A. Artikelsgewijze toelichting bij het Wetsvoorstel | 2 |
B. Begrotingstoelichting | 3 |
Leeswijzer | 3 |
Missie | 7 |
Beleidsagenda | 8 |
De begroting 2006 op hoofdlijnen | 19 |
Beleidsartikel 1: Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten | 22 |
Beleidsartikel 2: Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur | 27 |
Beleidsartikel 3: Versterkte Europese samenwerking | 42 |
Beleidsartikel 4: Meer welvaart en minder armoede | 53 |
Beleidsartikel 5: Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling | 65 |
Beleidsartikel 6: Beschermd en verbeterd milieu | 77 |
Beleidsartikel 7: Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van het personenverkeer | 84 |
Beleidsartikel 8: Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland | 89 |
Niet-Beleidsartikel 9: Geheim | 96 |
Niet-Beleidsartikel 10: Nominaal en onvoorzien | 87 |
Niet-Beleidsartikel 11: Algemeen | 98 |
Verdiepingshoofdstuk | 100 |
Bedrijfsvoeringsparagraaf | 109 |
Agentschapsparagraaf: CBI | 113 |
Bijlage 1 Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2004/2005 | 117 |
Bijlage 2 Lijst van afkortingen | 123 |
Bijlage 3 Trefwoordenlijst | 127 |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2006 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2006. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2006.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2006 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).
Wetsartikel 2 (baten-lastendiensten)
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de in de begrotingsstaat opgenomen begrotingen van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en- ontvangsten van de baten-lastendienst Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) voor het jaar 2005 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven
Met ingang van het jaar 2005 is de indeling van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken herzien. Het doel van de herindeling is een betere aansluiting bij de prioriteiten van het buitenlandbeleid, meer resultaatgerichtheid en een grotere toegankelijkheid. De begroting nieuwe stijl is goed ontvangen. Door de herziening van de begroting in 2005 zijn de gevolgen van het rijksbrede veranderingstraject (zie hiervoor de brief van de minister van Financiën TK 29 949 nr. 1) naar aanleiding van de VBTB-evaluatie voor de begroting 2006 minimaal. Voor Buitenlandse Zaken betreft het vooral wijzigingen die leiden tot verdere vereenvoudiging.
De uitwerking van beleidsartikelen in algemene en operationele doelstellingen van de begroting is gebaseerd op het actuele buitenlandbeleid van het kabinet Balkenende II. De algemene en operationele doelstellingen in de begroting 2006 zijn daarom niet of nauwelijks gewijzigd ten opzichte van 2005. Zo is ook de vergelijkbaarheid over de jaren heen geborgd. Er zijn twee operationele doelstellingen toegevoegd, artikel 2.8: Het bevorderen van energievoorzieningszekerheid en 2.9 Grotere veiligheid en stabiliteit door strijd tegen milieudegradatie en vernietiging van ecosystemen (zie de betreffende artikelen voor een toelichting). De beleidsartikelen weerspiegelen het geïntegreerde karakter van het buitenlandbeleid. Dit komt naar voren in de verschillende beleidsartikelen waar zowel ODA-doelstellingen en middelen als non-ODA doelstellingen en middelen worden verantwoord.
De begroting 2006 is consistent ingedeeld naar thema's. Hierdoor is het mogelijk per thema inzichtelijk te maken welke doelen worden gesteld en welke middelen en instrumenten daar aan bijdragen. Door deze indeling is ook een verbeterde weergave ontstaan in de prioriteiten van ontwikkelingssamenwerking, zoals genoemd in de notitie Aan Elkaar Verplicht: basic education, milieu en water, HIV/aids en reproductieve gezondheid.
De beleidsartikelen worden voorafgegaan door een beleidsagenda waarin de beleidsprioriteiten van het Nederlandse buitenlandbeleid voor 2006 zijn aangegeven. In het onderdeel De begroting 2006 op hoofdlijnen zijn de belangrijkste beleidsmatige veranderingen ook in financiële termen toegelicht.
Opbouw van de beleidsartikelen
A: Algemene beleidsdoelstelling
Elk beleidsartikel kent dezelfde opbouw: allereerst wordt bij onderdeel A ingegaan op de algemene beleidsdoelstelling van het artikel. Per algemene doelstelling van het buitenlandbeleid wordt een korte toelichting gegeven.
Volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften kan in deze toelichting worden aangegeven welke «kritische succesfactoren» naast de Nederlandse inzet invloed hebben op de geformuleerde algemene en operationele doelstellingen en na te streven resultaten. De paragraaf «Veronderstellingen in effectbereik, doelmatigheid en raming», die in de vorige begroting nog standaard bij ieder beleidsartikel was opgenomen, komt hiermee te vervallen.
Voor de beleidsartikelen 1 tot en met 6 geldt vanzelfsprekend dat het ministerie van Buitenlandse Zaken op het internationale toneel niet de enige actor is die bepaalt of een geformuleerde doelstelling wordt gerealiseerd. In Europese en andere internationale gremia moet vaak onderhandeld worden met andere partijen, waarbij de uitkomsten van die onderhandelingen in de regel compromissen zijn, gesloten in een complex onderhandelingsproces. De doelstellingen waarmee Nederland het onderhandelingsproces ingaat, zijn maar zelden identiek aan de uitkomst daarvan. De beoordeling van die uitkomsten gaat dan over de mate van acceptatie ten opzichte van eerder geformuleerde doelstellingen.
Daarnaast geldt bij veel doelstellingen op het terrein van veiligheid en stabiliteit en op het terrein van ontwikkelingssamenwerking dat externe ontwikkelingen als terroristische dreigingen en natuurrampen een groot effect kunnen hebben op de realisatie van de geformuleerde doelstellingen. Ook interne ontwikkelingen in landen, bijvoorbeeld de politieke ontwikkelingen in de partnerlanden waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft, en de capaciteit en bereidheid van relevante actoren in ontwikkelingslanden om met Nederland overeengekomen plannen en te behalen resultaten daadwerkelijk te verwezenlijken, kunnen van grote invloed zijn op het (al dan niet) behalen van de geformuleerde doelstellingen.
Er is voor gekozen de hiervoor genoemde toelichting niet als «kritische succesfactoren» bij ieder beleidsartikel te herhalen, maar deze hier in de Leeswijzer op te nemen. Alleen bij de beleidsartikelen 7 en 8 is vanwege het bijzondere karakter van deze artikelen ervoor gekozen om wel een korte toelichting over de «kritische succesfactoren» in de toelichting op de algemene beleidsdoelstelling op te nemen. Voor artikel 7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van het personenverkeer geldt dat het ministerie van Buitenlandse Zaken steeds vaker aangewezen is op andere organisaties binnen de (rijks)overheid. Het succes van het Nederlandse optreden op het terrein van artikel 8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland wordt mede bepaald door de stabiliteit van de bilaterale betrekkingen en de mate van efficiency in de samenwerking tussen culturele actoren in Nederland.
In deze begroting is invulling gegeven aan de motie Douma c.s. (TK 29 949, nr. 11) waarin de regering wordt gevraagd beleidsdoelen te formuleren in termen van te realiseren maatschappelijke effecten («outcome») en in daarvan afgeleide prestatiegegevens. De Tweede Kamer is hieromtrent reeds per brief geïnformeerd (TK 29 949, nr. 32).
Voor het merendeel van de in totaal 36 operationele doelstellingen zijn deels kwantitatieve en deels kwalitatieve effectindicatoren opgenomen. Dit geldt voor vrijwel alle doelstellingen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking waarbij met name gebruik gemaakt kan worden van de indicatoren die door de internationale gemeenschap worden gebruikt in het kader van de Millennium Development Goals (MDG's), maar ook voor een aantal doelstellingen op het politieke terrein.
In een aantal gevallen waar het niet goed mogelijk is om effectindicatoren te formuleren, wordt aangegeven dat de door Nederland beoogde resultaten een indicator zijn voor het behalen van de operationele doelstelling. Dit geldt met name voor de operationele doelstellingen van beleidsartikel 3, Versterkte Europese samenwerking.
Voor een beperkt aantal operationele doelstellingen worden geen indicatoren genoemd, omdat er geen realistische meetbare indicatoren voor handen zijn. Het gaat om doelstellingen 1.1 en 1.3 van artikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten; doelstellingen 2.1 en 2.2 van artikel 2 Grotere veiligheid en stabiliteit ter bevordering van de nationale en bondgenootschappelijke veiligheid, doelstelling 5.6 van artikel 5 Een grote participatie van civil society in ontwikkelingsactiviteiten en een tweetal doelstellingen van artikel 8, namelijk doelstelling 8.1 Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur en doelstelling 8.2 Het gezamenlijk met partnerlanden werken aan behoud van Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed en het werken aan een multilateraal kader voor het behoud van erfgoed.
Teneinde het aantal pagina's van de begroting te beperken worden niet alle indicatoren uitputtend beschreven. Onder het kopje indicatoren worden per operationele doelstelling slechts de meest belangrijke genoemd. Waar mogelijk zijn er kwantitatieve gegevens over de stand van zaken nu en bij de MDG's ook streefwaarden toegevoegd, waar Nederland zich – in het algemeen samen met de internationale gemeenschap – aan heeft gecommitteerd. Daarbij moet rekening gehouden worden dat deze cijfers vaak zijn gebaseerd op gegevens uit ontwikkelingslanden. Aangezien de statistische capaciteit en kwaliteit niet altijd hetzelfde niveau hebben als wij in Nederland gewend zijn, zijn deze cijfers vaak minder hard. Ze geven echter wel inzicht in de trend. Rapportage over de indicatoren vindt over het algemeen plaats via het jaarverslag en brieven aan de Tweede Kamer.
B: Budgettaire gevolgen van beleid
De tabel Budgettaire gevolgen van beleid heeft een prominentere plaats gekregen in de begroting. Deze volgt nu direct na de toelichting op de algemene doelstelling. Ook is er een wijziging in de presentatie: de tabel budgetflexibiliteit is geïntegreerd in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid. Een aparte tabel budgetflexibiliteit wordt, zoals aangegeven in de brief van de minister van Financiën (29 949 nr. 1) niet meer gepresenteerd, omdat de tabel door haar complexiteit niet de gewenste informatie opleverde.
In de nieuwe begrotingsindeling is de koppeling tussen middelen en doelstellingen beter aan te geven dan voorheen. Echter net als in de begroting 2005 is door een aantal specifieke eigenschappen van het buitenlandbeleid een één-op-één -koppeling tussen operationele doelstellingen en middelen niet altijd mogelijk. Zo komen bijvoorbeeld de afdrachten aan de Europese Unie ook ten goede aan operationele doelstelling 3.2 een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen of regio's, terwijl deze middelen zijn opgenomen bij de operationele doelstelling 3.1 een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht en veiligheid biedt en in staat is tot duurzame groei. Het is naar onze mening niet zinnig om de EU-afdrachten als het ware «op te knippen» over alle operationele doelstellingen waar de EU invloed op uitoefent.
C: Operationele doelstellingen
De algemene beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd op een relatief hoog abstractieniveau. Onderdeel C laat daarom zien hoe de algemene beleidsdoelstellingen zich vertalen in een aantal operationele doelstellingen. Deze operationele doelstellingen zijn in het algemeen geformuleerd in termen van gewenste internationale maatschappelijke effecten. Er zijn twee operationele doelstellingen toegevoegd ten opzichte van de begroting 2005. Het betreft artikel 2.8 Het bevorderen van energievoorzieningszekerheid en 2.9 Grotere veiligheid en stabiliteit door strijd tegen milieudegradatie en vernietiging van ecosystemen (zie de betreffende artikelen voor een toelichting).
Per operationele doelstelling is onder Na te streven resultaten aangegeven welke specifieke resultaten het ministerie van Buitenlandse Zaken in het begrotingsjaar 2006 nastreeft. Deze resultaten zijn zodanig concreet dat kan worden aangegeven dat ze bereikt zijn. Indien de resultaten meerjarig van karakter zijn en naar verwachting later dan 2006 gerealiseerd gaan worden, wordt dit expliciet aangegeven. Voor de na te streven resultaten geldt de hierboven genoemde indirecte verantwoordelijkheid veelal ook. De relatie tussen door Buitenlandse Zaken uit te voeren activiteiten en te behalen resultaten is vaak een plausibele in plaats van een causale.
Het kopje Instrumenten/activiteiten geeft antwoord op de vraag welke instrumenten en activiteiten, overigens zonder in detail te treden, het ministerie van Buitenlandse Zaken gaat inzetten om de na te streven resultaten te bereiken.
D: Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid
In het onderdeel D wordt ingegaan op de onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid. Hierin zijn de belangrijkste evaluaties per beleidsartikel opgenomen.
Overige onderdelen van de begroting
De acht beleidsartikelen worden gevolgd door drie niet-beleidsartikelen en vervolgens de Agentschapsparagraaf over de baten-lastendienst Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI), de Bedrijfsvoeringsparagraaf en het Verdiepingshoofdstuk. Het verdiepingshoofdstuk toont de budgettaire aansluiting tussen de begroting 2005 en de begroting 2006. In de begroting op hoofdlijnen komen alle belangrijke mutaties tussen begroting 2005 en begroting 2006 aan bod.
Al in de begroting 2002 en 2003 is toegelicht dat de bijzondere structuur van het ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn netwerk van vertegenwoordigingen in het buitenland en regiodirecties op het departement, het precies toerekenenen van apparaatsuitgaven aan de respectievelijke beleidsartikelen verhindert. Daar waar andere departementen hele dienstonderdelen kunnen toeschrijven aan een beleidsartikel, werken medewerkers op de posten en regiodirecties van het ministerie van Buitenlandse zaken voor meerdere beleidsterreinen. Daarom is er in 2001 voor gekozen de apparaatskosten extracomptabel toe te rekenen aan de beleidsartikelen. Ook in de nieuwe begrotingsstructuur sinds 2005 gaat deze redenering onverminderd op.
Deze extracomptabele apparaatskostentoerekening wordt elk jaar gebaseerd op de tijdschatting van het aantal bestede uren per beleidsartikel. Dit blijkt elk jaar een zeer tijdrovende bezigheid, waarvan de uitkomst nooit meer houvast biedt dan een schatting. Om deze reden is het ook niet mogelijk om bij de verantwoording harde conclusies te trekken. De tabel met de toerekening van de apparaatskosten kan derhalve de begrotingsdoelstellingen – de autorisatie- en controlefunctie – niet dienen en wordt vooral in de begroting opgenomen om zo goed als mogelijk tegemoet te komen aan de vormvereisten van de VBTB.
In overleg met het ministerie van Financiën is daarom besloten dat het zinvoller en efficiënter is om de tabel met extracomptabele toerekening van de apparaatskosten voortaan weg te laten uit de begroting van Buitenlandse Zaken, en alle apparaatskosten te presenteren in de kengetallen bij artikel 11 Algemeen. De kengetallen maken onder andere onderscheid naar lokale personele kosten in buitenland, kosten uitgezonden personeel, materiële kosten en investeringskosten.
De HGIS omvat naast het grootste deel van de BZ-uitgaven (inclusief ontwikkelingssamenwerking) tevens de buitenlanduitgaven van de overige departementen. Deze bundeling bevordert de samenhang en samenwerking die voor een geïntegreerd en coherent buitenlandbeleid van belang zijn. Voor een overzicht van de belangrijkste programma's en uitgaven ten behoeve van het buitenlandbeleid in de breedste zin wordt verwezen naar de nota over de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
De HGIS-nota bevat ook een overzicht van de budgettaire ontwikkelingen binnen de HGIS en een aantal bijlagen waarin alle buitenlanduitgaven overzichtelijk worden gepresenteerd. Zo wordt een totaaloverzicht gegeven van de buitenlanduitgaven die als officiële ontwikkelingshulp («ODA») kwalificeren, alsmede een overzicht van de geraamde uitgaven aan de thema's basic education, milieu en water, en HIV/aids, tubercolose en malaria.
Elke dag en elk uur behartigt het ministerie van Buitenlandse Zaken de belangen van het Koninkrijk in het buitenland. Als naar buiten gericht land zet Nederland zich van oudsher in voor de internationale rechtsorde. Nederland bouwt mee aan een veilige, stabiele en welvarende wereld. Wij zetten ons in om conflicten, armoede en onrecht te bestrijden. Buitenlandse Zaken geeft, in overleg met andere ministeries, vorm aan het Europa van de toekomst en zorgt ervoor dat Nederland in de EU met één stem spreekt.
Op meer dan 150 plekken in de wereld en in Den Haag doen landgenoten, bedrijven en instellingen een beroep op de kennis van onze medewerkers. Buitenlandse Zaken – wereldwijd thuis.
I Nederlands belang en internationale verantwoordelijkheid
Zij die voorspelden dat vanwege globalisering de rol van de natiestaat zou zijn uitgespeeld, hebben ongelijk gekregen. Voor veel burgers blijft de nationale staat het eerste referentiekader. Met de toenemende mondiale vervlechting groeit zelfs het beroep van burgers op hun eigen nationale overheden om problemen op te lossen. Het vervagen van grenzen leidt tot een roep om veiligheid, vertrouwdheid en zekerheid bínnen grenzen. Dit stelt nieuwe eisen aan de rol van staten op het internationale toneel.
Paradoxaal is echter dat de groeiende hang naar nationale antwoorden niet evenredig is met de effectiviteit van die antwoorden. Voor het welzijn en de welvaart van Nederlanders is het in toenemende mate van belang dat Nederland problemen internationaal aanpakt. Criminaliteit, terrorisme, milieuvervuiling, klimaatverandering, besmettelijke ziekten en mensenhandel; het zijn problemen die ons direct raken, maar die Nederland niet zelf kan oplossen. Uit nationaal belang moet Nederland in toenemende mate in internationaal verband zijn verantwoordelijkheid nemen.
Hierbij zijn er steeds meer raakvlakken tussen de belangen van Nederland en bredere, internationale belangen. Fragiele staten bijvoorbeeld maken niet enkel de eigen inwoners kwetsbaar, maar vormen als broedplaats voor criminaliteit en terrorisme ook een bedreiging voor de internationale rechtsorde en voor onze nationale veiligheid. Omdat staten in toenemende mate van elkaar afhankelijk zijn, wordt ook steeds meer uit wederzijds belang gehandeld.
Deze ontwikkelingen bieden kansen. Kansen voor versterking van het multilaterale stelsel. Kansen voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Kansen voor vergroting van de internationale handel. Kansen voor meer veiligheid, een beter milieu en grotere welvaart voor een toenemend aantal mensen.
Maar zij vormen ook een geweldige uitdaging. Een uitdaging voor politiek, overheid en burger. Politiek en overheid zullen beter moeten luisteren naar wat er in de samenleving speelt; tegelijkertijd moeten zij samen met de burger hun blik meer naar buiten richten. Alleen door te bouwen aan internationale verbanden kan de Nederlandse overheid negatieve gevolgen van de vervagende grenzen te lijf gaan. Alleen zo ook kan Nederland blijven profiteren van de internationale stromen van producten, diensten en mensen die voor onze welvaart zo belangrijk zijn.
De discussie na het Nederlandse «nee» op het referendum over het Europese grondwettelijke verdrag maakt duidelijk hoe groot deze uitdaging is. Daar waar Europese samenwerking is vereist om problemen aan te pakken die Nederland niet alleen kan oplossen, kunnen wij ons een gebrek aan Europese ambitie niet veroorloven. Wij hebben Europa nodig voor onze veiligheid, het klimaat, voor werkgelegenheid en voor eerlijke verhoudingen binnen en buiten Europa. Voor de effectiviteit van het Nederlandse optreden in de EU is het van belang dat Nederland zich als betrouwbare en solidaire partner opstelt. Om in internationaal verband haar verantwoordelijkheid te kunnen nemen, moet de Nederlandse overheid daarom blijven zorgen voor draagvlak. Binnenlandse en buitenlandse politiek liggen direct in elkaars verlengde.
Met een daadkrachtig, geïntegreerd buitenlandbeleid zet het kabinet zich in voor een sterkere internationale rechtsorde, waarin onze veiligheid, welvaart en welzijn worden gewaarborgd. Hierbij zullen nadrukkelijk prioriteiten worden gekozen en vertaald in een samenhangende strategie met regie vooraf, ten aanzien van specifieke thema's, landen en regio's. Dit zal de coördinatie van het internationaal beleid door Buitenlandse Zaken ten goede komen, zoals ook door de Commissie Voorhoeve gesteld in haar rapportage voor het Programma Andere Overheid.
II Internationale samenwerking – regionaal en wereldwijd
De rol van de staat verandert onder meer door de voortgaande groei van internationale handel en buitenlandse investeringen, van het internationale verkeer van personen, van de internationale verspreiding van wetenschap en technologie. Nog niet alle landen profiteren hiervan, en binnen veel landen niet alle mensen, maar deze ontwikkelingen leveren een enorme en nog toenemende bijdrage aan de stijging van welvaart en welzijn in de wereld.
Een keerzijde van deze ontwikkeling is dat ook de grensoverschrijdende of zelfs wereldwijde problemen toenemen: virussen kunnen zich sneller dan ooit verspreiden, criminele en terroristische organisaties opereren wereldwijd, het vermogen om massavernietigingswapens te maken wordt wijder verspreid.
Staten treden steeds minder zelfstandig op en worden steeds meer de dragende elementen van verschillende vormen van regionale en internationale samenwerking. Europa is het werelddeel waar deze ontwikkeling het verst is voortgeschreden, maar in toenemende mate tekent zij zich ook af in Afrika, Latijns-Amerika en nu ook Azië. Ieder continent heeft daarbij zijn eigen vertrekpunt, maar in een wereld die steeds meer verbonden raakt heeft het Europese samenwerkingsmodel een zeggingskracht voor andere regio's waarvan de Europeanen zich dikwijls weinig bewust zijn.
Net als op nationaal niveau is daarbij op mondiaal en regionaal niveau een raamwerk van rechtvaardige regels nodig, waarbinnen grote en kleine landen, zwakke en sterke staten, gelijke kansen krijgen. Hier ligt ook heel duidelijk een Nederlands belang. Voor een land als het onze, dat voor zijn veiligheid, welvaart en welzijn in hoge mate afhankelijk is van het buitenland, is een goed functionerende internationale orde van levensbelang. Een integraal onderdeel daarvan is een internationale rechtsorde, zoals bijvoorbeeld internationale gerechtshoven. De bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde is ook opgenomen in de Nederlandse grondwet als doelstelling van buitenlandbeleid in welk kader de regering zich ook inzet voor de positie van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld.
Tegen deze achtergrond zet de regering zich in voor een versterkt en flexibel multilateraal systeem. Of het nu om lichte netwerken van gelijkgezinde landen gaat, of om krachtige, met bevoegdheden en middelen uitgeruste instellingen, het uiteindelijke resultaat zal steeds moeten zijn een effectieve bijdrage aan de oplossing van gemeenschappelijke problemen. In de woorden van de Europese Veiligheidsstrategie: effectief multilateralisme. Het kabinet zet zich daarom in voor een actieve, constructieve deelname in alle voor ons land belangrijke internationale organisaties en samenwerkingsverbanden, waarbij zij deze voortdurend toetst op hun effectieve bijdrage, en waar nodig pleit voor aanpassing en hervorming. Daarnaast streeft het kabinet naar samenwerking en afstemming tussen organisaties en vermijding van concurrentie en duplicatie. Deze inzet richt zich op de onderlinge verhouding tussen de Europese en transatlantische organisaties (EU, NAVO, Raad van Europa, OVSE) maar ook op samenwerking met andere regionale organisaties (zoals de steun van de EU aan de Afrikaanse Unie), ondersteuning van de VN door onder meer EU en NAVO en grotere coherentie van het VN-systeem. Voor dit laatste is opvolging van de afspraken van de VN-top in september 2005 van belang. De prioriteiten voor Nederland zijn de voorgestelde«Peacebuilding Commission», «The Human Rights Council», het versterken van conflictpreventiemechanismen, terrorismebestrijding en het verwezenlijken van de Millennium Development Goals.
Nederland draagt er krachtig aan bij dat de Raad van Europa zich concentreert op zijn kerntaken mensenrechtenbevordering, democratisering en bevordering van de rechtsstaat, zoals omschreven in het nieuwe mandaat van de organisatie. Vanuit dit mandaat zal invulling worden gegeven aan de samenwerking met de OVSE en de EU. Nederland zal actief bijdragen aan de vormgeving van de toekomst van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Een goed functionerende internationale orde kan niet anders dan gebaseerd zijn op wederzijds respect en «fair play» tussen landen. Publieksdiplomatie kan bijdragen door wederzijds begrip te bevorderen. Nederland zal in toenemende mate investeren in het uitleggen en in perspectief plaatsen van actuele ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van de discussie in Nederland over het integratievraagstuk en het Europese integratieproces.
Europese samenwerking en integratie zijn essentieel voor de vrede, veiligheid en voorspoed die Nederland vandaag de dag geniet. Daar waar een nationale benadering te kort schiet om problemen aan te pakken die de Nederlandse samenleving aangaan, blijft Europese samenwerking van wezenlijk belang. Dit wordt breed onderkend en gesteund in de samenleving, niettegenstaande de uitslag van het recente referendum over het Grondwettelijk Verdrag. Nederland blijft open staan voor vernieuwingen die nodig blijken te zijn om Europa in staat te stellen de uitdagingen van vandaag en morgen met vertrouwen tegemoet te treden. Nederland wil met overtuiging en constructief binnen de Unie blijven werken aan de aanpak van vraagstukken als grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme, asiel, migratie, milieu en klimaat. Ook voor de bevordering van duurzame groei en werkgelegenheid in Europa – van belang voor de Nederlandse welvaart, is samenwerking binnen de Unie geboden. Daartoe zal gewerkt moeten blijven worden aan het verder vervolmaken van de Interne Markt, onder meer op het voor Nederland zo belangrijke terrein van het dienstenverkeer. Ook omdat het belang van Europa als actor op het wereldtoneel toeneemt, is verdere versterking en verdieping van de Europese samenwerking en integratie wenselijk. Nederland wil daarbij een betrouwbare en solidaire partner blijven.
Het kabinet zal zich terdege vergewissen van de verwachtingen die burgers hebben van Europa. Nadrukkelijk zal worden afgewogen of zaken op Europees dan wel nationaal niveau moeten worden aangepakt. Het subsidiariteitsbeginsel is daarbij leidend. De Brede Maatschappelijke Discussie biedt een goede gelegenheid om hierover van gedachten te wisselen.
Het nationale beleid dient steeds in samenhang te worden gezien met het EU-beleid, waarbij het EU-beleid kan bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het nationale beleid en vice versa. Ook in de relaties met derde landen dan wel regionale blokken elders in de wereld zullen de Nederlandse nationale belangen en prioriteiten veelal alleen via de EU kunnen worden verwezenlijkt.
Het is evident dat de kandidaat-lidstaten Roemenië en Bulgarije aan de gestelde criteria dienen te voldoen willen zij op 1 januari 2007 kunnen toetreden tot de EU. Datzelfde geldt voor de opening van de toetredingsonderhandelingen met Turkije en Kroatië. De westelijke Balkanlanden hebben een toetredingsperspectief gekregen, maar van toetredingsonderhandelingen is vooralsnog geen sprake.
De besluitvorming in de uitgebreide Unie stelt steeds hogere eisen aan de Nederlandse diplomatie. Om zijn belangen en prioriteiten verdisconteerd te krijgen moet Nederland vroegtijdig inspelen op EU-besluitvorming, door deze voor te bereiden in contacten voorafgaand aan of en marge van formele beraadslagingen, zowel in Brussel als in de hoofdsteden. Gezien de steeds grotere rol die coalities van lidstaten spelen in EU-besluitvorming, moet Nederland zich tevens meer richten op het aangaan van coalities. In het licht van het bovenstaande is een sterke bilaterale inzet vereist op alle niveaus. Voorts is een verbetering vereist van de coördinatie op het vlak van met name strategische standpuntbepaling en vroegtijdige politieke sturing zoals ook aanbevolen door de Commissie Van Voorst.
Transatlantisch bondgenootschap
In tijden van verandering is het belangrijk om te kunnen terugvallen op een aantal zekerheden. Daar is de transatlantische vriendschap er één van. Samen zijn Europa en Amerika onmisbaar voor het beschermen en versterken van wereldwijde democratie en voorspoed, van vrijheid en stabiliteit. Ook in 2006 zal de regering intensief met de VS blijven samenwerken op gebieden van wederzijds belang, zoals de campagne tegen financiering van terrorisme, nieuwe initiatieven op het gebied van non-proliferatie en de versterking van fragiele staten zoals Afghanistan. Daarbij gaat Nederland gevoelige onderwerpen als Guantánamo Bay, het Internationaal Strafhof en de Amerikaanse houding tegenover geboortebeperking en het klimaatverdrag niet uit de weg.
Nederland zet zich blijvend in voor de bevordering van de transatlantische dialoog, waarbij zowel de NAVO als de EU een vooraanstaande rol heeft te spelen. Daarbij is versterking van de politieke dialoog binnen de NAVO en tussen de NAVO en de EU van belang. In de NAVO-Raad moeten die onderwerpen worden besproken die de veiligheid van alle bondgenoten raken, inclusief onderwerpen als de nucleaire ambities van Iran.
Regionale samenwerking in Afrika
Nederland hecht veel waarde aan de verdere ontwikkeling van de Afrikaanse Unie en de subregionale organisaties in Afrika: ECOWAS, SADC en IGAD. Daarom zal Nederland mede in multilateraal verband blijven bijdragen aan de noodzakelijke capaciteitsversterking van deze organisaties. Daarnaast wordt samengewerkt in het kader van vredesoperaties van de AU. De Afrikaanse Unie belichaamt de eigen verantwoordelijkheid die de Afrikaanse landen hebben genomen voor vrede en welvaart op het continent.
III Opkomende machten: veranderend speelveld in een globaliserende wereld
De voor Nederland belangrijke versterking van regionale en wereldwijde samenwerking krijgt een nieuwe dynamiek met de opkomst van nieuwe grootmachten op het wereldtoneel. Het strategische gewicht van met name Azië in de wereld neemt toe – economisch, politiek en demografisch. Het belang van India, maar vooral ook China op terrein van de wereldhandel, duurzame ontwikkeling, energiebeheersing, non-proliferatie en terrorisme, mensenrechten en goed bestuur, is steeds duidelijker voelbaar binnen de internationale verhoudingen. De groeiende regionale en mondiale rol brengt nieuwe verantwoordelijkheden voor deze landen met zich mee.
Azië telt nu reeds 56% van de wereldbevolking, brengt 25% van het mondiale BNP voort en is het goed voor 22% van de wereldhandel. Deze indicatoren vertonen een stijgende lijn. Groeicijfers van rond de 8% geven Aziatische economieën over vijftien jaar een groter aandeel in de wereldeconomie dan Europa en de VS. China zal 31% van de groei voor zijn rekening nemen en Japan 10%. De Indiase economie zal in dezelfde periode meer dan verdubbelen en naar verwachting uitkomen op eenderde van de Chinese economie. Reeds nu vervlechten Indiase kennis en Chinees productiepotentieel zich met elkaar. 21% van de EU-export gaat nu al naar Azië.
Het buitenlandbeleid van een aantal Aziatische landen, waaronder China, lijkt zich te richten op versterking van bilaterale samenwerking en actieve deelname in multilaterale en regionale politieke verbanden. Deze landen lijken daarmee in te zien dat via betrokkenheid en multilaterale samenwerking handels- en veiligheidsbelangen kunnen worden behartigd. Bovendien kunnen zij zo een groter politiek gewicht verkrijgen. De aspiraties van India en Japan om een permanente zetel in de Veiligheidsraad te krijgen passen in dit beeld.
Politieke samenwerking in Azië is een kwestie van lange adem. Er is sprake van territoriale disputen en wederzijds wantrouwen. De tegenstelling tussen India en Pakistan vanwege Kasjmir, de Noord-Koreaanse nucleaire ambities en de kwestie-Taiwan zijn daarbij belangrijke bronnen van spanning. Dankzij een post-ideologisch en opener China en een stabiel en democratisch ontwikkelend India zijn er echter wel degelijk krachten die werken in de richting van versterking van de regionale samenwerking. Zo sloten China en India in april 2005 een «strategisch partnerschap». Daarnaast groeit de rol van de ASEAN en de dialoog tussen deze organisatie van Zuidoost-Aziatische staten en haar partners in de regio, waaronder China, Japan en Zuid-Korea.
Nederland en de EU spelen in op de kansen die deze groeiende machten bieden. Nederland streeft ernaar de bilaterale contacten op alle niveaus met deze landen te versterken. Tijdens de EU-India top en de EU-China top, eind 2004 in Den Haag, werd het groeiende belang van de economische en politieke relatie tussen de EU en beide landen bevestigd. Het is nu zaak om de daar ontwikkelde partnerschapsrelaties handen en voeten te geven. In dergelijke brede samenwerkingsverbanden zal het in toenemende mate mogelijk zijn boodschappen af te geven over regionale veiligheid, mensenrechten en het belang van duurzame ontwikkeling naast handel en economische samenwerking.
Nederland wil de komende jaren het eigen kennis- en dienstenpotentieel verdubbelen om als een betekenisvolle «Euro-Aziatische toegangspoort» te kunnen gelden. Daartoe zal het ministerie van Buitenlandse Zaken een speciaal actieprogramma initiëren met de meest betrokken departementen.
De opkomst van nieuwe economische machten zal ook invloed hebben op de positie van de ontwikkelingslanden. Het zijn nieuwe investeerders en zij bieden ontwikkelingslanden nieuwe afzetmarkten. Tegelijkertijd zijn het ook concurrenten op de wereldmarkt en zal de snelle economische ontwikkeling in Azië de druk op schaarse energievoorraden en ecosystemen doen toenemen en migratie bevorderen. Dit biedt kansen en bedreigingen voor arme landen. Landen als China, India en Brazilië kunnen daarnaast een rol als «gidsland» gaan spelen op het gebied van economische ontwikkeling. Zij kunnen zich ook in toenemende mate als hulpgevers gaan positioneren. Nederland steunt deze ontwikkeling.
De groeiende noodzaak voor Nederland om uit nationaal belang internationaal verantwoordelijkheid te nemen, geldt bij uitstek voor het thema veiligheid. Ontwikkelingen sinds het einde van de Koude Oorlog hebben een toenemende verwevenheid van interne en externe veiligheid laten zien. De aanslagen in Madrid en Londen hebben dat op gruwelijke wijze benadrukt. Allereerst wordt de eigen nationale veiligheid meer dan voorheen beïnvloed door factoren van buiten. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan buitenlandse invloeden op radicaliseringtendensen in Nederland. Daarnaast brengt de aard van de dreiging, die steeds meer gericht is op het aanbrengen van maximale schade, een schaalvergroting met zich mee die dwingt tot verdergaande grensoverschrijdende samenwerking van politie en justitie.
Het antwoord op bedreigingen ligt voor Nederland met name in de NAVO en de EU. Voor de EU is dit enerzijds zo omdat we met andere lidstaten een steviger vuist kunnen maken, en anderzijds omdat samenwerking noodzaak is in een Europese ruimte zonder binnengrenzen waar terroristen en criminelen zich vrij kunnen bewegen. Het Haagse Programma dat de Europese Raad in november 2004 vaststelde, heeft de organisatie van interne veiligheid versterkt. In het komende jaar zal de strafrechtelijke samenwerking worden verstevigd, verder worden gebouwd aan een gemeenschappelijk asielstelsel en versterkte grensbewaking. Bovendien worden mensensmokkel en illegale immigratie aangepakt, in samenwerking met derde landen. Hiertoe worden diverse samenwerkingsovereenkomsten ten volle benut.
De bedreiging van onze veiligheid komt niet alleen van buiten. Nederland heeft dit inmiddels zelf ondervonden met de moord op Theo van Gogh. Deze en hierop volgende Nederlandse gebeurtenissen zijn indicatief voor wat zich tevens elders in Europa afspeelt: we vinden de daders en de oorzaken van terrorisme ook in ons midden. Binnen de Unie is daarom het tegengaan van radicalisering en rekrutering één van de prioritaire thema's van het EU-actieplan terrorisme, dat gedurende de komende periode wordt uitgevoerd.
Van toenemende invloed op onze veiligheidssituatie is instabiliteit in andere landen. De bipolaire wereld van weleer heeft plaats gemaakt voor een veel minder overzichtelijk geheel van staten in wording of in ontbinding, zoals in de voormalige Sovjetunie en voormalig Joegoslavië, die hun eigen zaken onvoldoende op orde hebben en van waaruit illegale praktijken zich tot onze contreien uitstrekken. Naast criminele activiteiten als drugs- en wapenhandel gaat het bijvoorbeeld om vrouwenhandel. Het zijn ook dikwijls deze staten waar religieus fundamentalisme een kans krijgt, hetgeen kan leiden tot terroristisch geweld. Dit raakt ook Nederland en zijn bondgenoten. De verdediging van onze nationale veiligheid vergt in toenemende mate «forward defence», met optreden ver buiten ons land in het kader van de VN, de NAVO of de Europese Unie. De actieve Nederlandse militaire bijdrage in Afghanistan is hiervan een goed voorbeeld. Daarnaast is de inzet van instrumenten in het kader van de buitenlandpolitieke en ontwikkelingssamenwerking eveneens van belang.
Omdat vrede, veiligheid en stabiliteit een voorwaarde zijn voor armoedebestrijding en minder armoede leidt tot meer stabiliteit, houdt Ontwikkelingssamenwerking zich in toenemende mate bezig met de bevordering van de stabiliteit in post-conflictlanden. Hiermee levert zij ook een bijdrage aan de Nederlandse veiligheid. Het gaat hierbij met name om het ondersteunen van de ontwikkeling van veiligheidsstructuren in zogenaamde falende en fragiele staten, waar de rechtsstaat onvoldoende bescherming biedt aan de burgers. In Afghanistan bijvoorbeeld moet de infrastructuur van de rechtsstaat van de grond af aan worden opgebouwd. Maar ook in de Balkan is nog steeds sprake van landen in opbouw. Het Stabiliteitsfonds is hiertoe een nuttig instrument, omdat het mogelijk maakt ODA en non-ODA fondsen in te zetten op het snijvlak van veiligheid en ontwikkeling.
In nauwe samenwerking met het ministerie van Defensie wordt gewerkt aan de verdere inzet van expertise van Nederlandse militairen ter bevordering van demobilisatie- en reïntegratieprocessen en van hervormingen van de veiligheidssector in post-conflictlanden. Het welslagen van wederopbouw in dergelijke landen is ook sterk afhankelijk van de inzet van expertise op het gebied van justitie en politie. Nederland zal ruimer dan thans het geval is moeten bijdragen aan de inzet van dergelijke expertise, ook in het belang van de eigen nationale veiligheid. Met het oog hierop wordt de samenwerking tussen Buitenlandse Zaken en de ministeries van BZK en Justitie geïntensiveerd.
De veranderende veiligheidsomgeving stelt ook nieuwe eisen aan de NAVO. De NAVO zal samen met de EU en de VN in toenemende mate ondersteuning bieden bij vredeshandhaving in derde landen, bijvoorbeeld door capaciteitsversterking van de Afrikaanse Unie in Soedan. Meer aandacht is nodig voor het integreren van civiele activiteiten, zodat bijgedragen kan worden aan een soepeler overgang naar de opbouwfase na afloop van een militair conflict. Nederland zal een actieve rol spelen bij de hervormingen binnen de NAVO die mede hiertoe nodig zijn, zoals het verbeteren van de besluitvorming en de vertaalslag van politiek besluit naar concrete actie. De Noord-Atlantische Raad moet de mogelijkheid krijgen een beperktere groep bondgenoten te autoriseren onder NAVO-vlag en met gebruikmaking van NAVO-structuren, een bepaalde activiteit of operatie uit te voeren.
De dreiging van verspreiding van massavernietigingswapens blijft actueel. Besprekingen in het kader van het Non-Proliferatieverdrag in 2005 over het onder internationale controle brengen van de nucleaire brandstofcyclus en stopzetting van de splijtstofproductie voor explosiedoeleinden hebben helaas niets opgeleverd. Het is zaak dat bespreking van deze onderwerpen in andere fora wel tot resultaten leidt. Nederland zal zich hiervoor inzetten.
Mits gehouden aan een duidelijke focus, kan de OVSE bijdragen aan bevordering van veiligheid in de Euro-atlantische en Euraziatische regio's. Enerzijds kan de organisatie bijdragen aan de bestrijding van terrorisme en van discriminatie op grond van geloofsovertuiging. Anderzijds kan de OVSE tolerantie en mensenrechten bevorderen en zo helpen voorkomen dat er een voedingsbodem voor terrorisme ontstaan. In 2006 zal de OVSE specifiek aandacht geven aan de economische en ecologische dimensies van het brede veiligheidsbegrip dat de organisatie hanteert.
Aantasting van het milieu vormt een wereldwijde bedreiging voor de veiligheid. Verlies van ecosystemen en slechte toegang tot elementaire basisvoorzieningen leiden tot conflicten die op nationaal en regionaal niveau destabiliserend werken en de veiligheid in gevaar brengen. Een groot aantal conflicten, in met name de armste landen, wordt veroorzaakt door illegale handel in hout en mineralen, gebrek aan duidelijkheid over eigendomsrechten, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en onvoldoende toegang tot water en voedsel van de lokale bevolking. Natuurrampen zoals de recente tsunami versterken dit conflictpotentieel. Met «Early Warning» systemen kunnen de gevolgen van dergelijke rampen worden gemitigeerd. De draagkracht van ecosystemen moet in stand worden gehouden door ze, daar waar deze zijn beschadigd, zoals in Darfur, te herstellen. Dat draagt bij aan vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling.
Een nog onderbelichte dimensie van veiligheid is energievoorzieningszekerheid. Zolang innovatief energiebeleid nog niet leidt tot een duurzame energiehuishouding, blijft het van belang ononderbroken te kunnen beschikken over fossiele brandstoffen voor een redelijke prijs. De komende jaren zal Nederland het instrumentarium van buitenlandbeleid nadrukkelijker inzetten om dit te bevorderen. Zo zal meer worden geïnvesteerd in de betrekkingen met landen die een grote impact hebben op de wereldmarkt voor olie en gas. Ook hier weer streeft Buitenlandse Zaken naar een geïntegreerde, strategische inzet van de verschillende ministeries samen en binnen de Europese Unie als geheel.
Ook binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken zal de samenhang tussen interne en externe veiligheid beter tot zijn recht komen. Daartoe wordt de organisatorische aandacht voor terrorisme en civiele veiligheid gestroomlijnd en wordt een Coördinator Terrorismebestrijding aangesteld, die als loket optreedt in de richting van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding.
Krachtige democratische staten staan aan de basis van effectieve internationale politiek. Nu de noodzaak van internationale samenwerking- wereldwijd en regionaal- alleen maar toe neemt, zullen de dragende elementen van deze samenwerking zo sterk mogelijk moeten zijn. Daarom zet de Nederlandse regering zich in om het falen van staten te voorkomen en de staat te versterken door steun aan overheid en particuliere sector.
Het meest in het oog springende kenmerk van het daadwerkelijk falen van een staat is het feitelijke verlies van het geweldsmonopolie en het uitbreken van een gewapend conflict. Hedendaagse conflicten onderscheiden zich niet alleen door hun intrastatelijke karakter maar ook door regionale verwevenheid. De problematiek in de Afrikaanse Grote Meren regio, de Hoorn van Afrika inclusief Soedan en de conflictgeschiedenis in de Balkan zijn hiervan pregnante voorbeelden. Nederland ijvert in deze regio's voor het herstellen van veiligheid en vrede en de transitie richting een stabiele rechtsstaat die is ingebed in regionale samenwerkingsverbanden.
Duurzame wederopbouw vereist een aanpak die de verschillende instrumenten van het buitenland- en veiligheidsbeleid integreert: politiek, ontwikkelingssamenwerking, humanitair, economisch en militair. De operationalisering van een geïntegreerd beleid vereist een specifieke beleidsmatige, organisatorische en financiële vormgeving op zowel nationaal als internationaal niveau. Belangrijke internationale spelers in dit verband zijn het VN-systeem, de Wereldbank en het IMF, de EU en regionale organisaties. De EU en de NAVO moeten beter uitgerust worden om sneller en adequater te kunnen reageren. Op dit moment blijkt de VN niet goed in staat om genoemde problematiek effectief aan te pakken. De voorstellen tot oprichting van een «Peacebuilding Commission» is mogelijk een stap in de goede richting. Mits voorzien van een passend mandaat, zal deze commissie een aantal evidente zwakheden kunnen verhelpen: voorkomen van een ad hoc benadering door de Veiligheidsraad, verbeterde samenwerking tussen enerzijds de Veiligheidsraad en anderzijds de internationale financiële instellingen en donoren, verbeterde coördinatie binnen de VN zelf, en adequate financiering.
Op nationaal niveau werken de meest betrokken departementen, te weten Buitenlandse Zaken, Defensie en Economische Zaken, samen aan deze geïntegreerde aanpak. De inzet van het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld maakt hier onderdeel van uit.
De huidige ODA-definitie legt nog steeds teveel en onnodige beperkingen op voor een effectieve aanpak van de problematiek van falende staten en van post-conflict hulp. Om dat duidelijk te maken, zal Nederland het komend jaar een case-book samenstellen voor de OESO/DAC met voorbeelden van situaties waarin de huidige ODA-definitie de uitvoering van geïntegreerd beleid op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling in de weg staat. Ook wordt gewerkt aan richtlijnen voor beter donorgedrag in fragiele staten.
Twee van de belangrijkste oorzaken van de met name in Sub-Sahara Afrika nog altijd voortdurende armoede zijn het ontbreken van de politieke wil bij elites in ontwikkelingslanden om daadwerkelijk in te zetten op armoedebestrijding en het ontbreken van voldoende middelen. De gevolgen voor de armen zijn dramatisch. Behalve marginalisering, ziekte en sterfte onder de armste bevolkingsgroepen is er ook steeds vaker sprake van conflicten, criminaliteit en illegale migratie. Ook de opkomst van religieus fundamentalisme baart zorgen: het ontaard soms in terreur en nog verdere instabiliteit. Dit zorgt voor nog verdere verarming en vormt een mondiale bedreiging, die zich ook doet voelen in rijke landen.
Nederland zet zich daarom onverminderd in voor effectieve armoedebestrijding en het zichtbaar maken van resultaten. Hierbij gaat het om het bevorderen van duurzame ontwikkeling, waarbij de rol van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in publiek-private partnerschappen centraler wordt gesteld. Concreet is die inzet gericht op verbeteren van onderwijs, reproductieve gezondheid, de strijd tegen aids, milieubescherming en toegang tot drinkwater. Het verbeteren van de effectiviteit en legitimiteit van het bestuur, waaronder een gezonder ondernemingsklimaat, is daarbij in alle 36 OS-partnerlanden een prioriteit. Ter verhoging van de kwaliteit van het beleid wordt de samenwerking tussen beleidsmakers en kennisinstellingen gestimuleerd door de opzet van de zogeheten IS-academie. Met andere donoren wordt gewerkt aan afspraken over allocaties, prestatiemeting en meer complementariteit. Hierbij moet voorkomen worden dat alleen de relatief goede presteerders hulp krijgen.
Het kabinet zal zich het komend jaar inzetten voor ambitieuze WTO-afspraken, waardoor vooral markttoegang in landbouw- en industrieproducten aanzienlijk wordt verruimd. De Doha-ronde moet de armste landen op korte termijn een extra voorsprong opleveren: bij de start van de implementatie van de onderhandelingsafspraken moeten zij volledig vrije markttoegang krijgen in alle OESO-landen en in de meer gevorderde ontwikkelingslanden.
Rusland blijft een groot buurland en daarmee een belangrijke partner van de Europese Unie. De EU zoekt brede samenwerking op terreinen als economie, veiligheid, cultuur en onderzoek. Tegelijkertijd wordt op een constructieve manier gepraat over de manier waarop de Russische Federatie omgaat met sporen van het sovjetverleden die een negatieve invloed hebben op de samenleving. De bilaterale samenwerking tussen Nederland en Rusland zal deze lijnen volgen, onder meer met het Matra-programma. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal met de andere departementen overleg voeren om te komen tot een samenhangende, strategische inzet voor de komende jaren. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de Commissie Voorhoeve, die pleit voor meer regie vooraf en daardoor minder coördinatielast later.
De EU wil de komende jaren een sterkere politieke rol spelen bij de oplossing van bevroren conflicten in de landen die onder het Europees Nabuurschapsbeleid vallen, zoals Moldavië en Georgië. Hierbij is samenwerking met de Russische Federatie onontbeerlijk. Dit blijft een gevoelige en gecompliceerde zaak. Extra druk gaat uit van de landen die na recente omwentelingen aansluiting proberen te vinden bij Europese en Euro-atlantische verbanden.
De hervormingen in Oekraïne na de Oranjerevolutie worden vanuit de EU gesteund door een versnelde uitvoering van het EU-Oekraïne Actieplan dat opgesteld is als uitvloeisel van het Europees Nabuurschapsbeleid. De nieuwe dynamiek in Oekraïne betekent dat Nederland in lijn met de EU-inspanning het lopende bilaterale Gemeenschappelijk Actieplan nieuw leven kan inblazen, waarbij de steun aan het transformatieproces via het Matra-programma zal worden geïntensiveerd.
Het succes van hervormingen in Georgië na de Rozenrevolutie van 2003 blijft afhangen van voortgang in de opbouw van civil society, het lokale bestuur, de politieke partijen en de onafhankelijke rechtsmacht. De EU werkt aan een Actieplan onder het Europees Nabuurschapsbeleid. Met goed-bestuursprogramma's en het bedrijfslevenprogramma ondersteunt Nederland verbetering van de rechtsstaat in Georgië.
Gegeven het gevaar van een opkomende HIV/AIDS epidemie, die op termijn een sterk negatieve uitwerking zal hebben op de economische groei en de stabiliteit in de Oost-Europese regio (waaronder met name Rusland, Oekraïne en Moldavië), zal worden bezien of binnen de bestaande beleidskaders meer prioriteit kan worden gegeven aan steun voor preventie en voorlichting.
Een stabiele relatie met de zuiderburen van de EU is voor Nederland van groot belang. Nederland zet zich zowel via EU en NAVO als ook bilateraal actief in voor het bevorderen van democratisering en hervormingen in de Arabische wereld. Daarbij probeert het wederzijds begrip te bevorderen tussen het Westen en de islamitische wereld. De contacten met de landen in de bredere Midden-Oostenregio zullen daartoe verder worden geïntensiveerd. Het beleid gaat uit van dialoog en zo concreet mogelijke samenwerking, bijvoorbeeld bij het bestrijden van terrorisme.
De Israëlische terugtrekking uit de Gazastrook en delen van de noordelijke Westoever is succesvol en relatief vreedzaam verlopen. De terugtrekking moet de opmaat vormen tot hervatting van de implementatie van de «Roadmap» door Israël en de Palestijnen en leiden tot een permanente twee-staten oplossing van het conflict. Nederland en de EU zullen actief bijdragen aan de wederopbouw van de Palestijnse economie, in het bijzonder in de Gazastrook, en zich inzetten voor een spoedige uitvoering van de «Roadmap» door Israël en de Palestijnen.
De opeenvolgende Arab Human Development Reports geven duidelijk aan wat de knelpunten zijn in het streven naar hervormingen in de Arabische landen. Nederland ondersteunt deze landen hierbij waar mogelijk, met een bijzondere nadruk op versterking van het maatschappelijk middenveld. De Matra-subsdieregeling zal daartoe eveneens worden opengesteld voor een aantal landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten waar een positieve bijdrage aan de transformatie mogelijk is, te beginnen met Marokko en Jordanië. Voor de bilaterale relatie met Marokko zal Buitenlandse Zaken in overleg met andere ministeries de inzet op economisch-, politiek-, consulair-, integratie- en veiligheidsgebied meer geïntegreerd vormgeven, zoals ook aangegeven in de departementale en rijksbrede analyses voor het Programma Andere Overheid.
Buitenlandse Zaken: wereldwijd thuis
In een wereld waarin internationale belangen in toenemende mate nationaal belang worden, is het zaak de Nederlandse en de internationale agenda's te verbinden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken vervult hierin een spilfunctie. Om in het buitenland effectief de Nederlandse belangen te kunnen behartigen, is een gerichte, gezamenlijke en samenhangende Nederlandse inzet vereist, die is gebaseerd op een actuele analyse van kansen en bedreigingen. Buitenlandse Zaken blijft zich inspannen om ervoor te zorgen dat het Koninkrijk kan vertrouwen op een actief en welingelicht diplomatiek netwerk, dat permanent ingezet wordt voor Nederland en de Nederlanders, waar dan ook ter wereld.
DE BEGROTING 2006 OP HOOFDLIJNEN
De begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken in 2006 omvat in totaal EUR 11,2 miljard aan uitgaven en EUR 0,59 miljard aan ontvangsten. Een groot deel van de uitgaven en ontvangsten is onderdeel van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De Nederlandse bijdrage aan de EU en de hieraan gerelateerde vergoedingen van de Europese Unie aan Nederland vallen niet onder het regime van de HGIS. Vanaf 2002 worden alle afdrachten aan en vergoedingen van de EU op de BZ-begroting verantwoord.
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste beleidsmatige wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2005.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens het debat over de ontwerpbegroting 2005 toegezegd om de uitgaven voor de bescherming van de rechten van de mens te laten groeien. Derhalve worden deze uitgaven structureel met ca. EUR 8,7 miljoen verhoogd.
Nederland heeft haar bijdragen aan internationale projecten ter preventie en bestrijding van het internationaal terrorisme met ingang van 2006 met structureel EUR 2 miljoen verhoogd. In 2005 werd een incidentele bijdrage geleverd voor een deel van de investeringen voor het gezamenlijk met Australië opgezette regionale antiterrorismebureau Jakarta Center for Law Enforcement Coöperation (JCLEC).
Bij Voorjaarsnota 2005 is het structurele budget voor noodhulp meerjarig verhoogd met EUR 30 miljoen naar EUR 130 miljoen. De verdere incidentele ophoging van EUR 60 miljoen is deels aangewend voor noodhulp aan de landen getroffen door de tsunami alsmede verscheidene crises in Afrika. De middelen voor wederopbouw betreffen een verhoging van EUR 20 miljoen voor quick impact projects in Sudan, EUR 4 miljoen additionele ondersteuning van de verkiezingen in Afghanistan en wederopbouw na de tsunami in Azië.
De inspanningen om de kwaliteit van het bestuur te verbeteren worden verder geïntensiveerd. Het betreft dan bijvoorbeeld programma's op het gebied van institutionele hervormingen, anti-corruptie, bevordering rechtsstaat, etc. Voorts wordt het MATRA-budget met respectievelijk EUR 5,8 miljoen en EUR 3,5 miljoen verhoogd in de jaren 2005 en 2006.
De afdrachten aan de EU vallen lager uit aangezien de Europese begroting 2005 in omvang EUR 3 miljard lager is vastgesteld dan werd verondersteld bij de opstelling van de begroting 2005. Het blijkt tevens dat de meerjarenbegroting ook lager zal zijn dan voorzien waardoor meerjarig ca. EUR 40–50 miljoen minder zal worden afgedragen. De Nederlandse bijdrage aan het 9e Europese Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt verhoogd vanwege de succesvolle inspanningen van de Europese Commissie om de EOF bestedingsprocedures vlotter te laten verlopen.
De stijging van de uitgaven voor overige armoedebestrijding in 2005 is het gevolg van een aanzienlijk aantal mutaties. Het betreft dan o.a het moratorium op de schuldendienst van de OS-leningen van Indonesië en Sri Lanka in het kader van de tsunami-hulp, (meerjarige) verhoging macrosteun, (meerjarige) verhoging van de bijdrage aan UNDP, (meerjarige) bijdrage aan de schuldverlichting van multilaterale schulden, voorspoedige afbouw van programma's in exit-landen en intensivering van het partnership programma met de Wereldbank. De omvang van de meerjarige mutaties wordt eveneens beïnvloed door het gebruikelijke parkeerkarakter van dit artikel. Voor 2006 en 2007 betekent dit een daling en vanaf 2008 een stijging.
De rol van het bedrijfsleven en de verbetering van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden blijven een prominent speerpunt in mijn beleid. Het budget voor deze samenwerking wordt in 2006 en 2007 aanzienlijk verhoogd. Deze verhoging wordt voornamelijk aangewend voor programma's op het terrein van ondernemingsklimaat via onze ambassades in een aantal partnerlanden en via de thematische medefinanciering.
De intensiveringen voor onderwijs in 2005 en 2006 zijn onderdeel van het groeipad naar de 15% voor basic education in 2007 overeenkomstig de Motie Hessing. Deze intensiveringen worden ingezet voor enkele silent partnerships en bilaterale sectorale programma's waarbij ook aandacht is voor beroepsonderwijs, volwassenenonderwijs en onderwijs voor marginale groepen.
De kansen om te komen tot armoedebestrijding worden serieus bedreigd door HIV/AIDS. De bestrijding van HIV/AIDS, TB en Malaria wordt dan ook actief voortgezet in de komende jaren, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de Motie Terpstra/Koenders om de uitgaven te verdubbelen uiterlijk 2007. Dit betekent aanzienlijke verhogingen van de budgetten, o.a. bestemd voor UNAIDS en PPP's voor de ontwikkeling van vaccins. Ook de samenwerking in verschillende partnerlanden, vooral Sub-Sahara Afrika, wordt geïntensiveerd.
Reproductieve gezondheid blijft aandacht krijgen in de ontwikkelingssamenwerking. De ambassades krijgen meerjarig meer middelen te besteden voor activiteiten en programma's ter verbetering van de (reproductieve) gezondheidszorg.
De verhoging van de uitgaven aan het maatschappelijk middenveld in 2006 vloeit voort uit de aanpassing van het gehele ODA-budget als gevolg van de bijstellingen van het BNP. Tevens zijn de middelen voor de uitvoering van het amendement Karimi voor een pluriform medialandschap in Iran gereserveerd. De meerjarige consequenties van het hieruit voortvloeiende subsidiekader zullen in de begroting van BZ worden verwerkt, zodra duidelijkheid bestaat over de goedgekeurde subsidieaanvragen.
De intentie om 50 miljoen mensen aan drinkwater en sanitatie te helpen in 2015 vereist een aanzienlijke extra investering in de infrastructuur voor drinkwater en sanitatie. De extra uitgaven worden onder andere gedaan via het particuliere kanaal door een Call for Proposals, en vooral via Partners voor Water,Netherlands Water Partnership en SNV. Dit zal leiden tot een stijging van het artikel Beter beschermd en verbeterd milieu. Tevens wordt uitvoering gegeven aan het amendement Huizinga-Heringa voor het behoud van tropisch regenwoud in Kalimantan.
Voor de uitvoering van de notitie Migratie en Ontwikkeling worden additionele middelen beschikbaar gesteld van structureel EUR 5 miljoen. In 2005 daalt de instroom van asielzoekers en AMA's ten opzichte van de oorspronkelijke ramingen. Hierdoor worden de ramingen voor de toerekening aan ODA voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers verlaagd.
De ramingen voor de kwijtschelding van exportkredietverzekeringen in de Club van Parijs worden aangepast. Bij Voorjaarsnota waren de EKI-ramingen nog meerjarig neerwaarts bijgesteld, waarbij de vrijkomende ruimte gedeeltelijk was aangewend voor financiering van de in de tabel genoemde intensiveringen en gedeeltelijk was ingezet om een neerwaartse BNP-bijstelling op te vangen.
Thans is echter sprake van kwijtschelding voor Nigeria, onder voorwaarde dat Nigeria achterstanden betaalt en het IMF het economisch programma goedkeurt. In de ontwerpbegroting 2006 worden de EKI-ramingen derhalve opwaarts bijgesteld om deze voorziene kwijtschelding te kunnen financieren. Ten opzichte van de Voorjaarsnota betreft het een ophoging voor 2005, 2006 en 2007 met respectievelijk EUR 60 miljoen, EUR 200 miljoen en EUR 250 miljoen. Deze ophoging zal worden gefinancierd uit de verhoging van het ODA-budget als gevolg van de herberekening van het Bruto Nationaal Product. Deze revisie van het BNP leidt tot een structurele verhoging van het ODA-budget.
Vanwege met de beoogde invoering van biometrische kenmerken in reisdocumenten en visa zullen incidentele kosten worden gemaakt voor onder andere verbouwingen, alsmede exploitatiekosten zoals loonkosten van extra personeel en beveiliging.
In verband met de rijksbrede PIA-inkooptaakstelling op het gebied van professioneel inkopen en aanbesteden wordt de BZ-begroting structureel verlaagd.
Opbouw uitgaven (EUR1000) | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Stand ontwerpbegroting 2005 na verwerking Nota van Wijziging | 10 336 | 10 901 | 11 189 | 11 446 | 11 965 |
Mensenrechten | 9 | 11 | 9 | 9 | 9 |
Noodhulp | 103 | 30 | 30 | 30 | 30 |
Terrorisme | 0 | 2 | 2 | 2 | 2 |
Wederopbouw | 111 | 51 | 22 | 30 | 10 |
Goed Bestuur | – 4 | 26 | 24 | 19 | 19 |
Afdrachten EU | 237 | 11 | 20 | – 3 | – 12 |
Europees Ontwikkelingsfonds | 39 | 35 | 15 | ||
Overige armoedebestrijding | 19 | – 124 | – 86 | 201 | – 3 |
Ondernemingsklimaat | – 16 | 24 | 18 | ||
Onderwijs | 8 | 16 | |||
HIV/AIDS, TB en Malaria | 1 | 25 | 21 | 20 | 20 |
Reproductieve gezondheid | 15 | 20 | 9 | 20 | 20 |
Maatschappelijkmiddenveld | 23 | 34 | – 3 | – 5 | – 5 |
Milieuen Water | 30 | 35 | 8 | 15 | 15 |
Asiel | – 22 | – 19 | – 11 | – 14 | – 14 |
Biometrie | 1 | 16 | 6 | 5 | 5 |
PIA-inkooptaakstelling | – 2 | – 3 | – 6 | – 6 | – 6 |
Overige mutaties | 44 | 83 | 106 | 35 | 70 |
Stand ontwerpbegroting 2006 | 10 932 | 11 174 | 11 373 | 11 804 | 12 125 |
BELEIDSARTIKEL 1: VERSTERKTE INTERNATIONALE RECHTSORDE EN EERBIEDIGING VAN MENSENRECHTEN
A. Algemene beleidsdoelstelling
Bevordering van de internationale rechtsorde, met specifieke aandacht voor bescherming van de rechten van de mens.
Een goed functionerende internationale rechtsorde is onlosmakelijk verbonden met de realisatie van de andere doelstellingen van het Nederlandse buitenlandbeleid. Een sterke internationale rechtsorde is immers essentieel voor een meer rechtvaardige, vreedzame en welvarende wereld, waarin de beginselen van vrijheid, gelijkheid, democratie en menselijke waardigheid beter worden gewaarborgd. Nederland zet zich hiervoor in. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar het mensenrechtenbeleid.
Versterking van de internationale rechtsorde betreft niet alleen het vastleggen van normen, maar vooral ook zorgdragen voor naleving ervan en waar nodig optreden tegen schenders van deze normen. Daarbij zijn rechtstoegang en rechtspraak onmisbare instrumenten. Een goede rechtsgang, zowel nationaal als internationaal, is nog lang niet overal gewaarborgd. Internationaal zijn we op de goede weg met de ontwikkeling van de individuele strafrechtspraak, naast de al bestaande mogelijkheden voor geschillenbeslechting tussen staten. Nederland speelt in dit verband een bijzondere rol door een groot aantal van de verantwoordelijke internationale organen te huisvesten.
B. Budgettaire gevolgen van beleid (inclusief budgetflexibiliteit)
Beleidsartikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 88 825 | 74 836 | 71 333 | 61 787 | 61 508 | 61 508 | 61 508 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 87 843 | 92 781 | 70 958 | 67 385 | 67 024 | 67 024 | 67 024 |
Juridisch verplicht | 67% | 65% | 60% | 52% | 52% | ||
Overig verplicht | 32% | 32% | 36% | 44% | 44% | ||
Beleidsmatig nog niet ingevuld | 1% | 3% | 4% | 4% | 4% | ||
1.1Internationale rechtsorde | 38 615 | 47 757 | 32 003 | 32 003 | 32 003 | 32 003 | 32 003 |
1.2Mensenrechten | 30 383 | 29 835 | 27 606 | 24 594 | 24 233 | 24 233 | 24 233 |
1.3Internationale juridische instellingen | 18 845 | 15 189 | 11 349 | 10 788 | 10 788 | 10 788 | 10 788 |
Verplichtingen | |||||||
1.1Internationale rechtsorde | 48 895 | 28 090 | 27 878 | 27 878 | 27 878 | 27 878 | 27 878 |
1.2Mensenrechten | 27 841 | 26 697 | 33 100 | 23 121 | 22 842 | 22 842 | 22 842 |
1.3Internationale juridische instellingen | 12 089 | 20 049 | 10 355 | 10 788 | 10 788 | 10 788 | 10 788 |
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Een goed functionerende internationale rechtsorde.
Met de VN-top van september 2005 in New York is hervorming van het multilaterale systeem in het midden van de politieke en publieke schijnwerpers gebracht. Vanuit het besef dat structurele veranderingen nodig zijn om de effectiviteit en legitimiteit van de Verenigde Naties (VN) te kunnen waarborgen, heeft het door secretaris-generaal Kofi Annan in november 2003 ingestelde «High Level Panel on Global Threats, Challenges and Change» in december 2004 een rapport met aanbevelingen uitgebracht. In maart 2005 kwam de SGVN met zijn eigen reactie hierop. Zijn rapport «In larger freedom: towards development, security and human rights for all» vormde de basis voor de discussie tijdens de top in september 2005. Nederland onderschrijft het belang van hervorming van de Veiligheidsraad en revitalisatie van de AVVN en wil bijzondere aandacht besteden aan de ontwikkelingsagenda, de aanpak van terrorisme en proliferatie, bevordering van de rechtsstaat, mensenrechten en democratie, en de verantwoordelijkheid collectief te handelen ter voorkoming van humanitaire catastrofes.
Op tal van beleidsterreinen bestaat behoefte om recht te ontwikkelen of vast te leggen. In de internationale rechtsorde ontbreekt een centraal gezag om toezicht te houden op de naleving van rechtsregels. Dit kan mede worden ondervangen door internationale afspraken om de naleving te bevorderen en veilig te stellen of schade aan andere staten of internationale gebieden te herstellen of te vergoeden. Het belang van betere naleving van de bestaande rechtsregels en de wijze waarop Nederland hier concreet aan wil bijdragen komt ook in de andere beleidsartikelen aan de orde.
• Daadkrachtige implementatie van de uitkomsten van de VN-top van september 2005.
• Actieve Nederlandse bijdrage aan de verdere discussie over VN-hervormingen.
• Ontwikkeling van rechtsregels over onder meer het misdrijf «agressie» in het kader van het Statuut van het Internationaal Strafhof. Gestreefd wordt naar afronding in 2009.
Nederland zal de zeer actieve rol continueren die het heeft gespeeld in de aanloop naar de VN-top (met de Greentree-rapporten, de coördinatie van de EU-inbreng voor het High Level Panel on Global Threats Challenges and Changes, de rol van de Nederlandse Permanent Vertegenwoordiger in New York als een van de facilitators in de aanloop naar de top en een actieve inbreng in de Fox Groep en andere informele overlegverbanden). In EU- en VN-verband en in diverse andere fora en bilaterale contacten zal Nederland een actieve bijdrage blijven leveren aan de discussie over de grondslagen en het functioneren van het VN-systeem. Specifiek zal Nederland zich inzetten voor de implementatie van de aanbevelingen van de top, die uitgewerkt moeten worden in concrete maatregelen.
Bescherming van de rechten van de mens.
Nederland zet zich actief in voor de bescherming van de rechten van de mens, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. In 2006 zal de implementatie van de mensenrechtenbenadering in OS-partnerlanden met kracht worden voortgezet. Daarnaast zet Nederland zich in als lid van de Mensenrechtencommissie en via de EU voor effectiever functioneren van de relevante multilaterale (VN-)fora en een actieve rol van de EU daarbinnen. Bijzondere aandacht gaat uit naar de thema's kinderen en gewapend conflict, mensenrechtenactivisten, doodstraf, marteling, religieuze tolerantie, geweld tegen vrouwen, straffeloosheid en vrijheid van meningsuiting.
De outcome-indicatoren zijn trends op het terrein van mensenrechten, zoals ten aanzien van doodstraf, marteling, straffeloosheid en geweld tegen vrouwen, ten aanzien van kinderen in gewapend conflict, de situatie van mensenrechtenactivisten en de vertaling van internationale mensenrechtenverdragen naar nationale wetgeving.
Doelstelling: bescherming van de rechten van de mens | ||
Indicator | Stand van zaken | Verwachting eind 2006 |
(Gedeeltelijke) afschaffing van de doodstraf voor alle misdrijven | 85 landen (2005) | 90 landen |
Partijen bij het VN-antimartelverdrag | 140 landen (2005) | 148 landen |
Partijen bij het optioneel protocol bij het VN-antimartelverdrag | 11 landen (2005) | 20 landen |
Over deze indicatoren wordt gerapporteerd door onder andere VN speciale rapporteurs, EU (human rights fact sheets) en NGO's (Amnesty International, Human Rights Watch) en de Voice and Accountability index.
• Verbeterde mensenrechtensituatie, met bijzondere aandacht voor de 36 partnerlanden
• De EU-richtlijnen op mensenrechtengebied, met name die inzake kinderen en gewapend conflict en mensenrechtenactivisten zijn nader uitgewerkt en geconcretiseerd.
• Vergroot internationaal draagvlak voor verbetering van mensenrechten van vrouwen, met name op het terrein van het tegengaan van geweld tegen vrouwen.
• Implementatie van de hervormingsvoorstellen op het gebied van mensenrechten in VN-kader, voortvloeiend uit de VN-top van september 2005 en de daaraan ten grondslag liggende voorstellen van de SGVN.
• Bevorderde mensenrechten en politieke en sociaal-economische hervormingen in de Arabische wereld.
• Het mandaat van het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat is omgevormd tot een Europees Grondrechtenbureau.
• Beter functionerende regionale mensenrechtenmechanismen, waaronder het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Nederland zal zich inzetten voor een betere mensenrechtensituatie door verdere integratie van mensenrechten in het ontwikkelings- en politieke werk van de ambassades in de 36 partnerlanden (mensenrechtenbenadering). Ook komt er meer aandacht in het politieke werk van ambassades inclusief bijbehorende middelen voor de bevordering van de mensenrechten in niet-partnerlanden waar het slecht gesteld is met de mensenrechten. Nederland zal in de diverse fora en bilaterale contacten een actieve bijdrage leveren aan de uitwerking van de voorstellen van de SGVN voor hervorming van de VN-Mensenrechtencommissie en de derde commissie van de Algemene Vergadering van de VN, zoals besproken tijdens de VN-top in september 2005. Tijdens de AVVN 2006 zal naar aanleiding van de uitkomst van de door Nederland en Frankrijk gefinancierde VN studie naar alle vormen van geweld tegen vrouwen een evenement worden georganiseerd.
Nederland werkt als lid van de OVSE en de Raad van Europa aan verbetering van het respect voor mensenrechten en het tegengaan van mensenrechtenschendingen in alle lidstaten van deze regionale organisaties. Nederland zet zich specifiek in voor ratificatie door alle lidstaten van de Raad van Europa van Protocol nr. 14 bij het EVRM, dat primair ten doel heeft de organisatie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens toe te rusten voor de behandeling van de sterk toegenomen werklast van het Hof.
In EU-verband maakt Nederland zich sterk voor de toepassing van de EU-richtlijnen op mensenrechtengebied en de inzet van concrete instrumenten, zoals demarches en EU-verklaringen, met speciale aandacht voor kinderen en gewapend conflict en mensenrechtenactivisten. Voor wat betreft de interne mensenrechtensituatie binnen de EU zet Nederland zich in voor een sterk mandaat van het Grondrechtenbureau dat toeziet op naleving van de mensenrechten binnen de Unie.
Door politieke dialoog en ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, waaronder mensenrechtenorganisaties in de regio, zet Nederland zich in voor hervormingen in het Midden-Oosten in bredere zin. De Faciliteit Strategische Activiteiten mensenrechten en goed bestuur (FSA) wordt met name voor deze regio ingezet.
De mensenrechtenambassadeur levert een bijdrage aan de coherentie en versterking van de mensenrechtencomponent in het buitenlandbeleid. Zijn activiteiten zijn gericht op het integreren van mensenrechten in alle onderdelen van het buitenland- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In 2006 zal de nadruk van het werk van Mensenrechtenambassadeur liggen op de dialoog met de Arabische wereld (met speciale aandacht voor vrijheid van meningsuiting en rechten van vrouwen) en die partnerlanden waar de mensenrechtensituatie verbetering behoeft. Daarnaast onderhoudt hij de contacten met de Nederlandse samenleving.
Goed functionerende internationale juridische instellingen in Den Haag (juridische hoofdstad).
Het feit dat Den Haag wereldwijd bekend is als vestigingsplaats van instellingen op het gebied van vrede en gerechtigheid geeft Nederland niet alleen prestige, maar biedt tevens een instrument bij uitstek om de grondwettelijke opdracht tot bevordering van de internationale rechtsorde ten uitvoer te brengen. De vele internationale juridische en rechtsprekende instellingen, ambassades en wetenschappelijke instellingen bieden een infrastructuur waarin de ontwikkeling van rechtsregels en de toepassing van internationale rechtspraak gedijen.
• Bevorderde integriteit en universaliteit van het Internationaal Strafhof, alsmede van de implementatie door partijen van de verplichtingen van het Statuut. Waar mogelijk is de VS-positie in positieve zin beïnvloed. Dit alles in nauwe samenwerking met EU-partners.
• De bilaterale zetelovereenkomst tussen Nederland en het Internationaal Strafhof is ter goedkeuring voorgelegd aan het parlement, tezamen met de multilaterale overeenkomst over privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof.
• Inwerkingtreding van de afgeronde zetelovereenkomst tussen Nederland en Eurojust.
• Beleidsmatige ondersteuning (in samenwerking met de relevante organisaties, de wetenschappelijke wereld en de gemeente Den Haag) van de opzet van een samenhangend systeem voor de distributie en ontsluiting van juridische kennis in het kader van «Den Haag, stad van vrede en recht» opdat wereldwijd kennis kan worden genomen van deze internationale rechtsregels en rechtspraak.
Het streven naar versterking van Den Haag als internationaal juridisch centrum en als kennisnetwerk wordt door Buitenlandse Zaken op verschillende terreinen beleidsmatig ondersteund.Ter bevordering van ratificatie en implementatie van het Statuut van Rome levert Nederland financiële alsmede technische en politieke steun aan NGO's en individuele landen. De ondersteuning van het functioneren van het Internationaal Strafhof vindt plaats door diplomatieke en politieke inzet, in bilateraal en multilateraal verband. Om de tekst van de zetelovereenkomst tussen Nederland en het Internationaal Strafhof tijdig aan de lidstaten te kunnen overleggen, onderhandelt Buitenlandse Zaken intensief met het bestuur van deze organisatie en betrokken Nederlandse instellingen (vakdepartementen, gemeente Den Haag etc). Ook voor de zaken die Eurojust en Europol betreffen, vergt de coördinerende rol van Buitenlandse Zaken een voortdurend overleg met betrokken instellingen.
D. Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Operationele doelstelling | Titel van de evaluatie | Jaar van afronding | |||||
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||
Beleidsevaluaties | |||||||
1.2 | Mensenrechtenbeleid | X | |||||
1.3 | IBO internationale organisaties (zie ook art. 8) | X |
BELEIDSARTIKEL 2: GROTERE VEILIGHEID EN STABILITEIT, EFFECTIEVE HUMANITAIRE HULPVERLENING EN GOED BESTUUR
A. Algemene beleidsdoelstelling
Bevordering van de nationale, regionale en mondiale veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en bevordering van goed bestuur.
Deze doelstelling staat in nauwe samenhang met de andere doelstellingen van het buitenlandbeleid. Veiligheid en stabiliteit zijn randvoorwaarden voor duurzame ontwikkeling met inbegrip van effectieve armoedebestrijding en de opbouw van rechtvaardige en democratische samenlevingen: zonder veiligheid geen ontwikkeling, zonder ontwikkeling geen veiligheid. Derhalve is een brede en zo goed mogelijk op elkaar afgestemde inzet van instrumenten en middelen nodig.
Het risico van een conventionele aanval tegen het Nederlandse of bondgenootschappelijke grondgebied is afgenomen. Daar staan minder voorspelbare dreigingen tegenover, onder andere de opkomst van internationaal terrorisme en de verspreiding van massavernietigingswapens. Daar komt bij dat hedendaagse conflicten complex van karakter zijn, onder meer door de rol van niet-statelijke actoren die vaak nauw betrokken zijn bij illegale internationale wapenhandel, smokkel van natuurlijke rijkdommen en drugs. Van deze conflicten, die zich over het algemeen niet tussen, maar binnen staten afspelen, kan een sterk destabiliserende invloed uitgaan op de hele regio. Regionale conflicten kunnen ook gevolgen hebben voor onze eigen veiligheidssituatie, bijvoorbeeld door het doen ontstaan van vluchtelingenstromen. Het onderscheid tussen interne en externe veiligheid is door dit alles komen te vervagen.
De negatieve humanitaire gevolgen van gewelddadige conflicten, maar ook van natuurrampen, zijn een belangrijk punt van zorg. De regering blijft zich inzetten voor zo adequaat mogelijke leniging van levensbedreigende menselijke noden. Humanitaire uitgangspunten blijven de belangrijkste basis voor hulpverlening vormen.
Behalve leniging van directe noden is gerichte steun voor goed bestuur en politieke hervormingen van belang om de stabiliteit in de wereld te vergroten. Bevordering van democratiseringsprocessen, versterking van lokaal bestuur, terugdringen van corruptie en goed beheer van de begroting zijn belangrijke elementen van goed bestuur. Goed bestuur is bovendien een voorwaarde voor effectieve armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling en een rechtvaardige verdeling van de welvaart.
Tenslotte zal de regering de relevante instrumenten van het buitenlandbeleid inzetten ter verwezenlijking van de energievoorzieningszekerheid. Immers, de veiligheid en stabiliteit van Nederland en de EU komen ook in het geding als de energievoorziening (met name olie en gas) voor langere tijd wordt, of dreigt te worden, ontwricht.
B. Budgettaire gevolgen van beleid (inclusief budgetflexibiliteit)
Beleidsartikel 2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 589 168 | 775 729 | 657 502 | 563 965 | 540 613 | 495 613 | 485 613 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 545 208 | 768 181 | 659 235 | 595 667 | 551 050 | 531 050 | 521 050 |
Juridisch verplicht | 20% | 6% | 4% | 3% | 1% | ||
Overig verplicht | 80% | 92% | 94% | 95% | 97% | ||
Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 2% | 2% | 2% | 2% | ||
2.1Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid | 14 537 | 13 423 | 14 023 | 14 303 | 17 323 | 17 323 | 17 323 |
2.2Bestrijding internationaal terrorisme | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.3Non-proliferatieen ontwapening | 8 017 | 8 129 | 8 319 | 8 319 | 8 319 | 8 319 | 8 319 |
2.4Conventionele wapenbeheersing | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.5Regionale stabiliteit en crisisbeheersing | 92 176 | 299 478 | 265 958 | 213 783 | 171 815 | 151 815 | 141 815 |
2.6Humanitaire hulpverlening | 253 977 | 289 365 | 216 328 | 216 328 | 216 328 | 216 328 | 216 328 |
2.7Goed bestuur | 176 501 | 157 786 | 154 607 | 142 934 | 137 265 | 137 265 | 137 265 |
2.8Het bevorderen van energie- voorzieningszekerheid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.9Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 135 | 224 | 224 | 224 | 224 | 224 | 224 |
2.10Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid | 135 | 135 | 135 | 135 | 135 | 135 | 135 |
2.70Humanitaire hulpverlening | 0 | 89 | 89 | 89 | 89 | 89 | 89 |
Verplichtingen | |||||||
2.1Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid | 11 392 | 13 423 | 14 023 | 14 303 | 17 323 | 17 323 | 17 323 |
2.2Bestrijding internationaal terrorisme | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.3Non-proliferatieen ontwapening | 7 994 | 8 129 | 8 319 | 8 319 | 8 319 | 8 319 | 8 319 |
2.4Conventionele wapenbeheersing | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.5Regionale stabiliteit en crisisbeheersing | 169 125 | 290 030 | 272 345 | 214 465 | 172 465 | 152 465 | 142 465 |
2.6Humanitaire hulpverlening | 253 385 | 295 365 | 206 928 | 211 328 | 241 328 | 216 328 | 216 328 |
2.7Goed bestuur | 147 272 | 168 782 | 155 887 | 115 550 | 101 178 | 101 178 | 101 178 |
2.8Het bevorderen van energie- voorzieningszekerheid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.9Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Goede internationale samenwerking ter bevordering van de nationale en bondgenootschappelijke veiligheid.
De NAVO blijft de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid. Naast versterking van de politieke rol van de NAVO, zal de aandacht vooral uitgaan naar een verdere invulling van de nieuwe bondgenootschappelijke taken, de verhouding van de NAVO met het Europees Veiligheids- en Defensie Beleid (EVDB), de transatlantische band en de relaties met de partnerlanden. Nederland steunt de verdere ontwikkeling van het EVDB, waarbij onnodige duplicatie met de NAVO moet worden vermeden. De EU en de NAVO moeten elkaar wederzijds versterken. Nederland is voorstander van intensivering van Europese materieelsamenwerking, mits deze geen exclusief karakter krijgt.
• Grotere effectiviteit en een versterkte politieke rol van de NAVO als transatlantisch overlegforum.
• Voortgezet open-deurbeleid van de NAVO en ondersteuning van landen met lidmaatschapsambities.
• Versterkte NAVO-banden met de partnerlanden, met bijzondere aandacht voor de samenwerkingsrelatie met Rusland en de relatie met Oekraïne; versterkte banden met landen op de Balkan en in Centraal-Azië, de Kaukasus en het Midden-Oosten in brede zin.
• Verdere ontwikkeling van het EVDB als instrument waarmee de Unie het volledige spectrum aan crisisbeheersingstaken uit het EU-verdrag en de EU-veiligheidsstrategie kan uitvoeren.
• Verbeterde samenwerking tussen de NAVO en de EU.
• Intensievere transatlantische en Europese materieelsamenwerking, dit laatste onder meer door verdere operationalisering van het Europese Defensie Agentschap (EDA).
In NAVO-bijeenkomsten en bilaterale contacten met bondgenoten blijft Nederland zich inzetten voor een effectievere rol van het bondgenootschap en versterking van de NAVO als politiek transatlantisch overlegforum. Zonder de consensusregel te doorbreken, wil Nederland mogelijkheden voor efficiënte, flexibele vormen van besluitvorming onder de aandacht brengen. Ook zal Nederland ervoor pleiten dat relevante (veiligheids)politieke onderwerpen (bijvoorbeeld Irak, Afghanistan, Midden-Oosten) meer inhoudelijk in de NAVO worden besproken. Versterking van de banden met de NAVO-partnerlanden zal vorm krijgen door politieke dialoog en concrete samenwerking op het gebied van maatschappelijke en krijgsmachthervormingen. De bijeenkomsten van de NAVO-Rusland Raad zullen worden aangegrepen om de bijzondere samenwerkingsrelatie met Rusland verder te verdiepen, waarbij getracht zal worden ook gevoelige onderwerpen bespreekbaar te maken. Een volgende stap naar verdere integratie van Oekraïne in de NAVO is wat Nederland betreft afhankelijk van de mate waarin het land daadwerkelijk hervormingen doorvoert. Nederland zal daarnaast gebruik blijven maken van het NAVO-kanaal om druk uit te oefenen op de landen op de Balkan om volledig mee te werken met het ICTY.
Het EVDB zal verder worden ontwikkeld door onder meer capaciteitsverbetering in het kader van het European Capability Action Plan (ECAP), gericht op de doelstellingen van de Headline Goal 2010. Het EDA zal hierbij in toenemende mate een aanjagende rol spelen. Nederland zet zich actief in voor intensivering van de Europese materieelsamenwerking, onder andere via het EDA. Ook civiele capaciteiten zullen verder worden ontwikkeld, conform de Civiele Headline Goal 2008.
Voor verbetering en intensivering van de transatlantische samenwerking streeft Nederland naar verdere tenuitvoerlegging van de met de VS overeengekomen Declaration of Principles. De «Berlijn Plus» afspraken blijven een belangrijk kader.
Bestrijding en terugdringing van het internationale terrorisme.
Terrorismebestrijding vergt een gedegen aanpak: nationaal en internationaal, binnen de Europese Unie en de NAVO en vis-à-vis derde landen. Interne en externe veiligheid zijn niet meer van elkaar te scheiden. In EU-kader zal Nederland zich inzetten voor consolidering en waar mogelijk uitbouw van de voortgang die is geboekt met het EU-actieplan van december 2004 (zie ook beleidsartikel 3). Het gaat hierbij onder meer om effectievere gebruikmaking van het bestaande instrumentarium voor het bestrijden van financiering van terrorisme, het bevorderen van toenemende kennis en aandacht binnen de EU-instellingen voor het terrorismevraagstuk (EU-terrorismecoördinator Gijs de Vries vervult op dit terrein een belangrijke rol) en intensivering van de antiterrorismesamenwerking met derde landen, inclusief de verlening van technische assistentie. Nederland zal zich inzetten voor de versterking van de rol van de VN op het terrein van terrorismebestrijding, met name het Counter Terrorisme Executive Directorate, en voor betere afstemming van activiteiten tussen de EU en de NAVO.
• Succesvolle uitvoering van het EU-actieplan ter bestrijding van terrorisme.
• Effectievere gebruikmaking van het EU-instrumentarium voor bevriezing van tegoeden.
• Structurele aandacht voor terrorismevraagstukken als onderdeel van de politieke dialoog van de EU met derde landen en opname van antiterrorismeclausules in derde-landenakkoorden.
• Versterking van de terrorismebestrijdingscapaciteit van derde landen, ondermeer door de verlening in EU-verband van technische assistentie aan derde landen bij de implementatie van de relevante VN-antiterrorismeverdragen en- resoluties. Implementatie van NAVO-activiteiten op het gebied van terrorismebestrijding.
• Afronding van de VN-onderhandelingen over een alomvattend antiterrorismeverdrag.
Nederland zal in EU-, NAVO- en VN-kader een actieve bijdrage blijven leveren aan de discussies over versterking van maatregelen ter bestrijding van terrorisme. In dit verband zijn alomvattende analyses en beleidsaanbevelingen noodzakelijk. Nederland zal hierop waar nodig aandringen. Nederland zal tevens aandringen op concrete voortgang bij de EU-samenwerking met derde landen op het gebied van terrorismebestrijding (onder andere Pakistan, Marokko en Algerije) en waar nodig zelf assistentie aanbieden, bijvoorbeeld op specifieke terreinen als inlichtingen-, politie- en justitiecapaciteiten.
Structurele aandacht voor de strijd tegen de financiering van terrorisme blijft nodig, waarbij de EU onder andere gebruik kan maken van de dialoog met de landen van de Gulf Cooperation Council die op dit gebied bestaat.
Het beleid in de strijd tegen terrorisme komt tot stand in nauwe samenwerking met andere departementen, zoals Justitie/NCTb en Binnenlandse Zaken.
Bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen en bevordering van ontwapening.
Versterking van het huidige multilaterale stelsel ter voorkoming van proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen en ter bevordering van wapenbeheersing en ontwapening blijft prioriteit houden. De inzet is vooral gericht op betere naleving en bevordering van universele deelname aan de bestaande regimes. Daarbinnen past ook aanscherping van de internationale exportcontroleregimes. Versterking van de internationale regimes is echter niet voldoende. Via multinationale en bilaterale kanalen zal er tevens toe moeten worden bijgedragen proliferatiegevaarlijke situaties te voorkomen dan wel terug te dringen.
De outcome-indicatoren zijn verminderde risico's en een dalende trend op het gebied van proliferatie van MVW en hun overbrengingsmiddelen, zoals het aantal niet-erkende kernwapenstaten, het aantal kernwapens en het aantal staten dat beschikt over chemische en biologische wapens. Gezien de aard van het beleidsterrein zijn veel kwantitatieve gegevens niet bekend of vertrouwelijk. De cijfers over vernietiging van voorraden chemische wapens van landen, die het Chemisch Wapenverdrag hebben ondertekend, zijn voor het overgrote deel wel openbaar. In totaal is bij de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) 69 553 ton chemische wapens (categorie I) aangemeld.
Vernietigde voorraden chemische wapens | |||
31-12-2004 | 31-12-2004 | 31-12-2007 | |
India | 45% | 477 ton | 100% |
Verenigde Staten | 32% | 8 811 ton | 40% |
Russische Federatie | 2% | 779 ton | 20% |
Albanië | 0% | 0 ton | 100% |
Libië | 0% | 0 ton | 100% |
Rapportage vindt plaats in brieven aan de Tweede Kamer en het Jaarverslag 2006 (op basis van informatie van exportcontrole-regimes, VN, EU, NAVO en relevante NGO's etcetera)
• Een aangescherpt internationaal nucleair non-proliferatieregime, waaronder verbeterde internationale controle op de splijtstofcyclus en stringentere regels binnen de nucleaire exportregimes.
• Een succesvolle Toetsingsconferentie van het Biologische Wapensverdrag en totstandkoming en implementatie van een gemeenschappelijk EU-beleid ter versterking van dit verdrag.
• Verbeterde naleving van de ontwapenings- en non-proliferatieregimes en de terzake relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad.
• Minder voorraden chemische wapens en splijtstof in de Russische Federatie, minder voorraden chemische wapens in Albanië.
• Verdergaande implementatie van de EU non-proliferatiestrategie, onder meer door de opname van non-proliferatieclausules in Samenwerkingsakkoorden met derde landen.
• Verdieping van de internationale samenwerking in het kader van het Proliferation Security Initiative (PSI), gericht op terugdringing van proliferatie door verbod op illegale transporten van materialen die gebruikt kunnen worden in massavernietigingswapensprogramma's.
Nederland zal zich door initiatieven in EU-, VN- en NAVO-kader blijven inzetten voor de bevordering van non-proliferatie, kernontwapening en vreedzaam gebruik van kernenergie. Nederland zal in de relevante VN- en overige fora en in bilaterale contacten het belang van de start van onderhandelingen over een verdrag ter stopzetting van de productie van splijtstoffen voor explosiedoeleinden (Fissile Material Cut-off Treaty, FMCT) blijven uitdragen. Datzelfde geldt voor besprekingen over juridisch bindende negatieve veiligheidsgaranties, inwerkingtreding van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT) en universele geldigheid van het Additioneel Protocol. Nederland zal ook in 2006 een personele en financiële bijdrage leveren aan het Voorlopige Technische Secretariaat van de Organisatie van het CTBT. Nederland zal zich voorts inzetten voor het beter onder controle brengen van de nucleaire brandstofcyclus, waartoe de IAEA-werkgroep over Multilateral Nuclear Approaches een aantal aanzetten heeft gegeven. Nederland zal zich in EU- en VN-verband inzetten voor een succesvolle Toetsingsconferentie van het Biologische Wapensverdrag, waarbij Nederland specifiek zal pleiten voor maatregelen ter bevordering van volledige naleving van het verdrag. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de conclusies van het in 2005 door Nederland georganiseerde EU-seminar over biologische wapens. In PSI-kader zal een interdictie-oefening worden georganiseerd in Rotterdam, waaraan internationale PSI-partners zullen deelnemen. Tenslotte zal Nederland projecten blijven (mede)-financieren in de Russische Federatie en Albanië gericht op vernietiging van nucleaire (Rusland) en chemische wapens (beide).
Goede internationale afspraken op het gebied van conventionele wapenbeheersing en een restrictief en transparant wapenexportbeleid
De regering stelt zich ten doel het bestaande instrumentarium voor de beheersing dan wel de terugdringing van conventionele wapens te versterken en de voortrekkersrol die Nederland internationaal op een aantal van deze gebieden speelt, te handhaven. Nederland zal zijn restrictieve beleid ten aanzien van de export van militaire goederen voortzetten en een verantwoord en effectief wapenexportbeleid in derde landen bevorderen. De regering streeft voorts naar verbetering van de wereldwijde controle op de tussenhandel in kleine en lichte wapens.
Outcome-indicatoren zijn een dalende trend op het gebied van slachtoffers van conventionele wapens, waaronder mijnen en explosive remnants of war (ERW), een toegenomen sociaal-economische ontwikkeling in voormalige bemijnde gebieden en minder illegale en onverantwoorde wapenexporten van derde landen. Rapportage vindt plaats in brieven aan de Tweede Kamer en het Jaarverslag 2006 (op basis van informatie van de VN, EU, OVSE, relevante NGO's etcetera).
• Totstandkoming van nadere internationale afspraken over de implementatie van het VN-actieprogramma inzake kleine wapens; instelling van een VN-expertgroep over de tussenhandel in kleine en lichte wapens.
• Acceptatie en implementatie door zo veel mogelijk landen van Protocol V bij het Conventionele Wapensverdrag inzake ontplofbare oorlogsresten.
• Verdere universalisering van het Ottawa Verdrag inzake anti-personeelmijnen; totstandkoming van een nieuw protocol bij het Conventionele Wapensverdrag inzake anti-voertuigmijnen.
• Bestendiging van het Verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa (CSE-verdrag); totstandkoming op Frans-Nederlands initiatief van een OVSE-handleiding met best practices voor vernietiging van munitievoorraden.
• Een restrictief en zo transparant mogelijk nationaal wapenexportbeleid; voortgaande harmonisatie van het wapenexportbeleid van de EU-lidstaten; bevordering van internationale en regionale afspraken over wapenexport; toename van het aantal landen dat deelneemt aan het VN-wapenregister.
• Een uit buitenlandspolitiek oogpunt verantwoord defensiematerieelbeleid.
Nederland zal in 2006 actief deelnemen aan de VN-herzieningsconferentie inzake kleine wapens en zich daarbij inzetten voor nadere internationale afspraken over de implementatie van het VN-actieprogramma kleine wapens. Nederland zal zich inzetten tegen de ongecontroleerde handel in kleine wapens door financiering van projecten ter bevordering van implementatie van nationale wet- en regelgeving op het gebied van kleine wapens (export en tussenhandel) en verbeterde opslag en vernietiging van wapens. Verder zal Nederland een coördinerende rol spelen bij de promotie van Protocol V bij het Conventionele Wapensverdrag en in diverse fora en bilaterale contacten de totstandkoming van een Protocol inzake anti-voertuigmijnen bepleiten, alsmede een verbeterd nalevingsmechanisme voor het verdrag. Ook zal Nederland actief betrokken blijven bij initiatieven om toetreding tot het Ottawa Verdrag en de naleving ervan te bevorderen. Het OVSE Trustfonds zal worden ingezet ter ondersteuning van het verdere terugtrekkingsproces van Russische troepen en materieel uit Moldavië en Georgië. Verder zal Nederland in 2006 projecten op het gebied van wapen- en munitievernietiging en voorraadbeheer blijven ondersteunen. De bijeenkomst van de Groep van Regeringsdeskundigen zal worden benut om zoveel mogelijk landen te bewegen tot deelname aan het VN-Wapenregister. Tenslotte zal Nederland derde landen en regio's inhoudelijk blijven ondersteunen bij de verbetering van hun wapenexportbeleid en betrokken blijven bij initiatieven voor internationale afspraken over wapenexport, zoals de mogelijke totstandkoming van een voldoende breed gedragen internationaal wapenhandelsverdrag (ATT).
Regionale stabiliteit door effectieve inzet op conflictpreventie, crisisbeheersing, conflictoplossing en post-conflict wederopbouw.
Als actief lid van de EU, de NAVO, de OVSE en de VN draagt Nederland bij aan het herstel van vrede en stabiliteit door deel te nemen aan internationale crisisbeheersingsoperaties, civiele missies en waarnemersmissies. Hierbij worden prioriteiten gesteld zoals aangegeven in de notitie Nederlandse deelname aan vredesmissies (2003–2004; 29 521 nr. 1) uit april 2004. Vrede, veiligheid en stabiliteit zijn voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. Zaken als de hervorming van leger en politie zullen nog meer dan voorheen een integraal onderdeel moeten gaan vormen van ontwikkelingssamenwerking. De onlangs uitgekomen notitie Wederopbouw na gewapend conflict (2004–2005; 30 075, nr. 1) geeft de beleidskaders aan voor het geïntegreerde Nederlandse beleid op dit gebied.
Outcome-indicatoren zijn meer stabiliteit en/of effectieve wederopbouw in prioriteitsregio's Afghanistan, de Hoorn van Afrika, het Midden-Oosten, het Grote-Merengebied en de Westelijke Balkan. Rapportages zijn landen- en regiorapportages aan de Tweede Kamer, met gebruikmaking van gegevens van VN, IFI's, EU, NAVO, OVSE, regionale organisaties als de AU, coalities waar Nederland deel van uitmaakt, donoren etcetera.
• Een adequate en succesvolle bijdrage aan internationale militaire en civiele crisisbeheersingsoperaties.
• Bevorderde vrede en stabiliteit in de in dit verband voor Nederland prioritaire landen en regio's (Afghanistan, de Hoorn van Afrika, het Grote-Merengebied en de Westelijke Balkan), onder meer door bij te dragen aan wederopbouw, hervormingen van de veiligheidssector (Security Sector Reform, SSR), demobilisatie, ontwapenings- en reïntegratieprogramma's (DDR), en door ondersteuning van regionale organisaties zoals de AU en IGAD.
• Voortgang in het MOVP met bijzondere aandacht voor herstel van politieke en economische stabiliteit in de Gaza-strook.
• Verdere vormgeving en implementatie in de praktijk van een geïntegreerd beleid voor vrede, veiligheid en ontwikkeling, zowel nationaal door effectieve benutting van het Stabiliteitsfonds, als internationaal door actieve beleidsbeïnvloeding van de VN, de EU en OESO/DAC.
• Hervorming van de OVSE, mede op basis van de aanbevelingen van het Panel of Eminent Persons for the Strengthening of the Effectiveness of the OSCE.
• Bijdrage aan het wederopbouwproces in de door de tsunami getroffen landen Sri Lanka en Indonesië, waarbij Nederland aansluit bij de wederopbouwplannen- en prioriteiten van beide landen.
Het voorkomen en oplossen van (regionale) conflicten vergt een geïntegreerde en vaak regionale inzet van beleidsinstrumenten op onder andere de terreinen conflictpreventie, conflictbemiddeling, vredeshandhaving en vredesopbouw. Tevens is na beëindiging van een conflict een geïntegreerde aanpak van het wederopbouwproces noodzakelijk om nieuwe conflicten te voorkomen en duurzame ontwikkeling mogelijk te maken. De inzet dient toegesneden te zijn op lokale omstandigheden en behoeften. De Nederlandse inspanningen zullen vooral gericht zijn op genoemde regio's en landen en zoveel mogelijk, zeker waar het gaat om deelname aan internationale militaire of civiele crisisbeheersingsoperaties en waarnemersmissies, in EU-, NAVO-, VN- en/of OVSE-kader plaatsvinden. In het geval van een crisis, zullen NAVO en EU elkaar consulteren. Indien de NAVO geen rol voor zichzelf ziet weggelegd, kan de EU – conform «Berlijn Plus» – besluiten tot een militaire operatie met gebruik van NAVO-middelen of tot een EU-autonome operatie.
Nederland blijft zich inzetten voor versterking van regionale veiligheidsstructuren met het oog op conflictpreventie en conflictoplossing. Daarbij zal zowel bilateraal (Stabiliteitsfonds) als in EU-kader (African Peace Facility) financiële en technische ondersteuning worden geboden voor versterking van de crisisbeheersingscapaciteit in Afrika. Hierbij zal eveneens rekening worden gehouden met VN-resolutie 1325 over de rol van vrouwen bij conflictpreventie.
In samenwerking met het ministerie van Defensie zullen activiteiten worden ontplooid gericht op ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (DDR) en hervormingen van de veiligheidssector (SSR) in onder meer Afghanistan, Burundi, de Democratische Republiek Congo (DRC) en Sudan. Een van de instrumenten hierbij is de inzet van militaire en civiele adviseurs. Het oprichten van een pool van militaire adviseurs ten behoeve van SSR en DDR is het komende jaar een belangrijke maatregel om de Wederopbouwnota te implementeren. Ook wordt door Buitenlandse Zaken en Defensie een gezamenlijk SSR-team opgericht dat wordt aangestuurd door de Stuurgroep Veiligheidssamenleving en Wederopbouw.
In Afghanistan en Sudan zal deze inzet deel uitmaken van de bredere en geïntegreerde steun aan het wederopbouwproces na het gewapende conflict. In Noord-Uganda werkt Nederland met enkele andere donoren aan een bredere aanpak van humanitaire hulp, verzoening, rechtspraak, wederopbouw en economische ontwikkeling. Nederland ondersteunt verder de AU en IGAD zodat zij beter in staat zijn hun activiteiten gericht op stabiliteit in de Hoorn van Afrika uit te voeren. In de Grote-Merenregio ondersteunt Nederland als covoorzitter eveneens de AU en daarnaast het Regionaal Initiatief, de AU/VN Grote Meren Conferentie, de door de VS geïnitieerde Tripartiete Commissie, de East African Community en de – mede – door België gestimuleerde Communauté Economique des Pays des Grands Lacs (CEPGL).
De Israëlische terugtrekking uit de Gazastrook en delen van de noordelijke Westoever is succesvol en relatief vreedzaam verlopen. De terugtrekking moet de opmaat vormen tot hervatting van de implementatie van de «Roadmap» door Israël en de Palestijnen, uiteindelijk leiden tot een permanente twee-staten oplossing van het conflict.
Nederland en de EU zullen actief bijdragen aan de wederopbouw van de Palestijnse economie, in het bijzonder in de Gazastrook, en zich inzetten voor een spoedige uitvoering van de «Roadmap» door Israël en de Palestijnen.
De OVSE blijft een belangrijk forum voor de bevordering van veiligheid en samenwerking in transatlantisch en Euraziatisch verband. Nederland zal actief blijven bijdragen aan de activiteiten van de OVSE in de politiek-militaire (terrorisme, nationale minderheden), economische en ecologische (mensenhandel) en menselijke (tolerantie, democratisering, verkiezingswaarneming) dimensies.
In het bijzondere geval van de tsunami zal ook substantiële steun worden verleend aan de wederopbouw na een natuurramp, met name in de zwaar getroffen gebieden op Sri Lanka en in Indonesië.
Effectieve humanitaire hulpverlening.
Nederland zet zich in voor de leniging van (levensbedreigende) humanitaire noden die voortvloeien uit chronische crisissituaties of natuurrampen. Uitgangspunten daarbij zijn het zogenoemde «humanitair imperatief» (hulp wordt dáár verleend waar dat het meest nodig is) en de principes van onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit. Humanitaire hulpverlening vindt in beginsel wereldwijd plaats, maar bijzondere aandacht gaat uit naar een beperkt aantal crisisgebieden en ontwikkelingslanden1.
Outcome-indicatoren zijn snelle en doelmatige financiering van gespecialiseerde internationale organisaties, uitvoering van het Implementatieplan in het kader van Good Humanitarian Donorships en verbetering van de samenwerking tussen EU en VN/OCHA. Rapportage vindt plaats op basis van het Jaarverslag 2006
• Effectieve hulpverlening aan slachtoffers van natuurrampen en conflicten, door snelle en doelmatige financiering van gespecialiseerde internationale organisaties en NGO's en, indien nodig, door inzet van mensen en middelen ten behoeve van directe rampenrespons.
• De humanitaire hulpprogramma's in Angola en Irak zijn verder uitgefaseerd.
• Nederland heeft actief bijgedragen aan het Good Humanitarian Donorship (GHD) proces door uitvoering van het in 2005 ontwikkelde nationaal implementatieplan; de positie van Nederland als betrouwbare en voorspelbare donor is gecontinueerd.
• De EU-rampenrespons en de samenwerking tussen de Europese Commissie en VN/OCHA is verbeterd.
Het budget voor humanitaire hulpverlening aan ontwikkelingslanden is structureel verhoogd van EUR 100 miljoen naar EUR 130 miljoen. Deze verhoging sluit aan bij de verhoging van de de facto Nederlandse bestedingen van de laatste jaren. Het is niet aannemelijk dat op korte termijn de wereldwijde noden substantieel zullen afnemen.
In GHD-verband is Nederland onder meer betrokken bij het ontwikkelen en toepassen van indicatoren voor goed donorgedrag. Nederland zal aan de andere deelnemers in het GHD-proces rapporteren in hoeverre de Nederlandse humanitaire hulp voldoet aan de indicatoren. Ook zal Nederland participeren in een pilot in de Democratische Republiek Congo op het terrein van gezamenlijke financiering (via OCHA) van het VN-consolidated appeal voor dat land. Nederland zal voorts zijn inspanningen continueren ter vermindering van de beheerlast bij zowel donor als ontvanger, en de beleidsdialoog voortzetten met de belangrijkste ontvangers van humanitaire hulpfondsen over onder meer de coördinatie van humanitaire hulpverlening, GHD en HIV/aids-beleid. Afhankelijk van de resultaten van de IOB-evaluatie kan het aantal «kanaalfinancierings-overeenkomsten» met VN-organisaties worden uitgebreid. Verder onderzoekt Nederland met andere donoren mogelijkheden om de werking van het humanitair reservefonds van de VN te verbeteren, en zal het daar in beginsel financieel aan bijdragen.
In overleg met OCHA, de opeenvolgende EU-voorzitterschappen, ECHO en het ministerie van BZK wordt getracht de besluitvorming over de EU-rampenrespons te beïnvloeden.
Tenslotte zal Nederland zich in 2006 richten op de implementatie van de aanbevelingen naar aanleiding van de IOB-evaluatie van de Nederlandse humanitaire hulp. Er zal een beleidskader voor de Nederlandse humanitaire hulp worden vastgesteld dat is aangepast aan de eisen van de tijd en dat gebaseerd is op de GHD-uitgangspunten en de aanbevelingen van de IOB-evaluatie die eind 2005 zal worden afgerond. Ook zal het werk van internationale ontmijnings-NGO's worden geëvalueerd. Humanitair ontmijnen is budgettair ondergebracht in het Stabiliteitsfonds, maar beleidsmatig onderdeel van de humanitaire hulpverlening.
Goed bestuur in prioritaire landen.
Ontwikkelings- en transitieprocessen zijn onlosmakelijk verbonden met de kwaliteit van bestuur. Daarom wordt in alle partnerlanden goed bestuur als transversaal thema of als component van sectorprogramma's betrokken bij de ontwikkelingsinspanning. Uitgangspunt hierbij is de mensenrechtenbenadering van ontwikkeling: burgers hebben recht op participatie en medezeggenschap in het bestuur van hun land, regeringen zijn gehouden de mensenrechten van hun onderdanen te eerbiedigen, niet alleen de economische en sociale, maar ook de burger- en politieke rechten. Hervormingsprocessen in overheid en samenleving worden ondersteund, met bijzondere aandacht voor democratisering en politieke participatie van vrouwen, participatie van jongeren, versterking van de rechtsstaat, corruptiebestrijding, bevordering van een goed ondernemingsklimaat en gezonde openbare financiën. Nederland streeft hierbij naar meer aligned vormen van hulp, dat wil zeggen hulp die aansluit bij de beleids- en beheerssystemen van het ontvangende land.
Het Matra-programma voorziet in de ondersteuning van het maatschappelijke transformatieproces in vijftien Midden-, Zuidoost- en Oost-Europese landen gericht op de vestiging van democratisch geregeerde rechtsstaten. De bevordering van goed bestuur staat hierbij centraal. Prioriteit wordt gegeven aan de opbouw en versterking van het maatschappelijk middenveld en de versterking van lokaal bestuur. In EU-kandidaatlidstaten ondersteunt Nederland via Matra tevens de voorbereiding op de toetreding. Daarnaast beoogt Matra het draagvlak voor de bilaterale samenwerking in de Nederlandse maatschappij te versterken, onder andere door subsidiëring van samenwerkingsinitiatieven van Nederlandse organisaties met partners in de betrokken landen («twinning»). De Matra-subsidieregeling zal mogelijk eveneens worden opengesteld voor een aantal landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten waar een positieve bijdrage aan de transformatie mogelijk is. Op de middellange termijn valt hierbij onder meer te denken aan Marokko en Jordanië.
Outcome-indicatoren zijn de Kaufmann indicatoren: inspraak/afleggen van rekenschap, politieke stabiliteit/afwezigheid geweld, effectiviteit van de overheid, kwaliteit van de regelgeving, suprematie van de wet en corruptiebeheersing. Een beperking van de meting van de Kaufmann-indicatoren is dat deze meting een relatieve score geeft, namelijk landen ten opzichte van elkaar. Hierdoor is een chronologische trendmeting per land niet mogelijk en leent de Kaufmann-meting zich niet voor streefcijfers. Rapportage vindt plaats via studies van de Wereldbank en rapportage van Transparency International.
• Er is bijgedragen aan het beter functioneren van de 36 partnerlanden op het gebied van democratisering, de rechtsstaat, goed economisch bestuur, het beheer van openbare financiën en de bestrijding van corruptie.
• Geïntensiveerde preventie en bestrijding van corruptie in partnerlanden.
• Versterkte capaciteit van NGO's en lokale bestuursorganisaties in Midden-, Zuidoost- en Oost-Europa en versterking van het democratische bestel in de Matra-landen.
• Vergroot draagvlak in Nederland voor de samenwerking met Midden-, Zuidoost- en Oost-Europa en Noord-Afrika, onder meer door het bevorderen van actieve betrokkenheid van Nederlandse maatschappelijke organisaties hierbij.
• Verdere stimulering van transformatiegerichte maatschappelijke initiatieven in zes landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten (Marokko, Algerije, Tunesië, Jordanië, Syrië en Libanon) en bevordering van de bilaterale dialoog met deze landen.
Instrumenten van buitenlands- en ontwikkelingsbeleid worden in samenhang ingezet ter bevordering van goed bestuur. De ontwikkelingsinspanning in de partnerlanden wordt ondersteund door politieke dialoog met de overheid, alsmede contacten met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Verder zal een intensieve uitwisseling van kennis en expertise plaatsvinden tussen de 36 partnerlanden onderling en met het departement, met kenniscentra, met multilaterale instellingen als UNDP, Wereldbank en OESO/DAC, en met NGO's. Op landenoverstijgend niveau ondersteunt Nederland relevante internationale organisaties.
De komende jaren zal binnen het deelprogramma Matra voor goed bestuur in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden gewerkt aan versterking van lokaal bestuur via de ondersteuning van verenigingen van gemeenten, stedenbanden en gemeentelijke netwerken. De uitfasering van de samenwerking met de in mei 2004 toegetreden lidstaten zal zijn afronding krijgen medio 2007. De EU-kandidaat-lidstaten Bulgarije, Roemenië, Kroatië en Turkije zullen de komende jaren nog de nodige ondersteuning krijgen uit Matra. De Russische Federatie blijft binnen Matra een speciale plaats innemen. Bijzondere aandacht zal ook worden besteed aan de verdere uitbouw van de samenwerking met Oekraïne, waarbij het accent zal blijven liggen op versterking van de civil society. In de relatie met Belarus wordt vooral ingezet op mogelijke transformatie. Daarnaast zal mogelijk geleidelijke uitbouw van Matra plaatsvinden naar geselecteerde landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
Het bevorderen van energievoorzieningszekerheid.
De veiligheid van een land vereist een gegarandeerde toelevering van energie tegen betaalbare en stabiele prijzen. Zolang innovatief energiebeleid nog niet heeft geleid tot een duurzame energiehuishouding, is men in hoge mate aangewezen op fossiele brandstoffen. Een aanzienlijke verstoring van de olie- en gastoevoer zal dermate grote gevolgen hebben dat de economische stabiliteit en de nationale orde en veiligheid in het geding komen. Hoewel de op aarde aanwezige voorraden van fossiele brandstoffen toereikend zijn om in de komende decennia aan de mondiale vraag te kunnen voldoen, is het minder zeker of deze brandstoffen ook daadwerkelijk beschikbaar en betaalbaar zullen zijn. Voor het verwezenlijken van energievoorzieningszekerheid is het nodig dat de olie- en gasproductie wereldwijd gelijke tred houdt met de verwachte mondiale stijging van de behoefte aan deze brandstoffen en dat deze worden aangeboden op een goed functionerende wereldmarkt. Daartoe dient voldoende in nieuwe productie-, transport-, opslag- en verwerkingscapaciteit geïnvesteerd te worden en is een internationale dialoog van essentieel belang om de multilaterale samenwerking tussen consumentenproducenten en doorvoerlanden te versterken. Dit helpt stabielere marktverhoudingen te realiseren, voorkomt dat leveringszekerheid in gevaar komt en voorkomt dat in een situatie van relatieve schaarste een strijd om energie ontstaat. Meer dan tot nu toe het geval was, zal het buitenlandbeleid erop gericht zijn bij te dragen aan het verwezenlijken van energievoorzieningszekerheid. Bij het ontwikkelen van dit beleid laat de regering zich mede leiden door de noodzaak om het gebruik van alternatieve energiebronnen krachtig te stimuleren en de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd terug te dringen om de verwachte gevolgen van klimaatverandering te voorkomen, en daarnaast de noodzaak om duurzame ontwikkeling te bevorderen.1
Outcome-indicatoren zijn afname van het aantal incidenten (gevallen van zeeroverij, aanslagen) die gevolgen (kunnen) hebben voor de Nederlandse energievoorziening. Rapportage vindt plaats via IMO-verslagen. Een andere outcome-indicator is de tevredenheid van het Nederlands bedrijfsleven met de geleverde ondersteuning. Rapportage vindt plaats via klanttevredenheidsonderzoek.
• De doelstelling van energievoorzieningszekerheid is zichtbaar verankerd in het Nederlands buitenlandbeleid en het GBVB van de EU.
• Veiliger transport van olie en gas door internationale afspraken en samenwerking ter bestrijding van zeeroverij en aanslagen tegen pijpleidingen, installaties en schepen.
• De dialoog op energiegebied met diverse partijen (overheid, bedrijfsleven, think tanks) in vanuit het oogpunt van de energievoorzieningszekerheid prioritaire landen is verdiept. Deze dialoog kan zowel via bilaterale als multilaterale kanalen verlopen.
• In landen die belangrijke producenten zijn van olie en gas is goed bestuur en de politieke, sociale en economische ontwikkeling versterkt.
• Het Nederlandse bedrijfsleven dat actief is op het terrein van zowel fossiele als alternatieve energiebronnen is in hun werkzaamheden ondersteund.
• In samenwerking met andere departementen is de Nederlandse participatie in initiatieven die bijdragen aan het bevorderen van de energievoorzieningszekerheid, zoals het Extractive Industry Transparancy Initiative, het Joint Oil Data Initiative, het Renewable Energy and Efficiency Partnership en het Clingendael International Energy Programme, verbreed en voortgezet.
• De ratificatie van het Energiehandvest door Rusland is bevorderd.
De wijze waarop vanuit buitenlandbeleid op coherente wijze kan worden bijgedragen aan het bevorderen van de Nederlandse en Europese energievoorzieningszekerheid, is op dit moment onderwerp van een advies dat door de ministers van BZ en EZ gezamenlijk is aangevraagd bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken en de Algemene Energieraad. Gebruikmakend van de uitkomsten van dit advies eind 2005 zal het beleidskader voor buitenlandbeleid in relatie tot energievoorzieningszekerheid verder worden ontwikkeld. Daarbij kan het opzetten van een interdepartementale overlegstructuur ter versterking van de coördinatie van aan energie gerelateerde internationale kwesties een van de mogelijkheden zijn om tot een meer coherente aanpak te komen. Deze mogelijkheid zal, in samenwerking met EZ als eerstverantwoordelijk departement op het gebied van energievoorziening, nader worden onderzocht, waarbij oog is voor de rol en betrokkenheid van reeds bestaande structuren zoals de Task Force Duurzame Ontwikkeling.
Via bilaterale en multilaterale kanalen, met name de EU zal Nederland zich inzetten om de dialoog met landen die een bepalende invloed hebben op de wereldmarkt voor olie en gas (grote olie- en gasproducenten, grootste consumentenlanden en doorvoerlanden) te verdiepen. De RAZEB zal binnen het kader van het GBVB een belangrijkere rol moeten gaan spelen wat betreft het op Europees niveau bevorderen van energievoorzieningszekerheid. Andere Europese kanalen zoals de Energieraad zullen blijven bijdragen aan de vorming van een externe Europese energiepolitiek, zoals reeds het geval is ten aanzien van de dialoog met Rusland. Voorts zal Nederland zich actief blijven inzetten voor internationale samenwerking door middel van vertegenwoordiging in de Beheersraad en de verschillende werkgroepen van het IEA, en actief participeren in multilaterale kaders zoals het International Energy Forum.
Met gebruik van multilaterale en bilaterale kaders zoals het Barcelona-proces, het European Neighbourhood Program, het OESO MENA-programma, en activiteiten ter bevordering van goed bestuur en mensenrechten, zoals ondernomen binnen het MATRA-programma, zal worden ingezet op de verbetering van de politieke en sociaal-economische omstandigheden in de voornaamste olie- en gasproducerende landen. Zo wordt voorkomen dat maatschappelijke onrust leidt tot het achterwege blijven van investeringen of een onderbreking van de productie.
Gebruikmakend van de middelen zoals verwoord in operationele doelstelling 6.1, zal worden bijgedragen aan de transitie naar een duurzame energiehuishouding, waarbij aandacht is voor alternatieve energie, energiebesparing en -efficiëntie, het terugdringen van de CO2 uitstoot en duurzame ontwikkeling. Hierbij speelt op genoemde terreinen ook het bilaterale OS-programma een rol, evenals de activiteiten van relevante VN-instellingen, specifiek de CSD 14/15 cyclus, en de IFI's, en de Nederlandse bijdrage aan energiegerelateerde Privaat-Publieke Partnerschappen.
Grotere veiligheid en stabiliteit door strijd tegen milieudegradatie en vernietiging van ecosystemen.
Voor de geïndustrialiseerde wereld is de degradatie van milieu een belangrijke bedreiging op de langere termijn, waarvan de eerste symptomen (klimaatverandering) zich al aandienen. Voor de ontwikkelingslanden liggen milieudegradatie en vernietiging van ecosystemen nu al vaak ten grondslag aan conflicten en armoede. Een groot aantal conflicten in met name de armste landen, wordt mede veroorzaakt door uitputting van natuurlijke hulpbronnen, onvoldoende toegang tot water en voedsel, gebrek aan duidelijkheid over eigendomsrechten en illegale handel in hout en mineralen. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in het Grote-Merengebied, Darfur en in het Midden-Oosten. Daartegenover staat dat door samenwerking in grensoverschrijdende stroomgebieden of natuurparken stabiliteit op regionaal niveau kan worden bevorderd. Tenslotte kunnen de gevolgen van natuurrampen veel ingrijpender zijn, daar waar sprake is van milieudegradatie zoals onder andere bleek bij de tsunami in 2004.
Outcome-indicatoren zijn meer eigendoms- en gebruiksrechten voor natuurlijke hulpbronnen, afname van de illegale handel in natuurlijke hulpbronnen (hout, mineralen, etc.) verbeterde water- en voedselvoorziening en toegang tot energie in ontwikkelingslanden waarbij de lokale ecosystemen niet verder worden aangetast. Rapportage vindt plaats op basis van het Jaarverslag 2006.
• Toename van bestuurlijke capaciteit om milieudegradatie te stoppen zodat de veiligheid van de bevolking wordt gewaarborgd. Aanbevelingen van het Millennium Ecosysteem Assessment zullen in dit kader zijn opgevolgd.
• De ecologische veiligheid in de regio's waar armoedebestrijding hoogste prioriteit heeft, is vergroot.
• In samenwerking met andere landen is hogere prioriteit gegeven aan crisispreventie en het instellen van monitoringssystemen waardoor de gevolgen van ecologische rampen kunnen worden beperkt. In Burundi – hoewel geen partnerland – zal, in verband met urgente bescherming van ecologische systemen in parken, aan autoriteiten steun worden verleend voor het beschermen van unieke natuur en habitat.
• Het beheer van natuurlijke hulpbronnen is in goed bestuur geïntegreerd, in 2006 bij vijf bilaterale programma's in de Hoorn van Afrika, Grote Merengebied en Balkan.
• In het kader van conflictpreventie zijn eigendoms- en gebruiksrechten van land en water, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en de aanleg van basisvoorzieningen, in 2006 in vijf landen verzekerd.
• Veiligheid is bevorderd door afname van illegale handel en door bevordering van duurzame handel in natuurlijke hulpbronnen, onder andere in het Congobekken.
BZ speelt een coördinerende rol op het gebied van internationaal milieubeleid. Het buitenlandbeleid zal op coherente wijze worden ingezet ter bevordering van de bovenstaande resultaten. In internationale fora (WTO, klimaat- en biodiversiteits-verdragen, VN, IFI's) zal Nederland de aandacht vestigen op ecologische veiligheid. Het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen zal in bilateraal buitenlands beleid worden geïntegreerd.
D. Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Operationele doelstelling | Titel van de evaluatie | Jaar van afronding | |||||
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||
Beleidsevaluaties | |||||||
2.2 | Operatie Enduring Freedom | X | X | ||||
2.4 | Conventionele wapenbeheersing | X | |||||
2.5 | Vredesfonds | X | |||||
2.5 | Stabiliteitsfonds | X | |||||
2.5 | International Security Assistance Force in Afghanistan (ISAF) | X | X | ||||
2.5 | Stabilisation Force Iraq (SFIR) | X | |||||
2.5 | Wereldbank/AfghanistanReconstruction Task Force (ARTF) | X | |||||
2.5 | Synthesestudie vredesopbouw (in Utstein-verband) | X | |||||
2.6 | Humanitaire hulp | X | |||||
2.6 | Financiering van ontmijningsprogramma's via NGO's | X | |||||
2.7 | Gemeentelijke internationale samenwerking | X | |||||
2.7 | EvaluatieMatraprojecten | X | |||||
2.7 | Verkiezingsondersteuning | X | |||||
2.7 | Het verband tussen goed bestuur en armoedevermindering (met UNDP) | X | |||||
2.7 | Goed bestuur (met inbegrip van corruptiebestrijding) | X |
BELEIDSARTIKEL 3: VERSTERKTE EUROPESE SAMENWERKING
A. Algemene beleidsdoelstelling
Nederland wil een betrouwbare en solidaire partner zijn die blijft bijdragen aan de ontwikkeling van Europa en zich blijft inzetten voor verdere versterking van de Europese samenwerking en verdieping van de Europese integratie daar waar een nationale benadering niet tot een optimale behartiging van de belangen van de Nederlandse samenleving leidt. Nederland zal zich daarbij constructief maar kritisch opstellen en steeds in het oog houden welke verwachtingen burgers hebben van Europa, welke zaken op Europees dan wel op nationaal niveau moeten worden aangepakt, welke resultaten moeten worden geboekt en welke vernieuwingen en aanpassingen nodig zijn om Nederland en Europa in staat te stellen de uitdagingen van vandaag en morgen met vertrouwen tegemoet te treden.
Na het referendum over het Europees Grondwettelijk Verdrag van 1 juni 2005 vroeg de Kamer om een Brede Maatschappelijke Discussie (BMD). Doel van de BMD is wat betreft de regering, inzicht te verkrijgen in de gedachten, vragen en gevoelens van burgers over de verdere ontwikkeling van de Unie en de Nederlandse inzet daarbij. Inzicht zou eveneens moeten worden verkregen in de gedachten die bestaan over de vraag op welke terreinen de EU meer, dan wel minder zou moeten doen en op welke wijze eventuele samenwerking of integratie moet worden vormgegeven. Ook de vraag hoe de legitimiteit van de Europese besluitvorming blijvend kan worden vergroot kan aan de orde komen. Verder zou de BMD ook moeten bijdragen aan de betrokkenheid van de burger en aan betere communicatie en informatie over Europa.
Een overzicht van het Nederlands beleid ten aanzien van de Europese Unie wordt jaarlijks vastgelegd in de Staat van de Unie. Hierin wordt ook verslag gedaan van de uiteindelijke effecten van dit beleid.
Doelstellingen van de Europese Unie en de Raad van Europa
De Europese Unie (25 lidstaten) stelt zich ten doel de vrede, menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkwaardigheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten binnen haar lidstaten te bevorderen. De Unie zet zich in voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei, van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen, en een interne markt waarin de mededinging vrij en eerlijk is.
De genoemde doelen zijn in algemene termen in het EU verdrag verwoord. Daarnaast heeft de Europese Raad voor de periode 2000–2010 specifieke doelen gesteld, de zogenoemde Lissabon agenda. Groei en werkgelegenheid zijn daarvan het hoofddoel.
In haar externe betrekkingen draagt de Unie bij tot vrede, veiligheid, terrorismebestrijding, duurzame ontwikkeling, vrije en eerlijke handel, uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten.
De Europese Unie alsook de Raad van Europa willen de mensenrechten, een pluralistische democratie en gerechtigheid, alsmede de culturele identiteit en diversiteit van Europa bevorderen en aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken in de Europese samenleving en aan de democratische stabiliteit in Europa bijdragen.
De doelstelling van de Raad van Europa (46 leden) is om pan-Europees de democratie, mensenrechten en rechtsstaat te bevorderen en daarmee een grotere eenheid tussen de lidstaten te realiseren. De Raad van Europa doet dit mede door het bespreken van vraagstukken van gemeenschappelijk belang en het besluiten tot overeenkomsten en gemeenschappelijke acties op sociaal, cultureel, wetenschappelijk juridisch en administratief gebied.
Tijdige en effectieve interdepartementale coördinatie van het Nederlandse beleid in de Unie en adequate instructie voor onderhandelaars zijn onontbeerlijk voor de verwezenlijking van bovengenoemde doelstellingen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is daarvoor eerstverantwoordelijk en streeft steeds naar verbetering van de EU-coördinatie.
De regering zet zich in voor versterking van de bilaterale betrekkingen met de EU (kandidaat-)lidstaten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ziet erop toe dat het hierop gerichte beleid op een effectieve en efficiënte manier interdepartementaal wordt gecoördineerd.
Voortbouwend op de voorzitterschappen die Nederland in 2004 bekleedde, werkt de regering aan nauwere samenwerking tussen de Europese Unie en de Raad van Europa om synergie en complementariteit tussen beide organisaties te bewerkstelligen.
B. Budgettaire gevolgen van beleid (inclusief budgetflexibiliteit)
Beleidsartikel 3 Versterkte Europese samenwerking | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 5 535 968 | 6 621 281 | 6 871 438 | 7 008 739 | 7 159 940 | 7 330 352 | 7 473 946 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 5 661 404 | 6 778 626 | 7 023 323 | 7 160 624 | 7 290 853 | 7 461 265 | 7 604 859 |
Juridisch verplicht | 100% | 98% | 98% | 98% | 98% | ||
Overig verplicht | 0% | 2% | 2% | 2% | 2% | ||
Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% | ||
3.1Nederlandse afdrachten aan de EU | 5 498 899 | 6 600 549 | 6 851 767 | 6 989 068 | 7 140 269 | 7 310 681 | 7 454 275 |
3.2Ondersteuning bij pre- en post-accessie | 10 600 | 10 100 | 10 100 | 10 004 | 10 004 | 10 004 | 10 004 |
3.3EOFEuropees ontwikkelingsfonds | 122 148 | 149 031 | 150 071 | 150 071 | 129 195 | 129 195 | 129 195 |
3.4Nederlandse positie in de EU | 16 595 | 9 855 | 3 385 | 3 385 | 3 385 | 3 385 | 3 385 |
3.5Raad van Europa | 8 820 | 8 591 | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 8 000 |
Ontvangsten | 466 384 | 464 162 | 494 793 | 521 056 | 531 478 | 542 107 | 552 949 |
3.10Perceptiekostenvergoedingen | 466 384 | 464 162 | 494 793 | 521 056 | 531 478 | 542 107 | 552 949 |
3.40Restitutie Raad van Europa | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verplichtingen | |||||||
3.1Nederlandse afdrachten aan de EU | 5 498 899 | 6 600 549 | 6 851 767 | 6 989 068 | 7 140 269 | 7 310 681 | 7 454 275 |
3.2Ondersteuning bij pre- en post-accessie | 11 711 | 8 786 | 8 286 | 8 286 | 8 286 | 8 286 | 8 286 |
3.3EOFEuropees ontwikkelingsfonds | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3.4Nederlandse positie in de EU | 16 538 | 3 355 | 3 385 | 3 385 | 3 385 | 3 385 | 3 385 |
3.5Raad van Europa | 8 820 | 8 591 | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 8 000 |
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht, veiligheid, welvaart en duurzame economische groei biedt.
Gedurende de periode van bezinning waartoe de Europese Raad heeft besloten, staan de werkzaamheden in de Europese Unie niet stil. De Unie moet verder werken aan concrete resultaten op terreinen als bestrijding van het terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit, asiel, migratie en integratie, milieu en klimaat. De bestaande verdragen bieden hiervoor ruimte en houvast. Voortgang is geboden op het vlak van de Interne Markt, bijvoorbeeld wat betreft de dienstenrichtlijn, de richtlijn arbeidstijden en de regelgeving met betrekking tot chemische stoffen. Uiteraard is verder werk nodig om een akkoord over de Financiële Perspectieven te bereiken, de budgettaire en financiële stabiliteit te handhaven en moeten de lidstaten aan de slag met de conclusies van de Europese Raad van maart 2005 over het proces van Lissabon. Zoals benadrukt in de Kok-rapporten blijven sociaal-economische structurele hervormingen van onverminderd belang, reden waarom de regering hard werkt aan het Nationaal Hervormingsprogramma dat medio oktober 2005 aan de Europese Commissie zal worden gezonden.
De na te streven resultaten zijn indicator voor het behalen van de doelstelling. Rapportage vindt plaats via het Jaarverslag 2006 en de Staat van de Europese Unie.
• Nederland zal een bijdrage hebben geleverd aan de door de Europese Raad van juni 2005 ingelaste «denkpauze» over de Europese samenwerking, onder andere door de uitkomsten van de brede maatschappelijke discussie over de gewenste richting van die samenwerking te delen met de Europese partners in de eerste helft van 2006.
• Nederland streeft ernaar om het begrip subsidiariteit, dat in de bestaande Verdragen ook al is verankerd, meer en concreet toe te passen.
• Nederland streeft naar verbetering, vereenvoudiging en vermindering van de regels, ook op Europees niveau. Dit moet ertoe bijdragen dat de Unie begrijpelijker en inzichtelijker wordt voor de burger.
• Nederland heeft een nationaal hervormingsprgramma ter uitvoering van de Lissabon-strategie opgesteld en naar de Europese Commissie gezonden;
• Nederland heeft bijgedragen aan aanname van nieuwe, kosteneffectieve maatregelen en implementatie van bestaande Europese regelgeving die bescherming bieden op het gebied van milieu en gezondheid, waarbij rekening wordt gehouden met de consequenties voor de economie en voor niet EU-landen en producenten. Aanvaarding van de verordening REACH (chemische stoffen) volgens voornoemde uitgangspunten. Totstandkoming van richtlijnen inzake het beheer van zwem- en grondwater. Verdere behandeling van de Europese Maritieme Strategie als onderdeel van het Groenboek Maritiem. Behandeling van de richtlijn Hoogwater, die voortvloeit uit het door Nederland geïnitieerde Actieplan Hoogwater;
• Nederland heeft bijgedragen aan totstandkoming van een strak begrotingskader dat voldoende middelen bevat voor de financiering van Europese beleidsprioriteiten en dat een rechtvaardige netto-positie garandeert voor Nederland;
• Nederland heeft bijgedragen aan effectieve implementatie van het Haags Programma (mede voortgekomen uit de evaluatie van Tampere) en het bijbehorende actieplan voor de versterking van de ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht, met bijzondere aandacht voor de verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid en geïntensiveerde terrorismebestrijding, dit laatste in het kader van het EU-Actieplan Terrorisme. Voorbereiding van de tussentijdse evaluatie van het Haags programma.
Om de resultaten te bereiken wordt gebruik gemaakt van de volgende instrumenten: intensivering van bilaterale betrekkingen, coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met daarvoor in aanmerking komende lidstaten, intensivering van de contacten met de instellingen van de Unie, uitwisseling met denktanks en NGO's, vergroting van de deskundigheid in (o.a. via de Interdepartementale Commissie Europees Recht – ICER) en de toegankelijkheid van en bekendheid met Europees recht en regelgeving (o.a. via het Expertise Centrum Europees Recht ECER), uitdragen van het Nederlandse standpunt in juridische procedures voor het Europese Hof van Justitie in Luxemburg, bijdragen aan het maatschappelijk debat en publieksvoorlichting. De Eigen Middelen van de EU, te beschouwen als instrument voor uitvoering van beleid, bestaan uit landbouwheffingen, invoerrechten, BTW-afdrachten en afdrachten gebaseerd op het nationaal inkomen. De Nederlandse afdrachten aan de Eigen Middelen worden sinds 2002 tezamen gepresenteerd op de begroting van Buitenlandse Zaken.
Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen of regio's.
Om in te spelen op de uitdagingen van internationale interdependentie en nieuwe dreigingen op mondiaal niveau is een coherent en slagvaardig extern beleid van de Unie noodzakelijk. Voor de oplossing van alle grote vraagstukken heeft de Unie partners in de wereld nodig. Het gaat hierbij onder meer om de bestrijding van terrorisme en criminaliteit, naleving van non-proliferatie, bevordering van democratisering en de rechtsstaat, bevordering van de internationale rechtsorde, liberalisering van de wereldhandel en bevordering van het internationale investeringsklimaat, beheer van migratiestromen, bescherming van het milieu en bestrijding van armoede (zie operationele doelstelling 3). De Unie dient op het wereldtoneel een speler te worden wier politieke invloed overeenkomt met haar economisch gewicht. Vergroting van de eensgezindheid in en slagvaardigheid van het Europees extern beleid dat recht doet aan de gemeenschappelijke belangen en waarden van de EU is hiervoor een voorwaarde. Ten aanzien van landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU, die op langere termijn uitzicht op toetreding hebben of die tot de buren van de zich uitbreidende Unie behoren, voert de Unie een actief beleid. Gemaakte afspraken en gedane beloftes met betrekking tot uitbreiding van de Unie moeten worden gehonoreerd, maar een verdere uitbreiding van de Europese Unie is voorlopig niet aan de orde. Nederland zal zich bovendien kritisch opstellen wanneer het gaat om een beoordeling van de vraag of voor wat betreft toetreders in de wachtkamer aan alle criteria is voldaan – te weten de politieke en economische criteria, het vermogen van de kandidaat de lidmaatschapsverplichtingen aan te gaan en het vermogen van de Unie de toetreding te verwerken.
De na te streven resultaten zijn indicator voor het behalen van de doelstelling. Rapportage vindt plaats via het Jaarverslag 2006 en de Staat van de Europese Unie
• Verhoogde beleidseffectiviteit door middel van betere prioriteitsstelling in het externe beleid (zoals Europees nabuurschapsbeleid en de externe dimensie van het asiel- en migratiebeleid van de Unie), inclusief betere aansluiting bij de EU-begrotingscyclus waardoor de inhoudelijke prioriteiten duidelijk herkenbaar in de EU-begroting terugkomen;
• Versterkt ontschot extern EU-beleid, waarbij de samenhang tussen het GBVB en het externe beleid van de Gemeenschap wordt verbeterd;
• Verbeterde uitvoering, onder handhaving van de kwaliteit, van de regionale programma's (Phare, CARDS, TACIS, MEDA en ALA), die passen in de doelstelling van de EU van een effectief nabuurschapbeleid. Dit moet tot uitdrukking komen in hogere uitgavenpercentages en kortere behandeltijden, door goede monitoring van de werkzaamheden van de Commissie. Tevens Nederlandse deelname aan twinningprojecten in het kader van Phare, CARDS, TACIS en MEDA;
• Verbeterd gebruik van de instrumenten die de Unie ter beschikking staan per land/regio waarbij prioriteit gegeven wordt aan de volgende regio's:
– VS: nauwere samenwerking en meer afstemming onder andere op het terrein van internationale veiligheid (inclusief terrorismebestrijding), stabiliteit en vredeshandhaving en handel (inclusief de beheersing van handelsconflicten).
– Westelijke Balkan: verdere voortgang van het Stabilisatie en Associatie Proces onder handhaving van de gestelde voorwaarden, met name versterking van de rechtsstaat, samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal, bestrijding georganiseerde misdaad en bevordering van regionale samenwerking en van economische hervormingen.
– De landen aan de oostgrens van de EU: verbeterde implementatie van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten door de uitwerking en implementatie van nationale Actieplannen in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid met speciale aandacht voor democratische en economische hervormingen en de sluiting van terug- en overnameovereenkomsten.
– Rusland: geïntensiveerde samenwerking op basis van het partnerschaps- en samenwerkingsakkoord, rekening houdend met de overeengekomen vier gemeenschappelijke ruimten (economisch, vrijheid/veiligheid/justitie, externe veiligheid en onderzoek/onderwijs/cultuur).
– Mediterrane regio: geïntensiveerde bilaterale (Associatie Akkoorden) en regionale samenwerking (Barcelona-proces) met betrokken landen gericht op mensenrechten, democratisering, veiligheid/terrorisme, migratie, (economische) hervormingen en dialoog met de Arabisch/Islamitische wereld. Implementatie van de nationale Actieplannen in het kader van het Europese nabuurschapbeleid.
– Azië: geïntensiveerde relaties met Azië – met China en India als belangrijke regionale spelers – door implementatie van de EU-Zuidoost-Azië strategie, de EU-China en EU-India strategie met aandacht voor: regionale stabiliteit, terrorismebestrijding; mensenrechten, democratisering en handel en investeringen.
– Voor sommige van deze regio's, i.c. Westelijke Balkan, de landen aan de oostgrens van de EU en de Mediterrane regio, streeft de regering meer synergie na tussen het bilaterale programma voor Maatschappelijke Transformatie, Matra, en de EU-instrumenten.
• Vergrote samenhang tussen Europese beleidsinspanningen in het externe beleid, in het bijzonder op de gebieden migratie en werkgelegenheid, vrede en veiligheid, energie, landbouw, handel, ontwikkelingssamenwerking en milieu;
• Het lopende uitbreidingsproces is verantwoord voortgezet door:
– besluitvorming over eventuele opening van toetredingsonderhandelingen met kandidaat-lidstaten aan de hand van de Kopenhagen-criteria;
– het voeren van toetredingsonderhandelingen door de Unie met kandidaat-lidstaten met inachtneming van de toepasselijke onderhandelingskaders;
– strikte monitoring door de Unie van de voortgang die Bulgarije en Roemenië maken bij hun voorbereidingen op toetreding en het zonodig aandringen door Nederland op passende maatregelen;
– bilaterale en Europese ondersteuning van toetredende en (potentiële) kandidaat-lidstaten bij de pre-accessie en de transformatie, en de op- en uitbouw van bilateraal partnerschap met deze landen.
In de Staat van de Unie wordt uitgebreider ingegaan op de externe betrekkingen van de Unie. Het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid wordt behandeld in beleidsartikel 2.
Om de resultaten te bereiken wordt gebruik gemaakt van de volgende instrumenten: tijdige contacten met de instellingen van de Unie, coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met andere lidstaten en een speciaal accent op samenwerking met de (nieuwe) buren van de Unie, uitwisseling met denktanks en NGO's, bijdragen aan het maatschappelijk debat en publieksvoorlichting, gezamenlijke analyses en dialoog met partners buiten de EU, optimaal gebruik van bilaterale en EU pre-accessieprogramma's, en partnerschapsen nabuurschapsfaciliteiten. De contacten die in het verleden zijn opgebouwd door middel van Matra voor Europese Samenwerking bevorderen nu coalitievorming met de nieuwe EU-lidstaten. Dit zal in de toekomst ook moeten gelden voor de kandidaat-lidstaten en de ooster- en zuiderburen van de Europese Unie door het ontwikkelen van bilaterale activiteiten zoals het aangaan van ambtelijke samenwerking, het aanbieden van korte en lange opleidingen en het opzetten van pre-accessieprojecten. Door integratie van het nationaal contactpunt twinning bij de Matra-afdeling is de afstemming met Europese programma's gegarandeerd.
De Nederlandse afdrachten aan de Eigen Middelen van de Unie worden ook ingezet ter financiering van het externe beleid van de Unie. Voor het realiseren van deze doelstelling zijn verschillende regionale EU-fondsen en programma's beschikbaar: Phare, ALA, MEDA, TACIS en CARDS. Daarnaast zet Nederland bilaterale pre-accessiefondsen in.
Matra: coalitievorming en bevordering goed nabuurschap
Nu acht van de Matralanden per 1 mei 2004 zijn toegetreden tot de Europese Unie en daarmee het hele transformatieproces hebben doorlopen, zal het Matra-programma in deze landen de komende jaren worden uitgefaseerd. Toch is het van groot belang het programma in aangepaste vorm te continueren. De regering heeft met de implementatie van de Matra-beleidsbrief van 21 september 2004 (TK 23 987 nr. 39) in hoofdlijnen de navolgende voornemens:
• De regering streeft naar meer samenhang tussen het bilaterale programma voor Maatschappelijke Transformatie, Matra, en de EU-instrumenten. Dit geldt vooral voor EU twinning-projecten waar deelname van Nederlandse ministeries wordt bevorderd door het nationaal contactpunt twinning.
• Matra voor Europese Samenwerking bevordert coalitievorming met de nieuwe EU-lidstaten en de kandidaat-lidstaten. Door het aangaan van ambtelijke samenwerking, het aanbieden van korte en lange opleidingen en het opzetten van pre-accessieprojecten wordt de strategische samenwerking bevorderd.
• De EU-kandidaatlidstaten Bulgarije, Roemenië, Kroatië en Turkije zullen de komende jaren nog de nodige ondersteuning krijgen uit Matra.
• De Russische Federatie blijft binnen Matra een speciale plaats innemen. Bijzondere aandacht zal ook worden besteed aan de verdere uitbouw van de samenwerking met Oekraïne, waarbij het accent zal blijven liggen op versterking van de civil society.
• Met het oog op bilaterale aanvulling van het Europese nabuurschapsbeleid kunnen instrumenten van het Matra-programma geleidelijk worden toegepast voor de Mediterrane regio (Marokko en Jordanië).
Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de EU ten opzichte van ontwikkelingslanden of -regio's.
Centrale doelstelling van het EU-beleid voor ontwikkelingssamenwerking is de duurzame vermindering van armoede. Het gaat hierbij onder meer om de bevordering van duurzame integratie van hulp ontvangende landen in de wereldeconomie en het bevorderen van rechtsstaat en democratie. Het Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is de laatste jaren veranderd. Deze veranderingen zijn in 2000 vastgelegd in de EU-Beleidsverklaring inzake Ontwikkelingssamenwerking (hierin zijn de prioritaire beleidsterreinen van de Commissie vastgelegd) en het Verdrag van Cotonou. Ook is het hervormingsproces van de Commissie in gang gezet. Tenslotte zijn afspraken gemaakt die voortkomen uit internationale conferenties (met name Financing for Development in 2002 en World Summit on Sustainable Development (WSSD, 2002) en de VN High Level Event in september 2005). In 2002 maakte de Europese Raad van Barcelona afspraken over onder meer de omvang van de official development aid (ODA; 0,7 procent BNI), harmonisatie en technische assistentie. De regering meent dat voortgang en committeringen op deze onderwerpen (m.n. interim doelstellingen voor ODA in 2010, effectiviteit van hulp en coherentie van beleid) in EU-kader noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de Millennium Development Goals in 2015.
De na te streven resultaten zijn indicator voor het behalen van de doelstelling. Rapportage via het Jaarverslag 2006 en de Staat van de Europese Unie.
• Verbeterde effectiviteit van het Europese ontwikkelingsbeleid, waarbij met name wordt gestreefd naar voortgang van het hervormingsproces van Commissie-diensten en voortgaande bevordering van coherentie, coördinatie en complementariteit in de Europese ontwikkelingssamenwerking en het nakomen van internationale afspraken (FFD, WSSD en het VN High Level Event).
• Een verder vormgegeven ontwikkelingsdimensie in het externe beleid van de Unie onder meer door het vaststellen van een duidelijke OS-uitgavencategorie in de nieuwe EU-begroting;
• Verbeterd gebruik van de instrumenten die de Unie ter beschikking staan voor de regio Sub Sahara Afrika, waarbij prioriteit wordt gegeven aan versterking van de betrokkenheid bij conflictpreventie en conflictbeheersing met inzet van de Afrikaanse Vredesfaciliteit;
• Geïntensiveerde EU-Afrika dialoog en ondersteuning van regionale organisaties zodat regionale interne markten beter kunnen functioneren; actieve bemoeienis met ontwapening, vredesonderhandelingen en wederopbouw, de bestrijding van HIV/aids en de verbetering van de uitvoering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF);
• Vergrote OS-coherentie binnen de Europese beleidsinspanningen, in het bijzonder op de gebieden migratie en werkgelegenheid, energie, landbouw, milieu en handel (WTO-Doha Development Agenda en Economic Partnership Agreements (EPA's), zie ook beleidartikel 4), door middel van een systematische screening bij beleidsformulering op effecten op ontwikkelingslanden;
• Bevorderde deelname van de nieuwe lidstaten in de beleidsvorming en uitvoering van de Europese ontwikkelingssamenwerking, intensieve samenwerking met Polen, Slowakije, Tsjechië en Hongarije bij de voorbereiding van EU ontwikkelingssamenwerking, gekoppeld aan samenwerking bij bilaterale OS-programma's en versterking van instituties en draagvlak voor OS in genoemde landen (bijvoorbeeld door middel van een hoger OS-uitgavenpercentage van het BNP).
Om de resultaten te bereiken wordt gebruik gemaakt van de volgende instrumenten: coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met andere lidstaten (onder met bovengenoemde Midden-Europese landen en in het kader van het EU-Coherentie Netwerk), tijdige contacten met de instellingen van de Unie, blijvende agendering van OS-coherentiedossiers op de agenda van de RAZEB en andere relevante Raden, samenwerking met gelijkgezinden buiten de EU zoals in Utsteinverband, uitwisseling met denktanks en NGO's, bijdragen aan het maatschappelijk debat en publieksvoorlichting, waar mogelijk gezamenlijke analyses en dialoog met partners buiten de EU.
De Nederlandse afdrachten aan de Eigen Middelen van de Unie worden ook ingezet ter financiering van het OS-beleid van de Unie. Het EOF wordt buiten de EU-begroting gefinancierd. Voorts wordt een bijzondere bijdrage aan het Noord-Zuidcentrum geleverd van de Raad van Europa voor versterking van het draagvlak voor OS in vier Midden-Europese landen.
Versterkte Nederlandse positie in de Unie van 25.
In een Unie van 25 vraagt besluitvorming een actievere inzet van Nederland. Binnen de officiële kaders als de Raad, het Coreper, het PSC en de diverse werkgroepen bestaat nu minder tijd voor inhoudelijke discussies. De uiteindelijke besluitvorming wordt in toenemende mate omgeven door allerlei contacten buiten de vergaderzalen. Dit vereist met name een sterke bilaterale inzet op alle niveaus om de Nederlandse positie duidelijk(er) over te brengen. Nederland moet hierbij verantwoord assertief te werk gaan en trachten zijn invloed te vergroten door andere lidstaten te winnen voor zijn standpunten. In dit kader zal Nederland vaker coalities aangaan, op basis van gelijke belangen. De grote lidstaten versterken hun onderlinge samenwerking (Frans-Duitse as, EU3 (Frankrijk, VK en Duitsland)) en intensiveren tevens hun contacten met landen als Polen en Spanje. Mede gezien hun invloed is verdere intensivering van contacten met deze landen noodzakelijk. Daarnaast is het van belang voort te bouwen op bestaande samenwerkingsverbanden en actieve medestanders te zoeken onder de overige lidstaten. Nederland zal openstaan voor versterkte samenwerking. Mocht een nieuwe vorm van formele samenwerking tussen een beperkt aantal lidstaten ontstaan, dan streeft Nederland er krachtig naar dat dit gebeurt binnen de mogelijkheden die het verdrag hiertoe biedt.
Een sterke Nederlandse positie, ook in de EU van 25 lidstaten, is essentieel om de belangen en prioriteiten van Nederland op adequate wijze verdisconteerd te krijgen in de EU-besluitvorming. Voor het realiseren van de uiteindelijke effecten van beleid van de EU als geheel zij verwezen naar de Staat van Unie.
De na te streven resultaten zijn indicator voor het behalen van de doelstelling. Rapportage vindt plaats via het Jaarverslag 2006 en de Staat van de Europese Unie
• Effectievere aanwending van bilaterale betrekkingen voor het realiseren van Nederlandse doelstellingen in EU-kader, met name door coalitievorming;
• Verdere uitbouw van de politieke samenwerking en het verbreden van de maatschappelijke betrokkenheid hierbij door middel van conferenties, seminars en workshops met relevante partnerlanden in de huidige EU waarbij niet alleen overheidsinstanties maar ook andere geledingen worden betrokken;
• Geïntensiveerde betrekkingen met de grote lidstaten;
• Versterkte bilaterale samenwerking, met name ten aanzien van grensoverschrijdende vraagstukken.
De regering zal zoveel mogelijk gebruik maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan, zoals intensief bilateraal overleg – zowel op politiek als ambtelijk niveau –, inzet en uitwisseling van ambtelijke expertise en financiële bijdragen aan projecten, gericht op de intensivering van de bilaterale betrekkingen met een aantal landen (waaronder conferenties, seminars en workshops met name met de partnerlanden Duitsland, Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Italië en Polen). Inzet van accessie Matra-middelen voor partnerschappen met nieuwe lidstaten en nabuurschap met aan de uitgebreide EU grenzende landen. Tenslotte zullen er grensoverschrijdende activiteiten met Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen worden gecontinueerd.
Een hechtere Europese waardengemeenschap.
Nederland zet door met zijn streven naar concentratie van de Raad van Europa op de beleidsterreinen bevordering van de democratie, mensenrechten en rechtsstaat. Dat zijn immers de beleidsterreinen waar de Raad van Europa zichzelf heeft bewezen. De Raad van Europa kan in dit kader ook aandacht schenken aan de bevordering van de maatschappelijke omstandigheden waarin de bevordering van mensenrechten, democratie en rechtsstaat tot hun recht kunnen komen (bijv. sociale cohesie, onderwijs en cultuur). Activiteiten op onder meer deze gebieden zullen daarnaast worden voortgezet, maar daartoe moet de functionele relatie met de werkterreinen democratie, mensenrechten en rechtsstaat nadrukkelijker dan voorheen worden getoetst. Concentratie op deze kernterreinen zal naar verwachting leiden tot effectievere aanwending van de schaarse financiële middelen voor toezicht op en naleving van de in de conventies neergelegde verplichtingen. Zo dienen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere toezichthoudende instellingen van de Raad van Europa een steviger financieel fundament te krijgen. Nederland streeft naar nauwe institutionele en operationele samenwerking tussen de Raad van Europa aan de ene kant en de Europese Unie en de OVSE aan de andere kant, gericht op optimale complementariteit tussen de organisaties.
De Raad van Europa rapporteert door middel van verschillende monitoringsinstrumenten zeer regelmatig over de stand van zaken en de voortgang op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstaat.
De na te streven resultaten zijn indicator voor het behalen van de doelstelling. De Raad van Europa rapporteert door middel van verschillende monitoringsinstrumenten zeer regelmatig over de stand van zaken en de voortgang op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstaat.
• Concentratie van de activiteiten van de Raad van Europa op democratie, mensenrechten en rechtsstaat en het scheppen van maatschappelijke randvoorwaarden daarvoor;
• Versterkte institutionele en operationele samenwerking tussen de Raad van Europa en de Europese Unie en de Raad van Europa en de OVSE, onder meer tot uitdrukking komend in een residerende permanente vertegenwoordiging van de EU bij de Raad;
• Verzekering van de terugdringing van de werklast van het Hof, alsmede besluitvorming over een meer solide financiële basis van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere toezichthoudende instellingen van de Raad van Europa;
De regering zal zoveel mogelijk gebruik maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan, zoals Nederlandse deelname aan de discussies in stuurgroepen, rapporteurgroepen en het Comité van Ministers op de individuele beleidsterreinen; interdepartementale afstemming van het Nederlandse beleid ten aanzien van de Raad van Europa; afstemming van de Nederlandse inzet in Europees verband via met name de EU Raadswerkgroep COSCE (OVSE en Raad van Europa) en waar mogelijk coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met andere lidstaten, onder meer in EU-coördinatie overleg in Straatsburg en afstemming met het Secretariaat van de Raad van Europa.
D. Overzicht van onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Operationele doelstelling | Titel van de evaluatie | Jaar van afronding | |||||
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||
Beleidsevaluaties | |||||||
3.1 | Tampere agenda | X | |||||
3.1 | Tussentijdse evaluatieLissabon-strategie | X | |||||
3.2 | Gemeentelijke Internationale Samenwerking en pre-accessiebeleid | X | |||||
3.2 | Pre-accessiebeleid | X | |||||
3.3 | Coördinatie, complementariteit en coherentie (de drie C's) van het verdrag van Maastricht (ontwikkelingssamenwerking) | X | |||||
3.3 | Effectiviteit van het extern optreden van de EU | X | |||||
3.3 | Kwaliteit van de externe hulp van de Europese Commissie | X | |||||
3.4 | Inzet van de bilaterale betrekkingen voor multilaterale doelstellingen | X | |||||
3.4 | Agenda 2000: financiële perspectieven | X | |||||
3.4 | Nederlandse voorzitterschap EU (operationele aspecten) | X | |||||
3.4 | Nederlandse voorzitterschap EU (inhoudelijk) | X | |||||
3.5 | Nederlandse voorzitterschap Raad van Europa | X | |||||
3.5 | Duidelijker identificatie van de kerntaken van de Raad van Europa, mede dankzij de «Derde Top» | X | |||||
Beleidsdoorlichtingen | |||||||
3.4 | Versterkte Nederlandse positie in de Unie van 25 | X |
BELEIDSARTIKEL 4: MEER WELVAART EN MINDER ARMOEDE
A. Algemene beleidsdoelstelling
Duurzame vergroting van welvaart in alle landen door vermindering van armoede, een open handels- en financieel systeem, alsmede het behartigen van de belangen van het Nederlands bedrijfsleven.
Mondialisering biedt kansen voor welvaartsgroei in Nederland en de Europese Unie en voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Nederland streeft daarom naar het versterken van de internationale economische rechtsorde. Deze draagt bij aan het verbeteren van de internationale marktwerking waardoor internationale handel en grensoverschrijdende investeringen minder belemmeringen ontmoeten. Door de integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie kunnen ook zij profiteren van de kansen die liberalisering (o.a. meer markttoegang) van de wereldhandel biedt. Daardoor kunnen zij meer welvaart en armoedevermindering bewerkstelligen. In dit kader streeft Nederland naar meer coherentie tussen het handelsbeleid en het ontwikkelingsbeleid.
Een sterke particuliere sector en een goed functionerende financiële infrastructuur zijn onontbeerlijk voor economische groei en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Een goed ondernemingsklimaat met oog voor de armen en opbouw van capaciteit kunnen bijdragen aan toename van productieve bedrijvigheid.
Nederland sluit aan bij effectieve nationale armoedestrategieën (PRSP's) en streeft daarbinnen naar samenwerking op sectoraal niveau. De Nederlandse inzet is erop gericht om de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking te verhogen door concentratie op landen en sectoren, coördinatie en harmonisatie en het zichtbaar maken van de inzet en resultaten van de Nederlandse inspanningen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de Paris Declaration on Aid Effectiveness. De MDG's en de afspraken die hierover gemaakt zijn tijdens de conferentie Financing for Development (Monterrey, april 2002), de WSSD (Johannesburg, september 2002) en de VN High Level Event (New York, september 2005) vormen het kader voor de Nederlandse inzet. Nederland streeft naar het vergroten van actieve betrokkenheid van zoveel mogelijk landen en organisaties bij het bereiken van de MDG's in 2015 en het regelmatig afleggen van verantwoording over de bereikte resultaten, zoals onlangs tijdens de VN-top.
Een aantal ontwikkelingslanden, waaronder ook die met een relatief goed bestuur, vervult zijn rol op het gebied van vrede en veiligheid, dienstverlening en het in stand houden van een enabling environment voor welvaartsgroei en armoedevermindering in onvoldoende mate. Het vergroten van probleemoplossend vermogen en het versterken van lokale accountability in deze «fragiele staten» behoort daarbij tot de grootste uitdagingen. Nederland streeft ernaar zijn hulpmodaliteiten zoveel mogelijk op deze uitdaging af te stemmen. Hier raakt de kwaliteit van de hulp direct de effectiviteit van de inspanningen van onze ontwikkelingspartners.
Hoewel handelsliberalisatie van groot belang is voor de Nederlandse economie, mag niet voetstoots worden aangenomen dat Nederland zijn handelspositie zal weten te handhaven als de wereldhandel verder groeit. De ministeries van Economische en van Buitenlandse Zaken werken dan ook gezamenlijk, in Den Haag en op de posten, aan het scheppen van gunstige voorwaarden voor en het geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven opdat zij bijdragen aan duurzame economische groei.
B. Budgettaire gevolgen van beleid (inclusief budgetflexibiliteit)
Beleidsartikel 4 Meer welvaart en minder armoede | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | – 41 730 | 1 043 273 | 510 468 | 489 664 | 796 647 | 806 887 | 835 687 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 871 311 | 857 332 | 730 941 | 692 077 | 1 006 799 | 1 148 908 | 1 317 345 |
Juridisch verplicht | 31% | 19% | 14% | 6% | 5% | ||
Overig verplicht | 67% | 78% | 82% | 88% | 89% | ||
Beleidsmatig nog niet ingevuld | 2% | 3% | 4% | 6% | 6% | ||
4.1Handels- en financieel systeem | 32 491 | 62 479 | 63 157 | 62 812 | 62 524 | 62 524 | 62 524 |
4.2Armoedevermindering | 492 686 | 445 389 | 288 974 | 267 789 | 589 308 | 740 417 | 908 454 |
4.3Ondernemingsklimaatontwikkelingslanden | 321 639 | 315 458 | 353 764 | 339 411 | 323 902 | 323 902 | 323 902 |
4.4Kwaliteit en effectiviteit ontwikkelingssamenwerking | 21 864 | 27 581 | 19 771 | 16 800 | 16 800 | 16 800 | 16 800 |
4.5Nederlandse handels- en investeringsbevordering | 2 631 | 6 425 | 5 275 | 5 265 | 5 265 | 5 265 | 5 265 |
Ontvangsten | 64 824 | 15 964 | 14 594 | 14 468 | 17 730 | 17 730 | 17 730 |
4.10Ontvangsten tijdelijke financiering NIO en restituties | 64 824 | 15 964 | 14 594 | 14 468 | 17 730 | 17 730 | 17 730 |
Verplichtingen | |||||||
4.1Handels- en financieel systeem | – 476 178 | 7 465 | 7 435 | 7 568 | 7 492 | 7 492 | 7 492 |
4.2Armoedevermindering | 238 957 | 747 862 | 167 994 | 264 753 | 570 092 | 580 332 | 609 132 |
4.3Ondernemingsklimaatontwikkelingslanden | 179 788 | 251 540 | 310 693 | 193 578 | 195 798 | 195 798 | 195 798 |
4.4Kwaliteit en effectiviteit ontwikkelingssamenwerking | 13 312 | 29 981 | 19 071 | 18 500 | 18 000 | 18 000 | 18 000 |
4.5Nederlandse handels- en investeringsbevordering | 2 391 | 6 425 | 5 275 | 5 265 | 5 265 | 5 265 | 5 265 |
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Een open, op regels gebaseerd en voorspelbaar, niet-discriminerend handels- en financieel systeem.
Een open handelssysteem kan niet zonder regels en disciplines die de zwakste landen beschermen tegen willekeurige handelsmaatregelen van sterke landen. De WTO vormt het kader waarbinnen deze ordening gestalte krijgt. Nederland wil de ontwikkelingsdimensie verder versterken binnen de Doha Development Agenda. Nederland streeft naar een succesvolle afronding van deze WTO-onderhandelingsronde voor eind 2006, op basis van de uitkomsten van een Ministeriële Conferentie in Hong Kong, in december 2005 (zie ook de begroting van het eerstverantwoordelijke ministerie voor de handelspolitiek EZ). Het handelsinstrumentarium van de Europese Unie moet ook bijdragen aan dit doel. In dat kader hecht Nederland belang aan de onderhandelingen van de EU met de ACS-landen (Afrika, Caraïben, Stille Oceaan) over de Economic Partnership Agreements (EPA's), die moeten zijn afgerond in 2007.
Het operationele doel valt gedeeltelijk samen met de (veel meer omvattende) doelstelling van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Door het analyseren van maatschappelijke vraagstukken vanuit economisch perspectief en het inzetten van instrumenten als soft law, peer reviews en best practices tracht de OESO mondiaal duurzame economische ontwikkeling te bewerkstelligen. Om tot adequate aanbevelingen te komen is het van belang dat alle «significant players» in de wereldeconomie, zoals bijvoorbeeld Rusland en Brazilië zijn vertegenwoordigd. Uitbreiding van de OESO is op dit moment echter nog een stap te ver; intensievere samenwerking met deze landen is daarom gewenst. Tenslotte bieden de OESO en de aan de organisatie gelieerde Consensusgroep het platform om te spreken over verdere ontbinding van ontwikkelingshulp.
De OESO draagt bij aan het realiseren van MDG 8, het ontwikkelen van een wereldwijd samenwerkingsverband voor ontwikkeling. Nederland neemt als OESO-lid deel aan deze initiatieven in haar streven de MDG's te realiseren. MDG 8 kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 12: Verder ontwikkelen van een open en eerlijk, rule-based, voorspelbaar, niet-discriminerend handels-en financieel systeem | |||
Indicatoren1 | 1996 | 2003 | Doel 2015 |
percentage van exportgoederen waarover geen rechten hoeven te worden betaald door de minst ontwikkelde landen (uitgedrukt in waarde en met uitzondering van wapens en olie) | 78% | 73% | Geen mondiale streefwaarde, afname |
gemiddelde invoertarieven van ontwikkelde landen voor kleding | 12% | 11% | Geen mondiale streefwaarde, afname |
gemiddelde invoertarieven van ontwikkelde landen voor landbouwproducten | 11% | 10.5% | Geen mondiale streefwaarde, afname |
waarde van landbouwsubsidies in ontwikkelde landen | 320 mld. (1990) | 325 mld. | Geen mondiale streefwaarde, afname |
1 Bron: MDG-rapportage
Over het verwezenlijken van de MDG's wordt regelmatig gerapporteerd, zowel op wereldwijd niveau door de VN, als door individuele landen, maar een rapportageverplichting voor OESO-landen ontbreekt. Nederland heeft in juni 2004 haar eerste nationale MDG-8 rapportage gepubliceerd. In 2006 volgt het tweede rapport dat in consultatie met belanghebbenden en maatschappelijk middenveld in Nederland en een aantal partnerlanden tot stand zal komen.
• Binnen de Doha Development Agenda is bijgedragen aan een eindakkoord dat tenminste de volgende concrete maatregelen bevat ten gunste van ontwikkelingslanden:
• Ambitieuze resultaten op landbouw met name voor producten die van belang zijn voor ontwikkelingslanden op alledrie de onderwerpen: exportsteun (per 1-1-2013), binnenlandse steun en markttoegang, inclusief een specifiek resultaat voor katoen en disciplinering van gebonden voedselhulp.
• Een ambitieuze verruiming van de markttoegang voor industrieproducten uit ontwikkelingslanden in rijke landen en een evenwichtige marktopening in ontwikkelingslanden, afhankelijk van hun ontwikkelingsniveau.
• Vrije markttoegang voor alle producten van de MOL's in alle OESO-landen en rijke ontwikkelingslanden.
• Evenwichtige regels voor o.a. handelsfacilitatie, die rekening houden met de beperkte implementatiecapaciteit van ontwikkelingslanden.
• Speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden in de vorm van adequate technische assistentie, minder verplichtingen en langere overgangstermijnen.
• Er komt een multilaterale Aid for trade faciliteit die bestaande en aanvullende hulp combineert voor opvang van aanpassingskosten in verband met liberalisering en opbouw van aanbods- en handelscapaciteit.
• In het uiteindelijk handelsakkoord met de ACS-landen heeft de Nederlandse inzet geresulteerd in een akkoord dat regionale integratie bevordert, meer marktkansen biedt voor de ACS-landen en ruimte biedt voor de ontwikkeling van hun productiepotentieel.
• Bij het ontwerpen van Sanitary and Phylosanitary (SPS) en Technical Barriers to Trade (TBT) maatregelen in de EU worden de effecten op ontwikkelingslanden expliciet meegewogen, zodat nieuwe productnormen zo min mogelijk handelsbelemmerend werken.
• De samenwerking tussen de OESO en een aantal opkomende economieën en like minded landen, waaronder de zes EU lidstaten die nog geen lid zijn van de OESO (Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië) is verbreed en verdiept. Deze samenwerking moet leiden tot een weloverwogen toekomstige uitbreiding.
• Er is een visie ontwikkeld op de benodigde organisatorische hervormingen die het effectief en efficiënt functioneren van de organisatie moeten waarborgen.
• Nieuwe internationale afspraken zijn overeengekomen op het gebied van ontbinding van de hulp gericht op verbetering van de implementatie van de bestaande afspraken met betrekking tot de MOL's, alsmede op verruiming van die afspraken.
Met andere ministeries (EZ, LNV en VROM) werken aan coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met gelijkgezinde landen en het maatschappelijk middenveld binnen en buiten de EU. In de beleidsdialoog met de VN en andere multilaterale en internationale organisaties de Nederlandse prioriteiten naar voren brengen en bijdragen aan studies die de effecten berekenen van verschillende liberaliseringsopties op armen in ontwikkelingslanden. Het geven van handelsgerelateerde technische assistentie, zowel bilateraal als multilateraal. Inzet van het postennetwerk voor een beter inzicht in de opstelling en de positie van met name Afrikaanse landen in de internationale onderhandelingen en een beter begrip van de Nederlandse en EU-positie aan Afrikaanse zijde. Bijdragen aan de IFI's (deze staan op de begroting van Financiën).
Een significante vermindering van het percentage mensen dat moet rondkomen van minder dan een dollar per dag.
Armoedebestrijding is de hoofddoelstelling van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. De MDG's dwingen tot het behalen van meetbare resultaten, hetgeen dient te geschieden in het kader van het actieprogramma van de WSDD in Johannesburg, september 2002. De eerste van de acht MDG's luidt: halvering van het aantal mensen dat moet rondkomen van minder dan een dollar per dag.
Diverse actoren zoals de VN-organisaties en de internationale financiële instellingen spelen hierin een rol. Nederland volgt de wijze waarop zij de MDG's operationaliseren en afstemmen met PRSP's. Tevens houden WB en IMF zich bezig met de schuldenproblematiek. Nederland sluit zich aan bij de uitvoering van het schuldhoudbaarheidsraamwerk. Ook in de bilaterale samenwerking staan de MDG's en de koppeling aan de PRSP's centraal, met sectorale en sectoroverstijgende hulp als organiserend principe, bij voorkeur in combinatie met fully aligned hulpmodaliteiten. Belangrijke elementen hierin zijn: dialoog, maatschappelijke participatie, harmonisatie, goed bestuur, capaciteitsopbouw en resultaatgerichtheid.
Naast de bilaterale en multilaterale samenwerking draagt de samenwerking met de particuliere organisaties en het bedrijfsleven bij aan de realisatie van deze doelstelling.
MDG 1, het uitroeien van extreme armoede en honger, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 1: Het percentage mensen dat moet rondkomen van minder dan een dollar per dag moet in 2015 tot de helft zijn teruggebracht ten opzichte van 1990 | ||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
% van de bevolking dat minder dan $1 per dag te besteden heeft | 27,9% | 21,3% (2001) | 13,95% | Ontwikkelingslanden |
Armoedekloof-ratio (incidentie x armoedegraad) | 19,5% | 20,5% (2001) | 9,75% | Sub Sahara Afrika |
Doelstelling 2: Het percentage mensen dat honger lijdt, moet in 2015 tot de helft zijn teruggebracht ten opzichte van 1990 | ||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
% kinderenmet ondergewicht (jonger dan 5 jaar) | 33% | 28% (2003) | 16,5% | Ontwikkelingslanden |
% van de bevolking onder het minimumniveau van de voedingsenergie-inname uit voedselconsumptie | 20% | 17% (2000–2002) | 10% | Ontwikkelingslanden |
MDG 8 noemt een viertal indicatoren voor de beheersbaarheid van de schuldenlast, zoals het percentage van officiële bilaterale HIPC-schuld dat kwijtgescholden is. De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
• Nederland heeft 0,8% van zijn Bruto Nationaal Inkomen beschikbaar gesteld voor Officiële Ontwikkelingshulp (ODA).
• PRSP's zijn in alle partnerlanden het beleidskader geworden voor zowel de multilaterale als de bilaterale en particuliere kanalen.
• Tweede generaties PRSP's in 2006 bevatten meetbare armoedebenchmarks en worden daarop getoetst met behulp van PSIA's.
• Niet-thematische financiering van armoedebestrijding in de vorm van begrotingssteun is toegenomen.
• Naast medewerking aan de uitvoering van het in internationaal verband overeengekomen schuldhoudbaarheidsraamwerk, heeft Nederland zich ingezet voor een aanvullend schuldverlichtingsplan dat recht doet aan de behoeften van de armste landen.
Nederland levert financiële bijdragen aan een aantal multilaterale organisaties die bijdragen aan armoedebestrijding. De beleidsbeïnvloeding door Nederland in de beheersorganen van de VN-organisaties en in de Boards van de multilaterale ontwikkelingsbanken en het IMF is gericht op vergroting van de effectiviteit van deze organisaties. Ook worden zij financieel ondersteund om de beleidsmatige (MDG's) en de operationele (VN coördinatie, aansluiting bij PRSP's, PSIA's, schuldhoudbaarheid) randvoorwaarden voor duurzame armoedebestrijding te verbeteren. Voor zeer goed functionerende VN-programma's en fondsen wordt gestreefd naar meerjarige financiering vanaf 2006.
De Nederlandse benadering van de schuldenproblematiek richt zich op het voorkomen van nieuwe schuldencrises door een zorgvuldiger uitleenbeleid. Dit moet leiden tot een verbetering van de schuldhoudbaarheid. Tevens richt het beleid zich op schuldverlichting voor landen die een te hoge schuldenlast hebben. Schuldverlichting vindt plaats door middel van financiële bijdragen via multilaterale en bilaterale kanalen. Goede uitvoering van het nieuwe schuldhoudbaarheidsraamwerk van WB en IMF is van belang voor het voorkomen van nieuwe schuldenproblemen. Om te bepalen hoeveel nieuwe leningen een land nog aankan zullen per land schuldhoudbaarheidsanalyses worden opgesteld. Tenslotte wordt via de Bretton Woods-instellingen en bilateraal capaciteitsversterking op het gebied van schuldmanagement nagestreefd.
Op de posten in de partnerlanden wordt door middel van het opstellen van een Track Record het inzicht in de factoren die van belang zijn bij de keuze van hulpmodaliteiten vergroot. Dit stelt de posten in staat de dialoog aan te gaan over verbetering van de openbare financiën. De juiste keuze van hulpmodaliteiten en verbetering van de openbare financiën draagt bij aan effectieve armoedebestrijding. In alle partnerlanden waar begrotingssteun wordt verstrekt is deze gekoppeld aan het PRSP-proces, aan beleidsdialoog en aan voorwaardescheppende aspecten. Deze begrotingssteun is gebaseerd op vooraf overeengekomen resultaten en indicatoren voor beleids- en institutionele hervormingen.
Met alle partnerlanden zullen in 2006 meerjarige afspraken worden gemaakt die inzicht geven in de te verwachten bijdragen en bestedingsmomenten en in de daaraan ten grondslag liggende voorwaarden. Hierdoor zijn partnerlanden beter in staat hun armoedebeleid uit te voeren.
Samenwerkingsmogelijkheden met MFO's worden geïdentificeerd; dialoog vindt plaats tussen ministerie, ambassades, MFO's en hun partner organisaties (NGO's); afspraken worden gemaakt over operationalisering en samenwerking. Het in 2003 gestarte Public Finance Management-Posten Ondersteunings Programma (PFM-POP) wordt voortgezet, uitgebreid en verdiept. Een Support Programme for Institutional and Capacity Development (SPICAD), ontwikkeld in 2005, wordt uitgerold in 2006.
Een beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden en versterking van hun concurrentievermogen, zowel nationaal als internationaal.
Een gezonde concurrerende particuliere sector genereert inkomen en werkgelegenheid en draagt bij aan duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. Het beleid is er daarom op gericht de particuliere sector te stimuleren haar potentieel voor duurzame ontwikkeling en armoedevermindering waar te maken. Uitgangspunt is hierbij economische groei waarbij de bijdrage aan armoedevermindering centraal staat (pro poor growth). Het beleid richt zich hierbij op de verbetering van het ondernemingsklimaat in partnerlanden, aangevuld met een gerichte aanpak van specifieke problemen en tekortkomingen van het bedrijfsleven. BZ en EZ richten zich in dit verband samen op de bijdrage die het Nederlandse bedrijfsleven kan leveren aan de verbetering van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden. Voor het realiseren van de uiteindelijke effecten van beleid vormen de acht MDG's het kader.
De aanpak richt zich met name op het opheffen van knelpunten van bedrijven op het gebied van kennis (eigen bedrijfsvoering, marktontwikkelingen en toegang tot internationale markten) en op het vergroten van toegang tot financiering met behulp van een aantal specifieke instrumenten. Teneinde het instrumentarium effectiever en overzichtelijker te maken is in de afgelopen jaren een zestal initiatieven ontplooid (onder meer de uitbreiding van PSOM en ORET naar de partnerlanden en het openen van een waterluik binnen ORET; zie ook de brief OS en bedrijfsleven, TK 29 234, nr. 26 en de brief Nieuw ORET-programma, TK 29 234, nr. 33).
Voor deze doelstelling is er een aantal indicatoren | ||||
Indicatoren | Sitituatie voor 2004 | 2004 | Doel 2015 | Categorie |
De tijd die moet worden doorlopen om een bedrijf op te starten | Geen data beschikbaar | 65,8 dagen | Geen streefwaarde, afname | Lage inkomenslanden |
De tijd die moet worden doorlopen om eigendom te registreren | Geen data beschikbaar | 99,6 dagen | Geen streefwaarde, afname | Lage-inkomenslanden |
De tijd die moet worden doorlopen om een contract te laten nakomen | Geen data beschikbaar | 416 dagen | Geen streefwaarde, afname | Lage-inkomenslanden |
1 World Development Report 2005 en www.worldbank.org
• Specifieke knelpunten in het ondernemingsklimaat in 22 partnerlanden zijn geïdentificeerd en aangepakt, met als gevolg een toename van de economische bedrijvigheid.
• PPP's in minstens tien partnerlanden, onder meer voortkomend uit de «call for ideas», produceren meetbare additionele resultaten op het gebied van duurzame ontwikkeling (water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit).
• In minstens tien partnerlanden is door middel van sectorale partnerschappen met de financiële sector de toegang tot financiële diensten voor onder meer het MKB vergroot.
• In minstens vijf landen is het bedrijfsleven betrokken bij de strijd tegen HIV/aids.
• FMO's ontwikkelingsimpact is verhoogd door de jaarlijkse toename van haar financieringsvolume met 10% en de mede hierdoor gecreëerde ruimte voor lokale financieringen. De nieuwe regeling voor het ORET-programma, uitgevoerd door FMO is in 2006 geconsolideerd.
• De in het kader van net vernieuwde PSOM-programma in 2006 te financieren nieuwe contracten, zullen binnen enkele jaren leiden tot een lokale banengroei met 5000 fte.
• De in het kader van PUM in 2006 uit te voeren missies zullen hebben geleid tot verbetering van de bedrijfsvoering van circa 600 bedrijven in partnerlanden.
• De capaciteit van bedrijven en individuen in partnerlanden om zelfstandig en duurzaam te exporteren en effectief en efficiënt handel te drijven met de Europese Unie is vergroot. Hiertoe hebben, door middel van het CBI, in 2006 175 bedrijven relevante competenties verworven, hebben 1270 personen kennis, vaardigheden en houdingen verworven en zijn ruim 190 000 informatie-eenheden (marktstudies, etc.) verspreid onder bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties.
Nederland ondersteunt bilateraal activiteiten ter verbetering van het ondernemingsklimaat in de helft van de partnerlanden. Dit gebeurt binnen sectoren/thema's en door concrete interventies waarvoor met ingang van 2004 extra fondsen beschikbaar zijn gesteld. Ook multilateraal wordt, onder meer via het Partnerschapsprogramma met de International Finance Corporation (IFC), aan verbetering van het ondernemingsklimaat gewerkt. Daarnaast vindt ook samenwerking met maatschappelijke organisaties plaats in het kader van het TMF-programma, onder meer verbeterd ketenbeheer en het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in ontwikkelingslanden.
De activiteiten binnen het WSSD partnerschap «Markttoegang en Capaciteitsopbouw» zullen verder geoperationaliseerd en geconsolideerd worden. In 2006 zal lering worden getrokken uit de uitvoering van de circa vijftien PPP's die zijn voortgekomen uit de «call for ideas» in 2004. Dit met het oog op de verdere intensivering van de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven op het gebied van duurzame ontwikkeling in partnerlanden. Ook zal in een aantal partnerlanden waar bevordering van het ondernemingsklimaat prioriteit heeft middels de ambassades de ontwikkeling van PPP's verder bevorderd worden. Publiek-private samenwerking wordt verder geoperationaliseerd in de financiële sector.
Ondersteuning van de financiële sector in ontwikkelingslanden (inclusief micro-financiering) vindt onder meer plaats via internationale initiatieven (CGAP, Women's Worldbanking, FIRST), via bilaterale activiteiten in de partnerlanden en door middel van het partnerschap met de Nederlandse financiële sector (NFX)
Voor het bedrijfsleveninstrumentarium geldt dat met name FMO bij de uitvoering betrokken is. Zo ondersteunt FMO de investeringscapaciteit van bedrijven in ontwikkelingslanden door middel van participaties en leningen aan bedrijven en financiële instellingen. Het financieringsvolume van FMO wordt jaarlijks met 10% verhoogd.
De ondersteuning van investeringen in fysieke en sociale infrastructuur vindt bilateraal plaats via ORET en het MOL-fonds. DE ORET-subsidies hebben een gemiddeld economisch rendement van 20%. De geplande evaluatie wordt in 2006 afgerond en de beleidsreactie op de resultaten zal worden doorgevoerd in de regeling.
Het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) en het Programma Samenwerking Oost-Europa van het Ministerie van Economische Zaken gaan verder onder de gemeenschappelijke naam PSOM. Dit programma wordt door de «EVD, Internationaal ondernemen en samenwerken» uitgevoerd. Het uit de begroting van Buitenlandse Zaken betaalde gedeelte van het programma blijft actief in 40 landen, met name de partnerlanden.
Naast het ondersteunen van MKB bedrijven zal het Programma Uitzending Managers (PUM) zich ook gaan richten op het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Hiertoe zullen afspraken worden gemaakt over een reguliere inzet van PUM-missies.
Het agentschap CBI draagt bij aan de opbouw van exportcapaciteit in bedrijven in ontwikkelingslanden (zie verder voor informatie over het CBI de agentschapsparagraaf bij de begroting).
Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking.
Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking zijn essentieel voor het verwezenlijken van de acht MDG's. Het betreft de kwaliteit van de manier waarop donorlanden, waaronder Nederland, uitvoering geven aan het hulpbeleid en de effectiviteit waarmee de partnerlanden de armoedeproblematiek aanpakken. Kwaliteit en effectiviteit zijn daarmee voorwaardescheppend voor het realiseren van armoedevermindering.
Om de kwaliteit en effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking te verhogen, worden in de multilaterale en bilaterale samenwerking beleidsveranderingen doorgevoerd. Multilateraal zal Nederland zijn positie als belangrijke donor handhaven in relevante en goed presterende VN-organisaties en internationale financiële instellingen. In de bilaterale samenwerking wordt zoveel mogelijk samengewerkt met andere donoren en ontvangende landen, waar mogelijk via begrotingssteun. Hierdoor wordt het mogelijk om inhoud te geven aan de verantwoordelijkheid van het ontvangende land, de voorspelbaarheid van donorbijdragen en coördinatie en harmonisatie van donorinspanningen. Door in de uitvoering aansluiting te zoeken bij de beleids- en beheersystemen van het ontvangende land (alignment) worden de (transactie-)kosten voor het ontvangende land verlaagd. Ook kan een efficiëntere werkverdeling tussen donoren, onder andere in zogenaamde silent partnerships, zorgen voor grotere effectiviteit van de hulp. Deze punten maken deel uit van de Paris Declaration on Aid Effectiveness (maart 2005).
Teneinde de meest effectieve inzet van hulpmodaliteiten te bepalen wordt door de posten in de partnerlanden jaarlijks een track record analyse van het ontvangende land opgesteld, waarin een beoordeling wordt gemaakt van het economische en sociale beleid, de kwaliteit van bestuur en de processen van dialoog, donorcoördinatie en -harmonisatie. Voorts leveren planning, monitoring en evaluatie in onderlinge samenhang de benodigde informatie om te leren van praktijkervaring en om de uitvoering (bij) te sturen en kwalitatief te verbeteren.
Indicatoren zijn de targets uit de Paris Declaration:
Targets Paris Declaration | Target NL 2006 | Paris-Target 2010 |
1.Aantal landen waar hulp wordt gekanaliseerd via tussen partnerland en donoren overeengekomen Performance Assessment Frameworks | 15% | 36% |
2.Percentage hulp verstrekt in de vorm van programmahulp | 45% | 66% |
3.Percentage hulp voor overheidssector verstrekt via lokale systeem van openbare financiën en/of procurement van het partnerland | 10% | 50% reductie van «gap»1 |
4.Percentage hulp voor overheidssector gerapporteerd aan ministerie van Financiën ten behoeve van nationale begroting van partnerland | 75% | 95% |
5.Percentage hulp betaald conform met andere donoren en partnerland overeengekomen tijdspaden in jaarlijkse en meerjarige raamwerken (voorspelbaarheid) | 70% | 90% |
6.Percentage hulp voor capaciteitsopbouw via gecoördineerde programma's en consistent met nationale ontwikkelingsstrategie | 30% | 50% |
7.Aantal Parallelle Project Implementation Units (PIU's) | Geen nieuwe PIU's | 66% absolute reductie |
8.Percentage van veld- en review-missies, die donoren gezamenlijk uitvoeren | 20% | 40% |
9.Percentage van analytische studies, die donoren gezamenlijk uitvoeren | 45% | 66% |
10.Aantal landen waar partnerland en donoren een wederzijdse beoordeling uitvoeren met betrekking tot de implementatie van de commitments van de «Paris Declaration» | 14% | 100% |
1 Deze target is geformuleerd als een gemiddelde reductie van 50% van het aandeel van de hulp dat niet via de systemen van de partnerlanden wordt verstrekt (ofwel de «gap»).
• Nederland heeft ertoe bijgedragen dat armoedebestrijding door partnerlanden effectiever is geworden. Daartoe is het concept Management for Development Results als middel om effectieve armoedebestrijding te bedrijven in de OS-praktijk in de BZ-regelgeving geoperationaliseerd. In dat kader voert Nederland de afspraken uit die zijn vastgelegd in de Paris Declaration (maart 2005).
• In minimaal acht partnerlanden is de uitvoering van het armoedebeleid versterkt op het gebied van institutionele en politieke veranderingskrachten, capaciteitsontwikkeling in sectoren en publieke sector hervormingen.
De monitoring van de effectiviteit van de multilaterale instellingen is gesystematiseerd door het hanteren van een set aandachtspunten voor alle instellingen. Daardoor kunnen zij beter met elkaar worden vergeleken. Ook wordt per instelling bijgehouden wat de verbeterpunten zijn. Deze worden opgebracht in de beleidsdialoog met de instellingen. Nederland bevordert in samenwerking met gelijkgezinden betere harmonisatie en coördinatie door multilaterale organisaties in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt tijdens het High Level Forum inzake Harmonisatie in Parijs in maart 2005. Deze «Paris Declaration» bevat de internationale targets voor 2010 op het gebied van harmonisatie en alignment voor 2010. De Declaration beoogt een toename van alignment met beleid en systemen van de partnerlanden, meer voorspelbaarheid van de hulp, toename van programmahulp en betere coördinatie van capaciteitsopbouw, alsmede een vermindering van parallel door donoren opgezette implementatiestructuren en ongecoördineerde donormissies. Nederland heeft op basis hiervan voor 2006 eigen tussenliggende targets vastgesteld en zal deze gebruiken ter bepaling van de gerealiseerde voortgang.
In 2006 zal een posten-ondersteuningsprogramma voor institutionele en capaciteitsontwikkeling operationeel zijn waarin verschillende instrumenten worden ingezet om de doelstellingen te realiseren. Leren staat centraal in de aanpak en hieruit voortvloeiende actiepunten worden geïntegreerd in planning, uitvoering en monitoring cycli van de posten, dit mede in het belang van duurzame ontwikkeling. Het instrumentarium van Meerjaren Strategische Planning (MJSP), Jaarplanning (JP) en Track Record (TR) wordt breed toegepast, waarbij gebruik gemaakt wordt van de uitkomsten van activiteiten- en sectorwaarderingen en evaluaties. Vanaf 2006 zal de in de jaarplannen voorgestelde keuze van hulpmodaliteiten zijn gebaseerd op een door de ambassade op te stellen track record analyse; hierbij gaat de voorkeur uit naar een programmatische aanpak, waar mogelijk voor fully aligned vormen van begrotingssteun en waar mogelijk in samenwerking met andere donoren.
Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van de Nederlandse handels- en investeringsbevordering
De ministeries van Economische- en Buitenlandse Zaken en het agentschap «EVD, Internationaal ondernemen en samenwerken» werken gezamenlijk aan het scheppen van gunstige voorwaarden voor en het geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven. Daar waar handel en investeringen een agrarische component hebben, maakt ook LNV deel uit van de driehoek. Het postennet, aangevuld met economisch gespecialiseerde vertegenwoordigingen, is het belangrijkste instrument voor het realiseren van deze doelstelling. Deze inspanningen hebben tot doel duurzame groei van de Nederlandse economie te bewerkstelligen.
• Herkenbare en vraaggerichte overheidsdienstverlening.
• Met behulp van regiovergelijkingen zijn nieuwe markten in kaart gebracht.
• Er is ingespeeld op de behoefte van het bedrijfsleven door de flexibele inzet van mensen en instrumenten
• Er is goede communicatie en uitwisseling van informatie tussen het ministerie en het internationaal opererend en georganiseerd bedrijfsleven op verschillende niveaus in Den Haag en op de posten.
• Het instrument «individuele marktbewerking» is breder ingezet.
EZ, BZ en EVD hebben een categorisering ingesteld met betrekking tot de economische dienstverlening van de posten. Om de herkenbaarheid te vergroten wordt uniforme dienstverlening aangeboden in alle landen binnen dezelfde categorie. Dankzij geautomatiseerde rapportagesystemen en klanttevredenheidsonderzoeken worden dienstverlening en samenwerking geoptimaliseerd. Daarnaast wordt geïnvesteerd in opleidingen van handelsmedewerkers op de posten zodat zij kunnen optreden als gesprekspartner voor het bedrijfsleven en gerichte dienstverlening kunnen bieden. Aan flexibilisering van de inzet van economisch medewerkers op posten wordt gewerkt, bijvoorbeeld door tijdelijke versterking van economische afdelingen en plaatsing van Technisch Wetenschappelijk Attachés.
Dankzij Netherlands Business Support Offices (NBSO's) kan snel worden ingespeeld op ontwikkelingen in de markt en op de behoeften van het bedrijfsleven. NBSO's ondersteunen individuele bedrijven bij het betreden van moeilijk toegankelijke markten.
Kernactiviteiten van de NBSO's zijn het opzetten van een netwerk van overheden en bedrijfsleven, het verzorgen van economische rapportages, het maken van marktscans voor het bedrijfsleven, het ondersteunen van handelsmissies vanuit Nederland en Holland promotie. Het NBSO-netwerk is flexibel.
Om specifiek in te spelen op de vraag naar Nederlandse technologieën en kennis in de agribusiness sector worden Netherlands Agricultural Business Support Offices (NABSO's) en Centra voor Kennis- en Technologie-overdracht (CKT) ingezet. Zij ondersteunen de Nederlandse Agribusiness bij de markttoegang en de marktbewerking.
D. Overzicht van onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Operationele doelstelling | Titel van de evaluatie | Jaar van afronding | |||||
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||
Beleidsevaluaties | |||||||
4.1. | Schuldverlichting | X | |||||
4.1. | CoherentieAfrikabeleid | X | |||||
4.1. | Externe evaluatie Economic Commission for Europe (ECE) | X | |||||
4.2. | Mainstreaming armoede | X | |||||
4.2. | SPICAD | X | |||||
4.2. | Locatiespecifieke armoedevermindering (Tanzania) | X | |||||
4.2. | Stedelijke armoedebestrijding | X | |||||
4.3. | Handelsgerelateerde technische assistentie | X | |||||
4.3. | Opbouw handelscapaciteit m.b.t. Sanitary en Phytosanity Standards | X | |||||
4.3 | Thematische evaluaties rurale ontwikkeling en sectoralebenadering | X | |||||
4.3. | FMOA-financieringen | X | |||||
4.3. | ORET/MILIEVprogrammabreed 1999–2004 | X | |||||
4.3. | ORET/MILIEVinzet in China (gezamenlijk met China) | X | |||||
4.4. | Legitimiteit en effectiviteit van de wijze waarop Nederland als donor functioneert | X | |||||
4.4. | Werking van het OS monitoring systeem | X | |||||
4.4. | Sectoralebenadering | X | |||||
4.4. | Begrotingssteun(met DFID) | X | |||||
4.4. | Hulpcoördinatiein Uganda | X | |||||
4.4. | Comprehensive Development Framework (met WB) | X | |||||
4.4. | Harmonisatie proces in Zambia (in Nordic + verband) | X | |||||
4.5. | Netherlands Business Support Offices (NBSO) netwerk | X | X | ||||
4.5. | Bevordering van de Nederlandse agribusiness | X |
BELEIDSARTIKEL 5: TOEGENOMEN MENSELIJKE ONTPLOOIING EN SOCIALE ONTWIKKELING
A. Algemene beleidsdoelstelling
Het bevorderen van menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling van armen in ontwikkelingslanden, in het bijzonder kinderen en vrouwen.
Ontwikkeling kan slechts duurzaam zijn als naast economische groei aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van mens en maatschappij, met extra aandacht voor kwetsbare groepen als vrouwen en kinderen, alsmede aan het milieu.
Goed basisonderwijs in ontwikkelingslanden is van groot belang; het geeft kinderen perspectief en draagt bij aan een betere en meer gelijke verdeling van de kansen van armen en aan het versterken van hun sociale, economische en politieke weerbaarheid. In lijn met de motie-Hessing zal nog binnen deze kabinetsperiode 15% van het ontwikkelingsbudget worden besteed aan alfabetisering, basisonderwijs en lager beroepsonderwijs.
De ontwikkeling en toepassing van kennis vormt de motor voor sociale en economische vooruitgang en is onontbeerlijk voor het behalen van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen. Met het onderzoeksbeleid en de programma's voor internationaal onderwijs wordt een bijdrage geleverd aan het ontwikkelen en toegankelijk maken van kennis die relevant is voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling en aan duurzame capaciteitsversterking in de partnerlanden op het gebied van hoger onderwijs en onderzoek.
Naar schatting 42 miljoen mensen zijn geïnfecteerd met HIV, de veroorzaker van aids. Twintig miljoen mensen zijn al aan aids overleden. Vrouwen en jongeren worden onevenredig zwaar getroffen. Het zwaartepunt van de pandemie ligt in Afrika. Doemscenario's dreigen echter ook voor de Caraïben, Azië en de Kaukasische en Centraal-Aziatische republieken. Zonder grote extra inspanningen zullen in het jaar 2010 zeventig miljoen mensen met HIV geïnfecteerd zijn. Daarmee is aids niet uitsluitend een gezondheidsprobleem. De pandemie vertraagt economische ontwikkeling en bedreigt de stabiliteit. De bestrijding van HIV/aids is dan ook een prioriteit voor Nederland.
De bestrijding van armoede en HIV/aids vergt ook aandacht voor reproductieve gezondheid en -rechten. Nederland is sinds de International Conference on Population and Development in Caïro (ICPD; 1994) een voortrekker op het gebied van de reproductieve gezondheid en -rechten. De Nederlandse doelstellingen zijn het bewerkstelligen van grotere politieke betrokkenheid voor reproductieve gezondheid en -rechten en een sterkere focus op de uitvoering en financiering van de Caïro-agenda.
Een krachtig maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden is een bouwsteen voor duurzame ontwikkeling. Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol bij het ondersteunen en versterken van het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingslanden. Daarom zet Nederland naast hulp via het bilaterale en multilaterale kanaal ook in op hulp aan maatschappelijke organisaties via het particuliere kanaal.
B. Budgettaire gevolgen van beleid (inclusief budgetflexibiliteit)
Beleidsartikel 5 Toegenomen menselijke en sociale ontwikkeling | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 721 223 | 780 850 | 3 051 079 | 828 079 | 821 272 | 821 272 | 821 272 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 1 216 309 | 1 242 751 | 1 414 337 | 1 566 439 | 1 584 676 | 1 584 676 | 1 584 676 |
Juridisch verplicht | 69% | 14% | 5% | 2% | 1% | ||
Overig verplicht | 31% | 85% | 93% | 95% | 96% | ||
Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 1% | 2% | 3% | 3% | ||
5.1Onderwijs | 225 451 | 243 325 | 335 143 | 521 035 | 542 422 | 542 422 | 542 422 |
5.2Kennisontwikkeling | 114 333 | 107 163 | 116 258 | 116 126 | 116 126 | 116 126 | 116 126 |
5.3Gender | 3 278 | 4 689 | 3 060 | 3 100 | 3 100 | 3 100 | 3 100 |
5.4HIV/Aids | 225 916 | 215 934 | 238 987 | 254 006 | 242 462 | 242 462 | 242 462 |
5.5Reproductieve gezondheid | 96 006 | 80 397 | 95 074 | 87 179 | 99 463 | 99 463 | 99 463 |
5.6Participatie civil society | 551 325 | 591 243 | 625 815 | 584 993 | 581 103 | 581 103 | 581 103 |
verplichtingen | |||||||
5.1Onderwijs | 235 592 | 325 936 | 238 095 | 419 899 | 431 842 | 431 842 | 431 842 |
5.2Kennisontwikkeling | 90 565 | 101 113 | 95 287 | 94 531 | 107 506 | 107 506 | 107 506 |
5.3Gender | 6 301 | 2 322 | 6 645 | 3 100 | 3 100 | 3 100 | 3 100 |
5.4HIV/Aids | 231 605 | 183 112 | 381 044 | 176 882 | 194 682 | 194 682 | 194 682 |
5.5Reproductieve gezondheid | 70 084 | 147 530 | 60 875 | 121 605 | 70 405 | 70 405 | 70 405 |
5.6Participatie civil society | 87 076 | 20 837 | 2 269 133 | 12 062 | 13 737 | 13 737 | 13 737 |
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Alle kinderen, zowel jongens als meisjes, hebben de mogelijkheid om volledig basisonderwijs te doorlopen, en alle jongeren en volwassenen hebben de mogelijkheid om te komen tot een hogere alfabetiseringsgraad en om beter lager beroepsonderwijs te volgen.
Basic education is een belangrijke voorwaarde voor het verbeteren van de positie van arme groepen in de samenleving, want het geeft mensen de kans een beter bestaan op te bouwen. Nederland heeft zich daarom gecommitteerd aan de MDG's voor onderwijs. Specifieke aandacht gaat uit naar het uitbannen van de genderverschillen in het onderwijs en naar de verbetering van de kwaliteit en relevantie van het onderwijs, beide essentiële voorwaarden voor het behalen van de MDG's.
Investeren in formeel primair onderwijs is een belangrijk instrument voor het behalen van de MDG's 2 en 3, maar is niet voldoende. Ook investeringen in alternatieve vormen van onderwijs gericht op moeilijk te bereiken groepen, volwassenenonderwijs, alfabetisering en lager beroepsonderwijs en beroepstrainingen zijn nodig. Dit sluit aan bij de internationaal afgesproken Education for All doelstellingen, waar Nederland zich eveneens aan gecommitteerd heeft. Daarnaast draagt het behalen van de internationale onderwijsdoelstellingen ook bij aan het behalen van andere MDG's, zoals armoedebestrijding, reductie in kinder- en moedersterfte en het terugdringen van HIV/aids.
MDG 2, basisonderwijs voor alle kinderen, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 3: In 2015 moeten alle kinderen in alle landen, zowel jongens als meisjes, de mogelijkheid hebben volledig basisonderwijs te doorlopen | ||||
Indicatoren1 | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
Netto scholingsgraad in basisonderwijs | 79,5% | 82,6% (2001–2002) | 100% | Ontwikkelingslanden |
% leerlingen begonnen in groep 1 dat groep 5 bereikt | 80,7% | 83,0% (2001–2002) | 100% | Ontwikkelingslanden |
1 De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
• Uitbreiding van de Nederlandse steun op het gebied van onderwijs naar lager beroepsonderwijs en -trainingen, lager voortgezet onderwijs, volwassenenonderwijs, non-formeel onderwijs en voorschoolse vorming.
• De rol van het lokale maatschappelijk middenveld (inclusief onderwijsbonden) als dialoogpartner met de overheid ten aanzien van basic education is versterkt in 2007, waardoor in het onderwijssectorplan van de overheid de belangen en visie van het maatschappelijk middenveld worden verwoord.
• In 2006 zijn voorstellen geformuleerd voor integratie van reproductieve gezondheid, HIV/aids en gender in de nationale onderwijsplannen van tien partnerlanden.
• Basic education initiatieven van NGO's (lokaal en internationaal) en multilaterale organisaties zijn ondersteund in twee post conflictlanden, waaronder Soedan en waarschijnlijk Sierra Leone.
• Mede dankzij Nederlandse ondersteuning zullen in 2006 minimaal zes miljoen kinderen toegang hebben tot basisonderwijs en zullen 28 landen in staat zijn om uitvoering te geven aan onderwijsplannen om de MDG's in 2015 te behalen.
De internationale afspraken, zoals vastgelegd in de MDG's en de EFA doelstellingen, vormen de algemene leidraad van het beleid. Deze zullen worden bereikt door middel van bilaterale steun aan de implementatie van de onderwijssectorplannen in de onderwijspartnerlanden, via silent partnerships en het FTI catalytic fund. Via het multilaterale kanaal worden onderwijsprogramma's via diverse VN organisaties en de Wereldbank ondersteund. Samenwerking en afstemming van beleid met NGO's in Nederland, in partnerlanden en met internationale NGO's is eveneens een instrument dat wordt ingezet. Lokale en internationale NGO's die programma's hebben die complementair en versterkend zijn voor het beleid zullen eveneens ondersteund worden in de uitvoering daarvan.
Gewerkt zal worden aan een grotere bekendheid bij en acceptatie door partnerlanden van doel en werking van het Fast Track Initiatief. Hiertoe zal een communicatiestrategie worden ontwikkeld.
Nederlandse inzet op onderwijs: Het voorbeeld Zambia
De Nederlandse OS-uitgaven aan onderwijs in Zambia zijn over de afgelopen jaren flink gestegen: van EUR 9,5 miljoen in 2002 naar EUR 11,4 miljoen in 2006. Voor 2007 is EUR 20,5 miljoen gecommitteerd.
Met sectorale begrotingssteun is Nederland als enige donor in staat om een bijdrage te geven aan een afvloeiingsregeling van gepensioneerde leerkrachten en daarmee plaatsen te scheppen voor nieuwe, jonge leerkrachten. Deze nieuwe leerkrachten (7500 in 2006) zullen geplaatst worden op het platteland, waar het tekort aan leerkrachten groot is. Dit levert een grote bijdrage aan verbetering van de kwaliteit van het basisonderwijs in Zambia.
In Zambia is Nederland reeds actief in de sub-sector van beroepsonderwijs. In 2005 is na een langdurig hervormingsproces met de oprichting van TEVETA (Technical, Vocational and Entrepreneurial Training Authority) meer structuur gekomen in het aanbieden en certificeren van technische –, beroepsgerichte – en ondernemerschapstrainingen. TEVETA faciliteert technische training op verschillende niveaus, voor verschillende doelgroepen en door een verscheidenheid van aanbieders. Met het operationaliseren van het trainingsfonds krijgt de publiek private samenwerking in het technisch onderwijs gestalte. De bijdrage aan TEVETA kan in de loop van de jaren omhoog afhankelijk van de vraag en de resultaten van het programma.
Van de meisjes die op de basisschool thuishoren bleef in 2003 16% thuis, tegen 29% in het jaar 2000. Onderwijs aan meisjes heeft nog steeds speciale aandacht in Zambia. De houding van leerkrachten, huishoudelijke taken, tienerzwangerschappen en culturele oorzaken dragen bij aan een voortijdige uitval van meisjes uit het basis onderwijs. De uittocht van meisjes begint tussen de tien en dertien jaar oud, wanneer zij fysiek volwassen worden. FAWEZA (een Zambiaanse niet-gouvernementele organisatie) heeft in samenwerking met de overheid verschillende initiatieven ontwikkeld die de voorwaarden scheppen om meisjes langer en beter bij het onderwijs te betrekken. De beleidsdialoog wordt met alle in de onderwijssector betrokken donoren gevoerd om een breed draagvlak voor de problematiek van onderwijs aan meisjes te creëren: een voorbeeld van harmonisatie met NGO's.
Versterking van het gebruik van kennis en onderzoek in beleid en praktijk van ontwikkelingssamenwerking en versterking van tertiair onderwijs- en onderzoekscapaciteit in partnerlanden. Vermindering van kwalitatieve en kwantitatieve tekorten aan geschoold middenkader.
Het herziene onderzoeksbeleid zal zich richten op het ontwikkelen en toegankelijk maken van kennis die relevant en praktisch toepasbaar is in beleid en programma's voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Uitgangspunten zijn dat de eigen onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden wordt versterkt en de opzet van eigen kennisstrategieën wordt gestimuleerd. Het streven is de relevantie van onderzoek te vergroten door het te integreren in de programma's voor ontwikkelingssamenwerking en daarnaast verder te investeren in versterking van de relatie tussen onderzoekers en beleidsmakers.
De vermindering van tekorten aan geschoold middenkader en de duurzame capaciteitsversterking worden nagestreefd door middel van het Nederlandse internationaal onderwijsprogramma. De vraag uit ontwikkelingslanden is daarbij richtinggevend. Het gaat met name om versterking van het hoger onderwijs en de scholing van professioneel middenkader.
Indicator is een aantoonbare vermindering van het tekort aan geschoold middenkader in de landen waarvoor het NFP van toepassing is. Dit zal vanaf 2007 worden gemeten door middel van zogenoemde tracer studies (studies naar de effecten van beurzen).
• Door het onderzoeksprogramma gesteunde activiteiten resulteren in innovatief gebruik van kennis en onderzoek in armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling
• De relatie tussen onderzoekers en beleidsmakers is versterkt door middel van het afsluiten van meerjarige overeenkomsten met diverse onderzoeksinstituten, ter bevordering van wederzijdse samenwerking bij de ontwikkeling en het gebruik van kennis.
• Het tekort aan geschoold middenkader in de landen waarvoor het NFP van toepassing is, is aantoonbaar verminderd. Dit zal vanaf 2007 worden gemeten door middel van studies naar de effecten van beurzen (tracer studies).
• In 2010 is de capaciteit van het tertiair onderwijs in de vijftien NPT-landen versterkt.
Integratie van onderzoek vindt plaats in de bilaterale programma's, waar ambassades onderzoeksactiviteiten afstemmen met overheden, instellingen en andere donoren. Integratie vindt ook plaats in de thematisch of regionaal georiënteerde programma's van het ministerie, die ruimte bieden voor onderzoek binnen het eigen beleidsterrein en samenwerking met internationale kennisinstellingen en netwerken in Noord en Zuid.
Het centrale programma voor onderzoek en innovatie richt zich op het doen uitvoeren van strategisch onderzoek met een thema-, sector- of landenoverstijgend karakter, gericht op innovatief gebruik van kennis voor ontwikkeling. Verder zal meer aandacht worden besteed aan de samenhang tussen de programma's voor onderzoek en hoger onderwijs. In 2006 worden nieuwe subsidiekaders voor onderzoek gepubliceerd.
De relatie tussen het ministerie en de Nederlandse academische wereld op het gebied van onderzoek wordt versterkt. Concreet zal dit resulteren in de IS-academie: het opzetten van meerjarige samenwerkingsverbanden tussen ministerie en onderzoeksinstituten.
De internationale onderwijsprogramma's NFP (voor beursverlening aan professioneel middenkader) en NPT (voor versterking van het tertiair onderwijs) worden beheerd door de Nuffic. Het NFP staat open voor 57 landen. Het NPT zal in vijftien landen operationeel zijn.
Het programma Samenwerking Internationale Instituten (SII) richt zich op samenwerking tussen ontwikkelingslanden. Het programma financiert (hoger onderwijs-)projecten met een regionale annex «meer-landen» focus.
Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Daartoe is de zeggenschap van vrouwen vergroot.
Het verankeren van gender in het buitenlandbeleid en specifieke aandacht voor empowerment van meisjes en vrouwen, heeft als doel het bestrijden van seksespecifieke discriminatie en het bevorderen van de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Hiermee wordt duurzame armoedebestrijding effectiever. Het vergroten van de zeggenschap van vrouwen draagt bij aan het oplossen van conflicten en aan een veilige, stabiele en leefbare wereld. De inspanningen van Nederland dienen daarom consequent ten goede te komen aan zowel mannen als vrouwen.
Uit rapportages blijkt dat veranderingen op het gebied van gendergelijkheid traag verlopen en afhankelijk zijn van nationale processen. De integratie van gender in werkprocessen en in alle MDG's, die het kader vormen voor deze operationele doelstelling, is bovendien nog niet systematisch en vraagt om heldere monitoring en verantwoording.
MDG 3, stimuleren van gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen en vergroten van de zeggenschap van vrouwen, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 4: Wegwerken van genderongelijkheid in het basis- en voortgezet onderwijs, bij voorkeur al te realiseren in 2005, en uiterlijk in 2015 op alle onderwijsniveaus. | ||||
Indicatoren1 | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
Verhouding van het aantal meisjes t.o.v. jongens in het basis- en middelbaar onderwijs | 87% | 92% (2001–2002) | 100% (in 2005) | Ontwikkelingslanden |
Verhouding van het aantal meisjes t.o.v. jongens in het hoger onderwijs | Niet bekend | 89% (2001–2002) | 100% | Ontwikkelingslanden |
Verhouding van het aantal geletterde vrouwen t.o.v. mannen tussen 15 en 24 jaar | 88% | 91% (2002–2004) | 100% | Ontwikkelingslanden |
1 De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
• WHO, de Wereldbank en UNHCR schenken bij de uitvoering van hun programma's explicieter en op meer consequente wijze aandacht aan gender aspecten.
• VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 over de rol van vrouwen in pre- en post-conflictsituaties wordt op alle posten in (post)conflictlanden en relevante BZ directies uitgevoerd. Naast Afghanistan en Soedan is in 2006 ook het Grote Meren gebied een voorbeeld van voortschrijdende implementatie.
• In 20 partnerlanden is bijgedragen aan verankering van gender in het nationale beleid, bijvoorbeeld in de sectoren milieu en water, binnen het gezondheidsbeleid (inclusief HIV/aids en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en rechten).
Nederland heeft, in overleg met gelijkgezinden, regelmatig aandacht gevraagd voor de integratie van gender in internationale organisaties. De implementatie van UNDP's corporate gender strategy en actieplan is daar het resultaat van. Nederland zal bij andere organisaties blijven aandringen op navolging.
Via de bilaterale beleidsdialoog en het stimuleren van donorcoördinatie worden overheden in partnerlanden gestimuleerd om gender te integreren in hun beleid. De praktijk van alignement en donorcoördinatie op het gebied van gender is verankerd in richtlijnen, resultaatmetingen en monitorsystemen in samenwerking met andere donoren (met name in DAC-verband). Gender NGO's moeten daarin een actieve rol kunnen spelen. In 2006 wordt op vier ambassades de inzet op versterking van nationale en lokale verantwoordingssystemen gemonitord, in 2007 wordt deze geëvalueerd. Ook versterkt Nederland de integratie van gender in infrastructurele werken zoals waterwerken.
Een halt aan de verspreiding van HIV/aids, malaria en andere levensbedreigende ziekten.
De aids-epidemie breidt zich in snel tempo uit en vormt één van de grootste bedreigingen voor ontwikkeling. Naast een geweldig sociaal probleem vormt aids ook een enorme economische bedreiging. De relatie tussen armoede en de verspreiding van HIV/aids wordt steeds meer zichtbaar: armoede vergroot de kans om geïnfecteerd te raken en, HIV/aids brengt hoge medische kosten met zich mee en een enorm verlies aan arbeidskrachten, hetgeen een remmend effect heeft op economische ontwikkeling.
Het aids-beleid is vastgelegd in de Aids-notitie (TK 29 648 nr. 1). Nederland wil meer geld beschikbaar stellen en een effectievere bijdrage leveren aan het terugdringen van de verspreiding van aids en het opvangen van de gevolgen van de pandemie. Om dit te bereiken zet Nederland in op drie thema's: 1) commitment: het versterken en verbreden van het politieke en maatschappelijke draagvlak voor de wereldwijde strijd tegen aids: 2) coördinatie: het verbeteren van de coördinatie van de Aids Response, zowel in ontwikkelingslanden als internationaal (de zogenaamde «Three Ones» en: 3) capaciteit: het vergroten van de capaciteit in ontwikkelingslanden om goede en samenhangende aidsprogramma's uit te voeren. Het gaat hier om een doelstelling die een groot aantal terreinen van het buitenlandbeleid raakt.
Het kader voor deze doelstelling vormen de MDG's (met name 4, 5 en 6) alsmede de internationale afspraken over HIV/aids en seksuele en reproductieve gezondheid en -rechten, die gemaakt zijn door de International Conference on Population and Development (ICPD; Caïro 1994), de vervolgconferentie in 1999 (ICPD + 5) en tijdens de Speciale Sessie van de AVVN over HIV/aids (UNGASS, 2001).
MDG 6, een halt toeroepen aan HIV/Aids, malaria en andere ziekten, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 7: Voor 2015 een halt toeroepen aan de verspreiding van HIV/Aids, en beginnen met de terugdringing ervan | ||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
% HIVinfecties | 2,5% | 7,0% (2004) | Minder dan 7,0% | Sub Sahara Afrika |
Aantal Aids doden in miljoenen | 0,25 miljoen | 3,1 miljoen (2004) | Minder dan 3,1 miljoen | Sub Sahara Afrika |
% vrouwen(15–25 jaar) dat voorbehoedsmiddel (condoom) gebruikt | Niet bekend | 25% (1999–2003) | Meer dan 25% | Sub Sahara Afrika |
% mannen (15–25 jaar) dat voorbehoedsmiddel (condoom) gebruikt | Niet bekend | 43% | Meer dan 43% | Sub Sahara Afrika |
Doelstelling 8: Voor 2015 een halt toeroepen aan de verspreiding van malaria en andere levensbedreigende ziekten, en beginnen met de terugdringing ervan | ||||
Indicatoren1 | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
Aantal doden per 100 000 t.g.v. malaria | Niet bekend | 166 (2003) | Minder dan 166 | Ontwikkelingslanden |
Aantal doden per 100 000 t.g.v. tuberculose | 145 | 153 (2003) | Minder dan 153 | Ontwikkelingslanden |
% tuberculose gediagnosticeerd met de DOTS-methode | 29% (2000) | 46% (2003) | Meer dan 46% | Ontwikkelingslanden |
% tuberculose genezen met de DOTS-methode | 81% (1999) | 82% (2002) | Meer dan 82% | Ontwikkelingslanden |
1 De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
• HIV/aids is expliciet agendapunt op belangrijke internationale bijeenkomsten over bijvoorbeeld. veiligheid, handel, mensenrechten, migratie, landbouw, conflictpreventie en humanitaire hulpverlening;
• Tenminste twee partnerschappen met het bedrijfsleven zijn financieel ondersteund waarbij het vergroten van de toegang tot preventie, zorg en ARV-behandeling voor werknemers, familieleden en direct omwonenden centraal staat;
• In vier landen is de samenwerking met de VS uitgewerkt en vormgegeven bijvoorbeeld op het gebied van opvang van aidswezen en samenwerking met het bedrijfsleven.
• In zes partnerlanden vindt actieve coördinatie plaats van de nationale aids respons (overheid, NGO's, private sector, donoren en VN-organisaties) en de implementatie van The Three Ones;
• Mede dankzij Nederlandse ondersteuning verschaft het GFATM toegang tot aids-remmers voor minimaal 500 000 mensen, toegang tot behandeling voor tuberculose voor minimaal 1 miljoen mensen en worden minimaal 3 miljoen bednetten voor malaria preventie gedistribueerd.
Via de bilaterale beleidsdialoog, het stimuleren van donorcoördinatie en het verlenen van financiële ondersteuning van programma's worden overheden in partnerlanden gesteund om multisectoraal HIV/aids-beleid uit te voeren. HIV/aids wordt ter sprake gebracht in onder meer de dialoog over mensenrechten en goed bestuur en in humanitaire hulpverlening. Tevens zijn steun aan de gezondheidssector en de onderwijssector voorwaarde voor effectieve aids-bestrijding. Gezien de toenemende impact van aids op met name vrouwen en meisjes maken zij een integraal onderdeel uit van de aids-respons. Het belang van de integratie van aids-interventies en seksuele en reproductieve gezondheid en -rechten wordt benadrukt.
Multilaterale organisaties (onder andere UNAIDS, WHO en de Wereldbank) en mondiale partnerschappen worden gesteund om tot een meer effectieve, coherente en consistente aanpak van de aids-problematiek te komen, deels via PPP's. Conform de afspraken die gemaakt zijn tijdens de Dublin conferentie, wordt extra geïnvesteerd in nieuwe preventieve technologieën voor aidsbestrijding onder andere via het International Aids Vaccin Initiative (IAVI) en het International Partnership on Microbiocides (IPM). De steun aan het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM), wordt gecontinueerd. Het GFATM is een relatief nieuwe, maar belangrijke bron van additionele financiering voor programma's op landenniveau. Het Global Task Team heeft aanbevelingen gedaan om samenwerking en afstemming tussen de verschillende internationale spelers op gebied van HIV/aids te versterken. Nederland zet zich actief in om deze aanbevelingen uit te voeren, onder meer door een consistente aansturing van de betrokken multilaterale organisaties en het GFATM. Nederland zal in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zich blijven inzetten voor voldoende flexibiliteit in het TRIPS-verdrag teneinde toegang tot goede en goedkope medicijnen te verbeteren.
Strategische Nederlandse inzet:
• Capaciteitsopbouw en technische ondersteuning van nationale actoren op gebied van HIV/aids via bijdrage aan relevante VN-instellingen (met name UNAIDS)
• Financiering van nationale HIV/Aids programma's met name via bijdrage aan GFATM
• Versterken van de uitvoerende capaciteit op landenniveau via ondersteuning van cruciale sectoren, met name de gezondheidssector
• Complementaire ondersteuning van bedrijfsleven en van maatschappelijke organisaties, met name voor heikele onderwerpen en voor advocacy.
De aidsambassadeur geeft een duidelijker en hoger profiel aan het Nederlandse aids-beleid als integraal onderdeel van het buitenlandbeleid. Tijdens de beleidsdialoog met VN-organisaties en internationale organisaties zullen de Nederlandse prioriteiten naar voren worden gebracht. In partnerlanden wordt de dialoog geïntensiveerd met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en andere actoren om elkaars complementariteit te vergroten en HIV/aids interventies effectiever te laten verlopen.
Een wereldwijde betrokkenheid bij reproductieve gezondheid en -rechten en het onverkort uitvoeren van de Caïro-agenda.
Verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en -rechten (SRGR), één van de belangrijkste onderdelen van de Caïro-agenda, is cruciaal voor de menselijke ontwikkeling en daarmee voor duurzame armoedevermindering. Het recht op reproductieve en seksuele gezondheid is ingebed in internationaal geldende mensenrechten en verdragen. Om seksuele en reproductieve gezondheid en -rechten voor iedereen, maar in het bijzonder van vrouwen en jongeren wereldwijd te verbeteren is versterking van politiek, bestuurlijk en financieel draagvlak nodig.
Het kader voor deze doelstelling wordt gevormd door de internationale afspraken, gemaakt tijdens de Internationale Bevolkingsconferentie (ICPD) in 1994 in Caïro en daarna aangescherpt door de MDG's 4, 5 en 6. De uitvoering van de Cairo agenda staat in verband met een groot aantal terreinen van het buitenlandbeleid. Naast bescherming en bevordering van rechten gaat het om kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van en toegang tot dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid. Snellere en betere uitvoering van deze agenda is daarvoor essentieel. Strategisch en gezamenlijk optreden met partners, ook in Europees verband, tegen de conservatieve lobby blijft nodig om de verworvenheden van Caïro te behouden. Tijdens de Millennium review in 2005 is het cruciale belang van seksuele en reproductieve gezondheid en -rechten voor het behalen van met name de MDG's 4, 5 en 6 nogmaals bevestigd.
MDG 4, terugdringen van kindersterfte, en MDG 5 verbeteren van de gezondheid van moeders, kennen samen een vijftal indicatoren om effecten van beleid te meten. Voor de indicatoren bij MDG 6, zie artikel 5.4.
Doelstelling 5: Vermindering van sterftecijfers van kinderen onder de 5 jaar met tweederde in 2015 ten opzicht van 1990 | ||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
Sterftecijfer kinderen onder de 5 jaar | 105 per 1000 | 88 per 1000 (2003) | 35 | Ontwikkelingslanden |
Sterfte zuigelingen | 71 per 1000 | 60 per 1000 (2003) | 24 | Ontwikkelingslanden |
% eenjarige kinderendat ingeënt is tegen mazelen | 71% | 75% (2003) | Meer dan 71% | Ontwikkelingslanden |
Doelstelling 6: Verlaging van de moedersterfte met driekwart in 2015 ten opzichte van 1990 | ||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
Moedersterftecijfer | Niet bekend | 450 doden per 100 000 (2000) | – 75% t.o.v. 1990 | Ontwikkelingslanden |
% geboortes onder begeleiding van geschoold personeel uit de gezondheidszorg | 41% | 57% (2003) | Meer dan 41% | Ontwikkelingslanden |
De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren. Daarnaast is de mate van beschikbaarheid van anti-conceptiva en seksuele voorlichting een belangrijke indicator (onderdeel van de Caïro Agenda).
• In twaalf partnerlanden wordt de steun aan de sector gezondheid geïntensiveerd met speciale aandacht voor de personeelscrisis in de gezondheidssector.
• In drie partnerlanden zijn concrete maatregelen uitgewerkt om lokale capaciteit voor safe motherhood op te bouwen.
• In drie partnerlanden zijn concrete maatregelen uitgewerkt teneinde het structurele tekort aan reproductive health commodities, als voorbehoedsmiddelen, condooms en kraampakketten op te heffen.
• In zes partnerlanden is de seksuele voorlichting aan jongeren en dienstverlening, inclusief toegang tot reproductive health commodities, substantieel uitgebreid.
Via het bilaterale kanaal wordt steun gegeven aan de gezondheidssector, de onderwijssector en specifieke activiteiten gericht op bevordering van seksuele en reproductieve rechten. Nationale en internationale jongerenorganisaties op het gebied van SRGR zullen betrokken blijven bij beleidsvoorbereiding en -formulering van het Nederlandse SRGR beleid. Ruim de helft van de uitvoering van de Caïro-agenda vindt plaats door NGO's. Daarom blijft steun aan betreffende NGO's essentieel.
Multilaterale partners en internationale partnerschappen worden gesteund om tot een meer effectieve en consistente aanpak van seksuele en reproductieve gezondheid en -rechten te komen, mede in relatie tot de aanpak van HIV/aids. De complementariteit van alle actoren zal beter benut worden om de agenda's sneller en beter uit te voeren. Via de beleidsdialoog met multilaterale organisaties, in bilateraal verband met de overheden in partnerlanden en via intensivering van de dialoog met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en andere actoren, wordt het draagvlak voor seksuele en reproductieve gezondheid/rechten extern verbeterd en het commitment vergroot. Intern wordt het traject van kennisverbreding en opleiding verder opgebouwd en uitgevoerd.
Een grote participatie van civil society in ontwikkelingsactiviteiten
Een goed georganiseerd maatschappelijk middenveld speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van de samenleving. Organisaties zoals politieke partijen, vakbonden, ontwikkelingsorganisaties, belangenorganisaties, media en mensenrechtenorganisaties maken participatie van de bevolking bij beleidsvorming, uitvoering en monitoring mogelijk. Met name, maar niet uitsluitend, is dat van belang bij PRSP's. Nederland wil het maatschappelijke middenveld in ontwikkelingslanden onder meer versterken door Nederlandse maatschappelijke organisaties en ambassades in staat te stellen hun ondersteunende rol goed in te vullen. Ook wordt de samenwerking tussen ambassades en (partners van) Nederlandse organisaties versterkt. De activiteiten van maatschappelijke organisaties op het vlak van gezondheid, onderwijs, water en economische ontwikkeling dragen aantoonbaar bij aan het realiseren van de MDG's. De civil society in Nederland en in het Zuiden is met name cruciaal voor MDG 8, het mondiale partnerschap voor armoedebestrijding.
Naast het Medefinancieringsprogramma-breed (MFP) en het Thematische Mede-Financiering programma (TMF) bestaat het samenwerkingsprogramma uit versterking lokaal bestuur, de technische assistentie programma's van SNV en PSO, de draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking programma's via NCDO en de gedecentraliseerde fondsen voor «Cultuur en ontwikkeling» (C&O). Het aantal posten met C&O-geld (thans negen) zal worden uitgebreid. Vanaf 2005 is de gemeentelijke samenwerking op nieuwe leest geschoeid. Het programma versterking lokaal bestuur in ontwikkelingslanden door partnerschappen van gemeenten 2005–2008 richt zich op versterking van lokaal bestuur in een beperkt aantal landen.
• Binnen het nieuwe Medefinancieringsstelsel (MFS) dat ingaat per 2007 hebben organisaties op transparante wijze en op basis van kwaliteitscriteria met betrekking tot de organisatie en het voorstel financiering gekregen.
• Organisaties zien in hun nieuwe aanvragen expliciet toe op het integreren van concepten zoals samenwerken met het bilaterale kanaal, partnerschappen, innovatie en vermaatschappelijking van ontwikkelingssamenwerking – inclusief het betrekken van nieuwe actoren.
• Inhoudelijke beleidsgesprekken aan de hand van scorecards (gebaseerd op interne en externe evaluaties) met alle maatschappelijke organisaties die op jaarbasis meer dan EUR 5 miljoen ontvangen, hebben geleid tot kwalitatieve verbetering van de organisaties.
• Op de AEV prioritaire thema's in de partnerlanden leidt beter contact tussen het ministerie en het maatschappelijk middenveld tot een complementaire manier van samenwerken: door maatschappelijke organisaties aangedragen kennis vanuit een meer lokaal perspectief vormt een belangrijke voedingsbron voor het ministerie. In acht partnerlanden wordt op het thema HIV/AIDS samengewerkt tussen posten en (partners van) Nederlandse organisaties en in vijf landen op het vlak van PRSP. Zo In steunen in Mozambique Nederlandse maatschappelijke organisaties een koepel van lokale maatschappelijke organisaties, de zgn. G20, die de implementatie van de PRSP op decentraal niveau gaat monitoren. Door capaciteitsopbouw kan deze koepel kwalitatief goede analyses maken. De Mozambiquaanse overheid heeft zich door dialoog met de ambassade participatiever opgesteld en heeft aktie genomen op de aanbevelingen van de G20 t.a.v. knelpunten in de implementatie van het PRSP.
Het instrument van subsidieverlening zal worden ingezet ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties. Dat geldt voor het Medefinancieringsprogramma, de gedecentraliseerde fondsen voor «Cultuur en ontwikkeling», het samenwerkingsprogramma met de VNG gericht op versterking van lokaal bestuur in ontwikkelingslanden en de technische assistentie.
Additionele instrumenten zoals inhoudelijke beleidsgesprekken, formele beleidsdialoog, veldbezoeken, evaluaties, training en opleiding zullen gericht en in onderlinge samenhang ingezet worden om bovengenoemde doelstellingen te behalen.
D. Overzicht van onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Operationele doelstelling | Titel van de evaluatie | Jaar van afronding | |||||
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||
Beleidsevaluaties | |||||||
5.1 | Meta evaluatie o.b.v. onderwijs sector reviews in de onderwijspartnerlanden | X | |||||
5.1 | Joint Evaluation on External Support to Basic Education in Developing Countries | X | |||||
5.2 | Internationaal onderwijs (IO-programma's NFP en NPT) | X | |||||
5.2 | Programma Samenwerking Internationale Instellingen (SII) | X | |||||
5.2 | Onderzoeksbeleid1991–2001 | X | |||||
5.3 | Gender in nieuwe hulp modaliteiten | X | |||||
5.4 | Effectiviteit van de Nederlandse ondersteuning aan HIV/aids beleid op landenniveau. | X | |||||
5.5 | Rol internationale NGO als dienstverlener reproductieve gezondheid op nationaal niveau | X | |||||
5.5 | Gezondheidssector Tanzania (multi-donor) | X | |||||
5.5 | UNFPA/IPPF(met BMZ) | X | |||||
5.6 | IOB-evaluaties MFP-breed (5 à 6 studies) | X | X | X | X | ||
5.6 | EvaluatieTMF (8 à 10 studies) | X | X | X | X | ||
5.6 | Prins Claus Fonds | X |
BELEIDSARTIKEL 6: BESCHERMD EN VERBETERD MILIEU
A. Algemene beleidsdoelstelling
Waarborgen van een duurzame leefomgeving door het integreren van de beginselen van duurzame ontwikkeling in de mondiale context, in nationaal beleid en in nationale programma's van ontwikkelingslanden alsmede het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen.
Milieudegradatie, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en onherstelbare schade aan de natuur hebben ernstige gevolgen voor toekomstige generaties. Met name ontwikkelingslanden ondervinden nadelige gevolgen van het productie- en consumptiepatroon van de westerse wereld. Beide ontwikkelingen zijn voor Nederland belangrijke redenen om te werken aan duurzame ontwikkeling. De minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de coördinatie van het internationale milieubeleid.
Nederland streeft ernaar om 0,1 procent van het BNP uit te geven aan internationaal milieu, natuur en water. Het in maart 2005 door de VN uitgegeven rapport over de Millennium Ecosystem Assessment onderstreept het belang van een dergelijke inzet. Dit rapport constateert een drastische aantasting van de mondiale ecosystemen als gevolg van de sterke vraag naar voedsel, zoet water, hout, vezels en energie. De exploitatie van ecosystemen heeft weliswaar bijgedragen aan welvaartsgroei voor een deel van de wereldbevolking, maar is ook ten koste gegaan van de bestaansmogelijkheden van huidige en toekomstige generaties. In het bijzonder arme bevolkingsgroepen worden door de degradatie van de ecosystemen vaak direct in hun bestaanszekerheid bedreigd. Volgens het rapport gaat in de toekomst de aantasting van de ecosystemen door en vormt daarbij een belangrijke hindernis voor het behalen van de MDG's. Het is daarom belangrijk om juist ook in het kader van armoedebestrijding verdergaande degradatie van ecosystemen te stoppen en langs de weg van duurzame ontwikkeling het evenwicht te herstellen tussen economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en de bescherming van het milieu.
B. Budgettaire gevolgen van beleid (inclusief budgetflexibiliteit)
Beleidsartikel 6 Beter beschermd en verbeterd milieu | |||||||
Bedragen in EUR 1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 278 019 | 430 605 | 300 277 | 174 667 | 259 921 | 259 921 | 259 921 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 286 671 | 308 829 | 340 326 | 335 504 | 375 345 | 375 345 | 375 345 |
Juridisch verplicht | 91% | 73% | 31% | 21% | 21% | ||
Overig verplicht | 9% | 17% | 47% | 49% | 45% | ||
Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 10% | 22% | 30% | 34% | ||
6.1Milieuen water | 232 618 | 229 222 | 253 651 | 240 924 | 273 732 | 273 732 | 273 732 |
6.2Water en stedelijke ontwikkeling | 54 053 | 79 607 | 86 675 | 94 580 | 101 613 | 101 613 | 101 613 |
Verplichtingen | |||||||
6.1Milieuen water | 222 933 | 298 069 | 240 418 | 109 217 | 194 371 | 194 371 | 194 371 |
6.2Water en stedelijke ontwikkeling | 55 086 | 132 536 | 59 859 | 65 450 | 65 550 | 65 550 | 65 550 |
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Bescherming en duurzaam gebruik van milieu in de mondiale context en de nationale context in ontwikkelingslanden.
De hardnekkigste milieuproblemen kunnen alleen via een internationale aanpak, in combinatie met nationale programma's, op effectieve wijze bestreden worden. Voorbeelden zijn klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit en schadelijke stoffen. Behalve het afsluiten en implementeren van milieuverdragen vergt dit ook de integratie van milieu-overwegingen in de besluitvorming op andere internationale beleidsterreinen, zoals het energiebeleid en het handelsbeleid.
De invloed van Nederland op deze internationale verdragen en besluitvorming is beperkt, maar de regering stelt groot belang in het onderhoud van het internationale stelsel dat moet voorzien in global public goods. Daarbij geldt in het bijzonder dat de belangen van ontwikkelingslanden worden meegenomen en dat er een relatie met armoedebestrijding wordt gelegd.
In nationale en lokale context is de relatie tussen milieu en armoede meer direct. Juist voor armen is een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen letterlijk van levensbelang voor hun bestaanszekerheid en hun gezondheid. Voor dat duurzaam beheer zal, waar nodig, een regionale benadering worden gevolgd, bijvoorbeeld voor regio's met een bijzondere waarde voor de wereldwijde biodiversiteit. Ook in deze context is het van groot belang dat milieu wordt geïntegreerd in macro-economisch en sectoraal beleid (vergroening van het beleid).
In 2004 heeft Nederland de conferentie Energy for Development (E4D) georganiseerd. Benadrukt werd dat duurzame energievoorziening noodzakelijk is voor de realisatie van de MDG doelen. Nederland en haar voornaamste partners hebben hier toegezegd concreet bij te dragen aan een duurzame energievoorziening van de armen.
MDG 7, waarborgen van een duurzame leefomgeving, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 9: Integreren van de beginselen van duurzame ontwikkeling in nationaal beleid en nationale programma's en het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen | ||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
% land dat bedekt is met bos | 29,3% | 27,1% (2000) | 27,1% | Sub Sahara Afrika |
Idem | 50,1% | 47,8% (2000) | 47,8% | Latijns Amerika en Caraïben |
Idem | 53,9% | 48,6% (2000) | 48,6% | Zuid-Oost Azië |
Gebied dat beschermd wordt voor het in stand houden van biodiversiteit | 11,0% | 12,6% (2004) | Meer dan 12,6% | Ontwikkelingslanden |
Energiegebruik per eenheid BNP | 269 kg (kg olie per $ 1000 BNP) | 217 kg (2002) | Minder dan 217 | Ontwikkelingslanden |
Kooldioxide-uitstoot (per hoofd) | 6 817 (metric tons CO2) | 10 239 (2002) | 10 239 (en na 2012 minder dan 10 239 i.h.k.v. post-Kyoto afspraken) | Ontwikkelingslanden |
Doelstelling 10: Het percentage mensen dat geen duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater moet in 2015 tot de helft zijn teruggebracht | ||||
Indicatoren1 | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2015 | Categorie |
% van de bevolking dat geen duurzame toegang heeft tot een goede waterbron | 29,0% | 21,0% | 14,5% | Ontwikkelingslanden |
1 De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Doelstelling 11: Voor 2020 moeten de leefomstandigheden van ten minste 100 miljoen bewoners van krottenwijken aanzienlijk verbeteren | ||||
Indicatoren2 | Situatie 1990 | Tussenstand | Doel 2020 | Categorie |
% mensen dat toegang heeft tot goede sanitaire voorzieningen | 68% | 73% (2002) | Aanzienlijk beter voor 100 miljoen mensen t.o.v. 1990 | Ontwikkelingslanden |
% mensen dat toegang heeft tot een veilig onderkomen, inclusief toegang tot grond om te bewonen en te bouwen | 660 milj. | 860 milj. (2001) | Aanzienlijk beter voor 100 miljoen mensen t.o.v. 1990 | Ontwikkelingslanden |
2 De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
• Versterkte rol van het UN Environmental Programme (UNEP) in de discussie over international environmental governance.
• In twaalf partnerlanden waar milieu als sector is gekozen is bij de overheid capaciteit ontwikkeld om milieu te integreren in de PRSP. In vijftien partnerlanden waar milieu niet als sector is gekozen is milieu als dwarsdoorsnijdend thema als een expliciete prioriteit opgenomen in de samenwerking in de andere sectoren.
• Negen partnerlanden zijn in staat zelfstandig de uitvoering van de internationale afspraken uit het Biodiversiteitsverdrag op het gebied van beschermde gebieden, ecologische netwerken, duurzaam gebruik van (agro)biodiversiteit, traditionele kennis en bossen ter hand te nemen. In minimaal vier landen zijn afspraken gemaakt voor de aanpak van illegale houtkap (FLEGT). Het CBD-werkprogramma inzake beschermde gebieden is succesvol uitgevoerd.
• Tenminste veertien ontwikkelingslanden beschikken over capaciteit voor CDM en zijn in staat maatregelen te treffen tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering. In 2006 zijn voorstellen uitgewerkt om te bewerkstelligen dat in 2015 tien miljoen mensen duurzaam toegang is verleend tot moderne energiediensten. In 2006 zullen tenminste drie nieuwe publieke-private partnerschappen zijn ondersteund op het gebied van energie.
• Ten aanzien van het VN-klimaatverdrag heeft Nederland zich in Europees verband ingezet om een klimaatregime na 2012 vorm te geven en daarbij te verzekeren zoveel mogelijk hun medewerking te verlenen en deel te nemen aan doeltreffende en adequate actie. Tevens heeft Nederland gewaakt voor een kosten-effectieve implementatie van de Kyoto-verplichtingen, inclusief mogelijke Europese maatregelen voor de reductie van de uitstoot van de broeikasgassen door de luchtvaartsector. In 2006 is het allocatieplan voor het huidige Europese emissiehandelsysteem voor de periode 2008–2012 afgerond.
• Het beheer van de Arctische en Antarctische gebieden is verbeterd door middel van de Polaire Samenwerking. Als consultatieve partij bij het Antarctisch Verdrag heeft Nederland onder meer de aanname door de Antarctic Treaty Consultative Meeting van een Aansprakelijksannex bij het Verdrag bevorderd. Onder andere als waarnemer bij de Arctische Raad heeft Nederland deelgenomen aan diverse internationale onderzoeksprogramma's in 2006 inzake het Arctisch gebied.
Nederland draagt bij aan de integriteit en uitvoering van het stelsel van internationale milieuverdragen via een effectieve inzet op de Bijeenkomsten van Partijen (in 2006 betreffende CBD/Biodiversiteit en FCCC/Klimaatsverdrag) en, in de tussenliggende periodes, in werkgroepen en bijeenkomsten van subsidiaire verdragsorganen. Veelal wordt deze onderhandelingsinzet in EU-verband voorbereid.
De Nederlandse bijdragen aan de Global Environmental Facility (GEF) ondersteunen de implementatie van een aantal milieuverdragen. Verder worden partnerschappen uitgevoerd met de Wereldbank en regionale banken, FAO, UNEP, UN-HABITAT en UNDP met het oog op integratie van milieu in hun beleid en programma's.
De bilaterale samenwerking richt zich op de uitvoering van de internationale milieuverdragen. In partnerlanden waar Nederland de milieusector ondersteunt, wordt deze steun de komende jaren geïntensiveerd. In partnerlanden zonder sectoraal milieuprogramma wordt milieu geïntegreerd in andere sectoren en thema's van samenwerking, zoals onderwijs, fiscaal-economisch beleid en goed bestuur. Ook wordt in deze landen gezocht naar samenwerking op het gebied van milieu met andere donoren in de vorm van silent partnerships. Centraal staat de beleidsdialoog met de betrokken overheden en andere relevante actoren. Daarbij gaat de aandacht met name uit naar institutionele ontwikkeling, capaciteitsversterking en een pro-poor en gendergerichte aanpak.
Een regionale benadering wordt gevolgd in gebieden waar milieuproblemen grensoverschrijdend zijn, zoals in de Hoorn van Afrika, de Grote Meren regio en het Congo-bekken. Een rechtvaardig en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen zal bijdragen aan regionale stabiliteit.
Publieke-private partnerschappen vormen een belangrijk instrument voor het realiseren van de milieudoelstellingen. Nederland zal de uitvoering van PPP's die uit de call for ideas van 2004 voortkomen actief blijven ondersteunen en zal de ontwikkeling van nieuwe PPP's voor duurzame ontwikkeling – rekening houdend met eerder opgedane ervaringen – stimuleren vanuit zowel het departement als de ambassades.
Om optimaal gebruik te maken van de Nederlandse expertise op het gebied van milieu en om het draagvlak hiervoor in Nederland te vergroten zal actief worden deelgenomen aan interdepartementale programma's zoals het Internationaal Beleidsprogramma Biodiversiteit. Nederland zal in EU- en VN-verband actief inzetten op het afronden van het in 2004 door Nederland genomen initiatief om te komen tot een geïntegreerd proces ter bescherming en duurzaam gebruik van de biodiversiteit van de diepzeebodem.
Milieu, water en de rol van het bedrijfsleven
Door het groeiende inzicht in Pakistan dat duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen essentieel is voor de economische ontwikkeling, is er een toenemende vraag naar Nederlandse expertise in de milieu- en watersector. In 2004 is het bilaterale milieuprogramma geïntensiveerd met activiteiten op het gebied van integraal waterbeheer en werd een aantal partnerschappen in uitvoering genomen. Een voorbeeld van één van de bilaterale partnerschappen is de bijdrage die Nederland levert aan leerlooierijen in Pakistan. Steeds meer fabrieken gaan daar milieuvriendelijker en efficiënter leer verwerken en bieden tevens betere en schonere werkomstandigheden voor de werknemers. Voor deze PPP wordt 43% van het totale budget door de federale overheid gefinancierd, 28% door de provinciale overheid, 21% door de leerindustrie en 8% door het Nederlandse bilaterale programma.
Duurzaam waterbeheer, een hoger percentage mensen dat duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitatie en een aanzienlijke verbetering van de levensomstandigheden van een significant aantal bewoners in sloppenwijken.
Het zijn met name de armen die toegang tot (veilig) water moeten ontberen. Dat betreft zowel toegang tot betrouwbaar drinkwater als toegang tot water voor de landbouw en productieve diensten. Tevens zijn het vooral de armen die wonen in gebieden die vaak worden getroffen door grote droogte of hevige overstromingen. Waar nodig zal een regionale benadering worden gevolgd om te komen tot een integrale aanpak van de waterproblematiek.
Om deugdelijk waterbeheer op nationaal niveau te kunnen realiseren heeft de WSSD in 2002 aanbevolen nationale plannen op te stellen voor geïntegreerd waterbeheer. Daarin worden diverse vormen van watergebruik – door huishoudens, industrie, landbouw en natuur – in overweging genomen. Tijdens CSD-13 zijn concrete en actiegerichte beleidsmaatregelen op het terrein van water, sanitatie en menselijke nederzettingen overeengekomen die Nederland zowel bilateraal als multilateraal gaat ondersteunen. Hierbij staat de integrale benadering centraal.
Stroomgebieden vormen het uitgangspunt voor verbeterd waterbeheer en ook de basis voor regionale samenwerking en ontwikkeling. In de Hoorn van Afrika speelt grensoverschrijdend stroomgebiedbeheer een belangrijke rol bij conflictpreventie.
Toegang tot veilig drinkwater en adequate sanitaire voorzieningen zijn fundamenteel voor een gezonde leefomgeving. Het Nederlandse beleid is gericht op het vergroten van de beschikbaarheid en toegang van veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen voor de armsten, waarbij verbetering van de positie van vrouwen en meisjes centraal staat.
MDG 7 – waarborgen van een duurzame leefomgeving – noemt een drietal indicatoren om effecten van beleid te meten: het percentage van de bevolking dat duurzaam toegang heeft tot een goede waterbron, het percentage mensen dat toegang heeft tot goede sanitaire voorzieningen en het percentage mensen dat toegang heeft tot een veilig onderkomen, inclusief toegang tot grond om te bewonen en te bebouwen.
Rapportages van de VN en de Wereldbank
• In acht partnerlanden is de uitvoering van de plannen voor geïntegreerd waterbeheer geïntensiveerd en is in zes grensoverschrijdende stroomgebieden, waarvan vier in Afrika, een substantiële aanzet gegeven tot verbeterd waterbeheer.
• Op basis van het CSD-131 besluit ten aanzien van water, sanitatie en menselijke nederzettingen zijn in 2006 voorstellen uitgewerkt en uitgevoerd om te bewerkstelligen dat met Nederlandse steun vijf miljoen mensen die thans verstoken zijn van veilig drinkwater en deugdelijke sanitaire voorzieningen duurzaam toegang is verleend tot dergelijke voorzieningen; ultimo 2015 zullen dat er vijftig miljoen zijn.
• In 2006 zijn minimaal twee publiek-private partnerschappen voor drinkwater en sanitatie ondersteund.
Ook in partnerlanden waar Nederland de sector water ondersteunt, wordt deze steun de komende jaren geïntensiveerd. In partnerlanden zonder sectoraal waterprogramma zal water zoveel mogelijk worden geïntegreerd in andere sectorale programma's zoals volksgezondheid, productieve ontwikkeling en goed bestuur. Tevens zal in deze landen worden gezocht naar samenwerking op het gebied van water met andere donoren in de vorm van silent partnerships. Naast een output-gerichte benadering wordt gewerkt aan institutionele ontwikkeling, capaciteitsversterking en een pro-poor en gendergerichte aanpak.
Als gevolg van bevolkingsgroei en economische ontwikkeling wordt water als natuurlijke hulpbron steeds schaarser en vuiler. Dit leidt zowel op nationaal als regionaal niveau tot spanningen en conflicten. In gebieden waar sprake is van grensoverschrijdende waterproblematiek, zoals in de Hoorn van Afrika en de Grote Meren regio, zal middels rechtvaardig en verbeterd waterbeheer worden bijdragen aan regionale stabiliteit.
In tien partnerlanden zal via het bilaterale kanaal ondersteuning worden gegeven aan de implementatie van drinkwater en sanitatie programma's. Om de beschikbaarheid en duurzame toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen voor de armsten blijvend te vergroten en daarbij de duurzaamheid van de investeringen zoveel mogelijk te garanderen zal de Nederlandse ondersteuning zich met name richten op integratie van drinkwater en sanitatie in nationale beleids- en budgetkaders en institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw van relevante actoren. Vergroten van gendergelijkheid vormt hierbij het uitgangspunt. Hierbij zal een intensieve beleidsdialoog met de betrokken overheden, het maatschappelijk middenveld en andere donoren worden gevoerd en financiering beschikbaar worden gesteld.
In tenminste twee partnerlanden waar water geen (Nederlandse) sector is zal via (silent) partnerships aan water en sanitatie worden bijgedragen. Binnen het particuliere kanaal zal via het TMF-programma financiering worden gegeven aan diverse Nederlandse en enkele internationale NGO's. Multilateraal is er steun voor de drinkwater- en sanitatieprogramma's van onder andere Wereldbank en de Regionale Banken, UNICEF en UN-HABITAT. Voor het realiseren van de benodigde investeringen in de sector wordt gestreefd naar publiek-private samenwerking en betrokkenheid van drinkwaterbedrijven, banken en lokale private sector. Hiervoor zal onder andere het ORET «waterluik» worden ingezet.
De uitvoering van publieke-private partnerschappen op het gebied van water die uit de call for ideas van 2004 zijn gekomen, zullen actief worden ondersteund. Tevens zal de ontwikkeling van nieuwe PPP's worden gestimuleerd vanuit zowel het departement als de ambassades.
Nederland beschikt over veel expertise op het gebied van water. Om optimaal gebruik te maken van deze expertise en om het draagvlak hiervoor in Nederland te vergroten zal actief worden deelgenomen aan interdepartementale programma's zoals Partners voor Water.
D. Overzicht van onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Operationele doelstelling | Titel van de evaluatie | Jaar van afronding | |||||
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||
Beleidsevaluaties | |||||||
6.1 | Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud | X | |||||
6.2 | Drinkwater en sanitatie | X |
BELEIDSARTIKEL 7: WELZIJN EN VEILIGHEID VAN NEDERLANDERS IN HET BUITENLAND EN REGULERING VAN HET PERSONENVERKEER
A. Algemene beleidsdoelstelling
Het ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich in om de belangen van Nederlanders in het buitenland te beschermen en om het personenverkeer naar Nederland in goede banen te leiden. De Europese integratie, het wegvallen van grenzen binnen Europa en de globalisering leiden ertoe dat de mobiliteit van mensen toeneemt. Naarmate de mobiliteit van mensen groter wordt, neemt de vraag naar consulaire diensten en regulering van het personenverkeer toe. Tot het laatste behoort het – mede in Europees verband – vormgeven van de visumuitgifte, het asiel-en integratiebeleid.
Een kritische succesfactor voor de realisatie van deze doelstellingen is dat het ministerie van Buitenlandse Zaken steeds vaker is aangewezen op andere organisaties binnen de (rijks)overheid. Het functioneren in dergelijke ketens vraagt om goede afbakening van taken en bevoegdheden en een zorgvuldige afstemming van processen en systemen.
B. Budgettaire gevolgen van beleid (inclusief budgetflexibiliteit)
Beleidsartikel 7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 114 404 | 117 113 | 122 879 | 123 149 | 112 080 | 112 080 | 112 080 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 106 068 | 117 113 | 122 879 | 123 149 | 112 125 | 112 125 | 112 125 |
Juridisch verplicht | 3% | 1% | 0% | 0% | 0% | ||
Overig verplicht | 97% | 98% | 99% | 98% | 98% | ||
Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 1% | 1% | 2% | 2% | ||
7.1Consulaire dienstverlening | 5 701 | 11 511 | 11 502 | 6 532 | 6 497 | 6 497 | 6 497 |
7.2Vreemdelingenbeleid | 100 367 | 105 602 | 111 377 | 116 617 | 105 628 | 105 628 | 105 628 |
Ontvangsten | 25 696 | 23 181 | 27 001 | 27 501 | 28 501 | 28 501 | 28 501 |
7.10Consulaire dienstverlening | 25 696 | 23 181 | 27 001 | 27 501 | 28 501 | 28 501 | 28 501 |
Verplichtingen: | |||||||
7.1Consulaire dienstverlening | 7 064 | 11 511 | 11 502 | 6 532 | 6 452 | 6 452 | 6 452 |
7.2Vreemdelingenbeleid | 107 340 | 105 602 | 111 377 | 116 617 | 105 628 | 105 628 | 105 628 |
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Professionele consulaire dienstverlening.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in voor de veiligheid en het welzijn van Nederlanders in het buitenland. Het gaat daarbij om verlening van consulaire bijstand aan Nederlanders die in het buitenland in een noodsituatie terechtkomen en de hulp van BZ (departement en/of Nederlandse vertegenwoordigingen) inroepen. Daarbij moet worden gedacht aan zaken zoals detentie, bomaanslagen, rampen, beroving, ongeluk, ziekte, overlijden, vermissing, ontvoering, gijzeling, psychische problemen en kindontvoering. Daarnaast geeft BZ door middel van reisadviezen voorlichting aan het Nederlandse publiek over veiligheidsrisico's en terroristische dreigingen in bepaalde landen of regio's en komt het ministerie in actie als Nederlanders uit dergelijke risicogebieden moeten worden geëvacueerd. Overigens zal in verband met de gestaag toenemende vraag naar consulaire dienstverlening en in het kader van de maatschappelijke discussie hierover steeds nadrukkelijker de grens van de verantwoordelijkheid van de overheid worden gedefinieerd.
Voorts worden uiteenlopende andersoortige diensten verleend, waaronder verstrekking van reisdocumenten, rechtshulp, consulaire verklaringen en adviezen over vraagstukken op het gebied van personen- en familierecht, nationaliteitsrecht en organisatie van verkiezingen en referenda ten behoeve van Nederlanders in het buitenland.
Indicator is de dienstverlening van BZ aan Nederlanders volgens de daarvoor opgestelde normen, bijvoorbeeld:
• Het ministerie verstrekt Nederlandse gedetineerden in landen buiten Europa maandelijks een schenking van euro 30,-
• BZ verstrekt aan iedere Nederlander in het buitenland binnen vier weken een reisdocument (binnen bepaalde voorwaarden)
Rapportages via PRISON, voor wat betreft de overige consulaire dienstverlening zijn vanaf 2007 verbeterde meetinstrumenten voorzien (NVIS).
• De aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2005 zijn geïmplementeerd en hebben geleid tot een efficiënte en slagvaardige begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
• Door een goede organisatie en voorbereidingen kan bij grootschalige rampen of terroristische aanslagen adequate en efficiënte consulaire hulp worden geboden aan Nederlanders.
• Departement en Nederlandse vertegenwoordiging zijn uiterlijk 28 augustus 2006 klaar om biometrische kenmerken van aanvragers van reisdocumenten vast te leggen.
• Vanaf 1 januari 2006 zijn de Nederlandse vertegenwoordigingen gereed voor de vermelding van het Burgerservicenummer op paspoorten en identiteitskaarten.
Om een efficiënte en adequate dienstverlening mogelijk te blijven maken, zullen de consulaire diensten verder worden geautomatiseerd. Door uitbreiding van het geautomatiseerde gegevenssysteem beschikken de Nederlandse vertegenwoordigingen en het departement tegelijkertijd over dezelfde actuele informatie.
De actualisering en professionalisering van reisadviezen is een voortdurend proces waarbij intensief wordt samenwerkt met andere EU-landen. Ook op andere terreinen worden de onder het Nederlandse voorzitterschap gemaakte afspraken verder uitgewerkt zoals ten aanzien van de ontvoering van EU-onderdanen, hulp bij grootschalige rampen en terroristische aanslagen, evacuatieplannen en de vorming van consulaire noodteams. Daardoor kan in de toekomst sneller en efficiënter consulaire ondersteuning worden geboden aan Nederlandse en andere EU-burgers die in derde landen in de problemen zijn geraakt.
Departement en Nederlandse vertegenwoordigingen zullen op hetzelfde moment als de Nederlandse gemeenten gereed zijn om biometrische kenmerken af te nemen. De gelaatscan moet op grond van een EU-verordening uiterlijk op 28 augustus 2006 ingevoerd zijn. De datum waarop de vingerafdruk in het reisdocument moet worden opgenomen, is nog niet bekend.
Voor het Burgerservicenummer dat op 1 januari 2006 wordt ingevoerd, moet nog wetgeving worden aangepast en ook afspraken over de taakverdeling tussen betrokken overheidsorganisaties moeten nog worden gemaakt.
Gedetineerdenbegeleiding Buitenland, Rapport Algemene Rekenkamer 2005
De Algemene Rekenkamer heeft in 2005 het rapport Gedetineerdenbegeleiding buitenland gepubliceerd (TK 29 200 V nr. 55). Op het gebied van het beleid, uitvoering en verantwoording van de gedetineerdenbegeleiding heeft de Rekenkamer een groot aantal verbeteringen geconstateerd in vergelijking met het (kritische) rapport «Gedetineerdenzorg Buitenland» van 2000. In het rapport van 2005 is op onderdelen een aantal aanbevelingen gedaan. De implementatie van de aanbevelingen wordt in het najaar van 2005 geëvalueerd.
De belangrijkste conclusies van de Algemene Rekenkamer zijn:
• De uitvoering van gedetineerdenbegeleiding is verbeterd doordat het beleid is verduidelijkt.
• De inzet van de medewerkers van het ministerie voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland is ten opzichte van 2000 duidelijk toegenomen.
• Sinds 2000 is de informatie-uitwisseling binnen en tussen het departement en de posten aanzienlijk verbeterd. Met name na ingebruikname van het geautomatiseerde informatiesysteem Prison in de loop van 2004.
• Het aanbod van opleidingen voor consulaire medewerkers van het ministerie is zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht sterk verbeterd.
• Door het voeren van een pro-actief mediabeleid probeert het ministerie een realistischer beeld en verwachtingspatroon bij het publiek te bewerkstelligen over de mogelijkheden en beperkingen van gedetineerdenbegeleiding.
De aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer heeft gedaan, met name om te bezien of een bepaalde indexering per land of regio mogelijk is bij de maandelijkse gift van 30 Euro voor Nederlandse gedetineerden buiten Europa, zijn meegenomen in de brede evaluatie van het gedetineerdenbeleid die in 2005 heeft plaatsgevonden.
Als ketenpartner kwalitatief hoogwaardige bijdragen leveren aan de uitvoering van het Nederlandse vreemdelingenbeleid.
De minister van Buitenlandse Zaken verricht ondersteunende werkzaamheden ten aanzien van het vreemdelingenbeleid, waarvoor de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie verantwoordelijk is. Het omvat zaken als visumbeleid, legalisatie en verificatie van documenten, bestrijding van identiteitsfraude, bestrijding mensensmokkel en mensenhandel, migratie en ontwikkeling, terugkeerbeleid, bescherming in de regio, terug- en overnameovereenkomsten, informatievoorziening voor de beoordeling van asielverzoeken en voor de vaststelling van het landgebonden asielbeleid en inburgering van nieuwkomers. Het ministerie van Buitenlandse Zaken raakt steeds nadrukkelijker betrokken bij deze onderwerpen. Internationale samenwerkingsverbanden als de Europese Unie, UNHCR, Raad van Europa, OVSE, IOM en IGC (Inter-Governmental Consultations on asylum, refugee and migration policies in Europe, North America and Australia) plaatsen migratie steeds nadrukkelijker in de context van buitenland- en ontwikkelingsbeleid.
De na te streven resultaten zijn een indicator voor het behalen van de doelstelling. Rapportage via het Jaarverslag 2006.
• Het EU-visum-, asiel- en migratiebeleid is verder geharmoniseerd, met specifieke aandacht voor de externe dimensie van dit beleid en de uitvoering daarvan, en de samenwerking met derde landen.
• De internationale uitwisseling van ervaringen en best practices op het gebied van personenverkeer is verbeterd door de samenwerking in de IGC.
• Beleid op het gebied van ontwikkeling en migratie, bescherming in de regio en terugkeer is in verschillende nationale en internationale fora verder ontwikkeld en uitgewerkt.
• Individuele en algemene ambtsberichten zijn tijdig geleverd en accuraat voor de beoordeling van asielverzoeken en de vaststelling van het landgebonden asielbeleid. In 2006 zullen 30 à 35 algemene ambtsberichten worden uitgebracht
• De Nederlandse vertegenwoordigingen hebben het inburgeringsexamen zoals wordt geregeld in de vreemdelingenwet tijdig en adequaat gefaciliteerd.
• Het nieuwe geautomatiseerde visuminformatiesysteem (NVIS) is geïmplementeerd.
Uitvoering van het Haags Programma is een belangrijke leidraad voor de uitvoering van het Europees extern asiel- en migratiebeleid. Het ministerie van Buitenlandse Zaken richt zich hierbij specifiek op versterking van de samenwerking tussen de EU en derde landen van herkomst en doorreis. Ook richt het ministerie zich op de coördinatie van financiële en technische bijstand aan derde landen op het gebied van migratie en asiel (AENEAS). Daarnaast zullen ook het tegengaan van mensenhandel, bescherming in de regio en migratie en ontwikkeling op de agenda staan. Ook in een breder verband zet het ministerie van Buitenlandse Zaken zich in voor een versterkte internationale samenwerking: het Nederlandse Voorzitterschap van de IGC van medio 2005 tot medio 2006 is daartoe een goede gelegenheid.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken is tevens actief bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid gericht op de terugkeer van afgewezen asielzoekers. Dit doet het ministerie onder meer door het voeren van onderhandelingen over het voortzetten en initiëren van terug- en overnameovereenkomsten in EU- en Benelux verband en het bevorderen van de opname van terug- en overnameclausules in verdragen. Het beleid zoals geformuleerd in de notitie Ontwikkeling en Migratie (2003–2004; 29 693, nr. 1) wordt verder uitgevoerd.
Het nieuwe Visum Informatie Systeem (NVIS) zal worden aangesloten op de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV) van Justitie, waardoor gegevensuitwisseling met andere ketenpartners mogelijk wordt. Bij de ontwikkeling van NVIS is rekening gehouden met toekomstige aansluiting op het in ontwikkeling zijnde EU Visum Informatiesysteem, waarbij Nederland ook actief betrokken is.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken maakt het mogelijk dat op Nederlandse vertegenwoordigingen inburgeringsexamens kunnen worden afgelegd. Om fraude tegen te gaan, worden biometrische gegevens van kandidaten (vingerafdrukken en een digitale foto) vastgelegd. Hiermee wordt tevens nuttige ervaring opgedaan met het oog op het in de nabije toekomst opnemen van biometrische gegevens in paspoorten en visa.
Om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van document- en identiteitsfraude legaliseert het ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse documenten bestemd voor het buitenland en legaliseert (en verifieert in voorkomende gevallen) buitenlandse documenten bestemd voor Nederland.
Het ministerie beschikt over een aantal geautomatiseerde monitoringsystemen op het gebied van consulaire zaken en personenverkeer. Met Prison wordt de kwaliteit van de gedetineerdenbegeleiding bewaakt. PAM monitort het proces van ambtsberichten,VIS/CONVOS (Visum Informatie Systeem en Consultatie en Voorleggingssysteem) richt zich op het proces van visumverlening en Victory is het casemanagementsysteem voor bezwaar- en beroepszaken.
D. Overzicht van onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Operationele doelstelling | Titel van de evaluatie | Jaar van afronding | |||||
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||
Beleidsevaluaties | |||||||
7.1. | Stemmen vanuit het buitenland | X | |||||
7.1. | Gedetineerdenbegeleiding | X | |||||
7.2. | Visum verlening | X | |||||
7.2. | Legalisatie/verficatiebeleid | X |
BELEIDSARTIKEL 8: VERSTERKT CULTUREEL PROFIEL EN POSITIEVE BEELDVORMING IN EN BUITEN NEDERLAND
A. Algemene beleidsdoelstelling
De regering streeft naar een versterkt internationaal cultureel profiel en naar een grotere kennis van en waardering voor Nederland in het buitenland en het Nederlandse buitenlandbeleid in eigen land.
Cultuur geeft Nederland mogelijkheden om zich te profileren en te positioneren als een vooruitstrevend, vernieuwend en open land. Onze positie in het buitenland wordt hierdoor versterkt. Internationale culturele samenwerking benadrukt de kwaliteit en diversiteit van de Nederlandse cultuur en de rol van Nederland als gastland voor internationale culturele uitwisseling. Deze culturele profilering beïnvloedt de dialoog en de bredere politieke, sociale en economische betrekkingen met andere landen. Daarnaast dragen internationale contacten in belangrijke mate bij aan de verdere kwalitatieve ontwikkeling van de Nederlandse cultuur zelf.
Om het Nederlandse beleid in het buitenland op de juiste wijze voor het voetlicht te brengen wordt tevens geïnvesteerd in publieksdiplomatie. Door goede voorlichting en actief gebruik te maken van een breed palet aan communicatiemiddelen wordt geprobeerd een positief beeld van Nederland te bevorderen. Onze culturele profilering in het buitenland weerspiegelt de diversiteit en dynamiek van onze samenleving. Ook met goed gastheerschap voor in Nederland gevestigde internationale organisaties kan de regering de beeldvorming over Nederland in positieve zin beïnvloeden.
Basis van het Internationaal Cultuurbeleid (ICB) is samenwerking met een aantal landen en regio's, bijvoorbeeld in China en de Arabische wereld. Daarop zijn de stabiliteit van de bilaterale betrekkingen en de wederzijdse interesses van invloed. Ook is de efficiënte interdisciplinaire samenwerking tussen de culturele actoren in Nederland (instellingen, fondsen, etc.), de beide verantwoordelijke ministeries (BZ en OCW) en de cultureel attachés op de posten medebepalend voor de uitkomsten en effecten van het beleid. Deze context waarin het ICB vorm krijgt is een kritische succesfactor voor de realisering van de operationele doelstellingen. De feitelijke culturele uitwisselingen vinden plaats door het Nederlandse- en buitenlandse culturele veld. Een aantal fondsen en instellingen subsidieert in opdracht van BZ en OCW kleinschalige ICB-projecten, waarvoor HGIS-Cultuurmiddelen ter beschikking zijn gesteld.
B. Budgettaire gevolgen van beleid (inclusief budgetflexibiliteit)
Beleidsartikel 8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 62 234 | 66 839 | 137 348 | 51 290 | 51 290 | 51 063 | 51 063 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 77 226 | 88 121 | 73 663 | 73 059 | 73 059 | 72 832 | 72 832 |
Juridisch verplicht | 65% | 21% | 12% | 8% | 8% | ||
Overig verplicht | 27% | 59% | 62% | 61% | 60% | ||
Beleidsmatig nog niet ingevuld | 8% | 20% | 26% | 31% | 32% | ||
8.1Nederlandse cultuur | 17 608 | 16 010 | 13 080 | 13 080 | 13 080 | 12 853 | 12 853 |
8.2Cultureel erfgoed | 4 532 | 4 411 | 4 411 | 4 411 | 4 411 | 4 411 | 4 411 |
8.3Draagvlak Nederlands buitenlands beleid | 55 086 | 67 700 | 56 172 | 55 568 | 55 568 | 55 568 | 55 568 |
8.4Vestigingsklimaat internationale organisaties in Nederland | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 |
8.10Doorberekening Defensie diversen | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 |
Verplichtingen | |||||||
8.1Nederlandse cultuur | 15 579 | 16 010 | 13 080 | 13 080 | 13 080 | 12 853 | 12 853 |
8.2Cultureel erfgoed | 6 214 | 4 411 | 4 411 | 4 411 | 4 411 | 4 411 | 4 411 |
8.3Draagvlak Nederlands buitenlands beleid | 40 441 | 46 418 | 119 857 | 33 799 | 33 799 | 33 799 | 33 799 |
8.4Vestigingsklimaat internationale organisaties in Nederland | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur.
De versterking van het internationaal cultureel profiel van Nederland geschiedt door het bevorderen van zowel intensieve(re) culturele betrekkingen met een aantal prioritaire landen, posten en regio's als door op te treden als gastland voor internationale culturele uitwisseling. De impact hiervan op beoogde doelgroepen wordt gemeten via publieks- en persbereik.
• Geïntensiveerde culturele betrekkingen met Vlaanderen, onder meer blijkend uit het meerjarig beleidskader voor het Vlaams-Nederlands Huis.
• Een op basis van gewijzigde buitenlandspolitieke en culturele prioriteiten aangepaste lijst met prioriteitslanden en -posten.
• De culturele samenwerking als onderdeel van het aanhalen van de betrekkingen met Arabische en Mediterrane landen is geïntensiveerd.
• Prioriteiten voor de verhoogde culturele inzet in China zijn geformuleerd.
• Een veelzijdig cultureel programma in het kader van 400 jaar betrekkingen tussen Nederland en Australië heeft plaatsgevonden.
De middelen voor het ICB worden ingezet via een aantal kanalen. De diplomatieke vertegenwoordigingen (met uitzondering van de prioriteitsposten) kunnen een beroep doen op het Programma Internationaal Cultuurbeleid (PICB). De prioriteitslanden krijgen voorrang bij de verdeling van centrale HGIS-cultuurmiddelen. De dertien prioriteitsposten beschikken over een gedelegeerd cultuurbudget, het Programma Culturele Ambassade Projecten (PCAP) en een versterkte culturele functie.
Het prioritaire thema «Nederland Vrijhaven» wordt gehandhaafd. Dit thema bevordert buitenlandse presentaties in Nederland en draagt bij aan het verwerven van een centrale positie van Nederland in de internationale kunstwereld. De totstandkoming van internationale festivals wordt ondersteund door bevordering van contacten (internationaal bezoekersprogramma, makelaarsfunctie van de ambassades) en financiële middelen. Het bezoekersprogramma voor buitenlandse cultuurprofessionals is succesvol en zal actiever worden ingezet.
De uitvoering van het ICB en de geografische en thematische prioriteitenstelling zal worden getoetst om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de verhouding tot de nieuwe Cultuurnota (2005–2008). Gelet op het toenemende economische, politieke en culturele belang van China zal dit land een meer prioritaire status worden toegekend. Op basis van in 2005 uitgevoerd onderzoek zal intensivering van de betrekkingen met de Arabisch en Mediterrane landen onder meer kunnen worden vormgegeven door de oprichting van een «Mediterraan Huis», waarbij verschillende ministeries alsook gemeentelijke en regionale overheden worden betrokken.
De Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA) heeft een belangrijke rol als kennisinstituut en als uitvoeringsorgaan voor het internationaal cultuurbeleid. Daarnaast is de uitwisseling van ambtenaren tussen BZ (op de posten) en OCW van onverminderd belang. Deze uitwisseling is in 2004 positief geëvalueerd. De overeenkomst terzake is in het licht van de evaluatie op enkele punten aangepast.
Het gezamenlijk met partnerlanden werken aan behoud van Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed en het werken aan een multilateraal kader voor het behoud van erfgoed.
De regering streeft door bilaterale samenwerking met een aantal landen het duurzaam behoud en beheer van Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed (GCE) na. Daarnaast bevordert zij in multilateraal kader de totstandkoming van juridische waarborgen ten aanzien van het behoud van materieel en immaterieel erfgoed.
• Een op basis van opgedane ervaringen in de samenwerking herziene lijst van prioritaire GCE-landen.
• Er is een goede en evenwichtige GCE projecten portefeuille.
• Nederland heeft in multilateraal kader een kwalitatief hoogwaardige inbreng ten aanzien van het behoud van erfgoed.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken streeft naar het afsluiten van landenspecifieke beleidskaders met geselecteerde partnerlanden voor het GCE. Alle reeds afgesloten beleidskaders worden periodiek geëvalueerd. Het HGIS-cultuurprogramma wordt ook ingezet ten behoeve van het GCE-beleid.
Het onderhandelen, sluiten, ratificeren, toetsen en implementeren van multilaterale verdragen op cultureel gebied draagt bij aan het scheppen van een multilateraal kader voor het behoud van erfgoed. Het ratificatieproces van het Tweede Protocol bij het UNESCO-verdrag, inzake bescherming van cultureel erfgoed in het geval van gewapend conflict, zal worden voortgezet. Ook worden onderhandelingen gevoerd ten aanzien van restitutie of recuperatie van culturele kostbaarheden.
Vergroten begrip en/of steun voor Nederlandse zienswijze, standpunten en beleid in het buitenland en het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid.
Actuele gebeurtenissen in eigen land hebben de belangstelling vanuit het buitenland voor maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland doen toenemen. Het uitdragen van een positief en realistisch beeld van Nederland door de posten en het departement vergt dan ook een grotere inspanning. Daarbij wordt meer dan voorheen ingezet op de sterke kanten van Nederland, waarbij het accent ligt op buitenlandse media, opiniemakers en andere invloedrijke doelgroepen. Daarnaast probeert het ministerie van Buitenlandse Zaken door middel van voorlichtingsactiviteiten de aandacht voor het buitenlandbeleid onder de Nederlandse bevolking te vergroten. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van de betrokkenheid van de burger bij de Europese samenwerking en het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking.
Indicator is de toegenomen betrokkenheid van de Nederlandse burger bij het buitenlandbeleid, in het bijzonder bij Europese samenwerking en bij het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Voor ontwikkelingssamenwerking zijn de volgende kwantitatieve gegevens beschikbaar:
Doelstelling: Draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking | |||
Indicatoren | Doel 2006 | ||
Steun voor handhaving of verhoging overheidsbudget OS (gegevens NCDO) | 80% (2002) | 72% (2004) | Minimaal gelijk |
Totale hoeveelheid particuliere giften aan «internationale hulp» (rapport «Geven in Nederland» VU A'dam) | EUR 535 miljoen (2001) | EUR 483 miljoen (2003) | Minimaal gelijk |
Financiële steun voor particuliere projecten op terrein OS, via programma Kleinschalige Plaatselijke Activiteiten (KPA) van NCDO. | 236 aanvragen gehonoreerd (1999) | 380 aanvragen gehonoreerd (2004) | Minimaal gelijk |
• De strategie op het gebied van publieksdiplomatie is uitgebreid voor een aantal invloedrijke en voor Nederland belangrijke landen buiten Europa.
• De betrokkenheid van de burger bij Europese samenwerking is toegenomen en er bestaat een beter inzicht in de wijze waarop Europa in het dagelijks leven relevant is.
• De bekendheid en betrokkenheid van het Nederlandse publiek met het ontwikkelingsbeleid is toegenomen.
• Er is meer kennis en begrip bij het publiek over de consulaire dienstverlening van BZ.
Het programma publieksdiplomatie is erop gericht de posten te voeden met actuele informatie over Nederland en praktische suggesties voor het gericht overbrengen van die informatie aan specifieke doelgroepen. Daarnaast zijn er landenspecifieke plannen, die in een aantal prioritaire landen worden uitgevoerd. Binnen het programma publieksdiplomatie wordt nadruk gelegd op de actualiteit en op vier thema's: Nederland en tolerantie; Vrede, veiligheid en ontwikkeling; Internationaal recht en Water. Daarnaast wordt algemene informatie verstrekt over Nederland en over «typisch» Nederlands beleid op het gebied van bijvoorbeeld euthanasie, drugs, abortus, mensenhandel en het integratie-, asiel- en migratiebeleid. Instrumenten in dit kader zijn onder meer debatten, seminars, artikelen, lezingen, presentaties, evenementen, perscontacten en voorlichtingsactiviteiten. Voorts worden bezoekersprogramma's georganiseerd voor buitenlandse beleidsbeïnvloeders en opiniemakers in Nederland. Tevens wordt imago- en opinieonderzoek verricht, om de activiteiten beter toe te kunnen spitsen.
Het Nederlandse «nee» bij het referendum op 1 juni 2005 en het daaropvolgende maatschappelijk debat hebben ook gevolgen voor de voorlichtings- en bewustwordingscampagnes over Europa. Aangepaste programma's zullen worden uitgevoerd. Een accent blijft liggen op het vergroten van de kennis en begripsvorming van scholieren en docenten over Europa. Daarnaast wordt via het Europafonds subsidie verstrekt aan maatschappelijke organisaties die activiteiten ondernemen om de betrokkenheid van de burger bij Europa vergroten.
Met betrekking tot het vergroten van de bekendheid met en de betrokkenheid bij ontwikkelingssamenwerking wordt ingezet op een verbreding van de mediabenadering naar specifieke doelgroepen. Daarnaast zal meer worden gecommuniceerd over de behaalde resultaten via de bestaande kanalen als het tijdschrift Pauze (No Kidding), het tijdschrift IS, internet en andere publicaties. Ook door publieke optredens van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en door actieve deelname aan manifestaties wordt geïnvesteerd in het draagvlak bij de Nederlandse bevolking. De afzonderlijke activiteiten in de campagnes met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking worden op regelmatige basis geëvalueerd.
Een ander gebied waarop actieve voorlichting en communicatie plaatsvindt is consulaire dienstverlening. Er is een publiekscampagne ontwikkeld om reizigers zich goed te laten voorbereiden op een buitenlandse reis (Wijs op Reis). Tevens voert het ministerie preventieactiviteiten uit voor potentiële drugssmokkelaars. Via intermediaire organisaties wordt informatiemateriaal verspreid, er is een documentaire beschikbaar en er is uitgebreide informatie te vinden op de site www.drugssmokkel.nl.
Een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale organisaties in Nederland.
Nederland wil graag een goed gastheer zijn voor de 32 in Nederland gevestigde internationale organisaties en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Dit draagt bij aan een positief beeld van Nederland en vergroting van de internationale statuur. De stem van het gastland weegt vaak extra zwaar bij beleidsvorming en bestuur van de betrokken organisatie. Dit geldt met name voor organisaties waarvan de hoofdzetel dan wel een belangrijke sub-vestiging in Nederland gevestigd is. Om deze doelstelling te realiseren moeten de organisaties en ambassades onbelemmerd en efficiënt kunnen functioneren.
Buitenlandse Zaken, dat eerstverantwoordelijk is voor de coördinatie van gastheerschap aangelegenheden, zet zich ten zeerste in om dat proces te ondersteunen. BZ streeft naar afronding en implementatie van een nieuw beleidskader ten behoeve van internationale organisaties, juiste uitvoering van volkenrechtelijke en nationale regels, verbetering van de infrastructuur, vergroting van de communicatie met de organisaties, en verbeterde communicatie met key-players/stakeholders, zoals de Nederlandse vertegenwoordigers in de besturen van de organisaties.
Indicator is de toegenomen internationale waardering voor Nederland als gastheer.
Rapportage via tevredenheidsonderzoek internationale organisaties.
• Het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het IBO-rapport Beleidskader werving en opvang internationale organisaties in Nederland is geïmplementeerd.
• Adequate huisvesting voor de verschillende organisaties.
• Implementatie, na goedkeuring van de lidstaten, van het eisenpakket met betrekking tot de definitieve huisvesting van het internationaal Strafhof, alsmede de architectenselectie.
• Een (extern) onderzoek naar de mogelijkheden tot verbeterde registratie van medewerkers en familieleden van ambassades, consulaten en internationale organisaties is afgerond.
• De kennis van (zetel)overeenkomsten bij derden is vergroot, opdat deze op alle niveaus juist worden toegepast. Speciale aandacht gaat uit naar Schiphol, belastingdiensten, politie, douane, marechaussee, IND en GBA-medewerkers van gemeenten.
• Er heeft effectieve coördinatie plaatsgevonden met betrekking tot de externe beveiliging van diplomatieke vertegenwoordigingen en internationale organisaties.
• Verbeterde communicatie onder meer door de organisatie van voorlichtingsbijeenkomsten over gastlandaangelegenheden voor de management teams van de internationale organisaties.
Het beleidskader werving en opvang internationale organisaties voorziet in een stroomlijning van de ministeriële besluitvorming bij werving en opvang van internationale organisaties.
Het externe onderzoek naar de vernieuwing van de Protocollaire Basisadministratie richt zich op de haalbaarheid van het eisenpakket en op een plan van aanpak. Een vernieuwing van het systeem is van belang om de vele verdragen inzake privileges en immuniteiten beter ten uitvoer te kunnen brengen. Het vernieuwde systeem, verwacht in 2006/2007, zal zich richten op de voorwaarden voor een juiste registratie van geprivilegieerden, de informatieverstrekking aan externe afnemers en technische mankementen oplossen. Daarnaast zal het rekening houden met verscherpte eisen ten aanzien van beveiliging en maatschappelijke ontwikkelingen zoals het werken van beide samenlevende geprivilegieerde partners in plaats van één.
Buitenlandse Zaken treedt coördinerend op ten behoeve van de externe beveiliging van ambassades, consulaten en internationale organisaties in Nederland en is als het ware «match-maker» tussen bevoegde diensten, te weten het Nationaal Coördinatie Centrum, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, politie en de genoemde instellingen. De politie Haaglanden heeft in het kader van de verhoogde communicatie aangegeven met speciale contactpersonen voor de doelgroep te gaan werken. Voorts zullen reguliere briefings gehouden worden door de voor beveiliging bevoegde instanties. Om de informatieverstrekking aan de doelgroep te verbeteren zal o.a. de Engelstalige website verder worden verbeterd, worden welkomstpakketten met informatie over Nederland verstrekt en zullen de Protocol-guides voor de ambassades en internationale organisaties worden geactualiseerd. Ook worden«dossierhoudersconferenties» georganiseerd met de Nederlandse vertegenwoordigers in de besturen van de internationale organisaties.
D. Overzicht van onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Operationele doelstelling | Titel van de evaluatie | Jaar van afronding | |||||
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||
Beleidsevaluaties | |||||||
8.1. | Derde Surinaamse Cultuurallocatie 2000–2004 | X | |||||
8.1. | Cultureel EU-voorzitterschapsprogramma «Thinking Forward» | X | |||||
8.3. | NCDOdraagvlakonderzoek | X | |||||
8.4. | IBO internationale organisaties (zie ook art. 1) | X | |||||
8.4 | Het imago van Nederlandals gastheer zal worden onderzocht. | X |
Op dit artikel worden geheime uitgaven verantwoord.
Niet-beleidsartikel 9 Geheim | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Uitgaven | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
NIET-BELEIDSARTIKEL 10: NOMINAAL EN ONVOORZIEN
Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord die samenhangen met de HGIS-indexering en onvoorziene uitgaven.
Niet-beleidsartikel 10 Nominaal en onvoorzien | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 39 | 12 968 | 81 586 | 101 390 | 103 369 | 130 633 | 172 487 |
Uitgaven: | |||||||
Uitgaven totaal | 39 | 12 968 | 81 586 | 101 390 | 103 369 | 130 633 | 172 487 |
10.1Nominaal en onvoorzien | 39 | 12 968 | 81 586 | 101 390 | 103 369 | 130 633 | 172 487 |
NIET-BELEIDSARTIKEL 11: ALGEMEEN
Dit artikel behandelt de apparaatsuitgaven van zowel het departement in Den Haag als het postennet. Het omvat de verplichtingen en uitgaven aangaande het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven en materieel.
Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement (inclusief de minister en de staatssecretarissen), de beleidsdirecties, de ondersteunende diensten, het uitgezonden personeel op de posten, inclusief themadeskundigen en het lokaal aangenomen personeel op de posten. Daarnaast worden in dit artikel de buitenlandvergoedingen aan uitgezonden personeel, overige vergoedingen en diverse overige personele uitgaven verantwoord. Tevens zijn de uitgaven voor het post-actieve personeel van het ministerie opgenomen.
De materiële uitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor de exploitatie van en investeringen in het departement in Den Haag en de posten in het buitenland. Hieronder vallen onder andere de verplichtingen en uitgaven voor huur van kanselarijen, residenties, personeelswoningen en het gebouw in Den Haag, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen, klein onderhoud en bouwkundige projecten.
Op de personele en materiële kosten zijn de jaarlijkse (reguliere) loon-, prijs-, en koersontwikkelingen van toepassing. Deze ontwikkelingen dekt Buitenlandse Zaken af binnen de daarvoor in de HGIS getroffen voorziening. Loonkostenstijgingen vloeien met name voort uit afgesloten CAO's; de prijsstijgingen waarmee Buitenlandse Zaken te maken heeft passen binnen het kader van algehele (mondiale) inflatie. Daarnaast spelen koersfluctuaties tussen met name de euro en de Amerikaanse dollar een belangrijke rol.
Niet-beleidsartikel 11 Algemeen | |||||||
Bedragen in EUR1000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Verplichtingen | 664 202 | 685 455 | 648 912 | 656 160 | 639 901 | 640 709 | 640 709 |
Uitgaven: | |||||||
Uitgaven totaal | 662 810 | 665 709 | 656 334 | 657 538 | 639 958 | 641 208 | 641 208 |
11.1Apparaatsuitgaven | 662 810 | 665 709 | 656 334 | 657 538 | 639 958 | 641 208 | 641 208 |
Ontvangsten | 145 316 | 65 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 |
11.10Diverse ontvangsten | 70 905 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 |
11.20Koersverschillen | 74 411 | 15 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
verplichtingen | |||||||
11.1Apparaatsuitgaven | 664 202 | 685 455 | 648 912 | 656 160 | 639 901 | 640 709 | 640 709 |
Kengetallen personeel en materieel | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Personeel | |||||||
Loonkosten departement | |||||||
Gemiddelde bezetting | 1 914 | 1 905 | 1 928 | 1 890 | 1 868 | 1 850 | 1 850 |
Gemiddelde prijs | 60 929 | 63 423 | 63 400 | 64 000 | 64 600 | 65 200 | 65 200 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 116 605 | 120 820 | 122 242 | 120 981 | 120 646 | 120 646 | 120 646 |
Loonkosten posten (excl. themadeskundigen) | |||||||
Gemiddelde bezetting | 1 212 | 1 200 | 1 232 | 1 216 | 1 202 | 1 191 | 1 191 |
Gemiddelde prijs | 69 440 | 73 403 | 73 500 | 74 300 | 75 000 | 75 700 | 75 700 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 84 160 | 88 084 | 90 534 | 90 380 | 90 149 | 90 149 | 90 149 |
Loonkosten themadeskundigen (posten) | |||||||
Gemiddelde bezetting | 58 | 65 | 75 | 74 | 73 | 72 | 72 |
Gemiddelde prijs | 74 747 | 77 000 | 77 000 | 78 000 | 79 000 | 80 000 | 80 000 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 4 363 | 5 005 | 5 768 | 5 764 | 5 764 | 5 764 | 5 764 |
Totaal loonkosten ambt. Personeel | |||||||
Gemiddelde bezetting | 3 184 | 3 170 | 3 235 | 3 181 | 3 143 | 3 113 | 3 113 |
Gemiddelde prijs | 64 422 | 67 479 | 67 561 | 68 264 | 68 912 | 69 559 | 69 559 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 205 128 | 213 909 | 218 544 | 217 125 | 216 559 | 216 559 | 216 559 |
Vergoedingen | |||||||
Gemiddelde bezetting | 1 270 | 1 265 | 1 307 | 1 290 | 1 275 | 1 263 | 1 263 |
Gemiddelde kosten | 56 416 | 55 975 | 55 981 | 56 737 | 57 343 | 57 889 | 57 889 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 71 669 | 70 809 | 73 149 | 73 209 | 73 109 | 73 109 | 73 109 |
Lokaal personeel | |||||||
Gemiddelde bezetting | 2 064 | 2 040 | 1 975 | 2000 | 2000 | 2000 | 2000 |
Gemiddelde prijs | 35 299 | 34 431 | 34 976 | 35 450 | 35 450 | 35 450 | 35 450 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 72 857 | 70 240 | 69 077 | 70 900 | 70 900 | 70 900 | 70 900 |
Materieel | |||||||
Gemiddelde bezetting (inclusief attachés) | 5 588 | 5 550 | 5 550 | 5 521 | 5 483 | 5 453 | 5 453 |
Gemiddelde kosten | 42 306 | 40 370 | 42 716 | 43 747 | 42 126 | 42 443 | 42 443 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 236 408 | 224 053 | 237 066 | 241 510 | 230 957 | 231 457 | 231 457 |
Totaal toegelicht begrotingsbedrag | 586 062 | 579 011 | 597 836 | 602 744 | 591 525 | 592 0 25 | 592 025 |
(x EUR1000) | |||||||
Overige apparaatskosten*(x EUR1000) | 76 748 | 86 698 | 58 498 | 54 794 | 48 433 | 49 183 | 49 183 |
Totaal artikel 11.1 Apparaatsuitgaven (x EUR1000) | 662 810 | 665 709 | 656 334 | 657 538 | 639 958 | 641 208 | 641 208 |
* Overige apparaatskosten hebben o.a. betrekking op bedrijfsvoering posten, opleidingen, personeelsbeleid, wachtgelden en investeringen in automatisering (exploitatie automatisering valt onder materieel).
1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 55 502 | 54 597 | 54 092 | 53 813 | 53 813 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 19 334 | 8 195 | 7 695 | 7 695 | 7 695 | ||
nieuwe mutaties | 0 | 8 541 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 88 825 | 74 836 | 71 333 | 61 787 | 61 508 | 61 508 | 61 508 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 75 443 | 59 154 | 58 643 | 58 364 | 58 364 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 17 338 | 9 912 | 8 742 | 8 660 | 8 660 | ||
nieuwe mutaties | 0 | 1 892 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 87 843 | 92 781 | 70 958 | 67 385 | 67 024 | 67 024 | 67 024 |
De verplichtingen en uitgaven voor mensenrechten worden verhoogd in 2006 met EUR 1,9 miljoen vanwege de goedkeuring van aanvragen voor de TMF-ronde 2006–2010.
2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 516 255 | 455 532 | 447 462 | 435 350 | 410 350 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 1 600 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 194 800 | 179 291 | 113 370 | 102 095 | 82 095 | ||
nieuwe mutaties | 63 074 | 22 679 | 3 133 | 3 168 | 3 168 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 589 168 | 775 729 | 657 502 | 563 965 | 540 613 | 495 613 | 485 613 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 524 338 | 473 857 | 444 834 | 441 530 | 416 530 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 1 600 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 178 219 | 174 364 | 150 040 | 106 352 | 111 352 | ||
nieuwe mutaties | 64 024 | 11 014 | 793 | 3 168 | 3 168 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 545 208 | 768 181 | 659 235 | 595 667 | 551 050 | 531 050 | 521 050 |
Het bedrag voor noodhulp wordt incidenteel opgehoogd met EUR 35 miljoen in 2005 voor een aantal crises in Afrika. De wederopbouw van de landen die getroffen zijn door de tsunami begint op gang te komen, waardoor de uitgaven in 2005 hoger zullen uitvallen dan oorspronkelijk voorzien. Tevens vindt een kasschuif plaats in het stabiliteitsfonds, waarbij uitgaven voor het demobilisatieprogramma in de Grote Meren worden doorgeschoven van 2005 (ca. EUR 25,8 miljoen) naar 2006 (EUR 10,1 miljoen) en 2007 (EUR 15,7 miljoen).
2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw ontvangsten (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 256 | 256 | 256 | 256 | 256 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
nieuwe mutaties | – 32 | – 32 | – 32 | – 32 | – 32 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 135 | 224 | 224 | 224 | 224 | 224 | 224 |
3 Versterkte Europese samenwerking | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 6 383 616 | 6 859 792 | 6 988 035 | 7 162 682 | 7 342 137 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | – 204 608 | 248 | 248 | 248 | 248 | ||
nieuwe mutaties | 442 273 | 11 398 | 20 456 | – 2 990 | – 12 033 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 5 535 968 | 6 621 281 | 6 871 438 | 7 008 739 | 7 159 940 | 7 330 352 | 7 473 946 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 6 502 001 | 6 976 677 | 7 124 920 | 7 293 595 | 7 473 050 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | – 194 608 | 15 248 | 15 248 | 248 | 248 | ||
nieuwe mutaties | 471 233 | 31 398 | 20 456 | – 2 990 | – 12 033 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 5 661 404 | 6 778 626 | 7 023 323 | 7 160 624 | 7 290 853 | 7 461 265 | 7 604 859 |
De afdrachten aan de EU vallen meerjarig lager uit dan voorzien waardoor ca. EUR 40–50 miljoen minder zal worden afgedragen in de komende jaren. De bijdrage aan het 9e Europese Ontwikkelingsfonds is ten opzichte van de Voorjaarsnota verhoogd met ca. EUR 29 miljoen vanwege de succesvolle inspanningen van de Europese Commissie om de EOF-bestedingsprocedures vlotter te laten verlopen.
3 Versterkte Europese samenwerking | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw ontvangsten (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 458 500 | 480 000 | 504 750 | 530 323 | 557 367 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | – 13 308 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
nieuwe mutaties | 18 970 | 14 793 | 16 306 | 1 155 | – 15 260 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 466 384 | 464 162 | 494 793 | 521 056 | 531 478 | 542 107 | 552 949 |
Tabel 3 geeft de verwachte ontwikkeling weer van de Nederlandse afdrachten aan de EU tot en met 2009. Het totaal van de afdrachten aan de Europese Unie neemt in de loop van de jaren toe, doordat de uitgaven van de EU conform de Financiële Perspectieven van Berlijn tot en met 2006 toenemen (de ramingen voor 2007, 2008 en 2009 betreffen een extrapolatie). Het belangrijkste gedeelte van de stijging is toe te schrijven aan het bedrag dat vanaf 2004 beschikbaar is gesteld voor toetreding van de landen in Midden- en Oost-Europa tot de EU.
Ingevolge het nieuwe Besluit Eigen Middelen, dat per 1 maart 2002 van kracht is, treedt vanaf 2002 een verschuiving op van de traditionele eigen middelen (landbouwheffingen en invoerrechten) en de BTW-afdrachten naar de BNP-afdrachten. Conform het Besluit Eigen Middelen zijn de perceptiekostenvergoedingen voor het heffen van de landbouwheffingen en invoerrechten verhoogd, is het maximum heffingspercentage voor de BTW-afdrachten verlaagd en geldt een korting op de financiering van de VK-compensatie voor Nederland, Duitsland, Zweden en Oostenrijk.
Voor het jaar 2006 is de raming van de afdrachten gebaseerd op de totale EU-uitgaven volgens de ontwerpbegroting 2006 van de EU. Aangezien er nog geen overeenkomst is over de Financiële Perspectieven 2007–2013 is een reëel constant niveau van EU-uitgaven vanaf 2007 verondersteld. De ramingen voor 2007 en verder zijn dan ook zeer tentatief.
Tabel 3: Nederlandse afdrachten aan de EU, in mln euro's | ||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Uitgavenkant | ||||||
5.1BNP-afdracht | 2 914 | 3 953 | 4 064 | 4 076 | 4 128 | 4 224 |
5.2BTW-afdracht | 713 | 791 | 808 | 829 | 886 | 919 |
5.3Landbouwheffingen | 440 | 291 | 277 | 282 | 288 | 293 |
5.4Invoerrechten | 1 431 | 1 566 | 1 703 | 1 802 | 1 838 | 1 875 |
Totaal EU-afdrachten(bruto) | 5 498 | 6 601 | 6 852 | 6 989 | 7 140 | 7 311 |
Ontvangstenkant | ||||||
5.21Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen | 110 | 73 | 69 | 70 | 72 | 73 |
5.22Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten | 356 | 391 | 426 | 451 | 459 | 469 |
Totaal perceptiekostenvergoedingen | 466 | 464 | 495 | 521 | 531 | 542 |
Totaal EU-afdrachten(netto) | 5 032 | 6 137 | 6 357 | 6 468 | 6 609 | 6 769 |
Tabel 4 geeft een toelichting op de mutatie van de Nederlandse afdrachten aan de EU tussen Miljoenennota 2005 en Miljoenennota 2006.
Het BNP middel voor 2005 is naar boven bijgesteld doordat het Nederlands BNI door de revisie van het CBS vanaf 2001 hoger uitvalt en Nederland hierdoor meer afdraagt. Voor de jaren daarna resulteert echter een lagere BNI-afdracht, omdat een lager uitgavenniveau voor de Unie als geheel wordt verondersteld en omdat de berekeningswijze is aangepast. De realisatie valt lager uit omdat een deel van de begroting uiteindelijk niet is gerealiseerd. De ramingen voor de BTW-afdrachten voor 2005 en verder zijn naar boven bijgesteld door de hogere realisatie van de BTW in 2004. De realisatie van de invoerrechten in 2004 viel echter lager uit, waardoor de ramingen voor de afdrachten van invoerrechten licht naar beneden zijn bijgesteld. Tot slot wordt verwacht dat de ontvangsten uit landbouwheffingen in de toekomst licht stijgen, waardoor de afdrachten zullen toenemen.
Tabel 4: Verticale toelichting Nederlandse EU-afdrachten, in mln euro's | ||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
(1) MJN 2005 Totaal EU-afdrachten(bruto) | 5 612 | 6 364 | 6 840 | 6 968 | 7 144 | 7 323 |
mutaties: | ||||||
5.1BNP-afdracht | – 347 | 140 | – 120 | – 113 | – 107 | – 55 |
5.2BTW-afdracht | 84 | 76 | 74 | 71 | 102 | 110 |
5.3Landbouwheffingen | 195 | 46 | 37 | 42 | 48 | 53 |
5.4Invoerrechten | – 46 | – 25 | 21 | 21 | – 47 | – 120 |
(2) Totaal mutaties | – 114 | 237 | 12 | 21 | – 4 | – 12 |
(3=1+2) MJN 2006 Totaal EU-afdrachten(bruto) | 5 498 | 6 601 | 6 852 | 6 989 | 7 140 | 7 311 |
(4) MJN 2005 Totaal perceptiekostenvergoedingen | 430 | 458 | 480 | 505 | 530 | 557 |
Mutaties: | ||||||
5.21Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen | 49 | 12 | 9 | 10 | 12 | 13 |
5.22Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten | – 12 | – 6 | 6 | 6 | – 11 | – 28 |
(5) Totaal mutaties | 36 | 6 | 15 | 16 | 1 | – 15 |
(6=4+5) MJN 2006 Totaal perceptiekostenvergoedingen | 467 | 464 | 495 | 521 | 531 | 542 |
(7=3–6) MJN 2006 Totaal EU-afdrachten(netto) | 5 031 | 6 137 | 6 357 | 6 468 | 6 608 | 6 769 |
4 Meer welvaart en minder armoede | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 526 942 | 679 918 | 725 351 | 726 589 | 1 086 503 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | ||
mutatie amendement 2005 | – 1 600 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 517 239 | – 91 888 | – 200 839 | – 147 955 | – 507 869 | ||
nieuwe mutaties | 5 692 | – 72 562 | – 29 848 | 223 013 | 233 253 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | – 41 730 | 1 043 273 | 510 468 | 489 664 | 796 647 | 806 887 | 835 687 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 859 984 | 835 943 | 765 735 | 811 146 | 1 156 453 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | ||
mutatie amendement 2005 | – 1 600 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | – 1 844 | – 21 925 | – 38 610 | – 22 160 | – 235 598 | ||
nieuwe mutaties | 5 792 | – 78 077 | – 30 048 | 222 813 | 233 053 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 871 311 | 857 332 | 730 941 | 692 077 | 1 006 799 | 1 148 908 | 1 317 345 |
De stijging van de uitgaven voor overige armoedebestrijding in 2005 is het gevolg van een aanzienlijk aantal mutaties. Het betreft dan o.a het moratorium op de schuldendienst van de OS-leningen van Indonesië en Sri Lanka in het kader van de tsunami-hulp, (meerjarige) verhoging macrosteun, voorspoedige afbouw van programma's in exit-landen en intensivering van het partnership programma met de Wereldbank. De omvang van de meerjarige mutaties wordt eveneens beinvloed door het gebruikelijke parkeerkarakter van dit artikel. Voor 2006 en 2007 betekent dit een daling en vanaf 2008 een stijging.
4 Meer welvaart en minder armoede | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw ontvangsten (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 15 091 | 13 928 | 13 775 | 13 775 | 13 775 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 873 | 666 | 693 | 3 955 | 3 955 | ||
nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 64 824 | 15 964 | 14 594 | 14 468 | 17 730 | 17 730 | 17 730 |
5 Toegenomen menselijke en sociale ontwikkeling | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 587 659 | 2 924 790 | 821 537 | 917 108 | 917 108 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 15 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 178 721 | 5 381 | 6 542 | – 95 836 | – 95 836 | ||
nieuwe mutaties | – 530 | 120 908 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 721 223 | 780 850 | 3 051 079 | 828 079 | 821 272 | 821 272 | 821 272 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 1 195 868 | 1 312 586 | 1 531 358 | 1 541 700 | 1 541 700 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 15 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 32 183 | 49 147 | 35 081 | 42 976 | 42 976 | ||
nieuwe mutaties | – 300 | 52 604 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 1 216 309 | 1 242 751 | 1 414 337 | 1 566 439 | 1 584 676 | 1 584 676 | 1 584 676 |
De mutaties op dit artikel hangen met name samen met de groeipaden voor onderwijs en HIV/AIDS alsmede extra uitgaven aan het maatschappelijk middenveld. De intensiveringen voor onderwijs van EUR 15,5 miljoen in 2006 zijn onderdeel van de 15% voor basic education in 2007 overeenkomstig de Motie Hessing. Deze intensiveringen worden ingezet voor enkele silent partnerships en bilaterale sectorale programma's waarbij ook aandacht is voor beroepsonderwijs, volwassenenonderwijs en onderwijs voor marginale groepen. De extra uitgaven voor HIV/AIDS (EUR 5,8 miljoen) wordt veroorzaakt door de goedgekeurde TMF-aanvragen voor de ronde 2006–2010.
De verhoging van de uitgaven aan het maatschappelijk middenveld van ca. EUR 19,7 miljoen in 2006 vloeit voort uit de bijstelling van het MFO-budget vanwege de aanpassing van het gehele ODA-budget als gevolg van de bijstellingen van het BNP.
6 Beter beschermd en verbeterd milieu | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 208 578 | 329 974 | 259 802 | 319 668 | 319 668 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 208 307 | – 66 856 | – 99 310 | – 79 597 | – 79 597 | ||
nieuwe mutaties | 13 720 | 37 159 | 14 175 | 19 850 | 19 850 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 278 019 | 430 605 | 300 277 | 174 667 | 259 921 | 259 921 | 259 921 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 278 108 | 305 694 | 327 568 | 360 530 | 360 530 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 20 751 | 17 387 | – 6 380 | – 4 501 | – 4 501 | ||
nieuwe mutaties | 9 970 | 17 245 | 14 316 | 19 316 | 19 316 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 286 671 | 308 829 | 340 326 | 335 504 | 375 345 | 375 345 | 375 345 |
De uitgaven voor de bescherming van milieu worden verhoogd vooral vanwege de intentie om 50 miljoen mensen aan drinkwater en sanitatie te helpen in 2015. Hiervoor zijn aanzienlijke extra investeringen in de infrastructuur voor drinkwater en sanitatie noodzakelijk. De extra uitgaven worden o.a. gedaan via het particuliere kanaal door een Call for Proposals, en vooral via Partners voor Water, Netherlands Water Partnership en SNV. Dit zal leiden tot een stijging van het artikel Beter beschermd en verbeterd milieu. Tevens worden een aantal bilaterale milieuprogramma's versneld uitgevoerd en is ook een aantal TMF-aanvragen goedgekeurd.
7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouwe verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 133 768 | 136 445 | 134 091 | 125 812 | 125 812 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | – 16 655 | – 13 566 | – 10 942 | – 13 732 | – 13 732 | ||
nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 114 404 | 117 113 | 122 879 | 123 149 | 112 080 | 112 080 | 112 080 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Stand ontwerpbegroting 2005 | 133 768 | 136 445 | 134 091 | 125 857 | 125 857 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | – 16 655 | – 13 566 | – 10 942 | – 13 732 | – 13 732 | ||
nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 106 068 | 117 113 | 122 879 | 123 149 | 112 125 | 112 125 | 112 125 |
7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van het personenverkeer | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw ontvangsten (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 22 065 | 25 001 | 25 001 | 25 001 | 25 001 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 1 116 | 2 000 | 2 500 | 3 500 | 3 500 | ||
nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 25 696 | 23 181 | 27 001 | 27 501 | 28 501 | 28 501 | 28 501 |
8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 49 551 | 133 864 | 48 969 | 48 410 | 48 410 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | – 226 | – 226 | – 226 | – 226 | – 226 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 17 287 | 3 483 | 2 320 | 2 879 | 2 879 | ||
nieuwe mutaties | 227 | 227 | 227 | 227 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 62 234 | 66 839 | 137 348 | 51 290 | 51 290 | 51 063 | 51 063 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 71 265 | 70 928 | 70 928 | 70 928 | 70 928 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | – 226 | – 226 | – 226 | – 226 | – 226 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 16 855 | 2 734 | 2 130 | 2 130 | 2 130 | ||
nieuwe mutaties | 227 | 227 | 227 | 227 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 77 226 | 88 121 | 73 663 | 73 059 | 73 059 | 72 832 | 72 832 |
8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw ontvangsten (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 | 755 |
9 Geheim | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | pm | pm | pm | pm | pm | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | |||||||
mutatie amendement 2005 | |||||||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | |||||||
nieuwe mutaties | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | pm | pm | pm | pm | pm | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | |||||||
mutatie amendement 2005 | |||||||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | |||||||
nieuwe mutaties | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
10 Nominaal en onvoorzien | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 57 774 | 78 913 | 103 561 | 115 565 | 134 003 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | – 15 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | – 22 011 | – 9 611 | – 1 605 | – 11 214 | – 2 388 | ||
nieuwe mutaties | – 7 795 | 12 284 | – 566 | – 982 | – 982 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 39 | 12 968 | 81 586 | 101 390 | 103 369 | 130 633 | 172 487 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 57 774 | 78 913 | 103 561 | 115 565 | 134 003 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2005 | – 15 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | – 22 011 | – 9 611 | – 1 605 | – 11 214 | – 2 388 | ||
nieuwe mutaties | – 7 795 | 12 284 | – 566 | – 982 | – 982 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 39 | 12 968 | 81 586 | 101 390 | 103 369 | 130 633 | 172 487 |
De mutaties bestaan onder meer uit een structurele negatieve bijstelling van EUR 0,6 miljoen in verband met een aanpassing in de EU-toerekening, een overboeking naar Justitie ten behoeve van cellen voor het Joegoslaviëtribunaal van EUR 1,3 miljoen en EUR 1 miljoen in respectievelijk 2005 en 2006 en een bijstelling aan de hand van de raming voor de prijscomponent van het BBP voor 2005 en 2006 van respectievelijk -/- EUR 4,7 miljoen en + EUR 12,5 miljoen.
11 Algemeen | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw verplichtingen (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 648 305 | 657 794 | 634 541 | 634 022 | 634 870 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | – 1 627 | – 1 811 | – 1 996 | – 1 996 | – 1 996 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 38 777 | – 6 628 | 23 615 | 7 875 | 7 835 | ||
nieuwe mutaties | 0 | – 443 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 664 202 | 685 455 | 648 912 | 656 160 | 639 901 | 640 709 | 640 709 |
Opbouw uitgaven (EUR1000) | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
Stand ontwerpbegroting 2005 | 644 592 | 657 541 | 634 291 | 634 022 | 634 870 | ||
mutatie Nota van Wijziging 2005 | – 1 627 | – 1 811 | – 1 996 | – 1 996 | – 1 996 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 22 744 | 1 047 | 25 243 | 7 932 | 8 334 | ||
nieuwe mutaties | 0 | – 443 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 662 810 | 665 709 | 656 334 | 657 538 | 639 958 | 641 208 | 641 208 |
11 Niet-Beleidsartikel: Algemeen | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Opbouw ontvangsten (EUR1000) | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 75 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | ||
mutatie amendement 2005 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2005 | 5 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
nieuwe mutaties | – 15 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 145 316 | 65 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 | 50 833 |
De mutatie betreft een bijstelling op het onderdeel koersverschillen.
BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF 2006
In deze paragraaf komen alleen de ontwikkelingen op het terrein van de integrale bedrijfsvoering aan de orde die van belang zijn in termen van risico's en daarmee samenhangende beheersingsmaatregelen. De risico's zijn geclusterd naar hoofdthema's: kennis, result based management, management informatiesysteem (PPR), integriteit, veiligheid, consulaire diensten en overig.
Investeren in kennisbehoud en -ontwikkeling is een van de belangrijkste maatregelen die het ministerie van Buitenlandse Zaken treft om een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering te borgen. Hierbij worden beheers- en beleidsmedewerkers aangespoord zich op diverse terreinen van de bedrijfsvoering te ontwikkelen. Dit gebeurt niet alleen door het aanbieden van diverse vormen van opleiding maar ook door onder meer strategische detacheringen, thematische beleidsconferenties en beleidsdebriefings.
Een relatief zwak punt in de effectuering van het geheel aan beheersmaatregelen is de financiële functie op decentraal niveau.
Kennis van de financiële functie
Verbetering van het kennisniveau van de financiële functie blijkt weerbarstig in de praktijk. Niet alleen de kennis zelf maar ook een juiste toepassing ervan in de praktijk bepaalt vaak het niveau van de administratie en de advisering. Ten behoeve van de werving en selectie van nieuwe medewerkers zullen de opleidingseisen ten aanzien van de financiële functie opnieuw worden bezien. De kenniseisen voor plaatsing in een kritische beheersfunctie, waaraan een dringend advies is gekoppeld voor het volgen van een opleiding, zullen strakker worden gehanteerd. Daarnaast zal meer aandacht worden besteed aan kennisopbouw met betrekking tot het zittende personeel door opleidingen en training, waarbij de focus vooral zal liggen op de bevordering van het leren en ontwikkelen op de werkplek. In dit kader zullen opleidingen meer gedifferentieerd worden naar kennisniveaus. Er wordt daarom geïnvesteerd in maatregelen die dit kunnen verbeteren zoals introductie van e-learning (te beginnen met voorschotten), het creëren van stageplaatsen en de ontwikkeling van coachend leiderschap. Daarnaast blijft aandacht noodzakelijk voor het scheppen van de juiste randvoorwaarden op het gebied van regelgeving (uitvoerbaarheid en toegankelijkheid) en het informatiemanagement (ontsluiten van kennis – dossiervorming, informatiesystemen).
Over het jaar 2004 constateerde de Algemene Rekenkamer een achteruitgang in de kwaliteit van het voorschottenbeheer. In mei 2005 kondigde zij een bezwaaronderzoek aan. Naast de verhoogde aandacht voor het kennisniveau van mensen in de financiële functie treft het ministerie maatregelen die het aantal fouten en onzekerheden met betrekking tot het beheer van voorschotten in 2005 moet doen afnemen. Hiertoe is een analyse gemaakt van de in 2004 geconstateerde fouten en onzekerheden. De maatregelen zijn vooral gericht op het strikter aanspreken van managers op hun verantwoordelijkheid, op het vergroten van de kennis van het beheer van voorschotten door meer interne voorlichting en communicatie en op het vergroten van de verantwoordingsplicht van budgethouders. Het toezicht op het beheer van de voorschotten wordt geïntensiveerd. Maandelijks zal hiertoe de actualiteit van het voorschotbeheer worden bewaakt aan de hand van standaardrapporten uit het management informatiesysteem. Met de herziening van het handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken, dat in januari 2005 is verschenen, is eveneens de uitvoerbaarheid en de toegankelijkheid van de procedures met betrekking tot voorschotten en accountantscontroles verbeterd.
Checklist Organisational Capacity Assessment (COCA)
De COCA dient om vooraf vast te stellen of de beheerscapaciteit van een organisatie toereikend is om, onder specifieke voorwaarden, met de betreffende organisatie in zee te gaan. Het instrument wordt nog niet door alle budgethouders consequent toegepast. Het instrument en het gebruik daarvan zal in 2005 worden onderworpen aan een audit. Op basis van de uitkomsten zullen passende maatregelen worden getroffen.
Gesteund door de uitkomsten van de onderzoeken naar de werking van VBTB en naar de regeldruk en controletoren werkt het ministerie van Buitenlandse Zaken ook in 2006 verder aan de resultaatgerichtheid van de organisatie. Specifieke aandachtspunten zijn:
Naar aanleiding van de VBTB-evaluatie zullen in 2005 beleidsdoorlichtingen worden uitgevoerd. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal – als vingeroefening – op korte termijn twee beleidsdoorlichtingen uitvoeren ten aanzien van:
1. de bestrijding en terugdringing van het internationale terrorisme (operationele doelstelling 2.2);
2. de versterkte Nederlandse positie in de Unie van 25 (operationele doelstelling 3.4).
Een van de belangrijkste conclusies van de IBO-werkgroep Regeldruk en Controletoren is dat een herziening van de sturingsfilosofie van de overheid noodzakelijk is, waarbij verantwoording en verantwoordelijkheden worden geëxpliciteerd en meer ruimte bestaat voor het verantwoordelijk management. In dit kader zijn met ingang van het jaarverslag over 2006 de managementverklaring (de verantwoording van de secretaris-generaal aan de ministers) en de bedrijfsvoeringparagraaf «nieuwe stijl» geïntroduceerd. Via verdere stroomlijning van het instrumentarium met betrekking tot het risicomanagement, de aanpassing van het draaiboek van de jaarafsluiting en de auditplanning zullen de randvoorwaarden worden gerealiseerd om tijdig en volledig aan de verplichtingen te voldoen. De planning van het proces van de jaarafsluiting lijkt vooralsnog het grootste struikelblok.
Kwaliteit en effectiviteit van (ontwikkelings)samenwerking in bedrijfsvoering
De meeste ambassades in OS-partnerlanden werken sinds 2005 met een meerjaren strategisch plan (MJSP). Het MJSP stelt posten in staat een relatie te leggen tussen de begroting en het jaarplan, waardoor beter op resultaten gestuurd kan worden. In 2006 zal de voortgang van de realisatie van de in de MJSPs gestelde doelen worden bewaakt door middel van het jaarplan/jaarverslag. Vanaf 2005 zijn de eerste stappen genomen om ook voor enkele (maximaal vijftien) strategisch zeer belangrijke niet-OS landen MJSPs op te stellen. Eind 2006 zullen deze MJSPs goedgekeurd zijn.
Met de ingebruikname van het management informatiesysteem (PPR) heeft het ministerie de beschikking gekregen over een systeem dat vele mogelijkheden biedt voor het beschikbaar krijgen van informatie over de inzet van middelen op de diverse beleidsterreinen (input) en de bereikte resultaten (output). Deze informatie kan zowel voor sturing als voor de verantwoording worden gebruikt. PPR zal in 2006 verder worden ingebed in de organisatie door de introductie van een e-module inkoop en de koppeling met het thans in ontwikkeling zijnde visuminformatiesysteem (NVIS).
In 2006 zal het ministerie aandacht blijven geven aan het consolideren van het in 2005 ingezette beleid om het gebruik en het gebruikersgemak van PPR te bevorderen.
BZ werkt aan een verdere versterking van het integriteitbeleid. Integriteit vormt immers een onderdeel van de dagelijkse werkprocessen. Het onderwerp dient regelmatig terugkerende aandacht te krijgen. Integriteitmanagement houdt niet op bij het ontwerpen van een gedragscode en het communiceren daarvan. De inspanningen in 2006 zijn gericht op het verder vergroten van de bewustwording, waarbij als uitgangspunt geldt de verantwoordelijkheid van iedere medewerker voor het eigen handelen en de voorbeeldrol van het lijnmanagement. Ook organisatorisch zal het integriteitbeleid verder verankerd worden. Het opzetten van een incidentenregistratie, incidentenonderzoek, preventieve kwetsbaarheidonderzoeken en uitgebreidere communicatie en informatie aan medewerkers over de effecten van het integriteitbeleid ondersteunen dat proces.
Veiligheid, veiligheidsbewustzijn en de beveiliging van organisatie, medewerkers en werkprocessen zijn noodzakelijke voorwaarden om de hoofddoelstellingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken te kunnen realiseren.
De AIVD is in 2004 gestart met het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken naar lokale medewerkers in vertrouwensfuncties. Door de beperkte capaciteit van de AIVD en het gegeven dat deze onderzoeken in het buitenland moeten worden uitgevoerd, lopen de werkzaamheden tot in 2006. De lijst van ongescreende medewerkers in vertrouwensfuncties op posten, die in 2004 is toegenomen, wordt in 2005 geëvalueerd. Lijnmanagers zijn geïnstrueerd organisatorische maatregelen te treffen om te voorkomen dat ongescreende medewerkers in aanraking komen met vertrouwelijke en staatsgeheime informatie.
Met de consulaire dienstverlening zijn vaak veel belangen gemoeid met een groot afbreukrisico voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Onzorgvuldig handelen kan grote kosten tot gevolg hebben en de reputatie van Nederland in het buitenland en het vertrouwen van de Nederlandse burgers ernstig schaden. De maatregelen die zijn getroffen om deze risico's te beperken kunnen op gespannen voet staan met de verwachtingen van het publiek. Verdergaande automatisering levert hier een belangrijke bijdrage aan.
Het in ontwikkeling zijnde nieuwe geautomatiseerde visuminformatiesysteem (NVIS) blijft een belangrijk aandachtspunt in de bedrijfsvoering. Nadat medio 2004 het functionele ontwerp is goedgekeurd, is eind 2004 begonnen met de realisatiefase. De verwachting is dat NVIS in de loop van 2006 zal worden opgeleverd.
Zowel in reisdocumenten als in visa zullen binnen afzienbare tijd biometrische kenmerken moeten worden opgenomen. Aan de precieze technische specificaties en het tijdsschema wordt nog gewerkt. Het is evenwel duidelijk dat het uiteindelijk forse personele, organisatorische consequenties met zich zal meebrengen.
De regering is van plan vanaf 1 januari 2006 een Burgerservicenummer in te voeren, onder meer op alle paspoorten en identiteitskaarten, die door de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland worden uitgegeven. Tevens is een nieuwe visumwet in voorbereiding, die in 2006 aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd. Het is nog onduidelijk welke specifieke personele en organisatorische gevolgen aan deze ontwikkelingen voor het ministerie van Buitenlandse Zaken verbonden zullen zijn.
Duurzame ontwikkeling: interne bedrijfsvoering
Het ministerie van Buitenlandse Zaken is zich bewust van de noodzaak van een duurzame samenleving die rekening houdt met toekomstige generaties. Duurzame ontwikkeling is niet alleen een belangrijk aandachtspunt in het buitenlands beleid, maar evenzeer in de uitvoering van de eigen interne werkzaamheden. Hiertoe is als eerste stap een milieuzorgsysteem ontwikkeld dat onder andere heeft geresulteerd in milieuvriendelijke schoonmaak, efficiëntere afvalverwerking, lager energieverbruik en teruggedrongen autogebruik voor woon-werkverkeer. De komende jaren zal duurzamer gedrag van de eigen medewerkers actief worden gestimuleerd hetgeen moet leiden tot minder papierverbruik en minder milieubelastend huisvestingsbeleid. Eind 2006 wil het ministerie de basis hebben gelegd voor een volledige duurzame bedrijfsvoering op zowel departement als posten.
Voor de periode 2006–2010 zijn streefcijfers vastgesteld voor de doorstroom van vrouwen naar schalen 13 t/m 20 (voorheen 14 t/m 16). Om deze te realiseren wordt bij gelijke geschiktheid van een mannelijke en een vrouwelijke kandidaat voorkeur gegeven aan een vrouw. Voor vacatures bij dienstonderdelen met een structurele ondervertegenwoordiging van vrouwen in schalen 13 en hoger zullen vrouwen met nadruk worden verzocht hun belangstelling kenbaar te maken. Het partnerbeleid wordt geïntensiveerd en er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden en risico's van deeltijdwerk (80%) op posten.
Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)
Tabel 1 Meerjaren baten en lasten (bedragen in EUR1000) | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Baten | |||||||
opbrengst moederdepartement | 5 539 | 11 116 | 12 200 | 22000 | 10 000 | 13 000 | 11 600 |
bijdrage moederdepartement m.b.t. ITC | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 |
opbrengst overige departementen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
opbrengst derden | 237 | 270 | 275 | 275 | 275 | 275 | 275 |
Rentebaten | 7 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 |
buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
exploitatiebijdrage | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal baten | 7 369 | 12 982 | 14 071 | 23 871 | 11 871 | 14 871 | 13 471 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | |||||||
*personele kosten | 1 376 | 1 900 | 2 100 | 3 800 | 1 700 | 2 200 | 2000 |
*materiele kosten | 4 446 | 9 300 | 10 200 | 18 200 | 8 400 | 10 900 | 9 700 |
Bijdrage ITC | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 |
Rentelasten | 5 | 10 | 14 | 16 | 17 | 17 | 18 |
Afschrijvingskosten | |||||||
*materieel | 148 | 137 | 143 | 167 | 144 | 146 | 151 |
*immaterieel | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Dotaties voorzieningen | 22 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 |
Buitengewone lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal lasten | 7 583 | 12 938 | 14 048 | 23 774 | 11 852 | 14 854 | 13 460 |
Saldo van baten en lasten | – 214 | 44 | 23 | 97 | 19 | 17 | 11 |
In onderstaande tabel worden weergegeven de financiële waarden van de verleende en verwachte opdrachten per product.
Tabel 2 Productie (bedragen in EUR1000) | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
SectoraleExportontwikkeling | 839 | 4 100 | 7 400 | 13 300 | 4 800 | 5 500 | 6 400 |
Business Support Organisation Development | 617 | 1 500 | 0 | 3 800 | 0 | 2 300 | 0 |
Marktinformatie | 1 665 | 1 720 | 2 200 | 2 300 | 2 500 | 2 500 | 2 500 |
Bedrijfsbemiddeling | 350 | 300 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Human Resource Development | 1 840 | 2 706 | 2 600 | 2 600 | 2 700 | 2 700 | 2 700 |
Overig | 228 | 790 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 5 539 | 11 116 | 12 200 | 22000 | 10 000 | 13 000 | 11 600 |
In de Memorie van Toelichting op de BZ-begroting 2004 is aangegeven dat de toekenning van baten en lasten van meerjarige programma's (sectorale export ontwikkelingsprogramma's en business support organisation development programma's) zal plaatsvinden op het moment dat de resultaten zijn gerealiseerd. In het jaar 2007 zullen meer langjarige programma's worden opgeleverd dan in andere jaren. Hierdoor neemt in het jaar 2007 het totaal bedrag aan baten en lasten toe.
Van organisaties uit Europa, onder meer uit Noorwegen, Zwitserland en Zweden, worden additionele opdrachten verwacht voor het product marktinformatie. Deze opdrachten bestaan uit het toegang verlenen tot opgebouwde databases en het toestemming geven voor gebruik van teksten.
De rentebaten worden verkregen door het positieve saldo op het rekening courant bij de Rijkshoofdboekhouding. Het vermelde bedrag is een schatting op basis van ervaringscijfers.
In 2006 werken er bij het CBI 21 fte ambtenaren en 11,5 fte inhuur. De gemiddelde prijs van één fte ambtenaar bedraagt EUR 59 400. De gemiddelde prijs van één fte inhuur bedraagt EUR 61 300. De personeelsuitgaven bedragen in 2006 ongeveer EUR 1 950 000. De personele lasten bedragen in 2006 EUR 2 100 000.
Het verschil tussen de personele uitgaven en personele lasten wordt veroorzaakt door de producten die een productietijd hebben van langer dan één jaar. Hierdoor komen de uitgaven van 2006 niet in zijn geheel ten laste van 2006 maar worden deze uitgaven ook ten laste gebracht in de jaren waarin de productie wordt opgeleverd aan de opdrachtgever. Daarnaast komen uitgaven uit voorgaande jaren ook gedeeltelijk ten laste van 2006 voor zover de productie in 2006 heeft plaatsgevonden.
Tabel 3 Categorieën materiële kosten (bedragen in EUR1000) | |
Externe expertise | 6 310 |
Publicaties | 1 361 |
Reis- en verblijfkosten deelnemers | 1 104 |
Organisatie seminars | 481 |
Organisatie/deelname beurzen | 389 |
Huisvestingskosten | 285 |
Kantoorkosten | 150 |
Uitbesteding ondersteunende werkzaamheden | 80 |
Algemene kosten | 30 |
Bankkosten en koersverschillen | 10 |
Totaal | 10 200 |
CBI is gehuisvest in de Beurs-WTC in Rotterdam. In 2006 wordt de kantoor- en archiefruimte gehuurd van de Rijksgebouwendienst voor een huurbedrag van EUR 165 000.
De rentelasten vloeien voort uit rente- en aflossingsdragend vermogen dat via de leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën is verkregen. Het rentepercentage voor toekomstige leningen is op 5% gezet.
De materiële vaste activa bestaat uit: inventaris, harden software en verbouwingen. De afschrijvingstermijnen zijn respectievelijk 5 jaar, 3 jaar, en 5 jaar. De afschrijvingskosten zijn als volgt te verdelen:
Tabel 4 Afschrijvingskosten (bedragen in EUR1000) | |||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Inventaris | 29 000 | 35 000 | 37 000 | 46 000 | 51 000 |
Hard- en software | 79 000 | 97 000 | 100 000 | 100 000 | 100 000 |
Verbouwing | 35 000 | 35 000 | 7 000 | 0 | 0 |
Totaal | 143 000 | 167 000 | 144 000 | 146 000 | 151 000 |
CBI houdt een voorziening aan voor dubieuze debiteuren. Deze voorziening is bedoeld voor de opvang van het risico van wanbetaling door contractpartijen.
Het resultaat wordt aan het vermogen van het agentschap toegevoegd.
Tabel 5 Kasstroomoverzicht (bedragen in EUR1000) | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
1.Rekening courant RHB 1 januari (incl. deposito) | 88 | – 2 | 63 | 110 | 123 | 141 | 149 |
2.Totaal operationele kasstroom | – 25 | 125 | 140 | 150 | 150 | 150 | 150 |
3a.-/- totaal investeringen | – 74 | – 150 | – 150 | – 150 | – 150 | – 150 | – 150 |
3b.+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen | – 14 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3.Totaal investeringskasstroom | – 88 | – 150 | – 150 | – 150 | – 150 | – 150 | – 150 |
4a.-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b.+/+ eenmalige storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4c.-/- aflossingen op leningen | – 47 | – 60 | – 93 | – 137 | – 132 | – 142 | – 150 |
4d.+/+ beroep op leenfaciliteit | 70 | 150 | 150 | 150 | 150 | 150 | 150 |
4.Totaal financieringskasstroom | 23 | 90 | 57 | 13 | 18 | 8 | 0 |
5.Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand EUR 0,5 mln) | – 2 | 63 | 110 | 123 | 141 | 149 | 149 |
Toelichting kasstroomoverzicht
In deze operationele kasstroom is verwerkt de te ontvangen kasmiddelen van opdrachtgever DGIS voor de geplande productie.
Tabel 6 Ontvangen kasmiddelen van opdrachtgever DGIS (bedragen in EUR1000) | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
SectoraleExportontwikkeling | 7 840 | 7 800 | 8 590 | 8 690 | 8 790 | 8 940 | 8 940 |
Business Support Organisation Development | 772 | 2 100 | 2 500 | 2 800 | 3 000 | 3 300 | 3 300 |
Marktinformatie | 1 610 | 1 700 | 2 200 | 2 300 | 2 500 | 2 500 | 2 500 |
Bedrijfsbemiddeling | 350 | 300 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Human Resource Development | 1 810 | 2 900 | 2 600 | 2 600 | 2 700 | 2 700 | 2 700 |
Overig | 568 | 590 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
ITC | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 |
Kasmiddelen | 14 536 | 16 976 | 17 476 | 17 976 | 18 576 | 19 026 | 19 026 |
BIJLAGE 1 MOTIES EN TOEZEGGINGEN
Omschrijving | Herkomst | Stand van zaken |
Antwoord op vragen over o.m. versterking van ambassades, de relatie met Cuba, Colombia (goed bestuur, demobilisatie, milieu) PPP's en Mercosur in relatie tot kleine boeren, inheemse volken en het milieu | 29 653 nr. 3 | Verzonden op 29 oktober 2004 (29 653, nr. 2) |
Opgave van drugsbestrijdingsprojecten in de regio van Nederland en de EU | 29 653 nr. 3 | Verzonden op 29 oktober 2004 (29 653, nr. 2) |
Informeren over uitkomst van informele bijeenkomst over de wijze waarop in de verschillende lidstaten wordt omgegaan met een referendum en over de voortgang hierover | Hand. TK nr. 2 | Verzonden op 22 oktober 2004 (21 501-20, nr. 261) |
Brief inzake wijze van voorbereiding van MDG-top 2005 en taakverdeling tussen ondermeer Bretton Woods-instellingen, VN en OESO. | 26 234 nr. 32 | Verzonden op 24 juni 2005 (26 150, nr. 28) |
Brief inzake peiling afstemming WB en IMF (landenprogramma's) met nationaal beleid in 3 partnerlanden | 26 234 nr. 32 | Verzonden op 4 april 2005 (26 234, nr. 40) |
29 800, nr. 26 inzetten voor maatregelen als: instelling VN-wapenboycot/olie-embargo/no-fly zone voor provincie Darfur & onderzoek inz. logistieke/materiele tekorten waarnemersmacht Afrikaanse Unie, aanvullen met logistieke en materiele ondersteuning EU | Hand. TK nr. 4Hand. TK nr. 5 | Verzonden op 31 oktober 2005 (29 800 V, nr. 54) |
Brief mbt gevangenen in Afghanistan en Guantanamo Bay | 22 181 nr. 369 | Verzonden op 01 november 2004 (27 925, nr. 148) |
Eenduidig format toekomstige evaluaties | 22 181 nr. 369 | Wordt geïmplementeerd |
Veiligheidsonderzoek uit te zenden Polads, voorafgaand aan uitzending (BZK/AIVD) | 22 181 nr. 369 | Verzonden door minister van Defensie met brief over evaluaties van lopende militaire operaties 2004 (29 521 nr. 15). |
Kabinetsstandpunt doen toekomen over het Salim-rapport aan de Wereldbank | 26 234 nr. 32 | Verzonden op 8 september 2004 (26 234, nr. 35) |
Meer concrete informatie over JBZ-meerjarenagenda/besluitvorming op Europese Raad 5 november | 21 501–02 nr. 590 | Verzonden op 2 november 2004 (21 501-02, nr. 589) en op 8 november 2004 (230) |
Overzicht van de wijze waarop de Kamer geïnformeerd is over het voornemen om een EU-toetreding van Bulgarije en Roemenië te vatten in één toetredingsverdrag | 21 501-02 nr. 590 | Verzonden op 9 november 2004 (23 987, nr. 42) |
Brief inzake visie regering op een mogelijke start van de toetredingsonderhandelingen met Turkije | 21 501-20 nr. 265 | Verzonden op 23 november 2004 (23 987, nr. 43) |
29 800 V, nr. 46: Het kabinetsstandpunt inzake Turkije | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 8 november 2004 (29 800 V, nr. 61) |
29 803, nr. 8: Statuut EP | Hand. TK nr. 21 | Voldaan in gesprek met Voorzitter Europese Parlement op 17 december 2004 |
29 803, nr. 13: toetredingsonderhandelingen Turkije | Hand. TK nr. 21 | Verzonden op 20 december 2004 (21 501–20, nr. 268) |
29 803, nr. 16: (gewijzigde motie) Europees waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC) | Hand. TK nr. 21 | Verzonden op 1 februari 2005 (Buza 050 050) |
29 803, nr. 6: inzetten om noodremprocedure uit te breiden met monitoren van vorderingen inzake Cyprus en gepaard laten gaan met stappenplan en deadlines | Hand. TK nr. 21 | Voldaan, met verwijzing naar plenair debat over Europese Raad (TK 21 501, 20) op 21 december 2004 |
29 803, nr. 3: een notitie over de (geografische) grenzen van Europa | Hand. TK nr. 21 | Verzonden op 17 maart 2005 (29 803 nr. 18) |
29 803, nr. 12: over terugtreden Europa ten gunste van nationale staat | Hand. TK nr. 21 | Is nader uitgewerkt in de Staat van de Europese Unie 2006 |
29 803, nr. 10: openstellen G-5 voor alle lidstaten én voorkomen dat binnen EU niet meer samenwerkingsverbanden met besloten karakter worden opgericht | Hand. TK nr. 21 | Ondersteuning van beleid |
Inbrengen in het kabinet van buitenland component van terrorismebestrijding in samenhang met notitie Donner | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 24 januari 2005 door MinJus en MinBZK met brief 29 754 nr. 5 |
Ontbinding ORET | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 17 januari 2005 (29 234 nr. 33) |
Buitenlandse organisaties in MFO en TMF | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 17 december 2004 (21 501–07, nr. 462) |
Opbrengen gevangenen Guantanamo Bay bij gesprek met Powell op 3 december | 29 800 V nr. 53 | Voldaan |
Overbrengen suggestie van Van Bommel inzake WOTS verdrag Antillen Cuba aan MinJus | 29 800 V nr. 53 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg (in afwachting van reactie Justitie) |
Nader bekijken pluriform medialandschap in Iran | 29 800 V nr. 53 | Verzonden bij amendement 29 800 V, nr. 14 |
Onderzoek naar de effecten van Nederlandse handelsbelemmeringen | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 28 februari 2005 (29 800 V, nr. 83) |
29 800 V, nr. 29: Inzet EU beleid t.a.v. Cuba | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 20 juni 2005 (1600) |
29 800 V, nr. 25: Rwanda, partnerland kritische dialoog/schriftelijke evaluatie over kritische dialoog | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 15 juni 2005 (DAF-426/05) |
29 800 V, nr. 37: Integrale visie op beperken voedingsbodem terrorismebestrijding voor zomer 2005 | 29 800 V nr. 53 | Voorzien voor september (Uitstelbrief verstuurd op 29 juni 2005(DPZ-203/05)) |
29 800 V, nr. 27: Motie indien IAEA op 25/11 besluit doorverwijzing naar VR-> NL ondersteuning | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 12 november 2004 (23 432 nr. 181), 8 juni 2004 (1728), 20 december 2004 (637), 14 januari 2005 (23 432, nr. 185), 20 januari 2005 (831), 15 februari 2005 (936 en 940) |
29 800 V, nr. 23: logistieke ondersteuning van de AU missie in Darfur | 29 800 V nr. 53 | Verzonden 10 maart 2005 (1153) |
Kamerbrief over kinderen in gewapend conflict | 26 150 nr. 16 | Verzonden op 1 juli 2005 (DMV/MR-224/05) |
29 800 V, nr. 21: Verzoek om aantal maatregelen te bevorderen richting Birma | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 26 november 2004 (29 800 V, nr. 63) en 20 april 2005 (29 800 V, nr. 95) |
29 800 V, nr. 22: Wapenexport/EU gedragscode | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 10 februari 2005 (29 800, nr. 76) |
29 800 V, nr. 47: Verzoek om geen EU-Associatieakkoord met Syrië te sluiten zolang de Syrische regering de terroristen steunt | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 26 november 2004 (29 800 V, nr. 63) met referte aan AO moties d.d. 10 februari 2005 |
29 800 V, nr. 45: Overschot EOF toevoegen aan TMF-middelen | 29 800 V nr. 53 | Motie kan niet worden uitgevoerd, zie brief verzonden op 26 november 2004 (29 800 V, nr. 63) |
29 800 V, nr. 39: Verzoek om koppeling van samenwerking en verdieping van relaties met Rusland te koppelen aan de Russische vorderingen in democratisering en bescherming van mensenrechten. | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 26 november 2004 (29 800 V, nr. 63) 17 januari 2005 (21 501-02, 601) |
Overzicht van alle publiek-private samenwerkingsverbanden | 29 653 nr. 3 | Verzonden op 17 december 2004 (29 653, nr. 4) |
Informatie over Roemenië. | 21 501-07 nr. 469 | Verzonden op 20 december 2004 (23 987, nr. 46) |
Schriftelijke infomatie over hetgeen in Turkse Grondwet (cq. andere wetten) staat over Godsdienstvrijheid | 21 501-07 nr. 469 | Verzonden op 10 december 2004 (23 987, nr. 45) |
Toezending van Turkse tekst van het aangepaste Turkse MvT bij artikel 305 Wetboek van Strafrecht, alsmede Nederlandse vertaling | 21 501-07 nr. 469 | Verzonden op 19 januari 2005 (23 987, nr. 48) |
Turkse schriftelijke reactie aan EU op zorgpunten (marteling, godsdienstvrijheid) na ontvangst zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen | 21 501-07 nr. 469 | Verzonden op 8 december 2004 (23 987, nr. 44) |
Notitie aan de Eerste Kamer over EU-agenschap mensenrechten | Hand. TK nr. 4 | Verzonden op 1 februari 2005 (Buza 050050) |
Bezien of het gedeelte van Raadsvergaderingen dat nu al openbaar is (het wetgevend aspect) nog verder valt te verruimen | Hand. TK nr. 21 | Wijze van uitvoering besproken in plenair debat van 2 juni 2005 |
Gesprek aangaan met initiatiefnemers van het Huis van Europa in Middelburg | Hand. TK nr. 21 | Voldaan |
Om in het EU-Mensenrechtencentrum in Wenen de elementen (agentschap moet zich m.n. richten op MRschendingen binnen de Unie, met functionerend mechanisme, en een MR commissaris) te betrekken | Hand. TK nr. 21 | Verzonden op 1 februari 2005 (Buza 050050) |
Bij toetreding Turkije zal regering ernaar streven dat het vrije verkeer van personen geen automatisme is en een apart besluit vergt | Hand. TK nr. 21 | Voor nadere toelichting zie brief van 23 november 2004 (23 987, nr. 43) |
Bij Turkse autoriteiten bepleiten van de door het CDA opgebrachte punten op het terrein van de politieke criteria | Hand. TK nr. 21 | Verzonden op 20 december 2004 (21 501-20, 260) |
Brief over Diyanet waarin wordt ingegaan op de vraag hoe de werkzaamheden daarvan zich verhouden tot de politieke Kopenhagen-criteria | Hand. TK nr. 21 | Verzonden op 23 november 2004 (23 987, nr. 43) |
Nadere informatie over overleg- en coördinatiestructuur inzake EU-aangelegenheden | Hand. TK nr. 21 | Behandeld in PAO, resultaten worden in september aan de Tweede Kamer aangeboden |
Voorlopige evaluatie over het project dat zich richt op de inzet van gekwalificeerde Afghanen bij de wederopbouw van Afghanistan | 29 693 nr. 2 | Verzonden op 14 februari 2005 (29 693, nr. 3) |
Stand van zaken onderhandelingen tussen Cuba en de Nederlandse Antillen over een WOTS-verdrag | 29 800 V nr. 50 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg (in afwachting van reactie van Justitie) |
Nagaan waarom een financieringsverzoek voor een waterproject in Tanzania niet is gehonoreerd | 29 800 V nr. 74 | Verzonden op 29 december 2004 (29 800 V, nr. 73) |
Start van voorbereiding van het IOB-onderzoek naar Coherentie in het Afrikabeleid in 2005 en de uitvoering in 2006 | 29 800 V nr. 74 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Informatie over uitkomst dialoog met bedrijfsleven inzake kosten opleidingen arbeidsmigranten | 29 693 nr. 2 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Opstellen van halfjaarlijkse voortgangsrapportage over ontwikkeling en migratie | 29 693 nr. 2 | Verzonden op 1 juli 2005 (29 693, nr. 4) |
Informatie over uitkomst van voor jan. 05 geplande evaluatie vh Return of Qualified Afghans-programma en de daaruit volgende beleidsmogelijkheden voor ondersteunde terugkeer | 29 693 nr. 2 | Verzonden op 14 februari 2005 (29 693, nr. 3) |
Informatie over aantallen asielzoekers uit Turkije die een status krijgen | Hand. TK nr. 37 | Verzonden op 18 april 2005 (21 501-20, nr. 280) |
nr. 270 motie Rouvoet c.s. over het aan de orde stellen van de Armeense genocide binnen het kader van de dialoog met Turkije | Hand. TK nr. 37 | Aan de orde gebracht tijdens de RAZEB van 25 april 2005. (Gemeld aan de kamer per brief op 17 mei 2005 (21 501-20, nr. 280)) |
Verslag aan de TK over voortgang van de besteding van de door Ned. beschikbaar gestelde middelen | 29 956 nr. 9 | Verzonden op 3 mei 2005 (29 956, nr. 11) |
Uitzoeken of SHO voldoende open is voor andere organisaties | 29 956 nr. 9 | Verzonden op 7 maart 2005 (29 956, nr. 10) |
Als de analyses van de Wereldbank en het IMF beschikbaar en openbaar zijn deze aan TK doen toekomen. | 29 956 nr. 9 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Bezien of ons hoger onderwijs bij de vraag uit Indonesië en Sri Lanka kan aansluiten | 29 956 nr. 9 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Overbrengen verzoek om informatie m.b.t. het niet terugsturen van asielzoekers naar de getroffen regio aan MinV&I | 29 956 nr. 9 | Voldaan op 2 februari 2005 |
Brief over VN-rapport inzake incursies in Oost-Congo | 21 501-02 nr. 609 | Verzonden op 10 februari 2005 (25 098, nr. 25) |
Brief over financiële ondersteuning van het referendum over het Grondwettelijk Verdrag | 29 956 nr. 9 | Verzonden op 8 februari 2005 (29 993, nr. 1) |
Een algemene notitie over de instelling van Europese agentschappen | Brief DMV/MR-011/05 d.d. 1 februari 2005 | Verzonden op 10 mei 2005 (22 112, nr. 378) |
29 800 V, nr. 34: concrete voorstellen in brengen bij het Higlevel Panel | 29 800 V nr. 53 | Verzonden op 25 februari 2005 (26 150, nr. 17) |
29 800 V, nr. 38: EMBZ+EDEO/onderzoek schaalvoordelen | 29 800 V nr. 53 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg.NB: Als gevolg van het referendum kan de regering de motie niet naar de letter uitvoeren |
29 800 V, nr. 33: Versterking positie NAR als transatlantisch politiek forum | 29 800 V nr. 53 | Verzonden, kenmerk TK 28 676 en 21 501-02, nr 18 vergaderjaar 2004–2005 |
Kamer informeren alvorens Nederlandse positie t.a.v. het associatieakkoord wordt ingenomen | 25 098 nr. 26 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
In EU-verband en bilateraal bij Syrië bepleiten van maatregelen tegen Hezbollah | 25 098 nr. 26 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Zorgen Nederlands parlement over Associatieakkoord met Syrië op hoger niveau overbrengen aan de andere 24 | 25 098 nr. 26 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Kamer per brief informeren over de voor 2007 in EU Battlegroup-verband toegezegde troepen tijdens de «Battlegroup Generation Conference», welke in november 2005 definitief worden vastgelegd | Brief Def/BZ, kenmerk TGV2004014039 d.d. 14 februari 2005 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg/Verwachte verzending in oktober |
27 925, nr. 165, motie Bakker/Van Baalen over de Geneefse Conventies | Hand. TK nr. 56 | Verzonden op 15 april 2005 (27 925, nr. 171) |
Inzake Soedan informeren over welke verzoeken om assistentie Nederland bereikt hebben en waarom Nederlandhierop wel of niet positief reageert | 21 501-02 nr. 619 | Verzonden op 20 april 2005 (1464) |
Schriftelijk antwoorden over berichtgeving inzake dumping van chemisch en nucleair afval voor de kust van Somalië | 21 501-02 nr. 619 | Verzonden op 15 juni 2005 (21 501-02, nr. 632) |
NL zal contact opnemen met de Surinaamse regering om nader te bezien of het zich kan inzetten voor Suriname inzake markttoegang (tariefquota) landbouwproducten, in het bijzonder bananen | 21 501–02 nr. 619 | Verzonden op 28 juni 2005 (21 501-02, nr. 633) |
Nadere toelichting op de positie van Birma in het APS (mogelijkheid van sancties) | 21 501-02 nr. 619 | Verzonden op 15 april 2005 (21 501-02, nr. 614) |
Appreciatie van de anti-afscheidingswet van China | 21 501-02 nr. 619 | Verzonden op 30 maart 2005 (21 501-02, nr. 612) |
Informeren over de stand van zaken mbt de EU-toetredingsonderhandelingen van Roemenië | 21 501-02 nr. 613 | Verzonden op 29 april 2005 (23 987, nr. 49) |
Brief met uitgebreide regeringsreactie op rapport Kofi Annan over VN-hervormingen | Hand. TK nr. 65 | Verzonden op 26 april 2005 (26 150, nr. 19) |
Iran in MRC: EU aansporen tot resolutie of anderszins behandeling | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 12 mei 2005 (29 800V, nr. 104) |
Amendement Karimi 29 800V, nr. 14 inz. pluriform medialandschap Iran: inhoudelijke reactie voor 1 mei | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 3 mei 2005 (29 800V, nr. 103) |
Zimbabwe in MRC: positieve inzet voor resolutie | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 12 mei 2005 (26 150, nr. 19) |
Inzet voor toegang Bassiouni tot Baghran en Kandahar | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 10 mei 2005 (27 925, nr. 175) |
OPCAT besluitvorming bespoedigen | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 20 april 2005 (29 800V, nr. 96) |
EU-Associatie-akkoorden: onderzoek mogelijkheid EU-rapportages n.a.v. mensenrechten-clausules | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 20 april 2005 (29 800V, nr. 96) |
Syrië: inzetten voor vermelding in EU-statement | 29 800 V nr. 97 | Verzonden, Syrië is vermeld in statement van EU |
Vertrouwelijkheid richtlijnen zal onderzocht worden | 29 800 V nr. 97 | Zal worden behandeld in de eerst volgende richtlijn die de Kamer in september toegaat |
Inzetten op zeer gematigde Israëlische nederzettingen, geen veroordeling | 29 800 V nr. 97 en 21 501-02 nr. 619 | Verzonden op 12 mei 2005 (26 150, nr. 19) |
Expertoverleg met VS over Guantánamo Bay | 27 925 nr. 67, 21 501–02 nr. 61929 800 V nr. 97 | Verzonden op 10 mei 2005 (27 925, nr. 175) |
29 800V, nr. 88: Optioneel Protocol Anti-Folter Verdrag: Motie Coruz/Van der Laan oproep tot spoedige ondertekening protocol aangenomen | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 4 mei 2005 (29 800V, nr. 105) |
Opbrengen Motie Coruz/Van der Laan (29 800V, nr. 88) inz. oproep tot spoedige ondertekening protocol in Ministerraad van 22/4/05, daarna Kamer informeren | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 4 mei 2005 (29 800V, nr. 105) |
Kamer informeren over verlenging mandaat onafhankelijk expert internationaal bedrijfsleven | 29 800 V nr. 97 | Verzonden op 20 april 2005 (29 800V, nr. 96) |
Nader bezien of evt. niet-naleving van arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zou kunnen worden aangekaart in het kader van het EU-Mensenrechtenagentschap(vraag Van der Laan) | 21 501-02 nr. 619 | Verzonden op 20 april 2005 (29 800V, nr. 96) |
Mbt MONUC (Congo) schriftelijk informeren waarom inzet van NL personeel tbv surveillancevluchten niet in overeenstemming is met Toetsingskader | 21 501-02 nr. 619 | Verzonden op 21 april 2005 (25 098, nr. 29) |
Nagaan waarom HMA Parijs uit eigen beweging een bericht naar buiten bracht nav motie Rouvoet inz. Armeense genocide, dat van een officiële erkenning (vd genocide) geen sprake is en dat dit wellicht later nog zal gebeuren? | Hand. TK nr. 65 | Verzonden op 17 mei 2005 (21 501-20, nr. 280) |
29 200V, E Gennip c.s inzake uitvoering van de beleidsnota's «Aan Elkaar Verplicht» en «Sterke Mensen, Zwakke Staten» over Afrika die als uitgangspunt van het beleid dienen | Hand. EK nr. 28 | Verzonden op 27 mei 2005 (29 800V, nr. D) |
Tijdig alternatieve besteding van evt. onderuitputting aan TK melden (t.g.v. Najaarsnota) | 29 234 nr. 36 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
TK informeren over voortgang bij partnerschappen middels een PPP-brief t.g.v. de begrotingsbehandeling 2006 | 29 234 nr. 36 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Kamer informeren over evaluatie ORET dit jaar, inclusief effecten op werkgelegenheid, milieu etc. | 29 234 nr. 36 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Gerichte publiciteit naar migranten-organisaties. | 29 234 nr. 36 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Ambassades nogmaals aansporen om ORET te promoten. | 29 234 nr. 36 | Voldaan |
TK informeren over de Nederlandse inspanningen bij de Raad van Europa inzake het faciliteren van de toetreding van Suriname tot de WOTS | 20 361 nr.123 | Verzonden op 20 juni 2005 (20 361, nr. 124) |
TK Informeren waarom de visumkosten in Euro en niet in Surinaamse dollars dienen te worden voldaan bij HMA Paramaribo | 20 361 nr. 123 | Vezonden op 20 juni 2005 (20 361, nr. 124) |
TK informeren over eventuele problemen die remigranten ondervinden met de uitkering van hun AOW in Suriname bij remigratienaar Suriname | 20 361 nr. 123 | Verzonden op 20 juni 2005 (20 361, nr. 124) |
Uitvoering aan motie Bakker/Van Baalen (27 925 nr 196) over Geneefse Conventie en m.b.t. Guantanamo Bay. | 27 925, nr. 175 | Verzonden op 10 mei 2005 |
Toezenden verslag van de CND | 28 192 nr. 38 | Verzonden op 20 mei 2005 (28 192, nr. 40) |
TK ïnformeren over publicatie specifiek subsidiebeleidskader voor uitvoering amendement-Karimi | Hand. TK nr. 81 | Verzonden op 20 juni 2005 (29 800 V, nr. 114) |
NAVO geheimhoudingsplicht/navraag bij Griekenland i.v.m. vermeende verwijdering van kernwapens | 29 800 V nr. 109 | Voldaan, met referte aan het stenogram VAO NPV Toetsingsconverentie d.d. 28 april 2005 (29 800 V) Handelingen 2004–2005, nr. 79, TK pag. 4794–4796 |
Er komt een apart instrument voor internationale NGO's | 27 433 nr. 43 | Verzonden op 12 juli 2005 (29 800 V, nr. 123) |
N.a.v. follow-up Hunger Task Force punt van schoolmaaltijden nader bekijken in bredere context dan alleen Ghana | 26 150 nr. 23 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Schriftelijk nadere informatie geven over evaluatie betrekkingen EU-Cuba, inclusief inschakeling van Oost-Europese expertise | 21 501-04 nr. 88 | Verzonden op 20 juni 2005 (21 501, nr. 04) |
Brief waarin de regering de verschillende modellen voor hervorming van de VNVR toelicht en het Nederlands alternatief voor deze modellen kenschetst | 26 150 nr. 23 | Verzonden op 9 juni 2005 (26 150, nr. 21) |
Informatie aan de Tweede Kamer over mogelijk bestaande rapporten m.b.t. effectiviteitsmeting; indien geen rapporten beschikbaar dan adviesaanvraag aan AIV inzake instrumenten die effectiviteit zichtbaar maken | 26 150 nr. 23 | In behandeling, verzending verwacht in september |
In de MvT bij de begroting en in het jaarverslag algemene informatie, niet specifiek op landen gericht over corruptie rond OS-uitgaven op te nemen | 30 100 nr. 10 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Streven naar een foutenpercentage van één procent t.a.v. voorschottenbeheer | 30 100 nr. 10 | Doorlopend |
Schrappen samenwerking met Iraanse autoriteiten uit subsidiekader | Voldaan, publicatiedatum subsidiekader 5 juli 2005 | |
Toezien op duurzaamheid mbt project satellietzender Iran | Hand. TK nr. 98 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg (zal worden meegenomen in beoordelingen projecten in november) |
Proberen steun voor te verkrijgen voor project mbt satellietzender Iran | Hand. TK nr. 98 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg (zal worden meegenomen in beoordelingen projecten in november) |
Iraanse satellietzender is niet uitgesloten | Hand. TK nr. 98 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg (zal worden meegenomen in beoordelingen projecten in november) |
Streven naar agenderen van internationale kinderontvoering tijdens de Associatieraden met de betrokken landen | 30 072 nr. 9 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Voortaan opnemen van uitputtingscijfers in de bijlage bij de geannoteerde agenda voor de Ecofin | AO Ecofin Raad (begroting) 15 juli 2005 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Overzicht van zuid-zuid handelsbelemmeringen in bepaalde regio's met oog op Hong Kong (WTO) | Hand. TK nr. 96 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Motie Van Baalen (26 150, nr. 25) Criteria voor lidmaatschap van VN Mensenrechtenraad | Hand. TK nr. 96 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Overzicht van mogelijkheden voor bedrijfsleven in partnerlanden | Hand. TK nr. 96 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Toezenden van beoordelingskader MFS nog voordat het in de Staatscourant wordt gepubliceerd | 27 433 nr. 44 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg/verzending verwacht in november |
Conform uitleg MP zal de Kamer op de hoogte worden gesteld van de boodschap die de regering overbrengt aan het Britse voorzitterschap over hervorming GLB | Hand. TK nr. 93 | In behandeling, onderwerp van interdepartementaal overleg |
Motie Timmermans/Van Baalen over inzet voor onderhandelingen FP's | Hand. TK nr. 93 | Ondersteuning van beleid |
BIJLAGE 2 LIJST VAN AFKORTINGEN
AENEAS | Programma voor financiële en technische bijstand aan derde landen op het gebied van asiel en migratie |
ACS | Landen in Afrika, in het Caraïbisch gebied en in de Stille Oceaan |
AEV | Aan Elkaar Verplicht |
AIO | Assistent in Opleiding |
AIVD | Algemene Inlichtingen- en Veiligheids Dienst |
ALA | Azië en Latijns-Amerika |
ARTF | AfghanistanReconstruction Trust Fund |
ARV | Antiretroviral |
ATT | Arms Trade Treaty |
AU | Australië |
AVVN | Algemene Vergadering der Verenigde Naties |
BMD | Brede Maatschappelijke Discussie |
BMZ | Bundesministerium für wirtschaftliche Zusammenarbeid und Entwicklung |
BNI | Bruto Nationaal Inkomen |
BNP | Bruto Nationaal Product |
BVV | Basis Voorziening Vreemdelingen |
BZ | Buitenlandse Zaken, ministerie van |
CAO | Collectieve Arbeids Overeenkomst |
CARDS | Community Assistance Programme for Reconstruction, Development and Stabilisation |
CBD | Convention on Biological Diversity |
CBI | Centrum voor de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden |
CDM | Clean Development Mechanism |
CEPGL | Communauté économique des pays des Grands Lacs |
CKT | Centra voor Kennis- en Technologie-overdracht |
C&O | Cultuur en Ontwikkeling |
COCA | Checklist Organisational Capacity Assessment |
CONVOS | Consultatie en Voorleggingssysteem |
COSCE | Committee on OSCE (Organisation for Security and Cooperation in Europe) |
CPD | Conference on Population Development |
CSD | Commission on Sustainable Development |
CSE | Verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa |
CTBT(O) | Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty (Organisation) |
DAC | Development Assistance Committee |
DCO | Directie Culturele Samenwerking, Onderwijs en Onderzoek |
DDR | Demobilisation Disarmament Reintegration |
DGIS | Directoraat Generaal Internationale Samenwerking |
DGRC | Directoraat Generaal Regiobeleid en Consulaire Zaken |
DFID | Department for International Development |
DMW | Directie Milieu en Water |
DSI | Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling |
E4D | Energy for Development |
ECAP | European Capabilities Action Plan |
ECE | Economic Commission for Europe |
ECER | Expertise Centrum Europees Recht |
ECHO | European Committee Humanitarian Office |
EDA | Europese Defensie Agentschap |
EDEO | Europese Diplomatieke dienst |
EFA | Education for All |
EMBZ | Europese Minister van Buitenlandse Zaken |
EOF | Europees Ontwikkelingsfonds |
EPA | Economic Partnership Agreement |
EU | Europese Unie |
EU3 | Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Duitsland |
EVD | Economische Voorlichtingsdienst |
EVDB | Europese Veiligheids- en Defensiebeleid |
EVRM | Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens |
EZ | Economische Zaken, ministerie van |
FAO | Food and Agricultural Organisation |
FFD | Financing For Development |
FLEGT | Forest Law Enforcement, Governance and Trade |
FMCT | Fissile Material Cut-off Treaty |
FMO | Financieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden |
FSA | Faciliteit Strategische Activiteiten mensenrechten en goed bestuur |
FTI | Fast Track Initiative |
GBA | Gemeentelijke Basis Administratie |
GBVB | Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid |
GEF | Global Environment Facility |
GFATM | Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria |
GHD | Good Humanitarian Donorship |
HGIS | Homogene Groep Internationale Samenwerking |
HGIS-C | HGISCultuur |
HIV | Human Immunodeficiency Virus |
IAEA | International Atomic Energy Agency |
IAVI | International Aids Vaccin Initiative |
IBO | Interdepartementaal Beleidsonderzoek |
ICB | Internationaal Cultuurbeleid |
ICER | Interdepartementale Commissie Europees Recht |
ICPD | International Conference on Population and Development |
ICTY | International Criminal Tribunal for former Yugoslavia |
IEA | International Energy Agency |
IFC | International Finance Corporation |
IFI | Internationale Financiële Instellingen |
IGAD | Intergovernmental Authority on Development |
IGC | Intergouvernementele Conferentie |
IMF | International Monetary Fund |
IND | Immigratie en Naturalisatie Dienst |
IO | Internationaal Onderwijs |
IOB | Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie |
IOM | Internationale Organisatie voor Migratie |
IPM | International Partnership on Microbiocides |
IPPF | International Planned Parenthood Federation |
IS | Internationale Samenwerking |
ISAF | International Security Assistance Force |
ITC | International Trade Centre |
JP | Jaarplanning |
LNV | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ministerie van |
MATRA | (Programma) Maatschappelijke Transformatie |
MDG | Millennium Development Goal |
MEDA | Euro-Mediterraan Partnerschapprogramma |
MFP | Medefinancieringsprogramma |
MFS | Medefinancieringsstelsel |
MILIEV | Milieuen Economische Verzelfstandiging |
MJSP | Meerjarig Strategisch Plan |
MKB | Midden- en Kleinbedrijf |
MOL | Minst Ontwikkeld Land |
MOVP | Midden-Oosten Vredesproces |
NABSO | Netherlands Agricultural Business Support Office |
NAVO | Noord-Atlantische Verdragsorganisatie |
NBSO | Netherlands Business Support Office |
NCDO | Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling |
NCTb | Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding |
NFP | Netherlands Fellowships Programme |
NFX | Netherlands Financial Sector Development Exchange |
NGO | Niet-Gouvernementale Organisatie |
NPT | Netherlands Programme for institutional strenghtening of post-secondary education and Training Capacity |
NUFFIC | Netherlands Universities Foundation for International Cooperation |
NVIS | Nieuw Visum Informatie Systeem |
OCHA | Office for the Coordination of Humanitarian Affairs |
ODA | Official Development Assistance |
OESO | Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling |
OIO | Onderzoeker in Opleiding |
ORET | Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties |
OS | Ontwikkelingssamenwerking |
OVSE | Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (ook: OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe) |
PAM | Procesbewakingssysteem individuele ambtsberichten |
PCAP | Programma Culturele Ambasade Projecten |
PFM | Public Finance Management |
PHARE | EU-hulpprogramma voor bijstand aan Midden- en Oost-Europa |
PICB | Programma Internationaal Cultuurbeleid |
POP | Posten Ondersteunings Programma |
PPP | Publieke-Private Partnerschappen |
PPR | Piramide Pins RDS (management informatiesysteem) |
PRSP | Poverty Reduction Strategy Papers |
PSC | Politiek en Veiligheidscomité |
PSI | Proliferation Security Initiative |
PSIA | Poverty and Social Impact Analyses |
PSO | Partnerschap- en samenwerkingsovereenkomst |
PSO | Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden |
PSOM | Programma Samenwerking Opkomende Markten |
PUM | Project Uitzending Managers |
RAZEB | Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen |
REACH | Registration, Evaluation, Authorisation of Chemicals |
SFIR | Stabilisation Force Iraq |
SGVN | Secretaris-Generaal Verenigde Naties |
SICA | Stichting Internationale Culturele Activiteiten |
SII | Samenwerking Internationale Instellingen |
SIPPO | Swiss Import Promotion Programme |
SNV | Stichting SNV Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie |
SPICAD | Support Programme for Institutional and Capacity Development |
SPS | Sanitary and Phytosanitary Standard |
SRGR | Seksuele en Reproductieve Gezondheid en -Rechten |
SSR | Security Sector Reform |
TACIS | Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States |
TB | Tuberculose |
TBT | Technical Barriers to Trade |
TMF | Thematische Medefinanciering |
TR | Track Record |
UN | United Nations |
UNAIDS | VN-Aidsprogramma |
UNDP | United Nations Development Programme |
UNEP | United Nations Environment Programme |
UNESCO | United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation |
UNFPA | United Nations Population Fund |
UNGASS | United Nations Special Session on HIV/AIDS |
UN-HABITAT | United Nations Human Settlements Programme |
UNHCR | United Nations High Commissioner for Refugees |
UNICEF | United Nations Children's Fund |
VBTB | Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording |
VIS | Visum Informatie Systeem |
VN | Verenigde Naties |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
VROM | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, ministerie van |
VS | Verenigde Staten |
WB | Wereldbank |
WSSD | World Summit on Sustainable Development |
WTC | World Trade Centre |
WTO | World Trade Organisation |
Aan Elkaar Verplicht 3, 121, 123
Accountability 24, 53
ACS 54, 56, 123
AENEAS 87, 123
AEV 75, 123
Afghanistan 11, 14, 19, 29, 34, 35, 41, 70, 117, 119, 123
Afrika 9, 10, 11, 14, 16, 18, 19, 34, 35, 37, 38, 49, 54, 56, 57, 64, 65, 71, 78, 80, 81, 82, 100, 117, 119, 121, 123
Agentschap 1, 6, 29, 61, 63, 115, 118, 119, 120, 123
Aidsambassadeur 73
Aids 16, 35, 65, 71, 72, 73
AIV 111, 117, 121, 123
ALA 46, 47, 123
Alfabetisering 65, 66
Alfabetiseringsgraad 66
Algemene Rekenkamer 85, 86, 109
Ambtsbericht 87, 88, 125
Antarctisch Verdrag 80
Apparaatskosten 6, 7, 99, 113
Apparaatsuitgaven 6, 98, 99
Armoedebeleid 58, 62
Armoedebestrijding 8, 14, 16, 19, 20, 21, 27, 40, 53, 56, 57, 58, 59, 62, 65, 66, 68, 69, 75, 77, 78, 103
Armoedevermindering 41, 53, 54, 59, 61, 73
ARTF 41, 123
ASEAN 12
Asielbeleid 86, 87
Asiel 10, 13, 21, 45, 46, 84, 86, 87, 93, 123
Asielzoeker 20, 21, 87, 119
ATT 33, 123
Azië 9, 12, 13, 29, 46, 65, 78, 123
Balkan 11, 14, 16, 29, 34, 46, 47
Basic education 3, 7, 20, 66, 67, 104
Basisonderwijs 65, 66, 67, 68
Bedrijfslevenprogramma 17
Bedrijfsleven 16, 20, 38, 39, 53, 57, 59, 60, 63, 64, 72, 73, 74, 81, 119, 120, 122
Bedrijfsvoeringparagraaf 110
Bedrijfsvoering 1, 6, 59, 60, 99, 109, 110, 112
Begrotingssteun 57, 58, 61, 63, 64, 68
Beleidsprioriteiten 3, 45
Beroepsonderwijs 20, 65, 66, 67, 68, 104
Beursverlening 69
Bilaterale betrekkingen 4, 43, 45, 50, 52, 89
Biodiversiteit 41, 59, 78, 79, 80
Biologische Wapensverdrag 31, 32
Biometrische kenmerken 21, 112
BMD 42, 123
Brede Maatschappelijke Discussie 10, 42, 123
Broeikasgassen 38, 79
Buitenlandbeleid 3, 5, 7, 9, 12, 15, 22, 27, 38, 39, 69, 71, 73, 89, 92
Burgerservicenummer 85, 86, 112
BVV 87, 123
Caïro-agenda 65, 73, 74
Caïro 65, 71, 73, 74
Capaciteitsopbouw 57, 60, 62, 73, 76, 82
Capaciteitsversterking 11, 14, 58, 65, 68, 80, 82
CAP 29, 123
CARDS 46, 47, 123
CBI 1, 2, 6, 60, 61, 113, 114, 115, 123
CDM 79
China 12, 13, 46, 64, 89, 90, 91, 120
Civil society 5, 17, 38, 48, 66, 75
Clingendael 39
Club van Parijs 21
COCA 110, 123
Coördinatie 9, 11, 16, 17, 23, 36, 39, 43, 49, 51, 52, 53, 58, 61, 62, 64, 71, 72, 77, 87, 94, 119
Coherentie 10, 25, 48, 49, 52, 53, 64, 119
Concurrentievermogen 42, 59
Conflictbeheersing 49
Conflictpreventie 10, 33, 34, 41, 49, 72, 81
Consulaire bijstand 84
Consulaire dienstverlening 84, 85, 92, 93, 111
Conventie 120, 121
CONVOS 88, 123
Corruptie 19, 27, 37, 41, 121
Crisisbeheersing 28, 29, 33, 34
Cultureel profiel 1, 4, 89, 90, 106
Cultuur en ontwikkeling 75, 76
Cultuurbeleid 89, 91, 124, 125
Cultuur 5, 17, 46, 51, 89, 90, 91, 95, 123, 124
Cyprus 56, 117
DAC 16, 34, 38, 70, 123
Democratisering 10, 18, 27, 35, 37, 45, 46, 47, 118
Discriminatie 15, 69
Donorcoördinatie 61, 70, 72
Drinkwater 17, 20, 79, 81, 82, 105
Duurzaamheid 82, 121
Duurzame ontwikkeling 8, 12, 15, 16, 27, 33, 34, 38, 40, 42, 59, 60, 63, 65, 68, 69, 77, 78, 80
E4D 78, 123
ECER 45, 123
ECHO 36, 123
Ecologische veiligheid 40, 41
Ecosystemen 3, 6, 13, 15, 40, 77
ECOWAS 11
Education for All 66, 124
EFA 67, 124
Empowerment 69
Enduring Freedom 41
Energiebronnen 38, 39
Energiegebied 39
Energiehandvest 39
Energiehuishouding 15, 38, 40
Energie 3, 6, 12, 13, 15, 27, 32, 38, 39, 40, 47, 49, 57, 59, 77, 78, 79, 112
Energy for Development 78, 123
EOF 19, 43, 49, 101, 118, 124
EU-afdrachten 5, 101, 102, 103
EU-fondsen 47
Eurojust 26
Europese Commissie 19, 36, 52, 101
Europese Hof 10, 45, 51, 120
Europese integratie 10, 84
Europese Raad van Barcelona 48
Europese Raad 13, 42, 44, 117
Europese Unie 5, 10, 14, 15, 17, 19, 30, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 51, 53, 54, 60, 86, 102, 117, 124
Europol 26
Evaluatie 3, 6, 26, 36, 41, 45, 52, 61, 62, 63, 64, 75, 76, 83, 86, 88, 91, 95, 110, 117, 118, 119, 121, 124
EVDB 28, 29, 124
EVD 61, 63, 124
Exportsteun 55
FAO 80
Financiële Perspectieven 102
Financing for Development 48, 53
FMO 60, 64, 124
FTI 67, 124
GBVB 39, 46, 124
GCE 91
Gedetineerdenbegeleiding 86, 88
GEF 80
Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed 5, 91
Gender 49, 66, 67, 69, 70, 71, 76, 80, 82, 122
Gezondheidszorg 20, 74
GFATM 72, 73, 124
GHD 36, 124
Global Environmental Facility 80
Goed bestuur 1, 12, 25, 27, 28, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 53, 57, 72, 80, 82, 100, 101, 117, 124
Handelsliberalisatie 53
Handelspolitiek 54
Harmonisatie 33, 48, 53, 57, 61, 62, 64, 68
HGIS-C 124
HGIS-Cultuurmiddelen 89
HGIS-cultuurmiddelen 91
HGIS 7, 19, 91, 97, 98, 124
HIV/aids 3, 7, 17, 20, 21, 36, 49, 60, 65, 66, 67, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 104, 126
HIV 65, 66, 71, 73, 124
Human Development Report 18
Humanitaire hulp 1, 27, 28, 35, 36, 41, 72, 100, 101
Humanitaire hulpverlening 28, 35
ICB 89, 90, 91, 124, 125
ICER 45, 124
ICPD 65, 71, 73, 124
ICTY 29, 124
IEA 40, 124
IFC 60, 124
IGC 86, 87, 124
IMF 16, 57, 58, 117, 119, 124
Indonesië 19, 35, 103, 119
Infrastructuur 14, 20, 25, 53, 61, 94, 105
Institutionele ontwikkeling 80, 82
Integriteit 25, 80, 109, 111
Internationaal cultuurbeleid 91
Internationaal onderwijsprogramma 68
Internationaal onderwijs 65, 76
Internationaal Strafhof 11, 23, 25, 26
Internationale financiële instellingen 16, 57, 61
Internationale organisaties 9, 26, 35, 36, 38, 56, 70, 73, 89, 90, 93, 94, 95
Interne markt 42, 49
IOB 36, 76, 119, 124
IOM 86, 124
IPPF 76, 124
Irak 29, 35, 36
ISAF 41, 124
Justitie 13, 14, 30, 45, 46, 87, 107, 118, 119
Kanaalfinanciering 36
Kandidaat-lidstaten 11, 38, 47, 48
Kinderen 23, 24, 25, 57, 65, 66, 67, 74
Klimaatverandering 8, 38, 40, 78, 79
LNV 56, 63, 124
Maatschappelijk middenveld 16, 18, 20, 25, 37, 38, 55, 56, 65, 67, 75, 82, 104
Maatschappelijk 4, 6, 16, 21, 29, 37, 40, 42, 44, 45, 47, 48, 49, 50, 51, 55, 57, 60, 65, 71, 73, 74, 75, 76, 85, 92, 93, 94, 124
Managementverklaring 110
Markttoegang 17, 53, 55, 56, 60, 64, 120
Marokko 18, 30, 37, 48
Massavernietigingswapens 9, 14, 27, 31, 32
Matra 17, 18, 19, 37, 38, 40, 41, 47,48, 50, 124,
MDG 4, 5, 53, 55, 56, 57, 58, 59, 61, 66, 67, 70, 71, 73, 75, 77, 78, 81, 117, 124
MEDA 46, 47, 124
Medefinanciering 75, 125, 126
Medefinancieringsprogramma 75, 124
Menselijke ontplooiing 1
Mensenrechtenbeleid 22, 26
Mensenrechten 1, 5, 10, 12, 15, 21, 22, 23, 24, 25, 36, 40, 42, 43, 46, 47, 50, 51, 72, 73, 75, 100, 118, 120, 122, 124
MFP 75, 76, 124
MFS 75, 122, 125
Migratie 10, 13, 16, 20, 45, 46, 47, 49, 72, 86, 87, 93, 119, 121, 123, 124
Milieudoelstellingen 80
Milieu 1, 3, 6, 7, 8, 10, 15, 16, 20, 21, 38, 40, 41, 42, 44, 45, 47, 49, 65, 70, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 105, 112, 117, 121, 123, 125, 126
Milieuverdragen 78, 80
MILIEV 64, 125
Millennium Development Goals 4, 10, 48
Millennium Ecosystem Assessment 77
MJSP 63, 110, 125
Mondialisering 53
Motie-Hessing 65
Multilateraal 5, 9, 11, 23, 26, 56, 60, 81, 91, 92
Nationale orde 9, 10, 38
Natuurlijke hulpbronnen 15, 40, 41, 77, 78, 80, 81
Natuurrampen 4, 15, 27, 35, 40
NAVO 10, 11, 13, 14, 16, 18, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 121, 125
NBSO 64, 125
NCDO 75, 92, 95, 125
Nederland 1, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 101, 102, 103, 105, 106, 110, 111, 112, 117, 118, 119, 120, 121, 125, 126
Netherlands Business Support Offices 64
NFP 69, 76, 125
NGO 24, 26, 31, 32, 36, 37, 38, 41, 45, 47, 49, 58, 67, 68, 70, 72, 74, 76, 82, 121, 125
NIO 54
Non-ODA 3, 14
Non-proliferatie 11, 12, 28, 31, 32, 45
Noodhulp 19, 21, 100
NPT 69, 76, 125
Nuffic 69
NVIS 85, 87, 111, 112, 125
OCHA 35, 36, 125
ODA 3, 7, 14, 16, 20, 21, 48, 57, 104, 125
OESO 16, 17, 34, 38, 40, 55, 56, 117, 125
Ondernemingsklimaat 17, 20, 21, 37, 53, 54, 59, 60, 61
Onderwijs 16, 20, 21, 46, 51, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 72, 74, 75, 76, 80, 104, 119, 123, 124
Onderzoek 6, 118, 123, 125
Onderzoeksbeleid 65, 68, 76
Onderzoekscapaciteit 68
Ontbinding 14, 55, 56
Ontmijning 36, 41
Ontwapening 28, 31, 32, 34, 35, 49
Ontwikkelingssamenwerking 2, 3, 4, 7, 14, 16, 20, 25, 34, 47, 48, 49, 52, 53, 54, 56, 61, 68, 75, 92, 93, 124, 125
OPCW 31
ORET 59, 60, 61, 64, 82, 117, 121, 125
OVSE 10, 15, 25, 32, 33, 34, 35, 51, 86, 125
PAM 88, 125
Paris Declaration 53, 61, 62
Particuliere sector 15, 53, 59
Partnerlanden 4, 5, 17, 20, 23, 24, 25, 28, 29, 36, 37, 38, 50, 55, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 65, 67, 68, 70, 72, 73, 74, 75, 76, 79, 80, 82, 91, 110, 117, 122
Partnerschappen 40, 125
Partnerschapprogramma 124
PCAP 91, 125
Personenverkeer 1, 4, 84, 87, 88, 105, 106
Postennet 56, 63, 98
PPP 20, 59, 60, 72, 80, 81, 83, 117, 121, 125
Pre-accessie 47, 48, 52
Primair onderwijs 66
Prison 86, 88
Procurement 62
PRSP 53, 57, 58, 75, 76, 79, 125
PSC 49, 125
PSIA 57, 58, 125
PSI 31, 32, 125
PSOM 59, 60, 61, 125
PSO 75, 125
Publieke-private partnerschappen 79, 82
Publieksdiplomatie 89, 92, 93
PUM 60, 61, 125
Raad van Europa 10, 25, 42, 43, 49, 50, 51, 52, 86, 121
Racisme 24, 117
RAZEB 39, 49, 119, 125
REACH 44, 125
Rechtsorde 1, 5, 7, 8, 9, 22, 23, 25, 45, 53, 100
Rechtspraak 22, 25, 26, 35
Rechtstoegang 22
Referendum 8, 10, 42, 93, 117, 119
Regionale banken 80, 82
Regionale benadering 78, 80, 81
Reisdocumenten 21, 112
Reproductieve gezondheid 3, 16, 20, 21, 65, 66, 67, 71, 72, 73, 74, 75, 76
Rusland 17, 18, 29, 32, 39, 46, 55, 118
Samenhang 7, 9, 11, 15, 17, 18, 26, 27, 38, 46, 47, 48, 62, 69, 71, 76, 97, 109, 117
Samenwerking Internationale Instituten 69
Samenwerking 1, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 43, 44, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 55, 56, 57, 58, 60, 61, 62, 63, 67, 68, 69, 70, 72, 73, 75, 76, 79, 80, 81, 82, 86, 87, 89, 90, 91, 92, 101, 110, 117, 118, 121, 123, 124, 125
Sancties 120
Sanitatie 20, 81, 82, 83, 105
Schuldhoudbaarheid 57, 58
Schuldverlichting 19, 58
Sectorale 20, 57, 59, 64, 68, 82, 104, 113, 116
SFIR 41, 125
SICA 91, 125
Silent partnerships 20, 61, 67, 80, 82, 104
SNV 20, 75, 105, 125
Sociale ontwikkeling 1, 66, 77, 104
SRGR 73, 74, 126
Staat van de Unie 42, 47
Stabiliteit 1, 3, 4, 5, 6, 11, 13, 14, 16, 18, 27, 28, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 40, 41, 42, 46, 47, 65, 80, 82, 89, 100, 101
Strafhof 94
Sub-Sahara Afrika 16, 20
Subsidie 20, 55, 61, 69, 76, 89, 93, 121
Subsidieregeling 37
Suriname 120, 121
TACIS 46, 47, 126
Terrorismebestrijding 10, 15, 30, 42, 45, 46, 47, 117, 118, 125
Terrorisme 8, 10, 11, 12, 13, 15, 18, 19, 21, 23, 27, 28, 30, 35, 45, 46, 95, 110
TMF 60, 75, 76, 82, 100, 104, 105, 117, 118, 126
Track Record 58, 63, 126
Tsunami 15, 19, 34, 35, 40, 100, 103
Uitbreiding 45, 47, 55, 56, 59, 67, 85
UNAIDS 20, 72, 73, 126
UNDP 19, 38, 41, 70, 80, 126
UNEP 79, 80, 126
UNESCO 92, 126
UNFPA 76, 126
UNGASS 71, 126
UN-HABITAT 80, 82
UNHCR 70, 86, 126
UNICEF 82
Unie 5, 10, 11, 13, 14, 25, 29, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50, 52, 110, 117, 118
Utstein 41, 49
Vakbonden 75
VBTB 3, 7, 110, 126
Veiligheid 1, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 27, 28, 29, 30, 32, 33, 34, 35, 38, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 53, 72, 84, 85, 93, 100, 101, 105, 106, 109, 111, 117, 123, 124, 125
Veiligheidsbewustzijn 111
Veiligheidsraad 12, 16, 23, 31, 70
Verenigde Staten 31, 126
Vertrouwensfuncties 111
VIS 88, 126
Visumuitgifte 84
Vlaams-Nederlands Huis 90
VNG 76, 126
VN-instellingen 40, 73
Voorschottenbeheer 109, 121
Voorzitterschap 36, 43, 52, 85, 87, 95, 122
Vredesfonds 41
Vredesopbouw 34, 41
Vredesoperaties 11
Vreemdelingenbeleid 86
Vrouwen 14, 24, 25, 34, 37, 65, 69, 70, 71, 72, 73, 81, 112
Wapenbeheersing 28, 31, 32, 41
Wapenexportbeleid 32, 33
Watergebruik 81
Wereldbank 16, 20, 37, 38, 41, 57, 67, 70, 72, 74, 79, 80, 81, 82, 104, 117, 119, 126
Wereldeconomie 12, 48, 53, 55
Wereldhandel 12, 45, 53, 73
Wereldmarkt 13, 15, 38, 39
WHO 70, 72
WSSD 48, 49, 53, 60, 81, 126
WTO 17, 41, 49, 54, 73, 122, 126
Zetelovereenkomst 25, 26