Base description which applies to whole site

BIJLAGE

Inleiding

Het nationale landbouwbeleid hangt nauw samen met het Europese landbouwbeleid. In deze bijlage wordt een samenhangend overzicht geboden tussen de nationale doelstellingen van LNV, zoals weergegeven in de diverse beleidsartikelen, en het Europese beleid. Op deze wijze wordt inzicht verschaft in de vertaling van het Europese beleid in nationaal beleid, onze nationale inzet binnen de Europese Unie en de Europese geldstromen die buiten het nationale begrotingsverband lopen.

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het Structuurbeleid

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) staat al geruime tijd onder druk om te veranderen. De Europese Commissie heeft dan ook het initiatief (MacSharry, Agenda 2000) genomen om het landbouwbeleid ingrijpend te wijzigen. In de voorstellen van de Commissie zal het belang van het markt- en prijsbeleid afnemen ten opzichte van de tweede pijler van het GLB: het plattelandsbeleid. Het accent van het plattelandsbeleid ligt op het multifunctionele karakter van de landbouw: behalve om voedsel gaat het om aspecten zoals onderhoud van landschap en natuur. Zo zijn in het Plattelandsontwikkelingsplan (POP) dat Nederland in Brussel heeft ingediend middelen gereserveerd voor het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap.

Tijdens de Top van Berlijn in maart 1999 hebben de Europese regeringsleiders afgesproken om de Agenda 2000-besluiten halverwege de financiële periode 2000–2006 te evalueren. Op 10 juli jl. heeft de Europese Commissie haar voorstellen uit hoofde van deze tussentijdse evaluatie, de Midterm review, gepresenteerd. Zo heeft de Commissie ingezet op een verschuiving van middelen van de eerste naar de tweede pijler. Fischler stelt een verplichte degressiviteit van de inkomenstoeslagen met 3 procent voor, waarvan de besparingen zouden moeten worden ingezet voor plattelandsbeleid. In een periode van 6 á 7 jaar zou dit ongeveer tot een verdubbeling van de uitgaven voor de tweede pijler moeten leiden. Daarbij zou de uitvoering van het Plattelandsbeleid flexibeler moeten worden. Bij de afroming wil Fischler meer rekening houden met grote en kleine bedrijven.

Onderdeel van de plannen is dat Fischler de inkomenstoeslagen wil ontkoppelen van de productie. Vanaf 2004 zouden de toeslagen uitsluitend moeten worden gebaseerd op de steun die een landbouwer in het verleden kreeg.

Tenslotte wil Fischler de marktproblemen in de graansector aanpakken. Zo wordt bijvoorbeeld voorgesteld de interventieprijs voor granen met nog eens 5% te verlagen en de interventie voor rogge af te schaffen.

Geconcludeerd kan worden dat de voorstellen deels tegemoet komen aan de Nederlandse ambities voor de toekomst van het GLB. Zo zijn voor Nederland belangrijke wensen waaraan tegemoet wordt gekomen de introductie van degressiviteit vanaf 2004, de versterking van het plattelandsbeleid en de vereenvoudiging van de uitvoering van EU-regelgeving. Het belangrijkste kritiekpunt is dat niet tegemoet wordt gekomen aan de wens van Nederland en anderen dat met het oog op de uitbreiding de kosten van het beleid zouden moeten dalen.

Naast bovenstaande 2 pijlers voert de Europese Unie ook het zogenaamde structuurbeleid. Het structuurbeleid is gericht op versterking van de sociale en economische cohesie tussen de regio's in de EU. Vanaf 2000 kent het EU-structuurbeleid nog slechts drie doelstellingsgebieden, het visserijstructuurbeleid en een beperkt aantal Communautaire Initiatieven zoals Leader+ en Interreg.

In Nederland is er sprake van een duidelijke samenhang tussen het plattelandsbeleid van het GLB (Verordening 1257/99) en het regionale beleid dat gevoerd wordt in het kader van de Doelstelling 2 en Leader+ (Verordening 1260/99). De acties in het kader van Doelstelling 2 en Leader+ hebben een aanvullend karakter t.a.v. de acties in het kader van het POP. Het Nederlandse plattelandsbeleid richt zich nadrukkelijk niet alleen op de landbouw als belangrijke partij in het landelijk gebied. Verhoudingsgewijs wordt veel aandacht geschonken aan maatregelen gericht op diversificatie en inrichting van het landelijk gebied. Daarbij gaat het in toenemende mate om de vervulling van maatschappelijke functies, waar mogelijk in combinatie met landbouwactiviteiten, op het terrein van landschap, recreatie, natuur en water.

Hiermee is sinds 2000 sprake van een hernieuwd Europees plattelandsbeleid dat in diverse Europese programma's gestalte krijgt en vanuit verschillende Europese fondsen en nationale en provinciale regelingen wordt gefinancierd.

Tenslotte heeft de Commissie voorstellen voor hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) gepresenteerd, die moeten resulteren in een nieuw GVB, gericht op duurzaamheid op ecologisch en sociaal-economisch gebied. Hierbij wordt uitgegaan van:

– verantwoorde en duurzame visserij- en aquacultuuractiviteiten, die bijdragen aan gezonde mariene ecosystemen. Met het oog daarop wordt een meerjarig beheer van visbestanden en een daaruit voortvloeiende reductie van de capaciteit voorgesteld;

– een economisch levensvatbare en concurrerende visserijen aquacultuursector, met een redelijke levensstandaard voor wie van de visserij afhankelijk is, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de consument.

Om effectief te zijn, zal het nieuwe GVB opgezet moeten zijn volgens een aantal beginselen van «good governance», zoals transparantie, medezeggenschap, rekenschap en verantwoording.

Nederland zal zich inzetten voor de herziening van het GVB. De Nederlandse ambities zijn gericht op een meer duurzaam instandhoudingsbeleid voor visbestanden, het aanbrengen van meer economische prikkels in het visstandbeheer en vlootbeleid, uitgaande van de voorzorgsbenadering en een controleerbaar en beheersbaar visserijbeleid. Tevens wordt gestreefd naar een grotere betrokkenheid en meer onderlinge samenwerking van direct belanghebbenden bij het visserijbeleid en bevordering van de coherentie in het externe visserijbeleid.

Uitgaven en ontvangsten Europese Unie

In tabel 1 zijn de financieringsstromen voor het jaar 2003 weergegeven die samenhangen met het plattelandsbeleid, het structuurbeleid en het markt- en prijsbeleid. In deze tabel zijn de programma-uitgaven gepresenteerd. De ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen zijn in tabel 2 weergegeven.

De uitgaven uit hoofde van markt- en prijsbeleid worden buiten begrotingsverband verantwoord. Het betreft voornamelijk betalingen wegens exportrestituties, hectaresteun en dierpremies. Uitgaven en ontvangsten voor plattelandsbeleid die zijn ondergebracht in het Plattelandsontwikkelingsplan (POP) worden voor wat betreft de uitgaven door LNV en de bijbehorende financiering door de EU uit EOGFL-Garantie (ontvangsten) op de LNV-begroting verantwoord.

Ten aanzien van de Structuurfondsen draagt LNV primaire verantwoordelijkheid voor het Enkelvoudig Programmerings Document (EPD) Oost-Nederland uit Doelstelling 2 en LEADER. Voor EPD Zuid-Nederland uit doelstelling 2 heeft LNV gebiedsverantwoordelijkheid, maar is EZ het eerste aanspreekpunt voor de EU. De structuurprogramma's D2 en Leader + ontvangen vanuit de EU bijdragen uit respectievelijk het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) en EOGFL-Oriëntatie. Rijk, provinciale -en lokale overheden en particulieren nemen het nationale deel van de financiering voor hun rekening. In tabel 1 is de financiering opgenomen voor het «reconstructiedeel» uit EPD-Oost en EPD-Zuid. LNV is ook verantwoordelijk voor het Financierings Instrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV).

Tabel 1: geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2003 (afgerond naar € mln.)
Financieringsbron BeleidEULNVOverig*Totaal
Plattelandsbeleid    
Duurzame landbouw18,2750,3949,05117,71
Natuur en landschap22,0443,9220,1986,15
Waterbeheer9,2714,8817,8041,95
Diversificatie1,060,402,884,34
Recreatie en toerisme3,140,008,9812,12
Leefbaarheid4,670,0013,3518,02
Totaal58,45109,59112,25280,29
     
Structuurbeleid    
D2 Oost- en Zuid-Nederland31,220,226,978,3
FIOV (inclusief FIOV-Flevoland)7,26,9pm14,1
Leader +13,60,0019,833,4
Totaal52,027,146,7125,8
     
Markt- en prijsbeleid    
Premieregelingen (incl. cross-compliance)136n.v.t. n.v.t136
Nationale enveloppe17n.v.t.n.v.t.17
Interventies en restituties941n.v.t.n.v.t.941
Totaal1 094n.v.t.n.v.t.1 094

* overig, zijnde provincies, gemeenten, waterschappen en private partijen

In tabel 2 is een overzicht van de Eigen Middelen van de Europese Unie opgenomen voor zover het de douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen betreft. Een overzicht van alle bijdragen van de lidstaat Nederland aan de Europese Unie is ten behoeve van de integrale presentatie op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken gepresenteerd.

Tabel 2: Geraamde bijdragen aan de EU (bedragen x € 1 mln.)
 2003
1. Douanerechten op landbouwproducten 
– Hoofdproductschap Akkerbouw23,2
– Productschap Zuivel0,4
– Productschap Vee, Vlees en Eieren0,8
– Productschap Tuinbouw 
– Douane175,6
– Subtotaal douanerechten200
2. Productieheffingen 
– Bijdrage in de opslagkosten suiker0
– Productieheffing suiker29
– Productieheffing isoglucose en insuline1
– Subtotaal30
Totaal douanerechten en productieheffingen230

De vertaling van Europees beleid naar nationaal beleid

Plattelandsbeleid

Het Plattelandsontwikkelingsplan (POP) Nederland geeft de ambitie weer van Nederland voor de ontwikkeling van het platteland voor de periode 2000–2006. De strategie van het plan is gebaseerd op twee uitgangspunten: herstructurering naar een duurzame landbouw enerzijds en verhoging van de kwaliteit van het platteland anderzijds. Het plan heeft betrekking op geheel Nederland, waarbij aandacht wordt besteed aan de bijzondere regionale situaties. Het POP is de Nederlandse uitwerking van de tweede pijler van het GLB, zoals neergelegd in de Europese Kaderverordening Plattelandsontwikkeling (Vo 1257/99).

Het POP is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het rijk en de provincies. De afspraken tussen rijk en provincie worden vastgelegd in een bestuursovereenkomst op hoofdlijnen en provinciale uitvoeringsprogramma's. In 2002 is een juridisch kader gecreëerd op grond waarvan de uitvoering van de provinciale programma's plaatsvindt. Niettemin is het rijk eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het POP.

De uitvoering van het POP is gestart in 2000. Sindsdien is verdere ervaring opgedaan met de uitvoering en samenwerking met de provincies. Met het POP wordt Europese financiering verkregen van gemiddeld ca € 60 mln. per jaar. Rijk en provincie zullen naar verwachting ca € 150 mln. per jaar bijdragen.

Verordening 445/2002 bepaalt dat de Europese Commissie in overleg met de lidstaten een aantal gemeenschappelijke vragen, vergezeld van prestatiecriteria en indicatoren, formuleert met het oog op het evalueren van de programma's voor plattelandsontwikkeling in de periode 2000 – 2006. De gemeenschappelijke evaluatievragen zijn gericht op aangelegenheden die op communautair niveau relevant zijn. De meeste vragen zullen zich toe spitsen op de doeltreffendheid van de programma's. In 2002 zal een eerste uitwerking van de gemeenschappelijke evaluatievragen en bijbehorende prestatiecriteria aan de Commissie worden gepresenteerd. Aan de ontwikkeling van desbetreffende communautaire evaluatievragen, prestatiecriteria en indicatoren zal in de EU-bijlage van de LNV-begroting jaarlijks aandacht worden besteed.

De nationale streefwaarden die samenhangen met de nationale (POP-)regelingen worden in de bijbehorende beleidsartikelen toegelicht.

In de afgelopen jaren zijn voorstellen voor wijziging van het POP aan de Commissie ter goedkeuring voorgelegd. Daarmee wordt beoogd om het POP betere aansluiting te geven met de prioriteiten van het Nederlandse plattelandsbeleid. In 2003 zal een tussentijdse evaluatie van het POP worden uitgevoerd, met behulp van de Europese richtlijnen daarvoor.

De raming van de financiering van POP, is gebaseerd op de financiële tabel uit het POP die in maart 2002 ter goedkeuring aan de Europese Commissie is voorgelegd. In het proces van behandeling door de Europese Commissie kunnen zich nog wijzigingen in bovenstaande financiële tabel voordoen. Deze wijzigingen zullen bij Voorjaarsnota 2003 worden opgenomen.

Tabel 3: verdeling van de POP-uitgaven en de EU-bijdrage POP over de beleidsartikelen (x € mln.) in 2003
 POP-uitgavenEU-bijdrage
Beleidsartikel 141,5610,79
Beleidsartikel 29,622,65
Beleidsartikel 339,5614,38
Beleidsartikel 46,921,73
Beleidsartikel 511,935,43
Totaal109,5934,98

Structuurbeleid

Doelstelling 2: Enkelvoudig Programmerings Documenten (EPD) voor Oost en Zuid-Nederland, reconstructie van de regio's.. Via de uitvoering van de EPD's oost en zuid beoogt het kabinet onder meer een impuls te geven aan de noodzakelijke reconstructie van delen van Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg door hier ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen te stimuleren. Voor LNV van belang zijn met name de 2 maatregelen onder prioriteit 1, «ruimtelijke ontwikkeling».

Maatregel 1 herschikking functies buitengebied: duurzaam herschikken van de functies middels een ruimtelijke zonering, zodat de ruimtelijke structuur geen barrière vormt voor en perspectief biedt aan verdere duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied.

Maatregel 2 natuur- , water- en milieuontwikkeling: het vergroten van de attractiviteit van het landelijk gebied, het behouden en versterken van de kwaliteit van de natuurlijke omgeving, het verbeteren van de ecologische basis ten behoeve van de landbouw en andere (economische) activiteiten en het realiseren van duurzaam waterbeheer.

De nationale vertaling van de Europese structuurfondsen naar de reconstructie van de zuidelijke en oostelijke zandgebieden, is nader uitgewerkt in de operationele doelstelling Gebiedenbeleid' dat onder het beleidsartikel «Versterking landelijk gebied» (beleidsartikel 1) valt. Rijk en provincies zorgen voor de nationale financiering.

Door vertraging in het tot stand komen van de Reconstructiewet, zijn er op dit moment nog geen Reconstructieplannen gereed welke via de regelingen die van toepassing zijn in D2 moeten worden uitgevoerd. Dit betekent dat de uitvoering in 2002 moeilijk op gang komt en er hard gewerkt zal worden door rijk en provincies om de doelstellingen voor 2003 te halen.

Tabel 4: streefwaarden Doelstelling 2 EPD-oost (bron programmacomplement EPD Oost-Nederland)
Prioriteit 1 Ruimtelijke ontwikkelingBruto ha in 2003Bruto ha in 2007/8
Maatregel 1  
Aantal ha gebied met gewijzigde of verbeterde functie3332000
Maatregel 2  
Aantal ha gebied met gewijzigde of verbeterde functie3332000

De verdeling van formele verantwoordelijkheden voor een rechtmatig en doelmatig beheer van en controle en toezicht op de Europese Structuurfondsen in de landsdelen Oost en Zuid is door het Rijk (LNV en EZ) en de provincies vastgelegd in convenanten. De provincies Gelderland en Noord-Brabant zijn daarin aangewezen als beheers- en betaalautoriteit voor de uitvoering van de EPD's in respectievelijk Oost- en Zuid-Nederland. Daarbij vervult de minister van LNV naar de Europese Commissie en de betrokken provincies de rol van primair verantwoordelijke op het niveau van de lidstaat voor het EPD van Oost-Nederland (met betrokkenheid van EZ). Tegelijkertijd is de staatssecretaris van EZ voor Brussel de eerstverantwoordelijke voor het EPD van Zuid-Nederland (met betrokkenheid van LNV).

In de verordening voor de structuurfondsen (Vo 1260/99) wordt de evaluatie van alle structuurprogramma's geregeld (dus inclusief Leader+ en FIOV). Ter beoordeling van de doeltreffendheid van de structurele bijstandsverlening wordt de programma's aan een evaluatie vooraf, een evaluatie halverwege de looptijd en een evaluatie achteraf onderworpen, teneinde het effect op de specifieke structurele problemen te analyseren.

Financieringsinstrument voor Oriëntatie van de Visserij (FIOV)

Vanuit dit Europese structuurfonds worden middelen beschikbaar gesteld voor structuurmaatregelen in de visserijsector. Nederland kent twee programma's voor de periode 2000–2006, die worden vastgelegd in twee Enkelvoudige Programmeringsdocumenten (EPD's). Doelstellingen van het FIOV zijn 1) de ontwikkeling van de visserij-inspanning die aansluit bij het uitgangspunt van duurzame exploitatie van de visbestanden en 2) stimuleren van modern ondernemerschap, dat inspeelt op de wensen van de samenleving in het algemeen en de consument in het bijzonder. Voor de Provincie Flevoland is via het EPD Flevoland een Europese bijdrage van € 6 mln. voor de visserijsector beschikbaar. Het ministerie van Economische Zaken is voor de uitvoering van het programma van de Provincie Flevoland de eerstverantwoordelijke. Echter, de minister van LNV blijft eindverantwoordelijk voor het FIOV-gedeelte. Voor het programma van Nederland, exclusief Flevoland, kan een beroep worden gedaan op een beschikbaar FIOV-budget van € 32,1 mln. De nationale uitgaven voor de structuurmaatregelen in de visserijsector die onder het EPD vallen, komen ten laste van het beleidsartikel«Economisch perspectiefvolle agroketens» (beleidsartikel 4).

LEADER+: het stimuleren en integreren van lokale initiatieven gericht op plattelandsontwikkelingen

Het communautair initiatief LEADER+ richt zich op plattelandsontwikkeling en heeft als belangrijkste doel «het stimuleren en integreren van innovatieve bottom-up initiatieven gericht op het ontwikkelen van een duurzaam en multifunctioneel platteland waar sociale en economische ontwikkeling samengaan met een behoud en versterking van natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden». Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen steun voor gebiedsgebonden, geïntegreerde en experimentele strategieën voor plattelandsontwikkeling, steun voor samenwerkingsverbanden tussen gebieden en op transnationaal niveau en de vorming van een netwerk voor plattelandsgebieden binnen de Gemeenschap. In totaal is in de periode 2000–2006 ongeveer € 82,9 mln. beschikbaar aan Europese middelen. Per landsdeel (Noord, West, Oost en Zuid) is een programmeringsdocument opgesteld. De provincies hebben hierbij het initiatief en zijn beheers- en betaalautoriteit. Het nationale deel van de financiering zal vooral afkomstig zijn van provincies, gemeenten en private partijen.

LNV heeft de uitvoering en de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de Leader+ programma's gedecentraliseerd naar de provincies. LNV houdt wel toezicht op de uitvoering en op de financiële en inhoudelijke voortgang van de Leader+ programma's. De indicatoren en streefwaarden zijn op regionaal niveau ingevuld en verschillen per regio. Om deze redenen worden in deze bijlage geen streefwaarden en indicatoren voor Leader+ opgenomen.

Markt -en prijsbeleid

Cross-compliance: bevordering van duurzame productie en economisch perspectiefvolle agroketens Mede op initiatief van Nederland is in Agenda 2000 de verplichting opgenomen om passende milieuvoorwaarden te verbinden aan rechtstreekse betalingen (cross-compliance). In 2000 is een begin gemaakt met de nationale invulling van cross-compliance bij de teelt van snijmaïs en zetmeelaardappelen. Het Kabinet heeft echter, op basis van de ervaringen bij het zoeken naar mogelijkheden voor uitbreiding van de toepassing van cross-compliance en op basis van de conclusies van het Interdepartementale Beleidsonderzoek (2002), moeten erkennen dat de mogelijkheden van het instrument cross-compliance beperkt zijn. De beperkingen betreffen zowel het verwachte milieueffect als het aantal situaties waarin het instrument een rol kan spelen. Gezien de geringe mogelijkheden van het instrument, wil het Kabinet zich nader beraden op verdere toepassing.

Modulatie: bevordering van duurzame productie, realisatie EHS en economisch perspectiefvolle agroketens. Binnen de afspraken van Agenda 2000 is de mogelijkheid opgenomen om op basis van een drietal criteria de directe inkomenssteun te korten tot maximaal 20%. De dan beschikbare gelden mogen toegevoegd worden aan het EU-budget voor plattelandsontwikkeling. Hier dient dan wel nationale cofinanciering tegenover te staan.

In het kader van de Midterm review heeft de Europese Commissie inmiddels voorstellen gedaan voor o.a. dynamische modulatie op verplichte basis. Volgens deze voorstellen zal de inkomenssteun vanaf 2004 met 3% per jaar worden afgeroomd tot een maximum van 20%. De hiermee vrijgekomen middelen zullen vervolgens worden herverdeeld over de lidstaten op basis van criteria als oppervlakte landbouwareaal, welvaartsniveau en werkgelegenheid. Het modulatievoorstel van de Commissie kan als consequentie voor de lidstaat Nederland hebben, dat inkomenssteun wordt afgeroomd zonder dat deze EU-middelen weer terugvloeien naar Nederland. Vooralsnog zal het ministerie van LNV in nauw overleg met alle betrokken maatschappelijke organisaties de consequenties van én de mogelijkheden voor (verplichte) modulatie van directe inkomenssteun in kaart brengen. De na te streven nationale doelstellingen zullen uiteindelijk in de beleidsartikelen «Versterking landelijk gebied», «Economisch perspectiefvolle agroketens», «Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur» en «Bevordering duurzame productie» worden uitgewerkt.

Uitvoering: ten aanzien van het markt- en prijsbeleid is LNV verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering. De programma-uitgaven (zie ook tabel 1 met de geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2003) worden ten laste van het EOGFL-garantie gebracht en worden buiten begrotingsverband verantwoord.

De nationale uitvoering van het markt- en prijsbeleid is aan stringente Europese voorwaarden verbonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Het aantal en de omvang van financiële correcties geven een indicatie van de mate van rechtmatigheid van de uitvoering. Daarnaast wordt ingezet op een doelmatige uitvoering van het markt- en prijsbeleid. Dit vereist een helder inzicht in de prestaties die de uitvoerende diensten leveren, gekoppeld aan kostprijzen en kwaliteitsindicatoren. Tot slot is de vereenvoudiging van het GLB een voortdurend aandachtspunt van de lidstaat Nederland. In tabel 5 is een aantal prestatiegegevens m.b.t. de uitvoering van het markt- en prijsbeleid opgenomen

Tabel 5: aanvragen voor exportrestituties/Productiesteun/certificaten invoer
Landbouwproducten/superheffingmutaties2001 aantal aanvragen (x 1000)2002 aantal aanvragen (x 1000)2003 aantal aanvragen (x 1000)2003 Geraamde uitgaven aan restituties (x € 1 mln.)2003 Gemiddeld financieel belang per aanvraag (x € 1,–)
Akkerbouw     
Restituties, productiesteun en invoer van akkerbouwproducten7662653305 077
Restituties voor verwerkte grondstoffen in voedselproducten125152125100800
Zuivelproducten en melk     
Restituties en veredeling van zuivelproducten5962583005 172
Uitvoercertificaten455  
Invoercertificaten22209  
Superheffing414050  
Vlees en eieren     
Exportrestituties274025803 200
Invoerformulieren182520  
Certificaten121712  
Slachtpremies kalveren (aantal premiabele kalveren)2223417 017
Groenten en fruit     
Exportrestituties en marktordening101010353 500
Certificaten889  
Margarine, vetten en oliën     
In- en uitvoerformulieren/certificaten     
Totaal aantal aanvragen (x 1000)404443390  
Uitgaven medebewind (x € 1 mln.)35,131,131,0  
Totale personeelsinzet medebewind in mensjaren441422428  
Berekend gemiddeld aantal aanvragen per mensjaar9161 050911  
Berekende gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag (x € 1,–)877079  
Berekend gemiddeld uitgaven per mensjaar (x € 1000)807472  
Apurement (x € 1 mln.)07,10  

De inzet van Nederland binnen de Europese Unie

Hervorming van de traditionele marktordeningsinstrumenten ten behoeve van een duurzaam agrofood complex en ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van het platteland

De inzet van Nederland in de Europese Unie is tweeledig: enerzijds wordt er op ingezet dat de marktwerking moet toenemen en dat aanpassingen van het beleid moet passen in de trend van liberalisatie van de wereldhandel. Deze inzet volgt uit de overtuiging dat vermindering van de bescherming en vergroting van de marktwerking op termijn de beste garanties bieden voor de ontwikkeling van een duurzaam en gezond agro-food complex. Het beleid dat in Agenda 2000 is afgesproken wordt in 2002 beoordeeld tegen de achtergrond van de dan lopende WTO- en EU-uitbreidingsonderhandelingen én de dan geldende of te voorziene marktomstandigheden.

Naast de afbouw van het markt- en prijsbeleid zet Nederland in op een versterking van het plattelandsbeleid.

Maximaal gebruik van de EU-fondsen en een meer evenwichtig aandeel uit deze fondsen

Nederland zal zich binnen de Europese Unie blijven inzetten voor die sectoren van het Nederlandse agro-foodcomplex én onze verschillende regio's die recht hebben op de Europese steunmaatregelen. Daarbij zal de nadrukkelijke afweging plaatsvinden tussen enerzijds onze afdrachten aan de Europese Unie en anderzijds de benodigde Europese bijdrage aan de totale investeringen in de kwaliteit van het Nederlandse platteland.

Veronderstellingen die aan het nationale beleid ten grondslag liggen

Het Europese landbouwbeleid komt tot stand in samenspel tussen de Europese Commissie, de lidstaten in de Raad en het Europese parlement. Het Europees parlement heeft overigens slechts adviesrecht waar het klassieke landbouwonderwerpen betreft. Op terreinen als voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu heeft het Europees Parlement medebeslissingsbevoegdheid. De nationale vertaling is dus enerzijds zeer sterk afhankelijk van de wettelijke communautaire kaders waarbinnen men dient te opereren. Anderzijds is ook onze inzet binnen de Europese Unie sterk afhankelijk van het samen- dan wel tegenspel tussen Commissie, Raad en Parlement. Kortom, het nationale speelveld dient bezien te worden binnen het institutionele communautaire kader.

Daarnaast zijn er nog diverse andere factoren die ons handelen binnen de Europese Unie bepalen. De belangrijkste factor is ongetwijfeld de ontwikkeling van de internationale markt. Driekwart van de productie in het Nederlandse agro-foodcomplex wordt afgezet buiten de eigen grenzen. Voor de agrosector geldt net als voor andere economische sectoren: de (internationale) markt wordt sturend en de marktbescherming door de overheid neemt af.

Tevens zijn er factoren die zowel onze nationale vertaling van het Europese beleid alsook onze nationale inzet binnen de Europese Unie bepalen. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan de uitbreiding van de Europese Unie naar Midden- en Oost-Europa. Zo hangt de vraag hoe verder te gaan met de vertrouwde instrumenten van het landbouwbeleid sterk af van de maatregelen die moeten worden getroffen voor de verdere uitbreiding van de Unie.

Ook de nationale situatie vormt een factor voor ingezet beleid. Juist vanwege de grote productie en de beperkte mogelijkheden om deze uit te breiden, en de wens om de kwaliteit van het platteland te blijven verbeteren, wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om de agrariërs een verbrede functie te geven in dat platteland. Beheer van platteland en activiteiten op het gebied van bijvoorbeeld agrotoerisme door agrariërs leveren een bijdrage aan bovenstaande doelstelling en dergelijke activiteiten kunnen het inkomen van de agrariër aanvullen.

Licence