderzoek, gezondheidskundige normering en ondersteuning bij calamiteiten;

• eenmalig, kortdurend onderzoek (bijvoorbeeld Bijlmerramp, ramp Enschede).

Operationele beleidsdoelstellingen

De financiële bijdrage van Milieubeheer aan het RIVM voor 2001 is vergelijkbaar met 2000. In de in het najaar te verstrekken jaarlijkse opdracht, het Meerjaren Activiteiten Programma (MAP), zullen de voor de geplande capaciteitsinzet van ca. 380 mensjaar te leveren prestaties gedetailleerd worden omschreven. Voor het totale MAP is in 2000 een planning en controlcyclus opgezet, zodat de uitvoering van het MAP goed kan worden gemonitord.

In het kader van de milieuplanbureaufunctie worden naast de Milieubalans door het RIVM in 2001 de volgende prestaties geleverd:

• uitvoeren van tussentijdse berekeningen (bijvoorbeeld voor het Milieuprogramma, het doorrekenen van verkiezingsprogramma's, milieudruk vanwege (extra) economische groei);

• doorrekenen van alternatieve scenario's (bijvoorbeeld bij grote infrastructurele voorzieningen);

• beantwoorden van ad hoc vragen met een hoog beleidsrelevant karakter van DGM en Milieuraden.

Met ingang van 2000 is het budget voor het RIVM verhoogd met f 5 mln per jaar dat voor 2000 en 2001 met name wordt benut voor intensivering van monitoring en modellering.

In de andere twee categorieën bestaan in 2001 de resultaten met name uit enige tientallen onderzoeksrapporten die in het kader van beleidsvoorbereiding en verslaglegging aan bijvoorbeeld de Europese Commissie worden gebruikt.

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200078 31777 33377 33177 33177 331 
1e suppletore begroting 2000– 61– 2    
Nieuwe wijzigingen4 5042 2402 2002 2452 278 
Stand ontwerpbegroting 200182 76079 56379 53179 57679 60980 050
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100037 55536 10436 09036 11036 12536 325

Verplichtingen 1999: 83 825

Openstaande stand verplichtingen t/m 1999: 81 736

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200079 33278 25677 33177 33177 331 
1e suppletore begroting 20002 404     
Nieuwe wijzigingen2 1952 3092 2322 2002 245 
Stand ontwerpbegroting 200183 93180 56579 56379 53179 57680 050
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100038 08636 55936 10436 09036 11036 325

Uitgaven 1999: 77 706

Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Overboekingen van/naar andere begrotingen:     
a. Loonbijstelling 2000     
Verplichtingen3 3221 6521 6201 6651 698
Uitgaven1 6001 7221 6521 6201 665
b. Aanvullende post; loon- en prijsbijstellingstranche 2000     
Verplichtingen1 182580580580580
Uitgaven595587580580580

05.20 Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Het ministerie van VROM stimuleert de verbetering van de milieukwaliteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, met het oog op een duurzame ontwikkeling in de directe leefomgeving. Het beleid is met name gericht op het voorkomen en terugdringen van geluid- en geurhinder, van veiligheidsrisico's van industriële activiteiten en risico's van lucht- en bodemverontreiniging. Milieu-vraagstukken die spelen op lokale en regionale schaal, worden bij voorkeur integraal aangepakt, aangezien een sectorale benadering vaak niet leidt tot optimale oplossingen.

Vanuit dit beleidsterrein wordt een bijdrage geleverd aan het VROM-brede thema Stad en het leefomgevingsbeleid. Er is verwevenheid met de ruimtelijke inrichting zoals opgenomen bij artikel 04.03 «Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden».

De VROM-prioriteiten voor 2001 op dit beleidsterrein zijn:

• Compensatie milieudruk bij geluidsanering;

• Project Stad en Milieu.

Operationele beleidsdoelstellingen

1. Bodemsanering

In het NMP3 zijn ten aanzien van bodemsanering twee doelstellingen opgenomen: het tot stand brengen van een landsdekkend beeld van de toestand van de bodem vóór 2005 en beheersing van de bodemverontreiniging in Nederland binnen 25 jaar (i.c. 2022). Het programma Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER) heeft samen met andere partijen zoals de andere overheden en het bedrijfsleven, verdere invulling gegeven aan deze doelen. Uitgangspunt bij BEVER is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden en derden om de bodemsaneringsoperatie te klaren. De minister van VROM houdt de verantwoordelijkheid voor de aansturing van de bodemsaneringsoperatie. Basis van de nieuwe vorm van aansturing is het participatief stelsel, waarbij met andere overheden en het bedrijfsleven aan de hand van een overeengekomen programmatische aanpak prestatie-afspraken en afspraken over de financiering worden gemaakt. Nagestreefd wordt met de op de rijksbegroting beschikbare f 10 mld rijksmiddelen ultimo 2022 – naar de huidige kostenramingen – voor in totaal f 40 mld aan werkvoorraad bodemsanering te hebben gesaneerd dan wel beheerst. De saneringsoperatie wordt goedkoper gemaakt door het mogelijk te maken dat functiegericht kan worden gesaneerd. Tevens wordt de bodemsaneringsoperatie versneld door met onder meer medefinancieringskaders de initiatieven uit de markt optimaal te benutten. De maatschappelijke stagnatie die door bodemverontreiniging werd veroorzaakt, wordt met de resultaten van het BEVER-programma weggenomen.

Vooruitlopend op de afronding van het gehele BEVER-traject is het kabinetsstandpunt over functiegericht saneren in de Tweede Kamer besproken (Kamerstuk 1990–2000, 25 411, nr.7). Najaar 2000 wordt het kabinetsstandpunt over het gehele BEVER-programma naar de Tweede Kamer gestuurd. In 2001 worden de volgende beleidsprestaties voortvloeiend uit BEVER gerealiseerd:

• indiening voorstellen tot wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) inzake:

a. wijzigen saneringsdoelstelling;

b. wijzigen bevoegdheden/taakverdeling overheden;

c. wijziging van het financieel stelsel.

• aanbieding eerste Monitoringrapportage bodemsanering, over 2000.

Thans wordt er aan gedacht om in de bodemsaneringsoperatie onderscheid te maken in drie segmenten, met elk een eigen financieringsstrategie om goed aan te sluiten bij de marktdynamiek:

1. stedelijk gebied (financiering met Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing/ISV)

2. landelijk gebied en waterbodems (financiering door provincies resp. Rijk)

3. bedrijven en branches (saneringen in eigen beheer/SEB).

Hierop wordt uitvoeriger ingegaan in het eindrapport BEVER en het kabinetsstandpunt daarop, die dit najaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Ad 1: Sanering stedelijke gebieden met Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV)

Met 30 gemeenten zijn op basis van ontwikkelingsprogramma's eind 1999 rechtstreekse convenanten gesloten, waarin ook een bodemsaneringsmodule is opgenomen.

De programma- en projectgemeenten komen ook in aanmerking voor ISV-gelden via de provincies. De geldstroom welke hiermee samenhangt is in totaal ca. f 150 mln per jaar. In 2002 wordt ten behoeve van de aanpak van bodemsanering een ijking uitgevoerd naar de mate waarin ook statische gevallen (weinig relatie met andere maatschappelijke belangen) binnen het ISV kunnen worden aangepakt, waardoor het financieel volume kan toenemen. Deze geldstroom is in de begroting ondergebracht in artikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing». In de eerste ISV-periode (2000 t/m 2004) zullen naar verwachting 200 gevallen worden gesaneerd en 2500 gevallen onderzocht. Voor het jaar 2001 zijn dat er respectievelijk 40 en 500.

Ad 2: Saneringen van het landelijk gebied en waterbodems

De provincies stellen (meerjarige) programma's op voor bodemsanering in het landelijk gebied. In 2001 zullen de eerste programma's aan het Rijk worden aangeboden, opdat deze in 2001 de basis vormen voor de met de provincies af te sluiten convenanten, voorlopig in het kader van de Wet bodembescherming. Verwacht wordt dat in 2001 80 gevallen zullen worden gesaneerd en 1000 gevallen zullen worden onderzocht.

Voor de aanpak van verontreinigde waterbodems is in het regeerakkoord voor de periode 1999–2010 in totaal f 600 mln extra uitgetrokken. De middelen voor de periode 1999–2003 (f 115 mln) zijn verdeeld over de begrotingen van de ministeries van VROM en V&W. VROM beheert f 15 mln, die is bestemd voor de verbetering van de programmering en de intensivering van de uitvoering van saneringen in regionale wateren conform de systematiek van de saneringsregeling van de Wet bodembescherming. De inzet van deze f 15 mln wordt gebundeld in de aanpak van de bodemsanering via het segment van de Wet bodembescherming.

ad 3: Bodemsanering bij bedrijven en branches (sanering in eigen beheer/SEB)

Met het bedrijfsleven wordt invulling gegeven aan de saneringsfase volgend op de onderzoeksfase, die in het kader van de BSB-afspraken (bodemsanering bij in bedrijf zijnde bedrijfsterreinen) de afgelopen jaren is opgezet. Met het bedrijfsleven wordt gesproken over een saneringsplicht met daaraan gekoppeld een gewijzigd financieringsstelsel. De uiteindelijke vormgeving zal deel uitmaken van het eindrapport BEVER en het kabinetsstandpunt daarop. Er wordt in de begroting voor 2001 rekening mee gehouden, dat in dit segment van saneringen in eigen beheer in 2001 circa 800 gevallen worden gesaneerd en 1500 gevallen onderzocht.

Monitoring

Met de provincies en de 4 grote steden is een landelijke systematiek ontwikkeld voor monitoring van de bodemsaneringsoperatie. Momenteel wordt het systeem geïmplementeerd door deze bevoegde gezagen. Een pilot is gebruikt om de Tweede Kamer over 1999 een indruk te geven van de wijze waarop inzicht kan worden gegeven in de stand van zaken van de bodemsaneringsoperatie. De resultaten van deze pilot zijn als bijlage bij het jaarverslag Bodemsanering 1999 aan de Staten-Generaal aangeboden. In 2001 zal aan de Staten-Generaal een eerste rapportage volgens de nieuwe monitoringssystematiek worden aangeboden over de voortgang van de bodemsaneringsoperatie.

2. Geluidsanering

De huidige Rijksdoelstellingen hebben betrekking op het aantal gehinderden (in 2000 gelijk aan het aantal in 1985) en het aantal ernstig gehinderden (in 2010 gereduceerd tot 0). De voorgenomen wijziging van de wet- en regelgeving in het kader van Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG) en ISV zullen op het realiseren van het beleid van invloed zijn. Berekeningen van het RIVM geven aan dat bij ongewijzigd beleid het geluidbelast oppervlak (> 50 dB(A)) toeneemt van 30% (1995) tot 40% (2030). Het aantal mensen waarvan de woning een geluidbelasting van meer dan 60 dB(A) ondervindt gaat van 15% naar 23%. Er wordt gezocht naar nieuwe creatieve oplossingen om de trends om te buigen. Met een aantal maatregelen (betere wegdekken, betere banden, stillere treinen enz.) zijn sterke verbeteringen te verwachten: in 2030 15% oppervlak met een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) en ca 2% woningen op een lokatie met meer dan 60 dB(A).

Naast bovengenoemde maatregelen is het noodzakelijk dat de lopende saneringsoperaties industrielawaai en verkeerslawaai worden voortgezet. Aan het eind van dit artikel is een overzicht gegeven van de planning van de onderscheiden geluidsaneringsprogramma's en de kosten ervan. Naar verwachting zal voor industrielawaai de saneringsoperatie in 2002 afgerond worden. Voor verkeerslawaai is voorzien dat de gevelisolatieprojecten (A- en Raillijst) in 2009 afgerond zijn en de schermprojecten (weg en rail) in 2010. De resterende saneringsopgave zal na deze tijdstippen worden opgelost, mede in relatie met de voorgenomen wijziging van de wet- en regelgeving in het kader van MIG. Naast de subsidieregelingen voor de saneringsoperaties is budget beschikbaar ter stimulering van het aanleggen van akoestisch optimale wegdekken (bronbeleid).

De uitvoering van het geluidbeleid leidt tot, onder andere, de volgende resultaten in 2001:

• actuele doelstellingen voor het geluidbeleid in het NMP4;

• uitgewerkte beleidsvoorstellen MIG;

• uitvoering van de lopende saneringsprogramma's voor industrielawaai en verkeerslawaai;

• stimulering toepassing akoestisch optimale wegdekken à f 35 mln, als compensatie voor de toegenomen milieudruk. De middelen voor dubbel zeer open asfalt beton worden ingezet voor geluidreductie langs gemeentelijke en provinciale wegen, op de meest kosteneffectieve wijze in termen van geluidbelaste woningen en oppervlakte geluidbelast gebied.

3 Lokale luchtverontreiniging en geurhinder

In 2001 wordt nieuwe luchtkwaliteitsregelgeving voor de stoffen SO2, NO2, lood en fijn stof (PM10) van kracht. De normstelling (grenswaarden) in de nationale regelgeving is gebaseerd op een EU-richtlijn (1e dochterrichtlijn luchtkwaliteit). Realisatie van deze grenswaarden vraagt inspanningen van de verschillende overheden. Dit heeft zowel betrekking op het vaststellen van de actuele en verwachte luchtkwaliteitssituatie als het formuleren en implementeren van actieplannen gericht op het halen van de normen. In 2001 zal er sprake zijn van een gerichte inspanning ten behoeve van ondersteuning van de andere overheden bij de uitvoering van de regelgeving (monitoring en rapportage terzake de luchtkwaliteit en planvorming bij eventuele overschrijdingen van de luchtkwaliteit).

4 Gebiedsgericht milieubeleid

Het beleid is gericht op het met een integrale aanpak verbeteren van milieu- en leefkwaliteit op lokaal en regionaal niveau. Gedachte hierbij is dat lokale en regionale partners het beste in staat zijn om een goede leef- en milieukwaliteit te realiseren in hun gebied en een afweging te maken tussen de diverse aspecten die een duurzame leef- en milieukwaliteit bepalen.

Project Stad & Milieu:

Het project en de regeling «Stad & Milieu» is zowel gericht op het verbeteren van de leefkwaliteit in steden als op het intensiever en gevarieerder gebruiken van de beschikbare ruimte in steden. Het gaat hier om een gebiedsgerichte aanpak van milieu- en ruimtelijke-ordeningsvraagstukken, waar gemeenten een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om in samenspraak met betrokkenen maatwerk te ontwikkelen. De experimenten in 24 gemeenten hebben een looptijd van 5 jaar. In 2001 is ter ondersteuning van de 24 gemeenten f 0,5 mln beschikbaar voor onderzoek, procesbegeleiding enz. In 2000 wordt een tussentijdse evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de experimentenwet Stad&Milieu en de ervaringen met de Stad&Milieu benadering in de 24 experimenten. Conform de toezegging van de minister is dit een onafhankelijke evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden medio 2001 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Landelijke gebieden:

Doel van het gebiedsgerichte beleid is de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water en milieu in specifieke gebieden. Hieronder valt nadrukkelijk ook de versterking en veiligstelling van waardevolle en kwetsbare gebieden.

Op 1 januari 2001 wordt naar verwachting de nieuwe subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid en reconstructie concentratiegebieden (SGB-2001) van kracht, waarvoor jaarlijks f 45 mln van VROM-zijde beschikbaar is. Gestreefd wordt naar een interdepartementale regeling van de ministeries van VROM, LNV en V&W, waarin het gebiedsgericht milieubeleid, het anti-verdrogingsbeleid, de reconstructie van de concentratiegebieden en het beleid voor de Waardevolle Cultuurlandschappen worden samengebracht.

De hoofdcriteria waarop aanvragen beoordeeld worden zijn: draagt het bij aan de milieukwaliteit van het gebied en gaat het om aanvullend beleid. De concrete beleidsprestaties zijn afhankelijk van de in te dienen plannen. Tijdens de uitvoering van de projecten en bij de eindrapportage worden de resultaten in beeld gebracht. De provincies en de ministeries van LNV en VROM zijn een sturingsmodel overeengekomen gericht op de programmering van het gebiedsgericht beleid.

De programmering verloopt via de volgende stappen:

1. bestuursovereenkomst op hoofdlijnen: het Rijk en de gezamenlijke provincies maken afspraken over rijksdoelen en indicaties van daarvoor beschikbare middelen per provincie voor 4 jaar;

2. gebiedsprogramma's, reconstructieplannen, landinrichtingsplannen e.d.: de provincies stellen deze op met inachtneming van 1;

3. provinciaal uitvoeringsprogramma: de provincies verzamelen alle plannen als bedoeld onder 2 in een totaal provinciaal uitvoeringsprogramma voor 4 jaar;

4. uitvoeringscontract: Het Rijk en de gezamenlijke provincies sluiten een uitvoeringscontract terzake de programma's onder 3 over de operationele doelen en financiële middelen.

Het is de bedoeling voor de zomer van 2001 een eerste uitvoeringscontract getekend te hebben. Op deze wijze wordt de nieuwe uitvoeringsstrategie gebiedsgericht beleid geïmplementeerd.

5 Externe veiligheid

In het externe veiligheidsbeleid, gericht op de preventie en beheersing van de omvang van een ramp als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen (produktie, opslag, gebruik en transport) worden de volgende beleidsmaatregelen genomen:

Het project PAGE (Plan van Aanpak Goederen-emplacementen) heeft als doel oplossingen te geven voor de in PAGE gesignaleerde 14 knelpunten voor vergunningverlening en ruimtelijke ordening, als gevolg van het rangeren met gevaarlijke stoffen op goederen-emplacementen binnen de bebouwde kom. Het project PAGE bevindt zich thans in de uitvoeringsfase. De kosten van uitvoering van de maatregelen bedragen maximaal f 75 mln. Hiervoor geldt een verdeelsleutel waarbij de rijksoverheid f 60 mln bijdraagt en de NS f 15 mln. Het door VROM reeds beschikbaar gestelde aandeel hierin (f 18 mln) is afgestemd op vooral het aanpakken van historisch gegroeide situaties met een groot groepsrisico. In 2001 worden de vier emplacementen met de hoogste prioriteit voor wat betreft de externe veiligheid aangepakt. Het gaat hierbij om de emplacementen Amersfoort, Roosendaal, Rotterdam-IJsselmonde en Venlo. In de periode daarna worden voor de emplacementen Almelo, Arnhem Berg, Arnhem Goederen, Delfzijl, Deventer, Hengelo, Maastricht, Roermond, Sas van Gent en Sittard maatregelenpakketten vastgesteld en uitgevoerd.

Alle 14 knelpunt-emplacementen dienen uiterlijk in 2010 zodanig te zijn aangepast dat de norm voor het individueel risico wordt gehaald en aan de norm voor het groepsrisico maximaal wordt voldaan.

Verwacht wordt dat de AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen in het najaar 2001 in werking zal treden. Met dit besluit wordt artikel 12 van de Seveso-richtlijn geïmplementeerd. Het besluit regelt de risico-normen die van toepassing zijn in het kader van de besluitvorming over ruimtelijke ordeningsplannen en milieuvergunningen. Die gelden niet alleen voor Seveso-bedrijven maar eveneens voor alle inrichtingen die een gevaar voor hun omgeving kunnen opleveren. Uitvoering van dit besluit brengt sanering van historisch gegroeide situaties met zich mee welke niet voldoen aan de minimale vereisten. Dat brengt kosten met zich mee die deels rechtmatig op het rijk zijn te verhalen. Om de sanering en het bijbehorende kostenverhaal mogelijk te maken zal in 2001 een saneringsregeling worden gepubliceerd.

Momenteel wordt gewerkt aan de AMvB vuurwerk, die in 2001 in werking zal treden. Hierin worden bestaande regels geïntegreerd en wordt voorzien in de integratie van milieu-eisen en ruimtelijke ordeningseisen.

Budgettaire gevolgen van beleid
  UitgavenVerplichtingenUitgaven 
 19992000200120012002200320042005
Totaal (in NLG1000)486 725632 892406 271636 21 6603 714535 495536 710609 345
Beleidsprogramma:        
1. Bodemsanering348 103406 638284 751427 510380 820400 202409 467483 762
2. Geluidsanering114 918177 04472 906152 353167 43086 97979 22977 769
3. Lokale luchtverontreiniging224100200200200200200200
4. Gebiedsgericht milieubeleid23 18349 09947 26455 06854 11446 96446 66446 464
5. Externe veiligheid297111 1501 0851 1501 1501 1501 150
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma:
Beleidsprogramma:Beleidsprestatie 2001:Verplichtingenbudget 2001 (in NLG1000)
Bodemsanering40 saneringen en 500 onderzoeken in sted.gebiedvia (ISV)
 80 saneringen en 1 000 onderzoeken in land.gebied250 000
 800 saneringen en 1 500 onderzoeken bij bedrijven34 751
GeluidsaneringSaneringsactiviteiten verkeerslawaai en inzet dubbel zoab67 015
Lokale luchtverontreiniging / geur- hinderNieuwe luchtkwaliteitsregelgeving (SO2, NO2 e.d.)200
Gebiedsgericht milieubeleidVerbetering integrale kwaliteit leefomgeving46 764
 «Stad & Milieu» experimenten in 24 gemeenten500
Externe veiligheidUitvoering project PAGE1 150
 Overige beleidsprestaties op 05.205 891
Totaal voor beleidsterrein 05.20: 406 271

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen 406 271452 261527 562518 115 
Stand ontwerpbegroting 20010406 271452 261527 562518 115609 545
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10000184 358205 227239 397235 110276 600
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen 636 216603 714535 495536 710 
Stand ontwerpbegroting 20010636 216603 714535 495536 710609 345
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10000288 702273 953242 997243 548276 509
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. Van 05.15 i.v.m. nieuwe artikelindeling Milieubeheer     
Verplichtingen 47 26447 01446 86446 664
Uitgaven 55 06854 11446 96446 664
b. Van 05.16 i.v.m. nieuwe artikelindeling Milieubeheer     
Verplichtingen 357 857404 097479 548470 301
Uitgaven 580 063548 450487 381488 896
c. Van 05.17 i.v.m. nieuwe artikelindeling Milieubeheer     
Verplichtingen 1 1501 1501 1501 150
Uitgaven 1 0851 1501 1501 150

Specifieke mutaties

ad a, b en c.

Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting al toegelicht, worden vanaf de begroting 2001 op dit nieuwe artikel een aantal beleidsactiviteiten opgenomen die voorheen ten laste kwamen van andere artikelen van «Milieubeheer». In de inleiding is ook aangegeven van welke artikelen de desbetreffende beleidsprogramma's afkomstig zijn.

Kengetallen geluidsanering

In onderstaande tabellen zijn de onderhanden projecten in de jaren 2000 en verder opgenomen. De opzet wijkt af van die van voorgaande jaren, omdat aansluiting is gezocht met de per 2000 geldende planningssystematiek. Aldus zijn de onderhanden projecten per programma in drie categorieën ingedeeld:

Categorie 1 betreft de projecten waarvoor een verplichting voor de uitvoeringskosten is aangegaan. Bij deze projecten is het aantal saneringswoningen, het toegezegde bedrag en het geplande jaar van gereedkomen vermeld.

Categorie 2 betreft de projecten waarvoor een verplichting voor de voorbereidingskosten is aangegaan. Bij deze projecten is het aantal saneringswoningen, het geraamde bedrag van de uitvoeringskosten op basis van normbedragen en het geplande jaar van toezeggen van de uitvoeringskosten vermeld.

Categorie 3 betreft de ontvangen aanvragen voor een subsidie voor voorbereiding. Bij deze projecten is het aantal saneringswoningen en het geraamde bedrag van de uitvoeringskosten op basis van normbedragen vermeld. Verder is aangegeven of de aanvraag in 2000 voor honorering in aanmerking kan komen. Honorering van aanvragen om een voorbereidingssubsidie in de jaren na 2000 is afhankelijk van de eind 2000 ontvangen aanvragen, waarbij aan de projecten met hoogste geluidbelasting en het grootste aantal woningen de prioriteit zal worden toegekend.

In de toelichting bij de financiële jaarverantwoording zullen bijgaande gegevens worden afgezet tegen de dan gerealiseerde prestaties.

Voor alle categorieën geldt dat omwille van leesbaarheid eventuele meerkosten voor aanvullende gevelisolatiemaatregelen en de kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht (15% van de geraamde uitvoeringskosten) niet zijn opgenomen.

Kosten uitvoeringsorganisaties voor de geluidsaneringsprogramma's in 2001

(bedragen in NLG1000)
Bureau Sanering Verkeerslawaai4 110
Sight (industrielawaai)100
Afscherming wegverkeerslawaai:
projectnaamaantalmaximaleuitvoeringskostenplanning  
gemeentewoningengeluidsbelasting in dB(A)verplicht (in NLG1)geraamd (in NLG1)start voorbereidingstart uitvoeringafronding
in uitvoering       
DRUNEN WAALWIJK317725 482 074   2000
GEERTRUIDENBERG18766836 053   2000
MAARTENSDIJK A273072791 950   2000
OEGSTGEEST A44168714 503 749   2000
WOUDRICHEM S3102566655 200   2000
ALKMAAR2066718 900   2001
HARDINXVELD-G'DAM428704 519 522   2001
HILVERSUM84662 055 823   2001
PAPENDRECHT (Merw.brug)23701 129 330   2001
PAPENDRECHT (Molenvliet)33065836 664   2001
ROTTERDAM A13 (Overschie)1 4967324 547 740   2001
ROTTERDAM A20 Ceint.baan1 2506917 058 548   2001
WERKENDAM107702 821 921   2001
WESTER KOGGENLAND A71572500 500   2001
ALPHEN A/D RIJN Steekt.brug3770807 933   2002
EDE672168 920   2002
ZWIJNDRECHT A162 0957130 094 100   2003
SLIEDRECHT A151 2756914 205 536   2005
subtotaal7 893 111 734 463    
        
in voorbereiding (toegezegde subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten)       
ARNHEM A121 07672 13 115 102 20002002
HEESCH A50/A589772 4 961 100 20002002
LAREN A12471 1 100 000 20002001
MEERSSEN A283972 28 750 000 20002002
BEEMSTER A715571 5 000 000 20012003
MAASBRACHT7569 1 800 000 20012002
ROTTERDAM A20 Ommoord50069 7 000 000 20012003
WORMERLAND A7571 500 000 20012003
ZEEVANG A72171 1 600 000 20012003
HEILOO HEILOOERTOLWEG1568de uitvoering en omvang  
WATERLAND PW 3111265van deze projecten is nog  
ALBRANDSWAARD Gr.Kruis2970afhankelijk van de resultaten  
ASTEN A67 OMMEL3970van de voorbereiding  
DORDRECHT MIJLWEG A16270   
subtotaal2 889  63 826 202   
verwachte aanvragen in voorbereiding (subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten)       
AMSTERDAM A10 WEST 76 25 000 00020002000 
DELFT A13 Professorenweg13966 1 664 0002000  
DORDRECHT KRISPIJN18074 2 400 0002000  
GILZE RIJEN A5812671 2 869 8002000  
GOUDA A1240069 8 036 6002000  
KROMMENIE N2034466 1 474 5002000  
LEIDEN A442470 440 0002000  
MAASDONK A50 (A59)271 154 7002000  
WEZEP A28171 70 0002000  
SCHIEDAM NIEUWLAND33465 2 945 0002000  
BARNEVELD A1 STROE3670 1 788 800   
BORN A2471 316 995   
EINDHOVEN Eisenhouwerlaan1667 714 400   
ELBURG A28 'T HARDE3066 1 136 250   
VLAARDINGEN A20 Westwk1 02268 3 091 000   
ZEDERIK Ambachtstraat171 128 000   
subtotaal2 359  27 230 045   
        
TOTAAL:13 141 111 734 46391 056 247   

Welke projecten in 2001 voor een voorbereidingssubsidie in aanmerking komen, hangt af van de per 01-01-01 ingediende aanvragen

Afscherming railverkeerslawaai
projectnaamaantalmaximaleuitvoeringskostenplanning 
gemeentewoningengeluidsbelasting in dB(A)verplichtgeraamdstart voorbereidingstart uitvoeringafronding
in uitvoering       
Bloemendaal – Bennebroek100762 392 770   2000
Nijkerk Wittenburg128781 629 431   2000
Nijmegen brug Maas-Waal knl8170340 000   2000
Vlaardingen Deltadijk234711 539 787   2000
Almelo Parallelweg124751 785 855   2001
De Bilt fase 257772 760 075   2001
Zeist – Den Dolder51721 881 880   2001
subtotaal775 12 329 798    
        
in voorbereiding (toegezegde subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten)       
De Bilt fase 353977 7 740 000 20002002
Tilburg bronmaatr. 4 bruggen1 03282 9 780 000 20002001
Amsterdam Spoorbrug Oost10378 1 400 000 2001afrondings-data van deze
Meppel21873 1 678 250 2001projecten zijn nog afhankelijk
Oldebroek18077 3 982 350 2001van het resultaat
Tilburg Schermen1 00082 9 318 000 2002van de voorbereiding
subtotaal3 072  33 898 600   
        
verwachte aanvragen voorbereiding (subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten)       
Hengelo23881 5 054 7112000  
Sittard Sanderbout6977 1 649 1002000  
Bathmen, Noorderenk5478 1 350 2502000  
Naarden14078 3 553 0002000  
Nijkerk fase 28080 3 401 9802000  
Alkmaar de Hoef18470 1 876 423   
Almelo Vondelstraat18876 1 797 400   
Borne21078 5 016 000   
Breda27081 4 610 330   
Haarlemmerliede6977 1 704 200   
Haren25576 10 524 590   
Heiloo21972 2 551 750   
Langendijk5573 1 033 600   
Nunspeet5082 1 651 100   
Schiedam Nieuwland rail20772 2 604 000   
Sittard Rijksweg Noord7877 3 243 750   
Steenwijk13576 3 344 000   
Tegelen873 339 625   
Zeist-Den Dolder fase 24578 645 290   
subtotaal2 554  55 951 099   
        
totaal6 401 12 329 79889 849 699   

Welke projecten in 2001 voor een voorbereidings subsidie in aanmerking komen hangt af van de per 01-01-01 ingediende aanvragen.

Verkeersmaatregelen
projectnaamaantalmaximaleuitvoeringskostenplanning 
gemeentewoningengeluidsbelasting in dB(A)verplichtgeraamdstart voorbereidingstart uitvoeringafronding
in uitvoering       
Castricum Heereweg7766321 000   2000
Alblasserdam590662 991 150   2001
Boxmeer VCP188>65896 000   2001
Maarssen Plesmanlaan15566513 000   2001
Meerssen Kern545671 447 000   2001
Raalte Kern969671 642000   2001
Vriezenveen Westeinde II176981 000   2001
Wijk bij Duurstede Romeinenbaan21368884 215   2001
Zederik Meerkerk7971475 000   2001
Almelo Koppelring5165263 000   2002
Geleen Tunnelstraat20067863 000   2002
Noordenveld Peize15067786 000   2002
St Oedenrode Kom597663 932000   2003
Asten375701 082000   2004
Rijssen VCP1 40671756 000   2004
Hoogeveen VCP2 126715 532000   2010
subtotaal7 738 22 464 365    
        
in voorbereiding (toegezegde subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten)       
Graafstroom Oud Alblas 30kpu10870 345 000de uitvoering van deze projecten
Graafstroom Buitengebied 60kpu6770 245 000is nog afhankelijk van het resultaat van de voorbereiding
subtotaal175  590 000   
        
verwachte aanvragen voorbereiding (subsidie: 15% van geraamde uitvoeringskosten)       
Cuijck45969 2 800 0002000  
Deventer Snipperlingsedijk1370 35 0002000  
Deventer Veenweg570 39 0002000welke projecten in
Geleen Rijkswegboulevard69569 3 300 00020002001 voor een voorbe
Hoornniet bekendniet bekend niet bekend2000reidingssubsidie in aanmerking komen
Korendijk19072 1 733 0002000hangt af van de per
Venraij40065 1 585 000200001-11-01 ingediende
Opsterland3266 123 0002000aanvragen daarvoor.
Oss2 63070 3 225 000   
subtotaal4 424  12 840 000   
totaal12 337 22 464 36513 430 000   

Kengetallen Bodemprojecten

    (Restant) rijksbijdragen lopende fasen 
ProvincieGevalStart saneringSanering afgerondTotaalin 2001Opmerkingen
GroningenGroningen – Aagrunol1 988200046 733 300  
 Groningen Beckerweg1994199912 863 600 financieel-administratief nog niet afgerond
 Groningen – CiBoGa1998200112 500 0002000 000e.v. rijksbijdrage gepland in 2001
 Pekela – gasfabriek Oude Pekela19932003106 900 financieel-administratief nog niet afgerond
       
FrieslandFranekeradeel – Enna Aerosols199620004 065 100 financieel-administratief nog niet afgerond
 Drachten/Bollemanweg2000200412 892 5006 446 250 
 Kollumerland – Kollum Chemie199620002 914 000 deelfasen
 Leeuwarden Hoeksterend199120014 091 600 financieel-administratief nog niet afgerond
       
DrentheAssen Moezelstraat199720008 330 000 financieel-administratief nog niet afgerond
 Nieuw-Roden – Huizing1991200313 533 000  
 Schoonebeek – Gedempte Wijken199820034 631 236 deelfasen
       
OverijsselDeventer – Raambuurt1997200132 193 1007 193 100 
       
 Enschede gasfabriek20012003218 400 financieel-administratief nog niet afgerond
 Hengelo – Heideweg1991200133 850 400 deelfasen
 IJsselmuiden/De Zodde199220019 435 200 financieel-administratief nog niet afgerond
 Olst–Rijksstraatweg199120053 549 800 financieel-administratief nog niet afgerond
 Steenwijk – Steenwijkerdiep199920019 397 0003 997 000 
       
GelderlandArnhem IJseloord199620009 000 000 financieel-administratief nog niet afgerond
 Barneveld – Denka Chemie20002002  financieel-administratief nog niet afgerond
 Dieren – Zandgat199220004 897 300 financieel-administratief nog niet afgerond
 Epe – Julianalaan Vaassen199820048 444 700 financieel-administratief nog niet afgerond
 Ermelo – Magnus Soilax199820033 983 400 financieel-administratief nog niet afgerond
 Geldermalsen – Ascot/Meteren19992000  aanvraag in behandeling
 Lochem – Markerink19992001  aanvraag later gepland
 Maurik Rijnbanddijk1998200038 100 financieel-administratief nog niet afgerond
       
Utrecht (provincie)Amersfoort – Centraal Stadsgebied1999200319 000 000 e.v. rijksbijdrage gepland in 2002
 Amersfoort – Vathorst1 9852000  aanvraag in behandeling
 Baarn gasfabriek199120002 423 300 financieel-administratief nog niet afgerond
 Veenendaal – VSW199120001 874 100 financieel-administratief nog niet afgerond
 Woerden – gasfabriek199020007 887 200  
 Zeist – Moubal199120001 500 800 financieel-administratief nog niet afgerond
       
Flevoland     
       
Noord-HollandHaarlem – Joh. Enschedeterrein200020033 600 0003 600 000aanvraag later gepland
 Hilversum – Anna's Hoeve19982 0084 686 100 vervolg aanvraag later gepland
 Medemblik – Gasf. Oude Haven19992000  tlv. budget
 Muiden – De Lepelaar19961999230 200 financeel-administratief nog niet afgerond
 Naarden – Jan ter Gouwweg19982 023  tlv. budget
 Uithoorn – Cindu19912001  fin.-adm. nog niet afg.; vervolg later gepland
       
Zuid-Hollanddiv. – Hollandse IJssel19992 010195 000 00030 000 000overleg convenant
 Gouda – Bolwerk199320004 673 000 financieel-administratief nog niet afgerond
 Leiden – gasfabriek19992003  overleg convenant gasfabrieken
 Maassluis – Steendijkpolder1996200349 540 50011 140 000financieel-administratief nog niet afgerond
 Schoonhoven – Oude Singel20002001  aanvraag later gepland
 Zwijndrecht – Tomado19982 0084 986 7001 800 000 
ZeelandHulst/Zierikzee-gasfabr.convenant1999200418 838 00018 000deelfasen
       
Noord-BrabantHooge en Lage Mierde – Koornwaard19992001  in behandeling
 Kempen – Cadmium1 9872003117 000 deelfasen
 Rijsbergen – Brabant Chemie1990200020 615 400  
 Vlijmen – Gerjo1 987200014 578 900  
LimburgKempen – Tungelroyse Beek199920009 156 580 deelfasen
 Landgraaf – mijnterrein ON II/Wilhelmina1999200123 332 4007 000 000 
       
AmsterdamDiemerzeedijk1998200162 350 00016 973 700deelf asen
 Volgermeerpolder20012 01910 000 000 overleg convenant
 Westergasfabriek199920014 060 30050 100e.v. rijksbijdrage in 2001
       
Den HaagGasfabriek Binckhorst19992 014  overleg convenant gasfabrieken
 Gasfabriek Gaslaan19992002  overleg convenant gasfabrieken
       
RotterdamGasfabriek Kralingen19942000211 500 000 financieel-administratief nog niet afgerond
       
Utrecht (gemeente)Griftpark1 986200057 823 500410 261 
    955 442 616100 628 411 

05.21 Verbeteren nationale milieukwaliteit

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Dit beleidsterrein is gericht op het op nationaal niveau realiseren en behouden van een duurzame milieukwaliteit van bodem en water. Het beleid richt zich op het instandhouden en verbeteren van de biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid, het efficiënter maken van stof- en waterkringlopen en het bijdragen aan het creëren van afwisselende landschappen. Door beperking van overbemesting, verzuring van de bodem en versnippering en verdroging van gebieden worden bodem- en water-ecosystemen veiliggesteld. Ter bevordering van de gezondheid van mens, dier en plant in Nederland wordt ook de blootstelling aan en verspreiding van verontreinigende stoffen via het grondwater tegengegaan.

De zorg voor de daadwerkelijke uitvoering van de sanering van bodem- en waterverontreiniging valt onder het beleidsterrein «Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau» (05.20). De normstelling en regelgeving inzake de te bereiken bodem- en waterkwaliteit valt onder dit artikel 05.21 «Verbeteren nationale milieukwaliteit».

Op dit beleidsterrein zijn de prioritaire onderwerpen in 2001:

• het vergroten van de samenhang tussen ruimte(lijke ordening), water, bodem en natuur;

• het versterken van het beleid gericht op duurzame landbouw ten behoeve van een hoogwaardige leefomgeving in het landelijk gebied;

• een vitaal platteland.

Operationele beleidsdoelstellingen

1. Bodembeheer

Beheersing grondstromen

De hoofdlijnen van het herziene beleid voor het omgaan met verontreinigde grond zijn vastgelegd in de nota «Grond grondig bekeken», waarmee de Tweede Kamer in 2000 heeft ingestemd. Om hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk te maken is de Vrijstellingsregeling grondverzet in werking getreden alsmede de daarop gebaseerde interim richtlijn voor het opstellen en toepassen van bodemkwaliteitskaarten. In 2001 staan regelgeving, kwaliteitsborging, handhaving en communicatie centraal. De belangrijkste producten zullen zijn: (1) een definitieve richtlijn bodemkwaliteitskaarten, (2) een systeem van partijkeuring, certificering en registratie voor ernstig verontreinigde grond en (3) een handhavingsuitvoeringsmethode grondstromen.

Kennisontwikkeling en kennisoverdracht

In 2000 is na EU-notificatie en tervisielegging bij de Staten Generaal de Stichting Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem (SKB) van start gegaan. De SKB draagt zorg voor een maatschappelijk gewenste afstemming van functioneel bodemgebruik en bodemkwaliteit. De SKB is een vraaggestuurd projectenprogramma, waarbij de betrokken partijen gezamenlijk bepalen hoe de middelen worden ingezet. In 2001 wordt de relatie met het Expertisecentrum Meervoudig Ruimtegebruik (EMR) versterkt. Voor de financiering van de SKB is in totaal f 35 mln (in 1999–2002) beschikbaar. Kerngebieden van SKB zijn: stedelijke ontwikkeling en herstructurering, sanering van bestaande verontreinigde locaties, het landelijk gebied, watersystemen en nazorg en beheer.

Besluit Opslaan in Ondergrondse Tanks (BOOT)

Ingevolge de bijdrageregeling voor «dubbelgepakte tankeigenaren» kunnen gemeenten t/m 31 december 2000 declaraties bij VROM indienen.

Naar verwachting zullen nog ca. 3 000 te saneren olietanks in 2001 tot uitbetaling leiden.

In 2001 wordt geëvalueerd of deze regeling tegemoet is gekomen aan de problematiek van de dubbelgepakte tankeigenaren.

Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB)

De NRB is een hulpmiddel voor zowel bedrijven als het bevoegd gezag voor een adequate en kosteneffectieve bodembescherming. Het bevoegd gezag laat zich bij het opstellen en actualiseren van vergunningen en het handhaven van de Wet milieubeheer leiden door de NRB. De bodembescherming overeenkomstig de NRB berust op twee pijlers, namelijk enerzijds de beschrijving van de stand der techniek van bodembeschermende voorzieningen en anderzijds de bodemrisicobenadering. Eind 2000 komt naar verwachting het laatste hoofdstuk van de NRB gereed.

Nadere uitwerking van de technische grondslagen en kennisoverdracht aan het bedrijfsleven vinden in 2001 plaats in samenwerking met de NIBV, CUR en KIWA in het Plan Bodembeschermende Voorzieningen (PBV). Het PBV is een publiek-private samenwerking van bouwbedrijfsleven en overheid. Evaluatie van de NRB vindt plaats in 2002.

Bouwstoffenbesluit

Het Bouwstoffenbesluit is sinds 1 juli 1999 volledig effectief. In de vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit die op 1 juli 1999 van kracht is geworden, is onder meer tijdelijk een aantal toezeggingen op het gebied van normstelling verwerkt die in december 1998 in het Algemeen Overleg aan de Tweede Kamer zijn gedaan. In 2001 wordt de opneming van deze onderdelen in het Bouwstoffenbesluit zelf voorbereid. VROM heeft bij de 1e suppletore begroting 1999 middelen toegevoegd aan het gemeentefonds ter financiering van de uitvoering van het Besluit door de gemeenten. Voor 1999 gaat het om f 16,5 mln, voor 2000 en 2001 om f 30 mln elk. De bedragen zijn gebaseerd op het in februari 1999 afgerond onderzoek «Kosten voor invoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit». Hierbij is uitgegaan van 234 formatieplaatsen bij de gemeenten. De bijdrage voor latere jaren wordt gebaseerd op een evaluatie die medio 2001 gereed is.

EG richtlijn storten

De EG richtlijn storten is in juli 1999 vastgesteld. Deze richtlijn moet uiterlijk 16 juli 2001 in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd. In 2000 en 2001 vergt dit aanpassing van een aantal regelingen (Stortbesluit bodembescherming, Uitvoeringsregeling Stortbesluit, Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Wet milieubeheer, Besluit Stortverbod Afvalstoffen) en het opstellen van enkele nieuwe ministeriële regelingen.

Evaluatie nazorgbepalingen voor te sluiten stortplaatsen

In 1998 zijn in de Wet milieubeheer bepalingen opgenomen voor de in het belang van de bodem- en grondwaterbescherming noodzakelijke nazorg bij stortplaatsen waar het storten na 1-9-1996 is beëindigd. De werking van deze bepalingen wordt thans geëvalueerd; in 2001 wordt het evaluatierapport aan de Tweede Kamer aangeboden.

Nazorg bij in het verleden reeds gesloten stortplaatsen

Voor stortplaatsen waar het storten (soms vér) vóór 1 september 1996 is beëindigd, bestaat nog geen wettelijke regeling. Bij brief van 7 april 1998 zijn de hoofdlijnen neergelegd waarlangs de ook voor deze stortplaatsen noodzakelijke aandacht voor de nazorg wordt voorbereid. In een Algemeen Overleg in juni 1998 heeft de Tweede Kamer hiermee ingestemd. De eerste fasen van het programma – onder regie van een IPO/VNG/VROM-stuurgroep – zijn in uitvoering. De inventarisaties waarmee duidelijk wordt om wélke locaties het precies gaat, zijn door 11 provincies reeds vóór 2000 afgerond, en worden in Gelderland in 2000 afgerond. Aansluitend wordt door de provincies een meerjarig programma van monitoringsonderzoek uitgevoerd op alle geïdentificeerde lokaties, teneinde vast te stellen welke verspreidings- en blootstellingsrisico's deze opleveren. Het eindrapport van de stuurgroep zal in 2003 worden uitgebracht; dit zal tevens inzicht bieden in de te verwachten kosten van beheersmaatregelen. Op basis daarvan zal een beslissing worden genomen over de financiering en organisatiestructuur van de toekomstige nazorg. Aan de stuurgroep is gevraagd in 2001 een tussenrapportage uit te brengen; deze zal aan de Tweede Kamer worden gezonden.

Bodemkwaliteitsnormen

De interventiewaarden bodemsanering zijn in 1994 na discussie met de Tweede Kamer door de Minister van VROM vastgesteld per circulaire op basis van de Wet bodembescherming. In vervolgcirculaires zijn deze sindsdien uitgebreid (laatstelijk op 24 februari 2000, Staatscourant 2000, nr. 39); inmiddels zijn daarmee interventiewaarden vastgesteld voor ruim honderd stoffen voor bodem en grondwater. Omdat de wetenschappelijke kennis inzake risico-evaluatie gestaag toeneemt, is in 1994 reeds aangegeven dat na een periode van ca. 5 jaar een evaluatie zou plaatsvinden. Begin 2000 is gestart met dit evaluatieproject. In het najaar van 2001 zal het resultaat daarvan doorwerken in een nieuwe circulaire interventiewaarden.

Kwaliteit intermediairs bodemonderzoek

In antwoorden op kamervragen is eind 1999 door VROM aangegeven dat voor overheidsbeslissingen die worden genomen op basis van bodemonderzoek (zoals bij woningbouw, bodemsanering, grondverzet en vergunningverlening ingevolge de Wet milieubeheer), een wettelijke verplichting wordt ingevoerd om alleen met rapporten van gecertificeerde intermediairs te werken. Daartoe is in 2000 het project «Aanvullend wettelijk kader kwaliteitssystemen uitvoering bodembeheer» gestart. Een ontwerp voor het aanvullend wettelijk kader wordt in 2002 voorzien.

2. Drink- en industriewaterbeleid

Herziening Waterleidingwet

Het drink- en industriewaterbeleid is gericht op het veiligstellen van een duurzame openbare watervoorziening tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. In het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening (BDIV) is het vigerende beleid vastgelegd. Onderdeel van dit beleid is de algehele herziening van de Waterleidingwet. De contouren van deze herziening zijn aangegeven in de zogeheten Hoofdlijnennotitie (Tweede Kamer, 1997–1998, 25 869, nr.1), die in 1998 in de Tweede Kamer is besproken. Met voorrang wordt thans gewerkt aan de wijziging van de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit in verband met de implementatie van de nieuwe EG Drinkwaterrichtlijn. Volgens planning zal daartoe eind 2000 het gewijzigde Waterleidingbesluit in werking treden. Het besluit omvat nadere voorschriften voor kwaliteitseisen, meetfrequenties, analysemethoden, gebruikte materialen en chemicaliën en het informeren van verbruikers over de kwaliteit van het leidingwater. De beoordeling van de bij de watervoorziening gebruikte chemicaliën en materialen wordt nader uitgewerkt in een ministeriële regeling, die eveneens uiterlijk eind 2000 in werking moet treden. In 2001 kan met de uitvoering van besluit en regeling worden begonnen.

Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater

Dit betreft een ministeriële regeling op basis van de Waterleidingwet, die eigenaren/beheerders van collectieve leidingwaterinstallaties verplicht om de mogelijke risico's van de installatie in kaart te brengen en eventueel maatregelen te nemen. Hiervoor wordt geen subsidie aan de eigenaar/beheerder verleend. De Inspectie Milieuhygiëne zal coördinerend optreden ten opzichte van de verschillende toezichthoudende instanties. De regeling zal overigens ook impliceren dat de apparaatskosten van de aangewezen toezichthouders (onder meer IMH) zullen toenemen.

Een voorontwerp van deze regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 december 1999. De regeling zal in werking treden zodra de voor de EG Drinkwaterrichtlijn gewijzigde Waterleidingwet van kracht wordt.

Wettelijk vastleggen overheidseigendom waterleidingbedrijven

Bij de behandeling van de hoofdlijnen van een nieuwe Waterleidingwet had de Tweede Kamer bezwaar tegen de voorstellen voor meer marktwerking. Het Kabinet heeft hierop besloten bij de verdere voorbereiding van de nieuwe Waterleidingwet af te zien van de voorgenomen splitsing van eigendom/beheer van waterleidingbedrijven en de exploitatie en het overheidseigendom van waterleidingbedrijven wettelijk vast te leggen. De toezending van een voorstel van wet aan de Tweede Kamer is voorzien in de eerste helft van 2001. Alleen met betrekking tot grootschalige levering van industriewater wordt nader onderzocht of onder voorwaarden marktwerking mogelijk is. Uitgangspunt hierbij is dat deze marktwerking geen nadelige gevolgen mag hebben voor de gebonden klant.

Doelmatigheid van waterleidingbedrijven

In de Waterleidingwet zal een verplichting voor waterleidingbedrijven worden vastgelegd om periodiek hun prestaties ten aanzien van kwaliteit, milieu, prijs en service te vergelijken (benchmarking). Bij de vormgeving van de wettelijke regeling zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen met de vrijwillige benchmarking in de bedrijfstak. De sector bereidt in VEWIN verband een tweede benchmarkstudie voor over het peiljaar 2000. De ervaringen met de in 1998 uitgevoerde benchmarkstudie worden gebruikt om verbeteringen aan te brengen in de toe te passen methodiek en te hanteren prestatie-indicatoren. De tweede benchmarking zal naar verwachting in september 2001 worden gepubliceerd. Een tweede instrument dat ter bevordering van de doelmatigheid van de waterleidingbedrijven zal worden ontwikkeld, is de externe toetsing van voorgenomen grote investeringen in de infrastructuur vastgelegd in bedrijfsplannen. De beide desbetreffende wetsvoorstellen zijn eind 2001 te verwachten.

Riolering en afvalwater

In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor de inzameling en het transport via de riolering van afvalwater. Tevens heeft de gemeente de plicht om een Gemeentelijk Rioleringsplan op te stellen. Vier bijzondere beleidsonderwerpen in 2001 zijn:

– Afvalwater in het buitengebied

Ondanks de verwachte harmoniserende werking van de Leidraad module A1250 «Ontheffingscriteria rioleringszorgplicht» is de discussie rond dit onderwerp pas in 2000 afgerond. Dit akkoord heeft ertoe geleid dat de inzet van IBA's (Individuele systemen voor de Behandeling van Afvalwater) enigszins wordt vergemakkelijkt. Door de prijsontwikkeling van de systemen kan dit leiden tot een meer optimale besteding van middelen. Met de aanpassing van het Lozingenbesluit op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) en de bijbehorende Uitvoeringsregeling is een aanvang gemaakt.

Er wordt rekening mee gehouden dat in 2001 uitvoeringsvragen nadere beleidsmatige invulling zullen vergen.

– Overstortproblematiek

Het grootste deel van het in ons land aanwezige rioolstelsel is van het gemengde type. Dat betekent een gecombineerde afvoer van regenwater en afvalwater. In perioden met hoge neerslag is de capaciteit van de riolering onvoldoende om al het rioolwater af te voeren. Om te voorkomen dat delen van het stedelijk gebied onder water lopen zijn riooloverstorten nodig. Het gezamenlijk beleid van de overheden is er reeds langere tijd op gericht om riooloverstortingen te verminderen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen. Ze doen dit op basis van hun gemeentelijk rioleringsplan en de daarop gebaseerde uitvoeringsprogramma's, in nauw overleg met de waterkwaliteitsbeheerders. Waar mogelijk wordt de laatste jaren uit oogpunt van duurzaamheid gestreefd naar het zo veel mogelijk ontvlechten en gescheiden houden van afval- en regenwater. Op nieuwbouwlocaties vindt deze aanpak op veel plaatsen al ingang. In bestaande situaties gaat het om ingrijpende aanpassingen die slechts in een langjarig perspectief gerealiseerd kunnen worden, veelal in combinatie met stedelijke herstructurering.

Uitvoeringsactiviteiten, waaronder monitoring, zullen in 2001 worden voortgezet.

– Indirecte lozingen

In 1996 is de «Wet van 2 november 1994, Stb. 798, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (afvalwater)», verder de «Wet afvalwater» genoemd, in werking getreden.

Daarmee is de zorg voor een goede kwaliteit van het oppervlaktewater en tevens – in het verlengde daarvan – de zorg voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie en de (gemeentelijke) riolering onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) geworden.

Voor een beperkt aantal indirecte lozingen vanuit inrichtingen is naast de Wm ook de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) van toepassing. Voor deze inrichtingen worden zowel op grond van de Wm als op grond van de Wvo lozingsvoorschriften in vergunningen of in AMvB's opgenomen.

Voor een groot aantal categorieën bedrijfstakken zijn of worden nog in het kader van de Wm AMvB's opgesteld; daarnaast wordt regelgeving voor tijdelijke of mobiele activiteiten – voor de zogenaamde niet-inrichtingen zoals gevelreiniging – ontwikkeld. Mede in verband met nieuwe inzichten dient deze regelgeving regelmatig te worden geactualiseerd. Ook de facilitering van de vergunningverleners blijft aandacht vragen.

– Samenwerking in de waterketen

Met name voor het verwijderen van afvalwater geldt dat het brengen van samenhang in de keten wenselijk is vanuit effectiviteits- en efficiency oogpunt. Op dit moment is er een gescheiden organisatorische en financieringsstructuur. De verschillende opties van samenwerking in de waterketen worden onderzocht. Voorts worden de mogelijkheden van benchmarking voor de riolering bekeken. Ook in 2001 zal dit tot beleidsonderbouwend onderzoek en de ondersteuning van proefprojecten leiden.

Interdepartementaal Programma Buitenlandse Waterinzet

Een belangrijk resultaat van het Tweede Wereld Water Forum van maart 2000 in Den Haag is dat duurzaam waterbeheer hoger op de politieke en maatschappelijke agenda is gekomen. In de Verklaring van Den Haag is door landen en internationale organisaties de bereidheid uitgesproken om met nieuw elan in actie te komen. Nederland heeft het budgetvoor water verdubbeld van f 100 mln naar f 200 mln per jaar (begroting Ontwikkelingssamenwerking/DGIS). Ten aanzien van de voortgang van het politieke internationale proces wijst de Verklaring naar de in 2002 plaatshebbende evaluatie van de uitkomsten van de VN Conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (Rio de Janeiro, 1992) en de door de Duitse regering aangeboden internationale conferentie ter voorbereiding van het thema water in januari 2002. De voorbereidingen hiervoor starten in 2001. UNEP intensiveert eveneens zijn activiteiten, met name op het gebied van sanitatie. In EU-verband wordt middels nieuwe regelgeving vorm gegeven aan waterbeheer op stroomgebiedniveau.

In 2001 wordt verder uitvoering gegeven aan het eind 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden interdepartementale Programma Buitenlandse Waterinzet. Naar aanleiding van het Forum wordt het budget voor dit programma via HGIS verhoogd van f 10 mln naar f 20 mln in 2000, oplopend tot f 25 mln in 2002 (op de begroting van V&W). Dit bedrag wordt per departement, waaronder VROM, aangevuld met budgetten voor departementspecifieke activiteiten. Dit programma is erop gericht de samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven, waterbedrijven en kennisinstituten op het gebied van het duurzaam waterbeheer in het buitenland te versterken. VROM richt zich hierbij met name op het bevorderen van kennisuitwisseling op gebieden als drinkwater, sanitatie, grondwaterbeheer en de ruimtelijke dimensie. Een belangrijke rol bij de uitvoering van het programma is weggelegd voor het in 1999 opgerichte Netherlands Water Partnership (NWP), een publiek-privaat samenwerkingsverband. Het zal in 2001 zijn rol als vraagbaak (o.a. via internet: Water Informatie Netwerk) en liaison tussen de partijen in de watersector verder uitbouwen.

EU Kaderrichtlijn Water

De inwerkingtreding van deze kaderrichtlijn voor het waterbeheer vindt naar verwachting eind 2000 plaats. De richtlijn is van groot belang en schoeit het waterbeheer Europabreed op een nieuwe leest: de stroomgebiedaanpak en een integrale benadering staan voorop. In 2001 en volgende jaren zullen de activiteiten gericht zijn op het implementeren van de richtlijn in de Nederlandse weten regelgeving en op het nader uitwerken van de nieuwe beleidsaanpak, zowel nationaal als met de landen waarmee Nederland de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems deelt.

3. Biodiversiteit

Uitgangspunten voor het biodiversiteitsbeleid van het ministerie van VROM zijn het Verdrag inzake biologische diversiteit (1992) en de doorvertaling in Strategisch plan van aanpak biodiversiteit (1995) en NMP-3 (1998). Verdere concretisering zal plaatsvinden in NBL-21 (2000), de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en NMP4. Kern is het zorgdragen voor een adequate bescherming van de veerkracht en functionaliteit van ecosystemen ten behoeve van de realisatie van maatschappelijke doelen op het snijvlak van economie, ecologie en ruimtelijke inrichting. Redenerend vanuit de wensen van gebruikers en de functies van gebieden wordt de benodigde kwaliteit van ecosystemen beschreven en bijgedragen aan het wegnemen van factoren die deze kwaliteit bedreigen. Het ontwikkelen van graadmeters en overig ondersteunend instrumentarium voor duurzaam beheer van ecosystemen neemt vanaf 2000 een belangrijke plaats in. Daarnaast is er aandacht voor internationalisering en economische aspecten van biodiversiteit.

In 2001 zal daartoe een beleidsnotitie aan de Tweede Kamer worden aangeboden over de noodzaak, wenselijkheid en mogelijkheid van functiegerichte ecologische doelen voor de bodem; daarnaast zal interdepartementaal overlegd worden over de uitvoering van NBL-21 (zoals opstelling van een plan van aanpak Agrobiodiversiteit) en NMP4 (bijv. duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen). Het werk met betrekking tot graadmeters zal in 2001 leiden tot publicatie van een graadmeter «duurzaam gebruik ecosystemen» in de Natuurverkenning-2. Tenslotte zullen biodiversiteitsoverwegingen worden geïntegreerd in productiesystemen (bedrijfsintern analyse instrument) en keurmerken voor bedrijven en consumenten.

4. Mest- en ammoniakbeleid

Doelstelling van het mest- en ammoniakbeleid is dat de emissie aan nitraat, fosfaat en ammoniak tot een niveau wordt teruggebracht dat in overeenstemming is met de doelstellingen ten aanzien van milieukwaliteit. Dit betekent dat in 2003 moet worden voldaan aan max. 50 mg nitraat per liter grondwater en 50% stikstof- en fosfaatreductie van de belasting van het oppervlaktewater, en in 2010 wordt voldaan aan een 80% reductie van de ammoniakemissie (NMP-3 verzuringsdoelstelling). Ook wordt het beleid in overeenstemming gebracht met de internationale regelgeving, zoals de EU-nitraatrichtlijn (derogatie).Voor het reguleren van de mestproductie is een systeem van mest-afzetrechten opgesteld dat moet waarborgen dat de agrariër voldoende mogelijkheden voor milieuverantwoorde afzet van mest heeft gecontracteerd alvorens met de productie wordt gestart. Voor het reguleren van het gebruik van mest en de daaruit voortvloeiende milieubelasting bestaat het mineralen aangiftesysteem (Minas) met de daaraan verbonden verliesnormen.

De Europese Commissie heeft een procedure aangespannen tegen Nederland wegens onvoldoende implementatie van de Europese nitraatrichtlijn. Teneinde het mestbeleid meer in overeenstemming met de nitraatrichtlijn te brengen heeft een beleidsversnelling plaatsgevonden en is aanvullend beleid ontwikkeld voor de droge zandgronden die zeer gevoelig zijn voor nitraatuitspoeling. Voor dit doel is f 600 mln gereserveerd voor de periode 2000–2008. Deze f 600 mln aan zgn. stikstof/nitraat-gelden bestaan uit f 375 mln van het ministerie van LNV en f 225 mln van het ministerie van VROM (overige NMP-3 opties).

De stikstofgelden zullen in de jaren 2000 t/m 2003 voor een bedrag van f 150 mln worden ingezet voor de bevordering van kennisontwikkeling en-doorstroming en in de jaren daarna voor een bedrag van f 450 mln ten dienste van extensivering en herstructurering van de melkveehouderij. Kennisontwikkeling endoorstroming is noodzakelijk om in 2003 aan de Europese nitraatrichtlijn te voldoen. Hiertoe wordt een groot aantal projecten opgezet waarbij gekozen is voor een «schillenmodel». Het budget van f 150 mln wordt ingezet om rondom ca. twintig proeflocaties 350 praktijkbedrijven te vormen, die zelf de kennis ultimo 2003 aan de brede landbouw zullen overdragen. Met deze aanpak zullen zowel de 20 proeflocaties als de 350 praktijkbedrijven versneld aan de normen van 2003 voldoen. Uit de gelden voor kennis worden onder meer de volgende activiteiten geheel of gedeeltelijk gefinancierd: Proefboerderij De Marke, het project «Koeien en Kansen», het project Praktijkcijfers, het project Akker- en Tuinbouw Voorwaarts en Proef- en kenniscentrum Biologische melkveehouderij «Aver Heino». Voor de besteding van de f 450 mln voor extensivering en herstructurering van de melkveehouderij wordt in 2003 een voorstel gedaan door de Commissie Herstructurering Melkveehouderij.

Bovengenoemde beleidsinzet is in het kader van de bijstellingen van het mestbeleid reeds aan de Tweede Kamer gemeld. In de jaarlijkse rapportage aan de Kamer betreffende het mest- en ammoniakbeleid zal over de voortgang worden gerapporteerd.

5. Bestrijdingsmiddelenbeleid

Het doel van de bestrijdingsmiddelenbeleid is het terugdringen van de emissies naar het milieu en het verminderen van de afhankelijkheid van de landbouw van bestrijdingsmiddelen. Er spelen verschillende ontwikkelingen. Belangrijk is de vormgeving van het beleid na 2000. Dit najaar zullen de verantwoordelijke bewindslieden hun beleidsvoornemens aan de Tweede Kamer sturen. Daarnaast speelt het toelatingsbeleid. Verschillende middelen mogen niet meer worden toegepast. Door de EU-harmonisatie zal naar verwachting een groot aantal middelen door de toelatingshouders niet meer worden verdedigd. Eind 2000 wordt duidelijk om welke middelen het gaat en wat de gevolgen voor de Nederlandse landbouw zijn. Wel wordt gewerkt aan een regeling voor onmisbare middelen. De bedoeling is deze regeling nog in 2000 in werking te laten treden. In 2000 loopt het Meerjaren Plan Gewasbescherming (MJPG) af. De evaluatie van het MJPG wordt in augustus 2001 afgerond. Het beleidsvoornemen voor het gewasbeschermingsbeleid na 2000 wordt nu voorbereid en wordt in november 2000 naar de TK gezonden. De nulmeting van de evaluatie wordt hierin verwerkt.

Budgettaire gevolgen van beleid
 UitgavenVerplichtingenUitgaven  
19992000200120012002200320042005
Totaal (in NLG1000)44 90526 49940 36448 25537 16542 25340 148
        
Beleidsprogramma:       
1. Bodembeheer31 54012 48025 88023 48012 48012 48012 480
2. Drink- en industriewater1 0002 5002 5003 0003 0003 0003 000
3. Biodiversiteit0000000
4. Mest- en ammoniak11 66510 81911 28421 07520 98526 07323 968
5. Bestrijdingsmiddelen700700700700700700700
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma:
Beleidsprogramma:Beleidsprestatie 2001:Verplichtingenbudget 2001 (in NLG1000)
BodembeheerImplementatie van de EG-richtlijn storten in de Nederlandse wetgeving3 000
 Nadere uitwerking van technische grondslagen en kennisoverdracht van de «Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten» aan het bedrijfsleven4 000
Drink- en industriewaterUitvoering van gewijzigd Waterleidingbesluit- en regeling m.b.t. gebruikte chemicaliën en materialen, inclusief de legionellapreventie in leidingwater1 500
 Uitvoering van het interdepartementale Programma Buitenlandse Waterinzet500
BiodiversiteitBeleidsnotitie aan Tweede Kamer over de functie-gerichte ecologische doelen voor de bodemn.v.t.
 Publicatie van een graadmeter «Duurzaam gebruik ecosysteem» in de Natuurverkenning-2n.v.t.
Mest en ammoniakBevordering van kennisontwikkeling en kennisdoorstroming inzake mest- en ammoniakgebruik10 000
 Jaarlijkse voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer betreffende het mest- en ammoniakbeleid800
BestrijdingsmiddelenAfronding van de evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming (MJPG)n.v.t.
 Interdepartementale sturing van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)700
 Overige beleidsprestaties op 05.215 999
Totaal voor beleidsterrein 05.21: 26 499

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen 26 49937 25537 16542 253 
Stand ontwerpbegroting 2001026 49937 25537 16542 25340 148
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000012 02516 90616 86519 17418 218
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen 40 36448 25537 16542 253 
Stand ontwerpbegroting 2001040 36448 25537 16542 25340 148
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000018 31621 89716 86519 17418 218
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. Van 05.16 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer (zie inleiding)     
Verplichtingen 26 49937 25537 16542 253
Uitgaven 40 36448 25537 16542 253

05.22 Tegengaan klimaatverandering en emissies

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Om te komen tot een duurzame samenleving streeft VROM naar het tegengaan van klimaatverandering, verzuring en milieuschadelijke emissies, door de bevordering van een (ook in internationaal verband) milieuverantwoorde productie en consumptie.

Het beleid richt zich er op dat burgers en bedrijven er ook zelf belang bij krijgen om de emissies die strijdig zijn met een duurzame ontwikkeling (waaronder klimaatverandering) terug te dringen. De eigen verantwoordelijkheid daarin wordt zo groot mogelijk gemaakt binnen de randvoorwaarden van de milieudoelen en de internationale afspraken daarover.

Op dit beleidsterrein zijn de prioritaire onderwerpen in 2001:

• het klimaatbeleid en de reductie van de milieudruk als gevolg van industrie;

• de kostenverevening en verhandelbare emissierechten;

• internationaal milieubeleid;

• burger en milieu;

• de vergroening van het belastingstelsel;

• kennis en technologische innovaties.

Operationele beleidsdoelstellingen

1. Algemeen klimaatbeleid

Voor de lange termijn gelden voor het algemene klimaatbeleid als operationele doelstellingen:

 
OnderwerpMilieuthemaJaarDoelstelling
BroeikasgassenKlimaatverandering2008–2012Invulling Kyoto-afspraken: Emissiereductie met gemiddeld 6% voor de broeikasgassen CO2, CH4, N2O t.o.v. basisjaar 1990 en voor HFK's, PFK's en SF6 t.o.v. basisjaar 1995
Duurzame energieKlimaatverandering2010Aandeel duurzame energie 5% (ca. 1,5% in 1999)
VerkeersmobiliteitKlimaatverandering2010Stabilisatie CO2-emissies wegverkeer op -10% t.o.v. 1986 (door max. 25% toename personenautokilometers in 2000 t.o.v. 1986 en max. 40% toename vrachtautokilometers in 2010 t.o.v. 1986)

Het klimaatbeleid is de komende jaren gericht op de implementatie van het Kyoto-protocol en van de maatregelen in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid, die de taakstellingen voor de eerste budgetperiode van het Kyoto-protocol (2008–2012) binnen bereik moeten brengen. In deel 1 van de Uitvoeringsnota zijn pakketten binnenlandse maatregelen gepresenteerd die er op zijn gericht de helft van de verplichte emissiereductie in de periode 2008–2012 in Nederland te realiseren. In deel 2 van de nota is aangegeven welk beleid wordt gevoerd om de andere helft van de reductieverplichting in het buitenland te behalen met de in het Kyoto-protocol gedefinieerde flexibele mechanismen.

Ten behoeve van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid zijn diverse ex-ante evaluaties uitgevoerd om na te gaan welke acties nodig kunnen zijn om de doelstellingen van het klimaatbeleid op termijn te realiseren. De eerste (tussen)evaluatie van de effectiviteit van het in de Uitvoeringsnota aangekondigde klimaatbeleid vindt in het jaar 2002 plaats. In de tweede helft van 2001 zullen hiertoe voorbereidende werkzaamheden in gang worden gezet.

In januari 2000 is een Werkgroep Emissiemonitoring Broeikasgassen van start gegaan. Deze werkgroep heeft als doel activiteiten te ontplooien waardoor de onzekerheden in de emissiecijfers verkleind kunnen worden, met het oog op internationale monitoring- en rapportageverplichtingen en de uitvoering van nationale maatregelen voor het reduceren van broeikasgasemissies. Richtjaren voor het project zijn de ijkjaren 2002 en 2005. Resultaten van projecten die onder deze werkgroep zijn of worden gestart zullen naar verwachting ook relevant zijn voor de door de commissie Van Zijl gevraagde rapportages. In september 2000 zal de Tweede Kamer een notitie worden aangeboden, waarin de feitelijke ontwikkeling van broeikasgasemissies in de diverse sectoren wordt vergeleken met projecties naar de toekomst (zoals gemaakt in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1) en met de beleidsinzet per sector.

Binnenlandse klimaatmaatregelen

Het basispakket van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1 richt zich op het bereiken van het binnenlandse aandeel in de Kyoto-doelstelling. Het basispakket bestaat uit drie soorten maatregelen: (a) CO2-reductie door maatregelen in de verkeerssector, (b) CO2-reductie door energiebesparing, duurzame energie en maatregelen bij kolencentrales, en (c) reducties van de overige broeikasgassen. Voor 2001 worden daarbij de volgende beleidsprestaties beoogd:

(a) CO2-reductie door maatregelen in de verkeerssector

Stimulering schone en zuinige voertuigen

In 2001 zullen fiscale stimuli in werking treden waarmee de verkoop wordt bevorderd van bedrijfswagens die dan reeds aan de emissie-eisen van 2005 voldoen. Voorts wordt een regeling van kracht waardoor auto's in de showroom van etiketten moeten zijn voorzien met informatie over de relatieve en absolute zuinigheid (energie-etikettering).

Via de regeling voor willekeurige afschrijving (VAMIL) zullen over 2000 en 2001 in totaal 14 000 vrachtauto's en bussen worden verkocht die al aan de eisen voldoen die eind 2001 van kracht worden (Euro III). Dat is circa 45% van het totale aantal te verwachten verkochte vrachtauto's en bussen in die periode. Via deze regeling worden de meerkosten van circa f 5 000 per voertuig gecompenseerd.

Om de NOx-uitworp en de deeltjesemissie verder te verlagen, zal in de komende jaren de versnelde introductie van Euro IV-motoren worden gestimuleerd. Bij voorkeur wordt de aanpak bij het stimuleren van de Euro III voertuigen langs fiscale weg voortgezet. Op dit moment zijn de fabrikanten volop bezig met het ontwikkelen en testen van nieuwe technologiën om aan de nieuwe Europese grenswaarden te kunnen voldoen. Het is de verwachting dat de eerste voertuigen met Euro IV-motoren eind 2002 op de markt zullen kunnen verschijnen, indien er op dat moment een financiële prikkel bestaat ter compensatie van de meerkosten. Die bedragen in het begin circa f 15 000 per voertuig en kunnen aflopen tot circa f 10 000 per voertuig. Het streven is er op gericht om in de periode 2002–2006 13 000 tot 15 000 voertuigen met een Euro IV-motor op de weg te krijgen.

In 2001 zal een begin worden gemaakt met de stimulering van de montage van roetfilters op bestaande vrachtauto's en bussen. Hiervoor is vanaf 2001 jaarlijks een bedrag van f 20 mln beschikbaar, waarvoor 1 500 à 2000 voertuigen met een filter kunnen worden uitgerust.

Met het programma demonstratieprojecten mobiele bronnen (DEMO) worden jaarlijks 10 à 15 projecten met kansrijke milieu-innovaties bij mobiele bronnen ondersteund.

(b) CO2-reductie door energiebesparing, duurzame energie en maatregelen bij kolencentrales

NIRIS

Voor 2001 is de aandacht gericht op uitvoering van de lopende projecten uit de 1e tranche van de Regeling Niet-industriële restwarmte infrastructuur (NIRIS). Onderstaand is informatie opgenomen over de aantallen projecten, de daarvan verwachte vermeden tonnen CO2 en de voortgang van de projecten in financiële termen. Voor NIRIS-2 is binnen het CO2-reductieplan een bedrag van f 75 mln gereserveerd.

Uitvoering subsidieregeling Niet-Industriële Restwarmte Infrastructuur per 1 juli 2000
ABCDEFG
Kosteneffectiviteit in guldens per ton vermeden CO2-uitstootAantal toegekende en daadwerkelijk gestarte projectenRaming totale hoeveelheid vermeden CO2-uitstoot in tonnen per jaarPrognose cumulatief uitgavenbeloop t/m juni 2000 (in NLG1000)Cumulatief werkelijk uitgavenbeloop t/m juni 2000 (in NLG1000)Voortgang projectuitvoering NIRIS per 1 juli 2000Bijgestelde prognose cum. uitgavenbeloop t/m december 2000 (in NLG1000)
0 – 10148 8251 50000%1 500
10 – 2011 812000%0
20 – 305280 14809701 200
30 – 40417 0442 0005100%1 050
40 – 50337 5560026%1 750
> 5000000%0
Totaal14385 3853 5001 48042%5 500

Toelichting bij tabel «uitvoering NIRIS»:

Deze tabel is voor het eerst opgenomen in de VROM-begroting 1999 (vergaderjaar 1998–1999, 26 200 hoofdstuk XI, nr 2). In de VROM-begroting 2000 (vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XI, nr. 3) is een gewijzigde vorm opgenomen. Bovenstaande versie is een combinatie van beide.

De tabel beoogt inzicht te geven in de financiële voortgang van de projecten. De prognose van het uitgavenbeloop was gebaseerd op kosten/tijdplannen zoals die door de aanvragers bij de aanvragen waren gevoegd. Er zijn meerdere redenen waarom het werkelijk uitgavenbeloop achterloopt. Ten eerste zijn veel projecten later gestart dan in de oorspronkelijke tijdschema's is aangegeven. Ten tweede bleek bij de projecten die al wel geruime tijd lopen de declaratiebehoefte tot nu toe gering, wellicht om organisatorische redenen (de energiemarkt is volop in beweging met onder andere fusies en overnames). Tenslotte loopt NIRIS ook achter bij de verwachting door de afwachtende houding van bedrijven door de ontwikkelingen op de energiemarkt (liberalisatie).

Onderstaande tabel geeft een inzicht in het aantal woningen, en de oppervlaktes in de utiliteitsbouw en tuinbouw, die met de regeling NIRIS worden bereikt.

 
ProjectSubsidiebedrag (in NLG 1)Aantal woningenAantal m2 utiliteitsbouwAantal m2 tuinbouwAandeel woningen in subs. (ca)Subsidie woningen (ca)
Aanpassing primaire infrastructuur stadsverwarmingsnet Enschede660 000256135 800 0,17112 200
Warmtedistributie Leidsche Rijn7 000 00015 000588 938 0,674 690 000
Renovatie 1 000 woningen Utrecht-Zuilen470 000955  1,00470 000
Warmte- en CO2-levering glastuinbouwgebied Plukmadese Polder3 137 400 950 000   
Stadsverwarming en -koeling Stationsdistrict Eindhoven2 607 000650255 000 0,25651 750
Restwarmtelevering Amsterdam-West6 000 000 1 792000   
Warmteplan Almere Poort en Pampus8 44200021 105  1,008 442000
Warmtelevering IJburg14 550 00018 00093 875 0,9013 095 000
Warmtelevering VINEX-locatie Schiehaven-Müllerpier350 0001 750  1,00350 000
Warmtelevering Nesselanden1 978 2993 35070 875 0,801 582 639
Warmtelevering hoogbouwwijk Rotterdam-Ommoord3 275 8686 832  1,003 275 868
Warmtelevering VINEX-locatie Katendrecht410 0001 30014 550 0,80328 000
Benutting restwarmte Maashavengebied («Berenmaas»)1 835 7003 125  1,001 835 700
CO2-aanvalsplan Delfland70 000 00030 000 3 240 0000,139 100 000
Totaal120 716 267102 3232 951 0384 190 000 43 933 157
Aantal projecten141272  

Energie-extensieve leefstijlen

In 2000 en 2001 vindt ondersteuning plaats van zogenaamde Eco(consumenten) en E-teams (energiebedrijven).Via deze programma's worden gezinnen ondersteund bij het direct en indirect besparen van energie. Dit is voortgevloeid uit het op het Global Action Plan gebaseerde project Perspectief uit 1999, waarbij energie-extensieve leefstijlen in beeld werden gebracht.

Voorts worden in de periode 2000–2002 voor een totaalbudget van f 5,6 mln communicatieprojecten uitgevoerd met als doel het bieden van aantrekkelijke handelingsperspectieven aan de consument. Als meer mensen een bijdrage gaan leveren, neemt daarmee de betrokkenheid bij het klimaatprobleem toe en wordt het probleem «zichtbaarder» voor een groter publiek. Daartoe worden de volgende activiteiten opgezet:

1. massa-mediale campagnes over het klimaatprobleemprobleem en de handelingsperspectieven voor de burger, via Postbus 51 en de VROM-internetsite over klimaat;

2. projecten die beogen de effectiviteit van de «marketing» van de bestaande handelingsperspectieven te verhogen.

(c) Reductieplan Overige Broeikasgassen

Nadruk in 2001 ligt bij uitvoering van technisch onderzoek en financiële stimulering van demonstratieprojecten in het kader van het Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB).

In het basispakket van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid zijn twee typen projecten op het vlak van de overige broeikasgassen te onderscheiden:

• projecten die met een reductie-inschatting in het basispakket zijn opgenomen, en

• projecten waarvan in het basispakket wordt onderzocht wat de emissiereductie-mogelijkheden zijn.

Elk van deze projecten – waarin ook vertegenwoordigers van de doelgroepen participeren – heeft drie taken:

1. Het verbeteren van de emissiecijfers (de kwaliteit moet voldoen aan de eisen die in het Kyoto-protocol worden gesteld aan het «national system»);

2. Het (doen) ontwikkelen van een voldoende groot scala aan kosteneffectieve reductiemethoden die zo goed mogelijk aansluiten bij de onderscheiden doelgroepen;

3. Het leveren van inbreng voor de beleidsontwikkeling.

Over de invoeringsfase van het ROB zijn nog geen definitieve uitspraken te doen. De grote lijnen voor de implementatiestrategie worden in de tweede helft van 2000 ontwikkeld en vastgesteld. Vrijwilligheid en flexibiliteit zijn daarbij kernbegrippen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande instrumenten (bijvoorbeeld het CO2-reductieplan). In de ijkjaren 2002 en 2005 zullen nadere besluiten worden genomen en keuzen gemaakt. Daarop vooruitlopend wordt ook gewerkt aan voorbereiding van maatregelen uit het reservepakket, die snel tot emissiereducties kunnen leiden indien onverhoopt de emissieontwikkeling op weg naar 2008–2012 tegenvalt. Het ROB is een relatief jong werkterrein. Deelprojecten starten in de initiatieffase, waarin de overheid feitelijk de enige probleemeigenaar is. In de beginfase is het aandeel van uitvoeringsgericht onderzoek (met name haalbaarheidsprojecten) dan ook groot, er is dan nog nauwelijks sprake van subsidies (subsidie aanvragen is immers ook zelf investeren). In de ontwikkelfase van projecten wordt het probleemeigenaarschap gedeeld met de betreffende doelgroepen, die dan wél subsidies gaan aanvragen. In 2000 is voor het eerst een zelfstandig programma voor ROB opgenomen onder de Subsidieregeling Milieugerichte Technologie. Ook in 2001 zal een programma worden opgenomen voor de ontwikkeling van reductiemogelijkheden. Een onafhankelijk adviescollege adviseert over de toekenning van subsidies. Als het ROB ontwikkelt volgens verwachting, dan wordt de behoefte aan haalbaarheidsprojecten kleiner en die aan subsidiebudget groter. De verhouding tussen deze twee posten geeft dus aan of het goed gaat. In onderstaande tabel is dit zichtbaar gemaakt. Volgens planning neemt het aantal subsidie-aanvragen eerst toe (steeds meer probleemeigenaren en mogelijke oplossingen die worden onderzocht en ontwikkeld). Het gemiddeld subsidiepercentage ligt in aanvang vrij hoog, omdat er relatief veel haalbaarheidsprojecten zullen worden aangevraagd (max. 90% subsidiabel). In latere jaren wordt het aantal kleiner (omdat alleen de meest belovende oplossingen verder worden uitgewerkt) en het percentage lager (er komt een verschuiving naar ontwikkelings[max. 50% subsidiabel] en demonstratieprojecten [max. 35%]), terwijl de gemiddelde omvang van de projecten beduidend groter wordt, zodat het budget in eerste instantie gelijk blijft.

Tabel: de verhouding tussen de inzet van uitvoeringsgericht onderzoek en monitoring versus subsidieverlening. Naarmate het aandeel van de subsidies toeneemt, is de overheid in mindere mate «probleemeigenaar». (bedragen in NLG1000)

 
JaarUitvoerings-gericht onderzoek (haalbaar-heidspro-jecten) en monitoringSubsidiebudget (Research, Development, Demonstratie)Aantal subsidies verwachtWerkelijk aantal ingediendAantal subsidies toegekendTotaal toegekend bedragGemidd. SubsidiepercentageWerkelijk gerealiseerd subsidie%. Steun bij invoering van maatregelenReductiedoelstelling (Mton CO2-eq)Reeds gerealiseerd (Mton CO2-eq)
19992 886500110102 04750%50%n.v.t8,22,5
20004 3007 00050 35 60% n.v.t.8,2 
20014 00010 00065 50 60% 20008,2 
20023 00011 00065 50 55% 4 0008,2 
2003200010 00050 35 50% 4 0008,2 
20041 0007 00040 25 40% 8 0008,2 
20051 0007 00040 25 40% 120008,2 

Budget subsidies t.o.v. uitvoeringsgericht onderzoek en monitoringkst-27400-XI-2-12.gif

Buitenlandse klimaatmaatregelen

Deel 2 van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 603, nr. 28) richt zich op het bereiken van het buitenlandse aandeel in de reductiedoelstelling, met de drie in het Kyoto-protocol gedefinieerde flexibele mechanismen: Joint Implementation, internationale emissiehandel en het Clean Development Mechanism (CDM). In 2000 is het ministerie van Economische Zaken begonnen met activiteiten op het gebied van Joint Implementation, terwijl het CDM vanaf 2001 door het ministerie van VROM wordt ingezet. De inzet van het instrument emissiehandel bevindt zich nog in de onderzoeksfase, dit mede omdat de internationale markt voor emissiehandel zich nog moet ontwikkelen.

Clean Development Mechanism (CDM)

Ter realisatie van de Nederlandse Kyoto-reductiedoelstelling wordt in 2001 gestart met een programma voor het verwerven van emissiereductie-eenheden via het Clean Development Mechanism (CDM). In vervolg op de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 2, waarin de inzet van het CDM is beschreven, heeft het Kabinet besloten om dit programma te financieren uit de middelen voor non-ODA (official development assistance). Dit heeft erin geresulteerd dat het voor CDM in het regeerakkoord afgesproken budget van f 500 mln onderdeel van de begroting van VROM is geworden (f 200 mln in 2001 en f 300 mln in 2002). De budgetten voor 2003 en eerder zijn in afwachting van de uitkomsten van de COP-6 pm-geraamd.

Het CDM kent een dubbele doelstelling. Het is enerzijds bedoeld om industrielanden de gelegenheid te bieden om via projecten in ontwikkelingslanden een deel van hun emissiereductiedoelstelling te realiseren. Anderzijds is het CDM bedoeld om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij het bewerkstelligen van duurzame ontwikkeling. In het Kyoto protocol wordt het CDM slechts summier omschreven, zodat nadere uitwerking noodzakelijk is. Momenteel wordt daar internationaal hard aan gewerkt. Om de benodigde reducties in 2008–2012 te kunnen realiseren en om op basis van ervaring bij te kunnen dragen aan de verdere ontwikkeling van het internationale klimaatbeleid zal daar waar verantwoord reeds in 2001 het CDM worden ingezet. Omdat CDM een nieuw instrument is, zullen verschillende vormen van uitvoering nader worden onderzocht. Primair zal aansluiting worden gezocht bij bestaande financiële kanalen en bestaande expertise. Hierbij wordt gedacht aan multilaterale ontwikkelingsbanken en private internationaal opererende financieringsinstellingen. Daarnaast zullen ook de mogelijkheden in kaart worden gebracht van meer bilateraal georiënteerde samenwerking en zullen de ervaringen van het ministerie van Economische Zaken met het instrument Joint Implementation bij het ontwikkelen van het CDM worden betrokken.

Interdepartementaal overzicht klimaatgelden

In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de overeengekomen verdeling naar de departementen van de voor het klimaatbeleid beschikbare middelen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan één van de wensen van de Kamercommissie onder leiding van de heer Van Zijl, die suggesties heeft gedaan om een aantal prestatiegegevens in de begroting en jaar-verantwoording van de departementen op te nemen (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 347, nrs. 1 en 2).

Nog niet alle toegewezen bedragen zijn reeds van de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën overgeboekt naar het betreffende departementale begroting. Dit komt bijvoorbeeld doordat regelingen nog niet definitief zijn of doordat het vervolgtraject van acties pas bepaald kan worden na een haalbaarheidstoets.

Uitgavenbudgetten, in NLG 1 mln (totaalbedragen periode 1998–2011)
 TotaalEZLNVV&WVROMFin.
CO2-reductieplan      
EZ-projecten, 1e tranche149,6118,421,210,0  
EZ-regeling, 157,657,6    
EZ-regeling, 2189,86189,86    
EZ-regeling, 3125,0125,0    
Wind near shore60,060,0    
Houttechnologie15,015,0    
CERES-agrificatieproject2,1 2,1   
Div. verkeersprojecten20,0  20,0  
NIRIS 1120,7   120,7 
NIRIS 275,0   75,0 
Waterstof/CO2-opslag30,0   30,0 
Uitvoeringskosten5,05,0    
Reserve/Nog te verdelen87,64    87,64
Subtotaal CO2 -reductieplan937,5570,8623,330,0225,787,64
Resterende Klimaatmiddelen      
Joint Implementation100,0100,0    
Energiebesparingsnota155,0155,0    
CO2-vastlegging in bossen30,0 30,0   
Verkeer en Vervoer70,0  70,0  
Schone energiedragers35,0   35,0 
Cie. Verhandelbare Emissierechten5,0   5,0 
Innovatieve Technieken Rijkshuisv. 12,5   12,5 
Energie-etikettering personenauto's5,0   5,0 
Reductieplan Overige Broeikasgassen150,0   150,0 
CoP-6p.m.   p.m. 
Subtotaal Resterende Middelen562,5255,030,070,0207,5 
Middelen uit het regeerakkoord      
Joint Implementation300,0300,0    
Clean Development Mechanism500,0+pm   500,0 
Investeringsimpuls duurzame energie400,0400,0    
NMP3-middelen      
Ondersteuning vergunningverleners20,0   20,0 
Communicatie Klimaatbeleid15,0   15,0 
Reductieplan Overige Broeikasgassen135,0   135,0 
Overige middelen      
NOP I + II45,1   45,1 
Totaal / Totaal per departement2 915,11 525,8653,3100,01 148,387,64
Onderverdeling middelen bij het Ministerie van VROM
VROM uitgavenbudgetten (in NLG 1 mln)totaal beschikbaarverwachte betalingen in 2001programma eindigt in het jaar
NIRIS 1120,714,02 011
Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting12,52,02004
NIRIS 275,00,02 011
Waterstof/CO2-opslag30,05,02003
Schone energiedragers (verkennende fase)4,00,52001
Schone energiedragers (vervolgfase)31,02,02 008
Commissie Verhandelbare Emissierechten5,03,02 008
Energie etikettering5,01,02001
Reductieplan Overige Broeikasgassen285,09,02 009
Clean Development Mechanism500,0200,02003
Ondersteuning Vergunningverleners Wm20,07,52004
Communicatie Klimaatbeleid (Ecoteams)15,02,02005
NOP I + II (via min. VWS/RIVM)45,1n.v.t.2003
Totaal1 148,3246,0 

2. Internationale programma's

In toenemende mate zullen internationale ontwikkelingen bepalend zijn voor de mogelijkheden van het nationale milieubeleid. In 2001 krijgen de volgende onderwerpen speciale aandacht:

• de effecten van globalisering;

• het toekomstige Europese milieubeleid;

• een duurzame ontwikkeling.

Globalisering

De effecten van de voortgaande economische internationalisering (globalisering) hebben ook gevolgen voor de vormgeving en mogelijke verbreding van het internationale milieubeleid. Met name door het ontbreken van duurzame productieprocessen en consumptiepatronen leidt globalisering zonder een krachtig milieubeleid tot ontwikkelingen die niet duurzaam zijn. Dit betekent dat op verschillende schaalniveaus nog veel milieu-inspanning nodig zal zijn. De beleidskeuzen hierover moeten een plaats krijgen in het NMP4.

Uitbreiding van de Europese Unie

In 1998 heeft de Europese Unie het toetredingsproces van de 10 geassocieerde Midden- en Oost-Europese landen en Cyprus formeel gestart. Nederland hecht aan snelle toetreding van de kandidaat-lidstaten, waarbij alle inspanningen gericht moeten zijn op een maximale overname van het milieu acquis. Nederland legt daarbij de prioriteiten bij:

• een snelle implementatie van richtlijnen waarbij mondiale of grensoverschrijdende milieu- en gezondheidseffecten in het geding zijn;

• het handhaven van het «stand-still-principe»;

• een snelle implementatie van richtlijnen die te maken hebben met administratieve procedures (zoals b.v. met betrekking tot milieu-effectrapportages) en technische en emissiegerelateerde EU-normen bij nieuwe installaties.

Teneinde de kandidaat-lidstaten te helpen hun streefdata voor toetreding (2003 voor de zgn. Luxemburg-6 en 2003–2007 voor de Helsinki-6) mogelijk te maken, worden met het pre-accessiegeld uit de programma's Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) en Maatschappelijke Transformatie (Matra), alsmede met middelen van de Subsidieregeling Internationale Samenwerking Milieubeheer (SISM) relevante milieu-projecten uitgevoerd.

Het PSO heeft tot doel om de economische kennisoverdracht vanuit het bedrijfsleven naar Midden- en Oost-Europa te bevorderen en om daarmee een bijdrage te leveren aan de transformatie naar duurzame en marktgerichte economieën in deze regio. Het Matraprogramma richt zich op de ondersteuning van activiteiten die het proces van verandering stimuleren van de staat, haar instituties, organisaties van burgers en hun onderlinge verbanden. De SISM is bedoeld voor het ondersteunen van activiteiten die een bijdrage leveren aan het bevorderen van internationale samenwerking op het terrein van milieubeheer. De effectiviteit van de SISM wordt in 2001 geëvalueerd.

Daarnaast worden door het ministerie van VROM in 2001 een à twee workshops georganiseerd voor alle toetreders, waarbij een bepaald thema centraal staat.

Duurzame ontwikkeling

Tijdens de achtste vergadering van de VN-Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD-VIII) is een aantal procedure-afspraken gemaakt over de volgende evaluatie van de implementatie van de resultaten van de VN-Conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (UNCED, Rio de Janeiro, 1992). Afgesproken is in 2002 in een ontwikkelingsland een Wereldtop op het niveau van regeringsleiders en staatshoofden te houden om duurzame ontwikkeling wereldwijd nieuwe impulsen te geven (Rio + 10).

De voorbereiding voor Rio + 10 vindt plaats op de tiende vergadering van de CSD (CSD-X) en zal in het voorjaar van 2001 van start gaan. De CSD-X zal de eigenlijke evaluatie voor zijn rekening nemen, waarna tijdens de Rio + 10 verder vooruit zal worden gekeken. De resultaten van zowel CSD-X als de Rio + 10 zullen in het najaar van 2002 aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties worden aangeboden.

Een manier om het internationale milieubeleid kwantitatief in beeld te brengen, is het op indicatieve wijze vermelden van het aantal milieuverdragen, EU-richtlijnen en andere documenten. Hierbij dient wel bedacht te worden dat aan een formeel ministerieel besluit uit de 1e categorie, een aantal deelbesluiten voorafgaat die de richting bepalen. Ook kan één formeel besluit (bijvoorbeeld het vaststellen van een werkprogramma bij een Memorandum of Understanding) gepaard gaat met een reeks aan acties met indirecte gevolgen

Internationale milieuovereenkomsten (indicatieve aantallen)
 1999Verwachting 2000Verwachting 2001
Ministeriële besluiten die direct bindende rechtsgevolgen hebben, zoals verdragen, EU-richtlijnen, protocol, bilaterale samenwerkingsovereenkomsten303030
Ministeriële besluiten met indirecte gevolgen, zoals EU-raadsresoluties enconclusies, internationale strategieën en verklaringen en het overeenkomen van werkprogramma's binnen de bilaterale samenwerkingsovereenkomsten100100100
Conclusies en aanbevelingen van workshops, seminars en conferenties, zowel in multilateraal verband als in het kader van bilaterale samenwerking110120120

Toelichting:

De ministeriële besluiten die direct bindende rechtsgevolgen hebben vinden voor ca. 2/3 deel in EU-kader plaats. Bij de andere twee categorieën ligt het accent veel meer op mondiale onderwerpen, die in specifieke fora worden voorbereid en waarbij de besluiten tot stand komen met ministerieel mandaat.

In aantallen worden geen grote verschillen tussen het jaar 2000 en 2001 verwacht. Wel zullen de inhoudelijke accenten anders komen te liggen, namelijk op de terreinen:

• klimaatbeleid, voor wat betreft de doorwerking van de uitkomsten van de in november 2000 te houden 6e Conference of Parties (CoP-6);

• duurzame ontwikkeling, teneinde te bereiken dat in 2002 door de regeringsleiders en staatshoofden nieuwe wereldwijde impulsen aan de duurzame ontwikkeling kunnen worden gegeven.

De drie duurzame ontwikkelingsverdragen die in 1996 met Benin, Bhutan en Costa Rica zijn gesloten, worden begin 2001 geëvalueerd.

3. Generiek producentenbeleid

Om de producenten in algemene zin te bewegen tot milieuverantwoorde productie vindt er een gecoördineerde inzet van generieke instrumenten plaats. Dit richt zich in 2001 met name op de volgende onderwerpen.

Programma Milieu en Technologie (ProMT)

Het programma Milieu en Technologie stimuleert de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve technologieën die leiden tot schonere en duurzamere productieprocessen. De regeling levert daarmee een bijdrage aan de integrale milieutaakstelling inzake het verminderen van emissies en/of schadelijke stoffen. In het regeerakkoord zijn uit de ICES-gelden extra middelen voor dit instrument beschikbaar gesteld. Voor 2001 betreft het een additionele bijdrage van f 6 mln. Hiervan komt f 3,1 mln bovenop het reguliere subsidiebudget van f 5,5 mln. Het restant (f 2,9 mln) wordt ingezet voor opdrachtverleningen en uitvoeringskosten. De subsidieregeling genereert een gemiddeld investeringsniveau van ca. f 25 mln.

Het budget wordt jaarlijks volledig aangewend voor 8 industriële doelgroepen, waarbij de subsidiebijdrage varieert tussen 25% en maximaal 75%. De meest succesvolle technologieën worden jaarlijks als input gebruikt voor de VAMIL regeling. De regeling ProMT wordt in 2001 geëvalueerd, met als doel te beoordelen of het aanjagen van milieuvriendelijke technologieën succesvol verloopt.

Beïnvloeding consumeren en produceren: milieu in de prijzen

In de herziening van het belastingstelsel speelt de vergroening van het stelsel een belangrijke rol. Vergroening levert een bijdrage aan de gewenste verschuiving van directe naar indirecte belastingen en draagt tegelijkertijd bij aan de duurzaamheid van de economische groei. Verhoging van milieubelastingen brengt het milieubeslag van goederen en diensten beter tot uitdrukking in de prijs. De hogere belastingdruk op milieubelastende activiteiten wordt gecompenseerd door lastenverlichting, bijvoorbeeld in de vorm van belastingfaciliteiten voor milieuvriendelijke activiteiten.

Vorm en omvang van de genoemde vergroening is onderdeel van het regeerakkoord. De uitwerking vindt plaats in drie tranches over de jaren 1999, 2000 en 2001. Onlangs is een notitie aan de Tweede Kamer aangeboden over de «vergroening van het fiscale stelsel: 3e tranche 2000». De besluitvorming over deze voorstellen zal samenvallen met het Belastingplan 2001.

Tegenover de genoemde lastenverzwaring staat een lastenverlichting, welke deels de vorm krijgt door de introductie en verruiming van specifieke fiscale faciliteiten gericht op milieubescherming, energiebesparing en duurzame energie, zoals de Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL), de Energie-investeringsaftrek (EIA), de regeling Groenprojecten (groen beleggen) en de afdrachtskortingen in de Regulerende Energiebelasting (REB). In aanvulling op dit instrumentarium is vanaf 1 januari 2000 een Milieu-investeringsaftrek (MIA) van kracht en wordt in 2001 een Duurzame Ondernemersaftrek (DOA) geïntroduceerd.

Onderstaande tabel en grafieken geven inzicht in de omvang en ontwikkeling van (a) de VAMIL en (b) Groen Beleggen.

(a) Prestatiegegevens VAMIL-regeling: aangemelde en verwachte investeringsbedragen: (bedragen in NLG 1mln)
Investeringen1992199319941995199619971998199920002001
Land- en tuinbouw556447118363754746380500500
Industrie65122265353373375375449500500
Dienstverlening222873293153325325475500 500
Totaal investeringsbedrag1422143857648891 4541 4461 3041 500 *1 500*
Aantal investeringen2 7263 0213 1816 2168 27213 17712 51416 0 7920 00020 000
Gemiddeld investeringsbedrag0,0520,0710,1210,1230,1070,1100,1160,0810,0750,075

* exclusief de toename met circa f 700 mln vanwege de stimulering van de aanschaf van vrachtauto's en bussen met euro3-motoren.

Investeringsbedragen VAMIL-regelingkst-27400-XI-2-13.gif

Toelichting bij tabel en grafiek VAMIL regeling:

De VAMIL regeling stimuleert vanaf 1991 de marktintroductie en marktverbreding van nog niet gangbare milieu en energietechnologie. Ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn opgenomen in de zogenoemde «milieulijst» kunnen deze investering fiscaal vrij afschrijven. Hierdoor heeft de investeerder een liquiditeitsvoordeel en een rentevoordeel. Ondertussen maken meer dan 15 000 ondernemers gebruik van de regeling en is het maximale investeringsniveau bereikt. In 2001 zullen de milieu-effecten zoveel mogelijk worden gekwantificeerd. De geraamde derving aan belasting- en premieinkomsten van de VAMIL regeling bedraagt circa f 130 mln exclusief euro3-motoren.

(b) Regeling Groenprojecten (Groen beleggen):

Het gebruik van de regeling lijkt zich te stabiliseren; in 1999 is aan 412 projecten een groenverklaring verstrekt. In figuur 1 is het gebruik van de regeling vanaf 1995 weergeven. De piek in het jaar 1997 is voornamelijk terug te voeren op enkele grote natuurprojecten en het openstellen voor herfinanciering in de biologische landbouw, waarop door de Tweede Kamer was aangedrongen.

Gebruik regeling Groenprojecten 1995–1999kst-27400-XI-2-14.gif

Voor 2000 wordt een terugval verwacht vanwege onzekerheden die in 1999 zijn ontstaan ten aanzien van de gevolgen van het belastingstelsel voor de 21e eeuw voor de Groenregeling.

Met een vrijstelling in box III en een persoonsgebonden aftrekpost (wetsvoorstel ondernemerspakket II) vanwege de bijzondere behandeling van de Groenregeling zal naar verwachting in 2001 de belangstelling aantrekken. Een werkgroep Kengetallen ontwerpt momenteel indicatoren die inzicht geven in de bijdragen van Groen Beleggen aan het bereiken van de milieudoelstellingen. De resultaten hiervan zullen naar verwachting in 2001 worden bekendgemaakt.

Kennisontwikkeling en technologie (Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling)

In het kader van de ICES/KIS is in 1999 de stichting Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO) opgericht. Het NIDO streeft naar het realiseren van sprongen in duurzame ontwikkeling door het identificeren en aanjagen van innovatietrajecten die kunnen leiden tot verandering van productie- en consumptiepatronen. Hiervoor is over een periode van 4 jaar (1999–2002) een budget van f 28 mln beschikbaar.

NIDO is niet gericht op het zelf realiseren van grotere sprongen naar duurzame ontwikkeling, maar op het mogelijk maken van die sprongen door derden. NIDO introduceert hiertoe een interactief proces met alle maatschappelijke partijen zoals overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. NIDO verzamelt kennis en stimuleert kennisontwikkeling in de maatschappij.

De nadruk ligt op het entameren en initiëren van initiatieven. In de jaren 2000 en 2001 zullen respectievelijk 3 tot 5 programma's worden opgestart. Binnen de opgestarte programma's zullen vervolgens kansrijke veranderingsprocessen worden geselecteerd (maximaal 25), die in de vorm van sprongprojecten naar duurzame ontwikkeling zullen worden uitgevoerd. Naast de «reguliere» programma's zal jaarlijks ook een «sprongprijsvraag» worden uitgeschreven. De prijs voor het winnende plan bedraagt maximaal f 1 mln te besteden aan het opzetten en uitvoeren van een programma.

4. Specifiek industriebeleid

Voor de lange termijn gelden als operationele doelstellingen:

 
OnderwerpMilieuthemaJaarDoelstelling
IndustrieVerzuring2010NOx max. 26 kton
 Verspreiding201050–95% reductie t.o.v. 1985 voor diverse stoffen
 Vermesting2010Stikstof 75%, fosfor 95% t.o.v. 1985
 Verwijdering2010Omvang afvalstromen 18,1 Mton; Hergebruik/ nuttige toepassing 15,6 Mton; Verbranden 0,9 Mton; Storten 1,6 Mton.
 Verdroging201040% reductie winning grondwater t.o.v. prognose
VerkeersmobiliteitVerzuring2010Max. 65 kton restemissie NOx door wegverkeer en binnenvaart

Bij het specifieke industriebeleid gelden integrale milieutaakstellingen per bedrijfstak. Belangrijke knelpunten op dit gebeid zijn het bereiken van de doelstellingen NOx en verbetering energie-efficiency. Voor deze gebieden is dan ook aanvullend beleid geformuleerd.

Voor het industriebeleid gelden voor 2001 de volgende integrale operationele doelstellingen:

Evaluatie NMP3-verzuringsdoelstellingen

De verzuringsdoelstellingen die in het NMP3 geformuleerd zijn worden in 2000 geëvalueerd, omdat steeds duidelijker wordt dat deze zonder doorbraaktechnologieën niet haalbaar zijn (deze gegevens komen eind 2000 beschikbaar). Het jaar 2010 biedt onvoldoende tijdshorizon voor de doelgroepen. Er wordt een consistente set van milieukwaliteits- en emissiedoelstellingen voor de jaren 2010 t/m 2020 geformuleerd, met taakstellingen voor de doelgroepen. In het kader van het multi-effect/multi-pollutant protocol in UN/ECE-kader en de EU-richtlijn Emissieplafonds worden nationale emissieplafonds voor NOx, SO2, VOS en NH3 vastgesteld voor 2010.

Benchmarking

Doel is dat energie-intensieve bedrijven (verbruik > 0,5 PetaJoule per jaar) zo snel mogelijk doch uiterlijk in 2012 tot de wereldtop behoren voor wat betreft de energie-efficiency van productieprocessen. Daarmee leveren deze bedrijven een grote bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen op klimaatgebied waartoe Nederland zich internationaal heeft verplicht. De deelnemende bedrijven stellen allen een energie-efficiencyplan op, waaruit blijkt op welke wijze de wereldtop zal worden bereikt. Deze plannen dienen in 2001 gereed te zijn en beoordeeld te zijn door het bevoegd gezag (provincies, gemeenten). Dit beleidsonderdeel wordt samen met het ministerie van EZ ontwikkeld. De geraamde gelden ter implementatie van benchmarking staan op de begroting van ministerie van EZ.

NOx-beleid

In het NMP-3 is voor NOx een nationale emissiedoelstelling van 249 kton voor 2005 opgenomen (opgesplitst naar taakstellingen voor diverse doelgroepen). Daarnaast moet Nederland in 2010 tenminste voldoen aan het plafond van de Europese Commissie voor Europa (VN) van 266 kton. Om deze taakstelling te realiseren worden maatregelen uitgevoerd gericht op (a) de grote industrie, de overige industrie, de landbouw, de sector Handel-Diensten-Overheid (HDO), de gezinshuishoudens en (b) het verkeer:

(a)- Industrie, landbouw, HDO en huishoudens

Voor de doelgroep grote industrie wordt gewerkt aan een systeem van kostenverevening. Doelstelling is het realiseren van een emissie-uitstoot van maximaal 67 kton NOx in 2005 door industrie, de raffinaderijen en energiebedrijven, met het meest kosteneffectieve pakket aan maatregelen, waarbij de verantwoordelijkheid en het initiatief voor de uitvoering zo veel mogelijk worden gelegd bij het bedrijfsleven. De invoering van een, in overleg met het bedrijfsleven uitgewerkt systeem voor kostenverevening NOx, is voorzien eind 2001/begin 2002. Als het systeem van kracht is, zullen geen subsidies voor nageschakelde technieken meer beschikbaar gesteld worden.

Tussen NOx- en CO2-beleid bestaat sterke inhoudelijke en beleidsmatige samenhang. Voor de stimulering van schone energiesystemen en schone energieproductie uit biomassa zal eveneens budget worden ingezet.

(b)- Verkeer

In mei 2000 is in de Centrale Rijnvaart Commissie overeenstemming bereikt over een eerste fase normstelling voor de uitlaatgassen van scheepsmotoren voor de binnenvaart. Deze eerste fase heeft een vooral harmoniserend karakter. In het najaar van 2000 start het overleg dat tot een meer ambitieuze 2e fase normstelling moet leiden. In 2001 zal daarover naar verwachting overeenstemming kunnen worden bereikt. Inzet van Nederland is om deze tweede fase in 2005 of 2006 in werking te laten treden voor nieuw te installeren motoren, en om de scherpte van de eisen af te stemmen op de tweede fase eisen voor de mobiele machines.

In de EU zal in 2001 worden overlegd over een derde fase normstelling voor de mobiele machines en de landbouwtractoren, en over een uitbreiding van de reikwijdte van die richtlijnen tot lagere vermogens en Otto-motoren (motoren met inwendige verbranding met electrische ontsteking, die in het algemeen lopen op benzine of LPG).

In 2001 zal een begin worden gemaakt met het financieel stimuleren van de inbouw van nageschakelde techniek bij bestaande binnenvaartschepen, na proeven daarmee in 2000 met ondersteuning uit het programma grootschalige demonstratieprojecten mobiele bronnen (DEMO).

De stimulering van de toepassing van schonere motoren dan wettelijk voorgeschreven bij nieuwe schepen en bij hermotorisering via de VAMIL-regeling wordt voortgezet.

Afhankelijk van de uitkomst van de in 2000 uitgevoerde studie naar de kosteneffectiviteit van een vervroegde introductie van brandstoffen die aan de eisen voor 2005 voldoen zal in 2001 een begin worden gemaakt met de inzet van daarop gerichte instrumenten.

Uitvoering convenanten

Convenanten beogen de doeleinden van het milieubeleid te realiseren door een gecoördineerde en gestructureerde benadering van de industrie, zodanig dat het draagvlak voor dit beleid bij deze doelgroep en bij andere overheden zo groot mogelijk is. Per bedrijfstak stellen bedrijven en overheden een convenant op met daarin de integrale milieutaakstelling. De afspraken dekken nu zo'n 80% van de totale milieubelasting en 90% van het totale energiegebruik in de industrie. In 2001 zullen de als indicatief opgenomen doelstellingen voor 2010 voor de doelen verzuring en verspreiding nader worden vastgesteld.

Daarnaast zal de FO-industrie (facilitaire organisatie) evenals voorgaande jaren door het ministerie van VROM worden gefinancierd. De FO-industrie begeleidt de implementatie van het doelgroepbeleid Milieu en Industrie en ondersteunt daartoe overleggroepen per bedrijfstak en betrokken overheden bij de uitwerking en uitvoering van dat beleid.

Duurzaam ondernemen

Het streven is er op gericht om als overheid met het bedrijfsleven gezamenlijke stappen te zetten in de richting van een optimale integratie van milieu in het strategisch beleid van ondernemingen. Op basis van eerder onderzoek wordt het beleid verder ingevuld. De afgeronde onderzoekpilots bij bedrijven worden geëvalueerd, waarna op basis van de conclusies verder onderzoek bij bedrijven zal worden uitgezet. In 2001 wordt voorts een strategie opgesteld, waarin de beleidslijn en beleidsdoelen nader worden geconcretiseerd.

Schoner Produceren

Met dit beleidsonderdeel wordt via één integrale subsidieregeling het midden- en kleinbedrijf gestimuleerd milieumaatregelen te nemen. Resultaten worden gemeten door te onderzoeken of verschuivingen plaatsvinden in houding, interesse en gedrag van bedrijven en bedrijfstakken. Na de nulmeting in 1997 is in 1999 een vervolgmeting uitgevoerd, waaruit blijkt dat inderdaad een verschuiving valt waar te nemen van de non-interesse fase richting interesse en implementatie. Ultimo 2000 zal het programma Schoner Produceren nader worden geëvalueerd. In samenwerking met het ministerie van EZ worden met het programma Schoner Produceren in 2001 naar verwachting 12 voorlichtings- en doorlichtingsprojecten van intermediaire organisaties in het midden- en kleinbedrijf gestimuleerd.

5. Producten- en consumentenbeleid

Voor het producten- en consumentenbeleid gelden de volgende operationele doelstellingen:

Productverbetering

Continue verbetering van producten blijft primair de verantwoordelijkheid van bedrijven. De overheid speelt hierbij een stimulerende en faciliterende rol. De twee voornaamste instrumenten hierbij zijn de Regeling milieugerichte productontwikkeling en de Regeling productgerichte milieuzorg.

Doel van de Milieugerichte Productontwikkeling is kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren tot het ontwikkelen van producten die het milieu aantoonbaar aanzienlijk minder belasten dan bestaande vergelijkbare producten. De financiële stimulans bestaat uit een risicodragend krediet aan ondernemers voor projecten die daarvoor in aanmerking komen. Voor 2001 bestaat het voornemen dit instrument te integreren in de regeling Technisch Ontwikkelingskrediet van het Ministerie van EZ. Naar verwachting zullen door het Ministerie van VROM ca. 6 projecten worden ondersteund.

Met het instrument Productgerichte Milieuzorg kunnen bedrijven de milieu-effecten van hun producten systematisch, continu en door de hele keten heen beheersen. Doel van het instrument is om de milieuprestaties van producten te verbeteren. In het voorjaar van 2000 zijn 57 proefprojecten in het bedrijfsleven uitgebreid onderzocht. Op basis van dit onderzoek voeren de ministeries van VROM en EZ en de brancheverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland gezamenlijk een programma uit om de invoering van PMZ in het bedrijfsleven verder te stimuleren. Het programma bestaat uit voorlichtings- en promotieactiviteiten gericht op bedrijven en een subsidieregeling gericht op branche-organisaties en individuele bedrijven. Beoordelingscriteria van de subsidieregeling zijn gericht op een evenwichtige spreiding over de tien productaccounts uit het NMP3. De in de tabel gehanteerde verwachte gemiddelde subsidiebijdrage per project is gebaseerd op ervaringen uit de realisatie in 1999 en een eerdere pilotregeling. Vanaf 2000 zal de gemiddelde bijdrage dalen vanwege een lagere maximale uitkering per project.

Tabel Productgerichte Milieuzorg (verplichtingenbedragen in NLG1000)
 1999 2000 2001 2002 2003 Totaal 
Branchesaantal projectentotaal bedragaantal projectentotaal bedragaantal projectentotaal bedragaantal projectentotaal bedragaantal projectentotaal bedragaantal projectentotaal bedrag
Industriële producten35677700756054005400272 627
Bouwmaterialen34045500540043204320211 944
Werktuigen en gereedschappen0 11001801801804340
Woninginrichting113811001801801805478
Kantoorartikelen en papier122411001801801805564
Communicatie en electronica0 11001801801804340
Kleding en persoonlijke verzorging2304220021601801808824
Wasmiddelen0 11001801801804340
Huishoudelijk0 11001801801804340
Voeding33135500540043204320211 853
Subtotaal131 950252 500252000201 600201 6001039 650
Uitvoeringskosten 200 300 300 250 250 1 300
Algemene stimulering   700 1 200 1 150 1 150 4 200
Totaal132 150253 500253 500203 000203 00010315 150

Duurzaam inkopen door de overheid

Doel van het programma Duurzaam Inkopen is het bevorderen van duurzaamheid bij overheidsaankopen, het (indirect) stimuleren van duurzaam produceren en invulling geven aan de voorbeeldfunctie van de overheid. De gezamenlijke koopkracht van alle overheidsinstanties beloopt ca. f 60 mld gulden. Een grotere vraag naar duurzame producten maakt het voor bedrijven aantrekkelijker om duurzaamheidsaspecten mee te nemen bij de ontwikkeling en productie van goederen en technieken. Begin 2000 heeft een nulmeting plaatsgevonden, bestaande uit 374 interviews met bij inkoop betrokken overheidsfunctionarissen. Een dergelijke meting zal periodiek worden herhaald om de voortgang van het programma te kunnen monitoren.

Nadere operationele doelstellingen voor 2001 worden door de bestuurlijke commissie Duurzaam Inkopen waarin Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen zijn vertegenwoordigd, in het derde kwartaal van 2000 vastgesteld.

Milieuvoorlichting aan consumenten

Steeds meer stuurt de vraag van de consumenten de productieketen aan, ook als het gaat om een hogere milieukwaliteit van producten en diensten. Doel van het leveren van productinformatie is de consument goed te informeren en ervoor te zorgen dat men ook via producent of detaillist voldoende informatie krijgt over de milieu-aspecten van de producten. Er is een belangrijke rol voor consumentenorganisaties en maatschappelijke organisaties op het gebied van communicatie over handelingsperspectieven voor de consument. Via gerichte projecten kunnen verbanden gelegd worden tussen aanbod (door producenten en detailhandel) van producten en diensten en de consumptieve vraag bij de burger. Het ministerie van VROM ondersteunt dergelijke projecten financieel.

De Stichting Milieu Centraal wordt voorlopig tot en met het jaar 2002 ondersteund door VROM. De doelstelling van deze stichting is met name gericht op het in staat stellen van de consument om betrouwbare informatie te krijgen over milieu-aspecten van producten. Medio 2000 is een evaluatie gestart van de actieve taken, zoals het voeren van campagnes en dergelijke. In het najaar van 2001 zullen de passieve (voorlichting-) taken worden geëvalueerd.

Ook de Stichting Milieukeur ontvangt een subsidie van VROM. Het primaire doel van deze stichting is het genereren van milieuwinst op productniveau door het hanteren van een milieukeurmerk. Hierdoor wordt de doorzichtigheid van de markt vergroot en de vraag naar milieuvriendelijke producten gestimuleerd. De evaluatie van het Milieukeur is eind mei 2000 gereedgekomen. De belangstelling voor het voeren van het Milieukeur en de naamsbekendheid daarvan zijn in de afgelopen jaren toegenomen. VROM is op grond van de evaluatie voornemens de subsidie te continueren.

Budgettaire gevolgen van beleid
 UitgavenVerplichtingenUitgaven
 19992000200120012002200320042005
Totaal (in NLG1000)49 39690 127398 3174 15 090517 851235 080237 701231 375
Programma        
1. Algemeen klimaatbeleid4 11513 80892 55297 078103 951131 811133 857125 720
2. Internationale programma's13 45113 460212 720212 904312 90412 90412 90412 904
3. Generiek producentenbeleid9 71919 66317 69134 99134 99118 79116 93517 256
4. Specifiek industriebeleid5 7758 48210 4009 74410 0379 9588 4019 250
5. Producten- en consumentenbeleid7 31615 46613 13114 72313 8918 77710 21610 913
6. Overig (o.a. bijdragen milieu-org.)9 02019 24851 82345 65042 07752 83955 38855 332
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma:
Beleidsprogramma:Beleidsprestatie 2001:Verplichtingenbudget 2001 (in NLG1000)
Algemeen klimaatbeleidDiv. projecten uit Reductieplan overige broeikasgassen15 500
 Stimulering introductie euro4-motoren40 000
 Montage 1500–2000 roetfilters op bedrijfsvoertuigen20 000
 Stimuleren 10 à 15 demoprojecten mobiele bronnen10 000
Internationale samenwerkingUitvoering projecten Clean Development Mechanism200 000
 Diverse projecten ter stimulering internat. milieubeleid5 568
 Ondersteuning div. internationale milieu-organisaties4 663
Generiek producentenbeleidStimuleren mil.technologieprojecten in 8 doelgroepen8 600
 Opstarten 5 kennisprogramma's door NIDO(toezegging 2000)
Specifiek industriebeleidOndersteunen FO-Industrie bij uitvoering convenanten3 000
 Stimuleren 12 projecten t.b.v. Schoner Produceren3 000
Producten- en consumentenbeleidStimuleren 25 projecten t.b.v. Productgerichte Mil.zorg3 500
 Stimuleren duurzaam inkopen door de overheid2000
 Overige beleidsprestaties op 05.2282 486
Totaal voor beleidsterrein 05.22: 398 317

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen 398 317494 797185 875198 701 
Stand ontwerpbegroting 20010398 317494 797185 875198 701216 525
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10000180 748224 52984 34690 16798 255
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen 415 090517 851235 080237 701 
Stand ontwerpbegroting 20010415 090517 851235 080237 701231 375
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10000188 360234 991106 675107 864104 993
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. Van 05.15 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen 264 506365 95452 01760 499
Uitgaven 278 219377 69262 15761 619
b. Van 05.16 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen 112 180108 191117 464121 808
Uitgaven 113 669117 506155 468159 688
c. Van 05.17 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen 21 63120 65216 39416 394
Uitgaven 23 20222 65317 45516 394

Specifieke mutaties

ad a, b en c.

Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting al toegelicht, worden vanaf de begroting 2001 op dit nieuwe artikel een aantal beleidsactiviteiten opgenomen die voorheen ten laste kwamen van andere artikelen van «Milieubeheer». In de inleiding is ook aangegeven van welke artikelen de desbetreffende beleidsprogramma's afkomstig zijn.

05.23 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

VROM streeft naar het beschermen van mens en milieu tegen de risico's van het omgaan met stoffen en genetisch gemodificeerde organismen en van het omgaan met al dan niet radio-actieve afvalstoffen en tegen straling, rekening houdend met sociale en economische factoren.

Het beheersen van deze milieurisico's richt zich op de volgende gebieden:

1. beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe en bestaande (chemische) stoffen;

2. een sluitend stelsel van regelgeving m.b.t. genetisch gemodificeerde organismen (ggo's);

3. bij het afvalstoffenbeleid:

• het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen en het bevorderen van hergebruik;

• het bevorderen dat onvermijdbare afvalstoffen zoveel mogelijk worden hergebruikt;

• het bevorderen dat de verwijdering van niet opnieuw te gebruiken afvalstoffen plaats vindt met een aanvaardbaar risico voor het milieu;

• het bijdragen aan het klimaatbeleid door stimulering van afvalverbranding met energie-terugwinning;

4. het omlaag brengen van de stralingsbelasting.

In het jaar 2001 wordt prioriteit gegeven aan het zorgvuldig omgaan met genetisch gemodificeerde organismen en het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen.

Operationele beleidsdoelstellingen

1. Stoffen

Het stoffenbeleid wordt momenteel vernieuwd. Het doel is een situatie te realiseren waarin voor alle stoffen waaraan mens of milieu kan worden blootgesteld, een effectieve evaluatie van de risico's en/of gevaren is uitgevoerd en maatregelen ter bescherming zijn genomen. Thans is dat slechts voor enkele honderden bestaande stoffen het geval, terwijl er vele tienduizenden geproduceerd en gebruikt worden. Eind 2000 wordt de Tweede Kamer door middel van de notitie «Strategie Omgaan met Stoffen» (SOMS) in kennis gesteld van de Nederlandse visie en voornemens om het stoffenbeleid te vernieuwen. De visie wordt momenteel in samenspraak met het bedrijfsleven en NGO's ontwikkeld. De huidige regeling legt alle verplichtingen en bewijslast bij de overheden. Nederland wil bereiken dat er concreet afrekenbare verantwoordelijkheid en inspanningen voor het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en milieu bij fabrikanten en handel worden neergelegd.

De Nederlandse aanpak («poldermodel overleg») en inzichten worden ingebracht bij de Europese Commissie. Door de Europese Commissie wordt gewerkt aan een herziening van het stelsel van EU-richtlijnen voor bestaande en nieuwe stoffen, welke naar verwachting in 2003–2004 gereed is. De inzet in Europees verband is noodzakelijk omdat vrijwel alle instrumenten op het gebied van stoffen EU-geharmoniseerd zijn.

Alle nieuwe stoffen, die in de Europese Unie op de markt komen, moeten worden kennisgegeven bij de bevoegde instanties in de lidstaten. De afhandeling van kennisgevingen nieuwe stoffen is uitbesteed aan het Centrum voor Straling en Risico (CSR), onderdeel van het RIVM. Daarnaast voert het CSR de beoordeling van de bestaande stoffen uit, de beoorde-ling van vergunningaanvragen en kennisgevingen ggo's en een aantal ondersteunende taken. Het hiermee gemoeide budget à f 2,9 mln per jaar is opgenomen op artikel 05.19 «Structurele bijdrage aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ten behoeve van het RIVM».

Naar verwachting zal in 2001 door middel van een uitbreiding van de Wet milieubeheer (Besluit retributies milieugevaarlijke stoffen) een stelsel van retributies worden ingesteld voor kennisgevingen nieuwe stoffen alsmede voor kennisgevingen en vergunningaanvragen op grond van het Besluit ggo; zie ook het ontvangstenartikel 05.03.02. De onderstaande tabel geeft het aantal door het CSR afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen in 1999 weer, alsmede een prognose voor 2000 en 2001.

Aantal afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen
Omschrijvingrealisatie 1999prognose 2000prognose 2001
Aantal afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen545757

2. Genetisch gemodificeerde organismen (ggo's)

De kansen die moderne biotechnologie biedt voor duurzame landbouw, voor schonere productiemethoden, voor een betere gezondheidszorg en een beter milieu moeten worden benut. Echter dit kan alleen wanneer de toepassing van de biotechnologie gepaard gaat met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming de keuzevrijheid voor de burger en de etische aanvaardbaarheid. De minister van VROM zal nog dit najaar een Integrale beleidsnota Biotechnologie aan de Tweede Kamer aanbieden, mede namens zijn collega's van de ministeries van LNV, VWS, EZ en OC&W. Internationaal wordt het biotechnologiebeleid uitgewerkt in het biosafety-protocol.

Voor het zorgvuldig omgaan met genetisch gemodificeerde organismen zijn waarborgen opgenomen in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen (Bggo, onderdeel van de Wet milieugevaarlijke stoffen). Op grond van het Bggo moeten bedrijven in geval van ingeperkt gebruik (laboratoria, kassen, dierverblijven en procesinstallaties) en bij veldproeven of bij marktintroducties dit ter kennisgeving of goedkeuring aan het bevoegd gezag (de minister van VROM) voorleggen. Onderstaande tabel geeft het aantal afgehandelde kennisgevingen ggo's en het aantal verleende vergunningen in 1999 weer, alsmede een prognose tot en met 2002.

Vergunningverlening genetisch gemodificeerde organismen
omschrijvingrealisatie 1999prognose 2000prognose 2001prognose 2002
Kennisgevingen ingeperkt gebruik (laboratoria, kassen, dierverblijven en procesinstallaties)564600650700
Vergunningen introductie milieuproef (veldproeven, gentherapie)3230–3530–3530–35
Vergunningen introductie milieu markt NL (commerciële producten)96–86–86–8
Vergunningen introductie milieu markt rest EU (beperkte review)128–108–108–10

Mede door veelvuldig contact tussen de indieners en het ministerie van VROM en de zelftoetsende werking van de in te dienen formulieren, worden praktisch alle ingediende kennisgevingen positief beoordeeld en alle aangevraagde vergunningen verleend.

3. Afvalstoffen

Algemeen

Voor afvalstoffen (exclusief verontreinigde grond en mest) gelden de volgende operationele doelstellingen (NMP3):
afvalstoffen (in Mton)situatie 1996realisatie 1999doel 2000doel 2010
Maximaal aanbod 51555156
Hergebruik38404145
Verbranden 5669
Storten8942

Bij de energieproductie in Nederland geldt als doel dat de totale energiebehoefte in 2020 voor 10% door duurzame energie moet worden gedekt. Van dit aandeel duurzame energie moet ongeveer 45% (120 PJ) door verwerking van afval en biomassa worden opgewekt. In het jaar 2007 is dit cijfer 45% (85 PJ) (Derde Energienota en Actieprogramma Duurzame Energie in Opmars; Kamerstukken II, 1995–1996, 24 525, nrs. 1 en 2). Om dit doel te bereiken wordt onder andere de Regulerende Energie Belasting ingezet. Voorts is een moratorium ingesteld op de uitbreiding van de afvalverbrandingsinstallaties (AVI)-capaciteit om het realiseren van hoogwaardige verbrandingstechnieken te stimuleren.

Kabinetsstandpunt verwijdering gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen

Ter uitvoering van het kabinetsstandpunt inzake afvalverwijdering van zowel gevaarlijke als niet-gevaarlijke afvalstoffen wordt in samenwerking met de partners in het Afval Overlegorgaan AOO, het bedrijfsleven en de milieubeweging het Landelijke Afvalbeheersplan (LAP 2001–2005) opgesteld. In het LAP worden de huidige plannen voor gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen geïntegreerd. Planning voor de vaststelling van het eerste LAP is medio 2001. Ook is naar aanleiding van de resultaten van de Commissie Epema het hoofdstuk Afvalstoffen van de Wet milieubeheer geëvalueerd en aangepast en inmiddels in parlementaire behandeling gebracht. De inwerkingtreding is eveneens in 2001 gepland.

Belasting op storten van brandbaar afval

De belasting op het storten van brandbaar afval is per 1 januari 2000 met f 75,– verhoogd, onder gelijktijdige openstelling van de provinciegrenzen voor brandbaar afval. Op deze manier wordt de vollast (volledige benutting van de capaciteit) van de afvalverbrandingsinstallaties tegen bedrijfseconomische tarieven verzekerd. Omdat er een moratorium is op roosterovens (met een laag energierendement), is de verhoging van de stortbelasting een stimulans voor de ontwikkeling van installaties met een hoog energierendement. Daarmee kan ook een ander doel worden bereikt: het verhogen van het aandeel duurzaam opgewekte energie.

Preventie

Naar aanleiding van de evaluatie van de Uitvoeringsstrategie 1996–2000 hebben het IPO en VROM het initiatief genomen om een nieuwe strategie tot stand te brengen. Afhankelijk van afstemming tussen de betrokken partijen en het verkrijgen van draagvlak bij de betrokken overheden wordt gestreefd naar vaststelling van de nieuwe strategie in het 1e kwartaal van 2001.

De preventiemaatregelen als vergunningverlening en voorlichting moeten resulteren in 10% reductie ten opzichte van de autonome groei (NMP+). Dit moet leiden tot een aanbod van afvalstoffen van maximaal 51 mton in het jaar 2000. Omdat preventie in belangrijke mate bijdraagt aan het verminderen van de milieudruk is de komende jaren een bedrag van f 15 mln per jaar beschikbaar voor intensivering van het preventiebeleid van de andere overheden, inclusief grondstof-, energie- en waterbesparing.

In onderstaande tabellen is het gewenste gedrag van bedrijven ten aanzien van preventie en de door huishoudens en bedrijven te realiseren percentages voor gescheiden inzameling weergegeven:

Gedrag van bedrijven t.a.v. preventie
omschrijvingsituatie 1995tussenmeting 1999doel voor 2000
Non-interesse fase20%17%5%
Interesse fase32%5%35%
Initiatie- en implementatiefase40%62%40%
Routinefase8%15%20%
Inzameling bij huishoudens (programma gescheiden inzameling bij huishoudens)
soort afvalbehaald % in 1998doel voor 2000
Oud papier en karton65%85%
Glas84%90%
Textiel25%50%
Groente-, fruit- en tuinafval55%60%

Het behalen van de doelstellingen in het jaar 2000 verloopt moeizaam. In overleg met gemeenten worden extra inspanningen verricht om het gescheiden inzamelen te verbeteren.

Inzameling bij bedrijven (gescheiden inzameling bij bedrijven en convenant verpakkingen)
soort afvalbehaald % in 1998doel voor 2000
Oud papier en karton65%70%
Glas84%100%
Kunststof14%50 – 60%
Metaal74%100%

In het najaar worden nadere cijfers over gescheiden inzameling verwacht van de Commissie Verpakkingen. Dan zal, in overleg met alle betrokken partijen, worden bezien of nadere maatregelen in 2001 noodzakelijk zijn om gescheiden inzameling verder te stimuleren.

Gevaarlijke afvalstoffen

Het beleid met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen is vastgelegd in het Tweede Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen (1997). In maart 2000 was 29% van de 56 VROM-actiepunten afgerond; daarnaast is een groot aantal actiepunten ver gevorderd. Gezien de voortgang wordt verwacht dat uiterlijk eind 2000 de doelstelling wordt gehaald, namelijk dat 60% van de VROM-actiepunten is afgerond. Voor 2001 is de doelstelling dat 80% van de actiepunten is afgerond.

Afhankelijk van de inwerkingtreding van het Scheepsafvalstoffenverdrag (beoogd eind 2000) zal het huidige systeem van indirecte financiering van de scheepsafvalinzameling zoals beheerd door de stichting Scheepsafvalstoffen Binnenvaart (SAB), in 2001 worden geëvalueerd.

Belangrijke prestaties zijn voorts het implementeren van de Europese afvalstoffenlijst (waaronder de overname van de Europese afbakening gevaarlijke/niet-gevaarlijke afvalstoffen) en het uitvoeren van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen.

Overzicht EVOA-kennisgevingen
Omschrijvingrealisatie 1999begroting 2000begroting 2001
Aantal afgehandelde EVOA-kennisgevingen1 5501 6601 750
Aantal transportmeldingen125 000150 000180 000
Totale kosten per jaar *)2 567 6143 600 0003 800 000
Kostprijs afgehandelde EVOA-kennisgevingen1 8572 1692 171

* inclusief BTW en exclusief personeelskosten bij Milieubeheer

De kosten lopen verder op doordat meer activiteiten worden uitbesteed en meer vragen worden gesteld in verband met de handhaving van de EVOA.

Niet gevaarlijke afvalstoffen

Het beleid ten aanzien van de verwijderingsstructuur voor niet-gevaarlijke afvalstoffen wordt onder andere vorm gegeven door de opstelling en uitvoering van het Tienjaren-programma Afvalstoffen, het Besluit verwijdering autobanden, het Besluit verwijdering wit- en bruingoed en het Besluit verwijdering landen tuinbouwfolies.

Voor de niet-gevaarlijke afvalstoffen gelden de volgende operationele doelstellingen:

 
afvalstroomdoelstellingen kwantitatief
Verpakkingen1. Hoeveelheid te storten en te verbranden verpakkingen (max. 940 kton/j in 2001)2. Hergebruik > 65% in 20013. Preventie: stijging afvalaanbod – 10% t.o.v. stijging BBP in de periode 1986–2001
Autobanden> 60% producthergebruik, > 20% materiaalhergebruik
Autowrakken86% hergebruik in 2000Op termijn 95% recovery, waarvan 85% hergebruik
Bouw- en sloopafval90% hergebruikVoldoen aan de kwaliteitseisen voor bouwstoffen en aan restconcentratienorm voor asbest
Wit- en bruingoedAfhankelijk van categorie 45–75% hergebruik
GFT-afvalContinueren dat tenminste 60% van alle huishoudelijke GFT-afval gescheiden wordt ingezameld en hergebruikt
AVI-restoffen1. 100% hergebruik bodemas en kwaliteitsverbetering tot N2-norm2. > 30% hergebruik AVI-vliegas
Land- en tuinbouwfolies70% hergebruik
Papier85% hergebruik

4. Straling

Het beleid heeft tot doel blootstelling van mens en milieu aan straling zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden. Om dit te bereiken is voor verschillende activiteiten een vergunning of een melding op grond van de Kernenergiewet (KEW) of het daarop gebaseerde Besluit stralingsbescherming (BS) nodig.

Aantal afgehandelde vergunningen en meldingen op grond van KEW/BS
omschrijvingprognose 2001
Vergunningen ex artt. 29/34 KEW70
Meldingen o.g.v. BS100
Inrichtingsvergunningen ex art. 15 KEW5
Vervoersvergunningen ex art.t. 15/29 KEW150
Budgettaire gevolgen van beleid
 UitgavenVerplichtingenUitgaven 
 19992000200120012002200320042005
Totaal (in NLG1000)25 84030 25337 19540 08637 16236 86739 42740 302
         
Beleidsprogramma:        
1. Stoffen4 6547 0615 7865 8745 5854 9948 0248 119
2. GGO's1 5601 7681 8901 6591 7901 8901 8901 890
3. Afvalstoffen19 62617 78129 07828 98529 24929 53429 03429 688
4. Straling03 1864413 078538449479605
Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma:
Beleidsprogramma:Beleidsprestatie 2001:Verplichtingenbudget 2001 (in NLG1000)
StoffenAfhandeling 57 kennisgevingen nieuwe stoffen2 900
 Implementatie resultaten project SOMSp.m.
GGO'sVergunningverlening/kennisgeving GGO's1 890
AfvalstoffenExtra preventiemaatregelen i.v.m. milieudruk15 000
 Afhandeling 1750 EVOA-kennisgevingen3 800
 Ondersteuning Afval Overleg Orgaan (AOO)3 300
StralingAfhandeling vergunningen en meldingen KEW/BS441
 Overige beleidsprestaties op 05.239 864
Totaal voor beleidsterrein 05.23: 37 195

Verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen 37 19537 19236 86739 427 
Stand ontwerpbegroting 2001037 19537 19236 86739 42740 302
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000016 87816 87716 73017 89118 288
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200000000 
Nieuwe wijzigingen 37 08637 16236 86739 4270
Stand ontwerpbegroting 2001037 08637 16236 86739 42740 302
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000016 82916 86316 73017 89118 288
Overzicht mutaties na 1e suppletore begroting 2000 (in NLG1000)
 20002001200220032004
Verplichtingen niet gelijk aan uitgaven     
Specifieke mutaties:     
a. Van 05.17 i.v.m. nieuwe artikelindeling begroting Milieubeheer     
Verplichtingen 37 19537 19236 86739 427
Uitgaven 37 08637 16236 86739 427

Specifieke mutaties

ad a.

Zoals in de inleiding bij de Artikelsgewijze Toelichting al toegelicht, worden vanaf de begroting 2001 op dit nieuwe artikel een aantal beleidsactiviteiten opgenomen die voorheen ten laste kwamen van andere artikelen van «Milieubeheer». In de inleiding is ook aangegeven van welke artikelen de desbetreffende beleidsprogramma's afkomstig zijn.

C. Toelichting per begrotingsartikel (ontvangsten)

01. Algemeen

01.01 Ontvangsten van algemene aard

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

De ontvangsten die op dit artikel worden geraamd en verantwoord hebben een directe relatie met de uitgaven op artikel 01.01 «Personeel en materieel centrale directies» en artikel 01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen». Het grootste deel van de ontvangsten heeft betrekking op ontvangen bedragen van de Rijksgebouwendienst in verband met het aandeel van de RGD in de gemeenschappelijke apparaatsuitgaven.

Ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200031 93733 28735 29035 33135 331 
1e suppletore begroting 20001 6141 5451 5451 5451 545 
Nieuwe wijzigingen:      
– Niet beleidsrelevant5164646464 
Stand ontwerpbegroting 200133 60234 89636 89936 94036 94036 940
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100015 24815 83516 74416 76316 76316 763
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000)
 Realisatie 1999200020012002200320042005
01.01 Ontvangsten personeel en materieel33 14333 60234 89636 89936 94036 94036 940
01.02 Overige ontvangsten47 800000000
Totaal80 94333 60234 89636 89936 94036 94036 940

Het aandeel van de RGD met betrekking tot vergoeding huisvestingskosten bedraagt in de achtereenvolgende jaren

(Bedragen in NLG1000)
200020012002200320042005
28 14929 44131 44431 48531 48531 485

03. Volkshuisvesting

03.03 Restituties

Het te voeren beleid

Uit oogpunt van rechtmatigheids- en doelmatigheidsoverwegingen worden teveel betaalde subsidies teruggevorderd. Dit artikel dient om deze ontvangsten te ramen respectievelijk te verantwoorden.

Indien bij definitieve vaststelling van de objectsubsidiebijdrage blijkt dat een bijdrage, ten opzichte van de eerdere voorlopige vaststelling, te hoog is geweest, dient door de ontvanger het teveel ontvangen bedrag te worden teruggestort (artikelonderdeel 03.01).

Zoals verantwoord op het uitgavenartikel 3.16 «Subjectsubsidies», worden ten onrechte uitgekeerde bedragen van onder andere huursubsidie teruggevorderd (artikelonderdeel 03.02). De raming omvat voorts restituties op eerder betaalde huursubsidie als gevolg van definitieve huurprijsvaststelling.

De raming van het artikelonderdeel 03.03 omvat met name terugbetalingen van teveel betaalde locatiesubsidies.

Ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000133 350130 45093 15074 55073 243 
1e suppletore begroting 20008 40653 01799 731500– 6 100 
Stand ontwerpbegroting 2001141 756183 467192 88175 05067 14366 786
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100064 32683 25487 52634 05630 46830 306
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000)
 Realisatie 1999200020012002200320042005
03.01 Restituties objectsubsidies71 26940 60659 81792 4311 000500200
03.02 Restituties subjectsubsidies78 39698 200120 70097 50071 10063 70060 700
03.03 Overige restituties4 5662 9502 9502 9502 9502 9435 886
Totaal154 231141 756183 467192 88175 05067 14366 786

Reguliere kengetallen en periodieke uitkomsten van evaluatieonderzoek

Vorderingen i.v.m. ten onrechte betaalde huursubsidies: individuele debiteuren
 Opgenomen in199920002001200220032004
AantallenBegr. 2000148 226128 82561 05050 30050 30050 300
  (42 383)(85 025)(45 300)(45 300)(45 300)(45 300)
 Begr. 20012 80 25057 00044 65038 00034 200
        
Gem. bedragBegr. 200011 3671 8641 7331 4631 4631 463
(in NLG1) (1 158)(1 295)(1 294)(1 294)(1 294)(1 294)
 Begr. 20012 1 3671 3671 3661 3661 368

1 Aantallen en bedragen zijn inclusief vorderingen uit hoofde van de vermogenstoets. Om een vergelijking mogelijk te maken, staan de aantallen en bedragen exclusief vermogenstoets tussen haakjes.

2 Aantallen en bedragen zijn exclusief vorderingen uit hoofde van de vermogenstoets. Op dit moment worden de resultaten van de vermogenstoets geëvalueerd. Om een goede vergelijking mogelijk te maken zijn hier de kengetallen gepresenteerd exclusief de vermogenstoets. Indien de resultaten van de vermogenstoets beschikbaar komen, zullen deze in de kengetallen worden verwerkt. Bij de raming van de ontvangsten was in eerste instantie voor de vermogenstoets uitgegaan van een aantal van 35 800 vorderingen met een gemiddelde bedrag van f 3 000,–. Het aantal vorderingen voor de vermogenstoets is nu bijgesteld naar 3 500 stuks.

Toelichting:

In de tabel zijn de aantallen en gemiddelde bedragen van vorderingen op individuele debiteuren die huursubsidie ontvangen weergegeven. Als gevolg van het afsluiten van betalingsregelingen, leiden deze vorderingen tot ontvangsten in meerdere jaren. In de jaren 1999–2001 daalt het aantal vorderingen als gevolg van de afschaffing van het schattingsinkomen met ingang van het tijdvak 1997–1998.

03.05 Overige ontvangsten volkshuisvesting

Ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 20013 1072 7872 7872 7872 7872 788
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10001 4101 2651 2651 2651 2651 265
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000)
 Realisatie 1999200020012002200320042005
05.01 Ontvangsten personeel en materieel2 0231 7441 4241 4241 4241 4241 424
05.02 Overige ontvangsten101200200200200200200
05.03 Rente635577537494448399349
05.04 Aflossingen1 900586626669715764815
Totaal4 6593 1072 7872 7872 7872 7872 788

Toelichting op de raming:

Op artikelonderdeel 03.05.01 «Ontvangsten personeel en materieel» worden onder andere de ontvangsten in het kader van het vervoersmanagementplan, vorderingen op (ex)-personeel en ontvangsten uit het A&O-fonds verantwoord.

De ontvangsten op artikelonderdeel 03.05.02 «Overige ontvangsten» betreffen ontvangsten op programma-uitgaven in het kader van onderzoek en te ontvangen leges bij geschillen omtrent huurprijswijzigingen. Het geraamde bedrag voor de leges is gebaseerd op de in de afgelopen jaren gerealiseerde aantallen en gemiddelde ontvangsten.

De legesontvangsten
 Realisatie 1999Ontwerp begroting 2000Ontwerp begroting 20012002200320042005
Aantallen1 9223 5003 5003 5003 5003 5003 500
Gemiddeld bedragf 25f 25f 25f 25f 25f 25f 25

De vorenvermelde leges zijn niet kostendekkend. In de toelichting per begrotingsartikel bij de begroting 1998 (kamerstukken II, 1997–1998, 25 600, XI, nr. 2, blz. 167) worden de redenen van deze niet-kostendekkendheid nader toegelicht.

Op de artikelonderdelen 03.05.03 «Rente» en 03.05.04 «Aflossingen» worden de ontvangsten van leningen voor beschutte-sfeer-woningen geraamd en verantwoord.

03.07 Rente en aflossingen als gevolg van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»

Het te voeren beleid

In samenhang met de definitieve afwikkeling van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting» werden restituties die ontstonden als gevolg van verlagingen ten opzichte van de voorlopige bevoorschotting, zoals deze in het laatste kwartaal van 1995 is gerealiseerd, op dit artikel verantwoord (artikelonderdeel 03.07.03).

In 1999 is het bruteringsproces afgerond. In 2000 en volgende jaren worden derhalve geen ontvangsten voorzienIn de zesde voortgangsrapportage (Kamerstukken II, 1998–1999, 23 817, nr. 60) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de Wet balansverkorting in de periode 1995–1998. De realisatie in 1999 bedroeg f 99,479 mln.

03.08 Impuls voor de ruimtelijke-economische structuur

Het te voeren beleid

In het kader van de impuls voor de ruimtelijk-economische structuur worden uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) middelen beschikbaar gesteld ter oplossing van voorkomende knelpunten bij de ontwikkeling van VINEX-locaties.

De op dit artikel te verantwoorden stortingen uit het FES zijn afhankelijk van de gerealiseerde uitgaven op het uitgavenartikel 03.41 «Planologische- en woningbouwknelpunten VINEX».

Ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 =      
Stand ontwerpbegroting 20015 0004 0002 50005000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR10002 2691 8151 13402270

Realisatie 1999: 8 000

Toelichting op de raming

Ten behoeve van de VINEX-locatie Deventer-Colmschate is in totaal f 25 mln uit het FES beschikbaar gesteld. De betalingen en stortingen uit het FES vinden plaats in de periode tot en met 2004.

03.09 Rente en aflossingen leningen woonwagens in samenhang met de afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen

Het te voeren beleid

Op dit artikel werden – in 1999 – de ontvangsten geraamd in samenhang met de afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen. Tegelijk met het in 1999 betalen van de afkoopbijdrage (zie het uitgavenartikel 03.80) werden nog uitstaande woonwagenleningen teruggevorderd.

In 2000 en volgende jaren worden geen ontvangsten voorzien aangezien de afkoop in 1999 is afgewikkeld. De realisatie in 1999 bedroeg f 56,947 mln.

04. Ruimtelijke Ordening

04.01 Diverse ontvangsten

Het te voeren beleid

Op dit artikel worden met betrekking tot personeel en materieel de volgende ontvangsten geraamd:

• terugbetalingen vervoersmanagementplan;

• vorderingen op (ex) personeel;

• bijdragen uit het A&O fonds;

• vergoedingen van derden in verband met detacheringen;

• vergoedingen van derden in verband met technisch wetenschappelijke informatievoorziening.

Op dit artikel worden tevens de ontvangsten verantwoord uit verkoop van grond en onroerend goed in het kader van het bufferzonebeleid. De ontvangsten vanaf 2000 zijn nog niet in te ramen en om die reden als Pro Memorie posten opgenomen.

Ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000398398398398398 
Nieuwe wijzigingen:      
Desalderingen:      
a. aanvullende ontvangsten (op uitgavenartikel 04.01)325325325325325 
Stand ontwerpbegroting 2001723723723723723723
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR1000328328328328328328
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000)
 Realisatie 1999200020012002200320042005
01.01 Ontvangsten personeel en materieel722723723723723723723
01.02 Overige ontvangsten (incl. Bufferzones)9 032P.M.P.M.P.M.P.M.P.M.P.M.
Totaal9 754723723723723723723

05. Milieubeheer

05.03 Overige ontvangsten Milieubeheer

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

Op dit artikel worden ontvangsten geraamd met betrekking tot achtereenvolgens personeel en materieel, overige ontvangsten, retributies en ontvangsten FES.

Operationele beleidsdoelstellingen

Op het artikelonderdeel «Ontvangsten personeel en materieel» worden de volgende ontvangsten geraamd:

– terugbetalingen in het kader van het vervoersmanagementplan;

– ontvangsten in het kader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;

– vorderingen op (ex) personeel;

– bijdragen uit het A&O fonds;

– vergoedingen van derden in verband met detacheringen;

– bijdragen van de Europese Unie in reiskosten;

– afrekeningen van buitenlandse dienstreizen;

– afrekeningen van voorschotten voor permanente buitenlandvergoedingen;

– vergoedingen voor geleverde rapporten;

– vergoedingen voor inleidingen;

– vergoedingen in het kader van de Raad van Toezicht AVR (Afvalverwerking Rijnmond).

De voor 2001 verwachte ontvangsten bedragen net als vorige jaren circa f 1,6 mln.

Op het onderdeel «Overige ontvangsten» worden onder andere terugbetalingen op bodem- en geluidsaneringsprojecten en de ontvangsten uit deelnemingen opgenomen. Van AVR Chemie CV wordt jaarlijks een bedrag van f 25 000 ontvangen als vergoeding van kosten voor de deelname aan de vergaderingen van de Raad van Toezicht.

Op het onderdeel «Retributies» worden ontvangsten geraamd die betrekking hebben op retributies milieugevaarlijke stoffen. Naar verwachting zal in 2001 de Regeling retributies milieugevaarlijke stoffen (in de Wet milieubeheer) in werking treden. Dit voorstel tot wetswijziging ligt ter behandeling bij de Eerste Kamer. Deze regeling strekt tot bepaling van de hoogte van retributies tot dekking van de kosten van de behandeling van kennisgevingen en andere gegevensverstrekking voor nieuwe stoffen en gemodificeerde organismen. Aangezien het hier in veel gevallen, met name bij de nieuwe stoffen, gaat om belangen van zowel de bescherming van het milieu als de bescherming van de arbeidsomstandigheden, wordt deze regeling door de minister van VROM in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld. Voor 2001 is de verwachte opbrengst van deze retributies f 0,8 mln.

Op het onderdeel «Ontvangsten FES (exclusief Bodem)» worden ontvangsten uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) geraamd en verantwoord met betrekking tot extra middelen uit het regeerakkoord voor milieutechnologie en het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (Kamerstukken II, vergaderjaar 1998–1999, 25 017, nr. 11). Het niveau van de ontvangstenramingen komt overeen met de in artikel 05.22 «Tegengaan klimaatverandering en emissies» van deze begroting opgenomen ramingen van de uitgaven voor deze twee onderwerpen. De stortingen uit dit fonds worden bepaald door de gerealiseerde uitgaven op dat artikel.

Ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200022 80222 42923 2297 2297 229 
1e suppletore begroting 20003 7316 0004 5004 5004 500 
Nieuwe wijzigingen:      
a. Van SZW i.h.k.v. overdracht KFD 1 4001 4001 4001 400 
Stand ontwerpbegroting 200126 53329 82929 12913 12913 12913 129
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100012 04013 53613 2085 9585 9585 958
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000)
 Realisatie 1999200020012002200320042005
03.01 Ontvangsten personeel en materieel1 9911 5991 5991 5991 5991 5991 599
03.02 Overige ontvangsten80 8339 7039 5309 5309 5309 5309 530
03.03 Retributies01 5002 2002 0002 0002 0002 000
03.05 Ontvangsten FES (exclusief Bodem)1 76913 73116 50016 000000
Totaal84 59326 53329 82929 12913 12913 12913 129

05.06 Ontvangsten bodemsanering

Het te voeren beleid

Algemene beleidsdoelstelling

De wet Bodembescherming (Wbb) kent aan de minister van VROM de bevoegdheid toe om de door gemeenten en provincies gemaakte kosten van sanering en onderzoek te verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging. In het kader van BEVER wordt de bevoegdheid tot kostenverhaal op grond van de Wet bodembescherming overgedragen aan de provincies en (eventueel) gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor de afronding van het kostenverhaal in zaken waarin sanering reeds heeft plaatsgevonden dan wel de inzet van het bevelsinstrumentarium anderszins niet (meer) mogelijk is.

De overige ontvangsten op dit artikel betreffen gelden, die of worden verkregen uit hoofde van verleende garanties voor vrijwillige bodemsanering of dienen ter compensatie van verrichte uitgaven ten behoeve van de verspreiding en verbetering van preventief bodembeschermingsbeleid en de sanering van verontreinigde bodems bij de ontwikkeling van nieuwe verstedelijkte gebieden.

Operationele beleidsdoelstellingen

Ontvangsten uit kostenverhaal

Er is besloten tot een intensieve aanpak van de ontstane werkvoorraad van kostenverhaals-zaken. Volgens plan zal in 2001 juridische beoordeling plaatsvinden van 500 saneringsprojecten waarvoor de mogelijkheid van kostenverhaal dient te worden afgewogen. Hiernaast zullen naar verwachting 50 juridische procedures worden afgewikkeld. De inkomsten uit kostenverhaal in 2001 zullen liggen tussen de f 10 en f 15 mln gulden.

Met een nieuw voortgangsbewakingssysteem zal met ingang van de jaarverantwoording 2000 inzicht worden geboden in de voortgang van de uitvoering van het kostenverhaal.

Overige ontvangsten in samenhang met bodemsanering

Ten laste van het uitgavenartikel 05.13 «Garanties en deelnemingen» worden garanties verleend op kredieten voor de financiering van saneringen in eigen beheer. Ontvangsten bij het verlenen van deze garanties ontstaan door provisies en door terugbetalingen op geleden verliezen. Deze ontvangsten worden opgenomen op het onderdeel 05.06.02 «Ontvangsten garantieregelingen». De financiering van de bodemsanering bij VINEX-locaties en van de Stichting Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem (SKB) geschiedt met ontvangsten uit het Fonds Economische Structuurversterking. Deze ontvangsten worden op de onderdelen 05.06.03 «Bodemsanering VINEX» resp. 05.06.04 «Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem» geraamd en verantwoord. Het niveau van de ontvangstenramingen voor 2000 en 2001 komt overeen met de in artikel 05.20 «Lokale milieukwaliteit en verkeer» van deze begroting opgenomen ramingen van de uitgaven voor de uitvoering van de bodemsanering in de VINEX-locaties en de SKB. De stortingen uit dit fonds zijn afhankelijk van de gerealiseerde uitgaven op dat artikel.

Ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1000)
 200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 200058 00073 00011 00000 
1e suppletore begroting 200018 89330 000    
Stand ontwerpbegroting 200176 893103 00011 000000
Stand ontwerpbegroting 2001 in EUR100034 89346 7394 992000
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000)
 Realisatie 1999200020012002200320042005
06.01 Kostenverhaal bodemsanering7 482      
06.02 Ontvangsten garantieregelingen8      
06.03 Bodemsanering VINEX79 02764 56593 000    
06.04 Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem1 67212 32810 00011 000   
Totaal88 18976 893103 00011 000   

D. Toelichting bij de agentschapsbegroting

1. Inleiding

De agentschapsbegroting, die hierna wordt toegelicht, omvat zowel de activiteiten waarvoor de departementen aan de Rgd een vergoeding betalen, als de activiteiten voor de onderdelen van het Rijk die in 2001 niet onder het huur/verhuurstelsel vallen en waarvoor de middelen via een bijdrage van het moederdepartement VROM aan de agentschapsbegroting worden toegevoegd (artikel 2 van de VROM begroting). Voorzover de Rgd (huisvestings-)activiteiten voor derden verricht, maken ook deze deel uit van de agentschapsbegroting.

Met de implementatie van het nieuwe stelsel voor de rijkshuisvesting is in 1999 en 2000 een aantal flinke stappen gezet die veel tijd en energie vroegen: de opstelling van de definitieve openingsbalans, de jaarverantwoording over 1999, het formeel afronden van de gebruiksovereenkomsten met de klanten en het verbeteren van de financieel-administratieve organisatie en processen.

Verbetering Financieel Beheer Rijksgebouwendienst

Over de aanpak van de verbetering van het financieel beheer is de Algemene Rekenkamer geïnformeerd en ook zal het plan van aanpak aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De ambitie van het project verbetering financieel beheer Rgd is om op drie niveaus verbeteringen aan te brengen:

1. Het proces rondom de opstelling van de financiele verantwoording 2000 zal vlekkeloos moeten verlopen;

2. De financiële functie zal de primaire processen van de Rgd adequaat moeten ondersteunen;

3. De administratie moet worden benut als «tool of management».

In hoofdstuk 6 Goed functionerende Rgd wordt nader ingegaan op het project Verbetering financieel beheer Rgd.

Meerjarenbeleidsplan Rijkshuisvesting

In 2001 zal naast de blijvende aandacht voor het «gewoon werken aan de rijkshuisvesting» en de prioriteit voor een goed financieel beheer naar verwachting weer meer aandacht komen voor de beleidsmatige en vernieuwende aspecten van de rijkshuisvesting en de implementatie van het Beleidskader Rijkshuisvesting 1999–2003. Het Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting – de opvolger van het Beleidskader Rijkshuisvesting 1999–2003 – zal mede vanwege extra aandacht voor het financiële beheer niet in 2001 verschijnen, maar naar verwachting vóór de zomer van 2002.

Regeling Procedure Huisvesting Internationale Organisaties

Op 26 mei jl. heeft de Staatssecretaris van VROM een regeling vastgesteld waarin de procedure is opgenomen die van toepassing is wanneer aan de Rgd wordt gevraagd om de zorg voor de huisvesting van een internationale organisatie op zich te nemen. De kern van de regeling is dat internationale organisaties voortaan worden aangemerkt als een onderdeel van een budgetverantwoordelijk ministerie en dat de vraag om huisvesting wordt behandeld alsof het een huisvestingsvraag van het ministerie zelf is. De regeling geeft zowel voor de Rgd als voor de ministeries die te maken hebben met internationale organisaties een duidelijk antwoord op de vraag wie in financiële zin verantwoordelijk is voor de huisvesting en hoe de besluitvorming moet worden ingericht. Tot voor kort werd die vraag vaak onvoldoende beantwoord waardoor voor de financiële gevolgen op een later tijdstip een oplossing moest worden gezocht. Dergelijke situatie waren natuurlijk altijd al ongewenst en na de invoering van het nieuwe huisvestingsstelsel diende de behoefte aan een structurele oplossing zich nog sterker aan omdat de eigen begroting van de Rijksgebouwendienst geen ruimte meer biedt voor ad hoc oplossingen.

Voor internationale organisaties die reeds in Nederland zijn gehuisvest en waarvoor de Rijksgebouwendienst de huisvestingszorg opgedragen heeft gekregen is het de bedoeling om de bestaande afspraken om te zetten in afspraken die passen in het nieuwe stelsel.

In 2000 zal daarover met de betreffende ministeries en het ministerie van Financiën worden overlegd.

Met betrekking tot het Internationale Strafhof en Europol lopen op dit moment huisvestingsonderzoeken bij de Rijksgebouwendienst, op verzoek van de ministers wie het aangaat. Voor het Internationale Strafhof gaat het om een nieuwe huisvesting; het onderzoek voor Europol heeft betrekking op een aanzienlijke uitbreiding van het aantal formatieplaatsen die waarschijnlijk tot gevolg zal hebben dat die organisatie op termijn in zijn geheel naar een andere lokatie zal worden overgebracht.

Contractvorming

Medio 2000 zijn nagenoeg alle contracten voor de bestaande voorraad per 1 januari 2000 ter ondertekening aangeboden aan de gebruikers. Hoewel nog niet alle contracten ondertekend zijn dragen alle gebruikers binnen het huur-verhuurmodel wel gebruiksvergoedingen af aan de Rgd, waardoor de kosten van de Rgd gedekt worden.

Uitbreiding stelsel met Hoge Colleges

De voortgang van het onderzoek naar de uitbreiding van het stelsel met de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken is in een afrondende fase terechtgekomen. Samen met het ministerie van Financiën wordt nagegaan of en hoe de nadelen van de huurverhuurrelatie voor deze relatief kleine organisaties minder knellend kunnen worden gemaakt en de voordelen tot hun recht kunnen komen. De voorstellen zullen vervolgens worden besproken met de Hoge Colleges van Staat en Algemene Zaken. De Tweede Kamer zal naar verwachting nog in het najaar 2000 over de resultaten worden geïnformeerd.

Evaluatie stelsel Rijkshuisvesting

Bij de instelling van het agentschap Rgd is besloten om na 5 jaar, dus in 2004, een evaluatie uit te voeren ten einde te bezien of de inrichting en vormgeving van het nieuwe stelsel voldoen aan de verwachtingen. In de begroting 2000 is toegezegd om de punten waarop de evaluatie zich zal richten bekend te maken in de begroting 2001. De evaluatie zal zich richten op de volgende vier punten.

• De ontwikkeling van huisvestingskosten van het Rijk

Het gaat hierbij om de vraag in welke mate de overheveling van de huisvestingsbudgetten per 1999 naar de departementen heeft geleid tot een verbetering van het besluitvormings- en allocatieproces met betrekking tot de huisvestingsbudgetten. Tevens is aan de orde de mate waarin hiervan in de praktijk voor alle betrokken partijen een prikkel uitgaat om doelmatiger te opereren en of dit ook daadwerkelijk het geval is.

• Marktanaloog werken in relatie tot zelfvoorziening in de rijkshuisvesting

De vraag die hier speelt is in welke mate het nieuwe huisvestingsstelsel een prikkel bevat om een marktanaloge prijs-kwaliteitsverhouding te realiseren. Expliciet zal aandacht worden gegeven aan de zogeheten «gedwongen winkelnering» waarbij de voor- en nadelen van het systeem van zelfvoorziening in de rijkshuisvesting zullen worden belicht.

• De bijdrage aan het rijksbeleid

Hier luidt de vraag in welke mate met rijkshuisvesting in het nieuwe huisvestingsstelsel wordt bijgedragen aan de doelstellingen van rijksbeleid door de Rgd en door de departementen (onder andere monumenten, milieubelasting, duurzaam bouwen, ruimtelijke ordening, mobiliteitsbeheersing, energiebesparing, architectuur en beeldende kunst) en welke belemmeringen daarbij eventueel worden ervaren.

• Samenwerking binnen het rijkshuisvestingsstelsel

Bij dit thema gaat het om de mate waarin de departementen de nieuwe rol in het rijkshuisvestingsstelsel adequaat (kunnen) invullen, de mate waarin de veronderstelde positieve kanten van de financiële vernieuwing (baten-lastenstelsel met leenfaciliteit) tot uiting komen, en de mate waarin de Rgd erin slaagt de huisvesting en het beheer ervan naar tevredenheid te leveren.

2. Missie, hoofddoelstellingen, producten en resultaten RGD

In de eerste Agentschapsbegroting (1999) is uitgebreid ingegaan op missie, hoofddoelstellingen en producten van de Rijksgebouwendienst. De belangrijkste elementen worden hier gemeld vanwege de nauwe relatie met de begroting 2001.

De hoofddoelstellingen zijn:

• Het leveren van adequate huisvesting met tevreden klanten. Deze doelstelling wordt toegelicht in hoofdstuk 3.

• De baten en lasten dienen over een langere periode bezien in evenwicht te zijn. Deze doelstelling wordt behandeld in hoofdstuk 4, terwijl de financiële informatie is opgenomen in hoofdstuk 7.

• Het leveren van toegevoegde waarde als overheidsdienst (onder andere het verstandig beheer en behoud van monumenten, de realisatie van schaalvoordelen, risicobeheersing, innoverend vermogen en bijdrage aan rijksbeleid, hoofdstuk 5).

Naast bovenstaande hoofddoelstellingen geldt als randvoorwaarde een goed functionerende Rgd, waarbij het accent ligt op doelmatigheid, rechtmatigheid en tevredenheid van het personeel.

De producten en diensten van de Rgd zijn onderverdeeld in de volgende vier hoofdgroepen:

• Beheer, gericht op het instandhouden en garanderen van het gebruik van de huisvesting. De activiteiten die hiermee samenhangen vloeien voort uit de verantwoordelijkheid die de Rgd heeft als eigenaar en beheerder van de gebouwen.

• Huisvestingsprojecten, gericht op het realiseren van een huisvestingsoplossing voor de klant. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het realiseren van een nieuw gebouw of om renovatie van een bestaand gebouw. De klant betaalt hiervoor een gebruiksvergoeding op basis van een gebruiksovereenkomst met de Rgd (tenzij het om input gefinancierde huisvesting gaat).

• Services, gericht op huisvestingsgerelateerde werkzaamheden die tot de taak van de klant behoren en die de Rgd op verzoek van de klant uitvoert.

• Advisering aan de klant over het gebruik van de huisvesting zonder dat er een directe relatie is met beheer of een concreet huisvestingsproject.

Het beheer en de huisvestingsprojecten vormen de hoofdmoot van de activiteiten van de Rgd als huisvestingsdienst van het Rijk; adviezen en services vormen een veel kleiner deel. Echter, de Rgd heeft de ambitie om haar klanten een totaalpakket te leveren.

De Rgd heeft ook een beleidstaak: het formuleren en evalueren van het rijkshuisvestingsbeleid.

Duurzaam, doelmatig en open voor maatschappelijke ontwikkelingen: zo kan het beleid voor de rijkshuisvesting en de Rijksgebouwendienst in enkele woorden getypeerd worden.

Voor de meeste aspecten van de implementatie van het rijkshuisvestingsbeleid ligt in het nieuwe stelsel de primaire verantwoordelijkheid bij de gebruikers; de Rijksgebouwendienst is daarbij adviseur. De ambities van de Rijksgebouwendienst zijn voor deze aspecten dan ook vooral procesmatig: strakke planning van de voorbereiding en uitvoering van projecten in goed overleg met de gebruikers.

De Rijksgebouwendienst is verantwoordelijk voor de integratie van de aspecten stedenbouw, monumentenzorg, architectuur en beeldende kunst in de rijkshuisvesting. Voor de invulling van die verantwoordelijkheid heeft de Rijksgebouwendienst dan ook inhoudelijke ambities naast meer procesmatige ambities.

Voor vrijwel alle aspecten geldt, dat rijkshuisvesting veelal een zaak van lange adem is en dat de in 2001 te realiseren eindresultaten overwegend de oogst zijn van geruime tijd geleden ingezette activiteiten.

Zo werd medio 1996 het principe-besluit genomen om Plein 23/Bleijenburg 7 te gaan gebruiken voor de Tweede Kamer. Dit complex was in het midden van de jaren '80 leeg gekomen na het vertrek van Buitenlandse Zaken en het Algemeen Rijksarchief en is tijdelijk gebruikt voor de huisvesting van de Rijksdienst Beeldende Kunst en als hotelkantoor. Eerder beoogde -definitievegebruikers vielen uiteindelijk weer af. In 2000 is de renovatie ten behoeve van de Tweede Kamer feitelijk gestart en op 1 juli 2000 is het dienstgebouw van het voormalige Rijksarchief opgeleverd. De volledige renovatie/uitbreiding van dit complex wordt naar verwachting in 2003 afgerond. Van de meer recent gestarte en nog te starten projecten zullen in 2001 overwegend tussenresultaten c.q. procesmatige (tussen) resultaten gemeld kunnen worden.

3 Adequate huisvesting

3.1 Algemene beleidsdoelstelling

De Rijksgebouwendienst draagt zorg voor het adequaat huisvesten van de rijksoverheid in brede zin. Het bijdragen aan een effectief functioneren van het overheidsapparaat als geheel door middel van adequate huisvesting staat daarbij voorop.

Dit betekent huisvesting voor kernministeries, rijksdiensten, rechtbanken, penitentiaire inrichtingen, laboratoria, musea, paleizen enz. De huisvesting bevindt zich op vitale plekken in onze binnensteden en op andere locaties verspreid over het land.

De totale voorraad ultimo 1999 bedraagt f 6,1 mln m2 bvo. Hiervan heeft ruim f 1 mln m2 bvo de status van monument met huisvestingsfunctie. De totale voorraad is alsvolgt verdeeld over de afnemers.

 
Vastgoedportefeuille per 31-12-1999 (in 1000 m2 bvo)1 000 m2 bvoin %
Buitenlandse Zaken881.5
Justitie2 04533.7
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties1792.9
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen62310.2
Financiën1 03617.1
Defensie851.4
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1522.5
Verkeer en Waterstaat4207.0
Economische Zaken1963.2
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij2033.3
Sociale Zaken en Werkgelegenheid801.3
Volksgezondheid, Welzijn en Sport2624.3
   
Leegstand binnen huur-verhuursystematiek1141.8
Niet-rijksdiensten (derden)2824.6
Subtotaal binnen de huur-verhuursystematiek5 76594.8
   
Categorieën waarvoor de huur-/-verhuursystematiek niet geldt:  
Inputfinanciering:  
Huis der Koningin921.5
Hoge Colleges van Staat1342.2
Algemene Zaken200.3
Monumenten met primaire erfgoedfunctie570.9
Leegstand buiten de huur-verhuursystematiek190.3
Subtotaal categorieën buiten de huur-verhuursystematiek3225.2
Totaal6 087100.0

De verdeling van de totale voorraad over kantoren en specifiek gebruik, respectievelijk eigendom en huur is in de volgende tabel aangegeven.

Voorraadgegevens per 31-12-1999
 oppervlakte in 1000m2 bvoin %
Kantoren3 70761%
Specifiek gebruik2 38039%
Totaal6 087100%
Eigendom4 53474%
Huur1 55326%
Totaal6 087100%

Naast het beheren van alle objecten in de voorraad ontwikkelt de Rgd ook projecten. Enkele grote, in het oog springende projecten zijn:

Herhuisvesting Raad van State

Het project uitbreiding Raad van State is in 1999 gestart met de aankoop van een viertal panden aan de Parkstraat/Oranjestraat te Den Haag. Aan de hand van het programma van eisen van de gebruiker wordt thans een masterplan opgesteld.

Dit zal eind 2000 gereed zijn, waarna in 2001 met het ontwerp van de nieuwe huisvesting kan worden begonnen. In december 2001 zal worden gestart met de verbouwing en renovatie van de panden Parkstraat 10–14 en 2–8 in Den Haag. Hier worden circa 280 werkplekken voor de Raad van State gecreëerd. Deze verbouwing zal december 2003 worden afgerond. Tijdens de verbouwing zal de directie Bestuursrechtspraak tijdelijk worden gehuisvest aan de Lange Vijverberg 3.

Hoftoren

Het is de wens van het Ministerie van OC en W om in de buurt van andere bestuursdepartementen gehuisvest te worden. OC en W is thans nog het enige Ministerie dat nog niet in 's-Gravenhage gevestigd is. Omdat het project De Hoftoren, in ontwikkeling bij ING-Vastgoed en gelegen naast het VROM-gebouw tegenover het Centraal Station van de NS, één van de weinige locaties is in de nabijheid van de andere bestuursdepartementen die op korte termijn beschikbaar is, is besloten tot aankoop van een deel van De Hoftoren voor de huisvesting van OC en W.

Volgens het voorlopig opgestelde ruimtelijk programma van eisen dient het gebouw circa 1350 formatieplaatsen te huisvesten, resulterend in de realisatie van circa 40 000 m2 bvo. De vraag beslaat 73,5% van de in het project De Hoftoren door ING-Vastgoed aangeboden oppervlakte en is exclusief de eventueel nog te huren extra lagen. De oplevering van het gebouw staat gepland op maart 2002. Er is een investeringsbudget mee gemoeid van f 299 miljoen.

Rijksmuseum Amsterdam

Het Rijksmuseum Amsterdam is gehuisvest in een bijna 120 jaar oud gebouw; een rijksmonument. Het gebouw wordt gezien als een belangrijk 19de eeuws monument van de bouwkunst in Nederland, gebouwd als «nationale schatkamer»: de huidige waarde van de collectie wordt geschat op 5 miljard gulden.

In al die 120 jaren is het gebouw goed onderhouden. Ondanks die goede zorgen moet worden vastgesteld dat het gebouw technisch is versleten. Grotere bezoekersaantallen en het toegenomen aantallen tentoongestelde voorwerpen hebben tot een voller museum geleid; het oorspronkelijke heldere gebouwconcept is dichtgeslibd. Ontwikkelingen in de museale wereld, zoals gewijzigde opvattingen over hoe collecties te presenteren en te conserveren, de toegenomen bezoekersaantallen en de gewijzigde eisen die het publiek stelt aan een museumbezoek vragen om herbezinning van het gebruik en de inrichting van het gebouw.

In het najaar van 2000 zal een definitieve variant worden vastgesteld, op basis waarvan de verbouwing van het Rijksmuseum, die naar verwachting circa 7 jaar in beslag zal nemen, van start zal gaan.

3.2 De operationele doelstelling

De Rijksgebouwendienst levert huisvesting die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant, middels de hiervoor gemelde hoofdgroepen van producten en diensten.

De Rijksgebouwendienst streeft naar tevreden klanten door kwaliteit te leveren. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de functionele kwaliteit, de belevingskwaliteit en de toekomstwaarde, en een scherpe kosten-kwaliteitsverhouding. Deze begrippen worden hierna nader uitgewerkt.

3.2.1 Functionele kwaliteit en belevingskwaliteit

Klant

Om te bepalen of de Rijksgebouwendienst huisvesting levert die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant en een goede functionele en belevingskwaliteit heeft, is de mate van tevredenheid van de klant een graadmeter. Deze geeft de geschiktheid van de huisvesting voor de klant aan.

Om de mate van tevredenheid te meten heeft de Rijksgebouwendienst de klanttevredenheidsmonitor ontwikkeld. Daarmee wordt de tevredenheid gemeten op basis van de volgende indicatoren: de Rijksgebouwendienst in het algemeen, de huisvesting, de wijze van onderhoud van de gebouwen, waaronder de afhandeling van storingen, de inhoud van de adviezen, de wijze van communicatie met contactpersonen van de Rijksgebouwendienst en de informatievoorziening door de Rijksgebouwendienst.

De meting vindt jaarlijks plaats. Op basis van de uitkomsten van de meting kunnen gerichte verbeteracties in gang worden gezet.

Inmiddels is de klanttevredenheidsmonitor voor de tweede keer uitgevoerd. De resultaten kunnen worden vergeleken met de resultaten van 1999. Dit heeft wel enige methodische aanpassing noodzakelijk gemaakt. In 1999 is niet aan klanten de rechtstreekse vraag gesteld rapportcijfers op een 10-puntsschaal te geven voor de betreffende onderwerpen. Wel hebben zij aangegeven in hoeverre zij tevreden zijn met de onderliggende aspecten op een schaal van 1 tot 7. Dit maakt het mogelijk alsnog (achteraf) een schatting van de cijfers te doen en deze met die van 2000 te vergelijken. Om de resultaten tussen 1999 en 2000 te kunnen vergelijken zijn de gegevens 1999 naar een 10-puntsschaal omgezet. Dit levert een cijfer van 6,2 op in 1999. Het cijfer 2000 is op 6,5 uitgekomen. Figuur 1.3 geeft de betreffende vergelijking ten behoeve van de zogenaamde nul-meting. De klanttevredenheidsmeting is ontwikkeld in overleg met de klantenraad en de resultaten zijn daarin besproken.

Gemiddelde rapportcijfers aspecten van dienstverlening 1999–2000kst-27400-XI-2-15.gif

Gezien de variatie in de respons en de methode van een beperkte representatieve steekproef moeten de uitkomsten met enige voorzichtigheid worden gehanteerd: zeker bij een vergelijking na één jaar. Desondanks lijken de klanten op alle onderdelen iets meer tevreden te zijn dan in 1999. Ook het algemeen oordeel over het functioneren van de Rgd is licht gestegen.

Aan de klanten is ook gevraagd welke aspecten zij het meest belangrijk vinden. Zo wordt ten aanzien van onderhoud het meest belangrijk gevonden dat rekening wordt gehouden met het bedrijfsproces van de gebruiker en dat onderhoudswerkzaamheden snel worden afgerond. Daarnaast vinden gebruikers belangrijk dat de Rgd helderheid biedt omtrent prioriteitstelling van de onderhoudswerkzaamheden.

Bij de jaarlijkse bepaling van de speerpunten van het accountmanagement in relatie met de gebruikers wordt dankbaar gebruik gemaakt van de uitkomsten van de klanttevredenheidsmeting.

Op basis van de nulmeting is in de Toelichting bij de Agentschapsbegroting 2000 aangegeven dat het streven is van een net-voldoende in 1999 naar een ruime voldoende in 2004 te gaan. Dit streven is inmiddels als nadere operationele doelstelling geconcretiseerd: een gemiddeld cijfer van 7,5 in 2004.

De resultaten van de jaarlijkse klanttevredenheidsmonitor zullen een belangrijk onderdeel vormen van de evaluatie van de stelselwijziging in 2004.

Naast de klanttevredenheidsmeting, waarmee de gebruikers hun subjectieve oordeel geven over de onderhoudssituatie van hun huisvesting (inclusief de storingsafhandeling), wordt met de twee volgende instrumenten getracht een meer objectief inzicht te geven in de onderhoudssituatie, te weten de onderhoudsvoorraad en de storingsindicator.

Onderhoudsvoorraad (eigendomspanden excl. paleizen)

bedragen x NLG1000
 PrioriteitTotaalTotaal
Aspect98765432120001999
1 Veiligheid en gezondheid      11 3354 6697 33323 33728 642
2 Cultuurhistorische waarde     22 20610 9822 864 36 05236 128
3 Bedrijfsproces afnemer    25 83213 54446 738  86 11495 994
4 Funct.bouwdelen/installaties   1252311 42459529992 5034 119
5 Esthetica/Belevingswaarde  7 8776 60227 729    42 20843 999
6 Financieel 2712 5033 07810 28314 91017 978  49 02249 168
7 Techn./funct.bouwdelen33 5647 47730 332      71 37466 115
totaal per 1 januari 2000:33 5647 74840 7129 80564 07652 08387 6277 5637 432310 611 
totaal per 1 januari 1999:29 8037 00440 21511 08264 92153 50096 44516 5524 643324 165 

De onderhoudsvoorraad groeit jaarlijks aan als gevolg van slijtage en veroudering, en neemt weer af tengevolge van onderhoudswerkzaamheden. Een onderhoudsvoorraad ter grootte van circa – f 250 mln (dat is 3 maal de jaarlijkse planmatige onderhoudsuitgaven) is voor een efficiënt bedrijfsproces van de Rgd gewenst. Dit sluit tevens aan op de cyclus van de onderhoudsinspecties. Hierdoor is het mogelijk om de onderhoudswerkzaamheden in overleg met de gebruikers te plannen, voor te bereiden en uit te voeren.

Bovendien kunnen diverse onderhoudsactiviteiten makkelijker worden gecombineerd naarmate de onderhoudsvoorraad groter is. Hierdoor kunnen grotere opdrachten aan aannemers en installateurs worden gegeven en is een scherpe aanbesteding mogelijk.

De onderhoudsvoorraad per 1-1-1999 kwam op f 324,2 mln. Op 1-1-2000 was de voorraad gedaald naar f 310,6 mln. Uitgaande van het geplande onderhoud, de te maken prioriteitstelling en de verwachte uitkomsten van de onderhoudsinspecties zal de gewenste onderhoudsvoorraad in 2002 worden bereikt.

Storingsindicator

Bij storingen is van de belang hoe snel een storing kan worden opgelost en de mate waarin zich storingen voordoen.

Voor de afhandeling van storingen hanteert de Rgd als norm:

• binnen 4 uur voor spoedeisende storingen

• binnen 24 uur voor «normale» storingen.

De doelstelling is om in 2001 95% van de storingen binnen deze norm af te handelen.

Aan een kengetal voor het beoordelen van de mate waarin zich storingen voordoen (de storingsgevoeligheid van de rijkshuisvesting) wordt nog gewerkt. Een ruwe indicatie geeft het aantal storingen per 1 000 m2 bvo, maar gezien de aanzienlijke verschillen in storingsgevoeligheid bij de verschillen typen rijkshuisvesting wordt nagegaan of een nauwkeuriger kengetal kan worden ontwikkeld.

3.2.2 Toekomstwaarde

In de operationele doelstelling wordt ook gesproken over het kwaliteitsaspect toekomstwaarde.

Toekomstwaarde wil onder meer zeggen dat de gebouwen waarin de klant is gehuisvest, zo flexibel zijn dat kan worden ingespeeld op ontwikkelingen in de huisvestingsbehoefte van die klant en van andere potentiële gebruikers. Bij doelstelling 2 wordt in de paragraaf 4.2 portefeuillemanagement nader op de toekomstwaarde ingegaan.

3.2.3 Kosten-kwaliteitsverhouding

Tenslotte wordt in de operationele doelstelling gesproken over de scherpe kosten-kwaliteitsverhouding als uitdrukking van de kwaliteit die de Rijksgebouwendienst levert. Hierbij dient te worden aangetekend dat in het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel de klant de kwaliteit bepaalt en daar ook voor betaalt. Het is echter aan de Rijksgebouwendienst om – gegeven de kwaliteit die de klant wenst – deze te leveren tegen zo laag mogelijke kosten.

In de komende tijd ligt het accent op het ontwikkelen van benchmarking om de kosten-kwaliteitsverhouding te beoordelen.

4. Baten en lasten in evenwicht

4.1 Algemene doelstelling

De Rgd streeft naar een evenwicht tussen baten en lasten. De Rgd voert als agentschap het baten-lastenstelsel, waardoor meer bedrijfsmatig gewerkt wordt. Dit heeft tot gevolg dat van jaar op jaar positieve of negatieve resultaten mogelijk zijn.

Of het evenwicht wordt bereikt moet dan ook over een langere periode worden beschouwd.

4.2 Operationele doelstellingen

Om de algemene doelstelling te bereiken is beheersing van bedrijfseconomische risico's noodzakelijk. De operationele doelstellingen worden gevormd door inzicht in en de beheersing van de bedrijfseconomische risico's.

Meerjarig vooruitkijken is dan een vereiste.

Indicatoren voor bedrijfseconomische risico's zijn onder meer:

• leegstandcijfers: de Rijksgebouwendienst stuurt op het beheersen van de totale leegstandskosten (structurele en frictieleegstand) waarbij als operationele doelstelling voor het jaar 2001 geldt dat deze voor de totale voorraad, die deel uitmaakt van de huur-verhuur methodiek, maximaal 2% bedraagt. Op 31 december 1999 bedroeg de leegstand binnen het huur-verhuurstelsel 2,0%. De leegstand voor de panden buiten het huur-verhuurstelsel bedroeg 5,9% van het aantal m2 in beheer buiten het huur- verhuurstelsel ofwel 0,3% van het totale aantal m2 in beheer (zie ook tabel bij paragraaf 3.1 Adequate huisvesting);

de spreiding van de gebruikscontracten over de verschillende looptijden:

De volgende tabel geeft inzicht in het moment waarop een belangrijk deel van de contracten voor eigendomspanden afloopt: 27,1% van de contracten loopt bijvoorbeeld in 2006 af, daarmee is 20,5% van de inkomsten uit de gebruiksvergoedingen gemoeid. Aflopende contracten kunnen een aanleiding zijn om panden af te stoten, waarbij zich mogelijk boekwaardeverliezen kunnen voordoen.

4.2.3 Financieel beheer RGD

Bij de opstelling van de openingsbalans en de verantwoording over 1999 van het agentschap Rgd zijn aanzienlijke knelpunten geconstateerd in het financieel beheer van de Rijksgebouwendienst. Het gaat hierbij onder andere om nog onvoldoende vormgeving van de administratieve organisatie gericht op het baten/lastenstelsel, het functioneren van de controlefunctie en knelpunten in de financiële informatievoorziening. Door de Rgd is een zwaar verbetertraject ingezet gericht op het oplossen van de geconstateerde knelpunten.. Onderdeel van dit verbetertraject vormen tevens de kennisoverdracht in de organisatie en het op orde brengen van de (decentrale) administraties; onder meer door verwerking van de reeds centraal doorgevoerde mutaties in de administratie. Essentieel is dat de Rgd op een ordelijke en rustige wijze kan komen tot de opstelling van de financiële verantwoording over 2000, terwijl ook de noodzakelijke aanzetten tot het structureel verbeteren van het financieel beheer in gang worden gezet. Het plan van aanpak voor dit verbetertraject is aan de Algemene Rekenkamer aangeboden en zal ook aan de Tweede Kamer worden gezonden.

Tabel Spreiding gebruikscontracten over looptijd (eigendomspanden)
Contractduur vanaf 1-1-2000Jaar afloopAantal Contracten%Gebruiksvergoeding prijspeil 2000%m2 bvo%
1 jaar2000312,912 666 2581,463 7511,7
2 jaar2001141,37 998 9020,929 6230,8
3 jaar200250,53 953 0830,418 4620,5
4 jaar2003918,644 878 1644,8214 6995,6
5 jaar200430,3982 9070,15 4100,1
6 jaar200560,62 017 0740,210 7740,3
6,5 jaar200628727,1190 527 46020,5847 03922,2
9 jaar200813712,942 791 1834,6203 2125,3
10 jaar200940,41 585 3100,26 1680,2
14 jaar201338336,1412 891 26044,41 701 62844,6
15 jaar2014111,021 612 6562,353 4921,4
17 jaar201610,17 433 6310,819 6220,5
19 jaar2018868,1177 358 93019,1636 28916,7
23 jaar202210,13 936 6470,45 9630,2
Totaal contracten 1 060100,0930 633 466100,03 816 132100,0
leegstand     133 000 
derden     282000 
inputgefinancierde panden     303 000 
Totaal voorraad eigendom     4 534 132 

4.2.4 Portefeuillemanagement

Een belangrijk instrument om baten en lasten in evenwicht te brengen en te houden is het portefeuillemanagement. Met portefeuillemanagement wordt de toekomstwaarde van de portefeuille in stand gehouden, de voorraad kostendekkend beheerd, en worden de risico's ten aanzien van onder meer leegstand, exploitatie en onderhoud beheerst. De Rijksgebouwendienst moet de gepleegde investeringen en onderhoudsgelden terugverdienen via de gebruiksvergoeding en/of de restwaarde van de portefeuille. Ter beheersing van onder andere boekwaarderisico's functioneert sinds 2000 de Investeringsraad Rijksgebouwendienst. In dit orgaan worden nieuwe investeringen getoetst aan portefeuillespelregels, met het oogmerk de risico's te kunnen beheersen.

4.2.5 Goedgekeurde Openingsbalans

In april 2000 is de definitieve openingsbalans per 1-1-1999 goedgekeurd. In de openingsbalans zijn in financiële zin voorwaarden geschapen om over de jaren op een bedrijfsresultaat van nul uit te komen, doordat voorzieningen zijn gevormd voor boekwaarderisico's, leegstand, planmatig onderhoud en asbest die hun oorzaak vinden in de periode vóór de stelselwijziging. Hierdoor kan geen dekking uit de gebruiksvergoeding plaatsvinden voor dergelijke kosten.

De hoogte van het agentschapsvermogen van f 85 mln per 1-1-1999 is vastgesteld conform de vigerende regelgeving inzake de vermogensvorming bij agentschappen, de Regeling Vermogensvoorschriften Agentschappen 2000. In overleg met het Ministerie van Financiën gold deze regeling al in 1999 voor de Rgd.

In de openingsbalans van het agentschap Rgd per 1-1-1999 is de schuld aan Financiën bepaald door de boekwaarde van de activa te verminderen met het langlopend vreemd vermogen, waaronder de voorzieningen voor planmatig onderhoud, leegstand en boekwaarderisico's worden geschaard. De rente die in rekening wordt gebracht aan de gebruikers (als onderdeel van de gebruiksvergoeding) is berekend over de boekwaarde van de activa. De vergoeding voor rentekosten in de gebruiksvergoedingen overtreft – bezien over de gehele contractduur – derhalve de kosten van de schuld aan Financiën. Dit heeft een gunstig effect op het saldo van baten en lasten. Anderzijds zijn er een aantal effecten die ongunstig uitwerken op het resultaat van de Rgd, in het bijzonder de dotaties aan de voorziening boekwaarderisico's.

5. Toegevoegde waarde

5.1 De algemene beleidsdoelstelling

De Rijksgebouwendienst wil met de rijkshuisvesting en via brede inzet van kennis en expertise toegevoegde waarde leveren. Met de rijkshuisvesting kan worden bijgedragen aan de realisatie van rijksbeleid en kan invulling worden gegeven aan de voorbeeldfunctie van het rijk op onder meer het gebied van duurzaam bouwen van rijkshuisvesting, en aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van stedelijke gebieden. Dit wordt met name uitgewerkt in de operationele doelstellingen 5.2.1 t/m 5.2.6. De brede inzet van kennis en expertise komt ook tot uitdrukking buiten de rijkshuisvesting, bijvoorbeeld in de coördinatie van het bouwbeleid, in architectuurbeleid en duurzaam bouwen in de utiliteitssector. Dit wordt uitgewerkt in 5.2.7 t/m 5.2.9.

Cruciaal voor succes bij iedere opgave zijn de integrale aanpak van het totstandkomingsproces en het zich bewust zijn van potenties en ambities van zowel opdrachtgever als gebruiker, gesteund door een goedecommunicatie tussen de Rijksgebouwendienst en de departementen, maar ook met lokale overheden en andere betrokkenen.

5.2 Operationele doelstellingen

5.2.1 Architectonische en ruimtelijke/stedebouwkundige kwaliteit en de totstandkoming van beeldende kunst.

Met rijkshuisvesting wordt mede invulling gegeven aan de stedebouwkundige vernieuwing en aan het tot stand brengen van architectonische kwaliteit. Nieuwbouw of renovatie van rijkshuisvesting in een stedelijk gebied kan dienen als katalysator voor de ontwikkeling van dat gebied.

In de voorbeeldfunctie functie van het Rijk zal het streven naar integrale ontwerp-kwaliteit verder gestalte krijgen, waarbij de Rijksbouwmeester op basis van het KB Rijksgebouwendienst 1999 een belangrijke rol vervult.

Bijzondere aandacht gaat uit naar de kwaliteit en logische aansluiting van de nabij de rijkshuisvesting gelegen openbare ruimte. De inzet van tuin- en landschapsarchitecten is daarin kwaliteitsverhogend. Daarnaast zal sterker dan voorheen de kwaliteit van het interieur van nieuwe en her in te richten bestaande gebouwen centraal staan.

In de tegelijkertijd met de Begroting 2001 en de Cultuurnota uit te brengen Derde Architectuurnota zijn de hoofdpijlers:

• vermaatschappelijking van architectuur en

• verstevigen van de rol van het ontwerp bij grote ruimtelijke en architectonische opgaven.

In het meergenoemde Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting zal onder meer aandacht besteed worden aan de uitwerking van de Derde Architectuurnota voor het rijkshuisvestingsbeleid. Uiteraard komt daarin waar relevant ook de doorwerking van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening aan de orde.

Een instrument om de verbinding te kunnen leggen tussen onder meer lokatie, kwaliteit en risico's met betrekking tot de rijkshuisvestingsportefeuille op korte en langere termijn, is de stads- en regio-analyse.

Nog meer gebruik maken van synergie-effecten is daarbij van belang, zowel binnen de rijkshuisvesting als daarbuiten. Waar mogelijk zal bij voorbeeld worden aangesloten bij lokale initiatieven, in het bijzonder op het terrein van stedelijke vernieuwing. In dat kader zijn er ook diverse publiek private samenwerkingsprojecten waar de Rgd en/of de rijkshuisvesting op enigerlei wijze betrokken is. Naar verwachting wordt eind 2000/begin 2001 beslist over de huisvesting van de ministeriekernen van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en zal in de loop van 2001 duidelijk worden of en zo ja in welke mate rijkshuisvesting deel zal uitmaken van PPS-projecten.

Kunst draagt vaak bij aan het werkklimaat en voegt een culturele dimensie toe aan onze leefomgeving.

Het instrument ter verwezenlijking van deze doelstelling is de percentageregeling beeldende kunst. Dat wil zeggen dat gemiddeld 1% van de projectkosten van nieuwbouw of grote renovatieprojecten aan beeldende kunst wordt besteed.

5.2.2 Instandhouding en optimaal gebruik van Rijksmonumenten

De Rijksgebouwendienst heeft ruim een miljoen m2 rijksmonumenten in haar bezit. Deze monumenten zijn een belangrijk onderdeel van ons cultureel erfgoed. Zij vormen veelal de ruggengraat en meerwaarde van onze leefomgeving.

Bij de rijksmonumenten die de Rijksgebouwendienst in eigendom heeft, moet een onderscheid worden gemaakt naar monumenten met een huisvestingsfunctie (musea, archieven, (koepel)gevangenissen, rechtbanken, het Binnenhof, paleizen), en monumenten met primair een erfgoedfunctie (de zogeheten MEF's). Voorbeelden van deze laatste categorie zijn: het Grafmonument van Willem van Oranje, Jachtslot St. Hubertus, de vesting Naarden, de ruïne van Brederode en de Grote Kerk in Veere.

Voor monumenten met een huisvestingsfunctie geldt, evenals bij de doelstelling adequate huisvesting, dat de Rijksgebouwendienst streeft naar tevreden klanten. De klanttevredenheidsmonitor is ook hier van toepassing. Tevens is hetgeen is gezegd over scherpe kosten-kwaliteitsverhouding en toekomstwaarde van toepassing, zij het dat bij dit laatste voor flexibiliteit en aanpasbaarheid grotere beperkingen zullen gelden vanwege het behoud van de monumentale waarde van het gebouw. Het instrument portefeuillemanagement is hierbij tevens van belang. Het aantal monumenten is namelijk niet statisch. Enerzijds kunnen in voorraad zijnde niet-monumenten als gevolg van nieuwe inventarisaties tot monument worden gepromoveerd. Anderzijds kunnen monumenten worden vervreemd waarvoor – ook op langere termijn – geen (rijks)huisvestingsfunctie meer wordt voorzien. Dit laatste geldt niet voor de monumenten, waarvoor de Staat der Nederlanden een duurzame – juridische of morele – verantwoordelijkheid heeft; in beginsel blijven deze zogenoemde categorie I monumenten rijksbezit.

Om ervoor te zorgen dat monumenten in goede staat blijven, zal aan onderhoud en renovatie extra hoge prioriteit moeten worden toegekend. Voor monumenten met een huisvestingsfunctie wordt hiervoor eveneens gebruik gemaakt van de instrumenten indicator onderhoudsvoorraad en storingsindicator. In de indicator onderhoudsvoorraad heeft het aspect «cultuur-historische waarde» hoge prioriteit. Een onderhoudsindicator voor monumenten met uitsluitend een erfgoedfunctie ontbreekt vooralsnog.

Om leegstand van de monumenten met een huisvestingsfunctie te voorkomen, zal de Rgd in 2001 voor de monumenten waarvan de gebruiksovereenkomst binnen drie jaar afloopt een analyse maken van toekomstige gebruik(er)smogelijkheden.

Naast genoemde instrumenten is op basis van het regeerakkoord 1998 voor de instandhouding van de rijksmonumenten in rijksbezit in de periode 1999–2010 een bedrag van f 110 mln bestemd, waarvan f 21 mln t/m 2002. Dit als onderdeel van de ICES-investeringen binnen de cluster vitaliteit steden. Deze middelen moeten worden gezien als een bijdrage in de kosten van de bouwkundige instandhouding van rijksmonumenten.

In het uit te brengen Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting dan wel in een separate notitie Monumenten en rijkshuisvesting zal onder meer worden aangegeven hoe mede dankzij deze extra gelden deze objecten niet alleen bouwkundig in stand, maar ook in gebruik kunnen worden gehouden.

5.2.3 Bevorderen van maatregelen in de rijkshuisvesting die de milieubelasting verminderen

Vermindering van de milieubelasting wordt nagestreefd door het stimuleren en realiseren van duurzaam bouwen in de rijkshuisvesting op basis van de doelstellingen die daarvoor zijn geformuleerd in het begin 2000 in de Tweede Kamer besproken Beleidskader DUBO 2000–2004 en uitgewerkt in het Beleidsprogramma DUBO 2000–2004.

Uit publicaties van de Rijksgebouwendienst over rijkshuisvestingsprojecten is de mate waarin aandacht is besteed aan duurzaam bouwen af te lezen.

De Rijksgebouwendienst heeft het «Duurzaam bouwen register» van het Nationaal Dubo-centrum getekend op «plusniveau». Dit houdt in, dat de Rgd in elk huisvestingsproject aan zijn klant zal adviseren op meer dan «basisniveau». Daarnaast zal de Rgd in daarvoor geschikte situaties adviseren om uit te komen op nationaal top-niveau.

De met de departementen in het kader van het Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting (EER) afgesloten energiebesparingsconvenanten lopen eind 2001 af. Het ligt dan ook in de bedoeling eind 2001 aan de Tweede Kamer te rapporteren over de resultaten van dit programma. Het EER heeft vanaf 1990 gezorgd voor continue aandacht voor energiebesparing in de rijkshuisvesting. Naar verwachting zal de bedrijfs-interne milieuzorg, die thans binnen de departementen wordt ontwikkeld deze functie na het EER over nemen.

De monitor van de voortgang van het EER geeft de laatste jaren een beeld van relatief grote verschillen in energiebesparingsresultaten tussen de verschillende diensten en departementen, die niet eenduidig zijn terug te voeren op mogelijke verschillen in inspanning bij betreffende departementen. Enkele departementen zullen naar verwachting de efficiencydoelstelling volledig kunnen realiseren; voor de overige departementen zal moeten worden bepaald op welke onderdelen er aanvullende mogelijkheden zijn. Met het oog op de bedoelde rapportage zal in 2001 onderzoek plaatsvinden naar de oorzaken van de verschillen in de resultaten en naar het rendement van mogelijk aanvullende maatregelen.

Mede met het oog op het aflopen van het programma EER, is in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid het Programma Innovatieve Technieken in de Rijkshuisvesting (PIT, 2000–2004) aangekondigd. Doel van dit programma is om via de rijkshuisvesting de ontwikkeling van innovatieve CO2-reducerende technieken en concepten te stimuleren. Dit programma richt zich op technieken en concepten die de potentie hebben om in ca. 5 jaar breed in de markt toegepast te kunnen worden. Over de ervaringen met de ontwikkeling en toepassing van deze technieken en concepten zal periodiek worden gepubliceerd.

Als kengetal voor de stimulering via PIT geldt het aantal technieken en concepten dat door het daarvoor in te stellen deskundigen panel voldoende «kansrijk» wordt geacht om verder te ontwikkelen dan wel in een pilot-project toe te passen.

Verder zal periodiek worden gepubliceerd over de ervaringen met de ontwikkeling en/of toepassing van deze technieken en concepten.

In 2005 zal verslag worden gedaan over de eerste toepassingen in de markt van de via PIT gestimuleerde technieken en concepten. In 2010 kan de eindstand worden opgemaakt.

5.2.4 Integraal toegankelijke rijkshuisvesting

Nieuwe, door of namens de Rijksgebouwendienst ontwikkelde gebouwen zijn bij oplevering integraal toegankelijk. Met het begrip integrale toegankelijkheid wordt bedoeld dat gebouwen en gebouwonderdelen bereikbaar en bruikbaar zijn voor iedereen, gehandicapt of niet. Voor de toegankelijkheid zijn bouwkundige prestatie-eisen geformuleerd. Met behulp van het toetsinstrument van de Rijksgebouwendienst wordt bij oplevering gemeten of aan deze eisen is voldaan.

In principe worden bestaande gebouwen bij grote renovaties ook integraal toegankelijk gemaakt, als onderdeel van het renovatieproject. Niet alle gebouwen lenen zich naar aard en/of karakter voor die integrale toegankelijkheid: bijvoorbeeld bij monumenten kan voor een wat beperktere toegankelijkheid worden gekozen.

In bestaande gebouwen worden toegankelijkheidsknelpunten opgelost indien noodzakelijk. De klant speelt daarbij een belangrijke rol, zowel wat betreft de melding als de oplossing van de knelpunten. De Rijksgebouwendienst ondersteunt daarbij door meting van de toegankelijkheidsprestatie, het aandragen van oplossingsmogelijkheden, en het realiseren van toegankelijkheidsvoorzieningen.

5.2.5 Sociaal Bestek

Sociaal bestek is een project van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Via het Sociaal bestek moeten werklozen weer aan het werk worden geholpen. De Rijksgebouwendienst neemt deel aan het project als uitvoerende dienst.

De ministeries V&W, VROM en Defensie melden projecten aan bij het ministerie van SZW waaruit proefprojecten (pilots) worden geselecteerd. Door de Rgd zijn 8 projecten aangemeld. Door het Ministerie van SZW worden vervolgens projecten geselecteerd waarop het Sociaal Bestek wordt toegepast. In 2001 zal een evaluatie plaatsvinden door het Ministerie van SZW.

5.2.6 Werkplekinnovatie

De nieuwe media, veranderende arbeidsculturen en managementinzichten leiden tot een groeiende aandacht voor de werkplek. Thuiswerken wordt bij de rijksdiensten in toenemende mate als een interessante aanvulling op (en soms ook vervanging van) de plek «op kantoor» gezien. Werkplekinnovatie heeft als doelstelling een efficient ruimtegebruik en optimale ondersteuning van het werkproces. De Rgd adviseert ondermeer de departementen van Financiën, en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over werkplekinnovatie, alsmede de Belastingdienst (onder andere voor het Belastingdienst Automatiserings Centrum te Apeldoorn) en verschillende gerechtelijke diensten.

5.2.7 Samenhangend en stimulerend rijksarchituurbeleid

Met dit beleid wordt beoogd gunstige voorwaarden te scheppen voor de totstandkoming van architectonische kwaliteit en tevens architectonische impulsen te geven aan de stedelijke en landschappelijke ontwikkeling in Nederland. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de bredere taak van de Rijksbouwmeester die zich verder uitstrekt dan alleen de rijksgebouwen.

De uitwerking van de Derde Architectuurnota naar het rijkshuisvestingsbeleid zal plaatsvinden in het Meerjaren Beleidsplan Rijkshuisvesting.

5.2.8 Duurzaam bouwen in de utiliteitsbouwsector

Het beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000 – 2004 bevat een aantal projecten die betrekking hebben op duurzaam bouwen in de utiliteitsbouw. Voor deze projecten is voor de programmaperiode op de Rgd-begroting f 0,8 mln per jaar uitgetrokken. Het betreft de actualisering en aanvulling van het Nationaal Pakket Utiliteitsbouw, het uitbouwen van het Nationaal Register Duurzame Utiliteitsbouw en de Demonstratieprojecten Duurzaam Beslissen Utiliteitsbouw. In 2001 wordt beoogd binnen drie van de in het beleidsprogramma Duurzaam Bouwen genoemde utiliteitssectoren tenminste één demonstratieproject gestart te hebben. Het aantal deelnemers in het register wordt vooralsnog gezien als beste indicator voor het succes van het beleid met betrekking tot duurzaam bouwen in de utiliteitssector.

5.2.9 Het ondersteunen van de coördinatie van het bouwbeleid

De Staatssecretaris van VROM is Coördinerend Bewindspersoon voor de Bouw. In die hoedanigheid levert hij een bijdrage om de knelpunten die zich in de relatie overheid-bouwsector kunnen voordoen tot een oplossing te brengen. Daartoe vormt hij op kabinetsniveau het aanspreekpunt voor de bouwsector.

Ter ondersteuning van de coördinerende taak van de staatssecretaris functioneert het coördinatiepunt bouwbeleid dat in situaties die daarom vragen, intervenieert en arbitreert om knelpunten op te lossen of te voorkomen op de voor de bouwsector relevante beleidsterreinen. Daarbij wordt een projectmatige en resultaatgerichte aanpak voorgestaan, door afstemming tussen de direct betrokkenen in tijdelijke werkverbanden. Het actief onderhouden van het netwerk van contacten met de publieke en private partijen die betrokken zijn bij de bouw is hierbij van wezenlijk belang.

In een stimuleringsovereenkomst, ondertekend in 1992 door vertegenwoordigers van de Bouw- en Houtbond FNV, de Hout- en Bouwbond CNV, het Algemeen Verbond Bouwbedrijf en het Ministerie van VROM, is tot doel gesteld het leerlingbouwplaatsenbeleid actief te ondersteunen. Met het creëren van leerlingbouwplaatsen wordt een bijdrage geleverd aan opleiding en ontwikkeling op bouwvakgebied.

VROM heeft aan deze stimuleringsovereenkomst een financiële bijdrage verbonden die jaarlijks wordt toegekend, op basis van een driejarenplan leerlingbouwplaatsen dat ieder jaar door de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf wordt opgesteld. De bijdrage is met name bestemd voor een subsidie voor opdrachtgevers van leerlingbouwplaatsprojecten, die extra kosten kunnen krijgen als gevolg van een langere bouwtijd met de daarbij behorende extra rentelasten en eventuele meerdere voorbereidingskosten. De Rgd wil zelf in 2001 ten minste 3 projecten met leerlingbouwplaats(en) realiseren.

6. Randvoorwaarde goed functionerende Rgd

Verbetering Financieel Beheer Rgd

De (verdere) verbetering van het financieel beheer bij de Rgd blijft ook in 2001 een zeer belangrijk aandachtspunt. Op basis van de eerdere ervaringen bij de jaarafsluiting 1999 is er in het jaar 2000 voor gekozen de financiële organisatie op projectbasis tijdelijk te versterken met externe deskundigheid op het terrein van de administratieve organisatie en de interne controle. Zo zal het proces rond de jaarafsluiting 2000 plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid van deze projectorganisatie. In het jaar 2000 zal worden gewerkt aan de nodige kennisoverdracht naar de financiële Rgd-organisatie, onder andere via instrumenten als «training on the job».

In 2000 en 2001 wordt tevens het nieuwe geïntegreerde informatiesysteem (IRIS) geïmplementeerd, dat een belangrijke bijdrage aan het financieel beheer zal leveren.

Voor de planning van de activiteiten rondom de jaarverantwoording 2000 en de structurele maatregelen die gedurende het jaar 2000 worden getroffen om de eigen financiële Rgd-organisatie te versterken, is door de externe projectleider een projectplan in meerjarig perspectief opgesteld.

Voor het jaar 2001 is in het projectplan voorzien dat in de loop van dat jaar de eigen financiële Rgd-organisatie het uitvoerende proces bij de jaarverantwoording zelf (weer) kan gaan trekken. De inzet van de externe capaciteit kan dan in 2001 worden beperkt tot taken als verdere begeleiding, het verzorgen van aanvullende opleidingen en het zo nodig nog bieden van ad-hoc ondersteuning bij enkele cruciale functies.

7. Financiële informatie Agentschap Rijksgebouwendienst

7.1 Begrotingsstaat 2001

 
Art.OmschrijvingNLG1000EUR1000
01Agentschap Rijksgebouwendienst  
    
 Totale baten1 912 902868 037
 Totale lasten1 975 350896 375
 Saldo van baten en lasten– 62 448– 28 338
    
 Totale kapitaalsontvangsten800 000363 024
 Totale kapitaals uitgaven1 010 769458 667

Toelichting baten en lasten

De baten en lasten die kunnen worden toegerekend aan lopende huurcontracten zijn in lopende prijzen geraamd, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse prijsstijging van 2,5%, met uitzondering van de baten en lasten gerelateerd aan de inputfinanciering i.v.m. de relatie met de VROM-begroting en met uitzondering van de baten en lasten gerelateerd aan de onderhandenwerk projecten. Na verwerking van deze projecten in de comptabele administraties zullen ook deze projecten geïndexeerd worden opgenomen.

De jaarlijkse indexering van de gebruiksvergoedingen is voor de Rgd een voorwaarde om aan de rente- en aflossingsverplichtingen, zoals ook verwerkt in het kasstroomoverzicht, te kunnen voldoen. De begroting sluit aan op het nog te sluiten leningsconvenant voor de voorraad per 1-1-1999.

Toelichting saldo baten en lasten

In het jaar 2001 wordt een negatief resultaat begroot ad f 62,4 mln. Dit negatieve resultaat wordt verklaard door de post dotatie voorziening boekwaarderisico's. Deze post is in het jaar 2001 omvangrijk omdat in de bestaande voorraad die aan de Rgd is overgedragen per 1 januari 1999 sprake is van substantiële risico's voor de Rgd bij de grote aantallen contracten die in het jaar 2006 zullen aflopen.

Met betrekking tot het bedrijfsresultaat stuurt de Rijksgebouwendienst op het meerjarig in evenwicht zijn van de baten en lasten. Binnen de meerjarenperiode is er sprake van een grote fluctuatie van noodzakelijke dotaties aan de voorziening boekwaarderisico's. Over de totale begrotingsperiode wordt de doelstelling gerealiseerd dat de baten en lasten met elkaar in evenwicht zullen zijn. Voor de jaren 1999 en 2000 is er bijvoorbeeld sprake van een gerealiseerd, c.q. verwacht positief resultaat.

Gegeven de voorziene fluctuaties is er een nadere afspraak tussen de ministeries van VROM en het ministerie van Financien. Rijksbreed is de Regeling Vermogensvoorschriften Agentschappen van kracht, op basis waarvan het agentschapsvermogen genormeerd is op 5% van de omzet. De positieve resultaten in de jaren 1999 en 2000 zullen vrijvallen ten gunste van het generale beeld. Tevens is een ondergrens afgesproken voor het eigen (buffer)vermogen van de Rgd, te weten 30 mln. Indien de Rgd onder de grens mocht uitkomen, zal het eigen vermogen tot 30 mln worden aangevuld (vanuit en met als maximum de resultaten 1999 en 2000). Gegeven de thans voorziene problematiek in het jaar 2001, zal naar verwachting in dat jaar een beroep op aanvulling tot het bodembedrag moeten worden gedaan. De resultaatbestemming 1999 en 2000 en de consequenties hiervan zijn niet verwerkt in deze ontwerpbegroting.

7.2 Begroting baten en lasten 2001 en meerjarenraming

(Bedragen in NLG1000)
 1999200020012001 EUR 1000 2002200320042005econ. Classfunct. Class
Totaal baten Rgd1 861 9061 906 2421 912 902868 0371 896 1921 905 1461 863 4271 845 667  
           
Gebruiksvergoeding van ministeries1 373 8981 472 5191 545 421701 2811 588 7631 626 8351 650 2491 684 1711201.34
Inputfinanciering buiten de huur- verhuur relatie101 855167 105136 93562 139111 295114 86593 41192 2631201.34
Services25 28620 00020 5009 30221 01321 53822 07622 6281201.34
Adviezen6 4605 3005 4332 4655 5685 7085 8505 9961201.34
Derden28 49821 74822 29210 11622 84923 42024 00624 6061601.34
Kleine projecten ministeries34 92315 00015 3756 97715 75916 15316 55716 9711201.34
Egalisatie280 453202 690161 27273 182121 41483 17233 861– 22 3881513.1
Rentebaten4 9951 8805 6742 5759 53113 45517 41721 4201201.34
Buitengewone baten5 538  
           
Lasten Rgd1 838 7211 872 5211 975 350896 3751 859 7181 951 1461 820 0471 802 902  
           
Apparaatskosten62 75786 79887 39339 65789 12590 65692 24496 3761101.34
Huren vanuit de markt396 863409 890421 034191 057431 197441 613452 290463 2341201.34
Inputfinanciering buiten de huur- verhuur relatie101 855167 105136 93562 139111 295114 86593 41192 2631201.34
Services24 95320 00020 5009 30321 01321 53822 07622 6281201.34
Adviezen21 9715 3005 4332 4655 5685 7085 8505 9961201.34
Derden9 1706 7487 2923 3097 8498 4209 0069 6061601.34
Kleine projecten ministeries35 79115 00015 3756 97715 75916 15316 55716 9711201.34
Onderzoek rijkshuisvesting1 8324 5004 5002 0424 5004 5004 5004 5001201.34
Dagelijks onderhoud72 43782 64584 80238 48186 21387 48688 97390 5951201.34
Rentelasten554 009511 431520 479236 183516 114508 126495 731482 4712113.1
Afschrijvingen414 276412 456418 714190 004409 390401 572369 480344 3091513.5
Belastingen40 51441 38842 98419 50544 19645 35646 44447 5583213.6
Dotaties voorzieningen101 455109 260209 90995 253117 499204 687123 485126 3951201.34
Buitengewone lasten838  
           
Saldo van Baten en Lasten23 18533 721– 62 448– 28 33836 474– 45 53443 38042 765  

Toelichting bij opbouw Baten

Opbrengst Gebruiksvergoedingen van ministeries

De opbrengsten gebruiksvergoedingen kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel Specificatie gebruiksvergoedingen

Tabel specificatie gebruiksvergoedingen (bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Gebruiksvergoeding contracten 1 441 1321 471 0241 501 7061 532 7231 556 1371 590 059
Onderhanden werk nog op te leveren 31 38774 39787 05794 11294 11294 112
Nieuwe projecten/afstoot pmpmpmpmpmpm
Totaal opbrengst1 373 8981 472 5191 545 4211 588 7631 626 8351 650 2491 684 171

De gebruiksvergoedingen zijn gebaseerd op de huurprijsmethodiek Rijksgebouwendienst. De opbrengsten voor de lopende interne verhuurcontracten met ministeries per 1 januari 2000 sluiten aan op de goedgekeurde jaarverantwoording 1999. De gebruiksvergoedingen voor de voorraad per 1-1-2000 op prijspeil 2000 bedragen f 1441,1 mln.

Omdat de Rgd met terugwerkende kracht vanaf 1-1-1999 geen leasepanden meer heeft zijn de opslagen voor de excessieve financieringslasten van leasepanden buiten beschouwing gelaten.

De toename van de opbrengsten door nieuwe projecten en de afname van de opbrengsten door afstoot is vooralsnog pm geraamd, in de veronderstelling dat deze elkaar in evenwicht houden.

Opbrengst Inputfinanciering buiten de huur- verhuurrelatie

De opbrengst input is conform de stand ontwerpbegroting 2001, artikel 02.01, exclusief de beschikbare middelen voor correcties van de huisvestingsbudgetten van de ministeries.

Opbrengsten services

Services zijn vormen van dienstverlening waarbij de Rijksgebouwendienst op verzoek van de klant werkzaamheden uitvoert, die volgens de Regeling Taakverdeling Beheer (RTB) tot de taak van de klant behoren. De raming is gebaseerd op de verwachting dat de huidige contracten (voor zover niet betrekking hebbend op de millennium overgang) worden gecontinueerd. De opbrengsten services kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel Specificatie services (bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Servicecontracten 15 32915 71216 10616 50816 92017 343
Services overig 4 6714 7884 9075 0305 1565 285
Totaal25 28620 00020 50021 01321 53822 07622 628

Opbrengst Adviezen

Gebruikers kunnen verzoeken indienen bij de Rijksgebouwendienst voor niet-project-gebonden adviezen. Zij zijn niet verplicht de Rijksgebouwendienst daarvoor in te schakelen. De opbrengsten vanaf 2000 zijn geraamd op basis van de realisatie 1999.

Opbrengst Derden

De Rijksgebouwendienst heeft onder meer als taak de zorg voor de huisvesting van organisaties op het niveau van de centrale overheid, die (vrijwel) geheel bekostigd worden uit collectieve middelen.

Indien organisaties die binnen deze definities passen de Rijksgebouwendienst daarom verzoeken neemt de Rijksgebouwendienst de zorg voor de huisvesting op zich. Op deze post worden onder andere de huuropbrengsten van de door Domeinen verhuurde panden geraamd. Werkzaamheden in verband met derdenwerk worden meerjarig gezien kostendekkend uitgevoerd. Daarnaast is er sprake van een aantal bijzondere projecten. Dit betreffen onder andere de exploitatie van parkeergarages en grafelijke zalen.

Opbrengst Kleine projecten ministeries

Als wijziging ten opzichte van de begroting 2000 is als afzonderlijke post opgenomen de kleine projecten voor ministeries die vanwege de geringe financiële omvang door de afnemer a fonds perdu worden gefinancierd. De projecten worden kostendekkend uitgevoerd.

Opbrengst Egalisatie

Deze opbrengst wordt toegelicht onder «rentelasten».

Toelichting bij opbouw Lasten

Apparaatskosten

De apparaatskosten Rijksgebouwendienst kunnen worden onderscheiden in twee delen. Allereerst het deel dat direct ten laste van het resultaat in het betreffende jaar wordt gebracht (de netto apparaatskosten). Dit deel omvat de apparaatskosten die gemoeid zijn met de producten beheer, services en adviezen en de inputgefinancierde activiteiten. Dekking van deze apparaatskosten vindt plaats door de opslagen in de gebruiks- en servicevergoedingen, adviestarieven en de inputfinanciering,

Het tweede deel van de apparaatskosten wordt geactiveerd waardoor deze kosten niet ten laste van het resultaat in het betreffende jaar komen. De te activeren kosten zijn kosten voor projectontwikkeling ten behoeve van het product huisvestingsprojecten en kosten van de Rgd-architecten en adviseurs. De te activeren kosten van projectontwikkeling bedragen gemiddeld 6,4% van de investeringssom (10% van de bouwen grondkosten) van de geprogrammeerde projecten. De kosten samenhangend met projectontwikkeling en de kosten van de Rgd-architecten en adviseurs zijn op de begroting van baten en lasten terug te vinden als onderdeel van de afschrijvingen van de gerealiseerde projecten.

In onderstaande tabel zijn de apparaatskosten getoond die direct ten laste van het resultaat worden gebracht. De apparaatskosten beheer worden afzonderlijk getoond in het baten-lastenoverzicht; de overige componenten zijn opgenomen onder de betreffende producten (adviezen, services, kleine projecten ministeries, derden en input). Het geraamde effect van de CAO 2000 op apparaatskosten 2001 en volgende jaren is verwerkt. De apparaatskosten materieel en personeel zijn niet onderscheiden.

Tabel Specificatie apparaatskosten ten laste van het resultaat (bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
apparaatskosten beheer62 75786 79887 39389 12590 65692 24496 376
verwerkt als productkosten:       
apparaatskosten input 19 75618 60518 14518 12218 12218 122
apparaatskosten adviezen 5 3005 4335 5685 7085 8505 996
apparaatskosten services 3 0193 0943 1723 2513 3323 416
apparaatskosten kl. proj. Minis. en derden 2 1052 1582 2122 2672 3242 382
Totaal apparaatskosten ten laste van resultaat 116 978116 683118 222120 004121 872126 292

De te activeren ontwikkelingskosten op basis van de in deze begroting opgenomen investeringsbedragen zijn in onderstaande reeks getoond. De geactiveerde apparaatskosten 1999 zijn berekend op basis van het geïnvesteerde bedrag in 1999.

Tabel Activering ontwikkelingskosten (bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
te activeren A&A kosten 14 45214 81315 18415 56315 95316 352
te activeren ontwikkelingskosten27 80046 90046 90046 90046 90046 90046 900

In 1999 lag het investeringsniveau lager dan het geraamde structurele niveau. Hierdoor was de post te activeren ontwikkelingskosten in 1999 lager dan in 2000 en latere jaren.

De begrotingssterkte in 2000 is 890 fte; de werkelijke bezetting per 30-4-2000 is 871 fte. De gemiddelde prijs per fte ambtelijk personeel is f 110 699.– in 2000 (prijspeil 2000). De raming van apparaatskosten is gebaseerd op de veronderstelling dat de bezetting zich op het huidige niveau stabiliseert.

Een deel van de apparaatskosten van de Rijksgebouwendienst wordt gevormd door de eigen huisvestingskosten en de afdrachten aan VROM voor gemeenschappelijke diensten (o.a. facilitaire dienst) en concernkosten (centrale staven). De afspraken tussen Rgd en VROM over de af te nemen diensten en de te betalen vergoeding zijn vastgelegd in een protocol. Deze kosten worden gemaakt ten behoeve van alle producten van de Rijksgebouwendienst en zijn verwerkt in de apparaatskosten beheer en de overige productkosten.

In de afdrachten van Rgd aan VROM is in 2001 meegenomen:

 
Eigen huisvesting Rgd 10 155
Protocolkosten 13 300
waarvan: concernkosten3 300 
gemeenschappelijke diensten10 000 
bijdrage gemeenschappelijke diensten automatisering 1 000
ombuiging apparaatskosten regeerakkoord 5 100
totaal 29 555

Huren vanuit de markt

Deze post bevat de door de Rijksgebouwendienst aan de markt te betalen huren, exclusief de huren van objecten die verbonden zijn met inputfinanciering en dus buiten de huur- verhuurrelatie vallen.

Kosten inputfinanciering buiten de huur- verhuur relatie

De reeks huisvestingskosten inputfinanciering buiten de huur -verhuurrelatie is gelijk aan opbrengsten. De beschikbare middelen voor correcties van de huisvestingsbudgetten zijn in mindering gebracht op onderstaande uitgavenbudgetten. Het totaal van de kosten buiten de huur- verhuur-relatie vallende rijkshuisvestingskosten kan als volgt worden gespecificeerd:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
apparaatskosten 19 75618 60518 14518 12218 12218 122
overige kosten 147 349118 33093 15096 74375 28974 141
Totaal kosten input101 855167 105136 935111 295114 86593 41192 263

De overige kosten worden nader toegelicht bij het artikel 02.01 «inputfinanciering buiten de huur – verhuurrelatie».

Kosten services

De raming is gebaseerd op de realisatie 1999.

Huisvestingskosten derden

De werkzaamheden in verband met het derdenwerk worden kostendekkend uitgevoerd. De belangrijkste kostencomponenten, te weten rente en afschrijving (tezamen ca f 15 mln per jaar) zijn niet geraamd op deze post maar op de posten rentelasten en afschrijvingen. Aldus wordt aansluiting op het leningconvenant voor de voorraad per 1-1-1999 bereikt.

Kosten Kleine projecten ministeries

Als toevoeging ten opzichte van de begroting 2000 is als afzonderlijke post opgenomen de kleine projecten voor ministeries die vanwege de geringe financiële omvang door de afnemer a fonds perdu worden gefinancierd. De projecten worden kostendekkend uitgevoerd.

Kosten onderzoek rijkshuisvesting

Dit zijn de kosten voor de uitvoering van aan externen opgedragen onderzoek, kennisoverdracht en implementatie.

De kosten van onderzoek worden gedekt middels de opslagen apparaatskosten in de gebruiksvergoedingen.

Dagelijks onderhoud

De raming dagelijks onderhoud is gebaseerd op de lopende onderhoudscontracten.

Rentelasten

De rentelasten vloeien voort uit rente- en aflossingsdragend vermogen en kunnen als volgt worden gespecificeerd:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
rentelasten voorraad 1-1-99 481 712473 301463 647452 710440 315427 056
rentelasten onderhanden werk 29 71947 17852 46755 41655 41655 415
Totaal rentelasten554 009511 431520 479516 114508 126495 731482 471

De rentelasten lening Financiën voor de voorraad per 1-1-1999 en het onderhanden werk per 1-1-1999 bedragen 6,5% van de lening. De rentelasten voor projecten gecontracteerd tussen 1-1-1999 en 1-4-2000 zijn 4,27% van de lening. Voor projecten gecontracteerd na 1-4-2000 is de rente 5,55%.

De reeks rentelasten onderhanden werk bevat de rentelasten voor het in 1999 opgeleverde onderhanden werk, alsmede de rentelasten voor de nog op te leveren projecten waarvoor huisvestingsbudgetten aan de ministeries zijn uitgekeerd.

Gedurende eerste helft van de contractperiode zijn de kosten van rente en afschrijving hoger dan de relevante componenten in de gebruiksvergoeding. Hierdoor ontstaat een vordering van de Rgd op de gebruiker die in de tweede contracthelft weer wordt afgebouwd. De toename van de vordering wordt als egalisatie in de resultatenrekening verantwoord. Hierdoor wordt het resultaat van de Rijksgebouwendienst meerjarig geegaliseerd.

Afschrijvingen

De afschrijvingskosten zijn berekend conform de methode met lineaire afschrijving over de per gebouwdeel vastgestelde afschrijvingstermijn.

De volgende afschrijvingstermijnen zijn van toepassing:

 
casco60 jaar
afbouw30 jaar
installaties15 jaar
inbouwpakket15 jaar

Op grond wordt niet afgeschreven.

Door de Accountantsdienst VROM is circa 90% van de boekwaarde van de vaste activa gecontroleerd en indien noodzakelijk gecorrigeerd t.b.v. de verantwoording 1999. Deze correcties hebben ook geleid tot wijzigingen in de afschrijvingskosten.

De afschrijvingskosten van de immateriële vaste activa betreffen de kosten van het in 2000 geïmplementeerde geïntegreerde informatiesysteem. De immateriële vaste activa worden over een termijn van 5 jaar afgeschreven.

De afschrijvingskosten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
afschrijvingen voorr. per 1-1-99 377 489359 479343 809332 940300 876276 155
afschrijvingen onderhanden werk 33 05552 47358 35761 63661 63661 636
afschrijvingen inventaris 1 0001 0001 0001 0001 0001 000
afschrijvingen immateriële activa 9125 7626 2245 9965 9685 518
Totaal afschrijvingskosten414 276412 456418 714409 390401 572369 480344 309

Belastingen

Het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting (OZB) is berekend over de voorraad per 1 januari 1999 en over de toename van de voorraad.

De Rijksgebouwendienst is een opslag van f 10,70 per m2 bruto vloeroppervlak (prijspeil 2000) verschuldigd aan de Dienst Domeinen. Dit bedrag wordt via de te ontvangen gebruiksvergoedingen gedekt.

Dotatie voorzieningen

Ten behoeve van planmatig onderhoud worden jaarlijks de ontvangen opslagen planmatig onderhoud uit de gebruiksvergoedingen gedoteerd aan de voorziening planmatig onderhoud. Planmatig onderhoud wordt niet rechtstreeks ten laste van het resultaat gebracht omdat planmatig onderhoud grotendeels een meerjarig cyclisch karakter kent.

Ter dekking van de uitgaven leegstand worden jaarlijks de opslagen leegstand uit de ontvangen gebruiksvergoedingen aan de voorziening leegstand gedoteerd.

De dotatie aan de voorziening boekwaarderisico's wordt jaarlijks statisch bepaald en is derhalve moeilijk vooraf te ramen. In het kasstroomoverzicht zijn de verwachte onttrekkingen aan deze voorzieningen geraamd. In de openingsbalans per 1-1-1999 is een voorziening voor boekwaarderisico's tot 2004 opgenomen. In de jaarverantwoording 1999 is deze voorziening verhoogd voor risico's tot en met 2004.

De boekwaarderisico's vanaf het jaar 2005 zijn nog niet gedekt in de voorziening boekwaarderisico per 31 december 1999. Na 2005 doen zich risico's voor.

In verband met aflopende 7,5-jaarscontracten en 10-jaarscontracten. Hiervoor zijn dotaties aan de voorziening boekwaarderisico geraamd van f 95,8 mln in 2001 en f 84,0 mln in 2003.

De dotatie aan de voorzieningen kan als volgt worden gespecificeerd:

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
dotatie planmatig onderhoud 78 37881 26083 51885 69787 76389 880
dotatie leegstand 30 88232 86233 98134 94835 72236 515
dotatie boekwaarde risico  95 787 84 042  
Totaal dotatie voorzieningen101 455109 260209 909117 499204 687123 485126 395

7.4 Begroting van kapitaalsuitgaven en -ontvangsten

De staat van kapitaalsuitgaven en -ontvangsten geeft aan welke kapitaalsuitgaven in de begrotingsjaren worden verwerkt en op welke wijze deze kapitaalsuitgaven worden gefinancierd.

(bedragen in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Totaal kapitaalsuitgaven715 100886 3641 010 7691 033 8361 059 3251 072 7941 098 021
investeringen huisvesting 680 000750 000800 000800 000800 000800 000
investeringen bedrijfsmiddelen Rgd 220003 000    
terugbetaling voorfinancieringen 20 00050 000    
aflossing lening Financiën (voorraad) 129 397148 534168 255190 693203 990229 867
aflossing ivm afstoot pmpmpmpmpmpm
aflossing lening Financiën (OHW) 34 96759 23565 58168 63268 80468 154
Totaal kapitaalsontvangsten458 600800 000800 000800 000800 000800 000800 000
beroep op leenfaciliteit 800 000800 000800 000800 000800 000800 000
afstootontvangsten pmpmpmpmpmpm

Voor een toelichting op bovenstaande posten wordt verwezen naar de toelichting op het kasstroomoverzicht (paragraaf 7.5)

De kapitaalsuitgaven en -ontvangsten zijn niet in evenwicht. Dit is onder andere een gevolg van het feit dat de ontvangen afschrijvingscomponent in de gebruiksvergoeding wordt aangemerkt als bate en niet als kapitaalontvangst.

7.5 Kasstroomoverzicht 2001 en meerjarenraming

Kasstroomoverzicht voor de begroting van het agentschap (inclusief economische en functionele codering)

De toelichting op de staat van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten (bedragen in NLG1000):het kasstroomoverzicht van het agentschap Rijksgebouwendienst
 19992000200120001EUR 1000 2002200320042005econ. Classfunct. Class
1. Rekening courant RHB 1 januari0537 544802 481364 150784 395839 205801 919889 250  
incl. deposito          
2. Totaal operationele kasstroom794 083351 300192 68487 436288 647222 039359 926392 731  
           
3a –/- totaal investeringen– 441 338– 702 000– 753 000– 341 697– 800 000– 800 000– 800 000– 800 0005201.34
3b+ /+ totaal boekwaarde desinvesteringen27 590  0    5601.34
3. Totaal investeringskasstroom– 413 748– 702 000– 753 000– 341 697– 800 000– 800 000– 800 000– 800 000  
           
4a –/- eenmalige uitkering aan moederdep.          
4b + /+ eenmalige stortingdoor moederdep.          
4c –/- aflossingen op leningen– 273 791– 184 364– 257 769– 116 970– 233 836– 259 325– 272 594– 298 0217701.34
4d + /+ beroep op leenfaciliteit431 000800 000800 000363 024800 000800 000800 000800 0008701.34
4. Totaal financieringskasstroom157 209615 636542 231246 054566 164540 675527 406501 979  
           
5. Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito)537 544802 481784 395355 943839 205801 919889 250983 961  

Toelichting op het kasstroomoverzicht

In het kasstroomoverzicht in deze ontwerpbegroting zijn aflossingen 1999 gepresenteerd. Deze aflossingen komen overeen met het kasstroomoverzicht in de jaarverantwoording 1999. Omdat de besprekingen over de leenfaciliteit niet zijn afgerond zijn deze aflossingen in 1999 nog niet geëffectueerd.

De ministeries van VROM en Financiën hebben overeenstemming bereikt over het rente- en aflossingsschema bij de lening voor de voorraad per 1-1-1999. Dit schema zal met terugwerkende kracht vanaf 1-1-1999 worden toegepast.

In het kasstroomoverzicht zijn in 1999 de nog te effectueren aflossingen van f 273,8 mln opgenomen, conform de jaarverantwoording 1999. Als gevolg van de overeenstemming over het rente- en aflossingsschema voor de voorraad zullen de aflossingen 1999 worden verlaagd tot f 112,8 mln.

Toelichting Rekening courant saldo RHB inclusief Deposito:

De op korte termijn overtollige middelen op de rekening courant worden gestort op de depositofaciliteit bij het ministerie van Financiën. In 2000 vindt een eenmalige storting van f 100 mln plaats in verband met nog te verrichten nazorguitgaven. Op deze storting geldt een ander rentepercentage dan gebruikelijk, namelijk hetzelfde percentage als over de leenfaciliteit wordt betaald.

De mutaties van de depositofaciliteit worden onder andere veroorzaakt door mutaties van de voorzieningen en het werkkapitaal, en door de overschotten aan liquide middelen welke voortvloeien uit de met Financiën overeengekomen verlaging van de schuld.

In het kasstroomoverzicht is geen rekening gehouden met de overdracht van vermogensbestanddelen ter grootte van f 8 mld. Hiervoor is gekozen omdat deze overdracht wordt gecompenseerd door een trekking op de leenfaciliteit, welke nog niet is geformaliseerd.

ad 2

In de operationele kasstroom zijn de volgende mutaties verwerkt:

De vordering van de Rgd op Financiën van f 431 mln inzake het beroep op de leenfaciliteit 1999 zal in 2000 tot betaling komen.

De kortlopende schulden worden in 2000 als volgt verminderd

 
aflossing leenfaciliteit 1999f 112,8 mln
betaling rente 1999 aan Financiënf 154,4 mln
aflossing afgestoten panden 1999f 27,6 mln

ad 3

Naast de investeringen in huisvestingsprojecten verricht de Rijksgebouwendienst in 2000 en 2001 investeringen in een nieuw integraal bedrijfsinformatiesysteem.

ad 4

De aflossingen op de schuld inzake de voorraad per 1-1-1999 zijn bepaald aan de hand van de volgende regel:

89% van de componenten voor rente en afschrijving in de gebruiksvergoedingen minus de nominaal verschuldigde rente van 6,5% over de schuld.

In 2000 wordt een beroep op de leenfaciliteit verwacht van f 800 mln, met de volgende onderbouwing

 
investeringsuitgavenf 680 mln.
eenmalige verhoging i.v.m. nazorgbudgettenf 100 mln.
terugbetaling voorfinanciering 1998f 20 mln.

De eenmalige verhoging van f 100 mln is een gevolg van de gewijzigde afspraken met ingang van 2000. De lening voor het nazorgbudget werd op grond van de oude afspraken opgenomen zodra de nazorguitgaven werden verricht. Volgens de nieuwe afspraken wordt de lening opgenomen op het moment van oplevering van het huisvestingsproject.

De meerjarige raming van het beroep op de leenfaciliteit van f 800 mln per jaar is conform de afspraken die hierover tussen VROM en Financiën zijn gemaakt.

Licence