Indeling van de begroting
Deze begroting is opgebouwd uit 4 beleidsartikelen en 1 niet-beleidsartikel. In beleidsartikel 1 komt de Eerste Kamer aan bod. De beleidsartikelen 2, 3 en 4 betreffen de Tweede Kamer.
De beleidsartikelen 1 en 3 zijn ingedeeld in de volgende paragrafen:
1. Algemene doelstelling
2. Speerpunten 2011
3. Externe factoren
4. Tabel budgettaire gevolgen van beleid en begrotingsvoorstellen Colleges en kabinetsstandpunt
5. Operationele doelstellingen
6. Bedrijfsvoeringsparagraaf
Bovengenoemde indeling wijkt in verband met de bijzondere staatsrechtelijke positie van de Staten-Generaal op enkele punten af van het (voorgeschreven) sjabloon/richtlijnen. Hieronder wordt dit toegelicht.
Speerpunten
De Staten-Generaal kennen geen gezamenlijke beleidsagenda. In navolging van de ontwerpbegrotingen voor 2006 e.v. is bij de beleidsartikelen 1 en 3 een paragraaf speerpunten 2011 opgenomen. Deze dient als tegenhanger van de (departementale) beleidsagenda.
Context
Vanwege de staatsrechtelijke positie van de Staten-Generaal als Hoge Colleges van Staat is ervoor gekozen om de paragraaf «verantwoordelijkheid van de minister» te vervangen door de paragraaf met de ruimere omschrijving «context».
Budgettaire gevolgen van beleid
Begrotingsvoorstellen Colleges en kabinetsstandpunt
Ingevolge de beheersafspraken die gelden tussen de Staten-Generaal en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden in deze subparagraaf zowel de begrotingsvoorstellen van het College als het daarbij behorende kabinetsstandpunt inzichtelijk gemaakt.
Juridisch verplicht
In de tabel budgettaire gevolgen van beleid is voor de Staten-Generaal geen regel met juridisch verplicht opgenomen. Met juridisch verplicht wordt bedoeld inzichtelijk te maken welk deel van programmagelden juridisch verplicht is. Bij de Staten-Generaal zijn echter de verschillende budgetten te duiden als apparaatskosten.
Bedrijfsvoeringsparagraaf
De Staten-Generaal schetsen in deze paragraaf de ontwikkelingen ten aanzien van de bedrijfsvoering. Voor de goede orde wordt vermeld dat tussen de Eerste en Tweede Kamer en het kabinet afspraken zijn gemaakt over het financieel beheer.
Uitgangspunt daarbij is dat de Eerste- en Tweede Kamer in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het beheer en dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich strikt beperkt tot de verantwoordelijkheden waarop hij aanspreekbaar is op basis van de Comptabiliteitswet (CW 2001). Controle achteraf is daarbij het vangnet om te beoordelen of de Staten-Generaal bij hun beheer binnen de grenzen blijven die de CW stelt. Daartoe worden de administraties jaarlijks gecontroleerd door de Rijksauditdienst. Deze controle strekt zich ook uit tot de administratieve organisatie.
Afwijkende indeling artikel 2 en 4
Bij de artikelen 2 en 4 van de Tweede Kamer is gekozen voor een afwijkende opbouw om herhaling van speerpunten en algemene/operationele doelstellingen (zie artikel 3) te voorkomen.